64
1978 REVUE DE DROIT SOCIAL Doctrine - Jurisprudence - Législation TIJDSCHRIFT VOOR SOCIAAL RECHT Rechtsleer - Rechtspraak - Wetgeving Directeur : R. GEYSEN Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid (algemene regeling der werknemers) I. INLEIDING : BELANG Het basisbeginsel is vervat in art. 14 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden berekend op grond van het van de werknemer. § 2. Het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Evenwel kan de Koning het aldus bepaalde begrip, bij in Ministerraad overlegd besluit, verruimen of beperken». Hieruit volgt al dadelijk dat een groot gedeelte van deze studie zal gewijd zijn aan de ontleding en btjtekenis van artikel 2 van een wet van 1965 die eigenlijk tot het arbeidsrecht behoort : de afwijkingen en uitzonderingen in sociaal zekerheidsopzicht zullen niettemin eveneens aangehaald en - weze het summier - toegelicht worden. Hierbij kan nu reeds beklemtoond worqen dat aldus automatisch ook meer licht zal vallen op het begrip «basisloon» waarop de renten en vergoedingen wegeqs arbeidsongeschiktheid of overlijden ten gevolge van arbeidsongeval of beroepsziekte berekend worden (art. 35, eerste lid, arbeidsongevallenwet 10-4-1971 ). Automatisch zal ook de basis gekend zijn waarop : a) Het vakantiegeld der werklieden berekend wordt. Art. 14, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967, tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 1970 en 9 april 1975 luidt immers als

Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

1978

REVUE DE DROIT SOCIAL Doctrine - Jurisprudence - Législation

TIJDSCHRIFT VOOR SOCIAAL RECHT Rechtsleer - Rechtspraak - Wetgeving

Directeur : R. GEYSEN

Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid

(algemene regeling der werknemers)

I. INLEIDING : BELANG

N~5

Het basisbeginsel is vervat in art. 14 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt :

« § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden berekend op grond van het loo~ van de werknemer.

§ 2. Het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Evenwel kan de Koning het aldus bepaalde begrip, bij in Ministerraad overlegd besluit, verruimen of beperken».

Hieruit volgt al dadelijk dat een groot gedeelte van deze studie zal gewijd zijn aan de ontleding en btjtekenis van artikel 2 van een wet van 1965 die eigenlijk tot het arbeidsrecht behoort : de afwijkingen en uitzonderingen in sociaal zekerheidsopzicht zullen niettemin eveneens aangehaald en - weze het summier - toegelicht worden.

Hierbij kan nu reeds beklemtoond worqen dat aldus automatisch ook meer licht zal vallen op het begrip «basisloon» waarop de renten en vergoedingen wegeqs arbeidsongeschiktheid of overlijden ten gevolge van arbeidsongeval of beroepsziekte berekend worden (art. 35, eerste lid, arbeidsongevallen wet 10-4-1971 ).

Automatisch zal ook de basis gekend zijn waarop : a) Het vakantiegeld der werklieden berekend wordt. Art. 14, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967,

tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 1970 en 9 april 1975 luidt immers als

Page 2: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 242-

volgt: «Het bedrag van het vakantiegeld van de arbeider is gelijk aan 14 pct. van de lonen van het vakantiedienstjaar die tot basis hebben gediend voor de berekening van de bijdrage verschuldigd voor de samen­stelling van dit vakantiegeld, eventueel vermeerderd met een fictief loon voor met effectief gewerkte dagen gelijkgestelde inactiviteitsdagen ».

b) Het rustpensioen van werklieden en bedienden (en het over­levingspensioen van de weduwe) berekend wordt.

Art. 22 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vast­stelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en over­levingspensioen voor werknemers zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 april 1976 luidt immers als volgt : «Onverminderd de bepalingen van artikelen 9 en 9bis van het koninklijk besluit nr 80, is het werkelijk brutoloon van de werknemer dat, op grond waarvan de bijdrage berekend wordt welke verschuldigd is bij toepassing van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ( = inmiddels geworden de wet van 27 juni 1969), van de besluitwet van ... (zonder belang)».

P.S.: Inzake berekening van werkloosheidsuitkeringen en uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid Z.I.V. wordt als basis het loon genomen dat geldt voor de wet op de feestdagen, doch in feite benadert dit voor 90 tot 95 . pct. het bijdrageplichtig loon voor de R.S.Z. In de gezinsbijslagregeling gelden slechts vaste bedragen (als kraamgeld, kinder- en gezinsvakantiebijslag).

Il. ONTLEDING EN STUDIE

A. Algemene probleemstelling: artikel 2, eerste lid, der wet van 10 april 1965 (begrip loon).

Alles draait in onderhavige studie dus op de eerste plaats om de inter­pretatie van artikel 2, eerste lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Deze bepaling luidt: « Deze wet verstaat onder « loon » : 1° het loon in geld waarop de werknemer ingevolge zijn dienst­

betrekking recht heeft ten laste van de werkgever; La loi entend par « rémunération » : 1° le salaire en espèces auquel Ie travailleur a droit à charge de

l'employeur en raison de son engagement; ... 3° de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer

ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten lC).Ste van de werk­gever.

3° les avantages évaluables en argent auxquels Ie travailleur a droit à charge de l'employeur en raison de son-engagement».

Art. 2, tweede lid, luidt dan : «De Koning kan op voorstel van de Nationale Arbeidsraad, het begrip 'loon', zoals omschreven in het

Page 3: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 243 -

eerste lid, uitbreiden». Van deze bevoegdheid werd door de Koning nog geen gebruik gemaakt.

Zonder raadpleging van de voorbereidende werken (die slechts een relatieve waarde mogen hebben) kan welke wetsverkljiarder ook met deze tekst a priori zowat alle richtingen uit :

a) Het loon in geld en de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer «ingevolge zijn dienstbetrekking» recht heeft : het woord «ingevolge» is in casu weinig gelukkig gekozen en betekent in 't algemeen : « overeenkomstig, gevolg gevend aan, naar aanleiding van, op grond van». Het is de weergave van het Frans « conformément à, d'après, suivant, en vertu, en application de» (Taalbeheersing in de Administratie II, 161 ).

In de Franse lezing van artikel 2, eerste lid, daarentegen wordt de uitdrukking «en raison de son engagement» gebruikt (wat volgens de « Petit Larousse illustré » beduiden kan : « en consiçlération de, en proportion de, à cause de» en volgens L. Grootaers, Nederlands-Frans, Frans-Nederlands woordenboek, vertaald wordt door« met het oog op»).

«Ingevolge zijn dienstbetrekking» kan dus betekenen : «wegens zijn dienstbetrekking», «op grond van zijn dienstbetrekking» of (moeilijker te begrijpen) «in verhouding tot of in overeenstemming met zijn dienstbetrekking».

Het kan echter evenzeer het veel ruimere «naar aanleiding van (ter gelegenheid van) zijn dienstbetrekking» bedoelen.

Deze laatste uitdrukking komt bijvoorbeeld voor in artikel 25 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen om het begrip bezoldiging met het oog op de personenbelasting en de bedrijfsvoorheffing te omschrijven : « Daartoe behoren inzonderheid : 1° wedden, lonen, commissies, gratificaties, premies, vergoedingen en alle andere soort­gelijke beloningen, met inbegrip van fooien en toelagen die, zelfs toevallig uit hoofde of ter gelegenheid van de beroepswerkzaamheid werden verkregen».

b) «De werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking» («Ie travailleur en raison de son engagement») : wordt hiermede bedoeld : het loon en de in geld waardeerbare voordelen van de werknemer in 't algemeen (in abstracto) ingevolge diens dienstbetrekking in 't algemeen, d.w.z. ingevolge het wettelijk begrip «dienstbetrekking» als dusdanig?

Dan wel : het loon in geld en de . in geld waardeerbare voordelen van de concrete werknemer X. waarop deze laatste recht ingevolge zijn welbepaalde geïndividualiseerde dienstbetrekking? Deze laatste situeert zich immers niet enkel in een algemeen door de wet omschreven lijst maar bovendien in een bepaalde beroepsactiviteit (lasser, boek­houder, enz.) in een bepaalde onderneming Y. en bepaalde bedrijfs­tak Z. (met onder andere eigen gebruiken, tewerkstellingsvoorwaarden, verplicht minimumloon bepaald bij C.A.O. en extra-vqordelen). Zij berust op een welbepaalde individuele schriftelijke of mondelinge overeenkomst, van bepaa,lde of onbepaalde duur, voor een bepaalde onderneming, enz., met eigen beloningswijze en misschien zuiver­persoonlijke voordelen of giften.

Page 4: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 244-

Of nog : het loon in geld en de in geld waardeerbare voordelen waarop de ± concrete werknemer op het vlak van de wet én hetzij van de bedrijfstak hetzij van de categorie van beroepen, hetzij van de onderneming recht heeft - zonder inaanmerkingneming van de zuiver­persoonlijke voordelen of giften welke hij ontvangt van de werk­gever? enz. enz.

Vele andere schakels zijn mogelijk tussen de zuiver individuele werknemer in de volledig gepersonaliseerde dienstbetrekking eensdeels en de zuiver abstracte werknemer in de abstracte wettelijke dienst­betrekking anderdeels.

c) « ... waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever» (« auxquels Ie travailleur a droit à charge de l'employeur en raison de son engagement»).

Wordt hier bedoeld: 1. Het loon in geld en de in geld waardeerbare voordelen waarop de

werknemer automatisch (uiteraard) recht heeft (of geacht moet worden te hebben) wegens de arbeid verricht ter uitvoering van een arbeids­overeenkomst of gelijkaardige arbeidsverhouding onder gezag van een ander persoon (bijv. leermeester), dit wil zeggen ingevolge de dienst­betrekking, als noodzakelijke tegenprestatie van de arbeid, met inbegrip eventueel van kerstgratificaties, productiviteitspremies enz.?

Ook hier zijn gradaties mogelijk : men kan dit automatisme in het recht op loon of op in geld waardeerbare voordelen min of meer concreet of abstract beschouwen.

Bovendien : gesteld al dat automatisme bedoeld wordt, kan dit zelfs gelden voor dagen van inactiviteit die bijvoorbeeld in sociaal zeker­heidsopzicht als met werkelijke arbeid gelijkgestelde dagen van inacti­viteit beschouwd worden (dagen wettelijke of conventionele vakantie, kort verzuim, ziekteverlof, wettelijke feestdagen, vakbondsopdrachten, uurkredieten, enz.). Of heeft de wetgever - in dezelfde hypothese -enkel het recht op loon in verband met werkelijke arbeid op het oog gehad, al dan niet in het bestek van een arbeidsovereenkomst lato of stricto sensu?

Natuurlijk is gewoon of rechtstreeks loon steeds inherent aan welke arbeidsovereenkomst ook (essentiële bestaansvoorwaarde). Voor er­kende leerlingen en inwonende dienstboden zijn voordelen in natura ook gebruikelijk of inherent aan 't beroep.

Of productiviteitspremies en vooral eindejaarsgratificaties per se als tegenprestatie voor de arbeid en derhalve· als automatisch verworven onderdeel van het recht op loon moeten beschouwd worden daar waar zij toegekend worden hetzij per bedrijfstak, categorie van beroepen of zelfs per individueel geval hangt af van de ruimte die men deze theorie wil toebedelen.

2. Dan wel : het loon in geld en de in geld waardeerbare voordelen in zover de werknemer er ingevolge zijn dienstbetrekking «recht op heeft», in tegenstelling tot loon en vooral andere voordelen in

Page 5: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

~ 245 -

natura of geld verleend of betaald als gunst, faciliteit, welwillendheid vanwege de werkgever?

In twijfelachtige gevallen zal met andere woorden moeten bewezen worden dat er een afdwingbaar recht bestaat op het voordeel (bijvoorbeeld eindejaarstoelage). Voor de bronnen van dit recht kan geput worden uit het verbintenissenrecht of sedert de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, uit de hiërarchie der rechtsbronnen bepaald bij artikel 51 dezer wet, al dan niet aan te vullen met andere rechtsbronnen uit het verbintenissenrecht.

d) Bestemming der in geld waardeerbare voordelen (vooral Franse lezing : «en raison de son engagement») :

- ofwel heeft de bestemming geen enkel belang : onverschillig welk in geld waardeerbaar voordeel waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever komt in aanmerking;

- ofwel moet de bestemming (en niet of niet enkel de juridische oorsprong) der voordelen betrekking hebben op de dienstbetrekking (stiptheids-, anciënniteits-, rendementspremie), met uitsluiting van privé-aangelegenheden (premie voor aankoop van huis, huwelijk van de werknemer of een familielid, sterfgeval van echtgenote van de werknemer, tegemoetkomingen in studiekosten van kinderen van de werknemer, enz.).

Dit verband met de dienstbetrekking kan dan nog eng bekeken worden en beperkt tot beloning voor en stimulering van actieve (werkelijke) arbeid.

Het kan ook breed gezien worden en derhalve mede uitgebreid tot periodes van schorsing of beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of, met andere woorden, tot met werkelijke arbeidsdagen gelijkge~telde dagen van inactiviteit (ziekenhuisverpleging, kort verzuim wegens burgerlijke en staatsburgerlijke verplichtingen, technische werkloosheid).

De gelijkgestelde dagen van inactiviteit kunnen op hun beurt al dan niet verschillend behandeld worden naar gelang het gaat om periodes van schorsing of beëindiging ten gevolge van uitoefening van werkelijke ar beid (arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval en beroepsziekte), dan wel om zelfde periodes wegens redenen onafhankelijk van de wil van de werkgever (bijv. gewone ziektes, zondagsongevallen, vrijwillig ontslag van de werknemer, militaire dienst).

Hierbij dient men ook te letten op artikel 2, derde lid, van de wet van 12 april 1965 waarbij in elk geval niet als loon beschouwd worden de vergoedingen door de werkgever rechtstreeks of onrecht­streeks betaald:

1° als vakantiegeld; 2° welke moeten worden beschouwd als een aanvulling van de. ver­

goedingen verschuldigd ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte;

Page 6: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 246-

3° welke moeten worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid (bijv. aanvullend ziekengeld voor de werknemer; aanvullende kinderbijslag; doch niet bijvoorbeeld daguitkering wegens ziekte van de gezinsvrouw, -echtgenote-van-de-werknemer) 1 ).

Wat het vakantiegeld betreft werd van dit beginsel in sociaal zeker­heidsopzicht, hoofdzakelijk in tweeërlei opzicht afgeweken :

a) het basis (of enkel) vakantiegeld der bedienden dat overeenstemt met het normaal loon voor de vakantiedagen wordt toch als bijdrage­plichtig loon aangemerkt t.o.v. de R.S.Z.;

b) voor de werklieden wordt hetzelfde gedeelte van het vakantiegeld dat betaald wordt door de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of één der bijzondere vakantiefondsen, en tot sociale zekerheidsbijdragen aanleiding geeft, forfaitair geraamd op 8 pct. van de andere sommen en voordelen, die het loon vormen. Het wordt elk kwartaal aangegeven, samen met deze sommen en voordelen (art. 19, § 1, eerste en tweede lid, K.B. 28-11-69 tot uitvoering van de wet van 27-6-69 tot herziening van de besluitwet van 28-12-44 betreffende de maatschappelijke zeker­heid der arbeiders, gewijzigd bij de K.B. 10-7-73 en 28-3-75).

Wordt dus - ook in sociaal zekerheidsopzicht - niet als loon beschouwd: het wettelijk dubbel vakantiegeld van werklieden en bedienden; en het bij collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten, gebruiken enz. toegekend vakantie ge 1 d betaald door de werkgever (of een Sociaal fonds) ter aanvulling van het wettelijk dubbel vakantiegeld.

Andersom worden in sociaal zekerheidsopzicht, met eventuele af­wijking van art. 2, eerste lid, van de besproken wet van 12 april 1965 (en hoe dit dan ook door de rechtspraak zou geïnterpreteerd worden)~ in elk geval niet als bijdrageplichtig loon aangemerkt, hoofdzakelijk :

1° de vergoedingen toegekend in geval van sluiting van onder­nemingen;

2° de vergoedingen aan de werknemers toegekend wanneer de werkgever zijn wettelijke, contractuele of statutaire verplichtingen niet nakomt; niettemin wordt de vergoeding wegens onrechtmatige beëin­diging hetzij van de dienstbetrekking voor onbepaalde tijd wegens niet-eerbiediging van de (volledige) opzeggingstermijn hetzij van de dienstbetrekking voor bepaalde tijd of voor een bepaald werk wegens beëindiging vóór het verstrijken van de termijn of vóór de beëindiging van het werk, toch per se wel als bijdragepliChtig loon beschouwd;

3° de vergoeding wegens uitwinning der handelsvertegenwoordigers ; 4° de bedragen die gelden als terugbetaling van de kosten die de

1) Zie in sociaal zekerheidsopzicht bijvoorbeeld voor aanvullende werkloosheids­

uitkeringen te betalen door de werkgever in het bestek van de wet op de feestdagen : Antw. van de min. van sociale voorzorg op parlementaire vraag n' 15 van de heer Lemmens dd. 8-11-77, Vrag. Antw., Kamer, 6-12-77, p. 359-360.

Page 7: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

... - ....... ---=-3~-- ... - ............ " ......... "_ ........ -

- 247-

werknemer heeft verricht om zich van zijn woonplaats naar zijn werkplaats te begeven, alsook de kosten die ten laste van zijn werkgever vallen;

5° de voordelen toegekend in de vorm van arbeidsgereedschap of werkkleding;

6° de bedragen die de werkgever aan de werknemer betaalt ten einde zich te kwijten van zijn verplichting om arbeidsgereedschap of werkkleding te bezorgen of om te zorgen voor kost en. inwoning, wanneer de werknemer vér van zijn woning tewerkgesteld is;

7° de vakbondspremies tot - op dit ogenblik - 2.500 F per jaar en per werknemer (art. 19, § 2, van hetzelfde K.B. 28-11-69).

Op het stuk van de schadeloosstelling wegens arbeidsongevallen (en der beroepsziekten) daarentegen wordt tot op dit ogenblik (15-4-78) -_ bij ontstentenis van afwijkende uitvoeringsbesluiten -voor de vaststelling van het basisloon volledig aangeknoopt bij de bepaling van het begrip « loon » omschreven in art. 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werk­nemers. Het vakantiegeld - in welke vorm ook toegekend en ongeacht· de aard van de rechtstitel en de oorzaak van de aanspraak, onver­schillig de berekeningswijze of het bedrag ervan - wordt evenwel door de wet zélf uitdrukkelijk in het basisloon begrepen (art. 35, eerste lid van de arbeidsongevallenwet van 10-4-71).·

Dit is de enige afwijking : voor 't overige geldt praktisch volledig de regeling van het arbeidsrecht.

P.S.: Andere vragen blijven buiten beschouwing: bijv. wat is een «voordeel», impliceert het een netto-winst op uitgaven 2)?; Wanneer is een voordeel «ten laste van de werkgever» (als het door een sociaal fonds of bank betaald wordt, doch gefinancieerd door werkgever en/of werknemer en/of overheid)? Is de verwijzing in de wet op de sociale zekerheid der werknemers (en de arbeidsongevallenwet) naar art. 2 der wet van 12 april 1965 limitatief te verklaren of impliceert ze tevens de toepassing van andere artikelen der laatstgenoemde wet die nauw met art. 2 verbonden zijn (bijv. het naturagedeelte van het loon nader omschreven in art. 6 der wet van 12-4-6)? enz.

2 ) Zo werd bijv. door het Hof van cassatie op 24-5-72 (R. W. 36e jg., kol. 949) het begrip loon uitgebreid tot de reiskosten wegens dienstverplaatsingen welke door de werkgever aan zijn bediende-handelsreiziger (weze het op forfaitaire wijze of per maand of tegen vaste vergoeding per kilometer) worden terugbetaald. Dit arrest werd fel gehekeld door arbeidsauditeur Romain in de rubriek «ingezonden» van het R. W. dd. 25-2-73, kol. 1262, hoofdz'akelijk omdat een verkapte weddetoeslag slechts bestaan kan in de mate dat de vergoeding werkelijke uitgaven overtreft. in een arrest van het Arbeidshof van Bergen dd. 16-5-77 (P.J./S.A. R.B.) wordt op het stuk van het gelijk­aardig begrip «basisloon» inzake arbeidsongevallen gesteld dat het voordeel in natura (om loon te zijn) niet noodzakelijk winst moet opleveren, doch dat behoud van inkomsten volstaat. .

Page 8: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 248-

B. Recente gedragslijn van het Hof van cassatie t.o. v. dit begrip.

Het Hof van cassatie heeft in meerdere opzichten wat de inter­pretatie van artikel 2, eerste lid, zoëven besproken, betreft, op enkele jareh tijd heel wat onderling tegenstrijdige arresten geveld. Twee voorbeelden mogen dit illustreren.

a) T.o. v. de grenzen en de rechtsbronnen voor de vrijgevigheid, respectievelijk het loon.

1. bij arrest van 13 januari 1974 besliste het Hof van cassatie (J.T.T. 1974, 134) dat giften hun motivering en oorzaak kunnen vinden in geleverde arbeid;

2. bij arrest dd. 16 januari 1974 (3e k.) (R. W. 1973-74, kol. 2230) besliste hetzelfde Hof dat (zelfs) aanmoedigings~ en anciënhiteits­premies geen bijdrageplichtige lonen zijn als 'zij slechts voordelen zijn die vrij aan de werknemer worden toegekend, d.w.z. buiten welke bepaling ook van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, zonder enige verbintenis vanwege de werkgever die het bedrag ervan trouwens vrij-vaststelde.

Het oordeelde dat een daad van vrijgevigheid kan worden verricht naar aanleiding ondermeer of zelfs uit hoofde van een arbeid die door de begunstigde werd gepresteerd; die daad verliest haar kenmerk van vrijgevigheid niet door het feit dat zij, na te zijn aangekondigd, werd uitgevoerd. Het onderscheid tussen gift en loon zou het facultatief dan wel verplicht karakter van de premie zijn.

3. Op 18 december 1974 (BRAL t/R.M.Z.) (zie J.T.T. 1975, p. 53; R. W. 1974-75, kol. 1827, met noot Leën, kol. 1829) besliste hetzelfde Hof (eveneens 3e k.) dat een eindejaarspremie (zelfs voor één enkel jaar vast toegezegd) die volgens algemene normen in verhouding tot de door de werknemers verrichte arbeid is vastgesteld, loon is, wanneer de werknemers hun recht daarop ontlènen, niet alléén aan een over­eenkomst, maar ook aan een éénzijdige, door de werkgever aangegane verbintenis (welke geen schenking is en derhalve niet onderworpen aan de door de artt. 931 en 932 van het B.W.B. gestelde vormen). Op die eindejaarspremies ·zijn derhalve, met toepassing van artikel 14 van de wet van 27 juni 1969, sociale-zekerheidsbijdragen verschuldigd.

