189
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2012-13 Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of nood aan hervorming Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Angelo Pavoncelli (Studentennummer: 19901623) Promotor: Prof. dr. Sabien Lust Commissaris: Prof. dr. Karen Broeckx

Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2012-13

Het politioneel tuchtrecht

Noot in een hervorming of nood aan hervorming

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Angelo Pavoncelli

(Studentennummer: 19901623)

Promotor: Prof. dr. Sabien Lust

Commissaris: Prof. dr. Karen Broeckx

Page 2: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

1

Woord vooraf

Heden ben ik aan het einde gekomen van mijn leerrijke reis met als bestemming het

behalen van een masterdiploma in de rechten. Wat enkele jaren terug begon als een

uitdaging, met de achterliggende gedachte dat deze opleiding wel degelijk een

meerwaarde zou bieden bij de uitoefening van mijn job, eindigt nu met een pure

interesse in het recht.

Nu deze bestemming in het zicht is, zijn een paar woorden van dank op hun plaats en dit

vooral naar enkele personen die ik tegen wil en dank meegesleurd heb op mijn tocht.

Een eerste gedacht gaat uit naar mijn twee kinderen. Tijdens deze reis hebben zij

immers hun peuter- en kleuterkledij verwisseld met de kledij van flinke leerlingen. Deze

kledijwissel veranderde ook hun verwachtingspatroon ten opzichte van mij en menig

maal heb ik dan ook gehoord: “ben je weer met je stomme rechten bezig”. Ik weet

echter dat zij soms sterk meeleefden en koester de hoop dat ik ooit hun eigen citaat

naar hun hoofd zou mogen slingeren. Een zelfde gedachte gaat uit naar mijn

echtgenote, voor wie deze trip waarschijnlijk nog over een lastiger parcours verliep dan

het mijne en van wie het geduld dikwijls op de proef werd gesteld. Zij mogen het wel

degelijk weten, zonder hun steun had ik deze reis nooit tot een goed einde kunnen

brengen.

Uiteraard wens ik ook mijn gids (lees promotor van mijn masterproef), professor Sabien

Lust, te bedanken. Dit niet alleen voor het aanvaarden van het onderwerp, maar vooral

voor haar opbouwende kritiek die mij vleugels gaf om mijn bestemming te bereiken.

Tenslotte wens ik nog iedereen te bedanken die ik langs mijn reisroute tegengekomen

ben en die op een of andere wijze een bijdrage geleverd heeft op weg naar mijn

bestemming.

Page 3: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

2

Inhoudstafel

Woord vooraf 1

Inleiding 6

Hoofdstuk I: Tucht(recht): Wat houdt dit in? 8

1.1. Begripsomschrijving en aard van het tuchtrecht 8

1.1.1. Begripsomschrijving 8

1.1.2. Aard van het tuchtrecht 9

1.2. Doel van het tuchtrecht 11

1.2.1. Algemeen 11

1.2.2. Het politioneel tuchtrecht 12

1.3. Het tuchtrecht ten opzichte van andere managementtools 14

1.3.1. De evaluatie en de functioneringsnota 14

1.3.2. Ordemaatregelen 16

1.3.2.1. De voorlopige schorsing bij ordemaatregel 22

1.3.3. Maatregelen van inwendige orde 24

1.3.4. Verkapte tuchtstraffen 25

1.4. De verhouding tuchtrecht – strafrecht 28

1.4.1. Het onderscheid tussen beide rechtstakken 29

1.4.1.1. Naar doel 30

1.4.1.2. Naar toepassingsgebied 31

1.4.1.3 Naar toepasselijk recht 31

1.4.1.4. Naar aard van de beslissing 32

1.4.1.5. Naar aard van de gedraging 32

1.4.1.6. Naar bewijsvoering 33

1.4.1.7. Naar straftoemeting 36

1.4.2. Gevolgen van dit onderscheid 38

1.4.2.1. Mogelijkheid om tuchtsancties en strafrechtelijke

sancties te cumuleren 38

1.4.2.2. Le criminel ne tient pas (toujours) le disciplinaire en état 38

1.4.2.3. Beslissingen die de tuchtoverheid binden 43

1.4.2.4. Beslissingen die de tuchtoverheid niet binden 44

1.4.2.5. Wat indien de strafrechter en de tuchtoverheid elkaar

tegenspreken? 44

Page 4: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

3

Hoofdstuk II: Naar een tuchtstatuut voor de geïntegreerde politie 48

2.1. Periode vóór de politiehervorming 48

2.1.1. De gemeentepolitie 49

2.1.2. De rijkswacht 51

2.1.3. De gerechtelijke politie bij de parketten 53

2.2. Naar het huidige tuchtstatuut. 55

2.2.1. De voorloper 55

2.2.2. De politiehervorming 56

2.2.3. De totstandkoming van het nieuwe tuchtstatuut 57

2.2.4. Aanpassingen/afzwakkingen van het tuchtstatuut 60

Hoofdstuk III: Knelpunten in het huidige tuchtstatuut 63

3.1. De tuchtvergrijpen 67

3.1.1. Welke handelingen of gedragingen komen in aanmerking? 68

3.1.2. De vertaling van handelingen en gedragingen naar tuchtvergrijpen 70

3.1.2.1 Wat met beoordelingsfouten? 72

3.2. De tuchtoverheden 75

3.2.1. De bevoegde tuchtoverheden 75

3.2.2. De bevoegde tuchtoverheden in bijzondere gevallen 79

3.2.3. De specifieke situatie van de hogere tuchtoverheid voor de lokale

Politie 81

3.2.3.1. Een uitzondering voor de commissaris van politie 82

3.2.3.2. De relatie tussen de korpschef en de hogere tuchtoverheid 84

3.2.3.3. De beraadslaging in het politiecollege 85

3.3. De tuchtstraffen 86

3.4. Het voorafgaand onderzoek 89

3.4.1. Er is weinig geregeld 89

3.4.2. Zijn de rechten van verdediging van toepassing in het

Voorafgaand onderzoek? 92

3.4.3. Wie kan een voorafgaand onderzoek voeren? 98

3.5. De uit de procedure voortvloeiende termijnen 100

3.5.1. De verjaringstermijnen 102

3.5.1.1. De verjaring van de feiten 102

3.5.1.2. De verjaring van de procedure 103

Page 5: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

4

3.5.2. De betekening van de stukken 107

3.5.3. De termijnen bij de procedure voor de gewone tuchtoverheid 112

3.5.4. De termijnen bij de procedure voor de hogere tuchtoverheid 115

3.6. De adviesaanvragen 117

3.7. De toepasselijkheid van artikel 6 EVRM 122

3.7.1. Een geschil over burgerlijke rechten en verplichtingen? 123

3.7.1.1. Gevolgen van die principiële toepasselijkheid 126

3.7.2. Sancties van strafrechtelijke aard? 126

3.8. De beginselen van behoorlijk bestuur 132

3.8.1 Het motiveringsbeginsel 133

3.8.2. Het redelijkheidsbeginsel 134

3.8.3. Het onpartijdigheidsbeginsel 136

3.8.4. Het zorgvuldigheidsbeginsel 137

3.8.5. Het beginsel van de redelijke termijn 138

3.9. Beginselen van behoorlijk burgerschap 140

Hoofdstuk IV: De Tuchtraad: een sui generis orgaan 141

4.1. Op weg naar een Tuchtraad 141

4.2. De Tuchtraad en haar bevoegdheden zoals deze oorspronkelijk

waren voorzien 142

4.3. De Tuchtraad na de wetswijziging 145

4.4. De procedure tot heroverweging is een georganiseerd administratief

Beroep 151

4.5. De procedure na het advies van de Tuchtraad doorstaat de toets van

het Grondwettelijk Hof niet 153

Hoofdstuk V: Waarheen met het tuchtrecht? 157

5.1. Een aanzet tot het formuleren van een antwoord 160

5.2. De termijnen 162

5.3. Het voorafgaand onderzoek 165

Page 6: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

5

5.4. Een onderscheid op basis van lichte, zware en maximumstraffen 167

5.4.1. De indeling van de straffen 168

5.4.1.1. De lichte straffen 169

5.4.1.2. De zware tuchtstraffen 170

5.4.1.3. De maximumstraffen 172

5.4.2. De tuchtoverheden 172

5.4.3. De procedure 174

5.4.3.1. De procedure bij de lichte tuchtstraffen 175

5.4.3.2. De procedure bij de zware tuchtstraffen 175

5.4.3.3. De procedure bij de maximumtuchtstraffen 176

5.4.3.4. De procedure bij samenloopt met een strafrechtelijke

Procedure 177

5.4.3.5. De adviesprocedure 177

5.5. De Tuchtraad als volwaardige tuchtrechtelijke instantie 178

5.6. Het sluiten van achterpoorten om straffen te ontlopen 180

Besluit 182

Bibliografie 185

Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende de toepassing

van het politioneel tuchtrecht bij de Vlaamse en Brusselse politiezones in het kader van

het opleidingsonderdeel grondige studie bestuursrecht aan de Universiteit Gent. (25p)

Page 7: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

6

Inleiding

1. Om een samenleving geordend te laten verlopen heeft men een aantal regels nodig.

Op zich volstaan deze regels niet. Ze mogen niet vrijblijvend zijn en moeten op een of

andere manier kunnen afgedwongen worden. Daartegenover staat dat de rechten en de

vrijheden van elk individu gewaarborgd moeten worden Dit brengt met zich mee dat

ook de overheid gebonden is door de spelregels en dit om willekeur te vermijden.

2. In het tuchtrecht is dit niet anders. Bepaalde personen zijn omwille van het beroep

dat ze uitoefenen onderhevig aan een tuchtrecht. Het tuchtrecht heeft als onderdeel

van het administratief- of bestuursrecht als doel de goede werking en de goede naam

en faam van een bepaalde beroepsgroep en haar leden te vrijwaren. Zo is dit ook het

geval met het politioneel tuchtrecht. Het tuchtrecht, dat een sanctierecht is, is ook een

managementtool in het geheel van het human resources management, in die zin dat het

gericht is op het doen naleven van een voor de groep gewenst gedrag. Maar ook hier

dienen de spelregels gevolgd te worden om willekeur te vermijden, zeker nu de

sanctionerende overheid over een grote discretionaire vrijheid beschikt om al dan niet

een sanctie op te leggen. Anderzijds kunnen deze spelregels danig geformuleerd en

geïnterpreteerd worden dat ze een belemmering of zelfs een onoverkomelijk obstakel

vormen voor het opleggen van een tuchtsanctie. Als dat het geval is, dan kan het

tuchtrecht zelfs een tegenovergesteld effect creëren. In plaats van de goede werking en

de goede naam en faam van een dienst te vrijwaren, wekt het dan een gevoel van

straffeloosheid op creëert het de indruk alsof alles is toegestaan.

3. De laatste jaren is onder andere door de invloed van de media de perceptie gegroeid

dat binnen het politielandschap toch wel veel wordt getolereerd dat eigenlijk niet door

de beugel kan. Dit geeft aanleiding tot uitspraken in het genre van: “hoewel de tuchtwet

een sanctionerend optreden mogelijk maakt, blijkt de tuchtprocedure in de praktijk in

Page 8: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

7

vele gevallen een papieren tijger te zijn”1 of nog: “Het politiekorps is een beschutte

werkplaats geworden”.2

Deze gevoelens en meningen en de daaruit vloeiende reacties hangen soms nauw

samen met ophefmakende nieuwsfeiten. Ook de politiehervorming, in de nasleep van

de affaire Dutroux, is in zo’n sfeer tot stand gekomen. Samen met die politiehervorming

diende eveneens een nieuw en gemeenschappelijk tuchtstatuut voor alle leden van de

politiediensten te worden uitgewerkt. Het wetsontwerp dat hiertoe ingediend werd,

kadert dan ook in deze sfeer en werd bijgevolg zeer streng geconcipieerd.

4. Dit strenge karakter dat in de tuchtwet werd vastgelegd, werd echter nog voordat

deze wet uit startblokken schoot fel afgezwakt. Niet enkel vanuit vakbondshoek, maar

ook vanuit de rechtspraak kwam er kritiek op de wet. Dit leidt dan ook tot de vraag of

het tuchtrecht een noot was in de gehele politiehervorming en of er nu geen nood is aan

een hervorming van dit tuchtrecht.

5. Om hierop een antwoord te bieden zal in een eerste hoofdstuk gekeken worden naar

wat het tuchtrecht nu eigenlijk is, wat het inhoudt en hoe het zich verhoudt tot andere

managementtools en het strafrecht. Uiteraard zal de focus hier ook al liggen op het

politioneel tuchtrecht. In een tweede hoofdstuk zal, vertrekkend vanuit een historisch

perspectief, de ontstaansgeschiedenis van het huidige politioneel tuchtrecht geschetst

worden. Dit historisch kader duidt immers aan waarom sommige bepalingen uit die

tuchtwet nu zijn zoals ze zijn. Verder worden in een derde en vierde hoofdstuk de

knelpunten van dit huidige tuchtstatuut bekeken en wordt de specifieke situatie van de

Tuchtraad belicht om tenslotte in een laatste hoofdstuk een mogelijke aanzet te geven

naar een hervorming van dit tuchtrecht. Deze aanzet is uiteraard geen volledig

uitgewerkte nieuwe tuchtwet, maar geeft wel enkele krachtlijnen weer waarop een

nieuwe tuchtwet zou kunnen gestoeld worden.

1 FILIPOWICZ, P. “Tucht bij de politie: een werkbaar instrument?”, lokaal 2009, (24) 24.

2 I. VAN DAELE, “Het politiekorps is een beschutte werkplaats geworden”, Knack 5 maart 2011.

Page 9: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

8

Hoofdstuk I: Tucht(recht): Wat houdt dit in?

1.1. Begripsomschrijving en aard van het tuchtrecht

1.1.1. Begripsomschrijving

6. Volgens het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse3 taal betekent tucht

onder andere: “het opleggen aan een bepaalde groep, in zekere kring respectievelijk het

zich houden aan, het opvolgen van bepaalde opgelegde regels of voorschriften van

gedrag”, of: “het geheel van de voorschriften of maatregelen waardoor de gewenste

gebondenheid van gedrag bij zekere categorie van personen verkregen of gehandhaafd

wordt”.

Het tuchtrecht wordt hierin omschreven als: “disciplinair recht, recht inzake discipline in

een legerkorps, in een bepaald beroep of bedrijf en de op te leggen straffen”.

In de vakliteratuur wordt het tuchtrecht, ook nog de tuchtregeling genoemd,

omschreven als een geheel van maatregelen waarover de leiders van een bepaalde

maatschappelijke groep beschikken om de leden van de groep te bestraffen die

inbreuken begaan op de hen door dat lidmaatschap opgelegde verplichtingen.4 Met

andere woorden, de bestraffing kan dus enkel de leden van die bepaalde groep treffen

en kan alleen gelegitimeerd worden door inbreuken op de gedragsregels die voor de

leden van die bepaalde groep gelden.5

7. De opgelegde tuchtsancties kunnen gaan van een louter moreel, waarschuwend

karakter tot een definitieve verwijdering uit de groep.6 De bedoeling kan hierbij zowel

3 Veertiende uitgave op cd-rom 2005-2011, Versies 14.0 t/m 14.7.

4 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 1 en G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de

politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H1/1. 5 A. BERTOUILLE en F. KOEKELBERG, De tuchtregeling van het gemeentepersoneel en de leden van de

politiediensten, Heule, UGA, 2004, 9. 6 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 1.

Page 10: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

9

correctief zijn – om een beter functioneren van het individu na te streven – als

dissuasief zijn – om een voorbeeld te stellen – of nog epuratief zijn, dus met de

bedoeling uit te sluiten.7

8. Het tuchtrecht kent diverse verschijningsvormen al naargelang de groepen waarop

het betrekking heeft. Zo is het tuchtrecht een fenomeen dat niet enkel voorkomt bij

ambtenaren, maar ook bij vrije beroepen, zoals advocaten en geneesheren. Veder zijn

onder andere leden van een sportvereniging, studenten, als gebruikers van een

bibliotheek onderworpen aan één of andere tuchtregeling. Meestal is het lidmaatschap

van een bepaalde groep vrijwillig met weliswaar de consequentie dat men zich dient te

onderwerpen aan het specifieke tuchtrecht van die groep. Soms kan dit ook gedwongen

zijn, zoals bij gedetineerden. Het kan zowel voorkomen in publiekrechtelijke

verhoudingen, zoals bij ambtenaren, als in privaatrechtelijke verhoudingen, zoals in

sportverenigingen.8

Het politioneel tuchtrecht is een publiekrechtelijk tuchtrecht. Bovendien is het vrijwillig

van aard, daar men immers de keuze om al dan niet te trachten tot deze beroepsgroep

toe te treden.

1.1.2. Aard van het tuchtrecht

9. Het tuchtrecht is een groepsrecht waarvan het toepassingsgebied zicht beperkt tot

een specifieke groep en waarbij de leden van die groep verbonden zijn door

gemeenschappelijke waarden en normen. Er is min of meer een duurzame verhouding

tussen de leden van de groep en er is een besef dat men groepsnormen deelt.9

Het politioneel tuchtrecht strekt zich uit over de personeelsleden van het operationeel

kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten en de

7 A. BERTOUILLE en F. KOEKELBERG, De tuchtregeling van het gemeentepersoneel en de leden van de

politiediensten, Heule, UGA, 2004, 9. 8 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 1-2 en A. BERTOUILLE en F. KOEKELBERG, De tuchtregeling van het gemeentepersoneel

en de leden van de politiediensten, Heule, UGA, 2004, 9-10. 9 M. VAN DER STEEG, Politietuchtrecht. Een studie naar de juridische aspecten en de praktijk, Alphen

aan de Rijn, Kluwer, 2004, 34.

Page 11: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

10

algemene inspectie, met uitzondering van die personeelsleden die in dienst genomen

zijn bij een arbeidsovereenkomst.10 Voor de personeelscategorieën waarop de

tuchtregeling van toepassing is, blijft deze ook van toepassing indien het personeelslid

geniet van een tijdelijke non-activiteit wegens loopbaanonderbreking of om persoonlijke

redenen. Na het definitief verlies van de hoedanigheid van personeelslid kan echter

geen tuchtsanctie meer opgelegd worden.11

10. Het tuchtrecht is een sanctierecht, daar het aan de overtreding van de norm een

sanctie koppelt. Deze sanctie wordt opgelegd door een orgaan dat tot de groep behoort

of de groep bestuurt.12 Voor de politiediensten zijn dit enerzijds de functionele

meerderen en anderzijds de administratieve overheden.13

11. Het tuchtrecht hanteert een open norm. De tuchtvergrijpen zijn over het algemeen

vaag omschreven en vragen een verdere concretisering in de praktijk.14 Zo worden in de

politionele tuchtwet de tuchtvergrijpen omschreven als:

“Elke handeling of gedraging, zelfs buiten de uitoefening van

het ambt, die een tekortkoming aan de beroepsplichten

uitmaakt of die van aard is de waardigheid van het ambt in

het gedrang te brengen, is een tuchtvergrijp en kan

aanleiding geven tot het opleggen van een tuchtstraf”.15

12. De juridische kwalificatie van de beslissing tot het opleggen van een tuchtstraf aan

een ambtenaar kan omschreven worden als een eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling

met individuele draagwijdte. Het is een eenzijdige handeling daar ze kan worden

10 Art. 2 Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS

16 juni 1999. 11

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 5. 12

M. VAN DER STEEG, Politietuchtrecht. Een studie naar de juridische aspecten en de praktijk, Alphen

aan de Rijn, Kluwer, 2004, 34-35. 13

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/3. 14

M. VAN DER STEEG, Politietuchtrecht. Een studie naar de juridische aspecten en de praktijk, Alphen

aan de Rijn, Kluwer, 2004, 35. 15

Art. 3 Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS

16 juni 1999

Page 12: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

11

opgelegd zonder de instemming van de betrokken ambtenaar. Het is een bestuurlijke

handeling omdat ze uitgaat van een administratieve overheid en het betreft een

rechtshandeling daar de beslissing de rechtstoestand van het personeelslid wijzigt via de

opgelegde sanctie. Bovendien heeft ze een individuele draagwijdte daar een algemene

rechtsregel in principe slechts toegepast wordt op één individu.16

1.2. Doel van het tuchtrecht

1.2.1. Algemeen

13. Het tuchtrecht wordt uitgeoefend in het belang van een beroep of een openbare

dienst en heeft tot doel te onderzoeken of de titularis van dergelijk beroep of ambt

inbreuken heeft begaan op de deontologische regels of afbreuk heeft gedaan aan de eer

of de waardigheid van het beroep of ambt. De goede werking van de aan het

tuchtregime onderworpen groep staat dus centraal. De sancties die kunnen worden

opgelegd hebben de bedoeling een specifiek normenstelsel binnen de groep te

handhaven en dit met het oog op de goede werking ervan en van het ongeschonden

houden het imago.17

14. Naast het groepsbelang dient het tuchtrecht ook het algemeen belang. Wanneer de

maatschappelijke relevantie van de groep groot is, komt de optimale uitvoering van de

taken van de groep immers ten goede aan de hele maatschappij. Ook zullen de

verplichtingen die rusten op de leden van de groep specifieker zijn afhankelijk van de

maatschappelijke relevantie van die groep.18

16 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 35-36. 17

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 2-3. 18

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 3.

Page 13: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

12

1.2.2. Het politioneel tuchtrecht

15. Uiteraard gelden de algemeen principes ook onverkort voor het politioneel

tuchtrecht.

16. Volgens sommige auteurs onderscheidt het politioneel tuchtrecht zich evenwel door

zijn gestrengheid bij de beoordeling van de feiten die vatbaar zijn om een tuchtvergrijp

uit te maken en bij de toepassing van de sanctie. Zo zouden “identieke” tuchtfeiten

zwaardere tuchtrechtelijke gevolgen hebben voor politieambtenaren en zouden feiten

die buiten de uitoefening van het ambt gepleegd worden en afbreuk kunnen doen aan

de waardigheid van het ambt veel vlugger tot een tuchtsanctie leiden.19 Vooral indien

zware strafrechtelijke kwalificaties aan de basis liggen van de tuchtvergrijpen wordt een

strengere tuchtsanctie gerechtvaardigd. Door de vorming, de ervaring en de contacten

die een politieambtenaar heeft met de gerechtelijke autoriteiten moet hij immers beter

de gevolgen van zijn daden kunnen inschatten.20

17. In het wetsvoorstel houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten wordt beaamd dat elke tuchtstraf de bedoeling heeft om het betrokken

personeelslid te straffen, maar dat in de eerste plaats een pedagogisch streefdoel

beoogd wordt, namelijk de verbetering van de dienstverlening en de

ambtsuitoefening.21

19 A. BERTOUILLE en F. KOEKELBERG, De tuchtregeling van het gemeentepersoneel en de leden van

de politiediensten, Heule, UGA, 2004, 151 en G. JOMAUX en I. VERHOEVEN, “La discipline, un outil

de management parmi d’autres” in X., Discipline à la police: essai de démystification, FOD Binnenlandse

Zaken, Brussel, (78) 82-83. 20

E. THIBAUT en R. DEFOOR, “Politionele tuchtprocedure en strafrechtelijke inbreuken (vervolg)”,

Vigiles 1995, afl. 3, (31) 39. 21

Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 1-2.

Page 14: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

13

18. Het evaluatierapport met betrekking tot de politiehervorming stipuleert dat met de

invoering van het nieuw tuchtstatuut resoluut gekozen werd voor tucht als

managementmodel.22

Ook tijdens de studiedagen23 gewijd aan het tuchtstatuut van de geïntegreerde politie,

die georganiseerd werden door de FOD Binnenlandse Zaken in alle Belgische provincies

tussen 2006 en 2008, kwam meermaals tot uiting dat de toepassing van het tuchtrecht

gezien werd als een managementtool binnen het EFQM –model24. Het hanteren van het

tuchtrecht werd hierin dikwijls gezien als het sluitstuk van het beleid, als een ultimum

remedium, het laatste redmiddel als alle andere beschikbare middelen vruchteloos zijn

gebleven.25 Vanuit de vaststelling dat de medewerking en de motivatie van alle

medewerkers onmisbaar is voor de goede werking van de organisatie, bestaat de kans

dat het overdreven terugvallen op tucht een averechts effect heeft doordat alle zin voor

initiatief wordt ontnomen uit schrik om een tuchtsanctie op te lopen.26

22 W. BRUGGEMAN, Evaluatie 10 jaar politiehervorming, Brussel, Federale Politieraad, 2010, 29,

http://www.infozone.be/biblio/fedpol/cg/2009-05-28/2009-05-28-advies-5-n.pdf, 31 januari 2013. 23

De verslagen van deze studiedagen zijn gebundeld in X., Tucht in een politieomgeving: een aanzet tot

verduidelijking, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, 128p en X., Discipline à la police: essai de

démystification, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, 146p. 24

EFQM staat voor: European Foundation for Quality Management. In de Ministeriële omzendbrief CP 2

van 3 november 2004 betreffende het bevorderen van de organisatieontwikkeling van de lokale politie met

als finaliteit een gemeenschapsgerichte politiezorg, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 19 december

2004, wordt een referentiekader aangereikt voor de organisatieontwikkeling op basis van het EFQM-

model. Sterk vereenvoudigd komt het erop neer dat men streeft naar een optimale kwaliteit van de

dienstverlening in de resultaatsgebieden door te streven naar een optimale kwaliteit van de organisatie en

werking van de politiekorpsen in de organisatiegebieden. Een van deze organisatiegebieden betreft het

management van de medewerkers. Het is binnen dit organisatiegebied dat tuchtrecht zich situeert naast

andere tools om een adequaat human resources of personeelsbeleid uit te stippelen. 25

R. VANDAELE, “Tucht als managementinstrument”, in X., Tucht in een politieomgeving: een aanzet tot

verduidelijking, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, (78) 79-80 en J-P. COUDENYS, Tucht als

managementinstrument”, in X., Tucht in een politieomgeving: een aanzet tot verduidelijking, FOD

Binnenlandse Zaken, Brussel, (87) 90. 26

C. BOTTAMEDI, “Tucht en zelfdiscipline voor en door iedereen”, Politiejournaal 2008, afl. 6, (10) 14.

Page 15: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

14

1.3. Het tuchtrecht ten opzichte van andere managementtools

19. Om de optimale werking van de dienst te kunnen verzekeren, bestaan er naast het

tuchtrecht nog andere managementtools. Zo ken de hiërarchie eveneens gebruik maken

van functioneringsnota’s en van de evaluatieprocedure. Bovendien komt het de leiding

ook toe om ordemaatregelen en maatregelen en maatregelen van inwendige orde te

nemen.

1.3.1. De evaluatie en de functioneringsnota

20. Hoewel de functioneringsnota te onderscheiden valt van de evaluatie, kunnen beide

toch niet echt los van elkaar worden gezien.

De functioneringsnota vindt zijn oorsprong in art. 140 WGP27 dat bepaalt:

“Elke evaluatie of schriftelijk bericht betreffende de wijze

waarop een politieambtenaar zijn opdrachten vervult, wordt

hem bekendgemaakt vooraleer het, met zijn eventuele

bemerkingen, wordt toegevoegd aan zijn dossier waarvan de

stukken worden genummerd.”

De evaluatie wordt daarentegen beschreven in Deel VII RPPOL.28

21. De functioneringsnota vormt een element van waardering die het mogelijk maakt

om op het ogenblik van de evaluatie het personeelslid het best naar waarde te schatten

en wordt meestal opgesteld door de functionele overste.29 Ze wordt opgesteld wanneer

men een tekortkoming in de functionering van een politieambtenaar vaststelt. Deze

schriftelijke nota wordt met de eventuele schriftelijke opmerkingen van de betrokken

27 Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee

niveaus, BS 5 januari 1999. 28

KB van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, BS 31

maart 2001. (ook gekend onder de benaming MAMMOET-besluit of RPPol) 29

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/52.

Page 16: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

15

politieambtenaar in diens persoonlijk dossier bewaard. Deze nota zal dan later

aangegrepen worden bij de lopende evaluatieprocedure.30

Er is geen verplichting om een onderhoud met het betrokken personeelslid te

organiseren. De rechten van verdediging worden hier toegepast ten eerste doordat het

betrokken personeelslid zijn schriftelijke opmerkingen kan formuleren en ten tweede

doordat de gegrondheid van deze nota kan aangevochten worden door gebruik te

maken van de georganiseerde beroepen in het raam van de evaluatieprocedure.31

22. De functioneringsnota is niet van toepassing op het administratief en logistiek

personeel, noch op het kader van de agenten. Bovendien kan een functioneringsnota

ook niet gebruikt worden voor gedragingen van politieambtenaren die zich voordoen

buiten de uitoefening van de dienst. 32

23. De evaluatie is echter geen sanctiemiddel, maar is eerder een motiverend

instrument ter begeleiding van de personeelsleden. Aan de hand van de

evaluatieprocedure gaat men na hoe een personeelslid heeft gefunctioneerd en in

hoeverre de vooropgestelde doelstellingen werden bereikt.33 Via het evaluatieproces

wordt het personeelslid betrokken in het beheer van zijn eigen ontwikkeling en neemt

het eveneens rechtstreeks deel aan de vooruitgang van de organisatie.34

24. Meestal is het wel duidelijk of er nu een tuchtprocedure dient opgestart te worden,

dan wel een negatieve evaluatie dient gegeven te worden. Wanneer het personeelslid

echter slecht functioneert vervaagt dit onderscheid wel en zal men moeten afwegen of

dit slecht functioneren te wijten is aan het falen van het personeelslid of eerder aan

30 V. LEONARD, “Synthèse et réflexion critique” in X., Discipline à la police: essai de démystification,

FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, (123) 132.. 31

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/52. 32

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/52-53 33

I. OPDEBEEK, “De (in)effectiviteit van het tuchtrecht in de lokale besturen” in S. LUST en P.

LUYPAERTS (ed), (In)effectiviteit van het tuchtrecht ter handhaving van de waardigheid van het ambt,

Brugge, die Keure, 2007, (44) 55. 34

G. HARDY, “La discipline, un outil de management parmi d’autres” in X., Discipline à la police: essai

de démystification, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, (93) 95.

Page 17: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

16

diens manifeste onwil, wat dan een tekortkoming is aan de loyaliteitsplicht. Waar in het

eerste geval het optreden via de evaluatieprocedure de voorkeur geniet, gaat de

voorkeur in het tweede geval uit naar de tuchtprocedure. Het ene sluit echter het

andere niet uit. Beide kunnen gecumuleerd worden zonder dat dit een schending

uitmaakt van het non bis in idem-beginsel.35 Een evaluatie is immers geen

sanctiemiddel, zodat ze dan ook niet kan aanzien worden als een tweede sanctie voor

dezelfde feiten.36

25. Een naar behoren functionerende evaluatieprocedure kan er wel toe leiden dat op

middellange en lange termijn minder moet teruggegrepen worden naar

tuchtprocedures.37

1.3.2. Ordemaatregelen

26. Ordemaatregelen beogen de goede werking van de dienst in stand te houden of, in

voorkomend geval, deze te herstellen. In tegenstelling tot een tuchtmaatregel is een

ordemaatregel niet gestoeld op het schuldig gedrag van een personeelslid. Een

ordemaatregel beoogt dan ook niet de bestraffing van een personeelslid, maar enkel het

wegnemen van de verstoring. De schuldvraag dient hier dan ook niet gesteld te

worden.38

35 G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/53-54 en I. OPDEBEEK, “De (in)effectiviteit van het tuchtrecht in de

lokale besturen” in S. LUST en P. LUYPAERTS (ed), (In)effectiviteit van het tuchtrecht ter handhaving

van de waardigheid van het ambt, Brugge, die Keure, 2007, (44) 55-56. 36

RvS 25 januari 2007, nr. 167.117, Moons. 37

V. LEONARD, “Synthèse et réflexion critique” in X., Discipline à la police: essai de démystification,

FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, (123) 131.. 38

R. DEFOOR en E. THIBAUT, “Over sommige ordemaatregelen en het behoorlijk bestuur”, Vigiles

1996, (20) 21; E. HELPENS en A. LINERS, “De ordemaatregelen” in X., Tucht in een politieomgeving:

een aanzet tot verduidelijking, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, (68) 68-69; T. DE SUTTER, Het recht

van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State, Brussel, Larcier, 2009, 4.; I.

OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die Keure,

2011, 82 en 84-85; G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de

politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/26-27 en K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge,

Vanden Broele, 2012, 102.

Page 18: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

17

27. De overheid moet in haar betrachting om de orde te herstellen dan ook zoeken naar

de maatregel die het minst bezwarend is voor het betrokken personeelslid.39 Het

ongemak dat kan berokkend worden aan het personeelslid moet dus strikt beperkt

blijven tot hetgeen nodig is om de verstoring te herstellen, daar het niet de bedoeling is

het personeelslid te doen boeten voor een schuldig gedrag.40 Zo oordeelde de Raad van

State meermaals dat een ordemaatregel geen nadeel mag toebrengen dat beduidend

groter is dan nodig om het herstel van de goede orde binnen de dienst te

bewerkstelligen.41

28. Daar een ordemaatregel niet wordt opgelegd met de intentie te straffen, is de cumul

van orde- en tuchtmaatregelen mogelijk zonder dat dit een schending uitmaakt van het

non bis in idem-beginsel.42

29. Volgens vaste rechtspraak van de Raad van State zijn de rechten van verdediging

niet van toepassing op ordermaatregelen. Dit neemt echter niet weg dat tegen

niemand een ernstige maatregel kan worden getroffen die gebaseerd is op zijn

persoonlijk gedrag, zonder dat hem de mogelijkheid wordt geboden om zijn standpunt

nuttig naar voren te brengen.43 Dit wordt ook nog de hoorplicht genoemd en heeft dus

een veel ruimer toepassingsgebied dan de rechten van verdediging.44

39 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 102.

40 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 86. 41

RvS 24 november 2003, nr. 125.614, Deman; RvS 14 juli 2008, nr. 185.384, Lenaerts. 42

E. HELPENS en A. LINERS, “De ordemaatregelen” in X., Tucht in een politieomgeving: een aanzet tot

verduidelijking, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, (68) 70; I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene

Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die Keure, 2011, 91-92 en G. PYL en A. LINERS,

Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012,

losbl, H1/35. 43

RvS 6 december 2004, nr. 138.034, Van Herck; RvS 1 december 2008, nr. 188.391, Van Herck; RvS 8

juli 2008, nr. 185.206, De Keye; RvS 2 maart 2009, nr. 91.001, Ipersiel; RvS 2 maart 2009, nr.191.005,

Van Cleemput. 44

T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 3-4; I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het

ambtenarentuchtrecht, Brugge, die Keure, 2011, 92-94 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie:

Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/37.

Page 19: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

18

30. De plicht tot formele motivering van de tuchtsancties opgelegd aan de

politiefunctionarissen vloeit voort uit de tuchtwet zelf.45 Ook ordemaatregelen dienen

gemotiveerd te worden. Hoewel deze niet steeds rechtsgevolgen teweegbrengen voor

het personeelslid, vallen de ordemaatregelen volgens vaste rechtspraak van de Raad van

State toch onder de toepassing van de Wet Motivering Bestuurshandelingen46, daar ze

doorgaans wel ernstige gevolgen hebben op de wijze waarop het personeelslid zijn

dienst moet uitoefenen en ze steunen op redenen die verband houden met de wijze van

dienen.47 Dit hangt trouwens ook samen met de bevoegdheid van de Raad van State. De

formele motiveringsplicht geldt immers voor alle handelingen als deze doe principieel

aanvechtbaar zijn voor de Raad van State.

31. In de meeste tuchtstatuten en zo ook in het tuchtstatuut van de geïntegreerde

politie zijn de tuchtsancties limitatief opgesomd. Een tuchtoverheid kan dan ook geen

andere tuchtsancties opleggen dan deze voorgeschreven in het statuut.48

Voor ordemaatregelen ligt dat anders. Hier speelt het nulla poena sine lege-beginsel

niet. Dit is ook logisch daar een ordemaatregel dan ook geen straf betreft, maar enkel

gericht is op het wegnemen van de verstoring van de dienst. De overheid moet hiertoe

dan ook de best passende maatregel kunnen nemen, weliswaar rekening houdend met

het feit dat deze maatregel geen groter nadeel mag berokkenen dan nodig is voor het

beoogde herstel. Hoewel sommige rechtspositieregelingen een aantal ordemaatregelen

bevatten, is het ontbreken van een vermelding van een ordemaatregel in een statuut

geen beletsel om deze toch op te leggen.49

45 Art. 37 en 38 sexies van de Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van

de politiediensten, BS 16 juni 1999. 46

Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, BS 12 september

1991. 47

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 123. 48

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 193. 49

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 87. Zie ook RvS 23 september 2008, nr. 186.427, Roosendans en RvS 3 mei 2010, nr.

203.567, Lagache.

Page 20: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

19

32. In de politionele tuchtwet wordt slechts één ordemaatregel vermeld, namelijk de

voorlopige schorsing.50 Na de wetswijziging van de tuchtwet bij wet van 31 mei 200151

gaf dit artikel stof tot discussie, vooral wat de toepassing van ordemaatregelen binnen

de lokale politie betrof. Deze discussie was te wijten aan de redactie van het artikel 59

eerste lid dat als volgt luidt:

“Onverminderd andere ordemaatregelen (bepaald door de

Minister van Binnenlandse Zaken) die onder meer ter

gelegenheid van een tuchtvordering kunnen getroffen

worden, kan de burgemeester of, naar gelang van het geval,

het politiecollege, het personeelslid van de lokale politie

tegen wie een tuchtprocedure of een opsporingsonderzoek

loopt of een strafvervolging werd ingesteld en wiens

aanwezigheid bij de lokale politie onverenigbaar is met het

belang van de dienst, bij ordemaatregel voorlopig schorsen”.

Talrijke verzoeken tot vernietiging van ordemaatregelen werden bij de Raad van State

ingediend omwille van het feit dat de minister van Binnenlandse Zaken geen besluit had

genomen dat bepaalde wat de mogelijke op te leggen ordemaatregelen zijn. De

verzoekers waren de mening toegedaan dat bij gebreke hieraan enkel de voorlopige

schorsing als ordemaatregel kon opgelegd worden.52

In het arrest Lagache uit 2010 argumenteert de Raad van State uitvoerig dat er wel

degelijk andere ordemaatregelen opgelegd kunnen worden:

“Er blijkt geen ministerieel uitvoeringsbesluit, als bedoeld in artikel 59,

eerste lid, van de tuchtwet te bestaan. De verzoeker leidt daaruit af dat de

50 Art. 59 van de Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten, BS 16 juni 1999 51

Wet van 31 mei 2001 tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten en van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een

geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 19 juni 2001. 52

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/40.

Page 21: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

20

enige maatregel die hic et nunc met het oog op de goede werking van de

dienst aan een politieambtenaar kan opgedrongen worden, de voorlopige

schorsing is. Hij geeft daarmee een uiterst ruime uitleg aan artikel 59,

eerste lid, van de tuchtwet, die de Raad van State niet bijvalt.

In zijn oorspronkelijke regeling stelt artikel 59, eerste lid, van de tuchtwet in

het algemeen dat, “onverminderd andere ordemaatregelen die onder meer

(Franse tekst: ‘notamment’) ter gelegenheid van een tuchtvordering kunnen

getroffen worden” de bevoegde overheid binnen een lokale politiezone de

politieambtenaar tegen wie een tuchtprocedure, een strafonderzoek of een

opsporingsonderzoek loopt en wiens aanwezigheid in de dienst

onverenigbaar is met het belang van de dienst, bij ordemaatregel voorlopig

kan schorsen. Aldus bepaalt de wet zelf dat de voorlopige schorsing niet de

enige ordemaatregel is die -in de tuchtsfeer maar ook daarbuiten- tegen

een ambtenaar getroffen kan worden. De parlementaire voorbereiding van

artikel 59 wijst aldus op andere maatregelen “die niet noodzakelijk

verbonden zijn aan het bestaan van een tuchtprocedure en die de overheid

kan nemen om de verstoorde werking van haar dienst te herstellen, zoals

mutaties of herstructureringen van de dienst, het verbod het dienstwapen

te dragen, het verbod tot toegang tot bepaalde lokalen of tot

gegevensbanken enz.” (Parl. Doc. Kamer, 1998-1999, stuk 1965/1, p. 20). In

de originele versie van artikel 59, eerste lid, is er geen enkele reden om aan

te nemen dat de bevoegde overheid binnen de lokale politie beperkt zou zijn

in de aard van de maatregel waarmee zij de goede werking van de dienst

wil verzekeren, niet wanneer zij in de tuchtsfeer handelt en zeker niet

wanneer zij, als te dezen, buiten de tuchtsfeer een beslissing neemt.

Dezelfde bevoegdheid komt ook de minister van Binnenlandse Zaken toe

ten aanzien van het personeel van de federale politie.

Artikel 59 is gewijzigd bij de wet van 31 mei 2001, waarbij de bestaande

tuchtwet grondig gewijzigd is. In artikel 59, eerste lid, zijn aldus de woorden

Page 22: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

21

“onverminderd andere ordemaatregelen die onder meer ter gelegenheid

van een tuchtvordering kunnen getroffen worden” vervangen door de

woorden “onverminderd andere ordemaatregelen bepaald door de minister

van Binnenlandse Zaken die onder meer ter gelegenheid van een

tuchtvordering kunnen getroffen worden”. Aan die wijziging gaat een zeer

beperkte toelichting vooraf. Met name wordt verwezen naar het opzet om

de minister van Binnenlandse Zaken de mogelijkheid te bieden -en de zorg

toe te vertrouwen- maatregelen van inwendige orde vast te stellen, omdat

de overheden naast de voorlopige schorsing andere ordemaatregelen

moeten vaststellen om de continuïteit van de dienst en een goede

administratie te waarborgen. (Parl. Doc. Kamer, 2000-2001, stuk 50

1173/001, p. 17).

Uit de vermelde parlementaire voorbereiding van de wet kan niet worden

opgemaakt dat de wijziging een ruimer toepassingsveld mag krijgen dan

het tuchtrecht en de aspecten die daarmee verband houden en dat de wet

nu een algemene draagwijdte heeft, zodat de overheden van de lokale

politie in hun keuze van maatregelen die zij in het belang van de dienst aan

hun personeelsleden opleggen altijd beperkt zouden zijn tot diegene die

voorkomen op de lijst uitgevaardigd door de minister van Binnenlandse

Zaken. Opgemerkt wordt tevens dat die verplichting ook niet voor de

ambtenaren van de federale politie ingevoerd is, aangezien artikel 59,

tweede lid, van de tuchtwet de minister nog steeds toelaat in ieder

individueel geval de maatregel op te leggen die hij goed acht.

Bij gebrek aan duidelijke wilsuiting van de wetgever kan niet worden

aangenomen dat de wetgever met de wijziging aan artikel 59 van de

tuchtwet de bedoeling had om, buiten het tuchtrecht, een limitatieve lijst

op te laten stellen van alle maatregelen die het bestuur kan nemen voor de

goede werking van de dienst en daarmee artikel 44 WGP impliciet te

wijzigen door de korpschef te verhinderen een aan de concrete situatie

Page 23: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

22

aangepaste maatregel te treffen dan wel artikel VI.II.73.5/, RPPol impliciet

buiten werking te stellen of te wijzigen door het politiecollege te

verhinderen haar bevoegdheid vervat in dit artikel uit te oefenen.” 53

De Raad van State bevestigt hier terug dat het nulla poena sine lege-beginsel niet van

toepassing is op ordemaatregelen en erkent de mogelijkheid die de korpschef van de

lokale politie heeft om op basis van artikel 44 WGP zijn korps te organiseren en te

beheren, onder andere door het nemen van ordemaatregelen.

1.3.2.1. De voorlopige schorsing bij ordemaatregel

33. De voorlopige schorsing bij ordemaatregel wordt geregeld in hoofdstuk VI van de

tuchtwet en wordt dus expliciet door de tuchtwet geregeld. Het blijft echter wel een

ordemaatregel, zodat de overheid zich niet mag uitspreken over de schuld. Ze wordt dus

ook niet opgelegd met de bedoeling te straffen , maar enkel om de goede werking van

de organisatie te vrijwaren.54

34. Uit de bewoordingen van artikel 59 van de tuchtwet kunnen we stellen dat er

cumulatief aan twee voorwaarden dient voldaan te zijn alvorens men kan overgaan tot

het opleggen van de voorlopige schorsing bij ordemaatregel. Ten eerste moet er een

tuchtprocedure of een opsporingsonderzoek lopen of moet de strafvervolging zijn

ingesteld tegen het betrokken personeelslid. Ten tweede moet de aanwezigheid van het

betrokken personeelslid bij de lokale of federale politie onverenigbaar zijn met het

belang van de dienst.

35. Voor het opleggen van de voorlopige schorsing is enerzijds wat de lokale politie

betreft de burgemeester of het politiecollege bevoegd en is anderzijds wat de federale

politie betreft de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd.55

53 RvS 3 mei 2010, nr. 203.567, Lagache

54 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 104.

55 Art. 59 van de Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten, BS 16 juni 1999.

Page 24: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

23

Een andere mogelijkheid is dat de beslissing tot voorlopige schorsing bij

hoogdringendheid genomen dient te worden. In dat geval zijn de gewone

tuchtoverheden ook bevoegd om deze schorsing op te leggen.56 Deze beslissing dient

evenwel binnen de 10 dagen bekrachtigd te worden door de burgemeester of het

politiecollege voor de lokale politie en door de minister van Binnenlandse Zaken voor

de federale politie57

Het onderscheid tussen beide procedures is vooral van belang voor het tijdstip waarop

het betrokken personeelslid de kans moet krijgen om zijn standpunt nuttig naar voor te

brengen. Bij ontstentenis van hoogdringendheid kan deze maatregel slechts genomen

worden nadat het personeelslid zijn standpunt met kennis van zaken naar voor heeft

kunnen brengen. Bij hoogdringendheid kan dit standpunt slechts naar voor worden

gebracht nadat de beslissing tot voorlopige schorsing reeds genomen werd..58

36. In de politionele tuchtwet is geen bepaling voorzien omtrent de formele motivering

van deze beslissing. Dit neemt echter niet weg dat deze maatregel formeel dient

gemotiveerd te worden. Het is immers een individuele bestuurshandeling die

rechtsgevolgen beoogt te hebben en waarop dus de bepalingen van Wet Motivering

Bestuurshandelingen van toepassing zijn.59 Uit de beslissing zelf moet dus blijken voor

welke feiten het betrokken personeelslid uit de dienst wordt verwijderd, waarom dit

noodzakelijk is voor de goede werking van de dienst en welke argumenten er de duur

van verantwoorden.60 Wanneer de voorlopige schorsing verlengd wordt, dan zal de

bevoegde overheid opnieuw moeten onderzoeken of en motiveren waarom de

56 De gewone tuchtoverheden worden opgesomd in het artikel 19 van de tuchtwet.

57 Art. 63 van de Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten, BS 16 juni 1999. 58

Respectievelijk art. 62 en 63 van de Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten, BS 16 juni 1999. 59

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 496-497.. 60

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 497-498 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie

bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H7/13.

Page 25: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

24

aanwezigheid van het personeelslid nog steeds onverenigbaar is met het belang van de

dienst.61

1.3.3. Maatregelen van inwendige orde

37. Maatregelen van inwendige orde kunnen omschreven worden als maatregelen van

ondergeschikt belang die de eigen werking en organisatie van het bestuur betreffen en

die geen rechtsgevolgen hebben voor personen vreemd aan het bestuur. Ze beogen de

goede werking van de openbare dienst. Het zijn detailmaatregelen met betrekking tot

de inwendige werking van het bestuur die geen invloed hebben op de prerogatieven,

het administratief of pecuniair statuut van de ambtenaren.62

38. De maatregelen van inwendige orde zijn niet gestoeld op een voorafgaande

gedraging van een personeelslid en ze hebben geen invloed op het juridisch statuut

ervan.63 Dit impliceert dat de hoorplicht en de formele motivering niet van toepassing64

zijn en dat ze bovendien niet aanvechtbaar zijn voor de Raad van State.65

39. De Raad van State staart zich echter niet blind op de kwalificatie die de overheid aan

een maatregel geeft, doch onderzoekt steeds in concreto of het al dan niet een

aanvechtbare, in casu een tucht- of ordemaatregel betreft.66 In het arrest Van den Steen

komt de Raad van State tot de bevinding dat:

“De bestreden beslissing tot overplaatsing van verzoeker is, zoals blijkt

uit de chronologie van de feiten (overwegingen 1.2 - 1.4), minstens

gedeeltelijk gegrond op het persoonlijk gedrag van verzoeker. De

maatregelen, vervat in de bestreden beslissing, blijken aldus meer te zijn

61 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 106.

