Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
Preadvies Jonge VAR – Antoinette Wilschut
Ondermijning: een nieuw kwaad of oude wijn in nieuwe zakken? Een onderzoek naar de Amsterdamse aanpak van ondermijning
Inhoudsopgave:
Hoofdstuk 1: Inleiding pag. 2
Hoofdstuk 2: Geschetst beeld van ondermijning pag. 4
Paragraaf 1: Overheidsinstanties pag. 4
Paragraaf 2: Bestuursrechtelijke literatuur pag. 5
Conclusie hoofdstuk 2 pag. 6
Hoofdstuk 3: De ontwikkeling van ondermijning in Amsterdam pag. 8
Paragraaf 1: Van Traa-team pag. 8
Paragraaf 2: Grenzen aan de handhaving pag. 9
Paragraaf 3: Project 1012 pag. 11
Paragraaf 4: de Weerbare stad pag. 13
Conclusie hoofdstuk 3 pag. 15
Hoofdstuk 4: Uitwerking op drie gebieden pag. 17
Paragraaf 1: Sluitingen pag. 17
Sluiting garage wegens inbouwen verborgen ruimtes pag. 18
Sluiting winkel wegens verkoop PGP-telefoons pag. 19
Sluiting woning wegens materialen plofkraak pag. 20
Tussenconclusie sluitingen pag. 21
Paragraaf 2: Witwassen pag. 22
Weigeren en intrekken vergunning hotelgroep pag. 23
Buiten behandelingstelling vergunningsaanvraag pag. 24
Paragraaf 3: Huidige opgaven pag. 26
De kapperszaak pag. 26
Keerzijde sluitingen pag. 27
Eervolle uitweg pag. 27
Conclusie hoofdstuk 5 pag. 28
Hoofdstuk 5: Conclusie pag. 29
Goed om te weten: ik ben werkzaam als juridisch adviseur Publiekrecht bij de Directie Juridische
Zaken van de gemeente Amsterdam. Ik geef juridisch advies aan de burgemeester en het college
van burgemeester en wethouders over onder andere ondermijning. Voor mijn bijdrage heb ik
gesproken met verschillende collega’s van mijn afdeling en van de Directie Openbare Orde en
Veiligheid. Dit preadvies ziet nadrukkelijk op de bestuursrechtelijke kant van ondermijning, de
privaatrechtelijke kant en aanpak is buiten beschouwing gelaten.
2
Hoofdstuk 1: Inleiding
Ondermijning: volgens de een hét thema van deze tijd en volgens de ander niet meer dan een
nieuw en onduidelijk labeltje. ‘Ondermijning is absolute topprioriteit’, aldus de minister van
Justitie en Veiligheid.1 Tegelijkertijd noemde hoogleraar Jan Brouwer ‘ondermijning’ in De Wereld
Draait Door een modewoord en nomineerde hij het als meest irritante woord van 2018.2
Duidelijk is dat over ondermijning veel te doen is, ook in het bestuursrecht. Een van de redenen is
dat het woord in de praktijk met verschillende betekenissen wordt gebruikt, waardoor juristen er
niet goed mee uit de voeten kunnen. Een onduidelijke definitie van een maatschappelijk probleem
is een slecht startpunt voor de aanpak ervan.
Als juridisch adviseur van de burgemeester en het college van B&W in Amsterdam gaat mijn
voorkeur er in zo’n geval automatisch naar uit om het begrip af te bakenen en helder te
omschrijven, als een aanpak van ondermijning wordt ontwikkeld. Beperk je tot die onderwerpen
waar aantoonbaar iets aan de hand is en die je wilt en kunt aanpakken. Noem dat dan
ondermijning. Zoals bijvoorbeeld in Amsterdam bij de Top600 of de Treiteraanpak is gebeurd.
Twee projecten waarbij moeilijk tastbare problemen worden behandeld: het terugdringen van
criminaliteit bij de grootste veelplegers in Amsterdam en de aanpak rond langdurige complexe
(treiter)situaties tussen buren. In beide gevallen is gekozen voor criteria waaraan de situatie moest
voldoen, voordat een van de aanpakken kon worden toegepast. Vooralsnog is dit echter niet
gebeurd bij ondermijning.
Als je spreekt met beleidsmakers komen veel onderwerpen naar voren die zij kwalificeren als
ondermijning, zoals drugshandel en witwassen. Maar ook specifiekere zaken, zoals het inbouwen
van verborgen ruimtes in auto’s om drugs te vervoeren of de verkoop van telefoons bedoeld om
berichten voor de autoriteiten af te schermen. Casus die ik verderop in dit artikel zal uitwerken.
Ook minder tastbare ontwikkelingen worden ondermijning genoemd: de grote hoeveelheid
Nutella-winkels en buurten waarin kinderen liever drugsdealer zijn dan vakken vullen in de
supermarkt. Stuk voor stuk onderwerpen die het gevoel geven dat er iets niet in de haak is en waar
je als gemeente iets mee wilt. Vanwege de verantwoordelijkheden die een gemeente heeft op het
gebied van openbare orde, maar ook bijvoorbeeld van jeugdzorg. Met het toenemen van de
onderwerpen die ook als ondermijning worden gezien, wordt het steeds lastiger er een strak kader
voor te bedenken.
De overtuiging waarmee sommigen binnen de gemeente Amsterdam stellen dat er sprake is van
een (nieuw) probleem dat je kan vatten onder de term ondermijning, wordt niet gedeeld in de
bestuursrechtelijke literatuur. Wetenschappers concluderen vaak dat ondermijning onvoldoende
gedefinieerd en onderbouwd is en dat wet- en regelgeving niet gewijzigd zou moeten worden
zolang de problematiek niet duidelijk is.
In dit preadvies onderzoek ik dat contrast: hoe kan het dat de bestuurders de noodklok slaan over
‘ondermijning’, terwijl de wetenschappers stellen dat er weinig nieuws onder de zon is. Of scherper
1 Nieuwsbericht Rijksoverheid, interview met Ferd Grapperhaus: ‘We moeten investeren in mensen’, 17
september2019 2 Bijdrage Jan Brouwer in de Wereld Draait Door, 14 november 2018,
en F. van Summeren, ‘Burgemeester in gevaar’, Blog SBO, 14 januari 2018
https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2019/09/17/interview-met-ferd-grapperhaushttps://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2019/09/17/interview-met-ferd-grapperhaushttps://www.bnnvara.nl/dewerelddraaitdoor/videos/479474https://blog.sbo.nl/veiligheid/burgemeester-in-gevaar/
3
geformuleerd: wie heeft er eigenlijk gelijk? Zijn er ontwikkelingen gaande die een nieuwe of
andere aanpak behoeven en waarvoor ook nieuwe bestuurlijke bevoegdheden nodig zijn? Of is
sprake van niet meer dan een nieuw frame voor al bestaande problemen?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik bestudeerd waar Amsterdam op het gebied van
ondermijning in het verleden tegenaan liep en op dit moment tegenaan loopt. Wat is de
ontwikkeling geweest en hoe wordt ondermijning nu aangepakt? En doet die analyse van de
praktijk meer recht aan de opvatting dat sprake is van een nieuw en groot probleem of is dat niet
het geval?
In dit preadvies zal ik eerst ingaan op het gebruik van de term ondermijning door de verschillende
publieke instanties en een analyse maken van de vanuit bestuursrechtelijke optiek geschreven
stukken. Vervolgens ga ik in op de ontwikkeling van de aanpak van ondermijning in Amsterdam.
Ondermijning is een redelijk nieuwe term, maar de aanpak van georganiseerde criminaliteit kent
in Amsterdam een langere geschiedenis. Vervolgens zal ik aan de hand van een aantal casus
(sluitingen van gebouwen, witwassen en huidige opgaven) bekijken of er sprake is van
omstandigheden die een andere aanpak, en andere bevoegdheden, behoeven dan voorheen.
Wellicht leidt dat tot een ander, hopelijk genuanceerder, beeld van de wenselijke invulling van de
term ondermijning en de mogelijke aanpak daarvan.
4
Hoofdstuk 2 Geschetst beeld van ondermijning
Over ondermijning is de laatste jaren veel geschreven. Zowel landelijk als regionaal is veel
aandacht voor het thema. Voordat ik inga op de Amsterdamse praktijk, maak ik een korte analyse
van het begrip zoals dat door verschillende overheidsinstanties wordt ingevuld. De verschillende
instanties benoemen allemaal dat sprake is van een verwevenheid tussen de onder- en
bovenwereld, maar vullen dat vervolgens op verschillende manieren in. Daarna zal ik ingaan op de
analyse en kritiek op de term vanuit de wetenschappelijke literatuur.
Paragraaf 1 Overheidsinstanties
Als beleidsmakers en bestuurders al niet degenen zijn die de huidige betekenis van het begrip
ondermijning hebben bedacht, dan zijn zij wel degenen die het grootgemaakt hebben. Dat
betekent echter niet dat daaronder hetzelfde wordt verstaan. Gekeken naar de definities die de
publieke instanties hanteren van ondermijning, vallen een aantal overeenkomsten op. Zowel de
rijksoverheid,3 het Openbaar Ministerie4 als de politie5 beschrijven een probleem waarbij de
samenleving en de rechtsstaat worden ondermijnd. Er is sprake van een verwevenheid tussen
boven- en onderwereld, waarbij de faciliteiten en structuren van de bovenwereld worden
misbruikt en verzwakt. Daarnaast valt op dat deze instanties niet spreken over ‘ondermijning’,
maar over ‘ondermijnende criminaliteit’.
Het OM en de politie achten daarbij van belang dat een doel van de ondermijning geldelijk gewin
is. Er worden economische machtsposities veroverd, die leiden tot corruptie en marktverstoring.6
Het OM stelt daarbij een eis over de wijze waarop de gevolgen van ondermijning in de
bovenwereld terecht komen, namelijk door intimidatie en geweld.7
Verschillend wordt gedacht over de vraag of terrorisme ook ondermijning is. Het OM stelt van
wel,8 de politie van niet. De politie ziet, net als het OM, geldelijk gewin als factor bij ondermijning.
