Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Universiteit Gent
2007-2008
Marcus van Vaernewijck,
Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en
voornamelick in Ghendt 1566-1568.
Tekstuitgave van hoofdstuk V tot en met VIII uit dat achtste boeck
met inleiding, tekstverantwoording, verklarende aantekeningen en
registers op verklaarde woorden en realia.
Deel I
Promotor: prof. dr. D. Coigneau
Scriptie voorgelegd aan de Faculteit
Letteren en Wijsbegeerte voor het
verkrijgen van de graad van master
TL2T: Nederlands-Scandinavistiek, door
Kwinten VAN HOECKE.
Deel I
iii
Woord vooraf
Nu ik de laatste hand aan deze scriptie leg, is het tijd om een woord van dank aan enkele
mensen te richten. Een bijzondere vermelding krijgt uiteraard mijn promotor, professor D.
Coigneau, die erg nauw bij de totstandkoming van deze scriptie betrokken was. Hij stond me
bij met goede raad en gaf de nodige tips op de juiste momenten. Waarvoor dank. Verder gaat
een woord van dank uit naar Agnes Gelaude van de vakgroepbibliotheek Nederlandse
Literatuur, het personeel van de handschriftenzaal en dat van de bruikleenbalie in de
Boekentoren. Een laatste woord van dank richt ik tot mijn moeder en Gui en mijn vrienden
Pascal, Bert en John.
iv
Inhoudsopgave deel I
I. Inleiding
1. Leven en werk van Van Vaernewijck…………………………………………………3
1.1. Lid van de Sint-Lucasgilde en rederijker bij Mariën Theeren
1.2. Vaernewijck actief in de Gentse politiek
1.3. Literaire bedrijvigheid
2. Introductie tot de Beroerlicke Tijden en toelichting bij de uitgegeven
hoofdstukken………………………………………………………………………....10
2.1. Context
2.2. Het heterogene karakter van de Beroerlicke Tijden
2.3. Auteursintentie
2.4. Inhoud
2.5. Situering van en toelichting bij de uitgegeven hoofdstukken
2.5.1. Hoofdstuk V
2.5.2. Hoofdstuk VI
2.5.3. Hoofdstuk VII
2.5.4. Hoofdstuk VIII
3. Vergelijking van de Beroerlicke Tijden met Gentse kronieken……………….……..22
3.1. Vijf Gentse kronieken
3.2. Vergelijking van de Beroerlicke Tijden met de Gentse kronieken
3.2.1. Hoofdstuk V
3.2.2. Hoofdstuk VI
3.2.3. Hoofdstuk VII
3.2.4. Hoofdstuk VIII
3.3. Stijl en literaire kwaliteiten van Van Vaernewijck
II. Editie
1. Tekstverantwoording…………………………………………………...…………...32
1.1. Presentatie van de tekst
1.2. Diplomatische transcriptie
1.3. Verschillen met de editie Vanderhaeghen
1.3.1. Editie Vanderhaeghen
1.3.2. Kapitalenkwestie 1.3.2.1. Verschillen
1.3.2.2. Lijst met aanpassingen
v
1.3.3. Afwijkende lezingen editie Vanderhaeghen (V.)
1.4. Bijzonderheden
1.4.1. Speciale afkortingen
1.4.2. Andere opmerkingen
2. Tekst………..…………………………………………………………………….….40
1
I. Inleiding
De zestiende eeuw in de Nederlanden kan men op zijn minst turbulent noemen. De
gebeurtenissen op dit breukvlak tussen middeleeuwen en moderne tijd stonden in het teken
van de godsdiensttroebelen en de opstand tegen het Spaanse centrale gezag. De gevolgen
hiervan zijn bepalend geweest voor de verdere geschiedenis van de Nederlanden.
Marcus van Vaernewijcks1 Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in
Ghendt 1566-1568 behandelt de woelige periode aan de vooravond van de Tachtigjarige
Oorlog in het Gentse. Aan bod komen de manifestatie van het protestantisme, de
beeldenstorm en de ongenadige repressie.
In deze scriptie worden het vijfde tot en met het achtste hoofdstuk uit dat achtste boeck van
de Beroerlicke Tijden bezorgd, ofwel folio 308 recto vanaf regel 33 tot en met folio 315
verso regel 7. Het originele handschrift bevindt zich als „handschrift 2469‟ in de centrale
universiteitsbibliotheek van de Universiteit Gent. De scriptie bestaat uit twee delen. In het
eerste deel wordt allereerst het leven en werk van Vaernewijck behandeld. Verder volgt een
uitgebreide introductie tot de Beroerlicke Tijden en een toelichting bij de uitgegeven
hoofdstukken. Ook worden de vier bezorgde hoofdstukken vergeleken met uitgaven van
enkele „eventydige‟ Gentse kronieken. Ten slotte volgt de eigenlijke transcriptie van de
hoofdstukken, voorafgegaan door een tekstverantwoording. In het tweede deel van de scriptie
staan de vier uitgegeven hoofdstukken centraal. Er worden kopieën van het handschrift, een
uitgebreide tekstverklaring en registers op zowel de verklaarde woorden als de realia
gepresenteerd.
Bij het schrijven van de eerste twee hoofdstukken van deze scriptie, die over het leven en
werk van Vaernewijck en over de Beroerlicke Tijden handelen, hebben we een recente studie
over Vaernewijck als leidraad gebruikt. In 2005 publiceerde Koen Lamont Het wereldbeeld
van een zestiende-eeuwse Gentenaar Marcus van Vaernewijck. Een ideeën- en
mentaliteitshistorische studie op basis van zijn kroniek, Van die Beroerlicke Tijden.2 Deze
waardevolle studie verschafte ons de nodige kennis over en inzicht in de fascinerende figuur
Vaernewijck.
1 In navolging van Lamont verwijzen we verder naar Marcus van Vaernewijck als „Vaernewijck‟.
2 K. Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar Marcus van Vaernewijck. Een ideeën- en
mentaliteitshistorische studie op basis van zijn kroniek, Van die Beroerlicke Tijden (Verhandelingen der
Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Deel XXX). Gent, 2005.
2
Bij de transcriptie is gebruik gemaakt van Ferdinand Vanderhaeghens editie Van die
Beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt 1566-1568.3 Deze editie
was een bijzonder dankbaar hulpstuk bij het transcriberen maar voldoet, zoals zal blijken,
niet langer aan de eisen die aan een moderne teksteditie worden gesteld.
3 F. Vanderhaeghen (ed.), Van die Beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt 1566-1568
door Marcus van Vaernewijck, naar het oorspronkelijk handschrift uitgegeven. Gent, 1872-1881, 5 delen.
3
1. Leven en werk van Van Vaernewijck
“Ick Maercq van Vaernewijck filius Maercx, was gheboren int Jaer 1518. Den XXI. Dagh
van December [...] op eenen Woensdagh tot Ghendt” schrijft Marcus van Vaernewijck in een
Memoriael voor de naer-commers4 over zijn geboorte. Vaernewijck stamde af van een
patriciërsgeslacht dat zijn rijkdom met de lakenhandel had vergaard. Hij behoorde
waarschijnlijk tot een verarmde maar niet onbemiddelde tak van dit patriciërsgeslacht. Echte
armoede heeft Vaernewijck uiteraard nooit gekend, maar tijdens zijn leven zien we dat hij
zich toch stukje bij beetje de sociale ladder wil opwerken, wat hem gelukt is.
Hoewel er over Vaernewijcks jeugdjaren niet veel bekend is, mogen we aannemen dat
hij tijdens zijn tienerjaren een korte humanistische opleiding genoten heeft.5 Dit blijkt
bijvoorbeeld uit zijn latere literaire werk waar hij uitgebreid zijn vertrouwdheid met de Bijbel
en de Grieks-Romeinse Oudheid illustreert. Toch gaat ook een aanzienlijk deel van deze
kennis terug op zelfstudie. Vaernewijcks belezenheid kunnen we niet loskoppelen van zijn
aangeboren nieuwsgierigheid. Zijn honger naar kennis was moeilijk te stillen, zo blijkt ook
uit talrijke passages uit de Beroerlicke Tijden. In dit verband moeten we ook Vaernewijcks
reisobsessie plaatsen. De drang om te reizen was gezien het tijdskader evenwel niet
uitzonderlijk onder de welgestelde intelligentsia. De humanistische cultuur waar Vaernewijck
met één voet in stond, bepleitte immers hartstochtelijk een peregrinatio academica. Hoewel
Vaernewijck tijdens deze reizen niet aan buitenlandse universiteiten studeerde, spreekt het
voor zich dat het leerzame ervaringen waren.
Hij reisde vrij veel naar het buitenland: in 1550 Tirol en Italië (o.a. Venetië, Florence,
Rome) en in 1556 Westfalen. Ook doorkruiste hij de Nederlanden en kwam in
Brabant, Zeeland, Friesland en Holland. Ongetwijfeld hebben deze reizen en de
contacten die ze met zich meebrachten, zijn geestelijke horizon verruimd.6
Rekeninghoudende met het tijdvak spreekt het voor zich dat een reiziger ook Italië
aandeed. Als Europa‟s kunstencentrum viel er niet alleen een imposante verzameling
kunstwerken te bewonderen, het was ook de bakermat van het humanisme en de renaissance.
Tijdens deze reizen maakte Vaernewijck talrijke notities die hij verwerkte in (helaas verloren
gegane) reisverslagen als zijn Voyagie naer Roomen.
4 F. Vandenhole, Marcus van Vaernewijck Van die beroerlicke tijden: klank- en vormleer, woordenschat. Gent,
onuitgegeven doctoraatsverhandeling, 1960, p. xii. Zie ook: Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende-
eeuwse Gentenaar, p. 48. 5 Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 52.
6 H. van Nuffel, „Marcus van Vaernewijck (1518-1569) en zijn kroniek over de Beroerlicke Tijden‟, in: Standen
en Landen, 40, 1966, p. 118.
4
Hoe veel tijd die reizen precies in beslag namen is moeilijk te schatten. Wel mogen
we aannemen dat Vaernewijck vanaf 1558 definitief in Gent bleef. Datzelfde jaar nog trad hij
in het huwelijk met Livina Hallinck, een Gentse poortersdochter. Met Vaernewijck was
Hallinck aan haar derde echtgenoot toe. Ze schonk hem twee zonen en drie dochters. De
oudste zoon, Marcus, stierf op jonge leeftijd. Adolf, de jongste zoon, bleef kinderloos.
Vaernewijck zelf stierf amper tien jaar na zijn huwelijk met Livina Hallinck. Op 20
februari 1569 overleed hij na een kort ziekbed: hij was 50 jaar oud. De uitvaartplechtigheid
vond plaats in de Sint-Baafskathedraal.
1.1 Lid van de Sint-Lucasgilde en rederijker bij Mariën Theeren
Marcus van Vaernewijck senior was meester in de Sint-Lucasgilde,7
die kunstenaars
verenigde. Hij wou de Gentse kunstenaars steunen, maar ook zelf als beeldsnijder de kost
verdienen. Zijn twee zonen, Pieter en Marcus, liet hij bij hun geboorte of in ieder geval op
jeugdige leeftijd in het ledenregister van de gilde inschrijven. Het feit dat Vaernewijck senior
de meesterstitel bezat, ging gepaard met talrijke voordelen voor zijn twee zonen. Zij konden
immers genieten van een voorkeursbehandeling binnen de gilde. Zo was de leerperiode om
het ambacht onder de knie te krijgen voor meesterskinderen beduidend korter dan voor niet-
meesterskinderen. Bovendien waren meesterskinderen niet aan een meesterproef
onderworpen aan het einde van hun opleiding. Vaernewijck junior was duidelijk van jongs af
aan bij het kunstenaarsgebeuren betrokken. Toch heeft hij waarschijnlijk het ambacht nooit
beroepsmatig uitgeoefend. Dit belette hem echter niet om binnen de gilde carrière te maken.
Net als Vaernewijck senior en broer Pieter functioneerde hij een jaar als gezworene (1549-
1550). Met deze bestuurlijke functie binnen de gilde ging een groot aanzien gepaard. Het
gezworeneschap gaf hem de kans voor het eerst aan zijn naambekendheid te werken op het
stedelijke politieke niveau.
Vaernewijck interesseerde zich, conform de tijdsgeest, ook voor andere zaken. Zijn
interesse voor literatuur blijkt o.a. uit zijn lidmaatschap van de rederijkerskamer Mariën
Theeren,8 die nauw verbonden was met zijn parochiekerk Sint-Jacobs. Gedurende zijn
lidmaatschap bekleedde Vaernewijck overigens twee bestuursfuncties. In 1556-1557 was hij
factor van de kamer, in 1557-1558 proviseerder of bestuurslid. Ook heeft hij zelf heel wat
geschreven, en dit niet enkel in de hoedanigheid van rederijker.
7 Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 61-72
8 Van Nuffel, „Marcus van Vaernewijck (1518-1569)‟, p. 116.
5
1.2 Vaernewijck actief in de Gentse politiek
Het lidmaatschap van en de bestuursfuncties die Vaernewijck vervulde bij Mariën Theeren
en de Sint-Lucasgilde, heeft hij, zoals hierboven opgemerkt, handig gebruikt om aan zijn
naambekendheid te werken en zijn sociaal netwerk uit te breiden. Toen Vaernewijck de kaap
van de veertig rondde, begon dit zijn vruchten af te werpen. Tussen 1562 en zijn schielijk
overlijden in 1569 vervulde Vaernewijck onafgebroken politieke mandaten op het stedelijke
niveau. Een politieke carrière uitbouwen was niet ongewoon voor een Van Vaernewijck. In
de veertiende en vooral in de vijftiende eeuw hadden de Van Vaernewijcks heel wat
belangrijke politieke mandaten bekleed in Gent. De zestiende eeuw betekende echter een
terugval, ondanks een heropleving in de periode waarin Marcus politiek actief was.
Door zijn politieke ambitie tilde hij de Vaernewijcks op een hoger politiek niveau en
poogde hij (misschien onbewust) de laatmiddeleeuwse politieke glorie van de
Vaernewijcks nieuw leven in te blazen.9
In vergelijking met de andere Gentse families die politieke mandaten bekleedden
medio zestiende eeuw, kunnen we de Van Vaernewijcks in de subtop plaatsen. Tussen 1540
en 1577 voerden ze 14 mandaten uit. Daarvan nam Marcus van Vaernewijck er zes voor zijn
rekening. Na zijn overlijden zijn de politiek gouden tijden voor de Van Vaernewijcks echter
voorgoed voorbij.
De eerste politieke functie die Vaernewijck vervulde was die van rechter verbonden
aan de vinderij van Sint-Jacobs.10
Als lid van de vinderij, een ondergeschikt rechtslichaam,
kon Vaernewijck verder werken aan zijn naambekendheid in de hogere politieke echelons.
Een volgende stap hogerop kwam er al snel toen hij in 1563 als gouverneur in het bestuur
van de Gentse armenkamer terechtkwam. Door het uitoefenen van deze functie kon
Vaernewijck naar hartelust verder netwerken, maar kwam hij ook geregeld in contact met de
minderbedeelden van de maatschappij. Een zekere gevoeligheid voor sociale ongelijkheid
zou ook in zijn literaire werk enigszins doorschemeren. Nog een jaar later stootte hij opnieuw
door naar een hoger politiek niveau. Vaernewijck werd het negende lid van de schepenbank
van de keure,11
de belangrijkste Gentse overheidsinstelling. Enkele jaren later vinden we hem
terug als lid van de schepenbank van gedele.12
Deze schepenambten zijn de politiek
belangrijkste functies die hij uitoefende. Verder fungeerde Vaernewijck zo‟n drie jaar (1565-
9 Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 76.
10 Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 78.
11 Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 81.
12 Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 83.
6
1568) als collatieheer13
in de collatie of Brede Raad, een soort gemeenteraad waar hij als
uittredend schepen automatisch toe behoorde. De eerste twee jaar van dit laatste mandaat
combineerde Vaernewijck met het stapelheerschap: een erg gewichtige functie. Gent was
immers de „graanschuur van Vlaanderen‟. Bovendien was dit een bezoldigde functie in
tegenstelling tot bijvoorbeeld het gouverneurschap van de armenkamer, waar van de
functionarissen zelfs dotaties werden verwacht. De precieze vergoeding die stapelheren
kregen was afhankelijk van het scheepsverkeer. Na het stapelheerschap en samenvallend met
zijn laatste jaar als collatieheer, vervult Vaernewijck de functie van ambachtsoverste van
zeven neringen. Enkele maanden na het neerleggen van deze functie overleed hij waardoor
ook aan zijn politieke bedrijvigheid een abrupt einde kwam.
Een opvallende parallel met Vaernewijcks politieke carrière is zijn kerkmeesterschap
van de Sint-Jacobskerk.14
Vanaf 1562 tot aan zijn dood zetelde Vaernewijck, vermoedelijk
met enkele tussenpauzes, in de kerkfabriek. Als kerkmeester was hij onder andere belast met
het onderhoud van de kerk en het beheer van de goederen die de kerk toebehoorden. Hoewel
het voor zich spreekt dat Vaernewijck als devoot katholiek met plezier deze functie op zich
nam, speelden er ongetwijfeld ook andere zaken een rol. Het kerkmeesterschap ging
eveneens gepaard met status en aanzien. Bovendien was er een opvallend verband met de
politieke macht vast te stellen. Ook het kerkmeesterschap bood Vaernewijck met andere
woorden de kans om zijn contacten verder te verzorgen.
1.3 Literaire bedrijvigheid
Zoals we hierboven al aanhaalden, interesseerde Vaernewijck zich in die mate voor
literatuur dat hij ook zelf heel wat op papier zette. Hij is vandaag bij een relatief breed
publiek bekend dankzij zijn magnum opus: de Beroerlicke Tijden. Dit werk wordt in het
volgende hoofdstuk in zijn geheel besproken. Vaernewijck heeft echter meer geschreven en
enkele van zijn werken werden aan de drukpers toevertrouwd.
In Vanderhaeghens Bibliotheca Belgica krijgen we een uitvoerige beschrijving van
Vaernewijcks uitgegeven werk. Vanderhaeghen behandelt allereerst het in 1560 voor het
eerst uitgegeven15
Vlaemsche audvremdigheyt/Nieuw tractaet en curte bescrijvinghe van dat
edel graefscap van Vlaenderen. Dit geschiedkundig berijmd werk bestaat uit vier boeken. De
13
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 85. 14
F. de Potter, Gent, van den oudsten tijd tot heden: geschiedkundige beschrijving der stad. Gent, 1882-1901,
deel 7, p. 12. 15
Vanderhaeghen & Lenger (red.), Bibliotheca Belgica., deel 5, p. 405.
7
eerste drie boeken getuigen veeleer van Vaernewijcks krachtige verbeelding. Het vierde boek
is het enige dat reële historische waarde heeft. Hierin verhaalt Vaernewijck immers over
gebeurtenissen waarvan hij zelf getuige was, zoals de vijfentwintigste vergadering van het
kapittel van de Gulden-Vliesorde in juli 1559. Kenmerkend voor dit werk is dat het berijmd
is in een fraaie rederijkerstaal. Vaernewijck verwerkte hier bijvoorbeeld zijn naam in een
acrostichon.
Het volgende werk dat Vanderhaeghen vermeldt, is Den spieghel der Nederlandscher
audtheyt/Historie van Belgis, uitgegeven in 1568.16
Aan bod komt de geschiedenis van onze
contreien tijdens de Oudheid en de vroege middeleeuwen. Eens te meer bewijst Vaernewijck
in de hierboven reeds aangehaalde rederijkerstaal dat hij een bijzonder fantasierijke
verbeelding heeft. In dit werk deelt Vaernewijck ook mee dat hij de informatie en kennis
waarover hij beschikt met vrienden en landgenoten wil delen. Dit in tegenstelling tot vele van
zijn dichtende tijdgenoten die het publiceren van eigen werk nog als ijdel betitelden.17
In de Bibliotheca Belgica ontbreekt een werk dat voorheen door bibliografen als
Sanderus, Valerius en Paquot aan Vaernewijck toegeschreven werd.18
Het gaat om De
cronijcke van Vlaenderen int corte, uitgeven in 1557.19
Dit werk verhaalt niet enkel over
Vlaanderen maar ook over Brabant, Zeeland, Holland, Henegouwen en haerlieder
oorsprongh, afcomste [...] tot desen tegenwoordighen tyde van onzen aldergenadichsten ende
onverwinnelicsten Philippus van Oostenrijcke.20
Volgens Vanderhaeghen is Vaernewijck niet
de auteur van het werk.
On remarquera […] que nous avons consacré aux oeuvres de van Vaernewijck,
l‟absence de la Cronijcke van Vlaenderen et de la VVarachtighe historie
van…Carolus de vijfste. La raison en est que nous ne croyons pas pouvoir lui
attribuer ces ouvrages: ils sont du libraire Gérard van Salenson. La seconde édition de
la Cronijcke renferme une partie qui seule lui appartient.21
Gerard Salenson was een Gentse drukker22
en een kennis van Vaernewijck, die
overigens geen onbekende was in het Gentse drukkerswereldje. Vanderhaeghen verdenkt
Salenson er bovendien ook van de auteur te zijn van het in 1561 uitgegeven23
Die
warachtighe gheschiedenisse […] van den alder onverwinnelijcsten ende alder moghensten
16
Vanderhaeghen & Lenger (red.), Bibliotheca Belgica., deel 5, p. 408. 17
W. Waterschoot, “Renaissance”. In J. Reynaert, e.a., Overzicht van de Nederlandse letterkunde, Deel 2, Gent,
2003, p. 4. 18
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 119. 19
Vanderhaeghen & Lenger (red.), Bibliotheca Belgica., deel 5, p. 414. 20
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 119. 21
Vanderhaeghen & Lenger (red.), Bibliotheca Belgica., deel 5, p. 406-407. 22
De Potter, Gent, van den oudsten tijd tot heden, deel 2, p. 331-332. 23
Vanderhaeghen & Lenger (red.), Bibliotheca Belgica., deel 5, p. 414.
8
keyser van Roomen Carolus de vijfste, een compilatiewerk. Hoewel zelfs Sanderus, Valerius
en Paquot dit werk niet aan Vaernewijck toeschrijven24
staat het vast dat Vaernewijck op z‟n
minst een bijdrage aan dit werk geleverd heeft. Zijn familieblazoen met de leuze „Laet varen
Nijd‟25
staat immers aan het einde van de proloog afgebeeld.26
Zoals de titel doet vermoeden
handelt deze geschiedenis over Karel V. Diens vele oorlogen staan centraal, maar ook de
godsdienstperikelen in de Nederlanden worden behandeld.
Wat eveneens in Vanderhaeghens Bibliotheca Belgica ontbreekt, is een gedicht dat
tegenwoordig als Marcus van Vaernewijcks catechismus der Minne betiteld wordt en
waarover Braekman uitvoerig bericht.27
Dit lange gedicht in dialoogvorm vinden we terug in
Die conste der Minnen, een in Antwerpen in 1564 gedrukt boekje. Als bron gebruikte
Vaernewijck een gedicht uit een Franse incunabel: de Advineaux amoureux.28
Vaernewijcks
gedicht is geen vertaling, maar een erg vrije bewerking. We kunnen zijn minnecatechismus
omschrijven als een vraag- en antwoordspel tussen een „joncvrouwe‟ en een „riddere‟ waarbij
die elkaar beurtelings vragen over de minne stellen die op hoogst originele wijze beantwoord
dienen te worden.
De handschriften van Vaernewijcks nooit uitgegeven werk zijn helaas allemaal zoek
geraakt. Vermeldingen in bovenstaande werken of verwijzingen in Sanderus‟ De
Gandavensibus eruditionibus29
bewijzen evenwel hun bestaan. In Vanderhaeghens
Bibliotheca Belgica vinden we een oplijsting van deze onuitgegeven en verloren werken.30
Hoewel het naar de precieze inhoud van deze werken vaak gissen is, loont een blik op deze
lijst van 26 titels de moeite. Het toont niet alleen dat Vaernewijck met recht en rede een
veelschrijver genoemd kan worden, maar ook dat hij niet voor één gat te vangen was.
Vaernewijck varieerde wat verhaalvorm, stijl en onderwerp betreft. Dit illustreren titels als
Der leecken philosophie in xxviij boucxkens (waarvan er in 1564 zestien boucxkens
afgewerkt waren. Of de twaalf andere ooit voltooid werden, is niet bekend) of Van die
wonderlicke ende vermaerde steden ende edificien der geheelder weerelt. Van Vaernewijcks
hand zijn ook reisverslagen zoals Voyagie naer Seeland of het eerder genoemde Voyagie
naer Roomen dat in verzen geschreven werd.31
Dat Vaernewijck als Gentenaar een grote
24
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 124. 25
De Potter, Gent, van den oudsten tijd tot heden, deel 7, p. 180. 26
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 124. 27
W.L. Braekman (ed.), „Marcus van Vaernewijcks catechismus der Minne‟, in: Verslagen en mededelingen
van de Koninklijke Academie van de Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1989, p. 1. 28
Braekman (ed.), „Marcus van Vaernewijcks catechismus der minne‟, p. 12-13. 29
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 132. 30
Vanderhaeghen & Lenger (red.), Bibliotheca Belgica., deel 5, p. 415. 31
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 132.
9
liefde koesterde voor zijn geboortestad blijkt niet alleen uit de Beroerlicke Tijden, maar ook
uit andere werken waarin hij aan de fiere stede aandacht schonk zoals Naem-lyste van het
magistraet der stede van Ghendt, met die chronycke van het ghene onder hunne bestieringhe
is ghebeurt en Tractaet van die fundatie ende situatie der stede van Ghendt. Evenzeer blijkt
uit de Beroerlicke Tijden Vaernewijcks bezorgdheid over de opkomst van het protestantisme
in de Nederlanden. Met zijn bespiegelingen en commentaren was Vaernewijck hierover in de
Beroerlicke Tijden niet aan zijn proefstuk toe. Dat bewijzen titels als Antidote ofte teghen-
verghift teghen die peste der ketteryen, Spieghel der wederdoopers en Liste ende ondergang
der wederdoopers. Een titel als Rijmwercken ende ghedichten doet vermoeden dat er ook
dichtwerk van Vaernewijck verloren is gegaan. Dit werk is waarschijnlijk tot stand gekomen
in Vaernewijcks hoedanigheid van rederijker van Mariën Theeren.32
Ook in de Beroerlicke
Tijden vinden we een aantal gedichten terug.
Aan Vanderhaeghens lijst van verloren werken kunnen we nog twee titels toevoegen
waarvan respectievelijk Vandenhole en Braekman melding maken. Vandenhole bericht over
een Memoriael voor de naer-commers.33
Dit eigenhandig door Vaernewijck geschreven
handschrift wordt vermeld in Preuve tot betoogh dat die van het Geslachte moderne van
Vaernewyck zijn de principael Fondateurs en ̄ Donateurs vanden Godts-huyse, ofte Clooster
van de Carthusers Alsdan residerende tot Royghem, ende nu jeghenwordigh binnen de stadt
van Ghendt, een werk in 1670 door de Gentse drukker Bauduyn Manilius34
uitgegeven. Een
tweede titel is Vijfthien tafelspeelkens ende presentwijnen. Voor dit werk van Vaernewijck
zou de eerder genoemde Salenson in augustus 1563 de toestemming gekregen hebben het te
drukken. Het is echter onzeker of dit werk ooit verschenen is.35
32
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 132. 33
Vandenhole, Marcus van Vaernewijck Van die beroerlicke tijden, p. xii. 34
<http://www.dbnl.org/tekst/_vad004vade04_01/_vad004vade04_01_0050.htm> (03/04/2008). 35
W.L. Braekman (ed.), „Marcus van Vaernewijcks catechismus der minne‟, p.3.
10
2. Introductie tot de Beroerlicke Tijden en toelichting bij de uitgegeven
hoofdstukken
In dit hoofdstuk bespreken we de opbouw en inhoud van Vaernewijcks Beroerlicke Tijden.
Verder gaan we dieper in op de vier bezorgde hoofdstukken uit dat achtste boeck. Voor we
de Beroerlicke Tijden onder de loep nemen, is het gewenst kort in te gaan op de
gebeurtenissen die aan de basis van het werk liggen: de godsdiensttroebelen in de
Nederlanden in de zestiende eeuw.
2.1 Context
De doorbraak van het protestantisme in de zestiende-eeuwse Nederlanden gebeurde in
twee bewegingen.36
De eerste kwam er in de eerste helft van de eeuw. De revolutionaire
ideeën van Luther vonden ingang bij een deel van de intellectuele elite, terwijl een groot deel
van de volksmassa zich aangetrokken voelde tot het radicalere anabaptisme. De lutheranen
streefden een grondige hervorming van het kerkinstituut na, terwijl de anabaptisten een breuk
met de maatschappij, waarin de katholieke kerk bijzonder aanwezig was, bepleitten. Deze
eerste protestgolven werden door Karel V vrij snel gecounterd. Na de genadeloze repressie
van 1544-1545 leek het erop dat het protestantisme in de Nederlanden een stille dood zou
sterven. Niets was minder waar, want vanaf 1550 kende het anabaptisme een krachtige
heropleving met Antwerpen als bruggenhoofd waarlangs de doperse beweging opnieuw
ingang in Vlaanderen vond. De stad zou lange tijd het uitstralingscentrum blijven van het
anabaptisme in de Zuidelijke Nederlanden.37
Rond 1560, drong vanuit het zuiden het calvinisme onze gebieden binnen dat kon
rekenen op grote steun van alle bevolkingslagen. Al snel maakten de Nederlanden kennis met
de hagenpreken. Deze clandestiene bijeenkomsten in open lucht werden door velen
bijgewoond. De gemoederen raakten verhit en op 10 augustus 1566 nam de beeldenstorm
zijn aanvang in Steenvoorde. Enkele dagen later was Gent aan de beurt.38
36
J. Decavele, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565), Brussel, 1975, deel I, p. 233. 37
Decavele, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen, deel I, p. 436. 38
J.C.H. Blom & E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 2004, p. 108.
11
2.2 Het heterogene karakter van de Beroerlicke Tijden
Hoewel de Beroerlicke Tijden over een relatief korte periode aan de vooravond van de
Tachtigjarige Oorlog (juni 1566-november 1568) verhaalt, is het een uitermate waardevol
document dat de hedendaagse lezer een mooi beeld geeft van de bewogen zestiende eeuw.
Bovendien komt die lezer dankzij de gedetailleerde verteltrant en talloze uitweidingen ook
heel wat over het leven van alledag te weten.
Vaernewijcks magnum opus valt moeilijk onder een bepaald genre thuis te brengen,
wat te maken heeft met het heterogene karakter van de tekst. Er zijn talloze bezwaren om de
Beroerlicke Tijden eenduidig als kroniek, dagboek of memoires te bestempelen. Veeleer is er
sprake van genrevermenging, een niet ongewoon gebruik in die tijd. De tekst zelf is
hoofdzakelijk in proza geschreven hoewel er hier en daar gedichten en zelfs liederen in
voorkomen. Ook verwerkte Vaernewijck er enkele gebeden in.
2.3 Auteursintentie
Een belangrijke vraag is die naar de auteursintentie. Wat was de bedoeling die aan het
schrijven van de Beroerlicke Tijden ten grondslag lag? Gezien het ontbreken van een
voorwoord, is het niet eenvoudig hierop een sluitend antwoord te formuleren. In de tekst zelf
geeft Vaernewijck evenwel regelmatig aan dat hij in zijn relaas de fouten van beide
betrokken partijen niet uit de weg gaat, wat in vele andere contemporaine schrijfsels
kennelijk wel gebeurde.
sommighe hebben [...] te partijelic ghescreven / waer uut niet ghoets ghespruten en
can / zij en hebben die lammerkins christi die ghequetst waren / niet inden schoot
ghedreghen ende gheheelt / [...] die meinsche heeft een edel coninclicke natuere / die
veel beter te trecken es / met soetigheijt ende vriendelicheijt / dan met hartheijt /
strafheijt ofte vijandelicheijt / zij hebben willen liever maken / stocken ende clippels
uuter scriftuere / om die heretijcken / (zoo zij zegghen) te slane / dan zoete plaesteren
/ om de ghequetste up te helpen39
Als overtuigd katholiek verdedigde Vaernewijck complexloos de dogma‟s van de
Roomse kerk.40
Toch is hij vaak niet mals voor de katholieken die hij, zoals ook uit het citaat
blijkt, een verkeerde aanpak van de ketterij verwijt. Verder veroordeelt hij doorheen het hele
werk de vele molestaties en brutaliteiten van de Spaanse soldaten even scherp als de
gewelddaden van „den ghues‟. Die laatste prijst Vaernewijck voor zijn geloofsijver, maar hij
39
M. van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568.
Gent, hs. 2469, f. 16. v. 40
Van Nuffel, „Marcus van Vaernewijck (1518-1569)‟, p. 122-123.
12
merkt evenwel scherpzinnig op dat velen onder de nieuwgezinden ongeletterde armen zijn.
Zij verwachtten van het nieuwe geloof vooral betere economische levensomstandigheden.
Verder geeft Vaernewijck aan dat de Beroerlicke Tijden niet voor publicatie bestemd was.
Van Nuffel denkt dat Vaernewijcks genuanceerde kijk hem wel eens last bezorgd zou kunnen
hebben.
Immers de vrijmoedigheid waarmee hij te werk ging lof of kritiek uitdelend waar hij
het nodig vond, wikkend en wegend met een sterk uitgesproken zin voor objectiviteit,
had de auteur in een tijd waarin demagogie en geweld aan de orde van de dag waren,
niets dan moeilijkheden kunnen bezorgen.41
Vaernewijck heeft dus gepoogd objectief over de gebeurtenissen te schrijven. Een
argument om deze these te staven, vinden we in de wijze waarop hij tegenover zijn bronnen
stond. Uiteraard had Vaernewijck, nieuwsgierig van nature, vele zaken met eigen ogen
gezien. Toch moest hij zich vaak op anderen beroepen. Zijn politieke functies gaven hem de
mogelijkheid vrij gemakkelijk informatie van buiten de stadsmuren te verkrijgen. Steeds
probeerde hij het waarheidsgehalte van zijn informatie te verifiëren. Als Vaernewijck twijfels
had over bepaalde berichten, gaf hij dit ook aan.42
Dankzij deze „historische oprechtheid‟43
is het werk voor de hedendaagse lezer van
uitzonderlijke waarde. We kunnen besluiten met de woorden van Vaernewijcks tekstuitgever,
Ferdinand Vanderhaeghen, die de Beroerlicke Tijden onomwonden omschrijft als „het
belangrijkste boek [...] dat over het rampzalige tijdvak van België‟s geschiedenis, onder het
bestuur van Margaretha van Parma en den hertog van Alva, bestaat‟.44
2.4 Inhoud
In dit subkapittel gaan we wat dieper in op de opbouw en inhoud van Vaernewijcks
Beroerlicke Tijden. Zoals hierboven aangehaald, beslaat het werk de periode tussen juni 1566
en november 1568. Het is opgedeeld in tien verschillende delen, tien boecken met elk een
verschillende inhoud.45
In het algemeen richt Vaernewijck zich op religieuze
aangelegenheden en de politieke gevolgen ervan. Ook aan de beeldenstorm wordt een heel
boek gewijd. Vaernewijck was als kunstminnend man immers bijzonder geschokt door de
41
Van Nuffel, „Marcus van Vaernewijck (1518-1569)‟, p. 118. 42
Van Nuffel, „Marcus van Vaernewijck (1518-1569)‟, p. 125. 43
F. Vanderhaeghen (ed.), Van die Beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt 1566-
1568 door Marcus van Vaernewijck, naar het oorspronkelijk handschrift uitgegeven. Gent, 1872-1881, deel 5,
p.v. 44
Vanderhaeghen (ed.), Van die Beroerlicke Tijden in die Nederlanden. deel 5, p. iii. 45
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 136.
13
vele vernielingen. Verder bericht hij ook over de militaire gebeurtenissen, de sociaal-
economische crisis en de religieuze troebelen in het buitenland.
Het eerste boeck opent met het fenomeen van de hagenpreken die een massa volk op
de been brachten. De radeloosheid van de kerkelijke en wereldlijke overheid ontging
Vaernewijck niet. Hij deelt ook mee hoe de geuzen aan de president van de Raad van
Vlaanderen de toelating gingen vragen een kerk te bouwen. ‟s Winters zouden de
hagenpreken in openlucht wel eens voor praktische problemen kunnen zorgen.
