Upload
others
View
8
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Ontwikkellijnen
Jeelo heeft doorlopende ontwikkellijnen voor groep 1 tot en met 8 voor:
• Kennis
• Competenties
• Taal
• Rekenen
groep 1-8
i
Inhoud
Deel 1 Toelichting
Waarom ontwikkellijnen? i
Wat zijn ontwikkellijnen? iii
Werken met ontwikkellijnen v
Deel 2 de doelen
De kennislijnen 1
De competentielijnen 13
De taallijnen 28
De rekenlijnen 35
Waarom ontwikkellijnen?
Door de ontwikkellijnen hebben leerkracht, leerling en ouder altijd een actueel overzicht van welke doelen zijn behaald, waar aan gewerkt wordt en welke in de toekomst nog gedaan kunnen worden.
Als de leerling inlogt op Mijn Jeelo ziet de leerling in één oogopslag:• met welk project hij bezig is en welk leerroute hij
doet;• wat zijn persoonlijke ontwikkeldoel is;• en wat zijn vorderingen zijn op de 18 ontwikkellijnen.
Bekijk de korte animatie over de ontwikkellijnen.
Deel 1toelichting
ii
Dit wil ik weten/kunnenPresenteren voor een groep.
Dit ga ik doen om mijn doel te bereikenIk ga een spreekbeurt houden over groepsdruk.
Ik krijg hulp vanJames. Hij kan goed vertellen voor de klas. We doen het samen.
Inge BijsterveldTip: Oefen samen hardop en neem de tijd op. 8 tot 10 minuten is goed.
alle doelen nieuw doel
bewerk
Mijn ontwikkelplanMijn ontwikkelplan
Mijn projectenMijn projecten
Mijn ontwikkellijnenMijn ontwikkellijnen
Omgaan met elkaar
84%
80%7
89%8
75%6
8
71%6
80%7
5
8
6
6
7
3
6
6
1
4
8
7
Mijn portfolio leerjaar
Sven Labado Afmelden
Sven LabadoHoe zorgen we dat het 10 minuten duurt?
C1
C4
C2
C2
B4
C1
C4
C2
C3
B3
C2
C2
C2
B4
C1
C3
C4
C3
Hier kan ik de vorige leerjaren
bekijken.Dit project doe ik nu. Hier sla ik een
foto van mijn projectresultaat op.
Hier kan ik een eigen foto als
achtergrond kiezen. En mijn portfolio
downloaden.
Dit is mijn doel waar ik dit project
aan werk.
Hier bekijk ik de inhoud van de
ontwikkellijnen.
Dit is mijn leerroute.
Hier zie ik welke stenen ik heb gedaan en nog
moet doen.
A
B
C
D
Mijn Jeelo Dit is mijn portfolio. Het is meteen mijn rapport. Dit is mijn portfolio. Het is meteen mijn rapport.
Dit is mijn voortgang op de ontwikkellijn.
iii
Wat zijn ontwikkellijnen?
Jeelo gaat ervan uit dat elke leerling zich permanent ontwikkelt. Het tempo waarin verschilt per individu. Die ontwikkeling stopt niet na de schoolloopbaan. De ene leerling zal zich dus verder kunnen ontwikkelen dan een andere leerling binnen een bepaalde periode. En de ene leerling zal dus verder zijn dan een andere leerling aan het einde van de basisschool. Jeelo spreekt daarom bewust van ontwikkellijnen en niet van leerlijnen.
kennislijnen
competentielijnen
rekenlijnen
taallijnen
Jeelo deelt de ontwikkellijnen niet in vakken in. Jeelo gaat uit van kennis en competenties die nodig zijn voor sectoren en beroepen. Taal- en rekenvaardigheden zijn geïntegreerd.Jeelo heeft vier ontwikkellijnen:• Kennislijnen• Competentielijnen• Taallijnen • Rekenlijnen
Deze ontwikkellijnen met doelen dekken samen alle kerndoelen af voor groep 1 tot en met 8.
iv
Gezondheid LichaamGezond gedrag
Natuur DierenPlanten
Omgeving Stad en landVerkeer en vervoer
Product ProductieHandel en consumptie
Maatschappij Kunst en cultuurOrganisatie en bestuur
Samenwerken OrganiserenCommuniceren
Zorgen Voor jezelf en anderenVoor natuur en milieu
Maken Naar eigen ideeVolgens instructie
Onderzoeken Waarnemen en metenAnalyseren en evalueren
PresenterenMondeling presenterenSchriftelijk presenterenMuzisch presenteren
Leren Bronnen gebruikenLeren leren
Bewegen Fijne motoriekGrove motoriek
Lezen en spellen
Leren lezenLeren spellen
Taal-beschouwing
TaalinzichtGrammatica
Handschrift-ontwikkeling
Van schrijfletters naar eigen lettersNaar een eigen hand-schrift-alternatief
Getalbegrip Getallen
Berekenen
Optellen en aftrekkenDelen en vermenigvuldigenGebroken getallen en verhoudingsgetallen
Meten Meten en vergelijkenTijd waarnemen
Ontwikkellijnen met A-, B-, C- en D-doelen
Voor elke ontwikkellijn is een set met doelen gedefinieerd. Het streven voor leerlingen is om alle doelen van C te behalen. Van leerlingen met uitstroomniveau vwo wordt verwacht dat zij ook de doelen van D halen.
De relatie tussen de ontwikkellijnen
Bij het samenstellen van de ontwikkellijnen streeft Jeelo ernaar om overlap tussen de ontwikkellijnen te voorkomen. Taal- en rekenvaardigheden spelen bij veel competenties een rol en worden in de projecten geoefend. Waar dat van toepassing is, zijn deze vaardigheden in de competenties verwerkt. Ze staan niet nogmaals genoemd bij de taal- en rekenlijnen. De taallijnen bevatten alle basistaalvaardigheden voor groep 1 t/m 8. De rekenlijnen bevatten alle basisrekenvaardigheden voor groep 1 t/m 8. De competenties bevatten de doelen waarin basisvaardigheden worden toegepast.
Competenties en taalIn veel competenties van Jeelo komen taalvaardigheden aan de orde. De competentie Presenteren bestaat volledig uit het toepassen van taalvaardigheden. Maar ook in de overige competenties wordt regelmatig een beroep gedaan op taalvaardigheden. Zo is bij de competentie Samenwerken een duidelijke en prettige communicatie met anderen belangrijk. Bij de competentie Leren beoordelen, lezen en gebruiken leerlingen verschillende bronnen. Bij de competentie Onderzoeken schrijven leerlingen verslagen en verwoorden zij hun onderzoek. De taalvaardigheden oefenen leerlingen dus tijdens de projecten.
Competenties en rekenenIn veel competenties van Jeelo komen rekenvaardigheden aan de orde. Bij de competenties Samenwerken en Zorgen organiseren leerlingen tijd, geld en middelen. Bij Maken en Onderzoeken is het berekenen van hoeveelheden, verhoudingen en meten essentieel. De rekenvaardigheden voor meetkunde zijn in de competentie Waarnemen en meten verwerkt. Ook bij Presenteren en Leren komen rekenvaardigheden aan de orde. Denk aan tabellen en grafieken lezen en maken. De rekenvaardigheden oefenen leerlingen dus tijdens de projecten.
Kennis en woordenIn de kennislijnen van Jeelo leren leerlingen heel veel nieuwe woorden. Woordenschatontwikkeling valt bij Jeelo dan ook onder de kennislijnen. In de competentielijn Leren leren wordt aandacht besteed aan de wijze waarop je woorden kunt leren.
Competentie met geïntegreerde taalvaardigheden Competentie met geïntegreerde rekenvaardigheden
Taall
ijn
en
Reken
lijn
en
Co
mp
ete
nti
elijn
en
Ken
nis
lijn
en
v
Werken met de ontwikkellijnen
In Mijn Jeelo hebben zowel leerkracht, leerling als ouder zicht op alle ontwikkeldoelen. De leerkracht registreert welke ontwikkeldoelen zijn behaald. De leerkracht doet dat op basis van:
1. observaties in de groep; 2. individuele ontwikkelgesprekken met leerlingen; 3. gemaakte toetsen, ingevulde controlelijsten en
geleverde bewijzen per leereenheid.
Vervolgens kan de leerkracht samen met de leerling bepalen aan welke doelen vervolgens gewerkt gaat worden. De leerkracht arrangeert leereenheden voor de leerling.
De leerkracht kan blauwe stenen arrangeren om de leerling verder te laten ontwikkelen op de kennislijnen. Zo zijn er ook oranje stappers voor de competentielijnen en groene en paarse trainers voor de taal- en rekenlijnen.
}1 Voorbeeld: Een leerling laat zien in de stapper Presenteer een weerbericht dat hij goed aan de eisen van mondeling presenteren voldoet, maar ook bewijst hij dat hij verschillende weersverschijnselen kan verklaren (kennisdoelen).
}2 Voorbeeld: De leerling heeft laten zien dat hij in de teksten van het project overal het bijvoeglijk naamwoord kan onderstrepen en hij heeft ook een gedicht over het project gemaakt waarin hij bewust bijvoeglijke naamwoorden heeft verwerkt.
Op deze wijze worden de ontwikkellijnen van de leerling steeds langer. Hoe snel dat gaat zal verschillen per leerling en per ontwikkellijn.
Meer lezen?
Wil je meer lezen over projectmatig werken en ontwikkelingsgericht werken? Of over taal- en rekendoelen en geïntegreerd werken? • Setting the Standard for Project Based Learing,
J. Larmer e.a.• Leren zichtbaar maken, J. Hattie• Lezen en schrijven doe je samen, B. Pompert• Uitdagend en functioneel taalonderwijs, D. Janson• Rekenonderwijs kan anders, D. Janson
Kennislijnen met blauwe stenen
• Leerlingen werken in hoeken en circuits aan hun kennisdoelen door stenen te leren.
• Leerlingen hebben een test jezelf om zichzelf te controleren.
• Leerkrachten zetten een toets klaar zodra de leerling aangeeft de leerdoelen te beheersen.
• In plaats van toetsen kan de leerkracht de leerling ook een bewijs laten leveren tijdens het project waarin de leerling laat zien dat de kennisdoelen worden beheerst. }1
Competentielijnen met oranje stappers
• Leerlingen werken in hoeken en circuits aan hun competenties door stappers te maken.
• Leerlingen hebben een controleer jezelf (checklist met eisen) om zich zelf te controleren.
• Leerkrachten controleren aan de hand van de controlelijst zodra de leerling aangeeft dat hij denkt aan de eisen te voldoen.
Taallijnen met groene trainers
• Bij elke trainer ontvangen leerlingen instructie in groepjes. Ze ontdekken samen hoe taal werkt en bespreken taalregels.
• Leerlingen oefenen vervolgens in hoeken en circuits. Ze doen samen taalspelletjes.
• Tot slot leveren zij een bewijs waarin ze laten zien dat het taaldoel bereikt is. } 2
• Zodra het bewijs is geleverd , registreert de leerkracht dat in Mijn Jeelo.
