78
De werkende wijk Een studie naar de effecten die kleinschalige bedrijvigheid op de leefbaarheid in een wijk kan hebben THESIS

Master thesis - deel 1

Embed Size (px)

DESCRIPTION

 

Citation preview

  • De werkende wijkEen studie naar de effecten die kleinschalige bedrijvigheid op de leefbaarheid in een wijk kan hebben.

    THES

    IS

  • 3D e w e r k e n D e w i j k

    colofon

    Master Thesis

    De werkende wijkEen studie naar de effecten die kleinschalige bedrijvigheid op de leefbaarheid in een wijk kan hebben.

    Naam: Marloes StokvisStudent ID: 1353284Email: [email protected]

    Universiteit: Technische Universiteit DelftFaculteit: Faculteit Bouwkunde

    Afstudeerrichting: UrbanismAfstudeer studio: Urban Regeneration in the European Context

    Hoofdmentor: dr. ir. Paul Stouten (Spatial Planning & Strategy)

    Tweede mentor: Birgit Hausleitner (Urban Design)

    Examinator: drs. Philip Koppels

    Datum: juni 2013

  • 4 D e w e r k e n D e w i j k

    De enige succesvolle methode om de leefbaarheid van stadswijken via de economie te vergroten is, aldus de onderzoekers, het ,,ondernemerschap van de wijkbewoners te stimuleren. Wijkbewoners die zelf een bedrijfje beginnen, leveren volgens het Planbureau voor de Leefomgeving namelijk wl een bijdrage aan de leefbaarheid. ,,Die hebben een historische binding met de wijk.[Planbureau voor de Leefomgeving, 2010]

  • 5D e w e r k e n D e w i j k

    Voor u ligt de master thesis behorende bij het afstudeertraject van de

    Faculteit Bouwkunde aan de Technische Universiteit Delft in de studierichting

    Stedenbouw. Dit rapport geeft het onderzoek weer naar de effecten van

    kleinschalige bedrijvigheid op de leefbaarheid in een wijk. De titel van deze

    master thesis is De werkende wijk. Deze zin kan op twee manieren worden

    opgevat, enerzijds een wijk waarin werken en bedrijvigheid centraal staat en

    anderzijds een wijk die goed functioneert.

    Tegenwoordig neemt het aantal zelfstandige ondernemers met een

    bedrijf aan huis steeds meer toe. Ook in wijken waar oorspronkelijk geen

    functiemenging was gepland, zoals de naoorlogse wijk. Veel naoorlogse

    wijken zijn onderwerp van grote herstuctureringsopgaven. De drie pijlers,

    fysiek, sociaal en economisch, moeten richting geven bij de herstructurering.

    Veelal blijft de economische pijler achterwege. Het doel van dit rapport is

    enerzijds om via een ontwerpvoorstel aan te tonen hoe bedrijvigheid door

    middel van fysieke ingrepen in de wijk gestimuleerd kan worden. Daarnaast

    wordt in dit rapport onderzocht in hoeverre het stimuleren van bedrijvigheid

    samen kan gaan met het bevorderen van de leefbaarheid in een woonwijk.

    Iedereen die gedurende dit traject zijn of haar medewerking heeft verleend,

    wil ik bij deze hartelijk bedanken. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar de

    betrokken docenten Paul Stouten en Birgit Hausleitner. Hun kennis,

    aanhoudende enthousiasme, kritische vragen en waardevolle adviezen

    hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het eindresultaat en ervoor

    gezorgd dat mijn enthousiasme voor het onderwerp telkens weer werd

    aangewakkerd .

    Marloes Stokvis

    Delft/Dalfsen, mei 2013

    voorwoord

  • 6 D e w e r k e n D e w i j k

    samenvattingDeel I | Introductie

    In een groot aantal stadswijken in Nederland heeft men te maken met

    leefbaarheidsproblemen die veroorzaakt worden door sociale, economische

    en culturele problemen (Aalders, et al., 2008). Om deze problemen aan te pakken is er door de toenmalige Minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en

    Integratie (WWI) een beleid ontwikkeld met een fysieke, sociale en econo-mische pijler. Hierbij worden meerdere wijkproblemen die elkaar verster-ken integraal aangepakt (PBL, 2010). Doordat de focus met name op de

    fysieke en sociale knelpunten heeft gelegen is hier relatief veel over bekend

    (Aalders, et al., 2008), dit in tegenstelling tot de economische pijler. De rol

    van de bestaande wijkeconomie voor verbetering van de leefbaarheid in de

    wijken blijft hierin echter onderbelicht. En dat terwijl ondernemers een flinke

    bijdrage kunnen leveren aan deze leefbaarheid (Aalders, et al., 2008: p. 3).

    Door het ondernemerschap onder bewoners te stimuleren is het mogelijk

    om daarmee ook de leefbaarheid te vergroten. Door het ondernemerschap

    in de wijk zichtbaar te maken kan het een voorbeeldfunctie krijgen voor de

    bewoners. Er blijkt namelijk dat in een stedelijke omgeving waar veel kleine

    bedrijven zijn gevestigd lokaal ook meer ondernemers starten: zien werken,

    doet werken (Ministerie van Economische Zaken, 2010).

    In dit onderzoek zal er ten opzichte van de probleemstelling een steden-bouwkundig standpunt worden genomen. Welke aspecten zijn stedenbouw-kundig relevant en hebben ruimtelijk effect op de leefomgeving. Om het

    onderzoek te kunnen toetsen zal de naoorlogse wijk Dieze-Oost in Zwolle als

    case studie dienen.

    De hoofd onderzoeksvraag die tijdens dit afstudeer onderzoek centraal

    staat luidt als volgt: Met welke ruimtelijke interventies kan het vestigings-

    klimaat voor bestaande en nieuwe kleinschalige bedrijvigheid in Dieze-Oost

    bevorderd worden, op een manier dat het ook de leefbaarheid ten goede

    komt?

    Deel II | Theoretisch kader

    In het theoretisch kader zijn de begrippen stedelijke vernieuwing, leefbaar-heid en kleinschalige bedrijvigheid onderzocht.

    De kwaliteit van zowel de woning als de woonomgeving was in de vroeg-na-oorlogse wijken vaak een stuk hoger dan in de wijken die voor de oorlog zijn

    gebouwd. Ze waren ruim opgezet met veel groen en de woningen waren

    groter met betere sanitaire voorzieningen. Bewoners waren destijds enthou-siast om in deze wijken te gaan wonen, waardoor ze in het begin goed functi-oneerden. De grote groene ruimten in de vroeg-naoorlogse wijken worden

    nog steeds positief gewaardeerd door een aanzienlijk aantal bewoners.

    Doordat de woningen relatief goedkoop zijn vormen ze een belangrijke

    huisvesting voor met name lage- en midden-inkomensgroepen. Van aantrek-kelijke woongebieden lijken deze wijken nu echter veranderd in onaantrek-kelijke gebieden met leefbaarheidsproblemen. Mensen gaan of blijven hier

    alleen wonen bij gebrek aan alternatieven.

    De drie perspectieven op leefbaarheid zijn: de gepercipieerde leefbaarheid,

    de veronderstelde leefbaarheid en de kennelijke leefbaarheid. De omgevings-kenmerken die voor de veronderstelde leefbaarheid van invloed kunnen

    zijn, kunnen het beste in combinatie met de waardering van de bewoners

    beschouwd worden. Deze gepercipieerde leefbaarheid wordt benvloed

    door de omgeving en door persoonskenmerken (Gifford, 1997) en daardoor

    subjectief en context afhankelijk. Leefbaarheid heeft betrekking op de inter-actie die er is tussen mens en omgeving, dit is de kennelijke leefbaarheid.

  • 7D e w e r k e n D e w i j k

    samenvattingDe kwaliteit van deze interactie bepaalt de mate van leefbaarheid (Dorst,

    2005). Een leefbare woonomgeving sluit zowel fysiek als sociaal aan bij het

    adaptief repertoire van de mens en wordt gewaardeerd door de bewoners

    (Dorst, 2005).

    Kleinschalige bedrijvigheid draagt op verschillende manieren bij aan de kracht

    en leefbaarheid van de wijk. Lokale bedrijven kunnen zorgen voor economi-sche groei en nieuwe werkgelegenheid in de wijk, ze leveren voorzieningen

    aan bewoners en ze investeren in hun bedrijfspand en omgeving. Hiermee

    dragen zij bij aan de veronderstelde leefbaarheid.

    Wanneer aan de eerste twee niveaus van Maslows behoeftehirarchie wordt

    voldaan zullen bewoners hun omgeving ook beter waarderen (gepercipieer-de leefbaarheid). Vervolgens zullen de sociale contacten in een leefomgeving

    belangrijk worden. Ondernemers kunnen bijdragen aan de gepercipieerde

    leefbaarheid in de wijk door de levendigheid die zij op straat kunnen creren.

    In stedelijke woonwijken is het daarom belangrijk dat de (startende) onder-nemers die nu bijvoorbeeld in flats gevestigd zijn een direct contact krijgen

    met de straat. Wanneer deze straten veranderen in een prettige omgeving

    waar mensen graag doorheen lopen of verblijven, kan dit de sociale cohesie

    in een wijk ten goede komen. Wanneer het ondernemerschap in een wijk

    duidelijk zichtbaar is, is dit goed voor de integratie en arbeidsparticipatie

    van wijkbewoners en schept het nieuwe perspectieven voor persoonlijke

    ontwikkeling (Ministerie van Economische Zaken, 2010). Zo kunnen de lokale

    ondernemers uiteindelijk ook bijdragen aan de hoogste behoefteniveaus van

    Maslow.

    Het bevorderen en versterken van de wijkeconomie kan door middel van

    verschillende initiatieven. Dit onderzoek richt zich op fysieke ingrepen

    en oplossingen. In totaal kunnen er acht verschillende punten worden

    genoemd. Een aantal van deze punten kunnen direct door middel van

    ruimtelijke ingrepen worden bereikt, bij andere kunnen ruimtelijke ingrepen

    de optimale voorwaarden geven om uiteindelijk tot dit punt te komen.

    1. Functiemenging2. Kansenzones3. Zorg voor geschikte huisvesting voor ondernemers in alle fasen4. Versterk de zichtbare economie5. Leegstand6. Versterk de sociale rol van de ondernemers in de wijk7. Verhoog de gehechtheid aan de wijk8. Investeer in een veilige en schone wijk

    Deel III | Analyse

    Elke wijk is anders en heeft zijn eigen karakteristieken en kenmerken. Door

    de wijk te onderzoeken op zijn kwaliteiten en knelpunten kunnen er keuzes

    gemaakt worden die voor deze specifieke situatie van toepassing zijn.

    De eerste stap in de analyse is een verkenning van de wijk. Hoe is de wijk

    ruimtelijk opgebouwd, wat zijn de stedenbouwkundige kenmerken en wie

    zijn de bewoners. Vervolgens is onderzocht hoe de twee hoofdthemas van

    dit onderzoek, leefbaarheid en kleinschalige bedrijvigheid, in de wijk Dieze-

    Oost terug komen.

    Dit onderzoek is vanuit een stedenbouwkundige invalshoek geschreven,

    daardoor is van de drie pijlers de fysieke pijler het startpunt. Naast de fysieke

    pijler worden ook de sociale en economische pijler in het onderzoek meege-nomen, zodat een compleet beeld van de wijk kan ontstaan en vervolgens

    ook een compleet stedenbouwkundig advies kan worden gegeven.

  • 8 D e w e r k e n D e w i j k

    samenvattingUit het theoretisch kader komen kenmerken naar voren die de leefbaarheid

    en bedrijvigheid in de wijk aantonen. Deze kenmerken zijn vormen de basis

    voor de analyse in Dieze-Oost.

