94
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 Tweede examenperiode Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct Hoogsensitiviteit Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie door Paulien Froeyman Promotor: dr. Sarah De Pauw

Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

  • Upload
    others

  • View
    7

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2012-2013

Tweede examenperiode

Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking?

Een Conceptueel Onderzoek naar het

Construct Hoogsensitiviteit

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie,

afstudeerrichting klinische psychologie

door

Paulien Froeyman

Promotor: dr. Sarah De Pauw

Page 2: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

Abstract ........................................................................................................................................1

Hoogsensitiviteit: Populair Begrip, Beperkte Wetenschappelijke Omkadering ............................2

Methode .......................................................................................................................................4

Hoogsensitiviteit Als Persoonlijkheidskenmerk ...........................................................................7

Context: Persoonlijkheid en Temperament ..............................................................................7

Persoonlijkheid. ...................................................................................................................8

Eysenck. ..........................................................................................................................8

Gray. ...............................................................................................................................9

De Big Five. ....................................................................................................................9

De Myers-Briggs Type Indicator. .................................................................................. 10

Temperament. .................................................................................................................... 11

Thomas en Chess. .......................................................................................................... 11

Rothbart. ........................................................................................................................ 12

Kagan. ........................................................................................................................... 13

Strelau. .......................................................................................................................... 13

Theorie ................................................................................................................................... 15

Origine: introversie, neuroticisme en gevoeligheid............................................................ 15

Huidige theorie: DOES. ..................................................................................................... 18

Verband met andere concepten. ......................................................................................... 20

Persoonlijkheid. ............................................................................................................. 20

Introversie en neuroticisme. ...................................................................................... 20

Openheid-voor-ervaringen en consciëntieusheid....................................................... 22

Temperament................................................................................................................. 23

Thomas en Chess: Drempelwaarde van Responsiviteit en Intensiteit van Reactie. ... 23

Rothbart: Orienting Sensitivity en Negatief Affect. .................................................. 23

Strelau: Sensory Sensitivity en Emotional Reactivity. .............................................. 25

Differentiële susceptibiliteit. ......................................................................................... 28

Page 3: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

Meting van Hoogsensitiviteit. ................................................................................................ 30

De ontwikkeling van de Highly-Sensitive Person Scale. ................................................... 30

Studie 1: verkennend onderzoek. ................................................................................... 30

Studie 2, 3 en 4: relatie met introversie en neuroticisme. .............................................. 32

Studie 5: convergente en divergente validiteit. .............................................................. 35

Studie 6 en 7: dimensionaliteit en big five..................................................................... 35

Kritiek op de HSPS............................................................................................................ 38

Smolewska, McCabe en Woody: drie factoren. ............................................................. 38

Evans en Rothbart: twee factoren. ................................................................................. 41

Eigen opmerkingen. ...................................................................................................... 43

Besluit .................................................................................................................................... 46

Hoogsensitiviteit als Beperking: Sensory Over-Responsivity .................................................... 48

Origine: Ayres en sensorische modulatie ............................................................................... 48

Sensory Processing Disorder en Sensory Over-Responsivity................................................. 51

Consensusmodel: SPD, SMD en SOR. .............................................................................. 51

Epidemiologie van Sensory Over-Responsivity................................................................. 53

Sensory Over-Responsivity en temperament. .................................................................... 57

Besluit .................................................................................................................................... 58

Discussie .................................................................................................................................... 60

Integratie: Breed Kenmerk, Weinig Onderlinge Verbanden .................................................. 60

Richtlijnen Voor Toekomstig Onderzoek .............................................................................. 64

Referenties ................................................................................................................................. 67

Appendix A: Citerende Artikels Aron en Aron (1997) ............................................................... 80

Appendix B: HSPS – Nederlandse Vertaling I ........................................................................... 85

Appendix C: HSPS – Nederlandse Vertaling II .......................................................................... 85

Appendix D: HSPS – Factoren volgens Smolewska et al., Evans & Rothbart, Eigen Blik ......... 86

Appendix E: SenSOR Assessment ............................................................................................. 88

Appendix F: SenSOR Inventory ................................................................................................. 89

Page 4: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

Dankwoord.

Ik wil graag iedereen bedanken die mee geholpen heeft deze masterproef tot stand te brengen:

Ten eerste mijn promotor, Sarah De Pauw, voor mij de mogelijkheid te geven om dit onderwerp

te onderzoeken, en voor zowel de vrijheid als de begeleiding die ik hierin van haar gekregen

heb.

Daarnaast ook mijn familie voor het advies, de aanmoedigingen en het verbeteren van alle typ-

en grammaticale fouten.

En tenslotte ook mijn vrienden, voor hun luisterend oor en hun niet-aflatende steun.

Page 5: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

1

Abstract

Hoogsensitiviteit als begrip heeft sinds de 16 jaar sinds zijn ontstaan weinig wetenschappelijke

aandacht gehad. Deze masterproef bekijkt ten eerste hoogsensitiviteit zoals geconceptualiseerd

door Aron en Aron (1997) en verbindt deze theorie met huidige theorieën over persoonlijkheid

en temperament. Ten tweede wordt een aspect van hoogsensitiviteit, gevoeligheid voor

zintuigelijke stimuli, verder onderzocht aan de hand van theorieën en onderzoeken uit de

ergotherapie.

Uit dit literatuuronderzoek blijkt dat hoogsensitiviteit in de definitie van Aron en Aron een zeer

ruim begrip is dat verschillende aspecten omvat.. Deze aspecten worden door andere theorieën

meestal als aparte constructen gezien. Vooral de relatie tussen detectie van subtiele stimuli en

negatieve reactie op stimuli van hoge intensiteit is omstreden. Hoogsensitiviteit lijkt verder

vooral verwant te zijn aan Openheid en Negatief Affect.

Onderzoek binnen de ergotherapie, naar wat in die context Sensory Over-Reponsivity genoemd

wordt, heeft aangetoond dat 15-25% van de algemene populatie een sterke mate van sensorisch

ongemak vertoont. Dit kan voor problemen in het dagelijks leven zorgen en kan ook op zich

voorkomen los van stoornissen zoals ADHD of autisme.

Voor verder onderzoek naar hoogsensitiviteit zou een nieuw onderzoeksinstrument nodig zijn,

dat alle aspecten van hoogsensitiviteit zoals geconceptualiseerd door Elaine Aron (2010a, 2012)

grondig en ondubbelzinnig bevraagt. Aan de hand hiervan kan dan onderzocht worden of deze

vier kenmerken inderdaad systematisch tesamen voorkomen. Op basis van vorig onderzoek lijkt

het namelijk waarschijnlijker dat hoogsensitiviteit een combinatie van verschillende

onafhankelijke persoonskenmerken is, eerder dan een veralgemeend samenhangend kenmerk.

Page 6: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

2

Hoogsensitiviteit: Populair Begrip, Beperkte Wetenschappelijke Omkadering

In 1997 publiceren Elaine en Arthur Aron “Sensory Processing Sensitivity and Its Relation to

Introversion and Emotionality” in het Journal of Personality and Social Psychology (Aron &

Aron, 1997). In dit artikel introduceren Aron en Aron het begrip Sensory Processing Sensitivity,

dat ze ook een alternatieve naam geven: High Sensitivity, of Hoogsensitiviteit. Hoogsensitieve

personen zouden een algemeen gevoeliger zenuwstelsel hebben, waardoor ze sneller

subtiliteiten in de omgeving opmerken, maar ook intense stimuli sneller als pijnlijk of lastig

ervaren. Ze zijn gevoeliger voor zowel interne (emotionele) als externe (zintuigelijke) stimuli.

Ze hebben een rijke verbeelding, zijn vaak introvert – maar niet altijd, ook extraverte

hoogsensitieve personen bestaan – en appreciëren kunst (Aron & Aron, 1997). Aron en Aron

zien hoogsensitiviteit nadrukkelijk niet als een beperking. Al van in het begin van het artikel is

dit duidelijk: Aron en Aron beginnen met een citaat van E. M. Forster over “the aristocracy of

the sensitive, the considerate”. Dit zet de toon voor de rest van het artikel, en zelfs de rest van

Elaine Aron’s oeuvre: hoogsensitiviteit is iets dat tot nu altijd negatief werd bekeken, maar

Aron wil hier ook de voordelen van benadrukken.

In de academische wereld heeft dit onderzoek niet zo’n grote impact: zestien jaar later is dit

artikel in totaal 73 maal geciteerd. Het merendeel van de citaties is vrij beperkt, en over de

theorie achter het idee van hoogsensitiviteit is er weinig kritische bespreking. Een zoekopdracht

op wetenschappelijke database Web of Knowledge op trefwoord “sensory-processing

sensitivity”, de alternatieve naam voor hoogsensitiviteit, levert bijvoorbeeld maar 21 resultaten

op.

Dit staat in groot contrast met de impact van Arons begrip buiten de academische wereld.

Tegelijk met het eerste wetenschappelijk artikel over hoogsensitiviteit publiceert Elaine Aron

ook haar eerste boek, The Highly Sensitive Person: How To Thrive When The World

Overwhelms You (Aron, 1998). In tegenstelling tot het wetenschappelijk artikel werd haar boek

wel een hit: het haalde de bestsellerlijst in de San Francisco Chronicle en is ondertussen vertaald

naar tien talen. Na dit boek verschenen nog vier boeken over hoogsensitiviteit: The Highly

Sensitive Person’s Workbook (Aron, 1999), The Highly Sensitive Person In Love (Aron, 2000),

The Highly Sensitive Child (Aron, 2003) en tenslotte Psychotherapy And The Highly Sensitive

Person (Aron, 2010a). Ook in België wint “hoogsensitiviteit” als concept aan bekendheid. De

vijf boeken van Elaine Aron zijn allen vertaald naar het Nederlands. Ook is er een vereniging,

de Vlaamse Vereniging voor Hooggevoelige Personen (www.hspvlaanderen.be) met momenteel

800 leden, die activiteiten organiseren zoals kinder- en jongerenkampen, lezingen, cursussen, en

praatcafés (I. Van den Daele, persoonlijke communicatie, 1 juli 2013). Daarnaast is er ook een

Page 7: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

3

Nederlandstalig handboek over hoogsensitiviteit bij kinderen gepubliceerd, ondertussen in

vijfde druk (Van den Daele & T’Kindt, 2011), en verscheen er een artikel in Klasse, een

maandblad uitgegeven door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, met tips voor

leerkrachten hoe om te gaan met hoogsensitieve kinderen in de klas (“Linne is hoogsensitief,”

oktober 2011). Hoogsensitiviteit is dus een populair begrip geworden: het is een concept waarin

veel mensen zich herkennen.

De theorie van Aron en Aron mag dan wel niet zo’n grote wetenschappelijke impact hebben,

maar het idee van hoogsensitiviteit op zich is terug te vinden in verschillende andere theorieën.

Zowel in persoonlijkheids- en temperamentsonderzoek als in de ergotherapie vinden we

concepten terug waarin zintuigelijke of sensorische sensitiviteit centraal staat. Er is wel degelijk

interesse vanuit wetenschappelijke hoek naar sensitiviteit, maar er blijkt een verschil te bestaan

in benadering, definitie, en achtergrondtheorie.

Het is het doel van deze masterproef om een meer diepgaande wetenschappelijke omkadering

te geven van hoogsensitiviteit zoals gedefinieerd door Aron en Aron. Dit gebeurt aan de hand

van twee onderzoeksvragen: 1) wat is hoogsensitiviteit volgens Aron en Aron; en 2) moet

hoogsensitiviteit beschouwd worden als een meerwaarde of toch eerder als een beperking?

Page 8: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

4

Methode

In deze masterproef hebben we antwoorden gezocht op onze twee onderzoeksvragen aan de

hand van een literatuuronderzoek. Het leek ons namelijk belangrijk om een grondig overzicht te

krijgen van zowel de theorie rond hoogsensitiviteit als van andere aanverwante theorieën en

termen alvorens empirisch onderzoek uit te voeren.

Voor de eerste onderzoeksvraag, wat is hoogsensitiviteit volgens Aron en Aron, vertrekken we

vanuit Aron en Arons theorie. Het vertrekpunt van onze zoektocht naar literatuur was het artikel

van Aron en Aron (1997). Onze initiële zoektocht in maart 2012 in Web of Knowledge leverde

ons 60 artikels op waarin het oorspronkelijke artikel van Aron en Aron geciteerd werd. Tegen

juli 2013 is dit totale aantal opgelopen tot 73 citaties (zie Figuur 1, en Appendix A voor de

volledige lijst van resultaten). Het is ook pas de laatste jaren dat er meer interesse is voor het

artikel: in de eerste vijf jaar na de publicatie zijn er bijvoorbeeld maar acht citaties.

De citerende artikels beslaan zeer diverse onderwerpen, gaande van onderzoek naar autisme

(Ben-Sasson et al., 2008; Minshew & Hobson, 2008) en sociale fobie (Hofmann, 2006; Neal,

Edelmann, & Glachan, 2002) tot alcoholgebruik (Ooteman, Koeter, & Verheul, 2006) en

temperament bij dieren (Lansade, Pichard, & Leconte, 2008; Stamps & Groothuis, 2010). Vijf

van deze artikels zijn geschreven door een of beide originele auteurs (A. Aron et al., 2010; E. N.

Aron, Aron, & Davies, 2005; E. N. Aron, 2004; Jagiellowicz et al., 2010; Ketay, Aron, &

Hedden, 2009).

Figuur 1: aantal citerende artikels Aron & Aron, 1997

(zoekresultaat via Web of Knowledge in juli 2013)

Page 9: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

5

In het merendeel van de citerende artikels gaat het om een korte verwijzing naar Aron en Arons

bevindingen, ofwel wordt hun vragenlijst gebruikt zonder verdere commentaar; analyses of

kritische besprekingen van de achterliggende theorie zijn er zo goed als niet.

Van deze 74 artikels zijn er wel twee die specifiek ingaan op de vragenlijst van Aron en Aron

(Evans & Rothbart, 2008; Smolewska, McCabe, & Woody, 2006).

Naast het artikel van Aron en Aron (1997) baseerden we ons ook op de latere boeken

geschreven door Elaine Aron. Hierin gaat ze verder op de theorie zoals beschreven in het artikel

van 1997 en geeft ze een nieuwe definitie van hoogsensitiviteit aan de hand van vier kenmerken

(E. N. Aron, 2010a). Ook in een hoofdstuk in het Handbook of Temperament rond

hoogsensitiviteit beschrijft ze deze vier kenmerken (E. N. Aron, 2012).

We willen de theorie over hoogsensitiviteit ook vergelijken met andere, meer gangbare

modellen en theorieën. We gebruiken hiervoor zowel persoonlijkheids- als

temperamentsmodellen. We hebben gezocht naar modellen waarin een aspect van sensorische

gevoeligheid in voorkomt en kwamen zo op de theorieën van Thomas en Chess, Mary Rothbart,

en Jan Strelau. Aangezien Aron en Aron zelf ook verwijzen naar de Big Five, hebben we ook dit

model geïncludeerd in onze bespreking. We vergelijken de geselecteerde temperaments- en

persoonlijkheidsmodellen met het construct hoogsensitiviteit op basis van een meer recente

conceptualisatie, waarin hoogsensitiviteit gezien wordt als bestaande uit vier centrale

kenmerken of facetten (E. N. Aron, 2010a, 2012).

Tenslotte wilden we ook het empirische luik bekijken. Aron en Aron stelden in hun onderzoek

in 1997 ook een vragenlijst op om hoogsensitiviteit te meten. In onze initiële zoekresultaten

vonden we twee wetenschappelijke artikels van onderzoekers die deze vragenlijst afnamen en

psychometrisch analyseerden. We bespreken deze twee onderzoeken. Daarnaast bekijken we

deze vragenlijst op itemniveau en geven we onze eigen opmerkingen hierrond.

Voor onze tweede onderzoeksvraag - moet hoogsensitiviteit beschouwd worden als een

meerwaarde of toch eerder als een beperking - richten we ons op de ergotherapie en de term

Sensory Over-Responsivity. Drie van de artikels die Aron en Aron citeren, vertrekken namelijk

vanuit de achtergrond van de ergotherapie en gaan over Sensory Processing Disorder en

Sensory Over-Responsivity (Ben-Sasson, Carter, & Briggs-Gowan, 2009; Goldsmith, Hulle,

Arneson, Schreiber, & Gernsbacher, 2006; Reynolds & Lane, 2009). Sensory Over-Reponsivity

zou een stoornis zijn die gekenmerkt wordt door een verhoogde gevoeligheid voor sensorische

Page 10: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

6

stimuli, en aangezien dit een aspect is dat ook voorkomt in de theorie rond hoogsensitiviteit,

leek het ons interessant om dit verder te verkennen. Sensory Over-Responsivity lijkt ook een

beter ontvangen concept te zijn dan hoogsensitiviteit. Het artikel van Miller, Anzalone, Lane,

Cermak, & Osten (2007) waarin de term Sensory Over-Responsivity voor het eerst gebruikt

wordt, is tegen juli 2013 75 maal geciteerd (zie figuur 2): ongeveer even vaak als het artikel van

Aron en Aron (1997), hoewel dit laatste artikel tien jaar ouder is.

We wilden eerst een overzicht krijgen van de origine van de term, en hebben dus gezocht op

Web of Knowledge op de trefwoorden “sensory processing disorder”, en “sensory over-

responsivity”. We hebben met de hulp van de gevonden artikels de oorsprong van deze term

getraceerd naar de vroegere term Tactile Defensiveness, wat onze volgende zoekterm vormde.

Van daaruit hebben we een historisch overzicht van de evolutie van de term en de theorie

samengesteld.

Naast dit eerder theoretische historisch luik wilden we ook, net zoals bij de eerste

onderzoeksvraag, de empirische kant onderzoeken. Hiervoor hebben we enkele grootschalige

epidemiologische studies gevonden (Ben-Sasson et al., 2009; Ben-Sasson, Carter, & Briggs-

Gowan, 2010; Carter, Ben-Sasson, & Briggs-Gowan, 2011; Van Hulle, Schmidt, & Goldsmith,

2012), die het voorkomen en mogelijke comorbiditeit van Sensory Over-Reponsivity als

stoornis onderzoeken.

Figuur 2: aantal citerende artikels Milleret al. (2007)

(Zoekresultaat via Web of Knowledge, juli 2013)

Page 11: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

7

Hoogsensitiviteit Als Persoonlijkheidskenmerk

Het centrale concept van deze masterproef is hoogsensitiviteit. We kunnen dit echter niet als een

losstaand concept bespreken: het onderzoek en de theorie van Aron en Aron (1997) moeten

bekeken worden vanuit de context waarin het model ontstaan is, namelijk de

persoonlijkheidspsychologie. We zullen in dit gedeelte dus eerst stilstaan bij enkele belangrijke

theorieën binnen de persoonlijkheidspsychologie. Vervolgens spitsen we ons toe op

hoogsensitiviteit. Onderzoek naar hoogsensitiviteit is redelijk beperkt. We kunnen hierin twee

grote luiken onderscheiden: het theoretische en het empirische. We bespreken eerst de theorie

van Aron en Aron (1997) en andere verwante theorieën, en vervolgens het empirisch onderzoek

naar hoogsensitiviteit.

Context: Persoonlijkheid en Temperament

Ideeën rond persoonlijkheid en onderlinge verschillen tussen mensen kennen een lange

geschiedenis, met theorieën die teruggaan tot in de Oudheid, maar het is pas vanaf begin vorige

eeuw dat persoonlijkheid echt wetenschappelijk en empirisch onderzocht werd.

Huidig onderzoek rond individuele verschillen en persoonlijkheid is terug te vinden binnen twee

afzonderlijke onderzoekstradities: de differentiële psychologie en de ontwikkelingspsychologie.

Beide delen wel het idee van persoonlijkheidstrekken (traits). Dit zijn patronen van gedachten,

emoties en gedrag, consistent over verschillende situaties en stabiel over tijd (Rothbart, 2012).

De ontwikkelingspsychologie spreekt over temperament. Temperamentstrekken zijn al

aanwezig vanaf de vroege kindertijd en vaak wordt er een biologische basis verondersteld.

Temperamentstrekken beslaan zowel emoties als motorische en aandachtsprocessen (Mervielde

& De Pauw, 2012). Onderzoek wordt vooral gevoerd bij kinderen.

De differentiële psychologie gebruikt de term persoonlijkheid. Hier wordt er vooral onderzoek

gevoerd bij volwassenen. Het biologische is iets minder nadrukkelijk aanwezig dan bij

temperamentsonderzoek en er wordt ook niet aangenomen dat persoonlijkheidstrekken al vanaf

de vroege kindertijd aanwezig zijn (Larsen & Buss, 2008; Zuckerman, 2012).

De grens tussen persoonlijkheid en temperament is echter empirisch moeilijk hard te maken. Er

bestaan bijvoorbeeld ook temperamentsmodellen die uitgebreid zijn naar volwassenen (Evans &

Rothbart, 2007) en persoonlijkheidsmodellen toegepast op kinderen (Halverson et al., 2003;

Measelle, John, Ablow, Cowan, & Cowan, 2005; Mervielde & De Fruyt, 1999). Empirisch

Page 12: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

8

onderzoek naar de relatie tussen beiden vindt vaak vele gelijkenissen terug, zowel bij kinderen

(De Pauw, Mervielde, & Van Leeuwen, 2009; De Pauw & Mervielde, 2010) als bij volwassenen

(Clark, 2005; Evans & Rothbart, 2008).

Theoretische modellen verschillen op meerdere vlakken. Zo zijn er sommige modellen die

vooral fenomenologisch-stilistisch zijn en zich enkel baseren op waarneembaar gedrag (Kagan,

2012; Thomas, Chess, & Birch, 1968), terwijl andere modellen zich ook uitspreken over

motivatie en andere dieperliggende processen (Rothbart, 2011). Er is ook een verschil in de

onderzoekstraditie: sommige theorieën vertrekken vanuit lexicaal onderzoek, zoals bijvoorbeeld

woordenboekanalyses (McCrae & Costa, 1987), terwijl andere modellen zich baseren op

fysiologisch onderzoek (Eysenck, 1947; Gray, 1982) . Tenslotte zijn er ook verschillen in de

onderzoeksmethoden: vragenlijsten worden vaak gebruikt (Gartstein, Bridgett, & Low, 2012) ,

hoewel hier soms ook kritiek op wordt gegeven (Kagan, 1994). Andere opties zijn

observationeel onderzoek (Garcia-Coll, Kagan, & Reznick, 1984; Thomas et al., 1968) of

psychobiologische metingen zoals hartslag of hersenactiviteit (Calkins & Swingler, 2012)

Persoonlijkheid.

In het volgende gedeelte bespreken we kort enkele modellen van persoonlijkheid. De theorieën

die hier aan bod komen bevatten allen concepten die ofwel door Aron en Aron (1997) ofwel

door ons aan hun concept gelinkt worden. We geven een korte introductie van elk model en

beschrijven vervolgens de belangrijkste termen en de meest gebruikte meetinstrumenten.

Eysenck.

Hans Eysenck is een van de eerste onderzoekers die een theoretisch model voor persoonlijkheid

uitwerkte en dat ook empirisch testte. Zijn model bestaat uit drie grote trekken:

Extraversie/Introversie, Neuroticisme/Emotionele Stabiliteit, en Psychoticisme. Eysenck’s

model is hiërarchisch model: elke grote trek bestaat uit verschillende engere trekken (narrow

traits). Engere trekken van Extraversie zijn bijvoorbeeld zorgeloosheid, veel vrienden hebben,

en een hoog activiteitsniveau. Engere trekken voor Neuroticisme zijn o.a. angst, depressie,

psychosomatische symptomen, negatieve emotionaliteit, en overreactiviteit. Kilte, egocentrisme

en agressie vormen engere trekken voor Psychoticisme (Eysenck & Eysenck, 1975; Larsen &

Buss, 2008).

Het model van Eysenck is een psychobiologisch model, dat hypothesen bevat over de

onderliggende psychofysiologische processen. Introversie zou bijvoorbeeld samenhangen met

Page 13: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

9

de reactiviteit van het centraal zenuwstelsel. Introverten geraken trager gehabitueerd aan nieuwe

stimuli en vervelen zich minder snel. Neuroticisme is volgens Eysenck gerelateerd aan de

gevoeligheid van het autonome zenuwstelsel. (Eysenck, 1947; Larsen & Buss, 2008;

Zuckerman, 2012).

War betreft de meting van persoonlijkheid lag de nadruk gedurende de eerste twee decennia van

Eysencks onderzoek vooral op Extraversie en Neuroticisme. Deze twee trekken werden gemeten

aan de hand van de Eysenck Personality Inventory of EPI (Eysenck, 1968). In 1975 werd er dan

een vragenlijst ontworpen die ook Psychoticisme bevroeg: de Eysenck Personality

Questionnaire of EPQ (Eysenck & Eysenck, 1975).

Gray.

Het model van Gray is gedeeltelijk gebaseerd op het model van Eysenck. Het is dus ook een

psychobiologisch model. Gray gaat uit van twee hypothetische biologische hersensystemen: het

behavioral activation system of BAS, en het behavioral inhibition system of BIS. Het BAS is

gevoelig voor beloningen en zorgt voor een verkennende reactie, het BIS is gevoelig voor straf

en zorgt voor een vermijdende reactie. Mensen verschillen in de relatieve gevoeligheid van het

BIS en het BAS: mensen bij wie het BIS sterkst is, zijn gevoelig voor negatieve emoties zoals

angst en depressie. Mensen bij wie het BAS sterkst is zijn impulsiever (Gray, 1981, 1982;

Larsen & Buss, 2008; Zuckerman, 2012).

In vergelijking met het model van Eysenck komt het BIS ruwweg overeen met Neuroticisme en

het BAS met Extraversie (Rusting & Larsen, 1997, 1999). BIS en BAS kunnen gemeten worden

aan de hand van een vragenlijst ontworpen door Carver & White (1994), de BIS/BAS Scales.

De Big Five.

Het vijf-factoren model van persoonlijkheid is een van de meest bestudeerde en aanvaarde

modellen vandaag (Larsen & Buss, 2008). In tegenstelling tot de twee vorige modellen is het

niet psychobiologisch. Het oorspronkelijke onderzoek gebeurde aan de hand van een combinatie

van een lexicale en statistische aanpak (Cattell, 1943; Larsen & Buss, 2008), maar sinds dan is

de vijf-factoren structuur al vele keren gerepliceerd, ook in verschillende culturen (McCrae,

Costa, Del Pilar, Rolland, & Parker, 1998).

De vijf-factoren waarvan sprake zijn Extraversie (versus introversie), Neuroticisme (versus

emotionele stabiliteit), Consciëntieusheid (versus laksheid), Goedaardigheid (versus kilte) en

Openheid voor Ervaringen (versus geslotenheid) (McCrae & Costa, 1987). Neuroticisme en

Extraversie komen grotendeels overeen met de theorieën van Eysenck en Gray.

Page 14: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

10

Consciëntieusheid omvat plichtsbewustheid en zelf-discipline. Goedaardigheid gaat vooral over

interactie met anderen en beslaat onder meer vertrouwen in anderen en altruïsme. Openheid

voor Ervaringen wordt soms ook aangeduid als Intellect of Culture en bevat verbeelding en

artistieke vaardigheden (Norman, 1963)

Een van de meest gebruikte meetinstrumenten voor het vijf-factoren model is de Neuroticism-

Extraversion-Openness Personality Inventory Revised (of NEO-PI-R). De NEO-PI-R meet de

vijf factoren op basis van een hiërarchisch model, met zes onderliggende facetten per factor.

Depressie is bijvoorbeeld een facet van neuroticisme; assertiviteit een facet van extraversie, en

fantasie een facet van openheid (Costa & McCrae, 1995).

Het vijf-factorenmodel (ook de Big Five genoemd) is een van de meest gevalideerde modellen

in het veld van persoonlijkheidspsychologie. De relatie tussen de vijf factoren en andere

modellen van persoonlijkheid en temperament zijn onderzocht zowel bij kinderen (De Pauw &

Mervielde, 2010; Mervielde, De Clercq, De Fruyt, & Van Leeuwen, 2005) als bij volwassenen

(Evans & Rothbart, 2007).

De Myers-Briggs Type Indicator.

De theorie van Katherine Briggs en Isabel Briggs Myers is een buitenbeentje binnen de

persoonlijkheidspsychologie. De theorie is namelijk gebaseerd op Jungiaanse concepten.

Er zijn vier dimensies: Extraversie versus Introversie, Sensing versus Intuition, Thinking versus

Feeling, en Judging versus Perceiving. De dimensies kunnen gemeten worden aan de hand van

de vragenlijst die Myers heeft opgesteld, de Myers-Briggs Type Indicator of MBTI (Myers,

1962). Deze is opgesteld volgens een forced-choice formaat: voor elke vraag moet de

proefpersoon kiezen tussen twee alternatieven. De keuze voor dit formaat is gebaseerd op hun

theorie. In tegenstelling tot de meeste andere onderzoekers ziet deze theorie persoonlijkheid niet

als een normaal-verdeelde variabele (met veel mensen in de middenmoot en enkele aan de

extremen) maar als discrete types: men is bijvoorbeeld ofwel introvert, ofwel extravert (Larsen

& Buss, 2008; Myers, 1962).

