Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
O P N A A R E E N V E R D E R E
I M P L E M E N T A T I E V A N
H E T K E U Z E D E E L V B F V G W
Utrecht, 20 december 2018
Rinske Wolters
Nanny Schoenmakers
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding ............................................................................................................... 3
2. De kwaliteit van de implementatie van het keuzedeel ................................................. 9
3. De huidige stand van zaken .................................................................................. 16
4. Op naar een verdere Implementatie ....................................................................... 21
5. Omgaan met gevaarlijke stoffen ............................................................................ 32
6. Managementsamenvatting .................................................................................... 37
3
1. INLEIDING
De missie van de directie Gezond & Veilig Werken (G&VW) van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) is dat mensen tot hun pensioen gezond, veilig en duurzaam werken. Iedereen
moet fatsoenlijk (‘decent’) kunnen werken en werk mag op korte en op lange termijn niet tot
gezondheidsschade leiden.
In het (beroeps)onderwijs leren om gezond en veilig te werken, biedt een goede basis om later tijdens
de loopbaan minder kans te lopen op een arbeidsongeval of gezondheidsschade. Door het aanleren
van de juiste competenties ten aanzien van gezond en veilig werken, wordt de mentale en fysieke
gezondheid van de werkenden van de toekomst beschermd en bevorderd. Dit draagt ertoe bij dat de
(toekomstige) werkenden duurzaam inzetbaar blijven.
Omdat keuzedelen in het mbo een goed aanknopingspunt bieden voor verbreding en verdieping van
het thema gezond en veilig werken, heeft het ministerie van SZW de ontwikkeling van het keuzedeel
‘Verdieping Blijvend Fit Veilig en Gezond Werken’ (VBFVGW ) ondersteund. De minister van OCW heeft
dit keuzedeel per 1 juli 2016 vastgesteld. Met de beroepsgerichte kennis en vaardigheden die aan bod
komen, leert de beginnend beroepsbeoefenaar om, vanuit een proactieve houding, arbeidsrisico’s die
zich voordoen op het werk te herkennen, erkennen en beheersen. Daarnaast is er ook aandacht voor
het alarmeren bij en het bespreekbaar maken van arbeidsrisico’s en komen de op arbeid van invloed
zijnde leefgewoontes aan bod. Het keuzedeel is generiek van opzet en is daardoor binnen elke
opleiding binnen het mbo in te zetten. Daarmee wordt bijgedragen aan de duurzame inzetbaarheid
van de toekomstige beroepsbeoefenaar en het voorkomen van ongevallen en gezondheidsschade. Het
keuzedeel is ontwikkeld voor niveau 3/4 en voor niveau 2 en de studielast betreft 240 uur (verdeeld
over school, zelfstudie en leerbedrijf).
1.1 DE OPDRACHT EN ONDERZOEKSDOELEN
Vanaf 2016 werken de mbo-scholen met keuzedelen. Hierdoor wordt aan de studenten de
mogelijkheid geboden om zelf een keuze te maken binnen het aanbod van de school en daardoor zelf
een gedeelte van hun opleiding in te vullen. Het keuzedeel ‘Verdieping Blijvend Fit, Veilig en Gezond
Werken’ (VBFVGW ) is één van de vele keuzedelen die de mbo-scholen kunnen kiezen om in hun
aanbod op te nemen. Uit onderzoek van Herziening MBO blijkt dat het aantal keuzedelen nog steeds
verder groeit: in de eerste meting van juli 2016, vlak voor de verplichte invoering, was sprake van
624 keuzedelen en dit aantal is opgelopen naar 923 keuzedelen in de vierde meting in september
2018 (Bron: Monitor Herziening MBO).
Monitoring en evaluatie
Als een school er voor kiest om het keuzedeel VBFVGW aan te bieden, stopt de implementatie van het
keuzedeel niet bij de invoering, maar vraagt om het continu leren, verbeteren en doorontwikkelen om
tot een goede implementatie van het keuzedeel te komen. Door het ministerie van SZW wordt in
samenwerking met TNO vanuit het ‘Maatschappelijk Programma Arbeidsomstandigheden’ (MAPA) de
implementatie van het keuzedeel VBFVGW in het mbo en bij leerbedrijven bevorderd. In het kader
van het MAPA-traject voert TNO, in de tweede helft van 2018, een evaluatie uit bij 4 scholen. Deze
evaluatie zal TNO benutten voor het ontwikkelen van de ‘goede praktijk implementatie Keuzedeel
VBFVGW’. Het ministerie van SZW heeft Capgemini Invent gevraagd aanvullend hierop bij 4 scholen
monitoring en evaluatie uit te voeren, om zo een bredere basis te creëren voor het stimuleren van
een goede implementatie van het keuzedeel VBFVGW.
4
Het doel van deze aanvullende monitoring en evaluatie is om een breder beeld te krijgen van de stand
van zaken van de kwaliteit van de implementatie van het keuzedeel VBFVGW en zicht te krijgen op
de sterke punten en ontwikkel-/verbeterpunten. Een nevendoel van de aanvullende monitoring en
evaluatie is om de goede implementatie te bevorderen op meer mbo-scholen. Enerzijds door het
ophalen van voorbeelden van goede praktijken en anderzijds door het brengen van inspiratie en het
aanreiken van beschikbare producten en informatie die in het kader van het MAPA-traject zijn
ontwikkeld (zoals database lesmateriaal en tienstappenplan naar een leerplan voor het keuzedeel
VBFVGW), waar mbo-scholen hun voordeel mee kunnen doen. De uitkomsten van de monitoring en
evaluatie zullen worden gebruikt in het MAPA-traject, om de mbo-scholen handvatten te geven bij het
(beter) implementeren van het keuzedeel VBFVGW.
Behoeftepeiling
Uit de onderwijspraktijk blijkt dat de mbo-scholen het onderwerp gezond en veilig werken belangrijk
vinden, maar het nog lastig vinden om het keuzedeel VBFVGW goed te implementeren. Het ministerie
van SZW heeft Capgemini Invent gevraagd om naast de monitoring en evaluatie bij 4 mbo-scholen,
ook een behoeftepeiling uit te zetten onder mbo-scholen om zicht te krijgen op de specifieke behoeften
van mbo-scholen bij het aanbieden en (verder) implementeren van het keuzedeel VBFVGW, om te
bezien hoe de implementatie kan worden bevorderd.
Het doel van de behoeftepeiling is om in beeld te brengen of er bij mbo-scholen behoefte bestaat aan
ondersteuning bij het (verder) implementeren van het keuzedeel VBFVGW. Gekeken wordt waar deze
behoefte uit bestaat en of scholen gebruik zullen maken van ondersteuning mocht dit beschikbaar
komen. Tevens dient de behoeftepeiling de behoefte van scholen aan ondersteuning ten aanzien van
het thema gevaarlijke stoffen als onderdeel van het keuzedeel in beeld te brengen.
Overkoepelend doel monitoring en evaluatie en behoeftepeiling
Omdat de twee onderzoeksopdrachten (monitoring/evaluatie en behoeftepeiling) in elkaars verlengde
liggen, is er voor gekozen om de uitkomsten van de onderzoeken in één onderzoeksrapport samen te
brengen. Immers, beide onderzoeken zoomen in op: de vraagstukken die spelen bij het aanbieden
en/of verder implementeren van het keuzedeel VBFVGW; de ontwikkelpunten en verbeterpunten bij
het (verder) implementeren van het keuzedeel VBFVGW; en de ondersteuningsbehoeften die mbo-
scholen hierbij hebben.
Het uiteindelijke doel van het ministerie van SZW met de monitoring en behoeftepeiling is dat meer
impact wordt gecreëerd, in de zin dat meer mbo-scholen het keuzedeel VBFVGW gaan aanbieden,
verder (beter) gaan implementeren en (waardoor) meer studenten het keuzedeel VBFVGW gaan
kiezen waardoor de student in het beroepsonderwijs al leert wat gezond en veilig werken betekent en
de kennis en vaardigheden verwerft voor het werken aan zijn of haar duurzame inzetbaarheid.
1.2 DE CENTRALE ONDERZOEKSVRAGEN
Monitoring en evaluatie
Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de implementatie van het keuzedeel VBFVGW is het volgende
referentiekader opgesteld gericht op vier inhoudelijke kwaliteitsgebieden met bijbehorende
onderzoeksvragen (zie Figuur 1). Dit referentiekader is ontwikkeld op basis van inzichten uit
5
voorgaande onderzoeken 1 van TNO en Capgemini Invent over wat nodig is om tot een goede kwaliteit
van implementatie te komen van het keuzedeel VBFVGW.
Inhoud onderwijsprogramma Organisatie
▪ Is het onderwijsprogramma dekkend voor
de kennis en vaardigheden die zijn
opgenomen in het keuzedeel?
▪ Hoe is de aansluiting van het
onderwijsprogramma op de beroepsrisico’s
en de verdeling over risicogebieden?
▪ Is het lesmateriaal toereikend voor het
aanleren van kennis en vaardigheden die
zijn opgenomen in het keuzedeel?
▪ Wat voor soort lesmateriaal wordt gebruikt
om het keuzedeel te onderwijzen?
▪ Moeten studenten een examen afleggen?
En hoe worden studenten geëxamineerd?
▪ Missen er onderdelen in het keuzedeel?
▪ Wat is de aanleiding om het keuzedeel aan te
bieden? Bij welke opleidingen wordt het
keuzedeel aangeboden en waarom?
▪ Hoe komt de school tot een organisatie en
opzet van het keuzedeel en volstaat deze?
▪ Zijn de docenten geëquipeerd voor het
verzorgen van het onderwijsprogramma van
het keuzedeel? Wanneer is een docent
voldoende geëquipeerd, wat is hier voor
nodig -bijv. docentenhandleiding? Zo ja waar
moet deze voor docenten aan voldoen?
▪ Wat is de professionele rol van docenten
(inhoudelijk expert en coach) bij de
implementatie van het keuzedeel?
Samenwerking onderwijs-bedrijfsleven Aansluiting op behoeften van studenten
▪ Hoe is de studielastverdeling opgebouwd
over school, zelfstudie en bedrijfsleven?
▪ Hoe is de rolverdeling tussen school en
bedrijfsleven in uitvoering & examinering?
▪ Hoe wordt samengewerkt; welke
samenwerkingsvormen worden ingezet?
▪ Hoe is de verbinding onderwijs & praktijk?
▪ Hoe wordt voor studenten de koppeling
gelegd met het toekomstige beroep? Of blijft
het bij algemene dingen over fit, veilig en
gezond werken?
▪ Sluiten de lesvormen aan bij hoe studenten
willen leren (eigentijds, actief)?
▪ Waarom hebben studenten voor dit keuzedeel
gekozen? En welke rol krijgen studenten in
het onderwijsproces?
▪ Zijn studenten tevreden met wat ze leren met
het oog op voorkomen gezondheidsschade,
arbeidsongeval en duurzame inzetbaarheid?
Zo nee, wat kan er beter?
Figuur 1. Referentiekader inhoudelijke kwaliteitsgebieden
In het onderzoek is getracht alle onderzoeksvragen te bevragen. Echter door de afhankelijkheid van
medewerking van respondenten en de beschikbare informatie zijn niet alle onderzoeksvragen met
dezelfde diepgang bevraagd.
Behoeftepeiling
Binnen de behoeftepeiling staan de volgende onderzoeksvragen centraal:
• In hoeverre hebben mbo-scholen behoefte aan ondersteuning bij het (verder) implementeren
van het keuzedeel VBFVGW en wat zijn de specifieke ondersteuningsbehoeften?
• In hoeverre zouden mbo-scholen gebruik maken van ondersteuning, bijvoorbeeld via de
Gezonde School, om het keuzedeel VBFVGW aan te bieden en/of verder te implementeren?
1.3 DE ONDERZOEKSAANPAK EN RESPONS
Onderstaand is de onderzoeksaanpak van de twee onderzoeksopdrachten weergegeven. Daarbij wordt
ingegaan op de doelgroep, de onderzoeksmethoden en de behaalde respons.
1 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/03/29/inventarisatie-lesmateriaal.
6
Monitoring en evaluatie
De doelgroep voor monitoring en evaluatie is een opleidingsteam van een mbo-school. Hiervoor is
gekozen omdat het opleidingsteam in de praktijk veelal de organisatorische entiteit is waar keuzes
worden gemaakt over de inrichting van het onderwijsprogramma en de inzet van keuzedelen, waar
de afstemming en samenwerking met het bedrijfsleven plaatsvindt en waar het onderwijs (en de
keuzedelen) vorm en inhoud krijgen.
De monitoring en evaluatie door Capgemini Invent is uitgevoerd bij 3 mbo-scholen. Het gaat om mbo-
scholen die het keuzedeel VBFVGW aanbieden, waar studenten dit keuzedeel ook gekozen hebben.
Het gaat concreet om 4 opleidingsteams van mbo-scholen die voor één opleiding of een cluster van
opleidingen uit hetzelfde opleidingsdomein het keuzedeel VBFVGW aanbieden. Om zicht te krijgen op
de kwaliteit van de implementatie van het keuzedeel VBFVGW is er een combinatie van
onderzoeksmethoden gebruikt.
Schoolbezoeken (casestudies)
Er zijn schoolbezoeken afgelegd. Het streven was om bij 4 scholen (opleidingsteams) een
schoolbezoek te doen. Uiteindelijk is het gelukt om 3 mbo-scholen te bezoeken. Daarbij geldt dat bij
1 mbo-school het mogelijk was om twee opleidingsteams te onderzoeken, waarbij 1 opleidingsteam
daadwerkelijk is bezocht en voor de andere opleiding de opleidingsmanager en docent telefonisch en
via de mail zijn ondervraagd. In totaal hebben daarmee 4 opleidingsteams deelgenomen aan de
monitoring en evaluatie. Dit betekent dat de monitoring en evaluatie weliswaar bij minder mbo-
scholen heeft plaatsgevonden, maar dat het streven van vier opleidingsteams is gerealiseerd. De
schoolbezoeken bestonden uit de volgende onderdelen:
• Interactieve sessies of interviews met de relevante delegaties van het onderwijs, zoals de
opleidingsmanager, de docenten, functionarissen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van het
onderwijsprogramma en/of examen (voor zover betrokken bij het keuzedeel VBFVGW). Het
voornemen was om ook mensen vanuit het werkveld met de leerbedrijven te betrekken. Echter,
doordat alle opleidingen geen expliciete samenwerking hadden met het bedrijfsleven zijn deze
mensen niet betrokken.
• Groepsinterviews met studenten die het keuzedeel VBFVGW hebben gekozen. Bij twee
opleidingsteams zijn aanvullende enquêtes uitgezet onder de studenten die het keuzedeel
VBFVGW volgen. In deze enquêtes is ingegaan op de redenen om te kiezen voor het keuzedeel,
de inhoud van het keuzedeel, hoe het keuzedeel in de praktijk vorm krijgt, waar men tevreden
over is en waar men verbeterpunten ziet.
• Documentenstudie van informatie/documentatie over het onderwijsprogramma van het
keuzedeel VBFVGW, zoals het lesmateriaal, het rooster, het examen e.d. Voor alle opleidingen
is inzicht verkregen in documentatie over het onderwijsprogramma.
• Lesobservatie door het bijwonen van een les van het keuzedeel VBFVGW. Uiteindelijk zijn drie
lessen van drie verschillende opleidingen geobserveerd.
Behoeftepeiling
De behoeftepeiling heeft zich gericht op twee onderzoeksdoelgroepen:
• De Gezonde School-coördinatoren van de mbo-scholen. Deze groep is relevant, omdat zij zeer
goed bekend zijn met ondersteuningsaanbod via de Gezonde School en hier kennis van en
ervaringen mee hebben. Deze doelgroep is benaderd per mail via de Gezonde School voor
deelname aan de online enquête. In totaal zijn via de Gezonde School 84 Gezonde School-
coördinatoren van mbo-scholen benaderd.
7
• De opleidingsmanagers of docenten. Zij zijn relevant, omdat zij betrokken zijn bij de
besluitvorming rondom het aanbieden van het keuzedeel en/of bij het concreet vormgeven en
implementeren van het keuzedeel in de onderwijspraktijk. Deze doelgroep is benaderd per mail
via de bedrijfstakgroepen (BTG’s) van de MBO-Raad voor deelname aan de online enquête.
Het is niet goed aan te geven hoeveel opleidingsmanagers/docenten in totaal zijn benaderd
(naar schatting gaat het om 150 tot 200 opleidingsmanagers/docenten).