    Indicatoren leefbaarheid

    Parkeervoorzieningen

    Groen (van snippergroen tot park) en water in de wijk

    Bevolkingsdichtheid [inw./ha]

    Totaal aantal inwoners

    Woningdichtheid [woonr./ha]

    Totaal aantal woonruimten

    Levendigheid, aantrekkelijkheid

    Criminaliteit, vandalisme

    Sociale veiligheid, verkeersveiligheid

    Vuil op straat, verkeerslawaai, bodemverontreiniging

    Verloedering (schaalscore)

    Verhuismobiliteit

    Percentage koopwoningen

    Gemiddeld persoonlijk inkomen per inwoner

    Gemiddeld persoonlijk inkomen per huishouden

    Bevolkingssamenstelling (heterogeniteit, aandeel niet-actieven)

    Aanwezigheid, kwaliteit en nabijheid van voorzieningen (winkels, scholen, medische voorzie-ningen, OV haltes, kinderopvang, horeca, buurthuis, bibliotheek, etc.)

    Indicatoren bedrijvigheid

    Aantal ondernemingen met 0 werkzame personen - 1 t/m 4 wp - 5 t/m 9 wp.

    Aantal ondernemingen per 100 inwoners

    Aantal zichtbare ondernemingen per 100 inwoners

    Aantal banen

    Aantal startende bedrijven met 1 werkzame persoon - 2 t/m 10 wp.

    Aantal opheffingen 1 wp - 2 t/m 10 wp

    Type ondernemingen

    Locatie van de ondernemingen (zichtbaarheid)

    Van de acht punten die gebruikt kunnen worden om de wijkeconomie te

    stimuleren kunnen de volgende punten in het ontwerp worden toegepast:

    1. Functiemenging

    2. Kansenzones

    3. Huisvesting voor ondernemers in alle fasen

    4. Versterk de zichtbare economie.

    5. Versterk de sociale rol van de ondernemers in de wijk.

    6. Verhoog de gehechtheid aan de wijk.

    7. Investeer in een veilige en schone wijk.

    Deel IV | Ontwerpvoorstel

    Met behulp van het theoretische kader en de analyse zijn er uitgangspunten

    voor het ontwerp van de naoorlogse wijk Dieze-Oost tot stand gekomen. De

    uitgangspunten gaan in op de volgende vier themas:

    1. Handhaven stedenbouwkundige structuur en versterken groenstructuur

    2. Meer woningdifferentiatie

    3. Kansenzones waar bedrijven zichtbaar zijn

    4. Oplossing voor parkeren

    Het ontwerp voor de ontwikkeling van de wijk Dieze-Oost bestaat uit de

    herontwikkeling van het Simon van Slingelandtplein als centrum voor bedrij-vigheid. Op deze plek zal een multifunctioneel gebouw komen, met onder

  • 9D e w e r k e n D e w i j k

    samenvattingandere flexibele bedrijfsruimten, horeca en appartementen.

    De Zerboltstraat vormt de verbinding tussen het bestaande centrum en

    het vernieuwde Simon van Slingelandtplein. Deze straat is geschikt voor

    commercile bedrijvigheid, door de goede ontsluiting en verbinding. Het

    straatprofiel en de bebouwing aan de zuidzijde van de Zerboltstraat zullen

    worden aangepast ten gunste van de bedrijvigheid.

    Vanuit het Simon van Slingelandtplein worden er in drie richtingen broed-straten ontwikkeld, voor nieuwe en bestaande bedrijvigheid. Langs deze

    straten zullen er nieuwe woningtypologien worden ontwikkeld, waarbij de

    zichtbaarheid van de bedrijven een belangrijk onderdeel is.

    Bij de bestaande haakvormige bouwblokken aan de Pieter Steijnstraat

    zullen nieuwe multifunctionele appartementenblokken komen. Hier worden

    wonen en werken in n gebouw gecombineerd.

    Ten slotte zal de bestaande groenstructuur verbeterd worden en een directe

    aansluiting krijgen op de groene gordel aan de noordzijde van de wijk.

    Deel V | Slot

    Uit het onderzoek blijkt dat er in een naoorlogse wijk als Dieze-Oost veel

    bedrijvigheid aanwezig is die niet altijd direct zichtbaar is. Deze functiemen-ging gaat in tegen de oorspronkelijke ontwerpgedachten, waarbij er uit is

    gegaan van functiescheiding.

    Aan de hand van literatuuronderzoek is er een ontwerp tot stand gekomen

    waarin de wijkeconomie wordt gestimuleerd. Dit ontwerp kan op een aantal

    punten tevens bijdragen aan de leefbaarheid in de wijk.

    In het ontwerp zijn de parkeervoorzieningen in de wijk aangepast. Het

    nieuwe profiel dat een aantal straten heeft gekregen zorgt voor een aantrek-kelijker straatbeeld en meer overzicht.Een bijkomend voordeel is dat in

    smallere straten over het algemeen minder hard wordt gereden, dit draagt

    dus bij aan de verkeersveiligheid. In het ontwerp wordt een aaneengesloten

    groengebied gecreerd. Tevens is de groene as in de wijk versterkt. Bewoners

    en bezoekers kunnen dichter bij het groen en water komen en het ook echt

    beleven.

    De veranderde samenstelling van het type woningen in de wijk zal teweeg

    brengen dat de bevolkingssamenstelling veranderd. De bevolkingssamenstel-ling wordt meer heterogeen. Dit is gunstig voor de leefbaarheid. Wanneer de

    bevolking in een wijk heterogener is, is er meer diversiteit in de dagpatronen

    van de inwoners. Gedurende de dag zijn er zo op verschillende tijdstippen

    verschillende mensen op straat. Het diversere woningaanbod dat er met

    dit ontwerp in de wijk tot stand is gekomen zal bij kunnen dragen aan een

    lagere verhuismobiliteit. Er is nu een wooncarrire in de wijk mogelijk, zodat

    bewoners bij een gewijzigde situatie van inkomen en/of huishouden zich niet

    genoodzaakt zien om te verhuizen naar een andere wijk.

    De bedrijvigheid in de wijk zal bijdragen aan levendiger straten. In de wijk

    zullen door de bedrijfjes meer zichtbare voorzieningen voor de inwoners

    komen. De kleinschalige bedrijvigheid zal een positief effect op de leefbaar-heid hebben.

    Wat het ontwerp doet met de veiligheid en criminaliteit in de wijk is lastig

    vooraf te meten. Hetzelfde geldt voor verloedering, vuil op straat en verkeer-slawaai. Dit zijn allemaal punten die puur met fysieke ingrepen moeilijk te

    verbeteren zijn.

  • 10 D e w e r k e n D e w i j k

    inhoudsopgave

    1 Introductie onderzoek1.1 Probleemschets1.2 Hypothese1.3 Relevantie

    2 Onderzoeksopzet2.1 Onderzoeksdoel 2.2 Onderzoekskader2.3 Onderzoeksvragen2.4 Onderzoeksmethodiek2.5 Onderzoekslocatie

    14141515

    171717171722

    6363666768

    373739

    414142434848

    515152

    5656

    57

    58

    2929323435

    363636

    8 Ruimtelijk en demografisch8.1 Historie 8.2 Ruimtelijke opbouw van de wijk 8.3 Woningtypologie8.4 Bevolkingskenmerken

    4.3 Leefbaarheid4.4 Meten van leefbaarheid4.5 Sociale structuur

    5 Kleinschalige bedrijvigheid5.1 Kleinschalige bedrijvigheid 5.2 Sectoren5.3 Typen ondernemers5.4 Innovatie5.5 Versterken van de wijkeconomie

    6 Relatie leefbaarheid en bedrijvigheid 6.1 Effecten van bedrijvigheid6.2 Relatie bedrijven met wijk

    7 Conclusies theorie7.1 Welke betekenis hebben kleinschalige bedrijven voor de leefbaarheid in een woonwijk? 7.2 Welke ruimtelijke interventies kunnen het vestigingsklimaat voor bestaande en nieuwe kleinschalige bedrijven bevorderen?7.3 Koppeling theorie naar Dieze-Oost

    3 Stedelijke vernieuwing3.1 Stedelijke vernieuwing sinds WO II 3.2 Typologie van vroeg-naoorlogse wijken3.3 Leefbaarheidsproblemen en buurtverval3.4 Ontwerpopgaven voor de naoorlogse wijk

    4 Leefbaarheid 4.1 Historie4.2 Maslows behoeftehirarchie

    introductie

    analyse

    theoretisch kader

    I

    IIIII

    Voorwoord

    Samenvatting

    56

  • 11D e w e r k e n D e w i j k

    inhoudsopgave

    13 Strategie13.1 Uitgangspunten13.2 Strategie

    14 Ontwerp14.1 Simon van Slingelandtplein14.2 Zerbolstraat14.3 Broedstraten14.4 Multifunctionele appartementenblokken

    15 Fasering15.1 Fasering15.2 Verandering samenstelling wijk

    16 Conclusie16.1 Probleemstelling16.2 Vestigingsklimaat voor bedrijvigheid16.3 Leefbaarheid16.4 Aanbevelingen

    17 Reflectie

    818182

    868997

    105119

    124125127

    132132133134136

    137

    6969707071

    73737475

    7677

    9 Leefbaarheid9.1 Straatbeeld en bouwblokken 9.2 Bevolking 9.3 Openbare ruimte en groenvoorziening9.4 Veiligheid

    10 Kleinschalige bedrijvigheid10.1 Type ondernemingen 10.2 Locatie ondernemingen 10.3 Bereikbaarheid

    11 SWOT analyse

    12 Conclusie

    ontwerpvoorstel

    slot

    IV

    V

    Bibliografie

    Bijlage 1 - Review paper

    Bijlage 2 - Lijst bedrijven Dieze-Oost

    Bijlage 3 - Data analyse

    Bijlage 4 - Ruimtelijke analyse

    138142150156167

  • IInTrODucTIeintroductie onderzoek1onderzoeksopzet2

  • 14 D e w e r k e n D e w i j k

    introductie onderzoek1.1.1 Probleemschets

    1.1.1 Leefbaarheid in wijken

    In een groot aantal stadswijken in Nederland heeft men te maken met

    leefbaarheidsproblemen die veroorzaakt worden door sociale, economische

    en culturele problemen (Aalders, et al., 2008). Om deze problemen aan te pakken is er door de toenmalige Minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en

    Integratie (WWI) een beleid ontwikkeld met een fysieke, sociale en econo-mische pijler. Hierbij worden meerdere wijkproblemen die elkaar verster-ken integraal aangepakt (PBL, 2010). Doordat de focus met name op de

    fysieke en sociale knelpunten heeft gelegen is hier relatief veel over bekend

    (Aalders, et al., 2008), dit in tegenstelling tot de economische pijler. De rol

    van de bestaande wijkeconomie voor verbetering van de leefbaarheid in de

    wijken blijft hierin echter onderbelicht. En dat terwijl ondernemers een flinke

    bijdrage kunnen leveren aan deze leefbaarheid (Aalders, et al., 2008: p. 3).

    Het planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft een onderzoek gedaan

    (2010) naar de wederzijdse relatie tussen bedrijvigheid en de lokale kwaliteit

    van stedelijke woonwijken in Nederland. De economische pijler van het

    wijkenbeleid is gebaseerd op de veronderstelling dat de aanwezigheid van

    bedrijven een positieve uitstraling kan hebben op de leefbaarheid in een

    wijk. In het onderzoek van het PBL komt naar voren dat leefbaarheidspro-blemen in stedelijke woonwijken, zoals overlast, verloedering, inbraken en

    leegstand het gevolg hebben dat bedrijven eerder uit deze wijken vertrek-ken. Omgekeerd draagt meer bedrijvigheid in de wijk niet automatisch bij

    aan een afname van de leefbaarheidsproblemen. Zo neemt de overlast en

    onveiligheid juist toe wanneer in een wijk veel bedrijven worden opgericht.

    Uit het onderzoek komt ook naar voren dat kleine winkels wl een positief

    effect op de leefbaarheid in de wijk hebben. Het gaat dan om kleinschali-ge consumentendiensten, met een hoog percentage klanten uit de buurt.

    Deze bedrijfjes vergroten de kans dat buurtbewoners elkaar ontmoeten, wat

    vervolgens ook de sociale cohesie in de wijk ten goede komt.