Er is echter wel kritiek op de MBTI. Een studie naar de test-hertest betrouwbaarheid van de

MBTI stelde vast dat bij een herafname van de MBTI, vijf weken na de eerste afname, meer dan

50% van de proefpersonen een ander type scoorde (McCarley & Clarskadon, 1983). Een andere

studie vond na factoranalyse geen vier maar zes verschillende factoren (Sipps, Alexander, &

Friedt, 1985). En hoewel de MBTI vaak gebruikt wordt in de context van selectie en

rekrutering, besloot een literatuurreview dat er geen bewijs was om het gebruik van de MBTI in

deze context te verantwoorden (Pittenger, 2005).

Page 15: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

11

Temperament.

Aron en Aron leggen zelf vooral het verband met persoonlijkheidsonderzoek, maar er zijn ook

verschillende temperamentstheorieën die gelijkaardige concepten bevatten. Hoewel

temperamentsonderzoek sterke gelijkenissen vertoont met persoonlijkheidsonderzoek, hebben

ze een verschillende historische origine. Onderzoek wordt vooral gevoerd bij kinderen, vanuit

ontwikkelingspyschologisch standpunt. De hierboven besproken modellen daarentegen focussen

zich vooral op volwassenen.

We bespreken hier kort enkele temperamentsmodellen die relevant zijn voor onze studie van

hoogsensitiviteit, aangezien ze verwante concepten bevatten. We geven opnieuw een korte

introductie, een opsomming van de belangrijkste termen en een overzicht van de meest

gebruikte meetinstrumenten.

Thomas en Chess.

Twee van de eerste temperamentonderzoekers zijn Alexander Thomas en Stella Chess. In de

tweede helft van de jaren ’50 voerden ze gedurende zes jaar een longitudinaal onderzoek bij 141

Amerikaanse kinderen, de New York Longitudinal Study. Vroeger onderzoek bij kinderen was

gefocust op hechting en opvoeding, en kinderen werden vooral gezien als het passieve resultaat

van de opvoeding door de ouders. Het onderzoek van Thomas en Chess was vernieuwend omdat

zij het kind zagen als een individu met een aangeboren temperament.

Thomas en Chess zijn vooral geïnteresseerd in het hoe van het gedrag van het kind. Over hoe

goed of het waarom van het gedrag van kinderen spreken ze zich niet uit. Hun aanpak is vooral

fenomenologisch.

Op basis van hun observaties en interviews met kinderen vinden ze dat verschillen in gedrag

tussen kinderen opgedeeld kunnen worden in negen factoren: Activiteitsniveau (Activity Level ;

het tempo en de frequentie van motoriek), Regelmaat (Rhythmicity; regelmatigheid van

biologische functies zoals eten slapen), Initële Reactie (Approach/withdrawal; initiële reactie op

nieuwe stimuli), Aanpassingsvermogen (Adaptability; aanpassing van reactie), Intensiteit van

Reactie (Intensity of Reaction; energie van de respons, zowel positief als negatief),

Drempelwaarde van Responsiviteit (Threshold of Responsiveness; hoeveelheid van externe

stimulatie nodig om een respons te krijgen),Kwaliteit van Stemming (Quality of Mood;

hoeveelheid vrolijk, vriendelijk gedrag versus huilend, onvriendelijk gedrag), Afleidbaarheid

(Distractibility ; gemak waarmee gedrag verstoord kan worden), en Aandachtsspanne/

Page 16: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

12

Doorzettingsvermogen (Attention Span/Persistence ;duur waarmee een bepaalde activiteit kan

worden volgehouden/ doorgaan met een actie ondanks obstakels) (Thomas et al., 1968).

De noodzaak voor negen afzonderlijke factoren wordt in vraag gesteld (Presley & Martin,

1994). Factoranalyses lijken erop te wijzen dat de negen trekken gevat kunnen worden in een

model met drie grote factoren: Negatief Affect, Surgency/Extraversie, en Effortful Control (De

Pauw & Mervielde, 2010; Rothbart & Bates, 2006).

Rothbart.

Een recenter model van temperament is dat van Mary Rothbart. In tegenstelling tot Thomas en

Chess gaat Rothbart verder dan enkel het fenomenologische. Ze ziet temperament als

individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie, en naast gedrag neemt ze hier ook emotie,

motivatie, en aandacht in op (Mervielde & De Pauw, 2012; Rothbart, 2011). Haar initiële

onderzoek ging over temperament bij kinderen tot een jaar, maar later breidde ze haar theorie uit

naar oudere kinderen en zelfs volwassenen (Evans & Rothbart, 2007).

Het model van Rothbart voor kinderen is hiërarchisch, met drie grote factoren: Surgency

(vergelijkbaar met Extraversie), Negatief Affect (vergelijkbaar met Neuroticisme), en Effortful

Control. Elk van deze grote factoren heeft meerdere facetten. In de Children’s Behavior

Questionnaire (CBQ) bijvoorbeeld zijn activiteitsniveau en impulsiviteit facetten van Surgency,

ongemak en angst facetten van Negatief Affect, en perceptuele gevoeligheid en low-intensity

pleasure facetten van Effortful Control (Rothbart, Ahadi, Hershey, & Fisher, 2001).

Later breidt ze dit model ook uit naar volwassenen. Op basis van statistische analyses en vorig

onderzoek ontwerpt ze een model met vijf in plaats van drie overkoepelende factoren, elk met

hun facetten. De vijf factoren zijn Negatief Affect, Orienting Sensitivity, Effortful Control,

Extraversie, en Affiliativeness. Orienting Sensitivity en Effortful Control zijn trekken die vooral

te maken hebben met aandacht, terwijl Extraversie, Negatief Affect en Affiliativeness meer

emotie-gericht zijn (Evans & Rothbart, 2007). Haar model is verwant aan het vijf-factoren

model maar verschilt er wel van: Rothbart focust zich meer op basisprocessen zoals aandacht en

affect, terwijl het vijf factoren-model meer complexe processen bevraagt. Dit is het duidelijkst

zichtbaar in het verschil tussen de definitie van Orienting Sensitivity en de corresponderende

big-five trek, Openheid. Openheid is ruimer en complexer dan Orienting Sensitivity, en

bevraagt ook verbeelding en inzicht. Orienting Sensitivity daarentegen gaat over de verwerking

van stimuli en aandacht (Evans & Rothbart, 2007).

Page 17: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

13

Kagan.

De theorie van Jerome Kagan focust zich in tegenstelling tot de hiervoor besproken theorieën

enkel op een specifiek aspect van temperament. Zijn concept Gedragsinhibitie (Behavioral

Inhibition, dat hij voor het eerste beschrijft in 1984, is gebaseerd op het gedrag van kinderen

van twee jaar oud die in contact komen met onbekende situaties en onverwachte (maar niet

objectief bedreigende) stimuli. Voorbeelden van stimuli die Kagan gebruikt in zijn studie zijn

opnames van stemmen en de geur van verdunde alcohol. In zijn onderzoek merkte hij dat een

groep kinderen reageerde met motorische activiteit, ongemak en vermijding. Een andere groep

vertoonde weinig motorische activiteit, geen ongemak of angst en actief verkennend gedrag

(Kagan, 1994). Kagan noemde de verlegen, angstige kinderen hoog-reactief en de niet-angstige

kinderen laag-reactief. 15-20% van alle kinderen zouden volgens Kagan hoog-reactief zijn, en

35-40% laag-reactief (Kagan, 1994).

Hij houdt de mogelijkheid open voor een onderliggend biologisch proces, maar de focus ligt op

observeerbaar gedrag (Garcia-Coll et al., 1984). De meest recente versie van de theorie ziet

inhibitie als een set van gedragingen met verschillende oorzaken, en legt de oorzaak van

inhibitie niet vast: zowel aangeboren temperament als vroege ervaringen kunnen geïnhibeerd

gedrag veroorzaken. (Calkins & Swingler, 2012).

Hoog-reactieve kinderen hebben een hogere kans dan laag-reactieve kinderen om later verlegen

en vermijdend gedrag te vertonen. Er is echter wel bewijs voor een interactie-effect van

opvoeding: slechts 20-30% van hoog-reactieve kinderen wordt later extreem verlegen, timide en

angstig. Aan de andere kant vertoont 80% van hoog-reactieve kinderen later geen consistent

exuberant en onverschrokken gedrag. Kagan stelt dus dat we op basis van gedragsinhibitie in de

vroege kindertijd niet kunnen voorspellen hoe kinderen zich later zullen gedragen; maar we

kunnen wel voorspellen wat ze niet zullen worden, met name consistent onverschrokken en

uitgelaten (Kagan, 2012).

Strelau.

De Regulative Theory of Temperament, ontwikkeld in de jaren ’80 door Jan Strelau, is

gebaseerd op pavloviaanse concepten zoals inhibitie en excitatie. Strelau ziet temperament als

een mechanisme dat de interactie tussen een individu en de externe wereld reguleert. Net zoals

Thomas en Chess baseert hij zich op het hoe van het gedrag, eerder dan de inhoud. Hij noemt

dit zelf de formele karakteristieken. Hij ziet twee categorieën van gedragskenmerken:

Page 18: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

14

energetische kenmerken (intensiteit van gedrag) en temporele kenmerken (tijd/duur van

gedrag).

Strelau stelt een model voor met zes factoren, gebaseerd op de resultaten van zijn onderzoek bij

3500 proefpersonen (Strelau & Zawadzki, 1993, 1995). Deze zes factoren zijn Briskness (snel

reageren, uitvoeren van activiteiten aan een hoog tempo, snel kunnen wisselen tussen

verschillende gedragingen), Perseveration (verdergaan met gedrag nadat de stimuli die dit

gedrag uitlokten verdwenen zijn), Sensory Sensitivity (reageren op sensorische stimuli met lage

stimulerende waarde), Emotional Reactivity (intens reageren op emotie-genererende stimuli),

Endurance (volhouden van langdurige of sterk stimulerende activiteiten), en Actvity (vertonen

van sterk stimulerend gedrag/ gedrag dat intense externe stimulatie met zich meebrengt)

(Strelau, 1996, 2008). Strelau heeft ook een vragenlijst ontworpen om deze trekken te meten: de

Formal Characteristics of Behavior – Temperament Inventory (FCB-TI) (Strelau & Zawadzki,

1993, 1995).

Het model van Aron en Aron (1997) bouwt in zekere mate verder op sommige van deze

modellen. Zij stellen geen volledig nieuw allesomvattend model voor van persoonlijkheid of

temperament voor, maar focussen zich op een bepaald aspect van persoonlijkheid, een concept

dat zij hoogsensitiviteit noemen. In het volgende gedeelte staan we stil bij hun theorie.

Page 19: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

15

Theorie

We bekijken eerst de ontstaansgeschiedenis van het begrip hoogsensitiviteit zoals beschreven in

Aron en Arons artikel (1997). Daarna bespreken we de theorie in zijn meest recente vorm, zoals

beschreven door Elaine Aron (2010, 2012). Vervolgens vergelijken we het model van Aron over

hoogsensitiviteit met andere gangbare persoonlijkheids- en temperamentsmodellen. We sluiten

tenslotte het theoretische luik af met een korte bespreking van de gelijkenissen tussen Arons

theorie en het concept differentiële susceptibiliteit (Belsky & Pluess, 2009).

Origine: introversie, neuroticisme en gevoeligheid.

In 1997 publiceerden Aron en Aron de resultaten van een uitgebreid onderzoek naar introversie

en verwante trekken, onder de titel “Sensory Processing Sensitivity and Its Relation to

Introversion and Emotionality”. De initiële interesse van Aron en Aron lag in het verschil tussen

introverten en extraverten, en hun startpunt was een grondige literatuurstudie van onderzoek

naar introversie, verlegenheid, inhibitie en andere gelijkaardige concepten. Volgens Aron en

Aron ligt het basisverschil tussen introverten en extraverten in hoe ze omgaan met nieuwe

stimuli. Hierin zijn twee verschillende strategieën te onderscheiden: afwachtende waakzaamheid

(introverten) en actieve exploratie (extraverten). Dit basisverschil hangt samen met verschillen

op andere vlakken, o.a. in de intensiteit van de electrodermale respons (Zahn, Kruesi, Leonard,

& Rapoport, 1994), reactie op cafeïne (Haier, Robinson, Braden, & Williams, 1984), en

gevoeligheid voor pijn (Barnes, 1975).

Maar volgens Aron en Aron ligt er een ander kenmerk aan de basis van dit verschil: ze spreken

van een algemene gevoeligheid van het zenuwstelsel, een grondigere cognitieve en affectieve

verwerking van zowel interne als externe stimuli. Volgens hen is introversie ondergeschikt aan

deze onderliggende gevoeligheid, die ze Sensory Processing Sensitivity of Hoogsensitiviteit

(High Sensitivity) noemen. Hoogsensitieve personen gaan op een andere manier met nieuwe

stimuli om: ze denken er dieper over na, overwegen mogelijke gevolgen van hun actie, en zullen

dus eerder afwachten en observeren dan zelf in actie treden. Terwijl andere onderzoekers

introvert gedrag vaak zien als gebaseerd op sociale angst, zien Aron en Aron dit eerder als een

weloverwogen strategie, die op zich niet zoveel met angst heeft te maken. De afwachtende en

vermijdende houding van hoogsensitieve personen is volgens hen een manier om een teveel aan

stimuli te voorkomen. Daarnaast benadrukken ze dat het gaat om een diepere verwerking van

sensorische stimuli, en dus niet om een fysiologisch of biologisch verschil in de scherpte van de

Page 20: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

16

zintuigen. Tenslotte is hoogsensitiviteit volgens hen een aangeboren kenmerk, en dus terug te

vinden zowel bij kinderen als volwassenen.

Aron en Aron geven in hun artikel een uitgebreid overzicht van onderzoek naar introversie, en

verbinden de bevindingen met hun eigen theorie. Het centrale punt dat ze hier maken is dat

eerder onderzoek naar introversie en aanverwante begrippen eigenlijk ging over

hoogsensitiviteit, maar dat de gevonden resultaten altijd werden geïnterpreteerd vanuit

introversie en sociale angst. De nadruk lag ook meestal meer op het negatieve, terwijl Aron en

Aron ook positieve kanten zien.

Ten eerste is er Eysenck. Introversie is een van de drie basistrekken uit Eysencks theorie.

Initieel zag Eysenck Extraversie als een combinatie van impulsiviteit en sociabiliteit, maar in

later onderzoek focuste hij zich daarna vooral op sociabiliteit. Impulsiviteit werd een aspect van

Psychoticisme (Eysenck, 1981).

Volgens Aron en Aron is het echter vooral impulsiviteit dat het centrale, biologisch-gerelateerde

kenmerk zou zijn, en is sociabiliteit daar eerder secundair aan. Impulsiviteit is gerelateerd aan

verschillen in conditioneerbaarheid. Hoog-impulsieve mensen zoeken nieuwe stimuli op, terwijl

laag-impulsieve mensen nieuwe opwindende situaties eerder vermijden. Dit komt overeen met

Aron en Arons idee dat hoogsensitieve personen overstimulerende situaties vermijden als een

soort copingsstrategie. Impulsiviteit zou dus gezien kunnen worden als de tegenpool van

hoogsensitiviteit.

Ten tweede wordt ook Gray (1981) besproken door Aron en Aron. Zij zien het BIS/BAS idee

als een mogelijke biologische onderbouw voor hun concept hoogsensitiviteit. Hun eigen

aanpassing is dat het BIS niet alleen gevoelig is voor straf, maar ook algemeen voor nieuwe

stimuli. Mensen bij wie het BIS sterker aanwezig is dan het BAS (zoals volgens Aron en Aron

het geval zou zijn voor hoogsensitieve personen) zullen nieuwe stimuli niet direct actief gaan

verkennen; niet alleen omdat ze straf willen vermijden, maar ook omdat ze meer tijd nodig

hebben om de nieuwe stimuli te analyseren.

Ten derde leggen Aron en Aron het verband met het begrip Gedragsinhibitie van Kagan (1994).

Kagan zag een verschil in hoe kinderen met nieuwe, onbekende stimuli omgaan. Hij maakte in

zijn onderzoek onderscheid tussen hoog-reactieve kinderen, die eerder verlegen, angstig en

vermijdend zijn; en laag-reactieve kinderen, die actief verkennend gedrag en weinig angst

vertonen. Over de reden van dit gedrag spreekt hij zich niet uit, hij focust zich op het

fenomenologische (Kagan, 2012).

Page 21: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

17

Ook hier zien Aron en Aron dit vermijdende gedrag als een weldoordachte manier om met

stimuli en nieuwe informatie om te gaan, eerder dan gedrag dat enkel gemotiveerd wordt door

angst. De afwachtende houding zorgt ervoor dat hoog-reactieve kinderen de nieuwe stimuli

beter zouden kunnen verwerken. De fysiologische verschillen die samenhangen met inhibitie

(zoals cortisol- en norepinefrinewaarden, allergieën, en reactiviteit van het sympathisch

zenuwstelsel (Kagan, Reznick, & Snidman, 1988; Kagan, 1994) zien ze als belangrijk bewijs

dat geïnhibeerd vermijdend gedrag samenhangt met algemene gevoeligheid.

Tenslotte verwijzen ze ook naar de theorie van Mehrabian (1977) over perceptuele screening.

Volgens Mehrabian kunnen situaties verschillen in hoeveel informatie ze bevatten. Situaties die

complexe, gevarieerde, bewegende en onbekende stimuli bevatten, zijn informatie-rijk en

vragen dan ook meer verwerkingscapaciteit dan situaties met simpele, herhalende, statische en

bekende stimuli. Hij ziet ook een individueel verschil in reactie hierop: gevoelige (arousable)

personen reageren met meer en langer durende arousal dan niet-gevoelige personen. Hij verwijst

naar de cognitieve informatie-verwerkingstheorie die stelt dat in informatierijke situaties

mensen automatisch de stimuli selecteren die voor hen relevant zijn (afhankelijk van context,

motivatie en doelen) (Mehrabian, 1977).

Volgens Mehrabian is er een verschil in hoe adept mensen zijn in deze selectie, die hij screening

noemt. Screeners zijn mensen die weinig moeite hebben om de meest relevante stimuli uit te

kiezen en minder relevante stimuli zonder veel problemen kunnen negeren. Dit zorgt ervoor dat

informatie-rijke situaties voor hen niet stresserend zijn, en dat ze daarom de situatie sneller

actief zullen verkennen. Voor low-screeners of non-screeners is het daarentegen wel moeilijk

om een opdeling te maken tussen relevante en niet-relevante informatie. In informatie-rijke

situaties geraken zij dus snel overweldigd en overgestimuleerd, en reageren ze met meer

arousal. Ze zullen daardoor ook meer vermijdend, afwachtend gedrag vertonen (Mehrabian,

1977).

Aron en Aron gaan in tegen het idee van relevante versus minder relevante kenmerken. Volgens

hen is er geen echt verschil in screeningsvaardigheid. Non-screeners zouden minder filteren

omdat ze meer stimuli als relevant beschouwen, niet omdat ze moeite hebben met filteren. Het

gaat dus eerder om een verschil in assessment van relevantie dan om een gebrek aan

vaardigheid.

Daarnaast focust Mehrabian zich ook enkel op complexe situaties. Aron en Aron vermoeden dat

non-screeners ook beter zouden zijn dan screeners in het detecteren van subtiele stimuli. Het

concept van non-screeners zou dus volgens Aron en Aron nauw verwant zijn aan wat zij

beschrijven als hoogsensitieve personen.

Page 22: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

18

In elk van deze theorieën zien Aron en Aron gelijkenissen met hun eigen theorie. Zij

herinterpreteren echter de gevonden resultaten zodat ze ook de positieve kanten van wat zij

hoogsensitiviteit noemen reflecteren. Volgens hen ligt de focus van deze vorige onderzoeken

vooral op de negatieve gevolgen van hoogsensitiviteit in de vorm van angst en vermijdend

gedrag, en is er te weinig aandacht voor de positieve aspecten, zoals bijvoorbeeld een betere

detectie van subtiliteiten. Voor hen is dit echter minstens even belangrijk.

Aron en Arons uiteindelijke theorie stelt dat hoogsensitiviteit een aangeboren persoonlijkheids-

of temperamentskenmerk is, waarbij mensen externe (sensorische) en interne (emotionele)

stimuli grondiger verwerken: vandaar de alternatieve naam voor hoogsensitiviteit, Sensory-

Processing Sensitivity. Volgens hen wordt hoogsensitiviteit echter vaak verward met andere

concepten zoals verlegenheid of introversie. Aron en Aron willen met hun theorie duidelijkheid

scheppen in wat voor hen een verwarring van termen is. Ze vermoeden namelijk dat

hoogsensitiviteit weliswaar verwant is aan deze andere concepten, maar uiteindelijk wel een

afzonderlijk kenmerk is dat zijn eigen onderzoek verdient.

Huidige theorie: DOES.

Het centrale kenmerk van hoogsensitiviteit, namelijk de grondigere verwerking van stimuli,

heeft volgens Aron en Aron verschillende gevolgen op allerlei vlakken, zowel inter- als

intrapersoonlijk. Dit komt reeds gedeeltelijk aan bod in het artikel uit 1997: Aron en Aron staan

daar onder andere stil bij het sociaal gedrag van hoogsensitieve personen wanneer ze het

verband tussen introversie en hoogsensitiviteit bespreken. Maar deze bredere gevolgen worden

vooral verder uitgewerkt in het latere werk van Elaine Aron. In dit recenter werk gebruikt Elaine

Aron het letterwoord DOES om de vier belangrijkste kenmerken van hoogsensitiviteit te

beschrijven: Diepgaande Verwerking (Depth of Processing), Overstimulatie (Overstimulation),

Emotionele Intensiteit (Emotional Intensity) en Sensorische Sensitiviteit (Sensory Sensivitiy) (E.

N. Aron, 2010a, 2012)

Diepgaande Verwerking is voor Aron het centrale, meest belangrijke kenmerk. Het verwijst

naar een algemene bedachtzaamheid, ruwweg het tegenovergestelde van impulsiviteit. Het gaat

echter om meer dan alleen meer tijd nemen om beslissingen te nemen: volgens Aron zou het

zich bijvoorbeeld ook uiten als consciëntieusheid, een rijke verbeelding, en levendige dromen.

Page 23: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

19

Overstimulatie verwijst naar de neiging om sterke autonome arousal (snelle hartslag, zweten) te

vertonen in stresserende situaties. Dit leidt er ook toe dat de cognitieve activiteit afneemt en de

prestatie slechter wordt. Hoewel alle mensen autonome arousal vertonen in sterk stresserende

situaties, zou dit bij hoogsensitieve personen sneller en vaker gebeuren. Voorbeelden van

stresserende situaties zijn onder andere het bezoeken van drukke shoppingcentra, het afleggen

van examens, en spreken in het openbaar. Deze hogere autonome arousal zou er dan voor

zorgen dat hoogsensitieve personen deze situaties zullen proberen vermijden, of andere

copingstrategieën zullen ontwikkelen om hen te helpen omgaan met overstimulering. Deze

factor houdt dus zowel de negatieve reactie als de verwante copingsstrategieën in.

Emotionele Intensiteit betekent dat hoogsensitieve personen over het algemeen intensere

emotionele reacties zouden hebben. Dit kan zich onder andere uiten in het vermijden van

gewelddadige films of zeer gevoelig zijn voor kritiek. Aron (2010, 2012) benadrukt echter dat

die intense reacties zowel positief als negatief zijn: hoogsensitieve mensen ervaren ook

positieve emoties intenser dan niet-hoogsensitieve personen: ze zouden bijvoorbeeld sneller

lachen en sneller dan gemiddeld emotioneel geraakt worden door kunst. Aron merkt wel op dat

het meemaken van een ongelukkige jeugd er voor kan zorgen dat de negatieve emoties de

overhand krijgen.

Tenslotte is er Sensorische Sensitiviteit: hoogsensitieve mensen zouden zich sterk bewust zijn

van subtiliteiten in de omgeving en ook sneller geïrriteerd geraken door onschadelijke stimuli

zoals ruwe stoffen, lawaai of onaangename geuren. Aron ziet hierin drie facetten: het hebben

van een lage pijngrens, het opmerken van subtiele verschillen, en het vertonen van een lage

tolerantie van stimuli met een hoge intensiteit (E. N. Aron, 2012).

Deze vier DOES-kenmerken moeten voor Aron allen aanwezig zijn vooraleer men kan spreken

van hoogsensitiviteit. Iemand die gevoelig is voor zintuigelijke stimuli, maar ook impulsief is of

niet gestresseerd geraakt in drukke situaties, zou bijvoorbeeld niet worden beschouwd als

hoogsensitief.

De grens tussen de verschillende kenmerken is echter niet altijd even duidelijk. Vooral het

concept Overstimulatie is vaag. Afhankelijk van interpretatie kan dit ook onder Emotionele

Intensiteit (als een intense negatieve emotionele reactie) of onder Sensorische Sensitiviteit (als

een lage tolerantie voor sterke sensorische stimuli) vallen. Al bij al lijken ons deze vier

kenmerken niet ideaal geoperationaliseerd.

Samengevat is hoogsensitiviteit volgens Elaine Aron dus meer dan enkel een grotere

gevoeligheid voor sensorische stimuli. Hoewel gevoeligheid een centraal begrip is in de theorie,

Page 24: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

20

wordt dit beschouwd als een neveneffect van het meest fundamentele onderliggende proces: een

diepere, grondigere verwerking van allerlei soorten stimuli. Het gaat zowel om externe,

zintuigelijke stimuli als interne, zoals gedachten en gevoelens. Hoogsensitieve personen zouden

zich niet alleen meer bewust zijn van hun omgeving, maar ook van hun eigen functioneren, hun

gedachten en gevoelens. “Gevoelig” betekent dus zowel snel overstuur raken als sneller dingen

opmerken. Aron ziet ook verschillende gedragsmatige gevolgen van deze onderliggende

gevoeligheid, zoals vermijding van sociale situaties en plichtsbewust gedrag. Verschillende

gedragingen, cognities en emoties worden door haar aan elkaar gekoppeld en allen verklaard

door deze onderliggende diepgaande verwerking. Hoogsensitiviteit is dus een opvallend breed

begrip.

Verband met andere concepten.

Naast de theorieën die Aron en Aron zelf aanhalen in hun bespreking (Eysenck, Gray, Kagan,

en Mehrabian) zijn er nog andere verbanden te leggen tussen hoogsensitiviteit en andere

concepten.

Persoonlijkheid.

Wat betreft de link tussen hoogsensitiviteit en persoonlijkheid zijn er enkele aspecten die door

Aron en Aron zelf besproken worden, maar die verbanden kunnen nog verder doorgetrokken

worden.

Introversie en neuroticisme.

De link met introversie komt bij Aron en Aron vrij expliciet aan bod. Alhoewel ze in het begin

van de theorie ervan uitgingen dat introversie en hoogsensitiviteit mogelijk hetzelfde zijn,

vonden ze in hun onderzoek toch een minderheid hoogsensitieve personen die hoog scoorden op

extraversie.

Ten eerste zouden niet alle hoogsensitieve personen introvert zijn. Op basis van een reeks

studies in 1997 vermoeden Aron en Aron dat ongeveer 30% van de totale hoogsensitieve

populatie extravert is (Aron & Aron, 1997; E. N. Aron, 2010a).

Ten tweede stellen ze dat niet alle introverten hoogsensitief zijn. Ze maken een onderscheid

tussen aangeboren introversie en introversie ten gevolge van vroege ervaringen. Aangeboren

introversie is biologisch bepaald en zou vaak voorkomen bij hoogsensitieve personen. Mensen

met een angstige of vermijdende hechtingsstijl kunnen volgens hen echter ook introvert gedrag

Page 25: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

21

vertonen zonder hoogsensitief te zijn. Voor hen is het belangrijk om hierin het onderscheid te

maken, en zijn vragenlijsten die enkel naar gedrag peilen niet voldoende om deze subtypes te

kunnen onderscheiden.

Ze vermoeden dat het al dan niet introvert zijn van hoogsensitieve personen te maken heeft met

opvoeding en socialisatieprocessen in het verleden. In het artikel van 1997 geven Aron en Aron

het voorbeeld van een jonge vrouw voor wie sociale interactie met grotere groepen mensen niet

echt stresserend is, aangezien ze opgegroeid was in een commune en gewend was aan grote

groepen mensen. Andere voorbeelden van extraverte hoogsensitieve personen zijn mensen die

onder druk van hun familie een extraverte stijl hebben ontwikkeld, en mensen die zich extravert

gedragen als uitlaatklep voor hun rusteloze energie (Aron & Aron, 1997).