62 R. DEFOOR en E. THIBAUT, “Over sommige ordemaatregelen en het behoorlijk bestuur”, Vigiles

1996, (20) 23. 63

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 89 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij

de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/39. 64

RvS 31 maart 1999, nr. 79.639, Bellemans 65

RvS 1 juli 2009, nr. 195.000, Kefer. 66

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 126.

Page 26: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

25

dan een loutere maatregel van inwendige orde. Als zodanig zijn die

maatregelen dan ook onderworpen aan de verplichting tot formele

motivering, opgelegd bij de in het middel ingeroepen wet van 29 juli

1991.”67

De Raad van State stelt hier op basis van het aan zijn oordeel onderworpen dossier dat

de overplaatsing van verzoeker geen zuivere maatregel was om de dienst te

organiseren, maar dat deze eveneens gegrond was op het gedrag van de verzoeker,

zodat de maatregel moet aanzien worden als een ordemaatregel.

1.3.4. Verkapte tuchtstraffen

40. Een verkapte tuchtstraf kan men omschrijven als maatregel die genomen wordt met

de bedoeling om een personeelslid te straffen, maar waarbij de motieven vermomd

worden met de bedoeling de geijkte procedures of geplogenheden te omzeilen.

41. Uiteraard is een verkapte tuchtstraf geen managementtool. Het is meestal een vorm

van afwending van rechtspleging, daar de geijkte procedure tot het opleggen van een

tuchtstraf niet gevolgd werd en de maatregel genomen werd niet enkel uit zorg voor de

goede werking van de dienst, maar tevens om het personeelslid te bestraffen.68

Wanneer de overheid de bevoegdheid die haar is verleend tot het bereiken van een

bepaald oogmerk, gebruikt tot het nastreven van een ander doel, dan is er volgens de

Raad van State sprake van machtsafwending.69 Soms verlangt de Raad van State dat die

verleende bevoegdheid uitluidend moet gebruikt zijn om een ander doel na te streven.

Zo stelt de Raad van State dat:

“Overwegende dat het middel van machtsafwending slechts kan

aangenomen worden wanneer overeenstemmende gegevens

aannemelijk maken dat het bestuur de bevoegdheid die de wet haar

verleent aangewend heeft -en dan nog uitsluitend- voor een ander

67 RvS 1 juli 2009, nr. 193.392, Van Den Steen.

68 T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 7 69

RvS 5 juli 2007, nr. 173.201, Van Der Plaetsen en De Mulder

Page 27: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

26

oogmerk; dat in dit geval vastgesteld kan worden dat de tuchtzaak

tegen verzoeker opgestart is na een klacht van de onderzoeksrechter bij

de procureur des Konings; dat die vaststelling alleen reeds de stelling van

verzoeker, dat het bestuur hem wilde straffen voor zijn optreden als

syndicaal afgevaardigde, van elke ernst ontbloot; dat het middel niet

ernstig is”70

Dit kan het geval zijn wanneer een ordemaatregel of een tuchtmaatregel niet de goede

werking van de dienst voor ogen heeft, maar enkel ingeven is door wraakgevoelens.71

42. Daar deze maatregel meer schaadt dan nodig is en eigenlijk een bestraffing beoogt,

kan er eigenlijk geen sprake zijn van een ordemaatregel72. Bovendien is de procedure tot

het opleggen van een tuchtstraf ook niet gevolgd en kan er dus ook geen sprake zijn van

een wettige tuchtstraf, zodat men niet anders kan besluiten dan dat men te maken

heeft met een onwettige beslissing.73

43. De motieven om tot een maatregel te komen en niet de inhoud van de maatregelen

op zich zijn doorslaggevend om te bepalen of het nu een ordemaatregel, dan wel een

tuchtsanctie betreft. Zo zou de overheid haar motieven gewild kunnen verbergen om

een tuchtstraf de schijn van een ordemaatregel te geven.74 Ook het stilzwijgen van de

overheid wat de motieven betreft moet volgens de Raad van State in het voordeel van

het betrokken personeelslid worden geïnterpreteerd. In het arrest Van Zeebroeck

besluit de Raad van State dat:

“Overwegende dat in de gegeven omstandigheden, zo de verwerende

partij geloofwaardig wil blijven staande houden dat de korpschef zich bij

70 RvS 9 januari 2006, nr. 165.491, Van Kemzeke

71 T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 7-8. 72

RvS 24 november 2003, nr. 125.614, Deman; RvS 28 juni 2010, nr. 205.836, De Visschere. 73

R. DEFOOR en E. THIBAUT, “Over sommige ordemaatregelen en het behoorlijk bestuur”, Vigiles

1996, (20) 21-22 en I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het

ambtenarentuchtrecht, Brugge, die Keure, 2011, 127. 74

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 127 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij

de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/29.

Page 28: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

27

de mutatie niet door tuchtredenen heeft laten leiden, het zich opdringt dat

zij doet kennen welke motieven dan wel bij hem hebben voorgezeten; dat

de mutatie, ook in de veronderstelling dat zij géén verkapte tuchtstraf is

en niet voor annulatie vatbaar, net als elke administratieve beslissing op

deugdelijke motieven dient te berusten;

Overwegende dat de verwerende partij die redenen niet kenbaar maakt;

dat de verwerende partij weliswaar aangeeft op welke rechtsgrond de

korpschef zich voor de mutatie heeft gesteund, maar er opvallend niet

toe komt de feitelijke redenen te vermelden die hem er toe hebben doen

beslissen; dat ook nog nadat zij in het auditoraatsverslag kon lezen dat

de materiële motiveringsplicht voor geschonden moet worden gehouden

“omdat er geen elementen voorhanden zijn waaruit de reden voor

verzoekers mutatie kan afgeleid worden”, de verwerende partij in

gebreke blijft ter zake zelfs maar een begin van uitleg te verstrekken;

Overwegende dat dit stilzwijgen aan verzoeker moet ten goede komen,

en gelet op de concrete en precieze gegevens van de zaak moet worden

aangenomen dat tuchtmotieven niet vreemd zijn geweest aan de

aangevochten mutatie; dat de overplaatsing bijgevolg te aanzien is als

een verkapte tuchtstraf - tuchtstraf die is opgelegd zonder dat daarvoor

de vereiste grondslag bestaat of de vereiste procedure is gevolgd;”75

44. Wanneer het betrokken personeelslid beweert dat de hem opgelegde

ordemaatregel in feite een verkapte tuchtstraf is, dan dient hij daar zelf het bewijs van

te leveren.76 Het principe van ‘le privilège du préalable’ speelt hier immers, zodat het

betrokken personeelslid in beginsel aan beslissing moet gehoorzamen, ook al is deze

onwettig. Wanneer hij denkt te maken te hebben met een onrechtmatige beslissing, dan

75 RvS 27 mei 2004, nr. 58.353, Van Zeebroeck.

76 T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 5..

Page 29: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

28

moet hij zich tot de rechter wenden.77 Het personeelslid zal dus aan de hand van

concrete elementen uit het dossier moeten aantonen dat er in hoofde van de overheid

een intentie tot straffen is in plaats van het louter herstellen van de goede werking van

de dienst en/of dat deze maatregel hem meer schaadt dan nodig is om die verstoring

weg te nemen.78 Dit bewijs kan uiteraard uit de formele motivering gehaald worden

indien dergelijke motivering vereist is. Nu de motieven vaak gewild verborgen worden

gehouden door de overheid, betekent dit geenszins dat deze bewijslevering onmogelijk

wordt voor het personeelslid. De Raad van State zal zich hier immers ook baseren op de

materiële motivering van de beslissing en zal dus op basis van het volledige dossier

nagaan of men met een orde- dan wel met een tuchtmaatregel te maken heeft.

Wanneer uit geen enkel stuk blijkt wat de motieven van de overheid zijn en wanneer de

overheid in gebreke blijft ook maar een begin van uitleg te verschaffen, dan zal dit

stilzwijgen van de overheid aan het personeelslid te goede komen. Wanneer het bestuur

er immers niet in slaagt de door het personeelslid naar voor gebrachte gegevens te

weerleggen neemt de Raad van State aan dat er tuchtmotieven hebben gespeeld en dat

men bijgevolg te maken heeft met een verkapte tuchtstraf.79

1.4. De verhouding tuchtrecht – strafrecht

45. Het strafrecht en het tuchtrecht hebben beide de bedoeling om ongewenst gedrag

te bestraffen en zijn dus repressief van aard. Daarnaast gaat van beide instrumenten

eveneens een preventieve werking uit.

77 S. LUST, Rechtsbescherming tegen de (administratieve) overheid. Een inleiding, Brugge, die Keure,

2010, 16. 78

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 128. 79

T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 6 en I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het

ambtenarentuchtrecht, Brugge, die Keure, 2011, 130.

Page 30: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

29

46. Net zoals het openbaar ministerie over de opportuniteit beschikt om al dan niet de

strafvervolging in te stellen, beschikt de tuchtoverheid over de discretionaire

bevoegdheid om al dan niet een tuchtprocedure te starten.80

47. Naast deze convergerende elementen zijn er ook nog heel wat divergerende

elementen. Deze verschillen tussen de beide rechtstakken hebben ook gevolgen waar

rekening mee moet worden gehouden bij het opleggen van een tuchtsanctie.

1.4.1. Het onderscheid tussen beide rechtstakken

48. In antwoord op een prejudiciële vraag gesteld door de Raad van State aan het

toenmalige Arbitragehof, thans het Grondwettelijk Hof, betreffende de mogelijke

ongelijkheid die schuilde in het statuut van de voormalige rijkswacht in zoverre deze

niet de verjaring van de tuchtvordering regelde, waarbij aldus een verschil in

behandeling werd ingevoerd tussen de strafvordering ten aanzien van rijkswachters, die

aan verjaring was onderworpen, en de tuchtvordering ten laste van dezelfde

ambtenaren, die dat niet was, was het Hof de mening toegedaan dat er een verschil is

tussen een tuchtvordering en de strafvordering. In de overweging B.4. stelde het Hof

dat:

“Er bestaat een verschil dat op een objectief criterium berust tussen de toestand

van de personen die het voorwerp uitmaken van een strafrechtelijke vervolging

en van diegenen die het voorwerp uitmaken van een tuchtrechtelijke procedure

De strafvordering heeft tot doel inbreuken op de maatschappelijke orde te doen

bestraffen en wordt uitgeoefend in het belang van de hele maatschappij; zij

behoort tot de bevoegdheid van de strafgerechten; zij kan enkel betrekking

hebben op feiten die door de wet als misdrijf zijn omschreven en zij geeft, in

geval van veroordeling, aanleiding tot de door of krachtens de wet

voorgeschreven straffen.

80 E. THIBAUT, en R. DEFOOR, “Politionele tuchtprocedure en strafrechtelijke inbreuken”, Vigiles 1995,

afl. 2, (35) 38.

Page 31: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

30

De tuchtvordering heeft tot doel te onderzoeken of de titularis van een openbaar

ambt of van een beroep de deontologische of disciplinaire regels heeft

overschreden of afbreuk heeft gedaan aan de eer of de waardigheid van zijn

ambt of beroep; zij wordt uitgeoefend in het belang van een beroep of een

openbare dienst; zij heeft betrekking op tekortkomingen die niet noodzakelijk het

voorwerp uitmaken van een precieze definitie; ze kan aanleiding geven tot

sancties die de betrokkene raken in de uitoefening van zijn ambt of beroep en die

uitgesproken worden door een orgaan dat eigen is aan elk betrokken beroep,

door een administratieve overheid of door een rechtscollege.”81

Aldus oordeelde het Arbitragehof dat er tussen de strafvordering en de tuchtvordering

een verschil bestaat in het doel van beide, het toepassingsgebied, het toepasselijk recht,

de aard van de beslissing en de aard van de gedraging. Naast de door het Arbitragehof

opgesomde verschilpunten, divergeren beide rechtstakken eveneens op het vlak van

bewijsvoering en de straftoemeting.

1.4.1.1. Naar doel

49. Hoger is reeds opgemerkt dat het strafrecht en het tuchtrecht een

gemeenschappelijk doel hebben. Dit neemt echter niet weg dat er ook een aanzienlijk

verschil zit in het doel van beide.

Uit het hierboven geciteerde arrest komt naar voor dat het doel van de tuchtvordering

beperkter is dan dat van de strafvordering. Waar de strafvordering inbreuken op de

maatschappelijke orde bestraft en wordt uitgeoefend in het belang van de hele

maatschappij, bestraft de tuchtvordering de tekortkoming aan de beroepsplichten en de

waardigheid van het ambt en wordt zij uitgeoefend in het belang van een beroep of een

openbare dienst.82

81 Arbitragehof 7 december 1999, nr. 129/99

82

Zie supra 1.2.1.

Page 32: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

31

1.4.1.2. Naar toepassingsgebied

50. Ook het toepassingsgebied van het tuchtrecht is beperkter dan dat van het

strafrecht. Waar het tuchtrecht slechts van toepassing is op de titularis van een

openbaar ambt of van een welbepaald beroep, is het strafrecht in principe van

toepassing op iedereen die zich op het grondgebied van de Staat bevindt, inclusief op de

personen met een andere nationaliteit.83 Naast deze territoriale werking kan het

strafrecht in bepaalde gevallen ook nog een extraterritoriale werking hebben.84

1.4.1.3 Naar toepasselijk recht

51. In tegenstelling tot het doel en het toepassingsgebied is het tuchtrecht wat betreft

het toepasselijk recht ruimer dan het strafrecht.

In het strafrecht worden de strafbare gedragingen precies omschreven en worden

eveneens de erop toepasbare strafbaarstellingen, weliswaar met een zekere marge, per

misdrijf bepaald. In het strafrecht staat het legaliteitsbeginsel centraal. Dit wordt het lex

certa-principe genoemd.85 Dit wordt ook nog uitgedrukt met het adagium nullum

crimen, nulla poena sine praevia lege poenali, wat zoveel betekent als: geen delict, geen

straf, zonder voorafgaande strafbepaling.

In het tuchtrecht is het legaliteitsbeginsel niet zo strikt. De mogelijke op te leggen

straffen zijn bij wet bepaald86, maar deze straffen worden niet gekoppeld aan de

inbreuken. De mogelijke inbreuken worden ook niet nauwkeurig omschreven, maar

eerdere in ruime en vage termen, zodat de tuchtoverheid over een grote discretionaire

bevoegdheid beschikt om te bepalen wat een tuchtvergrijp is, wat de ernst ervan is en

83 G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/2. 84

Art. 3 en 4 Sw. 85

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 44. 86

In de meeste tuchtregelingen is dit heden het geval. Wanneer een tuchtregeling tekortschiet op het vlak

van een reeks straffen die de tuchtoverheid kan opleggen, dan mag dit er echter niet toe leiden dat het

hiërarchisch en het tuchtgezag verlamd wordt. Enkel in dit geval speelt het adagium ‘Qui peut le plus, peut

le moins’. Zo oordeelde de Raad van State in het arrest 6.995 (arrest Bacq) van 11 maart 1959 dat de

bevoegdheid om een personeelslid af te zetten ook de mogelijk inhoudt om een lichtere straf op te leggen.

Page 33: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

32

met welke tuchtstraf deze inbreuk gesanctioneerd dient te worden.87 Dit betekent

uiteraard niet dat men in het tuchtrecht aan de willekeur van de tuchtoverheid

onderworpen wordt. De keerzijde van deze grote discretionaire bevoegdheid is de

verplichting tot een afdoende motivering waarom de gedraging een tuchtmisdrijf

uitmaakt en waarom deze gedraging de opgelegde tuchtsanctie rechtvaardigt.

Uiteindelijk zal de Raad van State nagaan of de tuchtoverheid niet kennelijk onredelijk is

geweest bij het opleggen van een tuchtstraf en de bepaling van de strafmaat.88

1.4.1.4. Naar aard van de beslissing

52. Een tuchtsanctie opgelegd aan een ambtenaar is een administratieve beslissing die

genomen wordt door bestuurlijke overheden.89 Tegen deze bestuurlijke beslissing is in

beginsel een beroep mogelijk bij de Raad van State, in voorkomend geval nadat eerst

het georganiseerd bestuurlijk beroep werd uitgeput.90

53. Een strafrechtelijke veroordeling is daarentegen een rechterlijke beslissing die in

beginsel vatbaar is voor een hoger beroep bij een hogere rechtbank en waarna

desgevallend een beroep bij het Hof van Cassatie nog mogelijk is.

1.4.1.5. Naar aard van de gedraging

54. Het tuchtrecht bestraft de tekortkomingen aan de beroepsplichten van een

ambtenaar en de schendingen van de waardigheid van diens ambt. Het strafrecht

daarentegen bestraft de inbreuken op de geboden en verboden die opgelegd worden

aan elke burger. Een gedraging kan dus een tuchtfeit uitmaken zonder dat het een

misdrijf betreft. Omgekeerd kan het ook zijn dat een ambtenaar een misdrijf begaat

buiten de uitoefening van zijn ambt, zonder dat dit een tuchtfeit betreft. Of een misdrijf

87 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 44. 88

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 48. 89

Een uitzondering hierop betreft de tuchtregeling voor de zittende magistratuur, waarbij de opgelegde

tuchtstraf een rechterlijk beslissing is. 90

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 45-46.

Page 34: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

33

buiten de uitoefening van het ambt al dan niet een tuchtfeit betreft zal onder meer

afhankelijk zijn van de relatie van het misdrijf met betrekking tot het ambt dat wordt

uitgeoefend.91 Een misdrijf gepleegd tijdens de uitoefening van het ambt zal

logischerwijze eveneens een tuchtfeit zijn.92

55. Een strafrechtelijke inbreuk komt tot stand wanneer alle, dus zowel de materiële als

de morele, constitutieve elementen voorhanden zijn. Een tuchtrechtelijke inbreuk is niet

zo nauwkeurig omschreven, zal steeds in concreto beoordeeld moeten worden en is een

feitenkwestie.93

1.4.1.6. Naar bewijsvoering

56. Het tuchtrecht en het strafrecht hebben gemeen dat de rechten van verdediging als

algemeen rechtsbeginsel gerespecteerd dienen te worden. Ook geldt voor beide

rechtstakken dat de bewijslast op de overheid rust.94 Dit impliceert dat net zoals in het

strafrecht ook in het tuchtrecht het vermoeden van onschuld rust op de ambtenaar en

dat deze op geen enkele wijze verplicht kan worden zijn medewerking te verlenen aan

het onderzoek. Bovendien geniet de ambtenaar net zoals in het strafrecht van het

zwijgrecht.95

57. In het strafrecht hebben het openbaar ministerie en vooral de onderzoeksrechter

uitgebreide onderzoeksmogelijkheden, waarover de tuchtoverheid niet beschikt.96 Bij de

ambtenaren speelt echter wel de loyauteitsplicht. Voor de geïntegreerde politie heeft

91 Zo een verkeersongeval in dronken staat buiten de uitoefening van de dienst geen tuchtfeit uitmaken

voor een ambtenaar van de burgerlijke stand, maar zal dit wel een tuchtsanctie rechtvaardigen voor een

politieambtenaar. 92

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/4. 93

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 48. 94

F. PETTIAUX en L. VAN DOREN, “Kan een politieambtenaar zijn zwijgrecht en loyauteitsplicht met

elkaar verzoenen?”, Vigiles 2008, (213) 215. 95

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/5-6. 96

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/6.

Page 35: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

34

de toepassing van het loyauteitsprincipe reeds een hele (r)evolutie gekend, waarbij

aanvankelijk een loopje werd genomen met de rechten van verdediging.

58. In het wetsvoorstel houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten97 werd het loyauteitsprincipe zeer ruim opgevat. De toelichting bij

artikel 25 stipuleert dat:

“Op grond van de ontworpen bepaling is het betrokken personeelslid

verplicht de waarheid te zeggen over wat zich heeft voorgedaan, ook

als hij daarmee zichzelf beschuldigt of als zijn verklaringen te zijnen

laste zullen pleiten. Dit in tegenstelling tot wat geldt in de

strafprocedure waar de onderzoeks- en dwangmaatregelen uiteraard

van geheel andere aard zijn. Eén en ander impliceert dan ook dat de

tuchtoverheid de stukken uit het tuchtrechtelijk onderzoek niet van

ambtswege mag toezenden aan de gerechtelijke overheden”.

In zijn advies had de afdeling wetgeving van de Raad van State kritiek op het feit dat een

betrokken personeelslid verplicht wordt zichzelf te incrimineren. Dit is immers niet

verenigbaar met het beginsel dat de rechten van verdediging moet geëerbiedigd

worden.98

In het arrest 4/2001 herhaalt het Arbitragehof dat er tussen tuchtprocedures en

strafvervolgingen objectieve verschillen bestaan die een onderscheiden behandeling

voor bepaalde aspecten in beginsel kunnen verantwoorden. Maar het Hof stelt dat

zowel in tuchtzaken als in strafzaken het recht van verdediging als algemeen

rechtsbeginsel in acht genomen moet worden en dat er moet worden uitgegaan van het

beginsel dat de bewijslast op de overheid weegt. Het Arbitragehof oordeelt dan ook dat

het zwijgen en stilzitten van de betrokkene in de eigen zaak op zich niet kan leiden tot

een tuchtsanctie of een verzwaring ervan en dat artikel 25 van de tuchtwet kennelijk op

97 Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 13. 98

Advies van de Raad van State houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/002, 4.

Page 36: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

35

onevenredige wijze afbreuk doet aan de voormelde grondbeginselen in zoverre die

verplichtingen gelden wanneer het tuchtonderzoek op de betrokkene zelf betrekking

heeft.99

59. Dit arrest werd door de tuchtoverheden vaak zo geïnterpreteerd dat het betrokken

personeelslid inderdaad niet verplicht kon worden om mee te werken aan de

tuchtprocedure en dus gebruik kon maken van zijn zwijgrecht. Maar indien het

personeelslid hiervan geen gebruik wenste te maken, diende hij wel de waarheid te

spreken. Het liegen op zich werd terug beschouwd als een inbreuk op het

loyauteitsbeginsel.

60. In een arrest van 18 februari 2009 maakt de Raad van State definitief komaf met die

visie en stelt het dat:

“Het recht van verdediging van diegene die tuchtrechtelijk wordt

vervolgd, impliceert dat deze vrij kiest op welke wijze hij voor de

tuchtrechtelijke overheid zijn onschuld staande houdt. In zoverre de

tuchtoverheid het afleggen van leugenachtige verklaringen in de loop

van het tuchtonderzoek als een tuchtrechtelijk strafbaar feit, minstens

als een verzwarende omstandigheid beschouwt, ontzegt zij in feite

aan de tuchtrechtelijk vervolgde persoon het recht om zijn verweer te

voeren zoals hij meent dat te moeten voeren en miskent zij het recht

van verdediging van de betrokkene”.100

Thans geldt deze loyauteitsplicht enkel nog indien een personeelslid niet het voorwerp

uitmaakt of kan uitmaken van het tuchtonderzoek. Enkel indien het personeelslid niet

het voorwerp kan zijn van de tuchtprocedure is het gehouden loyaal mee te werken aan

het onderzoek en is het zodoende verplicht om de waarheid te spreken.101

99 Arbitragehof 25 januari 2001, nr. 4/2001

100 RvS 18 februari 2009, nr. 190.617, De Baere

101 J. VANDENBUSSCHE, “Tuchtrecht en de plicht tot discretie en loyauteit”, Nieuwe tijd 2011, (15) 15.

Page 37: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

36

1.4.1.7. Naar straftoemeting

61. Een tuchtstraf wil de betrokkene raken in de voordelen die het lidmaatschap van de

groep hem biedt. Voor de ambtenaar komt dit hierop neer dat hij zal worden geraakt in

de voordelen die in het statuut zijn vastgelegd. Een strafsanctie beoogt de bescherming

van de samenleving en treft de veroordeelde in zijn vermogen en/of zijn vrijheid. Een

strafsanctie kan ook een invloed hebben op de loopbaan van een ambtenaar.102 Zo heeft

een definitieve veroordeling tot ontzetting uit de politieke rechten, zelfs indien het een

tijdelijke ontzetting betreft, het ontslag van ambtswege van het personeelslid van de

geïntegreerde politie tot gevolg.103

62. De strafrechter is bij de straftoemeting gebonden door wettelijke beperkingen naar

aard van de op te leggen straf en door vastgelegde minimum- en maximumstraffen

binnen een strafbepaling. In het tuchtrecht bestaat er geen tarifering, zodat de

tuchtoverheid over een grote(re) discretionaire bevoegdheid beschikt bij het bepalen

van de tuchtsanctie.104 In het politioneel tuchtrecht wordt hierop in artikel 8 een

uitzondering gemaakt. De handelingen of gedragingen die een inbreuk vormen op deze

bepaling dienen te worden bestraft met een zware tuchtsanctie.

63. Zowel in het tuchtrecht als in het strafrecht oordeelt de tuchtoverheid

respectievelijk de strafrechter vrij over het al dan niet bestaan van verzachtende

omstandigheden. De verzwarende omstandigheden zijn bij strafrechtelijke

102 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 48-49 en G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie

bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H1/8.

103

Art. 81 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de

personeelsleden van de politiediensten en houdende divesre andere bepalingen met betrekking tot de

politiediensten, BS 30 april 2002. Deze wet wordt ook de Exoduswet genoemd. 104

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 49-50 en G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie

bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H1/8-9.

Page 38: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

37

veroordelingen echter in de wet vastgelegd en de rechter dient deze toe te passen, daar

waar de tuchtoverheid hierin ook vrij is.105

64. In het strafrecht kent men strafverminderende en de strafuitsluitende

verschoningsgronden. Deze verschoningsgronden zijn uitdrukkelijk in de wet

voorgeschreven, zodat de strafrechter in voorkomend geval er zich dan ook dient aan te

houden. Wanneer in het tuchtrecht een verschoningsgrond aangenomen wordt, dan

belet dit steeds dat er een sanctie wordt opgelegd. In tegenstelling tot het strafrecht zijn

de verschoningsgronden niet opgenomen in de tuchtregeling en bijgevolg ook niet

gekoppeld aan bepaalde tuchtvergrijpen, zodat ook hier de tuchtoverheid over een

discretionaire bevoegdheid beschikt.106

65. Tenslotte zijn in het strafrecht de opschorting van de uitspraak en het uitstel van de

strafuitvoering mogelijk. Beide kunnen eventueel gekoppeld worden aan

probatievoorwaarden.107 De strafrechter heeft ook de mogelijk tot het uitspreken van

een eenvoudige schuldigverklaring of van een straf die lager ligt dan wettelijke

minimumstraf indien de redelijke termijn overschreden is.108 Het tuchtrecht kent in

principe dergelijke modaliteiten niet. Er is hier ook minder nood aan, daar de

tuchtoverheid steeds een lichte of zelfs louter morele straf kan opleggen109, zoals

bijvoorbeeld de waarschuwing of de blaam.

105 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 50-51. 106

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 51. 107

Deze mogelijkheden worden verschaf door de wet van 29 juli 1964 betreffende de opschorting, het

uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964. 108

Deze mogelijkheid wordt geboden door artikel 21ter V.T. Sv. 109

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 51-52.

Page 39: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

38

1.4.2. Gevolgen van dit onderscheid

1.4.2.1. Mogelijkheid om tuchtsancties en strafrechtelijke sancties te cumuleren

66. Het non bis in idem-beginsel houdt in dat men niet een tweede keer kan worden

vervolgd uit hoofde van een strafbaar feit waarvoor men reeds is veroordeeld of

vrijgesproken. Bijgevolg kan men voor hetzelfde feit slechts eenmaal gestraft worden

met straffen van dezelfde orde. Dit beginsel belet evenwel niet dat maatregelen of

sancties van verschillende aard kunnen opgelegd worden voor eenzelfde feit.110

Het feit strafrechtelijk te zijn veroordeeld rechtvaardigt op zich niet dat aan de

ambtenaar ook een tuchtsanctie wordt opgelegd. De onafhankelijkheid van de

tuchtvordering ten opzichte van de strafvordering brengt met zich mee dat de

tuchtoverheden binnen hun bevoegdheden zelf moeten oordelen of de feiten die de

ambtenaar worden verweten en waarvoor deze strafrechtelijk veroordeeld werd

eveneens een tuchtvergrijp uitmaken.111

1.4.2.2. Le criminel ne tient pas (toujours) le disciplinaire en état

67. Volgens vaste rechtspraak zowel van het Hof van Cassatie als van de Raad van State

is de tuchtoverheid behoudens een andersluidende bepaling niet verplicht haar

beslissing uit te stellen tot het vonnis of arrest van de strafrechter definitief is

geworden.112 Dit beklemtoont de onafhankelijkheid van de tuchtvordering. Men kan de

110 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 53 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij

de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/9. 111

E. VAN NUFFEL, “L’infraction pénale de l’agent public et sa sanction disciplinaire: L’autonomie de

l’action disciplinaire et l’incidence de la decision de juge pénal”, APT 2006, (51) 57. 112

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 54 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij

de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/10.

Page 40: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

39

tuchtoverheid ook niet verwijten het algemeen beginsel van het vermoeden van

onschuld te schenden indien zij niet wacht op de uitspraak van de strafrechter.113

Nochtans doet de tuchtoverheid er goed aan te wachten met haar uitspraak indien zij in

de onmogelijkheid verkeert te bepalen of de feiten aan het betrokken personeelslid

kunnen worden aangerekend. Dit vloeit voort uit de zorgvuldigheidsbeginsel. 114

Zelfs indien de overheid dient te wachten op een definitieve uitspraak van de

strafrechter, betekent dit niet dat ze niets kan doen. Bij ernstige strafbare feiten doet de

overheid er best aan om het betrokken personeelslid voorlopig te schorsen.115 Indien de

tuchtoverheid zich onthoudt van een voorlopige schorsing, dan zal zij nog moeilijk het

opleggen van de zwaarste tuchtstraffen kunnen verantwoorden.116

68. Naast dit zorgvuldigheidsbeginsel is de tuchtoverheid ook nog gebonden aan de

redelijketermijneis. Wanneer de redelijke termijn in tuchtzaken overschreden wordt,

dan verliest de tuchtoverheid haar tuchtbevoegdheid. Dit werkt dus als een

jurisprudentiële vervaltermijn.117 De vereiste van de redelijke termijn wordt anders

ingevuld naargelang op de overheid de verplichting rust om te wachten op een

definitieve beslissing van de strafrechter, dan wel dit wachten slechts facultatief is. In dit

laatste geval mag de overheid immers niet wachten wanneer zij middels een eigen

onderzoek tot een zorgvuldig besluit kan komen118

69. Wat de politionele tuchtwet betreft rees er discussie over de draagwijdte van artikel

56 en meer bepaald over het tweede lid van deze bepaling. Men zou deze bepaling

113 E. VAN NUFFEL, “L’infraction pénale de l’agent public et sa sanction disciplinaire: L’autonomie de

l’action disciplinaire et l’incidence de la decision de juge pénal”, APT 2006, (51) 53 en I. OPDEBEEK en

A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die Keure, 2011 54-55. 114

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 58-59. 115

Zie supra 1.3.2.1. voor de voorwaarden met betrekking tot de voorlopige schorsing. 116

E. VAN NUFFEL, “L’infraction pénale de l’agent public et sa sanction disciplinaire: L’autonomie de

l’action disciplinaire et l’incidence de la decision de juge pénal”, APT 2006, (51) 54. 117

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 59. 118

E. VAN NUFFEL, “L’infraction pénale de l’agent public et sa sanction disciplinaire: L’autonomie de

l’action disciplinaire et l’incidence de la decision de juge pénal”, APT 2006, (51) 52 en 55.

Page 41: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

40

immers kunnen interpreteren als een normatieve verplichting tot schorsing van de

tuchtprocedure door de strafvordering. Het artikel 56 luidt immers:

“De betekening van het inleidend verslag aan het personeelslid moet

geschieden binnen zes maanden na de kennisneming of vaststelling

van de feiten door een bevoegde tuchtoverheid. Bij ontstentenis en

onder voorbehoud van het tweede lid, kan geen tuchtvordering meer

worden ingesteld.

In het geval dat een opsporingsonderzoek loopt of de strafvervolging

is ingesteld voor dezelfde feiten, begint die termijn te lopen de dag

dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan in kennis

gesteld wordt dat er een gerechtelijke eindbeslissing werd genomen

of dat het dossier geseponeerd is dan wel de strafvordering vervallen

is.

In alle gevallen zullen de tuchtvergrijpen die tot een lichte tuchtstraf

kunnen leiden, na vijf jaar verjaren

(…)”.

Deze discussie werd gevoed door de parlementaire toelichting bij dit artikel. Volgens de

parlementaire voorbereiding kan het principe van artikel 56, tweede lid immers geen

absolute leidraad zijn. Uit het samenlezen van de wet en de parlementaire stukken kan

men afleiden dat enkel de zorgvuldigheidsplicht bij de feitenvinding de keuze zal

bepalen.119 In deze parlementaire voorbereiding leest men onder meer:

“(…) Deze nuancering betekent evenwel niet dat de tuchtoverheid die

informatie lijdzaam moet afwachten: « le criminel ne tient donc pas

complètement le disciplinaire en état ». Zij zal de gerechtelijke

overheden regelmatig moeten bevragen naar stukken van het

gerechtelijk dossier die het aanspannen van de tuchtprocedure

119 T. DE SUTTER, “De verjaring en de redelijke termijn in het tuchtrecht van de politiediensten”, CDPK

2006, (223) 223.

Page 42: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

41

mogelijk moeten maken. Beschikt zij, op grond van een intern

onderzoek of van bekentenissen door betrokkene, reeds over

voldoende gegevens, dan zal zij zelfs zonder dralen de tuchtprocedure

aanpassen (…)”.

Dit “aanpassen” dient men te lezen als “aanvatten”. De Franstalige versie spreekt

immers van “elle diligentera sans délai la procédure disciplinaire”.120

70. Waar de Raad van State in zijn rechtspraak aanvankelijk de mening was toegedaan

dat het artikel 56, tweede lid van de tuchtwet wel degelijk voor de tuchtoverheid de

verplichting inhield om te wachten op de uitspraak van de strafrechter, 121 heeft hij het

geweer van schouder veranderd in zijn arrest Darville.122 In haar overwegingen haalt de

Raad van State aan dat:

“de tuchtoverheid op grond van deze bepaling de tuchtrechtelijke

vervolging kan uitstellen tot na de afloop van de strafrechtelijke

procedure, maar er niet toe verplicht is; dat de tuchtoverheid die,

wanneer deze het opportuun acht, gebruik maakt van de

mogelijkheid om pas een tuchtrechtelijke vervolging in te stellen na

afloop van de strafrechtelijke procedure, dient te letten op het

beginsel van de redelijke termijn; dat zij de tuchtrechtelijke vervolging

alleen mag uitstellen wanneer zij op grondslag van de

onderzoeksmiddelen waarover zij beschikt geen beoordeling kan

geven van de feiten die het personeelslid ten laste worden gelegd; dat

zij een personeelslid dat een tuchtmaatregel riskeert niet te lang in

onzekerheid mag laten verkeren aangaande zijn lot; dat de

verplichting om het dossier van het personeelslid met bekwame spoed

120 Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 19. 121

RvS 20 september 2004, nr. 135.028, Van Haandel; RvS 20 september 2004, nr. 135.030, Coudijzer en

RvS 22 november 2004, nr. 137.406, Corre. 122

RvS 20 februari 2009, nr. 190.728, Darville Dit arrest behandelt o.a. de verjaringstermijn van de

tuchtvordering. Het artikel L 1215-27 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie

(Waals Gewest) bevat een identieke bepaling als het artikel 56, eerste en tweede lid van de tuchtwet.

Page 43: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

42

te behandelen, de tuchtoverheid noodzaakt om het administratieve

onderzoek zo grondig mogelijk te voeren, zodanig dat zij, zich ervan

kan vergewissen dat het in voorkomend geval voor haar in

redelijkheid onmogelijk is om uitspraak te doen voordat de

strafrechter een definitieve beslissing genomen heeft;”.

De Raad van State heeft deze rechtspraak bevestigd in de arresten Van Haandel,123

Reners124 en Meulenbergs125 betreffende de politionele tuchtwet.

Artikel 56, tweede lid van de tuchtwet kan dus enkel ingeroepen worden wanneer het

betrokken personeelslid de feiten betwist of wanneer de overheid de feiten niet kan

bewijzen middels een intern administratief onderzoek. De tuchtoverheid zal dus het

personeelslid dienen te horen om te weten te komen hoe het zich verdedigt.126

71. Ook wanneer de tuchtoverheid legitiem wacht op de uitspraak van de strafrechter

dient zij een actieve rol te blijven spelen en moet zij op regelmatige tijdstippen navraag

doen over het verloop van het opsporingsonderzoek of van de strafvordering.127

72. In het arrest Verhaeghe128 lijkt de Raad van State evenwel een stap te ver te gaan

wanneer hij stelt dat wanneer de procureur-generaal geen toelating geeft tot inzage van

het dossier, de actieve tuchtoverheid zich dan burgerlijke partij bij de onderzoeksrechter

dient te stellen om alsnog op deze wijze een inzage te bekomen.

De Raad van State gaat hier voorbij aan het doel van het inzagerecht door middel van

een burgerlijke partijstelling. De inzage kan enkel gebruikt worden in het belang van zijn

verdediging, op voorwaarde dat het vermoeden van onschuld in acht wordt genomen,

alsook de rechten van verdediging van derden, het privéleven en de waardigheid van de

123 RvS 19 oktober 2009, nr. 197.017, Van Haandel.

124 RvS 15 maart 2010, nr. 201.862, Reners.

125 RvS 16 februari 2012, nr. 218.063, Meulenbergs.

126 G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/15 en J. NEUTS, noot onder RvS 19 oktober 2009, nr. 197.017, TBP

2010, (147) 147. 127

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 55. 128

RvS 5 april 2011, nr.212.413, Verhaeghe

Page 44: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

43

persoon.129 Het standpunt van de Raad van State dat de tuchtoverheid ertoe verplicht

zich burgerlijke partij te stellen, enkel en alleen met het oog op het verkrijgen van inzage

in het strafdossier lijkt dan ook strijdig met het doel van het inzagerecht. De vraag stelt

zich of het überhaupt kan dat een tuchtoverheid die inzage zou verkrijgen in het

strafdossier, deze inlichtingen vervolgens zou gebruiken in het kader van een andere

(tucht)procedure.130 De onderzoeksrechter kan trouwens de inzage in het dossier

weigeren indien onder andere de burgerlijke partij van geen rechtmatige

beweegredenen tot het raadplegen van het dossier doet blijken.131

1.4.2.3. Beslissingen die de tuchtoverheid binden

73. De tucht- en de strafprocedure zijn volstrekt onafhankelijk van elkaar. Dit betekent

echter niet dat de tuchtoverheid alle beslissingen van de strafrechter zomaar naast zich

neer mag leggen. De beslissing van de strafrechter over de strafvordering raakt immers

de openbare orde en heeft een gezag van gewijsde erga omnes.132 De definitieve

strafrechtelijke beslissing dringt zich aan iedereen op, dus ook aan de tuchtoverheid.

Hoewel beide procedures los van elkaar staan is de tuchtoverheid gebonden door de

vaststellingen van de strafrechter houdende het al dan niet bewezen zijn van de feiten

en de schuldbekwaamheid van het betrokken personeelslid. Bij een strafrechtelijke

veroordeling voor feiten die eveneens een tuchtfeit uitmaken dient de tuchtoverheid

deze feiten dus niet meer te bewijzen en mag zij voor het bewijs naar de strafrechtelijke

uitspraak verwijzen. Hetzelfde geldt eveneens voor de schuldbekwaamheid.133

129 Art. 61ter, §4, tweede lid Sv.

130 M. VANDENPLAS, “De burgerlijkepartijstelling als middel tot het verkrijgen van inzage in het

strafdossier” (noot onder RvS 5 april 2011, nr.212.413), NC 2012, (299) 301. 131

Art. 61ter, §3 Sv. 132

F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor Bachelors, II,

Antwerpen, Maklu, 2012, 419. 133

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 67-68 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie

bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/15-16.

Page 45: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

44

1.4.2.4. Beslissingen die de tuchtoverheid niet binden

74. De tuchtoverheid is niet gebonden door de beslissing van de strafrechter om de

betrokkene niet te veroordelen. De onafhankelijkheid van de tuchtvordering impliceert

dat bij gebreke aan een misdrijf, bijvoorbeeld door het ontbreken van het moreel

element, dezelfde feiten toch een tuchtvergrijp kunnen uitmaken.134

75. Bij een strafrechtelijke veroordeling is de tuchtoverheid weliswaar gebonden door

de vaststellingen van de strafrechter wat het bestaan van de feiten betreft, maar zij is

niet gebonden door de beoordeling ervan qua strafmaat. De zwaarte van de strafsanctie

is dus niet noodzakelijk een indicatie van de ernst van de feiten op tuchtrechtelijk vlak.

De tuchtoverheid zal er weliswaar wel rekening moeten houden. Wanneer de

strafrechter de gunst van opschorting of uitstel – al dan niet met probatie – uitspreekt,

is de tuchtoverheid er niet toe verplicht even mild op te treden. Ze zal dit echter wel in

haar beoordeling over de ernst van de feiten moeten meenemen. Bij een dergelijke

beoordeling door de rechter is het immers niet evident, maar ook niet onmogelijk om

de zwaarste tuchtstraffen op te leggen. Dat de tuchtoverheid hier wel degelijk rekening

heeft mee gehouden, moet blijken uit haar formele motivering. Hetzelfde geldt wanneer

de strafrechter slechts een lichte straf heeft opgelegd.135

1.4.2.5. Wat indien de strafrechter en de tuchtoverheid elkaar tegenspreken?

76. Wanneer de tuchtoverheid bij het opleggen van een tuchtsanctie niet heeft gewacht

op de strafrechtelijke uitspraak en later blijkt dat de feiten niet bewezen zijn of dat het

betrokken personeelslid niet schuldbekwaam is, dan komt met gezag van gewijsde vast

te staan dat de tuchtstraf geen behoorlijke feitelijke grondslag heeft en bijgevolg

onwettig is. De tuchtstraf moet dan ingetrokken worden en er moet rechtsherstel

134 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 68-69. 135

J. DE HERDT, “De invloed van de uitspraak van de strafrechter op de beoordeling van de strafmaat in

tuchtzaken” (noot onder RvS 21 december 2006, nr. 166.235), RW 2008-09, (543) 544-545.

Page 46: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

45

verleend worden. De tuchtoverheid stelt zich dan ook eventueel bloot aan een

aansprakelijkheidsvordering vanwege het personeelslid.136

77. Het betrokken personeelslid kan op drie wijzen rechtsherstel bekomen.

Ten eerste kan hij zich wenden tot de Raad van State. In de meeste gevallen zal dit

echter niet meer mogelijk zijn, daar een strafrechtelijke uitspraak enig tijd op zich kan

laten wachten en aangezien het beroep bij de Raad van State moet ingesteld worden

binnen de 60 dagen nadat de bestreden beslissing aan het personeelslid werd

betekend.137

Ten tweede kan het betrokken personeelslid zich wenden tot de burgerlijke rechtbank.

Deze kan zich steunen op het artikel 159 van de Grondwet om een tuchtstraf buiten

toepassing te verklaren. Het onderzoek van de burgerlijke rechter blijft evenwel beperkt

tot de toetsing van de beslissing aan de wettelijkheid ervan.138 In dit geval zal dit geen

problemen opleveren, daar men reeds over een vonnis of arrest van de strafrechter

beschikt. Een schadevergoeding kan dan gevorderd worden op basis van het artikel 1382

BW. Het herstel in natura kan zich bijvoorbeeld uitstrekken over de terugbetaling van de

ten onrechte ingehouden wedde bij een schorsing of de reïntegratie van het

personeelslid na het ontslag van ambtswege of de afzetting. Ook indien de tuchtsanctie

vernietigd wordt door de Raad van State kan men zich nog wenden tot de burgerlijke

rechter om een volledig rechtsherstel te bekomen.

Een derde mogelijkheid, die specifiek is aan het tuchtstatuut van de politiediensten,

bestaat erin dat het betrokken personeelslid op basis van het artikel 57bis van de

136 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 73 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij

de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H1/19. 137

Art. 4, §1, derde lid van het Besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de

rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Procedurereglement), BS 23-24

augustus 1948. 138

Cass. 10 november 1992, Arr.Cass. 1991-92, 1291.

Page 47: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

46

tuchtwet een herziening kan vragen. In het wetsontwerp tot wijziging van de tuchtwet

wordt vermeld dat139:

“De herziening laat toe om voorbij te gaan aan het definitieve karakter

van een straf teneinde de zaak opnieuw te laten onderzoeken, onder

meer wanneer een nieuw feit plaatsvindt of een element aan het licht

komt dat tot op de dag van de eindbeslissing niet gekend was door de

tuchtoverheden en van die aard is twijfel te doen ontstaan omtrent de

schuld van het gestrafte personeelslid”.

Deze procedure maakt het dus mogelijk om de zaak opnieuw te bekijken. Hiertoe die

het betrokken personeelslid wel elementen aan te brengen die eigen zijn aan de zaak

waarvoor de herziening wordt gevraagd en die op het ogenblik van de tuchtprocedure

nog niet bekend waren of nog niet beschikbaar waren.140 Het spreekt voor zich dat een

uitspraak van de strafrechter die de feiten niet bewezen acht of die het betrokken

personeelslid niet schuldbekwaam acht, een dergelijk element uitmaakt.

Indien middels de procedure tot herziening de tuchtsanctie wordt opgeheven, dan

bekomt het betrokken personeelslid ook een volledig rechtsherstel, doordat ook alle

gevolgen van de tuchtstraffen teniet worden gedaan.141

De herziening moet aangevraagd worden bij de hogere tuchtoverheid. Het is de hogere

tuchtoverheid die beslist of het verzoek al dan niet ontvankelijk is. Het betrokken

personeelslid kan om de zes jaar een nieuwe aanvraag indienen.142

De Raad van State stelt dat de mogelijkheid tot het vragen van een herziening aan de

hogere tuchtoverheid niet het karakter heeft van een georganiseerd beroep, daar:

139 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50K1173/001, 16. 140

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H9/1-2.

141

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H9/2. 142

Art. 57bis tuchtwet.

Page 48: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

47

“De procedure tot herziening is een uitzonderlijke procedure die het

bestuur de mogelijkheid biedt terug te komen op tuchtstrafbeslissingen,

ook wanneer zij definitief geworden zijn. Het is geen nieuwe

beroepsmogelijkheid tegen een opgelegde tuchtstraf maar een

procedure die volledig losstaat van de genomen eindbeslissing en

waarop enkel een beroep kan worden gedaan wanneer zich een nieuw

feit voordoet met betrekking tot de schuldvraag van de gestrafte

ambtenaar. Het indienen van een herzieningsaanvraag heeft derhalve

geen invloed op de termijn om de eindbeslissing met een

annulatieberoep te bestrijden en is ook niet relevant voor de beoordeling

van het belang bij het annulatieberoep tegen de eindbeslissing,

aangezien in de herzieningsprocedure enkel de vraag naar de schuld van

de gestrafte ambtenaar aan bod komt.”143

De Raad van State herhaalt dit standpunt in het arrest Vreys.144

78. Bij samenloop met een strafrechtelijke procedure zit de tuchtoverheid als het ware

gewrongen tussen de redelijketermijneis en het zorgvuldigheidsbeginsel. Of zoals VAN

NUFFEL het schrijft: “on le voit, même si elle est autonome, l’action de l’autorité

disciplinaire contre un agent qui est soupçonné d’un délit ou d’un crime et fait l’objet

d’une information ou de poursuites criminelles est semée d’embuches”. 145

143 RvS 8 maart 2010, nr. 201.604, De Bot.

144 RvS 23 januari 2012, nr. 217.406, Vreys.

145 E. VAN NUFFEL, “L’infraction pénale de l’agent public et sa sanction disciplinaire: L’autonomie de

l’action disciplinaire et l’incidence de la decision de juge pénal”, APT 2006, (51) 52.

