Upload
others
View
6
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar: 2007-2008
Kinderdagverblijven en inclusieve kinderopvang: een blik achter de schermen. Hannah NUYTTEN
Proef ingediend tot het verkrijgen van de titel
“master in het sociaal werk”. Promotor: Michel Vandenbroeck
2
3
Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar: 2007-2008
Kinderdagverblijven en inclusieve kinderopvang: een blik achter de schermen. Hannah NUYTTEN
Proef ingediend tot het verkrijgen van de titel
“master in het sociaal werk”. Promotor: Michel Vandenbroeck
4
Woord vooraf Een scriptie schrijven is een lang en vaak lastig proces die je niet alleen kan afhandelen. Daarom dit woord van dank aan:
• M. Vandenbroeck die mij hielp bij de afbakening van het onderwerp en het geven van opbouwende kritiek.
• Mevr. Dewulf van de Gentse Pedagogische Begeleidingsdienst die mij aan de nodige
adressen hielp van kinderdagverblijven die aan inclusie doen. • De medewerkers van de verschillende kinderdagverblijven voor de vriendelijke
medewerking bij het praktijkgedeelte van deze masterproef.
• Vrienden en familieleden voor het duwtje in de rug en de ontspannende momenten die ook soms broodnodig waren.
• Mijn ouders die mij de kans boden om deze studies aan te vatten en gedurende die
studies een onuitputtelijke bron van steun waren.
5
Inhoudsopgave Woord vooraf ............................................................................................................................. 4 Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 5 Inleiding ..................................................................................................................................... 6 1. Theoretisch deel ................................................................................................................. 8
1.1 Inclusie ............................................................................................................................. 8 1.1.1 Inclusie gedefinieerd ................................................................................................. 8 1.1.2 deficitmodel versus inclusiemodel ............................................................................ 9 1.1.3 Onderzoek in Vlaanderen ........................................................................................ 11 1.1.4 Kritische bedenkingen ............................................................................................. 13 1.1.5 Internationaal onderzoek ......................................................................................... 14 1.1.6 Kritische bedenkingen ...................................................................................... 15 1.1.7 Discussiepunten ................................................................................................ 16
1.2 Regelgeving in Vlaanderen ...................................................................................... 16 1.3 Leadership en begeleiding ........................................................................................ 18
1.3.1 Leadership gedefinieerd .......................................................................................... 18 1.3.2 De Top-down en Bottom-up strategie ..................................................................... 21
1.4 Besluit en probleemstelling ...................................................................................... 23 2. Methodologie ................................................................................................................... 24
2.1 Case study ...................................................................................................................... 24 2.2 Welke kinderdagverblijven werden bevraagd? .............................................................. 25 2.3 Wie werd precies bevraagd binnen de kinderdagverblijven? ......................................... 28
3.Resultaten .............................................................................................................................. 29 3.1. Weergave van de antwoorden op de vragen die gesteld werden via de vragenlijsten en de interviews ........................................................................................................................ 29
3.1.1. Het opstarten van inclusieve kinderopvang. .......................................................... 29 3.1.2. Voorbereiding van de kinderdagverblijven vooraleer over te gaan tot inclusie. ... 30 3.1.3. Wat kan er nog beter? ............................................................................................. 31 3.1.4. Definities van inclusieve kinderopvang. ................................................................ 32 3.1.5. Wat zou men aanraden aan andere kinderdagverblijven die starten met inclusieve kinderopvang? .................................................................................................................. 34
3.2. De aanwezigheid van het deficit- en inclusiemodel binnen de onderzochte kinderdagverblijven. ............................................................................................................. 36
3.2.1. Het deficitmodel. .................................................................................................... 37 3.2.2. Het inclusiemodel. .................................................................................................. 37
4. Relatie tussen onderzoeksresultaten en literatuur. ............................................................... 38 5. Besluiten ............................................................................................................................... 39
5.1. Verder onderzoek .......................................................................................................... 39 5.2. Implicaties voor de praktijk ........................................................................................... 39 5.3. Tekortkomingen van eigen onderzoek. ......................................................................... 40
Bibliografie ............................................................................................................................... 41 Bijlagen. ................................................................................................................................... 46 1.De vragenlijst die ik verdeelde onder de drie Gentse kinderdagverblijven. ......................... 46 2.Ministerieel besluit van 9 juli 2001 houdende de voorwaarden tot toekenning van een extra financiële ondersteuning voor de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte, aan de opvangvoorzieningen die erkend zijn door of onder toezicht staan van Kind en Gezin ........................................................................................................................... 50
6
Inleiding Inclusie binnen kinderdagverblijven is niet nieuw. In heel wat kinderdagverblijven worden al
vrij regelmatig kinderen met een of andere specifieke zorgbehoefte opgevangen.
Er wordt echter heel weinig geregistreerd over deze inclusieve kinderopvang. Daardoor
komen alle partijen die met deze inclusie in contact komen met vele vragen te zitten.
Dit gegeven prikkelde mij om de wereld van inclusieve kinderopvang binnen te stappen en te
zoeken naar antwoorden op verschillende vragen.
De vragen die mij meteen interesseerden en op den duur zelfs intrigeerden, was hoe het komt
dat bepaalde kinderdagverblijven wel en andere niet voor inclusie gaan. Of er soorten inclusie
zijn en of het in alle inclusieve kinderdagverblijven op een gelijkaardige manier verloopt.
In ieder geval blijkt het zo dat inclusie binnen kinderdagverblijven heel interessant blijkt voor
alle partijen:
• De kinderen leren heel vroeg samenleven met kinderen die anders zijn. Het
consequent rekening houden met de op bepaalde terreinen beperkte mogelijkheden
van anderen, zonder te vervallen in medelijden is voor kinderen een bijzonder
leerrijke ervaring. (VBJK,1996) Het kind met specifieke zorgbehoeften geniet
bovendien van de educatieve stimulatie van de groep volgens zijn of haar
behoeften en mogelijkheden.
• Als ouders van een kind met specifieke zorgbehoeften kunnen kiezen voor
reguliere kinderopvang, kan vermeden worden dat die ouders met een
schuldgevoel komen te zitten doordat ze hun nog zeer jonge kind al in een
gespecialiseerde instelling plaatsen. Uiteraard moet bij de ouders uitgekeken
worden dat men zichzelf niet bedriegt door zich te verstoppen achter de
“normaliteit” van de omgeving om zo de moeilijkheden van het kind niet te zien.
(SIG vzw, 1999)
7
• Voor de tewerkgestelden in de kinderdagverblijven (het gaat hierbij zowel om de
begeleiders als de verantwoordelijken van de diensten) is dit ook een speciale
uitdaging die, weliswaar na het overwinnen van mogelijke onzekerheden, meestal
als positief wordt ervaren.
Er is dus nog heel weinig discussie over de zinvolheid van inclusieve kinderopvang. Maar
tussen de wens en de werkelijkheid staan nog vaak de spreekwoordelijke bezwaren. We
zullen zien dat er volgens twee modellen kan gedacht en gepland worden binnen inclusieve
kinderopvang. Het gaat om een deficitmodel en een inclusiemodel. Dit wordt uitgebreid
besproken in het tweede deel van deze masterproef. Dit is het theoretisch deel. Dit deel wordt
uitgediept aan de hand van een beperkte, doch internationale literatuurstudie.
Het theoretische deel wordt gevolgd door het deel ‘methodologisch kader’ van deze
masterproef. Daarbinnen wordt een gekaderde onderzoeksvraag geformuleerd en een
onderzoek aan de hand van interviews opgezet en gestaafd.
In het derde onderdeel tenslotte, leest u een verslag over de bezoeken die ik heb afgelegd en
de interviews aan drie kinderdagverblijven in Gent. Concreet gaat het om bezoeken aan één
kinderdagverblijf die zich echt naar buiten toe profileert als inclusief kinderdagverblijf en
twee kinderdagverblijven die wel kinderen met specifieke zorgbehoeften opvangen, maar zich
niet rechtstreeks profileren als inclusieve kinderdagverblijven. Met andere woorden: in dit
deel worden de resultaten van het onderzoek geformuleerd en bescheiden aanbevelingen
gemaakt voor sector van de inclusieve kinderopvang en verder onderzoek.
8
1. Theoretisch deel
1.1 Inclusie
1.1.1 Inclusie gedefinieerd Van Hove definieert inclusie als volgt: “Inclusie is een proces dat start bij het waarderen van
diversiteit binnen een gemeenschap. Alle burgers hebben een bijdrage te leveren. Men gaat in
dit proces op zoek naar de positieve kanten en de talenten die bij iedereen –naast de
beperkingen- aanwezig zijn. Inclusie is een permanent proces waarbij de dimensie
‘handicap’ steeds minder belangrijk wordt. Men ontdekt stap voor stap de persoon achter het
van buitenaf toegekende label ‘handicap’. Inclusie is een fundamenteel recht dat alles te
maken heeft met ‘erbij horen’ en ‘verbondenheid’. Het is dan ook een uitgesproken
relationeel concept. (Van Hove, 1999)
Met inclusie wordt dus bedoeld dat elk gezin het recht heeft om zelf te bepalen of hun kind in
een gespecialiseerde of in een gemende (reguliere) voorziening wordt opgevangen. Het
betekent dus niet dat alle kinderen met ontwikkelingsvragen in de reguliere voorzieningen
worden opgevangen, maar dat elke ouder de keuze heeft. Dat de overheid streeft naar inclusie
op allerlei gebieden betekent voor de kinderopvang dus niet dat alle gespecialiseerde
instellingen in de toekomst hun deuren zullen moeten sluiten, wat een veelvoorkomend
misverstand is. (Vandenbroeck e.a, 2006)
9
1.1.2 deficitmodel versus inclusiemodel Uit onderzoek door de Pedagogische begeleidingsdienst van Gent uit 2003 bleek dat er
verschillende visies bestaan rond inclusie in de kinderopvang:
• Het deficitmodel: Binnen dit model komt de nadruk volledig te liggen op het tekort van
het kind. Het kind wordt dus eigenlijk gereduceerd tot zijn of haar handicap. Het kind
wordt met andere woorden beschouwd als een kind dat afwijkt van de norm.
(Vandenbroeck e.a., 2006)
Diagnose en behandeling door specialisten komt binnen dit model centraal te staan. De
mensen die binnen het deficitmodel denken vinden inclusieve kinderopvang pas
succesvol wanneer het verschil genegeerd kan worden, wanneer het tekort verdwijnt.
Men is dus niet bezig met de manier waarop met verschillen kan omgegaan worden,
maar eerder met de vraag hoe dit verschil kan verdwijnen. Het kind moet in het
deficitmodel zo goed mogelijk ondersteund worden om zich aan te passen en zoveel
mogelijk te lijken op het normale kind. Vanuit dergelijke gedachtegang ontstaat niet
weinig een angst voor het verschillend zijn. Men voelt zich immers maar klaar voor
inclusie wanneer men alle kennis bezit over alle mogelijke verschillen. Dit is uiteraard
niet mogelijk. Meer zelfs, dit overstijgt de taak van verantwoordelijken en begeleiders
van kinderdagverblijven. Het deficitmodel heeft dus ook belangrijke gevolgen voor het
competentiegevoel van de begeleiders in de kinderopvang. Dit deficitmodel is voor
kinderopvang niet significant, want zo ontstaat er minder aandacht voor de kernfunctie
van de kinderopvang, namelijk de plaats van het kind in de groep. Experten binnen de
kinderopvang die dit model volgen vinden inclusieve kinderopvang een mooi, maar
onhaalbaar doel, omdat niet iedereen alle kennis over alle tekorten kan beheersen.
(Vandenbroeck e.a., 2006)
• Het inclusiemodel: Dit denkmodel gaat uit van de diversiteit in de samenleving.
Verschillen tussen kinderen en verschillen tussen de mogelijkheden van die kinderen
worden in dit model in rekening gebracht en niet weggedrukt zoals in het deficitmodel.
Centraal in het integratiemodel staat het recht om erbij te horen, ondanks kleine en
minder kleine verschillen.
10
Een voorbeeld van een organisatie die volgens dit model werkt en denkt is het DECET1
•
.
