Upload
others
View
8
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2008-09
Het Juridisch Kader van gendermainstreaming in België:
De wet van 12 januari 2007
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Suzanne Waterschoot
(studentennr. 20040941)
(major: Sociaal- en Economisch recht)
Promotor: Prof. Dr. Marc De Vos
Commissaris: Bike De Wolf
3
Inhoudstafel
Inhoudstafel .............................................................................................................................. 3
Hoofdstuk I. Inleiding .............................................................................................................. 7
Hoofdstuk II. Evolutie in de modellen voor gelijkheid van vrouwen en mannen .............. 8
Afdeling I. Inleiding ............................................................................................................. 8
Afdeling II. Oorsprong van de regelgeving ter bevordering van de gelijkheid van
vrouwen en mannen: van economische beweegredenen naar een wezenlijk onderdeel
van de sociale politiek. ......................................................................................................... 9
Afdeling III. De evolutie van het concept ‘gelijkheid’ en het gelijkekansenbeleid. ..... 11
§ 1. Formulering van gelijkheidsmodellen: de theoretische poging en de formele- en
materiële benadering van gelijkheid. ........................................................................... 11
§ 2. De evolutie van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en
mannen. ........................................................................................................................... 13
Hoofdstuk III. Verticale benadering: Het traditioneel gelijkekansenbeleid .................... 13
Afdeling I. Ontstaan van het gelijkekansenbeleid........................................................... 13
Afdeling II. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en
mannen in de jaren zeventig.............................................................................................. 15
§ 1. Conceptueel kader: gelijke rechten en gelijke behandeling ................................ 15
§ 2. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en mannen
op Europees niveau: belang van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.
.......................................................................................................................................... 15
§ 3. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en mannen
in België ........................................................................................................................... 17
§ 4. Nood aan meer actieve maatregelen. ..................................................................... 18
Afdeling III. Positieve actie maatregelen ......................................................................... 19
§ 1. Conceptueel kader: gelijke kansen en gelijke uitgangspositie ............................ 19
§ 2. Rechtsgrond van positieve actie maatregelen op Europees niveau .................... 20
1. De Europese Gemeenschap als voorloper ................................................................ 20
2. Artikel 2, lid 4 van de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207 en de Kaderrichtlijn
2000/78......................................................................................................................... 21
3. Artikel 141 E.G.- Verdrag........................................................................................ 22
4. Richtlijn 2002/73 bracht duidelijkheid en uniformiteit............................................ 23
§ 3. Rechtsgronden in België ......................................................................................... 23
1. Rechtsgrond voor positieve maatregelen in de privé – en openbare sector ............. 24
2. Belgische omzetting van de Europese Ras- en Kaderrichtlijn ................................. 25
Afdeling IV. Conclusie ....................................................................................................... 25
Hoofdstuk IV. Gender mainstreaming: horizontale benadering....................................... 26
Afdeling I. Een nieuw conceptueel kader: gelijkwaardigheid en het doorbreken van
mannelijke normen ............................................................................................................ 27
Afdeling II. Beleid van de Verenigde Naties ter bevordering van de gelijkheid van
vrouwen en mannen. .......................................................................................................... 29
§ 1. Wereld – Vrouwenconferenties: van tweesporenbeleid naar bekrachtiging van
gendermainstreaming. ................................................................................................... 29
§ 2. The Commission on the Status of Women in 2005. .............................................. 32
Afdeling III. Europees beleid ter bevordering van gelijke kansen van vrouwen en
mannen ................................................................................................................................ 32
§ 1. De Europese Commissie als drijfveer .................................................................... 32
4
1. Rechtsgronden .......................................................................................................... 32
2. Integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van de Europese Commissie 34
§ 2. Raad van Europa..................................................................................................... 36
1. Definiëring van gendermainstreaming ..................................................................... 36
2. Ontleding van de definitie: Wat, waar, wie en hoe? ................................................ 37
3. Randvoorwaarden en aanbevelingen voor een mainstreaming methodologie ......... 39
Hoofdstuk V. Horizontale benadering van het federaal gelijke kansenbeleid in België:
aanzet ....................................................................................................................................... 40
Afdeling I. Inleiding ........................................................................................................... 40
Afdeling II. Verticale of horizontale benadering van het federale gelijkekansenbeleid
van 1985-1999. .................................................................................................................... 40
Afdeling III. De opvolging van het Actieplatform van de 4de Wereldvrouwen
conferentie van Peking in België voor 2007 ..................................................................... 42
§ 1. Inleiding .................................................................................................................... 42
§ 2. Juridische instrumenten............................................................................................. 43
1. Pekingwet ................................................................................................................. 43
2. Herziening van de grondwet..................................................................................... 45
§ 3. Institutionele mechanismen....................................................................................... 46
1. Het federaal project gendermainstreaming............................................................... 46
1.1. De cel ‘gendermainstreaming’ .......................................................................... 46
1.2. Het pilootproject ‘genderbudgeting’ ................................................................. 46
1.3. Evaluatie van het federaal project gendermainstreaming.................................. 48
2. Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen................................................. 49
Afdeling IV. Besluit ............................................................................................................ 50
Hoofdstuk VI. Gendermainstreamingwet van 12 januari 2007 ......................................... 51
Afdeling I. Ontstaan en grondslagen van de gendermainstreamingwet ....................... 51
Afdeling II. Inhoud............................................................................................................. 53
§ 1. Inleiding.................................................................................................................... 53
§ 2. Wat te integreren?................................................................................................... 54
1. Inleiding ................................................................................................................... 54
2. Het stellen van strategische doelstellingen in de federale regeringsverklaring........ 54
§ 3. Waar te integreren?................................................................................................. 56
1. Inleiding ................................................................................................................... 56
2. Beleidsvoorbereiding ............................................................................................... 57
3. Implementatie en monitoring van het voorgenomen beleid..................................... 59
3.1. Inleiding ............................................................................................................ 59
3.2. Implementatie van gendermainstreaming in de werking en organisatie van de
overheidsdiensten en –instellingen........................................................................... 59
3.3. Gelijke kansen in overheidsopdrachten en in subsidies .................................... 60
3.3.1. Overheidsopdrachten.................................................................................. 60
3.3.1.1. Wetgevend kader................................................................................. 60
3.3.1.2.. Concrete toepassing: de uitsluitingsgronden, de gunningscriteria, de
uitvoeringsmodaliteiten en het voorwerp van de opdracht .............................. 61
3.3.2. Subsidies..................................................................................................... 63
3. Evaluatiefase ............................................................................................................ 63
3.1. Inleiding ............................................................................................................ 63
3.2. De evaluatie van de integratie van de genderdimensie in de Federale
beleidslijnen ............................................................................................................. 64
§ 4. Wie zijn de betrokken actoren bij de gendermainstreamingwet? ...................... 65
1. Ratio ......................................................................................................................... 65
5