Online enquête in combinatie met telefonische interviews
Voor de behoeftepeiling is een online enquête ontwikkeld, zodat op deze manier meer mbo-scholen/
opleidingen benaderd konden worden. Zo kunnen er uiteindelijk meer gekwantificeerde en
representatieve uitspraken worden gedaan over de (brede) behoeften onder mbo-scholen ten aanzien
van de wens aan ondersteuning bij het aanbieden en implementeren van het keuzedeel VBFVGW.
Aanvullend op de online enquête heeft Capgemini Invent een telefonische interviewronde gehouden
onder respondenten van de online enquête die hadden aangegeven dat zij benaderd mochten worden
voor verdiepende vragen. Hiermee ontstond de mogelijkheid om verder door te vragen en meer
verdiepende informatie te verzamelen over vraagstukken die spelen bij het aanbieden en
implementeren van het keuzedeel. Zo is er inzichtelijk gemaakt aan welke ondersteuning er vooral
behoefte is en is er een beeld gevormd over de wijze waarop de ondersteuning zou kunnen worden
vormgegeven om de verdere implementatie van het keuzedeel te bevorderen.
In totaal hebben 85 respondenten de online enquête ingevuld. Dit betreffen 23 respondenten
via de Gezonde School (waarmee een respons van 27% is bereikt) en 62 respondenten via de BTS’s
van de MBO-Raad. Een derde van de respondenten heeft aangegeven dat zij gebeld mochten worden
voor een telefonisch interview. In totaal is met 23 respondenten een telefonische interview gehouden.
1.4 LEESWIJZER
De onderzoeksrapportage is opgedeeld in drie delen, deze komen achtereenvolgend aan de orde:
- Deel A: Monitoring en evaluatie
o Zicht op de kwaliteit van de huidige implementatie (hoofdstuk 2).
- Deel B: Behoeftepeiling.
o De huidige stand van zaken (hoofdstuk 3).
o Op naar een verdere implementatie (hoofdstuk 4).
- Deel C: Gevaarlijke stoffen.
o Omgaan met gevaarlijke stoffen (hoofdstuk 5).
- Managementsamenvatting (hoofdstuk 6).
8
DEEL A: MONITORING & EVALUATIE
9
2. DE KWALITEIT VAN DE IMPLEMENTATIE
VAN HET KEUZEDEEL
Om zicht te krijgen op de huidige kwaliteit van de implementatie van het keuzedeel ‘Verdieping
blijvend fit, veilig en gezond werken’ zijn drie mbo-scholen bezocht. Daarbij is een opleiding binnen
de creatieve sector bezocht; een opleiding binnen het veiligheidsdomein en een opleiding in het
technische domein. Tevens is binnen één van deze ROC’s ook een aanvullende enquête uitgezet en is
er een aanvullend interview gehouden met de opleidingsmanager waardoor er ook zicht kwam op de
implementatie van het keuzedeel binnen een opleiding in het administratieve domein.
De uitkomsten voortkomend uit deze monitoring en evaluatie worden in dit hoofdstuk
gepresenteerd naar de 4 invalshoeken van het onderzoeksraamwerk (figuur 1, pagina 5): de inhoud
van het onderwijsprogramma (2.1); de samenwerking onderwijs en bedrijfsleven (2.2); organisatie
en personeel (2.3) en de aansluiting op de behoeften van de studenten (2.4).
2.1 ZICHT OP DE INHOUD VAN HET
ONDERWIJSPROGRAMMA
De onderzochte 4 opleidingen maken gebruik van verschillende lesmethoden ten aanzien van het
keuzedeel. Zo wordt er door de meeste opleidingen die onderzocht zijn, gebruik gemaakt van bestaand
lesmateriaal dat beschikbaar is gesteld door verschillende uitgeverijen. Het, door de opleidingen
ingezette, bestaande lesmateriaal lijkt in eerste instantie scholen handvatten te geven om te
voldoen aan de specifieke aspecten van het keuzedeel. Volgens de docenten is een voordeel van het
gebruik van een dergelijke lesmethode, dat het hen een leidraad geeft. Ook is volgens hen een groot
voordeel dat er een examen bij is ontwikkeld. Wel bleek uit de schoolbezoeken dat het inzetten van
een dergelijke methode een vertaalslag door de docenten vergt op verschillende punten:
• Dekkingsgraad van het onderwijsprogramma. Tijdens de schoolbezoeken bleek dat enkele
van de toegepaste generieke lesmethoden studenten de keuze geven welke opdrachten zij willen
maken. Door deze keuzevrijheid is het de vraag of studenten ook daadwerkelijk de gewenste
kennis en vaardigheden aanleren op alle gewenste vlakken: kennis over fysieke en psychosociale
arbeidsrisico’; kennis en zicht op leefstijl in relatie tot het toekomstige beroep; kennis en
vaardigheden om arbeidsrisico’s te herkennen, erkennen en er naar te handelen en elkaar aan te
spreken op ongezond en onveilig gedrag. Door de grote vrijheid van de leerling in het uitvoeren
van de onderzoeksopdrachten en het ontbreken van heldere beoordelingscriteria voor de
opdrachten door de docenten, is het daarnaast onduidelijk voor docenten of iedere student voldoet
aan de gestelde leerdoelen. Immers de student is vrij in het kiezen van de opdrachten (en kan
eventueel thema’s overslaan). Ook is het de vraag of het oefenen en demonstreren van
vaardigheden, zoals het bespreekbaar maken van arbeidsrisico’s en -oplossingen, voldoende is
uitgewerkt. Doordat de opdrachten vooral schriftelijk worden uitgewerkt lijken studenten binnen
deze methodes wel uitgedaagd te worden om kennis op te doen over het belang van aanspreken
op ongezond en onveilig werken, maar worden zij niet expliciet uitgedaagd om te oefenen met
vaardigheden en vaardigheden te demonstreren. Het is daardoor van belang dat docenten de
gewenste vakkennis en vaardigheden bewaken.
• De aansluiting van het onderwijsprogramma op de specifieke beroepsrisico’s. Tijdens de
schoolbezoeken bleek dat de generieke lesmethoden wel handreikingen geven om opdrachten te
verbinden met het beroep, maar dat docenten in de praktijk moeite hebben om dit nader in te
vullen. In enkele gevallen wordt het aan de student gelaten om de opdrachten aan de specifieke
10
beroepscontext te relateren. De generieke methoden maken veelal gebruik van
onderzoeksopdrachten, waarin studenten uitgedaagd worden om begrippen en theorie te
inventariseren middels het bekijken van YouTube filmpjes of zaken op te zoeken op bijvoorbeeld
het Arboportaal of websites van diverse kennisinstituten. Zo worden studenten wel uitgedaagd om
de relatie tussen hun toekomstige beroep en arbeidsrisico’s te leggen.
• De aansluiting van het onderwijsprogramma op het kennisniveau van de studenten. Uit
de schoolbezoeken bleek dat het inzetten van een dergelijke generieke methode niet altijd
aansloot bij het kennisniveau van de studenten. Enkele opleidingen geven aan dat de generieke
methode niet altijd aansluit bij het kennisniveau van eerstejaars niveau 2 studenten waarvoor
deze opleidingen het keuzedeel nu gebruiken. Opdrachten zijn soms lastig geformuleerd, waardoor
docenten een extra vertaalslag moeten maken om het aan te laten sluiten. Naast het taalgebruik,
sluit ook de wijze waarop de opdrachten dienen te worden uitgevoerd niet altijd aan bij het
kennisniveau en de behoeften van studenten. In de opdrachten wordt er veelal aandacht besteed
aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden, opdat studenten zelf de relatie kunnen gaan
leggen met het toekomstige beroep. Zij worden ook veelal getoetst op deze vaardigeden en
hiermee lijkt het middel (onderzoeksopdrachten) tot doel te zijn verheven. Door de docenten wordt
als wenselijk gezien dat zij meer vrijheid hebben in het bepalen van de wijze waarop studenten
hun opdrachten uitvoeren, zodat het initiële doel niet uit het oog wordt verloren: kennis aanleren
over relevante fysieke en psychosociale arbeidsrisico’s. Ook bleek uit de schoolbezoeken dat er
een verschil zit tussen de verschillende opleidingsdomeinen in de mate waarin het
onderwijsprogramma aansloot op het kennisniveau van de studenten. Studenten van de
technische en bouwopleidingen lopen in het eerste jaar al vaak stage, waardoor het voor hen
makkelijker is om opdrachten te relateren aan het toekomstige beroep. Andere studenten, zoals
studenten binnen het administratieve domein, lopen nog geen stage in het eerste jaar waardoor
het voor hen lastiger is om de relatie te leggen met het beroep.
In tegenstelling tot het inzetten van generiek, bestaand materiaal maakt de opleiding in de
creatieve sector gebruik van eigen ontwikkeld lesmateriaal. De keuze om zelfstandig
lesmateriaal te ontwikkelen kwam voort uit de specifieke wens van docenten. Bij deze opleiding
werd al meerdere jaren door docenten aandacht voor het belang van bewegen, balans en leefstijl
gemist in de opleiding. Daarom is ten tijde van het ontwikkelen en verplichtstellen van keuzedelen
in het mbo, binnen het docententeam gekeken of er een keuzedeel was om hen te voorzien in hun
behoefte. Zo is men bij het keuzedeel VBFVGW gekomen. Bestaande generieke methoden
voldeden niet aan de specifieke wens van de docenten. Bij het ontwikkelen van het lesmateriaal
heeft men vooral aandacht besteedt aan de volgende thema’s:
• Dekkingsgraad van het onderwijsprogramma en aansluiting op beroepsprofiel. Tijdens
het schoolbezoek bleek dat het lesmateriaal voor het keuzedeel was ontwikkeld naar aanleiding
van het specifieke beroepsprofiel waarbinnen het ontwikkelen van een goede mentale en fysieke
conditie een kerntaak is. Het lichaam wordt daarbij gezien als een belangrijk instrument en daarom
is het essentieel om aandacht te besteden aan de fysieke en mentale arbeidsrisico’s. Daarom staat
in het lesprogramma van het keuzedeel het herkennen en beheersen van psychosociale en fysieke
belastingrisico’s centraal. Het doel van het keuzedeel is om studenten te trainen en vaardigheden
aan te leren zodat zij inzicht krijgen in hun mentale en fysieke handelen. Zo wordt er aandacht
besteed aan de thema’s gezondheid en voeding, psychosociale balans; emotionele balans (o.a.
omgaan met ongewenste omgangsvormen & stress); fysieke balans en energiebalans (o.a.
duurzame inzetbaarheid). Om studenten op de gewenste vakkennis en vaardigheden binnen het
keuzedeel te kunnen examineren is in samenwerking met een exameninstantie een
examenhandleiding ontwikkeld. Hierin zijn verschillende opdrachten uitgewerkt, inclusief
beoordelingscriteria t.a.v. de gewenste vakkennis en vaardigheden.
• Variatie in het onderwijsprogramma. Het lesmateriaal dat is ontwikkeld bestaat vooral uit
onderzoeks- en werkopdrachten. Opdrachten worden individueel gedaan of als groepswerk op
11
school en/of als huiswerk. Binnen het onderwijsprogramma zijn er geen specifieke opdrachten
ontwikkeld die binnen een stage en/of in het bedrijfsleven dienen te worden uitgevoerd. Als reden
wordt gegeven dat het keuzedeel in het eerste jaar wordt aangeboden en studenten dan nog
geen stage lopen waardoor het lastig is om opdrachten expliciet binnen de beroepspraktijk uit te
voeren. Wel bestaat het keuzedeel uit verschillende soorten opdrachten, zoals
onderzoeksopdrachten om zelfstandig of met een groep bestaande theorieën te bestuderen en te
relateren aan het toekomstige beroep; reflectieopdrachten om zelf persoonlijke leerdoelen te
formuleren en hier gedurende een periode op te reflecteren middels het bijhouden van een
logboek; en presentatieopdrachten door studenten (vaak in groepsverband)
presentaties/workshops te laten voorbereiden waar zij elkaar onderwijzen en/of coachen op een
bepaald thema. In de praktijk wordt het lesprogramma vraaggestuurd ingedeeld.
• Aansluiting bij niveau en wensen van studenten. De invulling van het onderwijsprogramma
en de klassikale lessen verschilt per jaar dat het keuzedeel wordt aangeboden. De opleiding werkt
met een vaststaand kader waarin de thema’s gezondheid en voeding, psychosociale balans;
emotionele balans (o.a. omgaan met ongewenste omgangsvormen & stress); fysieke balans en
energiebalans (o.a. duurzame inzetbaarheid) aan de orde komen. De specifieke invulling is onder
andere afhankelijk van de wensen en behoeften van studenten en wat er op dat moment binnen
het beroepsveld leeft. Aan het begin van het jaar wordt er aan studenten gevraagd om mindmaps
te maken waarin zij aangeven wat zij hopen te leren en wat zij moeilijk vinden t.a.v. fit, veilig en
gezond werken. Vervolgens wordt er een prioritering aangebracht in waar studenten de meeste
behoefte aan hebben en wordt het onderwijsprogramma op deze behoeften toegesneden. Aan het
eind van jaar 1 worden de studenten uiteindelijk beoordeeld op het realiseren van hun leerdoelen,
de verslaglegging ervan en reflectie hierop in hun persoonlijk logboek. Studenten geven aan dat
zij het duidelijk vinden wat er van hen wordt verwacht. Tevens geven ouderejaars studenten aan
dat zij de uiteindelijke examenopdracht (het maken van en reflecteren op hun logboek) als relevant
ervaren en deze vorm van reflectie nog steeds toepassen in hun opleiding en buiten hun opleiding
tijdens stages.
2.2 ZICHT OP DE SAMENWERKING TUSSEN HET
ONDERWIJS EN HET BEDRIJFSLEVEN
Bij alle onderzochte opleidingen (n=4) blijkt dat de samenwerking met het bedrijfsleven een
ontwikkelpunt is. Dit is ook onderkent door docenten tijdens de schoolbezoeken. Zowel de
opleidingsmanagers als de docenten geven aan dat zij de samenwerking met het bedrijfsleven als
essentieel ervaren voor het vergroten van de kwaliteit en de impact van het keuzedeel. Op dit moment
komt deze verbinding met het bedrijfsleven echter moeizaam tot stand. Wel bleek tijdens de
schoolbezoeken dat opleidingsmanagers en docenten verschillende manieren zien waarop het
bedrijfsleven meer betrokken kan worden bij het verder implementeren van het keuzedeel:
• Ontwikkelen van lesmateriaal. Bij de onderzochte opleiding in de creatieve sector is
aangegeven dat het bedrijfsleven impliciet een rol speelde bij het ontwikkelen van het eigen
lesmateriaal. Deze opleiding is te kenmerken als een meer ‘hybride’ opleiding, doordat binnen de
opleiding school en werk met elkaar verweven zijn. Deze opleiding beschikt ‘in huis’ over een eigen
bedrijf waardoor er impliciet veel input is meegenomen bij het ontwikkelen van het lesmateriaal
voor het keuzedeel. Ook heeft de docent die verantwoordelijk was voor het ontwikkelen van het
lesmateriaal voor het keuzedeel met andere docenten en mensen uit het bedrijfsleven gesproken
ten tijde van het ontwikkelen van het materiaal. Bij het onderwijzen en de examinering van het
keuzedeel speelt het bedrijfsleven, echter geen expliciete rol.
• Ontwikkelen en uitvoeren van de opdrachten voor de beroepspraktijkvorming (BPV). Bij
een van de andere onderzochte opleidingen in het veiligheidsdomein kwam de wens om het
12
keuzedeel in te zetten expliciet vanuit het bedrijfsleven. Desondanks is er bij deze opleiding ook
geen sprake van een expliciete samenwerking met het bedrijfsleven. Als reden wordt genoemd
dat de stage van de betreffende opleiding al overvol zit en er geen ruimte voor is. Opdrachten in
de beroepspraktijk die horen bij het keuzedeel worden hierdoor niet altijd uitgevoerd. Docenten
zien dit als een gemis temeer ook omdat ze kansen en mogelijkheden zien om dit wel te doen. De
samenwerking met het bedrijfsleven zou volgens docenten beter tot zijn recht kunnen komen. Als
voorbeeld noemen zij dat het uitvoeren van beroeps-specifieke opdrachten in het stagebedrijf,
verdiepend zou kunnen werken in het ontwikkelen van beroepsspecifieke vaardigheden als
aanvulling op de meer generieke opdrachten die voortkomen uit de bestaande lesmethode die zij
nu inzetten.