Het tweede boeck opent met de eigenlijke beeldenstorm in Gent. Vaernewijck volgt
nauwgezet het spoor van de beeldenstormers door de stad en geeft nauwkeurig weer wat ze
op hun weg vernielen. Met droefheid in het hart schrijft Vaernewijck over de eigen Sint-
Jacobskerk dat er geen kerk in Gent was „van binnen zoo zeer gheschonden als de dese‟.46
In het derde boeck staat het geleidelijke herstel na de beeldenstorm centraal. Het
leven herneemt zijn gewone gang tegen de achtergrond van de eerste executies op de
Korenmarkt en Vrijdagmarkt. Toch gingen de hagenpreken gewoon verder. Ook kregen de
calvinisten hun stuk grond waarop ze een kerk konden bouwen.
Het vierde en vijfste boeck behandelen de bouw van de „ghue keercke‟ en de
naderende komst van de Spaanse soldaten onder leiding van de hertog van Alva, die gestuurd
was om orde op zaken te stellen. Ondertussen bleven talloze executies uitgevoerd worden.
Het zeste boeck opent met de indrukwekkende intocht van de Spaanse troepen op 30
augustus 1567. Vaernewijck laakt echter al vlug het schandelijke gedrag van de soldaten. Ze
schopten keet, roofden en verkrachtten. Ook bericht hij over de installatie van de beruchte
Raad van Beroerten, in de volksmond al gauw de „Bloedraad‟ genoemd, die over de lieden
die op welke wijze dan ook „gheghuest‟ hadden, zou oordelen.
Het zevenste en achtste boeck staan in het teken van arrestaties en terechtstellingen
van dissidente geusgezinden. De bekendste namen zijn natuurlijk die van de graven van
Egmont en Hoorne. Wanneer de Spanjaarden op 23 juni 1568 Gent verlaten, viert de
bevolking feest.
In het neghenste en thiende boeck schrijft Vaernewijck over de beginnende
oorlogshandelingen tussen Willem van Oranje en de hertog van Alva. De Beroerlicke Tijden
eindigt vrij abrupt in november 1568 met een verslag van de deken van Ronse die opnieuw
het dekenambt uit zal oefenen na tijdens de repressie als inquisiteur te hebben
46
Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden, hs. 2469, f. 44. r.
14
gefunctioneerd. De oorzaak van dit plotse einde kan liggen aan de fatale ziekte die
Vaernewijck het leven kostte en zich rond die tijd gemanifesteerd moet hebben.
2.5 Situering van en toelichting bij de uitgegeven hoofdstukken
Onze uitgave omvat vier hoofdstukken uit Vaernewijcks Beroerlicke Tijden, namelijk het
vijfde tot en met het achtste hoofdstuk van dat achtste boeck. Deze vier hoofdstukken
handelen over de periode 13-26 april 1568. Een periode waarin Gent en bij uitbreiding de
Nederlanden stilaan vertrouwd raken met de vele executies die de Raad van Beroerten
beveelt. De moedeloosheid bij de Gentenaars is erg groot. Een en ander heeft ook te maken
met de economie die maar niet aantrekt en het Spaanse leger dat voor overlast zorgt.
De aprildagen uit de bezorgde hoofdstukken staan in het teken van de Paastijd. De
katholieken putten kracht uit deze dagen terwijl ze voor berouwvolle of angstige protestanten
een uitgelezen mogelijkheid bieden om zich opnieuw als vrome katholiek te profileren. In de
Goede Week maakt Gent ook kennis met de theatrale Spaanse godsdienstbeleving. De
stukjes die Vaernewijck hieraan wijdt zijn niet alleen vanuit cultuurhistorisch opzicht erg
interessant, ze behoren ook tot het betere proza uit de bezorgde hoofdstukken.
2.5.1. Hoofdstuk V
Vaernewijck opent het vijfde hoofdstuk met enkele „nieumaren‟ die medio april de
ronde doen in Gent. Zo zou de Duitse met de Turkse keizer een vredesbestand gesloten
hebben. Ook zou Filips uit Spanje naar de Nederlanden afreizen, een vaak weerkerend
gerucht dat deze keer evenwel snel wordt ontkracht.47
In Spanje zouden er trouwens 40.000
huursoldaten in de wachtkamer zitten om in geval van nieuwe onrusten naar de Nederlanden
af te zakken. Dit huurlingenleger zou ook ingezet kunnen worden in een confrontatie met de
Duitsers of Fransen, aldus Vaernewijck. De laatste mare waarover hij bericht is die van de
levende verbranding van enkele ketters in Doornik, een bruggetje naar het eigenlijke
onderwerp van dit vijfde hoofdstuk: de terechtstelling van zeven bekende Gentenaars enkele
weken voordien.
47
Na zijn vertrek in 1559 zou Filips II de Nederlanden nooit meer terugzien. Geruchten dat hij naar de
Nederlanden zou afzakken, werden in deze periode vaak door de overheid zelf de wereld ingestuurd in een
poging de gemoederen te bedaren. In hoofdstuk 14 van zijn vijfste boeck maakt Vaernewijck in dit verband de
volgende opmerking: „men maect de kinderen vervaert ende doetse paeijselic zijn / als men haer zecht / datter
eenen bijtebau commen zal‟ - Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden, hs. 2469, f. 177. r.
15
Vaernewijck herneemt hiermee een onderwerp dat hij aan het einde van zijn zevenste
boeck behandelde. Tot de zeven bekende Gentenaars behoorde onder andere Willem
Rutsemeelis, procureur bij de Raad van Vlaanderen. In dit hoofdstuk probeert Vaernewijck
hun terechtstelling te verantwoorden. Zulke eerbare mannen worden niet voor niets
terechtgesteld, aldus Vaernewijck. Dit verklaart hij aan de hand van een exemplarisch
voorbeeld. Vaernewijck richt zijn blik op de oudste en meest eerbare van de zeven, Lievin de
Smet. Aan de hand van zes „dootweerdighe articlen‟ toont Vaernewijck aan hoe deze
kleermaker „geghuest‟ had en zich bovendien weigerde te bekeren tot het katholicisme, zelfs
niet in zijn doodsuur waardoor hij zoals zovele anderen niet in gewijde grond begraven werd.
Na zijn uiteenzetting waarom mannen als De Smet de dood verdienen, neemt
Vaernewijck het evenwel voor hen op en bij uitbreiding voor alle protestanten. Om wel
twintig redenen moet men „groote compassie‟ hebben met deze „aerme verdoolde
zondaeren‟. Vaernewijck stelt zich empatisch en bovenal menselijk op. Hij ontkent niet dat
veel geuzen verantwoordelijk zijn voor hun eigen daden en daarom een gepaste straf
verdienen, maar hij vraagt begrip. Tenslotte waren zij ooit „even christen meinschen‟ die
helaas door Satan verleid werden. Vervolgens prijst Vaernewijck de protestanten voor hun
geloofsijver. Veel katholieken die heel wat „lauwer‟ zijn in het belijden van hun geloof
kunnen een voorbeeld nemen aan zoveel vurigheid. Ook de katholieke predikanten blijven
niet van kritiek gespaard. Hen wordt onwetendheid en een inadequate houding verweten.
Tussendoor wijst Vaernewijck subtiel op de belabberde socio-economische toestand
in Gent en bij uitbreiding in de Nederlanden die een geschikte voedingsbodem vormt voor
het protestantisme. Met het nieuwe geloof als katalysator hopen velen op een stabielere
economie en betere levensomstandigheden. De kans dat er werkelijk iets veranderen zou,
achtten ze reëel door het engagement van vele belangrijke „personaigen‟ zoals Oranje.
Vaernewijck vervolgt met een uiteenzetting over de bedrieglijkheid van de
protestantse retoriek. Vele „vremde ministers‟ die vurige preken houden, gebruiken
uitsluitend de Bijbel om hun „zoete leerijnghe te bevestighen‟. Maar veel zaken worden
verdraaid of zijn „qualic betrocken‟. Zo staat in de Bijbel dat Christus zijn volgelingen vaak
als „cleene vergharinghe‟ aansprak, een kleine groep die werd belaagd en vervolgd. Hierin
herkende de protestantse gemeenschap zich. Verkeerdelijk, merkt Vaernewijck droogjes op
want de protestanten zijn met velen „ergo zij en zijnt niet‟. Afsluiten doet hij met wat zijn
sterkste argument moet zijn om medelijden te hebben met de protestanten: God bekommert
zich niet langer meer om hun zielenheil.
16
2.5.2. Hoofdstuk VI
Het zesde hoofdstuk begint met het bericht over een collecte binnen Vaernewijcks
eigen Sint-Jacobsparochie. De pastoors, vergezeld door de kosters, gaan van deur tot deur en
halen het bedrag van vijf pond acht schellingen groten op. Vaernewijck verwondert zich over
dit grote bedrag gezien de slechte economische toestand en de aanwezigheid van het Spaanse
leger die de stad heel wat kost.
Een van de predikanten die in deze periode de priesters van Sint-Jacobs bijstonden,
was een jezuïet uit Keulen. De man heeft indruk gemaakt op Vaernewijck die heel wat regels
aan deze „theologien ende zeer gheleert man‟ wijdt. Het contrast tussen de jezuïet en de
katholieke predikanten die er in hoofdstuk vijf van langs krijgen, kan niet groter zijn. Deze
Keulenaar is erg belezen en weet zich wel een adequate houding tegenover de protestanten
aan te meten. Hij dient hen van antwoord zonder hen tegen zich in het harnas te jagen.
Verder is Vaernewijck getroffen door de sobere levensstijl van de man. Zo neemt die
bijvoorbeeld van de lokale kerkelijke overheid maar net genoeg geld aan om zijn reiskosten
te betalen. Na een recente weigering van de man wat meer geld aan te nemen, heeft men
besloten de volgende keer zijn dienstmeid en knecht een mooie som geld te betalen.
Ondertussen komt Pasen erg snel dichterbij. Vaernewijck bericht over de Spaanse
bevelhebbers die bij de schepenen extra bedden gevraagd hebben voor de hoeren waarover
de Spaanse soldaten beschikten. Zij konden in deze tijd van het jaar niet bij de soldaten
slapen die zich moesten onthouden. Men zou deze bedden bij de inwoners van het stadsdeel
het Zand halen. Volgens Vaernewijck was men ondertussen bezig een heuse „service‟ voor
de Spanjaarden in te richten, wat de geruchten dat de Spanjaarden nog wel twee jaar zouden
blijven alleen maar aanwakkerde.48
Vaernewijck vervolgt met het verhaal over negen gevangenen die in Gent gratie
gekregen hadden naar aanleiding van de Goede Week. Minder geluk hadden elf gevangenen
in Rijsel die op Goede Vrijdag terechtgesteld werden. Deze elf hoorden bij een bende
waarvan de leider, „Hanecam‟ genoemd, in Brussel terechtgesteld was.
Rond deze tijd ook zou er in Antwerpen een Spaans schip volgeladen met geld
aangelegd hebben. Dit geld zou dienen om de soldaten en kapiteinen van het Spaanse leger te
betalen. Hieruit blijkt Filips‟ goedheid, aldus Vaernewijck die, zo blijkt nogmaals uit deze
regels, erg koningsgezind was. Wat volgt is een apologie voor Filips politiek in de
Nederlanden. Volgens Vaernewijck zijn de Nederlanden ziek en alvorens ze „in ghezontheijt
48
Uiteindelijk zouden de Spanjaarden nog slechts twee maanden blijven en geen twee jaar.
17
weder floreren‟ kunnen, moeten ze eerst wat lijden en moeten de oproerigen, verraders en
tempelschenders gestraft worden.
Hierna richt Vaernewijck zijn blik opnieuw op het Spaanse leger in de Goede Week.
Op Witte Donderdag was er in Gent een optocht waaraan vooral Spaanse soldaten
deelnamen. Vaernewijck beschrijft hoe een grote stoet richting de Sint-Baafskathedraal trok
waar men het sacrament binnendroeg. Net zoals zovele kerken in Gent hadden de
Spanjaarden ook de kathedraal versierd naar aanleiding van het Paasfeest. Vaernewijck
beschrijft uitgebreid hoe men dit met tapijten en chique lakens gedaan had. Achteraan de
kerk had men een speciale gebedsplaats laten timmeren waarin een altaar was opgesteld. In
het koor had men een kruisbeeld gelegd, waar Spanjaarden en Gentenaars op hun kniëen naar
toe konden kruipen om het te kussen. Net buiten de kerk had men aan een boom een
Judaspop „alzoo groot als dleven‟ opgehangen.
Een dag later, op Goede Vrijdag, wilden de Spaanse soldaten een grote boeteprocessie
organiseren. Voor dit typisch zuidelijke gebruik kregen ze evenwel geen toestemming van de
hertog van Alva. Volgens hem was de kans te groot dat enkele stoutmoedige Gentenaars van
de situatie zouden profiteren om nieuwe onrusten aan te wakkeren. Vaernewijck reageert
scherp op Alvas inschatting. Dit volk verschilt wat zulke zaken betreft wel degelijk van
Spanjaarden en Italianen, sneert hij. Wij zijn niet zo licht ontvlambaar maar veeleer redelijk
en zachtmoedig, besluit Vaernewijck deze voor de hedendaagse lezer cultuurhistorisch erg
interessante commentaar.
Hoewel de boeteprocessie door Alva verboden wordt, kunnen enkele soldaten het niet
laten boete te doen. Vaernewijck schrijft over enkelen die zonder eten of drinken de volle 24
uur in de Sint-Baafskathedraal waakten en over een soldaat die zichzelf geselde met een
koord met haken aan die zijn rug openhaalden. Voor zoveel devotie heeft Vaernewijck
weliswaar respect, maar zijn toon verraadt dat hij de pathos en theatraliteit die gepaard gaan
met het hele gebeuren overdreven vindt.
Aan het eind van het hoofdstuk komt Vaernewijck met gruwelijk nieuws uit „den
walschen cant‟ waar op Goede Vrijdag een priester en een kapelaan hun kerk uitgesleurd
zouden zijn. De priester werd opgehangen, de kapelaan dood geslagen. Als afsluiter meldt
Vaernewijck dat twee derde van de in Oudenaarde gelegerde Spanjaarden naar Namen
getrokken zouden zijn, waarom weet hij niet.
18
2.5.3. Hoofdstuk VII
Het zevende hoofdstuk opent met Pasen, de eerste dag van het nieuwe jaar 1568.
Vaernewijck beschrijft hoe de Gentenaars massaal ter kerke gingen. Bij Sint-Pieters, net
buiten de stad, werd iedereen die het sacrament ontving, opgetekend. Velen lieten dit doen
om als vrome katholiek bekend te staan. Het tegendeel kon hen immers duur te staan komen.
Vaernewijck vervolgt met een stukje over de eigen Sint-Jacobsparochie. Daar zou er wel
vijfhonderd man onwel geworden zijn tijdens het lange wachten op de communie. Niet
verwonderlijk aangezien ze sinds de dag voordien hadden moeten vasten.
Dezelfde dag werden „s namiddags in Gent drie gevangenen uit Sint-Omaars binnen
gevoerd. Ze worden ervan beschuldigd hun stad aan de hugenoten te hebben willen
overleveren, verklaart Vaernewijck. Deze gevangenen werden uiteindelijk naar Brussel
gebracht.
Vaernewijck vervolgt met internationaal nieuws. In Frankrijk zouden er spanningen
zijn tussen koning Karel IX en de prins van Condée over wie van de twee zijn troepen eerst
verlof zou geven. Bij beiden bestaat de vrees om door de andere overmeesterd te worden,
aldus Vaernewijck. Verder doet het gerucht de ronde dat enkele Duitse troepen in Frankrijk
bedankt werden voor bewezen diensten en op weg naar huis zouden zijn. Zij zouden daarbij
door de Nederlanden willen trekken, wat Alva hen echter verbiedt. Vaernewijck verbergt zijn
bezorgdheid over zo‟n mogelijke doortocht niet. De Duitsers zouden wel eens moeilijk uit de
Nederlanden te verdrijven kunnen zijn en er heel wat last veroorzaken.
Op donderdag 22 april zouden volgens Vaernewijck de in Oudenaarde gelegerde
resterende Spanjaarden de stad verlaten hebben. Ook uit Doornik zouden de Spanjaarden
weggetrokken zijn. Daags nadien op vrijdag 23 april trekt er een Spaans vendel soldaten op
bevel van Alva weg uit het Gentse Nieuw Kasteel naar Vilvoorde, schrijft Vaernewijck. Dit
vendel werd in het Nieuw Kasteel vervangen door een vendel soldaten dat in de binnenstad
ingekwartierd was. Ook werd rond deze tijd over de Spanjaarden beweerd dat ze zouden
gaan vechten tegen de Duitsers. Hoewel die mare snel verdween werd er op 24 april vanop
de pui aan het schepenhuis een plakkaat voorgelezen dat de inwoners van de Nederlanden
verbood zich bij het Duitse leger te laten inschrijven op straffe van verbanning en
inbeslagname van alle bezit.
Vaernewijck heeft ook nieuws uit de Westhoek waar men opnieuw volk aan het
ronselen zou zijn om een nieuwe opstand te organiseren. Hierbij aansluitend brengt hij het
verhaal van Jan Prijsbier, secretaris bij de Gentse schepenbank van de keure. Prijsbier was
naar Doornik gezonden om er onder andere te kijken wat men deed met terechtgestelde
19
calvinisten die hun protestantse geloof niet hadden willen afzweren. Volgens Vaernewijck
viel het Prijsbier niet mee hierover informatie in te winnen. Uiteindelijk zou hij toch te weten
zijn gekomen dat zij na hun executie op een kar door de stad worden gevoerd om daarna in
ongewijde grond begraven te worden, op een zogenaamd „paardenkerkhof‟ of „galgenveld‟
buiten de stad. De lijken worden op een kar door de stad gevoerd om de inwoners af te
schrikken „niet van ghelijcken ghetracteert‟ te worden. Toch bleven velen ondanks deze
gruwelijke afschrikkingspolitiek „versteent in hare opinien‟. Meer zelfs, schrijft Vaernewijck,
velen zijn er meer dan ooit van overtuigd de ware christenen te zijn, het „zaet Godts‟ dat door
de duivel geteisterd wordt. Vaernewijck illustreert hoe de protestanten vaak Bijbelpassages
aanhalen om de these te staven dat zij als de ware volgelingen van Christus net als hun
meester zelf vervolgd worden. Vaernewijck weerlegt hun argumenten en maakt zich druk
over het feit dat zij niet inzien dat zij God en het heilige geloof schade toebrengen. Zijn
uiteenzetting onderbouwt hij eveneens met Bijbelcitaten waarmee hij overigens doorheen de
hele Beroerlicke Tijden erg gul is.
Ten slotte heeft Vaernewijck het over de onthoofding van zeven mannen in Brussel.
Tot deze ongelukkigen hoorden ook enkele Gentenaars zoals Jan vander Brugghen, een
bekende houtbreker die aan het Frèremineurklooster woonde. Besluiten doet Vaernewijck
met het nieuws dat er ondertussen voor de in Vilvoorde opgesloten Gentenaar François
Hueriblocks leven te vrezen viel. Terecht, zo zou achteraf blijken. Hueriblock werd op 29
december 1568 terechtgesteld in Vilvoorde.49
2.5.4. Hoofdstuk VIII
Vaernewijck opent hoofdstuk acht met enkele „lueghenachtighe upghevijnghen‟ van
de Spaanse soldaten in Gent. Een van de maren die zij de wereld insturen gaat over Alva die
volgens hen in de buurt van Brussel maar nipt aan een aanslag op zijn leven ontsnapt zou
zijn. Wel 3000 mensen zouden er bij dit complot betrokken zijn geweest. Verder vertellen de
in Gent gelegerde Spanjaarden aan de brave gezinnen bij wie ze ondergebracht zijn dat als
Alva gedood of gevangen zou worden, zij elk huis in de wijde omtrek in brand zouden steken
om daarna naar de kastelen in de buurt te vluchten om zich van daaruit te verdedigen. Deze
verhalen vindt Vaernewijck ronduit grotesk en absurd. Verontwaardigd neemt hij opnieuw de
verdediging van zijn volk op. Hij schrijft niet te kunnen begrijpen hoe het volk zo gek zou
zijn zich brutaal tegen de Spanjaarden te keren door bijvoorbeeld Alva te doden of te
49
A. Pinchart (ed.), Mémoires de Pasquier de la Barre et de Nicolas Soldoyer pour servir à l’histoire de
Tournai. 1565-1570 / avec notice et annotations par Alex. Pinchart. Brussel, 1859, p. 30.
20
ontvoeren. Hij ziet evenmin in hoe men in de verschillende steden „zoo eendrachtich in dat
quaet‟ zou kunnen zijn.
Een gerucht dat echter wel schijnt te kloppen, schrijft Vaernewijck, is dat de
hofmeester en de secretaris van Willem van Oranje die zich in Brussel ophielden, opgepakt
zouden zijn. Een van de twee zou zich bij de arrestatie weerbarstig gedragen hebben en met
zijn dolk zo wild tekeer gegaan zijn dat zijn arresteerders hem de keel hebben overgesneden.
De twee mannen werden ervan verdacht enkele tonnen met buskruit in de kelders van het hof
van Nassau,50
dat zich in Brussel bevond, in brand gestoken te hebben om zo een grote brand
in de stad te veroorzaken.
Na dit nieuws brengt Vaernewijck het verhaal over de vier Gentse kloosterordes die
samen een smeekschrift opgesteld hadden ten voordele van de voornoemde François
Heuriblock en aan Alva voorgelegd hadden. Hierbij zou broeder Jan vander Haghen voor de
ijzeren hertog op de knieën gevallen zijn, biddende voor Heuriblock. Diezelfde Vander
Haghen had, aldus Vaernewijck, een jaar voordien nog vanop de kansel gepredikt dat
Heuriblock zich beter zou distantiëren van de protestantse „meijterie ende duvelrije‟. Hierop
zou Heuriblock hooghartig geantwoord hebben dat als het ooit zover zou komen hij zich wel
van de galg vrij zou kopen.
De rest van het hoofdstuk wijdt Vaernewijck aan een collatievergadering die op
maandag 26 april te Gent gehouden werd. De collatie of Brede Raad was een type
gemeenteraad avant la lettre waarin onder andere uittredende schepenen vertegenwoordigd
waren. Vaernewijck zelf was op deze collatievergadering aanwezig als notabele namens de
de Sint-Jacobsparochie.51
Het enige agendapunt van deze vergadering was de penibele
financiële situatie waarin de stad zich bevond. Vaernewijck bericht over hoe op een bepaald
moment de nieuwe stadspensionaris het woord neemt, een zekere meester Damman. In
lyrische bewoordingen schrijft Vaernewijck hoe welbespraakt de jonge man zijn rede houdt.
Het is een man, schrijft Vaernewijck, wiens gelijke er in vele jaren niet geweest is. Een man
die vertrouwd is met de „oracien‟ van onder meer Demosthenes en Cicero.
Het is verwonderlijk dat Vaernewijck in vervoering geraakt gezien het droge
onderwerp van Dammans redevoering: de toestemming van het hof om de stedelijke
belastingen te verhogen met het oog op het gat in de stadskas. Herman van Duyse merkt in
zijn Franse vertaling bij deze passage het volgende op:
50
Willem van Oranje zelf had rond deze tijd Brussel al verlaten en was richting Duitsland gevlucht. 51
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 85-87.
21
Vaernewyck est naïf sans doute; ne l‟est pas qui veut, et son témoignage en est
d‟autant plus précieux en bien des points.52
Vaernewijcks eenvoud en openheid is ongekunsteld, het is een man die de wereld met open
vizier tegemoet treedt en slechts zelden cynisch of bitter klinkt, maar zich integendeel blijft
verwonderen en steeds op zoek is naar het goede in de mens. Van Duyse wijst er terecht op
dat deze karaktereigenschap bijdraagt aan de grote waarde van de Beroerlicke Tijden.
Na Damman neemt meester Roeland van Hembijze het woord. Hij geeft een
uiteenzetting over die geplande belastingverhoging die de stad opnieuw financiële
ademruimte zou moeten geven. Nieuwe belastingen zullen vooral geheven worden op
ambachten die de vorige jaren mild belast werden en op brandewijn. Vooral dit laatste vindt
Vaernewijck een goede zaak want dronkaards en het „volcxkin van lichten levene‟ drinken de
brandewijn zo gulzig dat ze meer beesten dan mensen lijken te zijn. Verder wordt er
gediscussieerd over de manier waarop men de belastingen zal heffen en of het niet nuttig zou
zijn in Antwerpen een lening van 60.000 guldenen aan te gaan voor het onderhoud van het
Spaanse garnizoen in Gent. Vaernewijck schrijft ter afsluiting van het hoofdstuk dat de
collatievergadering nog voor het middaguur beëindigd werd hoewel meester Van Hembijzes
(technische) uiteenzetting over de geplande belastingverhoging ruim een uur had geduurd.
52
M. van Vaernewijck, Mémoires d’un patricien gantois sur les troubles réligieux en Flandre 1566-1568 –
Journal autographe de Marc van Vaernewyck traduit en français par Hermann van Duyse. Gent, 1905, deel 2,
p. 306.
22
3. Vergelijking van de Beroerlicke Tijden met Gentse kronieken
In dit hoofdstuk onderzoeken we de inhoudelijke overeenkomsten tussen de hier uitgegeven
hoofdstukken uit de Beroerlicke Tijden en enkele andere contemporaine bronnen. De vier
bezorgde hoofdstukken uit dat achtste boeck nemen we als leidraad voor de inhoudelijke
vergelijking. Besluiten doen we met een korte beschouwing over Vaernewijcks stijl en
literaire kwaliteiten.
3.1 Vijf Gentse kronieken
De Gendsche geschiedenissen of Chronycke van de beroerten en ketterye binnen en ontrent
de stad van ghendt, sedert het jaer 1566 tot het jaer 1585 van Bernardus de Jonghe is in
tegenstelling tot de andere kronieken geen uitgave van een zestiende-eeuws handschrift. Het
werk is een achttiende-eeuwse bewerking van verschillende bronnen.53
De Jonghe, een
dominicaan, verwerkte informatie uit een Brugsche Cronyck van Vlaenderen, den Dag-
register van Mr. Philippus de Kempenaere en een Comptoir-Almanach van Ghendt en vulde
deze bronnen aan met enkele eventydige Gendtsche Hulp-schriften.54
Een tweede Gentse kroniek is er één in 1839 uitgegeven door de Gentse letterkundige
Philip-Marie Blommaert, namelijk de Vlaemsche kronijk of dagregister van al hetgene
gedenkweerdig voorgevallen is, binnen de stad Gent, sedert den 15 July 1566 tot 15 Juny
1585, onderhouden in ’t Latijn door Ph. De Kempenare, overgezet door J.P. van Male. Deze
uitgave is een Nederlandse vertaling van de Latijnse vertaling van het dagboek van de broers
Van Campene (infra). In de Latijnse vertaling werd de naam Van Campene veranderd in
Campenaeus. Deze naam vertaalde Blommaert foutief als De Kempenare, zoals ook uit de
titel blijkt.
De volgende kroniek die we bekijken is het Memorieboek der stad Ghent van ’t j.
1301 tot 1737, tussen 1852 en 1861 uitgegeven door P.C. van der Meersch die zich op een
achttal verschillende handschriften baseerde.55
Deze handschriften zijn schepenlijsten die ook
als kroniek gelezen kunnen worden dankzij de vele historische aantekeningen die ze
53
S. Wallijn, Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden. Folio 128-folio 134. Tekstuitgave met
inleiding, verklarende aantekeningen en glossarium. Gent, 2004, deel I, p. 25. 54
Wallijn, Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden, deel I, p. 31. 55
Wallijn, Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden, deel I, p. 27.
23
bevatten.56
Wat de periode 13-26 april 1568 betreft, heeft Van der Meersch zich gebaseerd op
een handschrift met het sigel Pr. ArB.
57 Dit is handschrift 3792 uit de Gentse
universiteitsbibliotheek en staat ook wel bekend als de Chronyke van Ghendt 1301-1572. Het
handschrift bevat hoofdzakelijk „lijsten van schepenen met annotaties‟ en wordt
voorafgegaan door onder andere een korte „Wereldgeschiedenis‟.58
In 1870 gaf Frans de Potter in Gent het volgende werk uit: Dagboek van Cornelis en
Philip van Campene behelzende het verhaal der merkwaardigste gebeurtenissen,
voorgevallen te Gent sedert het begin der godsdienstberoerten tot den 5en april 1571. Het
oorspronkelijke handschrift is het dagboek van de twee adellijke broers Cornelis en Philip
van Campene. Toen Cornelis overleed zette Philip, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, het
dagboek verder.59
De laatste kroniek in het rijtje is eveneens door De Potter uitgegeven. De Chronijcke
van Ghendt door Jan van den Vivere en eenige andere aanteekenaars der XVIe en XVIIe
eeuw behandelt de periode tussen het midden van de zestiende eeuw en 1632.60
In 1879 werd
het handschrift ontdekt en niet veel later, in 1885, uitgegeven. Wat de periode 13-26 april
betreft, vonden we in dit werk geen inhoudelijke overeenkomsten met Vaernewijcks
Beroerlicke Tijden. Dit is niet erg verwonderlijk, tenslotte bestaat de Chronijcke van Ghendt
uit één band die 446 pagina‟s telt terwijl het werk een erg grote periode behandelt.61
De
Beroerlicke Tijden daarentegen omvat 398 folio‟s en beslaat een veel kleinere periode van
ongeveer twee jaar en een half62
waarbij de lezer een zo goed als dagelijkse rapportage krijgt
van wat er zich in Gent afspeelde.
3.2 Vergelijking tussen de Beroerlicke Tijden en de Gentse kronieken
3.2.1. Hoofdstuk V
In hoofdstuk vijf komt Vaernewijck terug op de executie van zeven Gentenaars op 30 maart
op het Veerleplein. Zowel in het Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, de
56
A-L. Van Bruaene, De Gentse memorieboeken als spiegel van stedelijk historisch bewustzijn (14de
tot 16de
eeuw) (Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Deel XXII). Gent, 1998,
p. 49. 57
P.C. van der Meersch (ed.), Memorieboek der stad Ghent. van ’t j. 1301 tot 1737 (Maetschappij der
Vlaemsche Bibliophilen, 2de
serie, nr. 15). Gent, 1852-1861, deel 2, p. 361. 58
J. Scheerder, De handschriften van Gentse kronieken en memorieboeken bewaard in de
universiteitsbibliotheek te Gent. Gent, 1977, p. 31. 59
<http://www.dbnl.org/tekst/bran038biog01/bran038biog01_0794.htm> (30/03/2008). 60
F. de Potter (ed.), Chronijcke van Ghendt door Jan van den Vivere en eenige andere aanteekenaars der XVIe
en XVIIe eeuw. Gent, 1885, p. I-VII. 61
De Potter (ed.), Chronijcke van Ghendt. 62
Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden, hs. 2469.
24
Vlaemsche kronijk als in Bernardus de Jonghes Gendsche geschiedenissen komt deze
executie erg uitgebreid aan bod. Maar aangezien de eigenlijke executie niet in de periode 13-
26 april plaatsvond, gaan we niet dieper in op de precieze verschillen tussen de verschillende
vermeldingen in de kronieken en de Beroerlicke Tijden. Wel is het interessant erop te wijzen
dat Vaernewijck in dit hoofdstuk als enige een beschouwend stuk over de reden van de
executie inlast. Hij verzekert er zich van dat de rechter deze eerbare mannen niet zomaar liet
executeren en argumenteert uitgebreid waarom de rechter tot zo‟n besluit overging. Hiermee
leggen we meteen het grote verschil bloot tussen de vijf ietwat steriele kronieken en de
Beroerlicke Tijden. Vaernewijck is geen feitenfetisjist. Het nieuws dat hij brengt, voorziet hij
vaak van genuanceerd, zij het katholiek gekleurd, commentaar dat niet alleen de leesbaarheid
van het werk bevordert, maar ons ook een inzicht geeft in zowel de toenmalige katholieke als
protestantse retoriek.
3.2.1. Hoofdstuk VI
In het zesde hoofdstuk van dat achtste boeck wijdt Vaernewijck een dertigtal regels aan een
Keulse jezuïet die tijdens de aanloop naar Pasen de drie priesters63
van de Sint-
Jacobsparochie komt bijstaan. Deze jezuïet vinden we zowel in de Vlaemsche kronijk als in
het Dagboek van Cornelis en Philip van Campene terug. De informatie in de Vlaemsche
kronijk is evenwel erg summier. Op 16 april wordt er melding gemaakt van een jezuïet die in
de Sint-Jacobskerk de „passie Christi‟ preekte.64
In het werk van de broers Van Campene
komen we meer over hem te weten. Hun bijdrage bestaat namelijk uit een exhaustieve
opsomming over waar, wanneer en waarover deze jezuïet ging preken. De man beperkte zich
niet alleen tot de Sint-Jacobsparochie maar duikt op verschillende plaatsen „buten ende
binnen deser stede‟ op.65
In dit werk wordt ook benadrukt dat de man erg erudiet en wijs was,
informatie die we ook bij Vaernewijck terugvinden. Die betitelt de jezuïet als „een peerle in
dien tijt‟ die „alle die auctoriteijten der Scriftuere‟ kon citeren. Vaernewijck geeft evenwel
minder informatie over het precieze doen en laten van deze man. Hij komt daarentegen wel
met een mooi verhaal over diens uitbetaling door de pastoors en kerkmeesters van de Sint-
Jacobsparochie (supra). Uiteraard was Vaernewijck goed geplaatst om deze informatie te
63
De Potter, Gent, van den oudsten tijd tot heden, deel 7, p. 12, 18. 64
Ph. Blommaert (ed.), Vlaemsche kronijk of dagregister van al hetgene gedenkweerdig voorgevallen is, binnen
de stad Gent, sedert dan 15 July tot 15 Juny 1585, onderhouden in ’t Latijn door Ph. de Kempenare, overgezet
door J.P. van Male. Gent, 1839, p. 49. 65
F. de Potter (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene behelzende het verhaal der merkwaardigste
gebeurtenissen, voorgevallen te Gent sedert het begin der godsdienstberoerten tot den 5en april 1571. Gent,
1870, p.124-127.
25
bekomen aangezien hij tussen 1562 en zijn dood (waarschijnlijk met tussenpauzes) het
kerkmeesterschap van de Sint-Jacobskerk uitoefende.66
Hoe dan ook is het dankzij zijn
voorliefde voor „la petite histoire‟ dat Vaernewijck zich opnieuw onderscheidt van de
voornoemde chroniqueurs.
Een volgend onderwerp uit de Beroerlicke Tijden waarover we ook in enkele
kronieken wat informatie vinden, is de theatrale Spaanse godsdienstbeleving in de Goede
Week die indruk maakte op vele Gentenaars. Vaernewijck geeft in het zesde hoofdstuk een
erg uitgebreide uitleg over hoe de Spanjaarden de Sint-Baafskathedraal naar aanleiding van
de Paastijd rijkelijk versierd hadden. In het Dagboek van Cornelis en Philip van Campene,
De Jonghes Gendsche geschiedenissen en het Memorieboek der stad Ghent komt de
versiering van de kathedraal eveneens aan bod. Net als in de Beroerlicke Tijden lezen we in
het dagboek van de Van Campenes over een pronkerige versiering met „tapijtserien‟ en „vele
tortsen ende wassche keerssen‟. Ook het hoge altaar dat speciaal voor de gelegenheid
getimmerd was, wordt genoemd. Volgens het Dagboek kon men naar dit altaar toeklimmen
langs vijftien trappen.67
Vaernewijck heeft evenwel één trap meer geteld: zestien. De Van
Campenes vermelden ook dat een kruisbeeld van de muur gehaald was en „inden choor was
gheleyt‟. Voor dit kruis konden de Spanjaarden en „de insetenen huerlieder devotie ende
ghebede‟ doen. In het Memorieboek lezen we eveneens dat op Goede Vrijdag de Sint-
Baafskathedraal „zeer costelick verciert‟ was met „costelijk fyne gauden lakens‟. Ook was er
„steegherwijs ghemaect een Tabernakel‟.68
Ook in de Gendsche geschiedenissen ten slotte
wordt kort bericht over deze decoratie.69
De Jonghe heeft het over „eenen zeer verheven
Trap, behangen met goude Laeken en Fluweel, en eene groote menigte wasse keirssen‟. Net
zoals Vaernewijck en de broers Van Campene schrijft hij over deze versiering naar
aanleiding van Witte Donderdag. Als enige situeert hij deze dag evenwel op 3 april in plaats
van op 15 april. Vaernewijck maakt ook melding van een Judasbeeld dat buiten aan de
kathedraal opgehangen zou zijn. In geen van de voornoemde drie kronieken vinden we
hierover iets terug. Alleen in de Vlaemsche kronijk staat er een enkele zin over een
„afbeeldsel van Judas‟ voor de kathedraal.70
Op Goede Vrijdag, 16 april, brengt Vaernewijck het verhaal over de boetedoening
van enkele Spaanse soldaten. Hij schrijft over enkele soldaten die zonder eten of drinken al
66
Lamont, Het wereldbeeld van een zestiende- eeuwse Gentenaar, p. 90-93. 67
De Potter (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, p.125. 68
Van der Meersch (ed.), Memorieboek der stad Ghent, deel 2, p. 361. 69
B. de Jonghe, Gendsche geschiedenissen of Chronycke van de beroerten en ketterye binnen en ontrent de stad
van Ghendt, sedert het jaer 1566 tot het jaer 1585. Gent, s.d. (1781, 3de
druk), deel 1, p. 117. 70
Blommaert (ed.), Vlaemsche kronijk, p. 49.