De centrale stelling in verband met introversie en hoogsensitiviteit volgens Aron en Aron is dat

hoogsensitieve personen een introverte stijl ontwikkelen als een strategie om overstimulerende

situaties te vermijden. Voor de meeste hoogsensitieve personen zijn sociale situaties

overstimulerend, maar er is ook een minderheid die dit niet zo ervaart. Aron en Aron zien dit

introvert gedrag dan ook als een weloverwogen strategische keuze, die op zich niet zoveel met

angst te maken heeft (Aron & Aron, 1997).

Ook het verband met neuroticisme is volgens Aron en Aron verbonden met opvoeding en

vroege ervaringen. Volgens hen zijn er ook hier twee groepen: een meerderheid die ongeveer

evenveel negatief affect vertoont als niet-hoogsensitieve personen; en een minderheid die

opvallend meer negatief affect vertoont, en ook gevoeliger is voor depressie en angst. Het idee

is dat meer negatief affect een gevolg is van negatieve ervaringen in de vroege kindertijd. Voor

hoogsensitieve kinderen zouden nieuwe, onbekende situaties enkel bedreigend als bedreigend

ervaren worden als er een gebrek is aan sociale steun. Deze vroege aversieve ervaringen zouden

dan leiden tot een blijvend ongemak en angst in het omgaan met nieuwe stimuli, tot in de

volwassenheid (Aron & Aron, 1997). In een later onderzoek bevestigen Aron en Aron deze

relaties (E. N. Aron et al., 2005). In hun onderzoek bij 96 en 213 proefpersonen stellen ze een

model voor waarbij hoogsensitiviteit in combinatie met vroege negatieve ervaringen leidt tot

negatief affect. Dit negatief affect zou ook leiden tot verlegenheid en introvert gedrag.

Nochtans zou volgens Arons latere theorie Neuroticisme, zoals het gedefinieerd wordt in de Big

Five, gezien kunnen worden als een onderdeel van Emotionele Intensiteit. Neuroticisme is

namelijk geassocieerd met emotionele instabiliteit, een neiging om zich zorgen te maken en

overreacties vertonen op negatieve gebeurtenissen (Costa & McCrae, 1995; Eysenck &

Eysenck, 1975; Larsen & Buss, 2008). Arons idee van Emotionele Intensiteit houdt in dat de

Page 26: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

22

emotionele responsen van hoogsensitieve personen intenser zijn dan die van niet-hoogsensitieve

personen, en ze dus ook minder emotioneel stabiel zijn. Volgens Aron gaat het zowel om

positieve als negatieve emoties, en Neuroticisme zou dus enkel het negatieve aspect vatten.

Neuroticisme zou ook overeen kunnen komen met Overstimulatie, aangezien ook

Overstimulatie negatieve gevoelens inhoudt. Zoals reeds eerder besproken is er echter een

overlap tussen Overstimulatie en Emotionele Intensiteit.

Openheid-voor-ervaringen en consciëntieusheid.

De nadruk in het artikel van 1997 ligt op neuroticisme of emotionaliteit en introversie. Deze

twee kenmerken komen beiden voor in de Big Five. Als we echter naar de beschrijving kijken

die Aron en Aron geven van hoogsensitiviteit (1997) vallen er ons ook gelijkenissen op met de

andere factoren van de Big Five. De Big Five bevat naast Neuroticisme en Introversie ook

Goedaardigheid (Agreableness), Openheid voor Ervaringen en Consciëntieusheid. Het is met

deze laatste twee dat we verdere verbanden zien.

Openheid voor Ervaringen, wat ook Intellect of Culture genoemd wordt (McCrae, 1994), is

gerelateerd aan verbeelding en nieuwsgierigheid. Mensen met hoge scores voor Openheid

hebben een voorkeur voor het ontdekken van nieuwe dingen in verschillende levensdomeinen.

Ze zijn flexibeler in het omgaan met nieuwe ideeën en hebben een rijke verbeelding. Andere

kenmerken zijn creativiteit, het hebben van levendige dromen, en artistieke appreciatie

(McCrae, 1994). Deze kenmerken worden allen bijna letterlijk benoemd in de beschrijving van

hoogsensitieve personen, onder het kenmerk Diepgaande Verwerking. Arons hoogsensitieve

personen hebben een rijke verbeelding, een complexe innerlijke belevingswereld en een

voorkeur voor kunst en muziek (Aron & Aron, 1997; E. N. Aron, 2010a).

Ook elementen van Consciëntieusheid komen voor in de beschrijving van hoogsensitiviteit.

Mensen met een hoge score voor Consciëntieusheid zijn harde werkers, punctueel, en

betrouwbaar (Norman, 1963). Hoogsensitieve personen zouden meer dan niet-hoogsensitieve

stilstaan bij de gevolgen van hun handelen, en zouden zich daardoor meer consciëntieus

gedragen. Ook dit valt voor Aron onder Diepgaande Verwerking. Diepgaande Verwerking

houdt in dat hoogsensitieve personen zich sterk bewust zijn van de gevolgen van hun handelen.

Aron gaat ervan uit dat hoogsensitieve personen zich hier ook naar zouden gedragen,

bijvoorbeeld door steeds punctueel te zijn (E. N. Aron, 2010a).

Page 27: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

23

Temperament.

Naast deze persoonlijkheidsconcepten zien we ook mogelijke verbanden met verschillende

modellen uit de ontwikkkelingspsychologie. Hoewel er gelijkenissen zijn tussen persoonlijkheid

en temperament, is er een verschil in de accenten die gelegd worden. Aspecten zoals sensorische

gevoeligheid komen bijvoorbeeld niet echt voor bij de Big Five, maar zijn wel terug te vinden

binnen onderzoek naar temperament.

Thomas en Chess: Drempelwaarde van Responsiviteit en Intensiteit van Reactie.

Een van de negen factoren van Thomas en Chess (Thomas et al., 1968) is Drempelwaarde van

Responsiviteit. Dit slaat op de hoeveelheid sensorische stimulatie die kinderen nodig hebben

vooraleer ze reageren. Kinderen met een lage drempelwaarde reageren sneller op subtiele

stimuli dan kinderen met een hoge drempelwaarde. Drempelwaarde toont dus een gedeeltelijke

gelijkenis met wat Aron Sensorische Sensitiviteit noemt. Er is echter ook een verschil: volgens

Aron hangt een grotere gevoeligheid ook samen met een lagere tolerantie voor stimuli met een

sterke intensiteit. Dit valt echter niet binnen Thomas en Chess’ definitie van Drempelwaarde.

Een andere factor, Intensiteit van Reactie, komt overeen met Arons idee van Emotionele

Intensiteit. Volgens Thomas en Chess beschrijft deze factor verschil in intensiteit van reacties

op zowel sensorische als emotionele stimuli. Net zoals Aron en Aron zien ze dit los van de

valentie van de reactie (Gouze, Lavigne, Hopkins, Bryant, & Lebailly, 2012; Thomas et al.,

1968).

Rothbart: Orienting Sensitivity en Negatief Affect.

Rothbart heeft zelf een vergelijking gemaakt tussen haar theorie en die van Aron en Aron

(Evans & Rothbart, 2008). Ze vertrekt hiervoor echter vanuit de vragenlijst die Aron en Aron

opstelden, en niet zozeer vanuit de theoretische visie op hoogsensitiviteit. We zullen later

stilstaan bij Rothbarts analyse van de vragenlijst en ons hier beperken tot de theoretische visie.

Rothbarts model voor temperament bij kinderen bestaat uit drie factoren: Negatief Affect,

Effortful Control en Surgency, elk met zijn subschalen. Er zijn twee subschalen in verband met

sensorische stimuli: perceptual sensitivity en perceptual discomfort. Perceptual sensitivity is een

onderdeel van Effortful Control, perceptual discomfort valt onder Negatief Affect (Rothbart et

al., 2001).

Page 28: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

24

In het model voor volwassenen zijn er vijf factoren in plaats van drie. Naast Negatief Affect,

Effortful Control en Surgency komen er nu ook Orienting Sensitivity en Affiliativeness bij.

Perceptual sensitivity verhuist van Effortful Control naar de nieuwe categorie Orienting

Sensitivity, sensory sensitivity blijft een onderdeel van Negatief Affect. Naast perceptual

sensitivity heeft Orienting Sensitivity nog twee andere facetten: affective perceptual sensitiviy,

en associative sensitivity.

De duidelijkste verbanden liggen in de twee sensorische subschalen. Perceptual sensitivity komt

overeen met wat Aron en Aron het “detecteren van subtiliteiten in de omgeving” noemen (Aron

& Aron, 1997), en later Sensorische Sensitiviteit (E. N. Aron, 2010a, 2012). Rothbart spreekt

over “awareness of slight, low intensity stimulation arising from within the body and the

environment” (Evans & Rothbart, 2007). Maar ook sensory discomfort komt overeen met

Arons Sensorische Sensitiviteit. Rothbart omschrijft dit als “Unpleasant affect resulting from

the sensory qualities of stimulation” (Evans & Rothbart, 2007). Beide sensorische subschalen

sluiten dus aan bij hetzelfde concept. Er is dus een verschil in interpretatie tussen de theorie van

Aron en Aron en die van Rothbart. Volgens Aron en Aron is er bij hoogsensitieve personen

namelijk sprake van een algemene verhoogde gevoeligheid, die zowel leidt tot ongemak bij te

intense stimuli als meer nauwkeurige verwerking van subtiele stimuli. Volgens Rothbart staan

deze twee aspecten echter los van elkaar. Ongemak is een onderdeel van Negatief Affect en is

het gevolg van emotionele verwerking. Detectie van subtiele stimuli is het gevolg van

cognitieve verwerking en vormt een aparte categorie, Orienting Sensitivity (Evans & Rothbart,

2007, 2008).

Er zijn echter ook nog andere verbanden die kunnen gelegd worden. Rothbart focust zich vooral

op perceptual sensitivity, maar ook affective perceptual sensitivity vertoont gelijkenissen met

Arons idee van Diepgaande Verwerking. Rothbart definieert affective perceptual sensitivity als

“spontaneous emotional cognitive content associated with low intensity stimuli.” (Evans &

Rothbart, 2007).Voorbeelditem “I am often consciously aware of how the weather seems to

affect my mood” sluit bijvoorbeeld aan bij het idee dat hoogsensitieve personen zich sterk

bewust zijn van details uit hun omgeving en hun eigen emoties.

Een andere mogelijke relatie is met een facet van Surgency: high intensity pleasure. Dit slaat op

het genieten van situaties met een hoge stimulus-intensiteit. (voorbeelditem: I would enjoy the

sensation of listening to loud music with a laser light show). Hoogsensitieve personen als

gedefinieerd door Aron en Aron zouden hier laag op moeten scoren. We kunnen dit dus zien als

Page 29: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

25

de andere pool van Sensorische Sensitiviteit, waarbij stimuli met een sterke stimulerende

waarde als storend worden ervaren. We kunnen dit ook eventueel zien als de andere pool van

Overstimulatie, als we het interpreteren als het vermijden van situaties die overstimulerend

kunnen zijn.

Een ander facet van Surgency, positief affect, zou ook overeen kunnen komen met

hoogsensitiviteit. Hoogscoorders op positief affect zouden volgens Rothbart sneller, langer en

vaker positieve emoties ervaren. Dit komt overeen met een facet van Arons concept Emotionele

Intensiteit, namelijk dat hoogsensitieve personen zowel sterkere positieve als negatieve emoties

vertonen (E. N. Aron, 2010a, 2012).

Hierin zit nog een verschil tussen de theorie van Aron en de theorie van Rothbart: volgens

Rothbart zijn positief affect en negatief affect ongerelateerd, maar in Arons model treden ze

tesamen op. Aron merkt wel op dat in het geval van hoogsensitieve personen met negatieve

ervaringen in hun jeugd negatief affect sterker aanwezig zou zijn dan positief affect.

Strelau: Sensory Sensitivity en Emotional Reactivity.

Een van Strelau’s zes factoren is Sensory Sensivitiy. Sensory Sensitivity is sterk vergelijkbaar

met Thomas en Chess’ Drempelwaarde van Responsiviteit en wordt gedefineerd als “the ease

with which the individual reacts to stimuli whose stimulating value is very low, expressed in all

modalities of sensory stimulation”(Strelau, 2008, p.92). Strelau ziet dit als een basisverschil

gegrond in karakteristieken van het zenuwstelsel. Volgens hem is Sensory Sensitivity ook meer

rudimentair dan de andere formele karakteristieken van gedrag zoals emotionele respons,

sociaal gedrag, of aandacht (Kantor-Martynuska, 2012). Dit sluit dus aan bij Aron en Arons

concept van Sensorische Sensitiviteit, wat inhoudt dat hoogsensitieve personen beter zijn dan

gemiddeld in detecteren van subtiele stimuli en sneller reageren op sensorische stimuli.

Een andere factor is Emotional Reactivity. Deze sluit aan bij Arons Emotionele Intensiteit-

component, en in zekere mate ook bij Overstimulatie. Volgens Strelau vertonen mensen met een

hogere score voor Emotional Reactivity een patroon van intense reacties op emotie-genererende

stimuli (Kantor-Martynuska, 2012; Strelau, 2008). Een mogelijk voorbeeld hiervan zou de

sterke reactie op gewelddadige films kunnen zijn, volgens Aron een typisch kenmerk van

hoogsensitieve personen. Dit zou overeenkomen met wat Aron Emotionele Intensiteit noemt. In

de definitie Emotional Reactivity zit echter ook nog een aspect van lage emotionele endurance,

of snel uitgeput raken in emotioneel veeleisende situaties. Aron spreekt zelf over

Overstimulatie, zowel voor sensorische als interne stimuli.

Page 30: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

26

Tabel 1 geeft een overzicht van de relatie tussen de verschillende modellen. Hoogsensitiviteit is

volgens Aron en Aron (1997) een eendimensioneel kenmerk. De kenmerken van

hoogsensitiviteit die Elaine Aron (2010, 2012) beschrijft zijn in zekere mate terug te vinden in

de hierboven besproken theorieën, maar geen van deze theorieën ziet deze vier DOES-

kenmerken als onderdeel van een groot geheel. Verder komt geen enkele van de besproken

facetten en domeinen exact overeen met de kenmerken zoals Aron ze definieert.

Sensorische Gevoeligheid bijvoorbeeld bevat zowel snellere detectie als negatieve reactie op te

sterke stimuli, maar deze twee aspecten vinden we niet tesamen terug in de andere theorieën.

Het model van Rothbart komt hier het dichtste bij: sensorische detectie vervat zit in perceptual

sensitivity, en sensorisch ongemak in sensory discomfort. Sensorisch ongemak kan ook gezien

worden als de andere pool van high intensity pleasure: personen die laag scoren op high

intensity pleasure ervaren situaties of stimuli met een sterke intensiteit niet als aangenaam.

Tabel 1

de relatie tussen hoogsensitiviteit en andere concepten

Diepgaande verwerking Overstimulatie Emotionele Intensiteit Sensorische Sensitiviteit

Big Five Openheid

Consciëntieusheid

Neuroticisme

Neuroticisme

Thomas &

Chess

Intensiteit van Reactie Drempelwaarde van

Responsiviteit

Rothbart Orienting Sensitivity

(affective perceptual

sensitivity)

Surgency (high intensity

pleasure) - R

Negatief Affect

Surgency (positive

affect)

Orienting Sensitivity

(perceptual sensitivity)

Negatief Affect (sensory

discomfort)

Surgency (high intensity

pleasure) - R

Strelau Emotional Reactivity Emotional Reactivity Sensory Sensitivity

R = reversed

Page 31: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

27

Ook Emotionele Intensiteit bevat twee aspecten: zowel positieve als negatieve intense reacties.

Deze dualiteit vinden we terug zowel bij Thomas en Chess als Strelau: ze stellen beiden een

factor voor die de intensiteit van reactie inhoudt, onafhankelijk van valentie.Bij de andere

modellen worden positieve en negatieve emoties echter los van elkaar gezien. Rothbarts model

bevat zowel Negatief Affect als Positief Affect (hoewel deze laatste een facet is van Surgency

en geen kenmerk op zich) maar ziet deze als onafhankelijke kenmerken. Binnen het Big Five

model is er ook een factor voor negatieve emoties, Neuroticisme. Positieve emoties vinden we

hier echter minder duidelijk terug: in de NEO-PI-R is positive emotions weliswaar een facet van

Extraversie (Costa & McCrae, 1995), maar dit facet vinden we niet terug in andere

conceptualisaties van de Big Five (Goldberg, 1990; Norman, 1963). We hebben het om deze

reden dan ook niet opgenomen in ons model.

Diepgaande Verwerking toont in definitie sterke gelijkenissen met Big Five factor Openheid

voor Ervaringen. Het verschil is dat Aron hierin ook een component van plichtsbewustzijn ziet,

dat meer onder Consciëntieusheid valt. Affective perceptual sensitivity, een facet van Orienting

Sensitivity in het model van Rothbart, lijkt ook gerelateerd te zijn aan Diepgaande Verwerking.

Overstimulatie tenslotte blijft volgens ons een moeilijk af te lijnen aspect, omdat het

gelijkenissen vertoont met zowel Emotionele Intensiteit als Sensorische Sensitiviteit. Zowel Big

Five kenmerk Neuroticisme, Rothbarts Surgency-facet high intensity pleasure als Strelau’s

Emotional Reactivity komen in zekere mate overseen met Arons definitie van Overstimulatie,

maar deze drie concepten tonen ook gelijkenissen met ofwel Emotionele Intensiteit, ofwel

Sensorische Sensitiviteit.

Arons theorie over de vier DOES-kenmerken bevat dus aspecten die terug te vinden zijn in

andere meer gangbare modellen. Het grootste verschil zit in het verband tussen deze kenmerken:

volgens Aron zijn ze alle vier verbonden met elkaar als facetten van een onderliggende

persoonlijkheidstrek, terwijl de andere modellen deze aspecten zien als uitingen van

onafhankelijke trekken. De aspecten die Aron naar voor brengt worden echter wel allen in meer

of mindere mate teruggevonden binnen de meer gangbare modellen, wat het belang van deze

kenmerken ondersteunt.

Page 32: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

28

Differentiële susceptibiliteit.

Een terugkomend thema in de theorie van Aron is de impact van vroege (negatieve en positieve)

ervaringen, en wat het effect hiervan is bij hoogsensitieve personen in vergelijking met niet-

hoogsensitieve personen. Volgens Aron hebben een moeilijke jeugd en vroege negatieve

ervaringen een diepgaander effect op hoogsensitieve dan op niet-hoogsensitieve personen, mede

door de diepe verwerking van hoogsensitieve personen: hoogsensitieve personen geven meer

gewicht aan deze gebeurtenissen dan niet-hoogsensitieve personen (E. N. Aron et al., 2005; E.

N. Aron, 2010a).

Het differentiële effect van negatieve ervaringen is al vaak onderzocht, meestal vanuit een

kwetsbaarheidsidee. Het diathesis-stress model gaat ervan uit dat personen met een aangeboren

kwetsbaarheid (diathesis) die in een stressvolle situatie komen meer negatieve gevolgen van die

stress zullen ervaren dan mensen zonder diathesis (de zogenaamde resilient of veerkrachtige

mensen).

Recentelijk is er echter een andere kijk op kwetsbaarheid ontwikkeld (Belsky, 1997). De vraag

werd gesteld of kwetsbaarheid voor stoornissen geen algemene gevoeligheid zou zijn. Het idee

van differentiële susceptibiliteit houdt in dat kwetsbare/susceptibele mensen meer negatieve

gevolgen ervaren van moeilijke omstandigheden, maar ook dat ze meer positieve gevolgen

ervaren van optimale omstandigheden. Dit idee kan worden samengevat als “for better and for

worse” (van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2012) (zie Figuur 3). Het verschil met het

kwetsbaarheidsmodel ligt in het effect van een positieve omgeving: kwetsbare personen doen

het even goed als niet-kwetsbare personen, maar susceptibele personen hebben een betere

outcome dan niet-susceptibele personen.

Dit kan gezien worden vanuit evolutionair standpunt. In optimale omstandigheden haalt een

susceptibel kind meer voordeel uit zijn omgeving dan een niet-susceptibel kind, maar in

moeilijke omstandigheden heeft een minder susceptibel kind het voordeel. En aangezien de

toekomst inherent onzeker is, ligt het niet op voorhand vast wel kind het meest aangepast zou

zijn (Bakermans-Kranenburg & van IJzendoorn, 2007; Belsky, 1997; Boyce & Ellis, 2005).

Mogelijke markers van differentiële susceptibiliteit zijn zowel genetisch, bijvoorbeeld het 5-

HTTLPR gen, als temperamentstrekken zoals negatief affect (Bakermans-Kranenburg & van

IJzendoorn, 2007; van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2012).

Page 33: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

29

Ellis en Boyce passen dit toe op kinderen en hebben hier zelfs een naam voor. Ze spreken over

paardenbloem-kinderen (naar een Zweedse spreekwoordelijke uitdrukking), die ongeacht de

omgeving het redelijk goed doen; en orchidee-kinderen, die lijden onder een gebrek aan

ondersteuning is, maar het significant beter doen dan de paardenbloem-kinderen als ze in

optimale omstandigheden verkeren (Boyce & Ellis, 2005; Ellis & Boyce, 2008).

Dit idee kan gekoppeld worden aan Aron en Arons theorie: hoogsensitieve kinderen zouden

orchidee-kinderen zijn, op wie de omgeving een sterkere invloed heeft dan niet-hoogsensitieve

kinderen. Met de juiste ondersteuning kan hun gevoeligheid een meerwaarde zijn. Ook op een

meer algemeen niveau sluit dit aan bij Arons theorie. De nadruk van Arons werk ligt

gedeeltelijk op het positief herinterpreteren van een kenmerk dat voordien vooral als negatief

werd gezien (E. N. Aron, 1998, 2010a).

We hebben nu een zicht op wat Aron en Aron verstaan onder hoogsensitiviteit, en hoe dit in

relatie staat tot andere begrippen uit de ontwikkelings- en differentiële psychologie. Het is

echter belangrijk dat deze theorieën ook empirisch getest worden. In het volgende gedeelte van

deze masterproef staan we stil bij empirisch onderzoek naar hoogsensitiviteit.

Figuur 3

Genetische kwetsbaarheid en differentiële susceptibiliteit: een model

(Bakermans-Kranenburg & van IJzendoorn, 2007)

Page 34: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

30

Meting van Hoogsensitiviteit.

In dit volgende gedeelte ligt de nadruk op empirisch onderzoek. Het artikel van Aron en Aron

uit 1997 bleef namelijk niet enkel bij het theoretische: ze ontwierpen ook een vragenlijst

waarmee hoogsensitiviteit gemeten kan worden. Deze vragenlijst vormde de basis voor later

onderzoek (Jagiellowicz et al., 2010; Ketay et al., 2009) en wordt ook vermeld in Elaine Arons

boeken (E. N. Aron, 1998, 1999, 2010a).

We geven eerst een overzicht van hoe het ontwerp van deze vragenlijst gebeurd is (Aron &

Aron, 1997). Daarna bespreken we kritiek op de HSPS aan de hand van twee studies die deze

vragenlijst verder geanalyseerd hebben (Evans & Rothbart, 2008; Smolewska et al., 2006).

Tenslotte bekijken we de HSPS op itemniveau en proberen deze te verbinden met de vier

DOES-kenmerken uit Elaine Arons latere conceptualistatie (E. N. Aron, 2010a, 2012)

De ontwikkeling van de Highly-Sensitive Person Scale.

Aron en Aron geven in hun artikel van 1997 ten eerste een uitgebreid theoretisch overzicht en

model van hoogsensitiviteit. In het tweede deel van het artikel beschrijven ze hoe ze hun theorie

empirisch getest hebben. De ontwikkeling van hun meetinstrument gebeurde aan de hand van

zeven verschillende studies (zie tabel 2 voor een overzicht van het aantal proefpersonen en de

gebruikte instrumenten) en leverde uiteindelijk een vragenlijst op met 27 items (zie Tabel 3).

We gebruiken de Engelse originele versie. Er bestaan namelijk wel Nederlandse versies, terug te

vinden in de naar het Nederlands vertaalde boeken van Elaine Aron (E. N. Aron, 2008, 2010b),

maar dit zijn geen wetenschappelijke vertalingen. Twee van deze vragenlijsten zijn terug te

vinden in Appendix B en C.

Studie 1: verkennend onderzoek.

De theorie van Aron en Aron over hoogsensitiviteit evolueerde doorheen het onderzoek: in het

begin van het onderzoek werd het onderscheid tussen sensitiviteit en introversie nog niet echt

gemaakt. Dit blijkt uit de eerste studie, waarin Aron en Aron deelnemers rekruteerden met een

oproep voor mensen “[…]who are either highly introverted or easily overwhelmed by

stimulation (such as noisy places or evocative or shocking entertainment)”. Dit leverde een

uiteindelijke vrij gevarieerde groep van 39 personen op: twaalf deelnemers waren studenten,

zeventien waren mannen, en de leeftijd liep van 18 tot 66. Er werd een interview afgenomen dat

2-3 uur duurde, en waarin gevraagd werd naar de visie van de deelnemers op hoogsensitiviteit,

en verder o.a. naar hun ervaringen uit hun kindertijd, hun relaties, en hun filosofische en

religieuze overtuigingen. Op het einde van het onderzoek vulden ze twee vragenlijsten in, een

Page 35: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

31

over hechting (Hazan & Shaver, 1987) en de Myers-Briggs Type Indicator of MBTI (Myers,

1962).

Opvallend is dat ondanks de expliciete vraag naar introverte personen er toch zeven deelnemers

waren die als extravert scoorden op de MBTI. Een van hen was opgegroeid in een commune

buiten de stad en vond sociaal contact met vreemden en grote groepen niet stresserend. Ze was

wel gevoelig voor typische stadsgeluiden. Wat betreft de overige extraverten zagen Aron en

Aron twee verschillende groepen: Aron en Aron in twee categorieën: zij die een extraverte stijl

ontwikkeld hebben onder invloed van hun familie, en zij die extravert zijn als een uitlaatklep

voor hun rusteloze energie. Dit vormde de eerste empirische aanwijzing dat hoogsensitiviteit

ook gepaard kan gaan met extravert gedrag. Zoals reeds besproken leidt dit uiteindelijk tot hun

hypothese dat in de relatie tussen hoogsensitiviteit en introvert gedrag en negatief affect vroege

ervaringen een belangrijke rol spelen.

Tabel 2

De studies in Aron & Aron (1997)

Studie N Aantal HSPS

items

Introversie/

neuroticisme

andere

Studie 1 39 / MBTI hechtingsvragenlijst

Studie 2 319

(206 MBTI)

9 introv items (2-4)

neur items (3)

Fam omg (6), ong jeugd (3/2)

MBTI type

Studie 3 285 8 introv items (2-4)

neur items (2)

Fam omg (5),ong jeugd (2)

Studie 4 299 7 introv items (2-4)

neur items (3)

Fam omg (1), ong jeugd (2)

Studie 5 119 18 introv items (4)

neur items (3)

EPI-E

Mehrabian

Studie 6 172 27 introv items (4)

neur items (3)

Studie 7 109 (64 BFI) 27 EPI-E, BFI

MBTI = Myers-Briggs Type Indicator (1962); EPI-E = Eysenck Personality Inventory (1968); BFI: Big Five

Inventory (1992), Mehrabian= stimulus-screening vragenlijst (1976)

Introv items = zelf opgestelde introversie-items; neur items = zelf opgestelde neuroticisme-items;

hechtingsvragenlijst = Hazan & Shaver (1987); fam omg = zelf opgestelde vragenlijst ivm jeugd (objectief);

ong jeugd = zelf opgestelde vragenlijst ivm jeugd (subjectief)

aantal items tussen haakjes

Page 36: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

32

Studie 2, 3 en 4: relatie met introversie en neuroticisme.

In de volgende onderzoeken gingen Aron en Aron verder in op het verband tussen

persoonlijkheidstrekken en hoogsensitiviteit. Hun nulhypotheses waren 1) dat hoogsensitiviteit

hetzelfde is als introversie, 2) dat hoogsensitiviteit hetzelfde is als emotionaliteit/neuroticisme,

en 3) dat hoogsensitiviteit een combinatie is van introversie en neuroticisme. Tenslotte

onderzochten ze ook of er subgroepen van hoogsensitieve personen bestaan en wat de invloed is

van opvoeding en vroege ervaringen

In deze drie studies werd hoogsensitiviteit aan de hand van een korte vragenlijst gemeten. De

items verschilden per studie en zijn gebaseerd op de informatie uit de interviews en de

achterliggende theorie – Aron en Aron geven geen details over hoe deze selectie precies

gebeurde. Het antwoordformaat is binair, ja/nee.

Neuroticisme werd gemeten aan de hand van drie zelf opgestelde items. De meting van

introversie verschilde ook per studie, en werd gemeten met twee tot vier zelf opgestelde items.

Daarnaast was er een subset van deelnemers in studie 2 die recentelijk in het kader van hun

opleiding de MBTI hadden ingevuld en die hun type (introvert/extravert) konden aangeven.