Omdat terrorisme een ander doel dan geld heeft (religieuze of ideologische overwegingen, het
aanjagen van angst) zien zij dat als een ander fenomeen.9
Ook gemeentes hebben veel aandacht voor het fenomeen, zo hebben bijvoorbeeld de
regioburgemeesters in 2017 een Proeve van Wetgeving voor een Ondermijningswet ingediend bij
het ministerie van Justitie en Veiligheid.10 Gemeentes zien ondermijning breder dan de hierboven
3 Definitie rijksoverheid: ‘Criminaliteit die een ontwrichtende en ondermijnende werking heeft op de
samenleving en de rechtsstaat’. Uit: Kamerstukken II 2018/19, 35000 VI, nr. 2, blz. 14. Ministerie van J&V: een fenomeen dat in staat is ‘invloed te verwerven in maatschappelijke sectoren en ongewenste sociale druk uit te oefenen in de samenleving’. Uit: brief minister van V&J ‘Versterking aanpak ondermijning: stand van zaken uitvoering ambities regeerakkoord’, 11 juli 2018. 4 Definitie OM: stelselmatig gepleegde criminaliteit, die onwettige vermogens genereert en leidt tot
economische machtsposities, met corruptie en marktverstoring, en verwevenheid tussen onder‐ en bovenwereld’. Uit: ‘Rapportage aanpak georganiseerde ondermijnende criminaliteit 2017’, OM 2018, p.3 5 Definitie politie: Ondermijnende criminaliteit is criminaliteit die de formele (rechtstaat) of de informele
(fatsoenlijke verhoudingen) grondslag van onze samenleving systematisch aantast. Uit: ‘Sluipend gif, een onderzoek naar ondermijnende criminaliteit’, onderzoeksreeks Politieacademie, 2018, p. 20 6 Zie bijvoorbeeld definitie OM.
7 ‘Sluipend gif, een onderzoek naar ondermijnende criminaliteit’, onderzoeksreeks Politieacademie,
2018, p. 3 8 Idem, p. 5
9 Idem, p. 20
10 Proeve van Wetgeving ‘Voorkomen en Aanpakken ondermijning’ Regioburgemeesters 2017,
ondersteund door de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
5
beschreven instanties. Het gaat hen niet alleen om ‘ondermijnende criminaliteit’.11 Ook legale
handelingen die de criminaliteit faciliteren zijn volgens gemeentes te vatten onder de term
ondermijning. Daarnaast stellen de regiogemeentes ook niet de eis dat sprake moet zijn van
geldelijk gewin.12
Paragraaf 2 Bestuursrechtelijke literatuur
De aandacht voor het thema ondermijning is ook terug te zien in de wetenschappelijke literatuur,
waarin veel beschouwingen worden gegeven over het fenomeen. In deze paragraaf licht ik drie
artikelen uit die mijns inziens kenmerkend zijn voor de wijze waarop over ondermijning wordt
geschreven in de bestuursrechtelijke literatuur.
In ‘De aanpak van ondermijning’ van Renze Salet, Jan Terpstra en Rian de Jong wordt een
uiteenzetting gegeven van het gebruik van het begrip ondermijning in bestuurlijke stukken.13 Het
artikel beschrijft onder meer het gevolg van de verwarring over het begrip ondermijning. Zo wordt
het vaak gezien als synoniem van het reeds sinds decennia gebruikte begrip ‘georganiseerde
criminaliteit’. Soms wordt daar echter van afgeweken en worden er andere zaken aan toegevoegd.
Ook wordt als nadeel benoemd dat niet duidelijk is of alle criminaliteit ook ondermijnende
gevolgen heeft. Tevens suggereert het vaak gebruiken van de term ondermijning dat er een
groeiend probleem is in Nederland, iets wat volgens de schrijvers van het artikel nog onvoldoende
is aangetoond. Door de onduidelijkheid van het thema is tevens onduidelijk wanneer een aanpak
effectief is. Het artikel waarschuwt daarbij voor de gevolgen van de manier waarop nu wordt
opgetreden, omdat deze vaak zonder wettelijke basis en ‘pionierend’ zijn ontstaan.14 Het artikel
raadt aan de discussie over aanpak en wettelijke bevoegdheden weer los te weken van het begrip
ondermijning, om zo de discussie daarover juist scherper te kunnen voeren. Volgens de auteurs
heeft de term slechts symbolische betekenis.
In ‘Ondermijning en het openbare-orderecht’15 van Mirjam Tuk en Michel Vols wordt ondermijning
beschreven als een frame dat ‘steeds meer juridische relevantie krijgt’. Als gemeenschappelijke
onderdelen van het begrip constateren zij: een vermenging van de boven- en onderwereld, die niet
noodzakelijk criminaliteit bevat, die een negatief effect heeft op de samenleving.16 Het artikel
beschrijft tevens de gevolgen voor de juridische kant: bevoegdheden, zoals de
sluitingsbevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet of op grond van de lokale Algemene
Plaatselijke Verordening, worden door burgemeesters steeds vaker gebruikt, op alternatieve wijze
ingezet en er is een roep om meer bevoegdheden voor voornamelijk de burgemeester. Het artikel
waarschuwt voor deze ontwikkeling en stelt de vraag of het resultaat van deze ontwikkelingen nog
wel past bij de taak van de burgemeester.
11
Definitie Regioburgemeesters: Het ‘gaat om criminele activiteiten vaak met inzet van legale middelen, waarmee de rechtstaat en de orde in de samenleving ernstig geschaad kunnen worden’. Uit: Proeve van Wetgeving ‘Voorkomen en Aanpakken ondermijning’ Regioburgemeesters 2017, p. 5 12
Amsterdam wel, zie het derde hoofdstuk van dit preadvies. 13
R. Salet, J. Terpstra & R. de Jong, ‘De aanpak van ‘ondermijning’ Vragen en kanttekeningen’, NJB 2019/1372 14
Idem, p.4 15
M. Tuk & M. Vols, ‘Ondermijning en het openbare-orderecht’, NJB 2018/1190 16
Idem, p.3
6
In ‘Spanningen tussen de bestuurlijke en strafrechtelijke aanpak van criminaliteit’17 van Renze
Salet en Henny Sackers wordt aan de hand van een voorbeeld van de sluiting van één woning in
verband met het aantreffen van meer dan 30 gram softdrugs en wapens (sluiting op grond van
artikel 13b Opiumwet) beschreven dat de aanpak van de burgemeester, die altijd herstellend zou
moeten zijn, meer kenmerken van straf heeft. Debet daaraan is onder meer dat een burgemeester
sneller kan optreden dan mogelijk is in het strafrecht.
Ter achtergrond: de burgemeester kan na de vondst van een handelshoeveelheid drugs in een
publiek toegankelijke inrichting direct overgaan tot sluiting. Een handelshoeveel is meer dan 5
gram softdrugs, meer dan 0,5 gram harddrugs en meer dan 1 pil/bolletje/ampul.18 Ook woningen
kunnen worden gesloten op deze grond, maar daarbij geldt in Amsterdam wel dat in verband met
bescherming van het huisrecht in bewoonde woningen strengere eisen worden gesteld. Dan
moeten bijvoorbeeld naast drugs ook wapens zijn aangetroffen, of een (zeer) grote hoeveelheid
drugs zijn aangetroffen. Doel van de sluiting is dat ‘de loop naar de woning van drugsleveranciers
en –kopers eruit wordt gehaald’.19 Zo wordt de omgeving niet langer blootgesteld aan deze
ordeverstoringen.
In het artikel wordt een kritische noot gekraakt over het handelen van een burgemeester wanneer
er veel tijd zit tussen de vondst en de sluiting: dan kan eigenlijk nog alleen van een bestraffend
doel sprake zijn. Het argument dat ‘de loop eruit wordt gehaald’ om de openbare orde te
herstellen gaat dan immers niet meer op. Ook kan het zijn dat een betrokkene tweemaal voor
hetzelfde wordt gestraft, bestuurs- en strafrechtelijk. Daarnaast is de politie de
informatieleverancier van de burgemeester. De politie is echter gewend om vanuit een
bestraffend kader en niet vanuit een bestuursrechtelijk kader informatie te leveren en dit wordt
teruggezien in de informatie die de burgemeester krijgt. Dat is soms onvoldoende, waardoor de
burgemeester zelf steeds meer op zoek gaat naar aanvullende informatie. De schrijver verzoekt de
wetgever rekening te houden met deze spanningen, voordat verdergaande bevoegdheden aan de
burgemeester worden toegekend.20
Conclusie hoofdstuk 2
De beschreven publieke instanties (de rijksoverheid, het OM, de politie en gemeentes) verschillen
van mening over wat ondermijning inhoudt, maar zien het als een vaststaand gegeven dat er
sprake is van een probleem dat ondermijning genoemd kan worden. Het probleem lijkt echter
zoveel te omvatten dat er grote woorden nodig zijn om het te duiden: ‘Ontwrichtende werking op
de samenleving’ en ‘vermenging van de boven- en onderwereld’ geven een vaag beeld van wat er
in de praktijk aan de hand is.
Daarnaast valt op dat de definities die de verschillende diensten gebruiken, vanuit hun eigen
bevoegdheden zijn gesteld. Zo hebben het OM en de politie het alleen over criminaliteit, wat past
binnen hun bevoegdheden, en trekken de gemeentes dit breder, wat past binnen de
17
R. Salet & H. Sackers, ‘Spanningen tussen de bestuurlijke en strafrechtelijke aanpak van criminaliteit’ NJB 2019/766 18
Aanwijzing Opiumwet 19
Gemeenteblad Amsterdam afd. 1 nr. 223, ‘Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening’. 20
Zie ook het preadvies in deze bundel van L.M. Bruijn, ‘De bestuurlijke strijd tegen drugscriminaliteit: de War on Drugs vermomd als aanpak ondermijning’.
7
bevoegdheden van de burgemeester. Dit is opvallend bij een probleem waarbij de instanties wel
aangeven dat een integrale aanpak noodzakelijk is en er samengewerkt moet worden. Dan zou de
verwachting zijn dat er ook breder wordt gekeken dan naar de eigen bevoegdheden.
Vanuit de bestuursrechtelijke literatuur wordt anders naar ondermijning gekeken. Er is nog
onvoldoende onderbouwd dat ondermijning een nieuw probleem is dat een andere aanpak
behoeft, zo wordt betoogd. Door de vaagheid van het begrip wordt ondermijning gezien als een
probleem waar bestuursrechtelijk geen pasklare oplossing voor is. Er wordt getracht om
duidelijkheid te geven aan het begrip, maar het lukt nog niet om ondermijning af te bakenen.
Opvallend is daarbij dat de door de gemeentes gehanteerde invulling, waarbij ondermijning niet
uitsluitend hoeft te gaan om criminele handelingen, als uitgangspunt wordt genomen. In de
bestuursrechtelijke literatuur wordt er dus voor gekozen om niet de invulling over te nemen van de
landelijke politiek, de politie of het OM. Mijns inziens terecht, omdat juist de meest brede invulling
van het begrip die lagere overheden eraan geven, het meeste onduidelijkheid geeft aan de
reikwijdte en de aanpak daarvan.
De auteurs van de stukken die ik hier heb besproken, en ik heb er geen gevonden die het
tegendeel betogen, zien in ieder geval geen noodzaak tot uitbreiding van de bevoegdheden van
de burgemeester. De schrijvers constateren dat burgemeesters nu al steeds meer gebruik maken
van de bevoegdheden die ze hebben, waarbij ze zich afvragen of dat nog wel gebeurt op de wijze
waarop de wetgever dat bedoelde en dat hun rol lijkt te wijzigen. Voordat duidelijk is wat bedoeld
wordt met ‘ondermijning’ en voordat de discussie over de wenselijkheid van het geven van een
grotere rol aan de burgemeester in het bestrijden ervan is gevoerd, zouden geen nieuwe
bevoegdheden aan de burgemeester moeten worden toegekend.