In dit model staat het ontwikkelingsprobleem van het kind niet centraal en wordt het niet
gezien als een afwijking, maar wel als ‘anders’, als een verschil. Diagnose en
behandeling blijven een noodzaak, maar de opvoeding van het kind in een gewone
omgeving krijgt een gelijkwaardige aandacht. Kort gezegd gaat het in dit inclusiemodel
om kinderopvang met respect voor diversiteit. Ieder kind is uniek en wordt aanvaard in
dit ‘uniek-zijn’. (Vandenbroeck et al, 2006)
Kinderen met specifieke zorgbehoeften worden binnen de kinderopvang gewaardeerd
als persoon en zijn bijgevolg ook welkom in de reguliere kinderopvang. Niet omdat ze
zo snel mogelijk zouden moeten lijken op andere kinderen zonder specifieke
zorgbehoeften, maar net omdat het verschil op zich een eigen belangrijke waarde heeft.
Binnen dit denkmodel is er veel minder sprake van incompetentiegevoelens bij de
begeleiders. In plaats van zich oncompetent te voelen, zetten ze juist hun meest
specifieke competentie in: het empatisch omgaan met kinderen in een groepssituatie. De
begeleiders hebben niet het gevoel zich te moeten specialiseren in therapeutische zorg,
maar zien hun taak als expliciet pedagogisch in. Dit is het grote verschil tussen het
deficitmodel en het inclusiemodel. Binnen het deficitmodel wordt eigenlijk gestreefd
naar een specialistische visie. Binnen het inclusiemodel wordt hier juist niet naar
gestreefd, maar wordt er sterk gehamerd op enkel een pedagogische visie.
1 DECET staat voor Diversity in Early Childhood Education and Training. DECET zorgt voor een netwerking tussen verschillende Europese organisaties met een gelijkaardige waardehechting aan diversiteit bij jonge kinderen.
11
1.1.3 Onderzoek in Vlaanderen
Uit verschillende onderzoeken in Vlaanderen blijkt dat beide denkmodellen binnen inclusieve
kinderopvang nog steeds worden gehanteerd. Dit ondanks het feit dat met het inclusiemodel
inclusie in de correcte zin van het woord natuurlijk veel meer wordt bereikt.
In 1999 werd een pilootproject over inclusieve kinderopvang afgesloten met een studiedag in
Brussel. Vanuit deze studiedag ontstond een verslagboek die werd uitgegeven door de
organiserende instantie, het SIG vzw. De besluitvorming die uit deze studiedag volgde, vat ik
hierbij kort samen:
• Er ontbreekt bovenbouw en er zijn onvoldoende stimulerende
beleidsmaatregelen. Een betere afstemming van de bestaande regels
en normen zou inclusie minder hypothekeren.
• Er is een aangepaste normering van het personeel binnen de
kinderdagverblijven nodig, willen ze aan inclusie doen. Het aspect
specialisering moet uitgebouwd worden. De vraag hoe dit moet
gebeuren, werd echter opengehouden. Er is dus een enorm grote vraag
naar informatie en vorming bij de begeleiders.
• Een multidisciplinaire samenwerking met de verschillende partners is
fundamenteel. Er is grote vraag naar een extern meldpunt, waar
experts en een ondersteunings- en coördinatieteam voor de
samenwerking binnen de regio kunnen zorgen.
Uit andere pilootprojecten in Antwerpen en Gent is ook de brochure ontstaan: “Handleiding
Inclusie van kinderen met specifieke zorgbehoeften.” (Vandenbroeck e.a., 2006). In Gent
begeleidt de Pedagogische Begeleidingsdienst (PBD) al jaren enkele kinderdagverblijven bij
de inclusie van kinderen met specifieke zorgbehoeften. In Antwerpen begeleidt het
Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang enkele kinderdagverblijven hierbij.
(Vandenbroeck e.a., 2006) Neelke Dewulf van de Pedagogische Begeleidingsdienst van de
stad Gent deed onderzoek bij kinderdagverblijven in Gent die inclusief werken en Nathalie
Bockland deed dit onderzoek over bij 50 Antwerpse kinderdagverblijven. (Bockland, 2006)
Enkele belangrijke conclusies uit de brochure zijn:
12
• Het ondersteunen van begeleiders is essentieel. Deze ondersteuning
zal er op gericht zijn om hun kerncompetenties verder te laten
ontwikkelen en om netwerken op te bouwen met specialisten, waarin
ouders centraal staan. De ondersteuning (of vorming) gaat beter niet
over algemene informatie over verschillende handicaps en hun
behandeling, omdat dit mensen niet echt vooruithelpt in het opvangen
van een concreet kind, omdat dit het deficit-denken versterkt en dus
de weerstand eerder groter dan kleiner maakt. (Vandenbroeck, e.a.,
2006)
• Sommige teams ontkennen het verschil tussen kinderen volledig. Dit
vanuit de goed bedoelde intentie om niemand ‘voor te trekken’.
Inclusie vraagt echter dat het verschil wel degelijk erkend wordt en
dat de opvang zich aanpast. (Dit vanuit het idee dat het kind zich niet
moet aanpassen aan de omgeving, maar eigenlijk net andersom). Deze
aanpassingen blijken na verloop van tijd goed voor alle kinderen. Zij
getuigen dan ook dat het werken aan inclusie eigenlijk werken is aan
kwaliteit voor iedereen.
Neelke Dewulf ging ook nog, in 2003, twee kinderdagverblijven in Gent volgen die aan
inclusie doen en zich naar de buitenwereld toe ook profileren als inclusieve
kinderdagverblijven. In 2005 volgde een verslag van alle bevindingen hierrond. (Dewulf,
2005)
• Er is een nood aan vorming voor begeleiders en/of verantwoordelijken
die zich in de toekomst willen engageren om een kindje met een
specifieke zorgbehoefte op te vangen. Een algemene vorming rond het
diversiteitsdenken is aangewezen gezien de kinderdagverblijven
vooral nog kijken naar het kind vanuit het deficitmodel. Een kijk die
zich vooral focust op beperkingen van het kind.Het is niet de
bedoeling om de begeleiders te specialiseren in de diverse handicaps
van kinderen, maar ze te leren samenwerken met ouders en ambulante
deskundigen vanuit hun specifieke deskundigheid in groepsopvang.
Ook een vorming rond het luik individualiseren binnen groepsopvang
lijkt noodzakelijk.
13
• Een algemeen besluit: het opvangen van kinderen met een specifieke
zorgbehoefte brengt de algemene pedagogische kwaliteit van de
kinderopvang in kaart. Deze kinderen vormen als het ware een
waardemeter voor de kwaliteit: wat goed is voor kinderen met een
extra zorgvraag, is goed voor alle kinderen. (Dewulf, 2005)
Het HIVA2
• Ouders van kinderen met een specifieke zorgbehoefte werden de
vraag voorgelegd of ze zouden opteren voor een opvangvorm die zich
uitsluitend richt naar kinderen met een handicap, dan wel voor een
opvangvorm waar zowel kinderen met een handicap als kinderen
zonder handicap worden opgevangen. De overgrote meerderheid van
de ouders van kinderen met specifieke zorgbehoeften verkiezen een
gemengde opvangvorm. Uit de commentaren leren we dat vooral
pedagogische overwegingen hierbij een doorslag geven: “het is beter
voor de ontwikkeling van het kind.”, “er is geen verschil in opvoeding
nodig, er is enkel meer geduld nodig.” (Vanpée e.a., 2000)
tenslotte leverde ook een belangrijke bijdrage in het onderzoek naar inclusieve
kinderopvang binnen kinderdagverblijven. Ik geef u ook even de belangrijkste conclusies
mee:
1.1.4 Kritische bedenkingen Deze onderzoeken in Vlaanderen kunnen we op verschillende plaatsen zetten op het
continuüm die ligt tussen het deficit- en het inclusiedenken:
• Het onderzoek door het Sig vzw leunt toch sterk aan bij het
deficitdenken. Dit wordt vooral duidelijk bij de eerder aangehaalde
besluitvorming. Men neigt naar specialisering van het personeel om
tot inclusie te komen, hoewel ik eerder al aantoonde dat het bij
inclusie net niet gaat om een specialistische visie, maar om een
pedagogische visie.
2 HIVA = Hoger Instituut voor de Arbeid, een beleidsgericht onderzoeksinstituut van de Koninklijke Universiteit van Leuven.
14
• Uit de brochure die ontstond uit de onderzoeken in Antwerpen
(Nathalie Bockland) en Gent (Neelke Dewulf) blijkt dan weer een
hantering van een volwaardig inclusiedenkmodel. Men erkent de nood
aan goede vorming van personeel binnen kinderdagverblijven die aan
inclusie (willen) doen, maar deze vorming hoeft niet over alle
mogelijke handicaps te gaan, want deze vorm van ondersteuning
versterkt net het deficitdenken en dat wil men precies uit de weg gaan.
• Het onderzoek van het HIVA concentreert zich op de ouders van
kinderen met specifieke zorgbehoeften en hun kiesgedrag naar
kinderdagverblijven toe. Van daaruit kan dus weinig gezegd worden
over de mate van inclusiedenken over de betrokken
kinderdagverblijven.
1.1.5 Internationaal onderzoek Ook in Engeland is sinds midden jaren ’90 sprake van een evolutie naar inclusie binnen de
kinderopvang. Deze hernieuwde aandacht kwam er mede door ‘The Children Act’ van 2004
waarin men komaf maakt met de tot dan toe gebruikte systemen binnen de kinderopvang en
het onderwijs. In deze systemen werd er –goed bedoeld- steeds teruggevallen op exclusie.
‘The Children Act’ zorgde met andere woorden voor het zetten van de eerste stappen naar de
inschakeling van kinderen met specifieke zorgbehoeften in het reguliere circuit van
kinderopvang en onderwijs wanneer men dit verkiest. Daarmee wil the Children Act bereiken
dat kinderen met een specifieke zorgbehoefte en hun ouders niet langer het slachtoffer worden
van discriminatie, lage verwachtingen en het stuiten op fysieke en sociale barrières bij het
participeren in de maatschappij. In Engeland wordt nu ook zoveel mogelijk gestreefd naar
inclusie in de binnen deze masterproef bedoelde zin van het woord. Dit echter vanuit een
ander vertrekpunt: kinderen konden door de verafgelegen aangepaste kinderdagverblijven en
scholen geen peergroep opbouwen dicht bij huis. Wanneer men dan niet naar het
kinderdagverblijf moest of wanneer het schoolvakantie was, bleken er geen vriendjes in de
buurt om mee af te spreken. Dit zorgde dus opnieuw voor een sociaal isolement. (Evans &
Plumridge, 2007)
15
Men wil er dus streven naar een ‘inclusief aanbod’ waarmee men een aanbod bedoelt die open
en bereikbaar is voor kinderen met én kinderen zonder specifieke zorgbehoeften. Een aanbod
dus, waarbij de barrières van eventuele handicaps weggewerkt worden, zodat alle kinderen er
kunnen aan participeren. (Evans & Plumridge, 2007)
Uit onderzoek door de universiteiten van Nebraska, Iowa en California blijkt een andere visie
op inclusie. Op deze plaatsen hamert men net wel sterk op de nood aan een goede kennis van
allerlei handicaps en afwijkingen in de ontwikkeling. Zij stellen dat een gebrek aan enige
basiskennis hierover zelfs leidt tot een afnemende kwaliteit van kinderopvang in Amerika.
Nog een treffend resultaat uit dit onderzoek dat past binnen deze context van inclusie is dat de
lage kennis rond specifieke zorgbehoeften vaak leidt tot een negatieve houding tegenover
inclusie in al zijn vormen. ( Knoche, e.a., 2006)
1.1.6 Kritische bedenkingen Ook deze buitenlandse onderzoeken wijzen op denkwijzen die op verschillende plaatsen op
het continuüm tussen inclusiedenken en deficitdenken geplaatst kunnen worden:
• Het onderzoek uit Engeland wijst op een vorm van inclusiedenken
waarbij in Vlaanderen eigenlijk nooit werd stilgestaan. Men kiest het
pad van de inclusie, maar men vertrekt vanuit een andere
startgedachte. Toch ben ik geneigd om deze vorm van denken ook
naar het inclusiedenken te laten neigen. Dit omdat ook wordt
vertrokken vanuit het idee dat er niet moet gehamerd worden op de
verschillen tussen kinderen, maar dat ieder kind het recht heeft op een
leven zonder sociaal isolement.