2. De Federale regering en Ministers. .......................................................................... 66
3. Kennisverwerving en Coördinatie............................................................................ 66
3.1. Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen.......................................... 67
3.1.1.Wettelijke grondslag ................................................................................... 67
3.1.2. Taakomschrijving....................................................................................... 67
3.2. Raad voor Gelijke kansen voor Mannen en Vrouwen ...................................... 69
3.3. Interdepartementale coördinatiegroep............................................................... 69
3.3.1. Ratio ........................................................................................................... 69
3.3.2. Wettelijke verankering ............................................................................... 70
§ 5. Hoe te gendermainstreamen?................................................................................. 71
1. Ratio ......................................................................................................................... 72
2.Methodes: Genderbudgeting ..................................................................................... 72
2.1. Ontstaan van genderbudgeting en verband met gendermainstreaming............. 72
2.2. Wettelijk kader .................................................................................................. 74
3. Instrumenten............................................................................................................. 76
3.1. Situering ............................................................................................................ 76
3.2.Gendergesegregeerde statistieken ...................................................................... 77
3.2.1.Ratio ............................................................................................................ 77
3.2.2. Gendermainstreamingwet........................................................................... 78
3.3. Indicatoren......................................................................................................... 79
3.3.1.Ratio ............................................................................................................ 79
3.3.2.Internationale context.................................................................................. 81
3.3.3. Gendermainstreamingwet........................................................................... 81
3.4. Gendertest.......................................................................................................... 83
3.5. Gendernota ........................................................................................................ 83
3.5.1. Gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991 .......... 83
Gendermainstreamingwet..................................................................................... 84
3.6. Genderexpertise................................................................................................. 85
4. Structuren ................................................................................................................. 87
4.1.Netwerken van genderexpertise ......................................................................... 87
4.2. Structuren op het gebied van coördinatie .......................................................... 88
§ 6. Conclusie .................................................................................................................. 88
Afdeling III. Inwerkingtreding van de gendermainstreamingwet................................. 89
Afdeling IV. Uitvoering van de gendermainstreamingwet ............................................. 90
§ 1. Inleiding.................................................................................................................... 90
§ 2. Uitvoering van artikel 2 en artikel 7 van de wet van 12 januari 2007................ 90
1. Uitvoering van artikel 2 van de wet van 12 januari 2007 ........................................ 90
1.1. Federaal regeerakkoord ..................................................................................... 90
1.2. Genderbudgeting ............................................................................................... 92
1.2.1. Inleiding ..................................................................................................... 92
1.2.2. Actoren, rol en instrumenten: enkele suggesties voor het Belgische
overheidsinitiatief................................................................................................. 92
1.2.3. Genomen maatregelen en acties betreffende de uitvoering van
genderbudgeting methode .................................................................................... 94
1.2.3.1. Actoren ................................................................................................ 95
1.2.3.2. Sensibiliseringacties tussen 2008-2011............................................... 95
1.2.3.3. Concrete acties en maatregelen tussen 2008-2011.............................. 95
1.3. Jaarlijkse acties, maatregelen en projecten door de Minister............................ 97
2. Uitvoering van artikel 7 van de wet van 12 januari 2007 ........................................ 99
§ 3. Ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Gendertest ................................... 100
6
1. De opmaak van de gendertest naar analogie met de duurzaamheidstest................ 100
2. Vergelijking met de initiatieven van lidstaten in de Europese Unie ...................... 103
§ 4. Ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Interdepartementale
coördinatiegroep ........................................................................................................... 103
1. Wettelijk kader ....................................................................................................... 103
2. Inhoud van het ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Interdepartementale
coördinatiegroep......................................................................................................... 104
2.1. Samenstelling van de interdepartementale coördinatiegroep.......................... 104
2.2. Algemene en specifieke opdrachten van de Interdepartementale
coördinatiegroep..................................................................................................... 105
2.2.1. Federaal plan gendermainstreaming......................................................... 105
2.2.2. Tussentijdse – en eindverslagen ............................................................... 106
3. Gendermainstreamingsambtenaren en gendermainstreamingcellen ...................... 107
3.1. Ratio ................................................................................................................ 107
3.2. Gendermainstreamingsambtenaren ................................................................. 107
3.3. Gendermainstreamingcellen............................................................................ 108
Hoofdstuk VII. Besluit ......................................................................................................... 109
Afdeling I. Opvolging van België van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie
te Peking in 1995............................................................................................................... 110
Afdeling II. Praktijk: Mogelijke gevolgen van de gendermainstreamingwet op de
kwaliteit van het gevoerde beleid en gendergelijkheid ................................................. 111
Bibliografie.......................................................................................................................... 1147
7
Hoofdstuk I. Inleiding
Op 12 januari 2007 is er in ons land een belangrijke stap vooruit gezet op gebied van de
implementering van de gendermainstreamingstrategie. Op deze datum werd er een ambitieuze en
vernieuwende wet afgekondigd: de wet strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van
de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van
de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen ( hierna: gendermainstreamingwet ).1
Gezien geen definiëring werd gegeven van gendermainstreaming, dient de breed geaccepteerde
definitie van het rapport van de expertengroep van de Raad van Europa als standaard te gehanteerd
worden doorheen deze verhandeling. Deze luidt als volgt:“ de (re) organisatie, verbetering,
ontwikkeling en evaluatie van beleidsprocessen, zodat een gendergelijkheidsperspectief door de
actoren die normaal betrokken zijn bij het maken van het beleid geïncorporeerd wordt in elke beleid,
op elk niveau en in elke fase.”2
In eerste instantie moet onderzocht worden of de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in
september 1995 in Peking heeft plaatsgehad navolging heeft gekregen in België door de aanname van
de gendermainstreamingwet. Gezien het ambitieuze en vernieuwende karakter van de
gendermainstreamingbenadering, steunt de huidige gendermainstreamingwet in grote mate op de
kennis en inzichten die verkregen zijn doorheen de geschiedenis van de rechtsgronden van het
gelijkekansenbeleid.3
In hoofdstuk II wordt in deze evolutie een onderscheid gemaakt tussen twee grote
gelijkheidsmodellen, namelijk het streven naar formele gelijkheid en de bevordering van materiële
gelijkheid. Deze verschillende invullingen aan het concept ‘gelijkheid’ monden uit in twee
benaderingen van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen: de verticale-
en de horizontale benadering van het beleid. Hoofdstuk III geeft toelichting over de verticale
benadering van het beleid ter bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen. Het bereiken van
formele gelijkheid is voor deze benadering een noodzakelijk startpunt, maar niet genoeg om feitelijke
gelijkheid te bekomen. De positieve actie maatregelen trachten soelaas te brengen door zijn streven
1 Wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwen-
conferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het
geheel van de federale beleidslijnen, B.S. van 13 februari 2007. ( hierna verkort Gendermainstreamingwet) 2 Council of Europe, “ Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices: Final report of activities of the Group of Specialists on Mainstreaming”, Strasbourg, 1998,
http://www.coe.int/T/E/Human_Rights/Equality/PDF_EG-S-MS_98_2rev_E.pdf, 15. ( hierna verkort Council of
Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good practices”). 3 Het ontwerp van het statuut van de gendermainstreamingsambtenaren steunt bijvoorbeeld op de bepaling van
de positieve actie ambtenaren in het Koninklijk Besluit van 27 februari 1990 houdende maatregelen tot
bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de overheidsdiensten.