4. Op 20 april 1977 gaat het Hof van cassatie in 4 arresten veel verder (J.T.T. 1977, p. 180-183). De overwegingen komen telkens hier op neer (op gelijkluidende conclusie van advocaat-generaal Lenaerts). De vraagtekens en voorbeelden onder haakjes zijn evenwel door de steller van dit artikel aangebracht:

« - loon is tegenprestatie van de arbeid die ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst wordt verricht; het recht is op zichzelf niet kenmerkend maar enkel noodzakelijk gevolg van het verrichten van arbeid krachtens de arbeidsovereenkomst; hierover bedingen is niet mogelijk;

Page 9: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 249-

- artikel 2 van de wet van 12 april 1965 is hiermede niet strijdig, zodat eindejaarspremies die aan de werknemers worden toegekend wegens ter uitvoering van hun arbeidsovereenkomst verrichte arbeid en gelijkaardige voordelen als dertiende maand en productiviteits­premies, als loon te beschouwen zijn in de zin van dit artikel 2 en van artikel 14 van de wet van 27juni1969 (sociale zekerheidsbijdragen) ongeacht de vraag te weten of er voor de werkgever daartoe een verplichting zou bestaan bij contract, C.A.O., wet, gebruik of één­zijdige verbintenis.

Het begrip wordt zelfs uitgebreid eensdeels tot voordelen toegekend aan personen die arbeid in ondergeschiktheid buiten arbeidsovereen­komst om verrichten (leerlingen, stagiairs, vaste ambtenaren), ander­deels tot alle voordelen in geld of in geld waardeerbaar waarop ingevolge de dienstbetrekking ten laste van de werkgever aanspraak bestaat hoewel zij niet worden toegekend als tegenprestatie voor de verrichte arbeid, bij schorsing of beëindiging der overeenkomst (onder andere bij opzegging en gewaarborgd week- of maandloon wegens ziekte of ongeval);

- giften vallen weliswaar (volgens de bedoeling van de wetgever en voorb. werken) buiten het begrip loon : dit kan slechts het geval zijn wanneer het voordeel geen tegenprestatie is voor krachtens een arbeidsovereenkomst verrichte (werkelijke) arbeid, maar onder meer(?) wanneer het wordt toegekend:

- ter gelegenheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (afscheidspremie bij pensionering?);

- naar aanleiding van een arbeidsonderbreking (ziekte-, hospita­lisatie-, tijdelijke werkloosheidsuitkering die geen aanvulling zou zijn van de wettelijke uitkeringen?);

- wegens bijzondere omstandigheden, als persoonlijke genegenheid of waardering van de werkgever (zelfs wegens 't werk, decoratie of éénmalige getrouwheidspremie?) of een andere gebeurtenis in het per­soonlijk leven of dat van de familie van de werknemer (huwelijk, overlijden, geboorte)».

b) T.o. v. de opzeggingsvergoeding.

1. bij arrest dd. 4 december 1974 (Med. V.B.O. 1976, . 1976) werd beslist dat de opzeggingsvergoeding een loon is in de zin van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon. Bij toe­passing van artikel 10 van genoemde wet brengt deze vergoeding van rechtswege interest op, vanaf het ogenblik waarop zij opeisbaar is.

2. In het arrest dd. 14 april 1976 van hetzelfde Hof van cassatie (T.S.R. 1976, p. 324) werd onder loon in de zin van de wet van 12 april 1965 verstaan ·de bezoldiging in geldspeciën, het drinkgeld of de diensten en voordelen in geld waardeerbaar: de artikelen 20 en 21 van de wet aangaande het bediendencontract kennen bij verbreking van de overeenkomst zonder dringende reden noch opzegging, een ver­goeding toe die niet zulk loon uitmaken».

Page 10: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 250-

Juridisch gaat het o.i. eerder om een forfaitaire schadeloosstelling. 2. In het arrest dd. 5 december 1977 (3e voltallige kamer) van het­

zelfde Hof, wordt de opzeggingsvergoeding (en de uitwinningsver­goeding van de handelsvertegenwoordiger) andermaal als loon in de zin van de wet van 12april 1965 aangemerkt (zie R. W. 1977-78, kol. 1937, met noot J.R.R.). In dezelfde zin trouwens een vonnis dd. 17-1-78 van de Arb. Antwerpen 17-1-78 (M.R./N.V.L.) dat zich beroept op art. 49, 1° (voorrechten) van dezelfde wet' van 12 april 1965 om art. 2, eerste lid, 3° te interpreteren (a contrario).

C. Beoordeling van de arresten dd. 20 april 1977.

Wat nu te denken van de cassatiearresten dd. 20-4-77?

1. Pluspunten.

Zij hebben ongetwijfeld de verdienste, klaarheid, éénvormigheid en meer rechtszekerheid te scheppen in een zeer omstreden materie en de financiering van de sociale zekerheid te· verruimen, aan de hand van een eenvoudig criterium (Zie ook J. Van Langendonck, Het recht van de R.S.Z. op bijdragen en op eindejaarspremies, R. W. 1977-78, kol. 1857; F. Janssens, Het loon karakter van premies aan werknemers in het sociaal zekerheidsrecht sedert het Cassatiearrest van 18 dec. 1974, in B.T.S.Z. 1978, 178).

Zoals in littera A. ·uiteengezet, kan men met de interpretatie van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 vele wegen op wegens de gebrekkige woordkeuze. Daarbij komt de toenemende praktijk sedert 1965 in het bedrijfsleven van allerlei onrechtstreekse vormen van loon : dertiende en veertiende maanden, aandelen in de winst, rendementspremies, afscheidsgeschenken, kosteloze reizen, bouw­premies, kosteloze steenkolenbedelingen, beloningen voor buiten­gewone ijver. Bovendien worden ze op zeer uiteenlopende wijze (qua bedrag en periodiciteit) en volgens verschillende modaliteiten en gesteund op uiteenlopende en soms duistere rechtsbronnen toegekend en uitbetaald.

Alle of haast alle vormen van beloning (en/of giften) hebben dit gemeen dat ze een alimentair karakter hebben (met een levens- en vaak zelfs volgens de aard en waarde van het beroep, een status­minimum als basis, volgens C.A.O.'s), meer nog dan dat ze (of sommige elementen ervan) slechts tegenprestatie of prijs voor de arbeid zouden zijn.

Ook is na artikel 2 van de wet van 12 april 1965 (naar dewelke art. 14, § 2, van de wet van 27-6-69 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders in principe verwijst, behoudens afwijkingen in art. 19, § 2 van het K.B. 28-11-69 tot uitvoering van deze laatste wet) artikel 51 der wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeids­overeenkomsten gekomen, zonder dat wederkerig door de wetgever in enige uitdrukkelijk verband of verwijzing voorzien werd.

Page 11: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

c----1--1--------;;.;:.;;.;;.----;:.-;:.--.;.;--..-~------..-------------------~JLF-'-c_"-----"'---'-"'----_-_-_-.-..-'---'--_-.-..-.--~-':---.------------------'-·----.-._,:;;.-,------------"'---"'---J lf

- 251 -

Onverschillig welke interpretatie zou aanvechtbaar zijn en deze welke het Hof huldigt is zeker niet a priori slechter dan andere uitleggingen.

Ongeveer iedereen zal het er trouwens met het Hof wel over eens zijn : a) Dat het begrip «loon» in artikel 2 van de wet van 12 april 1965

ruim bedoeld is door de wetgever. Dit blijkt uit de tekst zelf (spijts de minder gelukkig gekozen formulering) en de voorbereidende werken (Pari. doe., Kamer, 1962-63, nr 471/1, p. 2 en 10; Senaat, 1964-65, nr 115, p. 9, 10, 18 en 78) en de eensgezinde rechtsleer. Niet alleen het eigenlijk loon als rechtstreekse tegenprestatie van ver­richte arbeid wordt bedoeld, maar eveneens alle voordelen die met betrekking tot de uitvoering, schorsing of beëindiging van de dienst­betrekking worden verleend, als opzeggings- en ontslagvergoedingen 3),

gewaarborgd loon, loondervingsvergoedingen wegens ziekte, ongeval of gebrek aan werk, loon wegens feestdagen of kort verzuim betaald door de werkgever enz. enz. (Pari. doe., Kamer, 1962-63, nr 471/1, memorie van toelichting, p. 4 en advies van de Raad van State, p. 17; J. Schellekens, La protection de la rémunération, Edicode, p. 23-24; A. Trine & P. Blondiau, La notion de rémunération dans la loi du 12 avril 1965 concernant la protection de la rémunération des travailleurs, T.S.R. 1965, 285; R. Geysen, La notion de rému­nération en droit belge, T.S.R. 1973, p. 362 en 362; H. Lenaerts, Inleiding tot het sociaal recht, Gent, Story-Scientia, 1973, p. 78; rede van procureur-generaal Van Honste uitgesproken op de openings­zitting van het Arbeidshof te Brussel op 2-9-76: Beschouwingen over het begrip loon, R. W. 1975-76, inz. kol. 774-775, nr 9). '

Dit beduidt evenwel nog niet noodzakelijk dat in alle of sommige gevallen geen bijkomende afzonderlijke voorwaarde zou kunnen bestaan van recht hebben op de in geld waardeerbare voordelen die gelijk te stellen zouden zijn met het eigenlijk loon-in-geld (zie infra).

b) Dat giften tussen werkgever en werknemer mogelijk zijn en niet verboden worden door de wet van 12 april 1965. Ook de hier besproken cassatiearresten en de rechtspraak van alle Arbeidshoven geven dit toe; de voorbereidende werken wijzen in die richting en de rechtsleer is het hier zeker mede eens ( cfr onder andere L. E. Troclet, La protection des rémunérations, in Travaux et conférences de la Fac. droit U.L.B., 1966, p. 58, nr 80 en p. 61, nr 88; Trine & Blondiau, op.cit., p. 287; H. Lenaerts, op.cit., p. 79; toespraak Van Honste, R. W. 1976-77, kol. 775, nr 9). Wel heerst er grote verdeeldheid over de omvang, de grenzen en de bewijslast of het bewijsrecht nopens het bestaan van een vrijgevigheid.

3 ) Al kan op dit stuk wel twijfel rijzen, zoals vroeger uiteengezet werd, en onder andere blijkt uit drie uiteenlopende cassatiearresten dd. 4-12-74, 14-4-76 en 5-12-77. We opteren eerder voor een forfaitaire schadeloosstelling.

lJ-·

Page 12: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 252-

De mogelijkheid ervan - bijv. in de vorm van een sociale dienst in de onderneming die met ruim beoordelingsrecht tegemoetkomt in de persoonlijke moeilijkheden, tegenslagen en privélasten en schulden van de minder-vermogende werknemer of zijn gezin - wordt in elk geval in principe haast algemeen aanvaard : de «bijstand» van zulke sociale dienst wordt niet als loon in de zin van artikel 2 der wet van 12 april 1965 (noch derhalve als bijdrageplichtig loon t.o.v. de R.M.Z.) aangemerkt.

2. Critiek.

Waar het Hof van cassatie nog wel vraagtekens oproept, zijn volgende aspecten:

a) De eerbied voor de basistekst (de letter van de wet die toch op de eerste plaats hoort te komen) wordt miskend : artikel 2, eerste lid, van de wet van 12 april 1965 gewaagt niet toevallig van «recht heeft» in de begripsomschrijving : men mag geen pleonasme vooronderstellen.

Als loon het loon in geld of de in geld waardeerbare voordelen is «waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever» mag men maar niet zonder meer en wellicht zelfs niet met verwijzing naar de voorbereidende werken van de wet (zoals advokaat-generaal Lenaerts schijnt te doen) onder­stellen dat de wetgever belletrie heeft willen plegen of overbodige (juridisch zeer bekende en belangrijke) termen heeft toegevoegd aan zijn inzicht. ·

Voor het eigenlijk loon (gewoon of rechtstreeks loon) dat verplicht verschuldigd is krachtens de verschillende wetten op de arbeidsover­eenkomsten als essentieel bestanddeel en bestaansvoorwaarde van deze overeenkomsten kan het nog om overbodige evidentie gaan. Maar voor de vele vormen van onrechtstreekse voordelen in natura of geld, hoeft dit m.i. zeker niet steeds zo te wezen.

Het ene voordeel heeft al meer betrekking op het arbeidsproces dan het andere:

- een rendements- of werkkledijpremie is op dit stuk niet hetzelfde als een Sinterklaasgeschenk of als kerst- of wisselvallige premies -in bedrag of periodiciteit-;

- éénmalige, dan wel regelmatige eindejaarsgratificaties zijn moeilijk onderling te vergelijken;

- een vergoeding bij schorsing der overeenkomsten wegens tech­nische stoornis in de onderneming of ziekte val) de werknemer speelt zich weer op een ander plan af4 );

1

4) Op dit plan geeft het Hof wel de noodzaak van een afzonderlijke voorwaarde

van afdwingbaar recht toe, maar veelal gaat het dan om aanvullende voordelen bij die van de sociale zekerheid zodat er - on"geacht of het om een gift dan wel een afdwingbaar recht op dit voordeel voor de werknemer gaat - in geen geval sociale zeker­heidsbijdragen verschuldigd zijn (cfr supra, toepassing van art. 14, § 2 van de wet 27-6-69 met verwijzing naar art. 2, derde lid, van de wet van 12-4-65).

Page 13: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

' •• ·-- _,_" ____________ ----- - H ~- - - - ---- - -- - -- _, __ ----------------" • c-----"'H1

- 253 -

- het aanbod van een goedkope reis en verblijf in het buitenland buiten seizoen voor bedienden van reisagentschappen; het bekomen van een gunstige wisselkoers voor vreemde munten om op vakantie te gaan voor bankbedienden zijn niet te versmaden voordelen maar zijn juridisch niet onmiddellijk duidelijk te situeren.

Een reeks voordelen staan, wat de bestemming betreft, helemaal buiten de onderneming en de beloning van de arbeid (tegemoet­komingen van sociale dienst in bouwkosten of studieuitgaven der kinderen), ook al zouden ze nooit toegekend zijn, indien de werknemer niet tot het bedrijf behoorde.

Daarbij komen de menigvuldige rechtsbronnen die buiten de dwingende bepalingen der wetten op de arbeidsovereenkomst om aan de basis van de toekenning of de betaling der voordelen kunnen liggen (al dan niet algemeen verbindend verklaarde C.A.O.'s, wetten op de feestdagen, de wet op het politiek verlof, rechtsgebruiken, arbeidsreglementen, éénzijdig aanbod, individuele arbeidscontractbe­dingen), tegenover de vrijgevigheden en waarvoor de toevoeging in artikel 2, eerste lid, der wet van 12 april 1965 «recht heeft» zinvol kan zijn en noodzakelijk.

Welnu, moet men - althans in principe - niet eerder onder­stellen dat de gebruikte woorden - vooral in een zo fundamentele bepaling en begripsomschrijving vooraan in een wet en die de draagwijdte van de volgende 55 artikelen bepalen - een reële draagwijdte hebben dan een fictieve?

Als het Hof van cassatie het bij het rechte eind heeft en elk voordeel in geld of natura dat betrekking heeft op de ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst verrichte (werkelijke) arbeid dus per sé als tegenprestatie van deze arbeid, als loon zou moeten beschouwd worden, rijst niettemin de bedenking waarom de wetgever de tekst bijv. niet als volgt opgesteld heeft in «feitelijke» zin: Deze wet verstaat onder « loon » : ...

3° de in geld waardeerbare voordelen welke de werkgever ingevolge· zijn dienstbetrekking ontvangt of moet ontvangen ten laste van de werkgever (de uitdrukking «of moet ontvangen» wordt er bijgevoegd om de bescherming van het loon en de inning erop van sociale­zekerheidsbijdragen te waarborgen ingeval van weigering, nalatigheid tot betalen van het loon of faling vanwege de werkgever)?

Een gelijkaardige uitdrukking komt nog in andere sociale wet­gevingen voor, onder andere in artikel 70, § 2, eerste lid, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering nopens samenloop van ziekengeld of invaliditeitsuitkeringen met schadeloosstelling uit gemeen recht, arbeidsongevallen- of beroepsziektewet wegens zelfde schade.

Bovendien schijnt in hetzelfde art. 2, doch dan het derde lid (reeds besproken), van dezelfde wet van 12 april 1965 betreffende de be­scherming van het loon der werknemers, door de wetgever wel een

Page 14: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 254-

meer feitelijke term («betalen» en in de Franse lezing « payer ») gebruikt te zijn, om de vergoedingen aan te duiden die rechtstreeks of onrechtstreeks uitgaan van de werkgever en die in geen geval als loon voor de toepassing van deze wet mogen beschouwd worden 5 ).

b) Het arrest negeert kwasi-volledig het bestaan of de draagwijdte van het burgerlijk verbintenissenrecht en vooral van artikel 51 der wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereen­komsten en de paritaire comités, nopens de 'hiërarchie van de bronnen der verbintenissen in de arbeidsbetrekkingen tussen werkgevers en werknemers.

Deze laatste wet is van recentere datum dan de wet van 12 april 1965. De vrijheid van partijen om in collectief (eventueel bindend verklaard) of individueel (mondeling of schriftelijk) overleg, in het arbeidsreglement of bij wijze van rechtsgebruik (misschien zelfs bij éénzijdige verbintenis) giften toe te kennen of daartoe de mogelijkheid te scheppen wordt gewoon miskend, behalve in welbepaalde en, mijns inziens, soms naar inhoud willekeurig gekozen gevallen : namelijk bij schorsing, beëindiging der overeenkomst en bijzondere omstandig­heden op het meer persoonlijk en ·ramiliaal vlak. Deze uitzonderingen schijnen dan toch weer niet limitatief bedoeld te zijn (in de betreffende overweging gewaagt men van « onder meer » ), maar waar is de grens?

Nopens een volledige dertiende maand loon zou men al de vraag kunnen stellen of deze niet buiten de grenzen van de arbeid ligt, want ze beoogt een fictieve l 3e maand inactiviteit! En als het om een vast bedrag gaat voor allen ongeacht vlijt of aantal maanden aanwezig­heid, kan het dan nooit een Kerstgeschenk of Sinterklaasgeschenk van de firma zijn?

Andersom rijst de vraag, als men ons hoogste Hof volgt : quid als een wet, C.A.O. of individuele arbeidsovereenkomst de werkgever zekere afdwingbare verplichtingen tot betaling van voordelen zou opleggen die qua bestemming helemaal niets met het professioneel leven (in ruime zin) van de werknemer (periodes van schorsing of beëindiging en sociale zekerheid inbegrepen) zouden te maken hebben, maar louter met diens privé-leven : tegemoetkoming in bouwkosten voor sociale woning, in studiekosten of plaatsing in vakantiekolonies der kinderen, volgens vaste baremas, objectieve en algemene toe-

5) Volgens de jongste uitgave van 1977 van het BENELUX-sociaal-rechtelijk

woordenboek, dat evenwel vóór het decreet van 25-9-75 tot verbetering van de sociaal­rechtelijke terminologie in de overheidsdiensten, nog niet verplicht was, kan «betalen» ( « payer ») wel een specifiek juridische betekenis bezitten : «het voldoen aan een ver­bintenis, door de overhandiging van een bedrag of door een prestatie, waardoor de verbintenis te niet gaat». In een tweede betekenis wordt «betalen» evenwel aangemerkt als «het feitelijk ter hand stellen van een bedrag dat als het ware wordt voorgeteld, uitgeteld, zoals bijv. het loon, een premie, een vergoeding». Het is synoniem geworden van «uitbetalen».

Page 15: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 255 -

kenningsnormen en zonder inachtneming van arbeidsijver, enz.? Advocaat-generaal Lenaerts meent in zijn conclusie vóór het hier besproken arrest dat er dan toch sprake zou zijn van loon. Het Hof zelf heeft deze vraag niet beantwoord, maar zelfs zo het deze positief zou benaderd hebben, blijft de oplossing toch gewaagd om deze voordelen inhoudelijk tot loon terug te brengen.

Wellicht valt nog meer te betreuren, zoals reeds sub a) onderstreept, - en zolang de desbetreffende wetgeving niet gewijzigd is - dat alle vormen van «prestaties» (benevens het gewoon, rechtstreeks loon) in principe over dezelfde kam geschoren worden. Bovendien wordt de contractuele vrijheid (individuele of collectieve), éénzijdige houding, beloften, enz. om zelfs eenmalige of in bedrag of periodiciteit of per werknemer wisselvallige eindejaarspremies bij wijze van gift toe te kennen, uitgesloten.

Hierbij werd wellicht vergeten dat individuele schijncontracten (louter om aan de sociale-zekerheidsbijdragen te ontsnappen) door de rechtbank desnoods kunnen genegeerd worden en getoetst moeten worden op de ware bedoelingen en reële rechtsverhoudingen der partijen (zie artikel Blanpain, Eindejaarspremie: gebruik en veinzing, T.S.R. 1976, p. 249).

c) De 4 arresten van dezelfde datum negeren de zienswijze van niet minder dan drie Arbeidshoven (Gent, Antwerpen en Brussel) welke alle drie het afdwingbaar recht als een conditio sine qua non stellen om van een (onrechtstreeks) «loon» te kunnen gewagen 6 ).

De vier op 20 april 1977 door het Hof van cassatie gevelde arresten buiten de arbeidsverhoudingen in de ondernemingen voortaan om (ook en vooral t.o.v. de sociale zekerheid) tot een vrij strak juridisch keurslijf van dwingend recht (zelfs openbare orde) naast hetwelk weinig plaats overblijft voor uitingen van menselijke, indivi­duele waardering, vriendschap, zelfs in kleine, middelgrote en familiale bedrijven, v.z.w. 's, enz. en dat op formeel, misschien niet zo stevige basis ..

Er moge bijvoorbeeld verwezen worden naar een passus uit het vonnis van de arbeidsrechtbank Brussel dd. 30 november 1976 (J.T.T. 1977, p. 128): «De onderneming is een maatschappelijk, economisch en menselijk milieu. De verhoudingen tussen elk van haar elementen kan niet worden herleid tot een machtsverhouding».

De werkgevers (of bedrijfstakken) kunnen in zekere zin. ontmoedigd worden om nog onrechtstreekse lonen te betalen wegens de bijkomende sociale zekerheidslast van ongeveer 39 pct. voor werklieden en 24 pct. voor bedienden.