• Het Amerikaans onderzoek laat de weegschaal van de inclusie dan
weer helemaal omslaan naar de kant van het deficitdenken. Hier wordt
opnieuw heel sterk gehamerd op het belang van goede kennis van het
personeel in kinderdagverblijven over allerhande aandoeningen en
handicaps bij kinderen.
16
1.1.7 Discussiepunten
Er bestaan dus meerdere denkwijzen dan puur inclusiedenken en puur deficitdenken. We
kunnen spreken over een continuüm tussen deze twee uitersten in het denken over inclusie.
Om dit ook in de praktijk aan te duiden, ging ik voor mijn onderzoek via Neelke Dewulf van
de PBD Gent op zoek naar kinderdagverblijven die telkens op een andere plek in dit
continuüm geplaatst kunnen worden. Daarover later meer. Vanuit de literatuurstudie kan de
vaststelling van dit continuüm vlot gebeuren, maar de vraag rijst al snel wat de oorzaak is van
de verschillen in denken over inclusie. Er is ook duidelijk geen sprake van enkel verschillen
hierin op internationaal niveau, maar ook in Vlaanderen bestaan deze verschillen.
We zien vanuit deze internationale literatuurstudie ook dat inclusie een internationale
beweging blijkt te zijn. Men streeft in de meest uiteenlopende landen naar inclusie, maar dit
gebeurt wel vanuit verschillende uitgangspunten, vanuit verschillende beweegredenen.
1.2 Regelgeving in Vlaanderen Het is van belang dat inclusie binnen kinderopvang op een kwalitatief verantwoorde wijze
verloopt. Om deze kwaliteit te kunnen garanderen drong een regelgeving hierrond zich op. De
Raad van Bestuur van K&G besliste op 10 juli 2002 op welke wijze K&G de kwaliteit van
zulke opvang desgevallend zal beoordelen.
Voorzieningen met een inclusief opvangaanbod, dienen volgens het vermelde ministerieel
besluit van 9 juli 20013
• 1. De inclusieve opvang wordt expliciet gedefinieerd en uitgewerkt in het
kwaliteitsbeleid van de voorziening (art. 18). Deze voorwaarde geldt uiteraard enkel
voor de erkende opvangvoorzieningen, niet voor de zelfstandige
opvangvoorzieningen. Deze worden immers niet gevat door het decreet van 29 april
1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen.
aan twee voorwaarden te voldoen om de extra financiële
ondersteuning toegekend te kunnen krijgen:
3 Zie bijlage 2.
17
• 2. De opvangvoorziening zorgt voor een aangepaste infrastructurele en pedagogische
opvang van het kind met een specifieke zorgbehoefte (art. 19). De wijze waarop dit
zal gebeuren, wordt door de voorziening reeds aangegeven in het document waarmee
de extra vergoeding bij Kind en Gezin wordt aangevraagd. Een toestemming van
Kind en Gezin impliceert een akkoord met de in de aanvraag voorgestelde aanpak.
(Verniest, 2002)
Het besluit regelt dus enkel de inclusieve kinderopvang. Voorzieningen die zich uitsluitend
richten op de opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte vallen niet onder de
bepalingen van dit besluit.
Om welke financiële steun gaat het nu precies? De financiering is tweeledig opgebouwd en
wordt toegekend vanaf de eerste dag dat het kind met specifieke zorgbehoefte in het
kinderdagverblijf wordt opgevangen:
De financiële ondersteuning per toegekende plaats: Het aantal plaatsen waarvoor
de voorziening financiële steun krijgt wordt door Kind & Gezin vastgelegd. In de
praktijk gaat het om minimum drie plaatsen per voorziening en maximum één derde
van de gehele opvangcapaciteit van de voorziening. Om in aanmerking te komen
voor deze specifieke financiële ondersteuning, moet aan een aantal voorwaarden
voldaan zijn.
De financiële ondersteuning per opvangprestatie: een kinderdagverblijf met een
inclusief opvangaanbod kan een aanvullend bedrag krijgen per dag en per kind,
ongeacht de aanwezigheidsduur. Deze ondersteuning staat los van het aantal
toegekende structurele plaatsen.
Op 26 april 2005 werd de regelgeving betreffende deze financiële ondersteuning enigszins
aangepast. Voordien was de toekenning van de extra financiële ondersteuning beperkt tot
telkens één jaar. De ondersteuning moest met andere woorden elk jaar opnieuw aangevraagd
worden. Nu is dit dus niet langer het geval. De toekenning is in principe geldig zolang het
voor het kind nodig is.
18
1.3 Leadership en begeleiding
1.3.1 Leadership gedefinieerd
Northouse neemt volgende stelling rond ‘leadership’ in: “Er zijn bijna evenveel definities van
leadership als mensen die een definitie van dit begrip hebben proberen te vormen. Ook hij
goot dit begrip in 2001 in een definitie.
Leiderschap(leadership) is een proces waarbij een individu een groep individuen beïnvloedt
om een gemeenschappelijk doel te bereiken.
De onderlijnde begrippen worden hierbij verder toegelicht.
• Een proces: er wordt hiermee geen lineair, maar een interactief
gebeuren bedoeld tussen de leider en de volgers.
• Een groep: enkel in groepen kan leiderschap plaatsvinden.
• Beïnvloeding: dit is een sine qua non in leiderschap. Zonder
beïnvloeding is er met andere woorden geen leiderschap.
• Gemeenschappelijk doel: binnen deze context is leiderschap bedoeld
om een bepaald doel te bereiken of een gemeenschappelijke taak te
volbrengen. (Northouse, 2001)
Wijnen nam deze definitie van leiderschap ten harte, maar ging er nog verder op bouwen:
Leidinggeven is kortgezegd: “het doel bereiken en de goede sfeer behouden.” (Wijnen, 2006)
Volgens Wijnen gaat het niet enkel om een proces, maar neemt de concrete inhoud een even
belangrijke positie in. Deze stelling wordt duidelijk toegelicht in volgend schema:
19
Kort toegelicht:
Resultaatgericht Effectiviteit staat hier centraal, het gaat om
het te behalen resultaat. Regels, structuren,
procedures, enz. zijn hulpmiddel en staan in
dienst van het te behalen resultaat.
Ontwikkelingsgericht Stilstand is achteruitgang. De dienst of
afdeling wil zich nadrukkelijk bezighouden
met vernieuwing en ontwikkelingen. Dat
geldt niet enkel voor inhoudelijke
ontwikkelingen, maar ook voor de
ontwikkeling van de organisatie en de
mensen die de organisatie vormen.
Flexibel Doelgerichtheid vraagt flexibiliteit.
Ontwikkelingen gaan steeds sneller en lopen
dwars door de organisatie heen. Dat vraagt
verandering van een beheersmatige naar een
meer organische en vaak projectmatige
aanpak.
Inhoud Proces
Resultaatgericht
Ontwikkelingsgericht Flexibel
Betrokken
Verantwoordelijk respectvol
20
Betrokken Betrokkenheid bij het werk, bij het te leveren
resultaat en bij de collega-medewerkers.
Leidinggeven kan niet gebeuren van op een
afstand, maar vereist een nauw contact tussen
medewerker en leidinggevende.
Verantwoordelijk Het nemen van eigen verantwoordelijkheid is
een belangrijk onderwerp. Het maakt de
organisatie sterker en effectiever.
Respectvol Respectvol omgaan met elkaar, lijkt
vanzelfsprekend, maar het moet in de
praktijk ook zo functioneren.
(Wijnen, 2006)
Daft tenslotte definieert leiderschap op gelijkaardige wijze. Ook hij creëerde een schema om
deze definitie toe te lichten. Dit schema weerhield er mij van om de heel uitgebreide definitie
in deze masterproef op te nemen.
Schema: wat houdt leiderschap in?
invloed intentie
Leider-schap Pers.
Verant
Veran- dering
Gem. doel
Vol-gers
21
1.3.2 De Top-down en Bottom-up strategie
Leidinggeven kan van onderuit (bottom-up) en van bovenaf (top-down).
Top-down betekent dat je als leidinggevende je visie aan de medewerkers oplegt. Vertaald
naar het onderwerp van deze masterproef zou dit betekenen dat de verantwoordelijke binnen
het kinderdagverblijf zijn/haar visie over inclusie oplegt aan de begeleiders. Een dergelijke
aanpak biedt de begeleiders te weinig ruimte om hun weerstanden, eventuele angst of vragen
te uiten. Bovendien maakt een dergelijke aanpak te weinig gebruik van dynamiek, de ervaring
en know-how die begeleiders hebben in het omgaan met hun groep. (Vandenbroeck e.a.,
2006) Ardon stelt dat bij een top-down-aanpak verandering is gepland en geprogrammeerd.
Deze geplande veranderingsprojecten hebben een duidelijk doel en uitgebreide plannen die
langs een lineair proces naar dit doel leiden. (Ardon, 2006)
Bottom-up betekent dat je als leidinggevende afwacht tot je medewerkers klaar zijn voor je
visie. Vertaald naar inclusie binnen kinderdagverblijven zou dit betekenen dat de
verantwoordelijke afwacht totdat de begeleiders klaar zijn voor inclusie en zelf de evolutie
ernaartoe in gang zetten. Dit houdt dan weer het gevaar in dat je erg lang kan wachten, want
er zal altijd wel een begeleider zijn die de vernieuwing niet ziet zitten. Bovendien is de
beslissing om een inclusieve kinderopvang te realiseren een zaak van het pedagogisch beleid
en dus de verantwoordelijkheid van de leidinggevende met het organiserend bestuur. Het kan
dus niet dat de beslissing om aan de slag te gaan, volledig afhangt van de ‘goodwill’ van het
personeel (Vandenbroeck e.a., 2006). Ardon ziet bij een bottom-up-aanpak een
veranderingsproces dat gebaseerd is op samenwerking van leidinggevenden en medewerkers
die een sterk iteratief karakter heeft. Verandering ontstaat hier gaandeweg en is minder
gepland en geprogrammeerd. (Ardon, 2006)
In de praktijk zullen verantwoordelijke en bestuur een kader uitwerken en binnen dat kader
(de krijtlijnen) dat zich duidelijk voor inclusie uitspreekt, dienen de begeleiders alle ruimte te
krijgen om samen te zoeken hoe ze die krijtlijnen gaan toepassen in hun concrete situatie.
(Vandenbroeck e.a, 2006)
22
Met andere woorden is de wisselwerking van een top-down mét een bottom-up-approach de
meest aangewezen aanpak binnen het leiderschap om te evolueren naar inclusie binnen
kinderdagverblijven. Ook de Roode4
stelt dat de leidinggevende van vandaag steeds meer
dualistisch zal moeten kunnen werken: sturen én delegeren, top-down én bottom-up
organiseren, ondersteunen én beheersen. (de Roode, 2006)
Ik vind het belangrijk om hierbij even aan te stippen wie er nu precies de leidinggevenden zijn
binnen deze masterproef. Met ‘leidinggevenden’ bedoel ik de personen die aangeduid worden
met ‘verantwoordelijken’ binnen de betrokken kinderdagverblijven. Anders dan de
begeleiders (vroeger kinderverzorgsters) vormen zij (meer) de brug naar de buitenwereld met
zijn beleid en regelgeving. Diensten die deze verantwoordelijken begeleiden in de
ontwikkeling van een visie die inclusie hoog in het vaandel draagt, zijn dus niet de
leidinggevenden binnen dit verhaal. Deze personen worden onder de noemer ‘begeleiding’
geplaatst.
Uit mijn onderzoek blijkt dat de visie van de leidinggevende in grote mate ook de visie van
het hele kinderdagverblijf bepaalt. Daarover later meer.
4Als organisatieadviseur, consultant, trainer begeleidt en adviseert Peter de Roode organisaties, onderwijsinstellingen en ondernemers onder meer op het terrein van strategie, organisatie ontwikkeling, klantgerichtheid en omzetverbetering. Zijn passie is om mensen te helpen zichzelf te ontwikkelen, zijn specialisme is verandermanagement
23
1.4 Besluit en probleemstelling Uit voorgaande onderzoeken is dus gebleken dat binnen kinderdagverblijven twee
denkmodellen kunnen gevolgd worden. Er is enerzijds het inclusiemodel en anderzijds het
deficitmodel. Er wordt nu nog steeds van beide denkmodellen uitgegaan. Uit diezelfde
onderzoeken blijkt echter dat de kinderdagverblijven die uitgaan van het inclusiemodel veel
verder staan in de inclusie van kinderen met een specifieke zorgbehoefte. Uit de resultaten
van de onderzoeken die gebeurden in Gent en Antwerpen naar inclusie binnen
kinderdagverblijven is de vraag gerezen die centraal staat binnen deze masterproef.