In dit artikel ga ik op dat laatste niet in, dat valt buiten het bestek van dit preadvies. De eerste
vraag, of er sprake is van een probleem, kan mijns inziens goed beantwoord worden door een
ambtenaar. Die ziet immers dagelijks langskomen waar een gemeente tegenaan loopt. Hoe
kunnen we optreden tegen garages waar verborgen ruimtes worden ingebouwd in auto’s, tegen
groentezaken waar wordt witgewassen of tegen buurten waarin jongeren liever drugsdealer
worden dan vakkenvuller? En kan je op basis van die praktijkvoorbeelden concluderen dat
ondermijning misschien wel voldoende is onderbouwd om verdere conclusies te trekken en een
mogelijke nieuwe aanpak op te baseren?
In het volgende hoofdstuk geef ik eerst een beschouwing van de ontwikkeling van het begrip
ondermijning in Amsterdam. Het is goed voorstelbaar dat de verschillende problemen die zich in
de stad hebben voorgedaan, gaandeweg invulling hebben gegeven aan het begrip. En die invulling
is wellicht anders in bijvoorbeeld Tilburg of Groningen.
8
Hoofdstuk 3 De ontwikkeling van ondermijning in Amsterdam
Voordat ik Amsterdamse casus bespreek, zal ik ingaan op de totstandkoming van het huidige
ondermijningsbeleid in Amsterdam. Dat begint bij het Van Traa-team in de jaren ’90, dat een
aanpak ontwikkelde tegen georganiseerde criminaliteit. Ik zal vervolgens, in de paragraaf
‘Grenzen aan de handhaving’ ingaan op de gebreken in die aanpak waar dat team tegenaan liep,
en daarna ingaan op het project dat is gestart in de hoop die gebreken te overwinnen: het Project
1012. Dat project is inmiddels beëindigd. In april 2019 is een gemeentebreed programma
vastgesteld door het college, getiteld: ‘de Weerbare stad’. Daarmee in het achterhoofd zal ik in het
derde hoofdstuk ingaan op enkele huidige casus die spelen in Amsterdam.
Paragraaf 1 Het Van Traa-team
Het Van Traa-team is in de jaren ’90 in Amsterdam opgericht door de gemeente en genoemd naar
de voorzitter van de commissie, M. van Traa, die de parlementaire enquête Opsporingsmethoden
uitvoerde. Deze parlementaire enquête vloeide voort uit de IRT-affaire (Interregi0naal
rechercheteam Noord-Holland/Utrecht) in de jaren ’90, een affaire over een omstreden
opsporingsmethode waarbij drugs werden doorgelaten door politie en justitie om zo de top van
criminele organisaties beter te kunnen bereiken en veroordelen. Het doel van de
enquêtecommissie was het onderzoek naar de omvang van georganiseerde criminaliteit, de
gebruikte opsporingsmethoden en het functioneren van de opsporing.21
Voor de enquêtecommissie is deelonderzoek uitgevoerd, dat specifiek betrekking had op
Amsterdam.22 De conclusie van dit onderzoek was dat de georganiseerde criminaliteit in
Amsterdam in grote schaal gerelateerd was aan drugshandel, en in mindere mate gericht op
mensen- en wapenhandel. Amsterdam werd aangemerkt als wereldmarkt op gebied van
drugshandel.23 Er waren concrete aanwijzingen dat ‘zestien criminele organisaties in de
Amsterdamse binnenstad, het Wallengebied in het bijzonder, machtsposities zouden hebben
opgebouwd in onroerend goed en horeca’.24 Dit rapport was mede aanleiding voor de oprichting
van het Wallenproject dat twee jaar later opging in het Van Traa-team. Ze werden opgericht voor
het ontwikkelen van een bestuurlijke aanpak voor het tegengaan van georganiseerde
criminaliteit.25
Het uitgangspunt van de aanpak was dat de overheid criminaliteit niet moet faciliteren. De
criminaliteit in Amsterdam manifesteert zich in illegale markten, zoals de smokkel en verkoop van
drugs. Dat is geen gebied waar een gemeente middelen in handen heeft, zo was de gedachte. Pas
wanneer gebruik wordt gemaakt van legale voorzieningen, zoals het gebruiken van geld verkregen
door middel van drugshandel voor het opzetten van een horecabedrijf, heeft een gemeente
middelen om op te treden. De gedachte was dat Amsterdam door bijvoorbeeld het afgeven van
een horecavergunning of het niet optreden tegen een casino zonder vergunning, het witwassen
van drugsgeld faciliteerde. Bevoegdheden om dat tegen te gaan werden bijvoorbeeld gezocht in
21
Kamerstukken II 1995/96, 24072 nr. 11 Enquête Opsporingsmethoden, eindrapport 22
C.J.C.F. Fijnaut & F. Bovenkerk, ‘Georganiseerde criminaliteit in Nederland: een analyse van de situatie in Amsterdam, Deelonderzoek IV’ 23
Idem, p. 151 24
Idem dito 25
ANP bericht: ‘Amsterdam zet van Traa Team in tegen misdaad’, 23 oktober 1999,
https://www.digibron.nl/search/detail/012dddee5b133b0a4c7c30b8/amsterdam-zet-van-traa-team-in-tegen-misdaadhttps://www.digibron.nl/search/detail/012dddee5b133b0a4c7c30b8/amsterdam-zet-van-traa-team-in-tegen-misdaad
9
het weigeren van de vergunning of aanpassen van bestemmingsplannen. In de aanpak werd
daarnaast flink ingezet op (het gebrek aan) handhaving.26
Door het Wallenproject en daarna het Van Traa-team zijn tussen 1997 en 2004 in Amsterdam door
de gemeente onder meer 56 panden aangekocht om er een bonafide bestemming aan te geven,
vier illegale casino’s gesloten, acht vergunningen voor horecagelegenheden geweigerd of
ingetrokken en verschillende horecagelegenheden tijdelijk gesloten. Een impuls daarbij vormde de
invoering van de Wet bibob (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar
bestuur) in 2003. Die wet geeft de overheid meer mogelijkheden vergunningen te weigeren,
wanneer aannemelijk is dat het bedrijf bekostigd is met zwart geld of de vergunning gebruikt
wordt om strafbare feiten te plegen.
Of de twee projecten succesvol zijn geweest is moeilijk te meten, zo geeft ook de evaluatie toe.
Hoe meet je of iets niet gebeurd is? Het kopen van gebouwen en intrekken van vergunningen om
er een bonafide bestemming aan te geven was succesvol. Er werden drempels opgeworpen voor
de georganiseerde criminaliteit. Zelfs binnen Europa stond het Van Traa-team bekend als ‘best
practice’.27 Aan de andere kant was het lastig voor de uitvoerders van de projecten om de
relevante informatie bij elkaar te krijgen, zoals die van politie, justitie, de belastingdienst en de
stadsdelen. Dat maakte het lastiger om door te kunnen pakken en grotere stappen te zetten.
Paragraaf 2 Grenzen aan de handhaving
Het Van Traa-team concentreerde zich in opdracht van de gemeente, zoals hierboven beschreven,
vooral op de repressieve kant: meer handhaving en waar mogelijk weigeren van vergunningen. In
2007 werd echter een andere manier van kijken naar de aanpak van georganiseerde criminaliteit
geopperd in het stuk ‘Grenzen aan de handhaving’.28
Het nadeel van de aanpak tot dan toe zou zijn dat uitgegaan werd van de infrastructuur zoals die
op de Wallen bestond en de omvang van de branches waarin veel criminaliteit voorkomt. Er werd
gepoogd, en nog met onvoldoende succes, om daar grip op te krijgen en de overtredingen en
strafbare feiten terug te dringen. Hoewel er tegen die tijd 105 ramen waren gesloten, een derde
van het aantal ramen in het Wallengebied, en 80 panden waren aangekocht, was niet de indruk
dat er sprake was van toenemende grip op de georganiseerde criminaliteit.29
De stelling in dit beleidsstuk was dat de enige manier om die grip te krijgen het terugdringen en
hervormen van criminogene branches in zijn geheel zou zijn. Criminogene branches zijn branches
waar veel criminaliteit in voorkomt, ook al komt dit niet in ieder bedrijf binnen die branche voor.
Het werd gedefinieerd als branches die vertrouwd zijn voor criminelen, een lage
toetredingsdrempel hebben (geen diploma’s nodig), veel kleine ondernemingen die met elkaar
concurreren (vergroot mogelijkheden belastingontduiking), slecht gereguleerd of complex zijn,
waar gebruik gemaakt kan worden van illegale arbeid en eerder al veelvuldig met criminaliteit in
aanraking zijn geweest.30 De horeca, coffeeshops en prostitutie werden aangemerkt als
26
Huisman & Huikeshoven, ‘Evaluatie van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit in Amsterdam’, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, p. 2 conclusies en aanbevelingen 27
Idem, p. 4 conclusies en aanbevelingen 28
‘Grenzen aan de handhaving, nieuwe ambities voor de Wallen’, Van Traa-team, gemeente Amsterdam, september 2007 29
Idem, p.4 30
Idem, p.5
10
criminogeen. Onder de Van Traa-aanpak werden de criminele kanten van deze branches al
aangepakt, maar een integrale aanpak ontbrak nog.
De criminogene aspecten van deze branches werden als volgt onderbouwd:
Horeca:
Achter een flink aantal horecazaken zitten criminele eigenaren of financiers. De reden daarvoor is
(wellicht) dat het verkrijgen van een legale lening voor dergelijke ondernemingen lastig is. Er is
sprake van veel illegale arbeid. De horeca leent zich ook voor witwasconstructies. Daarnaast
waren er aanwijzingen dat een horecabedrijf statusverhogend werkt in het criminele circuit en dat
er sprake was van overnames door zwart geld (witwassen) en door middel van afpersing.31
Coffeeshops:
Eén van de grote problemen bij coffeeshops is altijd (en dat is nu nog) de zogenoemde
‘achterdeur’. Coffeeshops mogen in Nederland een handelsvoorraad hebben van 500 gram
softdrugs. Het bezit van die hoeveelheid wordt gedoogd. Die voorraad moet echter wel ergens
vandaan komen en aangevuld worden. Dit wordt niet gedoogd. Die aanvoer gebeurt continue, de
drugs wordt veelal opgehaald bij safe houses. Dit zijn kelderboxen, zolders, garages, woningen etc.
Die toevoer is niet alleen illegaal, de hoeveelheid is ook niet te controleren. Ook is niet bekend hoe
vaak een nieuwe voorraad aankomt bij een coffeeshop. Wat wel bekend is dat sommige
coffeeshops in de stad meerdere keren per dag worden bevoorraad.