Vroege ervaringen en opvoeding werden gemeten aan de hand van twee korte vragenlijsten. De

eerste bevroeg familiale omgeving en bestond uit zes items, de tweede bevroeg ongelukkige

jeugd en bestond uit drie items. Familiale omgeving bevroeg eerder objectieve aspecten (vb Was

your father involved in your family during your childhood) en ongelukkige jeugd vroeg meer

naar beleving (vb Would you characterize your childhood as troubled). Ook hier verschilde het

aantal items dat gebruikt werd afhankelijk van studie.

De deelnemers aan studie 2 en 3 waren studenten, respectievelijk 319 (63% vrouwen) en 285

(168 vrouwen, 50 mannen, en 67 personen bij wie gender per ongeluk niet bevraagd was). Van

de deelnemers van studie 2 waren er 206 deelnemers die de MBTI hadden ingevuld en hun type

konden opgeven. Studie 4 gebeurde telefonisch. De telefoonnummers werden random

geselecteerd. In totaal antwoordden 299 deelnemers die aanwezig waren op het moment van de

contactname en wilden meewerken aan het onderzoek. Dit was 37% van het origineel

geselecteerde aantal, wat op zich laag is, maar niet ongewoon laag voor telefonische surveys.

.De leeftijd varieerde van 18 tot 91 (55% vrouwen).

De nulhypotheses konden verworpen worden. Voor introversie (gemeten met de eigen items)

waren de gevonden correlaties met hoogsensitiviteit van gemiddelde grootte: r = .32, .31 en .25

voor studie 2, 3 en 4, met p < 0.5 voor alle drie. In de tweede studie werd ook het MBTI-type

Page 37: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

33

opgenomen. De correlatie tussen MBTI-introversie en hoogsensitiviteit was marginaal

significant, r = .14 (p < .10).

De correlaties tussen hoogsensitiviteit en neuroticisme waren gemiddeld tot groot, r = .52, .58

en .46 voor studie 2, 3 en 4, met p < .01 voor alle drie.

Om de derde hypothese - namelijk of hoogsensitiviteit enkel een combinatie was van

neuroticisme en introversie - te testen, werden ook de multipele correlaties berekend tussen de

combinatie van neuroticisme en introversie, en hoogsensitiviteit. De correlaties waren groot : r

= .56, .62 en .47, p < 0.01. Hoewel de gevonden correlaties gemiddeld tot groot waren, waren

ze niet van die grootte dat we kunnen veronderstellen dat eenzelfde kenmerk gemeten werd.

Samengevat stellen ze dat hoogsensitiviteit meer is dan enkel neuroticisme of introversie, of een

combinatie van de twee.

Een andere onderzoeksvraag was of er subtypes bestaan van hoogsensitieve personen. Aron en

Aron (1997) gebruikten geen cut-off score om te bepalen wie hoogsensitief of niet-hoogsensitief

is. In plaats daarvan gingen ze er hier van uit dat de 25% hoogste scoorders op hun

sensitiviteitsschaal (bestaande uit 7-9 items) de hoogsensitieve personen waren. Dit

verantwoordden ze ten eerste door te verwijzen naar vorig onderzoek naar kenmerken die

gelijken op hoogsensitiviteit, zoals Kagan's onderzoek naar Gedragsinhibitie (1994), waaruit

bleek dat ongeveer 15-25% van de totale populatie hoogsensitieve kenmerken vertoont. Ten

tweede was er op een visuele voorstelling van de verdeling van de scores een duidelijke aparte

groep te zien van de 25% hoogste scoorders.

Aron en Aron voerden op deze groep van hoogsensitieve personen een clusteranalyse uit,

waaruit bleek dat er twee subgroepen waren. De kleinste subgroep bestond ongeveer uit een

derde van de hoogsensitieve personen en had significant hogere gemiddelden dan de andere

groep op introversie, neuroticisme, en ongelukkige jeugd. De scores van de andere groep (de

overige twee derden van hoogsensitieve personen) had gelijkaardige scores als de niet

hoogsensitieve personen op introversie, neuroticisme, en ongelukkige jeugd. Dit sluit dus aan

bij hun theorie die we in het theoretisch luik reeds besproken hebben, namelijk dat de relatie

tussen hoogsensitiviteit en neuroticisme beïnvloed wordt door vroege negatieve ervaringen.

Hoogsensitiviteit gaat dus niet in alle gevallen samen met een verhoogde score voor negatief

affect.

De hypothese die ze hier aansluitend wilden testen was dat hoogsensitieve personen meer last

ervaren van negatieve omgeving. Elke studie had zowel een objectieve (familiale omgeving) als

subjectieve (ongelukkige jeugd) maat waarmee de jeugd van de deelnemers werd bevraagd.

Page 38: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

34

Moesten hoogsensitieve personen meer negatieve effecten ervaren van vroege negatieve

ervaringen, dan kan er verwacht worden dat de correlatie tussen familiale omgeving en

ongelukkige jeugd groter is bij hoogsensitieve dan niet-hoogsensitieve personen.

Dit resultaat vonden ze inderdaad terug in studie 2: r = . -.53 voor de hoogsensitieve personen

en -.37 voor niet-hoogsensitieve personen. In het geval van een positieve familiale omgeving

scoorden de hoogsensitieve personen ongeveer even hoog op ongelukkige jeugd als de niet-

hoogsensitieve personen; in het geval van een negatieve familiale omgeving lag de gemiddelde

score op ongelukkige jeugd voor de hoogsensitieve personen hoger dan de niet-hoogsensitieve

personen. In de derde en vierde studie werd deze interactie enkel teruggevonden bij mannen

(zie figuur 4).

Aron en Aron concludeerden uit deze drie studies dat hoogsensitiviteit verwant is maar niet

gelijk aan introversie, neuroticisme, of een combinatie van deze twee. Daarnaast vonden ze ook

bewijs voor twee subtypes van hoogsensitieve personen: een met een ongelukkige jeugd en

hogere scores op neuroticisme, en een met een relatief gelukkige jeugd en gemiddelde scores op

neuroticisme.

Figuur 4

De differentiële kwetsbaarheid voor ongelukkige jeugd (Aron & Aron, 1997)

Page 39: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

35

Studie 5: convergente en divergente validiteit.

In de volgende studie onderzochten Aron en Aron de convergente en divergente validiteit van

hun hoogsenstiviteits-concept. Mehrabians theorie over low- of non-screeners (Mehrabian,

1977) vertoont, zoals reeds besproken, sterke gelijkenissen met de theorie over

hoogsensitiviteit. Non-screening zou dus moeten correleren met hoogsensitiviteit. Daarnaast

werd ook onderzocht of hoogsensitiviteit en introversie wel degelijk verschillende constructen

zijn.

Naast achttien items die naar hoogsensitiviteit peilen (de items uit de vorige studies en acht

nieuwe items) namen Aron en Aron ook een vragenlijst af die peilt naar stimulus screening

(Mehrabian, 1976, in Aron & Aron, 1997). Zowel de schaal van Mehrabian als de

hoogsensitiviteitsschaal bevatten items die een intense reactie op nieuwe of sterke stimuli

bevroegen. De hoogsensitiviteitsschaal bevatte items die naast gevoeligheid voor sterke stimuli

ook gevoeligheid voor subtiliteiten bevroegen. Dit sluit aan bij de achterliggende theorie van

Aron en Aron, waarin gevoeligheid zowel een negatieve reactie op sterke stimuli als een betere

detectie van subtiele stimuli inhoudt. De schaal van Mehrabian vroeg dan weer naar de reactie

op specifieke categorieën van stimuli, zoals temperatuur of zachtheid/hardheid, items die bij de

hoogsensitiviteitsschaal ontbraken.

Naast deze twee vragenlijsten werd ook de E-schaal van de Eysenck Personality Inventory of

EPI-E (Eysenck & Eysenck, 1968) afgenomen, die extraversie meet. Daarnaast gebruikten ze

ook de items over introversie en neuroticisme die ze in de vorige studies gebruikt hadden. De

vragenlijsten werden afgenomen bij 119 universiteitsstudenten (genderdistributie niet vermeld).

De correlatie tussen de schaal van Mehrabian en de hoogsensitiviteitsschaal was groot (r = .64).

De correlatie tussen de schaal van Mehrabian en de EPI-E schaal was matig (r = .27) en de

correlatie tussen de hoogssensitiviteitsschaal en de EPI-E schaal werd niet vermeld.

Studie 6 en 7: dimensionaliteit en big five.

In de zesde studie breidden Aron en Aron de hoogssensitiviteitsschaal uit met negen

bijkomende items. Dit leverde een schaal op van zeventwintig items die dan wordt voorgesteld

als afgewerkt instrument, namelijk de Highly Sensitive Person Scale of HSPS.

In deze studie namen ze deze vragenlijst af bij 172 universiteitsstudenten (63% vrouwen) om de

betrouwbaarheid en unidimensionaliteit te onderzoeken. Daarnaast namen ze ook de vier

introversie-items en drie neuroticisme-items af, allen zelf opgesteld.

In een principale componenten analyse verklaarde de eerste factor 54% van de totale variantie.

Een scree test suggereerde een eenfactor-oplossing (eigenwaarden: 6.0, 1.6, 1.1, 0.8, 0.7). Een

Page 40: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

36

tweefactoren-oplossing was niet duidelijk te interpreteren. De correlatie van de HSPS met

introversie was matig van sterkte (r = .45) en de correlatie met neuroticisme groot (r = . 64).

Tot dan toe werden neuroticisme en introversie enkel bevraagd aan de hand van een relatief

beperkt aantal items (met uitzondering van studie 5, maar daar werd de correlatie tussen de

HSPS en de EPI-E niet vermeld). In de zevende en laatste studie namen Aron en Aron naast de

HSPS nogmaals de EPI-E schaal af (Eysenck & Eysenck, 1968) en daarnaast ook de Big Five

Inventory of BFI (John, Donahue, & Kentle, 1992) bij 109 universiteitsstudenten (58%

vrouwen).

Ten eerste werd net zoals in de vorige studie de unidimensionaliteit en de betrouwbaarheid

onderzocht. In de PCA verklaarde de eerste factor 47% van de totale variantie. Een scree test

suggereerde een eenfactor-oplossing (eigenwaarden: 5.7, 1.8, 1.2, 0.9, 0.8). Een tweefactoren-

oplossing was voor Aron en Aron niet duidelijk te interpreteren, en verschilde ook van de

tweefactoren-oplossing uit studie 6.

De correlatie tussen de HSPS en de EPI-E-schaal was klein (r = .28) en de correlatie tussen de

HSPS en Big Five Extraversie schaal bedroeg .12 (ns). De correlatie tussen de HSPS en de Big

Five Neuroticisme schaal was matig van sterkte (r = .41). Dit resultaat komt overeen met de

correlaties tussen hoogsensitiviteit en neuroticisme uit de vorige studies.

Geen van de andere schalen had een significante correlatie met de HSPS. Op zich is dat

verrassend, aangezien er opvallende gelijkenissen zijn tussen de definitie van hoogsensitiviteit

en Big Five kenmerk Openheid, zoals reeds besproken. Aron en Aron zien hier echter geen

verband mee.

De resultaten van deze studie ondersteunen de hypothese dat hoogsensitiviteit verwant is maar

niet samenvalt met neuroticisme. Hoogsensitiviteit lijkt ook niet identiek te zijn met introversie:

in deze studie werd er zelfs geen significant verband gevonden tussen de HSPS en introversie

zoals gemeten met de BFI.

Volgens Aron en Aron geven deze zeven studies heel wat ondersteuning voor hun theorie. De

terugkerende correlaties tussen hoogsensitiviteit, neuroticisme en introversie lijken aan te tonen

dat hoogsensitiviteit een verwant maar uiteindelijk apart kenmerk is. Verder lijkt de relatie van

hoogsensitiviteit met neuroticisme sterker te zijn dan de relatie van hoogsensitiviteit met

introversie.

Page 41: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

37

Daarnaast lijkt de HSPS een betrouwbaar en valide instrument te zijn om hoogsensitiviteit te

meten. Op basis van twee exploratorische factoranalyses gaan Aron en Aron er ook van uit dat

de HSPS eendimenionsioneel is. Om dit definitief te bewijzen zouden er echter

confirmatorische factoranalyses in combinatie met andere instrumenten nodig zijn, iets dat in

deze studie niet aan bod kwam.

Tabel 3

De Highly Sensitive Person Scale (Aron & Aron, 1997)

Item Studie

1 Are you easily overwhelmed by strong sensory input? 2 3 4 5 6 7

2 Do you seem to be aware of subtleties in your environment? 6 7

3 Do other people’s moods affect you? 2 5 6 7

4 Do you tend to be more sensitive to pain? 2 4 5 6 7

5 Do you find yourself needing to withdraw during busy days into bed or into a darkened room or

any place where you can have some privacy and relief from stimulation?

2 3 4 5 6 7

6 Are you particularly sensitive to the effects of caffeine? 2 4 5 6 7

7 Are you easily overwhelmed by things like bright lights, strong smells, coarse fabrics, or sirens

close by?

5 6 7

8 Do you have a rich, complex inner life? 6 7

9 Are you made uncomfortable by loud noises? 2 3 4 5 6 7

10 Are you deeply moved by the arts or music? 6 7

11 Does your nervous system sometimes feel so frazzled that you just have to get off by yourself? 6 7

12 Are you conscientious? 6 7

13 Do you startle easily? 3 5 6 7

14 Do you get rattled when you have a lot to do in a short amount of time? 3 5 6 7

15 When people are uncomfortable in a physical environment do you tend to know what needs to

be done to make it more comfortable (changing the lighting or the seating)?

6 7

16 Are you annoyed when people try to get you to do too many things at once? 5 6 7

17 Do you try hard to avoid making mistakes or forgetting things? 6 7

18 Do you make a point to avoid violent movies and TV shows? 2 3 4 5 6 7

19 Do you become unpleasantly aroused when a lot is going on around you? 5 6 7

20 Does being very hungry create a strong reaction in you, disrupting your concentration or mood? 5 6 7

21 Do changes in your life shake you up? 5 6 7

22 Do you notice and enjoy delicate or fine scents, tastes, sounds, works of art? 6 7

23 Do you find it unpleasant to have a lot going on at once? 5 6 7

24 Do you make it a high priority to arrange your life to avoid upsetting or overwhelming

situations?

2 3 4 5 6 7

25 Are you bothered by intense stimuli, like loud noises or chaotic scenes? 5 6 7

26 When you must compete or be observed while performing a task, do you become so nervous or

shaky that you do much worse than you would otherwise?

2 3 4 5 6 7

27 When you were a child, did parents or teachers seem to see you as sensitive or shy? 6 7

Page 42: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

38

Kritiek op de HSPS.

Het onderzoek van Aron en Aron (1997) testte verschillende hypotheses rond de validiteit en

betrouwbaarheid, maar er blijven vragen. De relatie met de Big Five is bijvoorbeeld in slechts

een studie onderzocht, bij een beperkt aantal proefpersonen. Ook de relatie met andere

mogelijke verwante kenmerken, zoals temperamentsmodellen of de theorie rond BIS/BAS van

Gray (1981) is nog niet empirisch onderzocht. Deze vragen worden echter gedeeltelijk

beantwoord in twee artikels, waarin twee verschillende onderzoeksgroepen de HSPS opnieuw

afnemen en analyseren.

Smolewska, McCabe en Woody: drie factoren.

De eerste analyse gebeurde door Smolewska et al. (2006). Het artikel had twee centrale

onderzoeksvragen. Ten eerste stelden ze de vraag naar de psychometrische eigenschappen van

de HSPS: ze wilden de dimensionaliteit van de vragenlijst verder onderzoeken, en vermoedden

dat een oplossing met meer dan een factor een betere representatie zou zijn. Over wat de inhoud

van deze factoren zou zijn, of welke items op welke factor zouden laden, spraken ze zich a

priori niet uit. Ten tweede wilden ze ook de convergente validiteit onderzoeken, aan de hand

van de relatie van hoogsensitiviteit met het BIS/BAS en met de Big Five.

De theorie rond BIS/BAS werd besproken door Aron en Aron (1997). Ze zagen het BIS als een

mogelijke fysiologisch onderliggend mechanisme voor hoogsensitiviteit maar hadden dit zelf

niet getest. De hypothese in dit onderzoek is dat sensitiviteit vooral geassocieerd is met het BIS

en minder met het BAS.

Voor Aron en Aron (1997) lag de nadruk vooral op het verband van hoogsensitiviteit met

neuroticisme en introversie. In deze studie wilden Smolewska et al. ook de andere dimensies

van de Big Five opnemen. Ze verwachtten echter enkel correlaties (van ten hoogste matige

sterkte) met Neuroticisme en Introversie, zoals Aron en Aron (1997) deze hadden

teruggevonden.

De HSPS werd afgenomen samen met de BIS/BAS schaal (Carver & White, 1994) en de NEO-

FFI (Costa & McCrae, 1992) bij 851 studenten (70% vrouwen). De BIS/BAS schaal bestaat uit

twee subschalen, een voor BIS en een voor BAS. De BAS subschaal is verder nog ingedeeld in

drie: reward responsiveness, drive, en fun seeking. De NEO-FFI bestaat uit vijf subschalen:

Neuroticisme, Introversie/Extraversie, Openheid, Agreableness, en Conscientieusheid

Page 43: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

39

Voor de eerste onderzoeksvraag werd de sample opgedeeld in twee groepen. In de eerste groep

(380 deelnemers) werd een exploratieve factoranalyse gevoerd (met oblieke rotatie). Een scree

test suggereerde een drie-factorenoplossing (eigenwaarden 7.02, 2.28, 1.64, 1.35, 1.27, 1.18,

1.08). De eerste drie factoren verklaarden samen 40,5% van de variantie. Er waren twee items

die elk op twee factoren significant laadden. Deze werden verwijderd uit volgende analyses

(item 1 en 11).

In de tweede groep (442 deelnemers) werd een confirmatorische factoranalyse uitgevoerd. De

driefactoren-oplossing werd vergeleken met de eenfactor-oplossing. De fit van beiden was goed,

maar de driefactoren-oplossing paste significant beter dan de eenfactoroplossing.

De eerste factor werd gelabeld als Ease of Excitation, werd uitgelegd als “overprikkeld geraken

door interne of externe eisen” en bevatte 12 items. De tweede factor kreeg als label Aesthetic

Sensitivity, werd uitgelegd als “esthetisch bewustzijn”, en bevatte 7 items. De derde factor was

Low Sensory Threshold, ging over “onaangename zintuigelijke opwinding ten gevolge van

externe stimuli”, en bevatte 6 items (Zie Appendix D voor de volledige verdeling).

Deze interpretaties komen post-hoc en lijken niet altijd even goed te passen. Het verschil tussen

de Ease of Excitation en de Low Sensory Threshold schaal is niet zo duidelijk. Low Sensory

Threshold lijkt iets specifieker te zijn, maar items rond gevoeligheid voor pijn (item 4) en

honger (item 20) vallen onder Ease of Excitation. De moeilijkheid met het maken van dit

onderscheid kunnen we vergelijken met de onduidelijke begrenzing van Elaine Arons later

concept Overstimulatie (E. N. Aron, 2010a, 2012). Het onderscheid tussen “overprikkeld

geraken”, “een sterke emotionele reactie hebben” en “negatief reageren op sterke sensorische

stimuli” is moeilijk hard te maken.

Verder zijn er ook drie van de zeven items van de Aesthetic Sensitivity schaal die weinig te

maken hebben met esthetiek (item 5: Do you find yourself needing to withdraw during busy

days into bed or into a darkened room or any place where you can have some privacy and relief

from stimulation, 12, Are you conscientious, en 15, When people are uncomfortable in a

physical environment do you tend to know what needs to be done to make it more comfortable).

Het is ook opvallend dat items 12 (Are you conscientious) en 17 (Do you try hard to avoid

making mistakes or forgetting things), die ongeveer hetzelfde vragen, elk onder een

verschillende schaal vallen. Hoewel de driefactoren-oplossing statistisch superieur is, lijkt de

interpretatie van deze factoren niet zo voor de hand liggend.

Page 44: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

40

Ten tweede onderzochten Smolewska et al. ook de relatie tussen hoogsensitiviteit en andere

variabelen. Ze berekenden de correlaties zowel voor de drie subschalen die ze gevonden

hadden, als voor de totale HSPS.

Bij de Big Five variabelen werd er een grote correlatie gevonden tussen Neuroticisme en de

HSPS (r = .45) en een kleine correlatie tussen Openheid en de HSPS (r = .19). De correlatie

tussen Neuroticisme en hoogsensitiviteit kwam ongeveer overeen met de correlaties die Aron en

Aron (1997) terugvonden in hun studies. Nieuw is de kleine correlatie met Openheid, die we op

basis van de theoretische beschrijving verwacht hadden en hier voor de eerste keer empirisch

aangetoond zien. Verrassend genoeg was er de correlatie met Introversie niet significant.

Op subschaal niveau hadden zowel Ease of Excitation en Low Sensory Threshold een matige

correlatie met Neuroticisme (r = .48 .31 resp.) en de correlatie tussen Aesthetic Sensitivity en

Neuroticisme was klein (r = .19). De significante correlatie tussen de HSPS als geheel en

Openheid blijkt vooral veroorzaakt te worden door de matige correlatie tussen de Aesthetic

Sensitivity schaal en Openheid, met r = .37. De correlaties tussen Openheid en de andere twee

subschalen zijn niet significant.

Zoals verwacht was de correlatie tussen de HSPS als geheel en het BIS significant (r = .32). De

correlaties met de BAS waren voor het grootste deel niet statistisch significant, zoals de theorie

ook voorstelde. Slechts één van de subschalen van de BAS, reward responsiveness, had

significante correlaties met de HSPS, en deze correlaties waren allen klein.

De resultaten van Smolewska et al. (2006) komen grotendeels overeen met de resultaten van

Aron en Aron (1997). Er is een significante correlatie tussen hoogsensitiviteit en Neuroticisme,

maar deze correlatie is niet zo groot dat ze impliceert dat hoogsensitiviteit en Neuroticisme een

en hetzelfde kenmerk zijn. Daarnaast zijn er ook twee nieuwe onderzoeksresultaten: ten eerste

dat er ook een correlatie is tussen hoogsensitiviteit en Openheid voor Ervaringen, en ten tweede

dat hoogsensitiviteit verwant lijkt te zijn aan het BIS, zoals Aron en Aron vermoedden. Een

verband met Consciëntieusheid, zoals we mogelijks konden verwachten aan de hand van de

beschrijving van hoogsensitiviteit (Aron & Aron, 1997; E. N. Aron, 2010a, 2012), werd niet

teruggevonden. Daarnaast was er ook geen verband tussen hoogsensitiviteit en Introversie. Dit

ondersteunt de eerder besproken hypothese dat hoogsensitieve personen ook extravert kunnen

zijn.

Tenslotte wijzen de resultaten erop dat een driefactoren-oplossing statistisch beter past dan een

eenfactor-oplossing. In hun originele onderzoek uit 1997 hadden ook Aron en Aron een

tweefactoren-oplossing overwogen, maar ze hadden deze verworpen omdat de aparte factoren

Page 45: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

41

voor hen niet duidelijk te interpreteren waren. Smolewska, McCabe en Woody geven wel een

interpretatie aan de factoren, maar deze interpretaties lijken echter de inhoud van de subschalen

niet volledig te reflecteren.

Evans en Rothbart: twee factoren.

Twee jaar later wordt de HSPS opnieuw afgenomen en geanalyseerd, deze keer door Evans en

Rothbart (2008). Zij leggen de link tussen de theorie van Rothbart over temperament bij

volwassenen (Derryberry & Rothbart, 1988; Evans & Rothbart, 2007) de theorie van Aron en

Aron (1997), en het eerder onderzoek van Smolewska et al. (2006). Zoals reeds besproken in het

theoretische luik zijn het volgens Evans en Rothbart vooral Negatief Affect en Orienting

Sensitivity die van belang zijn bij onderzoek naar hoogsensitiviteit.

Evans en Rothbart namen de HSPS af, samen met een ingekorte versie van hun Adult

Temperament Questionnaire (ATQ; Evans & Rothbart, 2007) bij 297 studenten

(genderdistributie niet vermeld). De versie van de ATQ die gebruikt werd in deze studie bevatte

13 items die Negatief Affect bevroegen, waarvan zes specifiek over sensory discomfort (vb I

find loud noises to be very irritating); en 11 items die Orienting Sensitivity bevroegen,

opgedeeld in een sensory sensitivity (vb I usually notice when the environment is quiet) en een

associative sensitivity subschaal (geen voorbeelditems gegeven). Sensory sensitivity wordt hier

gebruikt als een alternatieve benaming voor perceptual sensitivity; affective perceptual

sensitivity, de derde subschaal van Orienting Sensitivity in het model van Rothbart (Evans &

Rothbart, 2007) werd niet afgenomen. Verder waren er vier Effortful Attention items, drie

Affiliativeness items en vijf Extraversie items.

In tegenstelling tot Smolewska et al. (2006) legden Evans & Rothbart wel a priori hypotheses

vast over welke items op welke factor zouden laden. Ze verwachtten dat 18 van de 27 items

onder Negatief Affect zouden vallen. Zeven andere items zouden volgens hen onder Orienting

Sensitivity laden. De twee overige items labellen ze als miscellaneous (zie figuur 5 voor een

overzicht, en Appendix D voor de volledige verdeling).

Ze verwijzen ook naar de drie subschalen die naar voor waren gekomen in het onderzoek van

Smolewska et al. (2006). Ze vermoedden dat de Ease of Excitation subschaal ruwweg

overeenkomt met meer gegeneraliseerd Negatief Affect, terwijl Low Sensory Threshold meer de

nadruk legt op het specifieke sensorische ongemak. Ook hier zien we dus de opdeling tussen

sensorisch ongemak en meer algemene negatieve reacties, die Elaine Aron probeert te vatten in

Page 46: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

42

haar opdeling van hoogsensitiviteit in Overstimulatie, Emotionele Intensiteit en Sensorische

Sensitiviteit.

Er waren drie onderzoeksvragen in dit onderzoek: ten eerste wilden Evans en Rothbart de twee

hypothesen onderzoeken die voorgesteld werden door Aron en Aron (1997), namelijk dat

gevoeligheid voor subtiliteiten verbonden zou zijn met negatieve reacties op te intense stimuli.

De tweede onderzoeksvraag betrof de factor-structuur van de HSPS: Evans en Rothbart

verwachtten aan de hand van hun theorie twee factoren terug te vinden, een eerste factor

verwant aan Negatief Affect, en een tweede factor verwant aan Orienting Sensitivity. Ten derde

wilden ze het verband onderzoeken tussen de ATQ en de HSPS.

De eerste hypothese werd getest aan de hand van de correlaties tussen de subschalen van de

ATQ. Er was geen significante correlatie tussen sensory sensitivity en sensory discomfort (r =

.00). Ook tussen de overkoepelende concepten, Orienting Sensitivity en Negatief Affect, werd

er geen significante correlatie gevonden (r = .09). De hypothese van Aron en Aron (1997) werd

dus tegengesproken: een betere detectie van subtiele stimuli zou niet samenhangen met

negatieve emotionele reacties, zoals bijvoorbeeld overprikkeld geraken.

Voor de tweede onderzoeksvraag werd de fit van verschillende modellen voor de HSPS getest

aan de hand van een confirmatorische factoranalyse. De eenfactor-oplossing was statistisch niet

aanvaardbaar, en voor de tweefactoren-oplossing was slechts een van de twee fitmaten

statistisch significant. Evans en Rothbart testten ook het driefactoren-model. Dit model kwam

ruwweg overeen met het model uit Smolewska et al. (2006) en was bijna volledig genest in het

tweefactoren-model. De fit was gedeeltelijk aanvaardbaar. De driefactoren-oplossing deed het

beter dan de eenfactor-oplossing. Er werd geen vergelijking gemaakt tussen de tweefactoren- en

de driefactoren-oplossing, aangezien deze niet perfect in elkaar genest waren. De keuze voor

twee factoren gebeurde vooral omwille van inhoudelijke redenen.

Voor de derde onderzoeksvraag werden de correlaties tussen de ATQ en de twee gevonden

subschalen van de HSPS bekeken. De correlatie tussen de eerste HSPS subschaal en de ATQ-

schaal Negatief Affect was groot (r = .70), evenals de correlatie tussen deze schaal en de ATQ-

subschaal voor sensory discomfort (r = .68), terwijl de correlatie met Orienting Sensitivity klein

was (r = .13). De correlatie tussen de tweede subschaal van de HSPS en de ATQ-schaal

Orienting Sensitivity was ook groot (r = .63), evenals de correlatie tussen deze schaal en de

subschalen associative sensitivity en sensory sensitivity (r = .51 en .52 resp.).

Page 47: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

43

Een ander opvallend resultaat was de correlatie tussen de HSPS-subschalen en de Extraversie-

subschaal van de ATQ: voor de eerste subschaal van de HSPS was de correlatie negatief (r = -

.22), voor de tweede subschaal was ze positief (r = .29). Voor Effortful Attention was de

correlatie met de eerste HSPS-subschaal significant (r = -.42) maar niet voor de tweede

subschaal (r = -.06).

Net als Aron en Aron benadrukken Evans en Rothbart het belang van sensorische sensitiviteit.