Wat zorgt er nu voor dat sommige kinderdagverblijven al veel verder zijn geëvolueerd binnen
deze inclusiegedachte dan andere? In deze masterproef ga ik concreet op zoek naar de
beïnvloeding van leiderschap en begeleiding binnen de overgang van deficit- naar
inclusiemodel.
24
2. Methodologie 2.1 Case study Voor het voltooien van deze masterproef koos ik voor kwalitatief onderzoek. Kwalitatief
onderzoek geeft een beeld van de wensen, ervaringen, meningen of behoeften van de
doelgroep (Right Marktonderzoek, 2007). Binnen dit kwalitatief onderzoek koos ik voor het
afnemen van interviews en laten invullen van vragenlijsten5
; dit naast een beperkt
internationaal literatuuronderzoek. Met andere woorden koos ik binnen het kwalitatief
onderzoek voor de Case Study of, met andere woorden, voor de gevalsstudie.
Wat is een case study?
Bij een case study of gevalstudie wordt een verschijnsel ’CASE’ of verschijnselen
bestudeerd:
• bij één of enkele dragers (eveneens cases genoemd) van het verschijnsel: individu,
groep, programma,organisatie, gebeurtenis ....
• in een natuurlijke omgeving, dus verschijnsel in context
• over een bepaalde periode
• waarbij meestal diverse databronnen worden gebruikt: documenten, interviews,
participerende observatie, vragenlijst ...
• waarbij de onderzoeker gericht is op een gedetailleerde beschrijving van stabiliteit
en verandering van tal van variabelen, en het daardoor op het spoor komen van
verklaringen van processen
• en deze beschrijvingen en verklaringen getoetst worden (door bespreking met,
voorleggen van tussen- en eindresultaten) aan de beschrijvingen en verklaringen die
door de onderzochten zelf worden gegeven
• waarbij - als het veranderingsgericht onderzoek betreft - men poogt aan een gewenste
verandering een breed draagvlak te verschaffen
Yin (1986): A case study is an empirical inquiry that:
• investigates a contemporary phenomenon within its real-life context; when
• the boundaries between phenomenon and context are not clearly evident; and in which
• multiple sources of evidence are used.
5 Zie bijlage 1.
25
Hutjes en van Buuren (1996):
Bij een gevalstudie gaat het om de intensieve bestudering van een verschijnsel binnen zijn
natuurlijke situatie, zodanig dat de verwevenheid van relevante factoren behouden blijft.
(Schuyten, 2005)
Via de pedagogische begeleidingsdienst van Gent kreeg ik de nodige adressen van
kinderdagverblijven die aan inclusieve kinderopvang doen. Deze kinderdagverblijven kunnen
direct ingedeeld worden in twee soorten: één kinderdagverblijf die zich echt naar buiten toe
profileert als inclusieve kinderdagverblijf en twee kinderdagverblijven die momenteel
kinderen opvangen met specifieke zorgbehoeften, maar die zich niet naar buiten toe profileren
als inclusief kinderdagverblijf.
De betreffende kinderdagverblijven kregen een brief toegestuurd met de vraag naar
medewerking aan mijn masterproef. Nog diezelfde week regelde ik via telefonisch contact de
nodige afspraken. De interviews werden afgenomen bij zowel begeleiders als
verantwoordelijken. Ook de vragenlijsten werden in onderling overleg met het hele team
ingevuld. Voor het invullen van deze vragenlijsten liet ik de medewerkers van de betreffende
kinderdagverblijven de nodige tijd. Ik bracht persoonlijk de vragenlijsten en ging die ook
persoonlijk terug ophalen. De vragenlijsten werden bovendien van een begeleidende brief
voorzien met alle nodige informatie rond het onderzoeksopzet.
2.2 Welke kinderdagverblijven werden bevraagd? Concreet gaat het om één kinderdagverblijf die zich naar buiten toe echt profileert als
inclusief kinderdagverblijf. Bij de twee andere kinderdagverblijven is dit niet zo, het gaat dan
om reguliere kinderdagverblijven die kinderen met specifieke zorgbehoeften opvangen, maar
niet bewust als inclusieve kinderdagverblijven naar buiten treden. Verder zal ik het
kinderdagverblijf dat zich naar buiten profileert als inclusief kinderdagverblijf
‘kinderdagverblijf A’ noemen. De overige twee noem ik voortaan ‘kinderdagverblijf B en C’.
Kinderdagverblijf A is een erkend kinderdagverblijf met een capaciteit van 70 kinderen van
acht weken tot drie jaar. Er wordt ten allen tijde gestreefd naar individuele aandacht en het
stimuleren van het sociaal gedrag bij elk kind. Er wordt veel aandacht besteed aan flexibiliteit
door het inspelen op de eigenheid en het eigen ritme van elk kind. (Stad Gent, 2007)
26
Concreet wordt er gewerkt met een verticale leefgroep, twee babygroepen en twee
peutergroepen. Kindvriendelijk staat voor veilig en met voldoende prikkels die de interesse
van verschillende kinderen opwekt. Bij alle informatie die naar de buitenwereld wordt
gegeven, wordt duidelijk aangegeven dat het kinderdagverblijf openstaat voor iedereen, ook
voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte. (Stad Gent, 2007)
Voordien werden geen kinderen met specifieke zorgbehoeften opgevangen in dit
kinderdagverblijf. Maar het gebeurde wel verschillende keren dat kinderen pas tijdens hun
verblijf in het kinderdagverblijf bepaalde achterstanden ontwikkelden. Deze kinderen bleven
wel welkom in kinderdagverblijf A. Mede daardoor was de interesse van het merendeel van
de kinderverzorgsters gewekt om daarin verder te gaan en werd de vraag vanuit de
begeleidsters zelf gesteld om zich als kinderdagverblijf naar buiten toe te profileren als
inclusief kinderdagverblijf. Deze vraag werd ook gesteld vanuit de ‘andere kant’, vanuit Kind
& Gezin en de ouders van kinderen met specifieke zorgbehoeften. Er werden al regelmatig
kinderen met specifieke zorgbehoeften opgevangen binnen kinderdagverblijf A. Momenteel
worden er drie kinderen met een duidelijk uitgesproken zorgbehoefte opgevangen binnen dit
kinderdagverblijf. Kind per kind wordt besproken door het volledige team. Dan wordt een
beslissing genomen over hoe de opvang van elk specifiek kind er zal uitzien. Men voelde in
de periode dat deze bevraging plaatsvond wel dat men op de limiet zat qua opvang van
kinderen met een specifieke zorgbehoefte. Met andere woorden: drie kinderen met een
specifieke zorgbehoefte opvangen was in deze periode het maximum om de kwaliteit van de
opvang voor alle kinderen te garanderen.
Kinderdagverblijf B is een erkend kinderdagverblijf met een capaciteit van 79 kinderen van
acht weken tot drie jaar. De kwaliteit van de opvang wordt gegarandeerd door een team van
geschoold personeel, bestaande uit een arts, leidinggevenden –waaronder verpleegkundigen-,
een kinderverzorgende en onderhoudspersoneel. Een respectvolle en individuele benadering
van kinderen en ouders wordt heel belangrijk geacht. Alle kinderen worden als evenwaardig
gezien en diversiteit wordt gezien als de basis voor een opvoeding in verdraagzaamheid.
Verder wordt er gestreefd naar het blijvend stimuleren en begeleiden van de totale
ontwikkeling van de kinderen. Hierbij wordt een zekere nadruk gelegd op taalontwikkeling en
sociale vaardigheden. (Stad Gent, 2007)
27
Over de hele periode van 0 tot drie jaar zijn de kinderen verdeeld in semi-verticale groepen.
Dit betekent dat kinderen lang bij dezelfde begeleider blijven. Er wordt maar een keer
gewisseld van begeleider, samen met de vriendjes. (Stad Gent, 2007)
De allerkleinsten krijgen de vrijheid om hun eigen ritme te volgen. Kinderen die moe zijn,
kunnen rustig slapen en snoezelen. Kinderen die uitgerust zijn en vol speelkriebels zitten,
kunnen naar hartelust spelen in de leefruimte die dus gescheiden is van de slaapruimte.
Contact met de ouders wordt hoog in het vaandel gedragen. Er worden af en toe
ouderactiviteiten georganiseerd en men houdt graag de ouders op de hoogte van alles wat er
binnen het kinderdagverblijf gebeurt. Er wordt met andere woorden steeds voldoende tijd vrij
gemaakt voor de breng- en haalmomenten. (Stad Gent, 2007)
Binnen de informatie die wijd wordt verspreid wordt niet expliciet aangegeven dat kinderen
met specifieke zorgbehoeften welkom zijn, maar zoals uit de praktijk blijkt, worden ook deze
kinderen met open armen ontvangen. Op het moment dat de vragenlijsten werden verspreid,
verbleef één kindje met specifieke zorgbehoeften in kinderdagverblijf B. Er was net een ander
kindje met specifieke zorgbehoeften vertrokken uit het kinderdagverblijf om in te stappen in
het regulier onderwijs.
Kinderdagverblijf C tenslotte is ook een erkend kinderdagverblijf. Er is een capaciteit van 39
kinderen van 7 weken tot 3 jaar. Het kinderdagverblijf geeft zelf aan bewust voor een
kleinschaligere aanpak te kiezen. De kleinschaligheid van het kinderdagverblijf
vergemakkelijkt volgens hen spontane contacten tussen ouders en personeel. (Stad Gent,
2007)
Veiligheid en geborgenheid worden sterk aangestipt door kinderdagverblijf C. Daarom staan
huiselijkheid, gezelligheid en het zich goed voelen binnen het kinderdagverblijf voorop. Het
kind wordt gestimuleerd door middel van individuele aandacht waarbij het eigen ritme van het
jonge kind gerespecteerd wordt. (Stad Gent, 2007)
Er wordt gewerkt met semi-verticale groepen van acht weken tot achttien maanden en van
achttien maanden tot de kleuterleeftijd. Ook in dit kinderdagverblijf veranderen kinderen dus
slechts één keer van begeleider en dit samen met de hele groep vriendjes van dezelfde leeftijd.
(Stad Gent, 2007)
28
Binnen kinderdagverblijf C verbleef geen enkel kind met een specifieke zorgbehoefte op het
ogenblik van de ondervraging. Voordien verbleven er al meerdere kinderen met een
specifieke zorgbehoefte binnen het kinderdagverblijf. Ik vrees dat de onderzoeksresultaten
van dit kinderdagverblijf licht verkleurd werden door het feit dat de opvang van het laatste
kindje met een specifieke zorgbehoefte minder goed afliep volgens de begeleidster die ik in
eerste instantie sprak. Doordat het kindje in kwestie heel veel zorg vroeg, moesten ze het op
een bepaald moment laten overstappen naar gespecialiseerde zorg, omdat de opvang van de
andere kinderen eronder begon te lijden.
2.3 Wie werd precies bevraagd binnen de kinderdagverblijven? Binnen kinderdagverblijven A en B werden de vragenlijsten afgegeven aan de
verantwoordelijken, maar ze werden ingevuld in samenspraak met de begeleiders van de
kinderen.
De bijkomende vragen in het interview werden in beide gevallen voornamelijk beantwoord
door de verantwoordelijke.
Bij kinderdagverblijf C lag het helemaal anders. Hier werd de vragenlijst enkel ingevuld door
de begeleidsters van de kinderen. De bijkomende vragen werden ook voornamelijk door hen
beantwoord, slechts hier en daar minimaal genuanceerd of aangevuld door de
verantwoordelijke.