26
van daags voordien ononderbroken de wacht hielden in de kathedraal. Diezelfde dag
wandelde er volgens Vaernewijck rond tien uur een Spanjaard binnen in de Sint-
Baafskathedraal die „hem zelven zeer gheesselde‟ met koorden waaraan haakjes vastgemaakt
waren. In het Dagboek van Cornelis en Philip van Campene en in de Vlaemsche kronijk
lezen we ook over enkele Spanjaarden die in Sint-Baafs „de waeke hielden‟ en een Spaanse
soldaat die zich geselde met koorden waaraan haakjes zaten.71
Een belangrijk verschil is
echter dat zij deze Spanjaard om acht uur ‟s morgens in Vaernewijcks eigen Sint-Jacobskerk
situeren. De vraag rijst of Vaernewijck zich vergist wat de plaats en uur betreft. Dit is
evenwel weinig aannemelijk. Waarschijnlijk gaat het om dezelfde Spanjaard die
verschillende kerken aandeed. In het Memorieboek lezen we dat berouwvolle geuzen die dag
„van prochiekeercke tot prochiekeercke‟ trokken, zichzelf geselend met „yzeren spoorkens‟.72
Zelfkastijders deden dus verschillende kerken aan. Bovendien wordt er in de verschillende
kronieken telkens maar melding gemaakt wordt van één zelfkastijdende Spanjaard.
Zo‟n opzichtige boetedoening „uut penitentien ende devocien‟ vindt Vaernewijck
„wel ende prijselic‟. Hij merkt ook op dat dit in Spanje „de costume‟ is. Dit betekent evenwel
niet dat hij de Spanjaarden betere christenen vindt. Vaernewijcks grote verontwaardiging
over het brutaal gedrag van de Spaanse soldaten dat uit de Beroerlicke Tijden spreekt, doet
veeleer het tegendeel vermoeden. Zonder het met zoveel woorden te zeggen, twijfelt
Vaernewijck aan de oprechtheid van de boetedoeners. De Jonghe twijfelt in zijn Gendsche
geschiedenissen veel minder en betitelt „die groote Penitentien‟ als „alleen maer
uytwendig‟.73
3.2.3 Hoofdstuk VII
In Vaernewijcks zevende hoofdstuk krijgt de lezer een opeenvolging van
ogenschijnlijk losstaande nieuwtjes. Vaernewijck begint met nieuws uit Frankrijk waar de
katholieken, onder leiding van koning Karel IX, tegenover de hugenoten staan die worden
aangevoerd door de prins van Condé.74
Volgens Vaernewijck zou dit conflict blijven
aanslepen, getuige daarvan de verlofkwestie (supra). Meteen hierna vervolgt Vaernewijck
met nieuws over in Frankrijk gelegerde Duitse troepen die op weg naar huis zouden zijn en
het plan hadden opgevat door de Nederlanden te reizen. Een volgende mare waarover
Vaernewijck bericht, gaat over het wegtrekken van de Spanjaarden uit Oudenaarde en
71
De Potter (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, p.125. 72
Van der Meersch (ed.), Memorieboek der stad Ghent, deel 2, p. 361. 73
De Jonghe, Gendsche geschiedenissen, deel 1, p. 117. 74
W.S. Browning, The history of the Huguenots. Londen, 1860, p. 45-46.
27
Doornik. Wat verderop in de tekst schrijft Vaernewijck dat het gerucht de ronde deed dat de
Spanjaarden zouden gaan vechten tegen de Duitsers. Of het om de Spanjaarden gaat die
Oudenaarde en Doornik verlaten hadden of gewoon om de in de Nederlanden gelegerde
Spanjaarden, verduidelijkt Vaernewijck niet. Hij weet evenmin wat hij van het gerucht moet
geloven. Het verdween erg snel, maar toch sprak de overheid rond die tijd een verbod uit op
inlijving in het Duitse leger.
Na een blik op het Dagboek van Cornelis van Campene blijkt dat deze nieuwtjes met
elkaar te maken hebben. Rond 24 april wordt gewag gemaakt van een vredesbestand tussen
Karel IX en Condé.75
Verder staat er te lezen dat het wegtrekken van de Spanjaarden uit
Oudenaarde (van Doornik wordt er geen gewag gemaakt) kort voor 24 april76
te maken zou
hebben met het staakt-het-vuren tussen Karel IX en Condé.77
Het vredesbestand liet namelijk
de „predicatie naer Calvinius leeringhe‟ op Frans grondgebied toe. Enkel in Parijs en aan het
hof was Calvijns leer nog steeds verboden.78
In ruil diende Condé zijn „vrempde oorloossche
knechten‟ naar huis te sturen. Wanneer Alva dit nieuws ter ore kwam, verbood hij deze
(gereformeerde) Duitse soldaten door de Nederlanden te reizen. Om zich hiervan te
verzekeren liet hij zijn soldaten die in Oudenaarde (en waarschijnlijk ook Doornik) gelegerd
waren naar de grens met Frankrijk afreizen. In de Vlaemsche kronijk lezen we een beknopter
en licht verschillend verhaal. Er staat eveneens te lezen dat Karel IX en Condé vrede gesloten
hadden en dat troepen uit Oudenaarde richting de grens met Frankrijk waren gestuurd. Dit
laatste niet om Duitse soldaten de doorgang door de Nederlanden te ontzeggen, maar omdat
Karel IX de Nederlanden zou willen binnenvallen.79
Ondertussen wordt duidelijk waarom Vaernewijck de samenhang tussen deze
berichten niet expliciteert: hij was niet ten volle geïnformeerd en zag waarschijnlijk niet in
wat de samenhang precies was. In tegenstelling tot de Van Campenes en de auteur van de
Vlaemsche kronijk beschikte Vaernewijck niet over de essentiële informatie dat Karel IX en
Condé vrede gesloten hadden. Getuige daarvan het nieuws over nieuwe spanningen in
verband met de verlofkwestie of de melding enkele hoofdstukken voordien over een
Fransman in Gent „die en zeijde noch van gheenen paeijse tusschen den coninc ende
75
De Potter (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, p.128. 76
Vaernewijck preciseert: 22 april. 77
De Potter (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, p.128. 78
W.J.F. Nuyens, Geschiedenis der Nederlandsche beroerten in de XVIe eeuw. Amsterdam, 1866, p. 187.
79 Blommaert (ed.), Vlaemsche kronijk, p. 49.
28
condee‟.80
Ten tweede was hij evenmin op de hoogte van Alvas bevel om de troepen uit
Oudenaarde en Doornik naar het zuiden te laten afzakken.
Vaernewijck vervolgt met het nieuws over een vendel soldaten dat op 23 april het
Nieuw Kasteel verlaten had en richting Vilvoorde getrokken was. Nog dezelfde dag werd het
vendel in het Nieuw Kasteel afgelost door een vendel dat tot dan op de Coorenaert81
gelegerd
was. Over dit nieuws vinden we in drie kronieken informatie terug, namelijk in het Dagboek
van Cornelis en Philip van Campene, de Vlaemsche kronijk en in de Gendsche
geschiedenissen. Deze drie kronieken blijven hierover evenwel erg op de vlakte en beperken
zich alle tot de mededeling dat er inderdaad zo‟n vendel naar Vilvoorde vertrokken was en in
het Nieuw Kasteel vervangen werd door een vendel uit de binnenstad. Net zoals Vaernewijck
hebben de broers Van Campene het over een vendel dat op de „Coorenaert‟ gelegerd was.82
In de Vlaemsche kronijk lezen we dat het gaat om een vendel dat op de (nabijgelegen)
Korenmarkt de wacht hield.83
De Jonghe beperkt zich tot een vendel „uyt de Stad‟.84
Volgens
de drie kronieken vond deze verhuis plaats op zaterdag 24 april. Als enige houdt
Vaernewijck het op vrijdag 23 april. Verder onderscheidt Vaernewijck zich niet enkel met
detailverschillen van de kronieken. Ook zijn belangstelling voor „la petite histoire‟ levert
opnieuw een mooie anekdote op die we in geen van de kronieken terugvinden. Vaernewijck
deelt ons namelijk mee dat het vendel dat naar Vilvoorde trok, vergezeld werd door enkele
„schoon meijskins van Ghendt‟ en twee of drie overspelige vrouwen die de Spanjaarden al
gezelschap hadden gehouden in het Nieuw Kasteel.
Vervolgens schrijft Vaernewijck dat de inwoners van de Sint-Pietersparochie een deel
van hun huisraad bij de aankomst van het garnizoen in het Nieuw Kasteel, een jaar eerder,
daarheen hadden moeten brengen. Het was Vaernewijcks bedoeling hierover meer te
vertellen, maar na een ommetje in de tekst over het vendel dat op de Coorenaert lag, is hij dit
waarschijnlijk vergeten. In het Dagboek van Cornelis en Philip van Campene en de
Vlaemsche kronijk staat er rond dezelfde periode als bij Vaernewijck dat de parochianen van
Sint-Pieters een deel van hun huisraad inderdaad hadden moeten uitlenen bij de aankomst
van de Spanjaarden in Gent. Hierbij aansluitend staat er evenwel dat zij op de ochtend van
de 24e april naar het Nieuw Kasteel trokken om er de spullen die ze de Spanjaarden in
bruikleen hadden gegeven opnieuw op te eisen. In de Vlaemsche kronijk lezen we dat dit
80
Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden, f. 294 r. 81
Dit is de huidige Hooiaard. - De Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, deel 2, p. 356-358. 82
De Potter (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, p.127. 83
Blommaert (ed.), Vlaemsche kronijk, p. 49. 84
De Jonghe, Gendsche geschiedenissen, deel 1, p. 119.
29
echter vergeefse moeite was „want daer stond geschreven: al dat‟er is dat zal er gebleven,
men weet van geen wedergeven‟.85
Een laatste onderwerp uit hoofdstuk zeven dat ook in enkele Gentse kronieken aan
bod komt, is het nieuws over de onthoofding van enkele Gentenaars op 24 april in Brussel.
Vaernewijck weet hierover te vertellen dat er zeven mannen onthoofd zijn waaronder enkele
Gentenaars zoals Jan vander Brugghen en „den man van Paesschijne Gilliaerts‟. De
informatie over deze executie die we terugvinden in de kronieken is heel wat kariger. In het
Dagboek van Cornelis en Philip van Campene lezen we enkel dat er op die dag verschillende
mannen onthoofd zijn, waaronder „drije oft viere van Ghendt‟.86
De auteur van de Vlaemsche
kronijk houdt het op „eenige borgers van deze stede‟ die in Brussel „met de dood gestraft‟
werden.87
Ook De Jonghe maakt in zijn Gendsche geschiedenissen gewag van deze executie.
Hij meldt dat er in Brussel, net buiten de Gentse poort, „verscheyde zoo Gentenaers als
andere ingedaegde Persoonen onthoofd‟ zijn.88
In het Memorieboek der stad Ghent wordt sec
melding gemaakt van de onthoofding van „vele diversche persoonen‟.89
3.2.4. Hoofdstuk VIII
Het enige nieuws uit het achtste hoofdstuk waarover we ook in sommige van de kronieken
iets lezen, gaat over de Gentse poorter François Hueriblock. Vaernewijck schrijft rond 24
april dat er „ontrent dees tijt‟ bij de vier Gentse kloosterordes „een requeste ghemaect was‟
ten voordele van Hueriblock en voorgelegd aan Alva. Twee kronieken verhalen ook over
deze smeekbede: het Dagboek van de Van Campenes en de Gendsche geschiedenissen. In het
werk van de Van Campenes lezen we op 6 april al dat die dag in Brussel „zoude ooc
ghestorfven hebben Franchoys Huereblock‟ maar dat hij dankzij „tbidden van diverssche
ghoede gheestelicke mannen‟ uitstel van executie gekregen heeft, zij het „eenen cleenen
tijt‟.90
Vaernewijck heeft het nieuws over Hueriblocks uitstel van executie dus pas na enkele
weken vernomen. Dat blijkt ook wanneer we de Gendsche geschiedenissen erbij nemen. Op
6 april lezen we dat Hueriblock erin slaagde Alva ervan te overtuigen dat hij zich nog voor
zijn arrestatie in de Sint-Nicolaaskerk bekeerd zou hebben. Alva wil dit onderzoeken en geeft
Hueriblock vier dagen uitstel van executie terwijl hij in de tussentijd in Brussel de twee
pastoors van de Gentse Sint-Niklaasparochie ontbiedt die zich laten vergezellen door de
85
Blommaert (ed.), Vlaemsche kronijk, p. 49. 86
De Potter (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, p.129. 87
Blommaert (ed.), Vlaemsche kronijk, p. 49. 88
De Jonghe, Gendsche geschiedenissen, deel 1, p. 118. 89
Van der Meersch (ed.), Memorieboek der stad Ghent, deel 2, p. 361. 90
De Potter (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, p.122.
30
dominicanen Vander Haghen en Ruffelaert en enkele van Hueriblocks vrienden. Het
uiteindelijke resultaat van het gesprek is nog eens twaalf dagen respijt voor Hueriblock.91
In
de Gendsche geschiedenissen lezen we een uitgebreider en gedetailleerder verslag over deze
historie dan in de Beroerlicke Tijden. Vaernewijck wist bijvoorbeeld niet dat de twee
pastoors van Sint-Niklaas bij Alva ontboden waren om Hueriblocks verhaal te controleren.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat Vaernewijck pas na enkele weken van dit nieuws op
de hoogte werd gebracht. Het oorspronkelijke verhaal, zoals we dat terugvinden in de
Gendsche geschiedenissen, was ondertussen ontdaan van belangrijke details. Vaernewijck
weet daarentegen wel als enige te vertellen dat pater Vander Haghen zich tijdens het gesprek
met Alva letterlijk voor diens voeten geworpen zou hebben.
3.3 Stijl en literaire kwaliteiten van Vaernewijck
De Beroerlicke Tijden wordt vaak geroemd om zijn uitzonderlijk grote historische waarde.
Dit is helemaal terecht en blijkt hopelijk ook uit deze scriptie. Toch kunnen we ons, na de
voorbije maanden erg intensief rond de Beroerlicke Tijden gewerkt te hebben, niet van de
indruk ontdoen dat de literaire kwaliteiten van het werk tot dusver onderbelicht zijn
gebleven. Gezaghebbende figuren als Vanderhaeghen of Van Nuffel hebben zich nooit erg
lovend uitgelaten over de literaire waarde van de Beroerlicke Tijden. Vanderhaeghen heeft
het over „langdradigheid en verwaarlozing van den stijl‟.92
Een echo hiervan lezen we bij
Van Nuffel die de taal „arm‟ vindt en de zinsbouw gebrekkig.93
Dit oordeel is ons inziens te
streng. In de Beroerlicke Tijden spreekt inderdaad geen uitmuntend stilist, maar een geoefend
rederijker met een erg vlotte pen, een begenadigd verteller wiens stijl we bondig kunnen
omschrijven als onderhoudend en plastisch, een man die doorheen het hele werk een
menselijke en warme toon aanhoudt. Dit blijkt ook uit de hier bezorgde hoofdstukken. Zo
argumenteert Vaernewijck bijvoorbeeld in hoofdstuk vijf aan de hand van „xx pointen‟
waarom men met de nieuwgezinden medelijden hoort te hebben en windt hij zich in
hoofdstuk zes op over Alvas wantrouwen tegenover de Gentenaars, oprechte blijken van
menselijkheid.
We kunnen besluiten dat de Beroerlicke Tijden een waardevol historisch document is
waarvan de literaire kwaliteiten niet onderschat mogen worden. Vaernewijck was geen
91
De Jonghe, Gendsche geschiedenissen, deel 1, p. 119. 92
Vanderhaeghen (ed.), Van die Beroerlicke Tijden in die Nederlanden. deel 5, p. iii. 93
Van Nuffel, „Marcus van Vaernewijck (1518-1569)‟, p. 119.
31
briljant woordkunstenaar, maar evenmin een kleurloze chroniqueur. Hij was een schrijver
met veel metier en bovenal een mens van vlees en bloed.
32
II. Editie
1. Tekstverantwoording
1.1 Presentatie van de tekst
Zoals eerder aangegeven omvat het uitgegeven fragment het vijfde tot en met het achtste
hoofdstuk van dat achtste boeck uit Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en
voornamelijk in Ghendt. In het vierde deel van Vanderhaeghens uitgave beslaan deze
hoofdstukken de pagina‟s 23 tot en met 45. In het handschrift zelf zijn dit folio 308 recto
vanaf regel 33 tot en met folio 315 verso regel 7.
Anders dan bij Vanderhaeghen hebben we in onze uitgave de oorspronkelijke regellengte
gerespecteerd. De regels werden per hoofdstuk geteld en per vijf is er een nummering
aangebracht.
1.2 Diplomatische transcriptie
De transcriptie van de tekst is diplomatisch. Dit houdt o.a. in dat de in het handschrift
aanwezige interpunctie ongewijzigd overgenomen werd. Ook werd de spelling nergens
geüniformeerd. Ten slotte werden ook Romeinse cijfers overgenomen en (net zoals in het
handschrift) met een minuskel getranscribeerd. Rond deze cijfers werden begrenzingstekens
aangebracht indien dit in het handschrift ook het geval is. Er is getracht zo dicht mogelijk bij
het manuscript te blijven. Daarbij zijn echter wel de volgende principes gehanteerd:
- Het onderscheid tussen u en v en tussen i en j wordt genormaliseerd naar
hedendaagse normen.
- De verschillen tussen de korte en lange s worden genegeerd.
- De afkortingen worden opgelost, waarbij de toegevoegde letters door middel
van onderstreping worden gemarkeerd.
- Interlineaire toevoegingen worden in de transcriptie opgenomen en in een
noot gesignaleerd.
- Schrappingen, dittografieën e.d. worden niet in de transcriptie overgenomen,
maar wel in een noot vermeld.
33
1.3 Verschillen met de editie Vanderhaeghen
1.3.1. Editie Vanderhaeghen
Bij de transcriptie is gebruik gemaakt van Ferdinand Vanderhaeghens editie Van die
Beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt 1566-1568 door Marcus
van Vaernewijck, naar het oorspronkelijk handschrift uitgegeven. Gent, 1872-1881, 5 delen.
Zoals eerder opgemerkt was deze editie een bijzonder dankbaar hulpstuk bij het
transcriberen, maar voldoet ze niet langer aan de eisen die aan een moderne teksteditie
worden gesteld. Onze transcriptie, die de hierboven beschreven regels volgt, wijkt dan ook
op bepaalde punten sterk van Vanderhaeghens editie af. Hieronder volgt een kort overzicht
van de belangrijkste elementen die bij Vanderhaeghen voorkomen maar niet in de
transcriptie:
- Er werd een moderne interpunctie gebruikt.
- Afkortingen werden stilzwijgend opgelost.
- Aaneengeschreven woorden werden uit elkaar gehaald zonder dit te
signaleren.
- Schrappingen werden niet in de tekst noch in een noot opgenomen.
- Interlineaire toevoegingen werden opgenomen maar niet aangeduid.
- De tekst die aan een nieuw hoofdstuk voorafging, werd gecursiveerd.
1.3.2. Kapitalenkwestie
1.3.2.1. Verschillen
Ten slotte besteden we wat extra aandacht aan het kapitaalgebruik bij Vanderhaeghen,
Vaernewijck en de transcriptie. Vaernewijcks kapitaalgebruik was vrij onregelmatig,
wat evenwel niet ongewoon was in die tijd. Vanderhaeghen heeft, aangezien hij met
een moderne interpunctie werkte, moeten sleutelen aan dit kapitaalgebruik. Uit
Vanderhaeghens editie zijn de volgende transcriptieregels voor de kapitalen te
destilleren:
- Steeds een kapitaal aan het begin van een zin.
- Eigennamen worden met een kapitaal getranscribeerd.
- Kapitalen in het midden van een woord worden aangepast.
- Kapitalen als eerste letter van een woord dat niet aan het begin van een
syntactische eenheid (wat tussen twee streepjes staat) staat, worden aangepast.
34
- Deze afwijkingen ten opzichte van het handschrift worden niet gesignaleerd.
Aangezien in deze transcriptie, in tegenstelling tot Vanderhaeghens editie, wel de
interpunctie van Vaernewijck is overgenomen, mag het niet verwonderen dat de
transcriptie wat kapitalen betreft sterk afwijkt van Vanderhaeghens editie. Dit zijn de
transcriptieregels:
- Kapitalen in het midden van een woord worden genormaliseerd en
aangegeven in de tekstverantwoording (infra).
- Het eerste woord van de paragraaf die een hoofdstuk inleidt en met een
minuskel begint, ruilt die in voor een kapitaal.
- Hetzelfde geldt voor het eerste woord van een hoofdstuk.
- Persoonsnamen en plaatsnamen worden met kapitaal getranscribeerd conform
de hedendaagse spelling. Wel wordt aangegeven wanneer de transcriptie
afwijkt van het handschrift (infra).
1.3.2.2. Lijst met aanpassingen
a) aangepaste persoons-en plaatsnamen
De woorden hieronder zijn persoons- en plaatsnamen waarvan de beginletters in het
handschrift met een minuskel opgetekend zijn, maar in de transcriptie een kapitaal
gekregen hebben. Persoons- en plaatsnamen uit de transcriptie die hieronder niet
voorkomen, hadden met andere woorden bij Vaernewijck al een hoofdletter gekregen.
V
plaatsnamen
ghendt (r. 5, 21, 30)
nederlanden (r. 14)
valenchiene (r. 16)
persoonsnamen
lievin de smet (r. 22, 33, 40)
(meester) gillis coorne (r. 22, 34)
jan roose (r. 22)
(meester) jacob schoelap (r. 22-23)
wulfjaghere (r.23)
pieter andries (r. 34)
meester willem rutsemeelis (r. 34)
(Jacques) lobberJoos (r. 57)
sathan (r. 85)
35
godt (r. 87, 89, 116)
christus (r. 110, 112)
VI plaatsnamen
ghendt (r. 1, 4, 32, 55, 72, 83, 98, 101)
rijssele (r. 4, 62, 66)
spaengien (r. 5, 67)
westcant (r. 8)
cuelen (r. 18, 32)
tzant (r. 48)
brussel (r. 54)
bruessel (r. 63)
nederlanden (r. 69, 71)
vranckrijke (r. 151)
namur (r. 158)
persoonsnamen
christum (r. 26)
(den) hanecam (r. 35)
barnabe (r. 55)
henrick de pape (r. 93)
(duuck) dalve (r. 100)
judas (r. 141, 144)
VII
plaatsnamen
ghendt (r. 2, 3, 20, 25, 41, 44, 99)
doornicke (r. 5, 37, 68, 69)
bruessel (r. 6, 26, 98)
bruchscher poorten (r. 20
vrancrijke (r. 26)
vrancrijk (r. 30)
nederlanden (r. 31)
vilvoerde (r. 42)
dendermontsche poorte (r. 43)
coorenaert (r. 49)
westcant (r. 62)
persoonsnamen
willem doens (r. 16)
(prince van) condee (r. 22, 27)
(duuck) dalve (r. 40)
(Jan) prijsbier (r. 67)
paulus (r. 86, 97)
galaten (r. 86)
36
godt (r. 90)
jan vander brugghen (r. 99)
paesschijne gilliaerts (r. 103)
franchoijs hueriblocq (r. 106)
VIII
plaatsnamen
ghendt (r. 3, 5, 7, 18, 22, 57, 68, 117)
bruijssele (r. 10)
groenijnghen (r. 10)
bruessel (r. 14, 16)
orainge, hof van (r. 52)
bruessele (r. 52)
vlaenderen (r. 114)
persoonsnamen
oraingie (r. 2, 16)
(duuck) dalve (r. 8, 25, 58)
(prince van) oraingien (r. 47)
franchoijs hueriblock (r. 58, 61, 63)
jan vander haghen (r. 59)
haghe (r. 62)
(meester) damman (r. 77)
claeijs (r. 77)
demosthenes (r. 84)
photion (r. 84)
cijceros (r. 84)
(meester) roelandt van embijse (r. 91)
(hertoghe van) halve (r. 105)
b) woorden met kapitaal in het woord die aangepast zijn
V
r. 57: (Jacques) LobberJoos
1.3.3 Afwijkende lezingen editie Vanderhaeghen (V.)
V
r. 11: (V.) „upghescreven‟ in plaats van „up ghescreven‟.
r. 20: (V.) „mester‟ i.p.v. „meester‟.
r. 21: (V.) „vii‟ i.p.v. „vij‟.
37
r. 36: (V.) „upperraet‟ i.p.v. „upper raet‟.
r. 39: (V.) „bovenghenoumde‟ i.p.v. „boven ghenoumde‟.
r. 50: (V.) „upghedaen‟ i.p.v. „up ghedaen‟.
r. 59: (V.) „ghuekeercke‟ i.p.v. „ghue keercke‟.
r. 74: (V.) „hadde‟ i.p.v. „hadden‟.
r. 95: (V.) „list en‟ i.p.v. „listen‟.
r. 124: (V.) „dickwils‟ i.p.v. „dicwils‟.
VI
r. 7: (V.) „vrindaech‟ i.p.v. „vrindach‟.
r. 12: (V.) „sacramentsmesse‟ i.p.v. „sacraments messe‟.
r. 15: (V.) „garnisoene‟ i.p.v. „gharnisoene‟.
r. 33: (V.) „hij er‟ i.p.v. „hijer‟.
r. 37: (V.) „Droochscheerershuus‟ i.p.v. „droochscheerers huus‟.
r. 55: (V.) „Barnabé‟ i.p.v. „Barnabe‟.
r. 57: (V.) „hadde‟ i.p.v. „hadden‟.
r. 75: (V.) „cap. 6 lib. 6‟ i.p.v. „cap 5 lib 6‟.
r. 91: (V.) „tempelhuus‟ i.p.v. „tempel huus‟.
r. 97: (V.) „sente Ysidorusdach‟ i.p.v. „sente IJsidorus dach‟.
r. 118: (V.) „uphaelden‟ i.p.v. „up haelden‟.
r. 124: (V.) „triumphant‟ i.p.v. „triunphant‟.
r. 127: (V.) „toeclam‟ i.p.v. „toe clam‟.
r. 128: (V.) „ende‟ i.p.v. „en‟.
r. 150: (V.) „frontiere‟ i.p.v. „frontieren‟.
VII
r. 4: (V.) „uutghelesen‟ i.p.v. „uut ghelesen‟.
r. 16: (V.) „her‟ i.p.v. „heer‟.
r. 23: (V.) „Condée‟ i.p.v. „Condee‟.
r. 55: (V.) „uutghelesen‟ i.p.v. „uut ghelesen‟.
r. 65: (V.) „scheerpelic‟ i.p.v. „scheerpelick‟.
r. 75: (V.) „ende‟ i.p.v. „en‟.
r. 93: (V.) „upghaven‟ i.p.v. „up ghaven‟.
r. 99-100: (V.) „Jan Van der Brugghen‟ i.p.v. „Jan vander Brugghen‟.
38
VIII
r. 21: (V.) „upghevijnghen‟ i.p.v. „up ghevijnghen‟
r. 26: (V.) „werde‟ i.p.v. „worde‟.
r. 59-60: (V.) „Jan Vanderhaghen‟ i.p.v. „Jan vander Haghen‟.
r. 63: (V.) „afstane‟ i.p.v. „af stane‟.
r. 89: (V.) „segghende‟ i.p.v. „zegghende‟.
r. 109: (V.) „of men‟ i.p.v. „ofmen‟.
r. 135: (V.) „upstekende‟ i.p.v. „up stekende‟.
1.4 Bijzonderheden
1.4.1. Speciale afkortingen
Hieronder enkele weinig frequente en moeilijk te ontcijferen afkortingen die in de
transcriptie voorkomen:
- „ponden grooten‟
(V: 59; VI: 13, 41, 94, 95)
- „articlen‟
(V: 72)
- „schellijnghen grooten‟
(VI: 13)
- „grooten‟
(VIII: 100)
- „scheerpelick‟
(VII: 65)
- „Christus‟
(V: 110, 112; VII: 88)
- filius
(VIII: 77)
- meester
(VIII: 90)
1.4.2. Andere opmerkingen
39
- Op enkele plaatsen in het handschrift liet Vaernewijck wat ruimte open met de bedoeling er
later een en ander bij te schrijven. Zo ook in hoofdstuk zes van het achtste boek. Op regel 73
van dat hoofdstuk laat Vaernewijck wat ruimte na de vermeldingen „lib‟ en cap‟.
zoo ooc den brief inne hilt / die de gouvernante zijn zuster / te Ghendt
ghezonden hadde / zoo ghij vint lib cap vervullende dese landen
met spaenschen ghelde
Vermoedelijk wist Vaernewijck niet meer precies in welk hoofdstuk van welk boek hij eerder
in de Beroerlicke Tijden over die brief geschreven had. Door Vaernewijcks plotse overlijden
minder dan een jaar later zijn deze witruimtes nooit ingevuld. In de transcriptie is de lege
spatie zo getranscribeerd. In Vanderhaeghens uitgave is de lege ruimte (correct) ingevuld als
„lib. 5 cap. 20‟.
- Vanderhaeghen voegt op de tweede regel van hoofdstuk acht uit het achtste boek „[den
prince van]‟ aan „Oraingie‟ toe. Deze toegevoeging is niet opgenomen in de transcriptie.
40
2. Tekst
f. 308 r.
Van diveersche nieumaren / ende van zesse artijclen oft pointen die
sommighe ghuesen / ter doot ghebrocht hebben / ende hoe dat wel
bij xx pointen nochtans bewesen mach werden / waeromme datmen
over vele van dien compassie / ende medelijden behoort te hebben
cap. 5
f. 308 v.
5 Upden voornoemden dach / was de tijdijnghe te Ghendt ghecommen / hoe dat den
duijtschen keijsere / met den turcschen keijsere / viij jaren lanck bestant
ghemaect hadde / daer vele duechdelicke herten / zeer in verblijdden / hopende
dat hier te betere / in dees landen / alle dijnghen zouden ghemiddelt ende
verbetert werden / Daer wart ooc ghezeijt vande comste vanden coninc /
10 maer curts daer naer weder neen / als dat hij noch in vier jaren niet
commen en zoude / maer datter wel xlm
mannen spaengiaerts up ghescreven
waren / alle hueren ghereet te zijne / indienmense / ijewers van doen
hadde / tzij jeghen de duijtschen oft franchoijsen / oft ander landen / ofte
in Nederlanden / ende en zouden maer een cleen saut ontfaen / haer ambachten
15 doende / tot anderstont / datmense te bezighen hebben zoude / dan zouden zij
vullen saut ontfanghen Daer quam ooc de mare / Als dat te Valenchiene
een treffelic / rijcke coopman / ende noch meer andere / al levende tot assche
toe verbrant waren / om dat zij haer quade opinien niet afghaen en wilden
ende haer voughen / tot die helighe keercke / Dees justicie ghebeurde / met
20 der stadt ghesloten poorten / zoo daer de costume es / ende hadde den meester
del campo / te Ghendt gheweten / dat die vijve man van die vij 1 die ghehangen
waren / als Lievin de Smet / meester Gillis Coorne / Jan Roose / meester
Jacob Schoelap / ende den wulfjaghere / haer quade opinien niet afgeghaen
en hadden / hij hadse ooc levende / metten viere doen executeren / want
25 boven tquaet dat de zulcke doen daer in steervende / zoo onstichten zij
menighen meinsche / daer die andere die haer bekeeren / tvolck wonderlicken
21: ‘vij’ boven ‘xj’.
41
zeer stichten / van die vier Anabaptisten / die doe ooc verbrant waren
levende en spreken wij niet / want zij alzoo gheexecuteert waren/
Dit waren jonghe mannen zoo voorseijt es / maer vremdelijnghen / dan
30 dat zij te Ghendt ghewrocht / ende hoemakers gheweest hadden /
ende oft ijemant dochte / dat dese ofte deser ghelijcke ghuesche beroertmakers
ofte sectarissen / te hert ghepugniert waren / als dat zij daerom hanghen
moesten / som deghelicke eerlicke mannen zijnde / Als Lievin de Smet /
Pieter Andries / meester Gillis Coorne / meester Willem Rutsemeelis etc
35 die zal verstaen / dat den juge / niet en doet / zonder te vullen gheinformeert
te zijne / ende dat de vonnessen bijden upper raet ghemaect waren / zoo dat
zij bij dien / ende bij ghoddelicke ende weerlicke rechten / som wel in vi
pointen / die doot verdient hadden / om dit te prouven / zoo willen wij daer
toe nemen / hem / die scheen de eerlicste te zijne / vande boven ghenoumde /
40 te weten Lievin de Smet / om zijn auderdom ende rijcdom / een man
met witten hare ende baert / dese zoude bedijncht gheweest hebben /
f. 309 r.