Page 49: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

48

Hoofdstuk II: Naar een tuchtstatuut voor de

geïntegreerde politie

79. Naar aanleiding van de politiehervormingen van 1998 diende men eveneens werk te

maken van een nieuw en uniform tuchtstatuut voor zowel de leden van de federale als

van de lokale politiediensten. Als vrucht van deze werkzaamheden kwam men tot de

“Wet houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten”. 146

Het oorspronkelijke wetsvoorstel hiertoe,147 dat – in de context van de periode waarin

het tot stand kwam – vrij streng werd geconcipieerd, mondde uiteindelijk uit in een wet

die toch opvallend afgezwakt werd.148 Het nieuwe tuchtstatuut werd dan ook door de

tuchtoverheden – ook na en soms vooral na de diverse aanpassingen – niet steeds met

evenveel enthousiasme onthaald. Het merendeel van deze tuchtoverheden is immers de

mening toegedaan dat het huidige tuchtstatuut aanzienlijke tekortkomingen vertoont

en dat de toepassing ervan vrij complex is.

Om dit huidige tuchtstatuut van de geïntegreerde politie beter te kunnen situeren is het

interessant om ook eens kort na te gaan hoe het politioneel tuchtrecht was opgebouwd

vóór de inwerkingtreding van deze wet.

2.1. Periode vóór de politiehervorming

80. De periode vóór de politiehervorming is gekenmerkt door versnippering. Tot de

politiehervormingen had men drie reguliere politiediensten, nl. de gemeentepolitie, de

rijkswacht en de gerechtelijke politie bij de parketten. Daarnaast bestonden ook nog

drie bijzondere politiediensten, nl. de luchtvaartpolitie, de spoorwegpolitie en de

zeevaartpolitie.

146 Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 16

juni 1999. 147

Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1665/001. 148

A. COOLSAET, “Het nieuwe tuchtstatuut van de geïntegreerde politiedienst”, T.Gem., 2000, (307) 339.

Page 50: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

49

De reguliere politiediensten hadden elke hun eigen tuchtstatuut. Het tuchtstatuut

waaronder de bijzondere politiediensten ressorteerden betrof het statuut van hun

respectievelijke overheden. Zo waren de leden van de zeevaartpolitie en de leden van

de luchtvaartpolitie – behorende tot het bestuur der luchtvaart – federale ambtenaren

die onderworpen waren aan de basiswetgeving van toepassing op de federale

ambtenaren. De personeelsleden van de luchtvaartpolitie behorende tot de Regie der

luchtwegen waren dan weer onderworpen aan het specifieke statuut van de

ambtenaren van de Regie der Luchtwegen. De leden van de spoorwegpolitie tenslotte

vielen onder het specifiek statuut van het NMBS-bedieningspersoneel.149

81. De drie bijzondere politiediensten werden kort voor de politiehervormingen

evenwel geïntegreerd in de rijkswacht150 en worden verder dan ook buiten beschouwing

gelaten.

2.1.1. De gemeentepolitie

82. De gemeentepolitie was wat het tuchtstatuut betreft onderworpen aan de

bepalingen van de artikelen 281 tot en met 317 van de Nieuwe Gemeentewet.

83. De bevoegde overheden voor het opleggen van een tuchtstraf waren afhankelijk van

de aard van de opgelegde tuchtstraf en de graad waarmee het personeelslid bekleed

was de Koning, de gouverneur, de burgemeester en de gemeenteraad.151

De korpschef kon geen tuchtmaatregelen opleggen aan zijn of haar medewerkers.

84. Zonder in details te treden was zowel een georganiseerd hiërarchisch beroep, een

georganiseerd beroep bij de toezichthoudende overheid als een georganiseerd willig

beroep mogelijk.152

149 Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 126-127. 150

Wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de

spoorwegpolitie in de rijkswacht, BS 11 december 1998. 151

De bevoegde tuchtoverheden worden opgesomd in de artikelen 289 tot en met 296 van de Nieuwe

Gemeentewet.

Page 51: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

50

Ook een administratief toezicht op de tuchtmaatregelen genomen door de

gemeenteraad en de burgemeester behoorde tot de mogelijkheden.

Voor de tuchtstraffen opgelegd door de Koning en de provinciegouverneur aan de

(hoofd)commissarissen, adjunct-commissarissen, brigadecommissarissen, de hoofd- en

enige veldwachters was geen administratief toezicht mogelijk, daar deze

tuchtoverheden geen gedecentraliseerde besturen zijn. De gouverneur trad hier immers

op als een gedeconcentreerd bestuur.153

85. De Nieuwe Gemeentewet maakte het onderscheid tussen de lichte straffen ( de

waarschuwing en de berisping), de zware straffen (de inhouding van wedde, de

schorsing en de terugzetting in graad) en de maximumstraffen (het ontslag van

ambtswege en de afzetting). 154

86. Wat de termijnen betreft kon de tuchtoverheid geen tuchtrechtelijke vervolging

meer instellen zes maand na de kennisname of de vaststelling van de strafbare feiten,

tenzij een strafrechtelijke vervolging werd ingesteld. In dat laatste geval werd de termijn

van zes maand geschorst totdat de tuchtoverheid door de strafrechtelijke overheid in

kennis werd gesteld van het feit dat een onherroepelijke beslissing werd uitgesproken of

dat de zaak geseponeerd werd.155

Er was geen precieze termijn bepaald voor de eigenlijke afhandeling van de zaak156. De

tuchtoverheid werd wel geacht af te zien van vervolging indien geen uitspraak werd

152 Art. 289 – 296 Nieuwe Gemeentewet en art. 4 – 6 Decreet van 24 juli 1991 houdende regeling, voor het

Vlaamse Gewest, van het Administratief Toezicht op de handelingen betreffende tucht- en sommige

ordemaatregelen genomen ten opzichte van het gemeentepersoneel bedoeld in de nieuwe Gemeentewet, BS

29 augustus 1991. 153

Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 403. 154

Art. 283 Nieuwe Gemeentewet 155

Art. 317 Nieuwe Gemeentewet. 156

Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 372.

Page 52: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

51

gedaan binnen de twee maand na het afsluiten van het proces-verbaal van de laatste

hoorzitting, van afstand of van niet-verschijnen.157

2.1.2. De rijkswacht

87. Wat de tuchtregeling betreft was de rijkswacht onderworpen aan de Wet van 27

december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het actief

kader158. Ten gevolge van de demilitarisering van de rijkswacht bij wet van 18 juli

1991159 werd door de wet van 24 juli 1992160 in de wet van 1973 een nieuw tuchtstatuut

voor de rijkswacht ingevoegd.

88. De bevoegde overheden voor het opleggen van de tuchtstraffen betroffen al

naargelang de aard van de op te leggen sanctie: de eenheidscommandant, de

commandant van een ondereenheid, de korpscommandant, de commandant van de

rijkswacht, de Minister van Binnenlandse Zaken en de Koning. Hier hadden de

hiërarchische oversten wel degelijk een bevoegdheid tot het opleggen van tuchtstraffen.

De korpscommandant en de commandant van de rijkswacht waren bevoegd tot en met

de inhouding van bezoldiging161.

89. Een georganiseerd administratief beroep was enkel mogelijk voor de tuchtstraffen

waarschuwing en blaam en moest ingediend worden bij de commandant van de

rijkswacht De overige sancties werden in eerste en laatste aanleg opgelegd.162

157 Art. 305§1 Nieuwe Gemeentewet. De bepalingen inzake de tuchtregeling uit titel XIV van de Nieuwe

Gemeentewet zijn thans nog enkel van toepassing op het brandweerpersoneel 158

BS 25 januari 1973. 159

Wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht en van de wet van

27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het actief kader van het operationeel korps

van de rijkswacht en houdende demilitarisering van de rijkswacht, BS 26 juli 1991. 160

Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rechtstoestanden van het

personeel van het actief kader van de rijkswacht, BS 31 juli 1992. 161

Art. 24/22 en 24/23 Wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van

het actief kader, zoals gewijzigd bij Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen

betreffende de rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht 162

Art. 24/25 Wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het actief

kader, zoals gewijzigd bij Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de

rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht

Page 53: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

52

Er bestond geen administratief toezicht, daar de rijkswacht geen gedecentraliseerd

bestuur was.163

90. Wanneer de tuchtoverheid een zwaardere straf dan een blaam wenste op te leggen,

was het advies van de onderzoeksraad verplicht.164

De onderzoeksraad was een permanent orgaan op nationaal niveau en was

samengesteld uit een voorzitter, die een zittend magistraat van het Hof van Beroep was

en bijzitters paritair aangewezen uit enerzijds de representatieve syndicale organisaties

en anderzijds personeelsleden bekleed met een graad van hoger officier.165

De onderzoeksraad gaf advies over:

1° de uiteenzetting van de feiten en de eventuele tenlastelegging

hiervan aan het betrokken personeelslid;

2° de omschrijving van de feiten indien die bewezen werden geacht;

3° de voorgestelde straf.

Enkel met betrekking tot de in het punt 1 aangehaalde vaststellingen was de

tuchtoverheid gebonden.166

91. Er werd in de wet geen expliciet onderscheid gemaakt in gradaties van tuchtstraffen,

maar deze werden in de wet wel gerangschikt van licht naar zwaar. De tuchtstraffen

bestonden uit: de waarschuwing, met of zonder ongunstige vermelding; de blaam; de

inhouding van bezoldiging; de non-activiteit bij tuchtmaatregel; de tuchtrechtelijke

163 Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 403 164

Art. 24/30 Wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het actief

kader, zoals gewijzigd bij Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de

rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht 165

Art. 24/31§§ 1 en 2 Wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van

het actief kader, zoals gewijzigd bij Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen

betreffende de rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht 166

Art. 254/34 § 2 Wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het

actief kader, zoals gewijzigd bij Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de

rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht

Page 54: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

53

terugzetting in graad; de ambtshalve pensionering, al dan niet voorafgegaan door de

non-activiteit bij tuchtmaatregel en het ontslag van ambtswege.167

92. Wat de termijnen betrof verjaarden de feiten afhankelijk van de tuchtstraf die men

wou opleggen. Wanneer een waarschuwing of blaam werd opgelegd, verjaarde de

tuchtvordering zes maand na de feiten. Voor de inhouding van bezoldiging was dit 1 jaar

na de feiten en voor de overige tuchtsancties was dit 2 jaar na de vaststelling van de

feiten.168 Er werd dus een onderscheid gemaakt in verjaringstermijn al naargelang de

ernst van de feiten en een onderscheid al naargelang de feiten verjaren vanaf het

plegen van de feiten zelf of vanaf de vaststelling van deze feiten.

De verjaringstermijn werd geschorst zolang de tuchtvordering zelf geschorst werd door

de strafvordering en ze werd ook geschorst voor de duur van de afwezigheid om

gezondheidsredenen.169

De tuchtvordering diende ook binnen deze verjaringstermijnen volledig afgehandeld te

worden.170

2.1.3. De gerechtelijke politie bij de parketten

93. De basiswetgeving voor de gerechtelijke politie bij de parketten betrof de Wet van 7

april 1919 tot instelling van rechterlijke officieren en agenten bij de parketten171,

aangevuld met het kbvan 3 april 1929 tot organisatie van de openbare veiligheid.172

167 Art. 24/13 §1 Wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het

actief kader, zoals gewijzigd bij Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de

rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht 168

Art. 24/38 §1 Wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het

actief kader, zoals gewijzigd bij Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de

rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht 169

Art. 24/39 § 2, derde lid Wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel

van het actief kader, zoals gewijzigd bij Wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen

betreffende de rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht 170

Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 371-372. 171

BS 12 april 1919. 172

BS 3 mei 1929.

Page 55: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

54

94. De bevoegde overheid om de tuchtstraffen op te leggen hing af van de aard van de

op te leggen sanctie en de functie van het personeelslid. Deze overheden betroffen: de

procureur des Konings, de procureur-generaal, de Minister van Justitie en de Koning.173

De diensthoofden hadden geen enkele tuchtbevoegdheid.

95. Er bestond geen administratief toezicht, daar de gerechtelijke politie bij de

parketten geen gedecentraliseerd bestuur was.174

96. Wanneer men een personeelslid een zwaardere tuchtstraf dan de berisping met

inhouding van wedde wenste op te leggen, kon dit personeelslid vragen om gehoord te

worden door het regelingscomité. De overheid zelf was niet verplicht dit

regelingscomité te adiëren175.

Tot de taken van het regelingscomité behoorden o.a. advies verlenen in tuchtzaken

wanneer het betrokken personeelslid vroeg om gehoord te worden door dit comité.176

Het regelingscomité was samengesteld uit een voorzitter die een zetelend magistraat

was en 12 leden, waaronder 3 magistraten, 3 gerechtelijk officieren en 6 gerechtelijke

officieren of agenten al naargelang de functie van het te horen personeelslid.177

De adviezen van het regelingscomité waren niet bindend voor de tuchtoverheid.178

97. De tuchtstraffen werden niet expliciet in categorieën onderverdeeld en bestonden

uit: de berisping; de berisping met inhouding van wedde gedurende ten hoogste 8

173 Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 229-232. 174

Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 403 175

Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 442. 176

Art. 7§1 KB 3 april 1929. 177

Art. 8 KB 3 april 1929. 178

Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 250

Page 56: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

55

dagen; de schorsing met inhouding van wedde voor ten minste 8 dagen en ten hoogste

6 maanden, de terugzetting in rang; het ontslag van ambtswege en de afzetting.179

98. Er bestonden verjaringstermijnen noch afhandelingtermijnen voor de

tuchtprocedure binnen de gerechtelijke politie bij de parketten.180

2.2. Naar het huidige tuchtstatuut.

2.2.1. De voorloper

99. In 1992 besloot de ministerraad om in het kader van het project “De veiligheid van

de burger en de politie” een onderzoek te laten uitvoeren naar het tuchtrecht bij de

politiediensten. In het regeerakkoord van 1995 stond o.a. dat het tuchtstatuut van de

verschillende politiediensten zal worden geharmoniseerd.181

De vakgroep Publiek Recht van de Universiteit Gent kreeg dan van de Minister van

Binnenlandse Zaken de opdracht tot een onderzoeksproject over het tuchtrecht bij de

politiediensten.182

100. De conclusie van dit onderzoek was dat het tuchtrecht bij de politiedienst wel enige

impulsen kon gebruiken.183

De knelpunten die naar aanleiding van dit project naar voor kwamen betroffen de grote

diversiteit, wat niet te verwonderen was gezien het bestaan van diverse politiediensten

met elk hun eigen statuut. Ook de complexiteit met daaraan gekoppeld een

toenemende juridisering van het tuchtrecht, waardoor de tuchtprocedure ook steeds

179 Art. 5 lid 1 KB 3 april 1929

180 Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 368 en 373.

181

Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 15. 182

Y. HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia,

1996, 13 en Y. HAECK, Tucht bij de politiediensten, Politeia, Brussel, 1995, 5. 183

Y. HAECK, “Waarheen met het tuchtrecht bij de politiediensten?”, T.Gem. 1996, 72 en Y. HAECK, M.

CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia, 1996, 491.

Page 57: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

56

meer op een strafproces ging lijken in plaats van op een administratieve procedure was

een knelpunt, alsook het feit dat er geen regels waren om te bepalen wat nu een

tuchtfout was en welke sanctie daaraan diende gekoppeld te worden.184

2.2.2. De politiehervorming

101. Vanaf midden de jaren 80 kwam het politieapparaat wel enigszins onder vuur te

liggen. De CCC, het Heizeldrama en de raids van de bende van Nijvel toonden aan dat er

toch wel wat schortte aan de politiewerking, vooral qua communicatie, informatie-

uitwisseling en samenwerking. Een aantal maatregelen werden genomen om de werking

te verbeteren, maar men ging niet zo ver om de bestaande politiediensten samen te

smelten tot één dienst.

De kritiek die er kwam in de nasleep van de affaire Dutroux met als orgelpunt diens zeer

kortstondige ontsnapping in 1998, leidde uiteindelijk tot het Octopusakkoord,185 dat het

politielandschap grondig doorheen zou schudden.

Met de Wet van 7 december 1998186 werd komaf gemaakt met de gemeentepolitie, de

rijkswacht en de gerechtelijke politie bij de parketten om een geïntegreerde politie te

vormen gestructureerd op twee niveaus, namelijk het federale en het lokale niveau.

102. Het Octopusakkoord handelde eveneens over het tuchtstatuut. Er werd

gestipuleerd dat de tussenkomst van een onafhankelijke onderzoeksraad voor

belangrijke straffen noodzakelijk was, alsook de tussenkomst van een onafhankelijk

gemeenschappelijk beroepsorgaan voor alle politiediensten, dus los van alle

184 Y. HAECK, “Waarheen met het tuchtrecht bij de politiediensten?”, T.Gem. 1996, (72) 73-75 en Y.

HAECK, M. CROMHEECKE en P. LEFRANC, Tuchtrecht bij de politiediensten, Brussel, Politeia, 1996,

491-494. 185

Bijlagen bij het voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en van de

gerechtelijke organisatie, Parl. St. Kamer 1997-98, nr. 49K1568/002. 186

Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee

niveaus, BS 5 januari 1999.

Page 58: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

57

voogdijmechanismen, ongeacht de overheid welke de bestreden tuchtbeslissing

genomen had.187

103. Dat het tuchtstatuut bij wet zou bepaald worden werd opgenomen in artikel 139

van de Wet op de geïntegreerde politie (WGP). Dit artikel stelt dat:

“De tuchtregeling voor de politieambtenaren, voor de hulpagenten van

politie en voor het personeel van het administratief en logistiek kader

wordt bij wet bepaald. De beroepen die deze personeelsleden kunnen

instellen tegen een ordemaatregel of tegen een tuchtstraf die door de

burgemeester, de gemeenteraad, het politiecollege en de politieraad

werd getroffen, worden bij wet geregeld.”

Hieraan werd deels tegemoet gekomen met de Wet van 13 mei 1999 houdende het

tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten188 dat het

gemeenschappelijk tuchtstatuut voor de lokale en de federale politie ging regelen.

2.2.3. De totstandkoming van het nieuwe tuchtstatuut

104. Op 4 februari 1999 werd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers een

wetsvoorstel ingediend om het tuchtstatuut van de politiediensten te regelen.189

Het wetsvoorstel ging uit van een vrij streng geconcipieerde tuchtregeling 190 en was

gebaseerd op volgende krachtlijnen:191

- Een toepassingsgebied dat zich conform art. 139 WGP uitstrekt tot alle

personeelsleden van de politiediensten en de Algemene Inspectie, met

187 A. LINERS en L. VAN DOOREN, “Het nieuw tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten”, Vigiles 2001, (132) 133. 188

BS 16 juni 1999. 189

Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001. 190

A. COOLSAET, “Het nieuwe tuchtstatuut van de geïntegreerde politiedienst”, T.Gem., 2000, (307) 339. 191

Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 2-4. Zie ook: A. LINERS en L. VAN DOREN, “Het nieuw

tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten”, Vigiles 2001, 133.

Page 59: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

58

uitzondering van de personeelsleden in dienst genomen met een

arbeidsovereenkomst;

- Twee categorieën van tuchtoverheden gekoppeld aan twee categorieën van

straffen. De gewone tuchtoverheid legt de lichte tuchtstraffen op en de hogere

tuchtoverheid legt de zware tuchtstraffen op;

- Alle tuchtstraffen kunnen het voorwerp uitmaken van een annulatieberoep bij

de Raad van State. Er wordt niet voorzien in een georganiseerd beroep of in een

administratief toezicht;

- De toekenning van een reële tuchtbevoegdheid aan de functionele meerderen;

- Een evocatierecht voor de hogere tuchtoverheden, dat een eenvormige

toepassing van het tuchtrecht mogelijk moet maken;

- Een snelle procedure, vooral voor de lichte tuchtstraffen;

- Het beogen van een werkzame procedure met oog voor de rechten van

verdediging;

- De tussenkomst van een onafhankelijke tuchtraad, die voorgezeten wordt door

een magistraat;

- Een adviesbevoegdheid voor betrokken overheden die geen tuchtbevoegdheid

hebben.

105. De inspiratie voor het wetsvoorstel werd onder meer gehaald uit het reeds vermeld

onderzoek gevoerd door de vakgroep Publiek Recht van de Gentse Universiteit en uit

lessen getrokken naar aanleiding van enkele grote tuchtdossiers die de media haalden

en waaruit bleek dat het tuchtrecht te log was en soms zelfs onwerkzaam was.

106. De achterliggende filosofie van het wetsvoorstel was dat elke tuchtstraf uiteraard

de bedoeling heeft tot straffen, maar dat in de eerste plaats de verbetering van de

ambtsuitoefening en de dienstverlening beoogd worden. De tuchtregeling werd hierin

Page 60: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

59

gezien als wezenlijk deel van het personeelsmanagement en houdt beleidsaspecten en

beleidskeuzes in.192

107. Zonder exhaustief te willen zijn bleek het strenge karakter onder meer uit volgende

artikelen van het wetsvoorstel:

- Art. 4. Het gamma tuchtstraffen dat ter beschikking werd gesteld van de lagere

tuchtoverheid met o.a. de inhouding van wedde en de schorsing bij

tuchtmaatregel van ten hoogste 15 dagen;

- Art. 11. Een verlies van 50% van de nettowedde bij schorsing;

- Art. 12. De terugzetting in weddeschaal, waarbij het personeelslid gedurende 4

opeenvolgende jaren dezelfde weddenschaal behoudt;

- Art. 16. Wanneer een personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt zelf om

zijn ontslag vraagt, heeft dit dezelfde gevolgen als het ontslag van ambtswege;

met zelfs de mogelijkheid om de tuchtprocedure tot afzetting verder te zetten;

- Art. 25. Het personeelslid dient loyaal mee te werken aan de tuchtprocedure,

ook al is hij er zelf het voorwerp van;

- Art. 54. Bindend advies van de Tuchtraad wat de uiteenzetting van de feiten en

de toerekenbaarheid betreft, maar vooral de onmogelijkheid voor de

tuchtoverheid om een lichtere straf op te leggen dan deze voorgesteld door de

Tuchtraad.

108. Dat de materie als belangrijk werd aanzien werd met zoveel woorden geschreven

in de motivatie tot het bekomen van een spoedeisend advies van de afdeling wetgeving

van de Raad van State:

192 Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 1-2 en 5.

Page 61: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

60

“De hoogdringendheid is gemotiveerd door het feit dat de Kamer zich zo

snel mogelijk over betreffend voorstel wenst uit te spreken, gezien het

belang van deze materie”.193

2.2.4. Aanpassingen/afzwakkingen van het tuchtstatuut

109. In zijn advies had de Raad van State kritiek geuit op bepaalde artikelen van het

wetsvoorstel. Zo werd onder andere het artikel 16 in strijd bevonden met het

vermoeden van onschuld, werd het artikel 25 in strijd bevonden met de rechten van

verdediging en zag de Raad niet in hoe men kon verantwoorden dat overeenkomstig

artikel 54 een hogere tuchtoverheid geen lichtere straf kon opleggen dan voorgesteld

door de Tuchtraad, maar wel een zwaardere straf.194

De besprekingen over het wetsontwerp leidden uiteindelijk naar de Wet van 13 mei

1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, maar

de wet was reeds een mildere versie van het wetsvoorstel.

Zo werd bijvoorbeeld het artikel 16 van het wetsontwerp na een amendement van de

regering in de commissie opgeheven en dus niet opgenomen in de uiteindelijke wet.195

Ook het weddeverlies in geval van schorsing werd in de wet drastisch teruggeschroefd.

Van de oorspronkelijke 50% nettoverlies, bleef er slechts 25% brutoverlies over

gedurende de eerste 15 dagen en 40% brutowedde vanaf de 16de dag. Ook de

terugzetting in weddeschaal gold maar voor 2 jaar in plaats van voor de oorspronkelijk

voorziene 4 jaar.196

193 Advies van de Raad van State houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/002, 1. 194

Advies van de Raad van State houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/002, 4-5 en 7. 195

Verslag namens de tijdelijke commissie belast met het onderzoek van het wetsvoorstel tot organisatie

van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, Parl.St. Kamer 1997-98, nr.

49K1965/006, 11. 196

Verslag namens de tijdelijke commissie belast met het onderzoek van het wetsvoorstel tot organisatie

van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, Parl.St. Kamer 1997-98, nr.

49K1965/006, 10-11.

Page 62: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

61

110. Daarenboven vernietigde het Arbitragehof, thans Grondwettelijk Hof, in zijn arrest

van 25 januari 2001 nog volgende artikelen van de tuchtwet:197

- Art. 25, in de mate de bepalingen sloegen op de betrokkene die voorwerp was of

voorwerp zou kunnen zijn van een tuchtonderzoek;

- Art. 53, tweede zin, de mogelijkheid van de Tuchtraad om geen advies te

verstrekken;

- Art. 54, het verbod voor de hogere tuchtoverheid om een lagere tuchtstraf uit te

spreken dan het voorstel van de tuchtraad.

111. Komt daarbij dat deze wettekst niet onderhandeld was geweest met de

representatieve vakbonden, zodat toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken, Antoine

Duquesne, voorstander was om deze wettekst nog fundamenteel te wijzigen na een

dergelijk overleg.198

Onder meer via de invloed van de vakbonden werden nog diverse wijzigingen

aangebracht aan de wettekst. Zonder opnieuw exhaustief te willen zijn werden o.a.

volgende aanpassingen verricht199:

- De inhouding van wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel van ten hoogste 15

dagen verdwijnen uit het gamma van de lagere tuchtstraffen. Enkel de blaam en

de waarschuwing blijven over;

- De schorsing bij tuchtmaatregel heeft zolang zij duurt nog slechts een verlies van

25% van de brutowedde tot gevolg;

- Men moet enkel loyaal meewerken aan tuchtonderzoeken wanneer men er niet

het voorwerp van is of kan van zijn;

197 Arbitragehof 25 januari 2001, nr. 4/2001.

198 A. LINERS en L. VAN DOREN, “Het nieuw tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten”, Vigiles 2001, (132) 133. 199

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50K1173/001.

Page 63: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

62

- Geen bindend advies meer door de Tuchtraad. De hogere tuchtoverheid kan

afwijken van het advies van de Tuchtraad mits motivering. Ze kan dus ook lagere

straffen opleggen.

112. Na de wijziging van de tuchtwet bij wet van 31 mei 2001200, waarbij bovenstaande

aanpassingen aan de tuchtwet aangebracht werden, bleef er uiteindelijk niet veel meer

over van het oorspronkelijk streng geconcipieerde wetsvoorstel.

200 Wet van 31 mei 2001 tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten en van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een

geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 19 juni 2001.

Page 64: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

63

Hoofdstuk III: Knelpunten in het huidige

tuchtstatuut

113. Alvorens naar de knelpunten te kijken is het nuttig om een beeld te krijgen over het

aantal opgelegde tuchtstraffen in verhouding tot het aantal onder toepassing van de

tuchtwet vallende personeelsleden van de geïntegreerde politie.

Onderstaande tabel geeft het aantal opgelegde tuchtstraffen weer voor de periode 2004

– 2010.201 Deze cijfers worden ook nog eens gedifferentieerd op basis van de eenheid –

lokale of federale politie – waartoe het personeelslid behoort.

JAAR 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Federale Politie 228 166 193 185 146 147 126

Lokale Politie 509 521 593 594 636 475 525

TOTAAL 737 687 786 779 782 622 651

In totaal werken ongeveer 46500 statutaire personeelsleden binnen de geïntegreerde

politie. Van het totaal aantal statutaire personeelsleden is ongeveer 14800 werkzaam bij

de federale politie en 31700 bij de lokale politie.202

Per honderd personeelsleden geeft dit volgend beeld:

JAAR 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Federale Politie 1,54 1,12 1,.30 1,25 0,99 0,99 0,85

Lokale Politie 1,61 1,64 1,87 1,87 2,01 1,50 1,66

TOTAAL 1,58 1,48 1,69 1,68 1,68 1,.34 1,40

201 Afhankelijk van de bron die men gebruikt, kunnen de cijfers onderling wat verschillen. De cijfers die

hier gebruikt worden komen van de tuchtraad. Artikel 65bis van de tuchtwet legt immers volgende

verplichting op: “Elke tuchtbeslissing moet door de tuchtoverheid die ze heeft uitgesproken, aan de

tuchtraad overgezonden worden”. We konden niet beschikken over de cijfers voor de jaren 2011 en 2012,

maar niets wijst er op dat er echt significante verschillen zouden opduiken. 202

Ook deze cijfers zijn afkomstig van de tuchtraad.

Page 65: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

64

114. Uit de cijfers blijkt dus duidelijk dat er niet veel tuchtsancties worden opgelegd, of

om het met PYL te zeggen:

“Het is ook juist dat er (te) weinig tuchtprocedures gevoerd worden;

optimisten menen daaruit op te maken dat alles goed gaat met het

gedrag van de politieambtenaren, pessimisten zien hierin het bewijs

dat sommige tuchtoverheden niet veel zin hebben om

tuchtprocedures toe te passen of moeilijkheden ondervinden bij dat

laatste.”203

PYL geeft aan dat de pessimisten gelijk hebben.204 De oorzaak is volgens hem niet zozeer

te vinden in de complexiteit van de procedure, maar eerder in een onvoldoende kennis

van de wetgeving en een gebrek aan capaciteit en expertise om deze toe te passen.205

Andere auteurs geven een meer genuanceerd beeld en leggen de oorzaak van die

geringe toepassing ook gedeeltelijk bij de complexiteit van de procedure en bij lacunes

in de wet. Deze tweede, genuanceerde hypothese lijkt dichter te ligger bij de realiteit.

Enerzijds kan de tuchtwet zeker een paar aanpassingen gebruiken of moet deze zelfs,

volgens de aanbevelingen van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten,

herschreven worden.206 Anderzijds kan men echter eveneens stellen dat sommige

tuchtoverheden toch ook wel iets zorgvuldiger dienen om te gaan met bepaalde

procedurele aspecten en met de beginselen van behoorlijk bestuur.

203 G. PYL, “Het zijn niet zozeer de agenten die winnen, maar eerder de (tucht)overheden die verliezen.

Beschouwingen bij recente tuchtprocedures ten aanzien van leden van het politiepersoneel”, Vigiles 2009,

(97) 97-98. 204

Hij doet dit op basis van een enquête uitgevoerd door de FOD Binnenlandse Zaken in 2006. De

resultaten van deze enquête zijn vervat in de werken: X., Discipine à la police: essai de démystification,

FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, 146p en X., Tucht in een politieomgeving: een aanzet tot

verduidelijking, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, 128p. 205

G. PYL, “Het zijn niet zozeer de agenten die winnen, maar eerder de (tucht)overheden die verliezen.

Beschouwingen bij recente tuchtprocedures ten aanzien van leden van het politiepersoneel”, Vigiles 2009,

(97) 98. 206

W. PEETERS en W. MAHIEU, Tuchtbeleid van de politiediensten (2001-2005), Brussel, Politeia, 2006,

77.

Page 66: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

65

115. In 2006 werd een verkennend onderzoek uitgevoerd door de Directie Politiebeheer

van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie van de FOD Binnenlandse Zaken. 207

Dit onderzoek peilde naar de ondersteuningsbehoeften inzake tucht bij de toen 196

Belgische lokale politiezones. De onmiddellijke aanzet tot deze studie was te vinden in

de jaarverslagen 2004 en 2005 van de Tuchtraad. Hieruit bleek immers dat niet minder

dan 123 politiezones geen enkele tuchtstraf hadden meegedeeld aan de Tuchtraad.

116. Op de vraag of de politiezones problemen ondervonden bij het toepassen van de

Tuchtwet werd geantwoord als weergeven in onderstaande tabel:

Antwoorden

Type PZ

(naar personeelsleden)

Aantal

respondenten

Altijd Vaak Soms Nooit Geen

antwoord

Cat. 1 (minder dan 75) 36 6 16 11 2 1

Cat. 2 (van 75 tot 150) 73 8 17 45 0 3

Cat. 3 (van 150 tot 300) 15 0 4 11 0 0

Cat. 4 (van 300 tot 600) 9 1 0 8 0 0

Cat. 5 (meer dan 600) 6 0 2 4 0 0

TOTAAL 139 15 39 79 2 4

De cijfers geven dus de pessimisten gelijk wanneer deze zeggen dat sommige tuchtoverheden

weinig zin hebben om tuchtprocedures toe te passen of hierbij moeilijkheden ondervinden.

117. Wanneer dan dieper ingegaan naar de aard van de problemen waarmee ze te kampen

hadden werd onderstaand beeld verkregen:

207 De onderstaande resultaten zijn gebaseerd op het werk X., Tucht in een politieomgeving: een aanzet tot

verduidelijking, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, 128p en X., Discipline à la police: essai de

démystification, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, 146p en op de powerpointpresentatie welke terug te

vinden is via de link:

https://besafe.ibz.be/nl/Politie/04_politiebeheer_gestion_policiere/03_Discipline_Tucht/Documents/news01

92nl.ppt (geconsulteerd op 25 maart 2013)

Page 67: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

66

118. De complexiteit van de procedure is dus goed voor 34% van de problemen. De

oorzaak van de complexiteit was volgens de respondenten te vinden in onder andere:

de termijnen; de kwalificatie van tuchtfeiten; het parallelle verloop van de gerechtelijke

en de tuchtonderzoeken; de werking van de politiecollege; coördinatieproblemen

tussen de tuchtoverheid, de dienst belast met de tuchtprocedure en de voorafgaande

onderzoeker en het gebrek aan uitwerking van de lichte tuchtstraffen.

119. Daarnaast werd ook aangegeven dat het gebrek aan expertise een probleem

vormt. Dit heeft vooral te maken met de interpretatie van wat nu eigenlijk tuchtfeiten

zijn en hoe de strafmaat bepaald dient te worden. Beide samen zijn van goed voor 40%

van de problemen.

120. De complexiteit van de procedure en het gebrek aan expertise vormen dus 74% van

de problemen.

121. De meest gehoorde kritiek is dan ook dat de tuchtprocedure te zwaar of te log is.

Daarenboven is het in de ogen van menig korpschef onmogelijk om via de

tuchtprocedure een lik op stuk beleid te voeren, zodat het tuchtrecht ook niet wordt

oorzaak van de problemen

34%

14% 25%

15%

12% complexiteit procedure

gebrek aan personeel

Gebrek expertise in de interpretatie gebrek expertise appreciatie strafmaat andere redenen

Page 68: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

67

aanzien als het sluitstuk van een ‘human ressources’ beleid. Dit vloeit voort uit het

gegeven dat het soms lang duurt vooraleer een tuchtstraf kan worden opgelegd, voor

zover deze al de procedure overleeft. Hierin schuilt dan ook het gevaar dat de

korpschefs een alternatief bestraffingssysteem gaan ontwikkelen met het opleggen van

verdoken sancties tot gevolg. Een dergelijk systeem is zeker geen goede zaak voor het

betrokken personeelslid, daar er hier minder of zelfs geen ruimte zal zijn voor het

waarborgen van de rechten van verdediging. Het toepassen van dergelijk alternatief

systeem is ook op het gevaar af dat de geloofwaardigheid van de korpsleiding wordt

ondermijnd, daar de reactie op echt laakbaar gedrag niet kan vervangen worden door

maatregelen die het betrokken personeelslid niet op een formele wijze bestraffen.208

122. Hieronder worden de voornaamste knelpunten in verband met de tuchtprocedure

besproken. Deze knelpunten zijn niet enkel geselecteerd op basis van bovenstaand

verkennend onderzoek, maar ook op basis van de in de materie gespecialiseerde

literatuur, de rechtspraak van de Raad van State en de jaarverslagen van de Algemene

Inspectie van de federale en lokale politie.

3.1. De tuchtvergrijpen

123. Op vlak van de tuchtvergrijpen doen zich twee problemen voor. In eerste instantie

dient de tuchtoverheid te oordelen of de feiten die ten laste gelegd worden van het

personeelslid al dan niet een tuchtvergrijp vormen, waarbij de vraag rijst op wat de

tuchtoverheid zich gaat stoelen om bepaalde feiten of gedragingen in aanmerkingen te

nemen als tuchtfeiten. Eens dit vaststaat moet de tuchtoverheid die feiten gaan vertalen

naar tuchtvergrijpen, of met andere woorden, bij politieambtenaren zal de

tuchtoverheid moeten aangeven waarom die bepaalde gedraging of waarom dat

bepaald feit nu een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt of van die aard is om

de waardigheid van het ambt in het gedrang te brengen.

208 G. COCKX, “Wegwijs in de tuchtprocedure”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel, Politeia,

2004, (45 ) 45-46 en 48.

Page 69: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

68

3.1.1. Welke handelingen of gedragingen komen in aanmerking?

124. Het feitelijk of het materieel element vormt een eerste objectieve voorwaarde voor

het bestaan van een tuchtrechtelijk strafbaar feit. Op zich is dit echter nog niet

voldoende. De feiten moeten precies omschreven worden, zodat het niet volstaat om

deze in algemene termen weer te geven. Deze duidelijke omschrijving van de concrete

handelingen houdt in dat er onder meer een antwoord gegeven dient te worden op

vragen zoals: waar speelden de feiten zich af en wanneer, hoe zijn deze feiten tot stand

gekomen,… Daarnaast moet het bestaan van die feiten uiteraard ook afdoende bewezen

worden op basis van bewijsmiddelen die van aard zijn dat zij die feiten in rechte of naar

redelijkheid beschouwd kunnen bewijzen.209

125. In het tuchtrecht ontbreekt een precieze, exhaustieve lijst van alle mogelijke

tuchtfeiten210. In tegenstelling tot het strafrecht laat het tuchtrecht de bestraffing toe

van handelingen zonder dat deze door een norm expliciet werden strafbaar gesteld. 211

Dit geeft de tuchtoverheid uiteraard een grote discretionaire bevoegdheid. De

tuchtoverheid zal de feiten echter steeds in concreto moet beoordelen. Zo zal ze

rekening dienen te houden met onder meer de functie van het betrokken personeelslid

in de organisatie en met fundamentele rechten en vrijheden die in het geding zijn. Deze

grondrechten, waaronder bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van

vereniging behoren , gelden immers ook voor ambtenaren, zodat de beperkingen ervan

ten opzichte van ambtenaren slechts mogelijk zijn indien deze vastgelegd zijn in de

wetgeving en/of in internationale verdragen.212 Om tot het besluit te komen dat de

feiten een tuchtvergrijp kunnen uitmaken zal de tuchtoverheid zich wel dikwijls baseren

209 A. BERTOUILLE en F. KOEKELBERG, De tuchtregeling van het gemeentepersoneel en de leden van

de politiediensten, Heule, UGA, 2004, 26. 210

Zie ook 1.4.1.3. 211

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 139-140 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie

bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H4/1. 212

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H4/2.

Page 70: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

69

op bronnen zoals: de wet op het politieambt,213 de wet tot organisatie van een

geïntegreerde politiedienst,214 het MAMMOET-besluit215 en de deontologische code.216

126. Daarenboven moeten deze welomschreven en bewezen feiten ook nog

toegerekend kunnen worden aan het personeelslid. Gezien de tuchtoverheid met

tuchtsancties het betrokken personeelslid wil bestraffen voor een schuldig gedrag of

tekortkoming, is de schuld van het personeelslid dan ook een essentieel bestanddeel

van het tuchtvergrijp. Zonder schuld kan er geen tuchtstraf worden opgelegd217.

Evenwel wordt een bijzonder opzet niet vereist218. Het tuchtrecht maakt geen

onderscheid tussen opzettelijke of onopzettelijke fouten en zelfs de lichtste fouten

kunnen in aanmerking worden genomen voor het opleggen van een tuchtsanctie.219

Evenmin wordt vereist dat met de gedraging of de handeling schade wordt berokkend of

dat men deze wou toebrengen.220 Toch zullen de feiten niet aan het personeelslid

toegerekend kunnen worden en zal er dus geen sprake zijn van een tuchtvergrijp indien

deze te wijten zijn aan de gezondheidstoestand van het personeelslid op het ogenblik

van de feiten.221 Dit kan het geval zijn wanneer het betrokken personeelslid lijdt aan

kleptomanie.222 Dit is ook het geval wanneer de feiten kunnen toegeschreven worden

aan een karakteriële disfunctie of de onbekwaamheid van het personeelslid. Zij zijn

immers niet het gevolg van een schuldig gedrag.223 Evenwel is de grens tussen wat nu

als schuldig gedrag of als karakteriële disfunctie moet beschouwd worden moeilijk te

213 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992

214 Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee

niveaus, BS 5 januari 1999 215

KB van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, BS 31

maart 2001 216

KB van 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten, BS 30

mei 2006. 217

RvS 26 juni 2008, nr. 188.151, X. 218

RvS 21 februari 2000, nr. 85.426, Baetens 219

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 7. 220

RvS 21 februari 2000, nr. 85.426, Baetens. 221

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 140-145. 222

RvS 12 december 1990, nr. 35.987, Rome. 223

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H4/10.

Page 71: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

70

trekken.224 Al Evenmin kunnen feiten die de wijten zijn aan problemen van

organisatorische aard225 en aan onwetendheid, zeker wanneer deze onwetendheid het

gevolg is van het niet ter kennis brengen van de richtlijnen aan het personeel226, niet

toegerekend worden aan het personeelslid.227

127. Dikwijls zal de tuchtoverheid een voorafgaand onderzoek bevelen om uitsluitsel te

krijgen of de gedragingen of handelingen in aanmerking kunnen komen om al dan niet

een inleidend verslag op te stellen. Zij is daar echter niet toe verplicht, tenzij in de

gevallen van artikel 26 van de tuchtwet waarbij de tuchtoverheden kennis krijgen van

bepaalde overheden van mogelijke tuchtvergrijpen.228

128. Wanneer aan het bovenstaande allemaal voldaan is, dan dient de tuchtoverheid

nog na te gaan of de feiten niet verjaard zijn, of ze niet reeds tuchtrechtelijk gestraft

werden of reeds op een andere wijze afgehandeld werden, zoals door een regeling in

der minne of een beslissing om niet tuchtrechtelijk te vervolgen.229

3.1.2. De vertaling van handelingen en gedragingen naar tuchtvergrijpen

128. De vertaling van handelingen en gedragingen naar tuchtvergrijpen noemt men ook

wel de tuchtrechtelijke kwalificatie van de feiten. De te sanctioneren feiten moeten met

andere woorden van tuchtrechtelijke aard zijn, zij moeten dus bestaan in een inbreuk op

een norm die de werking van de instelling beheerst.230

224 Zie ook 1.3.1.

225 RvS 24 oktober 2008, nr. 187.333, Franssens.

226 RvS 23 oktober 2009, nr. 197.221, Paradowski.

227 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 148. 228

Tot deze overheden behoren onder andere de Minister van Binnenlandse zaken en van Justitie, de

provinciegouverneur en de burgemeester, de gerechtelijke overheden, de voorzitter van het Comité P en de

Inspecteur-Generaal van de federale en van de lokale politie,… 229

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 7 en G. PYL en A. LINERS, Tucht

& Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl,

H4/4. 230

A. BERTOUILLE en F. KOEKELBERG, De tuchtregeling van het gemeentepersoneel en de leden van

de politiediensten, Heule, UGA, 2004, 29-30..

Page 72: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

71

129. Volgens de jaarverslagen van de Algemene Inspectie is de kwalificatie van de

tuchtinbreuken een vaak terugkerend probleem. Dit houdt enigszins ook verband met

de discretionaire bevoegdheid waarover de tuchtoverheden genieten bij het

kwalificeren van de feiten als een inbreuk op tuchtvlak.

130. Uit de definitie die wordt geven in artikel 3 van de tuchtwet kan men afleiden dat

het bij tuchtvergrijpen gaat om elke handeling of gedraging, zelfs buiten de uitoefening

van het ambt, die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt of die van aard is

de waardigheid van het ambt in het gedrang te brengen.

Het volstaat echter niet om te zeggen dat er een tekortkoming is aan de beroepsplichten

of dat de waardigheid van het ambt geschonden is, er moet bovendien ook worden

gepreciseerd waaruit deze tekortkoming of schending bestaat, dus waarom een

bepaalde gedraging of handeling onder de toepassing van de definitie valt. Men moet

verwijzen naar een wettelijke of reglementaire bepaling, naar een dienstorder of enig

ander document waaruit duidelijk de verplichtingen, de taken en de opdrachten van het

personeelslid blijken.231

Het op basis van het vastgestelde gedrag of de vastgestelde handeling aangeven waaruit

de tekortkoming aan de beroepsplichten of de schending van de waardigheid van het

ambt bestaat, in combinatie met het aanduiden van de overtreding of de schending van

een wettelijke, reglementaire of interne norm laten toe de rechten van verdediging ten

volle te benutten. Op deze wijze geeft de tuchtoverheid immers duidelijk aan wat de

aanleiding was tot het opstarten van een tuchtprocedure, terwijl het personeelslid

duidelijk weet wat hem nu precies ten laste gelegd wordt.232

Het is dus duidelijk dat de tuchtoverheid de feiten die zij tuchtrechtelijk wenst te

sanctioneren eerst zal moet kwalificeren als tuchtvergrijpen. De tuchtoverheid zal dus

moeten aangeven welke feiten er ten laste worden gelegd, zal daarbij deze feiten

231 Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2006, Brussel, AIG, 2007, 55.

232 Jaarverslagen Algemene Inspectie 2008, 2009 en 2010, respectievelijk pagina 30, 44 en 31.

Page 73: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

72

dienen te vertalen naar tekortkomingen aan de beroepsplichten en/of schendingen van

de waardigheid van het ambt en moeten motiveren waarom ze het gekwalificeerde

tuchtvergrijp uitmaken.233 Iedere bestuurshandeling, waaronder ook de tuchtsanctie

behoort, moet immers steunen op motieven waarvan het feitelijk bestaan naar behoren

bewezen is en die in redelijkheid aanvaardbaar zijn.234 Indien de feiten voor de Raad van

State betwist worden, dan zal deze zonder zich in de plaats te stellen van de

tuchtoverheid, nagaan of de feiten wel werkelijk bestaan. De Raad van State zal nagaan

of de tuchtoverheid naar recht en redelijkheid tot de voorstelling van de feiten is

gekomen.235 Zo zal de Raad van State de beslissing van de tuchtoverheid vernietigen

wanneer hij vaststelt dat de tuchtoverheid het tuchtrechtelijk karakter van de

handelingen of gedragingen niet voldoende heeft geanalyseerd of wanneer zij nalaat

expliciet aan te geven waarom deze handelingen of gedragingen een tuchtvergrijp

uitmaken overeenkomstig artikel 3 van de tuchtwet.236

131. Ook een door de strafrechter bewezen en toerekenbare strafrechtelijke inbreuk zal

dus niet automatisch een tuchtvergrijp uitmaken in hoofde van de ambtenaar die ze

gepleegd heeft. De tuchtoverheid zal nog moeten aangeven waarom dit ook een

tekortkoming aan de beroepsplichten is of een gedraging betreft die van aard is om de

waardigheid van het ambt in het gedrang te kunnen brengen.237

3.1.2.1 Wat met beoordelingsfouten?

132. Bij de wijziging van de tuchtwet in 2001 had men initieel voorgesteld om het artikel

3 van de tuchtwet uit te breiden met een tweede lid dat zou luiden:

233 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 6.

234 Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, BS 12

september 1991. 235

G. DEBERSAQUES, “Over het bewijs van tuchtfeiten, overmacht en niet-ondertekening van het proces-

verbaal van verhoor” (noot onder RvS 12 oktober 1992, nr. 40.711), TGEM 1995, (124) 125. 236

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 6. 237

Zie ook 1.4.1.5.

Page 74: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

73

“De evaluatie- en beoordelingsfouten zijn echter geen tuchtvergrijpen

en mogen geen aanleiding geven tot een tuchtstraf”238

In haar advies stelt de afdeling wetgeving van de Raad van State hierover het

volgende:

“Het spreekt vanzelf dat niet elke evaluatie- of beoordelingsfout een

tuchtvergrijp vormt, vooral wanneer het lid van de politiedienst op

het terrein snel moet handelen. Er zijn echter gevallen waarin het

tuchtvergrijp bepaaldelijk bestaat in een slechte evaluatie of

beoordeling van de situatie. Zo wordt bijvoorbeeld in artikel 132 van

de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde

politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bepaald dat het

personeelslid, zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt, elke

gedraging vermijdt die het vervullen van de ambtsplichten in de weg

kan staan of met de waardigheid van het ambt strijdig is. Er kan

worden aangenomen dat een aantal schendingen van deze bepaling

te wijten zal zijn aan een slechte beoordeling van hetgeen ter wille

van de waardigheid van het ambt behoort te worden nagelaten.

Overigens kunnen herhaalde evaluatie- en beoordelingsfouten het

gevolg zijn van een nonchalante houding en daardoor een

tuchtvergrijp vormen.

Artikel 3 van de wet van 13 mei 1999 behoeft niet te worden

aangevuld om de bezorgdheid van de stellers van het ontwerp te

ondervangen. Een beoordelingsfout is niet noodzakelijk een

tuchtvergrijp.”239

238 Voorontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50K1173/001, 20 239

Advies van de Raad van State bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende

het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50K1173/001,

35-36.