Door de weinige contacten met de verschillende medewerkers binnen de verschillende
kinderdagverblijven, kon ik moeilijk uitmaken wie zich een deficitbenadering en wie zich een
inclusiebenadering eigen maakte. Het is natuurlijk niet helemaal correct om de drie
kinderdagverblijven telkens op hun geheel deficit- of inclusieminded voor te stellen. Toch kon
ik uit hun manier van werken en de summiere verslagen uitmaken welk kinderdagverblijf zich
op welke plaats ongeveer bevond op het continuüm tussen deficit- en inclusiedenken. Om mij
ervan te vergewissen dat er geen fout in de resultaten is geslopen, zou ik me volledig moeten
inwerken in de verschillende kinderdagverblijven. Dan pas zouden mijn interpretaties voor
waar kunnen aangenomen worden. Toch benadruk ik hierbij graag dat de drie
kinderdagverblijven een plaats op het continuüm krijgen en niet alle medewerkers
afzonderlijk!
29
3.Resultaten
3.1. Weergave van de antwoorden op de vragen die gesteld werden
via de vragenlijsten en de interviews
In eerste instantie wil ik de vragen overlopen die in ieder geval terugkeerden bij de drie
kinderdagverblijven. Per hoofdstukje worden de antwoorden op telkens één vraag
weergegeven door de drie kinderdagverblijven. Er zal telkens duidelijk worden aangegeven
welk antwoord door welk kinderdagverblijf werd gegeven.
3.1.1. Het opstarten van inclusieve kinderopvang. Uit de verschillende bevragingen bleek dat inclusieve kinderopvang op heel verschillende
manieren opgestart wordt. Bij kinderdagverblijf A was er grote interesse gegroeid bij
verschillende teamleden om meer kinderen op te vangen na eerdere opvang van enkele
kinderen met specifieke zorgbehoeften. Er was ook een expliciete vraag van bovenaf
(daarmee wordt de stad Gent bedoeld) die ervoor heeft gezorgd dat het inclusief worden van
het kinderdagverblijf in een stroomversnelling kwam. Er worden regelmatig opleidingen
gevolgd door verantwoordelijken en begeleiders binnen dit kinderdagverblijf. Concreet gaat
het hier om opleidingen in communicatie met ouders en instanties die goede inclusieve
kinderopvang mee waarborgen en opleidingen rond het opbouwen van netwerken wanneer
wordt gewerkt met kinderen met een specifieke zorgbehoefte.
De factoren die in de kinderdagverblijven B en C meespeelden om aan inclusieve opvang te
doen zijn:
• De vraag komt rechtstreeks van een gezin uit de buurt van wie andere kinderen al
opgevangen worden door het kinderdagverblijf.
• De kinderdagverblijven met structurele plaatsen voor inclusie zijn volzet. Het feit dat
plaatsen voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte volzet zijn binnen de
kinderdagverblijven die zich echt profileren als inclusief kinderdagverblijf neemt de
vraag naar opvang van dergelijke kinderen niet weg. Anderen kinderdagverblijven
gaan toch in sommige gevallen deze kinderen opvangen. Dit is dus het geval binnen
de kinderdagverblijven B en C. Zij worden dus ook inclusief in hun werking zonder
dat ze zich naar buiten toe profileren als inclusief.
30
• De belangrijke pedagogische visie van de kinderdagverblijven: alle kinderen zijn
welkom. Diversiteit en respect staan centraal.
3.1.2. Voorbereiding van de kinderdagverblijven vooraleer over te gaan tot inclusie.
Het kinderdagverblijf A gaat de mogelijkheid tot die inclusieve opvang beperken tot de
verticale leefgroepen van nul tot drie jarigen, dit door organisatorische redenen.
Afhankelijk van de zorg die het kind nodig heeft wordt er contact opgenomen met de
thuisbegeleidingsdienst. Dit blijkt bijvoorbeeld zeker nodig bij de opvang van kinderen met
visuele problemen. In dit kinderdagverblijf vonden geen infrastructurele aanpassingen plaats,
er werden echter wel bewuste aankopen in de planning opgenomen. Zo zorgde men er voor
aangepast speelgoed dat ook voor kinderen met specifieke zorgbehoeften prikkelend,
stimulerend en leuk is.
Tussen de kinderdagverblijven B en C is een belangrijk verschil merkbaar bij de
voorbereidingen die werden getroffen tot inclusieve opvang. Bij kinderdagverblijf C werd
verschillende malen aangehaald dat de begeleiders niet op voorhand werden ingelicht dat er
een kind met specifieke zorgbehoeften zou opgenomen worden in het kinderdagverblijf. Er
werd ook achteraf niet besproken met de begeleiders hoe de ervaring was of hoe het kind
evolueerde in de verdere thuissituatie. Bij dit kinderdagverblijf ligt de beslissing van het al
dan niet opnemen van een kind met een specifieke zorgbehoefte louter bij de
verantwoordelijken.
Bij kinderdagverblijf B echter wordt vooraleer een kind met specifieke zorgbehoeften wordt
opgevangen eerst met de begeleiders overleg gepleegd. De voor- en nadelen worden
overlopen voor het kind wordt opgevangen. Wanneer het kind dan wordt opgevangen is er een
ruime aanpassingsperiode voorzien. Wanneer gemerkt wordt dat het kindje zich niet goed
voelt in het kinderdagverblijf of dat de zorg voor de begeleiders te zwaar blijkt, worden
andere opvangmogelijkheden gezocht in samenspraak met alle betrokkenen. Er worden ook
veel gesprekken gevoerd met de ouders op voorhand en er is een nauwe samenwerking met de
verantwoordelijke voor inclusie van de pedagogische begeleidingsdienst. Dit door regelmatig
overleg met de PBD.
31
Ook bij kinderdagverblijven B en C gebeurden geen infrastructurele aanpassingen.
3.1.3. Wat kan er nog beter?
Uit de bevraging van kinderdagverblijf A bleek dat een goede samenwerking uiterst
belangrijk is. Dit zowel binnen het kinderdagverblijf zelf als met professionelen buiten het
kinderdagverblijf. Ook een goede opleiding is van groot belang. De laatste jaren werd veel
meer energie gepompt in deze bijscholingen voor begeleiders en verantwoordelijken. Bij
bepaalde teamleden werd echter een teveel van deze bijscholingen vastgesteld. Een tekort aan
afwisseling is hiervan de aanleiding. Men wil dus meer afwisseling en meer inspraak in de
inhoud van de bijscholingen. Zo is er een grote vraag naar bijscholingen die de werking van
de sociale kaart uiteendoen. Binnen kinderdagverblijven wil men steeds ook alle bruggen naar
buiten toe onderhouden, maar daartoe is wel een zekere kennis nodig van wat er allemaal
mogelijk is aan dienst- en hulpverlening.
Voor kinderdagverblijf B is de feedback nog een groot struikelblok. Men stelt vast dat men
soms wekenlang moet wachten op feedback van externe diensten (bv.: het spina bifida team
of de kinesist) waardoor men soms onnodig komt vast te zitten in bepaalde situaties. Er is hier
ook nog een grote nood aan aangepaste opleidingen. In tegenstelling tot kinderdagverblijven
die zich echt profileren als inclusieve kinderdagverblijven is het aanbod van opleidingen nog
zeer beperkt. Men wil ook meer inspraak in de inhoud van deze opleidingen, bijvoorbeeld
voor een bijscholing rond de omgang met kinderen met autisme is een grote interesse, maar
geen aanbod.
Het is ook van groot belang dat er al contacten worden gelegd met de nodige specialisten
vooraleer de opvang van start gaat. In het jaarboek rond Geïntegreerde kinderopvang van de
vormingsdienst SIG vzw spreekt men binnen deze context over het aspect verwijzing (o.a.de
noodzaak van een goede samenwerking en communicatie met gespecialiseerde
hulpverleners). Concreet betekent dit dat in Brussel, waar het onderzoek van het SIG op
gericht was, de voorschoolse instellingen die dergelijke kindjes wilden opvangen, kunnen
rekenen op informatie en advies van deze gespecialiseerde diensten, alsook op begeleiding in
het kinderdagverblijf zelf. Tot slot wil men ook nauwere betrokkenheid wanneer het kindje
naar een volgende opvang gaat.
32
Men wil samen met de ouders en het kindje kennis maken met de nieuwe opvangplaats en zo
de gegevens op een meer persoonlijke manier doorspelen naar die andere
opvangmogelijkheid. Wanneer je de resultaten van het onderzoek bekijkt vanuit een zuivere
inclusiebril vind je hier een paradox. Binnen de idee van inclusie houdt men immers vast aan
de gedachte dat specialisatie geen noodzaak is om aan inclusie te doen. Binnen kinderopvang,
ook van kinderen met specifieke behoeften, moet de pedagogische visie steeds blijven
primeren. Wanneer veelvuldig contact wordt aangegaan met gespecialiseerde diensten, dreigt
deze visie naar de achtergrond te verschuiven.
Bij kinderdagverblijf C hamert men dan weer sterk op het feit dat de groepen kleiner moeten
worden als men aan inclusieve kinderopvang wil gaan doen. Ook een personeelstekort dient
zich aan wanneer de kinderopvang inclusief wordt. Momenteel zijn er twee begeleiders per
leefgroep, maar wanneer er een kind met specifieke zorgbehoeften aanwezig is, staat men als
begeleider vaak alleen bij de hele leefgroep, terwijl de andere begeleider zich exclusief focust
op het kind met specifieke zorgbehoeften. De begeleiders willen ook inspraak krijgen bij het
nemen van de beslissing tot opvang van een kind met specifieke zorgbehoeften. Een goede
voorbereiding en verdere opvolging is volgens de medewerkers van kinderdagverblijf C het
halve werk.
3.1.4. Definities van inclusieve kinderopvang.
Op deze vraag kwamen ook weer heel verschillende antwoorden van de drie
kinderdagverblijven.
Kinderdagverblijf A definieert inclusieve kinderopvang als volgt: Inclusieve kinderopvang
mag in de eerste plaats niets anders gaan betekenen dan reguliere kinderopvang. Goede
inclusieve kinderopvang is dus niets anders dan goede kinderopvang. Het is een
dienstverlening naar het kind toe die georganiseerd wordt in samenspraak met de ouders, het
team en eventueel ook andere belanghebbenden.
Ook volgens kinderdagverblijf B blijven de krachtlijnen van inclusieve kinderopvang
dezelfde als deze van de reguliere kinderopvang. Het gaat erom sensitief responderend te zijn
en positief te staan tegenover elke stap in de ontwikkeling van het kind.
33
Men dient ook steeds open te staan voor de specifieke noden van het kind. Hierbij doet het er
niet toe of het om een kind gaat met specifieke zorgbehoeften of niet, want elke kind heeft
eigenlijk specifieke noden. Het gaat er hierbij om de kinderen steeds te observeren.
Naar kinderen met specifieke zorgbehoeften toe dient men wel samen te werken met andere
disciplines om te zorgen dat het kind zich veilig voelt en optimaal kan ontwikkelen en dat de
ouders zich goed en begrepen voelen.
Kinderdagverblijf C definieert goede inclusieve kinderopvang eerst en vooral als
kinderopvang in kleine groepen met genoeg en vast personeel. De begeleiders hebben
medezeggenschap en er worden vooraf duidelijke afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn
slechts een klein onderdeel van de voorbereidingen die moeten getroffen worden bij de
opvang van een kind met specifieke zorgbehoeften. Wat ook werd vermeld is dat de opvang
van kinderen met specifieke zorgbehoeften niet tot gevolg mag hebben dat de andere kinderen
minder aandacht zouden krijgen.
De wens om als begeleider meer inspraak te krijgen is sterk vergelijkbaar met een uitspraak
die ook in het jaarboek Geïntegreerde kinderopvang van de vormingsdienst SIG vzw is terug
te vinden. Daarin wordt gesteld dat alleen door een goede samenwerking en in overleg met
alle betrokkenen echte integratie mogelijk is. (SIG vzw, 1999)
In de werkmap voor kinderdagverblijven “Kinderopvang in groep” van het VBJK zegt men
onomwonden dat een kinderdagverblijf waarin de medewerkers via regelmatig overleg
gezamenlijke beslissingen nemen en hun werk ter discussie stellen betere kwaliteit levert dan
een centrum waarin iedere begeleider geïsoleerd zijn of haar werk doet. Er wordt beter en
efficiënter gewerkt. Alle medewerkers hebben het gevoel vooruitgang te boeken doordat het
werk beter op elkaar wordt afgesteld. De opvang gebeurt systematischer en meer doordacht.