8
naar gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Gezien de verticale benadering de vrouw probeert te
veranderen en niet de structurele oorzaken, wordt geen feitelijke gelijkheid van vrouwen en mannen
waargenomen. De verticale benadering van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen
en mannen wordt bijgevolg meer geassocieerd met het materiële gelijkheidsmodel dan het formele
gelijkheidsmodel.
Onder internationale impuls van zowel de Verenigde Naties als de Raad van Europa en de Europese
Commissie, neemt de horizontale benadering van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van
vrouwen en mannen of de gendermainstreamingstrategie aanvang. Hoofdstuk IV handelt over de
rechtsgronden en het gevoerde beleid op internationaal niveau. Ingevolge de ondertekening door
België van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie te Peking van 1995, dient opvolging
gegeven te worden aan de gendermainstreamingstrategie op federaal niveau. De juridische en
institutionele mechanisme ter opvolging van het Actieplatform van Peking worden uiteengezet in
hoofdstuk V.
Een wettelijke verankering van de gendermainstreamingstrategie of de geïntegreerde benadering van
de genderdimensie is een feit door de aanname van de gendermainstreamingwet op 12 januari 2007.
Gezien hier geen definiëring wordt gegeven van de gendermainstreaming, tracht Hoofdstuk VI aan de
hand van de elementen van de definitie van de Raad van Europa duidelijkheid te bieden. Bovendien
benadrukt het rapport van de Raad van Europa de noodzaak van een tweedelig beleid; de combinatie
van de gendermainstreamingstrategie en positieve acties. Daarnaast wordt nagegaan of de
verplichtingen van de gendermainstreamingwet reeds uitvoering hebben verkregen. Dit hoofdstuk
onderzoekt dus in tweede instantie of dat de wettelijke verplichting van de
gendermainstreamingstrategie verandering teweegbrengt in de praktijk en aldus de facto de
gendergelijkheid heeft bevorderd.
Hoofdstuk II. Evolutie in de modellen voor gelijkheid van vrouwen en mannen
Afdeling I. Inleiding
Ingevolge internationale impulsen en de ontoereikende resultaten van gehanteerde strategieën in
België, heeft de invulling van het concept ‘gelijkheid’ een evolutie meegemaakt. Logischerwijs
werd het gevoerd gelijkekansenbeleid parallel daarop afgestemd, waardoor een onderscheid kan
gemaakt worden tussen een traditioneel verticaal gelijkekansenbeleid en een horizontale
benadering van dit beleid, de zogenaamde mainstreaming. Onder beleid verstaan we het aangeven
van de richting, een tijdpad en middelen waarmee de beleidsactoren de gestelde politieke doelen
9
wil gaan realiseren.4 Het gelijkekansenbeleid bevat aldus de richting die de politieke beleidsactoren
uit willen op gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen, hun positie, hun taken, hun rol in
de maatschappij en hun onderlinge verhoudingen. Hierbij moet gekeken worden welke onderlinge
verschillen de overheid moet ondersteunen of afstraffen teneinde de gelijkheid van vrouwen en
mannen te begunstigen.5 In de jaren zeventig duidde België dat beleid aan als ‘ het beleid ter
bevordering van de gelijkheid van de mannen en vrouwen’ en tien jaar later als ‘ het federaal
gelijkekansenbeleid’. Om de visie van de beleidsactoren op de onderliggende verhoudingen
mogelijkerwijze te achterhalen, dient een analyse uitgevoerd te worden van het beleid ter
bevordering van hun gelijkheid.
In navolging van deze redenering worden in afdeling II achtereenvolgens, de oorsprong van de
regelgeving ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, de evolutie van de notie
‘gelijkheid’ en de afstemming van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en
mannen.6
Afdeling II. Oorsprong van de regelgeving ter bevordering van de gelijkheid van
vrouwen en mannen: van economische beweegredenen naar een wezenlijk onderdeel
van de sociale politiek.
Vanaf het einde van de 19e eeuw werden vrouwen geheel of gedeeltelijk uit het productieproces
geweerd om ze te beschermen. De onderliggende motieven van deze paternalistische regelgeving in
de arbeidsverhouding waren vaak iets minder rooskleurig. Enerzijds speelden seksistische
overwegingen een rol: een vrouw die in een fabriek gaat werken kan niet goed zijn. Anderzijds
werden er ook moreelideologische beweegredenen opgeworpen, zoals de instandhouding van de
gezinsstructuur en de economische motieven. Sinds het begin van de jaren vijftig probeerde de
Internationale arbeidsorganisatie ( hierna: I.A.O.),7 opgericht in 1919, tegengewicht te leveren met
de bedoeling geslachtsdiscriminatie te bestrijden. Tengevolge werden twee verdragen in 1951 en
1958 tot stand gebracht: eerst werd het Verdrag nr. 100 betreffende de gelijke bezoldiging van
mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde aangenomen, gevolgd
door het Verdrag nr.111 betreffende de discriminatie in beroep en arbeid. Niettemin de goede
4 H. KLEIN, F. RORINK, Verandermanagement: een plan van aanpak voor integrale organisatieverandering en
innovatie, Amsterdam, Pearson Education Uitgeverij, 10. 5 Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Handelingen van de seminariecyclus:
Gendermainstreaming, Brussel, 2008, 27. ( hierna verkort Handelingen van de seminariecyclus). 6 K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, Leuven, Acco, 2006, 123. ( hierna verkort K. CELIS en P.