2.3 ZICHT OP DE ORGANISATIE VAN HET KEUZEDEEL
De onderzochte opleidingen hebben de organisatie rondom het keuzedeel verschillend ingericht. Bij
alle onderzochte opleidingen wordt het belang door zowel docenten, opleidingsmanagers en op
directieniveau onderkent. In de praktijk blijken drie van de vier opleidingen wel te worstelen met
vraagstukken rondom de organisatie en coördinatie van het keuzedeel.
• Het beleggen van het keuzedeel bij docenten. In de uitvoering van het keuzedeel lijken de
scholen erg afhankelijk te zijn van de docenten: de affiniteit en kennis van docenten; de mate
waarin docenten het materiaal eigen kunnen maken; en de tijd die de docenten krijgen om te
besteden aan het doorontwikkelen van het keuzedeel. Tijdens de drie schoolbezoeken bleek dat
het goed beleggen van het keuzedeel vraagt om specifieke vakkennis en vaardigheden van
docenten. Uit de schoolbezoeken bleek dat docenten die affiniteit met de specifieke elementen
binnen het keuzedeel hebben dit makkelijker implementeren. Bijvoorbeeld docenten die meer over
vakexpertise beschikken weten makkelijker de verbinding te maken met arbeidsrisico’s die spelen
in het toekomstige beroep. Voor de docenten die nog niet eerder les hebben gegeven over de
thema’s (fit, veilig en gezond werken) vraagt het keuzedeel extra energie. Energie om bijvoorbeeld
een bestaande lesmethode eigen te maken en energie om doelen van het keuzedeel te
doorgronden en de benodigde kennis t.a.v. de gewenste vakkennis en vaardigheden op te doen.
Het goed implementeren van het keuzedeel lijkt dan ook te vragen om een gevarieerd
onderwijsteam om alle aspecten van het keuzedeel te behandelen en /of tijd van docenten om alle
aspecten van het keuzedeel eigen te kunnen maken.
Ook bleek uit de schoolbezoeken dat het bevorderend werkt, voor de tevredenheid van de
studenten en docenten, als docenten ook de mogelijkheid en tijd krijgen om eigen opdrachten en
materiaal te ontwikkelen. Bijvoorbeeld om de relatie met het beroep expliciet te maken. Daarbij
geven enkele docenten aan dat zij een gedegen docentenhandleiding missen waarin docenten
meer kennis op doen van de aspecten waaruit het keuzedeel bestaat en tips krijgen hoe zij het
keuzedeel beroepsspecifiek kunnen maken.
• ROC-breed versus opleidingsspecifiek aanbieden. Doordat het keuzedeel generiek van aard
is, zien enkele scholen het ook als een mogelijkheid om het ROC breed aan te bieden. Dit maakt
het organisatorisch aantrekkelijk, omdat er zo algemene ruimten en uren gereserveerd kunnen
worden waar studenten van verschillende opleidingen zelfstandig aan het keuzedeel kunnen gaan
werken. Tijdens een van de schoolbezoeken bleek echter dat er hierdoor ook nieuwe
organisatorische vraagstukken ontstonden ten aanzien van de manier waarop het keuzedeel wordt
ingeroosterd en de invulling van contacturen (klassikaal versus zelfstandige werkuren). Ook bleek
dat het ROC-breed aanbieden van het keuzedeel en daarbij gebruik makende van een generieke,
bestaande lesmethode voor spanning zorgt betreffende het beroepsspecifiek maken van het
keuzedeel en het beleggen van het keuzedeel bij docenten (niet alle docenten beschikken over de
specifieke vakkennis die nodig is om het keuzedeel beroepsspecifiek te maken). Volgens de
13
docenten is juist hier de mate van afstemming binnen het ROC van essentieel belang om zo binnen
een ROC te sparren over de ervaringen met het keuzedeel en goede praktijken te kunnen delen
en zo ROC breed ook het keuzedeel door te ontwikkelen.
• Verdeling van de studielasturen. Uit de schoolbezoeken bleek dat de scholen het keuzedeel
verschillend inrichten. Zo was het aantal contacturen zeer verschillend tussen de bezochte
opleidingen. Waar één opleiding de 240 studiebelastingsuren verdeelt over vier perioden van acht
weken met 3 contacturen per week in het eerste jaar, kiest een andere opleiding er voor om het
keuzedeel aan te bieden binnen een onderwijsperiode van tien weken met daarin totaal 30
contacturen. De andere twee opleidingen kiezen ervoor om de studielast te verdelen over twee
periodes van tien weken met daarin in totaal 60 contacturen per week. Bij alle opleidingen wordt
de overige tijd, naast de contacturen, gezien als tijd voor de studenten om de (individuele of
groeps-) opdrachten te voltooien en zelf te studeren. Naast het aantal contacturen blijkt ook de
invulling van de contacturen zeer te verschillen. Waar bij één opleiding de studenten digitaal aan
de slag gaan met het maken van opdrachten, wordt er bij een andere opleiding juist klassikaal
lesgegeven. Een derde opleiding combineert het klassikaal lesgeven met digitaal werken. Uit de
schoolbezoeken bleek dat docenten en studenten het waardeerden als er klassikaal lesgegeven
werd, omdat er zo ook ruimte was om het keuzedeel meer beroepsspecifiek in te richten. Dit lukt
echter nog niet altijd, bijvoorbeeld bij de opleiding in het technische domein die het digitale werken
combineert met klassikaal lesgeven, worden de lessen slechts beperkt beroepsspecifiek gemaakt
en geeft de docent aan dat hij hierin nog een slag wil gaan maken.
2.4 ZICHT OP DE AANSLUIT ING OP BEHOEFTEN VAN
STUDENTEN
Tijdens de monitoring en evaluatie is de mening van de studenten op verschillende manieren
bevraagd: door het houden van focusgroepen; het uitzetten van een digitale enquête en door het
houden van individuele interviews. Uit de schoolbezoeken bleek dat bij drie van de vier onderzochte
opleidingen het keuzedeel verplicht is gesteld aan studenten. Opvallend is dat het merendeel van deze
studenten aangeeft dat zij de thematiek van het keuzedeel interessant vinden. Er blijken echter grote
verschillen te zijn in de tevredenheid van studenten over de implementatie van het keuzedeel.
Enerzijds kan het keuzedeel bij de opleiding uit de creatieve sector op grote tevredenheid en
enthousiasme van studenten rekenen. Anderzijds, zorgt het keuzedeel bij de andere opleidingen juist
voor ontevredenheid bij studenten. Deze ontevredenheid is onderstreept door de enquête (ingevuld
door 34 studenten van twee bezochte opleidingen verdeeld over niveau 2 en niveau 3) waar het
keuzedeel gemiddeld een 4 als rapportcijfer kreeg en studenten vooral behoefte hadden aan betere
aansluiting op twee punten: de expliciete koppeling met de beroepspraktijk en inspraak in de
gezamenlijke leerroute.
• De expliciete koppeling met de beroepspraktijk. Bij alle onderzochte opleidingen geven
studenten aan dat zij het essentieel vinden dat er een expliciete koppeling wordt gemaakt met het
toekomstige beroep. Hetzij door docenten of gastdocenten of door specifiek lesmateriaal en aan
het toekomstige beroep gerelateerde opdrachten. De studenten geven aan dat zij docenten graag
zien als een vakinhoudelijke expert (iemand uit de praktijk) die hen leert hoe zij in toekomstige
situaties moeten handelen en waarmee ze gezamenlijk op opdrachten kunnen reflecteren. De mate
van koppeling met het toekomstige beroep verschilt echter per opleiding. Bij de opleiding in de
creatieve sector staat het gehele keuzedeel in sterke relatie met het toekomstige beroep, mede
doordat het lesmateriaal zelf ontwikkeld is. Tijdens de focusgroep bleken studenten van deze
opleiding deze koppeling ook zo te zien wat hen zeer enthousiast over het keuzedeel maakt. In
tegenstelling tot deze opleiding, bleken de studenten bij de andere opleidingen ontevreden over
de koppeling met het toekomstige beroep. Bij de opleidingen die gebruik maken van al bestaande,
14
generieke lesmethoden van commerciële partijen is het aan de docenten om invulling te geven
aan de beroepsspecifieke aspecten. Deze vertaalslag wordt bij deze opleidingen in de praktijk
(nog) onvoldoende gemaakt en daardoor ontstaan er lacunes in het onderwijsprogramma: het is
(nog) onvoldoende dekkend en beroepsspecifiek. Studenten zien deze lacunes ook en dit is
onderstreept door het antwoord op de vraag in de uitgezette enquête tijdens twee schoolbezoeken.
Op de vraag in welke mate studenten vinden dat het keuzedeel hen helpt om straks fit, veilig en
gezond te werken bij het uitvoeren van het toekomstige beroep, scoorden de studenten gemiddeld
een 2 (op een vijfpuntschaal waarbij 1 stond voor geen enkele mate en 5 stond voor zeer grote
mate).
• Inspraak in de gezamenlijke leerroute. De aansluiting op de behoeften van studenten blijkt
ook erg afhankelijk van de mate waarin maatwerk is toegepast binnen de gebruikte lesmethode.
Uit de schoolbezoeken bleek dat de tevredenheid van studenten over het keuzedeel veel te maken
heeft met de lesmethode en de manier waarop de leerroute is vormgegeven. Daar waar de
lesmethode zelf ontwikkeld is en aansluit bij de behoeften van de studenten, zijn de studenten en
docenten tevreden over het keuzedeel. Bij de opleiding in de creatieve sector blijkt dat het
lesprogramma aan het begin van het jaar zoveel mogelijk wordt afgestemd en ingevuld met de
studenten. De studenten worden aan het begin van het jaar gevraagd persoonlijke doelen te stellen
rondom de verschillende thema’s. Vervolgens wordt er aan hen gevraagd om deze doelen te
prioriteren en wordt door de docent hier het lesprogramma verder op afgestemd. Naast dat de
inhoud van het lesprogramma op deze wijze veel meer is afgestemd op de behoeften van studenten
geeft het ook de rol van studenten weer in het keuzedeel. Tijdens de focusgroep bleek dat
studenten het fijn vinden om persoonlijke leerdoelen te stellen en hier onder supervisie aan te
werken. Ook bleek dat studenten het als positief ervaren dat zij op deze manier samen met de
docent hun leerroute kunnen afstemmen en verantwoordelijkheid kunnen nemen over wat ze
wilden leren. Dit inspelen op de eigen verantwoordelijkheid van studenten komt ook naar voren in
de opdrachten binnen deze opleiding. De kaders van de opdrachten zijn vooraf gesteld,
bijvoorbeeld door in te spelen op een vastgesteld thema, zoals psychosociale belasting of door de
manier waarop de opdracht dient te worden uitgevoerd (individueel/ groepsverband). De
studenten hebben echter veel vrijheid in de wijze waarop de opdrachten moeten worden
teruggekoppeld. Hoewel het vast staat bij sommige opdrachten dat er een klassikale
terugkoppeling moet plaats vinden, hebben studenten hier wel vrijheid in en resulteert dit volgens
de docent in een verscheidenheid aan vormen (presentaties, films en workshops) over de
verschillende thema’s.
Uit de schoolbezoeken bleek echter ook dat er een grens zit aan zelfstandig werken. Hoewel
bestaande, digitale lesmethoden inspelen op de behoefte van studenten om zelfstandig aan de
slag te kunnen gaan, blijkt ook uit de schoolbezoeken dat juist deze methoden in de praktijk hun
doel voorbij schieten. Bij de onderzochte opleidingen, die werken met een generieke methode,
blijken studenten teveel zelfstandig te moeten werken en wordt er van hen verwacht dat zij zelf
de verbinding maken met de beroepspraktijk. Bijvoorbeeld tijdens een van de schoolbezoeken
bleek dat een student bij een opdracht over gevaarlijke stoffen de opdracht associeerde met het
werken met gevaarlijke stoffen in de schoonmaakbranche (mede door de illustratie bij de opdracht)
en daardoor de link met gevaarlijke stoffen binnen het toekomstige beroep niet maakte. Teveel
vrijheid leidt in die gevallen tot ontevredenheid bij studenten, omdat zij nut en noodzaak van het
opdoen van kennis over bepaalde thema’s niet zien. Ook hieruit blijkt dat de rol van docenten
essentieel is, bijvoorbeeld door klassikaal te reflecteren op dergelijke aspecten en thema’s binnen
het keuzedeel. Hierdoor kan er beter ingespeeld worden op de behoeften van studenten om meer
zicht te krijgen op de beroepspraktijk en het belang van fit, veilig en gezond werken.
15
DEEL B: BEHOEFTEPEILING
16
3. DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
Naast de monitoring en evaluatie (hoofdstuk 2) is er ook inzichtelijk gemaakt door middel van een
behoeftepeiling of mbo-scholen het keuzedeel VBFVGW aanbieden en welke overwegingen een rol
spelen bij het wel/niet aanbieden van het keuzedeel VBFVGW. Middels een online enquête zijn
opleidingsmanagers, docenten en Gezonde School-coördinatoren bevraagd. Tevens zijn er met enkele
van deze respondenten aanvullende interviews gehouden. In dit hoofdstuk komt de huidige stand van
zaken rondom het keuzedeel aan de orde en wordt beschreven in welke mate de mbo-scholen bekend
zijn met het keuzedeel (3.1) en welke overwegingen een rol spelen bij mbo-scholen om het keuzedeel
VBFVGW wel/niet aan te bieden (3.2).
3.1 BEKENDHEID MET KEUZEDEEL VBFVGW
Onderstaande figuur geeft de mate van bekendheid met het keuzedeel weer. Daarin is te zien dat van
alle respondenten die meegewerkt hebben aan de online enquête van de behoeftepeiling (n=85) 41
procent van de respondenten redelijk tot zeer goed bekend is met het keuzedeel. Ruim 23 procent
van de respondenten is weinig bekend en 35 procent van de respondenten (n=30) is niet bekend met
het keuzedeel VBFVGW.
Figuur 2. Mate waarin mbo-scholen bekend zijn met het keuzedeel VBFVGW (n=85)
Ook is er aan de respondenten gevraagd in welke sector zij werkzaam zijn. Daarbij hadden de
respondenten de mogelijkheid om meerdere antwoordopties aan te klikken. Gekeken naar de
kenmerken van de grootste groepen respondenten in de behoeftepeiling (zie figuur 3) is te zien dat
het merendeel van de respondenten werkzaam is in de sector techniek en gebouwde omgeving
(n=23), gevolgd door de sector welzijn en sport (n=19) en de sector voedsel, groen en gastvrijheid
(n=17). Ook heeft een groot deel van de respondenten de optie ‘anders’ gekozen (n=23). Vijf van
deze 23 respondenten geven aan dat zij in de uiterlijke verzorging werken. Daarnaast blijken meerdere
respondenten aan te geven dat zij in de veiligheid werken en tot slot blijkt een ander groot deel van
de respondenten overkoepelend werkzaam te zijn en niet aan een specifieke sector te zijn gebonden.
5,9% 11,8% 23,5% 23,5% 35,3%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
zeer goed bekend goed bekend redelijk bekend weinig bekend niet bekend
17
Figuur 3. Verdeling respondenten van de behoeftepeiling over de verschillende sectoren.
Gekeken naar de bedrijfstakgroepen waar het keuzedeel momenteel aan wordt geboden zien we een
soortgelijke verdeling. Het keuzedeel lijkt daarmee vooral te leven in de bedrijfstakgroepen veiligheid;
techniek en gebouwde omgeving; zorg, welzijn en sport en de sector voedsel, groen en gastvrijheid.
Onderstaand een overzicht van het aantal mbo-scholen per bedrijfstakgroep dat het keuzedeel
VBFVGW (bij één of meerdere opleidingen) aanbiedt:
Bedrijfstakgroep (BTG) Aantal mbo-scholen dat het keuzedeel VBFVGW
aanbiedt
1. Techniek en Gebouwde Omgeving 13
2. Mobiliteit, Transport, Logistiek en Maritiem 7
3. Zorg, welzijn en sport 11
4. Handel 5
5. ICT en Creatieve industrie 5
6. Voedsel, Groen en Gastvrijheid 10
7. Zakelijke dienstverlening en Veiligheid 19
Figuur 4. Aanbieden van het keuzedeel VBFVGW in het mbo (bron: Monitor Herziening MBO derde meting februari 2018)
23
6
19
4
5
17
3
4
23
0 5 10 15 20 25
Techniek en gebouwde omgeving
Mobiliteit, transport, logistiek en maritiem
Zorg, Welzijn en Sport
Handel
ICT & Creatieve industrie
Voedsel, Groen en Gastvrijheid
Specialistisch vakmanschap
Entree
Anders
Aantal respondenten
18
3.2 WEL/NIET AANBIEDEN VAN KEUZEDEEL VBFVGW
Naast dat het relevant is om te weten hoeveel respondenten bekend zijn met het keuzedeel en in
welke sectoren het keuzedeel VBFVGW wordt aangeboden, is het ook relevant om te weten of mbo-
scholen het keuzedeel overwegen. Daarom is er binnen de behoeftepeiling gevraagd aan respondenten
die weinig tot zeer grote mate bekend zijn het keuzedeel (n=55) of zij het keuzedeel aanbieden dan
wel overwegen om aan te bieden. Figuur 5 geeft de respons weer.