Rekenlijnen met paarse trainers
• Bij elke trainer ontvangen leerlingen instructie in groepjes. Ze ontdekken hoe je handig kun rekenen en bespreken rekenregels.
• Leerlingen oefenen vervolgens in hoeken en circuits. Ze doen samen rekenspelletjes.
• Tot slot leveren zij een bewijs waarin ze laten zien dat het rekendoel bereikt is. } 2
• Zodra het bewijs is geleverd , registreert de leerkracht dat in Mijn Jeelo.
Deel 2De doelen
Inhoud
Deel 1 toelichting
Waarom ontwikkellijnen? i
Wat zijn ontwikkellijnen? iii
Werken met ontwikkellijnen v
Deel 2 de doelen
De kennislijnen 1
De competentielijnen 13
De taallijnen 28
De rekenlijnen 35
© Jeelo 2019
1
Kennislijnen
Mens en gezondheid Kennis van de toestand van de mens, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal.
Het lichaam Kennis van de onderdelen van het menselijk lichaam en het functioneren daarvan.
Gezond gedrag Kennis van de invloed van gedrag op het welbevinden van de mens, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal
Mens en natuur Kennis van planten, dieren en hun omgeving. Dieren Kennis van de kenmerken en eigenschappen van dieren en het functioneren van dieren in hun natuurlijke omgeving, in huis of in een productieomgeving. Planten Kennis van de kenmerken en eigenschappen van planten en het functioneren van planten in hun natuurlijke omgeving, in huis of in een productieomgeving.
Mens en omgeving Kennis van de gebouwen en de woonomgeving en de mate van duurzaamheid ervan en kennis van het veilig gebruiken van de openbare weg. Stad en land Kennis van kenmerken en eigenschappen van gebouwen voor wonen, werken en vrijetijdsbesteding en kennis van de kenmerken en eigenschappen van de leefomgeving (milieu) en het beheer ervan. Verkeer en vervoer Kennis van regels voor deelnemers aan het verkeer op de openbare weg en kennis van de handelingen en voorzieningen om transport van mensen en goederen efficiënt en veilig te laten verlopen.
© Jeelo 2019
2
Mens en product Kennis van het maken, verhandelen en kopen van natuurlijke en niet‐natuurlijke producten. Productie Kennis van het maken van producten, zowel handmatig als machinaal, en kennis van de onderdelen en materialen waaruit die producten bestaan en het maken ervan. Handel en consumptie Kennis van kopen, verkopen en ruilen van producten en van het gebruik van goederen en diensten voor de bevrediging van behoeften.
Mens en maatschappij Kennis van het denken en handelen door mensen en van de sociale verhoudingen tussen mensen. Kunst en cultuur Kennis van de creaties, gewoonten en gebruiken van mensen, inclusief de kennis van de denkwijze van mensen over het leven, over normen en waarden, mensbeelden en godsdiensten. Organisatie en bestuur Kennis van kenmerken en eigenschappen van organisaties die een rol spelen in de samenleving en kennis van het leiden van die organisaties en het beheren van menselijke en materiële middelen om de doelen van een land, organisatie of project te bereiken.
© Jeelo 2019
3
Het lichaam
Kennis van de onderdelen van het menselijk lichaam en het functioneren daarvan.
Onderdelen lichaam
Functie lichaamsdelen
Aandoeningen
A B C D
herkent en benoemt onderdelen van het lichaam benoemt de functie van zichtbare lichaamsdelen
benoemt zichtbare en onzichtbare onderdelen van hoofd en handen beschrijft de functie van de zichtbare en onzichtbare onderdelen van hoofd en handen
benoemt gewrichten, spieren en onderdelen van het skelet en wijst die aan beschrijft de functie van gewrichten, spieren en skelet en het belang van bewegen herkent zichtbare wonden en aandoeningen aan de huid
benoemt onderdelen van ademhalingsstelsel, bewegingsapparaat, verteringsstelsel, bloedsomloop en voortplantingsstelsel beschrijft de lichamelijke veranderingen in de puberteit in relatie tot seksualiteit en voortplanting beschrijft het functioneren van ademhalingsstelsel, bewegingsapparaat, verteringsstelsel, bloedsomloop, voortplantingsstelsel en hersenen beschrijft mogelijke aandoeningen aan ademhalingsstelsel, bewegingsapparaat, verteringsstelsel, bloedsomloop, voortplantingsstelsel en hersenen
© Jeelo 2019
4
Gezond gedrag
Kennis van de invloed van gedrag op het welbevinden van de mens, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal
Verzorging en hygiëne
Voeding en lifestyle
Emoties
Sociaal gedrag
A B C D
beschrijft de onderdelen van dagelijkse verzorging maakt onderscheid tussen snoep en gezond eten herkent basisemoties bij zichzelf en anderen gebruikt de basiswoorden emotie in de context en definieert buiten de context benoemt de spelregels van samen spelen gebruikt de basiswoorden helpen in de context en definieert buiten de context
benoemt het belang van goede dagelijkse verzorging en noemt gevolgen van niet‐goede dagelijkse verzorging geeft voorbeelden van gezond en ongezond eten benoemt emoties van zichzelf en anderen herkent situaties waarin hulp nodig is
geeft voorbeelden van voorkomen van ziekten en ongelukken benoemt kenmerken van gezond voedingspatroon geeft voorbeelden van groepsdruk en beschrijft hoe hiermee om te gaan herkent en noemt voorbeelden van pestgedrag en beschrijft hoe je met pestgedrag om kunt gaan vanuit verschillende rollen
omschrijft veilig gedrag in relatie tot seksualiteit en voortplanting legt een relatie tussen leefstijl en gezondheid en geeft voorbeelden van ongezonde leefstijl en verslavingen beschrijft de psychische en emotionele veranderingen in de puberteit geeft aan hoe je kunt bijdragen aan gezonde leefomgeving herkent onveilige situaties (zowel live als online) en kan benoemen wat te doen in deze situaties
© Jeelo 2019
5
Dieren
Kennis van de kenmerken en eigenschappen van dieren en het functioneren van dieren in hun natuurlijke omgeving, in huis of in een productieomgeving.
Kenmerken en eigenschappen
Functioneren in de omgeving
A B C D
herkent en benoemt veelvoorkomende dieren beschrijft kenmerken en eigenschappen van de dieren beschrijft (in eenvoudige bewoordingen) de groei van een dier gebruikt de basiswoorden dieren in de context en definieert buiten de context geeft voorbeelden van eten en gegeten worden in de dierenwereld
herkent veelvoorkomende vogels beschrijft het verschil tussen levendbarende en eileggende dieren en noemt voorbeelden beschrijft het gedrag van dieren in verschillende seizoenen en de verschillende omgevingen
herkent en benoemt insecten en vogels beschrijft de verschillen tussen vleeseters, planteneters en alleseters en noemt voorbeelden beschrijft het verschil in gedrag tussen solitair levende dieren en groepsdieren geeft aan wat een voedselketen is en noemt een voorbeeld beschrijft de belangrijkste aspecten van het verzorgen van (huis)dieren
benoemt de indeling van het dierenrijk en beschrijft de kenmerkende verschillen beschrijft de lichaamsbouw van dieren en legt een relatie met de voortbeweging beschrijft de verschillende manieren waarop productiedieren worden gehouden beschrijft de levenscycli van verschillende diersoorten beschrijft de belangrijkste aspecten van dierenwelzijn van dieren in een productieomgeving
© Jeelo 2019
6
Planten
Kennis van de kenmerken en eigenschappen van planten en het functioneren van planten in hun natuurlijke omgeving, in huis of in een productieomgeving.
Kenmerken en eigenschappen
Functioneren in de omgeving
A B C D
herkent en benoemt veelvoorkomende planten en bloemen beschrijft kenmerken en eigenschappen van planten herkent de meest voorkomende landschappen beschrijft kenmerken en eigenschappen van landschappen gebruikt de basiswoorden landschap in een context en definieert buiten de context
herkent en benoemt planten in en om de sloot beschrijft de onderdelen van planten, struiken en bomen beschrijft de verandering van de natuur in de verschillende seizoenen geeft voorbeelden van (onderdelen van) eetbare planten
benoemt en beschrijft de hoofdgroepen van bomen en planten beschrijft de functies van de onderdelen die te maken hebben met het groeiproces van een plant beschrijft de kenmerken van de biotopen die in Nederland voorkomen beschrijft de werking van een voedselketen beschrijft de gevolgen van zwerfafval voor de natuur
beschrijft de voortplanting van een plant legt een relatie tussen de vorm van planten en bloemen en hun voortbestaan beschrijft de begroeiingen in verschillende klimaatzones in de wereld beschrijft de kringloop van stoffen beschrijft de gevolgen van ontbossing voor de natuur
© Jeelo 2019
7
Stad en land
Kennis van kenmerken en eigenschappen van gebouwen voor wonen, werken en vrijetijdsbesteding en kennis van de kenmerken en eigenschappen van de leefomgeving (milieu) en het beheer ervan.
Wonen en vrije tijd
Klimaat en landschap
Beheer leefomgeving
De ontwikkeling van de omgeving
A B C D
gebruikt de basiswoorden wonen in een context en definieert buiten de context beschrijft de kenmerken en eigenschappen van het huis beschrijft de kenmerken en eigenschappen van de straat beschrijft de kenmerken en eigenschappen van het weer beschrijft de kenmerken en eigenschappen van de seizoenen gebruikt de basiswoorden seizoenen in een context en definieert buiten de context
benoemt de kenmerken van verschillende soorten huizen en de omgeving waarin ze staan beschrijft de wijze waarop de voorzieningen water, gas en licht in onze huizen komt benoemt de windrichtingen en beschrijft het ontstaan van wind benoemt verschillende vormen van neerslag en beschrijft het ontstaan van neerslag beschrijft de kringloop van het water en gebruikt de termen verdampen, condenseren, bevriezen en smelten vertelt op welke manier een wijk schoon en leefbaar gehouden wordt beschrijft de verschillen tussen de woonomstandigheden van 100 jaar geleden en nu
beschrijft de verschillende aspecten van de inrichting van een wijk benoemt en beschrijft verschillende voorzieningen in een wijk noemt kenmerken van toeristische gebieden in Nederland beschrijft het ontstaan van verschillende landschappen in Nederland beschrijft hoe in Nederland zee en rivierwater worden tegengehouden geeft voorbeelden van polders, droogmakerijen en terpen in Nederland beschrijft het proces van het droogleggen van land herkent vormen van landschapsbeheer benoemt gevolgen van zwerfafval in de steden, voor mens en natuur beschrijft hoe mensen in de middeleeuwen leefden en geeft aan hoe we aan die kennis komen
beschrijft de opbouw en functie van steden en dorpen benoemt en beschrijft verschillende voorzieningen in een stad of dorp verklaart het ontstaan en de ontwikkeling van toerisme legt verband tussen de opbouw van de aarde en natuurverschijnselen zoals vulkanen, aardbevingen, weer, kringloop van water legt verband tussen de plaats en beweging van de aarde in de ruimte en ritmes in de natuur benoemt verschillende vormen van energiebronnen en beschrijft het proces van opwekken van energie uit verschillende energiebronnen geeft voor‐ en nadelen van de verschillende energiebronnen herkent de problematiek rondom afval, verspilling en vervuiling en geeft voorbeelden van oplossingen hiervoor geeft voorbeelden van wereldwonderen en geeft aan hoe het behoud hiervan wordt gewaarborgd beschrijft in grote lijnen het ontstaan en de ontwikkeling van dorpen en steden
© Jeelo 2019
8
Verkeer en vervoer
Kennis van regels voor deelnemers aan het verkeer op de openbare weg en kennis van de handelingen en voorzieningen om transport van mensen en goederen efficiënt en veilig te laten verlopen.