MEIER, De macht van het geslacht). 7 www.ilo.org/public/dutch/region/eurpro/brussels/mandaat/historiek.htm
10
intentie van het I.A.O., bleef echter de gewenste dynamiek uit en werden de verdragen niet
omgezet in nationaal recht.8
De strijd tegen geslachtsdiscriminatie in de arbeidsverhouding verkreeg een nieuw elan door het
Verdrag van Rome van 1957 dat de oprichting behelst van de Europese Economische
Gemeenschap ( hierna: EEG). Het Verdrag van Rome is het basisverdrag van de Europese Unie en
stelt zowel als doel om de economische betrekking te verdiepen als het scheppen van één grote
Europese markt zonder handelsbelemmeringen.9 Vanuit sociaal oogpunt viel dit verdrag relatief
tegen, edoch bevatte het enkele bepalingen die vooruitgang trachten te boeken op gebied van
arbeidsmigratie, gelijk loon voor gelijk werk en de werking van het Europees Sociaal Fonds. Op
aandringen van Frankrijk werd het principe van ‘ gelijke loon voor gelijk werk’ opgenomen in
artikel 119 ( nu artikel 141) van het Verdrag van Rome.10
Dat luidt als volgt: “Iedere Lidstaat
verzekert gedurende de eerste etappe en handhaaft vervolgens de toepassing van het beginsel van
gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke arbeid”. De
onderliggende reden van de Franse Regering was dat indien zonder een algemene plicht tot
uitbetaling van een gelijk loon voor mannen en vrouwen, de concurrentiepositie van de Franse
industrie mogelijkerwijs gevaar zou lopen. De Franse sociale wetgeving verplichtte immers de
bedrijven en de overheid om mannen en vrouwen gelijk te belonen voor gelijke arbeid. In
tegenstelling tot verschillende andere landen, kon de Franse economie zo geen gebruik maken van
goedkope vrouwelijke arbeidskrachten om de productiekosten in het arbeidsproces te drukken. De
beweegreden achter de invoering van artikel 119 van het Verdrag van Rome was dus niet de
bekommernis om gelijke rechten voor vrouwen, maar wel de zorg van Frankrijk om haar
concurrentiepositie op de eengemaakte markt. De facto is de eigenlijke doelstelling van
laatstgenoemd artikel om te zorgen voor gelijke kosten voor vrouwelijke arbeid op alle nationale
markten en dus niet het bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen in arbeid en
beroep.11
Belangrijk op te merken is dat het principe van ‘ gelijk loon voor gelijk werk’ vooreerst
werd opgenomen in het gedeelte over belemmeringen van eerlijke concurrentie en later pas in het
gedeelte over sociaal beleid als artikel 119.12
In het arrest Defrenne II van 8 april 197613
signaleerde het Europees Hof van Justitie ( hierna: EHJ) echter dat het doel van artikel 119 van het
8 P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis" in D.
CUYPERS (ed.), Gelijkheid in het arbeidsrecht. Gelijkheid zonder grenzen?, Antwerpen, Intersentia, 2003, 130.
(hierna verkort P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis"). 9 K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 125.
10 C. HOSKYNS, Integrating Gender. Women, Law and Politics in the European Union, Londen, Verso, 1996,
43 - 60. 11
D. DE PRINS, J. DE VRIELICNK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht , Mechelen, Kluwer,
2005, 55. (hierna verkort D. DE PRINS, J. DE VRIELICNK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht). 12
C. HOSKYNS, Integrating Gender. Women, Law and Politics in the European Union, Londen, Verso, 1996,
43 - 60. 13
HvJ 43/75, Gabrielle Defrenne v. Belgische luchtvaartmaatschappij NV SABENA,
Jur. 1976, 455.
11
Verdrag van Rome dubbel was. Naast het economische had dit artikel eveneens een sociale
bedoeling, met name de verbetering van de levensvoorwaarden van de werknemers.14
Bovendien
stelde het EHJ dat het genoemd artikel een directe werking had en dienvolgens kan worden
ingeroepen voor de Belgische rechtbank.15
De dubbele doelstelling en de directe werking van
artikel 119 van het Verdrag van Rome maakt dat de gelijkheid van vrouwen en mannen een
wezenlijk element uitmaken van de sociale politiek.16
Afdeling III. De evolutie van het concept ‘gelijkheid’ en het gelijkekansenbeleid.
§ 1. Formulering van gelijkheidsmodellen: de theoretische poging en de formele- en
materiële benadering van gelijkheid.
In navolging van de directe werking van artikel 119 van het Verdrag van Rome, werd aldus de
gelijkheid van vrouwen en mannen een essentieel onderdeel in de sociale politiek. Internationaal
ontstond het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de jaren zestig en
zeventig en is dus een jong beleidsdomein. Toch kan men al een duidelijke evolutie waarnemen bij
de invulling van het concept ‘gelijkheid’ en parallel daaraan het gevoerd gelijkekansenbeleid. Deze
evolutie situeert zich in de ontwikkeling van structuren, van het apparaat, van methodes en van de
instrumenten ter bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen.17
Omdat de gebruikte
methodes niet effectief genoeg waren en de resultaten van het vooropgesteld beleid niet werden
bereikt, was een meer fundamentele evolutie op het vlak van invulling van het concept gelijkheid
onontbeerlijk.
Door zich te baseren op internationale en historische voorbeelden of op alternatieve disciplines
zoals ethica, filosofie en sociologie, hebben tal van auteurs getracht om een sluitend
gelijkheidmodel te maken. Geen van die auteurs zijn echter volledig geslaagd in de ontwikkeling
van een onweerlegbaar model van gelijkheid. Gezien dat deze theoretische pogingen in de
rechtsleer geen navolging verkrijgen, beschrijft men enkel kort de meest geciteerde en verspreide
theoretisch poging.18
Deze studie is afkomstig van Theresa Rees en wordt gekenmerkt door drie
14
P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 130. 15
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 125. 16
P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis" in D.
CUYPERS (ed.), Gelijkheid in het arbeidsrecht. Gelijkheid zonder grenzen?, Antwerpen, Intersentia, 2003, 130.
(hierna verkort P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis"). 17
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 124. 18
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”
in C. BAYART, S. SOTTIAUX en S. VAN DROOGHENBROECK in C. BAYART, S. SOTTIAUX en S.
VAN DROOGHENBROECK (eds.), De nieuwe federale antidiscriminatiewetten, Brugge, Die Keure, 2008, 300.
(hierna verkort M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische
antidiscriminatierecht” in C. BAYART, S. SOTTIAUX en S. VAN DROOGHENBROECK ).
12
benaderingen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen: ‘tinkering’, ‘tailoring’ en
‘transforming’.19
De ‘Tinkering’ of de juridische benadering gaat uit van het juridisch gelijke
kansenmodel dat streeft naar de gelijke rechten voor vrouwen en mannen. Deze formele gelijkheid
wordt verwezenlijkt door verwijzingen naar gelijkheid en gelijke kansen in de wetgeving, statuten.