Over de opbrengsten van een coffeeshop moet inkomstenbelasting betaald worden, maar
coffeeshops hoeven geen BTW af te dragen. De belastingheffing is dus vooral een gok. Hoeveel
geld er werkelijk omgaat in de coffeeshops en de toelevering ervan is onbekend en waar het
verdiende geld terechtkomt ook.32
Prostitutie:
Sinds 2000 is in Nederland het bordeelverbod opgeheven, met als doel het decriminaliseren van de
bedrijfstak. De Amsterdamse Driehoek was in 2005 van mening dat dit doel in Amsterdam niet
was bereikt. Sterker nog, het leek erop dat dat de branche was verhard en er juist steeds meer
crimineel geld in omging.33
Het beeld dat de exploitanten van de ramen vooral oud-prostituees waren, werd vervangen door
het beeld dat pooiers alles in handen hadden en de vrouwen steeds minder macht hadden.
In de raamprostitutie is veel geld te verdienen. Het is het onderdeel van de prostitutie waar
waarschijnlijk het meeste geld te verdienen is, omdat meer klanten per dag ontvangen kunnen
worden. Zekerheden zijn er niet, maar de indicatie is dat door prostituees in de escort 2,2 klanten
per dag ontvangen worden tegenover 6,5 bij de ramen.34
Het is daarnaast heel ingewikkeld om te weten hoeveel geld er in de prostitutie omgaat. Veel
raamprostituees werken tijdelijk in Nederland en zijn weer weg voordat er inkomstenbelasting
moet worden betaald. Het wordt onredelijk geacht om alleen de Nederlandse prostituees aan te
slaan. Het overgrote deel werkt daarom zwart, waardoor het zicht op het totale bedrag dat
omgaat in de prostitutie op de Wallen beperkt is.35
31
Idem, p.6. 32
Idem, p.7. 33
Idem, p.8. 34
Idem dito 35
Idem, p.9
11
‘Grenzen aan handhaving’ typeert deze markten vanwege onder andere bovenstaande factoren,
als criminogene branches en stelt dat op de Wallen sprake is van een criminele infrastructuur, die
de leefbaarheid in het gebied ernstig bedreigt. Het structureel blijven terugdringen van de
excessen wordt onvoldoende geacht. In het beleidsstuk wordt voorgesteld op een andere manier
te kijken naar het gebied en niet alleen vanuit het perspectief van handhaven. Door de
infrastructuur zelf aan te pakken, door bijvoorbeeld een buurt te creëren waar minder coffeeshops
en minder prostitutie is, zou de leefbaarheid in de buurt in grotere mate verbeterd moeten kunnen
worden.
Deze gedachte is overgenomen door de burgemeester en het college en heeft geleid tot de 1012-
aanpak, die ik in de volgende paragraaf beschrijf.
Paragraaf 3 Project 1012
Tussen 2009 en 2018 hield de gemeente Amsterdam zich op de Wallen onder meer bezig met het
‘Project 1012’ (genoemd naar het postcodegebied van de Wallen, hierna ook: 1012). Dit project is
opgezet naar aanleiding van het hierboven beschreven beleidsstuk ‘Grenzen aan de handhaving’.
Het doel van 1012 was het doorbreken van de geconstateerde criminele infrastructuur en het
economisch opwaarderen van het gebied.36
Zoals beschreven in ‘Grenzen aan de handhaving’ moest deze doelstelling niet alleen worden
bereikt door het bestrijden van criminele excessen in het gebied, maar door het aanpakken van de
gehele infrastructuur waar een overdaad aan prostitutie, coffeeshops en laagwaardige horeca was.
Als laagwaardige horeca wordt in dit kader gedacht aan bars, fastfoodzaken en nachtzaken.
Hoogwaardige horeca zijn restaurants, duurdere eetcafé’s en lunchrooms.
Het ging dus eigenlijk om een indirecte aanpak van criminaliteit. Door het verminderen van
criminogene functies in het gebied, zonder de eis dat alleen de bedrijven waar strafbare
handelingen plaatsvonden aangepakt zouden worden, kon de leefbaarheid in het gebied worden
vergroot. Daarbij liep 1012 dus niet tegen het probleem aan dat die strafbare handelingen voor een
gemeente vaak zeer lastig hard te maken zijn.
Op deze wijze kon ook worden ingezet op de vraag hoeveel coffeeshops, prostitutie of horeca
wenselijk is in het gebied of in een straat. Dit betekende ook veel voor de opzet van het project.
Het is niet alleen uitgevoerd door ambtenaren die gericht zijn op openbare orde en veiligheid,
maar ook door vastgoedexperts en planologen.
1012 kon grote stappen zetten. Zo zijn onder andere de volgende zaken gerealiseerd:37
- 112 prostitutieramen werden gesloten. De panden zijn meestal na minnelijk overleg
aangekocht door de gemeente of met gemeentelijke steun door een partner van de
gemeente (vaak een woningbouwcorporatie). Enkele panden zijn onteigend. Om te
voorkomen dat criminogene functies zouden terugkeren zijn de functies bepaald door de
nieuwe (bevriende) eigenaar, zijn bestemmingsplannen gewijzigd of is gebruik gemaakt
van de keerklepregeling. Op basis van die regeling mag bij het beëindigen van de
exploitatie in een pand geen exploitatie van hetzelfde type worden gestart.
- 48 coffeeshops werden gesloten. Daarnaast mogen geen coffeeshops meer worden
gevestigd in een straal van 250 meter afstand van een school.
36
‘Hart van Amsterdam, strategienota coalitieproject 1012’ gemeente Amsterdam, 18 november 2008 37
‘Overdrachtsdocument Project 1012’ gemeente Amsterdam, maart 2018
12
- Voor de aankoop van de panden is in 2016 1012Inc opgericht,38 een samenwerking (NV)
van Stadsgoed, de gemeente en Syntrus Achmea. Zij koopt de panden en ontwikkelt een
nieuwe functie gericht op het versterken van de woonfunctie, de leefbaarheid en de
toegankelijkheid van 1012.39
- Voor de vermindering van andere oververtegenwoordigde functies in het gebied (zoals
minisupermarkten, souvenirwinkels en smartshops) is vanwege het ontbreken van een
wettelijke grondslag tot handelen vooral ingezet op samenwerking tussen investeerders
en ondernemers. Zo vond er stimulering van herontwikkeling plaats in de vorm van
subsidie. Dit had weinig resultaat. Er is daarom vanaf 2017 ingezet op het wijzigen van het
bestemmingsplan, waarin een (gedeeltelijk) verbod is opgenomen op winkels die zich
alleen richten op toeristen (zoals ticketshops en fietsverhuurbedrijven) en winkels die eten
aanbieden voor directe consumptie.40
De loskoppeling van criminaliteit, het handelen zonder aanziens des persoons, en het verbeteren
van de infrastructuur maakte het mogelijk dat grote stappen konden worden gezet, maar bleek
ook een achilleshiel in het project. De politieke steun verminderde, omdat het project werd gezien
als ‘vertrutting’ van de Wallen en het gevoel dat hardwerkende ondernemers die niets met
criminaliteit te maken hadden werden ‘gecriminaliseerd’ en de dupe werden van de aanpak.41 In
2015 werd Project 1012 daarom op onderdelen teruggedraaid.
Project 1012 is in 2018 afgesloten. De conclusie was dat de geplande activiteiten waren
uitgevoerd, maar de leefbaarheid in het gebied nog steeds niet optimaal was. Dat kwam ook
omdat de problematiek in tien jaar was gewijzigd. Door de aanvullende invloed van de overheid in
het gebied, zijn de criminelen ook anders gaan handelen. De handelingen werden heimelijker. Was
in de jaren ’90 nog bekend wie de criminelen waren en werkten ze aan het begin van 1012 nog
redelijk op de voorgrond, in 2018 was de voorgrond vervangen door stromannen en katvangers.
De criminelen zelf zaten verstopt achter vastgoedconstructies of ingewikkelde buitenlandse
financieringen.42
Ook was de toenemende drukte door toeristen in 2018 een speerpunt van de gemeente geworden.
Op de Wallen veroorzaakte dat, behalve feitelijke drukte op straat, ook een opkomst van winkels
die enkel op toeristen is gericht. Daarvan is nog onbekend of deze eenzijdige winkels (ook wel
monocultuur genoemd) legale winkels zijn of dat dit een nieuwe criminogene branche is
geworden.43
38
Inmiddels ‘Stadsgoed NV’. 39
B. Blokker, ‘Ruime steun in gemeenteraad voor oprichting investeringsvehikel voor het Wallengebied’ NRC Handelsblad, 8 april 2016 40
‘Overdrachtsdocument Project 1012’ gemeente Amsterdam, maart 2018, p.10 en 11 41
‘Collegepartijen: Gemeente moet geen Wallenpanden meer opkopen’, At5 18 juni 2015, en W. Beusekamp, ‘Ook peeskamers buiten de wallen weggesaneerd’. De Volkskrant, 6 september 2008, en ‘Amsterdam neemt gas terug op wallen’, nu.nl, 11 februari 2009 42
Rekenkamer Metropool Amsterdam, ‘Project 1012, 26 juni 2018 Bestuurlijk rapport 43
Door de Rekenkamer is ook onderzoek gedaan naar project 1012. Zie: . De conclusies van de Rekenkamer waren dat de activiteiten uitgevoerd waren, maar de doelstellingen niet gehaald. Om grip te krijgen op de buurt zou een ‘aanpak noodzakelijk zijn waarbij ambities en inspanningen meer in evenwicht zijnen deze lang kunnen worden volgehouden’. Volgens de Rekenkamer had de gemeente te weinig grip op de type bedrijven die terugkwamen ter vervanging van de coffeeshops en de prostitutie (de al
https://www.at5.nl/artikelen/144381/collegepartijen-gemeente-moet-geen-wallenpanden-meer-opkopenhttps://www.at5.nl/artikelen/144381/collegepartijen-gemeente-moet-geen-wallenpanden-meer-opkopenhttps://www.nu.nl/algemeen/1915778/amsterdam-neemt-gas-terug-op-wallen.htmlhttps://publicaties.rekenkamer.amsterdam.nl/project-1012/https://www.rekenkamer.amsterdam.nl/onderzoek/project-1012/
13
Paragraaf 4 Programma ‘de Weerbare stad’
Het huidige Amsterdamse beleid om ondermijning tegen te gaan is onder meer vervat in het
programma ‘de Weerbare Stad (hierna ook: het programma).44 De directe aanleiding hiervoor is de
forse stijging in investeringen in vastgoed en detailhandel in de stad. Een groei in 2018 van
respectievelijk 27,8 % naar 17,1 miljard euro en 140% naar 3 miljard. Door de economische groei
zijn ook de risico’s op ondermijning gegroeid, zo is de gedachte. Zo wordt 51% van de
investeringen in (nieuwe) horeca onderhands gefinancierd, 35% van die financiers heeft een
justitieel verleden en 27% van de onderhandse financieringen is volgens de Belastingdienst niet
direct verklaarbaar.45
Het programma, en dus vanaf 2018 ook de gemeente Amsterdam, houdt ook een eigen definitie
van ondermijning aan: ‘ondermijning is de aantasting en ontwrichting van wijken en buurten,
maatschappelijke voorzieningen, financieel-economische systemen en de democratische rechtsorde
vanuit (crimineel) financieel gewin.’46
Dit is het eerste beleidsstuk van de gemeente Amsterdam waarin niet meer gesproken wordt over
de aanpak van georganiseerde criminaliteit, maar van ondermijning. Gekeken naar de definitie en
de aanpak zelf lijkt ondermijning een verbreding te zijn ten opzichte van georganiseerde
criminaliteit. Onder ondermijning valt georganiseerde criminaliteit en handelingen die op zichzelf
daar niet onder vallen, maar er wel aan bijdragen. Dat kunnen ook legale handelingen zijn.