Ze stellen zich wel vragen bij de operationalisatie van hoogsensitiviteit in de vorm van de HSPS

en ze stellen de ATQ voor als alternatief instrument om sensorische gevoeligheid en sensorisch

ongemak te meten. Verder suggereren hun onderzoeksresultaten dat een grotere sensorische

gevoeligheid in de vorm van Orienting Sensitivity losstaat van negatieve reacties op te intense

stimuli. Die negatieve reacties zien Evans en Rothbart als onderdeel van Negatief Affect. Zij

zien dus geen bewijs voor een overkoepelende factor die deze beide aspecten bevat, zoals Aron

en Aron dit voorstelden.

Eigen opmerkingen.

Aron en Aron baseerden de items op de interviews die ze afnamen in hun eerste studie, maar

gaan niet in detail over hoe de selectie van items gebeurd is. Dit zou nochtans interessante

informatie geweest zijn, want als we de HSPS op itemniveau bekijken is het opvallend hoe

divers de items zijn.

Het betrekkingsniveau van de vragen varieert van heel algemeen (item 12, are you

conscientious) tot specifiek (item 6: are you particularly sensitive to the effects of caffeine). Er

Figuur 5

de multidimensionaliteit van de HSPS

Smolewska, McCabe, & Woody (2006):

Hoogsensitiviteit

Ease of Excitation

(12 items)

Low Sensory Threshold

(7 items)

Aesthetic Sensitivity

(6 items)

Evans & Rothbart (2008):

/

Negatief Affect

(18 items)

Orienting Sensitivity

(7 items)

Miscellaneous

(2 items)

Page 48: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

44

wordt gevraagd naar copingsstrategieën (vb item 5: Do you find yourself needing to withdraw

during busy days into bed or into a darkened room or any place where you can have some

privacy and relief from stimulation), brede karaktertrekken (item 12, are you conscientious) en

zelfs mening van anderen (item 27, when you were a child, did parents or teachers seem to see

you as sensitive or shy). Dit laatste item spreekt trouwens ook de hypothese tegen dat

hoogsensitieve personen extravert kunnen zijn.

Op vlak van de inhoud van de vragen gaat de meerderheid van de items over negatieve reacties,

zoals Evans en Rothbart (2008) reeds opmerkten (vb item 7: Are you easily overwhelmed by

things like bright lights, strong smells, coarse fabrics, or sirens close by, item 19: Do you

become unpleasantly aroused when a lot is going on around you). Deze overprikkeling is echter

volgens de theorie rond hoogsensitiviteit (Aron & Aron, 1997; E. N. Aron, 2010a, 2012) niet

het centrale, belangrijkste kenmerk. De nadruk hierop gaat in feite in tegen het uitgangspunt van

Aron en Aron, namelijk dat hoogsensitiviteit ook positieve kanten heeft, zoals betere detectie

van subtiliteiten en een algemene grondigere verwerking van allerlei soorten stimuli. Op dit

vlak sluit de HSPS dus niet echt aan bij de theorie.

De heterogeniteit van de vragen hoeft echter op zich geen probleem te zijn. Mogelijks ligt de

verklaring bij de vier verschillende facetten van hoogsensitiviteit, de DOES-kenmerken. Deze

conceptualisatie van hoogsensitiviteit is pas jaren later ontwikkeld (E. N. Aron, 2010a, 2012),

maar indien de HSPS hoogsensitiviteit bevraagt zoals gedefinieerd door Aron, zouden deze

aspecten terug te vinden moeten zijn (zie Appendix D voor een mogelijke opdeling).

Als we vanuit dit standpunt de HSPS herbekijken valt echter dat een van de aspecten,

Emotionele Intensiteit, opvallend weinig aan bod komt. Er zijn maar drie items die volledig

lijken te voldoen aan de definitie van Emotionele Intensiteit: item 18, do you make a point to

avoid violent movies and TV shows, item 3, do other people’s moods affect you, en item 10, are

you deeply moved by the arts or music. Deze twee laatste items zouden ook onder diepgaande

verwerking kunnen vallen, aangezien Aron hier zowel esthetische appreciatie als empathie

onder rekent. Er is ook geen enkel item dat vraagt naar intense positieve reacties.

Overstimulatie lijkt hier vooral bevraagd te worden aan de hand van negatieve reacties op

veeleisende situaties (vb. item 16, Are you annoyed when people try to get you to do too many

things at once) en copingsstrategieën (vb. item 24, Do you make it a high priority to arrange

your life to avoid upsetting or overwhelming situations). Zoals reeds eerder vermeld kunnen

deze voorbeelden echter ook gezien worden als uitingen van Emotionele Intensiteit (intense

negatieve reacties) of Sensorische Sensitiviteit (negatieve reactie op “drukte” als een

verzameling van stimuli met een sterke intensiteit).

Page 49: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

45

Verder zijn er opvallend veel items die niet echt eenduidig zijn en, afhankelijk van interpretatie,

bij verschillende facetten opgedeeld kunnen worden. Item 22, Do you notice and enjoy delicate

or fine scents, tastes, sounds, works of art kan zowel slaan op Sensorische Sensitiviteit (het

opmerken van sensorische stimuli) als Diepgaande Verwerking (appreciëren van kunst).

Sensorische stimuli worden op hetzelfde niveau geplaatst als kunst. Item 3, do other people’s

moods affect you, kan zowel beschouwd worden als een teken van Diepgaande Verwerking

(inzicht hebben in gevoelens van anderen) als Emotionele Intensiteit (sterk emotioneel reageren

op externe stimuli).

Tenslotte is ook niet duidelijk hoe precies bepaalt wordt wie hoogsensitief is en wie niet aan de

hand van de HSPS. Aron en Aron gebruikten geen absolute cut-off score: in plaats daarvan

namen ze de 25% hoogste scoorders en benoemden deze groep als hoogsensitieve personen

(Aron & Aron, 1997). Ook in later onderzoek gebruiken ze enkel deze relatieve methode om te

bepalen wie hoogsensitief is en wie niet. In haar latere boeken gebruikt Elaine Aron 12 (E. N.

Aron, 1999) of 14 (E. N. Aron, 2010a) positief gescoorde items als cut-off score. Waar dit

aantal precies vandaan komt wordt niet verder besproken.

Al deze punten – de sterk gevarieerde inhoud van de items, de vatbaarheid voor interpretatie van

sommige items, de nadruk op negatieve responsen, de arbitraire cut-off score – doen de vraag

rijzen of de HSPS wel het ideaal instrument is om hoogsensitiviteit, zoals geconceptualiseerd

door Aron, te meten.

Page 50: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

46

Besluit

Aron en Aron begonnen hun theorie vanuit het onderzoek naar introversie. Ze merkten de

opvallende fysiologische correlaten op van introversie, in de vorm van een algemene

gevoeligheid voor zowel interne als externe stimuli, en vroegen zich af of dit geen ander

kenmerk was dat mogelijks verschilde van introversie. Ze noemden dit kenmerk Sensory-

Processing Sensitivity of hoogsensitiviteit en focusten zich op de hoogscoorders, de zgn.

hoogsensitieve personen. Uit hun eigen onderzoek besloten ze dat er inderdaad een kenmerk

was dat losstond van zowel introversie als neuroticisme. In later werk karakteriseert Elaine Aron

hoogsensitiviteit aan de hand van vier DOES kenmerken.

Hoogsensitiviteit vertoont verschillende gelijkenissen met zowel persoonlijkheids- als

temperamentsmodellen. Het grootste verschil is echter dat de kenmerken die Aron en Aron als

onderdeel van een overkoepelend concept zien, door de meeste andere modellen als aparte

aspecten worden beschouwd. Verder is de overlap verre van perfect. De belangrijkste relaties

lijken te zijn met Neuroticisme/Negatief Affect en Openheid voor Ervaringen/Orienting

Sensitivity, maar om de volledige theorie van Aron en Aron te vatten zijn er ook facetten van

andere factoren nodig, zoals intensiteit van positieve emoties en plichtsbewustzijn.

Om hun theorieën te testen hebben Aron en Aron ook een meetinstrument ontworpen: de Highly

Sensitive Person Scale of HSPS (1997). Een van de belangrijkste vragen hierbij is of de HSPS

een valide en betrouwbaar instrument is om hoogsensitiviteit te meten. Ten eerste is de

dimensionaliteit van het concept niet duidelijk. Aron en Aron (1997) pleitten voor een

eenfactor-oplossing, aangezien de tweefactoren-oplossing die zij gevonden hadden voor hen

niet duidelijk interpreteerbaar was. Smolewska et al. (2006) kiezen omwille van statistische

redenen voor een driefactoren-oplossing, waarbij niet alle items even goed passen bij de

interpretatie van hun overkoepelende schaal. Volgens Evans en Rothbart (2008) is een

tweefactoren-oplossing de meest verantwoorde, hoewel de fit statistisch niet ideaal was. Een

vierfactoren-oplossing, zoals we zouden kunnen verwachten aan de hand van de recente theorie

van Aron (2010a, 2012), is tot nu toe nog niet onderzocht.

Evans en Rothbart (2008) stelden ook de vraag of de inhoud van de HSPS wel aansluit bij de

theorie van Aron en Aron (1997). De meerderheid van de items gaat over negatieve reacties op

een veelheid aan sterke stimuli. Detectie van subtiele stimuli en intense positieve emoties

komen bijvoorbeeld bijna niet aan bod.

Page 51: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

47

Tenslotte werd zowel bij Aron en Aron (1997), Smolewska et al. (2006) als Evans en Rothbart

(2008) hoogsensitiviteit enkel gemeten aan de hand van zelfrapportage. De inhoud van het

concept maakt het zeer geschikt voor experimenteel onderzoek, en het is dan ook jammer dat er

tot nu toe geen studies zijn die hoogsensitiviteit verbinden aan het soort onderzoeken dat Aron

en Aron eerst op het pad bracht van hoogsensitiviteit, zoals studies naar verschillen in de

intensiteit van de electrodermale respons (Zahn et al., 1994), reactie op cafeïne (Haier et al.,

1984), en gevoeligheid voor pijn (Barnes, 1975).

Page 52: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

48

Hoogsensitiviteit als Beperking: Sensory Over-Responsivity

Een van de vier centrale kenmerken van hoogsensitiviteit volgens Elaine Aron is zintuigelijke of

sensorische sensitiviteit. Dit zou niet modaliteitsspecifiek zijn (het gaat dus om gevoeligheid

voor zowel geuren, geluiden, smaken als aanrakingen) (E. N. Aron, 2010a, 2012). Dit concept

vinden we ook terug in de theorie van Rothbart als een onderdeel van Orienting Sensitivity

(Evans & Rothbart, 2007), in de theorie van Strelau onder de term Sensory Sensitivity (Strelau,

2008), en in de theorie van Thomas en Chess als Drempelwaarde van Responsiviteit (Thomas et

al., 1968).

We vinden het idee van zintuigelijke of sensorische (over)gevoeligheid echter ook terug in een

context los van temperaments- en persoonlijkheidsonderzoek, namelijk die van de occupational

therapy. Daar wordt er gesproken over Sensory Over-Responsivity (of SOR), een stoornis die

gekenmerkt zou worden door een grotere gevoeligheid voor zintuigelijke stimuli.

In dit volgende gedeelte geven we eerst een kort historisch overzicht van de evolutie van de

term Sensory Over-Responsivity, beginnende bij de eerste conceptualistatie, Tactiele

Defensiviteit. Vervolgens bekijken we enkele recente empirische studies die het voorkomen van

Sensory Over-Responsivity onderzoeken. Tenslotte bespreken we het mogelijk verband tussen

Sensory Over-Responsivity en temperament.

Origine: Ayres en sensorische modulatie

Occupational therapy (hierna vertaald als ergotherapie) is een cliënt-centered

gezondheidsberoep dat gezondheid en welzijn van zijn patiënten wil verbeteren. De focus ligt

op het terug mogelijk maken van dagelijkse handelingen. Ergotherapie bevat theorieën van

zowel medische, psychologische, psychosociale als sociaal-gedragswetenschappen. De

patiëntengroep bestaat uit mensen met een beperking, die zowel fysiek als psychologisch kan

zijn. De focus van de behandeling ligt op het veranderen van de patiënt, zijn gedrag, de

omgeving, of een combinatie van deze drie (World Federation of Occupational Therapy, 2010).

Een stroming binnen de ergotherapie houdt zich bezig met ontwikkelingsproblemen bij

kinderen. Het is hier dat we de term Sensory Over-Responsivity terugvinden. Dit concept is het

voorlopige eindpunt van decennia van onderzoek en ontwikkeling van theorieën.

Het startpunt van deze evolutie ligt in de jaren ’60, bij een van de grondleggers van de

ergotherapie: Anna Jean Ayres. Tussen 1965 en 1984 ontwikkelde Ayres een theorie over

leerproblemen bij kinderen op basis van de toenmalige kennis over neurobiologie: de

sensorische integratie theorie. Ayres beschrijft sensorische integratie als “het neurologische

Page 53: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

49

proces dat sensatie van iemands lichaam en van de omgeving organiseert en het mogelijk maakt

om het lichaam op een effectieve manier te gebruiken binnen de omgeving. De spatiale en

temporale aspecten van input uit verschillende zintuiglijke modaliteiten worden geïnterpreteerd,

geassocieerd, en geünificeerd” (Ayres, 1989, p. 11, in Wilbarger & Stackhouse, 1998).

Sommige kinderen hebben problemen met sensorische integratie, wat kan leiden tot

verschillende functionele problemen. Ayres benoemt dit als Sensory Integration Dysfunction of

Disorder (SID). SID kan verschillende vormen aannemen, al naargelang welk onderdeel of

proces disfunctioneel is. Het aantal vormen of syndromen varieert sterk van onderzoek tot

onderzoek, en er is niet echt sprake van een consensus. Een mogelijke opdeling ziet vier

syndromen binnen Sensory Integration Disorder: dyspraxia (problemen met motorische

vaardigheden), spatiale perceptie (problemen met perceptie van vorm en afstand), bilaterale

integratie (problemen met de coördinatie van de rechter- en linkerlichaamshelft) en tactiele

defensiviteit. Het is deze laatste die belangrijk is in verband met sensorische sensitiviteit.

Tactiele defensiviteit houdt in dat kinderen negatief reageren op tactiele stimuli die door

anderen niet als schadelijk worden ervaren, zoals onverwachte aanrakingen of textiel met een

ruwe structuur (Baranek & Berkson, 1994). Het achterliggende proces dat hier dysfunctioneel

is, noemt Ayres sensorische modulatie. Volgens Ayres bestaat sensorische modulatie uit

inhibitie en facilitatie, die elkaar in evenwicht houden en ervoor zorgen dat de activiteit van het

centrale zenuwstelsel optimaal blijft. In het geval van tactiele defensiviteit is er een probleem

met de modulatie bij twee somatosensorische processen: een protectief systeem en een

discriminatief systeem. Het protectieve systeem gaat overstimulatie tegen, het discriminatieve

systeem zorgt voor een fijnere detectie. Bij tactiele defensiviteit wordt het protectieve systeem

niet genoeg geïnhibeerd, en is daardoor sterker dan het discriminatieve systeem. Dit zorgt

ervoor dat deze kinderen reageren op objectief niet-bedreigende stimuli met negatief affect, een

sterkere motorische respons en een verminderde temporele en spatiale perceptie van de stimuli

(Ayres, 1979; Baranek & Berkson, 1994; Wilbarger & Stackhouse, 1998).

Deze theorie is ondertussen al grotendeels verouderd, maar vertoont wel gelijkenissen met de al

eerder besproken ideeën rond habituatie, inhibitie en screening van onder andere Mehrabian

(1977) en Eysenck (1947, 1981).

Het construct van defensiviteit wordt later uitgebreid met olfactorische en auditorische

defensiviteit, en de term tactiele defensiviteit wordt vervangen door sensorische defensiviteit.

Het centrale werkzame mechanisme is nog altijd inhibitie, maar dit wordt nu beschouwd als een

Page 54: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

50

continuum: teveel inhibitie leidt tot sensorische defensiviteit, te weinig inhibitie tot een

traagheid in reageren (Fisher & Dunn, 1983; Knickerbocker, 1980; Royeen & Lane, 1991).

Dit idee over habituatie en inhibitie in verband met responsiviteit en defensiviteit wordt terug

opgepikt in een artikel van Winnie Dunn (Dunn, 1997). Net zoals Ayres vertrekt ze vanuit een

combinatie van neurologische bevindingen en gedrag. In haar model staan neurologische

drempelwaarden (thresholds) centraal. Zij koppelt dit aan de begrippen habituatie en sensitisatie

uit neurologisch onderzoek. Habituatie zorgt ervoor dat de respons op een bekende stimulus

afgezwakt wordt, en sensitisatie zorgt ervoor dat een bedreigende of belangrijke stimulus tot een

sterkere respons leidt. Een voorbeeld van het effect van habituatie is dat kinderen zich niet

constant bewust zijn van de kleren die ze dragen. Een voorbeeld van het effect van sensitisatie is

dat een kind kan merken wanneer er een vliegje landt op zijn arm als hij aan het spelen is.

Modulatie is het mechanisme dat het evenwicht tussen habituatie en sensitisatie behoudt. Het

patroon dat dit evenwicht volgt wordt benoemd als een neurologische drempelwaarde. Bij

kinderen die moeilijkheden hebben met sensorische modulatie leidt dit tot problemen: kinderen

met een te hoge drempelwaarde reageren minder of trager op subtielere stimuli omdat de

habituatieprocessen te sterk zijn; kinderen met een lage drempelwaarde hebben te sterke of te

snelle reacties omdat de sensitisatieprocessen te sterk zijn. “Te hoog” of “te laag” zijn geen

absolute begrippen: de sterkte van grens is een continuüm, geen dichotome variabele. Verder

benadrukt Dunn dat de sterkte van de drempelwaarde kan variëren afhankelijk van verschillende

factoren, waaronder tijdstip en vermoeidheid (Dunn, 1997).

Dunn koppelt de twee soorten drempelwaarden aan twee soorten gedragsresponsen: passief

aanvaarden of actief tegenwerken. De combinatie van gedragsrespons met drempelwaarde levert

vier groepen op.

Kinderen met een hoge drempelwaarde en die dat aanvaarden duidt Dunn aan met het label

zwakke registratie (poor registration). Dit zijn passieve en apathische kinderen. Kinderen met

een hoge drempelwaarde die die proberen tegenwerken noemt ze sensatie-zoekers (sensation

seakers). Deze kinderen gaan zelf op zoek naar stimuli sterk genoeg om hen te interesseren.

Kinderen met een lage drempelwaarde die deze aanvaarden noemt ze sensitief voor stimuli

(sensitive to stimuli). Dit zijn snel afleidbare of hyperactieve kinderen, die ofwel angstig ofwel

uitdagend zijn. De laatste groep zijn de kinderen met een lage drempelwaarde, die hiertegen

proberen ingaan, in dit geval door te sterke stimuli te vermijden. Ze noemt deze groep sensatie-

vermijders (sensation avoiding). Ze ziet hierin een onderscheid tussen koppig, repetitief gedrag,

Page 55: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

51

en meer solitair gefocust gedrag. In beide gevallen gaat het om pogingen om sensorische input

te reduceren (zie Figuur 6 voor een overzicht).

De beschrijving van sensatie-vermijders komt overeen met Arons theorie over hoogsensitiviteit:

het vermijden van overstimulerende situaties neemt een belangrijke rol in in haar beschrijving

van hoogsensitieve personen (Aron & Aron, 1997). Het verschil is dat Aron en Aron ervanuit

gaan dat een lage drempelwaarde altijd zal leiden tot vermijdingsgedrag en negatieve reacties

bij te sterke stimuli. De snel afleidbare of hyperactieve kinderen die Dunn beschrijft onder het

label sensitief voor stimuli, komen niet overeen met Aron en Arons idee van hoogsensitivititeit.

Sensory Processing Disorder en Sensory Over-Responsivity.

Consensusmodel: SPD, SMD en SOR.

Tot dan toe is het onderzoek grotendeels theoretisch. Veel verschillende verklaringen en

modellen worden voorgesteld, maar er is weinig consensus (Baranek & Berkson, 1994;

Cummins, 1991; Schoen, Miller, & Green, 2008). Een mogelijke factor hierin is het ontbreken

van één gestandaardiseerde en gevalideerde vragenlijst. De vragenlijsten die gebruikt worden

verschillen per onderzoek, en niet alle vragenlijsten zijn even valide. Dunn bijvoorbeeld

ontwierp in haar onderzoeken in 1994 een vragenlijst, de Sensory Profile. De eerste versie van

de Sensory Profile bestond uit 99 items, waaronder Expresses discomfort or avoids bright lights

, Is distracted or has trouble functioning if there is a lot of noise around, en Is sensitive to

certain fabrics – gelijkaardige items vinden we ook terug in de HSPS. De items zijn verdeeld

over acht categorieën: auditorisch, visueel, smaak/geur, beweging, positie van het lichaam,

aanrakingen; en emotioneel/sociaal en activiteitsniveau (Dunn, 1994). De aangepaste versie van

1997 bestaat uit 125 items (Dunn & Westman, 1997). De vragenlijst is echter ontworpen voor

Dunn haar theoretisch model opstelde en sluit er dus niet perfect bij aan.

Page 56: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

52

Er was dus nood aan een consensusmodel, en dit kwam er in 2007. Miller, Anzalone, Lane,

Cermak, & Osten (2007) stelden een nieuwe taxonomie voor: in plaats van sensorische

integratie-stoornis werd er dan gesproken van Sensory Processing Disorder (SPD). Dit vormt

een overkoepelende naam voor drie verschillende syndromen: Sensory Discrimination Disorder

(problemen met perceptie van stimuli), Sensory-Based Motor Disorder (problemen met

motorische vaardigheden) en Sensory Modulation Disorder. Het is dit laatste syndroom dat het

meest aansluit bij het idee van sensorische defensiviteit: het centrale probleem van deze stoornis

is namelijk dat de intensiteit van de respons van een kind niet overeenkomt met de intensiteit

van de zintuiglijke input. Sensory Modulation Disorder heeft drie subtypes, die gedeeltelijk

overeenkomen met het werkmodel van Dunn uit 1997: Sensory Over-Responsivity (SOR),

waarbij de respons op een stimulus heftiger is dan verwacht op basis van de aard van de

stimulus (deze respons kan zowel actief/agressief als vermijdend/teruggetrokken zijn); Sensory

Underresponsivity, en Sensory Seeking/Craving. Deze subtypes zijn niet mutueel exclusief: zo

wordt er opgemerkt dat Sensory Seeking en SOR samen kunnen optreden. Verder kunnen deze

twee responsiviteitstoornissen modaliteitspecifiek of algemeen zijn.

In Figuur 6 wordt er een overzicht gegeven van de drie modellen. In Ayres’ originele model

vormde tactiele defensiviteit een mogelijke uiting van sensorische integratie-stoornis, naast

dyspraxia, spatiale perceptie en bilaterale integratie. Dunns model spreekt zich niet uit over

Figuur 6

De verschillende taxonomieën binnen de ergotherapie

Consensus Ayres (in Cummins, 1991)

Sensory Integration Disorder

Dyspraxia Spatiale Perceptie Tactiele Defensiviteit

Bilaterale Integratie

Dunn, 1997

Overeenkomend Gedrag Tegenwerkend Gedrag

Hoge Drempelwaarde Zwakke Registratie Sensatie-Zoekers

Lage Drempelwaarde Sensitiviteit voor Stimuli Sensatie-Vermijders

Miller, Anzalone, Lane, Cermak, & Osten, 2007

Sensory Processing Disorder (SPD)

Sensory Discrimination

Disorder

Sensory-Based Motor

Disorder

Sensory Modulation Disorder (SMD)

Postural

Disorder

Dyspraxia Sensory Over-

Responsivity (SOR)

Sensory Under-

Rresponsivity

Sensation

Seeking/Craving

Page 57: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

53

mogelijke overkoepelende factoren maar focust op een aspect, sensorische verwerking, waarin

ze vier subcategorieën ziet. In het model van Miller et al. zijn er daarentegen wel verschillende

niveaus. De stoornisnaam op het hoogste niveau is Sensory Processing Disorder, een alternatief

voor de vroegere naam Sensory Integration Disorder. Op een onderliggend niveau vinden we

Sensory Modulation Disorder terug, wat gedeeltelijk overeenkomt met de vroegere termen

tactiele defensiviteit en sensorische defensiviteit. Op het niveau daaronder vinden we tenslotte

de drie categorieën terug die overeenkomen met Dunns eerder voorgestelde model. Hier is het

Sensory Over-Responsivity dat het meeste lijkt op Aron en Arons concept van hoogsensitiviteit

en sensorische gevoeligheid (Aron & Aron, 1997)

Epidemiologie van Sensory Over-Responsivity.

Op basis van deze taxonomie stellen Schoen, Miller, & Green (2008) een nieuwe vragenlijst op,

die specifiek naar SOR peilt: de SensOR. De vragenlijst bestaat uit twee delen: een Assessment

schaal, in te vullen door een getrainde observator, en een Inventory, een schaal in te vullen door

een caregiver. De Assessment schaal bestaat uit zestien activiteiten die geobserveerd worden

(zie Appendix E). De Inventory bestaat uit 76 items, verdeeld over de verschillende zintuigen.

De items vormen een opsomming van dagelijkse stimuli die mogelijks kunnen irriteren,

bijvoorbeeld tikkende klokken, fluorescerende lichten, en drukke menigten (zie Appendix F).

Het antwoordformaat is binair: de proefpersoon (of zijn ouder of leerkracht) geeft aan of hij de

stimulus in kwestie storend vindt of niet. De vragenlijst is bruikbaar voor kinderen vanaf de

leeftijd van drie jaar en voor volwassenen; de pilootstudie werd uitgevoerd bij 227

participanten met leeftijd van drie tot vijfenvijftig jaar.

Het consensusmodel en de vragenlijst zijn belangrijk omdat er rond deze tijd, in 2007, een

aanvraag werd ingediend om SPD en zijn substoornissen als stoornis in de DSM te laten

opnemen. De aanvraag gebeurde door de Sensory Processing Disorder Scientific Work Group,

een multidisciplinaire samenwerking tussen verschillende wetenschappers van aan universiteits-

gebonden onderzoeksinstellingen.

Om als stoornis in de DSM opgenomen te worden, moeten er vier essentiële eigenschappen

aangetoond worden: ten eerste dat SPD verschilt van de al opgenomen stoornissen; ten tweede

dat de diagnostiek valide is; ten derde dat het klinisch nuttig is; en ten vierde dat er een laag

risico op vals positieven is (First, 2005).

Wat betreft het eerste criterium zou er vooral overlap kunnen zijn met autisme

spectrumstoornissen. Abnormale reacties op sensorische stimuli komen zeer vaak voor bij

kinderen met een autisme-spectrumstoornis (Ben-Sasson et al., 2008; Minshew & Hobson,

Page 58: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

54

2008). Verschillende onderzoekers hebben de sensorische vragenlijsten van de ergotherapie

gebruikt binnen onderzoek naar autisme. Liss, Saulnier, Fein, & Kinsbourne (2006) vonden

bijvoorbeeld aan de hand van de Sensory Profile dat er een subgroep van kinderen met ASS

bestond die een opvallend patroon vertoonden van sensorische overresponsiviteit. Rogers,

Hepburn, & Wehner (2003) vonden in hun onderzoek dat de Sensory Profile gebruikt kon

worden om een onderscheid te maken tussen kinderen met ASS, kinderen met

ontwikkelingsstoornissen met een gemixte etiologie en kinderen met het fragiele X-syndroom.

Kinderen met ASS vertoonden namelijk significant meer sensorische abnormaliteiten dan de

andere groepen.

Naast autisme is er ook een mogelijke overlap met ADHD. Vorig onderzoek had namelijk

uitgewezen dat ADHD vaak gepaard gaat met abnormale sensorische verwerking (Dunn &

Bennett, 2002; Mangeot et al., 2001). Om als diagnose aanvaard te worden in de DSM, moeten

de onderzoekers echter kunnen aantonen dat Sensory Processing Disorder een aparte stoornis is.

Iets meer dan een jaar na de initiële aanvraag kwam er een uitgebreid antwoord van het DSM-5

comité waarin gevraagd werd naar meer epidemiologische studies en duidelijke criteria (“DSM

Central,” 2012). Dit had als gevolg dat er verschillende grotere studies werden uitgevoerd. Deze

studies werden ook gepubliceerd in grotere journals zoals de Journal for Abnormal Child

Psychology of de Journal of Child Psychology and Psychiatry, terwijl de meeste vorige

onderzoeken rond Sensory Processing Disorder en zijn aanverwanten vooral gepubliceerd waren

in meer gespecialiseerde journals zoals de Occupational Therapy Journal of Research of de

American Journal of Occupational Therapy,

Een eerste grote studie maakte gebruik van de SensOR. Ben-Sasson, Carter, & Briggs-Gowan

(2009) gebruikten wel enkel de items in verband met auditieve en tactiele gevoeligheid, in totaal

41 van de 76 items. In deze longitudinale studie werden 925 kinderen gevolgd vanaf de leeftijd

van 11 maanden tot 7-11 jaar. Naast de aan- of afwezigheid van SOR-symptomen werd er ook

onderzocht of er een correlatie was tussen SOR en gedrags- en emotionele problemen.