Page 75: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

74

133. Het advies van de Raad van State indachtig, werd de uitbreiding van artikel 3

uiteindelijk niet aangenomen.

134. In een arrest van 2010 stelt de Raad van State het volgende over de beoordelingen

van de beoordelingsfouten :

“De tuchtoverheid beoordeelt discretionair of zij beoordelingsfouten

van haar ambtenaren als tuchtrechtelijk strafbare vergrijpen

aanmerkt. De Raad van State beschikt ter zake slechts over een

marginaal toetsingsrecht. Te dezen blijkt uit de motieven van het

bestreden besluit duidelijk waarom de burgemeester het advies van

de tuchtraad niet volgt. Die beoordeling steunt op concrete gegevens

uit het dossier, waarvan de verzoeker de onjuistheid niet bewijst. De

uiteenzetting is coherent en laat niet toe te besluiten dat de

burgemeester de grenzen van zijn discretionaire

beoordelingsbevoegdheid te buiten zou zijn gegaan”.240

De tuchtoverheid beschikt dus over een discretionaire bevoegdheid om te oordelen of

beoordelingsfouten al dan niet tuchtvergrijpen zijn. Deze beoordeling moet steunen op

concrete gegevens uit het dossier en de uiteenzetting moet coherent zijn.

De tuchtoverheid moet dus eigenlijk van oordeel zijn dat de beoordelingsfout wel

degelijk een beroepsfout uitmaakt. Hiervoor kan zij zich beroepen op het bonus pater

familias principe, namelijk hoe zou een normaal voorzichtig personeelslid van dezelfde

graad, bekleed met dezelfde verantwoordelijkheden en geplaatst in dezelfde concrete

omstandigheden hier hebben gehandeld.241

240 RvS 23 februari 2010, nr. 201.131, Van Kemzeke.

241 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 8-9.

Page 76: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

75

3.2. De tuchtoverheden

135. Het merendeel van de problemen met betrekking tot de tuchtoverheden situeren

zich binnen de lokale politie. Dit heeft enerzijds te maken met de beperkte bevoegdheid

die de korpschef van de lokale politie heeft om tuchtsancties op te leggen en anderzijds

met de specifieke situatie van de lokale politie in haar relatie met de lokale bestuurlijke

overheid als hogere tuchtoverheid.

136. Verder kan het verloop van de personeelsleden tussen de verschillende

politiediensten eveneens voor verwarring zorgen betreffende de bevoegdheid van de

tuchtoverheden.

3.2.1. De bevoegde tuchtoverheden

137. Artikel 19 en artikel 20 van de tuchtwet bepalen respectievelijk de gewone en de

hogere tuchtoverheid. De gewone tuchtoverheid legt de lichte tuchtstraffen op, terwijl

de hogere tuchtoverheid zowel de lichte als de zware tuchtstraffen kan opleggen.242 De

hogere tuchtoverheid betreft geen beroepsinstantie tegen de beslissingen van de

gewone tuchtoverheid, maar kan wel in de door de wet bepaalde gevallen en vooraleer

de gewone tuchtoverheid een uitspraak heeft gedaan de zaak naar zich toetrekken en

voortzetten.243

138. Wat de bevoegde tuchtoverheden betreft worden enkel de tuchtoverheden van de

lokale en de federale politie besproken. De Algemene Inspectie maakt immers geen deel

uit van de politiediensten, maar staat onder het rechtstreekse gezag van de Minister van

Binnenlandse Zaken of de Minister van Justitie, naargelang de plichten die zij vervult.

Ook het Comité P maakt geen deel uit van de politiediensten, maar treedt onafhankelijk

en neutraal op ten behoeve van de wetgevende macht om deze bij te staan in haar

242 Art. 17 tuchtwet.

243 Art. 18 tuchtwet. Dit kan slechts in volgende twee gevallen: wanneer de gewone tuchtoverheid zich

kennelijk in de materiële onmogelijkheid bevindt om een beslissing uit te spreken binnen een redelijke

termijn of wanneer duidelijk blijkt dat, door hun aard en hun ernst, de constitutieve elementen van de zaak

een tuchtvergrijp kunnen inhouden dat aanleiding kan geven tot een zware tuchtstraf.

Page 77: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

76

toezicht op de uitvoerende macht. Dit neemt niet weg dat de leden van de

politiediensten onder bepaalde voorwaarden deze twee diensten kunnen vervoegen en

dus onder hun respectievelijke tuchtorganen kunnen vallen.

139. Welke overheid bevoegd is om een tuchtstraf op te leggen hangt af van de graad

van het betrokken personeelslid en van de strafmaat.

Schematisch voorgesteld geeft dit volgend beeld

Gewone tuchtoverheid

Lokale politie Federale Politie

Personeelscategorie Tuchtoverheid Personeelscategorie Tuchtoverheid

Agenten

Inspecteurs

Hoofdinspecteurs

Calog niet niv. A

Korpschef

Agenten

Inspecteurs

Hoofdinspecteurs

Calog niet niv. A

Diensthoofd

Korpschef

Officieren

Calog niv. A

Burgemeester

of

politiecollege

Officieren

Calog niv. A

Directeur-Generaal

Directeur- Generaal

Commissaris-Generaal

Minister van

Binnenlandse Zaken en

Minister van Justitie

Page 78: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

77

Hogere tuchtoverheden

Lokale politie Federale Politie

Personeelscategorie Tuchtoverheid Personeelscategorie Tuchtoverheid

Agenten

Inspecteurs

Hoofdinspecteurs

Commissarissen*

Calog

Burgemeester

of

Politiecollege

* bevoegdheid kan

overgedragen worden aan

Minister van Binnenlandse

Zaken

Agenten

Inspecteurs

Hoofdinspecteurs

Calog niet niv. A

Directeur-Generaal

Korpschef

Hoofdcommissarissen

Minister van

Binnenlandse Zaken

Officieren

Calog niv. A

Minister van

Binnenlandse Zaken

Directeur- Generaal

Commissaris-Generaal

Minister van

Binnenlandse Zaken en

Minister van Justitie

140. Binnen de lokale politie heeft de korpschef enkel de bevoegdheid van gewone

tuchtoverheid ten opzichte van de agenten, de inspecteurs, de hoofdinspecteurs en de

leden van het administratief en logistiek kader die niet tot het niveau A behoren.

Een diensthoofd244 binnen de federale politie heeft dezelfde bevoegdheid als een

korpschef van de lokale politie. De directeurs-generaal en de commissaris-generaal van

de federale politie zijn als gewone tuchtoverheid eveneens bevoegd voor de officieren

(commissarissen en hoofdcommissarissen) en de leden van het administratief en

logistiek kader behorende tot het niveau A. Daarenboven zijn zij tevens als hogere

tuchtoverheid bevoegd over de agenten, de inspecteurs, de hoofdinspecteurs en de

leden van het administratief en logistiek kader die niet tot het niveau A behoren.

De hiërarchie binnen de federale politie heeft dus duidelijk meer mogelijkheden dan

deze binnen de lokale politie. In tegenstelling tot de federale politie heeft binnen de

244 Wie diensthoofd is wordt bepaald in artikel 2 van het KB van 26 november 2001 tot uitvoering van de

Tuchtwet. Dit betreffen de adjunct-directeur-generaal, de directeur bij een algemene directie, de

bestuurlijke directeur-coördinator, de gerechtelijke directeur en het diensthoofd van een dienst die

rechtstreeks afhangt van een algemene directie van de federale politie.

Page 79: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

78

lokale dus enkel de korpschef als hiërarchische overste een tuchtbevoegdheid en dan

nog enkel als gewone tuchtoverheid. Hoewel één van de krachtlijnen van de tuchtwet

erin bestond om de functionele meerdere een ware tuchtbevoegdheid toe te kennen,

zoals blijkt uit de bewoordingen van de toelichting bij het wetsvoorstel:

“In tegenstelling tot wat thans het geval is voor de gemeentepolitie,

zou ook de korpschef van de lokale politie een tuchtbevoegdheid

toebedeeld krijgen zoals ook de leidinggevende officieren van de

federale politie een tuchtbevoegdheid zullen kunnen uitoefenen. Het

is dus de bedoeling verder te gaan op de weg van de

responsabilisering van de lokale verantwoordelijken”.245

Met de wetswijziging van 31 mei 2001246 waardoor de tuchtwet nog enkel de

waarschuwing en de blaam als lichte tuchtstraffen aanziet en waarbij dus de inhouding

van wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel als lichte tuchtstraffen verdwenen, is die

opvatting over de macht van de korpschef van de lokale politie grondig gewijzigd en

bezit de korpschef nog enkel de macht om straffen uit te spreken waarvan het

symbolisch karakter voor de hand ligt.247

141. Uit de praktijk blijkt nu dat het grootste deel van de tuchtdossiers die door de

korpschef worden overgedragen aan de hogere tuchtoverheid worden afgehandeld met

een inhouding van wedde. De beperkte weerslag van deze tuchtsanctie en de

mogelijkheid om deze uit te voeren middels onbezoldigde prestaties248 pleit er voor dat

245 Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 3. 246

Wet van 31 mei 2001 tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten en van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een

geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 19 juni 2001. 247

J. BOUVIER, “De tuchtregeling op een nieuwe leest geschoeid”, Vigiles 2002, (6) 8. 248

Art. 11 tuchtwet bepaalt immers:

“De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste twee maanden en bedraagt ten minste

twee percent en ten hoogste tien percent van de bruto maandwedde, verschuldigd voor de maand waarin de

tuchtstraf ter kennis werd gebracht van het personeelslid.

De toepassing van deze straf mag voor het betrokken personeelslid geen andere geldelijke gevolgen hebben

dan die welke in het eerste lid zijn bepaald.

Deze tuchtstraf kan uitgevoerd worden aan de hand van bijkomende onbezoldigde prestaties die aan het

Page 80: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

79

deze “beleidsbestraffing” opnieuw zou toebedeeld worden aan de korpschef, ten einde

meer zaken te kunnen afhandelen op het niveau van de gewone tuchtoverheid.249

Bovendien zou dit de slagkracht van de korpschef vergroten en zou dit perfect passen in

de filosofie van tucht als managementtool.250

3.2.2. De bevoegde tuchtoverheden in bijzondere gevallen

142. Met bijzonder gevallen wordt de situatie bedoeld waarin een personeelslid

aangesteld wordt in een hogere graad , in één of andere vorm gedetacheerd wordt of

via mobiliteit definitief van korps of dienst verandert.

Men kan de verschillende situaties het best schematisch voorstellen.251

Gewone tuchtoverheid Hogere tuchtoverheid

Aangesteld in hogere graad

GTO van het kader/graad van oorsprong

HTO van het kader/graad van oorsprong

Structureel gedetacheerd

(excl.

Verbindingsambtenaren)

GTO van het korps/dienst waarbij het personeelslid is gedetacheerd.

Vanaf het ogenblik dat een einde is gesteld aan de detachering verwerft het korps van oorsprong opnieuw de volledige tuchtbevoegdheid, ongeacht het ogenblik van het plegen van de feiten.

HTO van het korps/dienst van oorsprong.

personeelslid worden voorgesteld en door hem aanvaard; een inhouding van twee percent van de wedde

zoals bedoeld in het eerste lid, stemt overeen met drie uur prestaties” 249

G. COCKX en W. MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, (288)

290. 250

Zie ook 1.2.2. 251

Het schema is overgenomen uit: K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 35

en 37.

Page 81: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

80

Verbindingsambtenaren

GTO van het korps/dienst van oorsprong

HTO van het korps/dienst van oorsprong, maar op vraag van de dienst of de eenheid waarbij het personeelslid is gedetacheerd.

Vanaf het ogenblik dat een einde is gesteld aan de detachering verwerft het korps van oorsprong opnieuw de volledige tuchtbevoegdheid, ongeacht het ogenblik van het plegen van de feiten.

Mobiliteit

Vanaf het ogenblik van werkaanvatting in het nieuwe korps/dienst, neemt de GTO van het nieuwe korps/dienst de volledige tuchtbevoegdheid over, ook al zijn de feiten gepleegd voor de datum van de mobiliteit.

Vanaf het ogenblik van werkaanvatting in het nieuwe korps/dienst, neemt de HTO van het nieuwe korps/dienst de volledige tuchtbevoegdheid over, ook al zijn de feiten gepleegd voor de datum van de mobiliteit.

Gedetacheerd van de

Algemene Inspectie naar de

lokale of federale politie

GTO van de Algemene Inspectie

GTO van de Algemene Inspectie

Gedetacheerd van de lokale

of federale politie naar de

Dienst Enquêtes van het

Comité P

Tuchtrechtelijke bevoegdheid van het Comité P. Ook na deze detachering blijft het Comité P optreden als tuchtoverheid voor alle feiten die tijdens de detachering werden gepleegd.

Tuchtrechtelijke bevoegdheid van het Comité P. Ook na deze detachering blijft het Comité P optreden als tuchtoverheid voor alle feiten die tijdens de detachering werden gepleegd

143. Bij de parlementaire werkzaamheden werd er evenwel op gewezen dat de eerste

maatregel die de overheid kan nemen in alle gevallen van detachering ten aanzien van

een personeelslid dat bij haar gedetacheerd is en dat een tuchtvergrijp heeft gepleegd,

erin bestaat een einde te maken aan diens detachering.252

252 Toelichting bij het wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van

de politiediensten, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 12.

Page 82: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

81

144. Indien een personeelslid mobiliteit maakt, of met andere woorden overgaat van de

ene politiezone naar de andere of van de lokale politie naar de federale politie en

omgekeerd of nog van dienst verandert binnen de federale politie, hangende de

tuchtprocedure, dan wijzigt naargelang het geval ook zijn gewone of hogere

tuchtoverheid. Deze wijziging stuit noch schorst de termijnen van de lopende

procedure, zodat de nieuwe tuchtoverheid de procedure verder dient te laten verlopen

zoals binnen de tuchtwet voorzien op straffe van verval van deze procedure. De nieuwe

tuchtoverheid is evenwel niet gebonden door de visie van de oorspronkelijke

tuchtoverheid. De nieuwe tuchtoverheid kan op basis van haar eigen onderzoek dus

beslissen om een lichtere of een zwaardere straf op te leggen of om zelfs de procedure

te beëindigen zonder een tuchtmaatregel op te leggen.253 Het valt dus zeker niet uit te

sluiten dat de beoordeling in concreto zal afwijken van deze van de oorspronkelijke

tuchtoverheid, was het maar omdat de nieuwe tuchtoverheid de feiten niet volledig kan

kaderen binnen de vroegere context.

145. Wat de detachering naar de Dienst Enquêtes van het Comité P betreft, dient

opgemerkt te worden dat de tuchtwet hierover niets bepaalt. De bevoegdheid van het

Comité P wordt geregeld in art. 20bis van de wet op het Comité P.254 Uiteraard komt dit

niet ten goede aan de transparantie en de duidelijkheid inzake de tuchtbevoegdheid

over het politiepersoneel.

3.2.3. De specifieke situatie van de hogere tuchtoverheid voor de lokale

politie

146. Behalve door de korpschef en de hoofdcommissarissen, waarvoor de minister van

Binnenlandse Zaken de hogere tuchtoverheid betreft, is de hogere tuchtoverheid voor

253

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 37-38. 254

Het art. 20bis werd ingevoerd in de Wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en

inlichtingendiensten en op het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, BS 26 juli 1991 door de Wet

van 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en

inlichtingendiensten en van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 1 juli 2003

Page 83: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

82

de lokale politie enerzijds de burgemeester in de ééngemeentezones en anderzijds het

politiecollege in de meergemeentezones. In deze meergemeentezones wordt het

politiecollege gevormd door de burgemeesters van de gemeenten die samen de

politiezone vormen.

3.2.3.1. Een uitzondering voor de commissaris van politie

147. De tuchtwet stelt dat voor de commissarissen de hogere tuchtoverheid op elk

ogenblik van de tuchtprocedure kan beslissen de zaak voor bevoegdheid over te dragen

aan de minister van Binnenlandse Zaken.255 Uit de bewoordingen van de wettekst zou

men kunnen afleiden dat een lagere overheid een bindende beslissing kan nemen ten

aanzien van een hogere overheid, in casu de minister van Binnenlandse Zaken.256 Uit de

parlementaire werkzaamheden kan men echter afleiden dat het slechts een

mogelijkheid betreft om te vragen dat de tuchtzaak zou worden behandeld door de

minister ingeval de burgemeester vindt dat het onpartijdigheidsbeginsel geschonden

zou kunnen worden. In de tekst staat:

“Het overdrachtsmechanisme bepaald bij artikel 20,1°, a) aan de

minister van Binnenlandse Zaken geeft de mogelijkheid aan een

burgemeester, die zelf van oordeel is dat hij te nauw staat bij de werking

van het korps of bij de betrokken officier, te vragen dat de tuchtzaak

wordt behandeld door een overheid die meer afstand heeft ten aanzien

van het korps en van de gerezen problemen.”257

255 Art. 20, 1°, a tuchtwet.

256 G. COCKX en W.MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, (288)

289. 257

Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 12.

Page 84: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

83

Door in de tuchtwet een bepaling te voorzien dat de minister hiermee

moet instemmen, zou de twijfel of onduidelijkheid hierover volledig

weggenomen kunnen worden.258

148. Voorts houdt deze overdracht ook niet in dat de minister van Binnenlandse Zaken

hierdoor de mogelijkheid krijgt om een lopende tuchtprocedure te herbeginnen. De

lopende termijnen blijven onverkort van kracht. Wanneer die beslissing dus vrij laat in

de loop van de procedure genomen wordt, dan loopt men het gevaar dat deze

tuchtprocedure vervalt door het verlopen van de termijnen. De Raad van State is hierin

vrij duidelijk wanneer hij stelt dat:

“Die bepaling biedt aan de tuchtoverheid een uitweg voor het geval

de onpartijdigheid van de hogere tuchtoverheid in het gedrang komt,

maar zij wijzigt niets aan de tuchtprocedure. Zoals de tekst geformuleerd

is, treedt de minister in de plaats van het politiecollege om dezes

bevoegdheid uit te oefenen, maar de overdracht beïnvloedt de

tuchtprocedure niet. De termijnen die het bestuur krachtens andere

bepalingen van de tuchtwet moet naleven blijven derhalve onverkort van

kracht. Met dat gegeven voor ogen kan artikel 20, 1°, a), tweede zin, ook

niet aldus gelezen worden dat de minister van Binnenlandse Zaken als

een specifiek tuchtorgaan, dat bestaat naast de gewone en de hogere

tuchtoverheid, een lopende tuchtprocedure kan herbeginnen

Artikel 38sexies259, van de tuchtwet voorziet niet in de mogelijkheid dat

de hogere tuchtoverheid beslist om het tuchtdossier aan de minister van

Binnenlandse Zaken door te zenden. De desbetreffende beslissing kan

258 G. COCKX en W.MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, (288)

289 en G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de

politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H3/10.

259

Een eindbeslissing overeenkomstig art. 38sexies van de tuchtwet houdt limitatief in dat de hogere

tuchtoverheid: 1) Een beslissing neemt om geen straf uit te spreken; 2) Een beslissing neemt om één van

de lichte tuchtstraffen uit te spreken of 3) Een beslissing neemt om een voorstel tot één van de zware

tuchtstraffen uit te spreken.

Page 85: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

84

dan ook het verval van de tuchtvordering niet verhinderen. En aangezien

artikel 20, 1°, a), tweede zin, van de tuchtwet slechts betrekking heeft op

het uitoefenen door de minister van de bevoegdheid van het

politiecollege, interfereert die bepaling niet met artikel 38sexies; de

minister kan in die bepaling ook geen rechtsgrond vinden om op eigen

gezag een tuchtprocedure te hernemen.”260

3.2.3.2. De relatie tussen de korpschef en de hogere tuchtoverheid

149. Wanneer de korpschef van de lokale politie in zijn hoedanigheid van gewone

tuchtoverheid oordeelt dat bepaalde feiten in aanmerking komen voor een zware

tuchtstraf, dan kan hij overeenkomstig artikel 32 van de tuchtwet de zaak overmaken

aan de hogere tuchtoverheid. Hiervoor dient de gewone tuchtoverheid de redenen aan

te geven waarom zij meent dat deze feiten gestraft moeten worden met een zware

tuchtsanctie.

150. De korpschef kan dus de burgemeester of het politiecollege, al naargelang het een

één- of meergemeentezone betreft, vatten. Deze situatie knelt vooral in het geval het

een meergemeentezone betreft. Het artikel 29, tweede lid van de WGP261 bepaalt

immers dat de korpschef belast is met de voorbereiding van de zaken die aan het

politiecollege worden voorgelegd en dat hij eveneens de vergaderingen van dat college

bijwoont.

De kans bestaat dus dat de korpschef, die zich ontlast heeft van de zaak, nadien

opnieuw tussenkomt. Ook al is het niet voorzien dat de korpschef deelneemt aan de

eindbeslissing, valt het niet uit te sluiten of zijn er onvoldoende garanties dat hij die

beslissing niet op een of andere manier beïnvloed heeft.262

260 RvS 22 februari 2010, nr. 201.132, Poppe.

261 Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee

niveaus, BS 5 januari 1999 262

G. COCKX en W. MAHIEU, “De tuchtwet na twee jaar proefdraaien…”, Vigiles 2003, (168) 171 en G.

COCKX en W. MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, (288) 292.

Page 86: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

85

151. Wanneer de korpschef aangewezen wordt als afgevaardigde van de hogere

tuchtoverheid bij de zitting van de tuchtraad, dan komt ook hier de schijn van

onpartijdigheid in het gedrang. Men kan moeilijk aannemen dat de korpschef, gelet op

het verloop van de zaak, nog een lichte tuchtstraf gaat voorstellen, wanneer hij eerder

met reden omkleed de hogere tuchtoverheid heeft gevat met het oog op het opleggen

van een zware tuchtsanctie.263

3.2.3.3. De beraadslaging in het politiecollege

152. Tenslotte kan de wijze waarop een tuchtbeslissing tot stand komt gezien worden

als een knelpunt binnen een meergemeentezone wanneer het politiecollege optreedt

als tuchtoverheid. Dit college is samengesteld uit één of meer burgemeesters,

afhankelijk van het aantal gemeenten die samen de politiezone vormen.

De tuchtwet zelf bevat geen bepaling omtrent de wijze waarop de uitspraak in een

tuchtzaak tot stand moet komen. De wijze van beraadslagen van het politiecollege

wordt echter wel geregeld in de Wet tot organisatie van de geïntegreerde politie. Hierin

wordt bepaald dat de burgemeesters in het politiecollege over een aantal stemmen

beschikken naar evenredigheid van de minimum politiedotatie die hun respectievelijk

gemeente in de meergemeentezone inbrengt.264 Dit politiecollege mag alleen

beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van stemmen zoals bedoeld in

artikel 24 WGP aanwezig is en de besluiten dienen bij meerderheid van die stemmen

genomen te worden.265 In het politiecollege geldt dus het principe van één stem, één

persoon niet. Daar er geen andere regeling werd voorzien in de tuchtwet voor het

politiecollege dat handelt als tuchtoverheid is dus dezelfde vorm van beraadslaging en

stemmenverdeling van toepassing.266 Dit houdt dus in dat bijvoorbeeld bij een

vijfgemeentezone de aanwezigheid van één burgemeester voldoende kan zijn indien hij

de meerderheid van de stemmen heeft en omgekeerd de aanwezigheid van vier

263 G. COCKX en W. MAHIEU, “De tuchtwet na twee jaar proefdraaien…”, Vigiles 2003, (168) 171 en G.

COCKX en W. MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, (288) 292. 264

Art. 24 WGP 265

Art. 28 WGP 266

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 38.

Page 87: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

86

burgemeesters onvoldoende kan zijn. Dit houdt dus ook in dat een tuchtsanctie slechts

afhangt van de burgemeester die over de meerderheid van de stemmen beschikt Op

deze wijze wordt de beoordeling van en tuchtfeit als het ware gekoppeld aan de inbreng

van financiële middelen.267 PYL en LINERS vragen zich dan ook af of de bepalingen van

de WGP van toepassing kunnen zijn in tuchtzaken.268

153. Een ander heikel punt dat voortvloeit uit dit systeem is de geheime stemming.

Hoewel hierover totaal niets wordt bepaald in de tuchtwet noch in de WGP kan worden

aangenomen dat het een algemeen rechtsbeginsel is dat de leden van een vergadering

hun stem in het geheim uitbrengen wanneer er beslist wordt over welbepaalde

personen.269 Voor het politiecollege is deze stemvereiste echter steeds problematisch

indien de beslissing niet bij unanimiteit genomen wordt, daar niet elke burgemeester

over hetzelfde aantal stemmen beschikt. In dit geval kan men immers niet anders dan

het geheim van stemming doorbreken omdat men anders onmogelijk kan nagaan of de

beslissing wel bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen werd.270

3.3. De tuchtstraffen

154. De lichte tuchtstraffen zijn de waarschuwing en de blaam.271

155. De zware tuchtstraffen zijn de inhouding van wedde, de schorsing bij

tuchtmaatregel voor ten hoogste drie maanden, de terugzetting in weddeschaal, het

ontslag van ambtswege en de afzetting.272

267 G. COCKX en W. MAHIEU, “De tuchtwet na twee jaar proefdraaien…”, Vigiles 2003, (168) 174 en G.

COCKX en W. MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, (288) 294. 268

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H6/57. 269

I. OPDEBEEK, “Algemene bakens voor het tuchtrecht”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel,

Politeia, 2004, (15) 31; K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 40 en G. PYL

en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, I, Brussel,

Politeia, 2012, losbl, H6/57. 270

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 40. 271

Art. 3 tuchtwet 272

Art. 4 tuchtwet

Page 88: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

87

156. Oorspronkelijk zag het gamma van tuchtstraffen er anders uit en waren de straffen

met pecuniaire gevolgen zwaarder geconcipieerd dan heden het geval is273,

niettegenstaande dat tijdens de parlementaire werkzaamheden er toen ook reeds

stemmen opgingen om de lichte tuchtstraffen te beperken tot de waarschuwing en de

blaam.274 Oorspronkelijk was zelfs voorzien dat de categorie van de “zuiver morele”

straffen slechts zou bestaan uit de berisping.275

157. De voornaamste drijfveren om de tuchtstraffen en haar gevolgen dan toch aan te

passen kan men vinden in de afkeer van de vakbonden om een daadwerkelijke

tuchtbevoegdheid toe te kennen aan de leidinggevende officieren van de geïntegreerde

politie – vooral aan deze van de lokale politie dan – en in de druk van het personeel

tegen de te zwaar geachte tuchtstraffen. De slagkracht van het tuchtregime werd

hierdoor echter aangetast en de verklaringen van de regering dat men wou gaan naar

meer responsabilisering en minder straffeloosheid werden naar de achtergrond

verschoven.276

158. Het merendeel van de Vlaamse politiezones vindt heden dat er iets schort aan de

tuchtsancties en het is vooral bij de lichte tuchtsancties dat men verandering wil. Een

veel gehoorde kritiek is dat de lichte tuchtsancties geen effect hebben.277 Nauw

verbonden hiermee is dat er eigenlijk geen onderscheid is in de lichte tuchtsancties en

de roep om de waarschuwing af te schaffen.278

273 Zie ook 2.2.3, 2.2.4 en 3.2.1.

274 Amendement nr. 2 bij het wetsvoorstel houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/003, 2. 275

A. COOLSAET, “Het nieuwe tuchtstatuut van de geïntegreerde politiedienst”, T.Gem., 2000, (307) 312. 276

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H5/2. 277

Art. 8 van de tuchtwet definieert de waarschuwing als de aanmaning die de tuchtoverheid aan het

personeelslid richt. Art. 9 van de tuchtwet definieert de blaam als de formele afkeuring die de tuchtoverheid

aan het personeelslid richt. 278

Deze bevindingen zijn het resultaat van een enquête die ik uitgevoerd heb houdende de toepassing van

het politioneel tuchtrecht bij de Vlaamse en Brusselse politiezones in het kader van het opleidingsonderdeel

grondige studie bestuursrecht aan de universiteit Gent.

Page 89: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

88

Om meer effect te geven aan de lichte tuchtsancties maakt men de suggestie om de

inhouding van wedde terug over te brengen naar de lichte tuchtsancties. Ook de

schorsing, maar dat is minder uitgesproken, zien sommigen liever opnieuw bij de lichte

tuchtsancties terechtkomen, met deze nuance dat deze in tijd beperkter moet zijn dan

de schorsing die eveneens als zware tuchtsanctie mag blijven bestaan.279 Er zijn echter

ook vragen bij de schorsing als tuchtsanctie, in die mate zelfs dat dit eigenlijk soms

aanzien wordt als een betaalde vakantie.280

159. Wat de zware tuchtstraffen betreft zit er een addertje onder het gras bij het

ontslag van ambtswege en de afzetting. Wanneer een personeelslid deze tuchtsancties

vreest dan kan hij voor dat deze worden uitgesproken immers vrijwillig ontslag nemen

om ze te ontlopen, daar het tuchtstatuut niet toelaat een procedure te starten of voort

te zetten tegen een personeelslid waarvan het vrijwillig ontslag werd aanvaard.281 De

lege lata kan men trouwens ook het vrijwillige ontslag statutair niet weigeren. Het

addertje schuilt hem in enkele bepalingen van het MAMMOET-besluit. Overeenkomstig

dit koninklijk besluit kan een personeelslid verzoeken om opnieuw opgenomen te

worden in het politiekorps waarvan hij deel uitmaakte indien het dit vraagt binnen de

vier jaar na het verkrijgen van het vrijwillig ontslag.282 Dit kan het personeelslid slechts

geweigerd worden indien het niet voldoet aan een aantal limitatief opgesomde

voorwaarden. Het feit dat het personeelslid bij de aanvang van het vrijwillig ontslag

voorwerp was van een tuchtprocedure werd hierin niet opgenomen.283 Dit valt immers

ook moeilijk te rijmen met het vermoeden van onschuld.

279 In het wetsontwerp en in de eerste versie van de tuchtwet waren de inhouding van wedde en de

schorsing tot 15 dagen voorzien als lichte tuchtsanctie 280

Deze bevindingen zijn het resultaat van een enquête die ik uitgevoerd heb houdende de toepassing van

het politioneel tuchtrecht bij de Vlaamse en Brusselse politiezones in het kader van het opleidingsonderdeel

grondige studie bestuursrecht aan de universiteit Gent. 281

Art. 2 tuchtwet. 282

Art. IX.III.2. KB van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de

politiediensten. 283

Art. IX.III.4. KB van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de

politiediensten.

Page 90: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

89

Een mogelijkheid kan er wel in bestaan het personeelslid vóór de aanvang van zijn

vrijwillig ontslag te evalueren. Een evaluatie met de eindvermelding “onvoldoende” is

immers wel één van de gronden waarop de heropname geweigerd kan worden.284 Men

moet echter wel voor ogen houden dat dit niet steeds mogelijk zal zijn, gezien de

finaliteit van de evaluatieprocedure. Deze is er immers op gericht om het functioneren

van het personeelslid gedurende een vooraf bepaalde langer tijdspanne te evalueren,

waarbij eenmalige feiten niet altijd doorslaggevend zullen zijn. Zeker wanneer men voor

het overige tevreden is over het functioneren van het personeelslid en/of wanneer de

feiten zich voorgedaan hebben buiten dienstverband, zal men een negatieve evaluatie

moeilijk kunnen motiveren.

3.4. Het voorafgaand onderzoek

160. Met het voorafgaand onderzoek wordt beoogd een zo volledig mogelijk en

objectief beeld te krijgen van de feiten die zich voorgedaan hebben en hun concrete

omstandigheden, opdat de tuchtoverheid met kennis van zaken zou kunnen beslissen

over de opportuniteit om al dan niet een tuchtvorering te starten.285

161. Uit de jaarverslagen van de Algemene Inspectie komt het voorafgaand onderzoek

echter ook naar voor als zijnde een knelpunt in de tuchtprocedure.

3.4.1. Er is weinig geregeld

162. De tuchtwet op zich bevat op uitzondering van de artikelen 32 en 38 na – waar dan

nog enkel wordt gesteld dat de tuchtoverheid een inleidend verslag opstelt na

eventueel een onderzoek te hebben bevolen – geen bepalingen met betrekking tot het

voorafgaand onderzoek. Uit die artikelen 32 en 38 blijkt dus ook dat een voorafgaand

onderzoek facultatief is. Ook de Raad van State beaamt dit wanneer hij stelt dat de

284 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 27.

285 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 78 en T. GILLIS, N. FOUYN en E.

COPPENS, “Het voorafgaand onderzoek: wettelijke basis en jurisprudentie” in X., Tucht in een

politieomgeving: een aanzet tot verduidelijking, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, (62) 63.

Page 91: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

90

tuchtoverheid niet verplicht is een voorafgaand onderzoek te voeren en dat de

afwezigheid ervan niet impliceert dat de feiten niet bewezen kunnen worden.286

Weliswaar zijn op dit facultatief karakter uitzonderingen voorzien. Dit is het geval

wanneer de tuchtoverheid via een aantal limitatief in de tuchtwet opgesomde

overheden in kennis wordt gesteld van feiten die mogelijks een tuchtvergrijp

uitmaken.287

163. Het artikel 10 van het uitvoeringsbesluit288 bevat enkele summiere bepalingen over

de aanstelling en de bevoegdheid van de voorafgaande onderzoeker. Zo moet de

voorafgaande onderzoeker minstens dezelfde graad hebben als het personeelslid welke

het voorwerp uitmaakt van de procedure en moet hij of zij door de tuchtoverheid

worden gemachtigd om binnen de grenzen van artikel 25 van de tuchtwet een

onderzoek te voeren. Verder dient de voorafgaande onderzoeker de tuchtoverheid

regelmatig op de hoogte te houden over de vorderingen van het onderzoek en vermeldt

hij in zijn verslag elke weigering van medewerking aan de procedurehandelingen.

Voor het overige zijn er geen bepalingen. Een afdoend wettelijk kader creëren voor het

voorafgaand onderzoek om te voorkomen dat dit steeds uitloopt op een procedureslag

zou dan ook een goed idee zijn volgens de Algemene Inspectie.289

164. Eveneens nog volgens de bevindingen van de Algemene Inspectie wordt de rol van

de voorafgaande onderzoeker niet steeds correct ingevuld. Bovendien komt het voor

dat de persoon die voor dezelfde feiten reeds belast is met het gerechtelijk onderzoek

daarenboven ook nog aangesteld wordt als voorafgaande tuchtonderzoeker. Dit brengt

soms een ongeoorloofde vermenging van beide dossiers met zich mee.290

286 RvS 16 februari 2012, nr. 218.063, Meulenbergs.

287 Art. 26 tuchtwet.

288 Koninklijk Besluit van 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 houdende het

tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 28 december 2001. 289

Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2006, Brussel, AIG, 2007, 57. 290

Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2005, Brussel, AIG, 2006, 41-

42.

Page 92: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

91

165. Er is ook gebleken dat het uitgebrachte verslag van de voorafgaand onderzoeker

niet steeds alle elementen bevat die de tuchtoverheid nodig heeft om met kennis van

zaken een tuchtprocedure in te leiden. Een tuchtoverheid welke dan voortbouwt op

dergelijk ontoereikend verslag loopt dan ook het risico dat de Tuchtraad van mening is

dat de feiten niet vaststaan of bewezen zijn.291

De vooringenomenheid van de voorafgaande onderzoeker, zoals gebleken is uit het

arrest Bronckart van de Franstalige afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van

State292, is soms ook problematisch. De voorafgaande onderzoeker mag in zijn verslag

geen blijk geven van een persoonlijke appreciatie met betrekking tot de feiten en hij

dient het onderzoek zowel ten laste, als zeker ook ‘à décharge’ uit te voeren. Voorts kan

en mag de voorafgaande onderzoeker zijn mandaat niet op eigen initiatief uitbreiden.

De vooringenomenheid van de voorafgaande onderzoeker leidt op zich al tot de

vernietiging van de tuchtprocedure. De Raad van State is in zijn arrest Bronckart vrij

duidelijk wanneer hij stelt dat:

“que l'enquête préalable est un élément essentiel de la procédure puisque,

selon l'article 32 de la loi du 13 mai 1999 portant le statut disciplinaire des

membres du personnel des services de police, elle entre en ligne de compte

lorsqu'il s'agit de décider si une procédure disciplinaire sera entamée ou non;

qu'elle donne de l'agent poursuivi une perception qui est susceptible de se

maintenir pendant la suite de la procédure; que les vices dont elle est

entachée ne peuvent être couverts par l'audition ultérieure de l'agent, que ce

soit par l'autorité hiérarchique ou par le conseil de discipline; qu'en tant qu'il

est pris de la violation du principe d'impartialité, le moyen est sérieux; qu'au

stade actuel de la procédure, il n'y a pas lieu d'examiner les autres moyens”.293

Deze onpartijdigheid van de voorafgaande onderzoeker geldt trouwens zowel ten

opzichte van het betrokken personeelslid alsook ten opzichte van de tuchtoverheid die

291 Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2005, Brussel, AIG, 2006, 42.

292 RvS 11 juni 2007, nr. 172.121, Bronckart.

293 RvS 11 juni 2007, nr. 172.121, Bronckart.

Page 93: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

92

hem heeft aangesteld. De hiërarchische band mag immers geen belemmering zijn voor

het onderzoek.294

3.4.2. Zijn de rechten van verdediging van toepassing in het voorafgaand

onderzoek?

166. Er wordt algemeen aangenomen dat de rechten van verdediging in het stadium van

het vooronderzoek niet gewaarborgd zijn. Het betrokken personeelslid moet wel de

gelegenheid krijgen om kennis te nemen van het resultaat van dit onderzoek en moet

ook de bewijswaarde ervan kunnen aanvechten, opdat het recht van verdediging in de

eigenlijke procedure wel zou gewaarborgd zijn.295

167. De rechtspraak van de Raad van State lijkt hier ook niet steeds eenduidig over te

zijn.

In een arrest van 2002 oordeelt de Raad van State dat de rechten van verdediging niet

geschonden worden indien de verhoren in het kader van een vooronderzoek gevoerd

worden zonder syndicale bijstand, ook al voert de eisende partij aan dat dat hij zich niet

heeft kunnen voorbereiden op zijn verhoor en dat die eerste verklaringen een stempel

hebben gedrukt op de verdere tuchtprocedure zodat de tuchtstraf is opgelegd zonder

dat hij zich “nuttig” heeft kunnen verdedigen ten aanzien van de tegen hem ingebrachte

beschuldigingen. hij stelt:

“dat ook het verzoek om een administratief onderzoek met syndicale

bijstand tot de fase van het vooronderzoek behoort en een weigering

daarop in te gaan dan ook geen schending kan inhouden van de rechten

van verdediging"296

294 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 78.

295 T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 46 en P. LEMMENS en D. D’HOOGHE, Recht van verdediging in tuchtzaken,

Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1989, 37. 296

RvS 21 oktober 2002, nr. 111.736, Vanhauwaert.

Page 94: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

93

Men zou hieruit kunnen afleiden dat het voorafgaand onderzoek niet tot de

tuchtprocedure behoort en dat de rechten van verdediging slechts gewaarborgd worden

in die tuchtprocedure.

De Franstalige afdeling van de Raad van State oordeelde reeds in 2007 dat het

voorafgaand onderzoek een essentieel onderdeel is van de tuchtprocedure.

“que l'enquête préalable est un élément essentiel de la procédure

puisque, selon l'article 32 de la loi du 13 mai 1999 portant le statut

disciplinaire des membres du personnel des services de police, elle

entre en ligne de compte lorsqu'il s'agit de décider si une procédure

disciplinaire sera entamée ou non”.297

Zij herhaalt dit standpunt in een arrest van 2010.298 Wanneer het er dus een essentieel

onderdeel van uitmaakt, dan hoort het er ook ontegensprekelijk bij.

168. Het artikel 29 van de tuchtwet luidt:

“In elke stand van de procedure mag het betrokken personeelslid zich

naar keuze laten bijstaan of vertegenwoordigen tegelijk door een

advocaat, een personeelslid en een lid van een erkende vakorganisatie,

hierna aangeduid met de term “verdediger””

Overeenkomstig de arresten van de Franstalige kamer van de Raad van State zou men

uit dit artikel dan ook kunnen afleiden dat dit recht bijgevolg ook geldt tijdens de

verhoren afgenomen in het kader van een voorafgaand onderzoek.

De Nederlandstalige kamers volgen echter deze zienswijze niet. In een arrest van 2008

stelt de Raad van State:

“Artikel 29, eerste lid, van de tuchtwet bepaalt dat het personeelslid zich

“in elke stand van de procedure” mag laten bijstaan of

vertegenwoordigen door een verdediger. Die bepaling maakt deel uit

van hoofdstuk V: “de tuchtprocedure”. Uit artikel 56 van de tuchtwet en

297 RvS 11 juni 2007, nr. 172.12, Bronckart. Zie ook randnummer 165.

298 RvS 15 maart 2010, nr. 201.872, Mostaert.

Page 95: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

94

de uiteenzetting in de memorie van toelichting die voorafgaat aan de

tuchtwet van 13 mei 1999 (Parl. Doc. Kamer, 1965/1 -98/99, p. 15) blijkt

duidelijk dat de eigenlijke tuchtzaak, bedoeld in hoofdstuk V, begint met

de kennisgeving van het inleidend verslag aan het personeelslid. De wet

bepaalt ook zelf, in artikel 33, tweede lid, 3°, dat het inleidend verslag

melding moet maken van het recht van de betrokkene om zich te laten

vertegenwoordigen of bijstaan. Uit de samenlezing van de artikelen 29,

33, tweede lid, 3°, en 59 van de tuchtwet volgt dat de wet slechts

voorziet in de bijstand door een verdediger vanaf het verweer tegen het

inleidend verslag en niet tijdens het voorafgaand administratief

onderzoek en dat niet eerder dan met het inleidend verslag kennis

gegeven moet worden van de mogelijkheid om zich te laten bijstaan.”299

Deze redenering van de Raad van State lijkt toch niet helemaal op te gaan. Mutatis

mutandis zou de parallel kunnen getrokken worden met de ganse “Salduz”-

problematiek300 in strafzaken. De Raad van State heeft echter wat betreft de Salduz-

problematiek in het raam van de administratieve sancties volgend standpunt

ingenomen:

“In het Salduz-arrest heeft het EHRM de grenzen afgebakend

waarbinnen het recht op bijstand van een advocaat geldt. Het geldt in

beginsel vanaf de initiële ondervraging door de politie. Het recht van

verdediging wordt onherstelbaar geschaad wanneer bezwarende

verklaringen die tijdens het politieverhoor zijn afgelegd zonder dat de

betrokkene toegang had tot een advocaat, als bewijs gebruikt worden

bij een veroordeling (EHRM , 27 november 2008, Salduz t. Turkije, nr.

299 RvS 9 juli 2008, nr. 185.277, De Jonghe.

300 Zonder hierop dieper op in te gaan betreft dit de problematiek van de bijstand van een advocaat tijdens

het eerste politieverhoor. Ook in het strafrecht had de verdachte nadien nog de mogelijkheid om zich te

laten bijstaan tijdens de zaak ten gronde en aldaar zijn rechten van verdediging te laten gelden, doch werd

er gesteld dat deze bijstand essentieel was vanaf het eerste politieverhoor, zodat het ontzeggen van deze

bijstand een schending was van de rechten van verdediging. EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02

Salduz/Turkije.

Page 96: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

95

36391/02, § 52). Volgens het arrest Dayanan t. Turkije geldt het recht

op bijstand ook wanneer een verdachte wordt aangehouden (EHRM,

13 oktober 2009, Dayanan t. Turkije, nr. 7377/03, § 1), met die

nuancering dan weer dat volgens het arrest Zaichenko, een verhoor

tijdens een wegcontrole niet als een vrijheidsberoving wordt gezien

wanneer de rol van de verbalisanten vrij beperkt is en het

strafonderzoek pas geopend werd na de toezending van het verslag

of het proces-verbaal van de verbalisanten aan de bevoegde overheid

(EHRM, 18 februari 2010, Zaichenko t. Rusland, nr. 39660/02 § 47 en

§ 49).

De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft de rechtspraak

van het EHRM als volgt geduid: “het recht op een eerlijk proces moet

niet enkel in het stadium van het proces voor de vonnisgerechten

gewaarborgd worden, maar reeds vanaf de eerste verhoren door de

politie, althans wanneer volgens het nationaal recht bewijswaarde

kan worden gehecht aan de verklaringen die de verdachte in de

eerste stadia van het proces aflegt; de reden voor de toepassing van

de waarborg in stadia voorafgaand aan het proces zijn enerzijds het

belang van de bewijsgaring tijdens het voorafgaand onderzoek en

anderzijds de bijzondere kwetsbaarheid waarin de verdachte zich aan

het begin van de procedure bevindt (R.v.St., alg. verg., afd.

Wetgeving, advies 49.413/AV van 19 april 2011, Parl. St., Kamer

2010-2011, nr. 53-1279/2, p. 13, nr. 13 e.v.)

Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 23 november 2010 de

beginselen die het EHRM geformuleerd heeft, naar het interne recht

vertaald. Er is aangenomen dat het recht op bijstand inhoudt dat de

verdachte, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, gedurende het

volledig vooronderzoek toegang moet hebben tot een advocaat, dat

het recht op een eerlijk proces geschaad is wanneer incriminerende

Page 97: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

96

verklaringen, die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder

mogelijkheid van bijstand van een advocaat, gebruikt worden voor

een veroordeling, maar dat zulks niet absoluut geldt, aangezien het

eerlijk karakter van het proces gewaarborgd blijft wanneer de rechter

de verklaringen niet als doorslaggevend bewijs gebruikt, er kennelijk

geen misbruik of dwang is gebruikt en beklaagde zich op het ogenblik

van het verhoor en tijdens het onderzoek niet in een kwetsbare positie

bevond of aan de kwetsbare positie op passende wijze is

geremedieerd. Het Hof oordeelt dat de rechter aan de hand van de

concrete gegevens van de zaak moet nagaan of de afwezigheid van

bijstand van een advocaat bij een verhoor het recht op een eerlijk

proces onherstelbaar heeft aangetast en of de afgelegde verklaringen

het verloop van het proces zodanig hebben beïnvloed dat dit geen

ernstig karakter meer zou vertonen. (Cass., 23 november 2010, R.W.,

2011-2012, met conclusie van advocaat-generaal P. Duinslaeger)

De Raad van State valt die rechtspraak bij.”301

De vraag blijft echter hoelang deze rechtspraak nog zal standhouden, zeker wanneer de

opgelegde tuchtstraf ook zou beschouwd worden als zijnde van strafrechtelijke aard.302

Bovendien zou dit niet alleen voor het betrokken personeelslid een meerwaarde zijn,

doordat deze reeds hier alle middelen ‘ à décharge’ kan uitputten. Ook de tuchtoverheid

zou er haar voordeel kunnen uithalen doordat ze op die manier beter in staat zal zijn aan

te voelen waar de knelpunten zich situeren, waardoor ze bijgevolg beter gewapend zal

zijn om hierop te anticiperen.303 Men kan aannemen dat de eigenlijke tuchtzaak aanvat

met de betekening van het inleidend verslag, maar dit neemt niet weg dat de procedure

op zich reeds eerder kan aanvatten. Ook in strafzaken start de strafzaak immers bij de

301 RvS 6 juli 2012, nr. 220.211, Van Waeyenberghe.

302 Zie infra 3.7.2.

303 K. CROONEN, “(Wan)orde in tucht”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel, Politeia, 2004,

(95) 103-104.

Page 98: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

97

dagvaarding voor of de doorverwijzing naar de rechtbank. Toch is de procedure reeds

aangevat bij het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek304. De Franstalige

kamers van de Raad van State zijn blijkbaar wel geneigd om het voorafgaand onderzoek

tot de tuchtprocedure te laten behoren.

169. De Nederlandstalige kamers gaan echter niet zo ver als de Franstalige. In een

arrest van 2010 neemt een Nederlandstalige kamer toch een genuanceerd standpunt in.

Ze verwoordt dit op volgende wijze:

“Het voorafgaand onderzoek ligt aldus wel buiten de eigenlijke

tuchtprocedure, maar door het uitwerken van die specifieke regeling

heeft de wetgever het onmiskenbaar bij de tuchtprocedure betrokken

zodat eventuele onregelmatigheden die aan dat voorafgaand onderzoek

kleven, kunnen doorwerken op de regelmatigheid van de

eindbeslissing”.305

In een arrest van 2012 laat de Raad van State er geen twijfel meer over bestaan

wanneer zij stipuleert dat:

“Terecht stelt de verwerende partij dat de tuchtwet de tuchtoverheid

niet verplicht tot het voeren van een dergelijk voorafgaand onderzoek.