    1.1.2 Kleinschalige bedrijvigheid

    Voor de Nederlandse economie is de economie en bedrijvigheid die zich

    in de steden afspeelt van groot belang. Een onderdeel van deze stedelijke

    economie is de kleinschalige, lokale bedrijvigheid (Ministerie van Econo-mische Zaken, 2010). Niet alle bedrijvigheid in steden is gevestigd in het

    centrum of op speciale bedrijventerreinen. Een groot deel van de stedelijke

    bedrijvigheid is namelijk vooral gevestigd in woonwijken en een aanzienlijk

    deel van deze bedrijvigheid bestaat uit het midden- en kleinbedrijf (Risselada

    & Folmer, 2012). De aanwezigheid en nabijheid van een specifiek potentieel

    klantenbestand maakt dat wijken en buurten interessante vestigingsplaatsen

    kunnen zijn voor allerlei soorten bedrijvigheid. Naast het klantenbestand is

    ook het gevarieerde aanbod van bedrijfsruimten in woonwijken aantrekkelijk

    voor starters (Heemskerk en Vogelaar, 2008).

    Afbeelding 1.1: Bedrijf aan huis in Dieze-Oost, Zwolle

    Kleine en middelgrote bedrijven worden geroemd om hun innovatiedrang,

    als motor van de economie en om hun rol als werkgever (Storey, 1994).

  • 15I I n l e I d I n g

    Ondernemerschap en bedrijvigheid dragen bij aan de kracht van een wijk.

    Zo kunnen lokale bedrijven nieuwe werkgelegenheid en economische groei

    in een wijk creren. Daarnaast is de bedrijvigheid en het ondernemerschap

    goed voor de integratie en arbeidsparticipatie van wijkbewoners en schept

    het nieuwe perspectieven voor persoonlijke ontwikkeling. Bedrijven kunnen

    verder bijdragen aan de leefbaarheid van een wijk, doordat ze investeren

    in hun bedrijfspand en de bedrijfsomgeving schoon, heel en veilig willen

    houden. Ten slotte leveren de bedrijven voorzieningen aan bewoners.

    (Ministerie van Economische Zaken, 2010).

    1.1.3 Zichtbaarheid in het straatbeeld

    De kleinschalige bedrijvigheid in woonwijken bestaat grofweg uit een deel

    die duidelijk zichtbaar is in het straatbeeld, zoals kleine detailhandel, en een

    deel die dat niet is, dit zijn vaak de zelfstandigen zonder personeel (zzpers).

    Zelfstandige ondernemers starten hun bedrijf vaak vanuit het woonhuis in

    een stedelijke woonwijk. Dit zorgt ervoor dat deze ondernemers minder

    zichtbaar in het straatbeeld aanwezig zijn, voor de wijkeconomie zijn ze

    echter wel degelijk van belang. Onder de groep ondernemers die niet direct

    zichtbaar in het straatbeeld zijn vallen ook de zelfstandigen zonder personeel

    (zzpers). Het aantal zzpers groeit hard in Nederland. Cijfers van het CBS

    laten zien dat het aantal zzpers van 400.000 in 1996 steeg naar 632.000 in

    2009. Binnen de werkzame beroepsbevolking groeide het aandeel zzpers in

    dezelfde periode van 6,4 tot 8,6 procent. Deze groeiende groep onderne-mers mag daarom niet vergeten worden.

    De enige succesvolle methode om de leefbaarheid van stadswijken

    via de economie te vergroten is, aldus de onderzoekers, het

    ondernemerschap van de wijkbewoners te stimuleren.

    Wijkbewoners die zelf een bedrijfje beginnen, leveren namelijk

    wl een bijdrage aan de leefbaarheid. Die hebben een historische

    binding met de wijk. [PBL, 2010]

    Door het ondernemerschap onder bewoners te stimuleren is het dus

    mogelijk om daarmee ook de leefbaarheid in stedelijke woonwijken te

    vergroten. Door het ondernemerschap in de wijk zichtbaar te maken kan het

    een voorbeeldfunctie krijgen voor de bewoners. Er blijkt namelijk dat in een

    stedelijke omgeving waar veel kleine bedrijven zijn gevestigd lokaal ook meer

    ondernemers starten: zien werken, doet werken (Ministerie van Economi-sche Zaken, 2010).

    1.2 Hypothese

    De veronderstelling is dat bedrijven die zichtbaar zijn in het straatbeeld

    en een direct contact met de straat hebben, een grotere bijdrage aan de

    leefbaarheid hebben dan de ondernemers die niet zichtbaar zijn. Bepaalde

    ruimtelijke interventies zouden ervoor kunnen zorgen dat ondernemers die

    nu niet zichtbaar in het straatbeeld aanwezig zijn, beter zichtbaar worden.

    Het zichtbaar maken van de bedrijvigheid is een middel om het ondernemer-schap onder bewoners in de wijk te stimuleren. Uiteindelijk kan hiermee de

    leefbaarheid in de wijk verbeterd worden.

    1.3 relevantie

    1.3.1 Maatschappelijke relevantie

    Sinds het jaar 2000 wordt het stimuleren van bedrijvigheid in wijken steeds

    meer gekoppeld aan het verbeteren en herstructureren van woonwijken.

    Men zet in op een integrale aanpak waar aandacht is voor fysieke, sociale

    n economische factoren (PBL, 2010). Volgens Marlet (2010) kan extra

    werk in de wijk in theorie direct tot een betere leefbaarheid leiden, doordat

    bedrijven een bijdrage leveren aan de sociale controle en sociale cohesie in

    introductie onderzoek

  • 16 D e w e r k e n D e w i j k

    de wijk. En indirect doordat de werkloosheid in de wijk daalt. Naar verwach-ting hebben alleen kleine ondernemers en winkeliers in de wijk een gunstig

    effect op de leefbaarheid. Marlet noemt dat de reden hiervoor zou kunnen

    zijn dat de meeste bedrijven worden gestart door ondernemers die al een

    binding hadden met de wijk doordat zij er wonen. Juist deze ondernemers

    hebben een sociale controlefunctie. Onderzoeken hebben aangetoond

    dat ruim driekwart van alle startende ondernemers zijn bedrijf vanuit huis

    begint (Ministerie van Economische Zaken, 2010). In woonwijken waar

    veel hoogbouw woningen staan, zoals naoorlogse woonwijken, zullen veel

    startende ondernemers dus niet direct contact hebben met de straat vanuit

    hun bedrijf. Binnen de deze groep startende ondernemers valt ook een groot

    deel zelfstandigen zonder personeel. Cijfers van het CBS tonen aan dat het

    aantal zelfstandigen zonder personeel gestaag stijgt. Deze groep is belangrijk

    voor de lokale economie, maar doordat zij vanuit huis werken zijn zij vaak nog

    onzichtbaar in de wijk. Onder zelfstandige ondernemers is er de behoefte aan

    ontmoetingsplekken in de wijk waar contacten op gedaan kunnen worden en

    aan flexibele werkplekken dicht bij huis (Poppegaai & Kloosterman, 2010).

    Door de ondernemer zichtbaar te maken en hen ontmoetingsplekken in de

    wijk te geven kunnen zij een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid

    van de wijk.

    1.3.2 Wetenschappelijke relevantie

    De afgelopen jaren is het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzpers) in

    Nederland behoorlijk toegenomen. Toch zijn onderzoeken specifiek gericht

    op zzpers nog schaars. Wijkeconomie in het algemeen is wel een thema

    waar momenteel veel onderzoek naar wordt gedaan. De toename van het

    aantal zzpers zorgt ervoor dat hun belang in de samenleving ook steeds

    groter wordt. Veel mensen die als zelfstandige ondernemer beginnen starten

    hun activiteiten vanuit de eigen woonwijk. Met het rapport van het Planbu-reau voor de Leefomgeving (2010) in het achterhoofd is het interessant dat

    dit onderzoek zich richt op kleinschalige bedrijvigheid in woonwijken en daar

    de zelfstandige ondernemers, waaronder zzpers, in het bijzonder uitlicht.

    De groeiende groep ondernemers die vanuit het woonhuis een bedrijf start

    biedt mogelijk kansen voor de woonwijk.

    Ruim 75% van de startende ondernemers begint zijn onderneming vanuit

    huis. Deze sterke wijkgerichte orintatie van deze ondernemers en hun

    fysieke aanwezigheid overdag maken dat zij veel van hun diensten en

    goederen afnemen in de wijk, dit heeft een gunstig effect op de lokale

    economie (Poppegaai & Kloosterman, 2010). Verder stellen Schreuders en

    Poppegaai (2010) dat wanneer een wijk goed in weet te spelen op de wensen

    en behoeften van de ondernemer, die wijk een grotere rol zal gaan spelen in

    zijn dagelijkse leven. Het faciliteren van de behoeften van ondernemers in

    de wijk, zoals ontmoetingsruimten en werkplekken, kan deze wijk aantrek-kelijker maken voor de gevestigde zelfstandigen, maar ook voor startende

    ondernemers.

    Het stimuleren van het ondernemerschap onder de inwoners van een wijk,

    lijkt het enige middel uit de pijler wijkeconomie dat kan bijdragen aan de

    verbetering van de leefbaarheid in de wijk (Marlet, 2010). In de literatuur

    wordt verondersteld dat de veiligheid in de buurt kan worden vergroot door

    de aanwezigheid van ondernemers. Er is echter nog maar weinig tot geen

    empirisch onderzoek waar bovenstaande veronderstellingen worden onder-steund. Onderzoek naar deze relaties op wijkniveau en de netwerken tussen

    ruimtelijke factoren, actoren en instituties die economische dynamiek

    genereren op wijkniveau staat echter nog in de kinderschoenen (Boonstra,

    et al., 2009, p. 38). Over de verbanden tussen leefbaarheid en kleinschalig ondernemerschap is nog maar weinig bekend. Deze kennis is wel nodig om

    de wijkeconomie te bevorderen. Dit onderzoek kan daarom zeker bijdragen

    aan de kennis over dit onderwerp.

    introductie onderzoek

  • 17I I n l e I d I n g

    onderzoeksopzet2.2.1 Onderzoeksdoel

    De doelen van dit afstudeeronderzoek zijn:

    Het maken van een stedenbouwkundig ontwerp dat een

    antwoord kan geven op de gestelde probleemstelling.

    Onderzoeken of de gestelde hypothese juist is.

    Een evaluatie van de gekozen aanpak; zijn er algemene aspecten

    uit dit proces en het gemaakte ontwerp die ook in andere

    projecten van toepassing kunnen zijn.

    2.2 Onderzoekskader

    Dit onderzoek is een afstudeerwerk voor de opleiding Stedenbouwkunde.

    Daarom zal er ten opzichte van de probleemstelling een stedenbouwkun-dig standpunt in worden genomen. Welke aspecten zijn stedenbouwkun-dig relevant en hebben ruimtelijk effect op de leefomgeving. Vervolgens

    zal onderzocht moeten worden wat de kenmerken zijn van een leefbare

    woonwijk en wat de kenmerken van kleinschalige bedrijvigheid zijn. Ten

    slotte is van belang welke ruimtelijke interventies kunnen worden toegepast

    om een goede relatie tussen kleinschalige bedrijvigheid en leefbaarheid te

    creren. Om dit te kunnen toetsen zal er n locatie worden gebruikt waar

    de ruimtelijke interventies kunnen worden toegepast en getest. De locatie

    die als case studie zal dienen is de wijk Dieze-Oost in Zwolle.

    Op de volgende pagina is een schema met de probleemstelling, project

    aanpak en projectdoelen weergegeven.

    2.3 Onderzoeksvragen

    Om een antwoord te kunnen geven op de probleemstelling zal in dit

    onderzoek een onderzoeksvraag centraal staan. De hoofd onderzoeksvraag

    die tijdens dit afstudeer onderzoek beantwoord zal moeten worden luidt als

    volgt:

    Met welke ruimtelijke interventies kan het vestigingsklimaat voor bestaande

    en nieuwe kleinschalige bedrijvigheid in Dieze-Oost bevorderd worden, op

    een manier dat het ook de leefbaarheid ten goede komt?

    Om een antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag, zal deze worden

    opgedeeld in drie deel onderzoeksvragen.