Figuur 5. Mate waarin mbo-scholen het keuzedeel aanbieden (n=55)
Zoals te zien in bovenstaande figuur geeft bijna een derde van de respondenten aan dat zij het
keuzedeel aanbieden. Ruim een kwart (27%) van de respondenten geeft daarnaast aan dat zij
overwegen om het keuzedeel aan te bieden.
Aan de respondenten die gekozen hebben voor de optie anders of het keuzedeel aanbieden of
overwegen het keuzedeel aan te bieden (n=40) is er vervolgens gevraagd wat de redenen zijn om het
keuzedeel aan te bieden. Daarbij hadden de respondenten de mogelijkheid om voor meerdere
antwoordmogelijkheden te kiezen. Onderstaande figuur geeft de redenen ten aanzien van het
aanbieden van het keuzedeel VBFVGW weer.
Figuur 6. Redenen om het keuzedeel VBFVGW aan te bieden of dit te overwegen
30,9% 27,3% 27,3% 14,5%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
ja wordt overwogen nee anders
20
13
8
10
7
0 5 10 15 20 25
anders
vraag studenten
vraag bedrijfsleven
beleid centraal niveau
vraag docenten
19
Zoals in figuur 6 is te zien, is de belangrijkste reden om het keuzedeel aan te bieden dan wel te
overwegen: de vraag vanuit docenten. Andere redenen zijn: beleid vanuit centraal niveau; de vraag
vanuit studenten; en tot slot de vraag vanuit het bedrijfsleven. Als overige redenen worden onder
andere het maatschappelijke belang en de generieke aard van het keuzedeel genoemd.
Tijdens de aanvullende telefonische interviews werd door respondenten die het keuzedeel al
aanbieden als reden genoemd dat het keuzedeel door docenten en op centraal beleidsniveau zo
belangrijk wordt geacht dat ze het aanbieden. Andere respondenten die het keuzedeel overwegen aan
te bieden, hebben aangegeven dat zij het belang van het keuzedeel onderkennen, maar dat
andersoortige redenen hen op dit moment weerhouden om het daadwerkelijk aan te bieden. Uit de
telefonische interviews bleek dat hiervoor de belangrijkste reden is dat scholen slechts een select
aantal keuzedelen beschikbaar willen stellen doordat keuzedelen ook lastig zijn om organisatorisch
binnen de school in te bedden (rooster, capaciteit en belasting van docenten).
Naast dat er gesproken is met opleidingsmanagers en docenten die het keuzedeel aanbieden
of mogelijk in de toekomst willen aanbieden, is er ook gesproken met een opleidingsmanager die het
keuzedeel VBFVGW in het aanbod had maar hier mee is gestopt. De reden om te stoppen met het
keuzedeel VBFVGW was volgens hem dat het keuzedeel overlap heeft met andere onderdelen van het
reguliere onderwijsprogramma. Bijvoorbeeld met het onderdeel ‘Vitaal burgerschap/vitaal
werknemerschap’ waar ook aandacht wordt besteed aan psychosociale (arbeids-) risico’s; het
onderdeel ‘Loopbaanoriëntatie en Loopbaan & burgerschap’, waar ook onderwerpen naar voren komen
die in het keuzedeel zitten; en de overlap met de VCA certificering die studenten moeten behalen.
Ook enkele andere respondenten hebben tijdens de telefonische interviews aangegeven dat zij vinden
dat het keuzedeel overlap vertoont met andere keuzedelen, zoals het keuzedeel Arbo en het keuzedeel
Duurzaamheid. Hoewel enkele docenten en opleidingsmanagers dit als reden zien om het keuzedeel
niet aan te bieden, geeft een andere opleidingsmanager juist aan dat hij het keuzedeel VBFVGW
overweegt als aanvulling op het keuzedeel Duurzaamheid – dat zij verplicht stellen binnen de opleiding
– en waar aandacht wordt besteed aan gezond werken en vitaliteit. Het keuzedeel VBFVGW wordt
door hem als een goede aanvulling gezien doordat het hem de mogelijkheid geeft om juist accent te
leggen op veilig werken waardoor het verdiepend is op het huidige lesprogramma.
Aan de overige 27 procent van de respondenten die het keuzedeel VBFVGW niet aanbieden en dit ook
niet overwegen (zie Figuur 5) is in de enquête gevraagd naar de redenen hiervan. De belangrijkste
reden is: wij geven de voorkeur aan andere keuzedelen. Een andere reden om het keuzedeel VBFVGW
niet aan te bieden, is dat de vakkennis en vaardigheden voor gezond en veilig werken al voldoende in
het reguliere lesprogramma binnen de opleidingen verweven is. Verder speelt een rol bij het niet
aanbieden van het keuzedeel VBFVGW dat de Arbo-brede thema’s al via andere keuzedelen onder de
aandacht bij studenten komen.
Binnen de enquête hadden enkele respondenten aangegeven dat zij het keuzedeel niet
aanbieden en ook niet overwegen aan te bieden, maar dat zij wel naderhand mee wilden werken aan
een telefonisch interview met aanvullende vragen. Tijdens de telefonische interviews is bij deze
respondenten doorgevraagd naar de redenen om het keuzedeel VBFVGW niet aan te bieden. Hieruit
bleek dat deze respondenten wel interesse hebben in het keuzedeel en er wel graag meer over te
weten willen komen. Tijdens deze gesprekken is daarom vooral aandacht besteed aan de uitleg over
het keuzedeel en de redenen waarom deze respondenten het keuzedeel mogelijk zouden overwegen.
Ook is er naderhand meer informatie toegestuurd (informatie vanuit de SBB over het keuzedeel en de
link naar de verschillende databases per opleiding met daarin eerder in kaart gebracht lesmateriaal2).
Bij het merendeel van de respondenten ontstond zo enthousiasme over de inhoud en mogelijkheden
van het keuzedeel. Zo gaf een van de respondenten, een docent bij de opleiding tot
doktersassistent(e), aan dat zij om meerdere redenen het keuzedeel interessant vindt. Allereerst vindt
2 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/03/29/inventarisatie-lesmateriaal.
20
zij het belangrijk dat er binnen de opleiding meer aandacht wordt geschonken aan de psychosociale
arbeidsrisico’s, zoals stress en agressie. Als tweede gaf zij aan dat dit keuzedeel ook voor een
neveneffect kan zorgen: door aandacht te besteden aan eigen beroepsspecifieke risico’s, kunnen
mogelijk ook dergelijke risico’s eerder herkent worden bij patiënten.
21
4. OP NAAR EEN VERDERE IMPLEMENTATIE
Naast zicht te krijgen op de huidige stand van zaken met betrekking tot het aanbieden van het
keuzedeel, is ook in kaart gebracht hoe het keuzedeel VBFVGW verder geïmplementeerd kan worden.
Dit hoofdstuk zoomt in op de vraag welke behoeften er zijn bij scholen ten aanzien van het verder
implementeren van het keuzedeel VBFVGW. Allereerst wordt er ingegaan op de vraag of er behoefte
is aan ondersteuning bij het verder implementeren van het keuzedeel VBFVGW (4.1). Vervolgens
wordt er specifiek ingegaan op de behoefte aan ondersteuning ten aanzien van de inhoud van het
onderwijsprogramma (4.2); ten aanzien van de samenwerking tussen het onderwijs en het
bedrijfsleven (4.3); ten aanzien van de aansluiting op de behoeften van de studenten (4.4) en ten
aanzien van de behoefte aan ondersteuning bij organisatie en personeel (4.5). Tot slot wordt er in 4.6
ingegaan op de mogelijke contouren van de ondersteuning op collectief en individueel niveau.
4.1 BEHOEFTE AAN ONDERSTEUNING BIJ HET VERDER
IMPLEMENTEREN VAN HET KEUZEDEEL
Als onderdeel van de online behoeftepeiling (totaal hebben 85 respondenten online enquête ingevuld)
is aan de respondenten die het keuzedeel aanbieden of overwegen aan te bieden (in totaal 40
respondenten) gevraagd of zij behoefte hebben aan ondersteuning bij het (verder) implementeren
van het keuzedeel VBFVGW. Onderstaande figuur geeft de mate weer waarin deze respondenten
behoefte hebben aan ondersteuning. Daarbij is in kaart gebracht in hoeverre de respondenten
behoefte hebben aan ondersteuning op een vijfpunt schaal (1:geen behoefte tot 5:zeer veel behoefte).
Figuur 7. Behoefte aan ondersteuning bij het (verder) implementeren van het keuzedeel VBFVGW (n=40)
Zoals geïllustreerd in figuur 7 blijkt er duidelijk sprake van een behoefte aan ondersteuning. In totaal
geven 38 respondenten (95%) aan behoefte te hebben aan enige vorm van ondersteuning (weinig tot
zeer veel behoefte). Ruim 42 procent heeft veel tot zeer veel behoefte aan ondersteuning. Ruim 42
procent van de respondenten geeft aan redelijke behoefte te hebben aan ondersteuning en 10 procent
van de respondenten geeft aan weinig behoefte te hebben. Twee respondenten (5%) hebben geen
behoefte aan verdere ondersteuning.
Uit de telefonische interviews (respondenten online behoeftepeiling die aangaven gebeld te
willen worden: n=23) kwam naar voren dat de mbo-scholen ondersteuning bij het verder en beter
implementeren van het keuzedeel wenselijk vinden. Men is zelf redelijk tot goed in staat om het
keuzedeel VBFVGW op hoofdlijnen neer te zetten. Het ontbreekt echter aan ontwikkeltijd en specifieke
10,0% 32,5% 42,5% 10,0% 5,0%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
zeer veel behoefte veel behoefte redelijke behoefte weinig behoefte geen behoefte
22
expertise om het kwaliteitsniveau naar een hoger plan te tillen en hier kan volgens de respondenten
ondersteuning in voorzien.
Ook is aan de respondenten die het keuzedeel niet aanbieden en niet overwegen aan te bieden
gevraagd of zij mogelijk het keuzedeel overwegen aan te gaan bieden als er ondersteuning
beschikbaar wordt gesteld. Uit de enquête blijkt dat het aanbieden van ondersteuning mogelijk deze
mbo-scholen over de streep kan trekken om het keuzedeel ook daadwerkelijk aan te gaan bieden.
Van de vijftien respondenten die aan hebben gegeven het keuzedeel VBFVGW niet aan te bieden en
dit ook niet te overwegen, geven drie respondenten aan dat ondersteuning ertoe gaat leiden dat zij
het aanbieden van het keuzedeel gaan overwegen en zeven respondenten geven aan dat het
aanbieden van ondersteuning er wellicht toe kan leiden dat het keuzedeel VBFVGW in de toekomst
wordt overwogen.
4.2 BEHOEFTE T.A .V. DE INHOUD VAN HET
ONDERWIJSPROGRAMMA
In de behoeftepeiling is vervolgens nagegaan bij de respondenten die behoefte hebben aan
ondersteuning (n=38) op welke punten inzake de inhoud van het onderwijsprogramma de mbo-
scholen behoefte hebben. Figuur 8 geeft de mate van behoefte weer aan advies over: het vormgeven
van het onderwijsprogramma; over het inzetten van lesmateriaal; en het beroepsspecifiek maken van
het keuzedeel.
Figuur 8. Behoefte aan ondersteuning t.a.v. de inhoud van het onderwijsprogramma van het keuzedeel VBFVGW (n=38)
Zoals te zien in figuur 8 geven de respondenten (n=38) die behoefte hebben aan ondersteuning op
alle drie de onderwerpen t.a.v. de inhoud van het onderwijsprogramma aan een grote mate van
behoefte te hebben aan ondersteuning. Ten eerste geeft van de respondenten ruim 92 procent aan
redelijk tot zeer veel behoefte te hebben aan ondersteuning t.a.v. het vormgeven van het
onderwijsprogramma. Uit de telefonische interviews bleek dat respondenten zoekende waren naar een
manier waarop ze het keuzedeel vorm zouden kunnen geven, zodat het keuzedeel een verdieping
wordt op beroepsspecifieke vakken in het reguliere lesprogramma én aansluit bij stages en de
beroepspraktijk. Respondenten die al werken met het keuzedeel geven aan dat zij niet altijd zelf
beschikken over de contacten met de beroepspraktijk, maar dat dit bij andere docenten is belegd.
23,7%34,2%
44,7%
36,8%
44,7%34,2%
31,6%
10,5% 13,2%
5,3% 10,5% 7,9%
0,0%
20,0%
40,0%
60,0%
80,0%
100,0%
Vormgeven
onderwijsprogramma
Inzetten lesmateriaal Beroep specifiek maken
Zeer veel behoefte Veel behoefte Redelijke behoefte Weinig behoefte Geen behoefte
23
Door meerdere docenten is aangegeven dat zij niet altijd de tijd krijgen om af te stemmen met deze
docenten. De consequentie, volgens deze respondenten, is dat er minder aandacht wordt besteed aan
het betrekken van de beroepspraktijk en de afstemming met andere vakken binnen de opleiding.
Naast ondersteuning bij het vormgeven van het onderwijsprogramma, geeft ook 92 procent
van de respondenten aan dat zij redelijk tot zeer veel behoefte hebben aan ondersteuning om het
keuzedeel beroepsspecifiek te maken. Hiervan geeft zelfs een kleine 45 procent aan zeer veel behoefte
te hebben aan advies over het beroepsspecifiek maken van het keuzedeel. Dit komt ook overeen met
de bevindingen tijdens de monitoring en evaluatie van het keuzedeel (Deel A – hoofdstuk 2) waaruit
blijkt dat opleidingen het vaak lastig vinden om het keuzedeel specifiek toe te snijden op het beroep.
Ook tijdens de telefonische interviews kwam naar voren dat opleidingen die overwegen het keuzedeel
in te gaan zetten vooral behoefte hebben aan advies van externe adviseurs en ervaringen van andere
opleidingen in het beroepsspecifiek maken van het keuzedeel.
Tot slot geeft 89 procent van de respondenten aan dat zij redelijk tot zeer veel behoefte hebben
aan advies over de te gebruiken lesmethoden. Uit de telefonische interviews bleek dat docenten vaak
moeilijkheden ervaren bij het zoeken van adequaat lesmateriaal dat beroepsgerelateerd is én ook
inzetbaar is binnen de opleiding op onder andere niveau 2. Tijdens de telefonische interviews kwamen
bij respondenten die overwegen het keuzedeel aan te bieden de volgende vragen naar voren: wat zijn
de voordelen van welke lesmethode? Voor welke beroepsgroepen/ opleidingen is welke methode met
name geschikt? En hoe kan er geleerd worden van ervaringen van andere opleidingen?
Ten aanzien van het lesmateriaal is ook nagegaan op welke specifieke aspecten van het keuzedeel
(zie onderstaande figuur 9 voor de aspecten) men behoefte heeft aan ondersteuning bij het (verder)
implementeren van het keuzedeel VBFVGW. Onderstaand worden de behoeften van de respondenten
weergegeven in afnemende volgorde.
Behoefte aan… %
• specialistische, beroepsgerelateerde kennis van de invloed van arbeidsrisico’s op de veiligheid en gezondheid van de (toekomstige) werknemer.
86%
• brede kennis van relevante fysieke en psychosociale arbeidsrisico's in beroep van de (toekomstige) werknemer.