Regels in het verkeer en openbaar vervoer
Ontwikkeling van transport van goederen
Kaarten en navigatie
Topografie
A B C D
gebruikt de basiswoorden verkeer in een context en definieert buiten de context benoemt de belangrijkste verkeerstekens (borden, verkeersbrigadier) beschrijft de regels als passagier herkent en benoemt de belangrijkste (veiligheids)onderdelen van de fiets
benoemt de basis‐verkeersafspraken om veilig te kunnen spelen, oversteken, lopen en fietsen in verschillende situaties noemt de betekenis van 19 verkeersborden benoemt verschillende vervoersmiddelen en geeft verschillen aan tussen vroeger en nu legt uit hoe je een plattegrond ‘leest’ en hoe je een legenda gebruikt benoemt de provincies, provinciesteden, wateren en gebieden van Nederland en wijst ze aan
benoemt de voorrangsregels en voorsorteerregels in verschillende verkeerssituaties noemt de betekenis van 36 verkeersborden beschrijft de gedragsregels die gelden als je reist met het openbaar vervoer beschrijft de ontwikkeling en het belang van de haven van Rotterdam herkent verschillende soorten kaarten en hun doel benoemt de onderdelen van een kaart benoemt plaatsen, wateren en gebieden van de 12 provincies en wijst ze aan
benoemt de verkeersregels in complexe verkeersituaties, zoals verschillende rotondes, grote voertuigen noemt de betekenis van 67 verkeersborden legt uit hoe de dienstregeling van het openbaar vervoer werkt beschrijft de ontwikkeling van transport van goederen beschrijft het zoeken van gegevens in een atlas met de in de atlas aanwezige hulpmiddelen legt de werking van gps uit benoemt landen, plaatsen, wateren en gebieden in Europa en in de wereld en wijst ze aan
© Jeelo 2019
9
Productie Kennis van het maken van producten, zowel handmatig als machinaal, en kennis van de onderdelen en materialen waaruit die producten bestaan en het maken ervan.
Kenmerken en eigenschappen van materialen
Productieprocessen
Ontwikkeling van productieprocessen
A B C D
gebruikt de basiswoorden materialen in een context en definieert buiten de context beschrijft de kenmerken en eigenschappen van materialen noemt voorbeelden van producten bij materialen beschrijft kort het productieproces van producten (papier, aardewerk, kleding, brood)
herkent en benoemt materialen en eigenschappen van materialen van spullen om ons heen beschrijft het proces van het bouwen van een huis beschrijft de uitvindingen die gedaan zijn van vuur tot lamp beschrijft de ontwikkeling van de communicatie
beschrijft kenmerken en eigenschappen van plastic en de toepassing ervan beschrijft kenmerken en eigenschappen van verschillende soorten (kleding)stoffen legt in grote lijnen de stappen uit van het maken van meubels en/of kleding herkent en benoemt verbindingen bij het maken van meubels en of kleding beschrijft het verschil tussen handgemaakte en industriële producten legt het ontstaan van fabrieken uit beschrijft de voor‐ en nadelen van duurzame productie
legt een relatie tussen vorm, materiaal en functie van verpakkingen beschrijft de stappen van ontwerp en ontwikkeling van een product beschrijft in grote lijnen een productieproces van een product met een stroomschema: drinkwater, fiets, zeep benoemt en beschrijft de ontwikkeling van hulpmiddelen in het productieproces beschrijft de werking van een elektrische stroomkring beschrijft de werking van sensoren en lopende banden in een productieomgeving
© Jeelo 2019
10
Handel en consumptie Kennis van kopen, verkopen en ruilen van producten en van het gebruik van goederen en diensten voor de bevrediging van behoeften.
Consumeren
Verkopen en omgaan met geld
Reclame
De ontwikkeling in handel en consumptie
A B C D
schat de waarde (van speelgoed) voor zichzelf en anderen in geeft voorbeelden van de invloed van seizoenen op ons gedrag (recreatie, kleding) gebruikt de basiswoorden winkel in een context en definieert buiten de context beschrijft de werkzaamheden in de winkel herkent reclame
noemt vijf regels om bewust een aankoop te doen legt verband tussen verschillende soorten speelgoed en verschillende behoeften beschrijft het proces van kopen en verkopen noemt de regels bij ruilen en kopen herkent informatieve en misleidende teksten op verpakkingen van producten
onderbouwt zijn keuzes voor het aanschaffen van een product of dier beschrijft het proces van ruilen als een product niet voldoet definieert en geeft voorbeelden van sparen, lenen, kasboek, begroting in relatie tot zakgeld beschrijft de functie, de vormen, voor‐en nadelen en regels van reclame beschrijft in grote lijnen de ontwikkeling van geld vertelt over handel in de geschiedenis (slavernij, VOC, kolonisatie, Gouden Eeuw) geeft aan wat er is veranderd door de televisie en het internet
legt een relatie tussen consumeren of consuminderen en de gevolgen daarvan voor het milieu beschrijft hoe het belang van consumenten beschermd wordt beschrijft in grote lijnen de uitgaven van een gezin herkent en benoemt verschillende vormen van beïnvloeding op onze consumptie legt de term sociale zekerheid en het ontstaan ervan uit legt een relatie tussen ontwikkelingen van consumptie en die van stroomverbruik
© Jeelo 2019
11
Kunst en cultuur
Kennis van de creaties, gewoonten en gebruiken van mensen, inclusief de kennis van de denkwijze van mensen over het leven, over normen en waarden, mensbeelden en godsdiensten.
Samenlevingen vroeger en nu
Gewoonten en gebruiken vroeger en nu
Belangrijke personen/denkers uit de geschiedenis
Groeperingen en godsdiensten
A B C D
gebruikt de basiswoorden vroeger in een context en definieert buiten de context geeft voorbeelden van het dagelijks leven van nu tot 100 jaar geleden beschrijft het uiterlijk en innerlijk van zichzelf en anderen gebruikt de basiswoorden vrije tijd in een context en definieert buiten de context beschrijft de levensloop met levensfasen van een mens vertelt over het leven en werk van Annie M.G. Schmidt
beschrijft het gezinsleven en de omstandigheden in de tijd van opa en oma beschrijft het spelen en het speelgoed van vroeger vertelt over het leven van bekende personen van vroeger en wat hen bijzonder maakte (Rembrandt, Michiel de Ruyter, Anne Frank)
beschrijft in grote lijnen de kenmerken van de samenleving in de verschillende tijdvakken beschrijft hoe er opgravingen worden gedaan en welke vondsten er worden gedaan beschrijft de veranderende rol van man en vrouw vroeger en nu benoemt verschillende soorten vrijetijdsbestedingen beschrijft wat de waarde en het gevaar kan zijn van social media beschrijft de invloed van bekende personen op het leven in Nederland (Max Havelaar, Aletta Jacobs, Willem Drees) beschrijft het ontstaan van verschillende groeperingen vroeger en nu en hun invloed in de samenleving
beschrijft de betekenis van de verschillende tijdvakken voor de samenleving van nu verklaart de economische en politieke veranderingen van de Gouden Eeuw tot de 18e eeuw beschrijft wat een multiculturele samenleving inhoudt en legt uit hoe dit zichtbaar is in onze samenleving beschrijft de betekenis en het belang van normen en waarden in een samenleving legt de begrippen discriminatie, vooroordelen en racisme uit en geeft voorbeelden noemt belangrijke (Nederlandse) hervormers, denkers, kunstenaars van de 16e eeuw tot nu en hoe ze ons land en leven hebben beïnvloed (Erasmus, Spinoza) benoemt en beschrijft de belangrijkste kenmerken van de wereldgodsdiensten en geeft overeenkomsten en verschillen daartussen aan beschrijft de invloed van de godsdienst op de ontwikkelingen in ons land door de eeuwen heen
© Jeelo 2019
12
Organisatie en bestuur Kennis van kenmerken en eigenschappen van organisaties die een rol spelen in de samenleving en kennis van het leiden van die organisaties en het beheren van menselijke en materiële middelen om de doelen van een land, organisatie of project te bereiken.
De ontwikkeling van beroepen en organisaties
Overheid, wet‐ en regelgeving
De ontwikkeling van landsbestuur
A B C D
gebruikt de basiswoorden beroepen in een context en definieert buiten de context herkent en benoemt beroepen herkent het verschil tussen beroepen van vroeger en nu herkent en benoemt hulpdiensten legt de functie (het waarom) van taken en regels uit
beschrijft beroepen die zichtbaar zijn in de wijk en de eigen omgeving beschrijft de taken van de verschillende hulpdiensten onderscheidt verschillende vormen van communicatie van vroeger tot nu beschrijft het verschil tussen de rechten van vrouwen en kinderen vroeger en nu beschrijft hoe wijken schoongehouden worden
beschrijft soorten werk en benoemt beroepen beschrijft beroepen in de middeleeuwen en vergelijkt deze met de beroepen van nu geeft het verschil aan tussen arbeids‐omstandigheden vroeger en nu geeft in grote lijnen de betekenis van de Ouderdomswet en Werkloosheidswet en beschrijft het ontstaan ervan (Drees) beschrijft in grote lijnen hoe openbare speelruimten tot stand komen
herkent het verschil van leidinggeven op basis van macht en gezag benoemt lidstaten van de EU, beschrijft de taken van de EU en noemt voor‐ en nadelen van de EU benoemt maatregelen en voorzieningen waarmee recht wordt gedaan aan gelijkheid voor iedereen beschrijft het proces van een gastarbeider of asielzoeker in Nederland beschrijft de taken en het bestuur van een gemeente beschrijft hoe regering en parlement zijn opgebouwd en benoemt de taken van beide organen beschrijft de rol van verschillende machthebbers in de 16e, 17e en 18e eeuw voor ons land (Willem van Oranje, Karel V, Napoleon) legt de begrippen kolonisatie en dekolonisatie uit aan de hand van voorbeelden van Nederlandse koloniën benoemt waar en wanneer de wereldoorlogen plaatsvonden, de rol van Nederland hierin en wat er nu wordt gedaan om oorlogen te voorkomen
© Jeelo 2019
13
Competentielijnen
Samenwerken Een bijdrage leveren aan een gezamenlijk resultaat door een optimale afstemming tussen de eigen kwaliteiten en de belangen van de groep. Organiseren Efficiënt, effectief en flexibel inzetten van mensen, middelen, informatie, tijd en geld. Communiceren Overbrengen of uitwisselen van ervaringen, meningen en gevoelens in een gesprek met twee of meer deelnemers.