    1. Welke betekenis hebben kleinschalige bedrijven voor de

    leefbaarheid in een woonwijk?

    2. Welke ruimtelijke interventies kunnen het vestigingsklimaat voor

    bestaande en nieuwe kleinschalige bedrijven bevorderen?

    3. Wat is de context in Dieze-Oost?

    2.4 Onderzoeksmethodieken

    In deze paragraaf wordt ingegaan op de methodieken die zijn gebruikt om

    een antwoord te kunnen geven de deelvragen.

    2.4.1 Literatuur onderzoek

    Literatuur onderzoek vormt voor alle deelvragen een belangrijk middel om

    tot een antwoord te kunnen komen. Het literatuuronderzoek is nodig om

  • 18 D e w e r k e n D e w i j k

    Verminderende leefbaarheid in stedelijke wijken

    Opkomst zelfstandige ondernemers: onzichtbare bedrijvigheid in woonwijken

    Kleinschalige bedrijvigheid in woonwijken als onderdeel van

    de stadseconomie

    Wat zijn de kenmerken van een leefbare woonwijk en wat zijn de kenmerken van kleinschalige bedrijvigheid?

    Welke stedenbouwkundige ruimtelijke interventies kunnen worden toegepast om een goede relatie tussen kleinschalige bedrijvigheid en leefbaarheid te creeren.

    Locatie zoeken waar de ruimtelijke interventies kunnen worden toegepast.

    Een stedenbouwkundig standpunt innemen ten opzichte van de probleemstelling. Welke aspecten zijn stedenbouwkundig relevant.

    Projectdoelen

    Bedrijven die zichtbaar zijn in het straatbeeld en een direct contact met de straat hebben, leveren een grotere bijdrage aan de leefbaarheid dan de ondernemers die niet zichtbaar zijn.Hypothese

    Project aanpak

    Probleemstellin

    g

    + +

    Een stedenbouwkundig ontwerp maken dat een

    antwoord kan geven op de gestelde probleemstelling.

    Evaluatie van de gekozen aanpak; zijn er algemene aspecten uit dit proces en het

    gemaakte ontwerp die ook in andere projecten van toepassing kunnen zijn.

    Onderzoeken of de gestelde hypothese

    juist is.

    onderzoeksopzet

  • 19I I n l e I d I n g

    een theoretisch kader te ontwikkelen. Verschillende bronnen zoals boeken,

    academische papers, PHD theses, onderzoeks- en overheidsrapporten en

    artikelen zijn gebruikt om informatie te verkrijgen.

    De eerste deelvraag van dit afstudeerproject luidt: Welke betekenis hebben

    kleinschalige bedrijven voor de leefbaarheid in een woonwijk? Door middel

    van literatuuronderzoek is naar een antwoord op deze vraag worden

    gezocht. Een onderdeel van de kleinschalige bedrijven in woonwijken zijn de

    zelfstandige ondernemers. In een review paper zal deze groep er specifiek

    uitgelicht worden. De bevindingen en conclusies van deze paper vormen

    een integraal onderdeel van het afstudeeronderzoek, de review paper is als

    bijlage opgenomen in deze thesis.

    Ook voor deelvraag twee Welke ruimtelijke interventies kunnen het vesti-gingsklimaat voor bestaande en nieuwe kleinschalige bedrijven bevorde-ren? is literatuur onderzoek een belangrijke methode geweest om tot een

    antwoord te komen.

    2.4.2 Data onderzoek

    Voor de deelvragen n en drie is het belangrijk dat er onderzoek wordt

    gedaan naar cijfers en data. Met deze informatie werd het mogelijk om

    een goed beeld te krijgen van de huidige situatie in Dieze-Oost. Het data

    onderzoek zal bestaan uit een deel leefbaarheid, bedrijvigheid en sociale

    aspecten.

    Leefbaarheid

    De veronderstelde leefbaarheid omvat verschillende indicatoren die samen

    de mate van leefbaarheid in een buurt of wijk aangeven. Deze verzame-ling omgevingsfacetten bestaan uit zowel fysieke als sociale aspecten. De

    volgende omgevingsfacetten worden algemeen gebruikt (v/d Wardt 1998,

    v/d Valk e.a. 1998, RIVM 1998, v. Eijk 1998):

    Indicator Bron

    Parkeervoorzieningen eigen waarneming

    Groen (van snippergroen tot park) en water in de wijk eigen waarneming

    Woningdichtheid en bevolkingsdichtheid informatie gemeente

    Levendigheid, aantrekkelijkheid mening bewoners

    Criminaliteit, vandalisme politiecijfers

    Sociale veiligheid, verkeersveiligheid politiecijfers

    Vuil op straat, verkeerslawaai, bodemverontreiniging verschillende

    Aantal verhuisbewegingen per jaar informatie gemeente

    Percentage eigen woningbezit informatie gemeente

    Gemiddeld besteedbaar inkomen en inkomensontwikke-ling

    CBS / informatie

    gemeente

    Bevolkingssamenstelling (heterogeniteit, aandeel

    niet-actieven)

    informatie gemeente

    Aanwezigheid, kwaliteit en nabijheid van voorzieningen

    (winkels, scholen, medische voorzieningen, OV haltes,

    kinderopvang, horeca, buurthuis, bibliotheek, etc.)

    eigen waarneming

    De mate waarin de veronderstelde leefbaarheid voldoet hangt dus af van de

    score op de verschillende deelonderwerpen. Hierbij wordt gebruik gemaakt

    van bestaand onderzoeksmateriaal over de buurt, zoals het leefbaarheids-onderzoek dat door de gemeente Zwolle is gedaan in 2009 en van crimina-liteitscijfers en verkeersgegevens. De levendigheid en aantrekkelijkheid van

    de buurt is echter niet zo eenvoudig te meten. De mening van de bewoners

    is hierbij belangrijk, zij kunnen het beste vertellen welke straten aantrekkelijk

    en levendig zijn, welke niet en hoe zij dit graag zien ontwikkelen.

    onderzoeksopzet

  • 20 D e w e r k e n D e w i j k

    Bedrijvigheid

    Hoeveel en welke bedrijven zijn gehuisvest in de wijk? Komen deze aantallen

    overeen met de Zwolse en Nationale gemiddelden? Via de gegevens van

    de Kamer van Koophandel kan er een lijst worden gemaakt met daarin

    alle bedrijven in Dieze-Oost en relevante informatie over deze bedrijven.

    Nationale cijfers en statistieken zijn via het Centraal Bureau voor de Statistiek

    (CBS) te verkrijgen. De gemeente Zwolle heeft in 2009 opdracht gegeven aan

    onderzoeksbureau KWIZ om een inventariserend onderzoek uit te voeren

    naar kleinschalige bedrijven in haar stad. De gegevens die hieruit naar voren

    zijn gekomen zullen in bij het ontwikkelen van een ontwerp worden gebruikt.

    Tabel 5.2.2 Indicatoren bedrijvigheid

    Indicator Bron

    Aantal ondernemingen per inwoner Kamer van Koophandel

    Aantal zichtbare ondernemingen per

    inwoner

    Eigen waarneming

    Type ondernemingen Kamer van Koophandel

    Locatie van de ondernemingen (zicht-baarheid)

    Eigen waarneming

    Aantal werkzame personen per branche Afdeling statistiek gemeente

    Omvang bedrijven Kamer van Koophandel

    Aantal starters Kamer van Koophandel

    Aantal vestigers Kamer van Koophandel

    Aantal bedrijfsopheffingen Kamer van Koophandel

    Aantal vertrekkers Kamer van Koophandel

    Omzetontwikkeling Ondernemersenqute

    Herkomst omzet Ondernemersenqute

    (Bron: Ministerie van Economische Zaken, 2010)

    Sociale aspecten

    Om een volledig beeld van de wijk te krijgen zullen tenslotte de sociale aspecten

    moeten worden onderzocht.

    Tabel 5.2.3 Indicatoren sociale aspecten

    Indicator Bron

    Bevolkingsomvang Informatie gemeente

    Werkloosheid Informatie gemeente

    Binding tussen spelers sociaaleconomische domein Bestaande informatie

    gemeente

    2.4.3 ruimtelijke analyse

    James Corner beschrijft in zijn artikel The agency of mapping: speculation,

    critique and invention twee methoden om een gebied in kaart te brengen.

    Door middel van tracing kan alles wat bekend is in een gebied in beeld

    worden gebracht, deze kaarten vertellen niets nieuws maar geven alleen

    bestaande patronen weer. In tegenstelling tot tracing worden via mapping

    de mogelijkheden van een gebied in kaart gebracht (Corner, 1999).

    Voor het onderzoek is het belangrijk dat er verschillende aspecten ruimte-lijk in kaart worden gebracht. De bedrijvigheid en leefbaarheid en bedrijvig-heid zijn twee onderwerpen die zijn onderzocht en in kaart gebracht zijn.

    Daarnaast zijn er een aantal algemene ruimtelijke aspecten geanalyseerd die

    voor de wijk belangrijk zijn. Per onderwerp volgen nu de aspecten die zijn

    geanalyseerd.

    Leefbaarheid

    Een gedeelte van de informatie die via het data onderzoek is gewonnen over

    de leefbaarheid in de wijk zal ruimtelijk in beeld worden gebracht.

    onderzoeksopzet

  • 21I I n l e I d I n g

    Tabel 5.3.1 Indicatoren leefbaarheid

    Indicator Bron

    Parkeervoorzieningen eigen waarneming

    Groen (van snippergroen tot park) en water in de wijk eigen waarneming

    Levendigheid, aantrekkelijkheid mening bewoners

    Criminaliteit, vandalisme politiecijfers

    Vuil op straat, verkeerslawaai mening bewoners

    Aanwezigheid, kwaliteit en nabijheid van voorzieningen

    (winkels, scholen, medische voorzieningen, OV haltes,

    kinderopvang, horeca, buurthuis, bibliotheek, etc.)

    eigen waarneming

    Bedrijvigheid

    Een gedeelte van de informatie die via het data onderzoek is gewonnen over

    de bedrijvigheid in de wijk, is ruimtelijk in beeld gebracht. Op een kaart van

    de wijk is bijvoorbeeld aangegeven waar de ondernemingen zich bevinden

    en om welk type onderneming het gaat.

    Tabel 5.3.2 Indicatoren bedrijvigheid

    Indicator Bron

    Locatie van de ondernemingen Kamer van Koophandel

    Type ondernemingen Kamer van Koophandel

    Zichtbaarheid van de ondernemingen Eigen waarneming

    Omvang bedrijven Kamer van Koophandel

    (Bron: Ministerie van Economische Zaken, 2010)

    Algemene ruimtelijke aspecten Tot slot zijn er een aantal aspecten die niet zozeer belangrijk zijn voor de leefbaarheid of bedrijvigheid in de wijk, maar die voor de wijk op zich wel

    van belang zijn. Onderstaande punten zijn daarom ook opgenomen in de ruimtelijke analyse.

    Tabel 5.3.3 Indicatoren algemene ruimtelijke aspecten

    Indicator Bron

    Geografische ligging Eigen waarneming

    Stedenbouwkundige structuur Eigen waarneming

    Bereikbaarheid: auto, fiets en OV Eigen waarneming, verkeersonderzoek

    Type gebouwen Eigen waarneming, bestaande informatie

    gemeente

    (Bron: Ministerie van Economische Zaken, 2010)

    2.4.4 Analyse van referentieprojecten

    In dit afstudeerproject zal er worden gezocht naar fysieke en sociale oplos-singen waarmee een goed vestigingsklimaat voor kleinschalige bedrijvigheid

    kan worden gegeven op een manier dat het ook de leefbaarheid in de wijk

    ten goede komt. Het onderzoeken van bestaande wijken waarin er aandacht

    is besteed aan wijkeconomie of kleinschalige bedrijvigheid kan begrip en

    duidelijkheid geven en er kunnen conclusies uit worden getrokken die voor

    dit project relevant kunnen zijn.

    In het ontwerp worden verschillende typologien ontwikkeld om bedrijvig-heid te stimuleren. Per typologie zijn er referenties onderzocht die bruikbaar

    zijn voor dit ontwerp.