66%
• regie nemen over eigen duurzame inzetbaarheid 62%
• beroepsgerelateerde arbeidsrisico’s bespreekbaar maken met collega's en leidinggevende 62%
• beroepsgerelateerde arbeidsrisico's herkennen, erkennen, melden en preventief handelen 59%
• gedragsrichtlijnen van BRAVO-model kunnen toepassen bij de uitvoering van het beroep 59%
• beroepsgerelateerde middelen/instrumenten juist inzetten ter vermindering van arbeidsrisico's
55%
Figuur 9. Behoefte aan ondersteuning t.a.v. de specifieke aspecten van het keuzedeel VBFVGW (n=38)
Zoals te zien is in figuur 9 blijkt er bij alle punten behoefte te zijn aan ondersteuning. Ook hier blijkt
de grootste behoefte te liggen bij het vergaren van specialistische, beroepsgerelateerde kennis van
de invloed van arbeidsrisico’s op de veiligheid en gezondheid van de (toekomstige) werknemer. Van
de respondenten geeft 86 procent aan behoefte te hebben aan ondersteuning om dit type kennis te
vergaren.
24
4.3 BEHOEFTE T.A .V. DE SAMENWERKING TUSSEN
ONDERWIJS EN HET BEDRIJFSLEVEN
Ook is er in de behoeftepeiling nagegaan bij de respondenten die behoefte hebben aan ondersteuning
(n=38) op welke punten inzake de samenwerking tussen het onderwijs en bedrijfsleven zij
behoeften hebben. Figuur 10 geeft inzicht in de specifieke behoeften, zoals advies over de
samenwerking met bedrijfsleven. Ook worden er behoeften ten aanzien van specifieke activiteiten
weergegeven, zoals de behoefte aan ondersteuning om experts uit de praktijk in te huren; de behoefte
aan ondersteuning om samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven expliciet vorm te geven; en
de behoefte aan ondersteuning om BPV opdrachten te ontwikkelen.
Figuur 10. Behoefte aan ondersteuning t.a.v. samenwerking onderwijs-bedrijfsleven bij het keuzedeel VBFVGW (n=38)
Zoals geïllustreerd in bovenstaande figuur hebben respondenten op alle punten een specifieke
behoefte. Respondenten hebben redelijk tot zeer veel behoefte aan advies over de samenwerking met
het bedrijfsleven (totaal 89,5%). Tijdens de telefonische interviews bleek dat respondenten graag
advies willen krijgen over de wijze waarop het bedrijfsleven ingezet kan worden binnen het keuzedeel.
Daarnaast hebben respondenten behoefte aan ondersteuning bij specifieke activiteiten, zoals
ondersteuning bij het inhuren van experts uit de praktijk (94,7%); ondersteuning bij het expliciet
vormgeven van samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven (84,3%) en ondersteuning bij het
ontwikkelen van BPV opdrachten (89,5%). Tijdens de telefonische interviews bleek dat respondenten
graag experts uit de praktijk willen inhuren (bijvoorbeeld een Arbo deskundige en/of
ervaringsdeskundigen) om hen te ondersteunen in het beroepsspecifiek maken van het keuzedeel.
Tevens kwam uit de aanvullende telefonische interviews naar voren dat scholen vaak het keuzedeel
(beogen te) beleggen bij enkele docenten. De respondenten geven aan dat deze docenten vaak wel
over praktijkervaring beschikken, maar dat zij niet altijd beschikken over de benodigde specifieke
kennis over de fysieke en psychosociale arbeidsrisico’s in het beroep. Daarom wordt het inhuren van
experts uit de praktijk als wenselijk geacht. Daarnaast blijkt dat enkele respondenten ook behoefte
hebben aan ondersteuning om de samenwerking met het bedrijfsleven expliciet vorm te geven. Uit de
telefonische interviews bleek dat respondenten die al met het keuzedeel werken veelal de tijd missen
om de samenwerking met het bedrijfsleven vorm te geven. Ook zijn respondenten zoekende naar de
23,7%31,6%
21,1%26,3%
47,4% 34,2%
31,6%
39,5%
18,4% 28,9%
31,6%
23,7%
10,5%5,3%
15,8% 7,9%2,6%
0,0%
20,0%
40,0%
60,0%
80,0%
100,0%
Advies over samenwerkingmet bedrijfsleven
Inhuren van experts uitpraktijk
Vormgevensamenwerkingsverbanden
met bedrijfsleven
Ontwikkelen van BPVopdrachten
Zeer veel behoefte Veel behoefte Redelijke behoefte Weinig behoefte Geen behoefte
25
manieren waarop zij deze samenwerking kunnen vormgeven. Verder slot hebben respondenten
behoefte aan ondersteuning bij het ontwikkelen van BPV opdrachten. Tijdens de telefonische
interviews gaven zelfs meerdere respondenten aan dat zij kansen zien om dit op meer collectief niveau
op te pakken, zodat BPV opdrachten voor specifieke beroepen/sectoren ontwikkeld kunnen worden en
meerdere opleidingen hier gebruik van kunnen maken. Tot slot is als optie genoemd om het thema
gezond en veilig werken een plek te geven in de trainingen die de SBB uitvoert voor de leerbedrijven.
Dit kan een stimulans geven aan het bedrijfsleven om een rol te nemen in het aandacht geven aan
het thema gezond en veilig werken tijdens de BPV en kan de samenwerking tussen onderwijs en
bedrijfsleven bevorderen bij het vorm geven van het keuzedeel VBFVGW.
4.4 BEHOEFTE T.A .V. ORGANISATIE EN PERSONEEL
In de behoeftepeiling is tevens nagegaan op welke punten inzake organisatie en het personeel de
respondenten behoefte hebben aan ondersteuning bij het (verder) implementeren van het keuzedeel
VBFVGW. Daarbij is gekeken naar de behoefte aan bijscholing/ondersteuning van interne
medewerkers en de behoefte aan het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken met andere
scholen.
Figuur 10. Behoefte aan ondersteuning t.a.v. de interne organisatie en het personeel VBFVGW (n=38)
Uit de behoeftepeiling bleek dat de respondenten (n=38) zowel een redelijke tot zeer grote behoefte
hebben aan ondersteuning ten aanzien van het bijscholen en ondersteunen van interne medewerkers
(89,5%), alsmede aan het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken met andere scholen
(89,5%). Meerdere respondenten hebben aangegeven dat zij behoefte hebben aan training om
medewerkers bij te scholen. Ook hebben meerdere respondenten die overwegen om het keuzedeel
aan te bieden aangegeven dat zij behoefte hebben aan een korte training of e-learning over het doel
en de verschillende aspecten van het keuzedeel VBFVGW. Respondenten die het keuzedeel al
aanbieden gaven juist aan dat zij voorlichting wensen vanuit een Arbodeskundige over de relevante
arbeidsrisico’s, zodat zijzelf ook over de benodigde expertise komen te beschikken. Daarnaast bleek
tijdens de telefonische interviews dat zowel de respondenten die het keuzedeel aanbieden alsmede de
respondenten die het keuzedeel overwegen aan te bieden behoefte hebben aan het uitwisselen van
23,7%18,4%
42,1%
42,1%
23,7%28,9%
10,5% 10,5%
0,0%
20,0%
40,0%
60,0%
80,0%
100,0%
Bijscholen/ondersteunen van interne medewerkers Uitwisselen van ervaringen en goede praktijken metandere scholen
Zeer veel behoefte Veel behoefte Redelijke behoefte Weinig behoefte Geen behoefte
26
ervaringen en goede praktijken met andere scholen. Bijna alle respondenten gaven aan dat zij het
moeilijk vinden om te achterhalen welke scholen en specifieke opleidingen nu met het keuzedeel
werken. De respondenten die het keuzedeel al aanbieden zouden graag goede praktijkvoorbeelden
met elkaar delen, te denken valt aan het delen van BPV-opdrachten die ontwikkeld zijn; het delen van
de manieren waarop andere scholen het aantrekkelijk maken voor studenten; en het delen van
lesmateriaal en inzichten om het lesmateriaal meer beroepsspecifiek te maken. De respondenten die
het keuzedeel overwegen aan te bieden hebben vooral behoefte om de ervaringen van andere
docenten te horen die al werkzaam zijn met het keuzedeel. Daarbij gaat het om vragen rondom de
organisatie van het keuzedeel: hoe richt je het keuzedeel in? En bij wie kan je het keuzedeel het beste
beleggen? Alsmede vragen gericht op de inzet van lesmateriaal: wat zijn de ervaringen met de
verschillende methodes? Waar dien je vooraf mee rekening te houden als je een dergelijke methode
gaat inzetten? En hoe maak je het lesmateriaal beroepsspecifiek? Enkele respondenten gaven ook aan
dat zij het keuzedeel generiek willen aanbieden, zodat studenten van meerdere opleidingen gelijktijdig
het keuzedeel kunnen volgen. Dit heeft echter consequenties voor het beroepsspecifiek maken van
het keuzedeel. Zij zijn dan ook benieuwd naar de ervaringen en oplossingen van andere scholen die
het keuzedeel aan meerdere opleidingen tegelijkertijd aanbieden.
4.5 BEHOEFTE T.A .V. DE AANSLUIT ING BIJ
STUDENTEN
In de behoeftepeiling is nagegaan op welke punten inzake de aansluiting op de behoeften van
studenten de mbo-scholen behoefte hebben aan ondersteuning bij het (verder) implementeren van
het keuzedeel VBFVGW. Daarbij is een onderscheid gemaakt in de volgende behoeften: advies over
het promoten en aantrekkelijk maken van het keuzedeel voor studenten; hulp bij het organiseren van
themadagen; en hulp bij de inzet van vernieuwende lesmethoden. Figuur 11 geeft deze behoeften
weer.
Figuur 11. Behoefte aan ondersteuning t.a.v. aansluiting op behoeften van studenten inzake het keuzedeel VBFVGW (n=38)
Zoals in figuur 11 is weergegeven, hebben de respondenten op alle punten een behoefte. Over het
promoten en aantrekkelijk maken van het keuzedeel zijn de meningen verdeeld. Hoewel hier het
31,6%
21,1%28,9%
34,2%
36,8%
42,1%
15,8% 31,6%
23,7%
18,4%10,5%
5,3%
0,0%
20,0%
40,0%
60,0%
80,0%
100,0%
Advies over hetpromoten/aantrekkelijk maken
Organiseren van themadagen Inzet van vernieuwendelesmethoden
Zeer veel behoefte Veel behoefte Redelijke behoefte Weinig behoefte Geen behoefte
27
grootste aantal respondenten aangeeft dat zij hier weinig behoefte aan hebben (18,4%) geeft
tegelijkertijd ook het grootste aantal respondenten aan dat zij hier zeer veel behoefte aan hebben
(31,6%). Een verklaring ligt in de scholen die het keuzedeel al aanbieden en de scholen die het
keuzedeel nog niet aanbieden. Uit de telefonische interviews bleek dat vooral de scholen die het
keuzedeel overwegen aan te bieden meer behoefte hebben op dit aspect.
Ook blijkt er onder de respondenten een grote behoefte te zijn aan mogelijkheden om nieuwe
lesmethoden in te zetten. Van de 38 respondenten geeft bijna 95 procent aan dat zij redelijk tot zeer
veel behoefte hebben aan hulp op dit aspect en slechts 5 procent geeft aan hier weinig behoefte aan
te hebben. Uit de telefonische interviews bleek dat respondenten zoekende zijn naar manieren om het
keuzedeel aantrekkelijker te maken voor studenten. De respondenten die aangaven dat zij het
keuzedeel aan het overwegen zijn, zijn vooral op zoek naar manieren waarop zij het keuzedeel
aantrekkelijk kunnen maken voor studenten. Een groot deel van deze respondenten gaf aan dat zij
het vanuit het perspectief van de school en docenten heel belangrijk vinden dat er meer aandacht
wordt besteed aan het thema gezond en veilig werken, maar dat zij zoekende zijn naar de manieren
waarop zij dit aan studenten kunnen overbrengen. Ook respondenten die aangaven het keuzedeel al
aan te bieden, zijn zoekende naar de manieren waarop zij dit meer kunnen laten aansluiten bij
studenten. Ten eerste zouden zij graag meer ervaringsdeskundigen willen betrekken bij het keuzedeel
om zo verhalen uit de praktijk over te brengen en/of studenten meer bewust te maken van het belang
van gezond en veilig werken. Ten tweede willen zij ook de tevredenheid van de studenten verhogen
door een afwisselend lesprogramma aan te bieden waarin studenten bijvoorbeeld gebruik kunnen
maken van vernieuwende lesmethoden. Als mogelijkheid wordt gezien om vernieuwende lesmethoden
(zoals Virtual Reality) in te zetten, zodat studenten praktijksituaties kunnen naspelen. De inzet van
dergelijke methoden is echter kostbaar waardoor het voor opleidingen en scholen niet altijd mogelijk
is om hier gebruik van te maken, dan wel aan te schaffen.
Ook hebben de respondenten behoefte aan hulp bij het organiseren van themadagen (89,5%).
Themadagen worden als relevant gezien om in te zoomen op bepaalde aspecten van het keuzedeel.
Wel bleek volgens enkele respondenten dat het organisatorisch lastig is om een dergelijke dag in te
plannen, omdat studenten ook andere vakken volgen. Deze respondenten vinden het daarom
relevanter om een ervaringsdeskundige uit de praktijk in te huren en deze tijdens de les een workshop
te laten houden met studenten rondom een belangrijk arbeidsrisico of een specifiek aspect van het
keuzedeel.
4.6 CONTOUREN MOGELIJKE ONDERSTEUNING
Een deel van de opleidingsmanagers en docenten die hebben deelgenomen aan de behoeftepeiling en
de monitoring en evaluatie, hebben duidelijke beelden en voorstellingen bij hoe ondersteuning bij het
keuzedeel VBFVGW er uit zou kunnen zien. Daarbij is een onderscheid te maken tussen ideeën ten
aanzien van ondersteuning op collectief niveau en ideeën ten aanzien van ondersteuning op individueel
niveau. De volgende ideeën om aan ondersteuningsbehoeften tegemoet te komen zijn door
opleidingsmanagers en docenten tijdens het onderzoek naar voren gebracht:
• Ideeën ten aanzien van ondersteuning op collectief niveau
Om te voorzien in de behoeften rondom organisatie en personeel, wordt een landelijk of
regionaal trainingsaanbod voor docenten, al dan niet aangevuld met een e-learning, gezien als
een mogelijkheid. Zo kan er worden voorzien in de behoefte van docenten om meer kennis op te doen
over het keuzedeel. Het wordt door de respondenten van de behoeftepeiling vooral relevant geacht
om kennis op te doen over de volgende vragen:
• Wat houdt het keuzedeel precies in? En waar moet het onderwijsprogramma aan voldoen?
• Hoe kun je het keuzedeel ontwikkelen en inzetten binnen de verschillende opleidingen?
28
• Hoe maak je het keuzedeel beroepsspecifiek? En wat zijn tips om deze vertaalslag te maken?
• Hoe maak je het keuzedeel aantrekkelijk voor studenten? Hoe zorg je dat studenten de
relevantie van het keuzedeel inzien en het keuzedeel kiezen?
Daarnaast geven respondenten aan dat zij behoefte hebben aan een docentenhandleiding ten
aanzien van dit keuzedeel. Deze docentenhandleiding kan zich richten op bovenstaande vragen, maar
moet ook vooral docenten ondersteunen bij het praktisch uitwerken van het keuzedeel en concrete
handvatten en tips geven ten aanzien van de wijze waarop zij het keuzedeel beroepsspecifiek kunnen
maken.
Ten tweede kan volgens respondenten een ondersteuningsaanbod op collectief niveau binnen
bedrijfstakgroepen (BTG’s) vormgegeven worden. Volgens de respondenten kan actieve agendering
van het keuzedeel VBFVGW binnen de BTG’s en/of het aanmaken van een subgroep binnen
de BTG’s van mbo-scholen die met het keuzedeel werken, hen voorzien in de behoeften om met
en van elkaar te leren ten aanzien van de inhoud van het keuzedeel. Door het keuzedeel meer op
landelijk niveau te agenderen kan er meer kennis uitgewisseld worden over het inzetten van
(beroepsspecifiek) lesmateriaal; het delen van beroepsspecifieke werkopdrachten; en mogelijkheden
over samenwerking met het bedrijfsleven. Ook geven enkele respondenten aan dat het relevant zou
zijn als er een practoraat of lectoraat ‘gezond en veilig werken’ zou zijn, waar relevante kennis en
ervaring beschikbaar kan worden gesteld aan de mbo-scholen.
Ook wordt door de respondenten ondersteuning bij het betrekken van het bedrijfsleven als
essentieel gezien. Het aanbieden van trainingen binnen de SBB kan volgens respondenten helpen
om hen te voorzien in de behoefte om de samenwerking met het bedrijfsleven te vergroten.