Bovendien zijn de rechten van de verdediging slechts van toepassing

tijdens de tuchtprocedure zelf, die pas een aanvang neemt bij het

betekenen van het inleidend verslag”.306

Het facultatief karakter van het voorafgaand onderzoek wordt niet betwist. Over de

start van de procedure kan er evenwel gediscussieerd worden, temeer dit indruist tegen

de rechtspraak van de Franstalige afdeling.

304 Zie “Fases van de strafrechtelijke procedure”, http://www.om-mp.be/sa/start/n/procedure.html

(geconsulteerd op 16 mei 2013). 305

RvS 28 oktober 2010, nr. 208.524, Bessemans. 306

RvS 16 februari 2012, nr. 218.063, Meulenbergs.

Page 99: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

98

3.4.3. Wie kan een voorafgaand onderzoek voeren?

170. Het voorafgaand onderzoek dient gevoerd te worden door een personeelslid dat

bekleed is met ten minste dezelfde graad of met een gelijkwaardige graad, door de

Koning vastgelegd, als de graad waarmee het personeelslid, dat het voorwerp van de

procedure uitmaakt is bekleed.307

171. De vraagt rijst wat bedoeld wordt met personeelslid. Wordt dit geïnterpreteerd in

de zin van een persoon die deel uitmaakt van dezelfde politiezone of eerder in de zin

van deel uitmakend van de geïntegreerde politie? In het eerste geval zou elke van de

195 politiezones een voorafgaand onderzoeker uit het eigen korps moeten aanduiden.

Voor de federale politie zou dit erop neerkomen dat de voorafgaand onderzoeker geen

lid van de lokale politie mag zijn. De heersende interpretatie is dat het een personeelslid

dient te zijn van de geïntegreerde politie, dus los van de eigen politiezone.308

Nochtans zou men uit de samenlezing van het artikel 10 van het tuchtuitvoeringsbesluit

en het artikel 27 van de tuchtwet dat luidt:

“Indien de tuchtoverheid of de tuchtraad van oordeel is dat er ernstige

redenen zijn om een onderzoek, onder andere in het raam van de

procedures bedoeld in de artikelen 26, 32, 38 en 49, derde lid, niet toe te

vertrouwen aan de hiërarchische overheid, kan zij daarvoor een beroep

doen op de algemene inspectie van de federale politie en de lokale

politie. Elk geschil betreffende de grondslag van de ernstige redenen

opgeroepen om de algemene inspectie te vorderen, wordt voorgelegd,

voor definitieve beslissing, aan de minister van Binnenlandse Zaken”

de mening kunnen toegedaan zijn dat het onderzoek intern dient gevoerd te worden en

bij ontstentenis hiervan door de Algemene Inspectie.

307 Art. 10 van het Koninklijk Besluit van 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999

houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, BS 28 december 2001. 308

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 79.eigen

Page 100: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

99

172. De Algemene Inspectie kan echter slechts in uitzonderlijke gevallen gevat worden.

Hiertoe zal de tuchtoverheid het volledig tuchtdossier overmaken, alsmede een brief

waarin de ernstige redenen om het onderzoek niet toe te vertrouwen aan de

hiërarchische overheid worden vermeld. Deze vatting door de tuchtoverheid of de

tuchtraad kan ook geschieden op het verzoek van het betrokken personeelslid. Hiertoe

dient het personeelslid een schrijven te richten aan de bevoegde tuchtoverheid of de

tuchtraad, waarin het de ernstige redenen om het onderzoek niet toe te vertrouwen

aan de hiërarchische overheid uiteenzet. Ook deze brief wordt aan de Algemene

Inspectie toegezonden.309

Uit de jaarverslagen 2006 tot en met 2010 van de Algemene Inspectie van de federale

en lokale politie blijkt echter dat er zeer weinig beroep wordt gedaan op de

mogelijkheid die het artikel 27 van de tuchtwet biedt. In een periode van vijf jaar

werden slechts 32 dergelijke verzoeken ingediend en in 17 gevallen werd het verzoek

dan ook ingewilligd. Van de 15 weigeringen werd er slechts 1 aanhangig gemaakt bij de

minister van Binnenlandse zaken en deze kwam dan nog tot de conclusie dat in dit

specifieke geval geen inleidend verslag meer kon worden opgesteld.310

173. De voornaamste beweegreden om het voorafgaand onderzoek binnen het eigen

korps te houden is dat de voorafgaande onderzoeker beter de werking en de cultuur van

het korps kent en dat hij de feiten beter in zijn context kan plaatsen. De redenen om het

uit te besteden zijn vooral te vinden in het ontbreken aan objectiviteit en neutraliteit.

Ook spelen het ontbreken aan expertise en het feit dat men nog met elkaar moet

samenwerken, vooral in een klein korps, hier ook mee.311

309 Art. 7 tuchtuitvoeringsbesluit.

310 Zie Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2006, Brussel, AIG, 2007,

51; Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2007, Brussel, AIG, 2008, 34;

Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2008 Brussel, AIG, 2009,29;

Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2009, Brussel, AIG, 2010, 44 en

Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2010, Brussel, AIG, 2011,30. 311

Deze bevindingen zijn het resultaat van een enquête die ik uitgevoerd heb houdende de toepassing van

het politioneel tuchtrecht bij de Vlaamse en Brusselse politiezones in het kader van het opleidingsonderdeel

grondige studie bestuursrecht aan de universiteit Gent.

Page 101: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

100

Het is dus vooral het afwegen tussen de objectiviteit en de kennis van de korpscultuur

waarmee men rekening zal houden. Ook de nauwe betrokkenheid met of van het korps

– bijvoorbeeld wanneer de betrokkene sleutelfiguren zijn binnen het korps of wanneer

een groot aantal medewerkers erbij betrokken zijn – en de aard van de feiten zal

meespelen om al dan niet de voorkeur te geven aan een intern voorafgaand

onderzoeker.312

3.5. De uit de procedure voortvloeiende termijnen

174. Reeds vóór de inwerkingtreding van de tuchtwet was niet iedereen overtuigd van

de snelheid en de werkzaamheid van de procedure.313 Het risico dat de tuchtoverheden

dan eerder ordemaatregelen gaan toepassen, al dan niet als verkapte tuchtstraffen, is

dan ook niet gering. Vooral de termijnen, die door de tuchtoverheden ervaren worden

als moeilijk hanteerbaar, vormen een probleem.314

Vooral de toepassing van het artikel 38sexies van de tuchtwet blijkt voor problemen te

zorgen. Uit het jaarverslag 2002 van de Algemene Inspectie van de federale en lokale

politie bleek dat er 2/3 van de tuchtdossiers die door de Tuchtraad werden behandeld

procedureel niet in orde waren. Maar liefst 65% van de tuchtdossiers die procedureel

niet in orde waren hadden te maken met de toepassing van deze termijnen.315 Deze

situatie is in het algemeen ondertussen wel verbeterd, maar de naleving van de

termijnen blijft nog steeds een knelpunt. Uit het jaarverslag 2006 van de Algemene

Inspectie blijkt immers dat waar de Tuchtraad in 2002 nog aanraadde om 60% van de

voor haar aangemelde tuchtdossiers te klasseren wegens procedurefouten, dit in 2006

werd herleid tot 6,5%. Naast de kwalificatie van de tuchtinbreuken, blijft de toepassing

312 Deze bevindingen zijn het resultaat van een enquête die ik uitgevoerd heb houdende de toepassing van

het politioneel tuchtrecht bij de Vlaamse en Brusselse politiezones in het kader van het opleidingsonderdeel

grondige studie bestuursrecht aan de universiteit Gent. 313

A. COOLSAET, “Het nieuwe tuchtstatuut van de geïntegreerde politiedienst”, T.Gem., 2000, (307) 338. 314

B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel, Politeia, 2004, 9 en K. CROONEN en B. COOLS, “Op

straffe van tucht”, Lokaal 2004, (30) 30. 315

G. COCKX en W. MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, (288)

294 en G. COCKX en W. MAHIEU, “De tuchtwet na twee jaar proefdraaien…”, Vigiles 2003, (169) 172.

Page 102: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

101

van de correcte termijnen en het op elkaar afstemmen van deze termijnen evenwel nog

steeds het voornaamste struikelblok.316 Ook uit hun jaarverslagen 2008,317 2009318 en

2010319 blijkt dat deze termijnen een knelpunt blijven.

175. In de tuchtprocedure komen echter nogal wat termijnen voor. Hierna volgt een

overzicht van deze termijnen en van de mogelijke problemen die deze met zich

meebrengen.

Hierbij is het van belang dat de termijnen die opgelegd worden aan de tuchtoverheid

strikt dienen geïnterpreteerd te worden. De niet naleving van deze termijnen leidt tot

het verval van de tuchtprocedure.320 Het gaat hier dus steeds om vervaltermijnen. In

hoofde van het betrokken personeelslid is enkel de termijn voor het indienen van een

aanvullend schriftelijk verweer na de kennisgeving van het voornemen van de hogere

tuchtoverheid om van het advies van de Tuchtraad af te wijken een vervaltermijn. De

overige termijnen zijn eerder richtinggevend van aard, waarbij de tuchtoverheid een

overschrijding van deze termijnen kan of moet aanvaarden op voorwaarde dat dit de

eigen opgelegde vervaltermijnen niet in het gedrang brengt.321 Er is dus sprake van een

vervaltermijn wanneer de rechtszekerheid in het geding is. Wanneer het eerder om een

voorschrift in het belang van de dienst gaat, zal er veeleer sprake zijn van een

ordetermijn. Evenwel mogen deze laatste ook niet op onredelijke wijze worden

overschreden.322

176. Niet onbelangrijk is ook de wijze waarop de kennisgevingen, van onder andere het

inleidend verslag en van de beslissingen, aan het personeelslid dienen te worden

betekend. Indien die kennisgevingen buiten de termijnen vallen, dan wordt de

316 Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2006, Brussel, AIG, 2007, 56.

317 Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2008, Brussel, AIG, 2009, 30.

318 Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2009, Brussel, AIG, 2010, 44.

319 Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2010, Brussel, AIG, 2011, 31.

320 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 57 en I. OPDEBEEK en A.

COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die Keure, 2011, 284-285. 321

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 57. 322

I. OPDEBEEK, “Algemene bakens voor het tuchtrecht”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel,

Politeia, 2004, (15) 35-36.

Page 103: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

102

tuchtoverheid immers geacht afstand te doen van de procedure. Ook hier is het één en

ander voor interpretatie vatbaar, zodat het aan de Raad van State toekomt om

duidelijkheid te scheppen.323

3.5.1. De verjaringstermijnen

3.5.1.1. De verjaring van de feiten

177. Aanvankelijk werd er geen verjaringstermijn voorzien voor de tuchtvergrijpen. Met

de wetswijziging van 2001 werd een verjaringstermijn ingevoerd voor de tuchtvergrijpen

die aanleiding kunnen geven tot lichte tuchtstraffen. Deze zullen verjaren na vijf jaar.324

De ratio legis hiervan betrof de bezorgdheid voor het feit dat mettertijd de

wedersamenstelling van de feiten moeilijk en gevaarlijk wordt, waardoor het risico op

fouten vergroot.325

178. Voor de tuchtvergrijpen die tot zware tuchtsancties kunnen leiden is er geen

verjaringstermijn voorzien. PYL en LINERS zeggen terecht:

“Dat is ook logisch; ernstige feiten die eventueel tot de zwaarste sanctie

aanleiding zouden kunnen geven, moeten te allen tijde kunnen

behandeld worden. Niet alleen omwille van de bestendige eis tot

integriteit van de politie, maar ook omwille van een eventuele

bekendmaking ervan en de weerklank bij de publieke opinie.”326

Zij wijzen er wel op dat de tuchtoverheid van deze feiten niet reeds eerder kennis mocht

hebben. Dit laat dus toe dat het tuchtrechtelijk initiatief gedurende een aanzienlijke

termijn kan uitgeoefend worden, maar toch zal er rekening moeten gehouden worden

323 Zie infra 3.5.2.

324 Art. 56, derde lid tuchtwet.

325 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het

tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50K1173/001, 15. 326

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H8/5.

Page 104: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

103

met het principe van de redelijke termijn, waarop de verdediging ongetwijfeld een

beroep zal doen.327

Deze regeling is echter niet geheel zonder gevaar. De tuchtoverheid zou ook wel eens de

mening toegedaan kunnen zijn omwille van deze reden een tuchtvergrijp te bestraffen

met een zware tuchtsanctie, daar waar oorspronkelijk zich slechts een lichte

tuchtsanctie opdrong. Die mogelijkheid wordt haar des temeer aangeboden daar het

gamma van de lichte tuchtstraffen zeer beperkt is. Bijgevolg zal in deze gevallen een

“inhouding van wedde” geen onoverkomelijke moeilijkheden met zich meebrengen op

het vlak van formele motivatie, waar dit met de zwaardere zware tuchtsancties wel het

geval zal zijn.

Tenslotte zou men ook de ratio legis voor de lichte tuchtsancties kunnen aangrijpen

Wanneer na verloop van tijd het risico op fouten groter wordt, is dit gevaar dan niet des

te erger wanneer men een sanctie riskeert met veel ingrijpendere gevolgen?

3.5.1.2. De verjaring van de procedure

179. De algemene verjaringstermijn wordt vastgelegd in het artikel 56, eerste lid van de

tuchtwet dat luidt:

“De betekening van het inleidend verslag aan het personeelslid moet

geschieden binnen zes maanden na de kennisneming of vaststelling van

de feiten door een bevoegde tuchtoverheid. Bij ontstentenis en onder

voorbehoud van het tweede lid, kan geen tuchtvordering meer worden

ingesteld”.

Om de draagwijdte van dit artikel te kennen is het dus van belang te weten wat bedoeld

wordt met “kennisneming of vaststelling” en met “een bevoegde tuchtoverheid”.

180. Wat de “kennisneming of vaststelling” betreft, stipuleert de toelichting bij het

oorspronkelijke wetsvoorstel dat:

327 A. LINERS en L. VAN DOREN, “Het nieuw tuchtstatuut van de personeelsleden van de

politiediensten”, Vigiles 2001, (132) 140.

Page 105: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

104

“Van zodra zij zelf feiten hebben vastgesteld die op het eerste gezicht

een tuchtstraf verdienen of van zodra dergelijke feiten hen, op welke

manier ook, ter kennis werden gebracht, beschikken zij over één jaar328

om de tuchtprocedure aan te spannen door middel van de kennisgeving

van het inleidend verslag aan de betrokkene”329

Men zou hieruit kunnen afleiden dat het enerzijds gaat om de eigen vaststellingen van

de tuchtoverheid van feiten die prima facie een tuchtvergrijp uitmaken, dus waarvoor

geen voorafgaand onderzoek nodig is en anderzijds van feiten, die ook prima facie een

tuchtvergrijp uitmaken, maar die hen ter kennis gebracht werden.

De Raad van State en het Grondwettelijk Hof verschillen echter van mening wat die

draagwijdte betreft.

Volgens eerdere rechtspraak van de Raad van State330 is kennis krijgen geen synoniem

van vaststellen. De feiten zouden pas vastgesteld zijn op het ogenblik dat de

tuchtoverheid over voldoende nauwkeurige bewijskrachtige gegevens zou beschikken

en dus zeker niet op het eerste zicht. Dit houdt dus in dat wanneer een voorafgaand

onderzoek nodig zou zijn om met kennis van zaken te kunnen beslissen over het bestaan

van een mogelijk tuchtvergrijp, de verjaringstermijn van zes maanden pas zou beginnen

lopen vanaf de kennisname van de resultaten van dat onderzoek.331

In een arrest van 1998 neemt de Raad van State echter een ander standpunt in wanneer

en stel hijt:

“dat voor feiten die onmiddellijk als tuchtfeiten waarneembaar zijn, die

termijn begint te lopen vanaf het ogenblik dat ze zich hebben

voorgedaan, en voor andere tuchtfeiten waar, zoals te dezen, zulks niet

328 Hier spreekt men nog over één jaar, later zal dit dus gewijzigd worden naar zes maanden.

329 Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 18. 330

RvS 26 juni 1995, nr.54.023, Smeets en RvS 4 december 1995, nr. 56.589, De Boeck. 331

G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H8/3.

Page 106: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

105

het geval is, vanaf het ogenblik van de vaststelling ervan; dat de

"vaststelling" van een tuchtfeit niet impliceert dat zulk een feit reeds

moet vaststaan; dat de termijn van zes maanden de tuchtoverheid juist

moet toelaten om nadere gegevens betreffende de tuchtfeiten te

verzamelen om alzo met kennis van zaken te kunnen beslissen over het

instellen van een tuchtvordering”332

In deze termen gesteld moet men aannemen dat de termijn van zes maanden die de

tuchtoverheid krijgt om het inleidend verslag te betekenen aan het betrokken

personeelslid bedoeld is om de tuchtoverheid de mogelijkheid te bieden de feiten

nauwkeurig te onderzoeken binnen die zes maanden.

Het arrest van het Arbitragehof333, thans Grondwettelijk Hof, ligt in dezelfde lijn,

namelijk dat de termijn van zes maanden bedoeld is om de naakte feiten te analyseren

op het vlak van tucht en te beslissen over eventuele vervolgingen. De redenering dat

deze termijn pas begint te lopen na de kennisnamen van het voorafgaand onderzoek

zou in strijd zijn met de voorschriften van het artikel 56 van de tuchtwet.334

In een arrest van 2012 valt de Raad van State echter terug op zijn rechtspraak van 1995

wanneer hij stelt dat:

“Van een kennisneming of vaststelling van tuchtfeiten in de zin van

artikel 56, eerste lid, van de tuchtwet is slechts sprake op het moment

dat de tuchtoverheid met betrekking tot die feiten over voldoende

nauwkeurige en bewijskrachtige gegevens beschikt. Op die manier wordt

vermeden dat al te lichtzinnig, louter op basis van geruchten, speculaties

of onzekere gegevens een tuchtprocedure wordt aangevat. Het is ook

332 RvS 2 april 1998, nr. 72.956, Windmolders.

333 Arbitragehof 25 januari 2001, nr. 4/2001

334 G. PYL en A. LINERS, Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl, H8/3.

Page 107: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

106

pas dan dat de verjaringstermijn bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de

tuchtwet ingaat”.335

In deze optiek begint de verjaringstermijn dus pas te lopen vanaf het moment dat er

zekerheid is over het feit of de gedragingen of de handelingen nu al dan niet een

tuchtvergrijp uitmaken, dus ook maar pas na de kennisname van de resultaten van een

eventueel voorafgaand onderzoek. Croonen stelt dat deze grens soms moeilijk te

trekken is en dat het aan de tuchtoverheid toekomt om aan te geven wanneer zij de

feiten heeft vastgesteld of er kennis heeft van genomen. Wanneer het betrokken

personeelslid deze datum betwist, dient hij of zij het bewijs te leveren dat de overheid

reeds eerder kennis had van deze feiten.336 Men kan zich echter afvragen of deze

stelling niet een omkering van de bewijslast inhoudt.

181. Naar “bevoegde overheid” toe vindt men in de toelichting het volgende:

“Wanneer de gewone overheid die op de hoogte is van bepaalde feiten,

geen procedure heeft aangespannen binnen het jaar337 na de

kennisneming van die feiten, kan de hogere tuchtoverheid, eens die

termijn verstreken, niets meer initiëren. De inertie van de ene kan niet

worden goedgemaakt door een laattijdig initiatief van de andere.”338

Hieruit kan men afleiden dat het niet uitmaakt welke tuchtoverheid kennis gekregen

heeft van de feiten. Het volstaat dus dat de gewone tuchtoverheid kennis heeft

gekregen van de feiten, ook al betreft het gedragingen of handelingen die kunnen

gestraft worden met een zware tuchtsanctie. De termijn van zes maanden zal vanaf deze

kennisname beginnen lopen. “De bevoegde overheid” moet dus begrepen worden als

om het even welke overheid die tuchtbevoegdheid heeft over het betrokken

personeelslid, ongeacht de ernst van de feiten.

335 RvS 16 februari 2012, nr. 218.063, Meulenbergs.

336 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 51-52.

337 Zoals reeds vermeld werd deze termijn later teruggebracht naar zes maanden.

338 Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 19.

Page 108: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

107

Het moet wel degelijk een bevoegde tuchtoverheid zijn die kennis neemt van de feiten.

De kennisname van een hiërarchische overste zonder tuchtbevoegdheid is dus op zich

onvoldoende om de termijn te laten lopen. Wanneer de bevoegde tuchtoverheid

evenwel een collegiaal orgaan betreft, zoals dit het geval is bij een meergemeentezone

van de lokale politie, dan volstaat het dat slechts een van de burgemeesters die samen

het politiecollege vormen kennis heeft van de feiten. De burgemeester die alzo kennis

krijgt van een mogelijks tuchtvergrijp heeft dus de verplichting om het politiecollege zo

spoedig mogelijk op de hoogte te brengen van feiten, daar de termijn reeds beginnen

lopen is.339

182. Deze verjaringstermijn kan enkel worden gestuit met toepassing van het artikel 56,

tweede lid van de tuchtwet, dus enkel indien er voor dezelfde feiten eveneens een

opsporingsonderzoek loopt of een strafvervolging is ingesteld.340 Voor het overige zijn er

geen stuitingen of schorsingen voor deze verjaringstermijn voorzien.

3.5.2. De betekening van de stukken

183. De termijnen in het tuchtrecht hebben tot doel om het betrokken personeelslid te

beschermen en moeten bijgevolg in diens voordeel geïnterpreteerd worden. Het is vaste

rechtspraak van de Raad van State dat de kennisgeving zich pas situeert op het ogenblik

dat de aangetekende zending wordt aangeboden aan de woning van het personeelslid

en niet op het tijdstip van het aanbieden ervan door de overheid aan de post.341 Dit

brengt met zich mee dat het niet voldoende is dat de beslissing werd verstuurd binnen

de termijnen in de tuchtwet bepaald, ze moeten ook aan het personeelslid aangeboden

worden binnen deze termijnen. De Raad van State neemt hierbij aan dat een

aangetekende zending de eerst volgende werkdag na het versturen reeds wordt

339 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 52 en G. PYL en A. LINERS,

Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012,

losbl, H8/1-3. 340

Zie 1.4.2.2. voor de draagwijdte van deze bepaling. 341

RvS 26 april 2004, nr. 103.629, De Rycke; RvS 5 juli 2007, nr. 173.203, Osselaere; RvS 30 april 2009,

nr. 192.896, Steegen.

Page 109: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

108

aangeboden. Dit vermoeden is echter slechts juris tantum, zodat het tegenbewijs wel

geleverd kan worden.342

184. Hoewel in het gemeen administratief recht van oudsher geldt dat behoudens

afwijkende bepalingen, de kennisgeving niet te situeren is op de dag van de verzending

door de verzender, maar wel op de dag van ontvangst door de bestemmeling, komt de

Raad van State tot een andere en verassende conclusie in een arrest van 2011.343 Hier

wordt immers gesteld dat:

“Dat het voorstel binnen de 30 dagen betekend moet worden, betekent

evenwel niet dat het voorstel ook binnen die termijn door de betrokkene

moet worden ontvangen. Enkel is vereist dat de aangetekende zending

binnen die termijn aan De Post wordt aangeboden. Er anders over

oordelen zou immers betekenen dat de overheid er nooit zeker van kan

zijn dat zij de termijn wel gerespecteerd heeft aangezien zij zelf niet

instaat voor het aanbieden van een aangetekende zending aan de

verzoeker. De term “betekenen” wijst op een handeling die uitgaat van

het bestuur. Daaronder wordt begrepen de afgifte van de kennisgeving

ter post”.344

185. Wat het betekenen van de stukken betreft bepaalt de politionele tuchtwet dat alle

stukken door kennisgeving aan het betrokken personeelslid tegen een ontvangstbewijs

of bij een ter post aangetekend schrijven, worden geacht medegedeeld te zijn, zelfs

indien het personeelslid daar geen ontvangst van bevestigt, zodra deze stukken

tweemaal werden voorgelegd aan het personeelslid.345 Het uitvoeringsbesluit hierbij

stelt dat er behoudens uitdrukkelijke bepaling van de tuchtwet de kennisgevingen aan

342 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 430-431. 343

D. LINDEMANS, “De dag van kennis geven van een tuchtbeslissing is vaak de dag van kennis nemen”

(noot onder RvS 7 februari 2011, nr. 211.053), D&T 2011, (451) 451-452. 344

RvS 7 februari 2011, nr. 211.053, Neyrinck. 345

Art. 57ter tuchtwet.

Page 110: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

109

het personeelslid geschieden door middel van afgifte tegen ontvangstbewijs of, in

ondergeschikte orde, doormiddel van een ter post aangetekende brief.346

Deze bepalingen zorgen toch wat voor verwarringen en roepen toch enkele vragen op.

Eén van die vragen houdt verband met de wijze waarop de stukken aangeboden dienen

te worden. Is een aangetekende zending de uitzondering en wat moet verstaan worden

onder “tegen ontvangstbewijs”? Een andere vraag rijst naar het aanbieden van de

stukken indien het personeelslid er de ontvangst niet van bevestigd. Moet het dan

steeds tweemaal aangeboden worden en houdt dit dan een verstrenging in van de vaste

rechtspraak van de Raad van State?

186. Als antwoord op die eerste vraag mag men aannemen dat zowel een kennisgeving

tegen ontvangstbewijs als tegen een bij post aangetekende brief volgens de eigen

opportuniteiten van de tuchtoverheid mag toegepast worden. Er is dus geen sprake van

een ondergeschiktheid zoals het artikel 5 van het tuchtuitvoeringsbesluit zou kunnen

doen vermoeden.347 Bovendien is de kennisgeving tegen ontvangstbewijs aan geen

vormvoorwaarden gebonden, zodat deze ook per faxbericht kan geschieden. De Raad

van State meent immers dat:

“Wat betreft de vraag of een faxbericht als een kennisgeving in de zin

van artikel 38sexies van de tuchtwet beschouwd kan worden, wordt

opgemerkt dat voormeld artikel 38sexies geen vormvoorwaarden bevat

waaraan een kennisgeving tegen ontvangstbewijs moet voldoen. Ook de

parlementaire voorbereiding van de wet van 31 mei 2001 bepaalt

hieromtrent niets, enkel dat de procedure voor de hogere tuchtoverheid

geënt werd op de procedure voor de gewone tuchtoverheid. Nu voorziet

artikel 37 van de tuchtwet wel in “de afgifte” van de beslissing terwijl

artikel 38sexies spreekt over “de kennisgeving” ervan, maar er is geen

reden om aan dit verschillend woordgebruik -dat overigens enkel in de

346 Art. 5 tuchtuitvoeringsbesluit.

347 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 58.

Page 111: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

110

Nederlandse tekst bestaat; in de Franse tekst wordt telkens de term

“notification” gehanteerd- ook een andere inhoud te koppelen. Een

faxbericht waarvan de ontvangst door de betrokkene vast staat, geldt

als een kennisgeving tegen ontvangstbewijs.

In de huidige stand van het geding wordt dan ook besloten dat de

verwerende partij, in navolging van het advies van de tuchtraad, terecht

stelt dat een kennisgeving tegen ontvangstbewijs niet aan verdere

formaliteiten is onderworpen en derhalve ook een faxbericht kan zijn,

waarvan de ontvangst nadien door de bestemmeling wordt bevestigd.

Nu blijkt dat de raadsman van de verzoeker heeft bevestigd dat de

verzoeker de fax van 12 juli 2010 dezelfde dag ontvangen heeft kan

worden besloten dat het voorstel van zware tuchtstraf binnen de door

artikel 38sexies van de tuchtwet voorgeschreven termijn aan de

verzoeker is medegedeeld. Het middel is dienvolgens niet ernstig.”348

187. Naar analogie zou men dan ook kunnen aannemen dat de kennisgeving tegen

ontvangstbewijs rechtsgeldig zou kunnen verricht worden met het versturen van een e-

mailbericht met een leesbevestiging. Op zich roepen deze werkwijzen terug enkele

vragen op. Wat indien de raadsman de ontvangst niet had bevestigd? Of wat indien het

e-mailbericht met leesbevestiging slechts na het verstrijken van de termijn wordt

gelezen? Deze vragen zouden een oplossing kunnen vinden in het afwijkend arrest van

de Raad van State dat stelt dat de datum van verzending telt en niet deze van ontvangst.

Maar er rijst nog een ander probleem met deze wijze van kennisgeving indien er geen

bevestiging volgt. Geldt het bewijs van zending van het faxbericht of van het verzenden

van de e-mail als ontvangstbewijs, net zoals bij een aangetekende zending die hoewel ze

aangeboden werd, niet in ontvangst genomen werd, er rekening mee houdend dat met

een datum van een fax en een e-mail wel kan worden geknoeid? Er rekening mee

348 RvS 13 februari 2012, nr. 217.910, Cuyvers.

Page 112: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

111

houdend dat met de datum van een fax of e-mail kan geknoeid worden, mag men dan

nog aannemen dat de beslissingen geacht worden medegedeeld te zijn wanneer deze

stukken twee maal op deze wijze worden aangeboden binnen de termijn? Hoewel er

inderdaad geen vormvoorwaarden bestaan voor een kennisgeving tegen

ontvangstbewijs, lijkt het ons dat deze vorm van kennisgeving toch grotendeels of zo

niet volledig afhangt van de goodwill van de bestemmeling om de ontvangst te

bevestigen.

188. Over de tweede vraag, het tweemaal aanbieden van de stukken, oordeelt de Raad

van State dat:

“De Raad van State heeft zich in de arresten nrs. 202.457 van 29 maart

2010 inzake Cox en 202.458 van 29 maart 2010 inzake Bervoets reeds

uitgesproken over de draagwijdte van artikel 38sexies van de tuchtwet

en artikel 57ter van de tuchtwet. Meer bepaald heeft de Raad met

betrekking tot artikel 38sexies van de tuchtwet overwogen dat deze

bepaling de hogere tuchtoverheid, op straffe van verval van de

tuchtvordering, verplicht om binnen een welbepaalde termijn een

beslissing te nemen over het lot van de politieambtenaar en om die

beslissing ook te zijner kennis te brengen en dat, wanneer het bestuur

daartoe gebruik maakt van een aangetekende zending, zij moet

bewijzen dat de zending de betrokkene bereikt heeft, wat gebeurt door

het bewijs van de aanbieding van de brief aan de betrokkene. Tevens

heeft de Raad van State overwogen dat artikel 57ter van de tuchtwet de

afwezige ambtenaar geen recht op een dubbele kennisgeving verleent

maar enkel een vermoeden in het voordeel van de tuchtoverheid creëert

om vertraging door de ambtenaar tegen te gaan en dat dat vermoeden

niet belet dat een aanzegging, die regelmatig gebeurt en terdege

bewezen wordt, onmiddellijk gevolgen heeft, ook wanneer de

Page 113: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

112

ambtenaar de mededeling niet persoonlijk in ontvangst heeft genomen

of de ontvangst heeft bevestigd.”349

Men kan zich dan ook vragen stellen bij het nut van deze dubbele aanbieding van de

stukken wanneer blijkt dat de eerste aanbieding toch een onmiddellijke uitwerking kent,

zelfs indien deze kennisgeving afgehaald noch bevestigd werd. Hoewel de bepaling van

artikel 57ter van de tuchtwet anders doet vermoeden, heeft het personeelslid dus geen

recht op een dubbele kennisgeving en houdt deze dus ook geen verstrenging in ten

opzichte van de vaste rechtspraak van de Raad van State.

Belangrijk is wel dat de Raad van State hier terug het standpunt inneemt dat het

moment van kennisname het ogenblik van de aanbieding aan de bestemmeling betreft –

ongeacht of deze de stukken al dan niet door die bestemmeling in ontvangst worden

genomen – en niet het moment van de verzending. In het tegenovergestelde geval had

men hier immers geen probleem gehad, daar de eerste aangetekende zending wel

binnen de termijn verzonden en ontvangen werd, daar waar de tweede zending ook

binnen de termijn verzonden werd maar er buiten ontvangen werd.

3.5.3. De termijnen bij de procedure voor de gewone tuchtoverheid

189. Op het vlak van de termijnen bij de procedure voor de gewone tuchtoverheid

stellen zich weinig problemen. Dit wordt toch even aangehaald daar het als een

vereenvoudigd concept van de procedure voor de hogere tuchtoverheid kan beschouwd

worden, dat op zijn beurt nog een verder verloop voor de Tuchtraad kan hebben.

190. Vanaf de dag die volgt op de ontvangst van het inleidend verslag beschikt de

verwerende partij over een termijn van 30 dagen om zijn schriftelijk verweer in te

dienen.350 Een probleem dat hierbij zou kunnen rijzen voor de gewone tuchtoverheid is

het bepalen van die dag waarop de kennisgeving geschiedt bij het tweemaal voorleggen

van de stukken. Het is hierbij aan te raden om rekening te houden met het voor het

349 RvS 22 november 2012, nr. 221.475, De Wolf.

350 Art. 35 tuchtwet.

Page 114: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

113

personeelslid meest gunstige geval. Uiteraard verkleint dit wel de ruimte waarover de

tuchtoverheid beschikt om zijn beslissing te nemen en ter kennis te brengen.

Na het verstrijken van deze termijn van 30 dagen wordt het personeelslid geacht geen

verweer te willen voeren351. Zoals we hierboven gezien hebben352 is dit echter geen

verval termijn, maar een termijn van orde, zodat wanneer het verweerschrift nog

ingediend wordt na die 30 dagen dit redelijke wijze nog in aanmerking moet worden

genomen.

De uitspraak van de tuchtoverheid moet dan uiterlijk na het verstrijken van de termijn

van 30 dagen medegedeeld worden aan het personeelslid. Dit is wel een vervaltermijn,

zodat de gewone tuchtoverheid geacht wordt af te zien van de vervolging voor de feiten

die de betrokkene ten laste worden gelegd indien ze deze termijn niet respecteert.353

Hierbij moet men steeds goed voor ogen houden dat de wet spreekt over dagen en niet

over werkdagen.

191. Dit op het eerste zicht eenvoudig geval wordt geïllustreerd met een voorbeeld.

Het inleidend verslag wordt aan het personeelslid ter kennis gebracht op 30 juni en het

personeelslid tekent die dag zelf voor ontvangst. Het personeelslid beschikt dan vanaf 1

juli over dertig dagen om zijn verweerschrift in te dienen, dus het verweer moet

ingediend worden op uiterlijk 30 juli. Stel dat het personeelslid slechts de laatste dag zijn

verweerschrift indient. De tuchtoverheid moet dan uiterlijk binnen de 15 dagen haar

beslissing ter kennis brengen aan dit personeelslid. In voorliggend geval zal het

personeelslid hiervan kennis moeten krijgen uiterlijk op 14 augustus. Het personeelslid

tekent op 14 augustus voor ontvangst, zodat er geen probleem is.

Nemen we nu terug datzelfde voorbeeld, maar met enkele gewijzigde parameters.

351 Art. 35 tuchtwet.

352 Zie 3.5.

353 Art. 37 tuchtwet.

Page 115: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

114

De tuchtoverheid verzendt het inleidend verslag bij een ter post aangetekende brief op

30 juni. Daar ze niet zeker is of het personeelslid deze zending wel zal afhalen, verstuurt

ze een nieuw aangetekend schrijven op 1 juli. Voor de tuchtoverheid rijst dan de vraag

wat de eerstvolgende dag is die volgt op de ontvangst van het inleidend verslag. Is dit 2

juli of 3 juli, er rekening mee houdend dat die zendingen de dag nadien reeds

aangeboden worden? De normaal voorzichtige overheid neemt het meest gunstige

geval voor het personeelslid en neemt 3 juli aan als startdatum voor het indienen van

het verweerschrift, zodat het personeelslid hiervoor uiterlijk de tijd heeft tot 1 augustus.

Zij doet er ook goed aan om die dag voor haar te bepalen op 2 juli om later voor geen

onaangename verrassingen komen te staan . Op 1 augustus komt echter geen

verweerschrift binnen. Dit verweerschrift komt slechts binnen op 3 augustus. Aangezien

3 augustus niet kan beschouwd worden als een onredelijke overschrijding van de

termijn van 30 dagen, moet met dit verweer wel degelijk rekening worden gehouden.

De overheid beschikt in haar denkpatroon evenwel vanaf 1 augustus over een termijn

van 15 dagen om haar beslissing ter kennis te brengen. Deze beslissing moet dus

volgens haar uiterlijk op 15 augustus ter kennis gebracht zijn. Laten we nu aannemen

dat de overheid geen andere keuze heeft dan deze kennisgeving per aangetekende

zending ter kennis te brengen, dus terug via twee aangetekende zendingen. Om het

plaatje compleet te maken betreft 15 augustus een maandag en is dit uiteraard een

wettelijke feestdag. Om dus op tijd het personeelslid te bereiken moet het aangetekend

schrijven ten laatste aankomen op 12 augustus, daar men het in de wet niet heeft over

werkdagen maar over dagen. Dit betekent dat de aangetekende zending ten laatste

moet vertrekken op 11 augustus. De normaal voorzichtige overheid zal er ook voor

zorgen dat de tweede aangetekende zending op 12 augustus zijn bestemmeling bereikt,

zodat de eerste zending ten laatste zal verstuurd worden op 10 augustus. In dit

voorbeeld beschikt de overheid dus slechts over een termijn van 8 dagen en niet van 15

dagen om tot een beslissing te komen, namelijk van 3 augustus –dag ontvangen

verweerschrift – tot 10 augustus – dag dat de eerste aantekende zending vertrekt. Of

hoe een korte termijn nog kan gehalveerd worden.

Page 116: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

115

Die termijn van 15 dagen om tot een beslissing te komen en deze ter kennis te brengen

van het betrokken personeelslid kan slechts in één geval worden geschorst, namelijk

indien er nog getuigen moeten worden verhoord na de inzage van het dossier door het

betrokken personeelslid. In dit geval wordt door de tuchtoverheid een periode bepaald,

die niet korter mag zijn dan vijf werkdagen, waarin het personeelslid een aanvullend

verweerschrift kan indienen. De periode van 15 dagen kan dan eventueel worden

verlengd met de door de tuchtoverheid bepaalde periode om het aanvullend

verweerschrift in te dienen.354

3.5.4. De termijnen bij de procedure voor de hogere tuchtoverheid

192. Wat hierboven geschetst werd voor de gewone tuchtoverheid geldt mutatis

mutandis ook voor de hogere tuchtoverheid.355 Evenwel dient men hier rekening te

houden met twee bijkomende termijnen voor het geval de hogere tuchtoverheid een

voorstel tot zware tuchtsanctie formuleert.

193. In het geval de hogere tuchtoverheid meent dat de handeling of de gedraging een

zware tuchtsanctie rechtvaardigt, zal zij hiertoe eerst een voorstel tot zware

tuchtsanctie ter kennis dienen te brengen van het betrokken personeelslid. Ook dit

voorstel dient binnen de 15 dagen na het verstrijken van de termijn van 30 dagen, die

het personeelslid heeft om zijn verweerschrift in te dienen, aan dit personeelslid ter

kennis gebracht te worden. Bovendien moet er in dit voorstel ook nog melding worden

gemaakt van het recht om tegen het voorstel van zware tuchtstraf bij de Tuchtraad een

verzoek tot heroverweging in te stellen. 356

De eerste bijkomende termijn houdt hiermee verband. Het personeelslid aan wie een

zware tuchtstraf wordt voorgesteld, heeft immers 10 dagen om een verzoek tot

heroverweging in te stellen bij de Tuchtraad middels een ter post aangetekend

354 Art. 36 tweede lid juncto art. 37 tweede lid tuchtwet.

355 Het artikel 38quater tuchtwet is immers identiek aan het artikel 35 tuchtwet en het artikel 38quinquies

tuchtwet is identiek aan het artikel 36 tuchtwet. 356

Art. 38sexies, eerste lid tuchtwet.

Page 117: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

116

schrijven.357 In het geval er geen verzoek tot heroverweging wordt ingediend, zal de

tuchtoverheid toch deze termijn van 10 dagen moeten afwachten vooraleer een

definitieve tuchtsanctie te kunnen opleggen. Na deze termijn moet de tuchtoverheid zijn

voorstel dan bevestigen, waardoor de tuchtsanctie definitief wordt. Er wordt in de

tuchtwet eigenaardig genoeg geen termijn meer bepaald waarbinnen de tuchtoverheid

haar definitieve beslissing dan ter kennis dient te brengen. Sommigen menen dat het

evenwel aangewezen is om deze bevestiging te verrichten binnen de 15 dagen na het

verstrijken van de termijn tot indiening van het verzoek tot heroverweging.358 In ieder

geval zal deze bevestiging de test van de redelijketermijneis moeten doorstaan.

194. De tweede bijkomende termijn vloeit voort uit de adviesprocedure die moet

worden gevolgd in de gevallen voorzien in het artikel 24 van de tuchtwet. Hierin wordt

bepaald dat de adviezen gemotiveerd moeten zijn en dat deze moeten worden verleend

binnen een termijn van twintig dagen te rekenen van de dag waarop het voorstel tot

straf aan de betrokken overheid wordt toegestuurd359 en vooraleer de tuchtraad zich

uitspreekt. De betrokken overheid wordt geacht geen aanvullend advies te willen

verstrekken eens die termijn verstreken is.360 De tuchtwet noch het uitvoeringsbesluit

bepalen binnen welke termijn de tuchtoverheid dit advies moet vragen. Er wordt enkel

bepaald dat de hogere tuchtoverheden hun definitieve beslissingen slechts mededelen

na kennis genomen te hebben van de bedoelde adviezen, of, bij ontstentenis van het

357 Art. 51bis tuchtwet.

358 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 89 en G. PYL en A. LINERS,

Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012,

losbl., H6/70. 359

Pyl en Liners merken op dat de Nederlandstalige versie van de tuchtwet in artikel 24, derde lid spreekt

van “De…adviezen…worden verleend binnen een termijn van twintig dagen te rekenen vanaf de dag

waarop het voorstel wordt toegestuurd”, terwijl de Franstalige versie luidt “Les avis…sont rendus dans un

délai de vingt jours à compter du jour qui suit celui de l’envoi de la proposition”. Volgens hen wordt in de

praktijk evenwel steeds de Franstalige versie toegepast daar het een vrij korte termijn betreft en die versie

het best tegemoet komt aan de rechtszekerheid. Zie G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het

handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H3/13. 360

Art. 24, derde lid tuchtwet.

Page 118: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

117

verkrijgen van dit advies, ten vroegste de dag na de periode waarin de betrokken

overheid geacht wordt geen bijkomend advies te willen formuleren.361

Het betreft dus geen advies over de definitieve tuchtsanctie maar een advies over het

voorstel tot een zware tuchtsanctie.362 Opdat de adviesverlenende overheid echter met

kennis van zaken tot een gemotiveerd advies zou kunnen komen, kan men aannemen

dat de tuchtoverheid slechts dit advies zal vragen op het ogenblik dat zij zelf over alle

informatie beschikt om weloverwogen tot haar voorstel van zware tuchtsanctie te

komen. Zo niet kan men zich afvragen waarop de adviesverlenende overheid zich zou

moeten stoelen om haar gemotiveerd advies te verlenen. De tuchtwet geeft de

tuchtoverheid hiertoe trouwens ook de mogelijkheid, daar de termijn van 15 dagen om

tot haar voorstel van zware tuchtstraf te komen in voorkomend geval verlengd wordt

met een termijn van 20 dagen.363 Die termijn van 20 dagen is echter geen maximale

termijn, maar wel een vaste termijn en moet dus niet worden afgesloten op het

ogenblik dat de tuchtoverheid in het bezit wordt gesteld van het gevraagde advies.364

Indien de tuchtoverheid dus het advies bedoeld in het artikel 24 van de tuchtwet moet

vragen, beschikt zij steeds over een termijn van 35 dagen na het beëindigen van de

verweertermijn om haar voorlopige eindbeslissing aan het betrokken personeelslid over

te maken.365

3.6. De adviesaanvragen

195. In artikel 24 van de tuchtwet gaat de wetgever ervan uit dat bepaalde overheden

die geen tuchtbevoegdheid hebben overeenkomstig de politionele tuchtwet in sommige

gevallen toch dienen betrokken te worden bij het opleggen van een zware tuchtsanctie.

361 Art. 38sexies, derde lid.

362 Dit vloeit voort uit het artikel 24, derde lid tuchtwet dat spreekt over: “…te rekenen van de dag waarop

het voorstel tot straf aan de betrokken overheid wordt toegestuurd….”. 363

Art. 38sexies vierde lid tuchtwet. 364

G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H3/12-13. 365

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 90.

Page 119: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

118

Deze tuchtoverheden zijn enerzijds de Minister van Justitie366 en anderzijds de

procureur des Konings en de federale procureur.367

Deze adviesaanvragen, de toezending van en de ontvangst van de adviezen, zijn aan

geen enkele vormvereiste onderworpen. De tuchtoverheid moet echter wel het bewijs

kunnen leveren van deze adviesaanvraag.368

196. Wanneer de Minister van Justitie in de door de tuchtwet bepaalde gevallen als

adviesverlenende overheid moet optreden, dan wordt een onderscheid gemaakt al

naargelang dit advies al dan niet eensluidend moet zijn. Voor het ontslag van

ambtswege en de afzetting is het eensluidende advies vereist. Voor de overige straffen

volstaat het advies.369 Voor het ontslag van ambtswege en de afzetting is het advies van

de Minister van Justitie bindend, in die zin dat deze straffen bij ontstentenis van

eensluidendheid van het advies niet opgelegd kunnen worden. Ze kunnen dus evenmin

opgelegd worden indien de Minister nalaat een advies te formuleren.370

197. Het advies van de procureur des Konings, of naargelang het geval van de federale

procureur, is vereist voor het opleggen van een zware tuchtsanctie wanneer feiten

werden gepleegd die rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van een opdracht

van gerechtelijke politie.371

Noch in de tuchtwet zelf, noch in de voorbereidende werken wordt bepaald wat er nu

moet verstaan worden onder het begrip “opdracht van gerechtelijke politie”. In een

omzendbrief van het College van Procureurs-generaal wordt wel vermeld dat:

366 De Minister van Justitie heeft evenwel een bevoegdheid als gewone en hogere tuchtoverheid over

bepaalde leden van de federale politie. Hij dient hiertoe evenwel gezamenlijk op te treden met de Minister

van Binnenlandse Zaken. Zie het schema vervat in 3.2.1. 367

Het Wetboek van strafvordering geeft aan de procureur-generaal in de artikelen 279 tot en met 282bis

Sv een soort van tuchtbevoegdheid over de officieren van gerechtelijke politie. 368

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 48-49. 369

Art. 24, eerste lid tuchtwet. 370

K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 49. 371

Art. 24, tweede lid tuchtwet.

Page 120: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

119

“Dit advies is vereist wanneer de opdracht van gerechtelijke politie slecht

uitgevoerd werd, wanneer zij onvolledig geweest is, wanneer zij niet

uitgevoerd is of wanneer de uitvoering ervan geweigerd is geweest”.372

Ook hier wordt echter geen definitie van het begrip “opdracht van gerechtelijke politie”

gegeven, zodat het uiteindelijk aan de Raad van State zal toekomen om te oordelen of

de adviesvraag van de tuchtoverheid al dan niet terecht was.

198. Het mag wel duidelijk zijn dat de tuchtoverheid dit advies niet mag vragen met als

doel de termijnen van de tuchtvordering te verlengen met de 20 dagen die voorzien zijn

om dit advies in te winnen.373 Bij gerede twijfel zou de zorgvuldige tuchtoverheid een

dubbele vraag kunnen stellen aan de procureur des Konings of aan de federale

procureur. Zij zou namelijk in eerste instantie kunnen vragen of de feiten al dan niet

rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van een opdracht van gerechtelijke

politie en in voorkomend geval zou zij dan het advies over het voorstel tot zware

tuchtstraf kunnen vragen.374

De vraag rijst hier wat met deze tuchtsanctie zal gebeuren indien deze adviesvraag

onterecht was en bijgevolg de termijn om tot een beslissing te komen eveneens

onterecht verlengd werd, zodat de beslissing eigenlijk ook buiten de wettelijke

voorziene termijn valt en bijgevolg de tuchtoverheid geacht wordt afstand te doen van

haar tuchtvordering. In een arrest van 2007 oordeelt de Raad van State hierover op

volgende wijze:

“Daargelaten de vraag of de gepleegde feiten rechtstreeks betrekking

hadden op de uitvoering van een opdracht van gerechtelijke politie en of

het advies van de federale procureur al dan niet vereist was, moet

372 Omzendbrief nr. COL4/2003 van 20 mei 2003 uitgaande van het College van Procureurs-generaal bij de

Hoven van Beroep betreffende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, onuitg., 8. 373

G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H3/15. 374

G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H3/15 en K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele,

2012, 47.