Ingevolge de letter van de wet zijn vrouwen en mannen gelijk, maar in de praktijk is gebleken dat
deze aanpak niet toereikend is en de wet vaak dode letter blijft. De ‘Tailoring’ of de positieve actie
benadering tracht een oplossing te bieden door te streven naar een meer materiële, resultaatgerichte
benadering van gelijkheid teneinde feitelijke gelijkheid te bewerkstelligen. Deze benadering spits
zich toe op groepseigenschappen en – voor/nadelen. Specifieke maatregelen of positieve acties
gaan zich aldus richten op de begunstiging van de respectievelijke situatie van vrouwen als groep.
T. Rees bemerkt echter dat de draagkracht van positieve acties eerder beperkt is omdat ze
gebaseerd zijn op een ‘deficit model’.20
Positieve acties focussen zich op de kenmerken van de
homogene vrouwengroep die vertrekken vanuit een ‘achterstandpositie’. Door middel van het
stellen van voor/nadelen ter begunstiging van de vrouwengroep, proberen de positieve acties hun
‘deficits/tekortkomingen’ goed te maken zodat ze beter kunnen presteren en concurreren binnen het
bestaande systeem. De mannelijke standaard wordt dan gebruikt als startpunt. De ‘Transforming’
of de mainstreaming benadering zal deze mannelijke norm, waardoor gender ongelijkheden
ge(re)produceerd worden, in vraag stellen. Gendermainstreaming brengt zowel verandering in de
mainstream/hoofdstroom als het normale beleid en procedures die systematisch rekening zouden
moeten houden met de mogelijke verschillen in levenspatronen als situaties en condities van
mannen en vrouwen, teneinde een gelijkheid in uitkomst te bewerkstelligen door een
genderperspectief te integreren in alle beleidslijnen.21
Als gevolg van de theoretische pogingen en sterke vereenvoudiging ervan, worden er in de
rechtsleer twee grote modellen van gelijkheid en wettelijke bescherming van gelijkheid
onderscheiden, met name de formele – en materiële aanpak. De ‘formele’, ‘liberale’ of
‘symmetrische’ aanpak stelt als doel om gelijke rechten voor vrouwen en mannen te creëren door
het bereiken van individuele rechtvaardigheid, formele neutraliteit en procedurele rechtvaardigheid.
De ‘materiële, ‘asymmetrische’ of ‘groepsrechtvaardiging’ benadering wil feitelijke gelijkheid in
uitkomst bereiken door zich toe te spitsen op groepseigenschappen en – voor/nadelen,
groepsimpact, werkelijke resultaten, materiële gelijkheid en gewenst resultaat. Tussen de twee
grote modellen ligt de specifieke actie benadering die ‘gelijkheid van kansen’ wil bewerkstelligen.
Deze aanpak combineert elementen van beide modellen maar neigt eerder over naar de materiële
19
T. REES, 3 Mainstreaming equality in the European Union, Londen, Routledge, 1998, 28. 20
Dus een tekortkomingmodel. 21
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, Brugge, Die
Keure, 1999, 19. (hierna verkort A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de
overheidssector).
13
benadering.22
Vooraleer specifieke acties succesvol kunnen worden afdwongen, is de formele
gelijkheid van vrouwen en mannen een conditio sine qua non. De specifieke actie benadering tracht
vooral feitelijke en materiële gelijkheid te bewerkstelligen door zich toe te spitsen op benadeelde
groepen en deze te bevoordelen.
§ 2. De evolutie van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en
mannen.
In navolging van de twee grote modellen van gelijkheid, kan men een duidelijke evolutie
waarmerken in de invulling van de notie ‘gelijkheid’, namelijk van gelijke rechten (formele
gelijkheid) naar gelijke kansen tot gelijkheid in uitkomst (materiële gelijkheid). Nu men weet wat
de notie ‘gelijkheid’ inhoudt, dient de evolutie van de gevoerde sociale politiek op gebied van de
gelijkheid van vrouwen en mannen bekeken te worden. Gezien er in België veel begripsverwarring
bestaat over de concepten ‘gelijkekansenbeleid’ en ‘gendermainstreaming’, is enige verheldering
noodzakelijk aan de hand van hun evolutie in de Europese Gemeenschap en de België.23
Het
gelijkekansenbeleid is “ de verzamelnaam voor het beleid ter bevordering van gelijkheid, van
emancipatie en van gelijke kansen dat gebaseerd is op de vaststelling dat bepaalde groepen in de
samenleving, ondanks ze, wettelijk gelijk zijn ( formele gelijkheid), ongelijk behandeld worden”.
Het gelijkekansenbeleid dat specifiek gericht is op de bevordering van de feitelijke gelijkheid van
vrouwen en mannen ( materiële), kan zowel horizontaal als verticaal worden benaderd. De verticale
benadering is het traditioneel gelijkekansenbeleid, waarbij men streeft naar feitelijke gelijkheid van
vrouwen en mannen door middel van het stellen van specifieke maatregelen en acties ( o.a.
positieve maatregelen). De horizontale benadering is het zogenaamde mainstreamingstrategie,
waarbij alle beleidsactoren betrokken worden bij het gelijkekansenbeleid en gestimuleerd worden
om het beleid in zijn/haar departement op te nemen.24
Gendermainstreaming baseert zich
grotendeels op de verworven kennis en inzicht van de beleidsanalyse van de verticale benadering
van gelijkekansenbeleid.
Hoofdstuk III. Verticale benadering: Het traditioneel gelijkekansenbeleid
Afdeling I. Ontstaan van het gelijkekansenbeleid
22
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,
supra noot 18, 300. 23
K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, Antwerpen,
Intersentia, 2006., 3-4. ( hierna verkort K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de
syndicaten in België). 24
J. LEPLAE en B. RYS, De structuur van het gelijkekansenbeleid in Vlaanderen, VZW Rosa, Brussel, 1.
14
In België wordt al 24 jaar een gelijkekansenbeleid gevoerd, dat in elke decennium de
gelijkheidsproblematiek wil oplossen door de nadruk te leggen op andere aandachtpunten en een
specifieke aanpak vertoont inzake de structuren, de apparaten en instrumenten. Deze benadering ter
bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen wordt beschouwd als een top-down of
verticale benadering, waarbij elke beleidsmedewerker onafhankelijk fungeert en verantwoordelijk
is voor zijn/haar departement. Vooraleer een gelijkekansenbeleid tot stand kan komen, is het
bereiken van formele gelijkheid van vrouwen en mannen in de jaren zeventig een noodzakelijke
voorwaarde.25
Het gelijkekansenbeleid voor vrouwen en mannen gaat er vaak vanuit dat de vrouw
als groep, desondanks formele gelijkheid, nog steeds ongelijk behandeld wordt. Het beleid zal
proberen deze situatie recht te zetten door middel van het stellen van positieve acties, waardoor
voordelen worden toegekend aan de vrouw als groep.26
Dientengevolge behandelt dit hoofdstuk
telkens, de theoretische uiteenzetting van de concepten die steunt op het schema dat in 2001 is
opgesteld door M. VERLOO en de evolutie van de Europese- en Belgische wetgeving op dat
gebied.