    2.4.5 OntwerpvoorstelMet de informatie die uit de voorgaande methodes is verkregen is er een

    ontwerpvoorstel voor de wijk Dieze-Oost gemaakt. In dit ontwerp is er

    specifiek gekeken naar de gevestigde en toekomstige kleinschalige bedrijvig-heid in de wijk. Het doel van het ontwerp is dat de gevestigde ondernemers

    onderzoeksopzet

  • 22 D e w e r k e n D e w i j k

    bij zullen dragen om de leefbaarheid in de wijk te verbeteren. Tevens zal

    het ontwerp goede mogelijkheden moeten bieden aan toekomstige onder-nemers om een bedrijfje te kunnen starten in de wijk en aan de gevestigde

    ondernemers om zich te kunnen ontwikkelen.

    Het ontwerpvoorstel bestaat uit een concept en een stedenbouwkundig

    ontwerp. Aan de hand van de analyses is een concept ontwikkeld waarin

    wordt getoond op welke manier de wijk kan worden getransformeerd naar

    een wijk die toekomstbestendig is voor de gevestigde bedrijvigheid n

    startende ondernemers de mogelijkheid biedt om zich te vestigen en te

    kunnen groeien. Hierbij is het van belang dat deze bedrijvigheid een toege-voegde waarde is voor de leefbaarheid in de wijk. Dit concept is verwerkt

    in een stedenbouwkundig ontwerp. Door middel van kaarten, profielen en

    3D-impressies is een beeld van het toekomstige ontwerp gegeven. In het

    ontwerp is getoond hoe de bestaande bebouwing kan worden omgevormd

    zodat bedrijvigheid kan worden opgenomen in het straatbeeld. Ten slotte

    is er een terugkoppeling waarin wordt aangetoond hoe het ontwerp een

    ruimtelijke oplossing geeft voor de bedrijvigheid in de wijk, en hoe het

    bijdraagt aan de leefbaarheid.

    Op de volgende pagina is een schema met de probleemstelling, project

    aanpak en projectdoelen weergegeven.

    2.5 Onderzoekslocatie

    2.5.1 Dieze-Oost - Zwolle

    De locatie waar de ruimtelijke interventies zullen worden toegepast en getest

    is de wijk Dieze-Oost in Zwolle. Dieze-Oost is een onderdeel van de grotere

    wijk Diezerpoort. Diezerpoort ligt net buiten het centrum en is n van de

    oudste wijken van Zwolle. In Dieze-Oost zijn, in tegenstelling tot de andere

    buurten in Diezerpoort, geen historische structuren meer terug te vinden.

    Na de oorlog is deze buurt in n keer gebouwd. Er is hierbij weinig rekening

    gehouden met landschappelijke patronen. Dieze-Oost is een typische vroeg

    naoorlogse buurt met voornamelijk portiekflats, veel semi-openbare ruimtes

    en een duidelijke scheiding van functies. In de tijd dat de wijk gebouwd werd

    was er veel aandacht voor openbaar groen. Nu, ruim 60 jaar later geldt de

    aanwezigheid van veel groen als het visitekaartje van de wijk (SWZ, 2009). In

    de wijk staan zon 1900 woningen waar in totaal circa 3500 mensen wonen.

    Twee woningbouwcorporaties uit Zwolle hebben gezamenlijk 1440 woningen

    in beheer die zij verhuren (Bayer, 2012). Hiermee bestaat ruim 75 procent

    van het woningaanbod uit huurwoningen. De woningen behoren tot de

    goedkopere sector in Zwolle. De buurt is met name in trek bij starters, alloch-tone gezinnen en bij ouderen die er vanaf het eerste uur wonen (Middel-koop, et al., 2004). Ten opzichte van andere wijken in Zwolle heeft Dieze-Oost

    een bijzondere bevolkingssamenstelling. Bijna 60 procent is alleenstaand,

    de leeftijdsgroep 18-39 is sterker vertegenwoordigd dan elders in Zwolle, en

    40 procent van de bewoners valt in een lage inkomenscategorie. Door het

    beperkt aantal eengezinswoningen is het percentage gezinnen met kinderen

    slechts 10. Tot slot is met 27 procent het aantal bewoners dat aangeeft te

    willen verhuizen, zodra de kans zich voordoet, driemaal hoger dan in de rest

    van Zwolle. (Bayer, 2012, p. 41)

    Het gemiddelde inkomen in Diezerpoort ligt een stuk lager dan het Zwolse

    gemiddelde. Mensen met een laag inkomen hebben minder te besteden en

    worden daardoor beperkt in hun sociale leven en ontplooiing. Het gevolg

    is dat het voorzieningenaanbod onder druk staat. De wijk kent een snelle

    doorstroming van bewoners. Bij gebrek aan beter kiest men hier zijn huis,

    maar wanneer de middelen het toelaten verhuist men naar een betere

    buurt. Er wordt weinig genvesteerd in het huis en de buurt, waardoor de

    sociale cohesie zwak is en de buurt in een negatieve spiraal dreigt te komen

    onderzoeksopzet

  • 23I I n l e I d I n g

    Wat is de context in Dieze Oost?

    L

    L

    L D

    D

    Ra

    R

    O

    L D Ra Rp OLiteratuur onderzoek Data onderzoek Ruimtelijke analyse Referentieprojecten Ontwerp

    Deelvragen Uitkomst

    HOOFD ONDERZOEKSVRAAGMet welke ruimtelijke interventies kan het vestigingsklimaat voor bestaande en nieuwe kleinschalige bedrijvigheid in Dieze-Oost bevorderd worden, op een manier dat het ook de leefbaarheid ten goede komt?

    Welke betekenis hebben kleinschalige bedrijven voor de leefbaarheid in een woonwijk?

    Welke ruimtelijke interventies kunnen het vestigingsklimaat voor bestaande en nieuwe kleinschalige bedrijven bevorderen?

    - Theoretisch kader wijkeconomie en leefbaarheid in woonwijken

    - Theoretisch en referentiekader voor ruimtelijke interventies

    - Socio-ruimtelijke analyse Dieze-Oost- Ontwikkelingsvisie Dieze-Oost

    Stedenbouwkundige aanbevelingen en stappenplan voor vergelijkbare locaties

    Reectie

    Methode:

    II

    I

    Kunnen de ruimtelijke interventies die hier zijn toegepast ook bruikbaar zijn voor andere locaties?

    Is de gekozen aanpak nuttig?

    Strategie & Stedenbouwkundig ontwerp

    voor Dieze-Oost

    In deze thesis zal onderzocht worden wat kleinschalige bedrijvigheid voor

    de leefbaarheid in een buurt kunnen betekenen. Onderstaand schema vat

    beknopt samen welke methode wanneer wordt gebruikt. In deel I van het onderzoek zullen de deelvragen worden beantwoord aan de hand van

    verschillende methodes. De uitkomsten hiervan zullen gebruikt worden voor

    het ontwerp, wat deel II van het onderzoek vormt. Ten slotte zal er een evaluatie en reflectie van het onderzoek worden gedaan.

    onderzoeksopzet

  • 24 D e w e r k e n D e w i j k

    (Klapwijk, et al., 2008).

    In Dieze-Oost zijn naast veel portiekflats veel verschillende woningtypen

    te vinden, klein en betaalbaar. Deze jaren 50 sfeer met zijn betaalbare

    woningen worden voor jonge en hippe bewoners steeds aantrekkelijker. De

    wijk wordt door de provincie en bewoners gewaardeerd als een geslaagde

    wederopbouwwijk die grotendeels behouden zou moeten worden (Klapwijk,

    et al., 2008).

    2.5.2 Bedrijvigheid in Dieze-Oost

    Dieze-Oost is hoofdzakelijk een woongebied. Naast de functie wonen is er in

    de wijk ook bedrijvigheid te vinden. Er is een winkelcentrum met daarin onder

    andere een supermarkt en kleine detailhandel. Tevens zijn er verschillende

    voorzieningen, waaronder gezondheidsvoorzieningen, in de wijk gevestigd.

    Naast deze in het straatbeeld zichtbare ondernemingen zijn er ook geregis-treerde bedrijfjes op verschillende plekken in de wijk die minder of niet

    zichtbaar zijn. Het grootste deel daarvan werkt als zelfstandige al dan niet

    met personeel. In de wijk Dieze-Oost in Zwolle zijn op dit moment 144 zzpers

    gevestigd. Dit betekent dat ruim 4 procent van de bewoners zelfstandig

    ondernemer is. De meeste zzpers zijn werkzaam in de algemene diensten of

    zakelijke diensten. Opvallend is dat er sinds 2010 evenveel zzpers gevestigd

    zijn als in de periode 2000-2009 (Kamer van Koophandel, 2012). De laatste

    jaren is er dus een stijging geweest van het aantal zzpers.

    Op de fotos hiernaast is te zien hoe zelfstandige ondernemers gevestigd in

    portiekwoningen, reclame maken.

    onderzoeksopzet

    Afbeelding 2.1 en 2.2: Bedrijf aan huis in Dieze-Oost, Zwolle

  • 25I I n l e I d I n g

    Dieze-Oost

    Centrum

    A-28

    A-28

    AmsterdamZwolle

    UtrechtDen Haag

    Rotterdam

    onderzoeksopzet

    Afbeelding 2.4 Afbeelding 2.5 Afbeelding 2.6Afbeelding 2.3

    Afbeelding 2.7: Ligging Dieze-Oost in Zwolle Afbeelding 2.8: Dieze-Oost

  • IItheorieintroductiestedelijke vernieuwing3

    kleinschalige bedrijvigheid5leefbaarheid4

    relatie leefbaarheid en bedrijvigheidconclusie

    67

  • 28 D e w e r k e n D e w i j k

    introductie theorieOm de doelstellingen en kaders van het project duidelijk te maken is het belangrijk dat de begrippen stedelijke vernieuwing, leefbaarheid en klein-schalige bedrijvigheid worden uitgelegd. Hiervoor zijn literatuuronder-zoeken noodzakelijk, deze zullen een beter inzicht geven in de concepten en theorien die gebruikt worden. Een ander aspect dat moet worden afgeleid van het theoretisch kader is de manier waarop de fysieke en sociale

    kenmerken van een wijk zelfstandig ondernemerschap kunnen bevorderen en wat dit voor de leefbaarheid kan betekenen.

    Als afsluiting van het theoretisch kader zal een antwoord worden gegeven

    op deelvraag 1: Welke betekenis hebben kleinschalige bedrijven voor de leefbaarheid in een woonwijk? en deelvraag 2: Welke ruimtelijke interven-ties kunnen het vestigingsklimaat voor bestaande en nieuwe kleinschalige

    bedrijven bevorderen?

  • 29I I t h e o r e t I s c h k a d e r

    stedelijke vernieuwing3.3.1 Stedelijke vernieuwing sinds Wo ii

    Het theoretische kader start met een terugblik op de planningsgeschiedenis

    in Nederland. Er wordt begonnen bij de wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog en vervolgens worden alle belangrijke aspecten van de Neder-landse planning behandeld.

    Kernproblemen Tijd Beleid Sturing

    Oorlogsschade, woningnood

    45 - 70 Wederopbouw, sanering, reconstructie

    Rijk

    Woningkwaliteit, 19de-eeuwse wijken

    begin 70 - begin 90

    Stadsvernieuwing Rijk > gemeente

    Leefbaarheid,

    naoorlogse wijken, attractieve steden

    eind 90 - half 10

    Stedelijke vernieuwing, GSB, wijkenaanpak

    Gemeente, corporaties

    Krimp, crisis, energie , zorg, financiering

    nu Vernieuwing op uitnodiging Markt, burgers, gemeente

    Tabel 3.1: Stedelijke vernieuwing sinds WOII (bron: Velden, et al., 2012)

    3.1.1 Wederopbouw

    Voor de Tweede Wereldoorlog heeft de overheid twee belangrijke beslis-singen genomen op het gebied van de volksgezondheid en de kwaliteit van volkshuisvesting: de woningwet en gezondheidswet van 1901 (Stouten,

    2010). De Woningwet bood destijds de eerste instrumenten op het gebied

    van stedelijke vernieuwing, of stadsvernieuwing zoals het voorheen werd genoemd. Voor de Tweede Wereldoorlog voerden sommige gemeenten in het kader van de Woningwet al krotopruiming- en saneringsplannen uit. Dit

    was toen veelal op het niveau van individuele panden. De ontwikkeling van

    sociale huisvesting wordt tot 1940 voornamelijk door private partijen gedaan

    (Stouten, 2010).

    Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog komt in Nederland de bouw van modern woningen op een laag pitje te staan. De economische situatie van

    het land is slecht en de bouwmaterialenindustrie functioneerde nauwelijks.

    Wanneer de export vanaf 1948 snel toeneemt, wordt in 1949 een meerja-renplan voor de woningbouw opgesteld. De overheid neemt een actieve rol

    aan en speelt in de volkshuisvesting een centrale rol. Zij bepaald hoeveel

    en welke soort woningen er gebouwd moeten worden en heeft een grote

    rol in het ontwerp van de plattegrond (Meier, 2006). Tijdens de wederop-bouw was de woningnood hoog. Het oplossen van dit probleem vormt dan ook de kern van de stedenbouwkundige opgave. De wederopbouw kenmerkt

    zich door het maken van nieuwe stedelijke zones, nieuwe nederzettingen of

    herontwikkeling van slecht functionerende stedelijke gebieden. De kwestie

    van massawoningbouw zorgt ervoor dat de band tussen stedenbouwkundige en landschappelijke ontwerpen minder word. De band tussen stedenbouw

    en architectuur wordt daarentegen sterker (Palmboom, 2010).

    3.1.2 De jaren na de tweede Wereldoorlog

    Het vertrouwen in de staat en in de wetenschap is in de periode na de Tweede Wereldoorlog groot. Stedelijke planning wordt als een wetenschap beschouwd en staat niet ter discussie. In deze periode gebruiken steden-bouwkundigen de zogenaamde masterplanning bij de planning en vormge-ving van steden. Het masterplan omvat de stedelijke ontwikkeling van een stad voor de komende vijf tot tien jaar. Alle ontwikkelingen moeten binnen

    het raamwerk van dit masterplan passen, hiervoor is er een sterke macht van de overheid nodig die kan ingrijpen, regulieren en controleren (Carmona,

    2009).

  • 30 D e w e r k e n D e w i j k

    3.1.3 Notas ruimtelijke ordening

    Tussen 1960 en 1966 werden door het toenmalige ministerie van VROM de

    eerste twee notas ruimtelijke ordening uitgebracht. De eerste nota is een

    duidelijke poging van de overheid om door middel van top-down benadering een grote invloed op de planvorming van het hele land te kunnen uitoefenen (VROM, 1960).

    Tussen 1963 en 1973 is er in Nederland een enorme economische groei. Op

    grote schaal wordt er sociale huisvesting gebouwd. De overheid moedigt aan

    om het bouwproces te industrialiseren en de woningtypologin te standaar-diseren. Zo kan er op de kosten worden bespaard, maar blijft de kwaliteit van

    de woningen wel behouden (Stouten, 2010).

    In 1968 presenteerde de toenmalige Minister Schut het onderzoek De toekomst van het oude woningbestand. In dit onderzoek werd de toestand van de woningvoorraad in kaart gebracht, die soms dramatisch was. 375.000

    woningen van voor 1946 werden als onverbeterbaar krot aangemerkt. Nog

    eens 250.000 woningen waren weliswaar slecht, maar wel tijdelijk verbeter-baar. En 1,2 miljoen woningen zouden volledig verbeterd en/of gemoderni-seerd moeten worden. In die periode werden er jaarlijks 125.000 woningen

    bijgebouwd. Het einde van de woningnood zou hiermee rond 1970 uitkomen (Schuiling, 2007).

    3.1.4 Stadsvernieuwing en stedelijke vernieuwing

    Begin jaren 70 doen de grote steden ook zelf onderzoek en schrijven hun eerste Notas Stadsvernieuwing. Onder stadsvernieuwing worden de

    voorgaande termen krotopruiming, sanering en reconstructie verzamelt. In

    de Notas Stadsvernieuwing wordt er voornamelijk gefocust op wat er niet

    deugt aan woningen en wijken en nauwelijks op de positieve elementen van

    de oude wijken (Schuiling, 2007).

    In de stadsvernieuwing van de jaren 70 en 80 is er veel inspanning geleverd op de woonkwaliteit van vooroorlogse en naoorlogse wijken te verbete-ren. Het Rijk stelde tal van stimuleringsregelingen in, die in 1984 werden

    gebundeld in het stadsvernieuwingsfonds.

    Begin jaren 90 werd de stadsvernieuwingsopgave herijkt, wat leidde tot de stedelijke vernieuwing. Bij stedelijke vernieuwing gaat het nog steeds om

    de fysieke verbetering of vernieuwing van woningen en van de woonomge-ving, maar wordt dit aangevuld met doelen die een sociaal of economisch hebben (VROM, 2000). De stedelijke vernieuwing is in de loop der jaren

    steeds ingewikkelder en omvangrijker geworden. Het aantal en type vernieu-wingsgebieden groeide. Waar het in het begin nog om lekkende krotten

    ging, stonden nu ook transformaties van oude bedrijventerreinen, verbete-ring van duurzaamheid en beheersing van grondwateroverlast centraal. Die

    verbreding van het aantal themas die onder stedelijke vernieuwing vielen

    betekende werken op het hoge schaalniveau van de stad en regio, maar tegelijkertijd ook op het niveau van de straat of woongebouw. De buurtge-richte benadering die bij stadsvernieuwing centraal stond is met de stedelijke vernieuwing uitgebreid naar het grote geheel.

    3.1.5 Nota Stedelijke Vernieuwing

    De stedelijke vernieuwing leidt in 1997 tot de Nota Stedelijke Vernieuwing.

    Hierin wordt geconstateerd dat de stadsvernieuwing op stoom is gekomen, maar dat de taak van het Rijk op dat moment nog niet voltooid is. De Nota

    signaleert daarnaast een nieuwe grote opgave voor het Rijk. In vele naoor-logse wijken, met een eenzijdige woningvoorraad, is preventieve herstructu-rering noodzakelijk.

    stedelijke vernieuwing

  • 31I I t h e o r e t I s c h k a d e r

    In de wet wordt onder stedelijke vernieuwing verstaan (VROM, 2000): op stedelijk gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en

    verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch

    draagvlak, versterking van culturele kwaliteiten, bevordering van de sociale

    samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit

    van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van

    dat stedelijk gebied.

    Binnen het stedelijke vernieuwingsbeleid zijn in de loop der jaren andere accenten gelegd. Vanaf 1997 gaat het in de stedelijke vernieuwing niet alleen meer om de kwaliteit van de woningvoorraad of woonomgeving, maar ook om sociale en economische problemen die benvloed kunnen worden door fysieke ingrepen. Aan de sociale effecten van fysieke ingrepen werd

    beleidsmatig steeds meer aandacht besteed, en er werd ook steeds meer

    van verwacht (VROM-raad, 2006). In veel stedelijke vernieuwingswijken is de

    nadruk komen te liggen op het verbeteren van de leefbaarheid en de wens

    om een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling te realiseren (VROM-

    raad, 2006).

    3.1.6 Grotestedenbeleid

    Het stedelijk vernieuwingsbeleid werd in de loop der jaren onder de paraplu van het grotestedenbeleid gebracht. De stedelijke vernieuwing kan worden

    gezien als de invulling van de fysieke pijler van het grotestedenbeleid. Het

    grotestedenbeleid kreeg in 2005 vijf inhoudelijke doelstellingen: verbeteren

    van de objectieve en subjectieve veiligheid; verbeteren van de kwaliteit van

    de leefomgeving; verbeteren van de sociale kwaliteit van de samenleving;

    het binden van de midden- en hogere inkomens aan de stad (VROM-raad,

    2006).

    In de loop der jaren zijn de drie pijlers fysiek (stedelijke vernieuwing),

    economie (werk en economie) en sociaal (onderwijs, leefbaarheid, veilig-heid, zorg) dichter bij elkaar gebracht. Het lijkt er op dat de (fysieke) stede-lijke vernieuwing in deze periode in de kern om het oplossen van sociale problemen gaat, hoewel de aard van die problemen en de relatie tussen

    fysieke maatregelen en sociale problemen door het Rijk nooit zijn verhelderd

    (Hellinga, 2006: 134).

    De belangrijkste doelstellingen van de afgelopen jaren zijn: een goede en

    voldoende huisvesting van lagere inkomensgroepen, het verbeteren van de

    sociale en fysieke leefomgeving en het (opnieuw) binden van de midden en

    hogere inkomens aan de stad (VROM, 2006)

    Na de eeuwwisseling werden aan de drie pijlers van het Grotestedenbeleid nog twee pijlers toegevoegd: integratie en veiligheid. Dit was het gevolg

    van de harder wordende samenleving, waarin tolerantie plaats maakte

    voor onverschilligheid en politieke tegenstellingen verscherpten. Om het

    samen leven tussen verschillende bevolkingsgroepen te bevorderen werd daarom de pijler integratie toegevoegd. Met de pijler veiligheid wilde men

    de leefbaarheid in achterstandswijken waarborgen.

    3.1.7 40+ wijken

    Voor overheden was het niet altijd even makkelijk om deze brede aanpak

    goed te kunnen uitvoeren. Om de voortgang van de stedelijke vernieuwing te stimuleren werd in 2002 de 56-wijkenaanpak gestart, onder toenmalige

    minister Kamp werden 56 herstructureringsgebieden aangewezen om meer

    focus te krijgen. De aanleiding van deze aanpak was dat de herstructure-ring in de ogen van het ministerie te langzaam verliep. De prioriteitswijken

    werden door de dertig gemeenten van het grotestedenbeleid voorgedragen

    stedelijke vernieuwing

  • 32 D e w e r k e n D e w i j k

    (VROM-raad, 2006).

    In 2007 werd het aantal wijken onder minister Vogelaar teruggebracht tot 40

    aandachtswijken. De 40 wijken vormen de kern van het Wijkenbeleid dat van

    2008 tot 2018 loopt. Het volgende kabinet verbreedt het Wijkenbeleid naar

    wijken die net buiten de wijkenselectie vielen, de 40+ wijken. Ook andere

    gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat, zoals krimpgebieden,

    krijgen aandacht.

    3.1.8 Vernieuwing op uitnodiging

    Het Grotestedenbeleid heeft een hoge standaard en over het algemeen

    een grote tevredenheid opgeleverd. Het beleid is echter landelijk geregeld, terwijl elke stad verschillend is en een eigen complex programma heeft. In de

    huidige stagnatie in de bouw en in de vernieuwing van de steden en dorpen

    is te zien dat de tradities op het gebied van stedelijke vernieuwing geen

    antwoord heeft op de nieuwe omstandigheden. Daarom moet de inrichting

    van de planning zoals we die kennen aanpassen, zonder de planning zelf los te laten. De opgave moet meer op de lokale vraag gebaseerd zijn en de

    werkelijke situatie in de buurt, wijk of stad (Velden, et al., 2012).

    3.2 typologie van vroeg-naoorlogse wijken

    De locatie waar dit onderzoek zal worden getoetst is de vroeg-naoorlogse

    wijk Dieze-Oost in Zwolle. In deze paragraaf wordt daarom in gegaan op de

    typologie en kenmerken van deze wijken.

    Het beeld dat van de naoorlogse wijken (1945-1965) bestaat is overwegend

    negatief. Monofunctionele, verpauperde wijken met slechte woningen,

    overwegend flats, waar je s avonds liever niet over straat gaat. Wanneer

    deze sociaal-maatschappelijke problemen weg worden gelaten zijn er ook

    positieve punten voor de naoorlogse wijken te noemen (Hereijgers & Velzen,

    2001):

    60% van de vroeg-naoorlogse woningen is als eengezinswoning

    gerealiseerd;

    in vergelijking met bijvoorbeeld de Vinex-wijken is er veel meer (semi-)open baar groen;

    de locatie van de wijken is gunstig: goede ligging ten opzichte van

    het centrum en het hoofdwegennet en (meestal) goed openbaar

    vervoer;

    de diversiteit van de woningen is goed, al zijn ze relatief klein;

    de woningen hebben voor de huurders een goede prijs-kwali-teitsverhouding;

    de menselijke maat was uitgangspunt voor de stedenbouwers en architecten.