Zorgen Iets of iemand in een goede toestand brengen of houden. Zorgen voor jezelf en anderen Jezelf en anderen in een goede toestand brengen of houden, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal. Zorgen van natuur en milieu Dieren, planten en hun omgeving in een goede toestand brengen of houden.
Maken Vormgeven, creëren, vervaardigen, construeren of onderhouden van een product. Naar eigen idee maken Vormgeven aan eigen ideeën door het maken van originele producten, zoals schetsen, tekeningen, modellen en bouwwerken met behulp van gereedschappen, materialen en/of digitale middelen. Volgens instructie maken Vervaardigen, construeren of onderhouden van producten met stappenplannen, gereedschappen, materialen en/of digitale middelen.
© Jeelo 2019
14
Onderzoeken Bestuderen hoe iets werkt of in elkaar zit of de oorzaak of reden van iets achterhalen. Waarnemen en meten Vaststellen van een kenmerk of eigenschap van een object of proces op een doelgerichte en systematische manier door het gebruiken van de zintuigen of door te meten, bijvoorbeeld met een instrument, door te tellen of te vragen. Analyseren en evalueren Uiteenrafelen van situaties (in technische of sociale context) of het bestuderen van producten en processen en het achteraf bespreken en beoordelen van de kwalitatieve of kwantitatieve waarde ervan.
Presenteren Het overbrengen van informatie en ideeën aan een groep op een duidelijke en zo nodig boeiende of enthousiasmerende wijze met relevante middelen. Mondeling uiten en presenteren Het overbrengen van informatie door gesproken teksten met relevante audiovisuele ondersteuning. Schriftelijk presenteren Het overbrengen van informatie door geschreven teksten met relevante grafische ondersteuning. Muzisch uiten en presenteren Het overbrengen van expressie door dans, drama, muziek of geluid met relevante visuele ondersteuning.
Leren Het ontwikkelen van het vermogen om op basis van bronnen of ervaringen een onderwerp beter te begrijpen of een taak efficiënter, beter te verrichten dan tevoren. Bronnen gebruiken Het verzamelen, vinden, beoordelen en analyseren van informatie in verschillende informatiedragers. Leren leren Het leren van vaardigheden, technieken en methoden die het leren efficiënter en effectiever maken.
Bewegen De ontwikkellijnen Ontspanning en Inspanning worden later ontwikkeld.
© Jeelo 2019
15
Organiseren Efficiënt, effectief en flexibel inzetten van mensen, middelen, informatie, tijd en geld.
Taakinitiatie en taken verdelen
Informatie en middelen organiseren (R)
Plannen in de tijd (R)
Taken volgens plan uitvoeren
Geld bewaken (R)
A B C D
speelt samen met andere kinderen voert samen een taak uit vraagt om dingen die hij nodig heeft pakt zelf materialen die hij nodig heeft deelt beschikbare materialen met andere kinderen begint direct met de taak werkt door aan een taak van 5 tot 10 minuten rondt een eenvoudige taak af binnen de tijd houdt zich aan regels past zich aan een situatie aan, schakelt tussen taken ruimt materiaal op kan ruilen
verdeelt taken met een ander zorgt voor de juiste en het juiste aantal benodigdheden voor het uitvoeren van de eigen taak maakt een eenvoudige tijdsplanning voor de eigen taken begint direct bij ontvangst van de taak werkt gestructureerd aan een taak werkt door aan een taak van 10 tot 20 minuten kan zich aanpassen aan nieuwe ideeën of situaties kan iets kopen en verkopen
verdeelt taken en rollen en is zich daarbij bewust van het belang van gelijkwaardige deelname kiest en verzamelt benodigdheden voor een opdracht maakt een tijdsplanning voor gezamenlijk werk begint direct aan een taak nadat hij zijn plan heeft gemaakt werkt gestructureerd aan achtereenvolgende taken en controleert tussentijds verandert zijn plan als dat voor de nieuwe situatie nodig is maakt zijn taak af voordat hij aan iets anders begint kan uitgaven en inkomsten noteren
verdeelt taken en rollen en benut daarbij ieders talent stelt benodigdheden voor een opdracht vast en zorgt dat hijzelf of anderen deze tijdig leveren toont verantwoordelijkheid voor de tijdsplanning en stelt bij waar nodig stelt prioriteiten bij meerdere taken en begint met de belangrijkste, dat hoeft niet de leukste te zijn werkt gestructureerd en zet door op lastige momenten tijdens een opdracht toont verantwoordelijkheid voor eigen bijdragen en het gezamenlijke resultaat is flexibel, speelt actief in op nieuwe situaties houdt uitgaven en inkomsten bij tijdens de uitvoering van een opdracht
Note: (R) = rekenen geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
16
Communiceren Overbrengen of uitwisselen van ervaringen, meningen en gevoelens in een gesprek met twee of meer deelnemers.
Boodschap overbrengen (T)
Luisteren naar de ander (T)
Eigen behoeften aangeven (T)
Lichaamstaal gebruiken (T)
Gesprekken voeren (T)
A B C D
neemt initiatief tot gesprek in een groep zet gesprek voort beantwoordt voor hem bestemde vragen herkent taalgrapjes (figuurlijk taalgebruik) geeft bij kinderen aan wat hij wel of niet wil maakt zijn gevoelens en intenties kenbaar zegt zijn mening richt zich naar de spreker (non‐verbaal) spreekt met intonatie neemt initiatief in gesprek met een ander wacht op z'n beurt in een gesprek gebruikt je‐vorm en u‐vorm
spreekt in logische volgorde over eigen ervaringen luistert en stelt vragen ter verduidelijking komt voor zichzelf op door eigen behoefte te verwoorden vertelt eigen verhaal met expressie neemt ruimte in een gesprek geeft anderen voldoende ruimte in een gesprek
brengt doelgericht de boodschap of ervaring over luistert, vraagt door en vat samen wat een ander heeft gezegd durft een standpunt in te nemen en te verdedigen gebruikt intonatie, houding en handgebaren passend bij het gesprek bewaakt sfeer en evenwichtige deelname in groepsgesprekken
brengt doelgericht de boodschap of ervaring over met een passende inleiding en afsluiting luistert, vraagt door en houdt daarbij rekening met gevoelens van anderen toont assertief gedrag in communicatie met anderen maakt bewust gebruik van lichaamstaal om een verhaal te versterken herkent en benoemt lichaamstaal van anderen bewaakt sfeer en evenwichtige deelname in groepsgesprekken neemt zo nodig de leiding in een groepsgesprek
Note: (T) = taal geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
17
Zorgen voor jezelf en anderen Jezelf en anderen in een goede toestand brengen of houden, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal.
Verzorgen lichaam/conditie
Kiezen goede voeding
Positief zelfbeeld en emotieregulatie
Omgaan met anderen, zich staande houden in de groep
Veilig in het verkeer
EHBO
A B C D
kleedt zichzelf aan wast zijn handen zorgvuldig bereidt zich voor op een gezondheidsonderzoek (GGD) weet wat gezonde voeding is durft zelf een taak te doen toont en herkent emoties herkent emoties bij anderen en benoemt ze lost eenvoudige conflicten zelf op speelt veilig op de stoep steekt zelfstandig over probeert het nog eens als iets niet lukt vraagt hulp als het nodig is
verzorgt zijn eigen lichaam en behandelt het bij eenvoudige wonden en ongelukjes maakt een eenvoudig gezond gerecht volgens recept toont zelfvertrouwen bij het oppakken van nieuwe taken geeft kritiek en complimenten en houdt daarbij rekening met het eigen gevoel en dat van anderen neemt de tijd om rustig te worden als het tegenzit en gaat dan weer verder fietst veilig in eenvoudige verkeerssituaties gaat hulp halen bij lichamelijk letsel
meet de eigen lichamelijke conditie en trekt conclusies daaruit stelt gevarieerde maaltijd samen met de Schijf van Vijf benoemt positieve eigenschappen van zichzelf blijft rustig en werkt door als het tegenzit helpt en komt op voor anderen en draagt daarbij bij aan een positief klimaat in de groep neemt veilig deel aan het verkeer biedt hulp door op juiste wijze 112 te alarmeren
stimuleert zichzelf en anderen om het lichaam in goede conditie te houden maakt eenvoudige, gezonde gerechten op een veilige en hygiënische manier regelt zijn emoties bewust en werkt ongestoord verder toont zelfvertrouwen bij complexe opdrachten en is zich bewust van de eigen inbreng handelt in belang van de groep met respect voor iedereen, inclusief zichzelf neemt als volwaardige verkeersdeelnemer deel aan het verkeer handelt veilig volgens EHBO‐regels bij extern en intern lichamelijk letsel
© Jeelo 2019
18
Zorgen voor natuur en milieu Dieren, planten en hun omgeving in een goede toestand brengen of houden.
Zorg voor dieren
Zorg voor planten
Zorg voor milieu/eigen leefomgeving
A B C D
benadert op de goede wijze een dier verzorgt een dier onder begeleiding verzorgt planten scheidt afval
voert eenvoudige verzorgingstaken uit bij kleine huisdieren, zoals eten geven, schoonmaken verzorgt een plant volgens instructie houdt de eigen omgeving schoon
verzorgt huisdier volgens eigen plan over een langere periode verzorgt een plant gedurende een langere periode neemt initiatieven om in de eigen omgeving milieuvriendelijk te handelen
verzorgt jonge dieren vanaf het begin van hun leven (rups, kikker, kuiken) verzorgt jonge planten van zaad of stek tot plant toont milieuvriendelijk gedrag en spreekt daar anderen op aan
© Jeelo 2019
19
Naar eigen idee maken Vormgeven aan eigen ideeën door het maken van originele producten, zoals schetsen, tekeningen, modellen en bouwwerken met behulp van gereedschappen, materialen en/of digitale middelen.
Ideeën en eisen bedenken (R)
Schetsen en ontwerpen (R)
Kleur, materiaal en constructie kiezen
A B C D
verwoordt zijn idee maakt een vrije tekening, waarbij de dingen een relatie hebben verzint zelf een constructie met constructiemateriaal verzint een product van papier, kosteloos materiaal en karton verzint een product van klei
heeft ideeën voor een product maakt een eenvoudige schets van zijn idee denkt na over kleur en materiaal die passen bij zijn idee
houdt rekening met doel, gebruik en doelgroep van het product tijdens het vormen van ideeën maakt schetsen van zijn ideeën en komt tot een weloverwogen keuze kiest kleuren en materialen die passen bij doel, gebruik en doelgroep van het product
stelt een programma van eisen op voor het maken van een product maakt schetsen of modellen van zijn ideeën, rekening houdend met het programma van eisen kiest kleuren, materialen en constructies die aansluiten bij het programma van eisen
Note: (R) = rekenen geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
20
Volgens instructie maken Vervaardigen, construeren of onderhouden van producten met stappenplannen, gereedschappen, materialen en/of digitale middelen.