De cut-off score voor de SensOR werd vastgelegd op minimum vier items die van toepassing

zijn, tactiele en/of auditieve responsiviteit. Op basis van dit criterium vonden ze dat 16,5% van

de groep mogelijks in aanmerking zou komen voor de diagnose van SOR. De onderzoekers

beschouwen de SensOR namelijk eerder als een screeningsinstrument dan als een diagnostisch

instrument: voor een diagnose is er een oordeel nodig van een ervaren clinicus. Van deze groep

rapporteert 76,4% enkel tactiele symptomen. 6,8% rapporteert enkel auditieve symptomen en

16,9% rapporteert minstens één uit beide groepen. Dit lijkt erop te wijzen dat Sensory Over-

Page 59: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

55

Reponsivity modaliteits-specifiek kan zijn: overgevoeligheid in een zintuig betekent niet

automatisch dat andere zintuigen ook overgevoelig zijn. Verder blijkt ook dat een score boven

de cut-off voor SOR samenhangt met significant minder adaptief sociaal gedrag.

Dezelfde onderzoekers gebruikten twee jaar later nogmaals de SensOR (Carter et al., 2011). In

totaal werden er drie vragenlijsten afgenomen bij de ouders van 338 kinderen tussen zeven en

tien jaar. Het doel van deze studie was om de onafhankelijkheid van SOR tegenover andere

diagnoses te onderzoeken. Dit deden ze aan de hand van de Diagnostic Interview Schedule for

Children (DISC; Fisher, Lucas, & Shaffer, 1997), een uitgebreid semi-gestructureerd klinisch

interview dat naar DSM-diagnoses peilt. Verder onderzochten ze ook de last en problemen in

het dagelijks leven die veroorzaakt worden door het gedrag van hun kind aan de hand van de

Family Life Impairment Scale (Briggs-Gowan, Horwitz, & Carter, 1997). In deze schaal werd

bevraagt in hoeverre het gedrag van het kind dagelijkse activiteiten verstoort of onmogelijk

maakt.

21,2% van de kinderen hadden een score groter dan de cut-off voor SOR. Uit hun onderzoek

bleek verder dat 25,4% van de kinderen met een DSM-diagnose kwalificeerden voor een SOR-

diagnose (≥4 symptomen), en dat 24,3% van de kinderen met een SOR-diagnose ook een DSM-

diagnose kreeg. Dit ondersteunt de hypothese dat SOR een onafhankelijke diagnose is. Verder

leidde een dubbele diagnose (SOR+DSM) ook tot significant meer problemen in het dagelijks

leven dan enkel een DSM-diagnose.

Ook in de studie van Van Hulle, Schmidt, & Goldsmith (2012) werd de SensOR afgenomen

tesamen met de DISC, bij 970 kinderen, gemiddeld zeven jaar oud. Ook hier werd er enkel

gewerkt met tactiele en auditieve responsiviteit. Het aantal gebruikte items was verschillend van

de vorige studie: 30 tactiele items en 22 auditieve. Ook de cut-off was aangepast: ≥6 voor

tactiele items en ≥4 voor auditieve items. 29,5% van de kinderen met een DISC-diagnose

kwalificeerde ook voor een SOR-diagnose, en omgekeerd had 57,8% van de kinderen met SOR

ook een DISC diagnose.

Het interessante aan deze laatste studie is dat hier ook de genetische invloed onderzocht werd.

Het gebruikte model bestond uit twee mogelijke genetische factoren. Een genetische factor zou

gerelateerd zijn aan internaliserende problemen (angstgerelateerd) en de andere genetische

factor aan externaliserende problemen (conduct disorder, oppositional-defiant disorder, ADHD,

en depressie). Er werd ook een genetische factor gerelateerd aan SOR opgenomen in het model.

Page 60: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

56

Er was een significante correlatie tussen de genetische invloed op SOR en zowel de genetische

invloed op externaliserende als internaliserende problemen. Dit kan wijzen op een gedeelde

etiologie.

Er bleef echter een grote groep kinderen met een SOR-diagnose die geen DISC-diagnose

hebben, wat de hypothese dat SOR een onafhankelijke stoornis zou zijn verder ondersteunt.

In de studie van Miller, Nielsen, & Schoen (2012) werd niet SOR op zich onderzocht, maar de

overkoepelende categorie, sensory modulation disorder (SMD). Naast SOR bevat die ook

sensory under-responsivity (SUR), en sensation seeking. Hiervoor gebruikten ze de Short

Sensory Profile (Dunn & Westman, 1997).

De centrale onderzoeksvraag ging over het verband tussen SMD en ADHD. Er werden vier

groepen onderscheiden: een ADHD-groep, een SMD-groep, een comorbide groep

(ADHD+SMD) en een controlegroep. Vervolgens werd er nagegaan of er tussen deze groepen

significante verschillen waren op het vlak van fysiologische responsen. Dit werd gemeten door

het Sensory Challenge Protocol (Miller et al., 1999). In dit protocol worden er stimuli

toegediend aan de participant, en wordt de electrodermale respons op deze stimuli gemeten. Er

waren vijf categorieën van stimuli: visueel, olfactorisch, auditief, tactiel en beweging. Er

werden significante verschillen gevonden tussen de ADHD- en de SMD-groep op de electro-

dermale respons (enkel op de auditieve, visuele en bewegingstesten, en niet op de tactiele en

olfactorische test). De SMD-groep had minder problemen met innattentiviteit maar vertoonde

meer angstig en teruggetrokken gedrag. Dit ondersteunt verder de onafhankelijkheid van SMD

als stoornis. Een probleem bij deze studie is echter dat er geen onderscheid gemaakt wordt

tussen de verschillende types van SMD.

Deze studies ondersteunen de hypothese dat Sensory Over-Responsivity alleen kan voorkomen,

zonder de aanwezigheid van andere stoornissen zoals ADHD of autisme-spectrum stoornissen

(ASS). Er werd een overlap gevonden met ADHD en ASS, maar in elke studie was er ook een

significante groep die enkel SOR-symptomen vertoonde. De correlatie tussen SOR en

emotionele problemen lijkt er ook op te wijzen dat het hier om een stoornis gaat, die last met

zich meebrengt. Verder lijkt SOR ook modaliteitspecifiek te zijn: overgevoeligheid kan

aanwezig zijn bij een zintuig zonder dat de andere zintuigen overgevoelig zijn. Dit in

tegenstelling tot Aron en Arons theorie, die van een algemene overgevoeligheid uitgaat.

Page 61: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

57

Sensory Over-Responsivity en temperament.

De nadruk van deze studies lag vooral op de relatie tussen SOR en andere stoornissen. Zoals we

echter reeds gezien hebben, is er een verband tussen sensorische gevoeligheid en temperament

of persoonlijkheid (Rothbart et al., 2001; Strelau, 2008). Dit verband zouden we dus binnen

onderzoek naar Sensory Over-Responsivity ook mogelijks kunnen terugvinden. Drie artikels

hebben dit verder onderzocht.

In Goldsmith, Hulle, Arneson, Schreiber, & Gernsbacher (2006) werd de relatie tussen

sensorische modulatieproblemen en temperament onderzocht bij 1394 kinderen aan de hand van

de Toddler Behaviour Assessment Questionnaire (TBAQ; Goldsmith, 1996). Deze vragenlijst

bestaat uit 120 items met elf verschillende subschalen: Activity Level, Anger, Attention,

Inhibitory Control, Interest, Object Fear, Pleasure, Sadness, Social Fear, Soothability, en

Sensory Defensiveness.

De gevonden correlaties tussen Sensory Defensiveness en de andere temperamentsvariabelen

waren allen significant, met uitzondering van Interest en Pleasure. De meeste correlaties waren

echter klein: slechts een correlatie was groot (r = .50), namelijk die met Object Fear. Daarnaast

was er nog een correlatie van matige grootte, met Sadness (r = .25). Dit komt overeen met wat

we reeds gezien hebben bij het gedeelte over temperament: er is een verband tussen sensorisch

ongemak en algemeen negatief affect.

Green en Ben-Sasson (2010) gaan verder in op het verband tussen angst als temperamentstrek

en sensorische overresponsiviteit. Ze stellen drie hypothetische causale modellen op: 1) angst

veroorzaakt sensorische overresponsiviteit; 2) sensorische overresponsiviteit veroorzaakt angst;

3) er is een derde factor die zowel sensorische overresponsiviteit als angst veroorzaakt.

In het eerste model vertrekken ze van de goed gedocumenteerde bevinding dat angst vaak

samengaat met een vernauwde focus, hypervigilantie en meer moeite met het inhiberen van

aandacht. Deze worden beschouwd als uitingen van problemen met de regulatie van negatief

affect die vaak bij angstige personen voorkomen. Sensorische overresponsiviteit is dan een

symptoom van deze regulatieproblemen.

In het tweede model wordt ook de omgekeerde relatie bekeken: hier is het startpunt een

negatieve reactie op een sensorische stimulus. Dit kan door conditionering leiden tot specifieke

fobiën en algemene angst.

Het derde model onderzoekt de mogelijkheid van een derde factor. Een optie hiervoor is een

overactiviteit in de amygdala, wat zou leiden tot sterkere negatieve reacties en een sterkere

focus voor negatieve stimuli.

Page 62: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

58

Voor elk model bestaan er onderzoeksresultaten die ze ondersteunen, en de conclusie is dan ook

dat er nood is aan bijkomende studies, waaronder longitudinale en fysiologische onderzoeken.

Het is echter vrij duidelijk dat er een verband bestaat tussen angst en sensorische

overresponsiviteit.

Keuler, Schmidt, Van Hulle, Lemery-Chalfant, & Goldsmith (2011) tenslotte onderzochten de

relatie tussen temperament en Sensory Over-Responsivity aan de hand van een tweelingstudie

bij 1026 tweelingparen. Sensory Over-Responsivity werd gemeten met items uit de TBAQ

(Goldmsith, 1996) en de ITSEA (Carter, Briggs-Gowan, Jones, & Little, 2003), die

gecombineerd werden tot een vragenlijst. Sensory Over –Responsivity bestond uit twee

subschalen: tactiele en auditieve defensiviteit. Temperament werd gemeten met de TBAQ. De

tien temperamentsfactoren (zie hierboven) werden hier wel door middel van een factoranalyse

verdeeld over drie subschalen: Negatief Affect, Effortful Control, en Angst. Negatief Affect

bevatte de Anger, Sadness, Activity Level en Soothability schalen; Effortful Control bestond uit

Attention en Inhibitory Control; en Angst besloeg Social Fear, Object Fear, en Pleasure

(omgekeerd gescoord). Angst wordt hier dus los gezien van andere negatieve emoties.

De correlaties tussen beide Sensory Over-Responsivity maten, Negatief Affect en Angst waren

klein tot matig en varieerden rond .20. De correlaties met Effortful Control waren kleiner en

voor de Tactiele subschaal zelfs niet-significant. Er is dus een verband tussen SOR en

temperament, en SOR is meer dan enkel een uiting van een temperamentstrek, maar hoe ze

onderling verbonden zijn is nog onduidelijk.

Besluit

In tegenstelling tot Aron en Aron ziet de ergotherapie hoogsensitiviteit als iets vrij eng. Het gaat

enkel om negatieve reacties op externe sensorische stimuli, en het kan zelfs zintuig-specifiek

zijn. Een van de eerste conceptualisaties van sensorische sensitiviteit focuste zich alleen op

aanrakingen (Ayres, 1989, p. 11, in Wilbarger & Stackhouse, 1998). Maar dit concept is de

laatste decennia sterk geëvolueerd. Sinds het model van Miller et al. (2007) lijkt Sensory Over-

Responsivity of SOR aanvaard te zijn als term. De initiële vaagheid rond terminologie en

categorieën is grotendeels opgeklaard. Dit model en het meetinstrument dat eruit is ontwikkeld

hebben ertoe geleid dat er verschillende grootschalige studies gevoerd konden worden. Deze

recente studies waren vooral gefocust op epidemiologie, en de mogelijke relatie tussen

sensorische overresponsiviteit en andere stoornissen zoals ADHD en autisme.

De achterliggende theorie blijft echter nog onduidelijk. Bij vroege onderzoekers zoals Ayres,

Baranek en Dunn stonden de concepten inhibitie en habituatie centraal. In huidig onderzoek

Page 63: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

59

wordt er een verband gezien tussen angst en sensorische overresponsiviteit, en mogelijks met

hyperactiviteit van de amygdala (Green & Ben-Sasson, 2010), maar hier moet nog meer

onderzoek naar gebeuren voor dit verband met meer zekerheid gesteld kan worden.

Daarnaast is er ook nog de relatie met temparement. Er lijkt een verband met angst (Goldsmith

et al., 2006; Green & Ben-Sasson, 2010; Keuler et al., 2011) en meer algemeen met negatief

affect (Keuler et al., 2011) te zijn, maar de precieze aard van dit verband is nog niet duidelijk.

Als we de vergelijking maken met de theorie van Aron en Aron (1997), is er ook nog de vraag

naar het verband met detectie en verwerking van subtiele stimuli. De theorie over

overresponsiviteit focust vooral op de negatieve reacties op stimuli, en spreekt zich niet uit over

mogelijke positieve effecten van overresponsiviteit.

Tenslotte wordt sensorische overresponsivititeit door de ergotherapie expliciet als stoornis

gezien, in die mate dat het werd voorgesteld voor opname in de DSM. Er is echter een

aanwijzing dat sensorische responsiviteit een normaalverdeling volgt in een normale populatie

(Goldsmith et al., 2006).

Onderzoek naar sensorische overresponsiviteit heeft dus duidelijk aangetoond dat er inderdaad

kinderen zijn die problemen hebben met het verwerken van sensorische stimuli, en dat dit vaak

last en problemen in het dagelijks leven met zich meebrengt. Maar de vraag blijft of we dit

moeten beschouwen als iets dichotoom, stoornis/normaal, of als een persoonlijkheidsvariabele

met een normaalverdeling.

Page 64: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

60

Discussie

Integratie: Breed Kenmerk, Weinig Onderlinge Verbanden

Hoogsensitiviteit zoals beschreven door Aron en Aron is een zeer breed kenmerk. De theorie

baseert zich op een hypothetisch onderliggend biologisch verschil, en hoogsensitiviteit zou al

aanwezig zijn vanaf vroege leeftijd (Aron & Aron, 1997; E. N. Aron, 2010a, 2012). Het lijkt

dus eerder een temperamentskenmerk te zijn dan een persoonlijkheidskenmerk, hoewel de

meerderheid van de onderzoeken rond hoogsensitiviteit zich vooral op volwassenen heeft

gericht.

De basis ligt in een soort algemene gevoeligheid en een diepere, grondigere verwerking van

zowel externe als interne stimuli. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen cognitieve en

emotionele verwerking. Hoogsensitieve personen zouden beter dan gemiddeld presteren in

activiteiten gerelateerd aan stimuli met een lage intensiteit. Zo zouden hoogsensitieve personen

goed zijn in het detecteren van subtiliteiten, zowel op sensorisch niveau (geuren, smaken,

visuele details) als op interpersoonlijk niveau. Hoogsensitieve personen zouden bijvoorbeeld

ook sterk empathisch zijn (E. N. Aron, 2010a).

Er is echter ook een emotionele component verbonden aan hoogsensitiviteit: hoogsensitieve

personen zouden sterkere emotionele responsen hebben dan niet-hoogsensitieve personen,

zowel positieve als negatieve. Hun grotere gevoeligheid zou er ook toe leiden dat ze snel

overgestimuleerd geraken, bijvoorbeeld door stimuli met een te sterke intensiteit (vb sirenes,

sterke geuren) of informatierijke situaties (vb drukke winkelcentra). In de meeste gevallen leidt

dit ook tot introvert gedrag, maar in Aron en Arons theorie is er ook ruimte voor extraverte

hoogsensitieve personen: ze schatten dat ongeveer 30% van alle hoogsensitieve personen

extravert is (Aron & Aron, 1997; E. N. Aron, 2010a).

Volgens Aron en Aron is hoogsensitiviteit een eendimensioneel kenmerk. Ze verbinden

verschillende gedragingen en voorkeuren en verklaren deze allen vanuit hetzelfde onderliggende

biologische verschil. Dit staat in tegenstelling tot de meeste andere modellen die

hoogsensitiviteit en gelijkaardige kenmerken onderzoeken.

Het grootste verschil tussen het model van Aron en andere modellen ligt in het verband tussen

sensorische detectie (opmerken van subtiliteiten) en sensorisch ongemak (negatieve emotionele

reacties op stimuli met een sterkere intensiteit). Volgens Aron impliceert een grotere

gevoeligheid op vlak van detectie ook automatisch een lagere tolerantie voor te sterke stimuli.

Ze ziet deze twee aspecten als facetten van een overkoepelende factor die zij Sensorische

Sensitiviteit noemt. Volgens de meeste andere onderzoekers is er echter geen verband tussen

Page 65: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

61

deze twee. In haar onderzoek naar hoogsensitiviteit vond Mary Rothbart bijvoorbeeld geen

significante correlatie tussen sensorische detectie en sensorisch ongemak (Evans & Rothbart,

2008).

Onderzoek naar sensorisch ongemak vinden we onder andere terug binnen de ergotherapie.

Volgens deze onderzoekers kan sensorisch ongemak beschouwd worden als een op zich staande

stoornis. In verschillende studies vonden onderzoekers dat 15-25% van de algemene populatie

verhoogde scores had voor sensorische ongemak (Ben-Sasson et al., 2009; Ben-Sasson, Carter,

& Briggs-Gowan, 2010; Carter et al., 2011; Van Hulle et al., 2012). Dit cijfer komt overeen met

het percentage hoogsensitieve personen dat Aron en Aron voorstellen (Aron & Aron, 1997).

Ook vanuit temperamentsonderzoek wordt dit verband onderzocht: in het model van Mary

Rothbart is sensorisch ongemak een facet van de overlappende schaal Negatief Affect (Evans &

Rothbart, 2007).

Het andere aspect van Sensorische Senstiviteit is sensorische detectie. Dit vinden we vooral

terug bij temperamentsonderzoek. Thomas en Chess spreken over Drempelwaarde van

Responsiviteit, Strelau noemt het Sensory Sensitivity, en Rothbart gebruikt de term Orienting

Sensitivity, en dan vooral het facet perceptual sensitivity. Ook hier is er verschil in de positie

van het kenmerk. Volgens Thomas en Chess is dit een van de negen basistrekken bij kinderen

(Thomas et al., 1968). Ook Strelau ziet dit als een van de zes centrale factoren (Strelau, 2008).

Rothbart echter klasseert Orienting Sensitivity onder Effortful Control in haar model voor

kinderen (Derryberry & Rothbart, 1988), maar in haar model voor volwassenen wordt Orienting

Sensitivity een aparte trek (Evans & Rothbart, 2007). Later onderzoek ondersteunt de status van

Orienting Sensitivity als aparte trek, los van Effortful Control en Negatief Affect (Gouze et al.,

2012).

Sensorische detectie en sensorisch ongemak lijken dus niet noodzakelijk met elkaar verbonden

te zijn, zoals Elaine Aron in haar theorie voorstelt (Aron & Aron, 1997). Een mogelijke kritiek

hierop is dat de meerderheid van de onderzoeken naar sensorische detectie en sensorisch

ongemak aan de hand van vragenlijsten gevoerd werden. Er is echter ook experimenteel

onderzoek gevoerd naar het verband tussen sensorisch ongemak en sensorische sensitiviteit.

Hummel, Springborn, Croy, Kaiser, & Lötsch (2011) testten zowel pijngrens als detectie van

subtiliteiten aan de hand van verschillende chemosensorische testen. Er waren twee groepen te

onderscheiden: een met een hoge pijngrens en een met een lage pijngrens. Er was echter geen

significant verschil op het vlak van detectie tussen deze twee groepen.

Page 66: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

62

Naast Sensorische Sensitiviteit ziet Elaine Aron nog drie andere kenmerken van

hoogsensitiviteit: Diepgaande Verwerking, Emotionele Intensiteit en Overstimulatie.

Voor Emotionele Intensiteit is er weerom een verschil tussen Arons theorie en andere

temperamentstheorieën. Arons hoogsensitieve personen vertonen zowel intenser positief als

negatief affect. De meeste andere modellen gaan er echter van uit dat dit twee ongerelateerde

trekken zijn (Costa & McCrae, 1995; Derryberry & Rothbart, 1988). Sommige

temperamentsmodellen gaan er echter ook van uit dat sterkte van emotionele respons

onafhankelijk is van de valentie van de respons (Strelau, 2008; Thomas et al., 1968).

Diepgaande Verwerking is volgens Aron het meest centrale kenmerk. Aron beschrijft dit als het

hebben van een complexe innerlijke wereld, het vertonen van veel zelfreflectie en het openstaan

voor nieuwe ideeën. Het vertoont grote gelijkenissen met het Big Five kenmerk Openheid voor

Ervaringen, in die zin dat het gaat over verbeelding, nieuwsgierigheid, ethiek en artistieke

voorkeuren.

Overstimulatie als kenmerk vertoont zowel gelijkenissen met Emotionele Intensiteit als met

Sensorische Sensitiviteit, en de afgrenzing van deze term is niet zo duidelijk. Afhankelijk van

de interpretatie kan dit beschouwd worden als intense negatieve emotionele reacties

(Emotionele Intensiteit) of negatieve reacties op stimuli met een sterke intensiteit (Sensorische

Sensitiviteit). De nood voor Overstimulatie als een apart kenmerk is dus in twijfel te trekken.

Het is nog niet duidelijk hoe deze vier kenmerken met elkaar verbonden zijn. Volgens Elaine

Aron zijn dit vier uitingen van eenzelfde dieperliggend kenmerk. Vanuit andere

onderzoeksbenaderingen vinden we twee verbanden terug.

Het eerste verband is dat tussen sensorisch ongemak, algemeen negatief affect en angst. We

kunnen dit ook zien als een verband tussen Arons kenmerken Sensorische Sensitiviteit (maar

dan enkel het facet van ongemak ten gevolge van te intense stimuli) en Emotionele Intensiteit

(maar dan enkel het facet van intense negatieve emoties).

Vanuit de ergotherapie werden er statistisch significante correlaties gevonden tussen hun eigen

maat voor sensorische gevoeligheid en negatief affect (Green & Ben-Sasson, 2010; Keuler et

al., 2011). De aard van dit verband is echter nog niet duidelijk. Volgens Rothbart is sensorisch

ongemak ondergeschikt aan Negatief Affect (Evans & Rothbart, 2007, 2008). Onderzoekers

binnen de ergotherapie hebben drie verschillende causale hypotheses onderzocht: angst

veroorzaakt sensorisch ongemak, sensorisch ongemak veroorzaakt angst, en een derde factor

veroorzaakt zowel angst als sensorisch ongemak. Ze vonden bewijs voor elk van de drie

hypothesen en concluderen dat hier nog meer onderzoek naar nodig is (Green & Ben-Sasson,

2010).

Page 67: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

63

Er is echter nog een verband tussen deze vier kenmerken dat teruggevonden wordt door andere

onderzoekers: het verband tussen Diepgaande Verwerking (in de vorm van Openheid voor

Ervaringen) en sensorische detectie (Evans & Rothbart, 2007; Strelau, 2008). Een scherpere

sensorische detectie lijkt dus verwant te zijn aan verbeelding, nieuwsgierigheid en creativiteit.

Dit zijn echter de enige twee verbanden die teruggevonden worden. De hypothese van Aron

(2010a, 2012), namelijk dat hoogsensitiviteit zoals door hen gedefinieerd een eendimensioneel

kenmerk is, lijkt dus grotendeels te worden tegengesproken door het werk van andere

onderzoekers. Het lijkt waarschijnlijker dat Arons “hoogsensitieve personen” mensen zijn met

een specifieke configuratie van verschillende temperaments- of persoonlijkheidstrekken. Zoals

Aron zelf ook aangeeft in haar later werk: elk van haar vier centrale kenmerken kan ook

optreden zonder de andere kenmerken, maar in dat geval is er geen sprake van hoogsensitiviteit.

Een hoogsensitief persoon zou dan iemand zijn met veel verbeelding, zelfreflectie en

nieuwsgierigheid (bijvoorbeeld te zien in hoge scores op Big Five variabele Openheid), met

hoge scores voor zowel negatief en positief affect, en met een sterke sensorische gevoeligheid,

zowel in negatieve (sensorisch ongemak) als positieve (sensorische detectie) termen.

Hoogsensitiviteit als configuratie van verschillende kenmerken lijkt ons dus op zich geen

stoornis. Het vertoont meer gelijkenissen met het idee van differentiële susceptibiliteit, waarin

afhankelijk van de omgeving en de omstandigheden een bepaald kenmerk ofwel een

meerwaarde is ofwel tot problemen kan leiden (Belsky & Pluess, 2009). Hier speelt een

ondersteunende opvoeding een belangrijke rol.

Hoogsensitiviteit zoals beschreven door Aron en Aron (1997) bevat negatieve aspecten, zoals

intensere negatieve emoties en sensorisch ongemak. Het onderzoek naar Sensory Over-

Responsivity heeft aangetoond dat dit laatste kenmerk vaak last met zich meebrengt (Ben-

Sasson et al., 2009; Carter et al., 2011). Maar hoogsensitiviteit bevat ook positieve aspecten,

zoals een sterkere sensorische detectie en intensere positieve emoties. Volgens deze interpretatie

is hoogsensitiviteit dus zowel een meerwaarde als een beperking.

Page 68: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

64

Richtlijnen Voor Toekomstig Onderzoek

Aron en Aron stelden in 1997 een vragenlijst op waarmee ze hoogsensitiviteit konden meten.

Deze vragenlijst vertoont echter enkele problemen: er is discussie over de veronderstelde

eendimensionaliteit van de vragenlijst (Evans & Rothbart, 2008; Smolewska et al., 2006) en de

items reflecteren niet de volledige theoretische achtergrond over hoogsensitiviteit maar focussen

vooral op de negatieve reacties. Er is dus nood aan een alternatief.

Een mogelijkheid is om te vertrekken vanuit de vier kenmerken die Aron zelf voorstelt (E. N.

Aron, 2010a, 2012). Deze kenmerken zouden scherper geoperationaliseerd moeten worden.

Emotionele Intensiteit zou bijvoorbeeld twee facetten moeten bevatten, namelijk intense

positieve en intense negatieve emoties. Ook Sensorische Sensitiviteit zou opgesplitst moeten

worden in sensorisch ongemak en sensorische detectie, aangezien andere onderzoekers hebben

aangetoond dat deze niet altijd tesamen optreden.

De verbanden tussen deze vier kenmerken kunnen echter ook onderzocht worden aan de hand

van andere vragenlijsten. Voor sensorisch ongemak kan er beroep gedaan worden op het

onderzoek van de ergotherapie. De SenSOR is een uitgebreide vragenlijst die verschillende

stimuli bevraagt die tot irritatie kunnen leiden. De items beslaan situaties en stimuli waar

mensen dagelijks mee in contact komen en zijn verspreid over alle zintuigen (Schoen et al.,

2008).

De uitgebreide SenSOR kan ook een hulp zijn om bestaande vragenlijsten naar sensorische

detectie uit te breiden. Sensorische detectie komt aan bod in Rothbarts en Strelaus vragenlijsten

(Evans & Rothbart, 2007; Rothbart et al., 2001; Strelau & Zawadzki, 1993), maar in beide

gevallen zijn de items vrij beperkt en beslaan ze niet alle zintuigen (Gouze et al., 2012; Kantor-

Martynuska, 2012).

Verder lijken sensorische gevoeligheid en detectie ook geschikt te zijn om gedrags-

experimenteel te testen. De SenSOR heeft bijvoorbeeld ook een Assessment schaal, waarbij een

onderzoeker de reactie van een kind op een aantal stimuli moet observeren (Schoen et al., 2008).

Een andere mogelijkheid is het Sensory Challenge Protocol (Miller et al., 1999), waarbij de

electrodermale respons wordt gemeten op verschillende sensorische stimuli.

Voor de andere aspecten van Arons theorie, zoals Emotionele Intensiteit en Diepgaande

Verwerking, kan er beroep gedaan worden op temperamentsvragenlijsten zoals de ATQ (Evans

& Rothbart, 2007) of de FCB-TI (Strelau & Zawadzki, 1993), en persoonlijkheidsvragenlijsten

zoals de NEO-PI R (Costa & McCrae, 1992) of, voor kinderen, de HiPIC (Mervielde & De

Page 69: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

65

Fruyt, 1999). Diepgaande verwerking vertoont immers gelijkenissen met Openheid en

Emotionele Intensiteit met Neuroticisme. In het laatste geval is het echter belangrijk dat

Emotionele Intensiteit niet beperkt blijft tot het negatieve en dat ook positief affect wordt

bevraagd.