    Hierbij moet worden opgemerkt dat de diversiteit van de woningen voor die tijd goed was en in vergelijking met de wijken die de jaren erna werden

    gebouwd. In de huidige situatie is er veel discussie over de diversiteit, in

    bepaalde wijken zijn er in verhouding veel meer sociale huur appartemen-ten dan bijvoorbeeld eengezinswoningen gerealiseerd. Dit vormt n van

    de redenen dat bewoners uit de wijk vertrekken. Daarnaast is de menselijke

    maat niet in alle wijken terug te vinden door de grote flatgebouwen met

    dode plinten. De prijs-kwaliteit verhouding van de woningen trekt tegen-woordig veel starters aan. De woningen zijn sinds de jaren 90 goedkoop,

    maar in de huidige situatie vaak ook verouderd.

    In de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog was stadsontwikkeling vooral het terrein van stedenbouwers. De stedenbouwkundige voelde het

    als zijn plicht om de leefsituatie van de mensen te verbeteren. Deed deed hij

    stedelijke vernieuwing

  • 33I I t h e o r e t I s c h k a d e r

    door voor de toekomst te ontwerpen en introduceerde daarbij ook nieuwe woonvormen. Er heerste in die periode de idealistische opvatting van de

    maakbare samenleving, de wijkgedachte. De wijken worden gekenmerkt

    door soberheid vanwege een gebrek aan geld, materieel en materialen.

    De naoorlogse wijken worden gekenmerkt door een open bebouwing,

    in tegenstelling tot de vooroorlogse stedenbouw waar de ruimte wordt bepaald door het gesloten stedelijk bouwblok. De naoorlogse wijken werden

    vaak in n keer en uit n hand ontworpen en vormen n grote ruimtelij-ke compositie. De gesloten bebouwingswijze is daarbij ingewisseld voor een

    open structuur. In de naoorlogse wijken scheiden en verbinden de bouwwer-ken de verschillende ruimten en vormen geen fysieke begrenzing meer. De

    verkaveling en de open ruimte zijn in de moderne stad het uitgangspunt voor het ontwerp.

    Een typisch ontwerpelement voor de naoorlogse wijk is de stempelverka-veling. Woongebouwen worden in een bepaald patroon geplaatst en lagere gebouwen worden afgewisseld met hogere gebouwen. Deze stempels

    worden een aantal keer herhaald, zodat er een ritmisch ensemble van woongebouwen ontstaat.

    Nieuwe stadsvernieuwingsactiviteiten op andere plekken in de stad hebben

    ervoor gezorgd dat de naoorlogse wijken tegenwoordig dienst doen als reservoir van relatief goedkope woningen. De sociale woningbouw in de

    naoorlogse wijken behoren tot het goedkoopste aanbod op de stedelijke woningmarkt. Er woont een mix van oudere stellen, jonge startende huishou-dens en allochtone gezinnen. Mensen die het kunnen betalen trekken weg, de woningen sluiten namelijk steeds minder aan bij de gevraagde woonkwa-liteit. De woningen zijn klein, gehorig en sober afgewerkt. In de wijk is er

    verder weinig variatie in type en prijsklasse van de woningen. Om meer

    bewoners in de wijk te behouden is er daarom behoefte aan meer variatie in

    de naoorlogse wijken(Hereijgers & Velzen, 2001

    Afbeelding 3.1: Stempelverkaveling naoorlogse wijk Zwolle

    Naoorlogse wijken hebben veel groene ruimte: kijkgroen, gebruiksgroen en recreatief groen. Er zit een systeem van klein naar groot in. Het oorspronkelij-ke idee was dat het groen van iedereen was. Het werd als een gemeenschap-pelijke verantwoordelijkheid gevoeld om het groen netjes te houden. Tegen-woordig is het groen niemand. Van gemeenschappelijke ruimte is het nu openbaar gebied geworden. Hier is het echter niet voor ingericht (Hereijgers

    & Velzen, 2001).

    In de naoorlogse wijken is er een strenge scheiding van functies. Werken

    werd op aparte plekken op afstand van het wonen gedaan. Er is hierdoor

    stedelijke vernieuwing

  • 34 D e w e r k e n D e w i j k

    nauwelijks een eigen economisch profiel in de naoorlogse wijk, ondanks

    de goede ligging in het stedelijke netwerk. De toenemende flexibiliteit van

    de economie geeft aanleiding de scheiding tussen wonen en werken in te

    ruilen voor mengvormen. De gebouwen in de naoorlogse wijken bieden daar

    echter nauwelijks de ruimte voor.

    3.3 Leefbaarheidsproblemen en buurtverval in naoorlogse wijken

    In een groot aantal stadswijken in Nederland heeft men te maken met

    leefbaarheidsproblemen die veroorzaakt worden door sociale, economi-sche en culturele problemen (Aalders, et al., 2008). Om deze problemen aan te pakken is er door toenmalige Minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) een beleid ontwikkeld met een fysieke, sociale en econo-mische pijler. Hierbij worden meerdere wijkproblemen die elkaar versterken integraal aangepakt (PBL, 2010).

    Er is al veel geschreven over het buurtveranderingen en buurtverval in vroeg-naoorlogse wijken (bijv. Power, 1997; Turkington, et al., 2004; Musterd & Van Kempen, 2005). Onder buurtverandering worden veranderingen in de

    fysieke, economische en sociale karakteristieken van een buurt verstaan.

    Bij buurtverval vindt er een negatieve verandering van deze karakteristie-ken plaats. Voorbeelden zijn een dalende kwaliteit van de woningvoor-raad, vermindering van de sociale cohesie of een toename van het aantal werklozen in een buurt (Bolt, et al., 2008).

    De kwaliteit van zowel de woning als de woonomgeving was in de vroeg-na-oorlogse wijken vaak een stuk hoger dan in de wijken die voor de oorlog zijn gebouwd. Ze waren ruim opgezet met veel groen en de woningen waren

    groter met betere sanitaire voorzieningen. Bewoners waren destijds enthou-

    siast om in deze wijken te gaan wonen, waardoor ze in het begin goed functi-oneerden. De grote groene ruimten in de vroeg-naoorlogse wijken worden nog steeds

    positief gewaardeerd door een aanzienlijk aantal bewoners. Doordat de

    woningen relatief goedkoop zijn vormen ze een belangrijke huisvesting voor

    met name lage- en midden-inkomensgroepen. Voor weinig geld krijgen ze een relatief grote woning met een mooi uitzicht en vaak ook nog dicht bij het

    centrum (Bolt, et al., 2008).

    Afbeelding 3.2 en 3.3: Leefbaarheidsproblemen

    Van aantrekkelijke woongebieden lijken deze wijken nu echter veranderd in onaantrekkelijke gebieden met leefbaarheidsproblemen. Mensen gaan of

    blijven hier alleen wonen bij gebrek aan alternatieven. Door de toenemende

    stedelijke vernieuwing

    Bron: http://www.wijkengids.nl/Bron: http://www.at5.nl/

  • 35I I t h e o r e t I s c h k a d e r

    herstructurering en stedelijke vernieuwing in deze wijken, waarbij goedkope huurwoningen worden vervangen door duurdere woningen, hebben degenen met een laag inkomen steeds minder keuze (Bolt, et al., 2008).

    In deze naoorlogse wijken richtte de stedenbouw (en woningbouw) zich

    op de veronderstelde leefbaarheid. Deze wijken waren in vergelijking met

    de vooroorlogse wijken beter en zouden daarom ook een positieve invloed

    hebben op het geestelijk leven van de bewoners (Doevendans en Stolzen-burg, 2000). In de naoorlogse wijken werd dus ingezet op de veronderstel-de relaties die er tussen de woonomgeving en het welzijn van de bewoners

    zouden zijn. Deze relaties liggen echter niet eenvoudig en hebben zoals we

    nu weten zelden een oorzaak - gevolg karakter (Dorst, 2005).

    3.4 ontwerpopgaven voor de naoorlogse wijk

    Op het niveau van de stedenbouwkundige structuur, het raamwerk van de wijk zijn er een aantal ontwerpopgaven te onderscheiden (Hereijgers &

    Velzen, 2001):

    Vernieuwing en uitbreiding van de structuur. Het gaat hier met name om de verkeers- en groenstructuur en de belangrijkste voorzieningen in de wijk, zoals parkeren en winkelcentra. Deze

    elementen vormen de identiteitsdragers van de wijk, maar

    hebben vaak hun oude betekenis en allure verloren. Het is belangrijk om beeldbepalende onderdelen van de stedenbouw-kundige structuur te versterken.

    Het aansluiten van de naoorlogse wijk op de omgeving. De

    strategische ligging nabij de binnenstad en het buitengebied kan zo beter worden benut.

    De verknoping van het raamwerk met de bebouwingsvlakken,

    om zo een steviger structuur van de wijk te krijgen en een grotere menging van functies. Onderdeel hiervan is ook het uitwerken

    van een duidelijke typologie van de tussenruimten. Door deze

    tussenruimten typologisch te bepalen kan er richting worden

    gegeven aan de samenhang tussen het gebruik van de ruimte, de inrichting ervan en de relatie met de aangrenzende bebouwing.

    stedelijke vernieuwing

  • 36 D e w e r k e n D e w i j k

    4.1 historie

    In de loop der decennia is het denken over leefbaarheid voortdurend

    veranderd. In de 19e en begin van de 20e eeuw stond het bestrijden van

    ziekte en epidemien en zo de leefbaarheid verbeteren voorop (Leidelmeijer

    & Kamp, 2003). Tot circa 1870 was de bad air theorie hierin leidend. Voorna-melijk in steden kon de gezondheid worden bevorderd door meer frisse lucht en zonlicht in de woon- en leefomgeving te brengen, zodat men minder werd blootgesteld aan verontreinigde luchten en ziek zou worden. In deze lijn past de stedenbouwkundige visie van de Garden City van Howard (1898). Vanaf

    dit moment ontwikkeld de techniek zich en zijn er nieuwe bouwmogelijkhe-den. Le Corbusier wilde met zijn ville radieuse (1933) een optimaal leefkli-maat creren door functies te scheiden en grootschalige woonblokken in

    grote open ruimten te plaatsen (Leidelmeijer & Kamp, 2003).

    Er ontstaat steeds meer aandacht voor de fysieke en sociale omstandighe-den waarin mensen leven (Leidelmeijer & Kamp, 2003). Eind jaren zestig

    is er steeds meer kritiek op de onpersoonlijke en monotone functionalisti-sche stedenbouw uit het begin van de eeuw. Zo pleit Jane Jacobs (1961) voor

    levendigheid op straat door een menging van wonen, werken en voorzienin-gen en kleinschaligheid. In de jaren zeventig ontstond er een toenemende

    aandacht voor het begrip leefbaarheid en met name voor de sociale factoren

    die van invloed zijn op de kwaliteit van het leven. In die tijd werd de mening

    van de burger voor het eerst vooropgesteld (Leidelmeijer & Kamp, 2003). De

    bezuinigingen en massale werkloosheid in de jaren 80 zorgen ervoor dat er minder aandacht ontstaat voor de kwaliteit van de leefomgeving. Primaire levensbehoeften staan op dat moment voorop (Leidelmeijer & Kamp, 2003).

    Quality of life expands when human opportunities increase (Frey en

    Al-Roumi, 1999). Dit is duidelijk merkbaar wanneer in de jaren 90 de

    economie weer aantrekt. De aandacht voor de leefbaarheid komt in die jaren

    terug.