Met voorbeeld of (bouw)tekening maken (R)
Volgens recept of stappenplan maken (R)
Correct en veilig materialen en gereedschappen gebruiken
A B C D
maakt een patroon na maakt een eenvoudig werkstuk na vanaf voorbeeld maakt een product volgens een stappenplan tekent een mensfiguur mengt kleuren gebruikt eenvoudige materialen met hulp
maakt constructies met papier, karton en kosteloos materiaal volgens tekening tekent onderwerpen na door goed naar het object te kijken maakt een product volgens een stappenplan met zes eenvoudige stappen gebruikt materialen en hulpmiddelen volgens instructie
maakt product en constructies met hout en stof volgens schematische tekening maakt een product door het volgen van een stappenplan gebruikt materialen, hulpmiddelen en gereedschappen volgens instructie
maakt een constructie van verschillende materialen op basis van een (bouw)tekening op schaal maakt een ontwerp op schaal maakt een samengesteld product door het volgen van processtappen gebruikt zelfstandig materialen, hulpmiddelen en gereedschappen op een juiste en veilige manier
Note: (R) = rekenen geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
21
Waarnemen en meten Vaststellen van een kenmerk of eigenschap van een object of proces op een doelgerichte en systematische manier door het gebruiken van de zintuigen of door te meten, bijvoorbeeld met een instrument, door te tellen of te vragen.
Doel van waarneming of meting bepalen (R)
Observeren van kenmerken en eigenschappen van producten en processen met zintuigen (R)
Meten van kenmerken en eigenschappen van producten en processen met meetinstrument (R)
Registreren, interpreteren en verwerken meetgegevens (R)
A B C D
sorteert voorwerpen op eigenschappen vergelijkt lengte, inhoud en gewicht op het oog of via direct meten vergelijkt en ordent op omtrek en oppervlakte op het oog gebruikt zintuigen voor onder andere koud, warm, ruw, glad, zoet, zout tekent na door observeren laat met instrumenten zien dat de tijd verstrijkt (zandloper, klok) maakt puzzels van 25 tot 60 stukjes vergelijkt en ordent op lengte, inhoud en gewicht met een vaste maat voert een opdracht uit met een spiegeltje voert een opdracht uit met licht en schaduw wijst op een eenvoudige plattegrond iets aan lokaliseert iets door gebruik te maken van herkenningspunten neemt een standpunt in en tekent of verwoordt dan wat je niet ziet tekent realistische maten tekent een eenvoudige plattegrond
bedenkt gerichte kijk‐ vragen om een object of situatie te onderzoeken beschrijft of tekent een object of situatie door nauwkeurig te kijken, proeven, ruiken, voelen of luisteren bepaalt lengte, inhoud, gewicht met (zelfgemaakte) meetinstrumenten noteert meetresultaten op nauwkeurige en gestructureerde manier verbindt een eenvoudige betekenis aan verzamelde gegevens geeft meetgegevens weer in een eenvoudige tekening, plattegrond, staafdiagram of tijdlijn
kiest een passende meetmethode om antwoord te krijgen op een gegeven onderzoeksvraag vergelijkt eigenschappen van processen of producten door nauwkeurig te kijken, proeven, ruiken, voelen of luisteren vergelijkt eigenschappen van processen en producten door het uitvoeren van metingen met verschillende meetinstrumenten registreert meerdere meetresultaten in een logboek of eenvoudige tabel trekt conclusies uit verzamelde (meet)gegevens verwerkt meetgegevens in een schematische tekening, grafiek, tijdbalk of kaart met legenda
kiest een passende meetmethode om antwoord te krijgen op een eigen onderzoeksvraag observeert de eigenschappen van een proces of product volgens een eigen onderzoeksopzet voert een kwalitatieve meting uit met bijvoorbeeld enquête, interview, experiment registreert kwalitatieve meetresultaten in een tabel of verslag legt verbanden tussen verschillende soorten onderzoeksgegevens kiest en maakt een overzichtelijke weergave van de meetgegevens
Note: (R) = rekenen geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
22
Analyseren en evalueren Uiteenrafelen van situaties (in technische of sociale context) of het bestuderen van producten en processen en het achteraf bespreken en beoordelen van de kwalitatieve of kwantitatieve waarde ervan.
Onderkennen probleem
Uiteenrafelen probleem of situatie
Komen tot een oplossing
Reflecteren op werkresultaat
Reflecteren op werkproces (metacognitie en zelfmonitoring)
A B C D
herkent een probleem noemt een oorzaak of gevolg van het probleem of situatie bedenkt een oplossing voor zichzelf reflecteert op werkresultaat (wat is goed, kan beter) controleert iets op enkele punten reflecteert op werkproces (wat ging goed, kan beter) reflecteert op eigen ervaring (wat is leuk, niet leuk)
beschrijft een probleem in eigen woorden benoemt enkele gevolgen of oorzaken van het probleem of situatie bedenkt meerdere oplossingen en betrekt anderen daarbij om een keuze te maken reflecteert op werkresultaat met controlelijst en stelt op verzoek bij reflecteert onder begeleiding op werkproces en ervaringen en pakt aangereikte tips op
bekijkt en beschrijft het probleem vanuit verschillende invalshoeken onderscheidt oorzaken en gevolgen van het probleem of situatie stelt eerst criteria op waaraan de oplossing moet voldoen en bedenkt dan oplossingen reflecteert op werkresultaat met controlelijst en stelt op eigen initiatief bij reflecteert op (groeps)proces en ervaring en formuleert zelf (of samen) verbeteringen
schat van tevoren in of er een probleem kan ontstaan rafelt het probleem of situatie uiteen, zodat oorzaken en gevolgen helder worden maakt en verantwoordt een plan van aanpak om tot een oplossing te komen formuleert eigen onderzoeksvraag en maakt daarbij een eigen plan van aanpak reflecteert tussentijds op werkresultaat met controlelijst en stelt op eigen initiatief bij reflecteert tussentijds op (groeps)proces en ervaring en stelt tussentijds (samen) bij
© Jeelo 2019
23
Mondeling uiten en presenteren Het overbrengen van informatie door gesproken teksten met relevante audiovisuele ondersteuning.
Opbouw presentatie (T)
Hulpmiddelengebruik (T)
Stemgebruik, houding en gebaren (T)
Betrekken publiek (T)
Taalgebruik ‐ bereiken luisteraars (T)
A B C D
vertelt over een gebeurtenis of handeling beschrijft kenmerken en eigenschappen van zaken of personen geeft informatie met behulp van voorwerpen articuleert voldoende kijkt de groep in
presenteert een aantal facetten van een onderwerp ondersteunt de presentatie met een beeld of woordweb spreekt verstaanbaar en staat rechtop voor de groep maakt oogcontact met de luisteraars vertelt in eigen woorden
presenteert een onderwerp volgens een logische opbouw met een passende inleiding en afsluiting ondersteunt de presentatie met verschillende hulpmiddelen gebruikt afwisseling in het spreken en gebruikt gebaren betrekt luisteraars bij een presentatie door vragen te stellen stemt de woordkeuze af op de luisteraars
bouwt de presentatie zo op dat het boeiend blijft tot het einde kiest en gebruikt passende (digitale) media om de presentatie te ondersteunen gebruikt bewust stemvolume, intonatie en gebaren om informatie overtuigend over te brengen betrekt luisteraars bij een presentatie door een actieve werkvorm te gebruiken, bijvoorbeeld een quiz of opdracht stemt toon en woordkeus af op het doel van de presentatie en de luisteraars
Note: (T) = taal geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
24
Schriftelijk uiten en presenteren Het overbrengen van informatie door geschreven teksten met relevante grafische ondersteuning.
Doelgerichtheid (T)
Expressiviteit (T)
Taalverzorging (T)
Opmaak (T)
Taalgebruik – bereiken lezers (T)
A B C D
schrijft (krabbelt) functionele briefjes (1) tekent een verhaal (2)
schrijft korte tekstjes bij een onderwerp (1) uit eigen ideeën in zelfbedachte verhaaltjes (2) onderscheidt afzonderlijke zinnen met hoofdletters en punten (3) kiest passende beelden bij een stukje tekst (4) werkt verzorgd aan schriftelijk werk (4) gebruikt korte, begrijpelijke zinnen (5)
schrijft een formele tekst op basis van een schrijfdoel, indeling en kernwoorden (1) uit eigen gevoel en gedachten in gedicht, brief of verhaal (2) houdt bij het schrijven rekening met spelling, zinslengte en interpunctie (3) maakt gebruik van beeld, witregels en lettergrootte (4) stemt woordgebruik en zinsopbouw af op het doel van de tekst (5)
schrijft een formele tekst op basis van een vooraf gemaakt schrijfplan (1) kan een mening, boodschap of emotie overbrengen op anderen in een passende informele schrijfvorm (2) streeft naar correcte spelling en grammatica en gebruikt daarbij hulpmiddelen en tegenlezers (3) voorziet tekst van passende opmaak, bijvoorbeeld met titelblad, inhoudsopgave, en illustraties (4) stemt de opbouw, woordkeus en toon af op het soort tekst, het doel en de doelgroep (5)
Note: (T) = taal geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
25
Muzisch uiten en presenteren Het overbrengen van expressie door dans, drama, muziek of geluid met relevante visuele ondersteuning.
Drama, rollenspel (T)
Zang en geluid
Dans en ritme
Foto en film
A B C D
beeldt iets uit speelt poppenkast of een spel speelt een rollenspel bootst geluiden na zegt een versje op zingt alleen een lied volgt een eenvoudig ritme
beeldt een kort verhaaltje of scène uit experimenteert met geluiden op (zelfgemaakte) instrumenten zingt met een groepje voor anderen danst vrij op ritme en tempo maakt een foto van voorwerp of situatie
beeldt een verhaal uit met gebruik van emoties maakt muziek bij een lied zingt voor de groep improviseert met danspassen op verschillende soorten muziek maakt met foto’s een verhaal of instructie
speelt een rol en kiest daarbij passende stem, houding, beweging en mimiek maakt en/of kiest muziek bij een situatie zingt een zelfbedacht lied voor de groep drukt eigen gevoel of idee uit in dans geeft een verhaal filmisch vorm met aandacht voor beeld, geluid en tekst
Note: (T) = taal geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
26
Bronnen gebruiken Het verzamelen, vinden, beoordelen en analyseren van informatie in verschillende informatiedragers.