Tenslotte zou de definitie van Overstimulatie herbekeken moeten worden. Mogelijks zou dit

kenmerk kunnen wegvallen als aparte categorie en verdeeld worden tussen Emotionele

Intensiteit en Sensorisch Ongemak.

Empirisch onderzoek dat deze vier (of drie) kenmerken bevraagt en de verbanden ertussen

onderzoekt zou een belangrijke stap zijn in onderzoek naar hoogsensitiviteit. Er zijn echter ook

nog andere aspecten die nog verder onderzocht moeten worden.

Voor beide sensorische variabelen moet ook nog de specificiteit van de zintuigen uitgeklaard

worden. Aron gaat ervan uit dat alle zintuigen gevoeliger zouden zijn, maar onderzoek binnen

de ergotherapie heeft aangetoond dat er vaak ook kinderen zijn die vooral last hebben met een

specifiek zintuig (Ben-Sasson et al., 2009). Een andere factor om rekening mee te houden is dat

verschillende zintuigen elkaar kunnen beïnvloeden, en dat er soms sprake is van een

multisensorische verwerking (Ward, 2008, in Kantor-Martynuska, 2012). Het is dus belangrijk

dat alle zintuigen bevraagd worden.

Daarnaast blijft er nog de vraag naar het mogelijke statuut van hoogsensitiviteit en sensorisch

ongemak als stoornis. Het onderzoek binnen de ergotherapie naar Sensory Over-Responsivity

heeft aangetoond dat 15-25% van alle kinderen een opvallende mate sensorische ongemak

vertonen, en dat dit ook een negatieve invloed kan hebben op dagelijkse activiteiten (Carter et

al., 2011; Green & Ben-Sasson, 2010; Van Hulle et al., 2012). De ergotherapie pleit ervoor om

de meer extreme vormen van sensorisch ongemak als aparte stoornis te zien. De

persoonlijkheids- en temperamentsonderzoekers zien sensorisch ongemak echter als een

normaal-verdeelde persoonlijkheidsvariabele. Deze twee visies hoeven elkaar niet uit te sluiten.

Gezien de vele gelijkenissen, zowel op vlak van meetinstrumenten, theorieën als definities, zou

het interessant kunnen zijn om deze twee te combineren. Dit is tot nu toe nog maar zelden

gebeurd, maar een geïntegreerde visie die bevindingen van beide onderzoeksstromingen

combineert kan volgens ons enkel een meerwaarde zijn.

Er is tenslotte ook nog de vraag naar het onderliggende mechanisme. Aron gaat uit van een

algemene gevoeligheid van het zenuwstelsel. De meerderheid van de theorieën rond sensorische

Page 70: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

66

sensitiviteit vermelden de concepten inhibitie en excitatie (Ayres, 1979; Kagan, 2012; Rothbart,

2011; Strelau, 2008). Op hersenniveau wordt de activatie van de amygdala voorgesteld als een

onderliggend mechanisme voor sensorisch ongemak (Green & Ben-Sasson, 2010; Kagan,

2012). Er zijn dus verdere studies nodig, die vragenlijstenonderzoek kunnen koppelen aan

hersenonderzoek en psychofysiologische maten.

Hoogsensitiviteit lijkt een interessant construct te zijn, al is de populaire verspreiding van dit

concept veel groter dan de wetenschappelijke omkadering ervan. Vooral de operationalisatie

van hoogsensitiviteit roept nog veel vragen op. De theorie rond hoogsensitiviteit heeft wel

aandacht voor aspecten die in andere theorieën minder nadrukkelijk voorkomen, zoals detectie

van sensorische subtiliteiten. Hoogsensitiviteit geeft daarnaast ook een positieve kijk op

kenmerken die meestal als negatief worden geïnterpreteerd, zoals introvert gedrag. Maar de

breedheid van het concept en de problemen met het meetinstrument hebben het tot nu toe

moeilijk gemaakt om het empirisch te onderzoeken. Aan de hand van de opmerkingen

hierboven zou het in de toekomst echter mogelijk zijn om deze theorie verder te onderzoeken,

en zo meer duidelijkheid te scheppen rond het construct hoogsensitiviteit.

Page 71: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

67

Referenties

Aron, A., Ketay, S., Hedden, T., Aron, E. N., Rose Markus, H., & Gabrieli, J. D. E. (2010).

Temperament trait of sensory processing sensitivity moderates cultural differences in

neural response. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 5(2-3), 219–226.

doi:10.1093/scan/nsq028

Aron, E. N. (1998). The highly sensitive person : how to thrive when the world overwhelms you.

New York: Broadway Books.

Aron, E. N. (1999). The highly sensitive person’s workbook: the practical guide for highly

sensitive people and HSP support groups (1st ed.). New York: Broadway Books.

Aron, E. N. (2000). The highly sensitive person in love: how your relationships can thrive when

the world overwhelms you. New York: Broadway Books.

Aron, E. N. (2003). The highly sensitive child: helping our children thrive when the world

overwhelms them. London: Thorsons.

Aron, E. N. (2004). Revisiting Jung’s concept of innate sensitiveness. Journal of Analytical

Psychology, 49(3), 337–367. doi:10.1111/j.1465-5922.2004.00465.x

Aron, E. N. (2008). Hoog sensitieve personen: hoe blijf je overeind als de wereld je

overweldigt. Amsterdam [etc.]: Archipel.

Aron, E. N. (2010a). Psychotherapy and the highly sensitive person: improving outcomes for

that minority of people who are the majority of clients. New York: Routledge.

Aron, E. N. (2010b). Hoog sensitieve personen en psychotherapie: handboek voor

psychotherapeuten en patiënten. Amsterdam [etc.]: Arbeiderspers.

Aron, E. N. (2012). Temperament in psychotherapy: Reflections on clinical practice with the

trait of sensitivity. In M. Zentner & R. L. Shiner (Eds.), Handbook of Temperament (pp.

645–672). New York: Guilford Press.

Aron, E. N., & Aron, A. (1997). Sensory-processing sensitivity and its relation to introversion

and emotionality. Journal of Personality and Social Psychology, 73(2), 345–368.

Page 72: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

68

Aron, E. N., Aron, A., & Davies, K. M. (2005). Adult Shyness: The Interaction of

Temperamental Sensitivity and an Adverse Childhood Environment. Personality and

Social Psychology Bulletin, 31(2), 181–197. doi:10.1177/0146167204271419

Ayres, A. J. (1979). Sensory integration and the child. Los Angeles: Western Psychological

Services.

Bakermans-Kranenburg, M. J., & van IJzendoorn, M. H. (2007). Research Review: Genetic

vulnerability or differential susceptibility in child development: the case of attachment.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48(12), 1160–1173. doi:10.1111/j.1469-

7610.2007.01801.x

Baranek, G. T., & Berkson, G. (1994). Tactile defensiveness in children with developmental

disabilities: responsiveness and habituation. Journal of Autism and Developmental

Disorders, 24(4), 457–471.

Barnes, G. (1975). Extraversion and pain. British Jounal of Social and Clinical Psychology, 14,

303–308.

Belsky, J. (1997). Variation in susceptibility to environmental influence: An evolutionary

argument. Psychological Inquiry, 8(3), 182–186. doi:10.1207/s15327965pli0803_3

Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis stress: Differential susceptibility to

environmental influences. Psychological Bulletin, 135, 885–908. doi:10.1037/a0017376

Ben-Sasson, A., Carter, A. S., & Briggs-Gowan, M. J. (2009). Sensory over-responsivity in

elementary school: Prevalence and social-emotional correlates. Journal of Abnormal

Child Psychology, 37(5), 705–716. doi:10.1007/s10802-008-9295-8

Ben-Sasson, A., Carter, A. S., & Briggs-Gowan, M. J. (2010). The development of sensory

over-responsivity from infancy to elementary school. Journal of Abnormal Child

Psychology, 38(8), 1193–1202. doi:10.1007/s10802-010-9435-9

Ben-Sasson, A., Cermak, S. A., Orsmond, G. I., Tager-Flusberg, H., Kadlec, M. B., & Carter,

A. S. (2008). Sensory clusters of toddlers with autism spectrum disorders: differences in

Page 73: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

69

affective symptoms. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(8), 817–825.

doi:10.1111/j.1469-7610.2008.01899.x

Boyce, W. T., & Ellis, B. J. (2005). Biological sensitivity to context: I. An evolutionary–

developmental theory of the origins and functions of stress reactivity. Development and

Psychopathology, 17(02). doi:10.1017/S0954579405050145

Briggs-Gowan, M. J., Horwitz, S. M., & Carter, A. S. (1997). The Family Life Impairment

Scale. New Haven, CT: Yale University, Department of Psychology.

Calkins, S. D., & Swingler, M. M. (2012). Psychobiological measures of temperament in

childhood. In M. Zentner & R. L. Shiner (Eds.), Handbook of Temperament (pp. 229–

247). New York: Guilford Press.

Carter, A. S., Ben-Sasson, A., & Briggs-Gowan, M. J. (2011). Sensory over-responsivity,

psychopathology, and family impairment in school-aged children. Journal of The

American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 50(12), 1210–1219.

Carter, A. S., Briggs-Gowan, M. J., Jones, S. M., & Little, T. D. (2003). The Infant-Toddler

Social and Emotional Assessment (ITSEA): Factor structure, reliability, and validity.

Journal of Abnormal Child Psychology, 31(5), 495–514.

doi:10.1023/A:1025449031360

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and affective

responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS Scales. Journal of

Personality and Social Psychology, 67(2), 319–333. doi:10.1037//0022-3514.67.2.319

Cattell, R. B. (1943). The description of personality: basic traits resolved into clusters. The

Journal of Abnormal and Social Psychology, 38(4), 476–506. doi:10.1037/h0054116

Clark, L. A. (2005). Temperament as a unifying basis for personality and psychopathology.

Journal of Abnormal Psychology, 114(4), 505–521. doi:10.1037/0021-843X.114.4.505

Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). Revised NEO Personality Inventory and NEO Five

Factor Inventory professional manual. Odessa, FL: Psychological Assessment

Resources.

Page 74: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

70

Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1995). Domains and Facets - Hierarchical Personality-

Assessment Using the Revised Neo Personality-Inventory. Journal of Personality

Assessment, 64(1), 21–50. doi:10.1207/s15327752jpa6401_2

Cummins, R. (1991). Sensory Integration and Learning-Disabilities - Ayres Factor-Analyses

Reappraised. Journal of Learning Disabilities, 24(3), 160–168.

De Pauw, S. S. W., & Mervielde, I. (2010). Temperament, Personality and Developmental

Psychopathology: A Review Based on the Conceptual Dimensions Underlying

Childhood Traits. Child Psychiatry & Human Development, 41, 313–329.

doi:10.1007/s10578-009-0171-8

De Pauw, S. S. W., Mervielde, I., & Van Leeuwen, K. G. (2009). How Are Traits Related to

Problem Behavior in Preschoolers? Similarities and Contrasts Between Temperament

and Personality. Journal of Abnormal Child Psychology, 37, 309–325.

doi:10.1007/s10802-008-9290-0

Derryberry, D., & Rothbart, M. K. (1988). Arousal, Affect, and Attention as Components of

Temperament. Journal of Personality and Social Psychology, 55(6), 958–966.

doi:10.1037/0022-3514.55.6.958

DSM Central. (2012). Sensory Processing Disorder Foundation. Retrieved from

http://www.sinetwork.org/dsmv.html

Dunn, W. D. (1994). Performance of typical children on the sensory profile - an item analysis.

American Journal of Occupational Therapy, 48(11), 976–974.

Dunn, W. D. (1997). The Impact of Sensory Processing Abilities on the Daily Lives of Young

Children and Their Families: A Conceptual Model. Infants And Young Children, 9(4),

23–35.

Dunn, W. D., & Bennett, D. (2002). Patterns of sensory processing in children with Attention

Deficit Hyperactivity Disorder. Otjr-Occupation Participation and Health, 22(1), 4–15.

Page 75: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

71

Dunn, W. D., & Westman, K. (1997). The Sensory Profile: The Performance of a National

Sample of Children Without Disabilities. American Journal of Occupational Therapy,

51(1), 25–34. doi:10.5014/ajot.51.1.25

Ellis, J. B., & Boyce, W. T. (2008). Biological Sensitivity to Context. Current Directions in

Psychological Science, 17(3), 183–187.

Evans, D. E., & Rothbart, M. K. (2007). Developing a model for adult temperament. Journal of

Research in Personality, 41(4), 868–888. doi:10.1016/j.jrp.2006.11.002

Evans, D. E., & Rothbart, M. K. (2008). Temperamental sensitivity: Two constructs or one?

Personality and Individual Differences, 44(1), 108–118. doi:10.1016/j.paid.2007.07.016

Eysenck, H. J. (1947). Dimensions of personality. London: Routledge & Kegan Paul.

Eysenck, H. J. (1981). A model for personality. New York: Springer-Verlag.

Eysenck, H. J., & Eysenck, S. B. G. (1968). Manual for the Eysenck Personality Inventory. San

Diego, CA: EDITS.

Eysenck, H. J., & Eysenck, S. B. G. (1975). Manual of the Eysenck Personality Questionnaire.

London: Hodder & Stoughton.

First, M. B. (2005). Sensory processing disorder: possible pathways to DSM-V. Retrieved from

http://spdfoundation.net/library/swg.first.html

Fisher, A. F., & Dunn, W. D. (1983). Tactile defensivess: Historical perspectives, new research

- a theory grows. Sensory Integration Special Interest Section Newsletter, 6, 1–2.

Garcia-Coll, C., Kagan, J., & Reznick, J. S. (1984). Behavioral inhibition in children. Child

Development, 55, 1005–1009.

Gartstein, M. A., Bridgett, D. J., & Low, C. M. (2012). Asking questions about temperament:

Self- and other-report measures across the lifespan. In M. Zentner & R. L. Shiner

(Eds.), Handbook of Temperament (pp. 69–83). New York: Guilford Press.

Goldberg, L. R. (1990). An alternative “description of personality”: The Big-Five factor

structure. Journal of Personality and Social Psychology, 59(6), 1216–1229.

doi:10.1037//0022-3514.59.6.1216

Page 76: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

72

Goldsmith, H. H., Hulle, C. A., Arneson, C. L., Schreiber, J. E., & Gernsbacher, M. A. (2006).

A Population-Based Twin Study of Parentally Reported Tactile and Auditory

Defensiveness in Young Children. Journal of Abnormal Child Psychology, 34(3), 378–

392. doi:10.1007/s10802-006-9024-0

Gouze, K. R., Lavigne, J. V., Hopkins, J., Bryant, F. B., & Lebailly, S. A. (2012). The

relationship between temperamental negative affect, effortful control, and sensory

regulation: A new look. Infant Mental Health Journal, 33(6), 620–632.

doi:10.1002/imhj.21363

Gray, J. A. (1981). A critique of Eysenck’s theory of personality. In A model for personality

(pp. 246–276). New York: Springer.

Gray, J. A. (1982). The neuropsychology of anxiety. Oxford, England: Oxford university Press.

Green, S. A., & Ben-Sasson, A. (2010). Anxiety Disorders and Sensory Over-Responsivity in

Children with Autism Spectrum Disorders: Is There a Causal Relationship? Journal of

Autism and Developmental Disorders, 40(12), 1495–1504. doi:10.1007/s10803-010-

1007-x

Haier, R. J., Robinson, D. L., Braden, W., & Williams, D. (1984). Evoked potential

augmenting-reducing and personality differences. Personality and Individual

Differences, 12, 1349–1354.

Halverson, C. F., Havill, V. L., Deal, J., Baker, S. R., Victor, J. B., Pavlopoulos, V., … Wen, L.

(2003). Personality structure as derived from parental ratings of free descriptions of

children: the inventory of child individual differences. Journal of personality, 71(6),

995–1026.

Hazan, C., & Shaver, P. (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process.

Journal of Personality and Social Psychology, 52(3), 511–524. doi:10.1037//0022-

3514.52.3.511

Hofmann, S. G. (2006). Treatment of Social Phobia: Potential Mediators and Moderators.

Clinical Psychology: Science and Practice, 7(1), 3–16. doi:10.1093/clipsy.7.1.3

Page 77: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

73

Hummel, T., Springborn, M., Croy, I., Kaiser, J., & Lötsch, J. (2011). High pain sensitivity is

distinct from high susceptibility to non-painful sensory input at threshold level.

International Journal of Psychophysiology, 80(1), 69–74.

doi:10.1016/j.ijpsycho.2011.01.012

Jagiellowicz, J., Xu, X., Aron, A., Aron, E. N., Cao, G., Feng, T., & Weng, X. (2010). The trait

of sensory processing sensitivity and neural responses to changes in visual scenes.

Social Cognitive and Affective Neuroscience, 6(1), 38–47. doi:10.1093/scan/nsq001

John, O. P., Donahue, E. M., & Kentle, R. L. (1992). The “Big Five” Inventory - Versions 4a

and 54 (Tech. Rep.). Berkeley, CA: Institute of Personality Assessment and Research.

Kagan, J. (1994). Galen’s prophecy: Temperament in human nature. New York: Basic Books.

Kagan, J. (2012). The Biography of Behavioral Inhibition. In M. Zentner & R. L. Shiner (Eds.),

Handbook of Temperament (pp. 69–83). New York: Guilford Press.

Kagan, J., Reznick, S., & Snidman, N. (1988). Biological bases of childhood shyness. Science,

240, 167–171.

Kantor-Martynuska, J. (2012). The Princess and the pea: suggestions for the revision of sensory

sensitivity in the regulative theory of temperament. Journal of Individual Differences,

33(4), 237–247. doi:10.1027/1614-0001/a000072

Ketay, S., Aron, A., & Hedden, T. (2009). Culture and attention: evidence from brain and

behavior. In Progress in Brain Research (Vol. 178, pp. 79–92). Elsevier. Retrieved

from http://linkinghub.elsevier.com/retrieve/pii/S0079612309178068

Keuler, M. M., Schmidt, N. L., Van Hulle, C. A., Lemery-Chalfant, K., & Goldsmith, H. H.

(2011). Sensory Overresponsivity: Prenatal Risk Factors and Temperamental

Contributions. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 32(7), 533–541.

doi:10.1097/DBP.0b013e3182245c05

Knickerbocker, B. M. (1980). A holistic approach to the treatment of learning disorders.

Thorofare, N.J.: Slack.

Page 78: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

74

Lansade, L., Pichard, G., & Leconte, M. (2008). Sensory sensitivities: Components of a horse’s

temperament dimension. Applied Animal Behaviour Science, 114(3-4), 534–553.

doi:10.1016/j.applanim.2008.02.012

Larsen, R. J., & Buss, D. M. (2008). Differential & personality psychology: domains of

knowledge about human nature (3rd ed.). New York, NY: McGraw-Hill Psychology.

Linne is hoogsensitief. (2011, October 1). Klasse voor Leraren, (218).

Liss, M., Saulnier, C., Fein, D., & Kinsbourne, M. (2006). Sensory and attention abnormalities

in autistic spectrum disorders. Autism, 10(2), 155–172. doi:10.1177/1362361306062021

Mangeot, S. D., Miller, L. J., McIntosh, D. N., McGrath-Clarke, J., Simon, J., Hagerman, R. J.,

& Goldson, E. (2001). Sensory modulation dysfunction in children with attention-

deficit–hyperactivity disorder. Developmental Medicine and Child Neurology, 43(06),

399. doi:10.1017/S0012162201000743

McCarley, N. G., & Clarskadon, T. G. (1983). Test retest reliabilities of the scales and subscales

of the Myers-Briggs Type Indicator and of criteria for clinical interpretive hypotheses

involving them. Research in Psychological Type, 6, 24–36.

McCrae, R. R. (1994). Openness to Experience: Expanding the boundaries of Factor V.

European Journal of Personality, 8(4), 251–272. doi:10.1002/per.2410080404

McCrae, R. R., & Costa, P. T. (1987). Validation of the 5-factor model of personality across

instruments and observers. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 81–90.

McCrae, R. R., Costa, P. T., Del Pilar, G. H., Rolland, J.-P., & Parker, W. D. (1998). Cross-

cultural assessment of the Five-Factor Model: The Revised NEO Personality Inventory.

Journal of Cross-Cultural Psychology, 29(1), 171–188.

doi:10.1177/0022022198291009

Measelle, J. R., John, O. P., Ablow, J. C., Cowan, P. A., & Cowan, C. P. (2005). Can children

provide coherent, stable, and valid self-reports on the big five dimensions? A

longitudinal study from ages 5 to 7. Journal of personality and social psychology,

89(1), 90–106. doi:10.1037/0022-3514.89.1.90

Page 79: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

75

Mehrabian, A. (1977). Individual differences in stimulus screening and arousability. Journal of

Personality, 45(2), 237–250. doi:10.1111/j.1467-6494.1977.tb00149.x

Mervielde, I., De Clercq, B., De Fruyt, F., & Van Leeuwen, K. (2005). Temperament,

personality, and developmental psychopathology as childhood antecedents of

personality disorders. Journal of personality disorders, 19(2), 171–201.

doi:10.1521/pedi.19.2.171.62627

Mervielde, I., & De Fruyt, F. (1999). Construction of the Hierarchical Personality Inventory for

Children (HiPIC). In I. Mervielde, I. Deary, F. De Fruyt, & F. Ostendorf (Eds.),

Personality psychology in Europe (pp. 107–127). Tilburg: Tilburg University Press.

Mervielde, I., & De Pauw, S. S. W. (2012). Models of Child Temperament. In M. Zentner & R.

L. Shiner (Eds.), Handbook of Temperament (pp. 21–40). New York: Guilford Press.

Miller, L. J., Anzalone, M. E., Lane, S. J., Cermak, S. A., & Osten, E. T. (2007). Concept

Evolution in Sensory Integration: A Proposed Nosology for Diagnosis. American

Journal of Occupational Therapy, 61(2), 135–140. doi:10.5014/ajot.61.2.135

Miller, L. J., McIntosh, D. N., McGrath, J., Shyu, V., Lampe, M., Taylor, A. K., … Hagerman,

R. J. (1999). Electrodermal responses to sensory stimuli in individuals with fragile X

syndrome: A preliminary report. American Journal of Medical Genetics, 83(4), 268–

279. doi:10.1002/(SICI)1096-8628(19990402)83:4<268::AID-AJMG7>3.3.CO;2-B

Miller, L. J., Nielsen, D. M., & Schoen, S. A. (2012). Attention deficit hyperactivity disorder

and sensory modulation disorder: A comparison of behavior and physiology. Research

in Developmental Disabilities, 33(3), 804–818. doi:10.1016/j.ridd.2011.12.005

Minshew, N. J., & Hobson, J. A. (2008). Sensory Sensitivities and Performance on Sensory

Perceptual Tasks in High-functioning Individuals with Autism. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 38(8), 1485–1498. doi:10.1007/s10803-007-0528-4

Myers, I. B. (1962). Manual for the Myers-Briggs Type Indicator. Princeton, NJ: Educational

Testing Service.

Page 80: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

76

Neal, J. A., Edelmann, R. J., & Glachan, M. (2002). Behavioural inhibition and symptoms of

anxiety and depression: Is there a specific relationship with social phobia? British

Journal of Clinical Psychology, 41(4), 361–374. doi:10.1348/014466502760387489

Norman, W. T. (1963). Toward an adequate taxonomy of personality attributes: Replicated

factor structure in peer nomination personality ratings. The Journal of Abnormal and

Social Psychology, 66(6), 574–583. doi:10.1037/h0040291

Ooteman, W., Koeter, M., & Verheul, R. (2006). Development and validation of the Amsterdam

Motives for Drinking Scale (AMDS): An attempt to distinguish relief and reward

drinkers, 41(3), 284–292.

Pittenger, D. J. (2005). Cautionary comments regarding the Myers-Briggs Type Indicator.

Consulting Psychology Journal: Practice and Research, 57, 210–221.

Presley, R., & Martin, R. P. (1994). Toward a Structure of Preschool Temperament: Factor

Structure of the Temperament Assessment Battery for Children. Journal of Personality,

62(3), 415–448. doi:10.1111/1467-6494.ep9411045405

Reynolds, S., & Lane, S. J. (2009). Sensory Overresponsivity and Anxiety in Children with

ADHD. American Journal of Occupational Therapy, 63(4), 433–440.

Rogers, S. J., Hepburn, S., & Wehner, E. (2003). Parent Reports of Sensory Symptoms in

Toddlers with Autism and Those with Other Developmental Disorders. Journal of

Autism and Developmental Disorders, 33(6), 631–642.

doi:10.1023/B:JADD.0000006000.38991.a7

Rothbart, M. K. (2011). Becoming who we are : temperament and personality in development.

New York: Guilford Press.

Rothbart, M. K. (2012). Advances in temperament: History, concepts, and measures. In M.

Zentner & R. L. Shiner (Eds.), Handbook of Temperament (pp. 69–83). New York:

Guilford Press.

Page 81: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

77

Rothbart, M. K., Ahadi, S. A., Hershey, K. L., & Fisher, P. (2001). Investigations of

Temperament at Three to Seven Years: The Children’s Behavior Questionnaire. Child

Development, 72(5), 1394–1408. doi:10.1111/1467-8624.00355

Rothbart, M. K., & Bates, J. E. (2006). Temperament. In W. Damon, R. Lerner, & N. Eisenberg

(Eds.), Handbook of child psychology: vol 3 social, emotional, and personality

development (6th ed., pp. 99–166). New York: Wiley.

Royeen, C. B., & Lane, S. J. (1991). Tactile Processing and sensory defensiveness. In A. Fisher,

E. Murray, & A. Bundy (Eds.), Sensory integration: Theory and practice. Philadelphia:

F. A. Davis.

Rusting, C. L., & Larsen, R. J. (1997). Extraversion, neuroticism, and susceptibility to positive

and negative affect: A test of two theoretical models. Personality and Individual

Differences, 22(5), 607–612. doi:10.1016/S0191-8869(96)00246-2

Rusting, C. L., & Larsen, R. J. (1999). Clarifying Gray’s theory of personality: A response to

Pickering, Corr and Gray. Personality and Individual Differences, 26(2), 367–372.

Schoen, S. A., Miller, L. J., & Green, K. E. (2008). Pilot Study of the Sensory Over-

Responsivity Scales: Asssessment and Inventory. American Journal of Occupational

Therapy, (62), 393–406.

Sipps, G. J., Alexander, R. A., & Friedt, L. (1985). Item Analysis of the Myers-Briggs Type

Indicator. Educational and Psychological Measurement, 45(4), 789–796.

doi:10.1177/0013164485454009

Smolewska, K. A., McCabe, S. B., & Woody, E. Z. (2006). A psychometric evaluation of the

Highly Sensitive Person Scale: The components of sensory-processing sensitivity and

their relation to the BIS/BAS and “Big Five.” Personality and Individual Differences,

40(6), 1269–1279. doi:10.1016/j.paid.2005.09.022

Stamps, J., & Groothuis, T. G. G. (2010). The development of animal personality: relevance,

concepts and perspectives. Biological Reviews, 85(2), 301–325. doi:10.1111/j.1469-

185X.2009.00103.x

Page 82: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

78

Strelau, J. (1996). The regulative theory of temperament: Current status. Personality and

Individual Differences, 20(2), 131–142. doi:10.1016/0191-8869(95)00159-X

Strelau, J. (2008). Temperament as a regulator of behavior: after fifty years of research. Clinton

Corners, N.Y.: Eliot Werner Publications.

Strelau, J., & Zawadzki, B. (1993). The Formal Characteristics of Behaviour-Temperament

Inventory (FCB-TI): theoretical assumptions and scale construction. European Journal

of Personality, 7(5), 313–336. doi:10.1002/per.2410070504

Strelau, J., & Zawadzki, B. (1995). The Formal Characteristics of Behaviour—Temperament

Inventory (FCB—TI): Validity studies. European Journal of Personality, 9(3), 207–

229. doi:10.1002/per.2410090304

Thomas, A., Chess, S., & Birch, H. G. (1968). Temperament and Behavior Disorders in

Children. New York: New York University Press.

Van den Daele, I., & T’Kindt, L. (2011). Mijn kind is hooggevoelig: wegwijzer voor ouders,

leerkrachten en hulpverleners. Lannoo.

Van Hulle, C. A., Schmidt, N. L., & Goldsmith, H. H. (2012). Is sensory over-responsivity

distinguishable from childhood behavior problems? A phenotypic and genetic analysis.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53(1), 64–72. doi:10.1111/j.1469-

7610.2011.02432.x

Van IJzendoorn, M. H., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2012). Integrating temperament and

attachment: The differential susceptibility paradigm. In M. Zentner & R. L. Shiner

(Eds.), Handbook of Temperament (pp. 403–424). New York: Guilford Press.

Wilbarger, J., & Stackhouse, T. M. (1998). Sensory Modulation: A Review of the Literature.