Bijvoorbeeld door het thema gezond en veilig werken expliciet een plek te geven in de trainingen die
de SBB uitvoert voor de leerbedrijven. De respondenten benadrukken het belang dat het keuzedeel
VBFVGW ook een expliciete plek krijgt in de BPV door de ontwikkeling van BPV opdrachten. Op deze
wijze krijgt het keuzedeel volgens respondenten echt vorm en wordt het thema levend gehouden bij
zowel studenten, docenten en het bedrijfsleven. Ook wordt het ontwikkelen van een folder en/of
brochure als voorbeeld genoemd om het bedrijfsleven meer te betrekken bij het keuzedeel. Dergelijk
materiaal kan binnen het bedrijfsleven ingezet worden in de communicatie richting studenten (tijdens
de stage of op de werkvloer). Volgens respondenten is hier nog veel winst is te behalen, omdat
organisaties lang niet altijd bewust zijn van het feit dat ze een rolmodel zijn op het gebied van gezond
en veilig werken.
Een roadshow zou volgens de respondenten helpen om het keuzedeel aantrekkelijk te
maken voor studenten. In een eventvorm of door het organiseren van een challenge. Dit komt
overeen met de bevindingen van het vorige onderzoeksrapport waarin het ontwikkelen van challenges
en open badges3 (het opknippen van het onderwijs in kleinere eenheden die afzonderlijk gecertificeerd
worden) als mogelijkheid werd gezien om het keuzedeel aantrekkelijk te maken en aan te sluiten bij
de behoeften van studenten.4 Open badges zijn nu nog vooral in de praktijk in ontwikkeling, maar
zouden ook van betekenis kunnen zijn binnen het onderwijs om studenten te laten voldoen aan
bepaalde credentials en minicertificaten te laten behalen die direct van belang zijn in de
beroepspraktijk. Het organiseren van een landelijke challenge rondom het thema gezond en veilig
werken, bijvoorbeeld rondom het voorkomen van psychosociale arbeidsrisico’s, wordt als relevant
gezien. Een dergelijke wedstrijd zou, volgens de respondenten, ertoe kunnen leiden dat studenten
extra gemotiveerd zijn om met het keuzedeel en thema aan de slag te gaan.
3 Zie: https://www.surf.nl/binaries/content/assets/surf/nl/kennisbank/2016/whitepaper-open-
badges.pdf voor meer inzicht in de mogelijkheden van open badges. Laatst geraadpleegd in december
2018. 4 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/03/29/inventarisatie-lesmateriaal.
29
• Ideeën ten aanzien van ondersteuning op individueel niveau
Door de respondenten zijn ook verschillende ideeën en mogelijkheden benoemd ten aanzien van de
individuele ondersteuning: dat kan zijn ondersteuning op het niveau van de school of ondersteuning
binnen specifieke opleidingen. Aangegeven wordt dat dergelijk vormen van individuele ondersteuning
wenselijk zijn, maar dat het daarbij wel belangrijk is om te kijken of het ook mogelijk is om
inzichten/adviezen te delen als dit ook mogelijkerwijs voor andere scholen toepasbaar zou zijn. De
respondenten verwachten dat veel opleidingsteams met vergelijkbare implementatievraagstukken
zitten en achten het daarom van belang om ‘groter’ te denken, zodat ondersteuning niet alleen
individueel wordt aangeboden, maar ook breder inzetbaar is bijvoorbeeld door actief op zoek te gaan
naar verbindingen om ‘lessons learned’ breed te kunnen delen.
Ten eerste zien respondenten specifieke voorlichting over hoe je het keuzedeel kan
inzetten als een mogelijke vorm van ondersteuning. Bijvoorbeeld door voorlichting te geven aan
onderwijsontwikkelaars gericht op de inhoud van het keuzedeel over de manieren waarop je het
keuzedeel kan inzetten en over de zaken die bij de implementatie komen kijken. Respondenten hebben
verschillende ideeën rondom de organisatie en de inzet van personeel, bijvoorbeeld door
voorlichting vanuit een andere school te organiseren die al een stap verder is. Hierbij wordt
aangegeven dat er meer impact kan worden gerealiseerd als tussen scholen krachten worden
gebundeld. Volgens de respondenten is de Gezonde School-coördinator hierbij belangrijk, omdat deze
kan zorgen voor verbinding en kan bekijken waar ondersteuning specifiek (per opleiding of school) of
breed (voor meerdere scholen tegelijk) moet worden ingezet.
Ten tweede benoemen respondenten interactieve workshops voor docententeams van
beroepsopleidingen binnen een ROC als een mogelijke vorm van ondersteuning. Dit wordt als
belangrijk ervaren, omdat zo een ROC wordt gestimuleerd om gezamenlijk na te denken over hoe het
thema gezond en veilig werken al geïntegreerd is binnen de opleiding. Ook kan er in dergelijke
interactieve sessies verkend worden welke verbindingen er kunnen worden gemaakt met de
aanpalende keuzedelen of organisatieonderdelen. Tevens stimuleert het docenten om na te denken
over hoe het keuzedeel als een verdieping kan worden ingezet om studenten verder voor te bereiden
op de beroepspraktijk.
Ten derde wordt het door de respondenten als mogelijkheid gezien om advies van een
Arbodeskundige te krijgen met betrekking tot de inhoud van het keuzedeel en samen te kijken
naar de specifieke arbeidsrisico’s om het lesmateriaal dekkend te laten zijn. Hoewel dit volgens
respondenten vaak om advies op maat gaat om opleidingen te helpen met specifieke
implementatievraagstukken, kunnen deze adviezen weer breder gedeeld worden, zodat andere
scholen en vergelijkbare opleidingen, die bijvoorbeeld overwegen het keuzedeel te gaan aanbieden,
hier hun voordeel mee kunnen doen.
Ten vierde wordt ondersteuning bij het ontwikkelen van (beroepsspecifieke)
werkopdrachten en BPV opdrachten t.b.v. het vormgeven van de samenwerking met het
bedrijfsleven als mogelijkheid gezien. Respondenten geven aan geholpen te zijn als zij – het liefst
in samenwerking met het bedrijfsleven – de tijd krijgen om dergelijke opdrachten te ontwikkelen. De
ontwikkelde werkopdrachten en BPV opdrachten kunnen vervolgens ook landelijk gedeeld worden of
binnen een opleidingsdomein beschikbaar worden gesteld. Ook zien respondenten een mogelijkheid
voor ondersteuning bij het ontwikkelen van goede werkopdrachten, waarbij expliciet wordt ingespeeld
op het aanleren van vaardigheden. Dit om in te spelen op de perceptie en beleving van studenten.
Hoe kunnen gewenste vaardigheden worden vormgegeven en kunnen docenten studenten laten
ervaren wat gezond en veilig werken concreet inhoudt?
Tot slot worden door de respondenten gastlessen als een mogelijkheid gezien om studenten
inzicht te geven in beroepsspecifieke issues rondom fysieke en psychosociale arbeidsrisico’s. Om de
impact te vergroten zouden gastlessen opgenomen kunnen worden en ROC breed gedeeld kunnen
worden, zodat soortgelijke opleidingen ook hier hun voordeel mee kunnen doen.
30
4.7 INZET VAN ONDERSTEUN ING
Binnen de behoeftepeiling is ook aan de respondenten gevraagd om in te schatten of zij gebruik
zouden maken van ondersteuning als dit bijvoorbeeld via de Gezonde School beschikbaar wordt
gesteld én wanneer zij inschatten van deze ondersteuning gebruik te gaan maken. Figuur 12 geeft
de inschatting van respondenten weer om gebruik te maken van ondersteuning.
Figuur 12. Verwachting van respondenten om gebruik te maken van ondersteuning (n=38)
Van de respondenten verwacht 53% gebruik te maken van ondersteuning als dit beschikbaar wordt
gesteld, 45% geeft aan dit nog niet zeker te weten en 1 respondent geeft aan hier geen gebruik van
te maken (3%). Aan de groep respondenten die verwachten gebruik te maken van ondersteuning,
dan wel dit gaan overwegen, is vervolgens gevraagd (n=37) wanneer zij gebruik willen maken van
ondersteuning. Figuur 13 geeft deze verwachting weer.
Figuur 13. Verwachting van respondenten t.a.v. de inzet van ondersteuning (n=37)
Zoals te zien in figuur 13 zouden de respondenten graag al gebruik willen maken van ondersteuning
in het jaar 2019-2020, gevolgd door ruim 35 procent van de respondenten die aangeven gebruik te
willen maken van ondersteuning in 2020-2021. Respondenten die de optie anders hebben gekozen
geven aan dat zij eerst willen zien wat het ondersteuningsaanbod gaat inhouden alvorens uitspraken
te willen doen over wanneer zij gebruik willen maken van het ondersteuningsaanbod.
53,0% 45,0% 3,0%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
ja weet niet nee
59,4%
35,1%
5,4%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
2019-2020 2020-2021 anders
31
DEEL C: GEVAARLIJKE STOFFEN
32
5. OMGAAN MET GEVAARLIJKE STOFFEN
In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op de mate van relevantie van het omgaan met
gevaarlijke stoffen voor de opleidingen en de aandacht die mbo-scholen nu geven aan gevaarlijke
stoffen in het onderwijs (5.1). Vervolgens wordt er ingegaan op de behoefte aan ondersteuning en de
mate waarin men beschikt over de benodigde expertise en adequate lesmaterialen (5.2).
5.1 RELEVANTIE EN AANDACHT VOOR GEVAARLIJKE
STOFFEN
Binnen de behoeftepeiling is aan alle 85 respondenten de vraag gesteld in welke mate het thema
omgaan met gevaarlijke stoffen relevant is voor de opleiding(en) van het opleidingsdomein/ de
beroepssector, waar binnen de respondenten werkzaam zijn. Daar waar relevant zijn vervolgens de
eventuele behoeften ten aanzien van dit thema in kaart gebracht. In onderstaande figuur is
gevisualiseerd in hoeverre het thema omgaan met gevaarlijke stoffen als relevant wordt gezien door
de respondenten.
Figuur 14. Mate van relevantie van het thema omgaan met gevaarlijke stoffen (n=85)
Van de 85 respondenten geeft ruim de helft aan dat het thema gevaarlijke stoffen redelijk tot zeer
relevant is voor de opleidingen binnen hun opleidingsdomein/beroepssector, omdat het speelt binnen
het beroep waarvoor de studenten worden opgeleid. Gekeken naar de sectoren waarin respondenten
werkzaam zijn, wordt het thema vooral als relevant ervaren in de sector techniek en gebouwde
omgeving; de sector voedsel, groen en gastvrijheid en bij opleidingen in de uiterlijke verzorging. Voor
de andere sectoren wordt het thema werken met gevaarlijke stoffen in weinige tot geen enkele mate
als relevant gezien.
Aan de gehele groep waarvoor het thema gevaarlijke stoffen weinig tot zeer relevant is (n=69), is
vervolgens gevraagd in welke mate zij aandacht besteden aan het thema gevaarlijke stoffen binnen
de opleiding. Figuur 15 laat zien in hoeverre er aandacht wordt besteed aan het thema en laat een
normaalverdeling zien.
15,3% 22,4% 17,6% 25,9% 19,0%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
zeer relevant relevant redelijk relevant weinig relevant niet relevant
33
Figuur 15. Mate van aandacht voor het thema omgaan met gevaarlijke stoffen (n=69)
Zoals te zien in figuur 15 besteedt de grootste groep van de respondenten (39,1 %) in redelijke mate
aandacht aan het thema gevaarlijke stoffen. Daarnaast besteedt ruim 27 procent van de respondenten
in grote tot zeer grote mate aandacht aan gevaarlijke stoffen. Gekeken naar de specifieke sectoren
waarbinnen het thema in redelijke tot grote mate relevant is, kan er gesteld worden dat binnen de
sector techniek en gebouwde omgeving er in redelijke tot zeer grote mate aandacht wordt besteed
aan het thema. Dit bleek ook uit de aanvullende telefonische interviews. Bijvoorbeeld enkele docenten
die werkzaam zijn binnen de bouwopleidingen gaven aan dat het thema (zeer) relevant is voor
studenten binnen de opleiding en dat ze daarom in grote mate aandacht besteden aan het thema. Uit
de enquête bleek dat in de sector voedsel, groen en gastvrijheid in redelijke mate aandacht aan het
thema gevaarlijke stoffen wordt besteed. Uit een van de verdiepende interviews bleek dat er wel de
wens was om er meer aandacht aan te besteden. Deze docent, werkzaam bij een bakkersopleiding,
gaf aan dat het thema heel relevant is binnen zijn sector, maar dat er binnen de sector en stages niet
altijd voldoende aandacht aan wordt besteed. Ook binnen het onderwijsprogramma wil hij graag meer
aandacht besteden aan het thema, zodat de bewustwording van studenten over de gevaren van
meelstof wordt vergroot. Ook docenten die werkzaam zijn binnen de uiterlijke verzorging willen de
bewustwording van studenten over gevaarlijke stoffen vergroten, omdat er volgens hen te weinig
aandacht wordt besteed aan het thema gevaarlijke stoffen.
Naast dat er gekeken is in hoeverre opleidingen aandacht besteden aan het thema gevaarlijke stoffen,
is er ook gekeken op welke wijze er aandacht aan het thema wordt besteed. Onderstaande figuur laat
zien op welke wijze de opleidingen het thema integreren binnen hun opleiding. Daarbij is een
onderscheid gemaakt tussen het reguliere programma en het keuzedeel.
4,3%
29,0%
39,1%
21,7%
5,8%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
in geen enkele mate in beperkte mate in redelijke mate in grote mate in zeer grote mate
34
Figuur 16. Mate van relevantie x wijze van aandacht voor het thema omgaan met gevaarlijke stoffen (n=69)
Zoals te zien is in bovenstaande figuur besteedt de grootste groep van de respondenten via het
reguliere programma aandacht aan het thema gevaarlijke stoffen. Het keuzedeel ‘Verdieping Blijvend
Fit, Veilig en Gezond Werken’ wordt in mindere mate ingezet om verdiepend of verbredend op het
reguliere programma aandacht te besteden aan gevaarlijke stoffen. Enkele respondenten hebben
aangegeven dat zij aandacht besteden aan het thema gevaarlijke stoffen binnen zowel het reguliere
onderwijsprogramma alsmede via het keuzedeel VBFVGW. Van de opleidingen die aan hebben
gegeven op een andere manier aandacht te besteden aan het thema, wordt vaak genoemd dat het
een thema is dat al binnen de VCA certificering aan de orde komt. Ook wordt door respondenten
aangegeven dat er binnen de BPV/stage door middel van instructies bij bedrijven aandacht aan wordt
besteed of dat er in de praktijklessen aandacht aan wordt besteed.
In de telefonische interviews is nader ingegaan op de wijze waarop nu aandacht wordt gegeven aan
het thema gevaarlijke stoffen. Daaruit bleek dat enkele respondenten het onderwerp als dermate
belangrijk zien en dat zij juist hierdoor binnen het reguliere lesprogramma het onderwerp uitvoerig
behandelen. Als reden geven zij hiervoor dat het niet wenselijk is dat als studenten de keuze hebben
uit andere keuzedelen en niet voor VBFVGW kiezen, deze essentiële kennis mislopen. Volgens deze
respondenten is het daarom belangrijk dat het keuzedeel op een andere manier wordt ingezet. Uit een
interview met een opleidingsmanager die werkt voor laboratoriumopleidingen bleek dat het thema al
een inherent onderdeel is binnen het reguliere lesprogramma. Hij ziet daarom het keuzedeel juist als
een manier om meer aandacht te besteden aan andersoortige risico’s die nu in deze opleidingen
minder aan bod komen, zoals psychosociale risico’s. Dit werd gedeeld door een docent binnen de
voedsel en horeca die aangaf dat in het reguliere programma al aandacht wordt besteed aan het
werken met schoonmaakmiddelen en bloemstofmeel waardoor het keuzedeel niet echt een toevoeging
zou zijn op dit onderwerp, maar wel voor andersoortige arbeidsrisico’s. Weer andere respondenten,
zoals respondenten die werkzaam zijn bij opleidingen voor uiterlijke verzorging, zien het keuzedeel
wel als een manier om extra aandacht te besteden aan gevaarlijke stoffen. Zo geeft het keuzedeel
hen de ruimte om aanvullende informatie te verstrekken aan studenten en er meer up to date kennis
in te verwerken.