Verzamelen en zoeken (T)
Ordenen en beoordelen (T)
Analyseren en begrijpen (denkvragen en leesstrategieën als middel) (T)
Concluderen en waarderen (T)
A B C D
doet voorspellingen over een bron op basis van kaft en titel bladert door een boek van voor naar achter weet dat je van links naar rechts leest kiest een bron aan de hand van plaatjes en eigen interesse vertelt over wie het verhaal gaat, herkent hoofdpersonen, weet waar het verhaal zich afspeelt stelt zelf wie‐, wat‐, waar‐, wanneer‐ en welke‐vragen over een boek of informatie legt uit of het echt gebeurd kan zijn herkent en benoemt eenvoudige pictogrammen uit de omgeving heeft plezier in (voor)lezen van boeken en verhalen geeft een mening over een boek (waarderen)
gebruikt titel, tussenkopjes en achterflap om te voorspellen waar de bron over gaat herkent of een bron informatief of verhalend is kiest een bron op basis van eigen interesse of onderwerp vertelt in het kort waar een tekst over gaat kan belangrijke woorden uit een bron aanwijzen en ordenen (bijvoorbeeld in woordweb) onderscheidt dromen en wensen, goed en kwaad en fantasie en werkelijkheid van elkaar in een tekst herkent en benoemt beeldtaal in een bron heeft plezier in het zelf lezen van boeken en verhalen deelt zijn leesbeleving van een gekozen boek met anderen
zoekt informatie met en zonder internet met inhoudsopgave, legenda en trefwoorden herkent verschillende stijlen, tekstsoorten en genres beoordeelt een bron op bruikbaarheid aan de hand van vooraf gestelde eisen bepaalt het hoofdonderwerp en de centrale vraag van een tekst geeft de kern van een bron in woorden weer (bijvoorbeeld mindmap, strip) kan opvattingen met elkaar vergelijken haalt de boodschap uit eenvoudige infografics is zich bewust van bepaalde voorkeuren voor onderwerpen, genres en schrijvers en kan dit verwoorden en motiveren
zoekt en verzamelt doelgericht informatie op internet door verschillende zoekmachines (google, netwijs, kennisnet) te gebruiken voorspelt de bedoeling van de schrijver en legt verbanden met voorkennis en eigen ervaring beoordeelt of een bron bruikbaar, betrouwbaar, juist en volledig is is zich bewust van het belang om meerdere bronnen te selecteren bepaalt hoofdonderwerp, hoofd‐ en bijzaken en bedoeling van de schrijver in een tekst maakt een samenvatting van de bron aan de hand van zelfgekozen kernwoorden onderscheidt feiten en meningen in een tekst leest en interpreteert gegevens uit samengestelde infograpics onderbouwt welke onderwerpen en genres hij leuk vindt met emotieve argumenten concludeert in welke mate de gebruikte bronnen hebben bijgedragen aan het doel
Note: Waar in de leerdoelen wordt gesproken van bronnen worden alle soorten informatiedragers bedoeld, zoals boeken (van verhalend tot informatief), teksten, posters, infografics, weblogs, et cetera. (T) = taal geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
27
Leren leren Het leren van vaardigheden, technieken en methoden die het leren efficiënter en effectiever maken.
Doelen stellen en strategie kiezen
Plannen
Reguleren leerproces (T)
Toetsen van je kennis (T)
Reflecteren van het leerproces (metacognitie en zelfmonitoring)
A B C D
kiest uit aangeboden taken voert een korte opdracht binnen de geboden tijd uit en pakt vervolgwerk vraagt naar de betekenis van een onbekend woord kan een opdracht navertellen maakt gebruik van hulp wanneer dat nodig is kan omgaan met uitgestelde aandacht controleert of een taak klaar is controleert zijn eigen taak vertelt wat hij heeft gedaan luistert aandachtig als iemand iets vraagt heeft plezier in leren van nieuwe dingen
schat moeilijkheidsgraad van een taak voor zichzelf kiest een eenvoudige leermethode (bijvoorbeeld woordweb, leren met een maatje) plant het leren van een eenheid of taak denkt na voordat hij begint stelt vragen als hij iets niet begrijpt wacht zijn beurt af geeft aan wat hij verwacht te kunnen qua taak en tijd kan in eigen woorden vertellen wat hij al weet houdt vol als iets niet direct lukt en zoekt hulp als het echt niet lukt toetst zijn eigen kennis en herhaalt waar nodig vertelt hoe hij de leertaak heeft aangepakt kan complimenten en kritiek ontvangen
stelt zichzelf een uitdagend leerdoel onderzoekt verschillende leermethoden (bijvoorbeeld spiekbriefje, samenvatting, vraag‐ en antwoordschema) plant meerdere eenheden of taken achter elkaar (meer dagen) vraagt bij onduidelijkheden om verduidelijking geeft aan wat hij verwacht te kunnen qua eigen vaardigheid kan vertellen welke informatie hij nodig heeft en bekijkt welke stappen hij moet zetten neemt maatregelen bij externe afleiding (zoekt rustige omgeving, gebruikt koptelefoon) toetst eigen kennis en onderbouwt zijn mening over de kwaliteit van zijn leertaak reflecteert op het leerproces stelt vorderingen en verbeterpunten bij zichzelf vast kan feedback vragen en ontvangen
formuleert een eigen leerdoel voor een taak of project kiest leermethode passend bij leerdoel en eigen leerstijl past eerder aangeleerde kennis en vaardigheden in verschillende situaties toe maakt een (huiswerk) planning op basis van prioriteiten, geschatte leertijd en eerdere ervaringen legt bij onduidelijkheden een voorstel voor kan de ervaringsspiraal toepassen op het leren: ervaren, evalueren (bewuste terugblik), verbeteren (bewuste vooruitblik) neemt maatregelen bij interne afleiding (bijvoorbeeld zoekt motivatie door leren met een maatje, andere leermethode) toetst regelmatig eigen kennis gedurende een leertaak en past op basis daarvan de leerstrategie aan reflecteert op voorbereiding, proces en resultaat van de leertaak benoemt eigen leerpunten op basis van reflectie kan feedback vragen, ontvangen en geven
Note: (T) = taal geïntegreerd in de leerdoelen
© Jeelo 2019
28
Taallijnen
Lezen en spellen Het omzetten van gedachten of spraak naar schrift. Lezen is het betekenis geven aan het schrift. Leren lezen Het aanvankelijk en technisch lezen. Het gaat om de motivatie om te leren lezen, het verbinden van klanken aan tekens om te komen tot woorden (grafeem‐foneem koppeling), technieken voor het herkennen van woorden, vloeiend lezen en intonatie Leren spellen Het foutloos kunnen schrijven van gesproken of gedachte woorden. Het gaat om de motivatie om correct te schrijven, klanken, klankgroepen en letters, woorden spellen en hoofdletters in woorden gebruiken
Taalbeschouwing Het inzicht in taal om doelgericht te kunnen luisteren, spreken, lezen of schrijven. Taalinzicht Hoe gebruik je zelf en hoe gebruiken anderen taal? Het gaat om het nadenken en praten over betekenis‐, gebruiks‐ en vormaspecten van taal. Het gaat om het nadenken en praten over betekenis‐, gebruiks‐ en vormaspecten van taal. Het gaat om tekstvormen, interpretatie van taal, interpunctie en afkortingen. Grammatica Het gaat om de functie en rol van woorden in een zin en hun onderlinge relatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ontleden in woordsoorten en ontleden in zinsdelen.
Handschriftontwikkeling Het noteren van woorden en zinnen door handgeschreven letters (grafemen). Van schrijfletters naar eigen letters Het ontwikkelen van een handschrift, eerst in schrijfletters, daarna in eigen letters. Het gaat om motivatie voor duidelijk en gelijkmatig schrijven, de greep en houding, het schrift zelf en tempo van schrijven. Naar een eigen handschrift ‐ alternatief Alternatief: Als het doel is dat de leerling een duidelijk eigen handschrift heeft, kan ook gekozen worden om de leerling direct in blokletters te laten schrijven. De leerling wordt dan niet afgeleid door lussen en verbinding tussen letters en kan direct focussen op duidelijk en gelijkmatig schrijven.
© Jeelo 2019
29
Leren lezen Het aanvankelijk en technisch lezen. Het gaat om de motivatie om te leren lezen, het verbinden van klanken aan tekens om te komen tot woorden (grafeem‐foneem koppeling), technieken voor het herkennen van woorden, vloeiend lezen en intonatie.
A B C D
wil net als anderen lezen, imiteert doet pogingen om aan gedrukte woorden klank en betekenis te geven wijst zinnen en woorden aan in teksten herkent de eigen naam herkent enkele woorden – van voor het kind belangrijke dingen ‐ als plaatje herkent lettervormen in alle situaties verklankt lettervormen
is gemotiveerd om te leren lezen,
legt het belang voor zichzelf uit
leest letters door er klanken aan te verbinden (analyse) en voegt klanken samen (synthese) ontsleutelt en herkent klankzuivere (km‐,mk‐ en mkm‐) woorden zonder eerst de afzonderlijke letters te verklanken
herkent klankzuivere letterpatronen (o.a. sch, ch, au, ai, ui, oe, st, sl) leest klankzuivere woorden (van het type mmkm, mkmm en mmkmm) herkent niet‐klankzuivere letterpatronen (o.a. horen, beren, overal, vreselijk) herkent voor‐ en achtervoegsels als letterpatronen leest korte (uitheemse) woorden
met afwijkende spellingpatronen
(flat)
herkent steeds meer woorden automatisch houdt tijdens het (voor)lezen
rekening met punten
kiest gemotiveerd zelf een bron
om van te genieten of om meer
te weten
ontsleutelt en herkent alle woorden zonder eerst de afzonderlijke letters te verklanken
herkent het unieke
letterpatroon van (uitheemse)
woorden (politie, tram, etalage)
leest in een vloeiend tempo met begrip houdt tijdens het (voor)lezen
rekening met leestekens
legt het
maatschappelijke belang
van lezen uit
leest een tekst met intonatie, rekening houdend met de inhoud
© Jeelo 2019
30
Leren spellen Het foutloos kunnen schrijven van gesproken of gedachte woorden. Het gaat om de motivatie om correct te schrijven, klanken, klankgroepen en letters, woorden spellen en hoofdletters in woorden gebruiken
A B C D
weet dat je gesproken of gedachte woorden kunt schrijven spreekt woorden juist uit als voorwaarde voor het onderscheiden van klanken herkent en legt ook zelf de klemtoon in een woord onderscheidt woorden in een zin benoemt klankgroepen van een woord benoemt klanken van een woord herkent rijm rijmt met begin‐ en eindklank maakt woorden na (letterdoos, stempelen, tekenen, kleien, op pc e.d.) onderscheidt lettervormen noemt de letters bij de alfabetnaam onderscheidt (in klank) klinkers en medeklinkers doet pogingen om gesproken woorden om te zetten in letters schrijft de eigen naam schrijft enkele woorden bij voor het kind belangrijke dingen
is gemotiveerd om correct te spellen, legt het belang voor zichzelf uit kiest bij de klanken van klankzuivere woorden de bijbehorende letters (klankanalyse) onderscheidt (in klank) lange en korte klinkers herkent de sjwa in woorden schrijft klankzuivere woorden correct schrijft Nederlandse niet‐klankzuivere woorden correct
is gemotiveerd om correct te spellen en zoekt spelling op bij twijfel herkent woorden met grondwoord en voorvoegsel schrijft woorden met een klinkerbotsing correct (zoals ruïne) schrijft bekende en vernederlandste niet‐klankzuivere uitheemse woorden correct * Zie note maakt de juiste keuze voor wel of geen hoofdletter aan het begin van namen, feesten en historische gebeurtenissen
legt het maatschappelijke belang van correct spellen uit legt uit wat de stam van een werkwoord is als voorbereiding op de spelling van de persoonsvorm spelt de persoonsvorm in een zin correct maakt de juiste keuze bij los of aan elkaar schrijven van samenstellingen en woordgroepen maakt de juiste keuze voor wel of geen tussen‐n in een samenstelling maakt de juiste keuze voor een verbindingsstreepje of apostrof in een samenstelling of afleiding (KLM‐vliegtuig, sms’je) kent de functie van een afbreekstreepje en past dit op de juiste wijze toe in eigen tekst schrijft minder bekende niet‐klankzuivere uitheemse woorden correct maakt de juiste keuze voor wel of geen hoofdletter bij afkortingen, schooltypen en merken
* Note: schrijft werkwoorden die geen persoonsvorm zijn volgens de spellingregels van de woorden (er worden geen aparte
regels aangeboden)
© Jeelo 2019
31
Taalinzicht Hoe gebruik je zelf en hoe gebruiken anderen taal? Het gaat om het nadenken en praten over betekenis‐, gebruiks‐ en vormaspecten van taal. Het gaat om tekstvormen, interpretatie van taal, interpunctie en afkortingen.