Page 121: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

120

vastgesteld worden dat het inwinnen van en de verwijzing naar een niet

reglementair vereist advies de bestreden tuchtstrafbeslissing niet

onregelmatig maakt. Overigens lijkt het niet onredelijk dat de

tuchtoverheid, in geval van twijfel over de vraag of de feiten betrekking

hebben op een opdracht van gerechtelijke politie, beslist het advies van

de procureur in te winnen (…)”.375

Dit arrest stelt dat het onterecht inwinnen van een advies niet überhaupt betekent dat

de tuchtsanctie zal vernietigd worden, maar het zegt eigenlijk wel niets over het

overschrijden van een termijn. Die kwestie was trouwens in de casus die tot dit arrest

heeft geleid ook niet aan de orde.

In een arrest van 2011 neemt de Raad van State hierin een duidelijk standpunt wanneer

het stelt dat:

“Overigens, aangenomen dat de tuchtoverheid kon twijfelen over de

juridische verplichting om het advies van de procureur des Konings in te

winnen, is de houding die zij in dit geval aangenomen heeft volstrekt

gerechtvaardigd, omdat de korte termijnverlenging die in het nadeel van

de betrokken ambtenaar speelt, niet opweegt tegen de

onregelmatigheid die zij begaat wanneer zij het advies niet inwint in de

gevallen waarin zulks noodzakelijk blijkt”.376

Wanneer de adviesvraag dus niet kennelijk onterecht is, zal de termijnoverschrijding die

er het eventuele gevolg van is geen grond tot vernietiging van de tuchtsanctie uitmaken

voor de Raad van State.

199. De hogere tuchtoverheid is evenwel niet gebonden door het advies van de

adviesverlenende overheid. Wanneer zij echter afwijkt van dit gemotiveerd advies zal zij

dit uiteraard afdoend moeten motiveren.377 De tuchtoverheid zal hiervoor dus wettige

375 RvS 28 juni 2007, nr. 172.852, Vanrintel.

376 RvS 16 juni 2011, nr. 213.921, Fockenoy.

377 K. CROONEN, Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 48 en 50.

Page 122: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

121

motieven moeten voorhanden hebben en deze zullen moeten blijken uit de formele

motivering.378

200. De Franstalige kamer van de Raad van State heeft in een arrest van 2011 een zware

tuchtsanctie vernietigd omdat het advies van de procureur des Konings dat verleend

werd overeenkomstig het artikel 24, derde lid van de tuchtwet niet voldoende

gemotiveerd werd. De Raad van State oordeelde hier als volgt:

“Considérant qu'en l'espèce, l'avis du procureur du Roi, tel qu'il est

énoncé dans le dernier mémoire de la partie adverse, est libellé comme

suit:

“Comme suite à votre courrier du 30 septembre 2009, j'ai l'honneur de

porter à votre connaissance que je me rallie à votre proposition de

sanction lourde à l'encontre de l'intéressé";

qu'une telle motivation reste en défaut d'indiquer pourquoi le procureur

du Roi a fait le choix d'appuyer la proposition de sanction de l'autorité

disciplinaire; que, sur la base des documents qui lui ont été transmis

dont le rapport introductif et le mémoire en défense du requérant, il lui

était cependant possible de se faire une opinion personnelle du dossier et

d'exprimer un avis circonstancié; que dans ces conditions, la

comparaison avec la motivation par référence faite par la partie adverse

n'est pas pertinente eu égard à l'exigence même de l'article 24 de la loi

précitée; que le premier moyen est fondé”.379

Dit arrest kan omwille van volgende redenen niet worden bijgetreden. Ten eerste stelt

de Raad van State zelf dat er wel degelijk gemotiveerd werd, maar dat een motivatie

door verwijzing naar het dossier onvoldoende is. De tuchtwet stelt evenwel geen

vereiste aan de inhoud van die motivatie en de wet van 29 juli 1991 betreffende de

uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen is niet van toepassing op deze

378 I. OPDEBEEK, “Algemene bakens voor het tuchtrecht”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel,

Politeia, 2004, (15) 29. 379

RvS 10 november 2011, nr. 216.256, Hance.

Page 123: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

122

motivering gegeven door de procureur des Konings.380 Vervolgens kan men moeilijk de

tuchtoverheid verwijten dat een andere overheid een fout zou hebben gemaakt.

Tenslotte is de procureur des Konings niet eens verplicht een advies te verlenen. De

tuchtoverheid moet het advies wel aanvragen, maar de procureur des Konings is

geenszins verplicht een dergelijk advies te leveren. Uit het samenlezen van het artikel

24, derde lid en het artikel 38sexies, derde en vierde lid van de tuchtwet blijkt immers

duidelijk dat de tuchtoverheid wel degelijk een sanctie kan voorstellen indien de

adviesverlenende overheid nalaat een advies te verstrekken. We zien dan ook niet in

waarom een sanctie dan wel nietig verklaard zou worden indien de motivatie van de

adviesverlenende overheid als niet afdoende zou bestempeld worden.

Bovendien stellen Opdebeek en Coolsaet trouwens ook dat de rechtspraak een vorm

van indirecte formele motivering aanvaardt in de vorm van een verwijzing naar een

ander stuk. Hiervoor moet wel voldaan zijn aan volgende cumulatieve voorwaarden: de

inhoud van het stuk waarnaar wordt verwezen moet aan het betrokken personeelslid

ter kennis zijn gebracht; het stuk waarnaar wordt verwezen moet zelf afdoende

gemotiveerd zijn; de voorstellen of adviezen moeten worden bijgevallen in de

uiteindelijke beslissing en er mogen geen tegenstrijdige adviezen zijn.381

3.7. De toepasselijkheid van artikel 6 EVRM

201. Het is hier geenszins de bedoeling om een exhaustieve bespreking weer te geven

houdende de rechten van verdediging, maar wel om na te gaan of en in hoeverre het

artikel 6 van het EVRM van toepassing is op het tuchtrecht. Van belang hierbij zijn de

vragen of een tuchtvervolging al dan niet kan gezien worden als een geschil over

burgerlijke rechten en verplichtingen dan wel of een tuchtvervolging ook van

strafrechtelijke aard kan zijn. Hierbij is de internrechtelijke kwalificatie die aan deze

380 Art. 1 en 2 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de

bestuurshandelingen, juncto art. 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari

1973. 381

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 419.

Page 124: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

123

begrippen gegeven wordt, ondergeschikt aan het autonome karakter van de invulling

van deze begrippen door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de

Mens.382

3.7.1. Een geschil over burgerlijke rechten en verplichtingen?

202. Het artikel 6, §1 van het EVRM voorziet onder meer dat eenieder bij het vaststellen

van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van

een tegen hem ingestelde strafvervolging recht heeft op een eerlijke en openbare

behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en

onpartijdige rechterlijke instantie welke bij wet is ingesteld.

203. Het EHRM hield lange tijd vol dat ambtenaren geen aanspraak konden maken op

de waarborgen uit dit artikel.383 Opdat een geschil onder toepassing van dit artikel zou

vallen was het immers niet voldoende dat een ambtenaar de wettigheid van een

overheidshandeling zou betwisten, maar dit geschil moest bovendien betrekking

hebben op een subjectief recht. Alles wat betrekking had op de wijze waarop de

overheid haar discretionaire bevoegdheid uitoefende, zoals ook het geval is bij het

opleggen van een tuchtsanctie, viel buiten het toepassingsgebied, daar aangenomen

werd dat dit geen burgerlijke rechten betroffen in de zin van het artikel 6, §1 EVRM.384

Met het arrest Pellegrin veranderde het EHRM enigszins het geweer van schouder en

stelt het een nieuw criterium voorop aangaande de toepassing van het art. 6, §1. Dit

luidt:

“ Par conséquent, la Cour décide que sont seuls soustraits au champ

d’application de l’article 6 § 1 de la Convention les litiges des agents

publics dont l’emploi est caractéristique des activités spécifiques de

382 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek EVRM: Deel 1. Algemene beginselen, Antwerpen,

Intersentia, 2005, 185-190. 383

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 10. 384

G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H10/35-36.

Page 125: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

124

l’administration publique dans la mesure où celle-ci agit comme

détentrice de la puissance publique chargée de la sauvegarde des

intérêts généraux de l’Etat ou des autres collectivités publiques. Un

exemple manifeste de telles activités est constitué par les forces armées

et la police. (…)

Dès lors, la totalité des litiges opposant à l’administration des agents qui

occupent des emplois impliquant une participation à l’exercice de la

puissance publique échappent au champ d’application de l’article 6 § 1

puisque la Cour entend faire prévaloir un critère fonctionnel. Les litiges

en matière de pensions, quant à eux, relèvent tous du domaine de

l’article 6 § 1, parce que, une fois admis à la retraite, l’agent a rompu le

lien particulier qui l’unit à l’administration ; il se trouve dès lors, et à plus

forte raison ses ayants droit se trouvent, dans une situation qui est tout

à fait comparable à celle d’un salarié de droit privé : le lien spécial de

confiance et de loyauté avec l’Etat a cessé d’exister, et l’agent ne peut

plus détenir de parcelle de la souveraineté de l’Etat.” 385

204. Om ten aanzien van het tuchtstatuut van de politiediensten de toepassing van het

artikel 6 EVRM af te wijzen, heeft het toenmalige Arbitragehof uitdrukkelijk naar dit

arrest Pellegrin verwezen386wanneer het stelt:

“Wat artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

betreft, merkt het Hof op dat het Europees Hof voor de Rechten van de

Mens in zijn arrest Pellegrin van 8 december 1999 heeft gesteld dat het

een einde wilde maken aan de onzekerheid over de toepassing van die

waarborgen op de geschillen tussen een Staat en zijn ambtenaren (§ 61)

enambtenaren die zijn tewerkgesteld in betrekkingen die een

deelneming aan de uitoefening van de openbare macht impliceren, aan

385 EHRM 8 december 1999, nr. 28541/95 Pellegrin/Frankrijk

386 T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 9.

Page 126: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

125

de toepassingssfeer van artikel 6.1 ontsnapt » (§ 67) omdat die

geschillen geen betwistingen betreffen over het vaststellen van

burgerlijke rechten en verplichtingen. Het heeft daarbij de uitoefening

van de openbare macht door de gewapende macht en de politie als

voorbeeld aangehaald (§ 66). De tuchtsancties die te dezen kunnen

worden opgelegd, zijn van die aard dat de tuchtvervolgingen op basis

van de wet van 13 mei 1999 al evenmin kunnen worden beschouwd als

strafvervolgingen in de zin van artikel 6.1.”.387

Dit functioneel criterium dat door het EHRM gehanteerd werd kwam al snel onder vuur

te liggen en het EHRM beslist dan ook in het arrest Vilho Eskelinen388 dat in beginsel

artikel 6, §1 EVRM van toepassing is op alle geschillen die rijzen tussen de ambtenaar en

zijn tewerkstellende overheid.389

205. Net zoals bij het oordeel over de vraag of het voorafgaand onderzoek nu al dan niet

behoort tot de tuchtprocedure390, bestaat er hier ook een discrepantie tussen de

Franstalige en de Nederlandstalige kamers van de Raad van State. Waar de Franstalige

kamers de mening zijn toegedaan dat artikel 6, §1 wel degelijk van toepassing is391 stelt

een Nederlandstalige kamer dat:

“Daargelaten de vraag of thans, in het licht van het arrest van het

Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 april 2007 in de zaak

Vilho Eskelinen t. Finland, nog gesteld kan worden dat geschillen in

verband met tuchtstraffen die aan politieambtenaren zijn opgelegd

zonder meer buiten het toepassingsgebied van artikel 6.1. van het EVRM

liggen, dient in elk geval vastgesteld te worden dat de in die bepaling

387 Arbitragehof 25 januari 2001, nr. 4/2001

388 EHRM 19 april 2007, nr. 63235/00 Vilho Eskelinen/Finland.

389 T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 10; I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het

ambtenarentuchtrecht, Brugge, die Keure, 2011, 10-11 en G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie:

Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H10/35-36. 390

Zie 3.4.2. 391

RvS 7 mei 2007, nr. 170.887, Darville en RvS 4 december 2007, nr. 177.593, Beaumont.

Page 127: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

126

vervatte waarborgen in beginsel niet van toepassing zijn op procedures

voor organen van het actief bestuur, zoals de hogere tuchtoverheid”.392

De Raad van State ontwijkt de vraag of de waarborgen van het artikel 6 EVRM gelden

voor tuchtprocedures, alhoewel er een neiging is tot een bevestigend antwoord, stelt hij

dat deze waarborgen niet van toepassing zijn op de procedures van de politionele

tuchtoverheden.

3.7.1.1. Gevolgen van die principiële toepasselijkheid

206. Onafgezien of deze waarborgen nu al dan niet gelden op de procedures voor de

organen van het actief bestuur kan men stellen dat dit eigenlijk geen fundamentele

wijzigingen met zich meebrengt op het vlak van de toepassing van de rechten van

verdediging. Deze worden immers op bijna identieke wijze gewaarborgd door de

algemene rechtsbeginselen in het algemeen en de ongeschreven beginselen van

behoorlijk bestuur in het bijzonder.393

Ter nuancering hiervan zou men kunnen stellen dat de algemene rechtsbeginselen en de

beginselen van behoorlijk bestuur wel onduidelijkheden of leemten in de wet kunnen

aan– en opvullen, maar evenwel zonder dat zij voorrang hebben op de wet.394 Het

artikel 6 EVRM, dat directe werking heeft, kan daarentegen wel worden ingeroepen

tegen een daarmee strijdige wettelijke bepaling.395

3.7.2. Sancties van strafrechtelijke aard?

207. Wanneer men wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, dan voorzien de artikelen

6, §2 en 6, §3 EVRM in enkele extra waarborgen. Het vermoeden van onschuld en het

recht op bijstand van een raadsman zijn daar enkele voorbeelden van. De vraag dient

392 RvS 1 december 2008, nr. 188.389, De Clercq.

393 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 14 en G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij

de politiediensten, I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H10/36. 394

T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 10. 395

RvS 25 januari 1993, nr. 41.716, Cooreman.

Page 128: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

127

dus gesteld te worden of een tuchtrechtelijke vervolging eveneens van strafrechtelijke

aard kan zijn en of in voorkomend geval die artikelen 6, §2 en 6, §3 eveneens van

toepassing zijn op deze tuchtvordering.

208. In het arrest Engel396 definieert het EHRM drie criteria om een antwoord te bieden

op de vraag wanneer een vervolging er één van strafrechtelijke aard is. Het eerste

criterium houdt verband met de kwalificatie die de wetgever er zelf aan geeft. Deze

internrechtelijke kwalificatie is slechts doorslaggevend indien de wetgever reeds zelf de

vervolging als zijnde van strafrechtelijke aard kwalificeert. In het tegenovergestelde

geval dient men te kijken naar het tweede criterium, de aard van de inbreuk. Is het een

inbreuk op een algemene norm die aan eenieder opgelegd wordt of eerder op een

norm die opgelegd werd aan het specifieke groep met een bijzonder statuut, is de vraag

die hier rijst. Een laatste criterium betreft de ernst van de sanctie welke aan betrokkene

zou kunnen opgelegd worden, waarbij evenwel een lichte sanctie geen beletsel is om

een maatregel toch als strafrechtelijk te kwalificeren op basis van het tweede

criterium.397

Toegepast op het politioneel tuchtrecht kan men stellen dat het eerste criterium niet

van aard is om tot het besluit te komen dat de vervolging van strafrechtelijke aard is. De

tuchtoverheid moet immers de handelingen en gedragingen die aan de basis liggen van

een tuchtvervolging kunnen vertalen naar één van de twee tuchtvergrijpen uit het

artikel 3 van de tuchtwet.398 Men zou geneigd zijn het derde criterium als

doorslaggevend te bestempelen daar de ernst van de mogelijke sanctie wel op het

strafrechtelijke karakter van een tuchtstraf zou kunnen wijzen, te meer daar een

tuchtsanctie ook repressief van aard is. In de huidige stand van de rechtspraak van het

EHRM is er echter slechts sprake van een strafrechtelijk karakter van een tuchtstraf

396 EHRM 8 mei 1976, nr. 5100/71, 5101/71, 5102/71, 5354/72 en 5370/72 Engel/Nederland.

397 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 8. 398

Zie 3.1.2

Page 129: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

128

indien deze een vrijheidsberoving met zich meebrengt.399 Ook op basis van het derde

criterium kunnen we dus besluiten dat de tuchtvervolging geen strafrechtelijke

vervolging betreft. Blijft dus enkel nog het tweede criterium over. Daar het feit dat het

opleggen van een lichte sanctie in de zin van het derde criterium niet verhindert dat de

aard van de inbreuk toch van strafrechtelijke aard kan zijn400, kan een tuchtvordering

toch gezien worden als een strafrechtelijke vordering indien een tuchtrechtelijke

inbreuk ook onder de toepassing valt van de strafwet. Met andere woorden alleen bij

samenloop van tuchtfeiten en strafrechtelijke feiten is er sprake van een strafvervolging

overeenkomstig artikel 6, §1 EVRM.401

Deze zienswijze wordt nog versterk in het arrets Vanjak waarbij het EHRM stelt dat:

“The scope of Article 6 § 2 extends as well to various administrative

proceedings conducted simultaneously with the criminal proceedings

against an applicant or after the conclusion of criminal proceedings

ending without a decision finding the accused guilty”.402

Wanneer er samenloop is van tuchtfeiten en van strafrechtelijke feiten dan geldt ook de

waarborg van het artikel 6, §2 EVRM, namelijk het vermoeden van onschuld. Dit is ook

het geval indien de tuchtprocedure wordt verdergezet na het beëindigen van de

strafrechtelijke procedure waarbij de verdachte niet schuldig werd bevonden aan

strafrechtelijke feiten.

209. Het belang van het Vanjak-arrest ligt hem ook hierin dat het EHRM zijn rechtspraak

inzake het onrechtmatig bewijs doortrekt in het tuchtrecht.403

“In the Court's view, the applicant's objection as to the circumstances of

his alleged confession to the police clearly called for further examination

399 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 9. 400

EHRM 23 november 2006, nr. 73053/01 Jussila/Finland. 401

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 9-10. 402

EHRM 14 januari 2010, nr. 29899/04 Vanjak/Kroatië. 403

G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H10/38.

Page 130: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

129

by the competent national authorities and in particular required that

they give reasons for accepting the applicant's alleged confession, which

he subsequently denied, as being accurate and genuine. By failing to

satisfy these requirements in the disciplinary proceedings against the

applicant, the findings of the national authorities fell short of the

guarantees of a fair trial”.404

210. In het licht van dit arrest kan men zich afvragen of de bijstand van een raadsman

tijdens het verhoor niet aangewezen is in het kader van een voorafgaand onderzoek

wegens eventuele tuchtvergrijpen die samenvallen met strafrechtelijke vervolgingen. In

een vrij recent arrest oordeelt het Hof van Cassatie hierover als volgt.:

“Krachtens artikel 6, § 1, EVRM heeft eenieder bij het vaststellen van zijn

burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de

gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging recht op een

eerlijke behandeling van zijn zaak.

Krachtens artikel 6, § 3, c), EVRM heeft eenieder die wegens een

strafbaar feit wordt vervolgd, het recht op bijstand van een raadsman

naar zijn keuze.

Deze bepalingen zijn toepasselijk op een tuchtprocedure inzake feiten die

aanleiding kunnen geven tot een sanctie welke gelet op de aard, de ernst

en de zwaarwichtigheid ervan als een strafsanctie in de zin van artikel 6

EVRM dient te worden aangezien.”405

Het Hof van Cassatie acht de waarborgen die de artikelen 6, §1 en 6, §3,c) EVRM

verschaffen dus principieel van toepassing op tuchtvorderingen die samenvallen met

strafvorderingen. Bij uitbreiding kan men stellen dat het Hof in voorkomend geval alle

waarborgen van het artikel 6 EVRM van toepassing acht.

404 EHRM 14 januari 2010, nr. 29899/04 Vanjak/Kroatië.

405 Cass. 16 november 2012, AR D.11.0021.N.

Page 131: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

130

211. Evenwel gaat het Hof van Cassatie de bijstand van een raadsman tijdens het

verhoor in het kader van een voorafgaand onderzoek afwijzen. Het Hof ontwikkelt

hieromtrent de volgende stelling:

“Het recht op een eerlijk proces en op de bijstand van een advocaat,

gewaarborgd door de artikelen 6, § 1 en 6, § 3, c), EVRM houdt in dat

aan een persoon, die het voorwerp uitmaakt van een tuchtvervolging

met betrekking tot feiten die aanleiding kunnen geven tot een straf in de

zin van artikel 6 EVRM, bij zijn verhoor tijdens het tuchtrechtelijk

vooronderzoek toegang wordt verleend tot een advocaat in zoverre hij

zich in een kwetsbare positie bevindt.

Het verhoor in het kader van een tuchtrechtelijk vooronderzoek, waarbij

de onderzoekers geen vrijheidsbenemende maatregelen, noch andere

dwangmaatregelen kunnen treffen, heeft in de regel niet tot gevolg dat

de betrokkene zich in een kwetsbare positie bevindt.

In zoverre het middel ervan uitgaat dat diegene lastens wie een

tuchtrechtelijk vooronderzoek wordt gevoerd zich tijdens dit onderzoek

steeds in een kwetsbare positie bevindt, kan het niet worden

aangenomen”.406

In een arrest van 2013, ook gekend onder de naam “Valentijnsarrest”, inzake de vraag

tot gedeeltelijke vernietiging van de Belgische “Salduz”-wetgeving, bekrachtigt het

Grondwettelijk Hof eigenlijk deze zienswijze betreffende de kwetsbare positie wanneer

het stelt dat:

“In dat opzicht is de vrijheidsbeneming een element dat de

kwetsbaarheid van de verhoorde kan vergroten. Het criterium van de

vrijheidsbeneming waarop de wetgever het bekritiseerde verschil in

behandeling ten aanzien van het recht op het genot van de

406 Cass. 16 november 2012, AR D.11.0021.N.

Page 132: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

131

aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor heeft gegrond, is

bijgevolg relevant in het licht van het legitieme doel dat erin bestaat de

meest kwetsbare personen te beschermen”.407

Het Grondwettelijke Hof verantwoordt deze zienswijze met betrekking tot de kwetsbare

positie evenwel op basis van volgende overweging:

“De onzekerheid waarin iedere ondervraagde persoon, zelfs wanneer die

vrij is, zich bevindt, vermits hij in de regel het ingewikkelde karakter van

de regels inzake de strafrechtspleging en de omvang van zijn rechten van

de verdediging niet beheerst, wordt overigens op toereikende wijze

gecompenseerd door, enerzijds, de verplichting ten aanzien van de

overheid, vervat in artikel 47bis, § 2, van het Wetboek van

strafvordering, om bij de aanvang van het onderhoud te herinneren aan

het recht om niet ertoe te worden verplicht zichzelf te beschuldigen en

aan het zwijgrecht en, anderzijds, het recht van die persoon, onder

voorbehoud van de hierna onderzochte uitzonderingen, om vóór het

verhoor een vertrouwelijk onderhoud te hebben met een advocaat, die

van dat onderhoud gebruik kan maken om te herinneren aan de rechten

van de verdediging en de voor de betrokkene relevante aspecten van de

strafrechtspleging uiteen te zetten”.408

Daar deze compensatie formeel niet aanwezig is in het tuchtrechtelijk vooronderzoek

kan de pertinentie van het cassatiearrest in de huidige stand van de tuchtwetgeving in

twijfel getrokken worden.

212. Wel is het duidelijk dat wanneer parallel aan de tuchtprocedure ook een

strafvervolging gevoerd wordt, alle waarborgen van het artikel 6 EVRM eveneens van

toepassing zijn op deze tuchtprocedure. Wanneer er slechts een norm overtreden wordt

die enkel geldt binnen een bepaalde groep, wegens het behoren tot deze groep en die

407 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013.

408 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013.

Page 133: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

132

bijgevolg dus geen algemene draagwijdte heeft, dan zullen de waarborgen verschaft

door het artikel 6, §§2 en 3 EVRM echter niet van toepassing zijn op de tuchtprocedure.

3.8. De beginselen van behoorlijk bestuur

213. Het is zeker niet de bedoeling om alle beginselen van behoorlijk bestuur, met

inbegrip van de rechten van verdediging, exhaustief te bespreken. Het is eerder de

bedoeling te duiden dat deze beginselen van behoorlijk bestuur ook van toepassing zijn

op de uitvoering van het politioneel tuchtrecht. Enkele van deze beginselen werden

expliciet voorzien in de tuchtwet. Dit betreffen de hoorplicht en motivering van de

beslissingen. Daar de wet op zich wellicht nooit alles zal kunnen regelen en gezien het

gegeven dat het recht en de rechtspraak voortdurend in evolutie zijn, zullen deze

beginselen van behoorlijk bestuur, zoals ontwikkeld door de rechtspraak en de

rechtsleer, steeds een belangrijke rol blijven spelen.409

214. Het administratief recht, waartoe het politioneel tuchtrecht behoort, heeft eigen

en soms specifieke bronnen. Het komt voor dat een tuchtrechtelijke uitspraak de toets

van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet doorstaat. Dit leidt soms tot

verlies van het vertrouwen in het tuchtsysteem, met als gevolg dat er een afkeer

optreedt bij de tuchtoverheden om het tuchtrecht toe te passen.410

215. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen eigenlijk beschouwd

worden als een soort tegengewicht voor de discretionaire bevoegdheid waarover de

(tucht)overheid beschikt. Ze hebben als het ware een repressieve en een preventieve

functie, repressief in die zin dat ze rechtsbescherming bieden aan de burger door als

toetsingscriteria te fungeren voor de rechter, preventief omdat ze ook gericht zijn op

409 G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H2/7. 410

W. PEETERS en W. MAHIEU, Tuchtbeleid van de politiediensten (2001-2005), Brussel, Politeia, 2006,

79.

Page 134: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

133

het bestuur, daar het eveneens regels betreffen voor de wijze waarop een bestuur moet

handelen.411

3.8.1 Het motiveringsbeginsel

216. Het motiveringsbeginsel is wellicht één van de grootste oorzaken waarom

tuchtstraffen vernietigd worden. De Raad van State ziet de formele motiveringsplicht

niet als een beginsel van behoorlijk bestuur, daar de formele motivering bij wet geregeld

wordt.412 We plaatsen die beginsel hier toch onder daar het in de literatuur dikwijls in

één adem genoemd wordt met de beginselen van behoorlijk bestuur en omdat het

onlosmakelijk verbonden is met vele van die beginselen.

217. De motivering moet het betrokken personeelslid in staat stellen om ten volle te

begrijpen welke feiten nu in aanmerking zijn genomen, waarom deze een inbreuk in de

zin van een tuchtvergrijp uitmaken en waarom een welbepaalde straf opgelegd wordt.

De motieven moeten het voor het personeelslid en de Raad van State mogelijk maken

om de concrete redenen te achterhalen die de tuchtoverheid tot zijn beslissing hebben

gebracht.413 Te dien einde moet ook blijken dat het verweer van het betrokken

personeelslid in overweging werd genomen bij het nemen van de tuchtbeslissing. Dit

houdt evenwel niet in dat moet ingegaan worden op alle argumenten van de

verdediging. Het volstaat dat het personeelslid in de motivering kan terugvinden

waarom zijn argumenten niet zijn aanvaard.414

Uiteindelijk moet de motivering het betrokken personeelslid toelaten om met kennis

van zaken een beroep in te dienen bij de Raad Van State. De Raad van State verwoordt

dit op volgende wijze:

411 I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 20. 412

RvS 20 april 2010, nr. 203.098, Dengis. 413

T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 83-85. 414

RvS 17 januari 2005, nr. 139.382, Deschauwer; RvS 17 januari 2005, nr.139.381, Deteye.

Page 135: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

134

De belangrijkste bestaansreden van de motiveringsplicht, zoals die wordt

opgelegd door de motiveringswet, bestaat erin dat de betrokkene in de

hem aanbelangende beslissing zelf de motieven moet kunnen aantreffen

op grond waarvan ze werd genomen, derwijze dat blijkt, of minstens kan

worden nagegaan of de overheid is uitgegaan van gegevens die in rechte

en in feite juist zijn, of zij die gegevens correct heeft beoordeeld, en of zij

op grond daarvan in redelijkheid tot haar beslissing is kunnen komen,

opdat de betrokkene met kennis van zaken zou kunnen uitmaken of het

aangewezen is de beslissing met een annulatieberoep te bestrijden”.415

218. Naast de motivering betreffende kwalificatie van de feiten als tuchtvergrijp416,

wringt het schoentje vooral bij het onvoldoende motiveren door de tuchtoverheid van

de keuze van de straf. De tuchtoverheid dient duidelijk aan te geven waarom deze straf

uit het gamma van straffen de meest geschikte is.417 Dit hangt ook nauw samen met het

redelijkheidsbeginsel. De motivering moet ook stringenter worden opgevat naarmate de

beslissing sterk ingrijpt op de persoonlijke levenssituatie van het betrokken

personeelslid, zoals bij een ontslag of afzetting het geval is418. Dit is ook het geval

wanneer de tuchtoverheid een beslissing neemt die niet evident is, zoals bij het

opleggen van een zware tuchtsanctie wanneer de strafrechter een uitstel of een

opschorting uitspreekt, of wanneer de tuchtoverheid afwijkt van het advies van de

adviesverlenende overheden of van de tuchtraad.419

3.8.2. Het redelijkheidsbeginsel

219. In tuchtzaken heeft men het eerder over het evenredigheidsbeginsel dan over het

redelijkheidsbeginsel. Het evenredigheidsbeginsel is een concrete toepassing van het

415 RvS 25 april 2013, nr. 223.279, De Waele; RvS 9 februari 2012, nr. 217.826, Derks

416 Zie 3.1.2.

417 Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2006, Brussel, AIG, 2007, 57.

418 RvS 22 december 2008, nr. 189.054, Ansion; RvS 25 juni 2007, nr. 172.693, Peeters; RvS 13 mei 2002,

nr. 106.511, Vandenbrande. 419

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 423-424.

Page 136: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

135

redelijkheidsbeginsel en houdt in dat een bestuur geen sanctie kan opleggen waarvan

het in redelijkheid ondenkbaar is dat enige overheid ze voor die feiten zou opleggen,

gezien de manifeste wanverhouding tussen de sanctie en de ernst van de feiten.420 De

Raad van State zal de naleving van het evenredigheidsbeginsel slechts marginaal gaan

toetsen. Er is hier immers een dunne lijn met de scheiding der machten.421 De Raad van

State zal zich dus niet in de plaats stellen van het bestuur, in casu de tuchtoverheid. Hij

zal enkel onderzoeken of de opgelegde sanctie niet kennelijk in wanverhouding is met

de bewezen geachte feiten en, zal met andere woorden, slecht vernietigen indien geen

enkele andere tuchtoverheid in deze omstandigheden dezelfde sanctie zou opleggen.

220. Het probleem ligt hem niet zozeer in het feit dat te streng wordt opgetreden, het

omgekeerde is eerder waar. De algemene Inspectie merkt op dat er soms slechts lichte

tuchtstraffen opgelegd worden voor inbreuken die door de strafrechter correctioneel

bestraft werden. Hierbij werden de bemerkingen van de rechters en de afkeuringen

geuit door het openbaar ministerie in verband met de ontoelaatbare aard van de

gedragingen of handelingen genegeerd door de tuchtoverheid.422 Als men dan nog de

bedenking maakt dat ook de rechters en het openbaar ministerie al vrij mild

reageren,423 dan kan men gerust stellen dat de tuchtstraffen niet steeds in verhouding

zijn met de feiten.

221. Wanneer een tuchtsanctie vernietigd wordt door de Raad van State op basis van

het evenredigheidsbeginsel, dan hangt dit dikwijls samen met het

zorgvuldigheidsbeginsel of ligt er aan de basis een tekortkoming in de motivering die de

tuchtoverheid naar voor brengt, waardoor het evenredig karakter van de sanctie totaal

niet tot uiting komt.

420 A. MAST, J. DUJARDIN, M .VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch

administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 63-64. 421

W. PEETERS en W. MAHIEU, Tuchtbeleid van de politiediensten (2001-2005), Brussel, Politeia, 2006,

83. 422

Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2004, Brussel, AIG, 2005, 48. 423

G. PYL, “Het zijn niet zozeer de agenten die winnen, maar eerder de (tucht)overheden die verliezen.

Beschouwingen bij recente tuchtprocedures ten aanzien van leden van het politiepersoneel”, Vigiles 2009,

98.

Page 137: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

136

3.8.3. Het onpartijdigheidsbeginsel

222. Net als bij het redelijkheidsbeginsel is de schending van het

onpartijdigheidsbeginsel niet steeds in het nadeel van het betrokken personeelslid. Net

zoals naar alle redelijkheid een te lichte sanctie kan opgelegd worden gezien de ernst

van de feiten, kan de tuchtoverheid ook te sterke of zelfs te hechte banden hebben met

het betrokken personeelslid. Alleen zal in deze gevallen de schending niet aan het

oordeel van de Raad van State onderworpen worden, daar het betrokken personeelslid

niet in beroep zal gaan tegen een te mild optredende tuchtoverheid.

223. In administratieve aangelegenheden wordt het onpartijdigheidsbeginsel niet met

dezelfde strengheid beoordeeld als bij strafrechtelijke processen. Het moet voor de

tuchtoverheid immers nog mogelijk blijven om zijn tuchtbevoegdheid uit te oefenen,

zodat door het inroepen van het onpartijdigheidsbeginsel de normale werking van de

overheid niet mag worden lamgelegd.424

224. Wanneer de korpschef optreedt als afgevaardigde van de hogere tuchtoverheid

voor de Tuchtraad, komt de schijn van partijdigheid in het gedrang. De kans dat deze

een lichte tuchtstraf gaat voorstellen, nadat hij eerder de hogere tuchtoverheid heeft

geadieerd met het oog op het opleggen van een zware tuchtstraf is dan ook klein. Ook

wanneer de korpschef de vergaderingen van het politiecollege bijwoont en voorbereidt,

ook al neemt hij geen deel aan de eindbeslissing inzake zware tuchtstraffen, kan hij een

schijn van partijdigheid opwekken.425

De tuchtwet bevat geen bepalingen inzake de schijn van partijdigheid noch over het

algemeen rechtsbeginsel dat niemand rechter en partij kan zijn in dezelfde zaak. Deze

zijn echter wel van toepassing, zodat een burgemeester of een korpschef zichzelf

eventueel dient te wraken. Dit is ook het geval indien de eventuele partijdigheid ten

goede zou komen aan het betrokken personeelslid. In dit laatste geval zal de

424 T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 13-14. 425

COCKX en W. MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, 292.

Page 138: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

137

tuchtoverheid zich niet steeds wraken en verklaart soms de zeer lichte sanctionering

van het betrokken personeelslid in verhouding tot ernst van de feiten . Het feit dat

politieambtenaren geen of slechts lichte tuchtstraffen oplopen voor ernstige

strafrechtelijke veroordelingen, toont dan ook aan dat een betere risico inschatting met

betrekking tot de partijdigheid zich soms opdringt.426

3.8.4. Het zorgvuldigheidsbeginsel

225. De Raad van State zal steeds nagaan of de feiten die aan een personeelslid ten laste

gelegd worden wel degelijk bestaan indien deze haar worden voorgelegd. Ze zal de

beslissing vernietigen indien deze steunt op onbestaande of onvoldoende bewezen

feiten, wat de jure eigenlijk op hetzelfde neerkomt. Ook hier gaat de Raad van State zich

niet in de plaats stellen van de tuchtoverheid. Ze zal enkel oordelen of de tuchtoverheid

naar recht en redelijkheid tot de voorstelling van de feiten is gekomen, rekening

houdend met de beginselen van de bewijsvoering.427

226. Het voorafgaand onderzoek is dan ook vrij belangrijk met het oog op een

zorgvuldige feitenvinding. Dikwijls wordt vastgesteld dat de tuchtoverheden op het

einde van de procedure nog genoodzaakt zijn om bijkomende getuigen te horen of om

bijkomende onderzoeksdaden te verrichten, daar het voorafgaand onderzoek niet

zorgvuldig werd verricht. Het zorgvuldigheidsbeginsel eist dat ook dat de onderzoeken

zowel ‘à charge’ als ‘à décharge’ worden verricht, waarbij de voorafgaand onderzoeker

binnen de grenzen van zijn mandaat actief op zoek gaat naar de waarheid in plaats van

louter passief verklaringen in te zamelen.428

227. Bovendien zal een adequate feitenvinding tot niets leiden indien het tuchtdossier

op zich niet zorgvuldig samengesteld werd. Wanneer de Tuchtraad of Raad van State

426 COCKX en W. MAHIEU, “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, 292-293.

427 G. PYL en A. LINERS, Tucht en Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten,

I, Brussel, Politeia, 2012, losbl., H2/14-15.

428

G. COCKX, “Wegwijs in de tuchtprocedure”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel, Politeia,

2004, (45 ) 65.

Page 139: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

138

zich dienen te buigen over de tuchtprocedure, dan zal de tuchtoverheid immers a

posteriori moeten kunnen aantonen hoe zij tot haar besluit kwam. Naast het zich

houden aan de summiere voorschriften over het aanleggen van een tuchtdossier,429

doet de tuchtoverheid er dus goed aan om dit a priori te gaan bekijken door de ogen

van de Tuchtraad of de Raad van State.430

3.8.5. Het beginsel van de redelijke termijn

228. Het inleidende verslag moet op straffe van verval van de tuchtvordering binnen de

zes maand na de kennisneming of de vaststelling van de feiten aan het betrokken

personeelslid worden betekend. Het tweede lid van artikel 56 van de tuchtwet geeft de

mogelijkheid om deze termijn uit te stellen. Er rees in dit verband een discussie over het

feit of een uitdrukkelijke verjaringsregeling, zoals deze bestaat in het artikel 56, tweede

lid van de tuchtwet, een toetsing aan de redelijke termijn uitsluit.431

Het resultaat van deze discussie leert dat een tuchtoverheid die over voldoende

gegevens kan beschikken om los van de lopende strafprocedure tot een tuchtrechtelijke

beslissing te komen maar dit niet doet en een definitieve strafrechtelijke beslissing

afwacht, riskeert dat – gezien de soms lang duur van strafprocedures – de redelijke

termijn om een tuchtstraf op te leggen overschreden wordt.

Hieruit kan verder afgeleid worden dat de tuchtoverheid die de feiten niet zelfstandig

kan bewijzen en bijgevolg gerechtvaardigd de definitieve strafrechtelijke beslissing

afwacht, ook niet mag vervallen in passiviteit. Hoewel de gerechtelijke overheden

worden verondersteld deze definitieve beslissing aan de tuchtoverheden mee te delen,

evenwel zonder dat artikel 56 van de tuchtwet hiertoe een dwingende plicht aan het

adres van de gerechtelijke overheden bevat, moet de tuchtoverheid bij ontstentenis van

429 Zie de artikelen 3 en 8 van het tuchtbesluit.

430 G. COCKX, “Wegwijs in de tuchtprocedure”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel, Politeia,

2004, (45 ) 65-66. 431

Zie 1.4.2.2.

Page 140: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

139

dergelijke mededeling zelf actief informeren bij de gerechtelijke overheden naar de

stand van zaken op het gevaar af dat anders de redelijke termijn wordt overschreden.432

229. Dit hangt ook samen met het zorgvuldigheidsbeginsel en toont aan dat de overheid

best actief handelt indien zij een tuchtsanctie wenst op te leggen. ‘Actief’ houdt in deze

context in dat de tuchtoverheid niet enkel haar vertrouwen mag stellen in de

gerechtelijke overheden om de feiten te bewijzen of om de beslissingen ter kennis te

brengen.

Ook het materieel motiveringsbeginsel speelt hier een rol. De tuchtoverheid zal duidelijk

moeten aantonen dat zij op basis van haar eigen middelen niet in de mogelijkheid is de

tuchtprocedure los van de strafprocedure af te handelen.433

230. Wanneer een tuchtveroordeling vernietigd wordt wegens het overschrijden van de

redelijke termijn kan er meestal geen nieuwe beslissing meer genomen worden en blijft

het betrokken personeelslid tuchtrechtelijk ongestraft.434 Dit zorgt er dan ook voor dat

er een gevoel van straffeloosheid gaat heersen.

231. Dat de overheden hier soms op een slappe koord dansen houdt eveneens verband

met het zorgvuldigheidsbeginsel. Op basis hiervan mag een overheid immers ook niet

overhaast te werk gaan. Wanneer dan geen definitieve gerechtelijke beslissing wordt

afgewacht, heeft de tuchtoverheid die een (te zware) tuchtsanctie oplegt er toch wel

baat bij – op risico zijn tuchtbeslissing te moeten intrekken en herstel te moeten bieden

– dat het betrokken personeelslid navenant veroordeeld wordt.

432 G. PYL, “Een geval van straffeloosheid of een logisch gevolg van feitelijke omstandigheden” (noot

onder RvS 21 augustus 2008), Vigiles 2008, 197-198. 433

Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2010, Brussel, AIG, 2011, 31. 434

T. DE SUTTER, Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State,

Brussel, Larcier, 2009, 110 en W. PEETERS en W. MAHIEU, Tuchtbeleid van de politiediensten (2001-

2005), Brussel, Politeia, 2006, 87.

Page 141: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

140

3.9. Beginselen van behoorlijk burgerschap

232. De beginselen van behoorlijk burgerschap kunnen beschouwd worden als de

tegenhanger van de beginselen van behoorlijk bestuur. Dit houdt in dat een

personeelslid ten aanzien van zijn bestuur ook blijk moet even van voldoende

zorgvuldigheid, alertheid en medewerking. Soms hanteert de Raad van State deze term

uitdrukkelijk in zijn arresten,435 maar men vindt in de arresten hier ook toepassingen van

evenwel zonder dat naar deze term verwezen wordt.436

233. Het betrokken personeelslid houdt hier dus maar best rekening mee. Die

beginselen houden onder meer in dat wanneer het betrokken personeelslid lopende de

procedure onregelmatigheden merkt, hij die onmiddellijk ter kennis moet brengen van

de overheid. Doet hij dat niet, dan verliest hij het recht om deze later op te werpen in

een beroepsprocedure.437 Als men dus expliciet of impliciet heeft ingestemd met een

onwettigheid dan kan men zich voor de Raad van State niet meer op deze onwettigheid

beroepen, tenzij het een schending betreft van een regel van openbare orde.438

Zo zal het betrokken personeelslid dat zelf talmt in de tuchtprocedure zicht niet altijd

kunnen beroepen op het overschrijden van de redelijke termijn, 439 net zo min als het de

tuchtoverheid kan verweten worden dat het betrokken personeelslid nalaat een

aangetekende zending af te halen waardoor hij een tuchtvoorstel niet ontvangt.440

435 RvS 24 september 2012, nr. 220.706, NV L & R Vastgoed; RvS 23 februari 2010, nr. 201.209, BVBA

Baestaens; RvS 26 november 2009, nr. 198.259, De Man; RvS 6 maart 2007, nr. 168.557, Lamin 436

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 25-26. 437

I. OPDEBEEK, “Evoluties en knelpunten in het ambtenarenrecht” in M. CROMHEECKE, I.

OPDEBEEK, H VAN BOSSUYT, P. LEFRANC en P. VAN MAERCKE, Tuchtrecht, Antwerpen, Maklu,

2001, (39) 42. 438

RvS 28 november 2008, nr. 188.373, BVBA Vuylsteke Tournai 439

I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, Algemene Beginselen van het ambtenarentuchtrecht, Brugge, die

Keure, 2011, 26. 440

RvS 20 september 2010, nr. 207.450 Decuypere.

Page 142: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

141

Hoofdstuk IV: De Tuchtraad: een sui generis orgaan

4.1. Op weg naar een Tuchtraad

234. Het reeds aangehaalde artikel 139 WGP stelt dat de beroepen die de

personeelsleden kunnen instellen tegen een tuchtstraf bij wet worden geregeld.

Opmerkelijk daarbij is dat deze bepaling in principe enkel geldt voor de lokale politie. De

wetgever stelt het immers in volgende bewoordingen: “of tegen een tuchtstraf die door

de burgemeester, de gemeenteraad, het politiecollege en de politieraad werd getroffen,

worden bij wet geregeld”, waarbij de aangehaalde overheden dus enkel betrekking

hebben op de lokale politie.441 De parlementaire voorbereidingen brengen hier ook

geen verduidelijking.

In deze parlementaire voorbereidingen wordt gesteld dat:

“De deontologie en het tuchtstatuut zullen in de tussenkomst voorzien

van een onafhankelijke onderzoeksraad voor de belangrijke sancties en

in beroepsorganen gemeenschappelijk voor alle politiediensten. In het

kader van het eenheidsstatuut, vallen de beroepen die op tuchtgebied

zouden kunnen worden ingediend niet onder een voogdijmechanisme,

ongeacht de overheid die de aangevochten beslissing heeft

genomen”.442

En anderzijds vindt men hier ook in terug:

“Met uitzondering van het tuchtstatuut van de gerechtelijke politie

worden die materies al geregeld door de wet op de huidige algemene

politiediensten.

441 De gemeenteraad en de politieraad werden echter in de tuchtwet niet opgenomen als zijnde

tuchtoverheden. 442

Wetsvoorstel (L. VANVELTHOVEN et al) tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst,

gestructureerd op twee niveaus, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1676/001, 8.

Page 143: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

142

Op tuchtrechtelijk vlak zal ook een eventueel beroep tegen beslissingen

die lokale overheden over ordemaatregelen en tuchtstraffen nemen, bij

wet worden geregeld”.443

235. Eigenlijk spreken beide passages elkaar tegen daar men enerzijds stelt dat er in

gemeenschappelijke beroepsorganen zal worden voorzien en dat men anderzijds stelt er

eventueel ook zal worden voorzien in een beroepsprocedure tegen de beslissingen van

de lokale overheden. Moet men er hier van uitgaan dat de wetgever de mening was

toegedaan dat er reeds in een beroepsprocedure, in de vorm van een onderzoeksraad

zoals bij de voormalige rijkswacht, werd voorzien voor wat later de federale politie zou

worden?

4.2. De Tuchtraad en zijn bevoegdheden zoals deze

oorspronkelijk waren voorzien

236. Dat de wetgever een orgaan naar het beeld van deze onderzoeksraad voor ogen

had blijkt duidelijk uit de bevoegdheid die de Tuchtraad toegewezen kreeg in het

oorspronkelijke wetsvoorstel444. Uit het samenlezen van de artikelen 38, 52 en 54 zoals

deze opgenomen werden in dit wetsvoorstel en in de oorspronkelijk versie van de

tuchtwet – dus voor de wetswijziging bij wet van 31 mei 2001 – komt immers naar voor

dat deze quasi identiek waren aan deze van de onderzoeksraad.445

Wanneer de hogere tuchtoverheid van mening was dat de feiten in aanmerking kwamen

om gesanctioneerd te worden met een zware tuchtstaf, dan was deze verplicht om de

zaak aanhangig te maken bij de Tuchtraad.446 De Tuchtraad kreeg dus kennis van alle

tuchtzaken waarbij een zware tuchtsanctie overwogen werd en werd verondersteld

hierover een met reden omkleed advies te verlenen. Dit advies strekte zicht uit over:

443 Wetsvoorstel (L. VANVELTHOVEN et al) tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst,

gestructureerd op twee niveaus, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1676/001, 80-81. 444

Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001. 445

Zie 2.1.2. voor een vergelijking. 446

Art. 38, vijfde lid tuchtwet zoals dit geconcipieerd werd voor de wetswijziging bij wet van 31 mei 2001

Page 144: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

143

1° de uiteenzetting van de feiten en de toerekening ervan aan het

betrokken personeelslid;

2° het antwoord op de vraag of de feiten een tuchtvergrijp in de zin van

artikel 3 uitmaken voor zover zij bewezen worden geacht;

3° de voorgestelde straf.