Fraude wordt zeker moeilijker. Zij blijft niettemin mogelijk door toekenning van zgn. «aanvullende vakantiegeld bij het dubbel vakantie-

6 ) Zie ook de toespraak van V. Van Honste in reeds geciteerd artikel, R. W., kol. 774-775, nr 9.

Page 16: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 256-

geld» i.pl.v. dertiende maanden, aandelen in de winst, productiviteits­premies, enz. Ook kunnen de voordelen verlegd worden naar de volledig geïndividualiseerde sociale bijstand (zonder vaste regels) of de aanvullende voordelen bij werkloosheids-, ziekteuitkeringen, enz.

111. BESLUIT

Al de voorgaande beschouwingen mogen de lezer uiteraard niet doen vergeten dat het gezag van vier gelijkluidend~ cassatiearresten zeer groot is. Deze rechtspraak zal niet zo gemafkelijk nog gewijzigd worden.

Veelvuldige geschillen in grensgevallen worden alsus vermeden. Het risico van schijncontracten wordt, zoals gezegd, verminderd. De rechtszekerheid is een felle stap vooruitgegaan (wat men ook moge denken over de motivering). En de deficitaire sociale zekerheids­takken zullen ongetwijfeld wel varen bij deze oplossing. .

De lege ferenda rijst evenwel deze vraag en de bestudering hiervan is zeker nuttig : ware het niet beter de wetgevende macht de omschrijving van het loonbegrip « (bijdrageplichtig) loon» duidelijker en uitdrukke­lijker te laten regelen dan dit nu het geval is? Dit lijkt mij aan­bevelenswaardig, zelfs zo men de interpretatie van ons hoogste Hof volledig juridisch gerechtvaardigd vindt en de inhoud ervan bovendie.n billijk acht, zowel voor werkgever en werknemer, voor het bedrijfs­leven in 't algemeen, als voor de gezondheid van de financiering der verschillende takken der sociale zekerheid der werknemers.

A fortiori ware dit wenselijk en zelfs noodzakelijk mocht men de juridische motivering van de arresten van het Hof van cassatie minder geslaagd vinden of de gevolgen hiervan op de bedrijfslasten, op de arbeidsverhoudingen in de ondernemingen of de prikkels tot arbeid en sociale promotie der arbeiders te storend. Vele aspecten komen hierbij om de hoek kijken - waarvan de financiering der sociale zekerheid niet het minst belangrijk is - en het is zeker niet de bedoeling dezer studie een pasklare oplossing te bieden voor het loon begrip.

De aangelegenheid is wel belangrijk genoeg opdat de wetgevende macht, na adviesverlening door de Nationale Arbeidsraad, de zaak tot zich zou trekken.

Mogelijk besluit het Parlement ooit tot fiscalisatie der bijdrage­regeling( en) der sociale zekerheid der werknemers: hetzij met inaan­merkingneming dan, voor één of meerdere of alle takken der sociale zekerheid, van alle belastbare inkomens, roerende en onroerende goederen en bedrijfsinkomsten der werkgevers en/of werknemers of van de gehele bevolking; hetzij door belasting op de energie of toege­voegde waarde der produkten en diensten; of nog door vermeerdering der onrechtstreekse belastingen op het verbruik van schadelijke eetwaren, dranken, produkten, autowegentaks, enz. Hierdoor zou het probleem natuurlijk een totaal nieuw uitzicht krijgen of verdwijnen.

Page 17: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 257-

Doch zelfs zo dit niet het geval is of in afwachting, lijkt het mij geboden dat het begrip loon door de wetgever herdacht, ver­duidelijkt en uitgezuiverd wordt: hierbij hoeft deze laatste niet noodzakelijk dezelfde thesis voor arbeids- en sociaal recht t~ huldigen (zie bijv. prof Leën, Loon en sociale zekerheid, in R. W. 15-6-74, vooral «Besluiten»). Integendeel, het ware in menig opzicht wenselijk af te stappen van de verwijzing naar de wet van 12 april 1965, zoals ik onrechtstreeks hoóp bewezen te hebben.

Hof van cassatie (3e k.) -16-1-1978 Vz.: Gerniers - O.M.: Lenaerts

R. ELST.

Pl.: Mrs Houtekier & De Gryse - D./n.v.E.S.U. (nr 2197)

HOEDANIGHEID. - FILIAALHOUDSTER. - UITBATING VAN EIGEN ONDER­

NEMING.

Wanneer degene, die zich tot het verrichten van een arbeid verbindt, zoals een filiaalhoudster, de overeenkomst uitvoert met medewerking van door betrokkene in dienst genomen en door haar betaald personeel, en wanneer de uitvoering van de overeenkomst door deze medewerking leidt tot de exploitatie van een eigen onderneming, is de overeenkomst tot het verrichten van het werk geen arbeidsovereenkomst.

QUALITÉ. - ÛÉRANTE DE SUCCl)RSALE. - EXPLOITATION D'UNE ENTRE­PRISE PROPRE.

Lorsque celui qui s'engage à exécuter un travail, teil<: qu'une gérante de succursale, exécute la convention avec la collaboration de personnel engagé et rémunéré par lui, et lorsque l'exécution de la convention amène, du chef de cette collaboration, à l'exploitation d'une entreprise propre, Ie travail ainsi accompli ne relève pas du contrat de travail.

Het Hof, Gehoord het verslag van raadsheer Janssens en op de conclusie van

de heer Lenaerts, advocaat-generaal; Gelet op het bestreden arrest, op 8 februari 1977 door het

Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Hasselt, gewezen; Over het middel af geleid uit de schending van de artikelen 1134,

1135, 1165, 1710, 1711, 1779, 1780, 1787, 1984 van het burgerlijk wetboek, 5 van de bij koninklijk besluit van 20 juli 1955 gecoördineerde wetten betreffende het bediendencontract, zoals gewijzigd dQor de wet van 5 december 1968, 97 van de Grondwet, 19, 51 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en

Page 18: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 258-

de paritaire comités, 15 van de bij koninklijk besluit van 13 juni 1972 algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst van 30 maart 1972, gesloten in het nationaal paritair comité voor de zelfstandige kleinhandel, tot vaststelling van de beloningsvoorwaarden van de bedienden, tewerkgesteld in de kleinhandelszaken, 12 en 13 van de bij koninklijk besluit van 4 juni 197 4 algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst van 9 januari 1974, gesloten in het nationaal paritair comité voor de zelfstandige kleinhandel, tot vast­stelling van de beloningsvoorwaarden van de bedienden, tewerkgesteld in de kleinhandelszaken,

doordat het arrest de door eiseres tegen verweerster ingestelde vordering tot betaling van schadevergoeding, vakantie en achterstallig loon, op grond van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst · voor bedienden verwerpt om de reden dat de termen van de overeenkomst van de litiganten aldus kunnen samengevat worden: een reeks artikelen organiseert het aan eiseres toevertrouwde mandaat; dit bestaat erin, uitsluitend de door verweerster bij haar in consignatie gezette goederen onder het merk van de opdrachtgever en tegen vast­gestelde prijzen contant te verkopen; eiseres ontvangt daarvoor een commissieloon van 5 t.h. op schoenen; verweerster mag steeds de inventaris komen opmaken en de depothouder onderschrijft een niet­concurrentiebeding, artikel 6 van de overeenkomst stelt dat de mandataris haar activiteit op onafhankelijke wijze uitoefent; zij mag zich in de . vervulling van haar opdracht laten vervangen, maar blijft dan borg ; zij mag in eigen naam bedienden aanwerven; de opdracht­gever is vreemd aan al ·deze lasten van de exploitatie; dat het feit dat eiseres aldus economisch afhankelijk is van verweerster en enkel voor één opdrachtgever mag optreden, niet inhoudt dat ze zich nood­zakelijk in loondienst bevindt; dat zulks veronderstelt dat verweerster de juridische bevoegdheid zou hebben om gezag en leiding uit te oefenen en artikel 6 van de overeenkomst het tegenovergestelde bedingt; dat weliswaar eiseres beweert dat de werkelijke bedoeling van partijen erin bestond een arbeidsovereenkomst voor bedienden te sluiten en zich beroept op het feit dat geregeld een inspecteur van verweerster kwam zien of het gehele assortiment uitgestald was en hoeveel personeel de klanten bediende op drukke momenten, namelijk vrijdagavond; dat zulks echter met de mandaatovereenkomst verenig­baar is en geenszins de gezagsverhouding aantoont; dat daarbij eiseres zelf personeel in dienst heeft genomen en dus de winkel bij wijze van speculatie heeft geëxploiteerd, hetgeen kenmerkend is voor een onderneming en reeds zou volstaan om aan eiseres de hoedanigheid van bediende te ontzeggen,

terwijl, eerste onderdeel, uit de door het arrest vastgestelde inhoud van het tussen partijen gesloten contract en feiten van uitvoering blijkt dat eiseres haar werk uitvoerde onder leiding en gezag van verweerster, zoals namelijk aangetoond wordt door het feit dat eiseres uitsluitend

Page 19: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 259 -

koopwaar door verweerster geleverd mocht verkopen tegen door ver­weerster vastgestelde prijzen en een door verweerster bepaald com­misieloon ontving; dat de controle door het opstellen van inven­tarissen en de regelmatige bezoeken van inspecteurs wier rapporten eiseres moest ondertekenen, en het concurrentieverbod eveneens de band van ondergeschiktheid aantonen (schending van de artikelen 1134, 1135, 1165, 1710, 1711, 1779, 1780, 1787, 1984 B.W., 5, K.B. 20-7-55, 19 en 51, wet 5-12-68);

tweede onderdeel, het feit dat aan eiseres door het contract toelating verleend werd, voor de uitvoering van haar taak, zelf personeel in dienst te nemen, geenszins inhoudt dat eiseres door zulks te doen ten overstaan van verweerster niet in dienstverband zou staan (schending van de artikelen 1134, 1135, B. W. en 5, K.B. 20-7-55);

derde onderdeel, de activiteit van eiseres die is van de bediende die verantwoordelijk is voor een kleinhandelszaak zonder bestendig toezicht van de werkgever of een lid van het kaderpersoneel, zodat het arrest ten onrechte de toepassing van de collectieve overeenkomsten van 30 maart 1972 en van 9 januari 1974 verwerpt (schending van de artikelen 5, K.B. 20-7-55, 19, 51, wet 5-12-68, 15 K.B. 13-6-72, 12, 13, K.B. 4-6-74, 1134 en 1135, B.W.);

vierde onderdeel, eiseres in haar conclusie staande hield dat zij inge­volge het contract en zijn uitvoering in werkelijkheid de winkel van verweerster diende open te houden en er allerlei materiële daden diende te verrichten, hetgeen de lastgeving uitsloot; het arrest op deze conclusie niet antwoordt (schending van alle bepalingen):

Wat het tweede onderdeel betreft : Overwegende dat het arbeidshof niet alleen het beding aanhaalt

dat eiser toeliet eigen personeel aan te werven, maar tevens vaststelt dat zij deze mogelijkheid heeft benut, wat van januari tot november 1974, aan nettoloon alleen, een uitgave van 218.886 F uitmaakte; dcit het daaruit afleidt dat eiseres «de winkel dus geheel of gedeeltelijk bij wijze van speculatie op de arbeid van haar eigen personeel geëxploiteerd heeft; dat zulks kenmerkend is voor een onderneming en alleen reeds zou volstaan om aan belanghebbende de hoedanigheid van bediende te ontzeggen»;

Overwegende dat, wanneer degene die zich tot het verrichten van arbeid verbindt, de overeenkomst uitvoert met de medewerking van door hem in dienst genomen en betaald personeel en wanneer de uitvoering van de overeenkomst door deze medewerking leidt tot de exploitatie van een eigen onderneming, de overeenkomst tot het ver­richten van arbeid geen arbeidsovereenkomst is;

Overwegende dat het arbeidshof uit de voornoemde beschouwingen terecht heeft af geleid dat eiseres de hoedanigheid yan bediende niet heeft;

Wat het eerste, derde en vierde onderdeel betreft : Overwegende dat, nu uit het antwoord op het tweede onderdeel

volgt dat de beslissing door de erin aangehaalde redenen wettig ver-

Page 20: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 260 -

antwoord is, het eerste en het derde onderdeel, die alleen kritiek oefenen op andere redenen, bij gebrek aan belang ni~t ontvankelijk zijn, en het arbeidshof niet meer hoefde te antwoorden op de in het vierde onderdeel aangehaalde conclusie;

Dat het middel niet kan worden aangenomen; Om die redenen, Verwerpt de voorziening ...

Hof van cassatie (3e k.) -16-1-1978 Vz.: Gemiers - O.M.: Lenaerts

Pl. : Mrs Bayaert & Bützler - n.v.A.B.B./S. (nr 1986)

PREMIE. - GROEPSVERZEKERING. - LOON.

De geldsommen die door de werkgever aan derden worden uitbetaald maken deel uit van het loon omschreven bij art. 2, ie lid, van de wet aangaande de bescherming van het loon, wanneer de werknemer aanspraak kan maken op die uitbetaling en hij zijn recht stoelt op de arbeids­overeenkomst.

Dit is het geval voor de premies die de werkgever aan de groepsver­zekering betaalt.

PREUVE. - ASSURANCE-GROUPE. - SALAIRE.

Les sommes payées par l'employeur à des tiers constitu.ent de la rémunération, telle qu 'elle est décrite par /'art. 2, al. 1, de la loi sur la protection du salaire lorsque Ie travailleur peut prétendre à ce paiement en vertu du contrat de travail et y puise son droit.

Tel est Ie cas des primes payées par l'employeur à l'assurance-groupe.

Het Hof, Gehoord het verslag van raadsheer Janssens en op de conclusie van

de heer Lenaerts, advocaat-generaal; Gelet . op het bestreden arrest, op 24 september 197 5 door het

Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Hasselt, gewezen; Over het eerste middel, af geleid uit de schending van artikel 97 van de

Grondwet, doordat het arrest beslist dat, met het oog op de door eiseres aan

verweerder uit te keren vergoeding wegens het ongeval op de weg naar en van het werk, waarvan verweerder het slachtoffer is geweest, de premie, door de werkgever betaald ter uitvoering van de groeps­verzekering die hij ten behoeve van zijn personeel had afgesloten, deel uitmaakt van het in aanmerking te nemen basisloon, en het verweer verwerpt waardoor eiseres liet gelden dat die premie vanwege de

Page 21: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 261 -

werkgever een vrijgevigheid was, om de reden dat gezegde groeps­verzekering haar oorzaak vond in de arbeidsverhouding, aangezien in het verzekeringscontract van de werkgever het recht van de werknemer afhankelijk wordt gesteld van zijn getrouwheid aan het bedrijf,

terwijl een werkgever uit vrijgevigheid een verzekeringscontract ten behoeve van zijn personeel kan afsluiten en daarin bedingen dat de werknemers pas de voordelen van die verzekering zullen genieten, indien zij blijk geven van een bepaalde getrouwheid aan het bedrijf, zodat uit gezegd getrouwheidsbeding niet logisch af te leiden is dat gezegde groepsverzekering geen vrijgevigheid zou uitmaken, doch haar oorzaak zou vinden in de arbeidsverhouding, met als gevolg dat voormelde niet logisch steekhoudende motivering niet voldoet aan wat artikel 97 van de Grondwet eist :

Overwegende dat het arrest de vrijgevigheid uitsluit, niet om de enkele reden dat bepaalde rechten van de verzekerde werknemer afhan­kelijk zijn van getrouwheid aan het bedrijf; dat het arbeidshof integen­deel daaraan toevoegt dat de arbeidsovereenkomst onder bezwarende titel is, dat de betaling van premies door de werkgever derhalve moet vermoed worden eveneens bezoldigend te zijn en dat het tegendeel niet wordt bewezen;

Dat het middel feitelijke grondslag mist; Over het tweede middel, af geleid uit de schending van de artikelen 97

van de Grondwet, 1315, 1350 en 1352, B.W., doordat het arrest beslist dat, met het oog op de door eiseres aan

verweerder uit te keren vergoeding wegens het ongeval op de weg naar en van het werk, waarvan verweerder het slachtoffer is geweest, de premie, door de werkgever betaald ter uitvoering van de groepsver­zekering die hij ten behoeve van zijn personeel had af gesloten, deel uitmaakt van het in aanmerking te nemen basisloon, en het verweer verwerpt waardoor eiseres liet gelden dat die premie vanwege de werkgever een vrijgevigheid was, om de reden dat de arbeids­overeenkomst onder bezwarende titel uitmaakt, met het gevolg dat alle geldbewegingen van de werkgever naar de werknemer, zoals ten deze het aandeel van de werkgever in de premie van de groeps­verzekering, moeten vermoed worden een bezoldigend karakter te hebben, en dat het bewijs niet geleverd werd dat deze deelneming uit een andere oorzaak zou voortvloeien,

terwijl het feit dat de arbeidsovereenkomst een overeenkomst onder bezwarende titel uitmaakt, niet uitsluit dat het aangaan en uitvoeren van een dergelijke overeenkomst gepaard kan gaan met vrijgevigheden, zodat uit de aard van die overeenkomst geen vermoeden af te leiden is betreffende de afwezigheid van vrijgevigheid vanwege de werkgever, die een groepsverzekering ten bate van zijn personeel afsluit, met als gevolg dat voormelde niet logisch steekhoudende motivering niet vol­doet aan wat artikel 97 van de Grondwet eist;

en terwijl door te stellen dat, waar een arbeidsverhoudeing bestaat, alle geldbewegingen van de werkgever naar de werknemer, zoals de

Page 22: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 262-

premie van de werkgever voor de groepsverzekering, moeten vermoed worden een bezoldigend karakter te hebben, de rechters als wettelijk vermoeden in aanmerking nemen een beginsel dat door geen wettelijke bepaling wordt gehuldigd, en aldus enerzijds de artikelen 1350 en 1352 van het burgerlijk wetboek schenden, en anderzijds op onwettelijke wijze de bewijslast verschuiven betreffende het al dan niet vrijgevig karakter van de litigieuze premie en aldus artikel 1315 van het burgerlijk wetboek schenden :

Overwegende dat het arrest het niet heeft over een wettelijk ver­moeden maar over een louter feitelijk vermoeden;

Overwegende dat het arrest uitdrukkelijk de mogelijkheid aanvaardt dat het feitelijk vermoeden zou weerlegd worden door andere gegevens; dat de rechter in feite en derhalve onaantastbaar, het feitelijk vermoeden kan putten uit allerlei gegevens, ten deze het verband van de groepsverzekering met de arbeidsovereenkomst die toch onder bezwarende titel wordt gesloten;

Dat het middel niet kan aangenomen worden; Over het derde middel, afgeleid uit de schending van artikel 97

vart de Grondwet, doordat het arrest beslist dat, met het oog op de door eiseres aan

verweerder uit te keren vergoeding wegens het ongeval op de weg naar en van het werk, waarvan verweerder het slachtoffer is geweest, de premie, door de werkgever betaald ter uitvoering van de groeps­verzekering die hij ten behoeve van zijn personeel had af gesloten, deel uitmaakt van het in aanmerking te nemen basisloon, en het yerweer verwerpt waardoor eiseres liet gelden dat die premie vanwege de werkgever een vrijgevigheid was, om de reden dat de werkgever zich immers sedert 1963, inzonderheid gedurende het refertejaar, door contractuele stipulaties verbonden had,

terwijl, ter gelegenheid van een arbeidsovereenkomst, de werkgever uit vrijgevigheid een groepsverzekeringscontract kan afsluiten, en zich aldus door contractuele stipulaties kan verbinden, niet ten aanzien van de werknemer, maar ten aanzien van de verzekeringsmaatschappij, zodat het arrest, door na te laten te preciseren of het ten deze ging om contractuele stipulaties, waardoor de werkgever zich ten aanzien van de werknemer, dan wel ten aanzien van de verzekeringsmaatschappij verbond, op een dubbelzinnige motivering berust welke niet voldoet aan wat artikel 97 van de Grondwet eist : 1

Overwegende dat het arrest het ondubbelzinnig heeft over de verzekeringsovereenkomst tussen de werkgever en de verzekeraar;

Dat het middel feitelijke grondslag mist; Over het vierde middel, af geleid uit de schending van de artikelen 34,

35 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, en 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werk­nemers,

doordat het arrest beslist dat, met het oog op de door eiseres aan

Page 23: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 263 -

verweerder uit te keren vergoeding wegens het ongeval op de weg naar en van het werk, waarvan verweerder het slachtoffer is geweest, de premie, door de werkgever betaald ter uitvoering van de groeps­verzekering die hij ten behoeve van zijn personeel had af gesloten, deel uitmaakt van het in aanmerking te nemen basisloon, om de redenen dat het tweede lid van artikel 2 van voormelde wet van 12 april 1965 een uitzondering maakt op het algemene loonbegrip dat in het eerste lid van hetzelfde artikel te vinden is en waar, onder punt 3, het aandeel van de werkgever in de premies van de groepsverzekering thuishoort, dat gezegde uitzondering niet voor een extensieve toepassing vatbaar is, dat zij alleen betrekking heeft op de aanvullende pensioen­uitkeringen als dusdanig doch niet op de premies voor een gemengde verzekering, dat men de premies niet mag gelijk stellen met de bedongen uitkeringen, vermits zij een risico dekken, en dat derhalve eiseres ten onrechte inriep dat het ten deze ging om vergoedingen rechtstreeks of onrechtstreeks betaald als een aanvulling van de voordelen toege­kend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid, welke niet deel uitmaken van het basisloon,

terwijl in gezegde motivering de rechters impliciet hebben aange­nomen, of althans niet hebben ontkend, dat de ten deze in de groepsverzekering bedongen uitkeringen een aanvulling uitmaakten van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid, zodat de premies die de werkgever aan de ver­zekeringsmaatschappij betaalt, ten einde aan de werknemers een dergelijk aanvullend voordeel te verschaffen, uit het basisloon uitge­sloten zijn op grond van artikel 2, inzonderheid tweede lid, 3°, van voormelde wet van 12 april 1965, waarnaar de artikelen 34 en 35 van de arbeidsongevallenwet verwijzen met het oog op het bepalen van de aan het slachtoffer uit te keren vergoeding;

en terwijl, indien men weliswaar een onderscheid kan maken tussen enerzijds de premies en anderzijds de bedongen uitkeringen, die premies niet bedoeld worden door het eerste lid, punt 3, van artikel 2 van voormelde wet van 12 april 1965, aangezien die premies geenszins in geld waardeerbare voordelen zijn, doch geldsommen uitmaken, die echter niet aan de werknemer maar aan de ver­zekeringsmaatschappij worden uitbetaald, ten einde aan de werknemer bijkomende voordelen te verschaffen, zoals bedoeld in het 3° van het tweede lid van artikel 2 van gezegde wet, zodat het arrest gezegd artikel 2 en tevens de naar dit artikel 2 verwijzende artikelen 34 en 35 van voormelde Arbeidsongevallenwet schendt :

Wat het eerste onderdeel betreft : Overwegende dat . het arrest niet beslist over de vraag of de

uitkeringen, op grond van de groepsverzekering, moeten beschouwd worden als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de ver­schillende takken van de sociale zekerheid; dat het arbeidshof er zich kon mee vergenoegen en er zich ook toe heeft beperkt te beslissen

Page 24: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 264-

dat, hoe dan ook, artikel 2, derde lid, 3°, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers vreemd is aan premies, zelfs indien zou worden aangenomen dat integendeel de uitkeringen wel bedoeld zouden zijn in die tekst;

Dat het onderdeel feitelijke grondslag mist; Wat het tweede onderdeel betreft : Overwegende dat geldsommen die aan derden worden uitbetaald

door de werkgever, nu de werknemer aanspraak kan maken op die uitbetaling en hij zijn recht stoelt op de arbeidsovereenkomst, deel uitmaken van het loon omschreven in artikel 2, eerste lid, van de wet van 12 april 1965;

Dat het onderdeel faalt naar recht; Om die redenen, Verwerpt de voorziening ...