A B C D
herkent eenvoudig figuurlijk taalgebruik herkent verschillende soorten teksten, zoals een boodschappenlijstje of fantasieverhaal
herkent verschillende soorten teksten, zoals een sprookje of een recept speelt met figuurlijk taalgebruik speelt met zinnen, kan zinnen duidelijker of spannender maken gebruikt een hoofdletter en punt om een afgeronde zin te maken
herkent verschillende soorten teksten, zoals een artikel of reclame legt het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik uit houdt rekening met de ontvanger bij gebruik van emoticons herkent en onderzoekt spreekwoorden en gezegden herkent en gebruikt variatie in toon van spreken herkent signaalwoorden en verwijswoorden voor beter tekstbegrip kent de functie van vraagteken en uitroepteken en past deze functioneel toe in eigen schrijfwerk gebruikt komma’s tussen opsommingsleden en om leespauzes aan te geven (3) kent de functie van dubbele punt en past deze functioneel toe in eigen schrijfwerk (3)
herkent verschillende soorten teksten, zoals een nepbericht of een draaiboek herkent verschillende vormaspecten van een gedicht, zoals rijmschema en ritme herkent het schrijversperspectief en past variatie toe in eigen teksten illustreert het verschil in effect van letterlijk en figuurlijk taalgebruik varieert in woorden en zinsopbouw bij het schrijven varieert in tekstopbouw gebruikt signaalwoorden en verwijswoorden om eigen teksten duidelijker te maken kent de functie van haakjes en past deze functioneel toe in eigen schrijfwerk kent de functie van het beletselteken, aanhalingstekens en accenttekens en past deze functioneel toe in eigen schrijfwerk herkent afkortingen en achterhaalt de betekenis
© Jeelo 2019
32
Grammatica Het gaat om de functie en rol van woorden in een zin en hun onderlinge relatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ontleden in woordsoorten en ontleden in zinsdelen.
A B C D
kan woorden in een zin inwisselen voor een ander woord van dezelfde woordsoort snapt dat sommige woorden in een zin bij elkaar horen
herkent woordgroepjes
kent de functie van en benoemt in een zin: ‐ lidwoorden ‐ telwoorden ‐ zelfstandige naamwoorden ‐ bijvoeglijke naamwoorden ‐ werkwoorden ‐ voorzetsels ‐ onbepaalde
voornaamwoorden ‐ bezittelijke
voornaamwoorden ‐ persoonlijke
voornaamwoorden ‐ aanwijzende
voornaamwoorden onderscheidt als voorbereiding op het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde: ‐ doen‐ en zijnzinnen
kent de functie van en benoemt in een zin: ‐ bijwoorden ‐ voegwoorden kent de functie van en benoemt in een zin: ‐ onderwerp ‐ persoonsvorm ‐ lijdend voorwerp ‐ meewerkend voorwerp ‐ werkwoordelijk gezegde ‐ naamwoordelijk gezegde
© Jeelo 2019
33
Van schrijfletters naar eigen letters Het ontwikkelen van een handschrift, eerst in schrijfletters, daarna in eigen letters. Het gaat om motivatie voor duidelijk en gelijkmatig schrijven, de greep en houding, het schrift zelf en tempo van schrijven.
A B C D
krabbelt, doet pogingen tot schrijven in verschillende situaties hanteert een juiste potlood‐ en pengreep met de voorkeurshand heeft een correcte houding om te tekenen en schrijven doet poging tot vormen van letters volgens halenstructuur van de letters, het traject
is gemotiveerd om schrijfletters te leren schrijven heeft met de voorkeurshand een correcte schrijfhouding, papierligging en ondersteuning van de andere hand vormt letters volgens de halenstructuur van de letters, het traject verbindt letters correct bij schrijfletters houdt voldoende ruimte tussen de woorden maakt onderscheidt tussen hoofdletters en kleine letters schrijft duidelijk en gelijkmatig in schrijfletters
schrijft regelmatige lettergrootte, ook bij kleinere letter en ook bij minder hulplijnen schrijft op ongelinieerd papier en verdeelt de tekst helder over de pagina schrijft duidelijk op een tablet met pen gebruikt vlot een handschrift met schrijfletters
blijft aandacht houden voor duidelijk en gelijkmatig schrijven, ook bij gebruik van eigen handschrift
© Jeelo 2019
34
Naar een eigen handschrift – alternatief Alternatief: Als het doel is dat de leerling een duidelijk eigen handschrift heeft, kan ook gekozen worden om de leerling direct in blokletters te laten schrijven. De leerling wordt dan niet afgeleid door lussen en verbinding tussen letters en kan direct focussen op duidelijk en gelijkmatig schrijven.
A B C D
krabbelt, doet pogingen tot schrijven in verschillende situaties hanteert een juiste potlood‐ en pengreep met de voorkeurshand heeft een correcte houding om te tekenen en schrijven doet poging tot vormen van letters
is gemotiveerd om letters te leren schrijven heeft met de voorkeurshand een correcte schrijfhouding, papierligging en ondersteuning van de andere hand vormt letters houdt voldoende ruimte tussen de woorden maakt onderscheidt tussen hoofdletters en kleine letters schrijft duidelijk en gelijkmatig
kent het belang van vlot en duidelijk schrijven schrijft regelmatige lettergrootte, ook bij kleinere letter schrijft op ongelinieerd papier en verdeelt de tekst helder over de pagina schrijft duidelijk op een tablet met pen gebruikt vlot een eigen handschrift
blijft aandacht houden voor duidelijk en gelijkmatig schrijven
© Jeelo 2019
35
Rekenlijnen
Getalbegrip Het begrijpen van de verschillende waardes van getallen en hun onderlinge relaties. Getallen Het begrijpen van de verschillende waardes van hele en gebroken getallen en hun onderlinge relaties. Het gaat om hele getallen, breuken, kommagetallen, procenten, hoeveelheidsgetallen en verhoudingsgetallen.
Berekenen Het uitvoeren van een rekenkundige bewerkingen. Optellen en aftrekken Het uitvoeren van een rekenkundige bewerking, waarbij een getal met één of meerdere hele getallen vermeerderd en verminderd wordt. Het gaat om optellen, aftrekken, schatten en afronden. Delen en vermenigvuldigen Het uitvoeren van een rekenkundige bewerking die hetzelfde resultaat heeft als het herhaald aftrekken of optellen van steeds hetzelfde hele getal. Het gaat om delen, vermenigvuldigen en tabellen (de tafels). Gebroken getallen en verhoudingsgetallen Het uitvoeren van rekenkundige bewerkingen met getallen waarbij er een lineair verband is tussen de getallen. De verhouding wordt beschreven in de verhouding van getallen tot elkaar of samengevat in één getal. Het gaat om kommagetallen, breuken en procenten.
Meten De maat en tijd bepalen met meetinstrumenten. Meten en vergelijken Het bepalen van een waarde van een grootheid door deze te vergelijken met een relevante eenheid. Deze rekenlijn beperkt zich tot lengte, oppervlakte, inhoud en gewicht. Andere metingen komen aan de orde in de competentielijn Waarnemen en meten. Tijd waarnemen Het bepalen van dag, maand en jaar en het bepalen van de tijd met analoge en digitale klokken. Het gaat
om jaren, maanden, dagen, uren, minuten en seconden.
© Jeelo 2019
36
Getallen Het begrijpen van de verschillende waardes van hele en gebroken getallen en hun onderlinge relaties. Het gaat om hele getallen, breuken, kommagetallen, procenten, hoeveelheidsgetallen en verhoudingsgetallen.
A B C D
gebruikt in context de begrippen laatste en eerste, meer en minder herkent namen van getallen herkent cijfers in de omgeving noemt de getallen tot en met 10 kent de volgorde van de telrij tot en met 10 gebruikt de rangtelwoorden tot en met tiende zegt de telrij en wijst synchroon aan telt tot 10, bepaalt de hoeveelheid door resultatief tellen schrijft de cijfers 0 t/m 9
noemt en kent de volgorde en hoeveelheden van de getallen tussen 10 en 20 begrijpt hoe getallen tussen 20 en 100 heten telt vlot tot 100 en terug spreekt honderd‐ en duizendtallen uit en noemt het voorafgaande en volgende getal schrijft getallen met honderd‐ en duizendtallen benoemt en schrijft getallen met miljoenen, miljarden en biljoenen
herkent gebroken getallen en leg de naam ('noemer') uit legt de rol van de teller in een breuk uit herkent of een breuk een of meer 'helen' heeft vereenvoudigt (of vermoeilijkt) een breuk schrijft een gesproken breuk of kommagetal goed op maakt van een breuk een kommagetal spreekt kommagetallen juist uit, ook in situaties zoals geld, tijd en maat
herkent verhoudingsgetallen en hoeveelheidsgetallen en legt het verschil uit legt uit wat het voordeel van rekenen in procenten is vertaalt een percentage in twee verhoudingsgetallen en omgekeerd
Note: De leraar hanteert het verschil tussen getal en cijfer.
© Jeelo 2019
37
Optellen en aftrekken Het uitvoeren van een rekenkundige bewerking, waarbij een getal met één of meerdere hele getallen vermeerderd en verminderd wordt. Het gaat om optellen, aftrekken, schatten en afronden.