Hierbij kon de Tuchtraad ook een andere kwalificatie geven aan de feiten dan deze die

in het inleidend verslag werd opgenomen en kon zij ook een andere straf voorstellen.447

Het advies werd ter kennis gebracht van de hogere tuchtoverheid en van het betrokken

personeelslid. Wanneer de Tuchtraad binnen de 15 dagen geen advies gaf, dan werd hij

evenwel geacht geen advies te willen uitbrengen en diende de voorzitter het dossier

onverwijld terug te sturen naar de hogere tuchtoverheid, zodat deze laatste dan een

beslissing zou kunnen nemen.448

Het oorspronkelijke artikel 54 nam hier een voorname plaats in en luidde:

“Het advies van de tuchtraad bindt de hogere tuchtoverheid wat de

uiteenzetting van de feiten en de toerekening ervan aan het betrokken

personeelslid betreft. Indien de tuchtraad oordeelt dat de aan het

betrokken personeelslid ten laste gelegde en volgens haar bewezen

feiten, een tuchtvergrijp in de zin van artikel 3, uitmaken, dan bindt dit

advies de hogere tuchtoverheid. Ten slotte kan de hogere tuchtoverheid

geen lichtere straf opleggen dan die welke is voorgesteld door de

tuchtraad.

Wanneer de hogere tuchtoverheid binnen de perken van het eerste lid

beoogt af te wijken van het advies, dan moet zij de redenen hiertoe

aangeven en ze, samen met de voorgenomen straf, ter kennis brengen

447 Art. 52 tuchtwet zoals dit geconcipieerd werd voor de wetswijziging bij wet van 31 mei 2001

448 Art. 53 tuchtwet zoals dit geconcipieerd werd voor de wetswijziging bij wet van 31 mei 2001

Page 145: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

144

van de betrokkene. Deze kan een schriftelijk verweer indienen binnen de

tien dagen na de kennisgeving, op straffe van verval”.

Net zoals het bij de onderzoeksraad het geval was, was het advies van de Tuchtraad

enkel bindend op het vlak van de uiteenzetting van de feiten en op het vlak van de

toerekening ervan aan het personeelslid. Hierbij kon de hogere tuchtoverheid ook geen

lichtere straf meer opleggen dan deze voorgesteld door de Tuchtraad. Dit laatste werd

ingegeven vanuit de zorg om de eenvormigheid van de bestraffing te bewerkstelligen.449

De hogere tuchtoverheid moest, indien zij wou afwijken van het advies, in de gevallen

waarin het toegelaten was, dit kunnen motiveren. Wanneer de tuchtoverheid afweek

van het advies, dan moest dit ter kennis gebracht worden van het betrokken

personeelslid, zodat deze nog een schriftelijk verweer kon indienen.

237. Een van de krachtlijnen van het oorspronkelijke wetsvoorstel bestond erin dat alle

tuchtstraffen het voorwerp konden uitmaken van een verzoekschrift tot schorsing en

vernietiging bij de Raad van State, waarbij ook duidelijk gesteld werd dat voor het

betrokken personeelslid niet voorzien werd in de mogelijkheid tot het instellen van een

georganiseerd beroep. Bovendien moesten de beslissingen in tuchtaangelegenheden

ook onttrokken worden aan enig administratief toezicht450. Evenwel drong zich een

aanpassing op aan de bijzondere wet tot hervorming der instellingen.451 Om tot dit

resultaat te komen werd de bijzondere wet tot hervorming der instellingen gewijzigd

door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende de overdracht van diverse

bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen.452 Een tweede paragraaf,

luidende: “In afwijking van § 1 wordt door de federale overheid noch door de gewesten

enig administratief toezicht georganiseerd noch uitgeoefend op de beslissingen inzake

449 W. MAHIEU, “De tuchtraad, vriend of vijand…”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel,

Politeia, 2004, (69) 70. 450

Wetsvoorstel (P. TANT et al.) houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/001, 3. 451

Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 15 augustus 1980. 452

BS 3 augustus 2001.

Page 146: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

145

tuchtaangelegenheden met betrekking tot de lokale politie”, werd hiertoe toegevoegd

aan het artikel 7 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen.

4.3. De Tuchtraad na de wetswijziging

238. In zijn advies bij het wetsvoorstel opperde de Raad van State dat het

onaanvaardbaar was dat de Tuchtraad zich kon onthouden van het geven van een

advies. Niet in het minst stelde de Raad van State ook dat het de Raad niet duidelijk was

waarom de hogere tuchtoverheid geen lichtere straf zou kunnen uitspreken dan deze

voorgesteld door Tuchtraad, terwijl ze die voorgestelde straf wel kon verzwaren.453

De Raad van State werd hierin gevolgd door het Arbitragehof. In zijn arrest van 25

januari 2001454 vernietigt het Arbitragehof de bepaling die er op geënt was dat wanneer

de Tuchtraad geen advies verleende binnen de termijn er geen rekening meer dient

gehouden te worden met het advies van de Tuchtraad.

Ook de bepaling dat de hogere tuchtoverheid geen lichtere staf kon opleggen dan de

straf voorgesteld door de Tuchtraad overleefde de toetsing van het Arbitragehof niet.

Het Arbitragehof is hierover de mening toegedaan dat:

“De Ministerraad verklaart niet en het Hof ziet niet wat verantwoordt

dat specifiek ten aanzien van het personeel van de politiediensten is

bepaald dat de hogere tuchtoverheid geen lichtere straf kan opleggen

dan die welke door de tuchtraad wordt voorgesteld. Er kan niet van

worden uitgegaan dat de hogere tuchtoverheid zich aan haar

verantwoordelijkheid zou willen onttrekken door in voorkomend geval

een lichtere tuchtsanctie uit te spreken”.455

239. Dit arrest van het Arbitragehof was dan ook een van de redenen om het

tuchtstatuut van de politiediensten (grondig) aan te pakken.

453 Advies van de Raad van State houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/002, 7. 454

Arbitragehof 25 januari 2001, nr. 4/2001. 455

Arbitragehof 25 januari 2001, nr. 4/2001.

Page 147: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

146

240. Met de wet van 31 mei 2001456 werden de bevoegdheden van Tuchtraad grondig

gewijzigd. Reeds eerder had de afdeling wetgeving van de Raad van State opgemerkt dat

in tegenstelling tot wat het artikel 139 WGP bepaalde, het oorspronkelijke wetsvoorstel

in geen enkel administratief beroep voorzag tegen de ordemaatregelen of de

tuchtstraffen opgelegd door de burgemeester, de gemeenteraad, het politiecollege of

de politieraad.457 Om nu duidelijk te stellen dat er niet in een beroepsprocedure werd

voorzien en om de nieuwe bevoegdheid van de Tuchtraad te verduidelijken werd met

deze wet van 31 mei 2001 in het artikel 39 van de tuchtwet een tweede lid ingevoegd

luidende: “De tuchtraad spreekt zich uit over procedures van verzoek tot heroverweging

tegen de voorstellen van zware tuchtstraffen uitgesproken overeenkomstig artikel

38sexies, eerste lid”. De term ‘heroverweging’ houdt immers in dat het dezelfde hogere

tuchtoverheid is die de uiteindelijke beslissing zal nemen. Het advies dat de Tuchtraad

moet geven mocht immers ook niet worden beschouwd als de uitoefening van een

voogdijtoezicht ten aanzien van de hogere tuchtoverheid.

Te dien einde werd op advies van de Raad van State niet alleen de term ‘verzoek tot

heroverweging’ gebruikt in plaats van ‘beroepsprocedure’, maar werden eveneens alle

bepalingen uit de oorspronkelijke tuchtwet geschrapt die aan het advies van de

Tuchtraad eerder een bindend karakter verleenden.458

241. Er werd afgestapt van het principe dat de hogere tuchtoverheid de zaak aanhangig

moest maken bij de Tuchtraad indien deze van menig was dat de feiten in aanmerking

kwamen om gesanctioneerd te worden met een zware tuchtsanctie. In plaats daarvan

werd het initiatief nu overgelaten aan het betrokken personeelslid. De nieuwe artikelen

38sexies en 51bis bieden nu aan het betrokken personeelslid de mogelijkheid om een

456 Wet van 31 mei 2001 tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten en van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een

geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 19 juni 2001. 457

Advies van de Raad van State houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten,

Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1965/002, 2. 458

Advies van de Raad van State bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende

het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50K1173/001,

35.

Page 148: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

147

verzoek tot heroverweging in te dienen bij de Tuchtraad wanneer het zich niet kan

vinden in het voorstel tot zware tuchtstraf uitgaande van de hogere tuchtoverheid.

242. Eens de zaak aanhangig gemaakt is bij de Tuchtraad, is deze thans verplicht het

advies dat genomen werd bij meerderheid van zijn leden ter kennis te brengen van het

betrokken personeelslid en de hogere Tuchtoverheid binnen de 30 dagen na het sluiten

van de debatten.459 Het verzoek tot heroverweging schorst eveneens de uitvoering van

de beslissing medegedeeld overeenkomstig artikel 38sexies, eerste lid.460 Dit houdt in

dat de hogere tuchtoverheid verplicht is dit advies af te wachten alvorens een

definitieve straf uit te spreken.461

Maar wat indien de Tuchtraad binnen deze termijn geen advies verstrekt? In zijn arrest

Batjoens462 is de Raad van State over het advies van de Tuchtraad de mening toegedaan

dat dit advies vanuit de rechten van verdediging bekeken een essentiële plaats inneemt

in het verloop van de tuchtprocedure. De Raad van State stelt verder dat de hogere

tuchtoverheid bij afwezigheid van dit advies de procedure niet kan verderzetten, daar

dit immers een essentiële miskenning zou uitmaken van die rechten van verdediging.

Dat zonder het advies van de Tuchtraad de procedure niet verdergezet kan worden is

vrij duidelijk. De vraag wat te doen met een laattijdig advies blijft echter onbeantwoord

in de rechtspraak.

Uit de bewoordingen van artikel 53 tuchtwet:

“Het advies van de tuchtraad wordt binnen de dertig dagen na het

sluiten van de debatten ter kennis gebracht van het betrokken

personeelslid en van de hogere tuchtoverheid”,

blijkt niet dat deze 30 dagen op straffe van verval zijn voorgeschreven.

459 Art. 53 juncto art. 52 tuchtwet.

460 Art. 51ter tuchtwet

461 W. MAHIEU, “De tuchtraad, vriend of vijand…”, in B. COOLS, Op straffe van tucht…, Brussel,

Politeia, 2004, (69) 81. 462

RvS 13 oktober 2003, nr. 124.129, Batjoens.

Page 149: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

148

In zijn arrest Helsen463 oordeelt de Raad van State over een gelijkaardige bepaling in het

artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974464 zoals het destijds was

geredigeerd en luidde:

“De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de

dienst moet voorafgegaan worden door een voorstel, opgemaakt door

het hoofd van het bestuur waaronder de instelling ressorteert.

Dit voorstel wordt medegedeeld aan het personeelslid, dat in beroep kan

gaan bij de bevoegde raad van beroep binnen een termijn van tien

dagen, zoals bepaald in artikel 144 van het voormeld koninklijk besluit

van 22 maart 1969.

De raad van beroep deelt de minister zijn gemotiveerd advies mede

binnen een termijn van drie maanden. Gedurende de procedure wordt

het personeelslid van zijn ambtsbevoegdheid ontheven.

Heeft de betrokkene binnen de gestelde termijn geen beroep

aangetekend, dan wordt het voorstel rechtstreeks doorgestuurd naar de

minister”.

De Raad van State stelt hierover dat:

“Overwegende dat de bestreden maatregel er een is die de

rechtstoestand van een personeelslid op negatieve wijze beïnvloedt; dat

het ambtelijk voorstel van het hoofd van het bestuur een voorbereidende

handeling is die wezenlijk een tijdelijk karakter heeft, aangezien daarop

hoe dan ook een definitieve beslissing moet volgen; dat het bestuur die

definitieve beslissing niet mag nemen alvorens het gemotiveerd advies

van de raad van beroep te kennen, zonder daarbij een essentiële

463 RvS 24 oktober 2002, nr. 111.844, Helsen.

464 Koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit

van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend

personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-,

lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der

internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het

toezicht op deze inrichtingen, BS 26 februari 1974.

Page 150: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

149

waarborg van de ambtenaar van alle inhoud te ontdoen; dat daarom de

termijn van drie maanden waarin de raad van beroep luidens het

aangehaalde artikel 5 advies moet geven niet is voorgeschreven op

straffe van verval, maar een termijn van orde is; dat het enkele feit dat

die termijn niet is nageleefd niet tot de vernietiging van de bestreden

beslissing kan leiden; dat dit middelonderdeel ongegrond is”.465

Gezien het advies van de Tuchtraad handelt over een voorstel tot zware tuchtstraf,

waarbij de afdeling Wetgeving van de Raad van State stelt dat dit advies een

handelingen is ter voorbereiding van een tuchtstraf.466 Dat bovendien dit advies slechts

kan verstrekt worden nadat het betrokken personeelslid zelf de zaak aanhangig heeft

gemaakt bij de Tuchtraad, waarbij de hogere tuchtoverheid zelf geen enkel initiatief kan

nemen om de zaak aanhangig te maken. Er dan ook nog rekening mee houdend dat

binnen het politioneel tuchtrecht, na het formuleren van een dergelijk voorstel tot

zware tuchtstraf, nog een definitieve beslissing moet genomen worden en dat deze

definitieve beslissing niet kan genomen worden zonder dit advies van de Tuchtraad,

zou men er kunnen van uitgaan dat mutatis mutandis deze termijn van 30 dagen

eveneens slechts een termijn van orde betreft. Dit weerhoud de Raad van State er

uiteraard niet van te oordelen dat het laattijdig advies een schending zou kunnen

uitmaken van het beginsel van de redelijke termijn.

Deze zienswijze ligt ook in de lijn van het arrest van het Arbitagehof467 wanneer het Hof

stelt dat:

“Het met zo vele waarborgen en verweermogelijkheden omringde

optreden van de tuchtraad vooraleer zware tuchtsancties kunnen

worden opgelegd, is een wezenlijk onderdeel van het bij de wet van 13

465 RvS 24 oktober 2002, nr. 111.844, Helsen.

466 Advies van de Raad van State bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende

het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50K1173/001,

39. 467

Arbitragehof 25 januari 2001, nr. 4/2001.

Page 151: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

150

mei 1999 ingevoerde tuchtstelsel voor de politiediensten. Het is

verantwoord een redelijke termijn te bepalen binnen welke de tuchtraad

een advies moet uitbrengen, maar het is kennelijk onevenredig dat met

het optreden van de tuchtraad geen rekening zou moeten worden

gehouden enkel en alleen doordat de tuchtraad niet binnen de korte

termijn van vijftien dagen na het sluiten der debatten tot een advies kon

komen of doordat het advies niet binnen die termijn aan de betrokkene

en aan de hogere tuchtoverheid ter kennis is gebracht”.

243. Het advies van de Tuchtraad strekt zich nog steeds uit over dezelfde punten. Hierbij

werd het uitbrengen van het advies over de voorgestelde straf wel gepreciseerd in die

zin dat het artikel 52, tweede lid, 3° thans luidt: “het voorstel af te zien van een straf, het

voorstel om een zware straf op te leggen of het voorstel om een lichte straf op te

leggen”. Voorst werd eveneens het derde lid van het artikel 52 aangepast in die zin dat

dit nu stelt dat de Tuchtraad een andere kwalificatie van de feiten kan voorstellen dan

de kwalificatie die in het inleidend verslag is opgenomen, waar er voorheen stond dat de

Tuchtraad er een andere kwalificatie kon aan geven.

244. Met de wetswijziging werd het artikel 54 van de tuchtwet grondig aangepakt. In

wat thans het artikel 54 van de tuchtwet is, zijn de bepalingen omtrent het bindend

advies van de Tuchtraad verdwenen. Ook het gegeven dat de hogere tuchtoverheid

geen lichtere straf kan opleggen dan deze voorgesteld door de Tuchtraad is uit de

tuchtwet verdwenen.

Enkel het tweede lid van het artikel 54 heeft de wetswijziging overleefd. Wanneer de

hogere tuchtoverheid beoogt af te wijken van het advies van de Tuchtraad, dan moet zij

dit nog steeds motiveren en moet zij deze motieven samen met de voorgestelde straf

ter kennis brengen van het betrokken personeelslid. Deze laatste heeft dan de

mogelijkheid om binnen de 10 dagen een schriftelijk verweer in te dienen. Deze termijn

van 10 dagen is uitdrukkelijk op straffe van verval voorgeschreven.

Page 152: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

151

4.4. De procedure tot heroverweging is een georganiseerd

administratief beroep

245. Eén van de krachtlijnen uit het oorspronkelijke wetsvoorstel stelt uitdrukkelijk dat

niet voorzien werd in een georganiseerd beroep. Bovendien stelt de Raad van State in

zijn advies naar aanleiding van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei

1999 dat de adviezen van de Tuchtraad slechts kunnen beschouwd worden als

handelingen ter voorbereiding van een tuchtstraf. In dat opzicht kon dan ook

aangenomen worden dat wanneer er geen gebruik werd gemaakt van de procedure tot

heroverweging, het recht om zich tot de Raad van State te wenden hierdoor niet teniet

werd gedaan.

De Raad van State besliste in zijn arrest De Kerpel468 hier echter anders over en verklaart

het verzoek tot schorsing van een tuchtstraf onontvankelijk daar de verzoeker geen

gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een verzoek tot heroverweging in te

dienen. De Raad van State haalt hier volgende argumenten aan om te besluiten dat het

verzoek tot heroverweging wel degelijk een georganiseerd administratief beroep is :

“Considérant que la même loi règle la composition du conseil de

discipline, ainsi que la procédure à suivre pour l'examen des requêtes en

reconsidération; que ces dispositions sont de nature à sauvegarder les

droits de l'agent en ce qu'elles prévoient le droit de se faire assister d'un

défenseur de son choix, de consulter le dossier disciplinaire, de

demander l'audition de témoins, de déposer des pièces, la contradiction

des débats et la possibilité d'enquête complémentaire;

Considérant que le caractère organisé du recours en reconsidération

auprès du conseil de discipline découle des dispositions précitées; qu'il

est renforcé par le fait que, dans les cas où elle envisage de s'écarter de

468 RvS 29 januari 2003, nr. 115.186, De Kerpel.

Page 153: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

152

l'avis de ce conseil, l'autorité doit en indiquer les raisons et donner à

l'agent une nouvelle occasion de s'exprimer;

(…);

Considérant que faute d'avoir exercé au préalable le recours en

reformation organisé par la loi, le requérant n'est pas recevable à

postuler la suspension de l'exécution de la décision de le révoquer”.

Mahieu merkt op dat het standpunt van de Raad van State in recht zeker kan worden

bijgetreden, maar dat het niet zeker is dat de personeelsleden hiermee ook opgezet

zullen zijn, daar de Tuchtraad ook kan voorstellen om de straf te verzwaren. Hij vraagt

zich echter ook af of de Raad van State al dan niet per vergissing deze procedure ook

gekwalificeerd heeft als ‘een verhaal tot hervorming’.469

De Raad van State stelt hier dus dat een beroepsmogelijkheid tegen een voorstel van

beslissing eveneens een georganiseerd beroep kan uitmaken. Volgens Goris is evenwel

de voorwaarde hiertoe dat het een beroep tegen een uitvoerbare beslissing betreft. Om

tot het besluit te komen dat het voorstel van de hogere tuchtoverheid een uitvoerbare

beslissing betreft baseert hij zich op het feit dat een voorstel tot zware tuchtstraf, bij

ontstentenis van een verzoek tot heroverweging, door de hogere tuchtoverheid zonder

meer bevestigd wordt en meegedeeld wordt aan het betrokken personeelslid zonder

dat de hogere tuchtoverheid dit voorstel nog kan wijzigen.470 Bij ontstentenis van een

verzoek tot heroverweging zal het voorstel van de hogere tuchtoverheid ook de

definitieve straf worden, zodat inderdaad aangenomen kan worden dat het beroep

wordt ingesteld tegen een potentieel definitieve beslissing.

469 W. MAHIEU, “Wordt de tuchtraad de enige toegangspoort tot de Raad van State?”(noot onder RvS 29

januari 2003, nr. 115.186), Vigiles 2004, (129) 131. 470

J. GORIS, “De beroepsmogelijkheid tegen een voorstel van tuchtstraf kan een georganiseerd

administratief beroep uitmaken” (noot onder RvS 29 januari 2003, nr. 115.186), T.GEM. 2004, (316) 319.

Page 154: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

153

4.5. De procedure na het advies van de Tuchtraad doorstaat de

toets van het Grondwettelijk Hof niet

246. In het artikel 54 van de tuchtwet schuilt er nog een eigenaardigheid in die zin dat

het betrokken personeelslid slechts de wettelijke mogelijkheid verkrijgt om een

bijkomend verweerschrift in te dienen indien de hogere tuchtoverheid wenst af te

wijken van het advies van de Tuchtraad.

Er kunnen zich bijgevolg verschillende situaties voordoen:

1° De Tuchtraad wijkt af van het voorstel, adviseert een lichtere sanctie en dit advies

wordt niet gevolgd door de hogere tuchtoverheid die een zwaardere sanctie

wenst op te leggen ;

2° De Tuchtraad wijkt af van het voorstel, adviseert een lichtere sanctie en dit advies

wordt niet gevolgd door de hogere tuchtoverheid die een nog lichtere sanctie

wenst op te leggen

3° De Tuchtraad wijkt af van het voorstel en adviseert een hogere sanctie, waarbij dit

advies niet gevolgd wordt door de hogere tuchtoverheid die toch een lagere

sanctie wenst op leggen;

4° De Tuchtraad wijkt af van het voorstel en adviseert een hogere sanctie, waarbij dit

advies niet gevolgd wordt door de hogere tuchtoverheid die een nog hogere

sanctie wenst op leggen;

5° Het advies van de Tuchtraad kan het oorspronkelijke voorstel van de hogere

tuchtoverheid bijtreden;

6° De Tuchtraad wijkt af van het voorstel, maar adviseert een lichtere sanctie en dit

advies wordt gevolgd door de hogere tuchtoverheid;

7° De Tuchtraad wijkt af van het voorstel en adviseert een hogere sanctie, waarbij dit

advies gevolgd wordt door de hogere tuchtoverheid;

Page 155: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

154

In de drie laatste gevallen zal het betrokken personeelslid dus geen bijkomend

verweerschrift kunnen indien, daar de hogere tuchtoverheid niet afwijkt van het advies

van de Tuchtraad. In de overige gevallen zal dit personeelslid wel een bijkomend

verweerschrift kunnen indienen, gezien er door de hogere Tuchtoverheid afgeweken

wordt van het advies van de Tuchtraad. Met andere woorden, er wordt voorzien in de

mogelijkheid een bijkomend verweerschrift te formuleren wanneer de hogere

tuchtoverheid een lagere sanctie wenst op leggen dan deze die geadviseerd werd door

de Tuchtraad, maar er kan geen bijkomend verweer gevoerd worden indien conform het

advies van de Tuchtraad een door de hogere tuchtoverheid zwaardere straf wordt

opgelegd dan zij zelf initieel voorstelde.

247. Wat nu dit laatste geval betreft werd door de Raad van State aan het

Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag gesteld luidende:

“Schendt artikel 54 van de wet van 13 mei 1999 houdende het

tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten de artikelen

10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de personeelsleden, tegen wie

de tuchtraad een zwaardere straf voorstelt dan het oorspronkelijk

strafvoorstel van de tuchtoverheid en waarbij de tuchtoverheid zich

vervolgens aansluit, anders behandelt dan de personeelsleden die het

voorwerp zijn van een beslissing van de tuchtoverheid om af te wijken

van het strafvoorstel van de tuchtraad ?”

In het arrest van 28 februari 2013471 oordeelt het Grondwettelijk Hof hierover als volgt:

“Artikel 54 van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van

de personeelsleden van de politiediensten, zoals gewijzigd bij artikel 32

van de wet van 31 mei 2001, schendt de artikelen 10 en 11 van de

Grondwet, in zoverre de personeelsleden ten aanzien van wie de

tuchtraad een zwaardere tuchtstraf voorstelt dan het oorspronkelijke

strafvoorstel van de hogere tuchtoverheid, niet de mogelijkheid hebben

471 GwH 28 februari 2013, nr. 25/2013.

Page 156: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

155

om bij die tuchtoverheid een schriftelijk verweer in te dienen tegen de

voorgestelde strafverzwaring wanneer die hogere tuchtoverheid zich bij

dat voorstel aansluit”.

Het Hof weerlegt de argumenten van de verwerende partij, in casu de Ministeraad, die

onder andere stelde dat niets het betrokken personeelslid verhindert om op eigen

initiatief zijn verweer te bezorgen aan de hogere tuchtoverheid, daar deze wel degelijk

kennis heeft van de reden van verzwaring aangezien artikel 53 van de tuchtwet

voorschrijft dat de Tuchtraad zijn advies ook ter kennis moet brengen aan het betrokken

personeelslid. Het Hof is hierover volgende mening toegedaan:

“In tegenstelling tot wat de Ministerraad beweert, kan de

omstandigheid dat het betrokken personeelslid, na ontvangst van het

advies van de tuchtraad, op niet-formele wijze een verweerschrift zou

kunnen indienen bij de hogere tuchtoverheid, het in het geding zijnde

verschil in behandeling niet verantwoorden. De bepalingen van de wet

van 13 mei 1999 voorzien immers niet in een termijn waarbinnen zulk

een verweerschrift zou moeten worden ingediend, en verhinderen de

hogere tuchtoverheid bijgevolg niet om onmiddellijk na ontvangst van

het advies van de tuchtraad een uitspraak te vellen waarmee dat advies

wordt gevolgd. Bovendien zou, vermits het voormelde verweerschrift een

niet-formeel procedurestuk betreft, twijfel kunnen rijzen over de vraag of

de hogere tuchtoverheid is gehouden om dat procedurestuk in

overweging te nemen en erop te antwoorden”.472

248. Net zoals in het reeds aangehaalde arrest 4/2001 haalt het Grondwettelijk Hof aan

dat in principe het recht van verdediging inhoudt dat niets wat medebepalend kan zijn

voor de beslissing van de bevoegde overheid aan het op tegenspraak gevoerde debat

onttrokken mag blijven.

472 GwH 28 februari 2013, nr. 25/2013, overweging B.12.

Page 157: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

156

249. De vraag wat er moet gebeuren na het met toepassing van artikel 24, eerste lid van

de tuchtwet eensluidende advies van de Minister van Justitie te hebben ingewonnen is

hier ook aan de orde, wanneer deze het niet eens is met het voorgestelde ontslag van

ambtswege en de afzetting vraagt, wat een zwaardere straf is. Het betrokken

personeelslid heeft tegen dit advies immers ook geen verhaal en de hogere

tuchtoverheid kan eigenlijk niets anders doen dan dit advies te volgen, daar zij in het

tegenovergestelde geval geen sanctie kan opleggen. In hoeverre kan de tussenkomst

van de Tuchtraad in dat geval iets wijzigen aan de voorgestelde straf, nu het

eensluidend advies van de Minister van Justitie vereist is? De tuchtwet bevat immers

geen bepaling die toelaat dat de hogere tuchtoverheid, nadat zij het advies ontvangen

heeft van de Tuchtraad, nog een nieuw advies zou kunnen vragen aan de Minister van

Justitie. Uiteraard wordt in de tuchtwet evenmin een termijn bepaald waarbinnen dit

dan zou moeten gevraagd worden. Is de tussenkomst van de Tuchtraad hier dan niet

zonder voorwerp en schendt dit niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre

de personeelsleden waarbij dit advies verplicht moet gevraagd worden in dit specifieke

geval minder waarborgen genieten dan de personeelsleden waarbij dit advies niet

vereist is?

250. Misschien kan de wetgever dit arrest aangrijpen om naast de door het

Grondwettelijk Hof genoodzaakte aanpassing aan de tuchtwet, deze wet toch nog iets

grondiger aan te pakken.

Page 158: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

157

Hoofdstuk V: Waarheen met het tuchtrecht?

251. Waarheen met het tuchtrecht? Deze vraag is zeker niet nieuw en is eerder

recurrent van aard. Dit is zeker niet anders wat het politioneel tuchtrecht betreft. Zeker

wanneer ophefmakende zaken de pers halen waarbij dan ook nog politionele

dysfuncties aan het licht komen wordt het tuchtrecht in vraag gesteld en wordt de al

dan niet vermeende straffeloosheid van de politieambtenaren aangekaart473. Opdebeek

koppelt deze vraag zelfs aan de statutaire tewerkstelling die gekenmerkt wordt door de

vastheid van betrekking. Hierbij stelt zij deze vastheid van betrekking op zich dan ook in

vraag.474

252. Het huidige tuchtstatuut van de geïntegreerde politie ontsnapt zeker niet aan deze

dans. Reeds vanaf zijn ontstaan ligt het immers onder vuur en reeds jaren wordt dan

ook een hervorming of zelfs een grondige hervorming van dit statuut gevraagd. Sinds

2003 is het tevens een voornemen van de opeenvolgende ministers van Binnenlandse

Zaken om dit tuchtstatuut aan te pakken.

Eind 2003 werd door toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Dewael een voorstel

goedgekeurd om onder het voorzitterschap van de Algemene Inspectie van de Federale

Politie en van de Lokale Politie een werkgroep op te richten met als doelstelling: ‘het

voorstellen van oplossingen voor problemen die voortvloeien uit de reglementering

inzake het tuchtstatuut en met het formuleren van suggesties die de toepassing ervan

moeten verbeteren’. Begin 2005 worden de voorstellen van deze werkgroep ter kennis

gebracht van de minister.475 In zijn aanbevelingen houdende de toepassing van de

tuchtwet vond het Vast Comité P het een prioriteit om de tuchtwet te herschrijven.

473 Als voorbeelden hiervan kunnen onder andere aangehaald worden: de werkzaamheden van de

commissie mensenhandel, de zaak Dutroux en meer recent de zaak Annick Van Uytsel. 474

I. OPDEBEEK, “Evoluties en knelpunten in het ambtenarenrecht” in M. CROMHEECKE, I.

OPDEBEEK, H VAN BOSSUYT, P. LEFRANC en P. VAN MAERCKE, Tuchtrecht, Antwerpen, Maklu,

2001, (39) 47. 475

W. PEETERS en W. MAHIEU, Tuchtbeleid van de politiediensten (2001-2005), Brussel, Politeia, 2006,

35.

Page 159: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

158

Volgens dit vast Comité P waren de conclusies en aanbevelingen van deze werkgroep

een aanvaardbaar werkinstrument waaruit vertrokken kon worden.476

In 2009 stelt ook minister De Padt als opvolger van minister Dewael op Binnenlandse

zaken dat de tuchtwet moet herzien worden. Hij verwacht dan ook dat er naar

aanleiding van de evaluatie van 10 jaar politiehervorming hieromtrent aanbevelingen

gedaan worden.477 De aanbevelingen gedaan in dit rapport reiken echter niet verder

dan:

“Het tuchtstatuut moet vereenvoudigd worden en initiatieven zijn nodig

om de nodige kennis bij en ondersteuning van de tuchtoverheden te

verbeteren”. 478

Positivisten zouden kunnen zeggen dat dit iets meer concreet uitgewerkt wordt als

volgt:

“ De federale politieraad beveelt aan dat op korte termijn enerzijds

aan de tuchtautoriteiten en de leidinggevenden die dit wensen een

degelijke opleiding in het hanteren van de tucht zou worden

aangeboden en dat zij anderzijds moeten kunnen rekenen op steun

van gespecialiseerde diensten of referentiepersonen (helpdesk-

functie). Het tuchtrecht herzien is nodig, maar dit kan niet zomaar

starten op basis van een “wit blad”. Heel wat verworven rechten

zullen blijvend het tuchtrecht beïnvloeden. Ook is de federale

politieraad van oordeel dat het uitoefenen van het tuchtrecht de

verantwoordelijkheid moet blijven van de leidinggevenden en wijst de

idee van een tuchtkamer met volle bevoegdheid af.

476 W. PEETERS en W. MAHIEU, Tuchtbeleid van de politiediensten (2001-2005), Brussel, Politeia, 2006,

77. 477

De Standaard 18 maart 2009, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20090318_065,

21 april 2013. 478

W. BRUGGEMAN, Evaluatie 10 jaar politiehervorming, Brussel, Federale Politieraad, 2010, 84,

http://www.infozone.be/biblio/fedpol/cg/2009-05-28/2009-05-28-advies-5-n.pdf, 21 april 2012.

Page 160: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

159

Bij de herziening van het tuchtstatuut dient bijzondere aandacht

besteed te worden aan de problematiek van de beschikbare tools,

zodat leidinggevenden efficiënt en vooral effectief kunnen optreden

(cf. ordemaatregel, evaluatie, sanctie)”.479

Het is echter wel duidelijk dat dit niet echt ver strekt. Naast het afwijzen van een

tuchtkamer met volle bevoegdheid, hamert de Federale Politieraad, zonder dit evenwel

verder uit te werken, op het op elkaar afstemmen van de tuchtwet en de overige

managementtools.

Minister Turtelboom nam in 2009 het roer over van minister De Padt en ook bij haar

stond de tuchtwet op de agenda. Op een vraag van kamerlid Degroote betreffende ‘de

aanbevelingen van het Comité P en de herziening van de tuchtwet’ gesteld in de

Commissie voor Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt,

antwoordt minister Turtelboom eind 2011 dat:

“Velen, waaronder de Politieraad en het Comité P, vinden dat de

tuchtwet aan een grondige herziening toe is. Ik heb dat ook altijd

gevonden. Daarom heb ik tijdens mijn ambtsperiode een volledig nieuw

concept uitgewerkt met vier krachtlijnen. Ten eerste, het aanpassen van

het strafarsenaal; het huidige verschil tussen lichte en zware straffen

houdt immers te weinig gradatie in, waardoor de verschillen ineens te

groot zijn. Ten tweede, het inkorten en vereenvoudigen van de

procedures. Ten derde, het responsabiliseren van de korpschefs inzake

lichte tucht. Ten vierde, het professionaliseren van de zware tucht,

waarmee ik bedoel dat de straf moet worden opgelegd door de

tuchtraad, terwijl deze nu alleen een adviserende bevoegdheid heeft”.480

In tegenstelling tot de Federale politieraad lijkt de minister hier wel degelijk gewonnen

voor een Tuchtraad die voor de zware tuchtvergrijpen de tuchtstraf zelf zal opleggen.

479 W. BRUGGEMAN, Evaluatie 10 jaar politiehervorming, Brussel, Federale Politieraad, 2010, 29-30,

http://www.infozone.be/biblio/fedpol/cg/2009-05-28/2009-05-28-advies-5-n.pdf, 21 april 2013. 480

Hand. Kamer 2011-12, 30 november 2011, nr. CRABV 53 com 349, 13-15.

Page 161: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

160

Nog volgens de minister zou het concept van haar hervormingen op informele wijze,

daar de regering toen in lopende zaken verkeerde, reeds meermaals zijn besproken met

de Algemene Inspectie, de Adviesraad van burgemeesters, de drie verenigingen voor

steden en gemeenten, de tuchtraad, de FOD Binnenlandse Zaken, de Vaste Commissie

van de Lokale Politie, de vakbonden en een aantal burgemeesters. De minister besluit

met te stellen dat het de bedoeling is dat er een beleidsconcept klaar ligt waarmee een

volgende minister onmiddellijk van wal kan steken en dat zij hoopt dat dit dan ook

effectief zal gebeuren.481

Op 6 december 2011 neemt minister Milquet de FOD Binnenlandse Zaken van minister

Turtelboom over. Er werd tot en met het voorjaar 2013 echter nog geen enkel

wetsvoorstel of wetsontwerp ingediend met betrekking tot een eventuele hervorming

van het politioneel tuchtstatuut.

Vooralsnog lijkt het er dus op dat de aangekondigde hervorming van de tuchtwet op de

lange baan werd geschoven. Dit brengt het Comité P in zijn jaarverslag 2011 dan ook tot

het stellen van volgende uitspraak:

“Het Vast Comité P kan enkel de vaststellingen herhalen die het in zijn

vorige jaarverslagen gedaan heeft met betrekking tot de noodzaak om

de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de

personeelsleden van de politiediensten (tuchtwet) te herzien”.482

5.1. Een aanzet tot het formuleren van een antwoord

253. De meest geformuleerde kritiek aan het adres van het tuchtstatuut van de

geïntegreerde politie is dat de procedure te omslachtig en te log is, waardoor deze

nauwelijks toegepast wordt en eigenlijk ook geen lik-op-stuk beleid toelaat. Bij een

herziening van het tuchtstatuut kan men uiteraard niet voorbijgaan aan de rechten van

verdediging als waarborg voor een faire behandeling. De kunst bestaat er dus in om een

481 Hand. Kamer 2011-12, 30 november 2011, nr. CRABV 53 com 349, 13-15.

482 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, jaarverslag 2011, Brussel, Comité P, 2012, 112.

Page 162: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

161

goed evenwicht te vinden waardoor een voor de tuchtoverheid werkzame procedure

ontstaat met alle waarborgen om een arbitraire behandeling van de personeelsleden te

vermijden.

Wanneer men de tuchtwet wil aanpakken op een wijze die het aanbrengen van

reparatiepleisters overschrijdt, dan dient men er rekening mee te houden dat het

ingrijpen in een bepaald artikel welllicht repercussies zal hebben voor meerdere andere

artikels en dat er dus keuzes zullen moeten gemaakt worden. Dit wordt geïllustreerd

met bijvoorbeeld het uitbreiden van de verantwoordelijkheid van de korpschef van de

lokale politie. Men zou hiervoor het gamma van de tuchtstraffen kunnen aanpassen

door bijvoorbeeld de inhouding van wedde te verschuiven van de zware naar de lichte

tuchtstraffen. In de huidige stand van zaken zou deze operatie snijden in twee

bijkomende waarborgen voor het personeelslid. Ten eerste zou deze de mogelijkheid

ontzegd worden om zicht te wenden tot de Tuchtraad en ten tweede zou voor de in de

wet bepaalde specifieke gevallen het advies van de Minister van Justitie of van de

procureur eveneens niet meer vereist zijn. Anderzijds zou de korpschef eveneens

bekleed kunnen worden met de bevoegdheid van hogere tuchtoverheid ten aanzien van

bepaalde personeelscategorieën, waardoor de burgemeester of het politiecollege dan

weer deze bevoegdheid voor deze personeelscategorieën zou verliezen. In dit geval zou

de procedure voor het opleggen van tuchtsancties wel identiek blijven voor de

respectievelijke tuchtstraffen, maar zal de tuchtoverheid voor zowel de lichte als de

zware tuchtsancties dezelfde blijven en wordt het evocatierecht483 uitgeschakeld.

De stelling van de Federale Politieraad dat men niet zomaar met een “wit blad” kan

beginnen kan dan ook niet bijgetreden worden. Voor zover de verworven rechten slaan

op de rechten van verdediging, kan daar uiteraard niet aan getornd worden. Voor zover

dit op andere bepalingen zou slaan, kan daar op zijn minst aan getwijfeld worden.

Anderzijds betekent een “wit blad” ook niet dat alles overboord gegooid moet worden.

483 Art. 18 tuchtwet

Page 163: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

162

Het kan immers ook nooit de bedoeling zijn om het kind samen met het badwater weg

te gooien.

254. De nieuwe tuchtwet zou dus een effectief en efficiënt middel moeten worden om

op een vrij korte tijd, afhankelijk van de ernst van de tuchtvergrijpen, de over de schreef

gegane personeelsleden met adequate tuchtstraffen aan te kunnen pakken, maximaal

rekening houdend met de rechten van verdediging en de waarborgen tegen een

willekeurig optreden van de tuchtoverheid. Om dit doel te bereiken zouden

onderstaande gedachten in acht kunnen genomen worden.

5.2. De termijnen

255. Wat de termijnen betreft moet er maximaal gestreefd worden naar duidelijkheid,

waarbij de ruimte voor interpretatie en dus ook voor misrekeningen aanzienlijk

vermindert.

256. Gezien een van de doelen van de vernieuwd tuchtrecht erin zou moeten bestaan

om op een relatief korte termijn tot een beslissing te komen, valt het te verantwoorden

om alle termijnen, dus ook deze die gelden voor de verdediging, op straffe van verval

voor te schrijven. Dit schept duidelijkheid en vermijdt eventuele vertragingsmaneuvers.

Uiteraard dient hiertoe dan ook wel steeds een termijn voorzien te worden, zodat

situaties de lege lata, zoals het ontbreken van een termijn voor de kennisgeving van

beslissing van de hogere tuchtoverheid indien er geen verzoek tot heroverweging komt,

uitgesloten worden.484

257. Daarnaast moet vermeden worden dat men voor de berekening van de termijnen

nu eens werkt met dagen en dan eens werkdagen, een eenvormigheid dringt zich ook

hier op. Los van de discussie of de termijnen al dan niet te kort zijn moet er dus een

keuze worden gemaakt tussen dagen of werkdagen, waarbij duidelijk het begin- en

eindpunt moet aangegeven worden. Indien geopteerd wordt voor dagen dat moet men

484 Zie 3.5.4.

Page 164: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

163

voorzien in een bepaling die de dies ad quem uitstelt tot de eerstvolgende werkdag

indien deze op een zaterdag, zondag, een wettelijke of reglementaire feestdag zou

vallen. Indien men dit niet zou toepassen dan dreigen de termijnen immers zeer kort te

worden, zeker wanneer de dies ad quem op de laatste dag van een verlengd weekend

zou vallen. De optie werkdagen biedt het voordeel dat de termijn steeds hetzelfde

aantal werkende dagen bevat en dat er niet moet worden voorzien in een bepaling die

de dies ad quem uitstelt.

258. Wat de diverse kennisgevingen aan het betrokken personeelslid betreft moet er

afgestapt worden van de vereiste van het tweemaal aanbieden van de stukken. Eén

afgifte tegen ontvangstbewijs of één aangetekend schrijven op zich is voldoende,

bovendien is deze werkwijze ook conform de rechtspraak van de Raad van State. Er zou

bovendien duidelijk mogen gesteld worden dat enkel het versturen van deze

kennisgevingen binnen de dies ad quem moeten vallen en dit om reden dat men te

maken heeft met korte termijnen. Bovendien heeft men geen vat op de snelheid

waarmee de postdiensten werken indien men een aangetekende zending verstuurt.

Gemakkelijkheidshalve is het aan te raden dat het betrokken personeelslid bij zijn eerste

verweer een woonplaatskeuze, bijvoorbeeld bij zijn raadsman, zou kunnen maken. Met

uitzondering van de woonplaatskeuze zouden dezelfde eisen aan de verdediging kunnen

gesteld worden voor wat betreft het overmaken van stukken aan de tuchtoverheid.

259. Het zou goed zijn om voor alle feiten die een tuchtvergrijp kunnen vormen een

verjaringstermijn te voorzien en niet enkel voor deze die slechts aanleiding kunnen

geven tot een lichte tuchtsanctie, zoals heden het geval is. Middels het uitgangspunt van

de tuchtwet dat een lik-op-stuk beleid propageert, zou men moeten kunnen aannemen

dat een tuchtoverheid niet onbeperkt in de tijd een tuchtprocedure kan initiëren, ook al

had ze geen voorafgaande kennis van de feiten. In het midden gelaten of de huidige

termijn van vijf jaar voor de lichte tuchtvergrijpen niet te lang is,485 zou wel in een

485 In vergelijking met de verjaringstermijnen bepaald in artikel 20 van de Voorafgaande Titel aan het

Wetboek van Strafvordering dat bepaalt dat behoudens uitzonderingen de strafvordering verjaart door

verloop van tien jaren, vijf jaren of zes maand, te reken van de dag waarop het misdrijf is gepleegd en naar

Page 165: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

164

gradatie kunnen voorzien worden al naargelang de ernst van de feiten. Uiteraard zou

deze verjaringstermijn wel kunnen geschorst moeten worden in welbepaalde gevallen

indien de tuchtprocedure reeds geïnitieerd werd. Hierbij kan gedacht worden aan de

reeds bovenvermelde schorsing wegens het vrijwillig verlies van de hoedanigheid van

personeelslid, maar ook wegens de samenloop van een tuchtvervolging met een

strafrechtelijke vervolging.

260. Tenslotte, nog steeds het lik-op-stuk beleid en de doelstelling van de korte

procedures indachtig, zou er ook duidelijkheid moeten worden gecreëerd omtrent de

tijdspanne waarbinnen het voorafgaand onderzoek na de kennisname of de vaststelling

van de feiten afgerond moet zijn en waarbinnen middels een inleidend verslag een

voorstel tot straf aan het betrokken personeelslid ter kennis gebracht moet worden. Het

meest logisch lijkt dat de tijdspanne tussen de kennisname of de vaststelling dan ook

moet gezien worden als de tijdspanne waarin er min of meer duidelijkheid geschapen

moet worden middels een voorafgaand onderzoek. Dit sluit ook aan bij de rechtspraak

van het toenmalig Arbitragehof en van de Raad van State in zijn arrest Windmolders.486

Er kan hier weliswaar terug een discussie ontstaan nopens de al dan niet toereikendheid

van de huidige termijn van zes maanden, maar niets belet om deze termijn te verlengen

tot bijvoorbeeld één jaar, zoals oorspronkelijk trouwens voorzien werd. Een

tuchtoverheid die daadwerkelijk een lik-op-stuk beleid wil voeren, zal erop toezien dat

zij niet draalt een zal slechts de tijd noodzakelijk om tot haar bevindingen te komen

aanwenden vooraleer een inleidend verslag op te stellen. Bovendien zou men, de

redelijketermijneis indachtig, van de tuchtoverheid ook een motivering kunnen

verlangen waarom zij de maximumtermijn nodig gehad heeft om tot een inleidend

verslag te komen. Deze motivering zou kunnen slaan op de ernst van de feiten, de mate

van onduidelijkheid over de feiten en het aantal te verrichten onderzoekshandelingen in

gelang dit misdrijf respectievelijk een misdaad, een wanbedrijf of een overtreding betreft, lijkt de

verjaringstermijn van vijf jaar voor de lichte tuchtvergrijpen eerder nogal lang te zijn. 486

Arbitragehof 25 januari 2001, nr. 4/2001 en RvS 2 april 1998, nr. 72.956, Windmolders.

Page 166: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

165

verhouding tot de eraan bestede capaciteit. De tuchtoverheid dient hier trouwens ook

nog rekening te houden met de verjaring van de feiten.

5.3. Het voorafgaand onderzoek

261. Ook nopens het voorafgaand onderzoek zou de wet duidelijkheid kunnen bieden

betreffende het al dan niet behoren van dit voorafgaand onderzoek tot de volledige

tuchtprocedure. Dat het voorafgaand onderzoek deel zou gaan uitmaken van de

tuchtprocedure lijkt op het eerste zicht misschien wel een verzwaring van die

procedure, hoewel een vereenvoudiging van de procedure hier eerder aan de orde zou

kunnen zijn.

Weliswaar zouden de rechten van verdediging reeds vanaf het voorafgaand onderzoek

gelden, zodat tijdens de ondervraging van het betrokken personeelslid en zelfs los van

het hele “Salduz”-gebeuren één of meerdere verdedigers aanwezig zouden kunnen zijn,

toch zou dit ook grote voordelen kunnen genereren voor de tuchtoverheid. De

beginselen van het behoorlijk burgerschap indachtig, zouden eventuele

procedurefouten veel vroeger gedetecteerd kunnen worden en zouden deze

tekortkomingen nog verholpen kunnen worden in een stadium waarin de vernietiging

van de beslissing door de Raad van State nog niet aan de orde is. Het tegensprekelijk

karakter van het voorafgaand onderzoek zou er ook kunnen toe leiden dat in het

stadium van dit onderzoek reeds alles grondiger werd onderzocht en dat bijgevolg de

beslissing van de tuchtoverheid door het betrokken personeelslid en zijn verdediger als

billijk wordt ervaren en aanvaard, gezien de vrij grote inbreng die zij zelf in een vroeg

stadium hebben gehad. Het zorgvuldigheidsbeginsel zou er zeker mee gediend zijn.

262. Een noodzakelijke voorwaarde is evenwel dat het voorafgaand onderzoek op zich

beter geregeld zou worden. Sommigen zullen dit niet zien zitten wegens de misschien

dan nog wel verdergaande juridisering van het tuchtrecht. Daartegenover staat echter

dat wanneer deze juridisering kan bijdragen tot een doeltreffende, efficiënte en

Page 167: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

166

daarenboven nog aanvaarde tuchtsanctie binnen een aanvaardbare termijn, de

meerwaarde ervan zeker zal opwegen tegen de eventuele nadelen.