Ten eersten dat hij sommighe valsche predicanten / hier zoude
ghebrocht hebben / waer duere menich meinsche verleet es gheweest
de ghene / die wat van dien waren / noch meer ghesteerct in haer
45 ongheloovicheijt ende ketterije / ende sommighe die catholijck waren
makende ketters / of ten minsten zeer twijffelende in haer gheloove /
ooc makende blasphemateurs / beroertmakers / verraders van haer gheloove
ende natuerlicken prince // Ten anderen zoude hij gheweest hebben
inden boosen raet / up tghoeijkin van Dierick Jooris gehauden / al waer
50 up ghedaen was / van eenen valschen predicant / oft niet ghoet en
ware / ghelt up te lichten / om volck up te nemen / om haer religie
te bescheermen / noumende wie daer af / wie capiteijnen zijn zouden /
waer up hij zoude ghehandtwoort hebben / tes ghoet / maer ic ben audt / ic
hoore qualic / ende zoude alzoo wech gheghaen zijn / desen valschen duvelicken
55 raet ende concept verzwijghende / waer inne hij ooc dootschuldich wart /
om dattet jeghen den prince was / Ten derden om dat hij ghecommitteert
was / met Jacques Lobberjoos / ende noch eenen derden / om dees pennijnghen
tAndtweerpen up te ghaen lichten / Ten vierden om dat hij wel
xxv ponden grooten / tot tmaken vande ghue keercke gheleent oft ghegheven hadde /
42
60 directelic / jeghen den wille vanden coninc / de gouvernante / heeren vanden
rade / ende heere ende wet / want als was hemlieden die keercke
gheconsenteert te maken / dat was ghedaen / om een meerder quaet te beletten /
om dat zij niet innemen en zouden / eenighe keercken / binnen der stadt /
ende om dat zij haer nieusghierighe zinnen / daer mede besich hauden
65 zouden / ende gheen nieu quaet voort stellen / Ten vijfsten dat hij
groote comunicatien / met die valsche predicanten hadde /ende haer sermoenen
ghijnck hooren / ende haer quaet voortstel approbeerde / contrarie die
placcaten / die zulcx up tlijf verboden / Ten zesten dat hij een
heretijck was / langhe gheweest hadde bleef ende starf / tot grooter
70 onstichtijnghe van vele meinschen / ende tot verlies van zijnder aerme
ziele / de welcke de keijserlicke mandamenten / ooc bevelen lijvelic
ghestraft te werden / ziet hier zes dootweerdighe articlen / ende wiltmen
nu onderzoucken / die menichte van die quade verdomde opinien / die
de zulcke boven desen hadden / men zal noch wel zesse causen des
75 doots vinden / volghende die coninclicke mandamenten /
Nu zijnder ander gheweest / die haer noch al breeder ghemoeijt
hadden / zoo dat naer alle redenen ende rechten / wel moet ende zal den
mont ghestopt werden / van de ghene / die zouden willen zegghen /
dat zij ontschuldich oft onnooselic steerven / ende datmen over hemlien2 de
f. 309 v
80 doot andoende /tijranniseert / maer wel es waer / groote compassie
es daer mede te hebben // Ten eersten / om dattet ons even
christen meinschen zijn gheweest / uut eenen zade des evangeliums
voortghecommen // Ten anderen om dat zij broosch zijn / ende ghebreckelic
Adams kinderen / ghelijck wij alle // Ten derden / om dat haer een
85 gheestelic schijn / verleet ende bedroghen heeft / Sathan in eenen inghel des
lichts // Ten vierden / om dat zij / in den valschen gheestelicken schijn /
zeer neerstich ende diligent zijn gheweest / meenende Godt eenen grooten
dienst / daer duere te doene // Ten vijfsten dat zij ter avontueren
haer herten veel vierigher tot Godt hadden / aldus nochtans verleet zijnde
90 dan vele van onslieden / die veel lauwer zijn // Ten zesten / dat zij
79: ‘over hemlien’: T. ‘overhemlien’
43
meenden dattet nu hier veranderen zoude / anghezien dat zoo groote personaigen
daer dhandt an hilden // Ten zevensten om dat zij zaghen / dat zoo
vele landen / vande roomsche christen keercke / af ghekeert zijn / daer zoo
vele / deghelicke gheleerde mannen in gheweest hebben / ende noch zijn //
95 ten viijen
/ niet kennende die listen des duvels / hebben zij ghemeent / om
tquaet leven van veel gheestelicke / dat ooc de leeringhe der heligher
keercken / quaet es gheweest // ten ixen
/ om dat veel vande gheestelicke
uut haer cloosters liepen / ende priesters calvinist ghezint werden / al oft
zij van een quaet / in een beter commen wilden // Ten tienden om dat
100 hier langhe groot erruer / int gheloove gheweest heeft / daer veel
catholijcke predicanten haer qualic in ghequeten hebben / te ongheleert
zijnde ende te partijelic // ten xjen
dat zij zaghen dat die gheestelicke
bij hare abuijsen ende ghiericheijt bleven // Ten xijen
dat dees nieu
religie / zoo ghoet eenen schijn hadde / veel zonden hert bestraffende //
105 Ten xiijen
/ dat zulcke al haer dijnghen / metter blooter scrift bevestichden
maer vele qualic betrocken // Ten xiiijen
die groote diligentie / die dees
vremde ministers deden / ende de groote viericheijt die zij toochden // Ten
xven
hoe zij de Abuijsen / der gheestelicke plat te kennen ghaven / ende veel
daer toe stoffeerden // Ten xvjen
om dat de zulcke vervolcht werden /
110 ende de gheestelicke niet alzoo // Ten xvijen
/ om dat Christus de zijne
die cleene vergharinghe noumt / meenende daeromme dat zijt zijn / daer
Christus af spreect / maer zij zijn menigherande / in gheloove ende secten /
ergo zij en zijnt niet / bij veel redenen / om der curtheijt wille achter
ghelaten // Ten xviijen
/ om dat haer leeringhe / zoo zoete ende anhalende
115 es / ende al meest metter scrift becleet // Ten xixen
/ om dat zij die
diepheden / des duvels niet en kennen // Ten xxen
/ om dat Ghodt
dicwils / zijn handt van zulcke doet / zoo Salomon zecht / der
vremder vrauwen mont / es eenen diepen put / up wie die heere
f. 310 r.
vertoorent es / zal daer in vallen / Aldus zijnder noch vele pointen
120 die ons behooren tot compassien te beweghen / over die aerme
verdoolde zondaren / die hier alte lanck zouden vallen te verhalen ende
reputeren / ooc datter vele ghoede lieden van herten onder zijn / ende
up vele naer zoo quaet niet en zijn / alsmen de sommighe toelecht /
44
mits dat zij ooc dicwils zeere beloghen zijn / ghelijct van vele
125 ander meinschen ghebuert / daer men quaet ofte achterclap af zecht /
Vande liberalicheijt der goddiensticheijt te Ghendt / van eenen
Jesuijt een treffelic predicant / van sommighe service der
soldaten te Ghendt / ende hoe datter neghen pacienten tot
Ghendt gracie creghen / ende datter xj tot Rijssele ghehanghen
5 waren ende dat den coninc ghelt uut Spaengien zant / vander
devocie ende reverencie ghedaen Ghode / ende den .h. sacramente
upden witten donderdach ende ghoeden vrindach ende
van leelicke rudesse inden Westcant
cap. 6
Upden voornoemden xiijen
aprillis anno lxvii / voor paesschen / ghijnghen die
10 pastuers / keercmeesters ende helich gheestmeesters / van sente jacobs
keercke / omme / thulpen de sermoenen vanden advent ende den vastenen
ende thulpen der sacraments messe / ende haelden omme zonder de Absenten
vijf ponden viij schellijnghen grooten / daer zij maer en plochten iiij ponden grooten / omme te halen
twas een wonder tvolck / aldus verlast zijnde / vanden spaenschen
15 gharnisoene / quade neeringhe / ende datmen dicwils / om den aermen ende
andersins / omme gheghaen hadde / dat zij zoo hopelic ghaven / waer
duere men zach / haer liberael herte ter duecht / desen predicant
was den jesuijt voornoemt / ende was ghecommen van Cuelen / een van
de overste der jesuijten wesende / een theologien ende zeer gheleert
20 man / een peerle in dien tijt / om die ghuesen / en die twijffelachtich
waren / in eenighe pointen / hoedanich zij waren / cleen ende groot /
den christenen gheloove anghaende te vuldoene / ende te paeijen tot verwonderens
toe / zulk een memorie als hij hadde / alle die auctoriteijten der
Scriftuere citerende / de boucken de capittelen met hoopen / daer naer
25 de leeringhen der vaderen / griecsche / latijnsche / judeesche / aphricaensche /
egipsche ende waer dat Christum bekent was / verhalende haer boucken
capittelen / concilien / noummende zeer machtich ende condigne / ende
45
verclarende alle twijffelachtighe questien ende vraghen / den gheloove
anghaende / een man die weert was ghehoort te zijne in dien tijt /
30 hij was sober ende abstract / gheen brasserien zouckende / gheenen loon
begheerende dan Godts loon / ende nam rechts eenen pennijnck / om
zijn over ende weder reijsen / tot Cuelen ende Ghendt / want van zes conincx
daelders / die hem ghepresenteert waren inden advent / en wilde hijer
f. 310 v.
maer twee nemen / maer de ghoede heeren / pastuers ende keercmeesters /
35 waren in hem beschaemt / om dat hij zoo lettel gheloont was / van
zijnen grooten aerbeijt / ende noch meer inden canoninc van sente jans nu
sente baefs / daer hij zijn tweetster thuus lach / inde droochscheerers
huus plach te zijne / om dat hij noch niet betaelt en was / van
haerlier teir costen / vanden advent ende den vastenen / die als hem
40 inden advent / een presentacie ghedaen was / niet alsdoe anveerden en
wilde / dus was ghesloten / datmen hem iiij ponden grooten presenteren zoude /
ende wilde hijt emmer niet nemen / datmen dan zijn joncwijf ende /
cnape / elc een ghoet stick ghaudts schijncken zoude / doch meest
dJoncwijf / die meest moijten / met hemlien ghehadt hadde /
45 Alsdoe wart ghezeijt / dat die spaensche bevels lieden / gheaddresseert met
schepenen / wilden een zeker ghetal van bedden hebben / om de poeten up te
slapen / die abstineren moesten / mits dat paesschen naecte den ghoeden tijt
ende die ghecrijghen vande lieden / die up tZant wonen / daer tvolc daer ontrent
quaet behaghen in hadden / men was ooc besich om een service voor hemlien
50 te oordoneren / wat die huijslieden / hemlien desen zomer / ghehauden zouden zijn
te gheven / aldus en wasser noch gheen apparentie van te vertrecken /
Ja dorsten wel zegghen / dat zij daer noch wel twee jaren blijven
zouden om dese service wille (die zeer veel bedraghen zoude / ) was 3 te
Brussel int hof ghezonden / Upden voornoemden xiijen
aprillis zeijde men4 als datter neghen
55 ghevanghenen ontlost / ende gracie met Barnabe te Ghendt hadden / mits
dattet inde ghoeweke was / waer in menich meinsche die een
compassiues herte hadden / zeer verhuechden / want tvolck hadde over al
groot lijden ende verdriet / daer wart ghezeijt / als dat zij van die drije
53: ‘was’ interlineair tussengeschreven.
54: ‘zeijde men’ interlineair tussengeschreven.
46
pacienten / die onthooft waren ontlast waren / als dat zij wel es waer
60 in diveersche plaetsen mede gheweest hadden / maer niet ghebroken en hadden /
maer alzoo en mochten niet spreken die ellefve pacienten / die up
den zelven dach te Rijssele ghehanghen waren / welcx capiteijn
gheweest was / eenen ghenaemt / den Hanecam / die ooc tot Bruessel
ghezonden was / om daer ghejusticiert te werden / als een verrader ende
65 partije / van zijnen ende onsen coninc / ende vanden helighen christenen
gheloove / hij was een wale van Rijssele gheboren / daer wart oock
ghezeijt / als dat uut Spaengien / van onsen coninc ghezonden / tAndtweerpen
anghecommen was / een schip gheladen met ghelde / om die capiteijnen
ende soldaten / in dese Nederlanden ligghende te betalen / waer duere den
70 ghoeden edelen coninc / wel toochde / voor zijn tweetste reijse / dat hij
niet en sochte / zijn Nederlanden te bedeerven / maer grootelicx te verbeteren /
f. 311r.
zoo ooc den brief inne hilt / die de gouvernante zijn zuster / te Ghendt
ghezonden hadde / zoo ghij vint lib cap vervullende dese landen
met spaenschen ghelde / zoo hij ooc ghedaen hadde te voren / met xxx
75 mulen / gheladen met ghelde / zoo ghezeijt es lib 5 cap 6 / maer wel es
waer / dese landen moesten eerst wat lijden / om dese vermaledijde
ketterien Jeghen te commen / ende uut te monsteren / ende om dese mesdadighe
meijtmakers / verraders / ende tempelschenders te straffen / dees wonden
ghecureert zijnde / zoo zouden dees landen in ghezontheijt weder floreren /
80 dwelc moeste ghedaen zijn / up dat mits tsachte meesteren / de
wonden niet en verrotten / ende veel eergher en werden / ende meer an
dlichaem der ghemeenten en corrumpeerden / upden xven
aprilis / witten
donderdach wesende / zoo ghijnghen die / spaensche soldaten / te Ghendt
zeer devotelic / metten helighen sacramente / met een groot ghetal
85 wassen keerssen ende flameen van handttoortsen / ende men droucht zeer
reverentelic onder eenen troon oft hemele / ende daer volchde een machtich
volck mede / principalic spaengiaerts / voren ghijnghen al zijnghende
zeer melodiues / die sanghers van sente jans / ende twee spaensche
priesters / ghijnghen al zijdelinghe / al wieroockende / ende scricten telcken
90 al zijdelinghe voort / tsacrament wart ghedreghen / in een vaetkin
van zijde / overdect als een coufferkin / ende men droucht int tempel
47
huus / daer ghetemmert was / eenen hooghen hautaer / met veel trappen
up te ghane / ende hadde helpen temmeren / Henrick de Pape lathaudere
ende hautbreker / ende coste van temmeren iiij ponden grooten / ende van wasse
95 ende anders wel xij ponden grooten / maer daer quam veel ghelts inne /
elcken soldaet / ghaf oft offerde int becken / ghemeenlic eenen reael
upden xvjen
aprillis / ghoeden vrindach ende sente ijsidorus dach zijnde /
zoo meenden die spaensche soldaten / die te Ghendt waren / wel een
bloedighe penitenciale processie gheghaen hebben / maer twas haer
100 verboden vanden duuck Dalve / up avontuere / als zij alle inde processie
waren / mochten eenighe quaetwillighe van Ghendt / eenighe roere
ofte ijet nieus voort ghestelt hebben / waer af nochtans / gheen
ghedachte en was / want dit volck / en slacht / gheen spaengiaerden
oft italianen / die fiusues / ofte furiues zijn / maer zijn veel /
105 zachtmoedigher ende redelicker / emmer wasser daer die uut penitentien /
ende devocien / (dwelc wel ende prijselic ghedaen was) tot twee of
drije / die ghewapent / in sente jans keercke stonden / uutghenomen an
f.311 v.
de beenen / ende was thooft ende aensichte al ghewapent / datmense niet
en kende wie zij waren / hebbende eenen stock ofte javelijne in dhandt /
110 ende persevereerden alzoo vanden witten donderdach / noene / tot den ghoeden
vrindach noene / zoomen zeijde zonder eten ende zonder drijncken / ofte haer
te waermen / maer zaten ofte ghijnghen altemets / daer zij wilden / men
zeijde datter int tempel huus ooc waren / ende drije vermomde spaensche
vrauwen / ooc van ghelijcken / maer ic daer commende / en zachse niet / dan
115 alleene sente jans / tes in haer landt alzoo de costume / ic zach ooc commen
duer sente jans keercke / ontrent den x hueren / eenen vermomt / die hem
zelven zeer gheesselde met coorden / daer haken in waren oft spellen /
die tvleesch up zijnen rugghe / die bloot ghemaect was up haelden / ende
bloedich maecten / ende slouch altijts over beede zijn schauderen / bij ghebuerten
120 ende knielde over beede zijn knien / voor sommighe aultaren / dwelck /
compasselic om zien was / want men hoorde die slaghen cletsen herde
verre / ende int tempel huus voornoemt / daer hadde den meester del
campo doen maken / inden choor / achter over hende / een oratorie zeer
chierlick ende triunphant / als met een schijn van zelveren pilaren / ende
48
125 loveren of Antijckaige ruijtwijs / maer was eenich weerck / alzoo in
laken ghemaect / zeer uutwendich ende chierlic / daer stont eenen Altaer
zeer hooghe / met zeker ornamenten / daermen toe clam (zoo voorseijt es)
met xvj ghemaecte trappen / al overdect met cleeren / en over elcke zijde
stonden schoone wassen / berrende keerssen / in witte tenen groote
130 candelaren tot xxxiij / ende beneden voor den up ghanck up tpavement /
ooc met cleeren overdect / noch iiij wassen keerssen / up haer candelaren /
ende over elcke zijde beneden stonden viij bernende toortsen / de welcke zij
snooten met groote keerssnuters / ende worpent in becxkins met water /
daert terstont ghebluscht was / de wassen keersen werden oock alzoo
135 ghesnoten / ende tsnuutsel in drooghe becxkins gheworpen / beneden int
midden up een zwart cleet / lach een cruuseficxkin leelic ende zwart /
daer zwart floes an ghewonden was / daer croopmen naer ende men custet
spaengiaerts ende steedts volck / zoo datmer zeere om drumde / gheheel den
choor was af ghecleett / over alle zijden / met een ghelijckenesse van
140 ghauden laken / ende voren de keercke al van tappijtserije / voor de
keercduere / daer hadden zij ghemaect / hanghende an eenen boom Judas /
alzoo groot als dleven / met een fau visaige ende cleeren ghecleet / daer
zat ooc zeer veel schamel volck / om aelmussen te ontfanghen / ende oock
voor tclooster ten Augustijnen / zulck eenen Judas hadden zij ooc ghemaect
f. 312 r.
145 hanghende up tnieu casteel / an de ghalghe / die daer stont up de
mueren / ende men zeijde datter ooc penitente wakers / int nieu
casteel int hernash waren / maer int tempel huus daer quam veel
ghelts inne / ten proffijte vande soldaten / die dees decoracie ghedaen
hadden / ooc tharen coste / maer niet met zulcker devocie oft ghoetherticheijt
150 en deden sommighe ghuesen / inden walschen cant / ontrent de frontieren
van Vranckrijke / die up zulck eenen helighen dach / als den ghoeden
vrindach es / hebben eenen priester / daer hij zat biechte ende hoorde
anreest / ende uut de keercke ghetrocken / ende ooc den capellaen / ende
hebben den priester ghehanghen / ende den anderen doot ghesmeten / dwelck
155 gruwelic om hooren es / ende niet lijdelic / zonder stranghe pugnicie /
indienmen zulcke moordenaers ende sectarissen crijghen conde / Item
upden paesch avont oft daer ontrent / vertrocken uut Audenaerde / de
49
spaensche soldaten / wel de twee deelen van drijen / naer Namur
zoomen zeijde / ter wat causen en weetmen niet /
Hoe neerstelic dat tvolck / upden helighen paesch dach / ten .h.
sacramente ghijnck / van drije ghevanghenen te Ghendt inne
ghebrocht / ende hoe een veendel soldaten uut Ghendt trocken /
van een placcaet / ten bretecke uut ghelesen / ende vande scheerpe
5 Justicie te Doornicke / ende hoe die ghuesen / haer zelven ketelden /
ende dat te Bruessel noch zeven mannen onthooft werden
cap. 7
Upden xviijen
aprilis helich paesch dach wesende / zoo ghijnck tvolck zoo
overvloedich / ten helighen sacramente / dattet een wonder was / ende
tsente pieters werden zij beteekent oft bescreven / in confortante vande
10 ghues / ende in sente jacops keercke / naer dat tsmorghens tsermoen ghedaen
was / stont tvolck / wel een huere en alve en wachten / eer daer
eenen priester quam / diet haer ghaf / wel vc volcx / die som flau
werden / mits dat zij sdaechs te voren ghevast hadden / ende zoo langhe vasten
moesten / tot dat zij tsacrament ontfanghen hadden / maer tes te presumeren
15 datter daer ooc uut vreesen quam / om niet bekent te zijne ghuesen
te wesen oft te willen blijven / heer Willem Doens hadde zoo veel
te doene / datter noch een priester / hem moeste commen helpen / ende hadden
beede weercx ghenouch / al hadder daer noch twee gheweest /
upden zelven dach naer der noene / ontrent den vier hueren / waren te
20 Ghendt / ter Bruchscher poorten / inne ghebrocht / te waghene / drije
ghevanghenen van sente Omaers / daer af men zeijde / dat verraders
f. 312 v.
waren / die de stadt hadden willen / overgheven den hughenoijsen oft prince
van Condee / want daer zouden zeer aest / veel duijtsche peerden in
ghecommen hebben / ende sommighe meenen / dat dees verraders duijtschen waren /
25 ende ander zeijden / dat walen waren / zij werden voort van Ghendt naer
Bruessel ghevoert / men zeijde dat in Vrancrijke / tusschen den coninc
50
en Condee / questie was / wie eerst zijn crijschvolck oorlof gheven zoude
want elc vreesde ware haer volck wech / vanden anderen bespronghen
oft vermeestert te zijne / twas ooc een zegghen / dat de duijtschen die
30 zeer steerck van peerden / in Vrancrijk waren / zouden afghedanct zijn
ende begheert hebben / te reijsen naer huijs / duer dees Nederlanden / dwelcmen
haer niet toelaten en wilde / vreesende / waren zij hier in dlandt / dat
zij daer quaet / om uut brijnghen zouden zijn / ende ijet vremts voortstellen
zouden / upden xxijen
aprilis in beloken paesschen / trocken uut Audenaerde
35 alle die spaensche soldaten / die daer laghen peerderuters ende voetknechten /
ende eenen dach of twee te voren / wasser een veendel vertrocken /
men zeijde ooc / datse te Doornicke al vertrocken waren / vjc Italiaensche
peerderuters / ende een deel voetknechten spaengiaerts
upden xxiijen
in April / vrindach ende sente jooris dach / in beloken
40 paesschen wesende anno xvc lxviij / zoo trocken bij laste vanden duuck Dalve
een veendel spaensche soldaten uut Ghendt / die in tnieu casteel geleghen
hadden / naer Vilvoerde / ende ghijnghen ontrent der noene / al daer de
Dendermontsche poorte ghestaen hadde / ende haer volchden sommighe schoon
meijskins van Ghendt naer / ende twee of drij ghehuwede vrauwen / die
45 haer mans ontghaen waren / ende zaten bij hemlien int nieu casteel
voornoemt / want dit waren de knechten / die daer stedevast pleghen
te ligghen / waer toe de lieden van sente pieters / haer bedden ende huus
catheijlen / daer hadden moeten doen / ende dit veendel / wart daer
weder vervult / van een veendel / die upden Coorenaert ghefoeriert laghen
50 want die ghijnghen in haer plaetse / tcasteel bewaren / bij laste van
haren upper capiteijn / den meester del campo / De mare hadde
gheghaen ende ghijnck noch / dat zij alle wech trecken zouden / jeghen
die knechten / met die langhe caussen / waer mede men die
Duijtschen meende / maer die mare es wederomme verdwenen
55 nochtans tsanderdaechs daer naer / was tschepenhuuse / ten tune uut
ghelesen / een placcaet ghedateert / upden xxven
in maerte / ofte daer
ontrent / interdicerende / eenen ijeghelicken / wie hij ware / van
dese landen / hem te doen up scrijven in saudije / oft ijemant hem verstauten
up te scrijven / up peijne van lijvelic ghecorregiert te zijne / ende al
f. 313 r.
51
60 zijn ghoet gheconfisquiert / ende boven dien / zijn wijf ende kinderen bannijnghen
tslandts te zijne / met meer ander condicien / dien anghaende / want
men wilde zegghen / datter weder inden Westcant / manniere
ghemaect wart / van volck an te scrijven / om alzoo dlandt in roere
te stellen / ander leijden dit die walen daer ontrent te laste / maer zonder
65 cause / en heeftet / die overheijt / niet zoo scheerpelick doen verbieden /
ende daer wart ooc / over die sectarissen scheerpe justicie ghedaen / want
Jan Prijsbier secretaris / oft greffier / bij schepenen vander kuere / verclaerde
mij / als dat hij ghezonden hadde gheweest vander stede weghe / te Doornicke
om zeker affeiren / ende om onder ander te vernemen / hoe men te Doornicke
70 leefde / met de ghejusticierde heretijcquen / die in hare opinien storven / zonder
haer te bekeeren / maer hij conde zeer qualick / daer toe gheraken / ten laetsten
vernam hij datmen haer lichamen / als zij ter doot ghebrocht waren / voerde oft
sleepte / zeer schandalueselic / ende gruwelick om zien / up een kerre oft sleede /
dweers duer tmidden der stadt / dat thooft / ende die aermen en beenen
75 laghen en slijngherden / dat die vrauwen / die kindt droughen / daer inne / zoo
verscricten / dat zij daer af mesvoeren / dit liet nochtans justicie gheschien
ten exempel van andere / ende om dat elck een vergruwen oft verscricken
hebben zoude / om niet van ghelijcken ghetracteert te zijne / duer zijne mesdaden /
want alzoo ghevoert zijnde / werden noch boven dien begraven up een
80 peerden keerchof / oft ghalghen velt /
maer zij die versteent / oft verleet / in hare opinien waren / meenende / die
rechte kennesse / ontwijffelic te hebben / ende meenden zij waren die rechte
christenen / die aldus vervolcht / ende ghemartelt waren / spraken jeghen
melcanderen / ziet hoe die duvel / duer zijn leden / up tzaet Godts raest ende
85 tijranniseert / men weet haer nauwelic / wat pijne of schande ghenouch
an doen / alegierende dat Paulus scrijft int 4e totten Galaten
die naer den vleesche gheboren was / vervolchde den ghenen / die naer den gheest
gheboren was / ende dat Christus sprack / een cnape en mach / niet beter zijn /
dan zijn heere / hebben zij mij vervolcht / zij zullen u ooc vervolghen /
90 ende zullen Godt wanen / een sacrificie daer mede doen / en vreest niet
ghij 5 cleene verghaderinghe / theeft mijnen vader belieft / u te gheven dat
91: ‘g’ tussen ‘ghij’ en ‘cleene’.
52
rijcke / ghaet inne / duer den nauwen wech ende poorte / wilt ghij zalich
zijn / met vele dierghelijcke tecxten / die zij melcanderen up ghaven
maer zij en besieven niet / dat zij vervolghijnghe leden / niet als uprechte
95 ende waerachtighe christenen / van dwelcke alle tvoorghaende ghesproken
es / maer als schadelicke meinschen / die den helighen gheloove grooten quets
ende lemmer deden / die Paulus ghebiet af te snijden ende te schuwen /
f. 313 v.
Upden xxiiijen
in April / zaterdach wesende / zoo werden te Bruessel noch vij
mannen onthooft / waer af datter daer van Ghendt waren / als Jan
100 vander Brugghen / hautbreker / bijden fremenueren / daer wij voren af ghezeijt
hebben / Dit was een lancachtich magher man / ende audt inde vijftich
jaren / daer was ooc een smal wevere / van achter de vrindach -
maerct / up tplaetsekin / den man van Paesschijne Gilliaerts / ende eenen
causmaker up sente pharahilden plaetse / alle lieden / die wel ghezeten
105 waren / ende groote winnijnghe hadden / ende wel ghedoen mochten / men zeijde
ooc dat Franchoijs Hueriblocq / in vreesen was /
Van sommighe lueghenachtighe up ghevijnghen / der spaensche soldaten
ende dat den hoofmeester ende secretaris van Oraingie ghevanghen waren /
hoe de vier biddende oordenen van Ghendt / requeste presenteerden thove
om verzoetenesse van sommighe ghevanghenen / van een colacie te
5 Ghendt ghehauden / upde tachterheijt vander stadt / hoemense helpen
mochte
cap. 8
Maer van die quade maren / die sommighe spaensche soldaten te Ghendt
zaeijden / als dat den duuck Dalve / bijcans verraden was / daer hij
upden ghoeden vrindach of daer ontrent / waende te ghaen wandelen
10 buijten Bruijssele / in een clooster / ghenaemt Groenijnghen / en zoude
ghewacht gheweest hebben van xvj mannen / ende datter daer noch
lach / in eenen bosch / een groot ghedeel / maer mits dat hij niet ter
zelver plecken en quam / zoo zoudet faute ghesleghen hebben / ende die
53
xvj verraders ghevanghen / ende daer zouder binnen Bruessel wel iijm
15 beschuldich / in gheweest hebben / al uut ghemaect vanden prince van
Oraingie / ende ander eeren / fugittijven / ende datter daeromme vele uut Bruessel
zouden ghevlucht zijn / es al meest lueghen bevonden / want men
zeijde dat zij zulcke maren zaeijden / om dat zij te Ghendt ende eldere
daer zij wel ende ghemackelic laghen / te langher zouden moghen blijven
20 ligghende / zegghende daer toe dat gheschict was / datmen alomme die
spaensche soldaten / zoude doot slaen / dwelck doch gheen veerwe en ghaf /
noch gheen ghepeinse daer af en was / onder die burghers van Ghendt ende
eldere / want zij doch gheheel sachtmoedich waren / maer verziert van valsche
tonghen / die som tot de ghoede lieden / dorsten zegghen / daer zij thuus laghen
25 ende haer costen om half ghelt hadden / dat zij (indien den duuck Dalve
alzoo ghevanghen oft ghedoot worde) de steden ende huijsen daer zij in laghen
zouden in gloede stellen / ende tvolck doot schieten ende verslaen / om dat zij
ooc vanden inzetenen / niet overvallen en zouden werden / ende vlieden dan
upde casteelen / die haudende met crachte / dwelc tijrannighe / ende
f. 314 r.
30 gheheel onredelicke woorden waren / datmen die lieden die paijsivel waren
ende vander zake niet en zouden weten / zoo jammerlic beschadighen ende vermoorden
zoude / dwelcx des conincx wille / niet en zoude zijn / maer zoude
moghen oock / haer selfs uuterste verdeerffenesse inbrijnghen oft causeren /
want hier in dlandt maer acht duijsent spaengiaerden en waren / zonder die
35 ander gharnisoenen / maer hoe mocht dat der waerheijt ghelijcken / hoe zoude
tvolck zoo dul zijn / (die niet en zochten dan vrede / ende paeijs) zulcx te
bestane / ende hoe zouden zij in alle steden / zoo eendrachtich / in dat quaet
connen zijn / zonder dat van ijemant / uutghebrocht te werden / ende wie
zoude durven / de lieden daer toe moveren / niet wetende van wat zinne / zij
40 haer vinden zouden / ende of zij haer dan verraden zouden / zoo zulcke verraders
toebehoort / tes oock jeghen alle redene ende natuere verziert / dat zoo
ontellicke vele eerlicke mannen / die den coninc eedt ghedaen hebben / ghoet
ende ghetrauwe te zijne / zouden zulcx laten gheschien hebben / zonder zelve
met lijfve / ende met ghoede / inspannende met de spaengiaerts / zulcke
45 rebellighe te wederstane / ende zulcke valsche verraders / met groote tormenten
ter doot brijnghende / maer dat zecht men waerachtich te zijne / als dat den
54
hoofmeester / ende den secretaris vanden prince van Oraingien / om eenighe
conspiracie / zouden ghevanghen gheweest hebben / waeromme hem den eenen
jeghen / die spaengiaerts die hem vijnghen / rudelic hadde ende stack naer hemlien
50 met zijnen poengiaert / die zouden zij naer / dat hij ghevanghen was / leelic
ghehantiert / ende overvallen hebben / ende de kele af ghesneden / zij zouden
int hof van Orainge / staende te Bruessele / tvier ghesteken hebben / in een
deel tonnen met buspoer / die daer in eenen kelder stonden / om alzoo eenen
brant te maken / inder stadt / (zoomen zecht/) met meer ander voornemijnghen
55 dit zouden die van Oraingens zijde waren / ende nu ghevanghen waren / zoomen
haer te laste leijde / voort ghestelt hebben / haddet moghen ghelucken
ontrent dees tijt / was een requeste ghemaect / bijde vier oordenen te Ghendt
ende was ghepresenteert / den duuck Dalve / biddende daer bij voor Franchoijs
Hueriblock / zijnen ghevanghenen / men zeijde ooc dat broeder Jan vander
60 Haghen / voor den duuck up zijn knien gheleghen hadde / ende hadde / met
sommighe andere gheestelicke persoonen / voor den voornoemden Hueriblock ghebeden
Haghe hadde oock daer naer ghepredict / dat hij over een jaer te voren /
den voornoemden Hueriblock gheraden hadde / te willen af stane / hem met
zulcke meijterie ende duvelrije te moijen / maer hij sprack hij hadde
65 ghoets ende ghelts ghenouch / om hem zelven vander ghalghe te lossen
indient zoo quame / dat hij daeromme in lijden commen moeste
Item tsmaendachs / tsanderdaechs naer sente maercx dach / upden xxvjen
Aprilis / wast te Ghendt colacie / ende dat om de tachterheijt der
f. 314 v.
stede / te hulpen te commen / welcke tachterheijt beliep / tafghaende
70 Jaer / ende dat toecommende jaer / upde zelve assijsen ende oncosten
gherekent van tvoorghaende / ontrent neghen duijsent ponden grooten /
niet daer inne gherekent zijnde den oncost / die de stede dooghen
moest / ter causen van tservicium vande soldaten / te weten elcken
soldaet / om dattet nu naer alf maerte was ij ghuldenen de maent /
75 om dat zij tsomers / zoo vele niet en behouven / als tzwinters / ende
was de proposicie ghedaen / bijden nieuwen pencionaris meester
Damman filius / Claeijs / welcken Claeijs wijlen secretaris / bij ghedeele
gheweest hadde / maer over lanck der weerelt overleden / desen voornoemden Jonghen
man / dede sijn propositie oft oratie zoo wel ende eloquent / dattet
55
80 elck verlustighen mochte diet hoorde / want ten ghebrack hem / noch
an een lude bequame stemme / noch an de wijsheijt / om zijn
woorden wel te belegghen / ende anghename te maken / zijns ghelijcke
en heeft daer in veel jaren niet gheweest / tscheen dat hij van
Demosthenes / Photion ende Cijceros oracien deelachtich was / dese
85 vertoochde zeer eersamelic ende reverentelic / hoe dat mijn heeren scepenen
up tghoet dijncken / vande notable vercreghen hadden thove zeker octroij
om de stadt te moghen vermeerderen hare assijsen / eenen termijn van
drij jaren / om te gheraken / uut haer zware schulden / daer zij in stack /
zegghende datmen hemlien lesen zoude / de pointen hoe ende waer inne /
90 men de voornoemde assijsen / augmenteren zoude / Dien volghende zoo heeft meester
Roelandt van Embijse / ghelesen een lijste oft tralie / van diveerschen
ghoede coopmanschepe ende de neeringhen anghaende / daer al meest te voren
assijse up gheloopen hadde / maer sober ende cleene / dat welcke men som
deen heelft / som deen derde / ende som meer dan dheelft / meerder stelde / ende
95 som up eenen anderen voet oft manniere / om tbedroch ende de donckerheijt
te schuwen / diemen daer in bevonden hadde / in somma / twas alzoo redelick
ende bequamelick ghestelt / dattet wel scheen dattet den ghemeenen man /
poorters ende andere / cleenen quets bij bringhen zoude / ende zoude nochtans
der stede grootelic proffijteren / alleene den ghebranden wijn / wart zijn
100 assijse / zoo excessijvelic ghehoocht / te weten xvi grooten up elcken stoop / datmen
wel conde verstaen / als datmen hem daer duere / uut der stede weeren wilde /
want daer vele dronckaerts / ende volcxkin van lichten levene / in plochten
te zitten drijncken / somtijts zo droncken / dat zij meer beestelic / dan meinschelic
schenen / hoe wel nochtans / men wel sindert bevonden heeft / dat den voornoemden
105 ghebranden wijn / om dese excijse wille / niet uut der stede gheweert es / maer
dat hij vercocht wart ten zelven prijse als voren / eer de assijsen / daer up
ghestelt was / waer bij wel te presumeren es / de groote winnijnghe / die de
vercoopers van dien / daer anne te voren moesten ghedaen hebben /// de ije
f. 315 r.
vraghe was / ofmen dese voornoemde assijsen / verpachten ofte doen collecteren
110 zoude / Ende de derde / of men niet ten onderhaude van tservicium
voornoemt / en zoude up lichten / tAndtweerpen te freete / noch lx duijsent
ghuldenen / want anders en mochtet de stede niet ghehauden / hopende
56
binnen middelen tijde / te vercrijghen / de zelve belastijnghe / upde generaliteijt
van Vlaenderen / dwelck noch niet gheaffecteert en was / maer den hertoghe
115 van Halve / hadde mijn heeren / daer af redelicken ghoeden moet ghegheven / hadde
ooc upden pallem sondach ghezeijt mondelijnghe tot hemlieden / dat hij
meende die van Ghendt / van hare soldaten te verlichten / hier up waren de
notable gheheeten vertrecken / ende hare Andtwoorden te schepenen waerts over
te brijnghen / dat ghedaen zijnde de notable en vonden gheensins / in hare
120 advijsen / dat tgheproponeerde / in eenigher mannieren te wederlegghen
was / want up deerste point / van die stadt haer assijsen te augmenteren /
wist elck wel / dattet zijn moeste / ende datter gheenen bequameren
middel en was / dan den ghenen / die mijn heeren schepenen gheadviseert hadden
want noch cooren noch broot / noch hetelicke ware / noch bier noch wijn
125 en wart meer belast / dan te voren / maer alleene vele ende menigherande
dijnghen / den neeringhen in groots / ende der coopmanschepe anghaende / considererende
ooc de sommighe dat ditte wel vonden was / om datmen bevonden hadde dat
tghemeen volcxkin / als Ambachtslieden ende cooplieden / al meest gheghuest ende
die stadt in zulcken commer ende verdriet ghebrocht hadden / als daer zij in waren /
130 lettel poorters ende gheghoedde / daer in beghrepen zijnde / hoe wel nochtans als
van costelic6 laken / fluweel ende zijde / ende veel meer ander dijnghen / dat zouden al
meest de gheghoedde betalen / want zij zoudent te dierder moeten coopen
omme de augmentacie vander assijse oft tralie voorscreven / ende zouden bij dien
de cooplieden / daer gheschepen te zijne groot proffijt an te doene / als voor eenen
135 stuver in assijsen / wel ij of iij stuvers upstekende int vercoopen
Ten anderen van die zelve assijsen / te doen collecteren oft verpachten / zoo
waren sommighe daer inne / diveersch van opinien / eenighe meenden ende
verclaerden / men zoude de meeste ofte grootste assijsen / als vande bieren
ende wijnen doen collecteren / van schepenen weghe / ende niet verpachten
140 up avontuere / of die soldaten curts vertrocken / zoo zouder veel meer
proffijts up zitten / mits dat veel huijsghezinnen / onder tdecsele vande
soldaten / wijn ende bier / dicwils / zonder assijse droncken / ende dedent halen
int nieu casteel / oft inde vrije kelders / die voor de soldaten gheordineert
waren / Item de ander assijsen / emmer de cleene / meenden zij / zoudemen
131: ‘costelick’ interlineair tussengeschreven.
57
145 alle verpachten / Ander collegien en roerden hier af niet / of zij en
haddens niet gheghrepen / maer den meesten voeijs hier af was / Als dat
zij zulcx stelden / inde discretie van schepenen
Ende nopende den derden pointe / daer en viel gheen reconter uppe / te
weten / datmen noch lx duijsent ghuldenen / te freete up lichten zoude / om
f. 315 v.
150 de soldaten voor haer servicium te betalen / up dat zij den huijsman niet
weder en ghijnghen zwaerlicker traveillieren ende persiqueren
dese Andtwoorden bij oordene alle gheuut zijnde / werden de zelve
resolucien vanden voornoemden pencionaris gheresumeert / ende daer naer bedancte
hij eerlicken ende eloquentelicken / de voornoemde notable / zoo dat dees colacie
155 voor den xij hueren gheent was / hoewel dat tlesen vander voorseijde
lijste wel een huere gheduert hadde
Universiteit Gent
2007-2008
Marcus van Vaernewijck,
Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en
voornamelick in Ghendt 1566-1568.