C. trav. Bruxelles (4e ch.) - 1-2-1978 Pr.: Hélin - Pl.: Mes Gilon & Eeckhaute

S./s.p.r.1.L.S.F. (R.G. 6260)

PRIME ANNUELLE.-:---- NATURE. - NON PRO RATA TEMPORIS.

Les primes annuel/es sont de nature indivisible, sauf si les parties en disposent autrement ou sï un usage contraire existe dans l'entreprise.

JAARLiJKSE PREMIE. -AARD. - NIET PRO RATA TEMPORIS.

De jaarlijkse premies zijn ondeelbaar, tenzij de partijen anders overeen­kwamen of mits andersluidende gewoonte in de onderneming .

... L'appelant fut engagé comme expert comptable au service de la société intimée par contrat conclu Ie 12 décembre 1966 prenant effet au premier janvier 1967.

Par lettre du 20 juillet 1974, il notifia à la société rupture de contrat moyennant un préavis de trois mois prenant cours Ie premier août pour se terminer Ie 30 octobre 1974.

La société autorisa, à sa deruande, l'appelant à ne plus exécuter son ptéavis dès Ie 15 octobre 1974.

Par citation lancée Ie 16 juin 1975, l'appelant assigna la société intimée <levant Ie tribunal du travail de céans en payement de: 1) 91.999 F à titre de treizième mois dû en proportion de ses prestations de travail en 1974, 2) 861.764 F à titre d'heures de travail supplémentaires non rémunérées (2.204 h. à 391 F), et formula les plus expresses réserves quant aux montants versés comme double pécule de vacances.

Le premier juge déclara l'action originaire recevable mais non fondée.

Page 25: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 265 -

1. La prime annuelle ou 13e mois.

1° Attendu que l'article 5 du contrat d'emploi conclu entre parties est ainsi libellé : « Une gratification ne faisant pas partie de la rémunération pourra éventuellement lui être allouée à la fin de l'exercice social et pour autant qu'il ait eu une activité complète au cours de celui-ci. Son montant et les conditions d'octroi sont laissés à l'entière appréciation de la S.F.C., et elle constitue une pure libéralité de sa part »;

Attendu que dans la hiérarchie des sources d'obligations l'écrit prime l'usage; or attendu que par eet article 5 précité, les parties ont entendu clairement conserver, à la gratification annuelle éventuel­lement accordée, le caractère de libéralité; que l'appelant ne possède dès lors aucun droit pour exiger cette libéralité;

2° Attendu que les primes annuelles sont de nature indivisible sauf si les parties en disposent autrement ou si un usage contraire existe dans l'entreprise; or attendu qu'en la cause, les parties ont expressément prévu que la prime ne serait éventuellement accordée que s'il y avait eu activité complète de l'agent au cours de l'exercice social écoulé; qu'il échet en outre de relever que c'est l'appelant qui a pris l'initiative de la rupture de contrat;

3° Attendu que la société intimée soutient que, dans les faits, la gratification n'était pas un 13e mois, mais une prime essentiellement variable année par année et par employé intéressé, et n'était pas accordée à tous les membres du personnel;

Attendu qu'il résulte des pièces soumises à la Cour qu'effectivement la gratification accordée annuellement par la société à son personnel employé variait année par année et par bénéficiaire, certains membres du personnel n'en recevant pas, épisodiquement; qu'il suit de cette constatation que l'octroi de la prime de fin d'année était laissée à l'entière discrétion de la société; que dès lors le caractère de libéralité de la gratification annuelle est établi indépendamment de l'article 5 du contrat d'emploi conclu entre parties;

Attendu que pour chacune des trois considérations numérotées ci-dessus, la demande originaire relative à l'octroi prorata temporis de la gratification annuelle octroyée par la société intimée, est non fondée comme l'a décidé à bon droit le tribunal;

II. Les heures supplémentaires.

Attendu qu'il est acquis aux débats et qu'il découle des pièces soumises à la Cour que durant toute la durée de son occupation (près de sept ans), l'appelant n'a jamais exigé le payement d'heures supplémentaires, qu'il est expert comptable et qu'il dirige le service comptable de la société;

Attendu que les fonctions exercées par l'appelant entrent dans la définition de l' art iele 2, 1° de l 'A. R. du 10 février 197 5 désignan t

Page 26: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 266-

les personnes investies d'un poste de direction ou de confiance; que, pour le surplus, l'appelant n'établit pas le nombre d'heures supplé­mentaires au sens légal de cette expression, qu'il prétend avoir exécuté; que dès lors, ce deuxième chef de la demande originaire n'est pas plus fondé que le premier;

Par ces motifs, La Cour, statuant contradictoirement, déclare l'appel recevable mais

non fondé, en déboute l'appelant, confirme Ie )ugement attaqué ...

Arb. h. Gent (3e k.) - 15-2-1978 Vz.: Van de Vyver - Pl.: Van Tyghem

n.v.D.M.-M.C./B. (A.R. 77/221)

UITWINNINGSVERGOEDING. - PENSIOEN. - GEBREK AAN NADEEL.

De handelsvertegenwoordiger die, na opzeg, alle beroepsaktiviteiten stopzet, geen gebruik maakt van het recht om een nieuwe dienst­betrekking te zoeken tijdens de opzeggingsperiode en geen poging heeft aangewend om een andere betrekking te zoeken teneinde aanspraak te maken op een rustpensioen, kan niet ernstig voorhouden dat hij geschaad is. Er is geen uitwinningsvergoeding verschuldigd.

Het geldelijk verlies van de oppensioenstelling is een gevolg van een vrijwillig gedane keuze, nl. het verkrijgen van de hoedanigheid van oprustgestelde werknemer.

lNDEMNITÉ D'ÉVICTION. - PENSION. - ABSENCE DE DOMMAGE.

Le représentant de commerce qui, après son préavis, cesse toute activité professionnel/e, ne fait pas usage de son droit de rechercher un nouvel emploi pendant la période de préavis et n 'a fait aucun ejfort pour. trouver une nouvelle fonction, et ce, afin de pouvoir bénéficier de sa pension de retraite, ne peut sérieusement soutenir qu'il a subi un dommage. L'indemnité d'éviction n'est donc pas due.

La perte financière résultant de la mise à la pension est la conséquence d'un libre choix: celui de l'acquisition de la qualité de travailleur pensionné .

... De appellante steunt haar hoger beroep op de overweging, dat de eerste rechter ten onrechte de vordering tot het betalen van een uitwinningsvergoeding heeft ingewilligd, omdat naar haar oordeel :

1° de geïntimeerde niet de hoedanigheid van handelsvertegen­woordiger had in de zin van de wet, doch slechts haar «public­relations » verzorgde;

2° de geïntimeerde ingevolge de contractbeëindiging geen enkel verlies heeft ondergaan, daar hij sindsdien geen andere functie heeft aanvaard en effectief met pensioen is gegaan.

Page 27: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 267-

In feite.

De geïntimeerde werd door de appellante tewerkgesteld in hoedanig­heid van handelsvertegenwoordiger sedert 1 oktober 1961. Op 22 januari 197 5 werd hem bij een ter post aangetekende brief een opzegging betekend tegen einde juli 197 5 ...

In rechte ...

II. Over de uitwinningsvergoeding.

Overeenkomstig artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 tot instelling van het statuut der handelsvertegenwoordigers is, wanneer aan · de overeenkomst een einde wordt gemaakt hetzij door de werkgever zonder dringende redenen, hetzij door de handelsvertegenwoordiger om een dringende reden, een vergoeding wegens uitwinning verschuldigd aan de vertegenwoordiger, die een kliënteel aangebracht heeft, tenzij de werkgever bewijst dat uit de beëindiging van de overeenkomst geen enkel nadeel voortspruit voor de vertegenwoordiger.

De appellante werpt op, dat de geïntimeerde, geboren op 27 juli 1901, geen aanspraak kan laten gelden op een uitwinningsvergoeding, om reden dat wanneer van zijn diensten werd afgezien, hij de leeftijd van 74 jaar bereikt had, en door deze contractbeëindiging geen verlies is ontstaan, vermits hij bijna tien jaar over zijn pensioengerechtigde leeftijd was en, onmiddellijk effectief met pensioen is gegaan.

De geïntimeerde oppert de mening dat hierin geen element kan gevonden worden om de appellante van haar verplichting, een uit­winningsvergoeding te betalen, te bevrijden en argumenteert, dat het feit van het wettelijk rustpensioen te genieten op zichzelf het bewijs is, dat hem schade of verlies werd berokkend, daar hij door zijn rust­pensioen te genieten een inkomenverlies lijdt van 30%.

Met de geïntimeerde wordt vanzelfsprekend aangenomen, dat het louter feit van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar op zichzelf niet het bewijs levert, dat de vertegenwoordiger geen enkele schade lijdt ingevolge het beëindigen van de overeenkomst door de werkgever.

Nochtans heeft de appellante in het onderwerpelijk concreet geval het bewijs geleverd, dat de geïntimeerde bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen nadeel heeft geleden, vermits niet tegenge­sproken wordt :

1° dat deze laatste daadwerkelijk alle beroepsactiviteiten heeft stopgezet;

2° dat hij, na de betekening van de opzegging trouwens geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid hem door artikel 15bis -laatste lid - van de wet op de arbeidsovereenkomsten voor bedienden, geordend bij koninklijk besluit van 20 juli 1955, zoals gewijzigd bij artikel 45 van de wet van 21 november 1969, gegeven om tijdens

Page 28: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 268 -

de opzeggingstermijn van zijn werk afwezig te zijn om een nieuwe dienstbetrekking te zoeken, en uit geen enkel element van de dossiers is gebleken, dat de geïntimeerde tijdens de opzeggingstermijn of kort daarna enige poging heeft aangewend om een nieuwe betrekking te vinden;

3° dat hij onmiddellijk op zijn weliswaar verdiend rustpensioen aanspraak heeft gemaakt.

Daar in het onderwerpelijk geschil onweerlegbaar vast staat dat de geïntimeerde elke beroepsactiviteit na de beëindiging van de arbeids­overeenkomst heeft stopgezet, geen andere dienstbetrekking aangegaan heeft of getracht heeft te vinden, en effectief zijn rustpensioen geniet kan niet ernstig voorgehouden worden, dat hij geschaad is (Verslag Senaat, zitting 1962-63, nr 239, Verg. 4-6-63, p. 1245; Pasin. 1963, p. 868; A. Colens, Le contrat d'emploi, nr 191, blz. 337, 5e uitg., 1973).

Zo het blijkt uit de feitelijke gegevens van de zaak dat uit de beëindiging van de overeenkomst van handelsvertegenwoordiging geen nadeel voor de handelsvertegenwoordiger is ontstaan zoals dit in casu bewezen voorkomt, is het billijk dat geen uitwinningsvergoeding verschuldigd is (L.-E. Troclet & Marcel Patte, Statut juridique des représentants de commerce, deel 1, nr 607, p. 224).

De geïntimeerde kan bezwaarlijk het nadeel of geleden verlies rechtvaardigen door te poneren dat zijn· rustpensioen hem een geldelijk verlies van 30% doet lijden, daar dit verlies niet het gevolg is van de beëindiging van de overeenkomst van vertegenwoordiging, maar wel van zijn keuze, nl. het verkrijgen van de hoedanigheid van oprustgestelde werknemer, zijnde een wijziging in zijn persoonlijke status (Arb. h. Gent, 2e k., 13-6-77, A.R. 161/76).

De inleidende vordering komt derhalve in de concrete feitelijke elementen van de zaak niet gegrond voor.

Om die gronden, Het Arbeidshof, . . . verklaart het hoger beroep toelaatbaar en

gegrond, . . . wijst de oorspronkelijke vordering af als niet gegrond ...

C. trav. Mons (2e ch.) - 5-12-1977 Pr. : Verheyden - Pl. : Claeys & Dereau loco Vanquaelle

V./s.a.E.R. et Cie (R.G. 3389)

RÉMUNÉRATION. - AssuRANCE-GROUPE. - DÉFAUT DE souscRIPTION.

- RÉPARATION DU PRÉJUDICE PAR L'EMPLOYEUR.

L'employeur, qui accorde volontairement à son personnel des avantages complémentaires à ceux qui résultent de la loi, !I doit les octroyer sans distinction à tous les travailleurs de l'entreprise appartenant à la même catégorie. 1

Est illégal l'usage instauré dans l'entreprise de contracter une

Page 29: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

,-.---------,--------'"""---"--"·----m • 1------------"'·'--","""---o<"-'-'"" =c.-,;-»w;--".;,•'"''"_"_'"''•~-1 ~ f o:-;,•;-::-o-;->;-;-;-;-::-;-;-;-;-o-;co:c:_,_o:-1 V f "-°'"'"~l

1

r:

t

-269- 1

assurance de groupe au profit des employés dans la mesure ou ils manifestent l'intention de cotiser.

Cet usage aboutit, dans Ie chef de l'employeur, à exclure individuelle­ment certains salariés d'avantages sociaux accordés à d'autres travailleurs de la même catégorie; il constitue une f au te dont il peut. lui être demandé réparation, outre qu'elle l'expose à des poursuites pénales.

Dès lors qu'elle ne constitue pas une libéralité, l'allocation patronale à l'assurance de groupe doit être intégrée dans la rémunération annuelle; Ie travailleur, n 'ayant pas à supporter les conséquences dommageables du défaut de souscription, il incombe à l'employeur de réparer Ie préjudice causé par Ie non-respect de ses obligations.

BEZOLDIGING. - GROEPSVERZEKERING. - NIET-TOETREDING. - HERSTEL VAN DE SCHADE DOOR DE WERKGEVER.

De werkgever, die vrijwillig bijkomende voordelen boven de wettelijke aan zijn personeel toekent, moet deze toekennen aan alle werknemers van dezelfde kategorie in de onderneming, zonder enig onderscheid.

Het gebruik, dat in de onderneming werd gevestigd, een groepsverzekering af te sluiten ten voordele van de bedienden voor zover zij het inzicht laten blijken bij te dragen, is onwettelijk.

Door dit gebruik sluit de werkgever individueel bepaalde loontrekkenden uit van bepaalde sociale voordelen die aan deze werknemers van dezelfde kategorie worden toegekend; dit maakt een fout uit die strafvervolging mogelijk maakt en waarvoor men vergoeding mag vragen.

Zodra de patroonsbijdrage van een groepsverzekering geen vrijgevigheid uit­maakt, dient zij in het jaarloon opgenomen te worden; de werknemer mag de voor vergoeding vatbare gevolgen van een fout bij toetreding niet dragen; de werkgever moet het nadeel van de tekortkomingen aan zijn verplichtingen ver­goeden .

. . . Attendu que V. cita la s.a. É.R. à comparaître <levant le tribunal du travail de Charleroi pour s'entendre condamner à payer:."

17.393 F, à titre de dédommagement pour la perte de l'avantage qui résultait pour lui de la souscription d'un contrat d'assurance de groupe; ...

Attendu que l'appelant au principal critique le jugement a quo, <lont il postule la mise à néant; qu 'il fait val oir : ". quant à la rémunératiön de base : ". que c'est à tort que le tribunal d'instance a exclu de la base annuelle de rémunération la cotisation patronale à l'assurance de groupe; que la société avait l'obligation de souscrire pareil contrat en sa faveur à partir du 1 er septembre 1975; que, en con­séquence,

- la base annuelle de rémunération doit tenir compte de eet avantage conventionnel, évalué à 34. 787 F par an;

- l'intimée n'ayant pas rempli son obligation de souscription, doit dédommager son employé de la perte d'avantages qui en résulte, laquelle est évaluée à 17.393 F; ".

Page 30: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 270 -

Quant à l'assurance de groupe:

1. Quant au droit :

Attendu que l'appelant au principal fonde son action sur la faute qu'aurait commise l'intimée en ne souscrivant pas à son profit l'assurance de groupe dont il prétend s'être vu .remettre Ie règlement lors de son entrée en service;

Attendu qu'il n'est pas contesté que la s.a. É.R. a passé une convention avec la s.a. L.R.B. aux fins de prolonger, en faveur de son personnel, les avantages prévus par la législation sociale en vue de la vieillesse ou du décès prématuré;

Que, d'autre part, Ie règlement de la dite assurance de groupe est produit <levant la Cour; qu'il fixe les droits et obligations du chef d'entreprise vis-à-vis de son personnel et réciproquement; que !'engagement de l'employeur n'y est pas qualifié de libéralité; que l'allocation patronale constitue dès lors une rémunération; Qu'~n son article 5, Ie dit règlement dispose que l'assurance « s'ap­

plique obligatoirement à tout membre du personnel définitivement engagé au service de la société, ägé de moins de 65 ans pour Ie personnel masculin et de moins de 60 ans pour Ie personnel féminin », l'inscription des nouveaux assurés se faisant au premier jour du mois qui suit ou coïncide avec Ie premier anniversaire de leur entrée en service dans la société mais, au plus töt, à l'äge de 21 ans accomplis ... »;

Attendu que l'appelant fait valoir à bon droit qu'il remplissait les conditions ainsi posées depuis Ie 1 er septembre 197 5 ;

Attendu que V. n'a signé aucune proposition d'assurance, ainsi qu'il est requis à l'alinéa 4 du susdit article 5; qu'il n'a donc pas été couvert par l'assureur;

Attendu qu'aux termes de l'article 10 de l'arrêté-loi du 28 décembre 1944, l'employeur qui accorde volontairement à son personnel des avan­tages complémentaires à ceux qui résultent de la loi, doit les accorder sans distinction à tous les travailleurs de son entreprise appartenant à la même catégorie;

Attendu qu'en l'espèce, l'employeur n'établit pas avoir soumis à V. une proposition d'assurance et s'être vu opposer par celui-ci un refus de signature; qu'il existe dès lors des présomptions graves, précises et concordantes que la s.a. É.R. a omis de solliciter l'adhésion de son employé, l'excluant, par Ie fait même, du bénéfice de l'assurance;

Que c'est en vain que l'intimée invoque l'usage, instauré dans l'entreprise, qui veut que l'on ne contracte au profit des employés une assurance de groupe que dans la mesure ou ils manifestent l'intention de cotiser; qu'un usage ne peut déroger à une stipulation convention­nelle, en l'occurrence l'article 5 du susdit règlement d'assurance, et moins encore à une disposition légale, telle l'article 10 de l'arrêté-loi précité;

Attendu que Ie fait pour l'employeur d'exclure individuellement certains salariés du bénéfice d'avantages sociaux qu'il accorde à des

Page 31: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 271 -

salariés de la même catégorie, constitue une faute dont il peut lui être demandé réparation (Horion, Nouveau précis de droit social belge, éd. 1965, p. 405), outre qu'elle l'expose à des poursuites pénales sur base de l'article 12 § 2 du susdit arrêté-loi; que, toutefois, le préjudice subi sera la mesure de la réparation;

2. Quant aux sommes réclamées:

Attendu que V. fait valoir que, dans la détermination de sa rémuné­ration annuelle <levant servir de base au calcul de l'indemnité de rupture, il faut tenir compte de l'allocation à l'assurance de groupe que la société eut dû payer, soit 34. 785 F;

Attendu que l'allocation patronale à l'assurance de groupe, dès lors qu'elle ne constitue pas une libéralité, doit être intégrée dans la rémunération annuelle (C. trav. Liège 18-5-71, J.T.T. 1972, p. 233);

Attendu qu'en l'espèce, l'appelant au principal n'a pas à supporter les conséquences dommageables du défaut de souscription imputable à l'employeur;

Qu'il incombe à l'employeur de réparer le préjudice causé par le non-respect de ses engagements; qu'il con vient, dès lors, de dire fondé sur ce point l'appel au principal et d'ordonner que soit indue dans la rémunération de V. l'allocation patronale à l'assurance de groupe;

Attendu que le règlement de la dite assurance prévoit, en son article 6, 1° que l'allocation patronale s'élève à 4% de la rémunération pendant les 10 premières années de service; qu'il est établi que cette rémunération s'établissait à 869.628 F; que la cotisation patronale était donc de 34.785 F, somme postulée par l'appelant;

Que, réformant en conséquence le jugement entrepris, la Cour fixe la rémunération annuelle de V., <levant servir au calcul de l'indemnité de rupture, à 1.031.234 F; . . . ·

Quant au dédommagement pour non-affiliation :

Attendu que l'appelant au principal postule que la s.a. É.R. soit condamnée à lui payer une somme de 17.395 F représentant 4% de la rémunération qu'il a perçue depuis septembre 1975, afin de lui permettre d'obtenir une couverture équivalant à celle promise auprès de l'assureur, le taux de 4 % étant celui fixé pour l'allocation patronale;

Attendu que la Cour a, plus avant, reconnu le droit que détenait l'appelant au principal à bénéficier de l'avantage que constitue une assurance de groupe; que, ce principe étant admis, il con vient d'examiner dans quelle mesure ce droit porte sur le contrat patronal, dit contrat « A »;

Attendu que le règlement de l'assurance de groupe dispose, en son article 8, que le contrat « A » est la propriété de l'assuré sous condition résolutoire et lui est destiné, sauf:

Page 32: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 272-

1° s'il quitte de son propre gré la société avant d'y avoir accompli au moins cinq années de service à partir de sa date d'affiliation à l'assurance de groupe;

2° s'il quitte la société sans observer Ie préavis d'usage ou prévu par son contrat d'emploi;

3° s'il est congédié par la société sans préavis et sans indemnité pour faute grave;

Attendu que V. ne se trouve dans aucun des cas de résolution; que les dispositions de l'article 9 du règlement sont, dès lors, d'ap­plication en tant qu'elles prévoient que, en cas de départ, l'assuré qui conserve ses droits sur Ie contrat en obtient la valeur libérée;

Attendu que les parties ne se sont pas expliquées sur Ie contenu de l'expression «valeur libérée »;que la convention passée entre l'employeur et l'assureur n'est pas produite et que la Cour ne peut donc y trouver aucun éclaircissement;

Attendu, sans doute, que Ie travailleur peut obtenir soit Ie rachat du contrat, soit la réduction des capitaux assurés (Taquet et Denis, J. T. 1965, p. 36), constitués tant par les allocations que par les cotisations (Carton de Tournai et Ch. Deleers, Les assurances de groupe, p. 113, n° 42);

Que, toutefois, en ce qui concerne la. valeur de rachat, elle ne peut être obtenue qu'avec l'autorisation de l'employeur (art.. 9,. 2°, al. 2, règlenienfde- l'assuran-ce) et seulement à i'.mrfrr de la froisième année d'assurance (circulaire ministérielle n° 63 du 1-12-42);

Que si la «valeur libérée » signifie, dans Ie cas d'espèce, «valeur de rachat », l'appelant au principal n'est pas fondé à la réclamer;

Que s'il s'agit de la valeur de réduction, la somme postulée par V. semble ne tenir aucun compte des règles régissant la matière; qu'en effet, lorsque Ie solde de la réserve est attribué à !'employé sous forme de réduction, il lui est délivré une police réduite ou « libérée » dont Ie capita! est calculé en fonction de la réserve diminuée des frais d'acquisition non amortis, Ie reliquat étant envisagé comme prime servant de base au calcul de la réduction (R.P.D.B., 1, V0 Assu­rances terrestres, n° 276);

Attendu, en tout état de cause, que la Cour estime devoir ordonner la réouverture des débats quant à ce, aux fins de permettre aux parties de s'expliquer sur ce point du litige et de lui produire tous documents de nature à 1' éclairer; ...