Het voorafgaand onderzoek zou beter kunnen worden geregeld door onder andere de

regels van het administratief verhoor duidelijk te stellen, naar analogie met de wet

Franchimont in de strafprocedure.487 Reeds in deze fase zou de verdediging de

mogelijkheid moeten hebben om bijkomend onderzoek te vragen door bijvoorbeeld te

vragen om bepaalde getuigen te laten verhoren met opgave van de reden waarom zij dit

nuttig achten. De voorafgaand onderzoeker(s) zou(den) deze vragen dan expliciet in de

tussentijdse verslagen moeten opnemen, waarna het aan de tuchtoverheid is om hier al

dan niet op in te gaan. Verder zou het verhoor de kennisgeving moeten bevatten dat het

personeelslid niet kan verplicht worden zichzelf te beschuldigen, maar ook zou duidelijk

gesteld moeten worden dat de loyauteitsplicht vereist dat het personeelslid dat geen

tuchtrechtelijke vervolging hoeft te vrezen geacht wordt de waarheid te spreken en

geacht wordt loyaal mee te werken. Werkt dit personeelslid , dat niets te vrezen heeft,

niet loyaal mee aan het tuchtonderzoek, dan bestaat het gevaar dat hijzelf aan een

tuchtvervolging blootgesteld wordt omwille van een tekortkoming aan de

loyauteitsplicht. Het al dan niet verschaffen van een kopie van het verhoor zou hierin

ook geregeld kunnen worden, waarbij het verkrijgen van een kopie de regel is.

Meer ingrijpend zou in de tuchtwet voorzien kunnen worden in een doorzoeking van de

kasten, bureaus, computers,… die door de werkgever ter beschikking gesteld werden

van het betrokken personeelslid. Deze doorzoeking in het kader van de tuchtprocedure

zou alleen kunnen plaatsgrijpen indien zij noodzakelijk is om de waarheid aan het licht

te brengen en slechts nadat de kennisgeving of de vaststelling van de feiten is geschied,

dus niet louter om een tuchtonderzoek te kunnen starten aangaande feiten die nog niet

ter kennis werden gebracht of vastgesteld werden. Het spreekt voor zich dan dit niet

verder kan reiken dan de werkplaats die ter beschikking gesteld wordt door de

487 Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het

opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998.

Page 168: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

167

werkgever. Dat dit enkel met betrekking tot de mogelijke betrokken personeelsleden

zou kunnen gebeuren, wordt ingegeven door de loyauteitsplicht van de personeelsleden

die zich niet kunnen blootstellen aan deze eventuele tuchtvergrijpen. Zij worden immers

verondersteld loyaal mee te werken en op eenvoudige vraag alles ter beschikking te

stellen dat een licht zou kunnen werpen op de waarheid betreffende die mogelijke

tuchtvergrijpen.

5.4. Een onderscheid op basis van lichte, zware en

maximumstraffen

263. Om de tuchtprocedure na het voorafgaand onderzoek vorm te geven, zou men

gebruik kunnen maken van een onderscheid op basis van de straffen, waarbij dit

eigenlijk wel de basis zou vormen voor de meest ingrijpende en zelfs fundamentele

vernieuwing van het politioneel tuchtrecht.

Dat het voorafgaand onderzoek ontegensprekelijk deel zou moeten uitmaken van de

volledige tuchtprocedure zal snel duidelijk worden daar het nog meer een fundamentele

rol zal spelen naar de oriëntering van de verdere procedure toe, zodat de tuchtoverheid

na dit onderzoek in staat moet zijn die procedure een definitieve wending te geven op

basis van de straf die ze meent na dit onderzoek als het meest geschikt te zijn gezien de

ernst van de feiten.

Deze indeling op basis van lichte, zware en maximumstraffen, noodzaakt een

hervorming van de straffen, de tuchtoverheden en de procedures. Bovendien wordt in

een georganiseerd beroep voorzien bij de hogere tuchtoverheid wat de lichte straffen

betreft en de Tuchtraad wat de zware straffen betreft. De Tuchtraad die een reële

hervormingsbevoegdheid verkrijgt zou met uitsluiting van de andere tuchtoverheden de

enige instantie worden die de maximumstraffen kan opleggen.

Het beroep moet een devolutieve werking hebben, zodat het hele dossier bij de

beroepsinstantie terecht komt die daar dan kan over oordelen op dezelfde manier als de

initiële tuchtoverheid. De beroepsinstantie zou binnen de grenzen van haar initiële

Page 169: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

168

tuchtbevoegdheid eveneens een volheid van bevoegdheid verkrijgen, waardoor de in

“eerste aanleg” opgelegde tuchtsancties ook verzwaard zouden kunnen worden. Zo zou

bijvoorbeeld de Tuchtraad in zijn hoedanigheid van beroepsinstantie ook nog de

maximumstraffen kunnen uitspreken. De mogelijke beroepsprocedure moet zowel de

overheid als de verdediging ertoe aanzetten om zorgvuldig te werk te gaan. Enerzijds

moet de overheid een in overeenstemming met het redelijkheidsbeginsel correcte

beslissing nemen. Anderzijds moet het betrokken personeelslid er zich voor behoeden

om niet al te lichtzinnig een beroep aan te spannen en dit wegens de negatieve

gevolgen die het beroep voor dit personeelslid zou kunnen hebben.

264. Er zou eveneens in een mogelijkheid voorzien moeten worden om de onmiddellijk

hogere tuchtoverheid niet alleen toe te laten de zaak gemotiveerd naar zicht toe te

trekken, maar die eveneens zou toelaten om de zaak aanhangig te maken bij de

Tuchtraad. De basis hiervoor kan gevonden worden in het huidige artikel 18 van de

tuchtwet. Het principe dat dit slechts mogelijk is voor zover de onmiddellijk lagere

tuchtoverheid nog geen beslissing genomen heeft moet behouden blijven. Ook de

redenen daartoe kunnen behouden blijven, namelijk indien die lagere tuchtoverheid

zich in de materiële onmogelijkheid bevindt om een beslissing te nemen binnen een

redelijke termijn, of indien duidelijk blijkt dat, door hun aard en hun ernst, de

constitutieve elementen van de zaak een tuchtvergrijp kunnen inhouden dat aanleiding

kan geven tot een zwaardere tuchtstraf. Om dit doel te bereiken moet het dossier

eveneens steeds overgemaakt worden door de gewone tuchtoverheid aan de hogere

tuchtoverheid of door de hogere tuchtoverheid aan de Tuchtraad.

5.4.1. De indeling van de straffen

265. De straffen moeten beantwoorden aan de doelstellingen die de tuchtoverheid zou

moeten bereiken. Ze moeten efficiënt zijn om het belang van de dienst te vrijwaren en

moeten het betrokken personeelslid de ernst van zijn laakbare gedraging of handeling

duidelijk maken. Bovendien mag er ook van het tuchtrecht een preventieve werking

uitgaan, zodat enerzijds het betrokken personeelslid ertoe aangezet wordt zich in de

Page 170: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

169

toekomst te weerhouden van laakbare gedragingen of handelingen stellen, maar

anderzijds zou het ook een signaal moeten zijn naar de andere personeelsleden om

duidelijk te maken dat er wel degelijk zal opgetreden worden tegen laakbare

gedragingen en handelingen.

266. Zoals reeds vermeld zou een onderscheid moeten gemaakt worden naargelang de

gedragingen of handelingen in aanmerking komen voor een lichte, zware of

maximumstaf. Hierbij zouden deze straffen respectievelijk opgelegd worden door de

gewone tuchtoverheid, de hogere tuchtoverheid en de Tuchtraad.

5.4.1.1. De lichte straffen

267. Van de huidige lichte straffen zou er slecht één mogen overblijven. De tuchtwet

definieert de waarschuwing als de aanmaning die de tuchtoverheid aan een

personeelslid richt488 en de blaam als de formele afkeuring die de tuchtoverheid aan een

personeelslid richt.489 Gezien de toepassing van de tuchtwet een ultimum remedium

moet blijven, valt de blaam dan ook te verkiezen boven de waarschuwing.

268. Verder zou in een nieuwe tuchtstraf voorzien moeten worden, namelijk de

herplaatsing bij tuchtsanctie, waarbij het betrokken personeelslid dan zou

tewerkgesteld worden binnen een andere dienst. Op het eerste zicht kan deze

herplaatsing grote gevolgen hebben voor het personeelslid, maar de positionering ervan

binnen de lichte tuchtsancties kan verantwoord worden daar de korpschef deze heden

deze herplaatsing ook bij ordemaatregel kan bevelen, met minder waarborgen voor het

betrokken personeelslid.

De herplaatsing binnen de lokale politie kan heden enkel binnen het eigen korps

geschieden, tenzij er met akkoord van een andere politiezone of van de federale politie

deze herplaatsing zou resulteren in een detachering naar deze respectievelijke

488 Art. 9 tuchtwet

489 Art. 10 tuchtwet

Page 171: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

170

eenheden. Intern de federale politie heeft men zeker meer mogelijkheden om tot een

herplaatsing over te gaan.

269. Tenslotte zou de inhouding van wedde, zoals oorspronkelijk voorzien, moeten

terugkeren naar het gamma van de lichte tuchtsancties. De impact van deze inhouding

van wedde is immers niet te groot en kan zelfs verricht worden middels bijkomede

onbezoldigde prestaties. De huidige bepaling van de tuchtwet490 zou behouden kunnen

blijven.

5.4.1.2. De zware tuchtstraffen

270. Van de huidige tuchtsancties worden dus enkel de schorsing en de terugzetting in

weddeschaal behouden.

271. Wat de schorsing betreft zou evenwel de uitvoeringmodaliteit gewijzigd moeten

worden. Tijdens de schorsing zou het personeelslid behorende tot het operationeel

kader zich nog steeds op de dienst moeten melden, maar zou deze geen taken mogen

uitoefenen die tot de bevoegdheid behoren van het operationeel kader. M.a.w. de

schorsing heeft het tijdelijk verlies van agent of officier van gerechtelijk en bestuurlijke

politie tot gevolg.

Wat het administratief en logistiek personeel betreft zou men kunnen opteren om deze

een taak te geven die zich onder hun niveau situeert. Een calog B491 zou dan

bijvoorbeeld de taak kunnen uitoefenen die gewoonlijk aan een calog C wordt

toebedeeld. Het enige probleem dat hiermee niet opgelost wordt is dit van de laagste

graad in het administratief en logistiek statuut.

490 Het huidige artikel 11 van de tuchtwet luidt:

“De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste twee maanden en bedraagt ten minste

twee percent en ten hoogste tien percent van de brutomaandwedde, verschuldigd voor de maand waarin de

tuchtstraf ter kennis werd gebracht van het personeelslid.

De toepassing van deze straf mag voor het betrokken personeelslid geen andere geldelijke gevolgen hebben

dan die welke in het eerste lid zijn bepaald.

Deze tuchtstraf kan uitgevoerd worden aan de hand van bijkomende onbezoldigde prestaties die aan het

personeelslid worden voorgesteld en door hem aanvaard; een inhouding van twee percent van de wedde

zoals bedoeld in het eerste lid, stemt overeen met drie uur prestaties”. 491

Een calog B is een personeelslid van het administratief en logistiek kader die ingeschaald is in het

niveau B.

Page 172: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

171

Voor het overige kan de schorsing op dezelfde leest geschoeid blijven als heden in de

tuchtwet het geval is492. Het personeelslid zou dan wel niet in een stand van non-

activiteit plaatsen, wat misschien wel gunstiger is dan voorheen, maar anderzijds zou

het personeelslid toch ook prestaties blijven leveren, zodat de perceptie van extra

betaalde vakantie wel degelijk weggewerkt wordt. Niets belet overigens dat deze

schorsing in aanmerking zou komen voor de berekening van de kader – en

graadanciënniteit. Uiteraard blijft ook het weddeverlies gedurende de

schorsingsperiode van kracht. Misschien zou er wel een wettelijke minimumtermijn

moeten bepaald worden voor de schorsing, daar een periode van minder dan vijf dagen

in dit geval maar weinig effect zou hebben. Ook over het percentage dat ingehouden

wordt van de brutowedde, dat heden steeds 25% bedraagt, zou gediscussieerd kunnen

worden.

272. Ook de terugzetting in graad zou kunnen hernomen worden als zware tuchtstraf,

zoals trouwens ook oorspronkelijk voorzien was. Het zou echter beter geformuleerd

kunnen worden als een terugzetting in kader, waarbij het personeelslid dan

teruggeplaatst wordt in het kader dat net lager is dan zijn huidig kader. Bij deze

terugzetting zou men wel zijn dienstanciënniteit moeten behouden. Zo zou commissaris

van politie met een dienstanciënniteit van 20 jaar, waaronder 6 jaar als basiskader, 6

jaar als middenkader en 8 jaar als officier bij een terugzetting in kader zijn 20 dienstjaren

behouden in de hoogste baremische schaal van het middenkader.

Deze terugzetting in kader heeft uiteraard tot gevolg dat het betrokken personeelslid

een andere taakinvulling zal krijgen overeenkomstig de vereisten van zijn nieuw kader.

Uiteraard brengt dit ook, zoals hierboven geïllustreerd, financiële gevolgen met zich

mee. Daar de impact van dergelijke straf allerminst te onderschatten valt, kan deze

sanctie ook ondergebracht worden bij de maximumstraffen in plaats van bij de zware

straffen. De straf op zich valt evenwel te verantwoorden vanuit het perspectief dat men

te maken heeft met een persoon die niet thuishoort in het desbetreffend kader.

492 Art. 11 tuchtwet.

Page 173: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

172

Waarom er geopteerd wordt voor het opleggen van deze sanctie en dus een minder

ingrijpende straf niet volstaat zal uiteraard afdoende moeten gemotiveerd worden.

5.4.1.3. De maximumstraffen

273. De maximumstraffen, zijnde het ontslag van ambtswege en de afzetting worden

maximumstraffen in plaats van zware straffen. Zoals reeds vermeld zou de terugzetting

in kader ook hier kunnen ondergebracht worden.

5.4.2. De tuchtoverheden

274. Wat de tuchtoverheden betreft blijft er een verschil bestaan tussen de lokale

politie en de federale politie. Dit verschil vloeit voort uit de verschillende manier waarop

beide componenten van de geïntegreerde politie georganiseerd zijn. Wel verkrijgt de

korpschef van de lokale politie meer slagkracht en dit niet alleen door het gamma van

de straffen aan te passen, maar ook door zijn bevoegdheden uit te breiden naar het

volledige personeelsbestand.

Bovendien worden de mandaathouders, die geen korpschef, directeur-generaal of

commissaris-generaal zijn, als een min of meer aparte categorie aanzien.

275. Schematisch weergegeven zou de verdeling van bevoegdheden er als volgt kunnen

uitzien:

Page 174: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

173

Lichte tuchtstraffen – gewone tuchtoverheid

Lokale politie Federale politie

Personeelscategorie Tuchtoverheid Personeelscategorie Tuchtoverheid

Alle medewerkers met uitzondering van

mandaathouders

Korpschef

Agenten

Inspecteurs

Hoofdinspecteurs

Calog niet niv. A

Diensthoofd

Korpschef en mandaathouders

Burgemeester of politiecollege

Officieren

Mandaathouders

Calog niv. A

Directeur-generaal

Directeur- Generaal

Commissaris-Generaal

Minister van Binnenlandse Zaken

en Minister van Justitie

Zware tuchtstraffen- hogere tuchtoverheid

Lokale politie Federale politie

Personeelscategorie Tuchtoverheid Personeelscategorie Tuchtoverheid

Alle medewerkers met uitzondering van

de korpschef en mandaathouders

Burgemeester

of

politiecollege

Alle medewerkers met uitzondering van mandaathouders

Directeur-generaal

Korpschef en mandaathouders

Minister van binnenlandse zaken

Mandaathouders Minister van binnenlandse zaken

Directeur- Generaal

Commissaris-Generaal

Minister van Binnenlandse Zaken

en Minister van Justitie

Page 175: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

174

Maximumstraffen - Tuchtraad

Lokale politie Federale politie

Personeelscategorie Tuchtoverheid Personeelscategorie Tuchtoverheid

Alle medewerkers

Tuchtraad

Alle medewerkers

Tuchtraad

276. Deze nieuwe indeling op basis van de straffen, waardoor de Tuchtraad een

tuchtoverheid wordt met volheid van bevoegdheid vergt ook enkele aanpassingen

nopens de werking en de samenstelling van de Tuchtraad.

277. Bovendien zou men van de gelegenheid gebruik kunnen maken om in de tuchtwet

een bepaling te voorzien die een afwijking van de werking van het politiecollege

overeenkomstig de bepalingen van de WPG inzake tuchtaangelegenheden mogelijk

maakt. Zo zou het principe van één stem per lid in plaats van een quota in

overeenstemming met de minimumdotatie ingevoerd kunnen worden. Wanneer de

stemmen staken zou de stem van de voorzitter dan de doorslag kunnen geven.

5.4.3. De procedure

278. De bedoeling is om de procedure korter en eenvoudiger te maken. Zoals reeds

vermeld speelt het voorafgaand onderzoek hier een belangrijke rol. Om die reden is het

misschien wel aangewezen om steeds voor een voorafgaand onderzoek te opteren

indien de tuchtoverheid, die in de meeste gevallen initieel de korpschef zal zijn voor de

lokale politie en het diensthoofd voor de federale politie, de mening is toegedaan dat de

feiten in aanmerking komen om te worden bestraft met een tuchtsanctie. Het

voorafgaand onderzoek zou dan ook steeds moeten voorzien in het verhoor van het

betrokken personeelslid.

Page 176: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

175

5.4.3.1. De procedure bij de lichte tuchtstraffen

279. Na het voorafgaand onderzoek zou, indien de tuchtoverheid van mening is dat de

handelingen of gedragingen slechts in aanmerking komen om gesanctioneerd te worden

met een lichte tuchtstraf, deze procedure uitsluitend schriftelijk kunnen verlopen.

280. Indien het betrokken personeelslid het niet eens is met de opgelegde sanctie kan

het in beroep gaan bij de hogere tuchtoverheid. Dit beroep moet binnen een bepaalde

termijn, uitgedrukt in (werk)dagen,493 op straffe van verval ingediend worden bij de

hogere tuchtoverheid. Het betrokken personeelslid zou de gewone tuchtoverheid

hiervan eveneens en gelijktijdig moeten in kennis stellen.

281. De procedure in beroep loopt volgens dezelfde regels als deze die gelden voor de

procedure voor de hogere tuchtoverheid.

5.4.3.2. De procedure bij de zware tuchtstraffen

282. De procedure bij de zware tuchtstraffen verloopt in principe eveneens schriftelijk,

maar het betrokken personeelslid moet hier wel de mogelijkheid krijgen om zijn

standpunten mondeling naar voor te brengen.

283. De hogere tuchtoverheid kan ook de lichte tuchtstraffen opleggen. Wanneer de

hogere tuchtoverheid optreedt in zijn hoedanigheid van beroepsinstantie kan het

eveneens de zware tuchtstraffen uitspreken indien zij van mening is dat de ernst van de

feiten eerder een zware tuchtsanctie rechtvaardigen.

284. Het betrokken personeelslid kan tegen de beslissing van de hogere tuchtoverheid

bij de Tuchtraad in beroep gaan, behalve indien deze zelf optrad als beroepsinstantie.

De vereisten voor dit beroep en de manier waarop dit verloopt zijn mutatis mutandis

identiek als deze die gelden bij de procedure voor de gewone tuchtoverheid.

493 De keuze tussen dagen en werkdagen is ook hier afhankelijk van de keuze die moet gemaakt worden

overeenkomstig wat uiteengezet werd in het randnummer 257.

Page 177: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

176

5.4.3.3. De procedure bij de maximumtuchtstraffen

285. De procedure bij de maximumstraffen, of met andere woorden, tot ontslag van

ambtswege, tot afzetting of desgevallend tot terugzetting in kader, verloopt zowel

schriftelijk als mondeling. De tuchtoverheid die meent dat de ernst van de feiten een

maximumstraf verdienen, maakt haar dossier over aan de Tuchtraad. Het betrokken

personeelslid maakt eveneens een verweerschrift over aan de Tuchtraad. Het

overmaken van de stukken van zowel de tuchtoverheid als van het betrokken

personeelslid moet geschieden binnen een bepaalde termijn en op straffe van verval.

Het betrokken personeelslid wordt steeds opgeroepen om eveneens zijn standpunten

mondeling naar voor te brengen. Hierbij kan de Tuchtraad eveneens zijn persoonlijke

verschijning voor de Tuchtraad bevelen.

286. De Tuchtraad kan hierbij ook de lichte en de zware tuchtstraffen opleggen.

Wanneer de Tuchtraad optreedt als beroepsinstantie voor zware tuchtstraffen, dan kan

zij ook de lichte en de maximumstraffen opleggen.

287. Tegen de beslissingen van de Tuchtraad is geen beroep meer mogelijk. Uiteraard

kan het betrokken personeelslid zich nog wenden tot de Raad Van State. Niet alleen het

berokken personeelslid, maar ook de hogere tuchtoverheid heeft de mogelijkheid om

zich tot de Raad van State te wenden. De mogelijkheid heeft dit personeelslid trouwens

ook bij de andere procedures na uitputting van het georganiseerd beroep.

288. Het spreekt voor zich dat de Tuchtraad, net zoals de gewone en de hogere

tuchtoverheid, de mogelijkheid heeft om te beslissen dat de gedragingen of handelingen

geen tuchtvergrijp uitmaken, zodat er bijgevolg ook geen tuchtsanctie zal volgen.

289. Net zoals de hogere tuchtoverheid kan de Tuchtraad ook bijkomende

onderzoekshandelingen stellen of zelfs het gehele onderzoek overdoen, dit ook indien

zij optreedt als beroepsinstantie.

Page 178: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

177

5.4.3.4. De procedure bij samenloopt met een strafrechtelijke procedure

290. Enkel indien de tuchtoverheid van mening is dat de feiten slechts in aanmerking

komen om te worden gesanctioneerd met een lichte tuchtstraf, zou zij een beslissing

moeten nemen indien zij de feiten voldoende kan bewijzen en kan toerekenen aan het

betrokken personeelslid, gezien de middelen waarover zij beschikt. Indien de feiten in

aanmerking komen voor een bestraffing met zware straffen of zeker met

maximumstraffen, zou de tuchtprocedure verplicht geschorst moeten worden totdat er

een strafrechtelijke eindbeslissing genomen werd. Hiertoe zou de tuchtoverheid wel

steeds het voorafgaand onderzoek moeten laten uitvoeren om dan met kennis van

zaken tot een mogelijke oriëntering te komen. Dergelijke werkwijze biedt het voordeel

dat de tuchtoverheid niet gewrongen zit tussen de redelijketermijneis en het

zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtszekerheid voor het betrokken personeelslid komt

hiermee niet in het gedrang, daar hij toch de strafrechtelijke uitspraak dient af te

wachten. Bovendien bespaart deze werkwijze het betrokken personeelslid nog een

mogelijke procedure indien de tuchtoverheid de bal zou misgeslagen hebben.

Gezien de regels voor het voorafgaand onderzoek conform de normen van het artikel 6

EVRM zijn, zou dit dan ook geen problemen mogen teweegbrengen.

5.4.3.5. De adviesprocedure

291. Een bepaling naar het beeld van het huidig artikel 26 van de tuchtwet blijft

behouden, zodat bepaalde overheden over positief injunctierecht blijven beschikken.

Het behouden van dit injunctierecht wordt gekoppeld aan een beperktere

adviesprocedure, daar onder de overheden die een injunctierecht hebben zich eveneens

de overheden bevinden die een eventueel advies dienen uit te brengen. Zo zou de

adviesprocedure enkel behouden blijven indien de Tuchtraad als tuchtoverheid

optreedt, ook indien hij als beroepsinstantie optreedt tegen een beslissing tot zware

tuchtstraf vanwege de hogere tuchtoverheid. Daar de procedure voor de Tuchtraad

mondeling verloopt, zou ook dit advies mondeling toegelicht worden.

Page 179: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

178

292. De adviezen zouden zich moeten uitstrekken tot de ernst van de feiten, gezien

vanuit het perspectief van de adviesverlenende overheid en tot de op te leggen sanctie.

Er zou niet meer voorzien worden in een eensluidend advies, zodat de Tuchtraad steeds

van dit advies kan afwijken. Het is wel aan te raden dat de Tuchtraad zou motiveren

waarom van het advies afgeweken wordt.

5.5. De Tuchtraad als volwaardige tuchtrechtelijke instantie

293. In tegenstelling tot wat heden het geval is, wordt de Tuchtraad een instantie die

daadwerkelijk een tuchtsanctie kan opleggen.

Door het in het leven roepen van een dergelijke Tuchtraad kan er meer convergentie

gecreëerd in de te op te leggen straffen, zeker dus wat de maximumstraffen betreft. Dit

zal ook het geval zijn voor de zware tuchtstraffen, daar de Tuchtraad deze als

beroepsinstantie steeds zou kunnen hervormen indien de zaak er aanhangig wordt

gemaakt.

294. Daar de Tuchtraad zich zou uitspreken over de maximumstraffen, die straffen

betreffen met een enorme impact voor het betrokken personeelslid, is het aan te raden

dat dit orgaan is samengesteld uit personen die een totale onpartijdigheid garanderen.

Anderzijds zou er ook voldoende voeling moeten zijn met de werkvloer om de situatie

goed te kunnen inschatten.

Naast de voorzitter die, net als nu het geval is, een beroepsmagistraat is, zou moeten

worden voorzien in een soort van lekenrechters. De samenstelling van die lekenrechters

zou kunnen variëren naargelang de hoedanigheid van het betrokken personeelslid.

Uiteraard zijn er verschillende opties mogelijk. Enerzijds zouden de tuchtoverheden

vertegenwoordigd kunnen worden door een burgemeester, die geen binding heeft met

de betrokken politiezone of door een afgevaardigde van de minister van Binnenlandse

Zaken al naargelang het voorliggend geval. Anderzijds zouden de personeelsleden

vertegenwoordigd kunnen worden door een personeelslid van dezelfde graad die

naargelang het geval behoort tot de federale of lokale politie en tot het operationeel of

Page 180: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

179

administratief en logistiek kader. Een andere mogelijkheid is dat de tuchtoverheid zou

worden vertegenwoordigd door de eigen hogere tuchtoverheid en het personeel door

de vakbonden. Deze optie geeft echter meer problemen op het vlak van

onafhankelijkheid. Bovendien kunnen de tuchtoverheden zelf ook gehoord worden op

de zitting en kan het betrokken personeelslid zich laten bijstaan door onder andere een

vakbondsafgevaardigde.

295. De vraag of voorzien kan worden in een Tuchtraad met dergelijke bevoegdheden

dient positief beantwoord te worden. Wel zou er terug een aanpassing moeten

geschieden aan het artikel 7, §2 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen

om een dergelijk toezicht in tuchtaangelegenheden mogelijk te maken.

Het argument dat enkel de benoemende overheid zou kunnen overgaan tot het ontslag

of de afzetting kan ontkracht worden op basis van het feit dat dit heden binnen de

lokale politie ook niet het geval is. De benoemde overheid is hier immers de

gemeenteraad of de politieraad naargelang het een één- of meergemeentezone betreft,

terwijl het ontslag van ambtswege of de afzetting opgelegd wordt door de

burgemeester, het politiecollege of de minister van Binnenlandse Zaken.

Voor zover de bevoegdheden van de Tuchtraad voor de lokale politie in strijd zouden

zijn met de lokale autonomie kan verwezen worden naar het arrest 109/2011 van het

Grondwettelijk Hof inzake het toekennen van een hervormingsbevoegdheid aan de

Beroepscommissie voor tuchtzaken tegen tuchtbeslissingen genomen door de lokale

besturen. In dit arrest stelt het Grondwettelijk Hof immers dat:

“Zelfs al zou er een inbreuk op het beginsel van de lokale autonomie

bestaan, dan zou die enkel onbestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11

van de Grondwet en met artikel 162, tweede lid, 2° en 6°, ervan,

wanneer zij kennelijk onevenredig is. Zulks zou bijvoorbeeld het geval

zijn indien de inbreuk ertoe zou leiden dat aan de gemeenten het geheel

of de essentie van hun bevoegdheden wordt ontzegd, of indien de

beperking van de bevoegdheid niet zou kunnen worden verantwoord

Page 181: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

180

door het feit dat die beter zou worden uitgeoefend op een ander

bevoegdheidsniveau.

Het toekennen van een hervormingsbevoegdheid aan de

Beroepscommissie heeft geen onevenredige gevolgen. De

tuchtbevoegdheid blijft in wezen een bevoegdheid van de gemeente. Het

komt immers enkel aan de gemeente toe te beslissen of al dan niet een

tuchtprocedure moet worden ingeleid en voortgezet. Het komt ook enkel

aan haar toe te oordelen hoe zij zich procedureel opstelt wanneer een

gemeentelijk ambtenaar een zaak bij de Beroepscommissie aanhangig

maakt en naderhand, wanneer de Beroepscommissie een beslissing

heeft genomen, in voorkomend geval een annulatieberoep in te dienen

bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”.494

Dezelfde redenering zou ook op zijn plaats zijn wat betreft de bevoegdheid van de

Tuchtraad inzake het politioneel tuchtrecht, zodat niets in de weg staat om ook voor de

politiediensten in dergelijke instantie te voorzien.

5.6. Het sluiten van achterpoorten om straffen te ontlopen

296. De toepassing van de tuchtwet strekt zich slechts uit over de personeelsleden. Dit

brengt met zich mee dat indien men de status van personeelslid verliest, de

tuchtprocedure ook niet meer kan worden verdergezet. Het schoolvoorbeeld hiervan is

het nemen van het vrijwillig ontslag om dan later te vragen opnieuw opgenomen te

worden.495

297. Zoals reeds eerder vermeld verzet het vermoeden van onschuld zich er tegen dat

een personeelslid niet opnieuw zou opgenomen worden in het kader omdat dit het

voorwerp was van een tuchtprocedure. Ook in het tuchtrecht is men immers onschuldig

totdat het tegendeel bewezen is. Nochtans zou men deze achterpoort gemakkelijk

494 GwH 16 juni 2011, nr. 109/2011.

495 Zie 3.3.

Page 182: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

181

kunnen sluiten door een bepaling in de tuchtwet in te voegen die het vrijwillig ontslag

weigert lopende de tuchtprocedure. Hier dient evenwel de vraag gesteld te worden of

het weigeren van een vrijwillig ontslag niet indruist tegen het recht op arbeid en het

recht op de vrije keuze van beroepsarbeid. Alleszins zou men het kunnen oplossen door

in de tuchtwet een bepaling in te voegen die de nog niet voltooide tuchtprocedure

schorst gedurende de periode waarin het personeelslid ophoudt personeelslid te zijn,

zodat deze procedure dan hernomen kan worden van zodra de betrokken persoon het

ambt terug wenst op te nemen. Uiteraard zou deze regeling niet opportuun zijn in het

geval er slechts een lichte tuchtsanctie overwogen wordt. Zelfs in het geval een zware

tuchtsanctie overwogen wordt valt het te betwijfelen dergelijke schorsing wel effectief

en efficiënt is om het doel te bereiken. Eigenlijk zou deze regeling slechts kunnen

toegepast worden bij de maximumstraffen, of met andere woorden, indien een voorstel

tot ontslag van ambtswege, een voorstel tot afzetting of desgevallend een voorstel tot

terugzetting in kader overwogen wordt. Als verantwoording voor deze differentiatie kan

men stellen dat zowel bij de lichte als bij de zware tuchtstraffen het effect van deze

mogelijke sanctie, die het personeelslid te wachten staat, volledig zal opgeslorpt worden

door dit vrijwillig ontslag, daar het personeelslid immers ophoudt om personeelslid te

zijn gedurende een langere periode dan deze waarover de tuchtsanctie zich zou

uitstrekken. Bij de maximumstraffen heeft men dergelijk opslorpend effect niet, daar

deze straffen immers het definitief verlies van een recht inhouden.496 Deze differentiatie

naargelang de zwaarte van de op te leggen tuchtstraf zou ook beter de toets van de

redelijke termijn doorstaan, daar de tuchtoverheid ab initio voor een onomkeerbare

sanctie heeft geopteerd.

496 De schorsing van de tuchtprocedure kan men aangrijpen als een argument pro om de terugzetting in

kader onder te brengen bij de maximumstraffen, daar deze automatische schorsing van de procedure enkel

zou toegepast worden bij tuchtsancties die een zeer zware impact hebben op de loopbaan. Hierin vindt men

echter ook een argument contra terug om deze sanctie onder te brengen bij de maximumstraffen, daar deze

terugzetting in kader misschien wel niet zo definitief is. Het betrokken personeelslid zou na verloop van tijd

immers de mogelijkheid kunnen krijgen om terug deel te nemen aan bevorderingsexamens.

Page 183: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

182

Besluit

298. Vóór de politiehervorming bestonden drie reguliere en drie bijzondere

politiediensten met elk hun eigen statuut en tuchtregeling. Er was weinig uniformiteit in

deze aparte tuchtregelingen, zo verschilden de tuchtoverheden, de procedures en een

groot deel van de straffen nogal onderling van elkaar.

Naar aanleiding van een onderzoek om deze statuten te harmoniseren kwam reeds als

één van de knelpunten naar voor dat de procedures te complex waren en dat het gehele

stelsel meer en meer begon te lijken op een strafproces. Met andere woorden, het

tuchtrecht was te veel gejuridiseerd. Volgens toenmalig minister van Binnenlandse

Zaken Vande Lanotte, was deze jurisdictionalisering een ongewenst neveneffect van het

invoegen van een tuchtstatuut in de gemeentewet, daar waar het eigenlijk slechts de

bedoeling was om de bestaande rechtspraak van de Raad van State in de procedure te

integreren om tot een vrij duidelijke procedure te komen.497

299. Bij de eenmaking van de politiediensten, weliswaar nog gestructureerd op twee

niveaus, moest uiteraard ook voorzien worden in een gemeenschappelijk tuchtstatuut

voor alle personeelsleden van die geïntegreerde politie. Nochtans is dit statuut niet

volkomen identiek voor de lokale en de federale politie. De leidinggevende figuren

binnen de federale politie hebben immers (veel) meer bevoegdheden op tuchtgebied

dan hun tegenhangers bij de lokale politie. Zo zijn zij bevoegd om voor het grootste deel

van hun personeelsleden zelfs de zwaarste tuchtsancties op te leggen. Dit geeft hen

uiteraard meer slagkracht om op te treden tegen laakbare gedragingen en handelingen

dan hun tegenhangers bij de lokale politie.

Het tuchtstatuut dat eigenlijk tot stand kwam in een periode van disfuncties bij de

politiediensten werd dan ook, in het kader van deze tijdsgeest, streng geconcipieerd.

Kritiek van de Raad van State, een arrest van het Grondwettelijk Hof en overleg tussen

497 J. VANDE LANOTTE, “slottoespraak”, F. DE MOT, Politie & Gezag: overheden – controle –tucht,

Brussel, Politeia, 1995, (119) 119.

Page 184: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

183

de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en de vakbonden hebben dit streng

karakter echter fel afgezwakt.

300. Voor de periode 2004-2010 werden gemiddeld 1,55 tuchtsancties per 100

personeelsleden opgelegd. Het is dus vrij duidelijk dat er niet veel tuchtsancties

opgelegd worden aan het politiepersoneel. In het beste geval is dit het gevolg van het

uiterst voorbeeldig gedrag van de politieambtenaren, maar jammer genoeg heeft dit

ook nog andere oorzaken.

301. Enerzijds zijn de bepalingen uit de tuchtwet niet steeds even duidelijk, zodat er veel

ruimte is voor interpretatie en dus ook voor verkeerde interpretaties. Bovendien

vertoont de wet ook lacunes waardoor het betrokken personeelslid zelfs aan de

zwaarste tuchtstraffen kan ontkomen. Er kan ook getwijfeld worden aan de

meerwaarde die de Tuchtraad heden kan bieden. Anderzijds zijn er ook enkele factoren

die niets te maken hebben met het tuchtstatuut op zich, maar die voortvloeien uit de

beginselen van behoorlijk bestuur en de rechten van verdediging, inclusief de formele

motivering van beslissingen. Deze zijn echter ‘incontournable’. Op welke wijze men het

tuchtstatuut ook wenst aan te passen, met deze beginselen en rechten, of deze nu

opgenomen worden in de wet of niet, zal men steeds rekening moeten houden. Het valt

de tuchtoverheden dan ook aan te raden zich deze principes eigen te maken, zo niet

lopen zij steeds de kans hun tuchtbeslissing vernietigd te zien door de Raad van State.

302. Bij een hervorming van het tuchtrecht vertrekt men best van het principe dat het

toepassen van het tuchtrecht een ultimum remedium moet zijn, dat echter evenwel

noodzakelijk is en blijft om aan te geven dat men als politiepersoneel niet zomaar met

alles weg kan komen. Een evenwicht tussen relatief eenvoudige procedures en

afdoende waarborgen voor de betrokken personeelsleden, naargelang de ernst van de

feiten en de gevolgen die de sancties kunnen teweegbrengen voor de personeelsleden,

moet dan ook steeds nagestreefd worden. De tuchtoverheid moet hierbij het gevoel

hebben dat zij de mogelijkheid heeft om op een effectieve en efficiënte wijze kort op de

bal te kunnen spelen, indien men van het tuchtrecht een bruikbaar instrument wil

Page 185: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

184

maken. De betrokken personeelsleden moeten daarentegen het gevoel hebben niet aan

een willekeurige handeling of beslissing onderworpen te worden.

303. Dit effect zou kunnen bereikt worden door van meet af aan, dus vanaf het

voorafgaand onderzoek, duidelijke procedures te creëren met voldoende waarborgen

voor de betrokken personeelsleden. Een drieledige opdeling in lichte, zware en

maximumstraffen gekoppeld aan bredere bevoegdheden voor de gewone

tuchtoverheid, reële beroepsmogelijkheden voor het betrokken personeelslid en

procedures die evenredig zijn al naargelang de ernst van de feiten en de impact van de

sancties voor het personeelslid zou hiertoe zeker kunnen bijdragen. Bovendien zij een

onafhankelijke Tuchtraad met volheid van tuchtbevoegdheid kunnen bijdragen tot meer

eenvormigheid in het opleggen van zware en maximumstraffen. Het streven naar een

dergelijke eenvormigheid en de impact die de maximumstraffen hebben, niet alleen op

het betrokken personeelslid maar ook op diens omgeving, verantwoorden dan ook het

gegeven dat deze Tuchtraad als enige instantie deze maximumstraffen zou kunnen

opleggen.

304. Het antwoord op de vraag of het tuchtrecht nu een noot in een hervorming was,

dan wel heden nood heeft aan een hervorming kan wat het eerst deel betreft enigszins

genuanceerd worden. Men heeft zich bij het ontwikkelen van het tuchtstatuut

ongetwijfeld laten meeslepen door de tijdsgeest, waardoor men soms onmogelijke

zaken, zoals een zelfincriminatie, verlangd heeft. Anderzijds heeft men ook sommige

bepalingen ongelukkig geformuleerd en werden, mede door de verrichte aanpassingen,

ook enkele zaken over het hoofd gezien, maar heeft men het concept toch wel met de

nodige ernst aangevat. Wat het tweede deel van de vraag betreft kan men

ongenuanceerd stellen dat een hervorming zich wel degelijk opdringt.

305. Tenslotte kan men met zekerheid stellen dat iedereen, zowel de tuchtoverheid, als

de hiërarchie en de medewerkers binnen een politiedienst , als zelfs de maatschappij op

zich, baat hebben bij een goed werkend politioneel tuchtstelsel. Maar het gezegde

“voorkomen is beter dan genezen” is hier echter ook meer dan volkomen op zijn plaats.

Page 186: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

185

BIBLIOGRAFIE

- Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2004, Brussel, AIG, 2005, 66p

- Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2005, Brussel, AIG, 2006, 59p.

- Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2006, Brussel, AIG, 2007, 76p.

- Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2007, Brussel,

AIG, 2008, 48p.

- Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2008, Brussel, AIG, 2009, 39p

- Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2009, Brussel, AIG, 2010, 54p

- Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie, Jaarverslag 2010, Brussel, AIG, 2011, 47p

- BERTOUILLE, A. en KOEKELBERG, F., De tuchtregeling van het gemeentepersoneel en

de leden van de politiediensten, Heule, UGA, 2004, 9.

- BOTTAMEDI, C., “Tucht en zelfdiscipline voor en door iedereen”, Politiejournaal 2008, afl. 6, 10-14.

- BOUVIER, J., “De tuchtregeling op een nieuwe leest geschoeid”, Vigiles 2002, 6-12.

- BRUGGEMAN, W., Evaluatie 10 jaar politiehervorming, Brussel, Federale Politieraad, 2010, 89p, http://www.infozone.be/biblio/fedpol/cg/2009-05-28/2009-05-28-advies-5-n.pdf, 31 januari 2013.

- COCKX, G. en MAHIEU, W., “De tuchtwet na twee jaar proefdraaien…”, Vigiles 2003,

168-177.

- COCKX, G. en MAHIEU, W., “Knelpunten bij de tuchtwet voor de lokale politie”, T.Gem 2004, 288-295.

- COOLS, B., Op straffe van tucht…, Brussel, Politeia, 2004, 115p.

- COOLSAET, A., “Het nieuwe tuchtstatuut van de geïntegreerde politiedienst”, T.Gem. 2000, 307-339.

Page 187: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

186

- CROMHEECKE, M., OPDEBEEK, I., VAN BOSSUYT, H., LEFRANC, P. en VAN MAERCKE, P.,

Tuchtrecht, Antwerpen, Maklu, 2001, 136p.

- CROONEN, K., Eerste hulp bij tucht, Brugge, Vanden Broele, 2012, 124p.

- CROONEN, K. en COOLS, B., “Op straffe van tucht”, Lokaal 2004, 30-31.

- DEBERSAQUES, G., “Over het bewijs van tuchtfeiten, overmacht en niet-ondertekening van het proces-verbaal van verhoor” (noot onder RvS 12 oktober 1992, nr. 40.711), TGEM 1995, 124-135.

- DEFOOR, R. en THIBAUT, E., “Over sommige ordemaatregelen en het behoorlijk bestuur”, Vigiles 1996, 20-35.

- DE HERDT, J., “De invloed van de uitspraak van de strafrechter op de beoordeling van de strafmaat in tuchtzaken” (noot onder RvS 21 december 2006, nr. 166.235), RW 2008-09, 543-545.

- DE HERT, P., “Politie, tucht en de Raad van State: recente rechtspraak”, Vigiles 2002, 120-137.

- DE MOT, F., Politie & Gezag: overheden – controle –tucht, Brussel, Politeia, 1995, 128p.

- DE SUTTER, T., “De verjaring en de redelijke termijn in het tuchtrecht van de

politiediensten”, CDPK 2006, 223-226.

- DE SUTTER, T., Het recht van verdediging in tuchtzaken van overheidspersoneel, Gent, Larcier, 2008, 101p.

- DE SUTTER, T., Het recht van verdediging in tuchtzaken: 60 jaar rechtspraak van de Raad van State, Brussel, Larcier, 2009, 183p.

- DE SUTTER, T., “De beoordelingsvrijheid van de tuchtoverheid met betrekking tot de strafmaat ten aanzien van personeelsleden van een veiligheidsdienst”, (noot onder RvS 9 juli 2007, nr. 173.322), RW 2008-09, 148-150.

- FILIPOWICZ, P. “Tucht bij de politie: een werkbaar instrument?”, lokaal 2009, 24-25.

- GORIS, J. “De beroepsmogelijkheid tegen een voorstel van tuchtstraf kan een georganiseerd administratief beroep uitmaken” (noot onder RvS 29 januari 2003, nr. 115.186), T.GEM. 2004, 315-320.

- HAECK, Y., Tucht bij de politiediensten, Brussel, Politeia, 1995, 140p.

- HAECK, Y., “Waarheen met het tuchtrecht bij de politiediensten?”, T.Gem. 1996, 72-78.

Page 188: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

187

- HAECK, Y., CROMHEECKE, M. en LEFRANC, P., Tuchtrecht bij de politiediensten,

Brussel, Politeia,1996, 540p.

- LEMMENS, P. en D’HOOGHE, D., Recht van verdediging in tuchtzaken, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1989, 56p.

- LINDEMANS, D. “De dag van kennis geven van een tuchtbeslissing is vaak de dag van kennis nemen” (noot onder RvS 7 februari 2011, nr. 211.053), D&T 2011, 451-452.

- LINERS, A. en VAN DOREN, L., “Het nieuw tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten”, Vigiles 2001, 132-144.

- LUST, S., Rechtsbescherming tegen de (administratieve) overheid. Een inleiding, Brugge,

die Keure, 2010, 161p.

- LUST, S. en LUYPAERTS, P. (ed), (in)effectiviteit van het tuchtrecht ter handhaving van de waardigheid van het ambt, Brugge, die Keure, 2007, 355p.

- MAHIEU, W., “Over het afwezige personeelslid en de (on)zorgvuldigheid van de tuchtoverheid” (noot onder RvS 23 juni 2003, nr. 120.778), Vigiles 2003, 179-180.

- MAHIEU, W., “Wordt de tuchtraad de enige toegangspoort tot de Raad van State?”(noot onder RvS 29 januari 2003, nr. 115.186), Vigiles 2004, 129-131.

- MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., Overzicht van het

Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 1277p.

- NEUTS, J., noot onder RvS 19 oktober 2009, nr. 197.017, TBP 2010, 147.

- OPDEBEEK, I. en COOLSAET, A., Algemene beginselen van het ambtenaren tuchtrecht, Brugge, die Keure, 2011, 674p.

- PEETERS, W. en MAHIEU, W., Tuchtbeleid van de politiediensten (2001-2005), Brussel,

Politeia, 2006, 126p.

- PETTIAUX, F. en VAN DOREN, L., “Kan een politieambtenaar zijn zwijgrecht en loyauteitsplicht met elkaar verzoenen?”, Vigiles 2008, 213-216.

- PYL, “Een geval van straffeloosheid of een logisch gevolg van feitelijke omstandigheden” (noot onder RvS 21 augustus 2008), Vigiles 2008, 195-201.

- PYL, G., “Het zijn niet zozeer de agenten die winnen, maar eerder de (tucht)overheden die verliezen. Beschouwingen bij recente tuchtprocedures ten aanzien van leden van het politiepersoneel”, Vigiles 2009, 97-100.

- PYL. G. en LINERS A., Tucht & Deontologie: Het handboek tucht en deontologie bij de politiediensten, II dln, Brussel, Politeia, 2012, losbl.

Page 189: Het politioneel tuchtrecht Noot in een hervorming of …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/892/RUG01-002060892...Bijlage: De verwerking van een eigen bevraging gedaan in 2012 houdende

188

- THIBAUT, E. en DEFOOR, R., “Politionele tuchtprocedure en strafrechtelijke inbreuken”,

Vigiles 1995, afl. 2, 35-40.

- THIBAUT, E. en DEFOOR, R., “Politionele tuchtprocedure en strafrechtelijke inbreuken (vervolg)”, Vigiles 1995, afl. 3, 31-41.

- VANDE LANOTTE, J. en HAECK, Y. Handboek EVRM: Deel 1. Algemene beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 949p.

- VANDENBUSSCHE, J., “Tuchtrecht en de plicht tot discretie en loyauteit”, Nieuwe tijd 2011, 15.

- VANDENPLAS, M., “De burgerlijkepartijstelling als middel tot het verkrijgen van inzage

in het strafdossier” (noot onder RvS 5 april 2011, nr.212.413), NC 2012, 299-301.

- VAN DER STEEG, M., Politietuchtrecht. Een studie naar de juridische aspecten en de praktijk, Alphen aan de Rijn, Kluwer, 2004, 550p

- VAN NUFFEL, E., “L’infraction pénale de l’agent public et sa sanction disciplinaire: L’autonomie de l’action disciplinaire et l’incidence de la decision de juge pénal”, APT 2006, 51-60.

- Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, jaarverslag 2011, Brussel, Comité P, 2012, 141p.

- VERBIEST, S., “De hervormingsbevoegdheid van de Beroepscommissie voor tuchtzaken en de gemeentelijke autonomie (noot onder GwH 16 juni 2011, nr. 109/2011), D&T 2011, 542-544.

- VERBRUGGEN , F. en VERSTRAETEN, R. Strafrecht & strafprocesrecht voor Bachelors, II dln, Antwerpen, Maklu, 2012, 590p.

- X., Discipine à la police: essai de demystification, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, 146p.

- X., Tucht in een politieomgeving: een aanzet tot verduidelijking, FOD Binnenlandse Zaken, Brussel, 128p.