(VBJK, 1996)
Onderzoek toont ook aan dat inspraak op het werk en het gevoel te hebben van mee te mogen
beslissen een van de beste wapens is tegen burnout. Door overleg verbetert de kwaliteit van
de opvang. (VBJK, 1996)
34
3.1.5. Wat zou men aanraden aan andere kinderdagverblijven die starten met inclusieve kinderopvang?
Voor kinderdagverblijven A en B was dit helemaal geen moeilijke vraag om te beantwoorden.
Deze kinderdagverblijven zouden andere kinderdagverblijven zelfs aanraden om aan inclusie
te doen wegens de vele verrijkingen die dit met zich meebrengt.
Kinderdagverblijf A houdt het hier dan ook zeer kort. Wanneer men met inclusieve
kinderopvang wil beginnen moet men zeker zijn. Men moet er met andere woorden met heel
het team volledig achterstaan. Wanneer het hele team achter hetzelfde standpunt staat kan elk
kind zich ontwikkelen en nieuwe wegen vinden om te leren. (SIG vzw, 1999) Men mag zich
dan ook helemaal niet laten afschrikken door de problematiek. Een gouden stokpaardje van
kinderdagverblijf A is: “Kijk naar wat het kind met specifieke zorgbehoeften wel kan en
probeer u niet te richten op wat het niet kan!” Dit vinden we ook terug in de conclusie van de
werkgroep rond geïntegreerde kinderopvang van het SIG vzw: “Wat een kind wel kan, is
belangrijker dan wat het niet kan of welke zorg of verzorging het nodig heeft.” (SIG vzw,
1999)
Kinderdagverblijf B raadt aan om zich vooraf zo goed mogelijk te informeren. Deze
informatie belangt niet enkel de verantwoordelijken, maar zeker ook alle begeleiders aan. Alle
begeleiders dienen ook al voor de eigenlijke opvang van start gaat dus betrokken te zijn. In dit
kinderdagverblijf wordt nu meer dan vroeger een doorstroming van alle informatie
nagestreefd. Men probeert om de begeleiders de nodige medische achtergrondinformatie voor
de opvang door te geven. Op die manier worden onaangename toestanden voorkomen. In het
jaarboek rond geïntegreerde kinderopvang van de vormingsdienst SIG vzw komt dit overeen
met het broodnodige netwerken. Daarmee bedoelen ze het opzetten of actualiseren van een
globaal en geïndividualiseerd netwerk waarbij je terecht kunt met vragen. Regionale
netwerking is van groot belang. Het kinderdagverblijf moet niet alles zelf doen, maar zoeken
naar partners om mee samen te werken (SIG vzw, 1999).
Het is immers niet de bedoeling dat medewerkers binnen kinderopvang experts worden in alle
mogelijke medische situaties waarin kinderen eventueel kunnen verkeren. Het is dus wel van
belang dat deze medewerkers zich ondersteund weten als vragen zich gaan voordoen bij
bepaalde medische problemen.
35
Zowel de begeleidsters als de verantwoordelijken raden ook aan om heel regelmatige
contacten met de ouders in te bouwen. Uit heel wat onderzoeken is immers gebleken dat
wanneer de ouders een stevig vertrouwen hebben in de opvang, dit hun welbevinden en ook
de relatie met hun kind ten goede komt. Een goed oudercontact is een onafscheidelijk deel
van een goede kinderopvang. Dit contact kan zich uiten op drie niveaus: dagelijkse
uitwisseling, organisatorische samenwerking en structureel medebeheer. (VBJK, 1996) Om
dit goede contact vast te houden raadt men zelfs aan om vaste tijdstippen voor die contacten te
creëren. Er wordt immers vastgesteld dat wanneer men vooraf die contactmomenten
afspreekt, alle partijen zich beter voorbereiden. Ook hier vindt men gelijkenissen met
conclusies van het SIG vzw. Deze stelt dat door de aanwezigheid van het gezin van het kind
de noden van het kind beter kunnen onderkend worden en in een breder sociaal verband
kunnen geplaatst worden. Men raadt dan ook aan een blok rond communicatie in te bouwen in
de opleiding van alle professionelen in de kinderzorg. Voor geïntegreerde kinderopvang moet
de communicatie immers op alle niveaus beter worden. (ouder-begeleider, ouder-
leidinggevende, begeleider-leidinggevende-arts) Er is nood aan minder vrijblijvende en
gestructureerde overlegmomenten. (SIG vzw, 1999)
Overleg organiseren met mensen is moeilijk. Maar wellicht veel belangrijker dan de
technisch-materiele voorwaarden zijn de voorwaarden met betrekking tot de houding: kunnen
luisteren naar elkaar en naar elkaars vragen, een open en eerlijke communicatie met respect
voor elkaar , elkaars deskundigheid en elkaars gevoelens erkennen. (SIG vzw, 1999)
Tenslotte raadt kinderdagverblijf B aan om op voorhand ook sterke contacten op te bouwen
met externe hulpverleners en/of medische specialisten. Er moet wel een goede manier gezocht
worden om die contacten te onderhouden. Kinderdagverblijf B merkt immers dat deze
contacten best wel eens stroef kunnen verlopen, waardoor kostbare tijd kan verspild worden.
Het SIG vzw stelt dat een stimulerend beleidskader aanleiding zou geven tot een betere
samenwerking tussen hulpverleningsdiensten. Het beleid moet zorgen voor sensibilisering en
verregaande informatie. (SIG vzw, 1999)
Kinderdagverblijf C raadt ook hier opnieuw sterk het werken in kleine groepen aan. Dit met
voldoende personeel zodat het kind met de specifieke zorgbehoeften voldoende kansen krijgt
om te functioneren in een groep leeftijdsgenootjes, maar ook met de nodige individuele
begeleiding.
36
Ook dit kinderdagverblijf vermeldt dat men wel heel zeker moet zijn bij het starten van
inclusieve kinderopvang. Het is belangrijk dat de hele groep van medewerkers achter het idee
van inclusieve kinderopvang staat. Daartoe is medezeggenschap van de begeleiders een
prioritair streefdoel. In kinderdagverblijf C merkte ik enige verbittering omwille van het feit
dat sommige begeleiders zich wat gepasseerd voelden bij het beslissen tot opvang van
kinderen met specifieke zorgbehoeften. Deze aanpak staat dan weer in schril contrast met de
werkdoelen die in het jaarboek rond geïntegreerde kinderopvang terug te vinden zijn. Daarin
is te vinden dat op elke aanvraag een beoordeling van het hele team zou moeten volgen.
Externe medewerkers, de verantwoordelijke en de begeleiders dienen hierbij aangesproken te
worden. (SIG vzw, 1999)
3.2. De aanwezigheid van het deficit- en inclusiemodel binnen de
onderzochte kinderdagverblijven.
De bedoeling van deze masterproef is achterhalen wat de invloed van begeleiding is om het
deficit- dan wel het inclusiemodel eigen te maken binnen kinderdagverblijven. Na bevraging
op verschillende manieren kan ik nu de verschillende kinderdagverblijven indelen in twee
belangrijke kampen. De eerste wordt gevormd door kinderdagverblijf C die het deficitmodel
grotendeels volgt. De tweede bestaat uit kinderdagverblijf A en kinderdagverblijf B die
grotendeel het inclusiemodel volgen.
Ik wijs er hierbij graag op dat er altijd wel een mengvorm van denkmodellen wordt
gehanteerd. Het gaat om verschillende denkmodellen die naast elkaar en door elkaar bestaan.
De beide modellen zullen ook steeds aanwezig blijven in de maatschappij, en niet enkel in de
sector van de inclusieve kinderopvang. In de geschiedenis zagen we wel al dat er periodes zijn
van algemene overhelling naar inclusie- of deficitmodel. Ook in de toekomst zal dit volgens
mij niet anders zijn. Toch streeft men beter steeds naar het inclusiemodel waarbij het kind met
specifieke zorgbehoeften echt zichzelf kan zijn en daarbij wordt bekrachtigd in wat het wel
kan en niet wordt betutteld omwille van wat het niet kan.
37
3.2.1. Het deficitmodel. Één kinderdagverblijf draagt meer elementen van het deficitmodel in zich mee dan de andere
twee. Het gaat concreet om een kinderdagverblijf dat zich niet expliciet naar de buitenwereld
toe profileert als inclusief kinderdagverblijf. (kinderdagverblijf C, dus)
Uit het interview bleek dat zowel verantwoordelijken als begeleiders zich toch sterk gaan
toespitsen op de zorgbehoefte van het kind. Men is sterk geneigd om zich heel uitgebreid te
willen informeren over de medische kanten van de zorg die het kind nodig heeft. “Welke zorg
heeft het kind nodig? Wat zijn de toekomstperspectieven bij dergelijke zorgbehoefte? Wat
kunnen we verwachten dat dit kind zal bereiken? “ Dit zijn vragen die focussen op wat het
kind niet kan, waardoor men minder gaat kijken naar wat het kind wel kan. Wanneer dit
gebeurt, zien we niet weinig een terughoudendheid groeien naar de opvang van kinderen met
een specifieke zorgbehoefte toe. De begeleiders gaan met andere woorden vlugger gaan
twijfelen aan hun competenties omdat ze het gevoel hebben specialist te moeten worden die
het tekort bij het kind moet wegwerken. Men wil de diversiteit eigenlijk wegwerken in plaats
van die een plaats te geven.
3.2.2. Het inclusiemodel. Ik ben geneigd de andere twee kinderdagverblijven onder het inclusiemodel te plaatsen.
Concreet gaat het dus om één kinderdagverblijf die zich naar de buitenwereld profileert als
inclusief kinderdagverblijf en één kinderdagverblijf die zich niet expliciet naar de
buitenwereld profileert als inclusief, maar wel aan inclusie doet.
Enkel al uit de visie van deze kinderdagverblijven blijkt dat kinderen met specifieke
zorgbehoeften niet gezien worden als kinderen met een tekort, maar als kinderen die zich net
als alle andere kinderen veilig en geborgen willen voelen in de opvangmogelijkheid naar hun
keuze en de keuze van de ouders. Kinderen met specifieke zorgbehoeften hoeven zich niet
koste wat kost aan te passen aan de omgeving, maar wordt aanvaard zoals het is. Het kind
komt opnieuw op de voorgrond binnen het inclusiemodel, waardoor de kans om angst of
terughoudendheid te ontwikkelen ten aanzien van de zorgbehoefte aanzienlijk verkleint.
38
Een belangrijk verschil tussen het kinderdagverblijf dat het deficitmodel meer aanhangt en de
andere twee kinderdagverblijven die sterker neigen naar het inclusiemodel is de mate van
begeleiding in de inclusiegedachte. Kinderdagverblijf A en kinderdagverblijf B zijn op een
geheel andere manier in de inclusieve kinderopvang verzeild geraakt. De mate van
begeleiding is echter zeker gelijklopend te noemen. Deze begeleiding komt in beide gevallen
uit de pedagogische begeleidingsdienst van de stad Gent. In 2003 startte de Pedagogische
begeleidingsdienst immers met het project ‘inclusieve kinderopvang in 2
kinderdagverblijven’. Concreet gaat het om de kinderdagverblijven A en B. Om dit project
vorm te geven werd een samenwerkingsverband aangegaan met het VCOK6
omwille van hun
expertise rond de diversiteit in de kinderopvang. Kinderdagverblijf C genoot niet van deze
extra begeleiding bij de start van inclusieve kinderopvang. Het is grotendeels daardoor dat
hier dan ook vanuit het deficitmodel wordt gewerkt.
4. Relatie tussen onderzoeksresultaten en literatuur. De visie van de meeste medewerkers binnen kinderdagverblijf C hangt sterk samen met de
visie van het Sig vzw. Deze denkwijze leunt aan bij het deficitdenken over inclusie binnen de
kinderopvang. Zowel het Sig als kinderdagverblijf C oppert sterk voor een specialisering van
het personeel, terwijl de pedagogische visie daardoor naar de achtergrond verdwijnt. We
merken deze visie door de angst die nog steeds bestaat bij het personeel binnen het
kinderdagverblijf om tekort te schieten in de zorg voor kinderen met een specifieke
zorgbehoefte door een weinig aan kennis rond alle mogelijke aandoeningen bij kinderen. Het
Amerikaans onderzoek dat kort wordt besproken leunt eveneens sterk aan bij deze visie op het
inclusief opvangen van kinderen.