Tekstuitgave van hoofdstuk V tot en met VIII uit dat achtste boeck
met inleiding, tekstverantwoording, verklarende aantekeningen en
registers op verklaarde woorden en realia.
Deel II
Promotor: prof. dr. D. Coigneau
Scriptie voorgelegd aan de Faculteit
Letteren en Wijsbegeerte voor het
verkrijgen van de graad van master
TL2T: Nederlands-Scandinavistiek, door
Kwinten VAN HOECKE.
Deel II
iii
Inhoudsopgave deel II
1. Kopies hoofdstuk V tot en met VIII uit dat achtste boeck.………………………...…1
2. Verklarende aantekeningen..........................................................................................10
V
VI
VII
VIII
3. Register verklaarde woorden.......................................................................................75
4. Register op de realia.....................................................................................................85
5. Literatuur......................................................................................................................88
10
2. Verklarende aantekeningen
In de verklarende aantekeningen zijn zowel realia als voor de hedendaagse lezer minder
bekende woorden en constructies opgenomen. Algemeen bekende plaatsnamen zoals
‘Ghendt’of ‘Vrancrijke’ zijn echter niet opgenomen.1 Er wordt gewerkt met vier kolommen
die horizontaal met elkaar corresponderen. In de linkerkolom staat het regelnummer, ernaast
het te verklaren woord. In de derde kolom volgt de verklaring. In de rechterkolom ten slotte
wordt de voor de verklaring gebruikte bron aangegeven. Een woord dat meer dan eens in de
tekst voorkomt, wordt maar eenmaal verklaard, tenzij het op een andere plaats een
verschillende betekenis heeft. Wel wordt aangegeven waar het woord nog voorkomt.
Hieronder volgt een overzicht van de verschillende types gebruikte bronnen.
a. Literatuur
In de bronvermelding worden enkel de achternaam van de auteur en de gebruikte pagina’s
vermeld. Een uitzondering hierop is het Middelnederlandsch Woordenboek dat als ‘MNW’
wordt afgekort. Preciezere informatie over de gebruikte werken is achterin terug te vinden bij
5. Literatuur.
b. Woordenboek der Nederlandse Taal (cd-rom)
In de rechtse kolom is de afkorting ‘WNT’ te lezen, dan volgt een komma en dan het lemma.
Indien éénzelfde woord verschillende lemma’s heeft, is aangeduid welk lemma gebruikt
wordt.
c. Winkler Prins’ Encarta (cd-rom)
Vooral voor de bij een breder publiek bekende informatie gebruikten we de elektronische
versie van de bekende Winkler Prins Encyclopedie, in de rechterkolom afgekort als ‘Encarta’.
d. Internet
Een enkele keer is ook iets op het internet opgezocht. De precieze link naar de bewuste site is
in de bronvermelding opgenomen, met een vermelding van de datum van het bezoek erbij.
1 Zij zijn wel terug te vinden in het register op de realia.
11
V
1 diveersche
(60, VIII: 91)
Diverse, verschillende. WNT, divers.
nieumaren
Nieuwe tijdingen, nieuwtjes. WNT, nieuwmare.
artijclen
Feiten, zaken. WNT, artikel.
pointen
(3, 38, 119, VI: 21,
VIII: 89)
Feiten, zaken. WNT, punt, I.
2
ghuesen
(VI: 20, 150, VII: 5,
15)
Geuzen. ‘Geus’ is ontleend aan het
Franse ‘gueux’. Dat woord betekent
‘armoedzaaier’ of ‘schooier’. ‘Geuzen’
was oorspronkelijk de benaming die
door de verbonden edelen vanaf 1566
werd gedragen. Volgens de over-
levering stelde graaf Charles van
Berlaymont landvoogdes Margaretha
van Parma gerust met de uitspraak ‘ce
ne sont que des gueux’ toen haar op 5
april 1566 het smeekschrift der edelen
werd aangeboden ter verzachting van
de plakkaten. De edelen namen het
scheldwoord over en al snel verenigde
het woord zich in de twee begrippen
‘vijand van de koning zijn regering in
de Nederlanden’ en ‘protestant’.
WNT, geus.
Ketters en papen, p. 126.
<http://dutchrevolt.leidenu
niv.nl/nederlands/personen/
b/berlaymont.htm>
(03/11/2007)
ter doot ghebrocht
hebben
(VII: 72)
Een terechtstelling opgeleverd hebben,
aanleiding tot hun terechtstelling
hebben gegeven.
WNT, dood, I.
4 compassie
(80, 120)
Medelijden. WNT, compassie.
5
den voornoemden
dach
13 april 1568. Vaernewijck, boek 8,
hoofdstuk 4.
tijdijnghe
Nieuwsbericht. WNT, tijding.
6
duijtschen keijsere Maximiliaan II (1527 – 1576). Hij was
keizer van het Heilige Roomse Rijk
van 1564 tot 1576 en Habsburger. Als
Encarta, Maximiliaan II.
12
vorst voelde Maximiliaan zich sterk
aangetrokken tot het lutheranisme,
waardoor het bijna tot een breuk kwam
met zijn vader, Ferdinand I. Onder
druk van Ferdinand moest Maximiliaan
openlijk afstand nemen van het
groeiende protestantisme. Hij weigerde
echter de protestanten te vervolgen,
zoals Filips II wel deed.
turcschen keijsere
Sultan Selîm II (1524 – 1574). Na de
dood van zijn vader Süleymân I (1494
– 1566) werd Selîm als jongste zoon
van zijn vader de nieuwe sultan van het
Ottomaanse rijk. Als sultan toonde hij
evenwel weinig interesse voor staats-
zaken en oorlogsvoering. Selîm had
wel het politieke besef om enkele
bekwame gunstelingen op belangrijke
sleutelposten te zetten.
Vermeulen, p. 79-81.
viii jaren lanck Een acht jaar durend. WNT, lang, I.
bestant ghemaect
hadde
(Vredes)bestand gesloten had.
WNT, bestand.
7 duechdelicke
Brave, goede. WNT, deugdelijk.
herten
Zielen. WNT, hart, I.
zeer in verblijdden
Zich erg in verheugden. WNT, verblijden.
8
ghemiddelt Gematigd, bekoeld.
WNT, middelen.
9
daer wart ooc
ghezeijt
Er werd ook gesproken. WNT, zeggen, I.
coninc
(60, VI: 5, 65, 67, 70,
VII: 26, VIII: 42)
Filips II (1527 – 1598). Op 25 oktober
1555 aanvaardde Filips in Brussel het
bestuur over de Nederlandse gewesten.
Filips resideerde vanaf 1559 definitief
in Spanje en zou de Nederlanden nooit
meer terugzien. Wanneer het in de
Nederlanden vanaf 1566 erg rumoerig
wordt naar aanleiding van het steeds
groeiende calvinisme, reageert Filips,
een overtuigd katholiek, door de hertog
Ketters en papen, p. 8-34.
Lamont, p. 28-29.
13
van Alva naar de Nederlanden te
zenden. Officieel heette het dat Alva
alleen rebellen zou bestrijden. Als
Filips immers openlijk toegaf dat hij
ketters zou bestrijden, bestond het
gevaar dat protestantse vorsten, zoals
Elisabeth van Engeland, hun geloofs-
genoten te hulp zouden snellen. In
latere jaren gaven Filips en zijn mensen
evenwel openlijk toe te strijden tegen
zowel ketters als rebellen.
10
curts daer naer Kort erna. WNT, curts.
weder
(VI: 79, VII: 63, VIII:
151)
Opnieuw. WNT,
11
spaengiaerts
(VI: 87, 138, VII: 38,
VIII: 44, 49)
Spanjaarden. Eigen vertaling.
up ghescreven waren
Als soldaat ingeschreven waren. WNT, opschrijven.
12 alle hueren ghereet te
zijne
Om elk moment klaar te staan. WNT, gereed.
ijewers
Ergens. WNT, iewers.
van doen
Nodig. WNT, vandoen.
13
tzij Hetzij. WNT, hetzij.
jeghen
(56, 60, VI: 77, VII:
52, 83, VIII: 41, 49)
Tegen. WNT, jegen.
duijtschen
(VII: 24, 29, 54)
Duitsers. WNT, duitsch, II.
franchoijsen
Fransen. WNT, fransoos.
14
cleen Een klein. WNT, klein, I.
saut
(16)
Soldij. WNT, soldij.
14
ontfaen
Ontvangen. WNT, ontvangen.
haer
(18, 23, 44, 46, 47,
51,64, 66, 67, 89, 98,
105, 114, VI: 17, 26,
115, 131, VII: 28, 45,
47, 50, 72, VIII: 25,
88, 150)
Bezittelijk voornaamwoord ‘hun’. WNT, haar, VIII.
ambachten doende
Hun beroepen uitoefenend. WNT, ambacht, I.
15
tot anderstont Totdat. WNT, anderstond.
16
ontfanghen
(VI: 143, VII: 14)
Zie ‘ontfaen’ (14).
mare
(VII: 51, 54, VIII: 7,
18)
Lopende geruchten, tijdingen. WNT, mare.
Valenchiene
Valenciennes. In de zestiende eeuw
hoofdstad van het graafschap Hene-
gouwen. De calvinistische ideeën
vonden hier vroeg in de zestiende eeuw
ingang en werden er bijzonder po-
pulair.
Decavele, I, p. 331-334.
17
treffelic
(VI: 2)
Voornaam. WNT, treffelijk.
meer andere
(VII: 61, VIII: 54,
151)
Verschillende andere. WNT, meer, VI.
18
quade
(23, 73)
Foute. WNT, kwaad, I.
opinien
(23, 73, VII: 70, 81,
VIII: 137)
Opvattingen, overtuigingen. WNT, opinie.
niet afghaen en
wilden
Niet wouden laten varen. WNT, afgaan.
15
19
haer
(19, 26, 76, 101, VI:
111, VII: 5, 71, VIII:
33, 40)
Wederkerend voornaamwoord ‘zich’. WNT, zich, I.
voughen tot Gehoorzaam zijn aan. WNT, voegen, I.
justicie
(VII: 5, 66, 76)
Gerechtigheid, in de zin van het uit-
voeren van een vonnis.
WNT, justitie.
20 de costume
(VI: 115)
Het algemeen gebruik, de gewoonte.
WNT, costume.
meester del campo
(21, VI: 122, VII: 51)
Veldmaarschalk. Een generaal in het
leger die onder de commandant stond
en voornamelijk belast was met het
toezicht op de troepen en de inrichting
en veiligheid van het kamp.
WNT, veldmaarschalk.
22 Lievin de Smet
(33, 40)
De Smet was een protestantse
kleermaker die op 30 maart 1568 op
het Veerleplein samen met zes andere
in Gent bekende protestanten
opgeknoopt werd. Met zijn zeventig
jaar was hij de oudste van het
gezelschap. In tegenstelling tot Willem
Rutsemeelis en Pieter Andries, die zich
beiden in extremis opnieuw tot het
katholicisme bekeerd hadden, weigerde
De Smet net als de hieronder
vernoemden Gillis Coorne, Jan Roose,
Jacob Schoelap en Jan den
Wulfjaghere afstand te doen van het
protestantisme. Hun onverzettelijkheid
resulteerde erin dat na de
terechtstelling hun lichamen buiten de
stad naar het galgenveld gebracht
werden. De lichamen van Rutsemeelis
en Andries bleven binnen de stad en
werden door de ‘cellebroeders’, de
Broeders Alexianen, begraven in
gewijde grond.
De Potter, VI, 414.
Vaernewijck, boek 7,
hoofdstuk 22.
De Jonghe, p. 116.
meester Gillis Coorne
(34)
Deze ingeweken kunstenaar was
volgens Vaernewijck een groot en
‘steerck wel ghevaren bluesende man’
die in Gent fortuin had gemaakt.
Van Nuffel, p. 116.
Vaernewijck, boek 7,
hoofdstuk 22.
16
Jan Roose
Roose was ‘ticheldekker’ of dak-
panlegger en woonde in de Onderstraat
(tussen Belfortstraat en Langemunt).
De Potter, III, 398-410.
meester Jacob
Schoelap
Jacob Schoelap was een licentiaat in
‘de medecynen’ die volgens Vaer-
newijck zijn naam te danken had aan
het feit dat hij voor zijn studie
geneeskunde als schoenlapper actief
was. Schoelap woonde achter de
Vrijdagmarkt.
De Jonghe, p. 116.
Vaernewijck, boek 7,
hoofdstuk 22.
23 den Wulfjaghere
Jan den Wulfjaghere was bode tussen
Gent en Antwerpen.
De Jonghe, p. 116.
De Potter, V, 510.
24
hij hadse ooc levende
Hij had hen levend. Eigen vertaling.
metten viere doen
executeren
Letterlijk: ‘met het vuur laten exe-
cuteren’. Vrij vertaald: ‘Op de brand-
stapel gegooid.’
WNT, vuur, I.
25
zoo onstichten zij
menighen meinsche
Doen zij veel mensen wankelen. Te
weten in het zedelijke, nl. het
katholieke geloof.
WNT, ontstichten.
26
daer Terwijl. WNT, daar.
27
doe Toen. WNT, doe.
29 zoo voorseijt es
(VI: 127)
Zoals eerder aangehaald is. WNT, voorzeggen, I.
dan dat Hoewel, alleen dat. WNT, dan, I.
30
ghewrocht Gewerkt. WNT, wrochten, I.
hoemakers Hoedenmakers.
WNT, hoed, I.
31
dochte Dacht. WNT, denken.
ghuesche
Zie ‘ghuesen’ (2).
beroertmakers
(47)
Opstandelingen, onruststokers. WNT, beroerte.
17
32
sectarissen
(VI: 156, VII: 66)
Aanhangers van een sekte, hier worden
de calvinisten bedoeld.
WNT, sectaris.
hert
(104)
Hard. WNT, hard.
ghepugniert
Gestraft. WNT, punieeren.
34 Pieter Andries
Pieter Andries was ‘zeepzieder’, of
vervaardiger van zeep, en woonde in
de Oudburg, bij het Patershol. Hij zat,
net zoals Willem Rutsemeelis, sinds
augustus 1566 gevangen in het Graven-
steen. Na zijn executie werd Andries
begraven bij de augustijnen.
De Jonghe, p. 116.
Vaernewijck, boek 7,
hoofdstuk 22.
meester Willem
Rutsemeelis
Willem Rutsemeelis is zonder twijfel
de bekendste van het zevenkoppige
gezelschap dat op 30 maart 1568 de
dood vond op het Veerleplein. Hij was
namelijk procureur bij de Raad van
Vlaanderen, het hoogste rechtscollege
in het graafschap Vlaanderen.
Rutsemeelis sloot zich vrij vroeg aan
bij de calvinistische beweging. Ook liet
hij zijn zoon, Jan, les volgen in het
Zwitserse Genève. Vanaf augustus
1566 zat Rutsemeelis gevangen in het
Gravensteen. Hij werd als eerste van
het gezelschap geëxecuteerd en werd
bijgestaan door de dominicaan Lieven
Van den Bossche. Na zijn executie
werd Rutsemeelis bij de dominicanen
begraven.
Decavele, I, p. 105
De Potter, II, 231, 233,
235-236, 287.
De Jonghe, p. 116.
Vaernewijck, boek 7,
hoofdstuk 22.
35
den juge De rechter. WNT, juge.
te vullen
Volledig, in alle opzichten. WNT, volle, I.
18
36
upper raet De Raad van Beroerten, ook wel
gekend als Bloedraad. Deze raad, een
uitzonderingsrechtbank voor geuzen,
werd door de hertog van Alva in 1567
opgericht. De gewone rechtbanken
hadden enerzijds hun lopende bezig-
heden en traden anderzijds, volgens
Alva, niet streng genoeg op tegen de
geuzen. Als opdracht had de Raad deze
te berechten ‘die tegen God en de
koning zwaar misdaan hadden’ en hun
goederen eventueel verbeurd te
verklaren. In 1568 werd de Raad dan
ook in twee kamers verdeeld,
overeenkomstig zijn dubbele bevoegd-
heid. Er kwam een kamer voor het
gerechtelijke onderzoek, en een kamer
voor de verbeurdverklaringen. De
hertog van Alva was voorzitter van de
Raad met o.a. Karel van Berlaymont
als plaatsvervanger. Hoewel de
vonnissen door alle leden (waaronder
onder andere Vlamingen) werden
ondertekend, waren het alleen de
Spaanse leden die beslisten. In 1576
werd de Raad opgeheven.
Vermaseren, p. 5-11.
37
bij ghoddelicke ende
weerlicke rechten
Zowel voor het goddelijke als wereld-
lijke recht.
WNT, wereldlijk, II.
38 prouven
Bewijzen. WNT, proeven.
39 eerlicste Meest respectabele. WNT, eerlijk.
41
zoude bedijncht
gheweest hebben
Zou ervan verdacht geweest zijn. WNT, bedenken, II.
42
valsche predicanten
(50, 66)
Vaernewijck bedoelt calvinistische
predikanten die een ‘onwaar’ geloof
voorstaan.
WNT, valsch.
43
verleet es gheweest
(VII: 81)
Afkerig gingen staan [tegenover het
katholicisme].
WNT, verleeden.
44
van dien Met betrekking op het calvinisme. WNT, dienaangaande.
ghesteerct Gesterkt. WNT, sterken.
19
45
ende sommighe die
catholijck waren
En van sommigen die katholiek waren Eigen vertaling.
46 makende ketters
Ketters makend. Eigen vertaling.
of ten minsten
Of hen op z’n minst. Eigen vertaling.
zeer twijffelende in
haer gheloove
Erg doen twijfelen in hun geloof. Eigen vertaling.
47
ooc makende
blasphemateurs
Er ook godslasteraars van makend. WNT, blasphemeeren.
verraders van haer
gheloove
Verraders van hun geloof. Eigen vertaling.
48
ende natuerlicken
En van hun wettige. WNT, natuurlijk.
prince
(56)
Vorst. WNT, prins, I.
Ten anderen
(83, VIII: 136)
Ten tweede. WNT, tweede.
49 boosen
Verderfelijke, gevaarlijke. WNT, boos.
raet
(55)
Raad, samenzwering. Hiermee kon
eventueel ook een zogehete ‘kerken-
raad’ bedoeld zijn. Zo’n raad was het
bestuurlijk orgaan van een calvin-
istische kerkgemeenschap.
WNT, raad.
WNT, kerkeraad.
up tghoeijkin
Op het buitengoed.
WNT, goed, II.
Dierick Jooris
Dierick Jooris was calvinist en werd op
7 mei 1568 gevangen genomen en naar
Brussel gevoerd. De gevangenneming
gebeurde door enkele Spaanse soldaten
die vergezeld waren van Jan Vander
haghen, een dominicaan.
De Potter, II, 285, III, 368.
De Jonghe, p. 120.
Vaernewijck, boek 8,
hoofdstuk 8.
50
up ghedaen was Voorgesteld werd.
WNT, opdoen.
van eenen valschen
predicant
Door een bedrieglijke predikant.
WNT, valsch.
20
51
ghelt up te lichten
(r. 58)
Geld bijeen te zoeken, te verzamelen. WNT, oplichten, I.
volck
Krijgsvolk, soldaten. WNT, volk.
up te nemen In te lijven, te lichten. WNT, opnemen.
52
wie daer af Wie van hen. WNT, daaraf.
capiteijnen
(VI: 68)
(Militaire) bevelhebbers.
WNT, kapitein.
54
ic hoore qualic Ik hoor niet goed. WNT, kwalijk.
duvelicken
Duivelse. WNT, duivelsch.
55
concept Opzet, plan. WNT, concept.
waer inne
Waaraan. WNT, waarin.
56 ghecommitteert
Met een opdracht belast.
WNT, committeeren.
57
Jacques Lobberjoos Jaques Lobberjoos, een geusgezinde
klerk die het bouwen van de Gentse
geuzenkerk financieel steunde, zoals
ook Lievin de Smet dit deed.
Lobberjoos’ naam vinden we terug in
de lijst van veroordeelden van de Raad
van Beroerten. Welke straf Lobberjoos
precies gekregen heeft en wanneer dit
vonnis uitgesproken werd, is niet
vermeld.
Vaernewijck, boek 7,
hoofdstuk 16; boek 4,
hoofdstuk 1.
Verheyden, p. 284.
dees pennijnghen Deze penningen. Een penning was een
kleine munt (zie ‘ponden grooten’ hier-
onder). Hier wordt ‘pennijnghen’
evenwel gebruikt als benaming voor
geldstukken in het algemeen.
WNT, penning.
59 ponden grooten
(VI: 13, 41, 94, 95,
VIII: 71)
Een pond (groten) was een munt-
categorie. Een pond was evenveel
waard als 20 schellingen, en een
schelling was op zijn beurt goed voor
12 penningen, de kleinste munt-
categorie.
Vandewalle, p. 65-67.
21
ghue keercke
Geuzenkerk. Op 1 mei 1565 vroegen
de calvinisten in Gent in een officieel
verzoekschrift aan de magistraat om
een eigen kerkgebouw. Dit werd hen
toegestaan. Net buiten de Brugse poort,
mochten ze hun protestantse tempel
bouwen. Op 9 april 1567 werd deze
kerk gesloopt.
In de Beroerlicke Tijden tekent Vaer-
newijck op folio 103 verso een mooie
plattegrond van de plek waar de kerk
stond. Het gaat om een achthoekig
gebouw dat op een leeg veld gaat. Er
staan ook twee preekstoelen in open
lucht afgebeeld. Bij goed weer, of
indien er erg veel belangstellenden
waren, werd er namelijk in open lucht
gepreekt.
Decavele, p. 334-335.
Vanderhaeghen, V, p. 27.
Pichal, p. 63.
Vaernewijck, folio 103 v.
60 directelic
Rechtstreeks. WNT, direct.
gouvernante
Margaretha van Parma (1522 – 1586),
hertogin van Parma en Piacenza en
landvoogdes van de Nederlanden onder
Filips II van 1559 tot 1567. Margaretha
schipperde tussen de lokale edelen en
Filips II. Toen Filips in 1567 de hertog
van Alva naar de Nederlanden stuurde
om orde op zaken te stellen, trok
Margaretha zich ontgoocheld terug.
Encarta, Margaretha van
Parma.
heeren vanden rade
Heren van de raad. De raad die hier
wordt bedoeld is de Raad van
Vlaanderen. In 1385 richtte Filips de
Stoute, hertog van Bourgondië, in
Rijsel deze raad op die bestond uit een
gerechtshof en een rekenkamer. De
financiële sectie bleef in Rijsel
gevestigd als rekenkamer terwijl het
gerechtshof zich na verschillende
verplaatsingen in 1498 definitief in het
Gentse Gravensteen zou vestigen. Dit
gerechtshof stond boven de stedelijke
rechtbanken.
Verhaeghe, p. 21-25.
61
als Al. WNT, als, III.
22
hemlieden
(79, VI: 44, 49, 50,
VII: 45, VIII: 49, 89,
116)
Of ‘hemlien’. Persoonlijk voornaam-
woord ‘hen’.
WNT, lieden.
62
gheconsenteert
Toegestaan. WNT, consenteeren.
een meerder quaet te
beletten.
Een groter kwaad te voorkomen. WNT, beletten.
65
voort stellen
(VI: 102, VII: 33,
VIII: 56)
Uitvoeren, plegen. WNT, voortstellen.
66
groote comunicatien Goed contact, regelmatig overleg. WNT, communicatie.
sermoenen
(VI:11)
Preken. WNT, sermoen.
67
voortstel Beweringen. WNT, voortstel.
approbeerde Goedkeurde.
WNT, approbeeren.
contrarie Strijdig met. WNT, contrarie.
68
placcaten
De van de overheid uitgaande ordon-
nanties tegen de ketterij.
WNT, plakkaat.
die zulcx up tlijf
verboden
Die zoiets op straffe van dood ver-
boden.
WNT, lijf.
69
heretijck
(VII: 70)
Ketter. WNT, heretiek.
71
mandamenten
(75)
Bevelen van een overheid, vooral als
rechtsterm gebruikt.
WNT, mandement.
72
dootweerdighe Ernstig genoeg om er de doodstraf voor
te krijgen.
WNT, dood, I, samenst.
articlen Zie ‘artijclen’ (2).
73
menichte Abstracte grote hoeveelheid.
WNT, menigte.
23
verdomde Emotioneel geladen attributieve
bepaling waarmee Vaernewijck zijn
afschuw voor ‘die quade opinien’ in de
verf zet.
WNT, verdoemd.
74
causen des doots Redenen waarvoor men de doodstraf
hoort te krijgen.
WNT, cause.
75 volghende
Overeenkomstig met. WNT, volgende.
77 naer alle redenen
ende rechten
Naar alle redelijkheid. WNT, recht, II.
79 onnooselic Onschuldig.
WNT, onnoozel.
79
|
80
over hemlien de doot
andoende
tijranniseert
Hen dodend tiranniseert, een
pleonasme.
Renkema, p. 113.
81 om dattet ons
Omdat het voor ons. Eigen vertaling.
even
Gelijke. WNT, even, I.
82
des evangeliums Van het evangelie. Eigen vertaling.
83 broosch
Gemakkelijk verleidbaar, zwak van
wil.
WNT, broos, II.
ghebreckelic
Onvolmaakt. WNT, gebrekkelijk.
84
ghelijck wij alle Zoals wij allemaal. WNT, al, II.
haer
(VI: 99, VII: 12, 32,
43, 85, VIII: 56)
Hen. WNT, haar, VIII.
85 gheestelic schijn
(86)
Vals voorkomen, valse entiteit waarbij
‘gheestelic’ betrekking heeft op de
godsdienst.
WNT, geestelijk.
WNT, schijn, I.
verleet
(89)
Verleid. WNT, verleiden.
87 neerstich
IJverig, vlijtig. WNT, naarstig.
diligent
Toegewijd. WNT, diligent.
24
meenende
(91, 111, VII: 81)
Denkende. WNT, meenen.
88
ter avontueren Eventueel. WNT, avontuur.
89 haer herten veel
vierigher tot Godt
hadden
Ze waren overtuigder, hartstochtelijker
in hun geloof.
WNT, hart, I.
WNT, vurig.
90
onslieden Onze mensen. Hier ‘katholieken’. WNT, lieden, samenst.
lauwer Gematigder, minder vurig. WNT, lauw, I.
91
zoo groote
personaigen
Zulke voorname personen. WNT, personage.
92
daer Het protestantisme. Eigen vertaling.
dhandt an hilden
Erop vertrouwden, erin mee gingen. WNT, hand.
95 om tquaet leven van
veel gheestelicke
Door de zondige levensloop van veel
geestelijken.
WNT, kwaad, I.
96
dat ooc de leeringhe
der heligher keercken
Dat ook de leer van de heilige kerk.
Vaernewijck doelt op de katholieke
kerk.
Eigen vertaling.
97 quaet is gheweest
Slecht was. WNT, kwaad, I.
98
uut haer cloosters
liepen
Uittraden. WNT, uitloopen.
100
erruer Dwaling in godsdienstig, leerstellig
opzicht.
WNT, erreur.
101
haer qualic in
ghequeten hebben
Niet adequaat mee zijn omgegaan. WNT, kwijten.
102
partijelic Partijdig, vooringenomen. WNT, partijdelijk.
103 Abuijsen
(108)
Dwalingen, vergissingen. Met be-
trekking op de weinig vrome levens-
stijl van de katholieke geestelijken.
WNT, abuis.
25
105
dijnghen Zaken, argumenten.
WNT, ding, I.
metter blooter scrift Aan de hand van uitsluitend de Bijbel.
‘Uitsluitend’ wordt hier best opgevat
als ‘exclusief’, ‘niets meer bevattend
dan’. Eén van de vijf uitspraken die het
protestantisme beknopt samenvatten,
verwoordt dit als volgt: ‘sola scriptura’.
Uitsluitend de Bijbel geldt als het
Woord van God en enige bron van het
geloof.
WNT, bloot, II.
WNT, schrift.
Barr, p. 2-3.
bevestichden Verantwoordden. WNT, bevestigen.
106 vele
Heel wat zaken, veel. WNT, veel, IV.
qualic
Verkeerdelijk, onjuist. WNT, kwalijk.
betrocken Toepasten. WNT, betrekken.
diligentie Zie ‘diligent’ (87).
107
ministers predikanten WNT, minister.
toochden
Toonden, hierbij aan de dag legden. WNT, toogen.
108
plat Klaar, onverbloemd. WNT, plat, III.
109 stoffeerden
Aandikten. WNT, stoffeeren.
111
die cleene
vergharinghe
De bescheiden bijeenkomst.
‘Bijeenkomst’ of ‘vergadering’ wordt
hier best opgevat als ‘groep
volgelingen’. Vaernewijck merkt op
dat de geuzen verkeerdelijk denken dat
er een opvallende parallel bestaat
tussen de kleine groep leerlingen van
Jezus en zichzelf. Zo wordt
bijvoorbeeld in het Evangelie volgens
Lucas Jezus geciteerd die zijn
leerlingen als ‘kleine kudde’ toe-
spreekt. Vaernewijck merkt evenwel
droogjes op dat de geuzen met velen
zijn en dat dus elke vergelijking met
die kleine onjuist is.
WNT, vergadering.
Luc. 12:32.
26
112
menigherande
(VIII: 125)
Talrijk. WNT, menigerhande.
113
ergo Derhalve, dus. WNT, ergo.
om der curtheijt wille
Ter wille van de bondigheid hier WNT, kortheid.
achter ghelaten
Achterwege gelaten. WNT, achterlaten.
114
anhalende Letterlijk: ‘naar zich toe trekkend’. Vrij
vertaald: ‘aantrekkelijk’.
WNT, aanhalen.
115 al meest
Grotendeels. WNT, meest.
metter scrift Zie ‘metter blooter scrift’ (105).
becleet
Geïllustreerd.
WNT, bekleeden.
116
diepheden des duvels Valstrikken van de duivel.
WNT, diepte.
117
zijn handt van zulcke
doet
Letterlijk: ‘Zijn handen van sommigen
aftrekt’, vrij vertaald: ‘De geuzen aan
hun lot overlaat’.
Van Dale, hand.
Salomon
Koning Salomo (of Salomon) van
Israël leefde zo’n 3000 jaar geleden.
Hij regeerde van ongeveer 970 tot 930
v.C. over Israël.
Vaernewijck gaat ervan uit dat het
boek Spreuken (Oude Testament) van
de hand van Salomo is, een visie die
strookt met de klassieke visie die zegt
dat Salomo de auteur van Spreuken is.
Volgens een modernere zienswijze zijn
de spreuken opgetekend door een
onbekende auteur, en verschillen ze erg
wat hun afkomst en datering betreft.
Een groot aantal van de spreuken wordt
wel aan Salomo toegeschreven.
In het boek Spreuken staat het
volgende te lezen: ‘De mond van
vreemde vrouwen is een diepe kuil:
degene op wie de afkeuring van de
heer rust valt erin.’ Zoals volgens het
boek Spreuken sommigen in die diepe
put vallen omdat God op hen kwaad is,
Encarta, Salomo.
Kuhl, p. 251-260
Spr. 22:14.
27
zo zal volgens de katholieken God niet
langer met de protestanten begaan zijn,
omdat zij het rechte (lees: katholieke)
pad niet langer bewandelen. God zal
hen integendeel hun ondergang
tegemoet laten gaan.
119
vertoorent Kwaad. WNT, vertoornd.
121
verdoolde Verdwaalde. Vaernewijck bedoelt dat
de protestanten in religieus opzicht het
rechte pad verlaten hebben.
WNT, verdoold.
122
reputeren Overdenken. WNT, reputeeren.
123
alsmen Zoals men. WNT, als, IV.
de sommighe
(VIII: 127)
Van sommigen. WNT, sommig.
toelecht
Zegt. WNT, toeleggen.
124
mits
(VI: 47, 55, 82, VII:
13, VIII: 13, 141)
Door. WNT, mits.
125
achterclap Roddels. WNT, achterklap.
af zecht
Over vertelt. Eigen vertaling.
28
VI
1 liberalicheijt
Vrijgevigheid, mildheid. WNT, liberaliteit.
goddiensticheijt
Gelovigen.
WNT, godsdienstigheid.
2 Jesuijt
(18)
In 1568 was de Jezuïetenorde nog vrij
jong. Ignatius van Loyola stichtte de
orde. Ze werd in 1540 pauselijk
bevestigd, door paus Clemens XIV in
1773 opgeheven, maar in 1814 door
paus Pius VII weer hersteld.
Van Dale, jezuïet.
service
(49)
Bediening, zorg. WNT, service.
3
pacienten Gevangenen wier zaak in onderzoek is
en wachten op het vonnis.
WNT, patiënt, II.
4
gracie creghen Gratie verleend werd. WNT, gratie.
Rijssele
(62, 66)
Rijsel. Deze Franstalige stad in het
westen van het graafschap Vlaanderen
bleef in het midden van de 16e eeuw
overwegend katholiek. Heel even kreeg
de stad te maken met geuzenopstanden.
Het repressie-apparaat van Filips II
kon de zaak hier evenwel gauw
bekoelen. Bovendien was er in Rijsel
niet de elders vaak doorslaggevende
voedingsbodem van sociaal-econo-
mische ontevredenheid.
Decavele, I, p. 639.
Verleysen, p. 21-22.
5
Spaengien
(5, 67)
Spanje. WNT, Spanje.
zant Zond. WNT, zenden.
6
devocie
(149)
Devotie. WNT, devotie.
reverencie ghedaen
Ghode
Eerbied en gezag aan God betuigd. WNT, reverentie.
29
8
leelicke rudesse Lelijk, wreed geweld. WNT, ruwheid.
Westcant
(VII: 62)
Westhoek. Hier waren er talrijke
doperse maar vooral calvinistische
kernen gevestigd. Ook nam de
Beeldenstorm er in augustus 1566 zijn
aanvang, meer bepaald in Steenvoorde.
Decavele, I, p. 507-519.
10
keercmeesters
(34)
Kerkmeesters, kosters.
Vaernewijck was tussen 1562 en 1569
zelf kerkmeester van de Sint-
Jacobskerk. Of hij in die zeven jaar
onafgebroken in de kerkfabriek
zetelde, en dus of hij in april 1568
kerkmeester was, valt niet met
zekerheid te zeggen.
WNT, kerkmeester.
Lamont, p. 90-93.
helich gheestmeesters
Heilig-Geest-meesters. Het Heilig-
Geest-meesterschap was een bestuur-
lijke functie binnen de kerkfabriek.
Heilig-Geest-meesters hielden zich
vooral bezig met liefdadigheidswerken.
Lamont, p. 95.
sente jacobs keercke
(VII: 10)
Sint-Jacobskerk. Deze kerk, in
Romaanse stijl opgetrokken, bevindt
zich in de kuip van Gent en was in de
16e eeuw een zeldzame uitzondering op
de regel dat er tegen kerken allerlei
soorten huisjes tegenaan gebouwd
waren. Tijdens de Beeldenstorm werd
de Sint-Jacobskerk niet gespaard.
Volgens Vaernewijck was er ‘gheen
keercke in Ghendt / van binnen zoo
zeer geschonden als de dese’.
De Sint-Jacobsparochie behoorde tot
het geestelijk rechtsgebied van de Sint-
Pietersabdij. Aan deze parochie was
ook een rederijkerskamer verbonden
die Mariën Theeren heette.
De Potter, VII, p. 2-55.
Vaernewijck, boek 2,
hoofdstuk 8.
11
thulpen
(12)
De financiële steun, de geleverde bij-
dragen.
WNT, hulp.
sermoenen
Preken. WNT, sermoen.
30
12
haelden omme Zamelden geld in door tijdens de dienst
rond te gaan. Deze handeling wordt
ook wel ‘collecte’ of ‘omhaling’
genoemd.
WNT, omhalen.
Van Dale, collecte.
Absenten Afwezigen. Zij die toen er werd rond-
gegaan niet thuis waren.
WNT, absent.
13
schellijnghen
(grooten)
Zie ‘ponden grooten’ (V: 59).
plochten
(VIII: 102)
Gewend waren om. WNT, plegen.
omme te halen Zie ‘haelden omme’ (12).
14
verlast zijnde Gebukt onder. WNT, verlast.
vanden Spaenschen
gharnisoene
Het Spaans garnizoen.
Garnizoen hier als legereenheid die in
een stad of streek zijn bezetting heeft.
WNT, garnizoen.
15
quade neeringhe Slechte economische toestand. WNT, kwaad, I.
WNT, nering, I.
om den aermen Voor de armen. WNT, om.
16
andersins Letterlijk: ‘op een andere wijze,
anders’, vrij vertaald: ‘voor anderen,
voor een ander doel’.