Occupational Therapy Innovations. Retrieved from http://www.ot-

innovations.com/content/view/29/58/

World Federation of Occupational Therapy. (2010, August 11). Statement on occupational

therapy. Retrieved from

Page 83: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

79

http://www.wfot.org/Portals/0/PDF/STATEMENT%20ON%20OCCUPATIONAL%20

THERAPY%20300811.pdf

Zahn, T. P., Kruesi, M. J. P., Leonard, H. L., & Rapoport, J. L. (1994). Autonomic activity and

reaction time in relation to extraversion and behavioral impulsivity in children ad

adolescents. Personality and Individual Differences, 16, 751–758.

Zuckerman, M. (2012). Models of Adult Temperament. In M. Zentner & R. L. Shiner (Eds.),

Handbook of Temperament (pp. 41–66). New York: Guilford Press.

Page 84: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

80

Appendix A: Citerende Artikels Aron en Aron (1997)

Title Authors Source TitlePublication

Date

Vantage Sensitivity: Individual Differences in

Response to Positive ExperiencesPluess, Michael; Belsky, Jay

PSYCHOLOGICAL

BULLETINJUL 2013

Relation of maternal personality to perceptions

of environmental chaos in the homeWachs, Theodore D.

JOURNAL OF

ENVIRONMENTAL

PSYCHOLOGY

JUN 2013

The Role of Sensory Modulation Deficits and

Behavioral Symptoms in a Diagnosis for Early

Childhood

Perez-Robles, Ruth; Doval, Eduardo;

Claustre Jane, Ma; da Silva, Pedro

Caldeira; Papoila, Ana Luisa; Virella,

Daniel

CHILD PSYCHIATRY &

HUMAN

DEVELOPMENT

JUN 2013

Temperament and typology Blandin, Kesstan

JOURNAL OF

ANALYTICAL

PSYCHOLOGY

FEB 2013

On Sense-Making Reactions and Public

Inhibition of Benign Social Motives: An

Appraisal Model of Prosocial Behavior

van den Bos, Kees; Lind, E. Allan

ADVANCES IN

EXPERIMENTAL

SOCIAL

PSYCHOLOGY, VOL 48

2013

Making Sense of Their World: Sensory

Reactivity and Novelty Awareness as Aspects

of Temperament and Correlates of Social

Behaviours in Early Childhood

Evans, Cortney A.; Nelson, Larry J.;

Porter, Christin L.

INFANT AND CHILD

DEVELOPMENT

SEP-OCT

2012

Sidetracked by emotion: Observers' ability to

discriminate genuine and fabricated sexual assault

allegations

Peace, Kristine A.; Porter, Stephen;

Almon, Daniel F.

LEGAL AND

CRIMINOLOGICAL

PSYCHOLOGY

SEP 2012

Sensory-processing sensitivity predicts

performance on a visual search task followed by

an increase in perceived stress

Gerstenberg, Friederike X. R.

PERSONALITY AND

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

SEP 2012

Sensory-Processing Sensitivity, dispositional

mindfulness and negative psychological

symptoms

Bakker, Kaitlyn; Moulding, Richard

PERSONALITY AND

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

AUG 2012

Sensory Processing Sensitivity: A Review in the

Light of the Evolution of Biological Responsivity

Aron, Elaine N.; Aron, Arthur;

Jagiellowicz, Jadzia

PERSONALITY AND

SOCIAL PSYCHOLOGY

REVIEW

AUG 2012

Unpredictable animals: individual differences in

intraindividual variability (IIV)

Stamps, Judy A.; Briffa, Mark; Biro,

Peter A.ANIMAL BEHAVIOUR JUN 2012

A Step Toward Further Validation of the

Regulative Theory of Temperament

Fajkowska, Malgorzata;

Wytykowska, Agata; Riemann,

Rainer

JOURNAL OF

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

2012

The Princess and the Pea Suggestions for the

Revision of Sensory Sensitivity in the Regulative

Theory of Temperament

Kantor-Martynuska, Joanna

JOURNAL OF

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

2012

Differential susceptibility to long-term effects of

quality of child care on externalizing behavior in

adolescence?

Belsky, Jay; Pluess, Michael

INTERNATIONAL

JOURNAL OF

BEHAVIORAL

DEVELOPMENT

JAN 2012

Phenomenological Dimensions of Sensory GatingHetrick, William P.; Erickson, Molly

A.; Smith, David A.

SCHIZOPHRENIA

BULLETINJAN 2012

Page 85: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

81

Temperament, Body Type, and Creative

Vulnerability: A Response to the Suggestions of

Rizzo-Sierra et al

Carson, Shelley H.

CANADIAN JOURNAL

OF PSYCHIATRY-

REVUE CANADIENNE

DE PSYCHIATRIE

NOV 2011

Highly Sensitive Trait and Ectomorphism:

Another Link on Creativity and

Psychopathology

Rizzo-Sierra, Carlos V.; Duran,

Maria C.; Leon-Sarmiento, Fidias E.

CANADIAN JOURNAL

OF PSYCHIATRY-

REVUE CANADIENNE

DE PSYCHIATRIE

NOV 2011

Contributions of Dopamine-Related Genes and

Environmental Factors to Highly Sensitive

Personality: A Multi-Step Neuronal System-

Level Approach

Chen, Chunhui; Chen, Chuansheng;

Moyzis, Robert; Stern, Hal; He,

Qinghua; Li, He; Li, Jin; Zhu, Bi;

Dong, Qi

PLOS ONEJUL 13

2011

Stability of Groups with Costly Beliefs and

PracticesWildman, Wesley J.; Sosis, Richard

JASSS-THE JOURNAL

OF ARTIFICIAL

SOCIETIES AND

SOCIAL SIMULATION

JUN 2011

High pain sensitivity is distinct from high

susceptibility to non-painful sensory input at

threshold level

Hummel, Thomas; Springborn,

Maria; Croy, Ilona; Kaiser, Jochen;

Loetsch, Joern

INTERNATIONAL

JOURNAL OF

PSYCHOPHYSIOLOGY

APR 2011

On the coevolution of social responsiveness and

behavioural consistency

Wolf, Max; Van Doorn, G. Sander;

Weissing, Franz J.

PROCEEDINGS OF

THE ROYAL SOCIETY

B-BIOLOGICAL

SCIENCES

FEB 7 2011

Sensory processing patterns of adults with

atopic dermatitis

Engel-Yeger, B.; Mimouni, D.;

Rozenman, D.; Shani-Adir, A.

JOURNAL OF THE

EUROPEAN

ACADEMY OF

DERMATOLOGY AND

VENEREOLOGY

FEB 2011

Differential susceptibility to the environment:

An evolutionary-neurodevelopmental theory

Ellis, Bruce J.; Boyce, W. Thomas;

Belsky, Jay; Bakermans-Kranenburg,

Marian J.; van Ijzendoorn, Marinus

H.

DEVELOPMENT AND

PSYCHOPATHOLOGYFEB 2011

Differential susceptibility to rearing environment

depending on dopamine-related genes: New

evidence and a meta-analysis

Bakermans-Kranenburg, Marian J.;

van Ijzendoorn, Marinus H.

DEVELOPMENT AND

PSYCHOPATHOLOGYFEB 2011

Hippocampal volume and sensitivity to maternal

aggressive behavior: A prospective study of

adolescent depressive symptoms

Whittle, Sarah; Yap, Marie B. H.;

Sheeber, Lisa; Dudgeon, Paul;

Yuecel, Murat; Pantelis, Christos;

Simmons, Julian G.; Allen, Nicholas

B.

DEVELOPMENT AND

PSYCHOPATHOLOGYFEB 2011

Sensory Sensitivity and Parental Bonding Predict

Infant AttachmentKalpidou, M.; DiGiammarino, R.

15TH EUROPEAN

CONFERENCE ON

DEVELOPMENTAL

PSYCHOLOGY

2011

The biological control of voluntary exercise,

spontaneous physical activity and daily energy

expenditure in relation to obesity: human and

rodent perspectives

Garland, Theodore, Jr.; Schutz,

Heidi; Chappell, Mark A.; Keeney,

Brooke K.; Meek, Thomas H.;

Copes, Lynn E.; Acosta, Wendy;

Drenowatz, Clemens; Maciel, Robert

C.; van Dijk, Gertjan; Kotz,

Catherine M.; Eisenmann, Joey C.

JOURNAL OF

EXPERIMENTAL

BIOLOGY

JAN 2011

Page 86: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

82

The trait of sensory processing sensitivity and

neural responses to changes in visual scenes

Jagiellowicz, Jadzia; Xu, Xiaomeng;

Aron, Arthur; Aron, Elaine; Cao,

Guikang; Feng, Tingyong; Weng,

Xuchu

SOCIAL COGNITIVE

AND AFFECTIVE

NEUROSCIENCE

JAN 2011

A Relationship between Tolerance of Blur and

Personality

Woods, Russell L.; Colvin, C.

Randall; Vera-Diaz, Fuensanta A.;

Peli, Eli

INVESTIGATIVE

OPHTHALMOLOGY &

VISUAL SCIENCE

NOV 2010

Temperament trait of sensory processing

sensitivity moderates cultural differences in

neural response

Aron, Arthur; Ketay, Sarah; Hedden,

Trey; Aron, Elaine N.; Markus,

Hazel Rose; Gabrieli, John D. E.

SOCIAL COGNITIVE

AND AFFECTIVE

NEUROSCIENCE

JUN 2010

The development of animal personality:

relevance, concepts and perspectivesStamps, Judy; Groothuis, Ton G. G. BIOLOGICAL REVIEWS MAY 2010

AUTOMATIC BRAIN RESPONSE TO

FACIAL EMOTION AS A FUNCTION OF

IMPLICITLY AND EXPLICITLY

MEASURED EXTRAVERSION

Suslow, T.; Kugel, H.; Reber, H.;

Bauer, J.; Dannlowski, U.; Kersting,

A.; Arolt, V.; Heindel, W.; Ohrmann,

P.; Egloff, B.

NEUROSCIENCEAPR 28

2010

Differential Susceptibility to Parenting and

Quality Child CarePluess, Michael; Belsky, Jay

DEVELOPMENTAL

PSYCHOLOGYMAR 2010

Timidity therapy: integrative models Tiron, Elena WCPCG 2010 2010

Personality differences affect brainstem

autonomic responses to visceral pain

Paine, P.; Worthen, S. F.; Gregory,

L. J.; Thompson, D. G.; Aziz, Q.

NEUROGASTROENTE

ROLOGY AND

MOTILITY

NOV 2009

Beyond Diathesis Stress: Differential

Susceptibility to Environmental InfluencesBelsky, Jay; Pluess, Michael

PSYCHOLOGICAL

BULLETINNOV 2009

Sensory Overresponsivity and Anxiety in

Children With ADHDReynolds, Stacey; Lane, Shelly J.

AMERICAN JOURNAL

OF OCCUPATIONAL

THERAPY

JUL-AUG

2009

Sensory Over-Responsivity in Elementary

School: Prevalence and Social-Emotional

Correlates

Ben-Sasson, A.; Carter, A. S.; Briggs-

Gowan, M. J.

JOURNAL OF

ABNORMAL CHILD

PSYCHOLOGY

JUL 2009

The Personality Construct of Hardiness, IV

Expressed in Positive Cognitions and Emotions

Concerning Oneself and Developmentally

Relevant Activities

Maddi, Salvatore R.; Harvey,

Richard H.; Khoshaba, Deborah M.;

Fazel, Mostafa; Resurreccion,

Nephthys

JOURNAL OF

HUMANISTIC

PSYCHOLOGY

JUL 2009

Culture and attention: evidence from brain and

behavior

Ketay, Sarah; Aron, Arthur; Hedden,

Trey

CULTURAL

NEUROSCIENCE:

CULTURAL

INFLUENCES ON

BRAIN FUNCTION

2009

Sensory sensitivities: Components of a horse's

temperament dimension

Lansade, Lea; Pichard, Gaelle;

Leconte, Mathilde

APPLIED ANIMAL

BEHAVIOUR SCIENCEDEC 1 2008

Evolutionary emergence of responsive and

unresponsive personalities

Wolf, Max; van Doorn, G. Sander;

Weissing, Franz J.

PROCEEDINGS OF

THE NATIONAL

ACADEMY OF

SCIENCES OF THE

UNITED STATES OF

AMERICA

OCT 14

2008

Sensory sensitivities and performance on

sensory perceptual tasks in high-functioning

individuals with autism

Minshew, Nancy J.; Hobson, Jessica

A.

JOURNAL OF AUTISM

AND

DEVELOPMENTAL

DISORDERS

SEP 2008

Page 87: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

83

Sensory clusters of toddlers with autism

spectrum disorders: differences in affective

symptoms

Ben-Sasson, A.; Cermak, S. A.;

Orsmond, G. I.; Tager-Flusberg, H.;

Kadlec, M. B.; Carter, A. S.

JOURNAL OF CHILD

PSYCHOLOGY AND

PSYCHIATRY

AUG 2008

The relationships between sensory processing

sensitivity, alexithymia, autism, depression, and

anxiety

Liss, Miriam; Mailloux, Jennifer;

Erchull, Mindy J.

PERSONALITY AND

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

AUG 2008

Biological sensitivity to context Ellis, Bruce J.; Boyce, W. Thomas

CURRENT

DIRECTIONS IN

PSYCHOLOGICAL

SCIENCE

JUN 2008

Temperamental sensitivity: Two constructs or

one?Evans, David E.; Rothbart, Mary K.

PERSONALITY AND

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

JAN 2008

Developing a model for adult temperament Evans, David E.; Rothbart, Mary K.

JOURNAL OF

RESEARCH IN

PERSONALITY

AUG 2007

Sensory-processing sensitivity in social anxiety

disorder: Relationship to harm avoidance and

diagnostic subtypes

Hofmann, Stefan G.; Bitran, StellaJOURNAL OF

ANXIETY DISORDERS2007

Basic personality dispositions, self-esteem, and

personal goals: An approach-avoidance analysis

Heimpel, Sara A.; Elliot, Andrew J.;

Wood, Joanne V.

JOURNAL OF

PERSONALITYOCT 2006

The stress response systems: Universality and

adaptive individual differencesEllis, BJ; Jackson, JJ; Boyce, WT

DEVELOPMENTAL

REVIEWJUN 2006

A population-based twin study of parentally

reported tactile and auditory defensiveness in

young children

Goldsmith, HH; Van Hulle, CA;

Arneson, CL; Schreiber, JE;

Gernsbacher, MA

JOURNAL OF

ABNORMAL CHILD

PSYCHOLOGY

JUN 2006

Sensitivity to sensoriprocessing, self-

discrepancy, and emotional reactivity of

collegiate athletes

Kemler, David S.PERCEPTUAL AND

MOTOR SKILLSJUN 2006

Development and validation of the Amsterdam

Motives for Drinking Scale (AMDS): An

attempt to distinguish relief and reward drinkers

Ooteman, W; Koeter, M; Verheul, R;

Schippers, G; Van Den Brink, W

ALCOHOL AND

ALCOHOLISM

MAY-JUN

2006

The highly sensitive person: Stress and physical

symptom reportsBenham, G

PERSONALITY AND

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

MAY 2006

A psychometric evaluation of the Highly

Sensitive Person Scale: The components of

sensory-processing sensitivity and their relation

to the BIS/BAS and Big Five

Smolewska, KA; McCabe, SB;

Woody, EZ

PERSONALITY AND

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

APR 2006

Genetic analysis of sensation seeking with an

extended twin design

Stoel, RD; De Geus, EJC; Boomsma,

DIBEHAVIOR GENETICS MAR 2006

Sensory sensitivity, attachment experiences, and

rejection responses among adults with borderline

and avoidant features

Meyer, B; Ajchenbrenner, M;

Bowles, DP

JOURNAL OF

PERSONALITY

DISORDERS

DEC 2005

Sensory processing sensitivity and its relation to

parental bonding, anxiety, and depression

Liss, M; Timmel, L; Baxley, K;

Killingsworth, P

PERSONALITY AND

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

DEC 2005

Relationships between sensory processing style,

adult attachment, and copingJerome, EM; Liss, M

PERSONALITY AND

INDIVIDUAL

DIFFERENCES

APR 2005

Page 88: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

84

Biological sensitivity to context: I. An

evolutionary-developmental theory of the origins

and functions of stress reactivity

Boyce, WT; Ellis, BJDEVELOPMENT AND

PSYCHOPATHOLOGYSPR 2005

Adult shyness: The interaction of temperamental

sensitivity and an adverse childhood environmentAron, EN; Aron, A; Davies, KM

PERSONALITY AND

SOCIAL PSYCHOLOGY

BULLETIN

FEB 2005

Colic and fussing in infancy, and sensory

processing at 3 to 8 years of age

Desantis, A; Coster, W; Bigsby, R;

Lester, B

INFANT MENTAL

HEALTH JOURNAL

NOV-DEC

2004

Revisiting Jung's concept of innate sensitiveness Aron, EN

JOURNAL OF

ANALYTICAL

PSYCHOLOGY

JUN 2004

Imagination, personality, and imaginary

companionsGleason, TR; Jarudi, RN; Cheek, JM

SOCIAL BEHAVIOR

AND PERSONALITY2003

Behavioural inhibition and symptoms of anxiety

and depression: Is there a specific relationship

with social phobia?

Neal, JA; Edelmann, RJ; Glachan, M

BRITISH JOURNAL OF

CLINICAL

PSYCHOLOGY

NOV 2002

Personality and mood correlates of avoidant

personality disorderMeyer, B

JOURNAL OF

PERSONALITY

DISORDERS

APR 2002

Broad dispositions, broad aspirations: The

intersection of personality traits and major life

goals

Roberts, BW; Robins, RW

PERSONALITY AND

SOCIAL PSYCHOLOGY

BULLETIN

OCT 2000

Negative childhood accounts, sensitivity, and

pessimism: A study of avoidant personality

disorder features in college students

Meyer, B; Carver, CS

JOURNAL OF

PERSONALITY

DISORDERS

FAL 2000

Treatment of social phobia: Potential mediators

and moderatorsHofmann, SG

CLINICAL

PSYCHOLOGY-

SCIENCE AND

PRACTICE

SPR 2000

The psychology of unforgiveness and

forgiveness and implications for clinical practiceWorthington, EL; Wade, NG

JOURNAL OF SOCIAL

AND CLINICAL

PSYCHOLOGY

WIN 1999

A three-pathway psychobiological model of

craving for alcohol

Verheul, R; Van den Brink, W;

Geerlings, P

ALCOHOL AND

ALCOHOLISM

MAR-APR

1999

Assessing hypersensitive narcissism: A

reexamination of Murray's Narcissism ScaleHendin, HM; Cheek, JM

JOURNAL OF

RESEARCH IN

PERSONALITY

DEC 1997

Page 89: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

85

De Highly Sensitive Person Scale – Nederlandse vertaling I (E. N. Aron, 2010b)

Item

1 Ik raak snel overvoerd door sterke zintuiglijke informatie.

2 Ik ben me bewust van subtiele signalen in mijn omgeving.

3 Ik word beïnvloed door de stemmingen van anderen.

4 Ik ben nogal gevoelig voor pijn.

5 Tijdens drukke dagen merk ik dat ik behoefte heb om me terug te trekken in mijn bed of in een donkere kamer of een

andere plek waar ik ongestoord alleen kan zijn.

6 Ik ben bijzonder gevoelig voor de effecten van cafeïne.

7 Ik raak gemakkelijk overvoerd door dingen als fel licht, sterke geuren, grove weefsels of harde sirenes.

8 Ik heb een rijke en complexe innerlijke belevingswereld.

9 Ik voel me niet op mijn gemak bij harde geluiden.

10 Ik kan diep geroerd raken door kunst of muziek.

11 Mijn zenuwstelsel is soms zo uitgeput dat ik even alleen met mezelf moet zijn.

12 Ik ben consciëntieus.

13 Ik schrik gemakkelijk

14 Ik voel me opgejaagd als ik veel moet doen in korte tijd.

15 Als mensen zich in een fysieke omgeving niet prettig voelen weet ik meestal wat er moet gebeuren om dat te veranderen

(door bijvoorbeeld het licht te dimmen of het meubilair te verplaatsen).

16 Ik raak geïrriteerd als mensen proberen me te veel dingen tegelijk te laten doen.

17 Ik doe erg mijn best te voorkomen dat ik fouten maak of dingen vergeet.

18 Ik kijk uit principe niet naar geweldadige films of TV-shows

19 Ik voel me ongemakkelijk als er veel om me heen gebeurt.

20 Als ik erge honger heb heeft dat een sterke invloed op mijn concentratievermogen of mijn humeur.

21 Veranderingen in mijn leven brengen me van mijn stuk.

22 Ik heb een neus voor delicate geuren, smaken, geluiden en kunstwerken en geniet daarvan

23 Ik vind het onaangenaam als er veel dingen tegelijk gebeuren.

24 Het vermijden van situaties die mij van streek maken of overbelasten heeft bij mij een hoge prioriteit.

25 Ik raak geïrriteerd door intense prikkels, zoas harde geluiden of chaotische taferelen

26 Als ik met iemand moet wedijveren of op mijn vingers word gekeken, word ik zo nerveus of gespannen dat mijn prestaties

veel minder zijn dan gewoonlijk.

27 Als kind werd ik door mijn ouders of leraren gevoelig of verlegen gevonden.

Appendix B: HSPS – Nederlandse Vertaling I

Page 90: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

86

Appendix C: HSPS – Nederlandse Vertaling II

De Highly Sensitive Person Scale – Nederlandse vertaling II (E. N. Aron, 2002)

Item

1 /

2 Ik ben me bewust van subtiele signalen in mijn omgeving.

3 Ik word beïnvloed door de stemmingen van anderen.

4 Ik ben zeer gevoelig voor pijn.

5 Op drukke dagen voel ik de behoefte me terug te trekken, in bed of een donkere kamer of een andere plek waar ik alleen

kan zijn, vrij van prikkels

6 Ik ben bijzonder gevoelig voor de effecten van cafeïne.

7 Ik raak makkelijk overweldigd door bijvoorbeeld schel licht, sterke geuren, ruwe materialen of harde sirenes.

8 Ik heb een rijke en complexe binnenwereld.

9 Ik kan slecht tegen harde geluiden.

10 Ik word diep geraakt door kunst of muziek.

11 /

12 Ik ben gewetensvol.

13 Ik schrik makkelijk

14 Ik voel me opgejaagd als ik veel dingen in korte tijd moet doen.

15 Als mensen zich ergens niet op hun gemak voelen, weet ik over het algemeen wat ze nodig hebben om zich eter op hun

gemak te voelen (bijvoorbeeld iets met het licht of hoe ze zitten)

16 Ik raak geïrriteerd als mensen me te veel dingen tegelijk willen laten doen.

17 Ik doe erg mijn best geen fouten te maken of dingen te vergeten.

18 Het is voor mij belangrijk om niet naar gewelddadige films of televisieprogramma’s te kijken.

19 Ik raak op een onaangename manier geagiteerd als er veel om me heen gebeurt.

20 /

21 Veranderingen in mijn leven brengen me van mijn stuk.

22 Ik ben gevoelig voor exquise of verfijnde geuren, smaken, geluiden en kunst en geniet daar ook van

23 /

24 Het vermijden van situaties die mij van streek maken of overweldigen heeft een hoge prioriteit in mijn leven.

25 /

26 Als ik bij een bepaalde opdracht moet concurreren of op m’n vingers word gekeken, word ik zo nerveus of onzeker dat ik

veel slechter presteer dan anders.

27 Als kind vonden mijn ouders of leerkrachten me gevoelig of verlegen.

Page 91: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

87

Appendix D: HSPS – Factoren volgens Smolewska et al., Evans & Rothbart, Eigen Blik

De subschalen van Smolewska, McCabe & Woody (2006), en Evans & Rothbart (2008)

HSPS Smolewska

Evans &

Rothbart

Eigen blik -

DOES

1 Are you easily overwhelmed by strong sensory input? / NA S

2 Do you seem to be aware of subtleties in your environment? AES OS S

3 Do other people’s moods affect you? EOE NA/OS D/E

4 Do you tend to be more sensitive to pain? EOE NA S

5 Do you find yourself needing to withdraw during busy days into bed or into a darkened room or any place where you can have some privacy and relief from

stimulation?

AES NA O/S

6 Are you particularly sensitive to the effects of caffeine? LST / S

7 Are you easily overwhelmed by things like bright lights, strong smells, coarse

fabrics, or sirens close by?

LST NA S

8 Do you have a rich, complex inner life? AES OS D

9 Are you made uncomfortable by loud noises? LST NA S

10 Are you deeply moved by the arts or music? AES OS D/E

11 Does your nervous system sometimes feel so frazzled that you just have to get off

by yourself?

NA O/S

12 Are you conscientious? AES OS D

13 Do you startle easily? EOE NA O/S

14 Do you get rattled when you have a lot to do in a short amount of time? EOE NA O/E

15 When people are uncomfortable in a physical environment do you tend to know

what needs to be done to make it more comfortable (like changing the lighting or

the seating)?

AES OS S

16 Are you annoyed when people try to get you to do too many things at once? EOE NA O/E

17 Do you try hard to avoid making mistakes or forgetting things? EOE OS D

18 Do you make a point to avoid violent movies and TV shows? LST NA E

19 Do you become unpleasantly aroused when a lot is going on around you? LST NA O/S

20 Does being very hungry create a strong reaction in you, disrupting your concentration or mood?

EOE NA S

21 Do changes in your life shake you up? EOE NA O/E

22 Do you notice and enjoy delicate or fine scents, tastes, sounds, works of art? AES OS D/S

23 Do you find it unpleasant to have a lot going on at once? EOE NA O/S

24 Do you make it a high priority to arrange your life to avoid upsetting or

overwhelming situations?

EOE NA O/E

25 Are you bothered by intense stimuli, like loud noises or chaotic scenes? LST NA S

26 When you must compete or be observed while performing a task, do you become

so nervous or shaky that you do much worse than you would otherwise?

EOE NA O

27 When you were a child, did parents or teachers seem to see you as sensitive or

shy?

EOE NA E

EOE = Ease of Excitation; AES = Aesthetic Sensitivity; LST = Low Sensory Threshold

NA = Negative Affect (Factor 1); OS = Orienting Sensitivity (Factor 2)

D = diepgaande verwerking, O = Overstimulatie, E= Emotionele intensiteit; S= sensorische sensitiviteit

Page 92: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

88

Appendix E: SenSOR Assessment

Description of Activities in the Sensory Over-Responsivity Assessment Research

Edition

1. Response to removal of a Band-Aid from a pretend cut on the hands or wrists

2. Response to finding an animal hidden in special goo

3. Response to an air puff or feather on face while finding hidden pictures on a paper

4. Response to background noise audiotape while finding more hidden pictures on the

page

5. Response to accompanying audiotape with different musical instruments

6. Response to hearing specific sounds and pointing to a picture that best matches the

sound

7. Response to watching a sparkle wheel while making it spin for 20 sec

8. Response to visual stimuli while playing a lightning storm game saving animals that

got left out in the storm

9. Response to stretching a large band into horizontal and vertical lines when pulled

between the arms or legs

10. Response to being a “stretchy doll” and feeling traction to the shoulder of either arm

11. Response to specific smells and finding the picture that best matches the smell

12. Response to a snack time, tasting a selection of different-textured snack foods

13. Response to teeth-brushing activity after the snack time; using a foam brush to clean

all parts of the mouth/teeth

14. Response to playing several games with a beach ball while sitting on a therapy ball:

reaching in different planes of space with both hands to get the ball with the eyes

either open or closed

15. Response to a pretend helicopter ride on a rotating chair, first going to the right and

then to the left 16. Response to a circus game: (1) jumping off of a chair with eyes open and then with

eyes closed and (2) trying to do a backwards somersault on a mat

(Schoen et al., 2008)

Page 93: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

89

Appendix F: SenSOR Inventory

(Schoen et al., 2008)

Item: is your child bothered by…

Visueel-olfactorisch

Perfume

Fresheners

Bath Products

Clutter

Fast TV

Cleaners

Lights

Soaps

Escalators

Audiftief-Specifiek

Clock ticking

Bell

Clothes

Siren

Talking

Utensils

Alarm

Dog

Water

Construction equipment

Radio

Fluorescent lights

Auditief-Setting

Concert

Appliances, kitchen

Parade

Gymnasium

Toilet, bathroom

Restaurant

Large gatherings

Mall

Movement/proprioceptive

Chewy foods

Stiff when moving

Heights

Climbing

Moving surfaces

Stairs

Amusement park

Swings, slides

Jungle gym

Tactile - daily

Cutting nails

Haircut

Pants

Light touch

Seams

Fuzzy

Kissing

Carpet

Socks

Accessories, hat

Shower

Page 94: Hoogsensitief: Meerwaarde of Beperking? Een Conceptueel Onderzoek naar het Construct

90

Tags

Getting dressed

Wool

Elastic

Brushing teeth

Hair washing

Hair brushing

Wash, wipe face

Tactile - textures

Mud

Dirt

Messy mouth

Glue

Messy hands

Crumbs on mouth

Fingerpaint

Food on hands

Barefoot on dirt

Play-doh

Hair Products

Food - Daily

Soft foods

Lumpy foods

Salty

Soup with vegetables

Slimy food

Food - other

New foods

Spicy

Smell of food

Eating bread crust