    4.2 Maslows behoeftehirarchie

    Het streven naar leefbaarheid kan op verschillende niveaus plaatsvinden

    (Dorst, 2005). Deze niveaus komen overeen met de behoeftehirarchie van

    Maslow (zie afbeelding 4.1). Het eerste niveau heeft betrekking op overleven,

    deze behoeften zijn fysiologisch van aard. Het tweede niveau heeft te maken

    met in leven blijven oftewel het bestrijden van onveiligheid. In het hoogste

    niveau worden de sociale en ego gerelateerde behoeften en zelfontplooiing

    belangrijk, er kan dan levenskwaliteit worden toegevoegd. Voor de verschil-lende niveaus geldt dat het onderliggende niveau moet zijn gewaarborgd wil men overgaan op een hoger niveau (Leidelmeijer & van Kamp, 2003, Dorst,

    2005).

    Afbeelding 4.1: Behoeftepiramide Maslow (Bron: Didius, 2006)

    leefbaarheid4.

  • 37I I t h e o r e t I s c h k a d e r

    4.3 Leefbaarheid

    In Nederland staat in veel wijken en buurten de leefbaarheid onder druk

    (VROM, 2004). Leefbaarheid is een begrip dat met name in de stedenbouw-kunde wordt gebruikt. Het woord is echter niet te vinden in de woordenboe-ken, maar wordt slechts als een afleiding van het woord leefbaar genoemd.

    Een algemene definitie van het woord leefbaar luidt: geschikt om erin en ermee te leven (Van Dale, 2005). Deze verklaring van het begrip geeft al aan dat de interpretatie ervan voor iedereen kan verschillen. Doordat mensen

    plekken zeer verschillend beleven en waarderen kan dezelfde plek voor de ene persoon heel goed leefbaar zijn en voor de ander is dit geheel niet het

    geval (VROM, 2004). Voor een persoon die houdt van het buitenleven kan

    een stadse woonomgeving bijvoorbeeld heel beklemmend overkomen, terwijl dit voor een ander de ultieme woonlocatie is. Wat men precies onder

    leefbaar verstaat hangt dus in sterke mate af van de normen en waarden

    waarmee iemand een buurt of plek beoordeelt (VROM, 2004, p. 14).

    In de literatuur bestaan er vele uiteenlopende definities over het begrip

    leefbaarheid. De gemeenschappelijke elementen die in de omschrijvin-gen terugkomen zijn dat de leefbaarheid betrekking heeft op de woonsi-tuatie en de omliggende woonomgeving van mensen. De woonomgeving

    wordt omschreven als de omgeving die regelmatig door de bewoner wordt

    gebruikt. Deze omgeving kan het woongebouw, de straat of een buurtdeel

    zijn op kleinere schaal of de buurt, wijk of dorp/stad op grotere schaal zijn.

    De woonomgeving is altijd inclusief de andere bewoners en bezoekers of

    passanten (Dorst, 2005). Ton Lemaire (1970): De mens is essentieel iemand

    die gelokaliseerd is; iemand kennen wil zeggen: weten waar hij vandaan

    komt. De woonomgeving moet daarom voor de gebruikers en bezoekers bij

    voorkeur herkenbaar en leesbaar zijn als een gebied dat van de bewoner(s)

    is en dat deze kan worden beleefd en herkend op ooghoogte (Jacobs, 1961).

    Hoe leefbaar de woonomgeving is hangt af van de kwaliteit van de combi-natie tussen mens en woonomgeving (Dorst, 2005). In dit onderzoek ligt de

    nadruk op de fysieke verschijningsvorm, het einddoel is immers een ontwerp

    maken waarin lokale bedrijvigheid de leefbaarheid ondersteunt. De leefbaar-heid heeft naast de fysieke omgeving echter ook betrekking op sociale

    omgeving in de wijk. Vanuit het perspectief van de individu speelt het sociale

    aspect een grotere rol (Dijk, et al., 2000, Dorst, 2005, RIVM 1998). De fysieke omgeving is wel faciliterend aan de sociale omgeving (Dorst, 2005).

    In dit onderzoek wordt aangesloten op de drie perspectieven op leefbaar-heid die door Van Dorst (2005) gebruikt worden:

    De gepercipieerde leefbaarheid: de waardering, of het gebrek aan waardering, van het individu voor zijn of haar leefomgeving,

    De veronderstelde leefbaarheid of leefomgevingskwaliteit: de mate waarin de leefomgeving voldoet aan de voorwaarden voor kennelijke leefbaarheid,

    Dekennelijkeleefbaarheid: de mate waarin een leefomgeving aansluit op het adaptief repertoire van een soort (dus ook van een individu).

    4.4 Meten van leefbaarheid

    De mate waarin een omgeving voldoet aan de kennelijke leefbaarheid blijkt

    uit hoe lang en gelukkig bewoners er leven. In theorie omschrijft de kenne-lijke leefbaarheid daarom het beste de kwaliteit van de match tussen mens

    en woonomgeving. De kennelijke leefbaarheid wordt gemeten uit levensre-sultaten, waardoor deze slechts achteraf bepaald kan worden (Veenhoven,

    2000). In de praktijk zijn de gepercipieerde en veronderstelde leefbaarheid

    beter meetbaar. Bij deze vormen van leefbaarheid wordt respectievelijk

    de bewoners naar hun waardering van de woonomgeving gevraagd of de

    leefbaarheid

  • 38 D e w e r k e n D e w i j k

    leefbaarheidomgeving wordt getoetst op fysieke en sociale kenmerken die van invloed

    zijn op het welzijn van mensen (Dorst, 2005). Om de kennelijke toch enigszins

    vast te kunnen stellen worden hiervoor de gepercipieerde en veronderstelde leefbaarheid gebruikt. De mate waarin de omgeving voldoet aan de veron-derstelde voorwaarden voor kennelijke leefbaarheid kan worden gezien als

    de veronderstelde leefbaarheid (Veenhoven 2000). Bij het meten hiervan

    staan de indicatoren die beschrijven of verklaren waarom een bepaalde omgeving wel of niet leefbaar is centraal (Zie tabel 4.1 voor de indicatoren).

    Afbeelding 4.2: De verschillende vormen van leefbaarheid. (Bron: Dorst, 2005)

    De veronderstelde leefbaarheid is op te delen in verschillende deelonder-werpen die onder andere gemeten kunnen worden met behulp van bestaand onderzoeksmateriaal, gemeentelijke cijfers of door bewoners naar hun mening te vragen. Omgevingskwaliteit en de waardering van de omgeving door bewoners wisselen hier elkaar af (Dorst, 2005). In dit onderzoek komt

    de veronderstelde leefbaarheid terug in de fysieke voorwaarden voor een

    leefbare woonomgeving. In paragraaf 5.2 en 5.3 wordt ingegaan op de

    verschillende facetten die onderzocht moeten worden om de veronderstel-de leefbaarheid te bepalen. In kennelijke leefbaarheid is de beoordeling van

    bewoners ook van belang, maar altijd in relatie tot de omgeving. Zo bestaat

    de sociale veiligheid van een buurt uit de gepercipieerde veiligheid in relatie

    tot de fysieke ruimtelijke omgeving (Dorst, 2005).

    Tabel 4.1 Indicatoren leefbaarheid

    Indicator

    Parkeervoorzieningen

    Groen (van snippergroen tot park) en water in de wijk

    Woningdichtheid en bevolkingsdichtheid

    Levendigheid, aantrekkelijkheid

    Criminaliteit, vandalisme

    Sociale veiligheid, verkeersveiligheid

    Vuil op straat, verkeerslawaai, bodemverontreiniging

    Aantal verhuisbewegingen per jaar

    Percentage eigen woningbezit

    Gemiddeld besteedbaar inkomen en inkomensontwikkeling

    Bevolkingssamenstelling (heterogeniteit, aandeel niet-actieven)

    Aanwezigheid, kwaliteit en nabijheid van voorzieningen (winkels, scholen, medische voorzieningen, OV haltes, kinderopvang, horeca, buurthuis, bibliotheek, etc.)

    Bron: Dorst, 2005

  • 39I I t h e o r e t I s c h k a d e r

    Een aantal indicatoren uit de tabel die de veronderstelde leefbaarheid

    aangeven, kunnen ook gebruikt worden om de gepercipieerde leefbaarheid

    te meten. Het is echter niet zo dat deze punten n op n over genomen

    kunnen worden en dat op die manier de leefbaarheid bepaalt kan worden.

    Wanneer er alleen naar de veronderstelde leefbaarheid wordt gekeken wordt

    er volgens Veenhoven (2000) voorbijgegaan aan de natuurlijke behoefte

    aan uitdagingen die de mens heeft, zoals ook uit Maslows behoeftehira-chie blijkt. Intomart heeft een analyse uitgevoerd van de GSB (GroteSteden-Beleid)-monitor over veiligheid en leefbaarheid (Dijk, et al., 2000). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen directe oorzaak-gevolg relatie bestaat tussen

    leefbaarheid en (on)veiligheidsgevoelens. De samenhang wordt verklaard

    door de kwaliteit van de sociale relaties in de buurt of wijk, een factor die

    zowel voor de leefbaarheid als de onveiligheidsbeleving zeer bepalend is.

    Naast de veronderstelde leefbaarheid zal daarom ook de waardering en

    mening van de bewoners voor hun leefomgeving moeten worden onder-zocht. Van de Wardt en de Jong (1997) hebben aangetoond dat deze geperci-pieerde leefbaarheid gemeten kan worden door het stellen van de volgende

    drie vragen aan bewoners: Ik woon hier naar mijn zin (mee eens, mee oneens)

    Als je in deze buurt woont heb je het goed getroffen (mee eens,

    mee oneens)

    Hoe tevreden bent u met uw buurt (erg ontevreden, erg

    tevreden)

    De bewoners kunnen op een 8-puntsschaal reageren op de stellingen.

    4.5 Sociale structuur

    4.5.1 Sociale cohesie

    Sociale cohesie duidt op de samenhang in een maatschappij. Er kan op

    individueel niveau en op het niveau van de wijk naar sociale cohesie worden gekeken. Op individueel niveau gaat het om de algemene betrokkenheid van burgers bij hun medemensen, om de contacten die mensen aangaan en onderhouden en hoe men is gentegreerd in de sociale omgeving. Op het niveau van de wijk gaat sociale cohesie over de sociale kwaliteit van relaties

    tussen buurtgenoten, de mate waarin men zich thuis voelt in de buurt en zich verantwoordelijk voelt voor de leefbaarheid in de buurt. Sociale cohesie

    wordt dus gekenmerkt door saamhorigheidsgevoelens, frequente en inten-sieve contacten, onderling vertrouwen en gedeelde normen en waarden (De

    Hart, et al., 2002).

    4.5.2 Levendigheid

    Een minimale sociale interactie is noodzakelijk voor een levendige omgeving.

    Minimaal is hierbij het kunnen beleven van anderen als primaire behoefte, of

    om informatie te vergaren of als inspiratiebron (Dorst, 2005).

    Straten of plekken in de wijk die ontworpen zijn voor verkeersdoeleinden en geen verblijfsruimte hebben zijn vaak anonieme gebieden. Niemand voelt zich verantwoordelijk voor deze passantenruimte. Het ontbreken van sociale cohesie zorgt ervoor dat individuele bewoners elkaar niet aanspreken op ongewenst gedrag. Dit kan vervolgens resulteren in een bovengemiddelde

    vervuiling van de openbare ruimte (Dorst, 2005). Een straat zal altijd een

    zone zijn voor beweging. Gehl (1978) benadrukt echter dat er in de straat

    ruimte moet zijn waar het prettig lopen is, maar ook plekken die uitnodi-gen tot verblijven. Het doel is om een prettige omgeving te creren waarin

    ontmoetingen plaats kunnen vinden. Bewoners kunnen in zon omgeving

    makkelijk van binnen naar buiten en ze hebben een goede semi-priv ruimte

    in de vorm van een voortuin, veranda of stoep (Dorst, 2005).

    Voor de levendigheid en leefbaarheid is de relatie tussen de gebouwen en

    leefbaarheid

  • 40 D e w e r k e n D e w i j k

    buitenruimte en de leesbaarheid van de buitenruimte van belang. Er moet dus goed zichtbaar zijn wat priv en wat publiek domein is. In Defensibel

    Space - crime prevention through urban design benadrukt Oscar Newman

    (1972) dat een anonieme en niet