WNT, anderszins
omme gheghaen Zie ‘haelden omme’ (12).
hopelic Gul. WNT, hoop, I.
17
haer liberael herte ter
duecht
Vrijgevige, deugdelijke harten. WNT, liberaliteit.
WNT, deugd.
desen predicant Deze predikant kwam tijdens de advent
en in de vastenperiode de drie priesters
van de Sint-Jacobsparochie (Jan Bave,
Gillis Warniers en Willem Doens)
helpen bij de preken.
De Potter, VII, p. 12, 18.
31
18
Cuelen
(32)
Keulen. Deze Duitse stad was tijden de
16e eeuw een freie Reichsstadt. Dit
betekende dat Keulen als stad
rechtstreeks van het Duitse Rijk afhing
en niet van een tussengeplaatste
heerser. Tijdens de reformatie bleef
Keulen katholiek.
Brockhaus Enzyklopädie,
XII, p. 176-181.
19
jesuijten Zie ‘jesuijt’ (2).
theologien Theoloog, godgeleerde. WNT, theoloog.
20
peerle Parel. Met betrekking tot de
uitzonderlijke intellectuele capaciteiten
van de man.
WNT, parel.
21
hoedanich zij waren Hoe zij ook waren. WNT, hoedanig.
cleen ende groot Belangrijk of niet. WNT, klein, I.
22
den christenen
gheloove anghaende
(Alles wat) het christelijk geloof
aangaat.
WNT, aangaande.
te vuldoene
Van antwoord te dienen. WNT, voldoen
te paeijen Gerust te stellen.
WNT, paaien, I.
23
memorie Geheugen. WNT, memorie.
auctoriteijten der
Scriftuere
Auteurs van bijbelboeken.
WNT, autoriteit.
24
capittelen Hoofdstukken. WNT, kapittel.
daer naer
(VII: 55, VIII: 62,
153)
Daarna. WNT, daarnaar.
25
vaderen Kerkvaders. WNT, kerkvader.
judeesche Joodse. WNT, Joodsch.
aphricaensche Noord-Afrikaanse. Augustinus was
bijvoorbeeld zo’n Noord-Afrikaanse
kerkvader. We kunnen hem situeren op
de grens van het huidige Algerije met
Tunesië.
Encarta, Augustinus.
32
26 egipsche
Egyptische. WNT, Egyptisch.
27 concilien
Concilies. Vergaderingen van hoge
geestelijken waarop antwoorden voor
probleemkwesties in verband met het
geloof, de kerkelijke tucht etc. worden
geformuleerd.
WNT, concilie.
machtich Met gezag.
WNT, machtig.
condigne Waardig. WNT, condigne.
28
verclarende Verklarend, een antwoord biedend op. WNT, verklaren.
twijffelachtighe Dubbelzinnige, onduidelijke. WNT, twijfelachtig.
questien Vragen, onzekerheden. WNT, kwestie.
29
die weert was
ghehoort te zijne
Die het waard was gehoord te worden. WNT, waard, IV.
30
abstract Ingetogen, op het geestelijke gericht.
WNT, abstract.
brasserien
Braspartijen. WNT, brasserij.
31
rechts Nauwelijks, slechts.
WNT, rechts.
pennijnck
Zie ‘ponden grooten’ (V: 59).
32
over ende weder
reijsen
Heen en weer reizen. WNT, overweer.
conincx daelders
Daalders van de koning. Een daalder
was een zilveren muntstuk en in de
regel dertig stuivers waard. Voor
twintig stuivers kreeg je een gulden, en
voor zes guldens kreeg je een Vlaamse
pond groten.
Vandewalle, p. 65-67.
WNT, daalder.
33 ghepresenteert
Aangeboden. WNT, presenteeren.
34
nemen Aanvaarden. WNT, nemen.
35
waren in hem
beschaemt
Schaamden zich voor hem. Eigen vertaling.
33
35
om dat hij zoo lettel
gheloont was
Omdat hij in zo’n geringe mate betaald
was.
WNT, luttel, I.
WNT, loonen.
van
(38)
Voor. WNT, van, I.
36
ende noch meer inden
canoninc
En ze schaamden zich nog meer voor
de kanunnik.
WNT, kanunnik.
sente jans
(88, 107, 115, 116)
Zie ‘sente baefs’ (37).
37 sente baefs
Sint-Baafs. De Sint-Baafskathedraal
heette tot 1539 de Sint-Janskerk. Aan
deze naamsverandering gaat een
ingewikkelde geschiedenis vooraf. In
1536 wordt de Sint-Baafsabdij, aan de
rand van de stad, op aandringen van
Karel V omgevormd tot een collegiaal
kapittel. Na de Gentse opstand van
1539 werd deze abdij evenwel
opgeheven, omdat Karel V er een
burcht van wou maken om de
opstandige Gentenaars onder controle
te houden. De oorspronkelijke Sint-
Baafsabdij zou in latere jaren bekend
staan als ‘het Spaans kasteel’. De
kanunniken van de oorspronkelijke
Sint-Baafsabdij moesten dus verhuizen
naar de binnenstad, naar Sint-Jans. Met
de komst van de kloosterlingen van
Sint-Baafs werd de Sint-Janskerk her-
doopt tot Sint-Baafskerk. In 1559, met
de oprichting van het bisdom Gent,
werd de Sint-Baafskerk een kathedraal
en het kapittel een kathedraalkapittel.
De kerk zelf dateert uit de vroege 10e
eeuw. Toen bouwde men een bid-
plaatsje gewijd aan Johannes de Doper.
De Sint-Janskerk die men, aan dezelfde
heilige gewijd, hierop bouwde, was
opgetrokken in Romaanse stijl. In de
loop van de 15e en 16
e eeuw werd de
kerk omgebouwd in de Gothische stijl.
De Potter, V, 304-451.
34
daer hij zijn tweetster
thuus lach
Waar hij zijn tweede thuis had. WNT, tweede
droochscheerers huus
Droogscheerdershuis. Een droog-
scheerder was een lakenbereider. Dit
droogscheerdershuis was waarschijn-
lijk een plaats waar men goedkoop kon
eten.
WNT, droogscheerder.
39
haerlier ‘Hun’ als bezittelijk voornaamwoord.
Ook wel ‘haerlieder’.
WNT, haarlieden.
teir costen
Uitgaven voor eten en dergelijke als
men bijvoorbeeld op reis is.
WNT, teerkost.
40
presentacie Geldelijke vergoeding. WNT, presentatie.
alsdoe
(40)
Toen. WNT, alstoen.
anveerden en wilde
[Niet] aanvaarden wou. WNT, aanvaarden.
41
dus was ghesloten Dus was overeengekomen. WNT, sluiten.
presenteren
Zie ‘ghepresenteert’ (33).
42
ende wilt hijt emmer
niet nemen
En indien hij het toch niet aanvaarden
wou.
WNT, immer.
joncwijf
(44)
Jonge (hulp)meid. WNT, jonkwijf.
43
cnape
(VII: 88)
Huisknecht. WNT, knaap.
ghoet stick ghauts
Een mooie som geld. WNT, stuk, I.
WNT, goud.
doch meest dJoncwijf
Maar de meid het grootste deel.
WNT, doch.
44 moijten
Zorg, werk. WNT, moeite, I.
45
gheadresseert met
schepenen
Tegenover de schepenen verklaard
hadden.
WNT, adresseeren.
35
46 ghetal
(84)
Aantal. WNT, getal.
poeten
Hoeren. Het Spaanse leger had een tros
vrouwen mee voor haar soldaten.
Tijdens de vastenperiode moesten deze
vrouwen apart slapen.
WNT, poet, II.
up te slapen
Op te slapen (te leggen). Eigen vertaling.
47 abstineren
Zich onthouden. WNT, abstineeren.
naecte
Dichterbij kwam. WNT, naken.
48
ghecrijghen Krijgen. WNT, gekrijgen.
tZant
’t Zand. In de middeleeuwen de
benaming van een stadsdeel in Gent ter
hoogte van de Sint-Lievenspoort.
De Potter, VI, 79, 95.
49
quaet behaghen in
hadden
Niet zinde. WNT, behagen, I.
50
te oordoneren Te regelen, op poten te zetten. WNT, ordonneeren.
huijslieden
De bewoners van ‘t Zand. WNT, lieden, samenst.
WNT, huisman.
ghehauden
Verplicht. WNT, gehouden.
51
apparentie Aanwijzing, vooruitzicht. WNT, apparentie.
van te vertrecken
Dat zij zouden vertrekken. WNT, vertrekken.
52
dorsten
(VIII: 24)
Durfden. WNT, durven.
55 ontlost
Vrijgelaten. WNT, ontlossen.
met Barnabe Zoals Barabbas. De moordenaar die het
Joodse volk boven Jezus verkoos
wanneer Pontius Pilatus hen de vraag
voorschotelde wie vrijgelaten moest
worden en wie gekruisigd.
Joh. 18:39-40.
36
56
ghoeweke De goede week. WNT, week, I.
57
een compassiues
herte hadden
Medelijden hadden. WNT, compassieus.
59
ontlast Ontdaan, verlost. WNT, ontlasten.
60
in diveersche plaetsen
mede gheweest
hadden
Er op verschillende plaatsen bij waren. WNT, mede.
maer niet en
ghebroken en hadden
Maar niets vernield hadden. WNT, breken.
61
ellefve Elf. WNT, elf, II.
capiteijn
(VII: 51)
Zie ‘capiteijnen’ (V: 52).
WNT, kapitein.
63
den Hanecam De echte identiteit van deze man valt
niet te achterhalen omdat hij de
geschiedenis ingegaan is als kapitein
‘Hanecam’. De Jonghes kroniek leert
ons dat deze ‘Hanecam’ een geboren
Rijsselaar was die zich als aanvoerder
van een groepje geuzen brutaal tegen
de lokale geestelijkheid keerde. Kort
voor zijn arrestatie had hij bijvoorbeeld
een priester de oren afgesneden en hem
daarna aan een boom opgehangen. De
priester overleefde echter de molestatie
en getuigde later voor de Raad van
Beroerten tegen ‘Hanecam’ en zijn
bondgenoten.
De Jonghe, p. 115.
64
ghejusticiert Berecht. WNT, justicieren.
65
partije Vijand. WNT, partij.
66
wale
(VII: 25, 64)
Franstalige, in ruime zin zonder enige
geografische beperking.
WNT, Waal, III.
68
gheladen met ghelde
(75)
Volgeladen met geld. WNT, laden, I.
37
69
ligghende
(VII: 47, VIII: 20)
Gelegerd. WNT, liggen.
70 tweetste
Zie ‘tweetster’ (37).
reijse Maal. WNT, reis, I.
dat hij niet en sochte Dat zijn bedoeling niet was. WNT, zoeken.
71
te bedeerven In het verderf te storten. WNT, bederven, II.
grootelicx In grote mate WNT, grootelijks.
73
lib
(75)
Afkorting van het Latijnse ‘liber’, of
‘boek’.
Van Dale, liber.
cap
(75)
Afkorting van het Latijnse ‘caput’, of
‘hoofdstuk’.
Van Dale, caput.
vervullende dese
landen met
Letterlijk: ‘deze landen opvullend
met’. Vrij vertaald: ‘deze landen
voorziend van’.
WNT, vervullen.
74 te voren
(VII: 13, 36, VIII: 62,
92, 108, 125)
Voordien. WNT, tevoren.
75 mulen
Muilezels, lastdieren. WNT, muil, II.
76
vermaledijde Vervloekte. WNT, vermaledijd.
77
Jeghen te commen Tegen te gaan. WNT, tegenkomen.
uut te monsteren Na inspectie als ongeschikt en
ondeugdelijk aan de kant te schuiven,
met betrekking tot het nieuwe geloof.
WNT, uitmonsteren.
mesdadighe
Misdadige. WNT, misdadig.
78 meijtmakers
Oproerigen. MNW, meiten.
79
ghecureert Genezen. WNT, cureeren.
in ghezontheijt weder
floreren
Opnieuw voorspoed kennen. WNT, floreeren, I.
38
80
mits tsachte
meesteren
Door de zachte behandeling. Met
betrekking tot het bestrijden van de
protestanten.
WNT, meesteren.
82
en corrumpeerden Zouden aantasten, bederven. WNT, corrumpeeren.
84 devotelic
Devoot, vroom. WNT, devoot.
85 keerssen Kaarsen. WNT, kaars.
flameen
Geflakker. WNT, vlammen.
handttoortsen
Toortsen. WNT, toorts.
86 reverentelic
(VIII: 85)
Zie ‘reverencie’ (6).
een machtich volck
Een massa volk. WNT, machtig.
87
principalic Voornamelijk. WNT, principaal, II.
voren
(140)
Vooraan in de stoet. WNT, vooraan.
al zijnghende zeer
melodiues
Zeer melodieus zingend. WNT, zingen.
89 al zijdelinghe
(90)
Langszij. WNT, zijdelingsch.
scricten
Schrijdden. WNT, schrikken.
90 vaetkin
Een bordje, schoteltje. WNT, vaat, I.
91 coufferkin
Een koffertje, kistje. WNT, koffer.
tempel huus
(113, 127, 147)
Tempelhuis. Een houten constructie die
naar aanleiding van het Paasfeest in de
Sint-Baafskathedraal was geplaatst. In
dit tempelhuis dat het graf van Christus
voorstelde, lag er een kruisbeeld.
WNT, tempel, samenst.
92 hautaer
Altaar. WNT, altaar.
39
93 Henrick de Pape
Henrick de Pape oefende het hout-
brekersambacht uit. Binnen dit
ambacht was de naam De Pape niet
onbekend. Lieven (1517) en Pieter de
Pape (1530) zijn hoofdmannen binnen
dit ambacht geweest. Mogelijk was
Henrick verwant met een van beiden,
of met allebei.
De Potter, VII, 46.
lathaudere
Beheerder van allerlei stukken hout
waarmee getimmerd kon worden.
WNT, houder, samenst.
94 hautbreker
(VII: 100)
Houtbreker. Houtbreken was een
ambacht in de 16e eeuwse Neder-
landen. Een houtbreker breekt hout van
bomen of heesters.
WNT, hout, samenst.
De Potter, V, 541-557.
96 becken
Offerschaal. WNT, bekken, I.
Van Dale, offerschaal.
ghemeenlic
Gemiddeld. WNT, gemeenlijk.
reael
Gouden, zilveren of koperen muntstuk.
WNT, reaal, I.
97 sente ijsidorus dach
Vaernewijck vergist zich waarschijn-
lijk door 16 april als Sint-Isidorusdag
te benoemen. Het is de feestdag van
heel wat heiligen, maar niet van een
Isidorus. Nochtans worden in april wel
twee Isidorussen gevierd: op 4 april
Isidorus van Sevilla (ca. 1385 – 1463)
en op 27 april Isidorus van Kiew (ca.
360 – ca. 435). Vaernewijck dacht
vermoedelijk aan een van deze twee
Isidorussen.
Katholieke Encyclopaedie,
XIV, 366-367.
98
meenden Wilden, hadden het voornemen om. WNT, meenen.
99 penitenciale processie
Boeteprocessie. Zo’n opzichtige,
dramatische processie waarbij ‘de man
van smarten’, de lijdende Jezus,
herdacht wordt, was en is typisch voor
de Spaanse cultuur.
WNT, penitentieel.
40
100
duuck Dalve
(VII. 40, VIII: 8, 25,
58)
Ferdinand Alvarez de Toledo, de
hertog van Alva (1507 – 1582). Na een
succesvolle militaire loopbaan trok
Alva in opdracht van Filips II naar de
Nederlanden om de opstand te
onderdrukken. In december 1567
volgde hij meteen Margaretha van
Parma op als landvoogd. Alva’s
bestuur is gekarakteriseerd als een
schrikbewind. In 1573 droeg Alva de
landvoogdij over aan don Luis de
Zúñiga y Requesens. Daarna speelde
hij als militair nog een belangrijke rol
voor Filips II, bijvoorbeeld bij de
verovering van Portugal in 1580.
Ketters en papen, p. 132.
up avontuere als Voor het geval dat. WNT, avontuur.
WNT, als, IV.
zij alle in de
processie waren.
Zij allemaal aan de processie
deelnamen.
WNT, al, II.
101
mochten Zouden kunnen. WNT, mogen.
eenighe quaetwillighe
van Ghendt
Enkele Gentenaars met een afkeurens-
waardige gezindheid.
WNT, kwaadwillig.
roere
Opstand. WNT, roer, I.
102 voort ghestelt
Zie ‘voort stellen’ (V: 65).
WNT, voortstellen.
waer af nochtans
gheen ghedachte en
was
Waar nochtans geen sprake van was,
welke gedachten nochtans in niemands
hoofd leefden.
WNT, gedachte.
103
en slacht geen Is niet als, gelijkt niet. WNT, slachten, II.
104
fiusues Zedeloos, verdorven.
WNT, vicieus.
furiues
Vol woede. WNT, furieus.
105
zachtmoedigher Verdraagzamer, lankmoediger. WNT, zachtmoedig.
emmer was er daer
Toch waren er. WNT, immer.
41
die uut penitentien
Die uit berouw, als boetedoening. WNT, penitentie.
106
devocien Zie ‘devocie’ (6).
wel Zoals het hoort volgens de heersende
(katholieke) moraal.
WNT, wel, V.
prijselic
Lovenswaardig. WNT, prijselijk.
107
ghewapent
(108)
‘Gewapend’ betekent hier ‘bedekt zijn
met een (beschermend) omhulsel dat
de identiteit van de personen in kwestie
zorgvuldig verborgen hield’.
WNT, wapenen.
uutghenomen
Behalve. WNT, uitgenomen.
108 aensichte
Aangezicht. WNT, aangezicht.
109 javelijne
Speer, lans. WNT, javelijn.
111 persevereerden
Hielden het uit. WNT, persevereeren.
haer te waermen
Zich te verwarmen. WNT, warmen.
112 altemets
Soms. WNT, altemet.
114 van ghelijcken
Op dezelfde manier. Met betrekking tot
de ‘gewapende’ mannen in de Sint-
Jans kerk.
WNT, gelijken.
116 hem zelven
Zichzelf. WNT, zichzelf.
117 spellen
Spelden. WNT, speld.
118 up haelden
Openhaalden, openreten. WNT, openhalen.
119 altijts
Steeds weer opnieuw. WNT, altijd.
beede
(120, VII: 18)
Beide. WNT, beide.
bij ghebuerten
Beurtelings [op de linker- en
rechterschouder].
WNT, gebeurte.
120 aultaren
Zie ‘hautaer’ (92).
42
cletsen herde
Hard kletsen. WNT, hard.
122 verre
[Tot] heel ver. WNT, ver, II.
123 over hende
Rechtop geplaatst. WNT, overeind, II.
oratorie
Gebedsplaats. WNT, oratorie, I.
124 chierlick
Sierlijk. WNT, sierlijk.
triunphant Schitterend, prachtig. WNT, triomfant, I.
als met een schijn van
zelveren pilaren
Bij een vluchtige beschouwing lijken
er wel zilveren pilaren te staan.
WNT, schijn, I.
WNT, zilver.
125 loveren
Gebladerte. WNT, loof, I.
Antijckaige
Antieke motieven.
WNT, antiek, II.
ruijtwijs
In de vorm van een ruit. WNT, ruitswijze.
126
uutwendich Met pracht en praal, op schitterende
wijze.
WNT, uitwendig
chierlic
Zie ‘chierlick’ (124).
127 ornamenten
Versieringen. WNT, ornament.
daermen toe clam
Waar men naartoe klom. WNT, klimmen.
128
cleeren
(131)
Tapijten. WNT, kleed.
129
berrende Brandende. WNT, branden.
tenen
Dunne staafjes van edel metaal. WNT, teen, II.
130
tpavement Vloer. WNT, pavement.
132 bernende
Zie ‘berrende’ (129).
43
133
snooten Snoten.
Vroeger hadden veel kaarsen evenwel
de neiging om te roeten, walmen en
druipen, omdat ze niet zoals kaarsen
vandaag ‘zelfopbrandend’ waren. Om
dit te voorkomen moest men
opgebrande stukjes lont steeds
afknippen. Dit gebruik heet het snuiten
van de kaars.
WNT, snuiten, I.
Van Dale, snuiten, I.
keerssnuters
Kaarssnuiters. Een soort schaartjes met
bakjes aan om de afgeknipte stukjes
lont in op te vangen.
Van Dale, kaars(e)snuiter.
becxkins
(135)
Schaaltjes. WNT, bekken, I.
134 terstont
Meteen. WNT, terstond.
135 ghesnoten
Zie ‘snooten’ (133).
tsnuutsel
Het snuitsel, wat men opvangt bij het
snuiten van de kaars.
Van Dale, snuitsel.
136 cruuseficxkin
Kruisbeeldje. WNT, crucifix.
137 floes
Fluweel. WNT, floes.
138 steedts volck
Stadsvolk. WNT, steedsch, II.
zeere
Erg. WNT, erg, III.
139
af ghecleett Aangekleed. WNT, afkleeden.
Van Dale, afkleden.
over alle zijden
Langs alle kanten. WNT, zijde, I.
met een
ghelijckenesse van
ghauden laken
Met iets wat op gouden laken leek. WNT, gelijkenis.
140 tappijtserije
Tapijtwerk. WNT, tapisserie.
44
141 Judas
(144)
Judas Iskariot is volgens het Nieuwe
Testament een van de twaalf apostelen
die enkele jaren met Jezus van
Nazareth optrok door onder andere
Judea en Galilea. Het was Judas die
Jezus verraadde en hem op de avond
voor het Pesachfeest aan de Romeinse
stadhouder Pontius Pilatus overleverde
in ruil voor dertig zilverstukken. Judas
kreeg evenwel wroeging, gaf de
zilverstukken terug en verhing zich.
Matt. 27:3-6.
Joh. 13-18.
fau visaige
Afbeelding van een gezicht. WNT, visage.
143 schamel
Arm, armmoedig. WNT, schamel, II.
aelmussen
Aalmoezen. WNT, aalmoes, I.
145 tnieu casteel
(146, VII: 41, VIII:
143)
De Spaanse citadel, ook wel ‘het
Spaans kasteel’ genoemd. Dit is de
voormalige Sint-Baafsabdij aan de rand
van de binnenstad die in opdracht van
Karel V omgebouwd werd tot een
burcht om de opstandige Gentenaars
snel en efficiënt te kunnen belegeren.
Zie verder ‘sente baefs’ (37).
Lamont, p. 30.
146 penitente wakers
Boetedoeners die de wacht houden. Zie
ook (105 - 110).
WNT, penitent.
147 int hernasch
In wapenuitrusting gekleed. Zie (107).
WNT, harnas.
148 decoracie
Versiering. WNT, decoratie.
149 ghoetherticheijt
Zachtaardigheid. WNT, goedertierenheid.
150 frontieren
Grenzen. WNT, frontier.
153 anreest
Aangevallen, te lijf gegaan. WNT, aanreesen.
capellaen
Kapelaan, hulppriester van een
parochie.
WNT, kapelaan.
154 doot ghesmeten
Dood geslagen. WNT, smijten, samenst.
155
lijdelic Te verdragen. WNT, lijdelijk.
45
stranghe
Krachtige. WNT, strang, II.
pugnicie
Straf, vergelding. WNT, punitie.
156 Item
(VIII: 68, 144)
Verder, ook. Dit bijwoord gebruikt
Vaernewijck als een inleiding tot een
nieuw punt, en refereert aan ambtelijk
taalgebruik.
WNT, item.
157 Audenaerde
(VII: 34)
Oudenaarde. Aan de Schelde gelegen
stad ten zuiden van Gent. Hier waren
de reformatorische ideeën vooral
populair bij het tapijtwevers-
proletariaat. De Beeldenstorm nam er
op 18 augustus 1566 zijn aanvang,
enkele dagen vroeger dan in Gent.
Decavele, I, p. 374-388.
Ketters en papen, p. 52.
Kuttner, p. 114-115.
158 de twee deelen van
drijen
Twee derden. WNT, drie.
Namur
Namen. Deze Waalse stad lag niet
meteen binnen het recruteringsveld van
reformatorische en doperse kernen uit
Vlaanderen. Noemenswaardige geu-
zenopstanden zijn dan ook niet bekend.
Decavele, II, p. 59.
159 ter wat causen
Leterlijk: ‘ter oorzaak van wat’. Vrij
vertaald: ‘waarom’.
WNT, cause.
46
VII
1
neerstelic Volijverig, zie ook ‘neerstich’ (V: 87).
WNT, naarstelijk.
2
inne ghebrocht
(20)
Binnengebracht, ondergebracht. WNT, inbrengen.
3
veendel
(36, 41, 48, 49)
Afdeling voetvolk (knechten of
soldaten) in tegenstelling tot een
afdeling ruiterij. De getalsterkte
varieerde van 100 tot 200 man.
WNT, vendel.
4
placcaet
(56)
Zie ‘placcaten’ (V: 68).
ten bretecke Vanop het bordes of trottoir voor het
stadhuis.
Vanop zo’n bordes, ook wel pui
genoemd, kon de plaatselijke of
overkoepelende overheid keuren en
dergelijke aan de bevolking bekend-
making door deze voor te laten lezen.
WNT, bretesque.
WNT, pui, I.
uut ghelesen
(55)
Bekend gemaakt, geproclameerd. WNT, uitlezen.
5
Doornicke
(37, 68, 69)
Deze stad vormde de kern van de
heerlijkheid het Doornikse, in de
zestiende eeuw een afzonderlijk gewest
tussen de graafschappen Vlaanderen en
Henegouwen. Doornik kende eveneens
godsdiensttroebelen, met als kata-
lysator socio-economische problemen.
De Beeldenstorm begon er op 23
augustus 1566. Het bleef in de stad
enkele jaren erg woelig.
Encarta, Doornik.
Kuttner, p. 264-269.
haer zelve ketelden Zich met grote voldoening over de
eigen gedragingen zich vanalles ver-
beelden.
WNT, ketelen, I.
8
overvloedich Overtalrijk. WNT, overvloedig.
47
9
tsente pieters
(47)
Te Sint-Pieters, dit was al buiten de
eigenlijke stad. De oorspronkelijke O.-
L.-V. Sint-Pieterskerk van de Sint-
Pietersparochie kreeg het tijdens de
godsdiensttroebelen zwaar te verduren.
Na een hele reeks restauraties aan het
begin van de zeventiende eeuw besloot
men om de kerk toch af te breken en
een nieuwe, barokke kerk te bouwen
naar een ontwerp van Pieter Huyssens.
Van Driessche, p. 2-7.
beteekent Opgetekend. WNT, beteekenen.
bescreven Zie ‘beteekent’ (9).
in confortante vande
ghues
Als ondersteuning, versterking tegen
de geuzen. Met betrekking tot het feit
dat de brave katholieken al te
gemakkelijk ‘verleet’ werden tot het
calvinisme.
WNT, confortantie.
11
een huere en alve Anderhalf uur. WNT, uur, I.
eer Voordat. WNT, eer, III.
12
vc volcx Vijfhonderd man. WNT, volk.
flau Flauw, onwel. WNT, flauw.
13
sdaechs te voren De dag voordien. WNT, tevoren.
14
tes te presumeren
(VIII: 107)
Het valt aan te nemen. WNT, presumeeren.
15
uut vreesen Uit schrik. WNT, vrees, I.
om niet bekent te
zijne ghuesen te
wesen
Om niet als geus bekend te zijn. WNT, bekend.
16
heer Willem Doens Willem Doens was pastoor en kapelaan
van de Sint-Jacobsparochie.
De Potter, VII, 12-13.
18
weercx Werk. WNT, werk, I.
19
naer der noene Na de middag, ’s namiddags. WNT, noen.
48
20
ter Bruchscher
poorten
Bij de Brugse Poort. De Brugse Poort
werd ook wel de Walpoort genoemd.
Aan deze stadspoort ten noordwesten
van de Gentse stadskern begon de
heirweg die naar Brugge leidde.
De Potter, V, 43, 432.
te waghene Met de wagen, getrokken door
paarden.
WNT, wagen, I.
21
sente Omaers Sint-Omaars, een stad in het uiterste
westen van het graafschap Vlaanderen.
Tussen 1559 en 1701 was Sint-Omaars
ook de zetel van het gelijknamige
bisdom.
Encarta, Sint-Omaars.
daer af men zeijde Waarvan men zei. WNT, daaraf.
22
overgheven Overdragen aan. WNT, overgeven, I.
den hughenoijsen De hugenoten. ‘Hugenoten’ is de
benaming die aan Franse calvinisten
werd gegeven in de 16e eeuw.
WNT, hugenoot.
prince van Condee
(27)
De prins van Condé. Lodewijk I van
Bourbon-Condé (1530 – 1569). Lode-
wijk kreeg in 1546 van zijn vader,
Karel van Bourbon-Vendôme, de
heerlijkheid Condé met de prinsentitel.
Lodewijk stond in de jaren 1560 samen
met zijn oom Odet de Coligny aan het
hoofd van de hugenoten. Lodewijk
werd gedood in 1569 tijdens de slag bij
Jarnac.
Encarta, Lodewijk I van
Bourbon-Condé.
23
aest Gauw, spoedig. WNT, haast, II.
in ghecommen Binnengekomen (in de stad). WNT, inkomen, I.
24
meenen Denken. WNT, meenen.
26
den coninc Karel IX (1550 – 1574), koning van
Frankrijk. Deze telg uit de Valois-
dynastie kwam in 1563 op de troon na
het vroege overlijden van zijn
ziekelijke broer Frans II. Karel bleef
echter tot 1570 onder het regentschap
Encarta, Karel IX.
49
van zijn moeder, Catharina de Médicis.
Zij was het onder andere die Karel in
1572 overhaalde in te stemmen met een
grootschalige hugenotenliquidatie.
Deze moordpartij die aan 20.000
hugenoten het leven kostte, ging de
geschiedenis in als de Bartholomeüs-
nacht.
Encarta,
Bartholomeüsnacht.
27
questie Discussie.
WNT, kwestie.
crijschvolck Krijgsvolk, legers. WNT, krijgsvolk.
oorlof Verlof. WNT, oorlof.
28
bespronghen Onverwacht aangevallen. WNT, bespringen.
29
vermeestert Overmeesterd. WNT, vermeesteren.
twas ooc een zegghen Het gerucht ging ook. WNT, zeggen, II.
30
zeer steerck van
peerden
Met een groot aantal paarden. WNT, sterk, II.
afghedanct De vrijheid gegeven om te vertrekken. WNT, afdanken.
33
uut brijnghen Uit te verwijderen. WNT, uitbrengen.
ijet vremts Iets vreemds.
WNT, vreemd.
voortstellen Ondernemen.
WNT, voortstellen.
34
beloken paesschen
(39)
Eerste zondag na Pasen. De uitdruk-
king ‘in beloken paesschen’ wordt hier
best opgevat als ‘in de week na Pasen’.
Van Dale, beloken.
35
laghen
(49, VIII: 19, 24, 26)
Zie ‘ligghende’ (VI: 69).
39
sente jooris dach Sint-Jorisdag, 23 april.
Joris van Cappadocië († 303) was een
officier in het leger van Diocletianus.
De legende wil dat Joris in Cappadocië
een draak gedood zou hebben die de
streek onveilig maakte.
Katholieke Encyclopaedie,
XIV, 810.
50
40
bij laste
(50)
Op last. WNT, last.
42
Vilvoerde Vilvoorde nabij Brussel. Hier was een
gevangenis gevestigd waar veel
geusgezinden opgesloten zaten, een
groot deel van hen in afwachting van
hun terechtstelling.
Decavele, I, p. 305.
ontrent de noene Rond het middaguur. WNT, noen.
43
Dendermontsche
poorte
De Dendermondse poort. Op deze plek
ten oosten van de Gentse stadskern had
ooit een stadspoort gestaan waar de
heirweg die naar Dendermonde leidde
vertrok.
De Potter, VIII, 424.
44
drij Drie. WNT, drie.
45
haer mans ontghaen
waren
Hun mannen in de steek gelaten
hadden.
WNT, ontgaan.
46
knechten
(53)
Soldaten. WNT, knecht.
stedevast Vast gevestigd. WNT, steevast.
47
de lieden van sente
pieters
De mensen van de Sint-
Pietersparochie.
WNT, lieden.
huus catheijlen Huisraad.
WNT, kateil.
48
daer hadden moeten
doen
Daarnaartoe moesten brengen. WNT, doen, I.
wart daer weder
vervult van
Afgelost door. WNT, vervullen.
49
Coorenaert De kleine straat tussen Vismarkt (sinds
1690 Groentenmarkt) en Pensmarkt.
Vandaag heet deze plek Hooiaard.
De Potter, II, p. 356-358.
ghefoeriert laghen Ondergebracht waren. WNT, forieren.
50
bewaren Bewaken. WNT, bewaren, I.
51
wech trecken Vrij vertaald: ten strijde trekken. WNT, wegtrekken.
knechten met die
langhe caussen
Soldaten met de lange kousen. De
Duitse soldaten.
WNT, knecht.
54
meende
(117)
Bedoelde. WNT, meenen.
55
tsanderdaechs daer
naer
De dag nadien. WNT, anderdaagsch.
ten tune uut Vanaf de pui. WNT, tuin.
57
interdicerende Verbiedende. WNT, interdiceeren.
eenen ijeghelicken Eenieder. WNT, iegelijk.
wie hij ware van dese
landen
Die in de Nederlanden woont. WNT, zijn, I.
58
hem te doen Zich te laten. WNT, doen, IV.
58
up scrijven
(59)
Inschrijven als soldaat [bij het Duitse
leger].
WNT, opschrijven.
in saudije Zie ‘saut’ (V: 14).
ijemant hem
verstauten up te
scrijven
Zelf iemand inschrijven. ‘Verstauten’
wijst erop dat deze handeling in strijd
is met het standpunt van de katholieke
overheid.
WNT, verstouten.
59
up peijne van Op straffe van. WNT, pene, I.
lijvelic ghecorregiert
te zijne
Een lijfstraf te krijgen. WNT, lijfelijk.
WNT, corrigeeren.
60
gheconfisquiert In beslag genomen. WNT, confisqueeren.
wijf ende kinderen Vrouw en kinderen. WNT, wijf.
bannijnghen tslandts
te zijne
Uit het land verbannen. WNT, bannen, afl.
52
61
condicien Voorwaarden WNT, conditie.
62
datter [...] manniere
ghemaect wart
Dat men weer bezig geweest was. WNT, manier.
an te scrijven
Te ronselen. WNT, aanschrijven.
63
in roere te stellen In een toestand van opschudding,
beroering te brengen.
WNT, roer, I.
64
leijden dit die walen
daer ontrent te laste
Gaven hiervoor de Fransen daarvoor de
schuld.
WNT, last.
65
cause Reden. WNT, cause.
scheerpelick Streng. WNT, scherp, II.
66
scheerpe Strenge. WNT, scherp, II.
67
Jan Prijsbier Griffier bij de schepenbank van de
keure. Hij was het die op 31 juli 1568
de bekende Gentse rederijker Jan
Onghena in zijn cel het nieuws moest
brengen dat die daags nadien
terechtgesteld zou worden. In zijn
neghenste boeck vertelt Vaernewijck
uitvoerig hoe een al dronken Prijsbier
de onfortuinlijke Onghena bezoekt.
Vooraleer hem het slechte nieuws mee
te delen, laat Prijsbier nog een stoop
wijns of ij aanrukken die hij met
Onghena en een klein gezelschap
soldaat maakt. Wanneer de wijn bijna
op is, neemt Prijsbier Onghena even
apart om hem het slechte nieuws te
vertellen.
Vaernewijck, boek 9,
hoofdstuk 13.
greffier Griffier. Een secretaris bij een
administratief lichaam.
WNT, griffier.
schepenen vander
kuere
Schepenbank van de keure, een van de
twee laatmiddeleeuwse Gentse
schepenbanken: de andere was de
schepenbank van gedele. De schepenen
van de keure bogen zich over
wetgevende, bestuurlijke en rechter-
lijke aangelegenheden. Hiërarchisch
gezien stond de schepenbank van de
Lamont, p. 81-85.
53
keure boven die van gedele.
Vaernewijck heeft beide schepen-
ambten uitgeoefend.
68
vander steden weghe Vanwege de stad. WNT, vanwege.
69
affeiren Affaires, zaken. WNT, affaire.
70
ghejusticierde Zie ‘justicie’ (V: 19).
heretijcquen Ketters. WNT, heretiek.
in hare opinien Niet bekeerd. WNT, opinie.
storven Stierven. WNT, sterven.
71
qualick Moeilijk. WNT, kwalijk.
daer toe Daaraan [met betrekking tot de
informatie].
WNT, daartoe.
73
schandalueselic Eerloos, schandelijk. WNT, schandaleus.
kerre Kar. WNT, kar.
sleede Voertuig zonder wielen dat gebruikt
werd om goederen te vervoeren.