In de kinderdagverblijven A en B vinden we in vergelijking met kinderdagverblijf C veel
meer terug van een visie op inclusie die meer aansluit bij het inclusiedenken. Naast dit
gegeven hebben deze kinderdagverblijven nog iets anders gemeenschappelijk. Ze worden
allebei begeleid door de Pedagogische Begeleidingsdienst van Gent. Deze manier van denken
over inclusie van kinderen met een specifieke zorgbehoefte vind ik ook terug in de
literatuurstudie. Vooral dan in de teksten die ik gebruikte voor deze masterproef, die verspreid
werden door de PBD van Gent. 6 VCOK is het vormingscentrum voor opvoeding en kinderopvang. Het is gelegen in Gent.
39
5. Besluiten
5.1. Verder onderzoek
Over de praktijk van de inclusieve kinderopvang wordt pas sinds de laatste jaren geschreven
en onderzoek opgestart. Er zijn dus nog heel wat leemten op te vullen in de toekomst. Om een
heel precies beeld te kunnen schetsen rond inclusieve kinderopvang moeten we volgens mij
eens uit de stad trekken. Onderzoek op het platteland over dit thema staat nog helemaal in de
kinderschoenen, terwijl daar misschien andere denkmodellen rond inclusie gehanteerd
worden.
Wanneer we het hebben over inclusieve kinderopvang, hebben we het dus eigenlijk over
kinderopvang die open staat voor diversiteit. Handicap is één mogelijk aspect van deze
diversiteit, maar er zijn er verschillende. Zoals eerder vermeld kan het ook gaan om diversiteit
in geslacht, afkomst, uiterlijk, opleidingsniveau of seksuele geaardheid. Er kan uiteraard nog
veel onderzoek gebeuren naar hoe wordt omgegaan met al deze aspecten van diversiteit in de
praktijk van kinderopvang.
5.2. Implicaties voor de praktijk
Inclusie kan nog veel meer in de kijker worden geplaatst. Dit is volgens mij nodig om inclusie
bespreekbaar te maken en te houden. Alle betrokken partijen dienen hiervoor ten allen tijde
alert te zijn. Ook hier speelt begeleiding een belangrijke rol. Wanneer bijvoorbeeld de PBD
regelmatig alle partijen die voor inclusie staan samenzet, blijft het streven naar inclusie steeds
bestaan. Inclusie is eigenlijk een werkwoord. Je moet er steeds aan blijven sleutelen, daarom
mag het niet in stilte toegepast worden op steeds dezelfde manier.
40
5.3. Tekortkomingen van eigen onderzoek.
In mijn onderzoek was ik door tijdsgebrek verplicht om de betrokken kinderdagverblijven op
het continuüm tussen deficit- en inclusiedenken te plaatsen. Dit moet uiteraard genuanceerd
worden. Het is heel goed mogelijk dat bijvoorbeeld in kinderdagverblijf C (het
kinderdagverblijf dat het meest naar het deficitdenken neigt) een medewerker te vinden is die
juist heel sterk het inclusiedenken aanhangt. Eén persoon kan echter soms het verschil niet
maken in dergelijke kwesties, maar dit betekent uiteraard niet dat er sowieso geen rekening
moet gehouden worden met deze ene medewerker.
41
Bibliografie
Ardon, A., (2006) Leiderschap en interventies, M&O (6, 5-23)
Berding, J, (2005) In de ban van het kind., Koninklijke van Gorcum, Assen
Bocklandt, N., (2006) Onderzoek naar inclusie van kinderen met specifieke zorgbehoeften in
kinderdagverblijven: Inclusieve kinderopvang in Antwerpen. Ongepubliceerde masterproef,
UGent
DECET, Mission statement. (elektronisch geraadpleegd op 4 november 2006 op
http://www.decet.org)
De Roode, P. (2007) Over vastgeroeste overtuigingen en tegenstrijdige waarden: Nieuwe
vormen van leiderschap: ‘match of mismatch’?, (elektronisch geraadpleegd op 17 april 2008
op http://www.pderoode.com/Leiderschap-M&L.pdf)
De Vries, M., (2006), Top-Down versus bottom-up. (elektronisch geraadpleegd op 23 februari
2008 op http://melledevries.blogspot.com/2006/11/top-down-versus-bottom-up.html)
Dewulf, N., (2005) Nieuwland en De Kleine Prins., Pedagogische Begeleidingsdienst,
Departement Onderwijs & Opvoeding, Stad Gent.
Evans, R., Plumridge, G., (2007) Inclusion, Social Networks and Resilience: Strategies,
Practices and Outcomes for Disabled Children and their Families. Social Policy & Society, 6,
2, 231-241
42
Green, S., (2006) “We’re tired, not sad”: Benefits and burdens of mothering a child with a
disability.Social Science & Medicine, 64, 1, 150-163
Hartley, S., Ojwang, P., Baguwemu, A., Ddamulira, M., Chavuta, A., (2004) How do carers
of diabled children cope? The Ugandan perspective. Child: Care, Health & Development, 31,
2, 167-180
Kind & Gezin, (2007) Wegwijs in de kinderopvang. Vlaams agentschap.
Kind & gezin, (2006), Soorten opvang, (elektronisch geraadpleegd op 4 november 2006 op
http://www.kindengezin.be/KG/Themas/Kinderopvang/soorten_opvang/default.jsp#tcm:149)
Knoche, L., Peterson, C., Edwards, C., Jeon, H., (2006) Child care for children with and
without disabilities: The provider, observer, and parent perspectives. Early Childhood
Research Quaterly, 21, 1, 93-109
Louwet, C., (1999) Geïntegreerde kinderopvang: een haalbare kaart? Een kijk op het
pilootproject “Voorschoolse opvang van kinderen met een handicap in de Brusselse
kinderdagverblijven. Verslagboek studiedag op 6 mei 1999, Brussel, Vormingsdienst Sig vzw
Moerman, E., (2006) Een blik achter de schermen bij onthaalouders en hun inclusieve
kinderopvang Ongepubliceerde masterproef, UGent.
Northouse, P. (2001) Leadership: Theory & Practice, Sage publications inc.
Ouders voor inclusie, (2007) Wie zijn wij? (elektronisch geraadpleegd op 1 juni 2007 op:
http://www.ouders voor inclusie.be/)
43
Pyl, S.P. & Meijer C.J.W. & Hegarty, S.,(1997), Inclusive Education, A Global Agenda,
Rotledge, Londen.
Sims, H., & Lorenzi, P., (1992) The New Leadership Paradigm. Social learning and cognition
in Organisations, Sage Publications inc.
Swinkels, M., (2007) Top – down: de snelste weg naar de afgrond.(elektronisch geraadpleegd
op 23 februari 2008 op http://www.organisatieactivist.nl/www/top-down-de-snelste-weg-naar-
de-afgrond/)
VBJK, (1993) Werken aan een betere kinderopvang., Rapport over dertien jaar onderzoek en
vorming met de steun van de Bernard van Leer Foundation en Kind en Gezin., Drukkerij
Vyncke, Gent
VBJK, (1994). Kinderopvang dat kan je leren., Drukkerij Vyncke, Gent.
Vanpée, K, Sannen, L, Hedebouw, G, (2000), Kinderopvang in Vlaanderen. Gebruik, keuze
van de opvangvorm en evaluatie door de ouders, HIVA- K.U.Leuven, Leuven
VBJK, (1998) Diversiteit in de kinderopvang., Drukkerij Vyncke, Gent
VBJK, (1996) Kind aan huis. Een handboek voor medewerkers kinderopvang. Drukkerij
Vyncke, Gent
VBJK, (1999) Kinderopvang in groep. Werkmap voor kinderdagverblijven. Drukkerij
Vyncke, Gent.
44
Vandenbroeck, M., (1999) De blik van de Yeti. Over het opvoeden van jonge kinderen. SWP,
Utrecht.
Vandenbroeck, M., (2004) In verzekerde bewaring. Honderdvijftig jaar kinderen, ouders en
kinderopvang. SWP, Amsterdam.
Vandenbroeck, M., (2004) Naar een dialoog tussen kwaliteit en diversiteit in de kinderopvang
of waarom een pedagogiek geen toegepaste psychologie kan zijn. Tijdschrift voor
orthopedagogiek, 43, 5, 200-207
Vandenbroeck, M., Bertram, T., Boudry, C., Brants, D., Bruggeman, M., Buyse,
B.,e.a.,(2005) Pedagogisch management in de kinderopvang. SWP, Amsterdam
Vandenbroeck, M., Boudry, C., De Brabandere, K., Vens, N., (2006), Handleiding Inclusie
van kinderen met specifieke zorgbehoeften. Gent: VBJK.
Van Hove, G., (1999), Het recht van alle kinderen. Inclusief onderwijs. Het perspectief van
ouders en kinderen. Acco, Leuven.
Van Nuffel, K. (2004). Gezin en kinderopvang. Married with children. In D. Burssens, S. De
Groof, H. Huysmans, I. Sinnaeve, F. Stevens, K. Van Nuffel, N. Vettenburg, M. Elchardus, L.
Walgrave & M. De Bie ‘Eds.), Jeugdonderzoek belicht. Voorlopig syntheserapport van
wetenschappelijk onderzoek naar Vlaamse kinderen en jongeren (2000-2004) (pp.9-30).
Onuitgegeven onderzoeksrapport, K.U. Leuven, VUB & UGent.
45
Verbaan, D. (1990) Modulen voor managers 1, Nelissen
Vormingsdienst Sig vzw, (1999) geïntegreerde kinderopvang: een haalbare kaart? Een kijk
op het pilootproject “Voorschoolse opvang van kinderen met een handicap in de Brusselse
kinderdagverblijven. , regionaal overleg gehandicaptenzorg van de Brusselse Welzijnsraad,
Brussel.
Wade, S., (2000) Preparing teachers for inclusive education. Case Pedagogies and Curricula
for Teacher Educators., Lawrence Erlbaum Associates, New Jersey.
Wijnen, T., (2006) Coached leiderschap, Politeia VVSG, Brussel
46
Bijlagen.
1.De vragenlijst die ik verdeelde onder de drie Gentse kinderdagverblijven.
2. Ministerieel besluit van 9 juli 2001 houdende de voorwaarden tot toekenning van een extra financiële ondersteuning voor de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte, aan de opvangvoorzieningen die erkend zijn door of onder toezicht staan van Kind en Gezin
47
Vragenlijst. 1. Welke factoren speelden mee in de beslissing om een kind (of kinderen) met
specifieke zorgbehoeften op te nemen? (bv. Eerder ervaringen, aard van de zorgbehoefte, …)
2. Heeft het kinderdagverblijf specifieke voorbereidingen getroffen naar aanleiding van de opvang van het kind met de specifieke zorgbehoeften? (Informatie inwinnen, organisatorische of infrastructurele aanpassingen, contacten met gespecialiseerde diensten,…)
48
3. Vindt u zelf dat het (nog) beter kan? Op welke vlakken? (bv.: meer begeleiding van gespecialiseerde diensten, extra opleiding, …)
4. Wat betekent voor u een goede inclusieve opvang? Probeer een definitie op te stellen.
49
5. Wat zou u aanraden aan andere kinderdagverblijven die starten met inclusieve kinderopvang?
6. Met wat u nu weet over inclusie, wat zou u op een andere manier aanpakken van in het begin?
Hartelijk bedankt!
50
Ministerieel besluit van 9 juli 2001 houdende de voorwaarden tot toekenning van een extra financiële ondersteuning voor de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte, aan de opvangvoorzieningen die erkend zijn door of onder toezicht staan van Kind en Gezin
(B.S. 28.VIII.2001)1
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
HOOFDSTUK II. - Kinderdagverblijven en initiatieven met een structureel uitgebouwd opvangaanbod voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte
Afdeling I. - Voorwaarden tot toekenning van de financiële ondersteuning
Afdeling II. - Bepalingen betreffende de financiële ondersteuning
Afdeling III. - Aanvraag en uitkering van de financiële ondersteuning
Afdeling IV. - Bezwaarprocedure
HOOFDSTUK III. - Kinderdagverblijven, diensten, initiatieven en particuliere opvangvoorzieningen met een opvangaanbod voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte, gekoppeld aan individuele vragen
Afdeling I. - Voorwaarden tot toekenning van de financiële ondersteuning
Afdeling II. - Bepaling van de financiële ondersteuning
Afdeling III. - Aanvraag en uitkering van de financiële ondersteuning
HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.