Strategie Probleemdefinitie Oorzaak Prognose Actoren
Juridische
gelijkheid
Ongelijkheid in wet Individuele
verantwoordelij
kheden
Verander de
wetten naar meer
gelijke rechten
Wetgever
s
Specifiek
beleid
Ongelijke startposities
van mannen en
vrouwen. Vrouwen
hebben als groep een
nadeel. Er zijn
specifieke problemen
van vrouwen die niet
worden aangepakt. Het
ontbreekt hen aan
toegang, vaardigheden
of hulpbronnen.
Diverse, zowel
op individueel
als structureel
niveau
Ontwerp en
financier
specifieke
projecten om de
problemen van
(specifieke
groepen)
vrouwen aan te
pakken
Emancipa
tie
afdelinge
n of -
organisati
es, soms
samen
met
gevestigd
e
instellinge
n
Gender
mainstrea
Gendervertekeningen in
regulier beleid
Beleidsmakers
(onbewust)
(Re)organiseer
het beleidsproces
Overhede
n en alle
25
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 124 26
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 58.
15
ming resulteren in
genderongelijkheid
om een
perspectief van
gendergelijkheid
te integreren in al
het beleid
actoren
betrokken
bij beleid
Tabel 1.: Bron: M. Verloo: Another Velvet Revolution?27
Afdeling II. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en
mannen in de jaren zeventig.
§ 1. Conceptueel kader: gelijke rechten en gelijke behandeling
In de jaren zeventig was het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen gericht op
formele gelijkheid te bewerkstelligen in de wetgeving. De notie ‘gelijkheid’ werd opgevat als de
uitbreiding tot vrouwen van rechten, plichten, waarden en instellingen die als een voorrecht van
mannen golden.28
Het uitgangspunt was dat vrouwen in principe gelijk zijn aan mannen en
bijgevolg gelijk behandeld moeten worden. Het beoogde resultaat was aldus het inhalen van het
mannelijke model dat als standaard was voorgesteld. Wettelijke discriminatie werd bestreden en
veranderingen in de wetgeving werden door de wetgever ingevoerd. Antidiscriminatie wetgeving
werd als beleidsstrategie geïmplementeerd om gelijkheid te bereiken.29
Zoals eerder gesteld is deze
stap een noodzakelijke voorwaarde om het federaal gelijkekansenbeleid te creëren, maar waarborgt
niet de feitelijke gelijkheid van vrouwen en mannen.
§ 2. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en mannen op
Europees niveau: belang van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.
Hoewel het principe ‘gelijk loon voor gelijk werk’ was opgenomen in voormalig artikel 119 van
het Verdrag van Rome van 1957,30
startte de E.E.G. pas in de jaren zeventig het beleid ter
bevordering van formele gelijkheid van vrouwen en mannen. Hiermede wordt de E.E.G. de motor
van de strijd voor formele rechten en plichten van vrouwen, door verscheidende richtlijnen op te
stellen en de jurisprudentie van het EHJ.31
De eerste Europese gelijkheidsrichtlijn over gelijk loon
verkreeg goedkeuring in 1975 en een jaar later gevolgd door de aanname van de richtlijn inzake
27
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 134. 28
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 7. 29
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 124. 30
Nu artikel 141 EG-verdrag. 31
P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 130.
16
gelijke behandeling bij de toegang tot tewerkstelling, opleiding, promotie en arbeidsvoorwaarden.
In 2002 werd deze richtlijn versterkt en uitgebreid met een formeel verbod op seksuele intimidatie.
Andere richtlijnen volgden op snel tempo elkaar op: gelijke behandeling in statutaire
socialezekerheidsstelsels (1978); in beroepsmatige socialezekerheidsstelsels (1986); voor de
zelfstandigen en hun meewerkende echtgenoten (1986); inzake zwangerschapsverlof en
gezondheids- en veiligheidsvoorwaarden voor zwangere vrouwen en zogende moeders (1992);
inzake de organisatie van de werktijd (1993); inzake ouderschapsverlof en verlof om familiale
redenen (1996); inzake de bewijslast die het makkelijker maakt discriminatie aan te tonen in
gerechtszaken (1997); inzake het deeltijdwerk (1997).32
Het belang van de jurisprudentie van het EHJ komt enerzijds tot uiting bij de controle van de
rechtspraak van de nationale rechtbanken. Gezien in het verleden hun samenstelling vaak een
overgewicht aan mannen telde, werd ongelukkigerwijs de antidiscriminatie wetgeving op een vrij
vrouwonvriendelijke wijze tot herhaaldelijk toe geïnterpreteerd. De functie van het EHJ was een
halt toe te roepen aan deze verkeerde interpretatie middels de nationale rechtspraak te corrigeren en
te uniformeren.33
Anderzijds is de jurisprudentie van het EHJ ook van cruciaal belang voor de
verduidelijking van het formeel kader inzake gelijkheid van vrouwen en mannen. Een voorbeeld
van het belang van de jurisprudentie, maar tevens van het gevaar voor een halfslachtige toepassing
van het wettelijke gelijkheidsprincipe, is de rechtspraak van het EHJ omtrent het Europese principe
van ‘gelijk loon voor gelijk werk’ in artikel 119 verdrag van Rome.34
Sinds 1957 zijn alle
werkgevers van zowel de openbare als privésector principieel hierdoor gebonden. Echter werd deze
bepaling de facto niet toegepast, daar aan het artikel geen directe werking werd verleend. Aan dat
gebruik contra legem kwam een einde door het arrest Defrenne van het EHJ in 1976 waarin
gestreden wordt voor de erkenning van de directe werking van het principe opgenomen in artikel
119 van het Verdrag van Rome. Ingevolge de sterke uitgeoefende druk van diverse groeperingen en
individuen, ontwikkelde artikel 119 zich tot meer dan een formele bepaling. De uiteindelijke
implementatie nam door zijn dubbelzinnigheden nog veel tijd in beslag en maakte het de rechters
en eisers moeilijk. De effectiviteit van het principe ’gelijke loon voor gelijk werk werd
verschillende keren gebracht voor de nationale rechtbanken en het EHJ vooraleer het principe
degelijk werd ingeburgerd. Tot op heden kan echter nog steeds een grote loonkloof vastgesteld
32
http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf 33
P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 130. 34
Supra artikel 119 Verdrag van Rome.