WNT, slede.
74
dweers Dwars. WNT, dwars.
dat
(75)
Zodat. WNT, dat, II.
75
kindt droughen Zwanger waren. WNT, kind.
daer inne zoo Daarvan zodanig. WNT, daarin.
76
verscricten
Met angst en ontsteltenis vervuld
werden.
WNT, verschrikken.
mesvoeren Een miskraam hadden. WNT, misvaren, I.
77
ten exempel van
andere
Als voorbeeld voor anderen. WNT, exempel.
54
vergruwen Angst, vrees. WNT, vergruwen.
verscricken Zie ‘verscricten’ (76).
78
om niet van
ghelijcken
ghetracteert te zijne
Om niet hetzelfde lot te ondergaan. WNT, tracteeren.
mesdaden Misdaden. WNT, misdaad.
80
peerden keerchof Ongewijde begraafplaats. WNT, kerkhof, samenst.
ghalghen velt Galgenveld. Veld waarop een of meer-
dere galgen staan.
Van Dale, galgenveld.
81
versteent Volhardend, vasthoudend.
WNT, versteend.
82
rechte
(82)
Juiste, goede. WNT, recht.
kennesse Kennis. Met betrekking tot hun
geloofsovertuiging.
WNT, kennis.
ontwijffelic Zonder twijfel. WNT, ontwijfellijk.
meenden
(VIII: 137, 144)
Zie ‘meenen’ (24).
84
melcanderen
(93)
Elkaar. WNT, elkander.
duer zijn leden Via zijn volgelingen. De calvinisten
zien in de katholieke repressie de
duivel aan het werk.
WNT, lid, I.
tzaet Godts Gods zaad, de ware christenen. Dit zijn
de calvinisten.
WNT, zaad.
86
alegierende Hierbij verwijzend naar. WNT, allegeeren.
55
Paulus
(97)
Paulus, of Saulus van Tarsus zoals hij
voor zijn bekering heette, was
aanvankelijk actief als vervolger van
de kleine geloofsgemeenschap die na
de kruisiging van Jezus was ontstaan.
Na een visioen op weg naar Damascus
waarin Jezus aan hem verscheen,
bekeerde Saulus zich tot het
christendom. Hij veranderde zijn naam
in Paulus en werd een verkondiger van
het christengeloof.
Kee & Young, p. 222-224.
4e totten Galaten Het vierde hoofdstuk van de brief aan
de Galaten. De bekeerde Paulus schreef
een aantal brieven aan de vroeg-
christelijke gemeenschappen. Deze
brieven zijn telkens geschreven met het
oog op een bepaalde gemeenschap met
bepaalde omstandigheden. De pro-
blemen die in de brieven worden
aangesneden zijn hoofdzakelijk prak-
tisch van aard.
Klijn, p. 66-68.
87
|
88
die naer den vleesche
gheboren was ver-
volchde den ghenen
die naer den gheest
gheboren was
Een eigentijdse vertaling luidt: ‘zoals
indertijd het kind van de natuur het
kind van de geest vervolgde, zo gaat
het ook nu.’
Het kind van de natuur dat het kind van
de geest vervolgde kan geïnterpreteerd
worden als de vervolging van Isaäk en
zijn nakomelingen door Ismaël en zijn
nakomelingen, de Arabieren, waarvan
hij de stamvader was.
Gal. 4:29-30.
Kee & Young, p. 250-255.
88
|
89
Christus sprack een
cnape en mach niet
beter zijn dan zijn
heere hebben zij mij
vervolcht zij zullen u
ooc vervolghen
Een dienaar staat niet boven zijn heer.
Als ze mij vervolgd hebben, zullen zij
ook jullie vervolgen.
Deze woorden sprak Jezus tot zijn
leerlingen. De calvinisten zien in dit
bijbelcitaat alweer een bewijs dat zij
net zoals de Heer zelf vervolgd worden
omdat zij het ware geloof belijden.
Joh. 15:20.
56
90
Godt wanen Denken hierdoor God.
Met ‘wanen’ wordt uitdrukkelijk een
verkeerde intuïtie of redenering
bedoeld.
WNT, wanen, I.
sacrificie Offer. WNT, sacrificie.
91
cleene
verghaderinghe
Zie ‘cleene vergharinghe’ (V: 111).
theeft mijnen vader
belieft
Mijn vader heeft het gewild.
WNT, believen, II.
92
ghaet inne Treed binnen, ga binnen. WNT, ingaan.
nauwen Smalle. WNT, nauw.
93 dierghelijcke
Soortgelijke, dergelijke. MNW, diergelike.
upghaven
Meedeelden. WNT, opgeven.
94 besieven Zien niet in. MNW, beseven.
vervolghijnghe leden
Vervolgd werden. WNT, vervolging.
95
waerachtighe Oprechte, eerlijke. WNT, waarachtig, I.
96 schadelicke
Gevaarlijke. WNT, schadelijk.
quets
Ellende, kwaad. WNT, kwets, II.
97 lemmer
Schade. WNT, lemmeren.
deden
Toebrachten. WNT, doen, I.
ghebiet
Beveelt. WNT, gebieden.
af te snijden
Contact mee te verbreken.
In zijn brief aan de Romeinen
waarschuwt Paulus de christenen van
Rome voor zij die tweedracht en
ergernis zaaien en zaken verkondigen
in tegenspraak met de leer van
Christus. Als afsluiter gebiedt Paulus
de Romeinen om deze mensen te ver-
WNT, afsnijden.
Rom. 16:17-19.
57
de Romeinen om deze mensen te
vermijden. Het ligt voor de hand
waarom Vaernewijck in dit verband
Paulus citeert. De calvinisten zijn
degenen die voor tweedracht en oproer
zorgen en op die manier het ware
(katholieke) geloof schade toebrengen.
schuwen
Mijden. WNT, schuwen.
99 Jan vander Brugghen
Deze houtbreker was in februari 1567
gevangen genomen en naar Brussel
gevoerd waar hij samen met heel wat
Gentenaars op 23 april 1568
terechtgesteld is.
Vaernewijck, boek acht,
hoofdstuk vier.
Verheyden, p. 413.
100 fremenueren
Frèremineuren, minderbroeders of
franciscanen, een kloosterorde be-
staande uit volgelingen van Franciscus
van Assisi. De orde is in 1209 gesticht
door Franciscus zelf die al zijn
bezittingen aan de armen schonk en de
rest van zijn leven in armoede
doorbracht. De franciscanen leven naar
het voorbeeld van Franciscus in
soberheid, het is een bedelorde.
Jan vander Brugghen woonde op de
hoek van de Zonnestraat, recht
tegenover de Gentse franciscanen die
hun klooster hadden staan aan de
Kuipgaten, het huidige Koophandels-
plein.
WNT, franciscaan.
Vaernewijck, boek acht,
hoofdstuk vier.
De Potter, IV, p. 203-206.
101 lancachtich
Lang. WNT, lang, I.
102 smal wevere Wever van smalle weefsel.
WNT, smal, samenst.
103 tplaetsekin
Het pleintje. WNT, plaats.
Paesschijne Gilliaerts
Onbekend.
De voornaam ‘Passchijn’ wordt anno
2008 niet meer gebruikt. In de
zestiende eeuw was het daarentegen
een courante naam. ‘Passchijn’ is
afgeleid van de de naam ‘Paschalis’,
die op zijn beurt aan Pasen ontleend is.
Debrabandere, 113-114.
58
104 causmaker
Kousenmaker. WNT, kous I., samenst.
sente pharahilden
plaetse
Het pleintje aan de Sint-Phara-
hildekerk, ook wel gekend als de Sint-
Veerlekerk. Deze kerk bestaat vandaag
niet meer. Ze stond op de plaats waar
nu de Vismijn is, schuin tegenover het
Gravensteen. De kerk is gewijd op 30
juni 1216 en deed onder andere dienst
als parochiekerk voor de grafelijke
hofhouding. Net als vele andere Gentse
kerken, heeft de Sint-Veerlekerk
tijdens de Beeldenstorm zware schade
geleden.
De Potter, III, 473-475.
105 winnijnghe
(VIII: 107)
Inkomsten, broodwinning. WNT, winning.
wel ghedoen mochten
Het goed hadden. WNT, gedoen.
106 Franchoijs Hueriblocq
Deze Gentse poorter had de bouw van
de geuzentempel gesponsord en was
volgens Vaernewijck een van de
voornaamste protestanten uit het
Gentse. Op 29 december 1568 werd hij
in Vilvoorde terechtgesteld na een lang
verblijf in de plaatselijke gevangenis.
Vaernewijck, boek 3,
hoofdstuk 32.
Mémoires, p. 30.
Verheyden, p. 235.
in vreesen was
In gevaar was. Ook Heuriblock dreigde
terechtgesteld te worden.
WNT, vrees, I.
59
VIII
1
lueghenachtighe
Bedrieglijke, onwaarachtige. WNT, leugenachtig.
up ghevijnghen Verzinsels. WNT, opgeving, I.
2
hoofmeester
(47)
Hofmeester. Het is niet bekend wie dit
precies was. Aan het hof van Willem
van Oranje bleven hofmeesters maar
een relatief korte tijd in dienst.
Sommigen bleven amper een jaar.
Bovendien had Oranje in deze periode
meer dan één hofmeester in dienst.
Delen, p. 123-124.
secretaris van
Oraingie
(47)
Anders dan hofmeesters konden
secretarissen hun functie relatief lang
uitoefenen aan één hof. Rond deze
periode had Oranje zes secretarissen.
Wie Vaernewijck hier bedoelt, is niet
bekend.
Delen, 153-158.
3
vier biddende oorden
van Ghendt
(57)
De vier ‘biddende orden’ van Gent. Dit
waren de Gentse bedelorden, namelijk
de franciscanen, augustijnen, domi-
nicanen en karmelieten.
Coenen, I, p. 1-3.
request
(57)
Een verzoekschrift. WNT, request.
presenteerden Voorlegden. WNT, presenteeren.
thove
(86)
Aan het hof. WNT, te, I.
4
om verzoetenesse van
sommighe
ghevanghenen
Om [het hof] tot een zachtmoedigere
houding tegenover enkele gevangenen
aan te sporen.
WNT, verzoeting.
colacie
(68, 154)
De collatie of Brede Raad was een
gemeenteraad avant la lettre. Elk van
de zeven Gentse parochies was
vertegenwoordigd door zes collatie-
heren. Deze 42 afgevaardigden werden
aangevuld met de uittredende
schepenen van de keure en van gedele
van de laatste twee schepenjaren.
WNT, collatie.
Lamont, p. 85-87.
60
Vaernewijck was tussen 10 mei 1565
en 10 mei 1568 als collatieheer in de
Raad aanwezig. Tussen 1565 en 1567
als uittredend schepen van de keure en
tussen 1567 en 1568 als ver-
tegenwoordiger van de Sint-Jacobs-
parochie.
De collatie was een overkoepelend
overlegorgaan dat verplicht werd
gehoord inzake stedelijke financiële
aangelegenheden zoals het invoeren
van nieuwe accijnzen en het bepalen
van het stedelijk aandeel in de
vorstelijke beden. Een advies van de
collatie was bindend. Het initiatief om
de collatie samen te roepen, kwam
enkel toe aan de schepenen. De collatie
vergaderde op de collatiezolder van het
stadhuis en deed dit zo’n vier keer per
jaar.
5
tachterheijt
(68, 69)
Slechte economische toestand.
WNT, achterheid.
8
zaeijden
(18)
Verspreidden. WNT, zaaien.
bijcans Bijna. WNT, bijkans.
verraden Overvallen. WNT, verraden.
9
waende Dacht, verlangde. WNT, wanen, I.
10
Groenijnghen Het Groenendaalklooster, een augus-
tijnenpriorij in het Brusselse Zoniën-
woud. De geschiedenis van dit klooster
begint in 1343 wanneer drie priesters,
waaronder de bekende mysticus Jan
van Ruusbroec (1293 – 1381), zich in
het Zoniënwoud vestigen om een rustig
en contemplatief leven te leiden.
Encarta, Groenendaal.
11
ghewacht gheweest
hebben van
Opgewacht geweest zijn door. WNT, wachten.
13
ter zelver plecken Op die plaats. WNT, zelfde.
61
faute ghesleghen Misgelopen. WNT, fout.
15
beschuldich
Schuldig. WNT, beschuldig.
al uut ghemaect Allemaal tot dit verraad aangezet. WNT, uitmaken.
16
eeren Eertijdse, vroegere.
WNT, eer, III.
fugittijven Voortvluchtigen. In 1567 voelde
Oranje, en met hem heel wat edelen,
zich genoodzaakt te vluchten voor het
repressie-apparaat. Oranje verlaat in
april van dat jaar Antwerpen en trekt
naar het Duitse plaatsje Dillenburg
waar hij familie wonen had. Eveneens
in april van dat jaar vlucht ook Hendrik
van Brederode (1531 – 1568). Hij be-
landt in het Duitse Recklinghausen
waar hij in februari 1568 overlijdt.
WNT, fugitief.
Delen, p. 64.
De Graaf, p. 124.
17
al meest lueghen
bevonden
Bleek grotendeels niet juist te zijn.
WNT, leugen.
WNT, bevinden.
18
eldere
(23)
Elders, op andere plaatsen. WNT, elders.
19
wel Goed. WNT, wel, V.
ghemackelic Comfortabel. WNT, gemakkelijk.
20
gheschict Geregeld, afgesproken. WNT, geschikt.
alomme Overal, wijd en zijd. WNT, alom.
21
gheen veerwe en gaf Niets van aan was. WNT, verf.
22
gheen ghepeinse daer
af en was
Door niemand aan gedacht werd. WNT, gepeins.
23
sachtmoedich Zie ‘zachtmoedigher’ (VI: 105).
verziert Uitgedacht, verzonnen. WNT, verzeeren, I.
valsche tonghen Kwaadsprekers, leugenaars. WNT, tong.
62
24
daer zij thuus Bij wie zij thuis. WNT, thuis, I.
25
haer costen om half
ghelt hadden
Waar ze maar half voor betaald
werden.
WNT, geld.
27
in gloede stellen In brand steken. WNT, gloed.
verslaen Vermoorden. WNT, verslaan.
om dat Op dat. WNT, omdat.
28
inzetenen Stedelingen. WNT, ingezetene.
overvallen
(51)
Aangevallen. WNT, overvallen.
vlieden Vluchten. WNT, vlieden.
29
haudende met crachte
Heftig verdedigend, niet uit handen
gevend.
WNT, houden.
WNT, kracht.
tijrannighe Tirannieke. WNT, tirannie.
30
paijsivel Vreedzaam. WNT, peizivel.
31
beschadighen Kwaad doen. WNT, beschadigen.
32
des coninx wille De wil van de koning. WNT, koning, I.
33
uuterste Volslagen, volkomen. WNT, uiterst.
verdeerffenesse Ondergang, vernietiging. WNT, verderfenis.
inbrijnghen Berokkenen. WNT, inbrengen.
causeren Veroorzaken. WNT, causeeren, II.
35
gharnisoenen
Zie ‘Spaensche gharnisoene’ (VI: 14).
mocht Kon. WNT, mogen.
der waerheijt
ghelijcken
Waar zijn, kloppen. WNT, gelijken.
63
36
dul Gek, onwijs. WNT, dol, VIII.
paeijs Peis, vrede. WNT, peis, I.
zulcx te bestane Zoiets te ondernemen. WNT, bestaan, I.
37
eendrachtich Eensgezind. WNT, eendrachtig.
quaet Samenzwering.
WNT, kwaad, II.
38
uutghebrocht In de openbaarheid gebracht, verklapt. WNT, uitbrengen.
39
daer toe Daartoe. Met betrekking tot zo’n
samenzwering.
WNT, daartoe.
moveren Te bewegen, aan te zetten. WNT, moveeren.
zinne Religieuze en politieke gezindheid. WNT, zin.
41
toebehoort Past.
WNT, toebehooren, I.
tes oock jeghen alle
redene ende natuere
verziert
Het druist ook in tegen alle redelijk-
heid en gevoel.
WNT, verzeeren, I.
42
ontellicke Ontelbaar. WNT, ontallijk.
eerlicke Respectabele. WNT, eerlijk.
eedt ghedaen Hebben gezworen. WNT, eed.
43
geschien Geschieden, gebeuren. WNT, geschieden.
44 met lijfve ende met
ghoede
Letterlijk: ‘met hun leven en bezit’.
Vrij vertaald: ‘hun leven en bezit op
het spel te zetten’. Hiermee wordt de
onvoorwaardelijke trouw in de verf
gezet van de ‘eerlicke mannen’ aan hun
koning.
WNT, lijf.
WNT, goed, II.
inspannende
Zich inspannend, hun uiterste best
doende.
WNT, inspannen.
rebellighe
Opstandigen. WNT, rebel, II.
64
45 te wederstane
Te bestrijden. WNT, wederstaan.
groote tormenten
Wrede folteringen, martelingen. WNT, groot.
WNT, torment.
46 waerachtich
Waar, in overeenstemming met de
waarheid.
WNT, waarachtig.
47 eenighe
Een. WNT, eenig.
48 conspiracie
Samenzwering. WNT, conspiratie.
ghevanghen gheweest
hebben
Gevangen genomen zijn. Eigen vertaling.
49 vijnghen
Vingen, vatten. WNT, vangen, I.
48
|
49
hem [...] rudelic
hadde
Zich ruw, geweldadig gedroeg.
MNW, rudelike.
50 poengiaert
Dolk. WNT, ponjaard.
leelic ghehantiert
Op felle wijze gehanteerd. WNT, leelijk.
WNT, hanteeren.
51 zij
De Spanjaarden. Eigen vertaling.
52 staende te Bruessele
Dat zich in Brussel bevindt. WNT, staand.
tvier ghesteken
De brand gestoken. WNT, vuur.
deel
Pak, aantal. WNT, deel, II.
53 buspoer
Buskruit. WNT, buspoeder.
54 voornemijnghen
Voornemens, plannen. WNT, voorneming.
56 te laste leijde
Ten laste legde. WNT, last.
WNT, leggen.
voort ghestelt
Gedaan, uitgevoerd.
WNT, voortstellen.
65
ghelucken
Lukken, slagen. WNT, gelukken.
57 ghemaect
Opgesteld. WNT, maken.
58 Franchoijs
Hueriblock
(61, 63)
Zie ‘Franchoijs Hueriblocq’ (VII: 106).
59 zijnen
Slaat op Alva. Eigen vertaling.
broeder Jan vander
Haghen
Deze priester stond in Gent bekend als
een vurige katholiek die in zijn preken
uithaalde naar de calvinisten.
Vanderhaeghen, V, p. 202.
60 knien
Knieën. WNT, knie.
61 gheestelicke
persoonen
Geestelijken. WNT, geestelijk.
62 Haghe
Zie ‘broeder Jan Vander Haghen’ (59).
63 gheraden
Aangeraden. WNT, raden.
af stane
Ophouden. WNT, afstaan.
64 meijterie
Muiterij, in de meer algemene
betekenis van ‘oproer maken’.
WNT, muiterij.
WNT, muiten.
duvelrije
Handelingen in de geest van de duivel. WNT, duivelarij.
te moijen
In te laten. WNT, moeien.
65 ghoets ende ghelts
Financiële middelen. WNT, goed, II.
WNT, geld.
vander ghalghe te
lossen
Van de galg los te kopen. WNT, lossen.
67 tsanderdaechs naer
De dag na.
WNT, anderdaagsch.
66
sente maercx dach
Sint-Marcusdag, 25 april.
De heilige Marcus is bekend als
evangelist. Ooit was hij de helper van
Paulus en Barnabas, en later van
Petrus.
Katholieke Encyclopaedie,
XVII, p. 241.
69 beliep
Opliep. WNT, beloopen.
tafghaende Jaer
Het afgelopen jaar.
WNT, afgaan.
70 dat toecommende jaer
Het volgende jaar. WNT, toekomend(e).
assijsen
(87, 90, 106, 109,
121, 135, 136, 144)
Accijnzen, belastingen.
WNT, accijns.
71
tvoorghaende Het vorige (jaar). WNT, voorgaand.
72
inne gherekent Meegeteld. WNT, inrekenen, II.
die de stede dooghen
moest
Die de stad dragen moest. WNT, doogen.
73
ter causen van Om reden van, wegens. WNT, cause.
tservicium
(110, 150)
Zie ‘service’ (VI: 2).
74 naer alf Voorbij halfweg. WNT, half.
ghuldenen
(112, 149)
Een gulden was een munteenheid en
twintig stuivers waard. Een Vlaamse
pond groten kreeg je voor 6 guldens.
Vandewalle, p. 65-67.
de maent Per maand. Eigen vertaling.
75 niet en behouven Niet nodig hebben. WNT, behoeven.
76 proposicie Voorstel. WNT, propositie.
bijden Door de. WNT, bij, II.
67
pencionaris
(153)
Een pensionaris was de hoogste
bediende van de stad. Medio zestiende
eeuw had de schepenbank van de keure
twee pensionarissen, de schepenbank
van gedele één. Bij moeilijke kwesties
De Potter, I, 453-455.
tussen stad en overheid, in casu de
Raad van Vlaanderen, fungeerde een
pensionaris als adviseur van de stad.
Bij vorstelijke intredes en dergelijke
trad een pensionaris ook op als woord-
voerder van de stad. Blijkbaar waren
de pensionarrisen ook aanwezig op de
bijeenkomsten van de Brede Raad.
meester Damman
filius Claeijs
Meester hier als advocatentitel. WNT, meester.
77 Claeijs Claeys Damman. Secretaris bij de
schepenbank van gedele in de eerste
helft van de 16e eeuw.
De Potter, II, 249.
ghedeele De schepenbank van gedele, een van
de twee Gentse schepenbanken. Deze
schepenbank had bevoegdheid over
erfenis- en voogdijzaken. Toen Vaer-
newijck overleed, maakte hij deel uit
van deze schepenbank.
Lamont, p. 83-84.
78 over lanck Lang geleden. WNT, overlang, II.
79 propositie Zie ‘proposicie’ (76).
oratie Redevoering, toespraak. WNT, oratie.
eloquent Welbespraakt. WNT, eloquent.
80 verlustighen Plezieren. WNT, verlustigen.
ten ghebrack hem Het ontbrak hem. WNT, gebreken.
81 lude Luide. WNT, luid, II.
bequame Geschikte. WNT, bekwaam.
82 wel te belegghen Zorgvuldig uit te kiezen en te
formuleren.
WNT, beleggen.
68
84 Demosthenes Demosthenes (384 – 322 v.C.) was een
Atheens staatsman en uitmuntend
redenaar. Hij was een spilfiguur van
het verzet tegen de imperialistische
Macedonische koning Philippus II.
Encarta, Demosthenes.
Demosthenes’ redevoeringen tegen
Philippus (de zogenaamde filippicas)
zweepten het Atheense volk op tot
weerstand. Deze redevoeringen worden
gekenmerkt door een gevarieerde taal
en een sierlijke maar doelmatige
compostie.
Photion Photius (ca. 820 – ca. 890) was een
Byzantijns geleerde die tussen 858 en
867 en tussen 877 en 886 patriarch was
van Constantinopel. Photius was een
erg belezen man en een groot redenaar.
Brokkaar, p. 1-9.
Cijceros Cicero (106 – 43 v.C.) was een
Romeins staatsman, filosoof en politiek
redenaar. Zijn redevoeringen bevatten
een mix van pathos, geestigheid en
sarcasme, klassiek taalgebruik en
literaire reminiscenties.
Encarta, Cicero.
oracien Zie ‘oratie’ (79).
deelachtich Ermee vertrouwd.
WNT, deelachtig.
85 vertoochde Zette uiteen. WNT, vertoogen, I.
eersamelic Fatsoenlijk. WNT, eerzaam.
reverentelic Passend. WNT, reverentelijk.
86 up tghoet dijncken Met toestemming, goedkeuring. WNT, goeddunken, II.
notable
(118, 119)
Notabelen. Voorname heren. WNT, notabel, II.
thove Aan het hof. Eigen vertaling.
octroij Machtiging, toestemming tot een
handeling, door de regering of een
andere bevoegde macht gegeven.
WNT, octrooi.
69
87 vermeerderen Verhogen.
WNT, vermeerderen.
90 augmenteren
(121)
Verhogen, vergroten. WNT, augmenteeren.
dien volghende Dus, derhalve. WNT, dienvolgens.
meester Roelandt van
Embijse
Veel is over deze Roeland van
Hembyze niet bekend. In ieder geval
stamde hij uit het groot en in Gent
befaamd adellijk geslacht Van
Hembyze. Doorheen de jaren bezetten
verschillende telgen van dit geslacht
sleutelposities in het Gentse politieke
leven, tijdens de zestiende eeuw alleen
al ging het om 103 mandaten.
Mogelijk was deze Roeland een broer
van Jan van Hembyze, die bekend is
geworden als leider van het calvi-
nistische regime dat tussen 1577 en
1584 in Gent een schrikbewind voerde
tegen de katholieken.
Lamont, p. 76.
De Potter, IV, 153-154.
Encarta, Jan van Hembyze.
91 tralie
(133)
Lijst, rol. WNT, tralie.
92 coopmanschepe
(126)
Beroepen, bezigheden van koop-
mannen.
WNT, koopmanschap.
neeringhen
(126)
Ambachten. WNT, nering, I.
Lamont, p. 89.
93 assijse
(100, 133, 142)
Zie ‘assijsen’ (70).
up gheloopen Toegenomen. WNT, oploopen.
sober ende cleene Gering en klein. Met betrekking op de
vroegere belastingsverhogingen voor
die verschillende ‘coopmanschepe’ en
‘neeringhen’.
WNT, sober.
WNT, klein, I.
dat welcke men Waarvan men. Eigen vertaling.
70
som
(94, 95)
Soms. WNT, soms.
meerder stelde
Verhoogde. WNT, stellen.
95 up eenen anderen
voet
Anders berekende.
WNT, voet.
donckerheijt
Onjuistheden, onduidelijkheden.
WNT, donkerheid.
96 in somma Alles samengenomen, kortom.
WNT, somma.
97 bequamelick Geschikt.
WNT, bekwamelijk.
den ghemeenen man De gewone man.
WNT, gemeen.
98 poorters
(130)
Stadsbewoners met bepaalde burger-
rechten.
WNT, poorter.
cleenen quets bij
bringhen
Weinig schade berokkenen.
WNT, klein, I.
WNT, kwets, II.
WNT, bijbrengen.
99 grootelic Zie ‘grootelicx’ (VI: 71).
proffijteren Voordeel uit halen.
WNT, profiteeren.
den ghebranden wijn
(105)
Voor de brandewijn.
Sterkedrank met 35 à 80 % alcohol, ge-
stookt uit wijn, graan of andere grond-
stoffen.
WNT, brandewijn.
Van Dale, brandewijn.
100 excessijvelic Buitensporig.
WNT, excessief.
ghehoocht Verhoogd, opgetrokken.
WNT, hoogen.
stoop Een vat dat door een stop, prop of dek-
sel gesloten kan worden.
WNT, stoop.
101
weeren Weghouden, bannen. WNT, weren, I.
102 volcxkin van lichten
levene
Losbandig volkje.
WNT, volk.
71
103
somtijts Soms. WNT, somtijds.
104
sindert Sindsdien. WNT, sindert.
WNT, sinds.
105
om dese excijse wille Omwille van de accijnzen.
‘Excijse’ is een verbasterde vorm van
accijns.
WNT, excijs.
gheweert Zie ‘weeren’ (101).
106
ten zelven prijse Aan dezelfde prijs. Eigen vertaling.
voren Voorheen. WNT, voren, II.
eer Voor. WNT, eer, III.
daer up ghestelt was Daarop vastgelegd waren. WNT, opstellen.
109 verpachten
(136, 139, 145)
Als verbruikstaks heffen. Zo’n taks
was een indirecte belasting.
WNT, verpachten.
doen Laten. WNT, doen, IV.
collecteren
(136, 139)
Innen. WNT, collecteeren.
110
ten onderhaude Voor het onderhoud. WNT, onderhoud.
111
up lichten
(149)
Lenen. WNT, oplichten, I.
te freete
(149)
Tegen interest. WNT, oplichten, I.
112
niet ghehauden Niets overhouden. WNT, gehouden.
113
binnen middelen tijde
Ondertussen. WNT, middelertijd.
de zelve Deze. WNT, dezelve.
upde generaliteijt van
Vlaenderen
In geheel Vlaanderen. WNT, generaliteit.
72
114 gheaffecteert Aangegeven als bron, in het bijzonder
voor bepaalde vorderingen.
Van Dale, geaffecteerd.
hertoghe van Halve Zie ‘duuck Dalve’ (VI: 100).
115 moet Moed. WNT, moed.
117 verlichten Milder te belasten. WNT, verlichten, II.
118 gheheeten Verzocht te. WNT, heeten, II.
te schepenen waerts Naar de schepenen. WNT, waarts, I.
120 advijsen Adviezen. WNT, advies.
tgheproponeerde Het voorgestelde. WNT, proponeeren.
in eenigher
mannieren
Op welke manier ook. WNT, eenig.
WNT, manier.
122 bequameren middel Geschiktere manier. WNT, bekwaam.
WNT, middel, II.
124 cooren Koren. WNT, koren, I.
hetelicke ware Etenswaren. WNT, etelijk.
WNT, waar, II.
126
den neeringhen in
groots
De groothandel. WNT, nering, I.
considererende Vaststellende. WNT, considereeren.
128 tghemeen volcxkin Het eenvoudig volk. WNT, gemeen.
WNT, volk.
gheghuest Zich actief als geusgezind geprofileerd. WNT, geuzen.
129 commer Verdriet, leed. WNT, kommer.
130 lettel Weinig. WNT, lettel.
73
gheghoedde
(132)
Bemiddelde lieden. WNT, gegoede.
131
costelic Duur, prijzig. WNT, kostelijk.
132 te dierder Duurder, aan een hogere prijs. WNT, duur, II.
133 augmentacie Zie ‘augmenteren’ (90).
voorscreven In het voorgaande beschreven. WNT, voorschrijven, II.
134 daer gheschepen te
zijne
Erop uit zijnde. WNT, schepen, II.
proffijt an te doene Voordeel mee te doen. WNT, profijt.
135 stuver
Stuiver. Zie ‘ponden grooten’ (V: 59).
up stekende Opstrijkend. WNT, opsteken.
136 Ten anderen Ten tweede. WNT, ander, I.
137 daer inne diveersch
van opinien
Daarover verschillend van mening. WNT, divers.
WNT, opinie.
139 van schepenen weghe
Vanwege de schepenen. WNT, vanwege.
140
up avontuere of In het geval dat. WNT, avontuur.
curts Binnenkort, gauw. WNT, kort, I.
141
proffijts up zitten Winst op zitten. WNT, profijt.
WNT, zitten, I.
huijsgezinnen Gezinnen. WNT, gezin.
onder tdecsele Onder het voorwendsel.
WNT, deksel.
142 dedent Lieten het (de wijn en/of het bier). WNT, doen, IV.
143 gheordineert Voorzien.
WNT, ordineeren.
144 emmer Althans, tenminste. WNT, immer.
74
145 collegien Colleges. Hier als ‘bestuurslichaam’. WNT, college.
en roerden hier af niet Spraken hier niet over, repten er met
geen woord over.
WNT, roeren.
146 gheghrepen Vernomen, opgevangen.
WNT, grijpen.
den meesten voeijs De algemene opinie. WNT, voois.
147
zij zulcx stelden inde
discretie van
schepenen
Zij dit overlieten aan het goeddunken
van de schepenen.
WNT, discretie.
148 nopende Betreffende, aangaande. WNT, nopende.
en viel gheen
reconter uppe
Werd geen repliek op gegeven. WNT, vallen.
WNT, rencontreeren.
150 den huijsman De boer.
WNT, huisman.
151 zwaerlicker Op een vervelende, nare wijze. WNT, zwaarlijk.
traveillieren Lastig vallen.
WNT, travailleeren.
persiqueren Kwellen.
WNT, persecuteeren.
152 oordene Zie ‘oorden’ (3).
gheuut Uitgesproken. WNT, uiten.
153 de zelve resolucien Deze besluiten. WNT, resolutie.
gheresumeert Voorgelezen. WNT, resumeeren.
154 eerlicken Fatsoenlijk.
WNT, eerlijk.
eloquentelicken Zie ‘eloquent’ (79).
155 gheent Beëindigd. WNT, einden.
vander voorseijde
lijst
Van de eerder genoemde lijst. WNT, voorzeid.
75
3. Register op de verklaarde woorden
Dit is een register op alle verklaarde woorden uit de hoofdstukken V tot en met VIII. Een
apart register voor de realia volgt bij 4. Register op de realia. Bij het opstellen van dit register
zijn de volgende principes gehanteerd:
- Anders dan in de verklarende aantekeningen zijn telkens de onverbogen vormen van
woorden opgenomen. Hierbij is de spelling gebruikt die ook Vaernewijck gebruikte.
- Het register is fonologisch geordend op de eerste letter(s):
De combinatie gh wordt als g beschouwd.
Onder C staan enkel woorden waarbij de c een s-foneem is.
Een c met k-foneem staat onder de K.
Een woord dat met een q begint en een k-foneem heeft, staat onder K.
Woorden die met s beginnen maar vandaag met z geschreven worden, staan bij
Z, bijvoorbeeld „segghen‟.
- Ten slotte rest er nog de woordclusterproblematiek. In de verklarende aantekeningen
worden deze niet afzonderlijk verklaard maar als woordcluster, zoals bijvoorbeeld
„niet afghaen en wilden‟. Deze clusters zijn uiteen gehaald en enkel het kernwoord
(hier: „afghaen‟) staat in het register. Wat het kernwoord, of de kernwoorden, uit zo‟n
cluster is, is vrij duidelijk. Hiertoe behoren geen voegwoorden als „ende‟, koppel- of
hulpwerkwoorden etc.
A
Absent: VI: 12.
abstineren: VI: 47.
abstract: VI: 30.
Abuijs: V: 103, 108.
achterclap: V: 125.
achterheijt: VIII: 5, 68, 69.
achterlaten: V: 113.
adresseeren: VI: 45.
advijs: VIII: 120.
aelmus: VI: 143.
aensichte: VI: 108.
aerme: VI: 15.
aest: VII: 23.
afghaen: V: 18.
afghaend: VIII: 69.
afcleeden: VI: 139.
afdancken: VII: 30.
affeire: VII: 69.
affecteeren: VIII: 114.
afsnijden: VII: 97.
af staen: VIII: 63.
afzegghen: V: 125.
alegieren: VII: 86.
alf: VIII: 74.
alle: VI: 100.
al meest: V: 115, VIII: 17.
76
alomme: VIII: 20.
als: V: 61.
alsdoe: VI: 40.
alsmen: V: 123.
altemets: VI: 112.
altijts: VI: 119.
ambacht: V: 14.
ander: VIII: 136.
andere: VII: 77, VIII: 95.
andersins: VI: 16.
andoen: V: 80.
anghaen: VI: 22.
anhalen: V: 114.
anreesen: VI: 153.
anscrijven: VII: 62.
Antijckaige: VI: 125.
anveerden: VI: 40.
apparentie: VI: 51.
approbeeren: V: 67.
articel: V: 72.
artijcel: V: 1.
assijse: VIII: 70, 87, 90, 106, 109, 121,
135, 136, 144.
augmentacie: VIII: 133.
augmenteren: VIII: 90, 121.
aultar: VI: 120.
avontuer: V: 88, VI: 100, VIII: 140.
B
bannijngh: VII: 60
becken: VI: 96.
becleet: V: 115.
becxkin: VI: 133, 135.
bedeerven: VI: 71.
bedijncken: V: 41.
beede: VI: 119, 120, VII: 18.
behouven: VIII: 75.
bekent: VII: 15.
bequaem: VIII: 81, 122.
bequamelick: VIII: 97.
belegghen: VIII: 82.
beletten: V: 62.
believen: VII: 91.
beloken paesschen: VII: 34, 39.
belopen: VIII: 69.
beroertmaker: V: 31, 47.
berren: VI: 129, 132.
beschadighen: VIII: 31.
beschaemt: VI: 35.
beschuldich: VIII: 15.
besieven: VII: 94.
bescrijven: VII: 9.
bespringhen: VII: 28.
bestaen: VIII: 37.
bestant: V: 6.
beteekenen: VII: 9.
beter: VII: 88.
betrecken: V: 106.
bevestichen: V: 105.
bewaren: VII: 50.
bidden: VIII: 3.
bij bringhen: VIII: 98.
bijcans: VIII: 8.
bij ghebuerten: VI: 120.
bij laste: VII: 40, 50.
binnen middelen tijde: VIII: 113.
blasphemateur: V: 47.
bloot: V: 105.
boos: V: 49.
brasserie: VI: 30.
breken: VI: 60.
breteck: VII: 4.
broeder: VIII: 59.
broosch: V : 83.
buspoer: VIII: 53.