In dit besluit wordt verstaan onder :
1° K&G : de instelling Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 29 mei 1984, houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin;
51
2° kinderen met een specifieke zorgbehoefte : kinderen die door medische en/of psychosociale problemen meer intensieve zorgen nodig hebben;
3° inclusieve opvang : opvang van een kind of van een aantal kinderen met een specifieke zorgbehoefte samen met kinderen zonder specifieke zorgbehoefte;
4° kinderdagverblijven : kinderdagverblijven, erkend door Kind en Gezin;
5° diensten : diensten voor opvanggezinnen, erkend door Kind en Gezin;
6° initiatieven : initiatieven voor buitenschoolse opvang, erkend door Kind en Gezin;
7° particuliere opvangvoorzieningen : particuliere opvanginstellingen en particuliere opvanggezinnen onder toezicht van Kind en Gezin;
8° de opvangvoorziening : het kinderdagverblijf, de dienst, het initiatief, de particuliere opvangvoorziening;
9° netwerk : geheel van beschikbare instellingen of zorgverleners met een specifieke knowhow of expertise waarop een beroep kan worden gedaan voor samenwerking;
10° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen.
Art. 2.
§ 1. Kinderdagverblijven, diensten, initiatieven en particuliere opvangvoorzieningen kunnen van K&G een financiële ondersteuning krijgen voor de inclusieve opvang
van kinderen met een specifieke zorgbehoefte volgens de bepalingen van dit besluit.
§ 2. De structurele uitbouw van inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte kan in kinderdagverblijven en initiatieven worden ondersteund.
§ 3. In al de in § 1 genoemde opvangvormen kan de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte gekoppeld aan individuele vragen, ondersteund worden.
Art. 3.
De financiële ondersteuning kan alleen worden toegekend wanneer de opvangvoorziening aantoont dat de opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte een grotere zorg en/of inzet van middelen vereist.
HOOFDSTUK II. - Kinderdagverblijven en initiatieven met een structureel uitgebouwd opvangaanbod voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte
52
Afdeling I. - Voorwaarden tot toekenning van de financiële ondersteuning
Art. 4.
De opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte wordt expliciet gedefinieerd en uitgewerkt in het kwaliteitsbeleid dat het kinderdagverblijf of het initiatief uittekent conform de bepalingen in het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen.
Art. 5.
Het kinderdagverblijf of het initiatief zorgt voor een aangepaste infrastructurele, personele en pedagogische opvang van het kind met een specifieke zorgbehoefte.
Art. 6.
Het kinderdagverblijf of het initiatief is ingeschakeld in een netwerk van voorzieningen of zorgverleners dat een multidisciplinaire benadering van ieder kind met een specifieke zorgbehoefte mogelijk maakt.
Art. 7.
Minstens één personeelslid dat rechtstreeks betrokken is bij de inclusieve opvang in het kinderdagverblijf of het initiatief volgt jaarlijks een vorming of bijscholing die onmiddellijk verband houdt met de problematiek van kinderen met een specifieke zorgbehoefte.
Afdeling II. - Bepalingen betreffende de financiële ondersteuning
Art. 8.
§ 1. Kinderdagverblijven en initiatieven kunnen voor een door K&G bepaald aantal plaatsen een financiële ondersteuning krijgen.
§ 2. Het minimumaantal toe te kennen plaatsen voor de structureel uitgebouwde inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte is 3 per vestigingsplaats.
Per vestigingsplaats komt maximaal een derde van de erkende capaciteit in aanmerking voor de structureel uitgebouwde inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte.
[§ 3….]2.
Art. 9.
§ 1. De financiële ondersteuning bedraagt 2602,88 euro per plaats op jaarbasis.
[Voor initiatieven voor buitenschoolse opvang die minder dan 230 dagen per jaar open zijn, wordt het bedrag van deze ondersteuning verminderd in verhouding tot het aantal reële openingsdagen per jaar per vestigingsplaats]3
53
§ 2. Kinderdagverblijven en initiatieven met een structureel uitgebouwd inclusief opvangaanbod kunnen, als aanvulling op de in § 1 vastgelegde financiële ondersteuning, voor elke feitelijke aanwezigheid van een kind met een specifieke zorgbehoefte, met een maximum van één per dag per kind en ongeacht de aanwezigheidsduur, een aanvullend forfaitair bedrag van 5 euro krijgen.
Afdeling III. - Aanvraag en uitkering van de financiële ondersteuning
Art. 10.
Het toe te kennen aantal plaatsen per kinderdagverblijf of per initiatief en de daaraan gekoppelde financiële ondersteuning wordt bepaald op basis van een aanvraagdossier dat het organiserend bestuur samenstelt volgens de richtlijnen van K&G.
Art. 11. 4
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 beslist Kind en Gezin, onder meer rekening houdend met het advies van haar medische kwaliteitscoördinator, over het toe te kennen aantal plaatsen
Art. 12.
K&G stelt het kinderdagverblijf of het initiatief schriftelijk in kennis van de genomen beslissing uiterlijk 30 dagen na de beslissing.
Art. 13.
De financiële ondersteuning wordt toegekend voor een periode van minimaal één jaar, te rekenen vanaf het kwartaal van de aanvraag. De einddatum is steeds 31 december.
Art. 14.
§ 1. Het kinderdagverblijf of het initiatief bezorgt jaarlijks aan K&G een werkingsverslag over de inclusieve opvang, dat opgesteld is volgens de richtlijnen van K&G.
§ 2. Op basis van het gemiddelde van het aantal ingeschreven kinderen met een specifieke zorgbehoefte tijdens de laatste vier kwartalen, voorafgaand aan het laatste kwartaal van de ondersteuningsperiode, wordt het aantal plaatsen voor de volgende ondersteuningsperiode vastgelegd.
Een ingeschreven kind is een kind dat in de loop van een kwartaal minstens 1 maal aanwezig was.
§ 3. Indien het gemiddelde, zoals bepaald in § 2, kleiner is dan 3, vervalt de mogelijkheid tot ondersteuning van de structureel uitgebouwde inclusieve opvang.
Art. 15.
§ 1. K&G verleent elk kwartaal een voorschot van maximum 95% van een vierde van het geraamde bedrag dat voor een kalenderjaar verschuldigd is. Dat voorschot kan verhoudingsgewijs worden teruggevorderd wanneer het kinderdagverblijf of initiatief zijn
54
activiteiten staakt of wanneer het niet meer voldoet aan de voorwaarden, genoemd in hoofdstuk II, afdeling I.
§ 2. De financiële ondersteuning wordt jaarlijks door K&G vereffend uiterlijk op 1 april van het volgende jaar.
Art. 16.
De financiële ondersteuning kan te allen tijde worden stopgezet wanneer blijkt dat het kinderdagverblijf of initiatief niet meer voldoet aan de in hoofdstuk II,afdeling I, opgesomde voorwaarden.
Afdeling IV. - Bezwaarprocedure
Art. 17.
§ 1. Het kinderdagverblijf of het initiatief kan per aangetekende brief binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing, zoals bepaald in artikel 11, en van de stopzetting, zoals bepaald in artikel 16, bezwaar aantekenen bij K&G.
§ 2. Het ingediende bezwaar schorst de beslissing niet.
§ 3. K&G beschikt over een termijn van 45 kalenderdagen vanaf het indienen van het bezwaar om een beslissing te nemen.
§ 4. K&G stelt het kinderdagverblijf of initiatief schriftelijk in kennis van de genomen beslissing uiterlijk 30 dagen na de beslissing.
Top
HOOFDSTUK III. - Kinderdagverblijven, diensten, initiatieven en particuliere opvangvoorzieningen met een opvangaanbod voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte, gekoppeld aan individuele vragen
Afdeling I. - Voorwaarden tot toekenning van de financiële ondersteuning
Art. 18.
De opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte wordt expliciet gedefinieerd en uitgewerkt in het kwaliteitsbeleid dat het kinderdagverblijf, de dienst of het initiatief uittekent conform de bepalingen in het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen.
Art. 19.
De opvangvoorziening zorgt voor een aangepaste infrastructurele en pedagogische opvang van het kind met een specifieke zorgbehoefte.
Afdeling II. - Bepaling van de financiële ondersteuning
55
Art. 20.
§ 1. Opvangvoorzieningen kunnen voor elke aanwezigheid van een kind met een specifieke zorgbehoefte, met een maximum van één per dag en ongeacht de aanwezigheidsduur, een forfaitair bedrag van 7,5 euro als kostenvergoeding krijgen.
§ 2. De dienst bezorgt die kostenvergoeding aan de opvanggezinnen die voor deze inclusieve opvang instaan.
§ 3. Kinderdagverblijven en initiatieven die een financiële ondersteuning krijgen in het kader van een structureel uitgebouwd opvangaanbod voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte, komen niet in aanmerking voor de financiële ondersteuning vermeld in artikel 20, §1.
Afdeling III. - Aanvraag en uitkering van de financiële ondersteuning
Art. 21.
§ 1. De financiële ondersteuning wordt voor elk individueel kind schriftelijk aangevraagd volgens de richtlijnen, opgesteld door K&G.
§ 2. Uiterlijk dertig dagen na ontvangst van de aanvraag beslist K&G, onder meer rekening houdend met het advies van haar medische kwaliteitscoördinator, over de toekenning van de financiële ondersteuning.
§ 35. De financiële ondersteuning wordt toegekend vanaf de eerste dag dat het kind met een specifieke zorgbehoefte in de opvangvoorziening opgevangen wordt en met een maximale terugwerking van zes maanden ten opzichte van de datum van de aanvraag
Art. 22.
K&G stelt de opvangvoorziening schriftelijk in kennis van de genomen beslissing uiterlijk 30 dagen na de beslissing.
Art. 23.
§ 1. K&G verleent elk kwartaal op verzoek van de opvangvoorziening een voorschot van maximum 95%. Dat voorschot wordt geraamd aan de hand van het voor dat kwartaal geldende opvangplan van het kind met een specifieke zorgbehoefte en kan verhoudingsgewijs worden teruggevorderd wanneer de opvangvoorziening haar activiteiten staakt of wanneer ze niet meer voldoet aan de voorwaarden, genoemd in hoofdstuk III, afdeling I.
§ 2. De financiële ondersteuning wordt jaarlijks door K&G vereffend, uiterlijk op 1 april van het daaropvolgende jaar.
Art. 24.
De financiële ondersteuning kan te allen tijde worden stopgezet wanneer blijkt dat de opvangvoorziening niet meer voldoet aan de in hoofdstuk III, afdeling I, opgesomde voorwaarden.
56
HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen
Art. 25.
De financiële ondersteuning is mogelijk binnen de perken van de begroting.
Art. 26.
De bedragen, vermeld in dit besluit, worden elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 november van het vorige kalenderjaar en 1 november van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 27.
§ 1. De in de eerste kolom van onderstaande tabel vermelde artikelen of onderdelen ervan, hebben betrekking op dit besluit. Met betrekking tot de bedragen die in euro's worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2001 de bedragen die in Belgische franken worden vermeld in de derde kolom.
Artikel 9 EUR BEF §1 2602,88 105.000 §2 5 202 Artikel 20 7,5 303
§ 2. De bedragen die in euro's worden vermeld in artikel 9 en in artikel 20, treden in werking op 1 januari 2002.
Art. 28.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.
1 Gewijzigd bij: M.B. 28.III.2002(B.S.18.V.2002),inw.1.I.2002,
M.B.13.IV.2005(B.S.29.IV.2005),inw.1.I.2005.
2 Art.8,§3 , opgeheven bij M.B. 28.III.2002(B.S.18.V.2002),art.1.
3 Aan art.9 werd een zin toegevoegd bij M.B. 28.III.2002(B.S.18.V.2002),art.2.
4 Art.11, vervangen bij M.B. 28.III.2002(B.S.18.V.2002),art.3.
5 Art.21,§3, vervangen bij M.B.13.IV.2005(B.S.29.IV.2005),art.1.
57