17
worden tussen mannen en vrouwen.35
In 2004 bedroeg de totale loonkloof voor alle vrouwelijke
werknemers in België 3,267 miljard euro.36
Als gevolg van de alsmaar uitbreidende opeenvolging van jurisprudentie van het EHJ en secundaire
wetgeving, eindigt de Europese aanpak van het beleid ter bevordering van gelijkheid van vrouwen
en mannen in een trapsgewijs opgebouwd kader zonder overkoepelend conceptueel kader.37
Bijgevolg mist de Europese Gemeenschap zijn doel om een goed omlijnde en wettelijk kader te
creëren voor het recht op gelijkheid en niet-discriminatie. Desalniettemin vormt de Europese
benadering van hun beleid ter bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen een grote
stimulans voor de verdere ontwikkeling van internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de
uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW) van 1979 dat aangenomen
is door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in 1981 van kracht is geworden.
België ratificeerde het Verdrag in 1985.38
Een ander voorbeeld is het Europees Sociaal Handvest
dat vermelding maakt van het non-discriminatiebeginsel en zo de nationale wetgeving en
rechtspraak weet te beïnvloeden. 39
§ 3. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en mannen in
België
In navolging van de internationale ontwikkeling tijdens de jaren zeventig, werd de klemtoon in het
federaal beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen gelegd op de formele
gelijkheid in de wetgeving. Deze eis om gelijke wettelijke rechten en plichten aan mannen en
vrouwen toe te kennen, ligt in de lijn van de strijd van feministische bewegingen tijdens de 19de
en
20ste
eeuw. Deze groeperingen streven naar de verbetering van het vrouwelijk lot door de
verwerving van culturele, sociale, politieke en economische rechten.40
Geleidelijk aan verwerven
vrouwen de rechten, die nodig zijn om op gelijke voet geplaatst te worden als mannen. Een niet
exhaustieve lijst41
ter voorbeeld hiervan zijn: de toegang tot universiteit in 1880, de wet van 1900
betreffende het recht op sparen van de gehuwde vrouw, sluiten van een arbeidsovereenkomst en
inning van loon, toegang tot het beroep van advocaat in 1922 en het passief vrouwenkiesrecht in
35
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,
23. 36
Vrouwen en mannen in België: Genderstatistieken en genderindicatoren, Brussel, 2006, Instituut voor de
gelijkheid van vrouwen en mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20statistieken_tcm336-
37049.pdf, 65. 37
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,
supra noot 18, 301. 38
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/internationaal/vn/cedaw/ 39
P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 130. 40
M. MAERTEN, Feminisme en Feministische stromingen, Brussel, Rol en Samenleving VZW, 1. 41
Aangezien anno 2009 vrouwen en mannen in België formeel gelijk zijn aan elkaar, wordt enkel een beperkte
opsomming gegeven van de opbouw van het juridisch kader.
18
1921, en het actief kiesrecht in 1948, wat relatief laat was in vergelijking met de ons omringende
landen.42
Op dit elan werd de emancipatiestrijd voortgezet door verscheidende feministische en
vrouwenverenigingen totdat de formele gelijkheid grotendeels verwezenlijkt was, met name de
Nationale Raad van Belgische Vrouwen (gesticht in 1905), de Belgische beweging van de Open
Deur (gesticht in 1929) en het Comité‚ Gelijk Werk, Gelijk Loon (gesticht in 1965).43
§ 4. Nood aan meer actieve maatregelen.
Het gevoerd beleid in de jaren zeventig ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen
leidde in eerste instantie tot formele, wettelijke gelijkheid tussen beide seksen. Edoch konden
vrouwen in vele gevallen hun verkregen gelijke rechten in de praktijk niet waarmaken.44
Naast het
feit dat de meeste wettelijke regelgevingen niet werden toegepast, is er ook een meer diepliggend
en fundamenteel probleem dat aan de basis kan liggen. Het uitgangspunt van de formele gelijkheid
is dat vrouwen en mannen hetzelfde moesten worden behandeld. Maar aangezien vrouwen
vertrekken vanuit een reële achterstandspositie en aldus eerst ‘de man’ moest inhalen, leidde
gelijke behandeling niet tot hetzelfde resultaat. Het streven naar gelijke behandeling neemt de
mannelijke termen als standaard aan, zodat deze strategie enkel voordelig is voor vrouwen in een
vergelijkbare uitgangspositie. In vele gevallen bleek het in de praktijk onmogelijk om de formele
gelijkheid om te zetten naar een feitelijke gelijkheid.45
Langzaam groeide het inzicht dat neutrale beleidslijnen leiden tot verschillende resultaten en de
nood het hoogst was voor een andere aanpak. Alleen door het formuleren van gelijke rechten zal
geen gelijkheid worden gecreëerd: meer actieve maatregelen zijn vereist om de wetgeving en
algemene gelijkheidsverklaringen op te volgen, te implementeren en aan te vullen.46
Belangrijk is
dat zonder het stellen van actieve maatregelen, het risico aanzienlijk wordt verhoogd op slechte of
geen verdere toepassing van de formele principes. Rees beaamde dit door te stellen dat “ een
verklaring van een organisatie dat het een gelijkekansenbeleid heeft, nog geen zekerheid inhoudt
42
J. LEPLAE, Enkele mijlpalen in de geschiedenis van de vrouw in België, Brussel, Rol en Samenleving
VZW,1. 43
B. VAN ROEMBURGH en S. SPEE, Gender Mainstreaming: kritische analyse van Gender Mainstreaming
als theoretisch concept en als beleidsinstrument, Antwerpen, Steunpunt Gelijkekansenbeleid UA-LUC, 2004,
25. 44
http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf 45
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 127. 46
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,
23.