C
chierlick: VI: 124, 126.
D
dach: V: 5.
daechs te voren: VII: 13.
daelder: VI: 33.
daer: V: 26, VII: 48, 64, VIII: 24, 106, 134.
daer af: V: 52, VIII: 22.
daer inne: VII: 75, VIII: 137.
daer naer: V: 10, VI: 24, VII: 55, VIII: 62,
153.
daer toe: VII: 71, VIII: 39.
dan dat: V: 29.
dat: VII: 74, 75.
deel: VI: 158, VIII: 52.
77
deelachtich: VIII: 84.
decoracie: VI: 148.
decsel: VIII: 141.
devocie: VI: 6, 106, 149.
devotelic: VI: 84.
dien volghend: VIII: 90.
diepheijt: V: 116.
dier: VIII: 132.
dierghelijck: VIII: 93.
dijncken: V: 31.
dijngh: V: 105.
diligent: V: 87.
diligentie: 106.
directelic: V: 60.
discretie: VIII: 147.
diveersch: V: 60, VI: 60, VIII: 91, VIII:
137.
doe: V: 27.
doen: V: 14, VII: 48, 58, 97, VIII: 42, 109,
134, 142.
donckerheijt: VIII: 95.
dooghen: VIII: 72.
doot: V: 3, 74, 80, VII: 72.
dootsmijten: VI: 154.
dootweerdich: V: 72.
draghen: VII: 75.
drij: VI: 158, VII: 44.
duechdelick: V: 7.
duecht: VI: 17.
duer: VII: 83.
dul: VIII: 36.
durven: VI: 52, VIII: 24.
duvel: V: 116.
duvelick: V: 54.
duvelrije: VIII: 64.
dweers: VII: 74.
E
eedt: VIII: 42.
eendrachtich: VIII: 37.
eenigh: VIII: 47, 120.
eer: VII: 11, VIII: 16, 106.
eerlic: V: 39.
eerlick: VIII: 42, VIII: 153.
eersamelic: VIII: 85.
eldere: VIII: 18, 23.
ellefve: VI: 61.
eloquent: VIII: 79.
eloquentelick: VIII: 154.
emmer: VI: 41, VI: 105, VIII: 144.
ergo: V: 113.
erruer: V: 100.
evangelium: V: 81.
even: V: 81.
excessijvelic: VIII: 100.
excijs: VIII: 105.
executeren: V: 24.
exempel: VII: 77.
F
fau: VI: 141.
faut: VIII: 13.
filius: VIII: 77.
fiusues: VI: 104.
flameen: VI: 85.
flau: VII: 12.
floes: VI: 137.
floreren: VI: 79.
foerieren: VII: 49.
freete: VIII: 111, 149.
frontier: VI: 150.
fugittijf: VIII: 16.
furiues: VI: 104.
G
ghalgh: VIII: 65.
ghalghen velt: VII: 80.
gharnisoen: VIII: 35.
ghaut: VI: 43.
ghebieden: VII: 97.
gheboren: VII: 87, 88.
ghebreken: VIII: 80.
ghelt: V: 51, 58.
ghebrande wijn: VIII: 99.
ghebreckelic: V: 83.
ghedachte: VI: 102.
ghedeele: VIII: 77.
gheen: VI: 102, VIII: 21, 22.
gheest: VII: 88.
gheestelic: V: 85, 86.
gheestelick: VIII: 61.
gheestelicke: V: 95.
78
gheghoed: VIII: 130, 132.
ghehauden: VI: 50, VIII: 112.
ghelijck: V: 84, VI: 114, VII: 78.
ghelijcken: VIII: 35.
ghelijckenes: VI: 139.
gheloove : V: 46, 47, VI: 22.
ghelt : V: 51, 58, VIII: 25, VIII: 65.
ghelucken: VIII: 56.
ghemackelic: VIII: 19.
ghemeen: VIII: 97, 126.
ghemeenlic: VI: 96.
ghemiddelt: V: 8.
generaliteijt: VIII: 113.
ghepeins: VIII: 22.
ghereet: V: 12.
gheschepen: VIII: 134.
geschien: VIII: 43.
ghetal: VI: 46, 84.
ghevanghene: VIII: 4.
ghezontheijt: VI: 79.
gloed: VIII: 27.
ghoddelick: V: 37.
goddiensticheijt: VI: 1.
ghoed: VIII: 44.
ghoeijkin: V: 49.
ghoet: VI: 43, VIII: 65.
ghoet dijncken: VIII: 86.
ghoetherticheijt: VI: 149.
gouvernante: V: 60.
gracie: VI : 4.
greffier: VII: 67.
ghrijpen: VIII: 146.
groot: V: 91, VI: 21, VIII: 45.
grootelic: VIII: 99.
grootelicx: VI: 71.
groots: VIII: 128.
ghue keercke: V: 59.
ghues: V: 2: VI: 20, 150, VII: 5, 15.
ghuesen: VIII: 128.
ghuesch: V: 31.
ghulden: VIII: 74, 112, 149.
H
haer (bezittelijk voornaamwoord): V: 14,
18, 23, 44, 46, 47, 51,64, 66, 67, 89, 98,
105, 114, VI: 17, 26, 115, 131, VII: 28, 45,
47, 50, 72, VIII: 25, 88, 150.
haer (reflexief persoonlijk voornaam-
woord): V:19, 26, 76, 101, VI: 111, VII: 5,
71, VIII: 33, 40.
haer (objectsvorm persoonlijk
voornaamwoord): V: 84, VI: 99, VII: 12,
32, 43, 85, VIII: 56.
haerlier: VI: 39.
half: VIII: 25.
handt: V: 92, 117.
handttoorts: VI: 85.
hantieren: VIII: 51.
hauden: V: 92, VIII: 29.
hautaer: VI: 92.
hautbreker: VI: 94, VII: 100.
heer: V: 60, VII: 89.
heeten: VIII: 118.
helich gheestmeester: VI: 10.
helighe: V: 95.
hemlieden: V: 61, 79, VI: 44, 49, 50, VII:
45, VIII: 49, 89, 116.
heretijck: V: 69, VII: 70.
heretijcq: V: 70.
hernasch: VI: 147.
hert (zelfstandig naamwoord): V: 7, 89,
122, VI: 17, 57.
hert (bijwoord): V: 32, 104, VI: 121.
hertogh: VIII: 114.
hetelick: VIII: 124.
hoedanich: VI: 21.
hoemaker: V: 30.
hof: VIII: 3, 86.
hoofmeester: VIII: 2, 47.
hooghen: VIII: 100.
hooren: VI: 29.
hopelic: 16.
huer: V: 12, VII: 11.
hughenoijs: VII: 22.
huijsgezin: VIII: 141.
huijslieden: V: 50.
huijsman: VIII: 150.
hulp: VI: 11.
huus: VI: 37.
huus catheijlen: VII: 47.
I
ijeghelick: VII: 57.
ijet: VII: 33.
79
ijewers: V: 12.
inbrijnghen: VII: 2, 20, VIII: 33.
incommen: VII: 23.
inghaen: VII: 92.
inrekenen: VIII: 72.
in somma: VIII: 96.
inspannend: VIII: 44.
interdiceren: VII: 57.
inzetene: VIII: 28.
Item: VI: 156, VIII: 68, 144.
J
jaer: V: 6, VIII: 70.
javelijne: VI: 109.
jeghen: V: 13, 56, 60, VI: 77, VII: 52, 83,
VIII: 41, 49.
jeghencommen: VI: 77.
jesuijt: VI: 2, 18, 19.
joncwijf: VI: 42, 44.
juge: V: 35.
justicie: V: 19, VII: 5, 66, 76.
justicieren: VI: 64, VII: 70.
K
canoninc: VI: 36.
cap: VI: 73, 75.
capellaen: VI: 153.
capiteijn: V: 52, VI: 61, 68, VII: 51.
capittel: VI: 24.
casteel: VI: 145.
catholijck: V: 45.
caus: VII: 50.
cause: V: 73, VI: 159, VII: 65, VIII : 73.
causeren: VIII: 33.
causmaker: VII: 104.
keercke: V: 59, 93, 95, VI: 11, 107, 116,
VII: 10.
keercmeester: VI: 10, 34.
keers: 85.
keerssnuter: VI: 133.
kennesse: VII: 82.
kerre: VII: 73.
ketelen: VII: 5.
ketter: V: 46.
christen: VI: 22.
kindt: VII: 60, 75.
cleen: V: 14, 111, VI: 21, VII: 91, VIII: 93.
cleeren: VI: 128, 131.
clets: VI: 121.
cloosters: V: 98.
cnape: VI: 43, VII: 88.
knecht: VII: 46, 50, 53.
knie: VIII: 60.
colacie: VIII: 4, 68, 154.
collegie: VIII: 145.
collecteren: VIII: 109, 136, 139.
commer: VIII: 129.
committeeren: V: 56.
compassie: V: 4, 80, 120.
compassiues: VI: 57.
comunicatie: V: 66.
concept: V: 55.
concilie: VI: 27.
condicie: VII: 61.
condigne : VI : 27.
confisquieeren: VII: 60.
confortante: VII: 9.
coninc: V: 9, 60, VI: 5, 32, 65, 67, 70, VII:
26, VIII: 32, 42.
consenteeren: V: 62.
considereren: VIII: 126.
conspiracie: VIII: 48.
contrarie: V: 67.
coopmanschap: VIII: 92, 126.
cooren : VIII : 123.
corregieren: VII: 59.
corrumpeeren: VI: 82.
cost: VIII: 25.
costelic: VIII: 131.
costume: V: 20, VI: 115.
coufferkin: VI: 91.
crachte: VIII: 29.
crijghen: VI: 48.
crijschvolck: VII: 27.
cruuseficxkin: VI: 136.
kuere: VII: 67.
cureeren: VI: 79.
curtheijt: V: 113.
curts: V: 10, VIII: 140.
quade: V: 18, 23, 73, VI : 15.
quaet: V: 62, 95, 96, VI : 49, VIII: 37.
qualic: V: 54, 101, 106.
qualick VII: 71.
quets: VII: 96, VIII: 98.
questie : VI : 28, VII: 27.
80
quijten: V: 101.
quaetwilligh: VI: 101.
L
laden: VI: 68, 75.
lancachtich: VII: 101.
lanck: V: 6, 50.
land: VII: 58, 60.
last: VII: 64.
laste: VIII: 56.
lathauder: VI: 93.
lauw: V: 90.
leelic: VIII: 50.
leelick: VI: 8.
leeringh: V: 95.
legghen: VII: 64, VIII: 56.
leijden: VII: 94.
lemmer: VII: 97.
lettel: VI: 35, VIII: 130.
leven: V: 95, VIII: 102.
levend: V: 24.
lib: VI: 73, 75.
liberael: VI: 17.
liberalicheijt: VI: 1.
licht: VIII: 102.
lid: VII: 84.
lieden: VII: 47.
ligghen: VI: 69, VII: 35, 47, VIII: 19, 20,
24, 26, 49.
lijdelic: VI: 155.
lijf: V: 68, VIII: 44.
lijvelic: VII: 59.
lossen: VIII: 65.
loonen: VI: 35.
loveren: VI: 125.
lud: VIII: 81.
lueghen: VIII: 17.
lueghenachtigh: VIII: 1.
M
machtich: VI: 27, VI: 86.
maecken: VIII: 57.
maent: VIII: 74.
man: VIII: 97.
mandament: V: 71, 75.
mannier: VII: 72, VIII: 120.
mare: V: 16, VII: 51, 54, VIII: 7, 18.
meenen: V: 87, 91, 111, VI: 98, VII: 24,
54, 81, 82, 117, VIII: 137, 144.
meer andere: V: 17, VII: 61, VIII: 54, 151.
meerder: V: 62.
meerder stellen: VIII: 94.
meest: VIII: 146.
meester del campo: V: 20, 21, VI: 122,
VII: 51.
meesteren: VI: 80.
meezijn: VI: 60.
meinsch: V: 25.
meijterie: VIII: 64.
meijtmaker: VI: 78.
melcanderen: VI: 84, 93.
melodiues: VI: 88.
memorie: VI: 23.
menichte: V: 73.
menigherande: V: 111, VIII: 125.
menigh: V: 25.
mesdadigh: VI: 77.
mesdaet: VII: 78.
mesvaren: VII: 76.
middel: VIII: 123.
mij: VII: 89.
minister: V: 107.
mits: V: 124, VI: 47, 55, 82, VII: 13, VIII:
13, 141.
moet: VIII: 115.
moghen: VI: 101, VII: 88, VIII: 35.
moijen: VIII: 64.
moijte: VI: 44.
moveren: VIII: 39.
mule: VI: 75.
N
naecken: VI: 47.
naer: VIII: 74.
natuer: VIII: 41.
natuerlick: V: 48.
nauw: VII: 92.
neeringh: VI: 15, VIII: 92, 126.
neerstelic: VII: 1.
neerstich: V: 87.
nemen: VI: 33, VI: 41.
nieu: VI: 145.
81
nieumare: V: 1.
nochtans: VI: 102.
noen: VII: 19, 42.
nopende: VIII: 148.
notabel: VIII: 86, 118, 119.
O
octroij: VIII: 86.
ommeghaen: VI: 16.
ommehaelen: VI: 12.
onder: VIII: 141.
onderhaud: VIII: 110.
onnooselic: 79.
onslieden: V: 90.
onstichten: V: 25.
ontfaen: V: 14.
ontfanghen: V: 16, VI: 143, VII: 14.
ontghaen: VII: 45.
ontlasten: VI: 59.
ontlossen: VI: 55.
ontrent: VII: 64.
ontellick: VIII: 42.
ontwijffelic: VII: 82.
ooc: VII: 89.
oord: VIII: 3, 57, 152.
oordoneren: VI: 50.
oorlof: VII: 27.
opinie: V: 18, 23, 73, VII: 70, 81, VIII:
137.
oracie: VIII: 84.
oratie: VIII: 79.
oratorie: VI: 123.
ordineeren: VIII: 143.
ornament: VI: 127.
over ende weder: VI: 32.
overgheven: VII: 22.
over hende: VI: 123.
over lanck: VIII: 78.
overvallen: VIII: 28, 51.
overvloedich: VII: 8.
P
pacient: VI: 3.
paeijen: VI: 22.
paeijs: VIII: 36.
paijsivel: VIII: 30.
partije: VI: 65.
partijelic: V: 102.
pavement: VI: 130.
peerd: VII: 30.
peerden keerchof: VII: 80.
peerle: VI: 20.
peijne: VII: 59.
pencionaris: VIII: 76, 153.
penitenciael: VI: 99.
pennijngh: V: 57.
pennijnck: VI: 31.
penitent: VI: 146.
penitentie: VI: 105.
persevereeren: VI: 111.
persiqueren: VIII: 151.
personaige: V: 91.
persoon: VIII: 61.
placcaet: V: 68, VII: 4, 56.
plaets: VI: 60.
plaetsekin: VII: 103.
plat: V: 108.
pleghen: VI: 13.
pleck: VIII: 13.
poengiaert: VIII: 50.
poet: VI: 46.
pond grooten: V: 59, VI: 13, 41, 94, 95,
VIII: 71.
point: V: 3, 38, 119, VI: 21, VIII: 89.
poorter: VIII: 98, 130.
predicant: V: 42, 50, 66, VI : 17.
presentacie : VI : 40.
presenteeren: VI: 33, 41, VIII: 3.
presumeren: VII: 14.
prijs: VIII: 106.
prijselic: VI: 106.
principalic: VI: 87.
processie: VI: 99, 100.
proffijt: VIII: 134, 141.
proffijteren: VIII: 99.
proponeeren: VIII: 120.
proposicie: VIII: 76.
propositie: VIII: 79.
prouven: V: 38.
pugnicie: VI: 155.
pugnieren: V: 32.
R
82
rade: V: 60.
raeden: VIII: 63.
raet: V: 49, 55.
reael: VI: 96.
rebellighe: VIII: 44.
recht: V: 37, 77, VII: 81.
rechts: VI: 31.
reden: V: 77, VIII: 41.
reijse: VI: 70.
reijsen: VI: 32.
reconter: VIII: 148.
request: VIII: 3, 57.
reputeren: V: 122.
resolucie: VIII: 153.
resumeeren: VIII: 153.
reverencie: VI: 6.
reverentelic: VI: 86, VIII: 85.
roere: VI: 101, VII: 63.
roeren: VIII: 145.
rudelic: VIII: 49.
rudesse: VI: 8.
ruijtwijs: VI: 125.
S
sacrificie: 90.
sanderdaechs: VII: 55, VIII: 67.
saudije: VII: 58.
saut: V: 14, 16.
schadelick: VII: 96.
schamel: VI: 143.
schandalueselic: VII: 73.
scheerp: VII: 66.
scheerpelick: VII: 65.
schellijngh: VI: 13.
schepen: VI: 45, VII: 67, VIII: 118, 137,
147.
schijn: V: 85, 86.
schicken: VIII: 20.
schuwen: VII: 97.
scrift: V: 105, 115.
sectaris: V: 32, VI: 156, VII: 66.
secretaris: VIII: 2, 47.
sermoen: V: 66, VI: 11.
service: VI: 2, 49.
servicium: VIII: 73, 110, 150.
sindert: VIII: 104.
scricken: VI: 89.
slachten: VI: 103.
slaen: VIII: 13.
slapen: V: 47.
sleede: VII: 73.
sluijten: VI: 41.
smal wevere: VII: 102.
snuijten: VI: 133, 135.
snuutsel: VI: 135.
sober: VIII: 93.
som: VIII: 93, 94, 95.
sommighe: V: 45, VIII: 4.
sommighe, de ~: V: 123, 127.
somtijts: VIII: 103.
spellen: VI: 117.
stad: VII: 68.
staen: VIII: 52.
stede: VIII: 72.
stedevast: VII: 46.
steedts volck: VI: 138.
steerck: VII: 30.
steercken: V: 44.
steken: VIII: 52.
stellen: VII: 63, 107, VIII: 147.
sterven: VII: 70.
stick: VI: 43.
stoffeeren: V: 109.
stoop: VIII: 100.
strangh: VI: 155.
stuver: VIII: 135.
T
tappijtserije: VI: 140.
teen: VI: 129.
teir costen: VI: 39.
tempel huus: VI: 91.
ten anderen: V: 48, 83, VIII: 136.
ten minsten: V: 46.
terstont: VI: 134.
te voren: VI: 74, VII: 13, 36, VIII: 62, 92,
108, 125.
te vullen: V: 35.
tijdijngh: V: 5.
tijrannigh: VIII: 29.
tijranniseeren: V: 80.
theologien: VI: 19.
thuus: VIII: 24.
toebehooren: VIII: 41.
83
toe climmen: VI: 127.
toecommend: VIII: 70.
toelegghen: V: 123.
tongh: VIII: 24.
toochen: V: 107.
torment: VIII: 45.
tot anderstont: V: 15.
tracteeren: VII: 78.
tralie: VIII: 91, 133.
traveillieren: VIII: 151.
treffelic: V: 17, VI: 2.
triumphant: VI: 124.
tune: VII: 55.
twee: VI: 158.
tweetste: VI: 37, 70.
twijffelachtigh: VI: 28.
twijffelen: V: 46.
tzij: V: 13.
U
up doen: V: 50.
up gheven: VII: 93.
up ghevijngh: VIII: 1.
up haelen: VI: 118.
upper raet: V: 36.
up scrijven: V: 11, VII: 58, 59.
up lichten: V: 51, 58, VIII: 111, 149.
up loopen: VIII: 93.
up nemen: V: 51.
up steken: VIII: 135.
uut brijnghen: VII: 33, VIII: 38.
uuten: VIII: 152.
uuterst: VIII: 33.
uutghenomen: VI: 107.
uut lesen: VII: 4, 55.
uut maecken: VIII: 15.
uut monsteren: VI: 77.
uutwendich: VI: 126.
V
vader: VII: 91.
vaetkin: VI: 90.
vallen: VIII: 148.
valsch: V: 42, 50, 66, VIII: 23
van: VI: 35, 38.
van dien: V: 44.
van doen: V: 12.
vanghen: VIII: 48, 49.
veel: V: 106.
veendel: 3,36, 41, 48, 49.
veerwe: VIII: 21.
ver: VI: 122.
verbieden: V: 68
verblijden: V: 7.
verdeerffenes: VIII: 33.
verdomd: V: 73.
verdoold: 121.
verghaderinghe: VII: 91.
vergharinghe: V: 111.
vergruwen: VII: 77.
verclaren: VI: 28.
verlasten: VI: 14.
verleeden: V: 43, 85, 89, VII: 83.
verlichten: VIII: 115.
verlustighen: VIII: 80.
vermaledijd: VI: 76.
vermeerderen: VIII: 86.
vermeesteren: VII: 29.
verraden: VIII: 8.
verrader: V: 47.
verscricken: VII: 76, 77.
verpachten: VIII: 109, 136, 139, 145.
verslaen: VIII: 27.
versteenen: VII: 81.
vertooghen: VIII: 85.
vertooren: V: 119.
vertrecken: VI: 51.
vervolghen: VII: 87, 89.
vervolghijngh: VII: 94.
vervullen: VI: 73, VII: 49.
verzieren: VIII: 23, 41.
verzoetenesse: VIII: 4.
vier: V: 24, VIII: 3, 52.
vierigh: V: 89.
visaige: VI: 141.
vleesch: VII: 87.
vlieden: VIII: 28.
voeijs: VIII: 146.
voet: VIII: 95.
volck: V: 52, VII: 12, VIII: 102, 128.
volghende: V: 75.
voorghaend: VIII: 71.
voornemijngh: VIII: 53.
voornoemd: V: 5.
voorsegghen: V: 29, VI: 127.
84
voorscrijven: VIII: 133.
voortstel: V: 67.
voort stellen: V: 65, VI: 102, VII: 33, VIII:
56.
voren: VI: 87, 140, 106.
voughen tot: V: 19.
vrees: VII: 15, 106.
vremt: VII: 33.
vuldoen: VI: 22.
W
wachten: VIII: 11.
waenen: VIII: 9.
waer: VIII: 124.
waer inne: V: 55.
waerachtich: VIII: 46.
waerachtigh: VII: 95.
waerheijt: VIII: 35.
waermen: VI: 112.
waerts: VIII: 118.
waghen: VII: 20.
waker: VI: 146.
wale: VI: 66, VII: 25, 64.
wanen: VII: 90.
wapenen: VI: 107, 108.
wech trecken: VII: 50.
weder: V: 10, VI: 79, VII: 49, 63, 79, VIII:
151.
wederstaen: VIII: 45.
weerck: VII: 18.
weeren: VIII: 101, 105.
weerlick: V: 37.
weert: VI: 29.
wel: VI: 106, VII: 105, VIII: 18, 82.
wijf: VII: 60.
wil: V: 113, VIII: 105.
willen: V: 18.
winnijnghe: VII: 105, VIII: 108.
wrochten: V: 30.
Z
sacht: VI: 80.
sachtmoedich: VIII: 23.
zachtmoedigh: VI: 105.
zaeijen: VIII: 8, 18.
zaet: VII: 84.
zeer: VI: 138.
zegghen (werkwoord): V: 9, VII: 21.
zegghen (zelfstandig naamwoord): VII: 29.
zelf: VI: 116.
zenden: VI: 5.
zij: VII: 89.
zijde: VI: 139.
zijdelingh: VI: 88, 90.
zijnghen: VI: 87.
zinne: VIII: 39.
zitten: VIII: 141.
zoucken: VI: 70.
zulck: VIII: 36.
zwaerlick: VIII: 151.
85
4. Register op de realia
A
Andries, Pieter: V: 34.
Andtweerpen: V: 58; VI: 67; VIII: 111.
auctoriteijten der Scriftuere, VI: 23.
Audenaerde: VI: 157; VII: 34.
B
Barnabe: VI: 55.
beloken paesschen: VII: 34, 39.
Bruchsche poort: VII: 20.
Bruessel: VIII: 52.
Bruessele: VI: 63; VII: 6, 26, 98; VIII: 14,
16.
Brugghen, Jan vander: VII: 99.
Bruijssele: VIII: 10.
Brussel: VI: 54.
C
canoninc van sente Jans: VI: 36.
Christum: VI: 26.
Christus: V: 110, 112; VII: 88.
Cijceros: VIII: 84.
Condee, prince van: VII: 22.
coninc: V:9, 60; VI: 5, 65, 67, 70; VII: 26;
VIII: 42.
Coorenaert: VII: 49.
Coorne, meester Gillis: V: 22, 34.
Cuelen: VI: 18, 32.
D
Damman, Claeijs: 77.
Damman, filius Claeijs: VIII: 76.
Demosthenes: VIII: 84.
Dendermontsche poorte: VII: 43.
droochscheerers huus: VI: 37.
duijtschen: V: 13; VII: 24, 29, 54.
duijtschen keijsere: V: 6.
Doornicke: VII: 5, 37, 68, 69.
Doens, heer Willem: VII: 16.
duuck Dalve: V: 100; VII. 40; VIII: 8, 25,
58.
E
Embijse, meester Roeland van: VIII: 90.
F
franchoijsen: V: 13.
fremenueren: VII: 100.
G
Galaten, 4e totten: VII: 86.
Ghendt: V: 5, 21, 30; VI: 1, 3, 4, 32, 55,
72, 83, 98, 101; VII: 2, 3, 20, 25, 41, 44,
99; VIII: 3, 5, 7, 18, 22, 57, 68, 117.
ghedeele, schepenbank van: VIII: 77.
ghoeijkin van Dierick Jooris: V: 49
ghoeweke: VI: 56.
ghue keercke: V: 59.
Gilliaerts, Paesschijne: VII: 103.
Groenijnghen: VIII: 10.
gouvernante: V: 60.
H
Haghe: VIII: 62.
Haghen, broeder Jan vander: VIII: 59.
Halve, hertoghe van: VIII: 114.
Hanecam: VI: 63.
heeren vanden rade: V: 60.
hoofmeester van Oraingie: VIII: 2, 47.
Hueriblock, Franchoijs: VIII: 58, 61, 63.
Hueriblocq, Franchoijs: VII: 106.
hughenoijsen: VII: 22.
86
I
italianen: VI: 104.
J
Jesuijten: VI: 19.
Jooris, Dierick: V: 49.
Judas: VI: 141, 144.
L
leeringhe der heligher keercken: 95.
Lobberjoos, Jacques: V : 57.
N
Namur: VI: 158.
Nederlanden: V: 14; VI: 69, 71; VIII: 31.
nieu casteel : VI : 145, 146; VII: 41; VIII:
143.
O
Orainge: VIII: 52, 55.
Oraingie: VIII: 2, 16.
Oraingien: VIII: 47.
P
Paulus: VII: 86, 97.
Pape, Henrick de : VI : 93.
Photion: VIII: 84.
Prijsbier, Jan: VII: 67.
prince: V: 48, 56.
R
Rijssele: VI: 4, 62, 66.
Roose, Jan: V: 22.
Rutsemeelis, meester Willem: V: 34.
S
Salomon: V: 117.
schepenen van der kuere: VII: 67.
Schoelap, meester Jacob: V: 22.
secretaris van Oraingie: VIII: 2, 47.
sente baefs: VI: 37.
sente ijsidorus dach: VI: 97.
sente jacobs keercke: VI: 10, VIII: 10.
sente jans: VI: 36, 88, 107, 115, 116.
sente jooris dach: VII: 39.
sente maercx daech: VIII: 67.
sente Omaers: VII: 21.
sente pharahilden plaetse: VII: 104.
sente pieters: VII: 9, 47.
Smet, Lievin de: V: 22, 30, 40.
spaengiaerden: VI: 103; VIII: 34.
spaengiaerts : V: 11; VI: 87, 138; VII: 38;
VIII: 44, 49.
Spaengien: VI: 5, 67.
spaenschen gharnisoene: VI: 14.
T
turcschen keijsere: V: 6.
tZant: VI: 48.
U
upper raet: V : 36.
V
vaderen, VI: 25.
Valenchiene: V: 16.
Vilvoerde: VII: 42.
Vlaenderen: VIII: 114.
Vranckrijke: VI: 151.
Vrancrijk: VII: 30.
Vrancrijke: VII: 26.
W
87
walen: VII: 25, 64.
Westcant: VI: 8, VIII: 62.
Wulfjaghere, V: 23.
88
5. Literatuur
Adams, X., Historische Atlas. Lier, 1999.
Barr, J., Holy Scripture: Canon, Authority, Criticism. Oxford, 1983.
Blom, J.C.H. & Lamberts, E., Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, 2004.
Blommaert, Ph. (ed.), Vlaemsche kronijk of dagregister van al hetgene gedenkweerdig
voorgevallen is, binnen de stad Gent, sedert den 15 July 1566 tot 15 Juny 1585, onderhouden
in ’t Latijn door Ph. De Kempenare, overgezet door J.P. van Male. Gent, 1839.
Braekman, W.L. (ed.), „Marcus van Vaernewijcks catechismus der Minne‟, in: Verslagen en
mededelingen van de Koninklijke Academie van de Nederlandse Taal-en Letterkunde, 1989,
pp. 1-78.
Brockhaus Enzyklopädie in vierundzwanzig Bänden. Neunzehnte, völlig neu bearbeite
Auflage. Mannheim, 1986, 24 delen.
Brokkaar, W.G., De brieven van Photius aan Nicephorus. Amsterdam, 1995.
Bruaene, A-L. Van, De Gentse memorieboeken als spiegel van stedelijk historisch bewustzijn
(14de
tot 16de
eeuw) (Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde
te Gent. Deel XXII). Gent, 1998.
Browning, W.S., The history of the Huguenots. Londen, 1860.
Coenen, H., De bedelorden te Gent vanaf hun aankomst tot omstreeks 1453. Gent, 1942, twee
delen.
De Bijbel uit de grondtekst vertaald, Willibrordvertaling. Katholieke bijbelstichting Boxtel,
1989.
Debrabandere, F., Van voornaam tot achternaam. Een bundel radiopraatjes over doopnamen
en de familienamen die eruit groeiden. Brugge, 1971.
89
Decavele, J., De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565). Brussel, 1975, twee
delen.
Delen, M-A., Hof en hofcultuur rondom Willem van Oranje (1533-1584). Amsterdam, 2001.
Graaf, R. de, Oorlog, mijn arme schapen: een andere kijk op de Tachtigjarige Oorlog 1565-
1648. Franeker, 2004.
Jonghe, B. de, Gendsche geschiedenissen of Chronycke van de beroerten en ketterye binnen
en ontrent de stad van Ghendt, sedert het jaer 1566 tot het jaer 1585. Gent, s.d. (1781, 3de
druk), twee delen.
Kuhl, C., Inleiding tot het oude testament. Antwerpen, 1966.
Kuttner, E., Het hongerjaar 1566. Economische en sociale toestanden in de zestiende eeuw /
De ontwikkeling ener revolutionnaire situatie / De opkomst der revolutie / De revolutie op de
terugweg en de contra-revolutie. Amsterdam, 1979.
Kee & Young, H.C en F.W., De wereld van het Nieuwe Testament. Ten Have/Baarn, 1979.
Kellner, K.A.H., Heortologie oder die geschichtliche Entwicklung des Kirchenjahres und der
Heiligenfeste von den ältesten Zeiten bis zur Gegenwart. Freiburg im Brisgau, 1906.
Ketters en papen onder Filips II : het godsdienstig leven in de tweede helft van de 16de eeuw.
Utrecht, 1986.
Klijn, A.F.J., Inleiding tot het nieuwe testament. Antwerpen, 1961.
Lamont, K., Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse Gentenaar Marcus van Vaernewijck.
Een ideeën- en mentaliteitshistorische studie op basis van zijn kroniek, Van die Beroerlicke
Tijden (Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Deel
XXX). Gent, 2005.
Meer, P. van der, De katholieke encyclopaedie / Onder red. van Petrus van der Meer e.a..
Antwerpen, 1949-1955, 25 delen.
Meersch, P.C. van der (ed.), Memorieboek der stad Ghent. Van ’t j. 1301 tot 1737
(Maetschappij der Vlaemsche Bibliophilen, 2de
serie, nr. 15). Gent, 1852-1861, vier delen.
90
Meersseman, S., Gent, van den oudsten tijd tot heden. Registers op het werk van F. De Potter
(Verhandelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Deel
XXVII). Gent, 2002.
Nuffel, H. Van, „Marcus van Vaernewijck (1518-1569) en zijn kroniek over de Beroerlicke
Tijden‟, in: Standen en Landen 40, 1966, pp. 115-145.
Nuyens, W.J.F., Geschiedenis der Nederlandsche beroerten in de XVIe
eeuw. Amsterdam,
1866.
Pichal, E., De geschiedenis van het protestantisme in Vlaanderen. Antwerpen, 1975.
Pinchart, A. (ed.), Mémoires de Pasquier de la Barre et de Nicolas Soldoyer pour servir à
l’histoire de Tournai. 1565-1570 / avec notice et annotations par Alex. Pinchart. Brussel,
1859.
Potter, F. de (ed.), Chronijcke van Ghendt door Jan van den Vivere en eenige andere
aanteekenaars der XVIe en XVIIe eeuw. Gent, 1885.
Potter, F. de (ed.), Dagboek van Cornelis en Philip van Campene behelzende het verhaal der
merkwaardigste gebeurtenissen, voorgevallen te Gent sedert het begin der
godsdienstberoerten tot den 5en april 1571. Gent 1870.
Potter, F. de, Gent, van den oudsten tijd tot heden: geschiedkundige beschrijving der stad.
Gent, 1882-1901, acht delen.
Renkema, J., Schrijfwijzer. Den Haag, 2005.
Scheerder, J., De handschriften van Gentse kronieken en memorieboeken bewaard in de
universiteitsbibliotheek te Gent. Gent, 1977.
Vaernewijck, M. van, Mémoires d’un patricien gantois sur les troubles réligieux en Flandre
1566-1568 – Journal autographe de Marc van Vaernewyck traduit en français par Hermann
van Duyse. Gent, 1905, twee delen.
Vandenhole, F., Marcus van Vaernewijck Van die beroerlicke tijden : klank- en vormleer,
woordenschat. Gent, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, 1960.
91
Vanderhaeghen, F. (ed.), Van die Beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornamelijk in
Ghendt 1566-1568 door Marcus van Vaernewijck, naar het oorspronkelijk handschrift
uitgegeven (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 4e Reeks, nr. 1). Gent, 1872-1881, vijf
delen.
Vanderhaeghen F. & Lenger M.T. (red.), Bibliotheca Belgica. Bibliographie générale des
Pays-Bas. Brussel, 1964, zeven delen.
Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht/Antwerpen, 1995.
Van Driessche, A.C., De barok Sint-Pieterskerk te Gent. Gent, 1978.
Vaernewijck, M. van, Van de beroerlijke tijden in de Nederlanden en voornamelijk in Gent
1566-1568. Geëxcerpeerde uitgave, bewerkt en in modern Nederlands overgebracht door
Herman van Nuffel. Hasselt, 1966.
Vaernewijck, M. van, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in
Ghendt 1566-1568. Gent, hs. 2469.
Verhaeghe, C., De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen
(1598-1633). Gent, 2000.
Verheyden, A.L.E., Le conseil des troubles. Liste des condamnés (1567-1573). Brussel, 1961.
Verleysen, F., Ambachten en contrareformatie: godsdienstige aspecten van de corporatieve
wereld na de val van Antwerpen (1585-1633). Gent, 2000.
Vermaseren, B.A., Inventaris van het archief van de Raad van Beroerten door A. Jamees met
verbeteringen en een concordans. Brussel, 1980.
Vermeulen, J., Sultans, slaven en renegaten : de verborgen geschiedenis van het Ottomaanse
rijk. Leuven, 2001.
Verwijs & Verdam, E. en J., Middelnederlandsch Woordenboek. Den Haag, 1885-1929.
Wallijn, S., Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden. Folio 128 – folio 134.
Tekstuitgave met inleiding, verklarende aantekeningen en glossarium. Gent, 2004, twee delen.
92
Waterschoot, W., “Renaissance”. In J. Reynaert e.a., Overzicht van de Nederlandse
letterkunde, Deel 2, Gent, 2003.
WNT
Het Woordenboek der Nederlandse Taal op cd-rom, Instituut voor Nederlandse Lexicologie,
Rotterdam, 2000.
WINKLER PRINS - ENCARTA
Winkler Prins – Encarta. Naslagbibliotheek, 2002.
E-BRONNEN
<http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/nederlands/personen/b/berlaymont.htm>, (03/11/2007)
<http://www.dbnl.org/tekst/bran038biog01_0794.htm>, (30/03/2008)
<http://www.dbnl.org/tekst/_vad004vade04_01/_vad004vade04_01_0050.htm>, (03/04/2008)
93