Par ces motifs, La Cour,". a) quant à l'indemnité complémentaire de rupture:

dit pour droit qu'il y a lieu d'inclure dans la rémunération l'allocation annuelle de 34.785 F que l'employeur eut dû verser à l'assureur; ". b) quant au dédommagement pour non-affiliation à l'assurance de groupe: tous droits des parties étant saufs, ordonne d'office la réouverture des débats; invite les parties à s'expliquer et à conclure sur la notion de «valeur libérée » ainsi que sur le mode de calcul de la dite valeur ...

Page 33: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

'------~"1. ·---------------------.w-·.--w·:---~=-~~--------=3~-------------------------~==--------,----=I

~-273 ~ 1 Note. - 1. Selon l'arrêt prononcé le 5 décembre 1977 par la Cour du

travail de Mons (R.G. 3389), tel employeur a passé convention avec une compagnie agréée d'assurances dans le souci de faire « obligatoirement » béné­ficier du régime de l'assurance de groupe, les membres de son personnel remplissant certaines conditions, d'àge notamment.

Cet engagement fut concrétisé par un « règlement » négocié entre employeur et assureur, déterminant les devoirs et droits de chacune des parties intéressées par eet avantage social.

2. Cette « obligation » mentionnée dans le document ne peut, originairement, concerner que les rapports entre ces deux cocontractants; l'arrêt an:qoté souligne que cette clause bénéficie à l'~nsemble du personnel conformément au prescrit de l'article 10 de l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 relatif à la sécurité sociale des travailleurs salariés (auquel a été substitué au 1-1-70 l'art. 45 de la loi du 27-6-69).

On peut en effet difficilement contester qu'une assurance de groupe de type traditionnel soit, par elle-même, un « prolongement d'avantages prévus par la législation sociale en vue de la vieillesse ou du décès prématuré ». Il apparaît ainsi qu'un employeur, décidé à concéder volontairement un tel avantage social aux travailleurs de son entreprise est « obligé » de ne faire aucune discrimi­nation et de le proposer à tout son personnel de même catégorie, ainsi que le prescrit ce texte normatif à péril de sanction répressive ainsi que la chose a été adéquatement soulignée.

3. Faut-il admettre avec la Cour du travail que l'usage, instauré dans l'entreprise considérée, de ne souscrire chaque police patronale à cette assurance de groupe que dans la mesure ou chacun des travailleurs intéressés «manifeste l'intention de cotiser », ne peut être toléré au motif qu'il dérogerait à une stipulation conventionnelle ainsi qu'à cette disposition légale?

Il nous paraît que, formulée de manière aussi lapidaire, cette opinion pourrait créer certaines confusions dont il sied d'éviter la perpétuation.

Nous venons de souligner que l'obligation de l'employeur en la matière est contractuelle à l'égard de !'organisme d'assurance et devient légale dès lors que eet employeur s'est engagé unilatéralement à en faire profiter des membres de son personnel.

On ne peut pour autant en déduire qu'il y ait, dès l'abord, une « stipu­lation conventionnelle » entre ces travailleurs et leur patron, voire une obligation légale à charge de ceux-là.

4. Cette offre patronale, dont la généralisation est obligatoire pour l'em­ployeur, se concrétisera par une stipulation du règlement de travail, une clause du contrat de louage de travail ou plus simplement - comme cela semble avoir été le cas en l'espèce - par la remise, lors de tout engagement, d'un exemplaire du «règlement » de l'assurance de groupe, préalablement négocié entre l'em­ployeur et tel assureur agréé.

Mais cette offre patronale ainsi manifestée de concourir à la réalisation de eet avantage social ne suffit pas; son efficacité est conditionnée par l'accep­tation de chaque travailleur à participer, pour sa part, à cette assurance de groupe. A cette fin, il signera sa propre police l'engageant, lui, envers !'organisme d'assurance choisi par l'employeur, à verser notamment sa part des charges

Page 34: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 274-

pécuniaires par Ie biais de prélèvements opérés par ce dernier sur sa rémuné­ration.

S'agissant d'un « avàntage complémentaire », il devrait aller de soi qu'en aucun cas, un travailleur ne doive personnellement être astreint à y souscrire. En fait, cette évidence serait loin d'être reconnue. On est, ainsi, en droit de s'interroger sur la validité d'une clause insérée dans Ie contrat d'engagement ou d'une stipulation impérative d'un règlement de travail imposant au travailleur un tel concours. Aussi doit-on s'inquiéter de voir la Cour du travail de Mons paraître mettre en doute la régularité de l'usage du libre choix existant dans l'entreprise en cause, usage seul conforme au respect nécessaire des droits individuels de chacun des travailleurs.

Une lecture attentive de l'arrêt annoté permet cependant de penser que ce que la Cour du travail a entendu contester à propos de eet usage, c'est uniquement la faculté que s'arrogerait un employeur d'échapper, par ce biais, à ses obligations personnelles, qu'elles soient contractuelle ou légale.

5. Peut-on considérer qu'il y aurait eu, en l'espèce, une volonté patronale d'échapper au prescrit légal et conventionnel? La question mérite qu'on s'y attarde dans la mesure ou l'on admet au départ qu'un travailleur ne peut être, personnellement, temi d'agréer l'offre patronale de concourir à l'assurance de groupe:

Engagé Ie 16 août 1974 et ayant alors reçu, de son propre aveu relevé dans !'arrêt, un exemplaire du « règlement » ad hoc, Ie travailleur en cause ne s'est trouvé dans les conditions d'applicabilité y consignées qu'à la date du 1 er septembre 1975~ A ce moment, à qui incombait l'initiative des démarches nécessaires pour aboutir à la réalisation effective de !'engagement trilatéral que constitue une telle assurance? A l'employeur, au travailleur ou à l'entreprise agréée d'assurances?

La Cour du travail paraît en imputer la charge au seul employeur en relevant qu'il « n'établit pas avoir soumis (à son préposé) une proposition d'assurance et s'être vu opposer par celui-ci un refus de signature ». Plus loin l'arrêt ajoute que l'employeur « a omis de solliciter l'adhésion de son employé».

Dans l'espèce, l'offre patronale n'avait-elle pas été valablement faite, dès Ie début des rapports professionnels entre parties, par la remise spontanée du « règlement » de la dite assurance?

Il n'apparaît pas des motifs de l'arrêt que Ie travailleur ait à un moment quelconque avant l'introduction du procès, exprimé Ie désir de collaborer pour sa part à la réalisation de l'assurance de groupe dom.t l'offre lui était connue. Une tell~ inertie ne devait-elle pas être reconnue comme un refus, Ie travailleur ne pouvant, de surcroît, ignorer !'absence de prélèvement sur sa paie qui aurait marqué sa participation à l'assurance litigieuse?

Le rappel <lont la Cour a imputé !'absence à la seule responsabilité patronale n'aurait-il pas dû émaner, plutöt, de la compagnie d'assurances? C'était elle, en effet, qui était à ce stade intéressée par l'adhésion individuelle du travailleur en vue de parfaire de la sorte !'engagement préexistant de l'employeur tant à l'égard d'elle-même que de lui. En d'autres termes, il incombait à l'assureur de faire tenir à ce travailleur en temps opportun, la documen­tation complémentaire à celle qu'il avait déjà reçue de son employeur et plus

Page 35: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 275 -

précisément la proposition de police personnelle concrétisant l'adhésion souhaitée de lui.

6. Partant de l'idée que !'absence d'une nouvelle initiative patronale devait être assimilée à une attitude illicite d'ostracisme à l'égard de ce travailleur, la Cour du travail en déduit que cette abstention est « constitutive d'une faute <lont il peut lui être demandé réparation ».

Même si l'on devait admettre le raisonnement tenu par la Cour, encore devrait-on s'interroger sur Ie mode de réparation du préjudice qui en est déduit car, selon l'arrêt, «il incombe à l'employeur de réparer Ie préjudice causé par Ie non-respect de ses engagements ». A cette fin l'arrêt « ordonne que soit inclue dans la rémunération du travailleur l'allocation patronale à l'assurance de groupe », ce dans le cadre très précis du calcul des indemnités complémen­taires de préavis réclamées par ce dernier :

D'une part eet ajout de rémunération, constitué par ce qui aurait dû être la participation pécuniaire de l'employeur à l'assurance de groupe pouvait-il être, en soi, concédé à défaut, en l'espèce, de !'engagement personnel du préposé, engagement indispensable tant à l'existence qu'à l'efficacité de l'assurance litigieuse? Ce dernier ne pouvait y avoir « droit à charge de son employeur » que dans la mesure même de·sa collaboration individuelle à cette assurance de groupe, collaboration qu'il a négligé de concrétiser, voire simplement de souhaiter alors qu'il ne pouvait ignorer la nécessité de sa propre démarche.

D'autre part, en articulant son raisonnement sur la notion de « préjudice », la Cour semble avoir empiété sur Ie second chef de demande qui tend précisément à obtenir réparation du préjudice qu'aurait causé au travailleur le fait d'avoir été, contre son gré selon lui, évincé du bénéfice de eet avantage social complémentaire.

7. Concerriant ce second chef de demande et plus spécialement la hauteur du préjudice à évaluer, la Cour s'interroge encore et a ordonné une réouverture. des débats. Il ne nous appartient pas de nous substituer aux parties pour lui donner les éclaircissements souhaités en l'espèce.

Néanmoins dans la mesure ou l'arrêt annoté retient le contrat d'assurance de groupe ou plus précisément les « allocations » patronales comme étant un avantage à caractère rémunératoire au profit du travailleur et comme une obligation de faire, légalement sanctionnable à charge de son employeur, la demande de dédommagement introduite par Ie premier rentre dans les prévisions de l'article 578/7° du Code judiciaire. Ainsi la cause s'avère obligatoirement communicable (art. 764/12° du même code).

8. Selon l'arrêt annoté, «!'engagement de l'erpployeur n'est pas qualifié (dans Ie règlement de l'assurance de groupe) de libéralité; l'allocation patronale constitue, dès lors, une rémunération ».

En statuant ainsi, la Cour du travail s'aligne sur une position doctrinale et jurisprudentielle assez constante au sujet de laquelle il est judicieux de s'interroger: cette qualité de rémunération est parfois reconnue à !'ensemble de l'avantage social considéré, alors qu'en réalité Ie seul aspect de cette assurance de groupe qui soit «à charge de l'employeurn ne peut être que l'« allocation» <lont le versement régulier lui incombe comme constituant sa participation pécuniaire à sa réalisation.

Page 36: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 276-

Sans doute l'article 20 des lois relatives au contrat d'emploi, coordonnées par l'arrêté royal du 20 juillet 1955, précise-t-il, en son dernier alinéa, que « l'indemnité de congé comprend non seulement les appointements, mais aussi les avantages acquis en vertu de la convention », mais ne convient-il pas, depuis la loi du 12 avril 1965 sur la protection de la rémunération, de se référer également à l'article 2 de cette dernière lequel lui est complémentaire? Il entend qualifier de rémunération «les avantages évaluables en argent auxquels Ie travailleur a droit, à charge de son employeur, en raison de son enga­gement».

Cette concordance des textes permet de considérer que les « allocations » (contribution patronale à l'assurance de groupe) constituent effectivement l' « évaluation en argent » de ce dernier avantage dans sa partie qui - seule -est «à charge de l'employeur» pendant la durée d'existence du contrat de louage de 'services (voir sur ce point, Cass. 3e ch" 16-1-78, n° 1986).

D'aucuns pourraient être tentés d'y opposer Ie dernier alinéa du même article 2, ainsi rédigé : « toutefois, ne sont pas à considérer comme rémuné­ration pour l'application de la présente loi des indemnités payées direc­tement ou indirectement par l'employeur (1° "" 2° ".), 3° qui doivent être con­sidérées comme un complément des avantages accordés pour les diverses branches de la sécurité sociale». Il est permis de <louter que ce texte puisse trouver application à la matière de l'assurance de groupe. Pensons, par exemple, au fait que si cette sorte d'assurance apparaît bien être, comme l'a souligné l'arrêt, « un complément des avantages de la sécurité sociale», les « indemnités » <lont il est question ne peuvent être ici que les compléments de pension de retraite ou de survie qui devront être payés, in illo tempore, aux assurés ou à leurs ayants droit; on ne peut donner cette dénomination aux « allocations » patronales qui ne sont qu 'un des modes de financement de cette assurance spécifique et ne pourraient, donc, être qualifiées d' « indemnités » même «in­directes ».

9. Une fois acquis Ie principe du caractère rémunératoire des cotisations patronales à l'assurance de groupe, c'est }'ensemble de la loi du 12 avril 1965 et plus spécialement ses articles 3 et 23 à 26 qui . doivent être respectés. Dès lors qu'il serait fait « obligation » au travailleur de signer sa participation à l'assurance de groupe, une telle exigence se heurterait à l'interdit fait à l'employeur «de restreindre, de quelque manière que ce soit, la liberté du travailleur de disposer de sa rémunération à son gré » (art. 3). Il faut se rappeler ici que Ie paiement des cotisations des travailleurs à l'assurance de groupe se réalise par prélèvements sur rémunérations <lues et par leur transmission directe à l'assureur par les soins de l'employeur cocontractant. Un tel prélève­ment - transfert n'est, légalement, possible que dans la mesure ou il s'agit d'une cession décidée par Ie travailleur, qui n'est permise que sur la partie de rémunération excédant 15.000 F par mois civil (art. 25). Une telle « cession » ne peut résulter que d'un libre engagement au contraire de la «retenue sur rémunération » à caractère contraignant et de ce fait très limitativement autorisée (art. 23). Nous y décelons la confirmation de notre opinion sur l'illicéité de toute clause contraignante quant à l'adhésion du travailleur à l'assurance de groupe existant dans l'entreprise ou il preste ses activités.

Page 37: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 277-

10. Il est encore un point qui soulève des interrogations: selon l'arrêt annoté, le « règlement » négocié entre l'employeur et l'assureur agréé choisi par lui, dispose que le contrat individuel patronal est la propriété de l'assuré sous condition résolutoire découlant de trois situations très précises ( départ volontaire et prématuré du travailleur, non-observance du préavis, congédiement pour faute grave). La Cour du travail paraît admettre - telle quelle - la validité de cette clause en relevant expressément que le travailleur « ne se trouve dans aucun des cas de résolution ».

Nous n'ignorons pas que ce genre de clause est reprise dans une circulaire n° 63 du 1 er décembre 1942 rédigée par la direction générale de l'assurance et de la prévoyance sociale du Département compétent et destinée aux « entreprises d'assurances sur la vie autorisées ». L'arrêt fait lui-même allusion à l'existence de cette circulaire en traitant de la valeur de rachat de ce contrat patronal.

Elle s'inspire des termes de l'article 20 (alinéa 5) de la loi du 25 juin 1930 relatives au controle des entreprises d'assurances sur la vie, lequel dispose que « pour les contrats d'assurance en cas de vie ou de survie pour lesquels les conditions de police peuvent prévoir qu'il n'y a pas de valeur de rachat, il est prévu une valeur de réduction ... ».

Depuis la mise en vigueur au 1 er août 1965 de la loi sur la protection de la rémunération du 12 avril 1965 et dans la mesure ou il est adéquat de considérer que les « allocations » patronales font partie de la rémunération du travailleur, ne devrait-on pas remettre en question la validité de ce genre de clause?

C'est à nouveau le même problème que celui que nous avons déjà souligné plus avant : une clause résolutoire faisant perdre au travailleur le bénéfice d'une partie de sa rémunération ne peut trouver gräce <levant les prescriptions de la loi de 1965 que dans la mesure ou celui-ci y souscrit librement et partant accepte de céder sa propriété sur ces « allocationS». Si cette clause résolutoire apparaît excessive au travailleur, ce dernier doit avoir le droit au refus de signer sa participation et dès lors de profiter de l'avantage proposé par son employeur, <lont l'existence effective est conditionnée par l'approbation par le travailleur, des conditions réglementaires fixées par l'accord global préalable avenu entre employeur et assureur agréé sous controle de l'État.

11. C'est ce qui devait déjà être déduit de cette circulaire n° 63 de 1942 à laquelle nous avons fait allusion. On peut y lire (p. 2, sub. B): «les principes suivants doivent être respectés : 1° du moment ou l'assuré a accepté Ie bénéfice de la police de groupe dans la forme prescrite ci-dessus ... ».

Compte tenu de ce que nous avons appris sur certains usages actuellement en vigueur dans diverses entreprises, il était, croyons-nous, tout à fait opportun d'attirer l'attention sur le droit au libre choix du travailleur. Aucun employeur, à péril d'abus de droit, ne pourrait lui tenir rigueur d'un refus de collaborer à l'assurance de groupe.

J.M.

Page 38: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 278 -

Arb. Antwerpen (7e k.) - 27-2-1978 Vz. : Van Wymeersch - O.M. : Claes

Pl. : Mr Van Dyck, loco Scheers - V.H./R.V.A. (A.R. 55197)

WERKLOOSHEID. - HAVENARBEIDERS. - INTREKKING LOONBOEK.

Het intrekken van het loonboek door de administratieve kommissie van het paritair subcomité voor de haven van Antwerpen wijst op een foutieve houding die dient gelijkgesteld met een ontslag om billijke redenen in de zin van art. 134 van het K" van 20-12-63.

CHÓMAGE. - DOCKER. - RETRAIT DU CARNET DE SALAIRES.

Le retrait du carnet de salaires par la commission administrative de la sous­commission paritaire du port d'Anvers suppose une attitude fautive assimilable à un licenciement pour motif légitime au sens de !'art. 134 de l'A.R. du 20-12-63.

Overwegende dat de vordering ertoe strekt vernietiging te bekomen van de beslissing in datum van 28 decem her 197 6 van de heer directeur van het gewestelijk bureau Antwerpen van de Rijksdienst voor arbeids­voorziening, waarbij eiser, - bij toepassing van de artikelen 134-135 en 139 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende de arbeidsvoorziening en de werkloosheid, - niet tot de werkloosheids­uitkeringen wordt toegelaten gedurende een periode van dertien weken, ingaande op 3-1-77.

Overwegende dat de beslissing van de heer directeur gesteund is op het feit dat het loonboek van havenarbeiders van eiser bij beslissing dd. 19 november 1976 van de administratieve commissie vaü ln;,i. päi"ilët.l1 :suocomité voor de haven van Antwerpen werd ingetrokken, wat zou gelijk staan met een ontslag om billijke redenen ingevolge zijn houding op het werk aan de haven van Antwerpen.

Overwegende dat eiser deze beslissing betwist en aanvoert dat een derde misbruik heeft gemaakt van zijn loonboek aan wie hij dit evenwel had gegeven; dat hij onder invloed stond van deze persoon, gelet op zijn beperkt geestelijk vermogen, zoals blijkt uit een bijgevoegd attest van Dr R.; dat hij de rechtbank verzoekt, in hoofdorde de bestreden beslissing te vernietigen, subsidiair de opge­legde beperking van het recht op werkloosheidsuitkeringen te herleiden tot het minimum.

Overwegende dat uit de stukken van het ardministratief dossier is gebleken dat het loonboek van eiser op 22 npve~ber 1976 door de administratieve commissie van het paritair sulpcomité voor de haven van Antwerpen werd ingehouden, daar hij door derden misbruik liet maken van zijn loonboek van havenarbeider.

Overwegende dat eiser de hem ten laste gelegde feiten blijkbaar niet betwist maar, zoals in zijn inleidend verzoekschrift, verwijst naar zijn beperkt geestelijk vermogen en invloed die hij onderging van een

Page 39: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 279-

zekere J. (verklaring dd. 6-12-76 voor de directeur van het gewestelijk bureau).

Overwegende dat krachtens artikel 1 van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid (B.S. 10-8-72) niemand in de haven­gebieden havenarbeid mag laten verrichten door andere werknemers dan erkende havenarbeiders.

Overwegende dat voor het Antwerpse havengebied de havenarbeiders erkend worden door het paritair subcomité voor de haven van Antwerpen, opgericht bij K.B. van 12 augustus 1974 (B.S. 10-9-74) zoals gewijzigd bij K.B. 4-10-74 (B.S. 19-11-74).

Overwegende . dat de erkenning van havenarbeider blijkt uit de erkenningskaart die door het paritair subcomité wordt afgegeven, nadat vastgesteld werd dat de werknemer aan een aantal voorwaarden voldoet.

Overwegende dat hogervermeld paritair subcomité de erkenning als havenarbeider kan intrekken; dat de criteria tot intrekking van deze erkenning steunen op feiten van prestaties, gedrag en geschikt­heid; zo bv. wanneer de havenarbeider zich schuldig heeft gemaakt aan een daad die voor de toepassing van de bepalingen betreffende de onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst als een dringende reden moet worden beschouwd.