Voorbeelden van ondermijning zoekt het programma in drugshandel, mensenhandel en
witwassen en fraude. Bij mensenhandel wordt gedoeld op zowel vormen van seksuele uitbuiting,
als arbeidsuitbuiting en gedwongen tewerkstelling in de drugshandel. Over witwassen wordt
toegelicht dat dit zowel betrekking heeft op simpele vormen, zoals het kopen van een auto met
geld verdiend in de drugshandel, als ingewikkelder vormen, waarbij geld gestort wordt bij een
grenswisselkantoor en via transacties van bank naar bank en van land naar land de herkomst
wordt verhuld.
Bij het opmaken van de balans over deze drie onderwerpen valt op dat de grootte van die handel
niet is vast te stellen. Bij strafbare feiten is immers niet te zeggen hoeveel geld er daadwerkelijk in
omgaat en hoeveel mensen ermee gemoeid zijn. De voornaamste maatregel die wordt
aangekondigd, is dan ook het doen van meer onderzoek op alle gebieden. Ook zet het programma
zich in voor mogelijkheden om meer informatie te mogen delen met andere diensten, de
landelijke overheid of andere steden.
Eén van de in het programma aangekondigde onderzoeken is inmiddels afgerond: het onderzoek
van Tops en Tromp getiteld ‘de achterkant van Amsterdam’.47 Dit rapport is een verkenning naar
drugsgerelateerde criminaliteit en komt met een aantal aanwijzingen.48 Zo blijkt uit onderzoek
van de KWR49 dat er 2 kilo onversneden (volgens Tops en Tromps goed voor 4 kilo versneden)
cocaïne per dag gebruikt wordt in Amsterdam. Hiervoor heeft het KWR het rioolwater
genoemde toeristenwinkels). De gemeente had te weinig instrumenten om dat tegen te gaan. Ook was er te weinig (politieke) draagvlak voor het project. 44
‘De weerbare stad, programma Ondermijning’, gemeente Amsterdam, 3 april 2019. 45
Idem, p. 3 46
Idem dito 47
P. Tops & J. Tromp, ‘De achterkant van Amsterdam’, Amsterdam: augustus 2019 48
Idem, pagina 10 49
https://www.kwrwater.nl/actueel/cijfers-2018-drugs-in-het-riool-europese-steden/
https://www.kwrwater.nl/actueel/cijfers-2018-drugs-in-het-riool-europese-steden/
14
geanalyseerd. Als je ervan uit zou gaan dat alleen de beroepsbevolking snuift, komt dat neer op
zo’n 1 op de 12 Amsterdammers. Dit cijfer is alleen om een beeld te geven, toeristen zijn ten
opzettelijk buiten beschouwing gelaten. Het gaat hierbij om een jaaromzet van ongeveer 75
miljoen euro.50
Het ingewikkelde is dat ook in dit onderzoek veel aanwijzingen worden gegeven of mededelingen
zijn gedaan, die niet te checken zijn. Zo wordt gesteld dat Nederland een belangrijk doorvoerland
is voor cocaïne en psychoactieve stoffen en dat er in deze wereld miljarden omgaan.51 Sommige
personen uit de netwerken zouden honderden miljoenen hebben of misschien wel miljardair zijn.
Deze stellingen zijn echter niet te controleren en volgen ook niet uit berekeningen in het
onderzoek zelf. Er is dan ook de nodige kritiek gegeven op het onderzoek.52 Het gevaar is dat
daarmee het hele onderzoek als onvoldoende onderbouwd wordt weggezet, terwijl er wel degelijk
belangrijke aanwijzingen in staan. Zo wordt de stelling over de miljarden van drugsdealers in het
onderzoek wellicht onvoldoende onderbouwd, maar een aantal weken na het uitbrengen van het
onderzoek werd tijdens huiszoekingen in Amsterdamse woningen 12,8 miljoen euro cash
aangetroffen. En een aantal dagen eerder was al in de haven van Rotterdam 1500 kilo cocaïne
onderschept met een straatwaarde van minimaal 60 miljoen euro.53
Naast het doen van veelvuldig onderzoek wordt door het programma onder meer ingezet op een
bewustwordingsproces bij ambtenaren en ondernemers. Samenwerking met het lokale
bedrijfsleven acht het college cruciaal voor het slagen van het programma. Juridische maatregelen
worden onder andere ingezet op het ‘integriteitsinstrumentarium’: de mogelijkheden die de
gemeente heeft op het gebied van vergunningen en subsidies. De eerder genoemde Wet bibob
wordt bij vergunningverlening veelvuldig gebruikt (van 55 onderzoeken in 2017 tot 131 in 2018).
Nieuw is de mogelijkheid in de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam (hierna: APV)
voor de burgemeester om gebieden, straten of gebouwen aan te wijzen waar een
vergunningsplicht geldt voor bepaalde bedrijvigheid.54 Dit heeft tot gevolg dat de Bibobtoets kan
worden uitgevoerd en vergunningsvoorwaarden kunnen worden gesteld bij bedrijven waar dat
eerder nog niet kon. Op dit moment is bij Spyshops (winkels waar spionage-artikelen zoals
camera’s en trackers, die waarschijnlijk vaak aan criminelen worden verkocht) van deze
mogelijkheid gebruik gemaakt.55 56
Een andere nieuwe maatregel in dit kader is het afdoen van een vergunningsaanvraag op grond
van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (buiten behandeling stellen van een aanvraag) als de
herkomst van de financiering onduidelijk is. In het volgende hoofdstuk zal ik hiervan een casus
nader uitwerken.
50
P. Tops & J. Tromp, ‘De achterkant van Amsterdam’, Amsterdam: augustus 2019, p.12 51
Idem, p. 10 52
B. de Koning, ‘Zoeken met een lampje naar bronnen en feiten in ondermijningsrapport’, follow the money, 3 sept 2019 en E. Kruisbergen, ‘Rapport over drugscriminaliteit moet met een kritische blik worden bekeken’, De Volkskrant, 19 september 2019. 53
‘Politie vindt bijna 13 miljoen euro bij drugsonderzoek’ De Volkskrant, 1 oktober 2019. 54
Artikel 2.16a APV Amsterdam, eerste lid: De burgemeester kan een gebied, straat of gebouw aanwijzen waarin het is verboden om zonder vergunning als bedoeld in artikel 3.64 bepaalde categorieën bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen die naar zijn oordeel de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins ondermijning veroorzaken. 55
Gemeenteblad Amsterdam, 2019, 224376, Aanwijzingsbesluit vergunningsplicht voor spyshops 56
Zie ook het preadvies in deze bundel van J. de Kort, Met het goede belang voor ogen Een preadvies over optimalisatie van de aanpak van ontwrichtende effecten van ondermijning in de gemeente.
15
Conclusie hoofdstuk 3
In dit hoofdstuk heb ik (de totstandkoming van) de huidige Amsterdamse aanpak van
ondermijning besproken. Hierover zijn een aantal conclusies te trekken.
Al halverwege de jaren ’90 is Amsterdam aangemerkt als een wereldmarkt op het gebied van
drugs. Dit werd als schokkend ervaren en heeft geleid tot verschillende projecten om dit tegen te
gaan. In 2019 is in het rapport van Tops en Tromp Amsterdam opnieuw aangemerkt als
wereldmarkt op drugsgebied en werd dit opnieuw als schokkend ervaren.57 Is het probleem nu dan
hetzelfde als ruim twintig jaar geleden of uit het zich op andere wijze?
De eerste vraag is of de criminaliteit is gewijzigd. De rode draad lijkt altijd drugshandel te zijn.
Andere soorten criminaliteit zoals mensenhandel worden wel genoemd, maar altijd met een
andere orde van grootte. Witwassen en fraude worden altijd behandeld, maar zijn ook vaak een
uitwas of gevolg van drugshandel (het witwassen van geld verdiend in de drugshandel). Een
verschil lijkt te zitten in de kenbaarheid van de criminelen. In de tijd van het onderzoek in de jaren
’90 was bekend wie de criminelen waren (er werd gesproken over zestien organisaties). Vanaf
‘Grenzen aan de handhaving’ in 2007 wordt gesproken over schijnconstructies en katvangers. De
zware criminelen lijken meer naar de achtergrond verdwenen.
De tweede vraag is of de aanpak is gewijzigd. In de tijd van de Van Traa-aanpak werd er vooral
repressief opgetreden. In de tijd van het Project 1012 werd eerst vooral ingezet op een
planologische aanpak, die los stond van het aantonen van criminaliteit. Later kwam, na politieke
druk, de repressieve aanpak weer terug. In de beleidsnotitie ‘de Weerbare Stad’ komt naast
kennisvergaring ook vooral weer de repressieve aanpak voor.58 Dat overgestapt is van de term
georganiseerde criminaliteit naar de term ondermijning lijkt te zijn gebeurd om de reikwijdte te
verbreden. Het heeft echter geen invloed op de vooral repressieve aanpak.
Wellicht staat de onbekendheid van de criminelen in causaal verband met de vooral repressieve
aanpak die is gehanteerd. Door repressie gaan criminelen meer ondergronds werken. Daarnaast
kan ik me voorstellen dat er tegenwoordig ook veel meer mogelijkheden zijn om als crimineel
ondergronds te gaan. Door toenemende globalisering en het internet is het makkelijker om drugs
te distribueren. Het verkrijgen van drugs kan met slechts een appje.59 Ook is het eenvoudiger om
de herkomst van geld onduidelijk te maken door internetbankieren en het gebruikt van
cryptocurrency. Criminelen die op afstand zitten en die hun bedrijf van vanaf een afstand kunnen
aansturen, kunnen anoniemer opereren. Steeds meer buiten het bereik van de autoriteiten,
waaronder de burgemeester. De burgemeester heeft immers vooral lokaal en op de bovenwereld
zicht en in veel mindere mate op de onderwereld.