A B C D
beschrijft wat je doet als je wilt weten hoeveel iets samen is of hoeveel er overblijft gebruikt in context de begrippen erbij, eraf, samen, blijft over, zoveel meer en minder
legt uit waarom uitrekenen handiger is dan tellen legt uit wat optellen en aftrekken is legt uit dat optellen en aftrekken elkaars spiegelbeeld zijn en dat het steeds over dezelfde drie getallen gaat (trio’s) herkent dat een hoeveelheid verschillend te splitsen is maakt bij optellen of aftrekken in context vier sommen van 3 getallen (trio's), twee sommen met plus en twee met min maakt bij een plus‐ of minsom de drie andere sommen maakt een plus‐ of minsom tot 10 vlot, en noemt vlot de andere 3 sommen rekent sommen tot 20 handig uit door eerst tot 10 aan te vullen of leeg te maken rekent sommen tot 100 uit door eerst tot 10 aan te vullen of leeg te maken noemt vlot de vier trio's van sommen tussen 0 en 20 gebruikt de kennis van trio's t/m 20 bij sommen tot 100 legt de getallenlijn met eenheden, tientallen en honderdtallen, enz. uit springt naar rechts voor optellen en naar links voor aftrekken op een lege getallenlijn maakt geen sprongen van één tiental of één honderdtal, want tellen is niet meer nodig maakt optel‐ en aftreksommen met grotere getallen uit het hoofd
schat door handig af te ronden de uitkomst en geeft aan of hij te hoog of te laag zit schat door handig afronden de uitkomst en rekent vervolgens precies uit met de hoeveelheid van afronding kan grote getallen optellen en aftrekken (met de splitsaanpak vanaf links) kan grote getallen (max. vier cijfers) optellen en aftrekken op verkorte wijze, dus zonder tussenantwoorden (met de splitsaanpak) gebruikt bij grotere getallen een rekenmachine
* trio’s = sommen met dezelfde drie getallen, zoals 4+ 6=10 en 10‐6=4. *kwartet: de vier trio’s/de vier sommen met drie dezelfde getallen, zoals 4+ 6=10 en 6+4=10 en 10 –4=6 en 10‐6=4.
© Jeelo 2019
38
Delen en vermenigvuldigen Het uitvoeren van een rekenkundige bewerking die hetzelfde resultaat heeft als het herhaald aftrekken of optellen van steeds hetzelfde hele getal. Het gaat om delen, vermenigvuldigen en tabellen (de tafels).
A B C D
verdeelt hoeveelheden in context op eigen wijze legt uit hoe eerlijk delen gaat
herkent wanneer sprake is van herhaald optellen en aftrekken legt uit wanneer vermenigvuldigen of delen handiger is dan optellen of aftrekken legt in een concrete situatie uit welke getallen nodig zijn voor vermenigvuldigen of delen (maakt de vertaalslag van herhaald optellen en aftrekken) laat in een concrete situatie zien dat vermenigvuldigen en delen elkaars spiegelbeeld zijn herkent bij vermenigvuldigen of delen in context om welk model het gaat (groepjes, rechthoek of lijn) demonstreert waarom en hoe je getallen in een vermenigvuldiging en deling mag wisselen van plaats maakt een vermenigvuldig‐ en een deeltabel (tafel) van 1 en weet dat in beide tabellen altijd vermenigvuldig‐ en deelsommen staan met dezelfde trio's* herkent de relatie van de sommen in een tabel van 2 meer of minder, het dubbele of de helft van vult de tabel van 2 vlot in en herkent de trio’s* herkent de relatie van de sommen in de tabellen van 3, 4, 5 en 10, 1 meer of minder, het dubbele of de helft van vult de tabellen van 3, 4, 5 en 10 vlot in en herkent de trio’s
vult de sommen in de tabellen van 6, 7, 8 en 9 in, die hij al weet vult de overgebleven sommen in de tabellen van 6, 7, 8 en 9 in vult bij sommen uit de tabellen van 1 t/m 10 vlot het derde getal in, herkent de trio’s* noemt de meeste sommen (trio's) van de tabellen van 1 t/m 10 binnen 2 seconden op weet precies van welke trio's uit de tabellen 1 t/m 10 hij de trio’s niet meteen weet noemt nu ook de lastige sommen van de tabellen van 1 t/m 10 binnen 2 seconden op (het gaat om de trio’s van alle kwartetten*) vermenigvuldigt en deelt met tien‐ en honderdtallen en legt uit wat het effect van een of meer nullen is vermenigvuldigt en deelt door de sommen te splitsen in combinaties die hij herkent en legt uit hoe je hierbij kladpapier gebruikt
vermenigvuldigt en deelt met tien‐ en honderdtallen door deze onder elkaar te noteren (en vanaf links te rekenen) gebruikt bij grotere getallen een rekenmachine
*tabellen: andere term voor de tafels *trio’s: sommen met drie dezelfde getallen, zoals 5 x 3 = 15 en 15 : 3 = 5. *kwartet: de vier trio’s/de vier sommen met drie dezelfde getallen, zoals 5 x 3 = 15 en 15 : 3 =5 en 3 x 5 = 15 en 15 : 5 =3
© Jeelo 2019
39
Rekenen met gebroken getallen en verhoudingsgetallen Het uitvoeren van rekenkundige bewerkingen met getallen waarbij er een lineair verband is tussen de getallen. De verhouding wordt beschreven in de verhouding van getallen tot elkaar of samengevat in één getal. Het gaat om kommagetallen, breuken en procenten.
A B C D
herkent situaties waarin je 1 (de 'hele') in gelijke stukken moet verdelen ('breken') gebruikt in context de begrippen veel en weinig en legt uit dat dat relatief is (zonder het woord relatief te gebruiken)
legt aan de hand van voorwerpen van verschillende schaal uit waarom dat niet ‘past’
legt uit dat je het getal waarmee je stukken van een 'hele' noteert, breuk noemt legt de rol van de teller en de noemer van de breuk uit met een toepassing legt uit dat als de teller en noemer gelijk zijn, de waarde van de breuk 1 is kan optellen en aftrekken met breuken van dezelfde noemer kan optellen en aftrekken met breuken met verschillende noemers, als die over dezelfde 'helen' gaan
legt uit hoe het komt dat als je een heel getal vermenigvuldigt met een breuk het antwoord kleiner is dan dat getal legt uit hoe het komt dat als je een heel getal deelt door een breuk het antwoord groter is dan dat getal vermenigvuldigt een breuk met een breuk deelt een breuk door een breuk legt uit dat kommagetallen ook breuken zijn en hoe je die het beste uitspreekt legt uit waarom de helen in een kommagetal bepalen waar de komma komt plaatst, door schattend rekenen met de helen, de komma juist en kan zo kommagetallen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen legt met voorbeelden het verschil uit tussen rekenen met hoeveelheidsgetallen en verhoudingsgetallen past verhoudingsgetallen toe op hoeveelheidsgetallen zet twee verhoudingsgetallen om in een percentage legt uit waarom je percentages van verschillende groepen niet mag optellen en de hoeveelheidsgetallen die daarbij horen wel past percentages toe op hoeveelheidsgetallen vertelt in welke situaties je een verhoudingstabel gebruikt en wanneer niet
© Jeelo 2019
40
Meten en vergelijken Het bepalen van een waarde van een grootheid door deze te vergelijken met een relevante eenheid. Deze rekenlijn beperkt zich tot lengte, oppervlakte, inhoud en gewicht. Andere metingen komen aan de orde in de competentielijn Waarnemen en meten.
A B C D
gebruikt in context de begrippen om te vergelijken: kort, lang, groot, klein, dik, dun, hoog, laag, breed, smal, zwaar, licht, vol en leeg meet en vergelijkt de lengte van iets met een zelfgekozen maat meet en vergelijkt een inhoud van een voorwerp met zelfgekozen kleine voorwerpen of water en een zelfgekozen maatbeker meet en vergelijkt een oppervlakte met een daarbij zelfgekozen maat meet en vergelijkt een gewicht van een voorwerp met een balans en zelfgekozen gewichten
legt met voorbeelden uit op basis van ervaring waarom het beter is te werken met afgesproken maten dan met zelfgekozen maten demonstreert en legt uit dat een omtrek een soort lengtemeting is meet en vergelijkt lengte, omtrek, oppervlakte, gewicht en inhoud van iets met een (passende zelfgekozen) maat
kent de standaardmaten van lengte, oppervlakte, inhoud en gewicht bepaalt lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud en gewicht met meetinstrumenten geeft voorbeelden waaraan hij persoonlijk onthoudt hoe groot de meest gebruikte maten zijn (bv. liter = pak melk)
herkent de systematiek
van vergroten en
verkleinen van maten
(milli, centi, deci, deca,
hecto, kilo)
kiest de best passende
grootte van die maat
bij wat hij meet
gebruikt een komma of
nullen om de maten
naar elkaar te vertalen
schat de omtrek en
oppervlakte van een
cirkel met het
bijbehorende vierkant
berekent de omtrek en
oppervlakte van een
cirkel met een formule
legt uit waarom je bij
de omtrek en
oppervlakte van de
cirkel het getal 3,14
gebruikt
© Jeelo 2019
41
Tijd waarnemen Het bepalen van dag, maand en jaar en het bepalen van de tijd met analoge en digitale klokken. Het gaat om jaren, maanden,
dagen, uren, minuten en seconden.
A B C D
gebruikt de begrippen vroeg,
laat, eerder, nu, toen, straks,
lang en kort en legt uit dat dat
relatief is (zonder het woord
relatief te gebruiken)
gebruikt de indeling dag ‐
nacht en ochtend ‐ middag ‐
avond
gebruikt morgen ‐ vandaag ‐
(eer)gisteren en
morgenochtend ‐ gisteravond
‐ vanmiddag
gebruikt de namen van de
dagen van de week en kent
de volgorde
weet dat je op een klok kunt zien hoe laat het is en dat er meerdere vormen van klokken zijn onderscheidt analoge en digitale klokken (zonder deze begrippen te noemen) herkent voor hem belangrijke tijden op de klok, bv. de tijd om naar school te gaan
gebruikt de namen van de maand,
kent de volgorde en het aantal
dagen van de maand
herkent en benoemt de hele uren op de digitale en analoge klok herkent of het bijna een heel uur is op de digitale en analoge klok herkent en benoemt de halve uren op de digitale en analoge klok spreekt de getallen op een digitale klok uit als 8 uur 30 legt uit dat op sommige digitale klokken 1.00 hetzelfde is als 13.00 weet dat er 60 minuten in een uur zitten gebruikt kwartieren voor en na (en in spreektaal 'over') op de analoge klok noemt de minuten voor en na het hele en halve uur (kwart over negen, veertien voor half tien, enz) spreekt de tijd op een digitale
klok ook uit als op een analoge
klok en omgekeerd
weet dat een jaar 365 dagen
heeft en elk vierde jaar een
schrikkeljaar is met een dag
meer
weet dat een jaar vier kwartalen heeft en ruim 52 weken rekent de tijd tussen twee tijdstippen uit rekent uit hoe laat het is over een aangegeven tussentijd legt de secondewijzer uit, legt uit dat er 60 seconden in een minuut zitten en wanneer secondes relevant zijn
legt uit waarom in bepaalde situaties de tijd in tienden en honderdsten, soms in duizendsten seconden wordt gemeten
Note: Bij A aansluiten bij wat de leerling thuis gewend is: analoog of digitaal.