Overwegende dat de eiser ten laste gelegde feiten, die aanleiding gaven tot de intrekking van zijn loonboek, door het paritair subcomité, als een dergelijke daad dient beschouwd te worden.

Overwegende dat noch uit het administratief onderzoek, noch uit de stukken door eiser voorgelegd (het attest van Dr. R. dateert van 25-3-66 !) gebleken is dat eiser niet verantwoordelijk zou dienen gesteld te worden voor de hem ten laste gelegde feiten.

Overwegende dat ingevolge artikel 1 van de wet van 8 juni 1972 de werkgevers uitsluitend beroep kunnen doen op erkende haven­arbeiders voor het uitvoeren van taken in het Antwerps havengebied, zodat de arbeidsverhoudingen. tussen werkgevers en werknemers in het havengebied van Antwerpen derhalve volledig afbankelijk zijn van het in bezit hebben door de werknemer van een loonboek.

Overwegende dat tengevolge van de intrekking van zijn loonboek, de werkgevers van het havengebied van Antwerpen, niet langer beroep kunnen doen op zijn prestaties.

Overwegende immers dat eiser door zijn fout een einde stelde aan de arbeidsverhoudingen met de werkgevers van het havengebied van Antwerpen.

Overwegende dat deze foutieve houding gelijk dient gesteld te worden met een ontslag om billijke reden in de zin van artikel 134 van het K.B. van 20 december 1963 voornoemd.

Overwegende dat het in tegenstrijd zou zijn met de ratio legis van het koninklijk besluit, dat geen onderscheid maakt tussen de ver­schillende categorieën werknemers op het vlak van de beperkende maatregelen, mocht eiser door zijn loutere hoedanigheid van haven-

Page 40: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 280-

arbeider ontsnappen aan eert beperkende maatregel die in identieke omstandigheden aan een ander werknemer zou opgelegd worden.

Overwegende dat eiser door eigen fout werkloos werd. Overwegende dat, gelet op de zwaarwichtigheid van de door eiser

gepleegde feiten, de beperking van het recht op werkloosheidsuit­keringen gedurende een termijn van dertien weken, ingaande op 3-1-77, ten volle gerechtvaardigd is.

Om deze redenen, De rechtbank, ... verklaart de vordering van eiser ontvankelijk,

doch ongegrond en wijst hem er diensvolgens vanaf ...

Trav. Charleroi (6e ch.) - 2-2-1978 Pr. : Dermine - M.P. : Tixhon

Pl. : Mes Koot & Van Drooghenbroeck - A./C.N.P.R.S. (R.G. 12675 R)

SÉCURITÉ SOCIALE. - RÉPÉTITION DE L'INDU. - MAUVAISE FOi.

Le seulfait de percevoir des prestations indues n'exclut pas la bonnefoi. Le dol ne se présume pas et doit être prouvé.

SOCIALE ZEKERHEID. -TERUGVORDERING. -KWADE TROUW.

Het enkel feit onverschuldigde betalingen te ontvangen sluit de goede trouw niet uit. 1

Bedrog dient bewezen en mag niet verondersteld worden.

La décision de la C.N.P.R.S.

La C.N.P.R.S. a fixé l'indu à 293.496 F pour la période du 1 er septembre 1971 au 31 mai 1976.

Le recours de Mme A.

Mme A. invoque son age (N.B. elle est née en 1902) et la maladie. ·Elle croyait avoir droit, à la fois à sa pension de retraite (N.B. des pouvoirs publics) et à la pension de carrière d'ouvrier mineur. Elle ajoute : «je n'y comprends plus rien ».

La décision administrative de l'O.N.P.T.S., avec effet au 1 er juillet 1967, réduit à 9.455 F l'an Ie montant de la pension de veuve de mineur, suite à l'octroi d'une retraite des pouvoirs publics de 39.313 F. Il s'agit de l'application de l'article 19 § 1 er de l'arrêté royal du 28 mai 1958.

Absence de dol, de mauvaise f oi ou de fraude.

1. La C.N.P.R.S. invoque à l'encontre de Mme A. la mauvaise foi. Elle se base sur la mention « mauvaise foi » figurant au verso du

Page 41: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 281 -

document III (mandat de paiement de l'O.N.P.T.S.) et revendique, à son profit, l'application de la prescription quinquennale (art. 21, loi 13-6-66, modifiée par la suite).

2. L'erreur de droit peut entrer en ligne de compte aussi bien que l'erreur de fait. La solution est traditionnelle (De Page, Droit civil, éd. 1962, t. 1, n° 42, note 4 et références citées). La maxime 'Nemo jus ignorare censetur', ne s'applique qu'en matière pénale (De Page, loc. cit., note 5; Cass. 20-1-43, Pas. 1943, 1, 28. Encore faut-il que l'erreur ne soit pas invincible ).

3. La complexité du droit de la sécurité sociale, jointe à sa permanente évolution, ne permet pas toujours aux assujettis sociaux de vérifier efficacement leur droit aux prestations. Le seul fait de recevoir des prestations indues n'exclut pas la bonne foi. On sait d'ailleurs que l'adage suivant lequel <mul n'est censé ignorer la loi » ne fait nullement peser sur tous une présomption de connaissance de toutes les règles de droit. Ce serait, surtout aujourd'hui, un défi au bon sens. Il signifie simplement que nul ne peut se retrancher derrière son ignorance d'une règle légale pour en écarter l'application. Voir G. Ghestin, La notion d'erreur dans le droit positif actuel, thèse, Paris, p. 53, n° 53, et note sous Cass. fr. 3-11-72, J.C.P. 1974, n° 17.692; C. trav. Liège 27-6-73, J.L. , p. 3; M. le procureur général Jules Leclercq, La répétition de l'indu dans le droit de la sécurité sociale, n° 38, note 78, R.D.S. 1975, p. 413).

4. Le dol ne se présume ·pas et doit être prouvé (art. 1116 C.C.). (De Page, cfr cit., t. 1, p. 70, n° 53; M. le procureur général J. Leclercq, cfr cit., n° 40, note 81, et jurisprudence citée).

5. Mme A. a perçu, depuis le 1 er janvier 1952 (à l'äge de 49 ans et demi) la pension de veuve de mineur. Depuis le 1 er juillet 1967 (à l'äge de 65 ans), elle perçoit sa pension de retraite.

6. Il existe en faveur de Mme A., à tout le moins, un doute. 7. La C.N.P.R.S. n'établit pas la preuve de dol ou de mauvaise

foi à charge de Mme A. ...

Sommaires - Korte inhouden

Cour de cassation - 3-11-1976 Pr.: Naulaerts - Av. gén.: Lenaerts

Pl. : Me A. Houtekier - l.N.A.M.1./P.

RECHERCHE D'EMPLOI. - ABSENCE LÉGALE. - CONDITION.

En vertu de l'article 17 des lois coordonnées relatives au contrat d'emploi, !'employé peut s'absenter du travail avec maintien de sa rémunération en vue de rechercher un nouvel emploi.

Page 42: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 282-

Cette disposition légale sauvegarde les intérêts de !'employé au point de vue sécurité d'existence; elle est impérative. Il s'en suit que l'employeur ne peut restreindre le droit susvisé en obligeant !'employé ou bien à solliciter l'autorisation de s'absenter ou bien à faire la preuve que les heures d'absence ont été consacrées à la recherche d'un autre emploi.

Lorsque l'employeur soutient que !'employé n'a choisi certaines heures pbur s'absenter que pour lui causer un dommage, ou qu'il a utilisé ces heures dans un but autre que celui de la recherche d'un nouvel emploi, la charge de la preuve de pare il abus de droit lui incombe.

ÜP ZOEK NAAR WERK. - WETTELIJKE AFWEZIGHEID. - VOORWAARDE.

Krachtens artikel 17 der gecoördineerde wetten van de bediendenovereenkomst mag de bediende afwezig zijn op het werk met behoud van loon om een nieuwe betrekking te zoeken.

Deze wettelijke bepaling beschermt de belangen van de bediende wat betreft de bestaànszekerheid en is imperatief De werkgever kan dit recht niet beknotten door zijn toelating te verbinden aan de afwezigheden of door het bewijs te eisen dat de afwezigheidsuren wel degelijk besteed werden aan het zoeken van een andere betrekking. · ·

Wanneer de werkgever voorhoudt dat de werknemer juist bepaalde uren afwezig was om hem nadeel te berokkenen of wanneer hij beweert dat de afwezigheid niet gebruikt werd om ander werk te zoeken, dan draagt de werk­gever de bewijslast van deze beweringen.

Note. -Les principes que la Cour de cassation a dégagés de l'article 17 des lois coordonnées sur le contrat d'emploi donne !'occasion de refaire Ie point en ce qui concerne les absences autorisées par Ie législateur avec maintien de la rémunération et accordées aux travailleurs pour rechercher un nouvel emploi pendant Ie délai de leur préavis 1

).

1. Les travailleurs visés par la législation sur les «absences légales » sont non seulement les employés mais également les ouvriers (loi du 10-3-1900, art. 19 quater), les domestiques (loi du 24-4-70, art. 30) et les étudiants -sauf ceux qui ne travaillent pas plus de 2 heures par jour dans leur emploi (loi du 9-6-70, art. 11, alinéa 2 et A.R. 12-6-70). Les textes légaux ne distinguant pas selon que l'employeur a donné ou reçu congé, le droit de s'absenter appartient au travailleur dans les deux cas.

2. Au point de vue de la fréquence et de la durée, Ie travailleur peut s'absenter une ou deux fois par semaine pourvu que !'absence ou les absences ne dépassent au total une journée de travail; cependant, !'absence est réduite à une demi-journée par semaine à l'égard des ouvriers <lont Ie préavis est inférieur à sept jours et, durant la période antérieure aux six derniers mois de préavis, à l'égard des employés <lont la rémunération excède 250.000 F.

1) Voir la fiche de synthèse sur les «àbsences légales» publiée in R.D.S. 1971,

p. 237 et 239, ainsi que la note sous C.P. Vilvorde 28-4-64 (R.D.S. 1965, 86).

Page 43: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 283

D'autre part, l'ouvrier n'a pas droit aux «absences légales » lorsque l'exécution du contrat est suspendue par des intempéries et pour les causes économiques, en exécution des articles 28ter et 28quater de la loi du 10 mars 1900.

3. Des termes légaux eux-mêmes, il ressort que Ie législateur a eu comme hut d'accorder au travailleur en préavis, non un jour de «congé payé», mais Ie droit de s'absenter uniquement pour chercher un nouvel emploi: Ie travailleur ne peut donc prétendre à bénéficier de la législation en matière d'absence légale pour un motif autre que celui de retrouver une situation, mais la preuve de l'utilisation des absences par Ie travailleur à d'autres fins incombe à l'employeur.

Comme la Cour de cassation l'a précisé dans l'arrêt du 3 novembre 1976 repris ci-dessus en sommaire et contrairement à ce que nous avions cru pouvoir - avec prudence - déduire des textes légaux et des principes généraux en ce qui concerne la charge de la preuve, Ie travailleur n'est pas tenu d'établir qu'il a effectivement consacré les absences légales à la quête d'un autre emploi: la charge de la preuve d'un abus dans Ie chef du travailleur repose sur l'employeur.

Cependant, l'employeur peut évidemment demander au travailleur, sans exiger de preuves, Ie relevé des démarches qu'il a faites pour retrouver un emploi et pareille demande ne constitue en rien une restriction du droit aux absences légales. D'autre part, on ne voit guère la raison pour laquelle Ie travailleur ne donnerait pas les renseignements sollicités : un refus de sa part pourrait dès lors constituer pour l'employeur un indice d'une utilisation abusive des dispositions légales en la matière par Ie travailleur et, Ie cas échéant, une présomption à l'encontre de celui-ci.

4. Selon les travaux préparatoires et une interprétation de bon sens des textes légaux, Ie travailleur doit disposer d'un certain temps pour chercher un nouvel emploi: eet emploi trouvé, Ie travailleur n'est plus en droit de s'absenter en se fondant sur la législation concernant les absences légales. Cette inter­prétation est conforme à la quasi unanimité de la doctrine ainsi que de la jurisprudence consacrée d'ailleurs par la Cour de cassation en son arrêt du 9 avril 1965 (R.D.S. 1965, 152 et Pas. 1965, 1, 851, annotés; voir encore Trav. Verviers 26-5-76, J.T.T. 1976, 280).

5. L'employeur, dit encore la Cour de cassation en son arrêt du 3 novembre 1976, ne peut obliger le travailleur à solliciter l'autorisation de s'absenter; c'est logique: l'absence légale étant un droit du travailleur, celui-ci n'est pas tenu <l'en demander l'autorisation. Cela signifie-t-il que le travailleur a le droit de s'absenter durant Ie préavis quand bon lui semble sans se soucier des intérêts de l'employeur et donc sans son accord? Nous ne le pensons pas: ni les dispositfons légales ni la Cour de cassation ne disent cela même impli­citement.

Le droit de s'absenter, qui ne peut en rien être restreint, est une chose; le choix du jour ou !'absence, qui reste de droit, se produira compte tenu des intérêts des parties, en est une autre et l'accord de l'employeur sur la date à laquelle l'exercice du droit de s'absenter pour rechercher du travail ne constitue pas, sauf mauvaise volonté, une restriction de ce droit.

Il peut être utile ici de préciser que dans le cas soumis à la Cour de cassation, l'employeur - un établissement d'intérêt public - avait établi une

Page 44: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 284-

note de service selon laquelle les absences pour rechercher un nouvel emploi devaient -d'une part faire l'objet d'une demande préalable au chef de service qui les fixait suivant les nécessités de l' Administration et en avertissait la Direction du personnel, d'autre part être justifiées postérieurement par une attestation. Dans pareil cas Ie droit du travailleur était évidemment restreint, puisque l'employeur décidait · seul de la date des absences selon les nécessités du service: il ne s'agissait donc nullement en l'espèce d'un accord à trouver entre parties. Le pouvoir judiciaire ne pouvait pas ne pas sanctionner pareille attitude (Trav. Bruxelles 26-11-74, R.G. 4460 confirmé par Cass. ici com­menté).

Ainsi donc, nous croyons qu'il appartient aux parties de se mettre d'accord sur la date des absences légales; ce n'est du reste qu'élémentaire courtoisie et il n'appartient ni à l'employeur ni au travailleur de prendre une décision unilatérale à eet égard.

6. A défaut d'accord entre Ie travailleur et l'employeur, la date des absences légales doit en principe être fixée par la juridiction du travail et, <levant celle-ci, l'employeur aura la charge de prouver Ie caractère abusif du choix fait par Ie travailleur; néanmoins, Ie recours aux tribunaux doit être exercé avec modération compte tenu des circonstances et il doit en être spécialement ainsi en cas de court délai de préavis; dans cette dernière hypothèse, pareil recours peut en effet se révéler illusoire; aussi bien, ne pourrait-on considérer comme un motif grave Ie fait pour un travailleur de s'absenter sans l'accord du patron, un ou deux demi-jours pour retrouver de l'ouvrage, sauf si ce fait était accompagné de circonstances constitutives de fautes graves, telles que grossièreté, voies de fait, violence.

7. Est-il nécessaire en conclusion de souligner que, dans la recherche d'un accord sur la date des absences légales, si les intérêts de l'employeur méritent considération et doivent être sauvegardés pour l'essentiel, la situation du travailleur congédié, parce qu'elle risque d'être particulièrement grave surtout en période de crise économique, doit dès lors faire l'objet d'une grande compréhension? L'employeur facilitera donc au maximum les démarches du travailleur qu'il licencie, ceci dans l'intérêt de ce travailleur et dans Ie souci du bien commun.

Cour de cassation (3e ch.) - 5-9-1977 Caisse X./A. (n° 5565)

ALLOCATIONS FAMILIALES. - PRESCRIPTION. - ÜRDRE PUBLIC.

G.H.

Les règles de prescription contenues dans l'article 120 des lois coordonnées relatives aux allocations familiales pour travailleurs salariés sant d'ordre public, ainsi que Ie démontre l'alinéa final de cette dispo­sition, aux termes duquel les caisses de compensation et /'office national d'allocations familiales poilr travailleurs salariés ne renonceront

Page 45: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 285-

en aucun cas au bénéfice de la prescription, telle qu'elle est définie par !edit art iele.

La violation de l'article 120 de ladite loi peut donc être invoquée pour la première fois devant la Cour.

KINDERBIJSLAGEN. - VERJARING. - ÜPENBARE ORDE.

De verjaringsregelen van artikel 120 der geordende wetten aangaande de kinderbijslagen voor werknemers zijn van openbare orde; dit blijkt uit het laatste alinea van deze bepaling, waar gesteld wordt dat de compensatiekassen en de Rijksdienst voor kinderbijslagen der werknemers in geen geval zullen afzien van het voordeel van de verjaring, zoals bepaald in vermeld artikel.

Een overtreding van artikel 120 van vermelde wet kan dus voor het eerst voor het Hof ingeroepen worden.

Arb. h. Antwerpen (2e k.) - 11-6-1976 Vz. : Lannie - O.M. : Wildiers

Pl.: Mrs De Wolf & Van den Heuvel-p.v.b.a. D./R. (A.R. 1117/75)

UITWINNINGSVERGOEDING. - BASIS VAN BEREKENING.

De uitwinningsvergoeding dient op dezelfde basis berekend als de opzegvergoeding, zoals blijkt uit de voorbereidende werken en commentaar op de wet van 30juli1963.

INDEMNITÉ D'ÉVICTION. - BASE DU CALCUL.

L 'indemnité d'éviction doit être calculée sur la même base que l'indemnité de rupture, comme il appert des travaux préparatoires et des commentaires de la loi du 30 juillet 1963.

Note. - La Cour du travail d'Anvers, réformant Ie jugement rendu par Ie tribunal du travail du même lieu, a estimé que les avantages acquis en vertu du contrat conclu avec un représentant de commerce doivent être inclus dans la base de calcul de l'indemnité d'éviction, comme c'est Ie cas pour l'indemnité de préavis.

Nous ne pouvons, en ce qui nous concerne, nous rallier à cette thèse. L'article 20 des lois coordonnées sur Ie contrat d'emploi, qui concerne

l'indemnité compensatoire de préavis, prévoit expressément ~'intégration, dans la base de calcul de celle-ci, et des appointements et des avantages acquis en vertu de la convention.

Cette disposition fit couler beaucoup d'encre notamment lorsqu'il s'est agi de savoir si Ie double pécule était ou non à considérer comme un « avantage acquis en vertu de la convention ».

La Cour de cassation semble avoir mis un terme aux discussions en prononçant Ie 22 mai 1974, trois arrêts décidant que Ie double pécule avait bien la qualité d'avantage acquis en vertu de la convention, prévu à l'article 20 des lois coordonnées.

Page 46: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 286-

L'indemnité d'éviction, quant à elle, trouve son siège légal à l'article 15 de la loi du 30 juillet 1973. Dérogatoire au droit commun, et déjà à ce titre d'interprétation restrictive, elle n'existe qu'au profit de cette catégorie spéciale d'employés que sont les représentants de commerce.

Or ledit article 15 se réfère, pour Ie calcul de l'indemnité d'éviction, à la « rémunération » du représentant. Cette rémunération est par ailleurs définie à l'article 3 de la même loi qui énonce : «la rémunération du représentant consiste, soit en un traitement fixe, soit en des commissions, soit en partie en un traitement fixe et en partie en des commissions ». Rien d'autre.

Ce texte légal nous paraît clair, et il n'y a pas lieu de recourir à son sujet à une quelconque source d'interprétation.

D. PARISIS-DRESSE.

Arb. h. Antwerpen (2e k.) - 19-12-1977 Vz.: Rauws - Pl.: Mrs Vets & Bevernage (A.R. 714/76)

KWALIFICATIE. - BASKET-BALLSPELER.

Wanneer een sportman de sport als beroep beoefent, d.i. wanneer hij ze beoefent om daarmee zijn brood te verdienen, kan dit beroep in het raam van een arbeidsovereenkomst uitgeoefend worden. Dit is het geval wanneer een beroepssportman zich jegens een club ertoe verbindt om in een verhouding van ondergeschiktheid tegen loon deel te nemen aan wedstrijden, trainingen en andere manifestaties.

De estetische, spektakel- en showbestanddelen van de prestaties van een basketbal/speler en de osmose die tussen mentale en fysieke kwaliteiten daarbij optreedt, maken dat zulke sportman een bediende is.

QUALIFICATION. - JOUEUR DE BASKETT.

Lorsqu'un sportif exerce Ie sport comme profession c.-à-d. lorsqu'il s'y adonne pour gagner sa vie, cette profession peut être exercée dans Ie cadre d'un contrat de travail. Tel est Ie cas lorsqu'un sportif professionnel s'engage à l'égard d'un club à participer à des épreuves, des entraînements et d'autres manifestations.

Les éléments esthétiques, de spectacle et de démonstration des prestations d'un joueur de basketbal/ et /'osmose existant entre les qualités mentales et physiques mises en <J!Uvre; font de ce sportif un employé.

C. trav. Bruxelles (4e eb.) - 3-3-1978 Pr. : Gaignaux - Pl. : Mes Verbruggen, Martin & Marres

T. et s.a. I./P. & soc. A. (R.G. 5910 (6570)

PROCÉDURE. - RENVOI DEVANT PREMIER JUGE.

Dés lors que, d'une part, le tribunal statuant exclusivement sur un déclinatoire de compétence tout en renvoyant !'affaire au róle quant au fond se déclare compétent, et que, d'autre part, la Cour confirme cette

Page 47: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

.- 287 -

compétence, il échet de renvoyer !'affaire devant Ze premier juge en prosécution de cause pour examen duf ond.

RECHTSPLEGING. -TERUGZENDING NAAR EERSTE RECHTER.

Wanneer de rechtbank zich enkel uitsprak over de bevoegdheid en voor het overige de zaak naar de rol verwees, dan dient het Hof, dat bevestigend oordeelde over de gevonniste bevoegdheid, de zaak terug te zenden naar de eerste rechter voor verdere behandeling ten gronde.

Note. - L'arrêt renvoie à C. trav. Bruxelles 26-11-75 (R.D.S. 1976, 393).

C. trav. Bruxelles ( 4e ch. B) - 15-3-1978 Pr. : Hélin - Pl. : Mes Van Gend & Haas (R.G. 6399)

PROCÉDURE. - RENVOI DEVANT PREMIER JUGE.

Il suil des termes généraux de l'article 1068, al. 2, C.J. qu'il y a lieu de renvoyer la cause au premier juge dès fors que la mesure d'instruction ordonnée par lui est confirmée, fût-ce partiellement, même si cette mesure d'instruction a déjà été exécutée.