Wat betekent dit voor de bestuursrechtelijke aanpak van ondermijning? Als er steeds minder zicht
is op de ‘echte criminelen’, als er minder grip is op het netwerk, dan heb je minder
interventiemogelijkheden. Stromannen vervangen is immers vrij gemakkelijk. Ben je als overheid
57
Bijvoorbeeld: P.Vughts, ‘Overheid heeft geen idee van omvang Amsterdamse drugshandel’, het Parool, 28 augustus 2019 en T. Gualthérie van Weezel & E. Stoker, ‘Drugscriminelen hebben vrij spel in Amsterdam’, De Volkskrant, 28 augustus 2019. 58
In oktober 2019 is tevens de aanpak drugs ‘Weerbare wijken, weerbare mensen’ gepresenteerd. Dit programma ziet meer op preventie en wijkenaanpak. 59
S. Luijters, Dealer Jamal (27): ‘Als ik de drie miljoen heb aangetikt, stop ik’, Het Parool, 6 september 2019.
16
dan niet bezig met symptoombestrijding? En zou je kunnen concluderen na een aanpak van ruim
twintig jaar dat het pakket aan maatregelen dat de gemeente heeft, in samenwerking met OM en
politie, per definitie onvoldoende is gebleken?
Ik zal deze vragen hier verder laten rusten. Ik denk namelijk dat anders, net als in de algemene
discussie over de definitie van ondermijning, het gevaar bestaat dat er te veel in grote woorden
wordt gesproken als het gaat om ondermijning, terwijl te weinig praktijkvoorbeelden bekend zijn.
Dat komt de kwaliteit van de discussie niet ten goede. In de rest van dit artikel zal ik daarom
enkele casus waar de gemeente Amsterdam tegenaan loopt bespreken, om op die manier meer
inzicht te geven in de praktijkproblemen die er zijn en hoe de stad die probeert tegen te gaan.
17
Hoofdstuk 4 Uitwerking op drie gebieden
Na de beschrijving van ondermijning zoals gedefinieerd door verschillende instanties en de
totstandkoming van de huidige aanpak in Amsterdam zal ik nu dieper ingaan op enkele casus waar
de gemeente Amsterdam tegenaan loopt. Ik zal eerst een aantal zaken bespreken waarin lokalen
zijn gesloten, niet vanwege de vondst van drugs, maar vanwege andere (soms legale) producten.
Vervolgens zal ik ingaan op witwassen en daarbij een casus bespreken waar Amsterdam succesvol
heeft opgetreden na een afgerond Bibob-onderzoek en een casus waarbij, nog voor het doen van
een Bibob-onderzoek, de vergunningsaanvraag buiten behandeling is gesteld. Als laatste zal ik
een aantal voorbeelden noemen waarbij de te kiezen aanpak nog niet duidelijk is, maar waarbij
signalen de gemeente bereiken die (wellicht) wel nopen tot optreden.
Paragraaf 1 Sluitingen
De meeste sluitingen van lokalen en woningen in Amsterdam gebeuren op grond van artikel 13b
Opiumwet. Op grond van dat artikel kan de burgemeester een publiektoegankelijke inrichting
sluiten indien daar meer dan een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Voor woningen
gelden zoals gezegd in Amsterdam vanwege het huisrecht daarnaast strengere eisen, dan moet er
meer aan de hand zijn, zoals het aantreffen van een grote hoeveelheid drugs of ook wapens naast
de drugs.
Als er andere zaken in publiektoegankelijke inrichtingen (niet in woningen) worden aangetroffen
die een verstoring opleveren van de openbare orde, dan kan de burgemeester optreden op grond
van artikel 2.10 van de APV. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aantreffen van wapens of een
illegale gokgelegenheid waardoor in strijd wordt gehandeld met de wet op de Kansspelen.60 Het
artikel bevat ook een restcategorie: de burgemeester is tevens bevoegd een publiektoegankelijke
inrichting te sluiten indien zich ‘andere feiten hebben voorgedaan’ die een verstoring opleveren
van de openbare orde.
Indien zich in woningen feiten hebben voorgedaan die een openbare ordeverstoring opleveren,
niet zijnde de aanwezigheid van drugs, kan de burgemeester de woning niet op grond van de APV,
maar in sommige gevallen wel op grond van de Gemeentewet sluiten (bijvoorbeeld op grond van
de lichte bevelsbevoegdheid in artikel 172 derde lid, de sluitingsbevoegdheid van artikel 174a, of
op grond van een noodbevel zoals bedoeld in artikel 175 Gemeentewet). Een sluiting is juridisch
een last onder bestuursdwang, welke met spoed wordt uitgevoerd. Over het algemeen wordt de
sluiting meteen door het bestuursorgaan zelf uitgevoerd, zonder begunstigingstermijn.
60
Artikel 2.10 eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam luidt als volgt: De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar: a. is gehandeld in strijd met artikel 36 van de Wet op de kansspelen; b. door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen; c. discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook; d. wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of e. zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
18
De eerste twee gesloten lokalen die ik in deze paragraaf bespreek, zijn gesloten op grond van de
APV, de laatste twee zijn gesloten woningen op grond van artikel 174a Gemeentewet.
Sluiting garage wegens inbouwen verborgen ruimtes
In juni 2018 heeft de burgemeester van Amsterdam een garage gesloten omdat hij het
aannemelijk vond dat in de garage verborgen ruimtes werden ingebouwd. Het inbouwen van
verborgen ruimtes in een auto is een legale handeling, maar - zo stelt de burgemeester - faciliteert
de criminaliteit omdat de ruimtes gebruikt worden voor het vervoeren van drugs en levert daarom
grond op voor sluiting van de garage op grond van de APV, artikel 2.10 onder e (de hierboven
beschreven restcategorie).
Voorafgaand aan de sluiting is het garagebedrijf enkele maanden geobserveerd. Uit de
bestuurlijke rapportages die de burgemeester van de politie heeft ontvangen, komt naar voren dat
in elk geval tijdens vijf observaties het onderzoeksteam heeft gezien dat er handelingen werden
verricht aan de achterkant van de auto, in de kofferbak. In de auto’s zijn verborgen ruimtes
aangetroffen korte tijd nadat de handelingen geobserveerd werden. Drie keer was dat bij een
grensovergang en twee keer in de garage zelf. Bij de grensovergang is in één van de gevallen bijna
zeventien kilo heroïne en twee kilo cocaïne aangetroffen in de verborgen ruimte, in een ander
geval werd acht kilo heroïne aangetroffen.
Verborgen ruimtes in auto’s kunnen dus gebruikt worden voor het vervoeren van grote
hoeveelheden drugs. Het inbouwen van de ruimtes zelf is echter een legale handeling. De vraag is
dan ook of het inbouwen van de ruimtes in een garage een openbare ordeverstoring is op basis
waarvan de burgemeester over kan gaan tot sluiting. De burgemeester vond van wel, omdat
verborgen ruimtes worden gebruikt om illegale goederen, zoals drugs, vuurwapens en grote
sommen geld aan toezicht en opsporing te onttrekken. De garage die deze verborgen ruimtes
(laat) inbouwen, is dan ook een plek waar criminelen hun voertuigen kunnen laten aanpassen ten
behoeve van een strafbaar feit. Dit levert op zichzelf al een openbare ordeverstoring op. Het
begrip openbare orde is ruim en heeft immers blijkens de toelichting van de APV op het
sluitingsartikel betrekking op het helpen bewaren van maatschappelijke rust en orde,
gewelddadigheden tegen de persoonlijke levenssfeer te voorkomen en strafbare feiten te
voorkomen. Daarmee zijn deze handelingen in strijd.
Daarnaast is er ook sprake van gevaar voor de omgeving van een dergelijke inrichting. Denk aan
de beschietingen en criminele afrekeningen van de afgelopen jaren, waarbij steeds een relatie te
leggen was met (zware) criminaliteit. Daarmee kan je ook betogen dat de veiligheid van de directe
omgeving in het geding is. Bij het langer geopend blijven van het pand was daarom de vrees
gewettigd voor ernstige openbare ordeverstoringen en om die reden had de burgemeester de
bevoegdheid de inrichting te sluiten.
De voorzieningenrechter volgt het betoog van de burgemeester.61 De voorzieningenrechter is van
oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat het garagebedrijf wordt
gebruikt als sleutelplaats voor drugshandel. De voorlopige voorzieningenrechter neemt als
verzwarende omstandigheden mee dat de eigenaar geen vat lijkt te hebben op hetgeen gebeurt in
de garage. Bovendien is de eigenaar zelf aangehouden in een auto waar 5 kilo heroïne werd
aangetroffen. ‘Het beeld dat daartoe wordt geschetst in de bestuurlijke rapportage is dan ook
voldoende om een verwevenheid tussen boven- en onderwereld aan te kunnen nemen. De vrees
61
Rb. Amsterdam, 24 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5258, AB 2019/207 m.nt. J.G. Brouwer en A.E. Schilder
19
voor de aantasting van de openbare orde is dus gerechtvaardigd’, aldus de voorzieningenrechter.
Daarmee lijkt hij direct een link te leggen naar het debat over ondermijning.
In bezwaar en beroep is de sluiting eveneens in stand gebleven, zij het in beroep om een andere
reden. Het bedrijf was inmiddels verkocht en de eigenaar (en eiser) had geen zeggenschap meer
over het bedrijf. De zaak is niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang.62
Mijn inziens is dit een goed voorbeeld van een nieuwe en wenselijke manier van omgang met een
bestaande bevoegdheid. Ik kan mij voorstellen dat de gemeenteraad van Amsterdam een sluiting
van een garage niet voor ogen had toen zij de burgemeester de sluitingsbevoegdheid van dit
artikel gaven. Echter, het tegengaan van het faciliteren van criminaliteit, zeker in de mate waarin
dat hier gebeurde, volgt wel uit de bevoegdheid van de burgemeester om de openbare orde te
beschermen.
Sluiting winkel wegens verkoop PGP-telefoons
Een half jaar eerder had de burgemeester de sluiting bevolen van een belwinkel, waar PGP-
telefoons werden verkocht. PGP-telefoons (Pretty Good Privacy) zijn telefoons waarmee
versleutelde berichten kunnen worden verstuurd en die, zo stelt de burgemeester, vooral gebruikt
worden door criminelen. Net als later bij de sluiting van het garagebedrijf stelde de burgemeester
ook hier dat de criminaliteit werd gefaciliteerd door de verkoop van deze telefoons en dat dit
voldoende reden opleverde voor sluiting van de winkel.
Uit de door de burgemeester ontvangen bestuurlijke rapportages bleek onder meer dat PGP-
telefoons in de zaak werden verkocht en dat deze telefoons voornamelijk door criminelen gebruikt
worden voor onderlinge communicatie, om gecodeerd berichten en e-mails te verzenden. Alleen
ontvangers met de juiste code kunnen de berichten decoderen. Er werd een rapport van het
ministerie van Justitie en Veiligheid aangehaald, waaruit blijkt dat PGP-telefoons een grote rol
spelen bij de voorbereiding van liquidaties. Uit observaties was gebleken dat veel klanten in de
belwinkel kwamen met verschillende soorten antecedenten op het gebied van de Opiumwet,
geweld, vuurwapens en witwassen. Daarnaast had de eigenaar toegegeven dat hij wist dat de
PGP-telefoons veel gebruikt worden door zware criminelen en hij iedereen in de winkel hielp, dus
ook criminelen. Het betoog van de burgemeester was, gelijk aan het betoog later bij het
garagebedrijf, dat deze handelingen de criminaliteit faciliteren en daarom een verstoring van de
openbare orde opleveren.