69,2%73,7%
40,0%
22,7%
7,7%5,3%
13,3%
9,1%
7,7% 5,3%
6,7%
9,1%
15,4% 15,8%
40,0%
59,1%
0,0%
20,0%
40,0%
60,0%
80,0%
100,0%
zeer relevant relevant redelijk relevant weinig relevant
Wijze v
an a
andacht
Mate van relevantie
Anders
Regulier & keuzedeel
Keuzedeel VBFVGW
Reguliere programma
35
5.2 BEHOEFTE AAN ONDERSTEUNING
Naast dat er inzichtelijk is gemaakt in hoeverre het thema gevaarlijke stoffen relevant is en in welke
mate en op welke wijze er aandacht aan het thema wordt besteed, is er ook gekeken of er behoefte
is aan ondersteuning. Voor de groep waarvoor het thema gevaarlijke stoffen weinig tot zeer relevant
is (n=69), is gekeken in hoeverre zij behoefte hebben aan ondersteuning op het thema gevaarlijke
stoffen binnen het keuzedeel VBFVGW respectievelijk binnen het reguliere onderwijsprogramma.
Onderstaand figuur geeft de behoefte aan ondersteuning weer.
Figuur 17. Behoefte aan ondersteuning op het thema gevaarlijke stoffen
Zoals te zien in figuur 17 is er sprake van een vergelijkbaar patroon in de behoefte aan ondersteuning
op het thema gevaarlijke stoffen bij het keuzedeel VBFVGW en in het reguliere onderwijsprogramma.
Het lijkt er op dat de mbo-scholen het keuzedeel VBFVGW wel als mogelijkheid zien om aandacht te
geven aan gevaarlijke stoffen, ook al is dit in de huidige situatie nog beperkt het geval (zie figuur 16).
Er is eveneens een vergelijkbaar patroon waarneembaar in de onderwerpen waar de behoeften zich
op richten. Mede doordat in deze behoeftepeiling de opleidingsmanagers en Gezonde School-
coördinatoren zijn bevraagd (en niet de vakdocenten die het onderwijsprogramma verzorgen), is er
in mindere mate zicht op de specifieke behoefte aan ondersteuning bij het thema gevaarlijke stoffen
waar het niet direct een essentieel onderdeel is van de opleiding. Een groot aantal respondenten heeft
in de enquête en tijdens de aanvullende interviews aangegeven dat dit onderwerp te specifiek is en
dat zij daardoor geen uitspraken konden doen over de adequaatheid van het lesmateriaal, de
benodigde expertise en de specifieke behoefte rondom dit thema. Zoals een van de
opleidingsmanagers aangeeft, kan de behoefte zeer verschillen per opleiding doordat elke opleiding
zijn of haar eigen problematiek kent.
Wel bleek uit de behoeftepeiling dat er behoefte aan ondersteuning is binnen enkele specifieke
sectoren. Vooral respondenten vanuit de schoonheidsbranche, de chemie, de bouw en metaal geven
aan dat zij behoefte hebben aan ondersteuning. Op de vraag welke behoefte de respondenten hebben,
is onder andere de behoefte genoemd om over meer beroepsspecifieke informatie te beschikken. Deze
behoefte werd onderstreept tijdens een aanvullend interview met een docent die werkzaam is in de
metaaltechniek. Binnen het huidige lesmateriaal dat hij inzet voor het keuzedeel is er nu minimale
5,3%10,9%
31,6%25,0%
36,8% 35,9%
26,3% 28,1%
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
Keuzedeel VBFVGW Regulier onderwijsprogramma
Zeer veel behoefte Veel behoefte Redelijke behoefte Weinig behoefte Geen behoefte
36
aandacht voor het thema gevaarlijke stoffen, terwijl dit thema juist wel relevant is binnen deze
technische opleidingen. Hij heeft daarom behoefte aan ondersteuning om deze beroepsspecifieke
kennis te vergaren. Ook bleek uit de behoeftepeiling dat respondenten behoefte hebben aan actuele
lesstof en digitale leermiddelen om het thema gevaarlijke stoffen te behandelen. Tevens wordt er door
enkele respondenten aangegeven dat zij meer specifieke kennis willen verkrijgen over de wetgeving.
Daarnaast wordt er door meerdere respondenten aangegeven dat zij behoefte hebben aan meer
inzicht in de exacte gevolgen en inzicht in de wijze waarop men moet omgaan met gevaarlijke stoffen
in de beroepspraktijk (tijdens werkzaamheden, maar ook het opslaan en bewaren van), zodat schade
voorkomen kan worden. Deze behoefte sluit aan bij één van de specifieke aspecten van het keuzedeel
VBFVGW, te weten dat de beginnend beroepsbeoefenaar specialistische, beroepsgerelateerde kennis
van de invloed van arbeidsrisico's op zijn veiligheid en gezondheid verkrijgt. Het keuzedeel zou, voor
de scholen die het aanbieden of overwegen aan te bieden, een middel kunnen zijn om op dit onderwerp
meer verdiepend in te gaan.
Naast de mate van behoefte aan ondersteuning is er ook gevraagd in hoeverre respondenten
uit de verschillende sectoren al beschikken over de benodigde expertise en adequate lesmaterialen.
Daaruit bleek dat de respondenten die werkzaam zijn voor de sector techniek en gebouwde omgeving
over het algemeen in redelijke tot grote mate beschikken over de benodigde expertise en lesmateriaal.
Vaak doordat ze door de VCA certificering aandacht besteden aan het thema. Wel lijkt er binnen deze
technische opleidingen een gebrek te zijn aan kennis over specifieke onderwerpen, zoals het werken
in verontreinigde grond en het werken met specifieke stoffen in de bouw. Ook bleek uit de aanvullende
telefonische interviews dat adequaat lesmateriaal in de metaal wenselijk was. In het reguliere
lesmateriaal is er vooral aandacht voor pictogrammen om gevaarlijke stoffen te herkennen, maar de
wens is om juist dieper op het onderwerp in te gaan om zo ook meer aandacht te besteden aan
bijvoorbeeld lasrook. Ook op dit onderwerp zou het keuzedeel mogelijkerwijs als verdieping ingezet
kunnen. Binnen de sector voedsel, groen en gastvrijheid lijkt er een specifieke behoefte te zijn bij de
opleidingen in de uiterlijke verzorging. Vragen die binnen de enquête en tijdens de aanvullende
telefonische interviews opkwamen waren: waar moet je aan denken als je, je eigen salon opent? Hoe
blijf je up to date over het werken met gevaarlijke stoffen in het beroep? En wat zijn de specifieke
consequenties van werken met gevaarlijke stoffen?
37
6. MANAGEMENTSAMENVATTING
6.1 ONDERZOEKSCONTEXT EN ONDERZOEKSVRAGEN
De missie van de directie Gezond & Veilig Werken (G&VW) van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) is dat mensen tot hun pensioen gezond, veilig en duurzaam werken. Iedereen
moet fatsoenlijk (‘decent’) kunnen werken en werk mag op korte en op lange termijn niet tot
gezondheidsschade leiden. Het ministerie van SZW vindt het daarom belangrijk dat er al in het
(beroeps)onderwijs aandacht is voor gezond en veilig werken, zodat beroepsbeoefenaars later tijdens
de loopbaan minder kans lopen op een arbeidsongeval of gezondheidsschade. Hiertoe heeft het
ministerie van SZW de totstandkoming van het keuzedeel ‘Verdieping Blijvend Fit Veilig en Gezond
Werken’ (VBFVGW ) ondersteund. Met de beroepsgerichte kennis en vaardigheden die in het keuzedeel
aan bod komen, leert de beginnend beroepsbeoefenaar om, vanuit een proactieve houding,
arbeidsrisico’s die zich voordoen op het werk te herkennen, erkennen en beheersen. Daarnaast is er
ook aandacht voor het alarmeren bij en het bespreekbaar maken van arbeidsrisico’s en komen de op
arbeid van invloed zijnde leefgewoontes aan bod.
Als een mbo school of opleiding er voor kiest om het keuzedeel VBFVGW aan te bieden, stopt
de implementatie van het keuzedeel niet bij de invoering, maar vraagt het goed implementeren ook
om het continu leren, verbeteren en doorontwikkeling van het keuzedeel. Om een beeld te krijgen van
de huidige stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit van de implementatie van het keuzedeel
bij opleidingen die het keuzedeel aanbieden, heeft het ministerie van SZW aan Capgemini Invent
gevraagd om een monitoring en evaluatie uit te voeren bij vier scholen. Voor de monitoring en
evaluatie is daarbij ingezoomd op vier kwaliteitsdomeinen, te weten: de inhoud van het
lesprogramma; de organisatie van het keuzedeel; de samenwerking met het bedrijfsleven en de
aansluiting bij behoeften van studenten (zie ook pagina 5 voor het gedetailleerde
onderzoeksraamwerk).
Uit de onderwijspraktijk blijkt dat mbo-scholen het lastig vinden om het keuzedeel VBFVGW
goed te implementeren ondanks dat zij het onderwerp gezond en veilig werken belangrijk achten. Het
ministerie van SZW heeft Capgemini Invent gevraagd een behoeftepeiling uit te zetten onder mbo
scholen om zicht te krijgen op de specifieke behoeften van mbo scholen bij het aanbieden en (verder)
implementeren van het keuzedeel, om zo te bezien hoe de implementatie kan worden bevorderd. Als
onderdeel van de behoeftepeiling is tevens de behoefte van scholen aan ondersteuning ten aanzien
van het thema gevaarlijke stoffen als onderdeel van het keuzedeel in beeld gebracht. De
onderzoeksvragen die binnen de behoeftepeiling centraal stonden waren: 1) In hoeverre hebben mbo-
scholen behoefte aan ondersteuning bij het (verder) implementeren van het keuzedeel VBFVGW en
wat zijn de specifieke ondersteuningsbehoeften?; en 2) In hoeverre zouden mbo-scholen gebruik
maken van ondersteuning, bijvoorbeeld via de Gezonde School, om het keuzedeel VBFVGW aan te
bieden en/of verder te implementeren?
In deze managementsamenvatting worden de uitkomsten van de twee onderzoeken (de monitoring
en evaluatie en de behoeftepeiling) gepresenteerd.
38
6.2 ONDERZOEKSBEVINDINGEN EN
AANKNOPINGSPUNTEN
MONITORING EN EVALUATIE
Om inzicht te krijgen in de huidige kwaliteit van de implementatie van het keuzedeel ‘Verdieping
Blijvend Fit, Veilig en Gezond Werken’ zijn drie mbo-opleidingen bezocht: een opleiding binnen de
creatieve sector; een opleiding binnen het veiligheidsdomein en een opleiding in het technische
domein. Tevens is binnen één van deze ROC’s ook een aanvullende enquête uitgezet en zijn interviews
gehouden waardoor inzicht werd verkregen in de kwaliteit van de implementatie van een opleiding in
het administratieve domein. Daarbij is ingezoomd op vier kwaliteitsdomeinen, te weten: de inhoud
van het lesprogramma; de samenwerking met het bedrijfsleven; de organisatie van het keuzedeel;
en de aansluiting bij behoeften van studenten (zie ook pagina 5 voor het gedetailleerde
onderzoeksraamwerk).
De inhoud van het lesprogramma
Ten aanzien van de inhoud van het onderwijsprogramma blijken er bij de onderzochte vier opleidingen
grote verschillen te zijn. Deze verschillen komen met name door het verschil in het gebruik van
lesmateriaal. Drie opleidingen maken gebruik van bestaande lesmethoden die ontwikkeld zijn door
commerciële partijen en één opleiding maakt gebruik van een eigen ontwikkelde lesmethode. Ten
aanzien van de kwaliteit van de implementatie en de inhoud van het lesprogramma zijn de volgende
bevindingen naar voren gekomen:
• Hoewel bestaande lesmethoden de potentie lijken te hebben om studenten de gewenste
vakkennis en vaardigheden aan te leren, lijkt het zo te zijn dat dit potentieel in de huidige
situatie bij de drie opleidingen die werken met dergelijke bestaande methoden nog
onvoldoende wordt benut. Zo blijkt dat dat docenten bij de onderzochte opleidingen moeite
hebben om studenten echt te laten oefenen met vaardigheden om arbeidsrisico’s
bespreekbaar te maken. Ook blijkt dat niet elke opleiding aandacht besteedt aan de
arbeidshygiënische strategie en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgever/
opdrachtgever en werknemer/opdrachtnemer uit het keuzedeel.
• De inzet van het bestaand lesmateriaal dat generiek van aard is, vraagt om het expliciet
maken van de relatie met het toekomstige beroep. Tijdens de schoolbezoeken bleek dat
deze bestaande lesmethoden wel handvatten bieden om het keuzedeel toe te spitsen op
het toekomstige beroep, maar dat deze uitwerkingen in de praktijk nog onvoldoende vorm
krijgen. Docenten geven aan dat zij onvoldoende tijd krijgen en soms ook onvoldoende
kennis hebben om het keuzedeel beroepsspecifieker te kunnen maken.
• Bij de keuze voor bestaand lesmateriaal moet het huidige kennisniveau van studenten
worden meegenomen. Uit de schoolbezoeken bleek dat de bestaande lesmethoden – door
het taalgebruik en soort opdrachten - niet altijd aansluiten bij het kennisniveau van
studenten. Ook is gebleken dat bij de opleidingen in het veiligheidsdomein en
administratieve domein, het voor studenten niet mogelijk is om de werkopdrachten in de
beroepspraktijk uit te voeren, doordat zij (nog) geen stage lopen of doordat stages al
anders zijn ingericht. Er lijkt daarmee een (te) groot beroep te worden gedaan op het
interpretatievermogen van studenten. Niet elke opleiding lijkt daarmee gelijk geschikt voor
de bestaande lesmethoden: bij sommige opleidingen vraagt het om een grote vertaalslag
vanuit docenten voordat een dergelijke methode kan worden ingezet.
• Bij de opleiding die gebruik maakt van eigen ontwikkeld lesmateriaal lijkt er een goede
aansluiting te zijn gemaakt met het (toekomstige) beroepsprofiel. Hoewel het ontwikkelen
van eigen lesmateriaal om een investering vraagt van de school in tijd en geld, lijkt bij deze
39
opleiding de inhoud van het lesmateriaal meer toe te zijn gesneden op de toekomstige
beroepspraktijk. Wel bleek ook hier dat aandacht voor de arbeidshygiënische strategie en
de verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgever/ opdrachtgever en werknemer/
opdrachtnemer een lastig punt te zijn. Daarnaast lijkt het eigen ontwikkelde lesmateriaal
ook meer aan te sluiten bij de behoefte van studenten, doordat de lessen en opdrachten
meer toegesneden zijn op de wensen van studenten. Tevens is er meer variatie in het
onderwijsprogramma te ontdekken door de verscheidenheid van opdrachten en manieren
waarop de studenten de opdrachten mogen maken.
De samenwerking met het bedrijfsleven
De samenwerking met het bedrijfsleven blijkt voor alle onderzochte opleidingen nog een ontwikkelpunt
te zijn. Alle onderzochte opleidingen hebben aangegeven dat de samenwerking met het bedrijfsleven
(nog) niet expliciet is vormgegeven. Wel zijn er door respondenten beelden gedeeld over de wijze
waarop zij de samenwerking met het bedrijfsleven wensen vorm te geven:
• Tijdens de schoolbezoeken werd aangegeven dat men een expliciete rol ziet voor het
bedrijfsleven bij het ontwikkelen van lesmateriaal en/of beschikbaar stellen van al ontwikkeld
materiaal. Bij een van de opleidingen die zelf het lesmateriaal had vormgegeven was het
bedrijfsleven wel impliciet betrokken, doordat het een hybride opleiding is waar ‘in huis’ al
school en werk met elkaar gecombineerd wordt. Bij de andere opleidingen is aangegeven dat
op dit punt het bedrijfsleven nog niet is betrokken, maar dat zij dit in de toekomst wel
voornemend zijn.
• Tijdens de schoolbezoeken gaven docenten en opleidingsmanagers ook aan dat het
bedrijfsleven een rol kan spelen in het ontwikkelen en uitvoeren van de opdrachten voor de
beroepspraktijkvoering (BPV). Op dit punt wordt bij de onderzochte opleidingen nog niet
expliciet met het bedrijfsleven samengewerkt. Wel zien docenten dit als een gemis en zijn zij
voornemend om het bedrijfsleven in de toekomst meer te betrekken. Een belangrijke
randvoorwaarde is wel dat docenten hier tijd voor krijgen. Bij 3 van de 4 onderzochte
opleidingen gaven docenten aan dat zij hier op dit moment (nog) geen tijd voor krijgen.