RECHTSPLEGING. -TERUGZENDING NAAR EERSTE RECHTER.

Uit de bewoordingen van artikel 1068, al. 2, G. W. volgt dat de zaak dient terug overgemaakt aan de eerste rechter indien de door hem uitgevaardigde onderzoeksmaatregel werd bevestigd ook al weze het maar gedeeltelijk en zelfs indien de onderzoeksmaatregel reeds werd uitgevoerd.

Note. - L'arrêt cite dans Ie même sens: C. trav. Mons 6-5-77 (R.G. 2951); C. trav. Bruxelles 16-11-77 (R.G. 5233), 11-1-78 (R.G. 5586), 25-1-78 (R.G. 5585) et 8-2-78 (R.G. 5887).

C. trav. Liège (4e ch.) - 18-5-1977 Pr. : Joiris - Pl. : Mes Racelle loco Landrain & Mottard

s.p.r.l. L.T./L. (R.G. 4914/1976)

1. CLAUSE D'ESSAI. - DURÉE ILLICITE. - PAS DE NULLITÉ ABSOLUE.

II. PRÉAVIS. - LETTRE NON SIGNÉE. - CoNSÉQUENCES.

1. Une clause d'essai de douze mois est illicite mais n'est pas nulle pour autant. La durée doit être ramenée au maximum légal.

II. Une lettre recommandée non signée, notifiant Ze préavis répond au prescrit de la loi, puisqu'elle n'a pas nui à son destinataire qui, sachant de qui elle émanait, s'y est conformé.

Page 48: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 288 -

l. PROEFCLAUSULE.-ÜNGEOORLOOFDE DUUR. -GEEN ABSOLUTE NIETIG­HEID.

II. ÜPZEGGING. - NIET ONDERTEKENDE BRIEF. - GEVOLG.

I. Een proefclausule van een jaar is ongeoorloofd maar daarom niet nietig. De duur dient herleid tot het wettelijk maximum.

Il. Een aangetekende doch niet ondertekende brief met opzegging voldoet aan de voorschriften van de wet daar de bestemmeling de afzender kende en de opzegging naleef de.

C. trav. Mons (3e ch.) - 28-3-1977 Pr. : Gillain - M.P. : Mallié

Pl. : Mes Saint-Ghislain loco Wattier & Bultiau B./E.B. (R.G. 2.652)

HANDICAPÉ. - NoTION. - PoRTÉE.

La loi du 27 juin 1969 relative à l'octroi d'allocations aux handicapés est de portée générale en ce qu'elle organise un système d'indemnisation de divers handicaps relevant de plusieurs disciplines sociales, les seules restrictions mises à eet octroi procédant d'une part d'une hiérarchie dans les prestations dues pour la même incapacité de travail et d'autre part de l'incidence des ressources dont bénéficie Ie demandeur de l'allo­cation.

Le guide barème médical considère comme « handicapé » au sens légal du terme quiconque subit un préjudice dû à une limitation de la motricité ou des possibilités de fonctionnement des membres peu importe que la lésion résulte d'une affection congénitale ou soit acquise.

MINDER VALIDE. - BEGRIP. - DRAAGWIJDTE.

De wet van 27 juni 1969 met betrekking tot de vergoeding aan de minder validen heeft een algemene draagwijdte waar zij een vergoeding voorziet voor ver­schillende handicaps die vallen onder verscheidene sectoren van sociaal recht; de enige beperkingen aan deze toekenningen volgen uit de indeling der prestaties die voor dezelfde arbeidsongeschiktheid verschuldigd zijn enerzijds en de samenloop der inkomsten waarover de aanvrager der toelagen beschikt anderzijds.

De gids der geneeskundige verstrekkingen aanziet als minder valide in de zin van de wet elk nadeel te wijten aan de vaardigheid van beweging of de bewegingsmogelijkheid der ledematen onafgezien of het letsel is toe te schrijven aan een aangeboren of een opgedane aandoening.

C. trav. Mons (2e ch. B) -13-10-1977 s.a.l.B./B. (R.G. 2858)

RuPTURE. -Acrn ÉQUIVALENT À RUPTURE. - NonoN.

La nature du contrat d'emploi, du fait qu'il place l'un des con­tractants dans un état de subordination, autorise l'employeur dans la

Page 49: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 289-

mesure ou les diverses conditions de travail n 'ont pas fait l'objet d'un accord exprès ou tacite, à les déterminer et à les modi.fier. Il ne peut toutefois être porté atteinte, de façon unilatérale, à l'un des éléments essentiels du contrat. Constitue la modificafion d'une condition essentielle celle qui cause au travailleur un préjudice matériel ou mora!.

La nature du travail presté est un élément essentie! du contrat; sa modification entraînant rétrogradation ou perte de prestige, équivaut à un acte de rupture. Toutefois, il convient de disting14er Ie type de fonction de sa mise en <euvre concrète; au sein d'une même fonction, les mutations de poste doivent être admises dès fors qu'elles ne procèdent pas d'une intention malveillante ou vexatoire. Des travailleurs engagés pour des fonctions non strictement précisées, telles celles de secrétariat, peuvent, dans les limites de leur qualification, être ajfectés à d'autres postes.

FEITELIJKE VERBREKING. - BEGRIP.

Gezien de aard zelf van de arbeidsovereenkomst mag de werkgever de arbeids­voorwaarden bepalen en wijzigen voor zover deze. niet uitdrukkelijk of stilzwijgend werden vastgelegd in een accoord. Een essentieel element van de overeenkomst mag echter niet eenzijdig gewijzigd worden. Het berokkenen van materiële of morele schade aan de werknemer is dergelijke eenzijdige wijziging van een essentieel element.

De aard van het uitgevoerde werk is een hoofdbestanddeel van het kontrakt; een wijziging met verlies of vermindering van gezag als gevolg houdt verbreking in. Nochtans dient men de aard van een funktie te onderscheiden van de konkrete uitvoering; bij eenzelfde funktie moeten taakwijzigingen aanvaard worden wanneer zij niet uitgaan van een kwaadwillig of krenkend opzet. Aan bedienden, aange­worven voor funkties die niet scherp omschreven werden, zoals sekretariaatswerk, kunnen binnen hun hoedanigheid andere taken worden opgelegd.

C. trav. Mons (3e ch.) - 19-12-1977 E./N.S.S.S. (R.G. 2719)

RuPTURE. - ABSENCE NON JUSTIFIÉE. - CoNDITIONs DE DÉNON­

CIATION.

L 'employeur est fondé à penser que Ie travailleur en absence injustifiée et qui ne manifeste aucune intention ne fût-ce que de Ie contacter alors qu'il est spécialement invité à certifier son absence, sans pouvoir exciper d'un motif expliquant son inertie, n 'a plus Ie dessein de voir se poursuivre Ie contrat.

Pareil comportement vaut rupture dans Ie chef du travailleur. Sa dénonciation n 'est soumise à aucune forme ou délai particulier pour autant qu.'elle soit bien parvenue à son destinataire.

VERBREKING. - ÜNVERRECHTVAARDIGDE AFWEZIGHEID. - VOOR­W AARPEN VAN KENNISGEVING.

De werkgever mag uitgaan van de veronderstelling dat zijn werknemer niet verder het inzicht heeft de overeenkomst verder te zetten indien die werknemer,

Page 50: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 290-

naar aanleiding van een ongerechtvaardigde afwezigheid, geen enkel contact opneemt met zijn werkgever, alhoewel daartoe speciaal uitgenodigd en ook voor deze houding uiteindelijk geen enkele uitleg verstrekt.

Zulke houding houdt verbreking in in hoofde van de arbeider. De kennisgeving hiervan is niet gebonden aan enige termijn of vormvereiste voor zover zij wel degelijk de bestemmeling bereikte.

Trav. Bruxelles (le ch.) - 21-3-1977 L./s.a.G.A. (R.G. 71136/76)

MoTIF GRAVE. - FuMER DANS UN GRAND MAGASIN.

Là ou il est interdit de fumer, l'appréciation du danger plus ou moins grand d'incendie ne peut être laissée aux membres du personnel. La règle doit être respectée et il est normal qu'en cas d'inobservation de celle-ci, l'employeur fasse preuve d'une sévérité exemplaire; l'em­ployeur doit écarter tout risque de mettre en péril la sécurité des personnes et la conservation des biens. Un seul manquement à la règle peut avoir des suites catastrophiques. Un tel manquement constitue une f au te grave. ·

DRINGENDE REDEN. -ROKEN IN GROOTWARENHUIS.

Wanneer het verboden is ergens te roken komt het niet toe aan het personeel te oordelen over het al of niet aanwezig zijn van gevaar voor brand. De maatregel dient gevolgd en zo dit niet het geval is dient de werkgever streng op te treden want het is zijn taak alle gevaarvolle risico's te voorzien en de veiligheid van personen en goederen te waarborgen. Een enkele inbreuk kan katastrofale gevolgen hebben en maakt dan ook een dringende reden uit.

Trav. Bruxelles (le ch.) - 23-9-1977 C./s.a.B.B. (R.G. 54.394/75)

ÉLECTIONS SOCIALES. - CANDIDATURE DURANT CONTRAT D'ESSAI.

Un employé engagé à l'essai ne peut pendant cette période poser sa candidature aux élections sociales. Admettre Ie contraire viderait la clause d'essai de toute substance, puisque aucun licenciement ne peut intervenir pendant au moins deux ans.

SOCIALE VERKIEZINGEN. - KANDIDATUUR TIJDENS PROEFKÖNTRAKT.

Een bediende kan zich gedurende de uitvoering van een proefkontrakt niet kandidaat stellen voor de sociale verkiezingen. Het tegendeel zou elke zin ontnemen aan het proefbeding daar geen opzegging mag gegeven worden gedurende minstens twee jaar.

Page 51: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

Bibliographie - Bibliografie

Principaux articles et notes d'observations sur Ie droit social beige parus en 1977 Voornaamste artikelen en noten over het Belgisch sociaal recht verschenen in 1977

DROIT SOCIAL SOCIAAL RECHT

DE BROECK G., De sociale wetgeving in 1976 (T.S.R. 5). DE BROECK G., La législation sociale en 1976 (R.D.S. 1). FRANCK H., Réflexions sur les concepts de droit social, de droit du

travail et de droit de la sécurité sociale (J.T.T. 117). LECLERCQ J., Problèmes de concours d'infractions en cas de pluralité

de travailleurs concernés (J.T.T. 281). LEGRos R., Le droit pénal dans l'entreprise (J.T.T. 169).

Jurisprudence - Rechtspraak

LAENENS J., Kroniek van het gerechtelijk privaatrecht. Gerechtelijk jaar 1975-1976. 6°: Arbeidsrechtbank (R. W. 1976-77, 250~).

DROIT DU TRA V AIL

LES CONTRATS DETRAVAIL

ARBEIDSRECHT

DE ARBEIDS­OVEREENKOMSTEN

DELAHAUT P.J., Les étapes et les tendances de l'histoire du droit du louage de services (R.D.S. 449).

WILLAERT Ch., L'uniformisation de la législation en matière de contrats de louage de travail. État de la question. Perspectives (J.T.T. 341).

Subordination Ondergeschiktheid

DAvm A.-F., Apropos d'un critère de la nature juridique, contractuelle ou non, de la relation de travail subordonné: le champ d'appli­cation du droit de travail (Ann. Fac. dr. Liège 109).

Qualification. Critère Kwalificatie. Criterium

Application - Toepassing

DARDENNE C., Réflexions sur la notion de «cadre» dans Ie droit social belge (J.T.T. 97).

Page 52: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 292-

Législation. Loi applicable Wetgeving. Wet van toepassing.

GoFFIN F., L'application de la loi étrangère au contrat d'emploi lors de sa rupture (R.D.S. 193).

Forme et preuve Vorm en bewijs

Essai - Proef

HouBEN M., Arbeidsovereenkomst bedienden. Proefbeding. Noot (R. W. 1977-78, 1056).

Obligations Verplichtingen

Rémunération - Bezoldiging

C. W., Rémunération fixe. Indexation. Note (J.T.T. 163). SrnvcK J., Problemen omtrent de girale uitbetaling van het loon

(T.S.R. 343). VAN HoNsTÉ M., Considérations sur la notion de rémunération

(J.T.T. 1).

Su~pe11sion. _ Schorsing

VANACHTER 0., Arbeidsovereenkomst bedienden. Opzegging. Termijn. Schorsing. Noot (R. W. 1977-78, 115).

Rupture Verbreking

CLAEYS Th. & ScHEYAERTS H., Démission. Violence morale. Note (J.T.T. 338).

DE foNGHE J., Ontslag van personeel in het vrij onderwijs. Noot (R. W. 1976-77, 1254).

DuMoN F., Conclusies ontslag personeel in het vrij onderwijs (R. W. 1976-77, 1939).

DuvsENS D., Algemene wijze van beëindiging van de arbeidsovereen­komst. Noot (T.S.R. 428).

RmAux M., Ontslag van personeel in het vrij onderwijs. Noot (R. W. 1976-77, 1256).

S1MOENS D., Werkverlating zonder wettige reden. Noot (J.T.T. 92). TAQUET M. & WANTIEZ C., Démission d'une employée. Congé. Note

(J.T.T. 129).

Licenciement abusif - Willekeurig ontslag

Duams B., Het willekeurig ontslag: naar een grondige hervorming van het Belgisch ontslagrecht? (R. W. 1977-78, 81).

Page 53: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 293 -

M ariage - Huwelijk

FRANCK H., Contrat d'emploi et liberté de mariage: deux arrêts récents de la Cour de cassation (J.T.T. 149).

VERSTEGEN R., Huwelijksvrijheid en katholiek onderwijs: een keerpunt. Noot (R. W. 1976-77, 1953).

Service militaire - Legerdienst

VERHEIRSTRAETEN Ph., Rupture. Service militaire. Note (J.T.T. 332).

Préavis Opzegging

CLAEYS Th., Préavis. Employé supérieur. Note (J.T.T. 165). TRINE A., Préavis. Incapacité de travail. Reprise à temps partiel.

Note (R.D.S. 38). VANDENBERGHE G., Berekening van opzeggingstermijnen voor bedienden

(T.S.R. 198).

Indemnité de rupture Vergoeding wegens verbreking

G. H., Indemnité. Pécule de vacances. Avantage acquis en vertu de la convention. Note (R.D.S. 298).

WANTIEZ C., Intérêts légaux. Indemnité de rupture. Note (J.T.T. 335).

lndemnité d'éviction Uitwinningsvergoeding

CLAEYS Th. & ScHEYVAERTS H., Indemnité d'éviction. Note (J.T.T. 72). G. H., Représentation de commerce. Indemnité d'éviction. Signification

tardive. Note (R.D.S. 109). G. H., Représentant de commerce. Indemnité d'éviction. Calcul.

Note (R.D.S. 298).

Cession - Overdracht

HÉLIN G., Société. Scission. Cession du travailleur sans accord. N ote (J.L. 1977-78, 35).

RmAux M., Voortbestaan van de arbeidsrelatie bij overdracht van de onderneming. Noot (R. W. 1977-78, 580).

Privilège - Voorrecht

KoKELENBERG J., Het voorrecht van de werknemers: anders en (misschien) beter (R. W. 1977-78, 589).

Page 54: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 294-

LES JURIDICTIONS DUTRAVAIL

Compétence

DE ARBEIDSRECHTS­MACHTEN

Bevoegdheid

LAENENS J., Bevoegdheid van de arbeidsrechtbank ten aanzien van een in Duitsland werkende verkoopdirecteur die beweert handels­vertegenwoordiger te zijn. Noot (R. W. 1977-78, 767).

ARcHAMBEAU G., Compétence des juridictions répressives et du travail en cas d'action intentée par Ie travailleur résultant du non-respect par l'employeur d'obligations sanctionnées pénalement (R.D.S. 65).

CLAEYS Th., Compétence d'attribution du tribunal du travail et recours éventuel au tribunal d'arrondissement. Note (J.T.T. 226).

Procédure Rechtspleging

BLANPAIN R., Het taalgebruik voor de arbeidsverhoudingen. Het taal­decreet. Knelpunten eh voorstellen tot wijziging (R. W. 1977-78, 101).

GossERIES Ph., La requête de l'article 704 du codejudiciaire (J.T.T. 321). MATTHYS J., Les juridictions du travail et l'action publique du chef

d'infraction à la législation sociale (J.T.T. 265).

RELATIONS COLLECTIVES DUTRAVAIL

KOLLEKTIEVE ARBEIDSVERHOUDINGEN

Commissions paritaires Paritaire comités

JossA T., Aanvullend nationaal paritair comité voor bedienden en vrije beroepen (T.S.R. 9).

Conventions collectives de· travail Collectieve arbeidsovereenkomsten

TRlNE A., Convention collective. Indexation. Note (R.D.S. 38).

Comité de sécurité et d'hygiène

Comité voor veiligheid en hygiëne

VIAENE J., Veiligheid in de onderneming. Het juridisch statuut van de veiligheidschef (R. W. 1976-77, 2291).

Conflits collectifs du travail Coll,ctieve arbeidsgeschillen

Grève - Werkstaking

DEsOLRE E., Motif grave. Grève sauvage. Licenciement abusif. Note (J.T.T. 240).

RoELs R., La grève et ses conséquences sur les relations contractuelles (J.T.T. 229).

Page 55: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 295-

Occupation d'entreprise - Bedrijfsbezetting

TAQUET M. & WANTIEZ C., De la licéité de l'occupation d'usine (J.T.T. 189).

VAN GERVEN W., Overleg binnen de onderneming en bedrijfsbezetting (R. W. 1976-77, 2610).

RÉGLEMENTATION DUTRAVAIL

Minimum des moyens d'existence

ARBEIDS­REGLEMENTERING

Bestaansminimum

SIMOENS D., Bestaansminimum en onderhoudsgeld. Noot (R. W. 1977-78, 1136).

Crédits d 'heures Kredieturen

TAQUET M. & WANTIEZ C., Le congé politique (J.T.T. 21).

Secrétariats sociaux Sociale sekretariaten

TRINE A., Secrétariat social. Note (R.D.S. 25). S01cHER-RoussELLE M., Les secrétariats sociaux agréés d'employeurs.

Leur mission. Leur responsabilité pénale (J. T.T. 41 & 57). S01cHER-RousELLE M., Secrétariats sociaux agréés d'employeurs. Délai

supplémentaire pour transfert de cotisations. Note (J.T.T. 124).

SÉCURITÉ ET ASSURANCES SOCIALES

Sécurité sociale

SOCIALE ZEKERHEID EN VERZEKERINGEN

Sociale zekerheid

CLAASSENS H., Verplichte verzekeringen: een nieuw verschijnsel in België? Il. Arbeidsrisico's (R. W. 1977-78, 156).

LoNFILS E., Les fonds de sécurité sociale d'existence et les régimes complémentaires de sécurité sociale (R.B.S.S. 895). - De fondsen voor bestaanszekerheid en de aanvullende sociale zekerheids­regelingen (B.T.S.Z. 925).

LuTTUN J., Sociale zekerheid werknemers. Onderwerping van het onderwijzend personeel. Noot (B.T.S.Z. 802). - Sécurité sociale des travailleurs salariés. Assujettissement du personnel enseignant (R.B.S.S. 778).

MoRGENTHAL L., Le divorce, la séparation de corps, la séparation de fait et le droit de la sécurité sociale (Ann. Fac. dr. Liège 419).

NAUDTS P., Administratieve en procesrechtelijke normen bij de inter­pretatie van de sociale zekerheidswetgeving (B.T.S.Z. 612). -Normes administratives et normes de procédure lors de l'inter­prétation de la législation en matière de sécurité sociale (R.B.S.S. 602).

Page 56: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 296-

VAN LANGENDONCK J., Uitkeringen. Toepasselijkheid. Turkse gast­arbeiders. Noot (J.T.T. 200).

VIAENE J., De verhouding tussen de ziekteverzekering en de werk­loosheidsverzekering. (R. W. 1977-78, 401).

Indépendants - Zelfstandigen

VAN LANGENDONCK J., Overzicht van de rechtspraak betreffende de zelfstandigen 1974-1976 (J.T.T. 245).

Allocations familiales Kinderbijslag

LAMALLE J., L'évolution des allocations familiales pour handicapés (R.B.S.S. 686). - Evolutie van de kinderbijslag voor minder­validen (B.T.S.Z. 703).

MoNs E., Bedenkingen na een jaar toepassing van de nieuwe voor­rangsregeling inzake het recht op kinderbijslag (B.T.S.Z. 748). -Considérations consécutives à un an d'application du nouveau régime prioritaire en matière de droit aux allocations familiales (R.B.S.S. 727).

VAN LANGENDONCK J., Overzicht van rechtspraak: gezinsbijslagen (I974-l976)(B.T.S.Z. 912).-Aperçu dejurisprudence: prestations familiales (1974-1976) (R.B.S.S. -882).

Maladie-invalidité Ziekte-invaliditeit

GossERIES Ph" A.M.I. Rééducation. Choix. Note (J.T.T. 316). GossERIES Ph., A.M.I. Subrogation légale. Note (J.T.T. 67). SCHRIJVERS J., De berekening van de vergoeding voor lichamelijke

schade volgens het gemene recht en de inkomstenbelasting (R. W. 1976-77, 1125).

SIMOENS D., Inhoud van het begrip « behartigingswaardigheid » en beroepsvatbaarheid van desbetreffende beslissingen van verzeke­ringsinstellingen. Noot(R.W.1976-77, 1765).

Chömage Werkloosheid

BLANPAIN R., Gelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake tewerkstelling. De richtlijn van 9 februari 1976 (T.S.R. 257).

GEERTS P., Werkloosheidsuitkeringen. Toekenningsvoorwaarden. Fami­liale redenen. Noot (T.S.R; 296).

GossERIES Ph., Chömage. Droit aux allocations à la date de la demande. Compétence liée. Note (J.T.T. 298).

GossERIES Ph., Chömage. Travailleur chef de ménage. Conjoints séparés de fait. Note (J.T.T. 254).

GossERIES Ph., Travailleurs migrants. Libre circulation. Note (J. T.T. 26). LEROY P., La notion de chömage involontaire (J.T.T. 301). PoNET J., De opleidingsproblematiek van de werknemers (R. W.

1977-78, 961).

Page 57: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 297 -

SIMOENS D., Werkverlating en werkloosheid wegens omstandigheden onafhankelijk van de wil van de betrokkene. Noot (J.T.T. 92).

VAN LAETHEM R., La règlementation relative au chömage (R.D.S. 321).