In dit geval volgt de voorzieningenrechter het betoog van de burgemeester niet.63 Het was
onvoldoende aannemelijk geworden dat de handelingen een verstoring opleveren van de
openbare orde. Hoewel bekend is dat PGP-telefoons veel door criminelen worden gebruikt,
worden ze niet alleen aan criminelen verkocht. Het enkel voorhanden hebben van een dergelijke
telefoon, levert geen ernstig gevaar op voor de openbare orde. Ook was niet aannemelijk
geworden dat in de winkel telefoons zijn verkocht aan verdachten van strafbare feiten. Ook in
deze uitspraak refereert de voorzieningenrechter aan het ondermijningsvraagstuk, maar komt hier
tot een andere conclusie: ‘het beeld dat daartoe wordt geschetst in de bestuurlijke rapportage is
onvoldoende om een duidelijke verwevenheid tussen boven- en onderwereld aan te kunnen
nemen’.
62
Opvallend is dat de rechtbank in deze – niet gepubliceerde – uitspraak niet afgewogen heeft of de geleden schade, die was aangevoerd, voldoende grond opleverde voor het aannemen van procesbelang. 63
Rb. Amsterdam, 10 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:79
20
In de beslissing op bezwaar is geconformeerd aan de uitspraak van de voorzieningenrechter en is
het bezwaar gegrond verklaard. De belwinkel is niet gesloten geweest en de zaak heeft derhalve
niet tot een bodemprocedure geleid.
In dit geval lijkt het oordeel mij terecht dat de sluiting van de belwinkel te vergaand was. Het
verschil met de beschreven garage zit er in dat onvoldoende kon worden onderbouwd dat PGP-
telefoons alleen voor illegale doeleinden worden gebruikt. Een sluiting van een winkel omdat er
goederen worden gebruikt die óók door criminelen worden gebruikt gaat te ver. Overigens is de
lijn dat alleen sprake is van een gerechtvaardigde sluiting wanneer de legale handelingen enkel ten
behoeve komen van criminaliteit mijns inziens ook weer te streng. In een uitspraak van de
voorlopige voorzieningenrechter in Amsterdam van 20 juli 201664 werd geoordeeld dat de
burgemeester een Spyshop mocht sluiten omdat daar producten werden verkocht die ‘een link
met criminaliteit hebben’. Ook deze producten, bijvoorbeeld jammers en track-and-trace
apparatuur, zijn legaal. Deze apparatuur kan op legale wijze worden gebruikt door bijvoorbeeld
mensen die heel graag willen weten waar hun partner of kind is.
Sluiting woning wegens aantreffen materialen plofkraak
In mei 2019 heeft de burgemeester twee woningen gesloten nadat de politie daar materialen had
aangetroffen waarmee plofkraakexplosieven kunnen worden gemaakt. Omdat de materialen in
woningen waren aangetroffen, had de burgemeester niet de mogelijkheid om de woningen te
sluiten op grond van de APV. Ze zijn daarom gesloten op grond van artikel 174a van de
Gemeentewet.65
Een plofkraak is wellicht niet het meest voor de hand liggende voorbeeld van ondermijning, er is in
elk geval niet meteen sprake van georganiseerde vorm van criminaliteit. Echter, in dit geval was
sprake van een reeks van plofkraken vermoedelijk door een groep gepleegd. Daarnaast wordt na
een plofkraak vaak een woningblok ontruimd, waardoor de impact op de bovenwereld groot is.66
Daarom beschouw ik het wel als vorm van ondermijning.
Uit de bestuurlijke rapportage kwam naar voren dat een speciaal team van de politie onderzoek
had verricht naar een groep mannen die in wisselende samenstellingen in Amsterdam plofkraken
pleegden (het opblazen van geldautomaten). In het kader van dat onderzoek zijn twee woningen
onderzocht, waar spullen zijn aangetroffen waarmee plofkraken gepleegd kunnen worden. Het
ging in het ene geval om jerrycans met waterstofperoxide en hexamine. Wanneer deze stoffen
worden gemengd met een zuur ontstaat een explosieve stof (HMTD) die regelmatig wordt
gebruikt bij plofkraken. In de andere woning werd een koffer met plofkraakexplosieven
aangetroffen. Dit worden pizzaschijven genoemd, waarvan er een aantal al waren voorzien van
een explosieve lading. Die schijven worden in een geldautomaat geduwd en daarna tot ontploffing
gebracht. Ook werden materialen aangetroffen waarmee meer pizzaschijven gemaakt konden
worden, o.a. elektriciteitsdraden, gereedschap en ammoniak. In de woningen was voldoende
materiaal voorhanden om 23 plofkraken te kunnen plegen.
64
Rb. Amsterdam, 20 juli 2016, AMS 16/3791, 65
Artikel 174 a, eerste lid, van de Gemeentewet luidt: De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord. 66
H. Pen, ‘Bewoners willen geldautomaat weg hebben na zoveelste plofkraak’, Het Parool, 4 januari 2019
21
De burgemeester heeft de woningen gesloten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet,
vanwege het openbare ordegevaar dat uitgaat van de opslag van deze materialen. De
voorzieningenrechter volgt het betoog van de burgemeester en oordeelt dat de opslag en
productie van explosieven het plegen van plofkraken door criminelen faciliteert.67 Dit levert een
ernstig gevaar voor de omgeving en een groot gevoel van onveiligheid voor de omwonenden op.
De burgemeester heeft hiermee deugdelijk gemotiveerd dat er gegronde vrees is voor een
ernstige verstoring van de openbare orde. Naar voorlopig oordeel werden beide sluitingen
proportioneel geacht, ondanks dat in één van beide woningen gewoond werd.
Dit was - in elk geval voor Amsterdam- niet alleen de eerste keer dat de rechtbank uitspraak heeft
gedaan over het sluiten van een woning wegens het aantreffen van materialen om plofkraken mee
te kunnen plegen, de uitspraak is ook bijzonder omdat artikel 174a van de Gemeentewet is
geaccepteerd als grondslag voor de sluiting. Over sluitingen op grond van dit artikel is regelmatig
geoordeeld dat deze onrechtmatig waren. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
(hierna: de Afdeling) is streng bij het gebruikmaken van die bevoegdheid: aan de hand van
concrete, objectieve en verifieerbare gegevens moet de burgemeester aannemelijk maken dat er
gedragingen hebben plaatsgevonden die de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving
van de woning regelmatig en langdurig in ernstige mate in gevaar hebben gebracht. Er moet
sprake zijn van verschillende soorten ernstige overlast die zich met grote regelmaat en langdurig
voordoet.68
Regelmatig wordt geoordeeld dat de gedragingen hiervoor onvoldoende zijn of dat de gedraging
niet vanuit de woning kwam, maar van buiten de woning en dat om die reden de sluiting op grond
van dit artikel niet gerechtvaardigd is. Zo is bijvoorbeeld bij het aantreffen van een handgranaat
vóór een woning een sluiting op grond van dit artikel niet geaccepteerd.69 Het is dus bijzonder dat
de voorzieningenrechter in dit geval heeft geoordeeld dat de gedragingen als grondslag konden
dienen voor deze sluiting. Ook in een uitspraak van de voorzieningenrechter in september 2019
heeft de rechtbank deze lijn gevolgd,70 bodemuitspraken zijn er echter nog niet. Maar de
uitspraken lijken gemeentes vooralsnog, onder strenge voorwaarden, een extra opening te geven
voor het gebruik van dit artikel als grondslag voor een sluiting van een woning.
Tussenconclusie sluitingen
De bevoegdheid om inrichtingen en woningen te sluiten wordt, zoals deze voorbeelden ook laten
zien, regelmatig en voor het tegengaan van verschillende typen ondermijning gebruikt. Het is een
middel waarmee de burgemeester snel kan optreden, nadat de politie hem over aanwijzingen
heeft ingelicht. Het sluiten van een gebouw kan echter alleen wanneer er op dat moment sprake is
van een openbare ordeverstoring. De sluiting moet weer worden opgeheven wanneer van een
openbare ordeverstoring geen sprake meer is.
In Amsterdam wordt het beleid gehanteerd dat een woning wordt heropend na drie maanden. De
rust in de buurt wordt dan geacht te zijn teruggekeerd en na drie maanden zou bij de dealers
67
Rb. Amsterdam, 24 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3688 68
Uiteengezet vanaf ABRvS 16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4697 69
Bijvoorbeeld: ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:923, m. nt. F.A. Pommer e.a. Zie ook ABRvS 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1836, AB 2019/213 m.nt. J.G. Brouwer en A.E. Schilder. In dit geval werd de sluiting wel terecht geacht, maar was het aannemelijk dat er meerdere keren in de woning brand was gesticht. 70
Rb. Amsterdam, 18 september 2019, AMS 19/4607
22
bekend moeten zijn dat er in die woning niets meer te halen is. Bij het vaststellen van die termijn is
rekening gehouden met de gemiddelde oogsttijd van hennep van drie maanden, aangezien in
woningen het vaakst hennepkwekerijen worden aangetroffen.
Inrichtingen worden voor onbepaalde tijd gesloten. Pas als de burgemeester het vertrouwen heeft
dat de openbare ordeverstoring is beëindigd en dat (voor zover dat te voorspellen is) geen nieuwe
openbare ordeverstoringen zullen plaatsvinden wordt het pand heropend. Dat kan na een paar
dagen zijn, of na een paar jaar. Bijzonder relevant daarbij zijn afspraken die gemaakt worden met
de eigenaar of exploitant. Bijvoorbeeld het plaatsen van veiligheidscamera’s, het wijzigen van de
inrichting in de zaak of het aantrekken van een nieuwe exploitant.
In beide gevallen betekent dit dat de sluiting weer wordt opgeheven als de openbare
ordeverstoring is beëindigd. Dat maakt dat het sluiten van gebouwen geen langdurige oplossing is
in de aanpak van ondermijning. De exploitant die er wellicht mede voor heeft gezorgd dat de
openbare ordeverstoring plaatsvond, kan de volgende dag al in een ander pand verder gaan. Of
wanneer er een nieuwe exploitant komt in het pand, kan deze niet worden gehouden aan de
heropeningsafspraken die gemaakt werden met de vorige exploitant. Het sluiten van gebouwen is
om die reden wel een snelle manier van optreden tegen ondermijning (en in die zin heel nuttig),
maar geen duurzame oplossing.