De organisatie van het keuzedeel
Ten aanzien van de organisatie van het keuzedeel blijkt dat bij alle 4 onderzochte opleidingen zowel
docenten, opleidingsmaners en directieleden het belang van het keuzedeel zien. Wel blijken
respondenten nog te worstelen met enkele vraagstukken:
• Tijdens de schoolbezoeken kwam naar voren dat de uitvoering van het keuzedeel erg
afhankelijk is van de affiniteit en kennis van docenten en de mate waarin docenten het
materiaal eigen kunnen maken. Uit de schoolbezoeken is gebleken dat het de docenten vaak
ontbreekt aan beroepsspecifieke kennis en dat tevens de benodigde ondersteuning ontbreekt.
De tijd die docenten krijgen om te besteden aan het (door)ontwikkelen van het keuzedeel
bepaalt echter mede hoe (goed) het keuzedeel wordt onderwezen.
• Een van de opleidingen biedt het keuzedeel ROC breed aan en maakt daarbij gebruik van een
generieke, bestaande lesmethode. Aangegeven wordt dat dit uiteindelijk toch veel tijd kost,
omdat geleerde lessen niet gedeeld worden en docenten zelf moeten uitzoeken hoe ze het
beroepsspecifiek maken. Afstemming tussen de opleidingen (docenten, opleidingsmanagers)
binnen het ROC die het keuzedeel aanbieden, is volgens de gesproken docenten dan ook van
essentieel belang om zo lessen te delen en het keuzedeel verder door te ontwikkelen. Dit vindt
volgens hen in de huidige situatie nog te weinig plaats, doordat er binnen het ROC geen tijd
wordt vrij gemaakt om lessen tussen docenten te delen en dat het voor docenten niet duidelijk
is welke andere docenten verantwoordelijk zijn voor de (door)ontwikkeling van het keuzedeel.
• Bij de onderzochte opleidingen blijken ook verschillen te zijn in de verdeling van de
studielasturen: de verdeling tussen school, zelfstudie en bedrijfsleven (bij geen enkele
40
onderzochte opleiding nader ingevuld door gebrek aan samenwerking met bedrijfsleven).
Enerzijds was er een verschil in het aantal contacturen op school en anderzijds was er een
verschil in de wijze waarop deze contacturen op school werden ingericht. Zo bleek van de
schoolbezoeken de contacturen vooral als zelfstudie te worden gezien. Docenten en studenten
waarderen het echter wel als de contacturen (gedeeltelijk) worden ingevuld met klassikale
lessen, omdat er zo volgens hen meer ruimte komt om het keuzedeel beroepsspecifiek in te
richten.
De aansluiting bij behoeften van studenten
Uit de schoolbezoeken kwam naar voren dat studenten voorafgaand aan hun keuze voor dit keuzedeel
enthousiast zijn over het keuzedeel en de thema’s die hierin centraal staan. Wel blijken er verschillen
te zijn tussen de opleidingen en de mate van tevredenheid van de studenten over de wijze waarop
het keuzedeel nu voorziet in hun behoeften. Tijdens de schoolbezoeken zijn de volgende bevindingen
naar voren gekomen:
• De expliciete koppeling met de beroepspraktijk is voor studenten van essentieel belang. Bij
een van de opleidingen werd de koppeling met het beroep expliciet gemaakt in het lesmateriaal
en de praktijklessen. Hier zijn de studenten dan ook zeer enthousiast over. Andere opleidingen,
die gebruik maakten van meer generieke bestaande lesmethoden van commerciële partijen
lijken vooralsnog meer moeite te hebben met het maken van een expliciete koppeling met de
beroepspraktijk wat resulteert in meer ontevredenheid onder de studenten.
• Daarnaast blijkt dat de aansluiting op de behoeften van studenten erg afhankelijk is van de
mate waarin maatwerk mogelijk is. Studenten geven aan dat zij behoefte hebben aan
maatwerk op individueel niveau alsmede behoefte aan maatwerk binnen de opleiding. Op
individueel niveau vinden studenten het belangrijk om persoonlijke leerdoelen te stellen, te
oefenen met vaardigheden en hierop te reflecteren om zo zelf verder te ontwikkelen. Op het
niveau van de opleiding vinden studenten het belangrijk dat de lesmethode toegesneden wordt
op het toekomstige beroep en dat er in zekere zin flexibiliteit is in het onderwijsprogramma om
in te spelen op recente ontwikkelingen in de markt (bijvoorbeeld aandacht voor #metoo
discussie in de creatieve sector). Daarnaast blijkt dat studenten het als prettig ervaren als zij
inspraak hebben op de leerroute door samen – binnen de vastgestelde kaders van het
keuzedeel - doelen te stellen en de volgorde van opdrachten en/of behandeling van thema’s
vast te stellen.
• Ten aanzien van het inzetten van een digitale lesmethode, bijvoorbeeld generieke lesmethoden
die al ontwikkeld zijn door commerciële partijen, zijn de meningen van studenten verdeeld.
Enerzijds geven studenten aan dat zij door de inzet van een digitale lesmethode voorzien
worden in hun behoefte om zelfstandig te werken. Anderzijds blijkt ook, mede uit de
schoolbezoeken, dat teveel vrijheid kan leiden tot ontevredenheid bij studenten doordat
studenten door het gebruik van digitale lesmethoden niet altijd worden voorzien in hun
behoefte om klassikaal te reflecteren op de thematiek en in te spelen op de beroepspraktijk.
BEHOEFTEPEILING
In hoeverre hebben mbo-scholen behoefte aan ondersteuning bij het (verder) implementeren van het
keuzedeel VBFVGW en wat zijn de specifieke ondersteuningsbehoeften?
Als onderdeel van de online behoeftepeiling (totaal hebben 85 respondenten online de enquête
ingevuld) is aan de respondenten (bestaande uit docenten, opleidingsmanagers en Gezonde School-
coördinatoren) die het keuzedeel aanbieden of overwegen aan te bieden (n=40) gevraagd of zij
behoefte hebben aan ondersteuning bij het (verder) implementeren van het keuzedeel VBFVGW. Van
deze 40 respondenten gaven 38 respondenten aan dat zij behoefte hebben aan ondersteuning. Ten
aanzien van de specifieke ondersteuningsbehoeften zijn er verschillende bevindingen gedaan. Daarbij
41
is een onderscheid gemaakt tussen behoeften ten aanzien van de inhoud van het
onderwijsprogramma; behoeften ten aanzien van de samenwerking met het bedrijfsleven; behoeften
ten aanzien van organisatie en personeel; en de behoeften ten aanzien van de aansluiting bij
studenten. Tevens wordt er ingegaan op de behoeften van respondenten ten aanzien van het thema
gevaarlijke stoffen.
• Behoeften ten aanzien van de inhoud van het onderwijsprogramma. Bij de
respondenten die het keuzedeel aanbieden alsmede respondenten die het keuzedeel
overwegen aan te bieden is er een redelijke tot zeer grote behoefte aan ondersteuning om de
inhoud van het lesprogramma meer beroepsspecifiek te maken (92,1%). Daarnaast is er een
redelijke tot zeer grote behoefte aan ondersteuning bij respondenten ten aanzien van het
vormgeven van het lesprogramma (92,1%). Respondenten zijn zoekende naar manieren
waarop ze het keuzedeel vorm kunnen geven, zodat het keuzedeel een verdieping wordt op
beroepsspecifieke vakken in het reguliere lesprogramma én aansluit bij stages en de
beroepspraktijk. Ook blijken respondenten in redelijke tot zeer grote mate behoefte te hebben
aan advies over het inzetten van lesmateriaal (89,4%). Vragen die respondenten hebben zijn:
welke methoden zijn geschikt voor welke opleidingen? Wat zijn ervaringen van andere
opleidingen en hoe kan hiervan geleerd worden?
• Behoeften ten aanzien van de samenwerking met het bedrijfsleven. De respondenten
hebben op meerdere punten behoefte om de samenwerking met het bedrijfsleven verder vorm
te geven. Respondenten hebben redelijk tot zeer veel behoefte aan advies over hoe dit in
praktijk voor elkaar te krijgen (89,5%). Tevens hebben zij behoefte aan ondersteuning bij
specifieke activiteiten, zoals het inhuren van experts uit de praktijk (94,7%); ondersteuning
bij het vormgeven van samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven (84,3%) en
ondersteuning bij het ontwikkelen van BPV opdrachten (89,5%).
• Behoeften ten aanzien van organisatie en personeel. De respondenten hebben zowel een
redelijke tot zeer grote behoefte aan ondersteuning ten aanzien van het bijscholen en
ondersteunen van interne medewerkers (89,5%), alsmede aan het uitwisselen van ervaringen
en goede praktijken met andere scholen (89,5%).
• Behoeften ten aanzien van de aansluiting bij studenten. Uit de behoeftepeiling blijkt dat
de respondenten een redelijke tot zeer grote behoefte hebben om vernieuwende lesmethoden
in te zetten die beter aansluiten bij de behoeften van studenten (94,7%). Ook blijken
respondenten een redelijke tot zeer grote behoefte te hebben aan hulp bij het organiseren van
themadagen voor studenten op bepaalde aspecten van het keuzedeel (89,5%). Tot slot bleek
er een redelijke tot zeer grote behoefte te zijn aan advies over het promoten bij en
aantrekkelijk maken van het keuzedeel voor studenten (81,6%).
• Behoeften ten aanzien van het thema gevaarlijke stoffen. Uit de behoeftepeiling blijkt
dat aandacht voor en behoefte aan ondersteuning op het thema gevaarlijke stoffen erg
verschillend is per opleiding en de mate waarin het thema voor de opleiding als relevant wordt
gezien.
o Ruim een derde van de respondenten die aangeven dat gevaarlijk stoffen binnen de
opleiding relevant is, geeft aan dat zij behoefte hebben aan ondersteuning op dit thema.
Hetzij door beroepsspecifieke en actuele lesstof, hetzij door meer lesstof rondom
specifieke thema’s. In de sector techniek en gebouwde omgeving en in de sector
voedsel, groen en gastvrijheid wordt het thema gevaarlijke stoffen vooral als relevant
gezien. Aangegeven wordt dat men over het algemeen over adequaat lesmateriaal en
de benodigde expertise beschikt, maar dat men juist ondersteuning wenst op specifieke
onderwerpen, zoals kennis over wetgeving en specifieke kennis over oorzaak-gevolg
verbanden. Het beperkt aantal respondenten dat binnen deze sectoren mee heeft
gewerkt aan deze behoeftepeiling maakt echter dan deze resultaten slechts als een
42
indicatie kunnen worden gezien en niet te generaliseren zijn voor alle opleidingen
binnen deze sectoren.
Een deel van de opleidingsmanagers en docenten die hebben deelgenomen aan de behoeftepeiling en
de monitoring en evaluatie, heeft duidelijke beelden en voorstellingen bij hoe ondersteuning bij het
keuzedeel VBFVGW er uit zou kunnen zien, zowel op collectief als individueel niveau.
• Ideeën ten aanzien van ondersteuning op collectief niveau.
o Landelijk of regionaal trainingsaanbod, zodat docenten meer kennis op doen over
de doelen en mogelijke manieren om het keuzedeel (verder) te implementeren.
o Het ontwikkelen van een docentenhandleiding waardoor docenten meer kennis
krijgen over de aspecten waaruit het keuzedeel bestaat en tips krijgen hoe zij het
keuzedeel beroepsspecifiek kunnen maken.
o Het actief agenderen van het keuzedeel binnen de BTG’s of het aanmaken van
een subgroep binnen de BTG’s van scholen die met het keuzedeel werken, zodat het
belang en ervaringen met het keuzedeel gedeeld worden tussen mbo-scholen.
o Het aanbieden van trainingen binnen de SBB om zo de samenwerking met het
bedrijfsleven te vergroten, en organisaties bewust te maken van het feit dat ze een
rolmodel zijn voor studenten rondom gezond en veilig werken. Ook werd het
ontwikkelen van een folder of brochure die binnen het bedrijfsleven ingezet kan
worden als mogelijkheid genoemd.
o Een roadshow om het keuzedeel aantrekkelijk te maken voor studenten, bijvoorbeeld
door een event of het ontwikkelen van een challenge rondom specifieke aspecten van
het keuzedeel.
• Ideeën ten aanzien van ondersteuning op individueel niveau. Aangegeven wordt dat
individuele ondersteuning- op het niveau van de opleidingen en/of op het niveau van een ROC-
wenselijk is, maar dat het daarbij wel belangrijk is om te kijken of het ook mogelijk is om
inzichten/adviezen te delen met andere mbo-scholen. De volgende mogelijkheden worden door
de respondenten genoemd om te ondersteunen op individueel niveau:
o Specifieke voorlichting over hoe het keuzedeel ingezet kan worden.
Bijvoorbeeld door voorlichting te geven aan onderwijsontwikkelaars gericht op de
inhoud van het keuzedeel, over de manieren waarop je het keuzedeel kan inzetten en
over de zaken die bij de implementatie komen kijken, zodat opleidingen en ROC’s
worden geholpen bij de organisatie van het keuzedeel.
o Interactieve workshops voor docententeams van beroepsopleidingen binnen
een ROC, om binnen een ROC gezamenlijk na te denken over hoe het keuzedeel als
verdieping en verbreding kan worden ingezet.
o Advies van een Arbodeskundige, om zo opleidingen te ondersteunen bij specifieke
implementatievraagstukken rondom inhoudelijke aspecten van het keuzedeel en het
beroepsspecifiek maken van het keuzedeel voor de desbetreffende opleiding.
o Hulp bij het ontwikkelen van (beroepsspecifieke) werkopdrachten en BPV
opdrachten, zodat de samenwerking met het bedrijfsleven nader wordt vormgegeven.
En waarbij expliciet wordt ingespeeld op het aanleren van vaardigheden, zodat
studenten voorzien worden in hun behoefte om te ervaren wat gezond en veilig werken
inhoudt.
o Gastlessen om studenten inzicht te geven in beroepsspecifieke fysieke en
psychosociale arbeidsrisico’s en hoe hier in de praktijk mee om te gaan.
43
In hoeverre zouden mbo-scholen gebruik maken van ondersteuning, bijvoorbeeld via de Gezonde
School, om het keuzedeel VBFVGW aan te bieden en/of verder te implementeren?
Van de respondenten die het keuzedeel aanbieden alsmede die het keuzedeel overwegen aan te
bieden, geeft 53 procent aan dat zij overwegen gebruik te maken van ondersteuning als dit
beschikbaar komt. Daarnaast geeft 45 procent van de respondenten aan dit nog niet zeker te weten
(mede afhankelijk van het soort ondersteuning dat beschikbaar komt). Van de respondenten die
gebruik willen maken van ondersteuning geeft de grootste groep (59%) aan dit in het schooljaar 2019-
2020 te willen gebruiken, gevolgd door 35% in het daaropvolgende schooljaar 2020-2021. Ook lijkt
het dat het aanbieden van ondersteuning een trigger kan zijn voor scholen die het keuzedeel
momenteel niet overwegen aan te bieden om het keuzedeel in de toekomst wel te gaan overwegen.
Van de respondenten die aan hebben gegeven het keuzedeel VBFVGW niet aan te bieden en dit ook
niet te overwegen (n=15) geven 3 respondenten aan dat ondersteuning ertoe gaat leiden dat zij het
aanbieden van het keuzedeel gaan overwegen en zeven respondenten geven aan dat het aanbieden
van ondersteuning er wellicht toe kan leiden dat het keuzedeel VBFVGW in de toekomst wordt
overwogen.
ABOUT CAPGEMINI
A global leader in consulting, technology services and digital
transformation, Capgemini is at the forefront of innovation to address
the entire breadth of clients’ opportunities in the evolving world of cloud,
digital and platforms. Building on its strong 50-year heritage and deep
industry-specific expertise, Capgemini enables organizations to realize
their business ambitions through an array of services from strategy to
operations. Capgemini is driven by the conviction that the business value
of technology comes from and through people. It is a multicultural
company of 200,000 team members in over 40 countries. The Group
reported 2016 global revenues of EUR 12.5 billion.
Learn more about us at www.capgemini.com
This document contains information that may be privileged or
confidential and is the property of the Capgemini Group.
Copyright © 2018 Capgemini. All rights reserved.
This document contains information that may be privileged or
confidential and is the property of the Capgemini Group.
Copyright © 2018 Capgemini. All rights reserved.