Pensions de vieillesse Ouderdomspensioenen

DELPÉRÉE N., Pensions. La protection des bénéficiaires de pensions ou d'allocations sociales en cas de répétition de prestations de pensions, payées indûment. Note (R.B.S.S. 672). - Pensioenen. Bescherming van gerechtigden op pensioenen of sociale uitkeringen in geval van terugvordering van onverschuldigd betaalde pensioeh­uitkeringen. Noot (B.T.S.Z. 688).

ELST R., Rust- en overlevingspensioen voor mijnwerkers (B.T.S.Z. 111). - Pension de retraite et de survie d'ouvrier mineur (R.B.S.S. 109).

HicrnR P., Pensions du travailleur indépendant (J.T.T. 84). VAN LANGENDONCK J., Overzicht van de rechtspraak. Pensioen voor

werknemers (R. W. 1977-78, 1009 & 1069).

Accidents du travail Arbeidsongevallen

D. S., Accident du travail. Action en revlSlon. Modification de la situation économique. Note (R.D.S. 238).

GossERIES Ph., Accident du travail. Incapacité. Notion. Note (J.T.T. 273).

MALENGREAU X., Accident du travail. Rémunération. Vêtements de travail. Note (J.T.T. 126).

MATTELAER J., La notion d'accident sur le chemin du travail (J.T.T. 133). .

P1ROTTE J., Pluralité de résidences en matière d'accidents survenus sur le chemin du travail (R.B.S.S. 593). - Pluraliteit van verblijf­plaatsen inzake ongevallen op de weg naar en van het werk (B. T.S.Z. 603).

RAuws J. R., De behoefte aan een definitie van het wettelijk begrip arbeidsongeval anno 1971 (R. W. 1976-77, 2007).

SIMOENS D., Arbeidsongevallen en beroepsziekten. Kritisch overzicht van recente rechtspraak over bepaalde betwiste punten (T.S.R. 393).

VERMEIREN J., Arbeidsongevallen. Zeelieden. Noot (B.T.S.Z. 115). -Accidents du travail. Marins. Note (R.B.S.S. 118).

V.H., Accidents du travail. Note (Bull. ass. 29, 34, 41, 48, 51, 284, 287, 292 & 311). -Arbeidsongevallen. Noot (De Verz. 278 & 302).

V. P., Accident du travail. Incapacité permanente partielle. Révision. Note (J.T.T. 17).

V. P., Accidents du travail. Incapacité temporaire partielle. Remise au travail. Note (J.T.T. 187).

Page 58: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 298 -

Maladies prof essionnelles Beroepsziekten

VIAENE J., Le problème de l'octroi des soins de santé pour des raisons préventives en matière d'assurance maladies profession­nelles (J.T.T. 215).

Handicapés Minder-validen

HouBART J., Allocations pour handicapés. Note (R.B.S.S. 992). -Tegemoetkomingen aan minder-validen. Noot (B.T.S.Z. 1021).

PÈTRE P., lnventaire succinct de la législation relative aux handicapés et remarques critiques (R.B.S.S. 52). - Beknopte inventaris van de wetgeving betreffende minder-validen en kritische bemerkingen (B.T.S.Z. 53).

S1MOENS D., Overzicht van rechtspraak: minder-validen (1974-1976) (B.T.S.Z. 1014). - Aperçu de jurisprudence: handicapés (1974-1976) (R.B.S.S. 986).

VAN LANGENDONCK J., Tegemoetkoming aan minder-validen. Noot (J.T.T. 201).

O.C.M.W.

SENAEVE P., Openbare centra voor maatschappelijk welzijn (R. W. 1976-77, 1179).

Comptes rendus - Boekbesprekingen

DE BusscHERE C., De feitelijke scheiding der echtgenoten, Gent, Story­Scientia, 1978, xx1 + 356 blz., 1.680 F.

De feitelijke scheiding is een problematiek waarmee het recht zich hoe langer hoe meer in te laten heeft. Het sociale-zekerheidsrecht kent reeds lang (vooral inzake pensioenen en gezinsbijdragen) bijzondere voorzieningen voor niet-samenwonende echtgenoten.

Een zeer moedige en geslaagde poging om inzicht te verwerven in de burgerrechtelijke en fiscale - niet de sociaal-rechtelijke - aspecten van de feitelijke scheiding is onlangs ondernomen door Carl De Busschere, vrij assistent aan de K. U. Leuven en juridisch adviseur bij de Koninklijke federatie van Belgische notarissen naar aanleiding van zijn doctoraatsverhandeling gereed om grote diensten te bewijzen aan juristen, maar ook aan sociale instellingen en gezinsconsulenten. Tussen het familierecht - in de brede zin, dus met inbegrip van het familiaal vermogensrecht - en het sociale-zekerheidsrecht bestaan immers zeer veel raakvlakken, en juist op die grensgebieden situeert zich voor de praktizijnen een groot deel van de problemen.

Dries S1MOENS.

Page 59: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 299 -

ERSTLING Jay. A., Le droit de se syndiquer, Genève, B.l.T., 1977, vi-84 p., 15 FS.

En 1948, la Conférence internationale du travail adoptait la con­vention (n° 87) sur la liberté syndicale et la protection du droit syndical. L'auteur fait Ie point, dans ce livre, - à partir de !'analyse des dispositions légales et réglementaires en vigueur dans les États membres de l'O.I.T., qu'ils aient ratifié eet instrument (86 au 1-6-77) ou ne l'aient pas fait -, des problèmes qui se posent en ce qui concerne Ie droit des travailleurs «de constituer des organisations de leur choix, ainsi que celui de s'affilier à ces organisations ». De l'avis des organes de controle de 1'0.1.T., chargés de veiller à l'application des normes internationales du travail, les principes posés par la convention n° 87 sont dans !'ensemble aujourd'hui acceptés. Toutefois, l'application de la convention a soulevé, dans plusieurs pays, des difficultés qui diffèrent de l'un à l'autre et qui ont trait, par exemple, à la structure et à la composition des syndicats ou aux régimes de « monopole syndical ». La publication de cette étude, qui permet de faire une comparaison de la situation dans toute une série de pays, devrait contribuer à promouvoir et à faire pleinement reconnaître le droit proclamé dans la convention n° 87.

A..TRINE.

NuYTS R., Les établissements classés comme dangereux, insalubres ou incommodes et autres réglementations relatives à la maîtrise de l'environnement industrie/, Brugge, Éd. Van den Broele, 1977, 2 vol., feuillets mobiles, 2950 F.

Cet ouvrage est une contribution importante à l'amélioration de l'environnement en donnant un aperçu clair des lois et règlements qui régissent la problématique de l'environnement industrie!.

L'auteur, depuis longtemps familiarisé avec la matière, a conçu son ouvrage comme un guide pratique pour tous ceux qui sont confrontés avec la réglementation des établissements dangereux, insalubres ou incommodes, Ie régime des appareils à vapeur, Ie <langer des radiations ionisantes, Ie code des mines, Ie règlement général sur les explosifs, la lutte contre la pollution atmosphérique, la protection des eaux de surface et souterraines, la lutte contre Ie bruit, les déchets toxiques, l'aménagement du territoire et !'urbanisme.

Cet ouvrage, riche d'exemples et notamment auxquels une documen­tation exhaustive en la matière est d'autant plus précise qu'elle est plus rare.

A. TRINE.

VAN WuMEERSCH Marc, Het Europees sociaal fonds. Betekenis voor België. Verhandeling Licenciaat Europees Recht, R.U.G., 1977.

Het Verdrag van Rome schrijft geen gemeenschappelijke sociale politiek voor, maar enkel een nauwe, onderlinge samenwerking tussen

Page 60: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 300 -

de lidstaten, die door de Commissie moet aangewend worden om de sociale vooruitgang te bevorderen.

Het Europees sociaal fonds (E.S.F.) is een instrument dat dit mogelijk moet maken. Haar rol bestaat niet uit het bepalen van politieke oriëntaties van de sociale ontwikkeling, maar wel in de ten uitvoer­legging van deze oriëntatie. De analyse van deze rol, oriëntaties, financiële middelen en verwezenlijkingen, maken het voorwerp uit van deze studie, waarbij vooral de betekenis ervan voor België benadrukt wordt.

Bij een kort overzicht van de activiteiten van het E.S.F. tussen 1960 en 1 mei 1972 stelt de auteur o.m. vast dat de werking van het E.S.F. een harmoniserende invloed had op de nationale overheids­maatregelen inzake werkgelegenheidpolitiek, zo bvb. wat België betreft bij het verlenen van nationale overheidssteun, bij binnenlandse migraties, in het kader van de wet inzake economische expansie en sociale vooruitgang van 12 februari 1961 (K.B. 20-3-61) en dit naar het voorbeeld van de desbetreffende beschikkingen van het E.S.F.

Hoofdbrok van deze studie is evenwel het overzicht van de werking van het E.S.F. na het besluit van de Raad van 1 februari 1971 (periode 1 mei 1972-77), met een kritische analyse van de juridische grond­slagen (art. 4 en 5, Basisbesluit en de algemene uitvoeringsverordening 2396/71) en van de activiteiten van de E.S.F. in de diverse interventie­gebieden die twee vormen aannemen. Aan de ene kant begeleidende maatregelen van het door de Raad vastgesteld beleid (art. 4); het betreft hier steun aan werknemers die afvloeien uit bepaalde bedrijfs­takken (landbouw, textiel), migrerende werknemers en speciale pro­gramma's voor gehandicapten en jongeren.

De bijstandsverlening op grond van art. 4 kan slechts geschieden op grond van een specifiek besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie. Anderzijds communautaire steun voor het nationaal beleid ter correctie van de structurele werkloosheid in achtergebleven regio's of verouderde bedrijfstakken o.m. via beroepsopleiding en -om­schakeling en bevorderen van de arbeidsmobiliteit (art. 5), zonder enige nadere tussenkomst van de Raad.

Getoetst aan concrete toestanden in de verschillende lidstaten, waarbij ter illustratie uitvoerig beroep gedaan wordt op tabellen en cijfermateriaal, komt de doelbewuste samenhang

1

tussen ekonomisch en sociaal beleid hier wel duidelijk tot uiting.

De auteur is evenmin blind voor de natibnale politiek in de verschillende lidstaten, zo wanneer hij het administratief beheer onder ogen neemt en pertinent de vraag stelt hoelang de verplichtende procedure de aanvraag om bijstandsverlening langs de lidstaten te laten geschieden, rekening houdend (o.m. wat België en Groot-Britannië betreft) met een belangrijke verschuiving van de verantwoordelijkheden (macht) van het centraal gezag naar het gewest. Wanneer men immers weet dat het E.S.F. tussenkomt in noodsituaties die zich vooral situeren op het vlak van de regio, het gewest, dan lijdt het geen twijfel dat de

Page 61: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 301 -

gewesten, aldus de auteur, als politieke verantwoordelijke instelling het recht voor zich zullen opeisen om rechtstreeks beroep te kunnen doen op het E.S.F. en ook op andere Europese instellingen. In dit verband wordt erop gewezen dat trouwens re'eds in Wallonië de werking van het Europees fonds voor regionale ontwikkeling aan de kaak werd gesteld.

Bij de . behandeling van de financiële en budgettaire aspecten wordt de rol van het Europees parlement nader omschreven, meer bepaald met betrekking tot het recht van amendement ten aanzien van de niet verplichte uitgaven.

Het laatste deel van de studie is gewijd aan de werking van het E.S.F. in België, waarbij o.m. de juridische bepalingen die de werkingssfeer van het E.S.F. in België beheersen (K.B. 24-10-73 en K.B. 13-3-74) ontleed worden en een balans opgemaakt wordt van alle instanties die in België in aanmerking kwamen voor bijstand, waarbij bijzonder aandacht geschonken wordt aan de R.V.A. Terloops betreurt de auteur dat té weinig Belgische instanties beroep doen op de bijstand van het E.S.F., en dit wellicht bij gebrek aan informatie.

Als globale conclusie wordt tenslotte gesteld dat het E.S.F. onge­twijfeld bijgedragen heeft tot de sociale vooruitgang in de Gemeenschap, die niet alleen verwezenlijkt kan worden door een degelijk ekonomisch beleid en tevens een instrument is tot stimulering van de Europese samenwerking, hoewel niet kan ontkend worden dat de sociale politiek in feite nog steeds onder de bevoegdheid valt van de afzonderlijke regeringen. Hier ligt dan ook één van de zwakheden van het E.S.F.: het is al te afhankelijk van de initiatieven van de lidstaten.

Vermelden wij ten slotte nog dat deze studie een uitgebreide biblio­grafie bevat betreffende de Europese sociaalrechtelijke literatuur.

H.D.

*** De kollektieve arbeidsovereenkomst. De kollektieve arbeidskon­flikten, Bulletin 1/1978, V.U.B., Centrum voor arbeidsrecht.

Het vermelde centrum neemt zich voor naar buiten te treden met navorsing en onderwijs en dit via de publikatie van een bulletin.

Hogervermelde onderwerpen worden respektievelijk behandeld door Georges Vandermeulen en Marc Rigaux en met hun onderwerp zitten beiden in de kernproblematiek van de kollektieve arbeidsverhouding.

Beide auteurs geven in hun respektievelijk artikel de juiste juridische situering en begripsomschrijving die nodig is om de materie te kunnen volgen. Nadruk dient gelegd op de goede presentatie en overzichtelijke indeling.

H.D.

*** Recueil annuel de jurisprudence beige. Année 1976, par J. Lepaffe, Bruxelles, Éd. Larcier, 1977, 618 p., 2 col., relié toile 6.820 F, relié cuir 8.598 F.

Page 62: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 302-

Ce recueil, remarquable comme à l'accoutumée, est un instrument de travail indispensable auxjuristes. Sans doute n'est-il pas spécialement consacré au droit social, mais les spécialistes de cette discipline y trouveront une sélection objective des principales décisions jurispru­dentielles rendues en cette matière, surtout au cours de l'année 1976. Au surplus, les interférences entre Ie droit social et les autres branches juridiques sont fort étroites: que l'on songe, par exemple, aux incidences qu'ont sur l'application de ses dispositions, les principes du droit civil, du droit pénal, du droit judiciaire, sans parler des con­ventions internationales. Il est, dès lors, hors de doute que Ie présent ouvrage connaîtra Ie même succès que ceux qui 1' ont précédé.

A.T.

*** Salaires et conditions de travail dans la construction. Convention collective du 31 mars 1976, Bruxelles, Féd. nat. bätiment trav. publ., s.d., 56 p.

Cette plaquette donne Ie texte et commente de façon éminemment concrète et extensive, la convention collective en question. Destinée surtout aux praticiens, c'est avec Ie plus grand profit qu'ils s'y réfèrent. On y trouvera aussi, par ex., un bref commentaire sur la manière dont s'élabore une telle convention collective.

A.T.

*** Sociale handleiding, Brussel, uitg. Service (tweemaandelijks).

De wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-78 bevat een belangrijke reeks sociale maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid. Het zogenaamd plan Spitaels werd in voornoemde wet verwerkt.

De gekende maatregelen inzake brugpensioen en stage van jongeren in ondernemingen worden verlengd en uitgebreid. Een bijzonder brug­pensioen kan worden verleend aan bejaarde invaliden en oudere werklozen. Bovendien wordt een Fonds van de humanisering van de arbeidsvoorwaarden opgericht. Het bijzonder tijdelijk kader ten slotte moet er eveneens voor zorgen dat het aantal werklozen slinkt.

Al deze maatregelen worden uitgebreid toegelicht in de Sociale handleiding.

*** Sociaalrechte/ijk woordenboek. Verklaring en eenmaking van termen, voorkomende in het sociaal recht van het nederlandse taalgebied, Brussel, Benelux Economische Unie, 3e uitg. 1977, 268 p.

In België zijn alle diensten en instellingen die rechtstreeks of onrecht­streeks onder de overheid ressorteren, verplicht de terminologie die in dit woordenboek is vastgelegd, te gebruiken voor alle teksten welke in die diensten en instellingen worden voorbereid of opgesteld. Deze

Page 63: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

~~::::-:-:-:-:-:-:-:-:::-:-:-:-:::-:::-:-:::~-:-:-:-:-:'-:-:-::c:-:-:-'l u (-:-::-:-:-:-:-:.::.::-:-:-::-:-:~~-:-.;:-;;-::-:-:-:-:--.'o.---:-::;:i • 1:-:-:-::-:-:-:-:-'.:-:-:-:-:-:-:-::-:-:-:~-:-:-:-:-:-:-:-::c:]=:I:;~:-:-::-::-..~:-:-..---:-:--.'o."':;-~-:-::-~-::::::-..---:-:-_1

i

- 303 -

verplichting is opgelegd door de Belgische Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap bij decreet van 25 september 1975 tot verbetering van de sociaalrechtelijke terminologie in de overheids­diensten. Dit boek is dus een onontbeerlijk werkinstrument.

De nieuwe uitgave bood niet alleen de gelegenheid het bestaande woordenboek op het gebied van het arbeidsrecht en het sociale­zekerheidsrecht aan te vullen en bij te werken volgens de laatste stand van de nationale en internationale wetgeving. Zij bestrijkt thans ook het terrein van de volksgezondheid, de sociale bijstand en het maat­schappelijk werk.

Het woordenboek geeft een korte omschrijving van de betekenis der gebruikte termen en aanwijzingen voor het juiste gebruik. Tevens wordt een verantwoording gegeven van de gevolgde methode.

Als bijlagen zijn aan het woordenboek toegevoegd : een systematisch overzicht van de sociale wetgeving in België en in Nederland; een alfa­betische lijst . van de ± 1. 500 termen, die door de Commissie zijn aanvaard en van de ± 900 door haar afgewezen termen; een lijst van Franse termen, welke als tegenhanger van de behandelde termen in de Belgische en internationale wetgeving zijn aangetroffen.

A.T.

Inf ormations - Berichten

Vervolmakingscyclus over raakvlakken tussen sociale zekerheidsrecht en ander rechtstakken

De opzet is: een bron van informatie te zijn ten voordele van de beoefenaars van het sociaal zekerheidsrecht, die binnen hun domein moeten afrekenen met voortdurende wisselingen in de wetgeving, rechtspraak en rechtsleer die al hun aandacht vragen, maar die tegelijk de nood ervaren op de hoogte te blijven van ontwikkelingen op andere domeinen, die door het sociaal zekerheidsrecht steeds frequenter worden betreden naarmate dit recht uitwendig (wat het toepassings­gebied betreft) en inwendig (wat de aard van de gedekte risico's en de omvang van de dekking betreft) uitbreiding neemt; veel vragen in de rechtspraak over sociale zekerheid zijn inderdaad kwesties van burgerlijk recht, procesrecht, strafrecht, administratief recht, enz.

Praktische inlichtingen. Plaats: Rechtsfaculteit K.U. Leuven, Tiense­straat 41, 3000 Leuven. De teksten van de referaten worden telkens de dag zelf ter beschikking van de deelnemers gesteld; achteraf zullen de teksten in een verslagboek worden gebundeld dat de deelnemers aan een gunstprijs zal worden aangeboden; tussen de beide inleidingen wordt een licht vieruurtje met koffie aangeboden. Er kan worden ingeschreven vpor de ganse reeks van vijf namiddagen (1.200 F) of voor een of meerdere namiddagen (telkens 300 F).

Page 64: Nog : het bijdrageplichtig looq in de sociale zekerheid ... · de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dat als volgt luidt : « § 1. De bijdragen voor sociale. zekerheid worden

- 304-

Inschrijving en inlichtingen: Instituut voor Sociaal Recht, t.a.v. Dries Simoens, assistent, Tiensestraat 41, 3000 Leuven (016/23.93.38), inschrijvingsgeld te storten op rekening nr 431-0243941-53 (Inst. Soc. Zekerheidsrecht, Leuven).

Programma. 20 okt. 1978: Sociale Zekerheid en Procesrecht (o.m. aspecten van sociaal procesrecht: bevoegdheid, procedure, rechts­pleging, evaluatie van 7 jaar werking van de arbeidsgerechten inzake sociale zekerheid) : 15 u. : openingswoord door prof J. Van Langendonck (K.U.L. en U.l.A., Directeur van het Instituut voor Sociaal Recht); 15.15 u.: inleiding door prof R. De Corte (U.I.A.); 16.30 u.: inleiding door prof W. Verougstraete (V. U.B., Voorzitter Arbeidshof te Brussel); 17.30 u. : discussie.

17 nov. 1978: Sociale Zekerheid en Economisch Recht (o.m. be­scherming van de werknemers bij faillissement, toepasselijkheid van de sociale zekerheid bij bedrijfsbezetting, bij voortzetting van de activiteit in eigen beheer, sociaalrechtelijk statuut van beheerders van vennootschappen, mandatarissen) : 15 u. : inleiding door Dr. J. Steen­bergen (assistent K.U.L.); 16.30 u. : inleiding door prof B. Dubois (R.U.G.); 17.30 u.: discussie.

15 dec. 1978: Sociale Zekerheid en Internationaal Privaatrecht (o.m. vaststelling van de toe te passen wetgeving, inwerking van de internationale verdragen in de Belgische rechtssfeer, betekenis van verordening 1408/71 t.o.v. de sociale zekerheidswetgeving, evolutie van de rechtspraak van het Hof van Justitie): 15 u.: inleiding door Dr. H. Van H outte (eerstaanwezend assistent K. U.L.); 16. 30 u. : inleiding door Mr. W. M. Levelt-Overmars Guridische afdeling-sociale ver­zekering, Gemeenschappelijk Administratiekantoor Amsterdam); 17. 30 u. : discussie.

19 jan. 1979: Sociale Zekerheid en Personenrecht (o.m. statuut van personen opgenomen in instellingen zoals ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, bejaardentehuizen: beheer van hun gelden, handelings­bekwaamheid; statuut van minderjarigen en onbekwaamverklaarden : handelingsbekwaamheid, bekwaamheid tot innen en. gebruiken van sociale prestaties): 15 u.: inleiding door prof J. M. Pauwels (K.U.L.); 16.30 u. : inleiding door Dr. K. Schutyser (directeur V.V.I., Caritas Catholica); 17.30 u. : discussie.

16 febr. 1979: Sociale Zekerheid en Administratief Recht (o.m. admi­nistratiefrechtelijk statuut van de sociale zekerheidsinstellingen, de erkenning en haar gevolgen, betrekkingen tussen de sociale zeker­heidsinstellingen en de rechtzoekenden: voorlichtings- en begeleidings­plicht): 15 u.: inleiding door prof L. P. Suetens (K.U.L.); 16.30 u.: in­leiding door prof J. Van Langendonck (K.U.L.); 17.30 u.: discussie; 18 u. : slottoespraak door Dhr. Califice Minister van Sociale Voorzorg, gevolgd door receptie.