Paragraaf 2 Witwassen
Om witwassen tegen te gaan maakt de gemeente Amsterdam sinds 2003 veelvuldig gebruik van
de Wet bibob. Indien aannemelijk is dat de investering in de (nieuwe) horeca bekostigd is met geld
verkregen uit strafbare feiten of de vergunning gebruikt zal worden om strafbare feiten mee te
plegen, kan de burgemeester de vergunning weigeren of intrekken.71 Veel weigeringen of
intrekkingen zijn gebaseerd op de aannemelijkheid dat de exploitatie is bekostigd of gebruikt
wordt om geld wit te wassen.
De burgemeester moet daarbij een afweging maken tussen de mate van het gevaar voor de
openbare orde en de belangen van de ondernemer. Dat moet de burgemeester doen op basis van
de feiten en omstandigheden (ingeval van vermoedens de ernst daarvan), de aard van de relatie
tussen de betrokkene en de strafbare feiten en de grootte van de verkregen of te verkrijgen
voordelen. Tevens moet de weigering evenredig zijn met de mate van het gevaar en de ernst van
de strafbare feiten (artikel 3 lid 2 tot en met 5).
De burgemeester hoeft het onderzoek naar de (vermoedelijke) feiten of omstandigheden niet zelf
te doen. De burgemeester kan een dossier doorsturen naar het Landelijk Bureau Bibob (officieel
het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) die het onderzoek
naar de mate van gevaar uitvoert en de burgemeester adviseert (artikel 9). De burgemeester heeft
71
Artikel 3, eerste lid, Wet Bibob luidt: voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om: a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of b. strafbare feiten te plegen.
23
wel een vergewisplicht, hij moet zich ervan vergewissen dat het onderzoek de conclusies kan
dragen.72
In deze paragraaf zal ik een casus bespreken waarbij de gemeente een beroep heeft gedaan op de
Wet bibob bij het weigeren en intrekken van vergunningen voor een hotelgroep. Dit is een manier
van werken die de gemeente toepast sinds 2003. Vervolgens zal ik ingaan op een casus waarbij
witwassen wordt tegengaan op een wijze die recent is gestart: het buiten behandeling stellen van
een vergunningsaanvraag wanneer de herkomst van de financiering van het bedrijf onduidelijk
blijft.
Weigeren en intrekken vergunningen hotelgroep
Op 8 mei 2019 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in een zaak over de intrekking en/of weigering
van een aanvraag voor exploitatie-, drank- en horecavergunningen van verschillende hotels in
handen van een broer en zus. Naar aanleiding van de aanvraag van een nieuwe vergunning voor
een aantal hotels in 2014 heeft de burgemeester advies gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob.
Het Landelijk Bureau kwam tot de conclusie dat er een ernstig gevaar was dat de vergunningen
gebruikt zouden worden om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld
waardeerbare voordelen zouden worden benut (de a-grond) en strafbare feiten zouden worden
gepleegd (de b-grond).
Dit had betrekking op verschillende handelingen die gelinkt konden worden aan de hotels, waarbij
het vermoeden bestond dat de strafbare feiten witwassen en valsheid in geschrifte waren
gepleegd. Naarmate de procedure langer duurde (van besluit, naar bezwaar, naar beroep, naar
hoger beroep) werd meer toegespitst op het vermoeden van strafbare feiten bij één hotel. Dat
ging om een lening uit 2004 van ongeveer anderhalf miljoen euro ter bekostiging van een nieuw
hotel. Dit bedrag zou door vier mensen aan de familie zijn uitgeleend. Toen bij de
vergunningsaanvraag van dat hotel in 2006 vragen rezen over deze lening werd deze direct
afgelost en is de vergunning verstrekt.
In 2014 werden voor enkele andere hotels van de familie vergunningen aangevraagd en is een
onderzoek op grond van de Wet bibob gestart. Opnieuw rezen vragen over de lening, maar dit
keer was meer informatie beschikbaar, ook vanwege een lopend strafrechtelijk onderzoek naar de
familie. Voor de burgemeester was voldoende aannemelijk geworden dat de lening geen feitelijke
lening was, maar een kasrondje, ook wel loanback-constructie genoemd: een typische manier om
geld wit te wassen. Daar droeg aan bij dat medewerkers van de bank waarvan het briefpapier
gebruikt was om de verklaring over de lening af te drukken, de indruk hadden dat dergelijke
stukken niet door hen worden opgemaakt. Ook bevatten de leningsovereenkomsten verschillende
fouten: geen bepaling over de betaling van rente, geen zekerheden voor de geldverstrekker en
twee van de vier leningen waren al verstrekt voor de overeenkomst was getekend. Daarnaast
verklaarden de vier mensen die het geld zouden hebben verstrekt, dat zij geen lening hadden
gegeven aan de familie. De burgemeester achtte daarom aannemelijk dat sprake was van een
kasrondje en daarom van de strafbare feiten witwassen en valsheid in geschrifte. Dat was
voldoende voor het aannemen van een ernstig gevaar dat de vergunningen misbruikt zouden
worden.
De Afdeling volgt het betoog van de burgemeester en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Daarbij was voor toekomstige gevallen relevant dat de Afdeling oordeelde dat het niet uitmaakte
dat de lening stamde uit 2004 en was ‘afgelost’ in 2006. In eerdere uitspraken heeft de Afdeling
72
ABRvS 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1218, r.o.3.1.
24
geoordeeld dat tijdsverloop relevant is bij de beoordeling van de vraag of er nog sprake is van
ernstig gevaar dat de vergunningen worden misbruikt . Het rechtstreekse verband tussen het
verkregen voordeel en de benutting daarvan kan namelijk in de loop der tijd afnemen. In dit geval
oordeelt de Afdeling dat aan de vier geldverstrekkers in 2006 dan wel bedragen zijn betaald, maar
dat deze niet als terugbetaling van de leningen kunnen worden beschouwd. ‘Omdat het
aannemelijk is dat sprake is geweest van een kasrondje met gebruikmaking van valse, niet
bestaande leningen kunnen de desbetreffende overboekingen rechtens niet worden beschouwd
als een voldoening van enige aan de vier geldverstrekkers verschuldigde verplichting tot
terugbetaling van deze leningen’ (r.o. 4.3). Omdat het geld niet door een ontnemingsmaatregel is
ontnomen, zit het na al deze jaren nog steeds in de onderneming en is er onverminderd sprake van
het aangenomen ernstige gevaar.
Ook relevant is dat de Afdeling oordeelt dat, hoewel de lening betrekking had op de financiering
van een van de hotels, dat voldoende grond opleverde voor het weigeren en intrekken van de
vergunningen van alle hotels. Er is sprake van gelijksoortige bedrijfsactiviteiten, die behoren tot
dezelfde hotelgroep en direct of indirect eigendom van de familie zijn. Vanwege die vervlechting is
het vermoedelijk behaalde voordeel daarom ook niet slechts beperkt tot het ene hotel.
Deze uitspraak was uiteraard een waardevolle voor de burgemeester in de bestrijding van
witwassen. Wel laat het zien hoeveel tijd en geld het kost om voldoende aannemelijk te maken dat
er sprake is van een ernstig gevaar dat vergunningen worden misbruikt. Aan de ene kant een
terechte eis dat zulke vergaande besluiten zorgvuldig moeten worden genomen. De hotelgroep
heeft naar eigen zeggen een totaalvermogen van 200 miljoen euro en de burgemeester gaat
natuurlijk niet over een nacht ijs om zulke vergunningen in te trekken. Aan de andere kant zat er in
dit geval vijftien jaar tussen de vermoedelijke valse lening en de uitspraak van de Afdeling.
Dergelijke zaken gaan regelmatig sneller, maar het zegt wel wat over de inzet die vereist kan zijn
bij de burgemeester, het OM en de politie om zulke procedures tot een succesvol einde te
brengen. En over de termijn waarin het vermoedelijk witgewassen geld nog rondgaat in de stad.
Ook kan Amsterdam dergelijke tijdsduur en kosten misschien wel aan, wegens een groter
ambtenarenapparaat en veel aanspraak op hulp van het OM het politie, maar geldt dat ook voor
andere gemeentes?
Buiten behandeling stellen vergunningsaanvraag
Om vergelijkbare procedures zoals hierboven beschreven sneller te laten verlopen, heeft
Amsterdam ingezet op een andere mogelijkheid om bij twijfel over de herkomst van geld geen
vergunning te hoeven verlenen. Sinds kort wordt bij dergelijke twijfel de vergunningsaanvraag
buiten behandeling gesteld (op grond van artikel 4:5 van de Awb).73
73
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien: a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
25
Het projectteam IJgeld74 heeft in 2018 onderzoek gedaan naar de investeringen door middel van
onderhandse financieringen in de Amsterdamse horeca.75 Uit het onderzoek kwam het, eerder in
dit artikel al genoemde, cijfer dat 50% van de investeringen in (nieuwe) horeca gefinancierd is door
middel van een onderhandse lening (zonder tussenkomst van een bank). De gedachte is dat bij
onderhandse leningen de herkomst onduidelijk is en het integriteitsrisico daarom groot.
In het onderzoek wordt de aanbeveling gedaan vaker vergunningen buiten behandeling te stellen
op grond van artikel 4:5 Awb, in plaats van de vergunning in behandeling te nemen en vervolgens
te weigeren. Het weigeren van een vergunning kan immers alleen in bij wet bepaalde gevallen
(zoals het hierboven beschreven ‘ernstig gevaar’ in de zin van de Wet bibob). De eisen die daarvoor
worden gesteld zijn hoog. Tot nu toe wordt bij onduidelijkheid over de financiering van een
horecaexploitatie niet altijd een aanvraag buiten behandeling gesteld of geweigerd. Het
onderzoek beveelt aan dit vaker te doen.76 Voor de burgemeester is daarbij aantrekkelijk dat de
bewijslast wordt omgekeerd: het wordt aan de aanvragers om aan te tonen dat hun geld wit is, in
plaats van aan de gemeente om het tegendeel te bewijzen.
De methode is tot nu toe slechts getoetst door de voorzieningenrechter, in een uitspraak van 9
oktober 2018.77 De vergunning voor de aanvraag van een horecarestaurant was in dit geval buiten
behandeling gesteld omdat er geen duidelijkheid kwam over de herkomst van de financiering. Er
was verschillende malen door de gemeente gevraagd om nadere informatie. Elke keer kwamen er
nieuwe stukken van de aanvrager, maar die leidden telkens tot nieuwe onduidelijkheden en
vragen. Uiteindelijk bleef van een deel van het bedrag onduidelijk hoe de aanvrager daar de
beschikking over had gekregen. De aanvrager had €10.000,- geleend van familieleden, zo
verklaarde hij in een laat stadium, maar kon niet verklaren hoe zijn familie aan het bedrag was
gekomen. De voorzieningenrechter volgt het betoog van de burgemeester dat de herkomst van
het geld onduidelijk was gebleven en de aanvraag daarom buiten behandeling mocht worden
gestel