19
dat dit ook daadwerkelijk wordt toegepast”. 47
Annie Hondeghem bevestigde door te stellen dat:
“Wetgeving noodzakelijk is, het is een begin maar geen wondermiddel”.48
Afdeling III. Positieve actie maatregelen
§ 1. Conceptueel kader: gelijke kansen en gelijke uitgangspositie
In de jaren tachtig trachtte men de feitelijke achterstandspositie van de vrouw weg te werken door
het stellen van specifieke maatregelen of positieve acties. Deze meer actieve maatregelen werden
beschouwd als een noodzakelijke aanvulling op de wettelijke bepalingen inzake seksegelijkheid. In
vergelijking tot de strijd van de jaren zeventig voor formele rechten en plichten, wordt de nadruk
gelegd op gelijke kansen die hen in de mogelijkheid stellen om hun structurele achterstand op
mannen in te halen en resulteren in een gelijkwaardige uitgangspositie en gelijke resultaten voor de
vrouw als groep. Deze benadering is dus tijdelijk van aard: het begint als men ongelijkheid
waarneemt en het houdt op wanneer de feitelijke gelijkheid gerealiseerd is.49
Impliciet werd
hiermee verondersteld dat het probleem bij de vrouwen lag en dat bijgevolg de vrouwen moesten
veranderen en verbeteren, niet de maatschappij.50
Met als gevolg dat de patriarchale norm en de
hiërarchische verhouding tussen mannelijk en vrouwelijk wederom niet in vraag wordt gesteld. De
positie en levenswijze van mannen worden nog steeds als norm gehanteerd.51
Gezien dit model zich
toe spitst op groepseigenschappen en – voor/nadelen, wordt het derhalve geassocieerd met de meer
materiële, resultaatgerichte benadering van het gelijkheidsmodel.52
Gezien de terminologische verwarring tussen de termen positieve actie en positieve discriminatie,
is het cruciaal dat vooreerst hun onderscheid duidelijk wordt uiteengezet. Positieve
discriminatiemaatregelen kunnen rekenen op een aanzienlijke tegenkanting van de leidinggevende
actoren en daardoor worden ze nauwelijks effectief toegepast. Minder tegenkanting wordt geboden
bij de positieve actie strategie omdat een vrouw vooreerst even goed moet zijn als een man.53
Theoretisch gezien vormen positieve discriminerende maatregelen een onderdeel van een positief
actiebeleid. In de praktijk vallen deze maatregelen er niet noodzakelijk mee samen.
47
T. REES, Three Mainstreaming equality in the European Union, Londen, Routledge, 1998, 4. 48
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,
23. 49
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 58. 50
http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf 51
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 127-128. 52
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,
supra noot 18, 300-301. 53
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 128.
20
Meer dan veertig jaar werd het begrip ‘discriminatie’ door het EHJ consistent gedefinieerd als de “
toepassing van verschillende regels op verschillende situatie of de toepassing van dezelfde regel op
verschillende situatie”. Wanneer positieve actie maatregelen betrekking hebben op een dergelijke
ongelijke behandeling, heeft men te maken met positieve discriminatie.54
Beiden zijn hebben als
uiteindelijk doelstelling ‘volledige gelijkheid in de praktijk’ te bereiken en mannen door middel
van het wegwerken van de ongelijke startpositie in de praktijk. Positieve actie houdt in dat men de
voorkeur geeft aan een vrouwelijke kandidaat wanneer die even goed is als een mannelijke
concurrent. Positieve discriminatie daarentegen wordt opgevat als een directe
voorkeursbehandeling van een minderheidsgroep, waar ten onrechte een voordeel wordt
aantoegekend.55
Men geeft aldus voorkeur aan vrouwen, ook al zijn er mannen die betere resultaten
kunnen voorleggen. Hun onderliggende beweegreden is dat voor de vrouw een inhaalbeweging
moet worden ingezet als gevolg van de voorrang die mannen reeds zolang bevoordeelde.56
Deze
discriminatievorm wordt terecht bestempeld als de meest ultieme, extreme vorm van positieve
actie. Aldus is het van essentieel belang dat een duidelijk onderscheid in de wetgeving dient
gemaakt te worden, zo niet riskeert men dat bepaalde positieve actiemaatregelen ten onrechte
geduld worden als positieve discriminatie. 57
§ 2. Rechtsgrond van positieve actie maatregelen op Europees niveau
1. De Europese Gemeenschap als voorloper
Ingevolge het besef van de tekortkomingen van de wetgeving ter bevordering van de formele
gelijkheid van vrouwen en mannen, fungeerde de Europese Gemeenschap als voorloper in de strijd
voor materiële gelijkheid van vrouwen en mannen te begunstigen.58
Door middel van het stellen
van actieve maatregelen, zoals positieve actie, tracht men de reële achterstandspositie van de vrouw
als groep in te halen59
Het communautair kader op het vlak van geslachtsgebonden positieve actie
is aan de hand van Richtlijnen, rechtspraak van het EHJ en verdragswijzigingen stapsgewijs
opgebouwd. Als gevolg van de aftasting van de grenzen van de uitzondering op de formele
gelijkheid als moederprincipe van EG-discriminatierecht, werd positieve actie toegelaten als
54
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,
supra noot 18, 302. 55
G. MERCKX en M. HELLEMANS, Rijkdom aan verscheidenheid, Antwerpen, Garant, 2004, 164. ( hierna
verkort G. MERCKX en M. HELLEMANS, Rijkdom aan verscheidenheid). 56
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 128. 57
P. HUMBLET, De wet gelijkheid man- vrouw, T.S.R. , 2000, nr 3., 351. 58
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,
supra noot 18, 301. 59
D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 106.
21
uitzondering teneinde de kloof te dichten tussen formele en feitelijke gelijkheid en de gevallen van
feitelijke discriminaties te bannen.60
2. Artikel 2, lid 4 van de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207 en de Kaderrichtlijn 2000/78
In de Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van
het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het
arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden wordt de juridische grondslag van positieve acties opgenomen ( hierna:
Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207).61
Deze richtlijn is ingevoerd met oog op de
tenuitvoerlegging in de Lidstaten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen
ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotiekansen, en tot de
beroepsopleiding, alsmede ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Hierna wordt naar dit beginsel
verwezen als het ‘ beginsel van gelijke behandeling ‘.62
Maatregelen die ertoe strekken de feitelijke
ongelijkheden op te heffen teneinde vrouwen werkelijk gelijke kansen te verlenen in de gebieden
bepaald in artikel 1, vormen krachtens het oude artikel 2 lid 4 van Richtlijn Gelijke Behandeling
76/207 geen inbreuk op het beginsel van gelijke behandeling.63
Het oude artikel 2 lid 4 van
Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207 luidt als volgt: “Deze richtlijn vormt geen belemmering voor
maatregelen die beogen te bevorderen dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen, in het
bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen welke de kansen van de vrouwen op de in
artikel 1, lid 1 bedoelde gebieden nadelig beïnvloeden”.64
Het toepassingsgebied van deze richtlijn
is evenwel beperkt tot positieve acties genomen ten aanzien van de bevordering van de situatie van
vrouwen in het arbeidsproces. Op basis van deze rechtsgrond oordeelt het EHJ over de gegrondheid
van maatregelen van geslachtsgebonden positieve actie en er ontwikkelt zich een toonaangevende
jurisprudentie. Bijgevolg komt gaandeweg een communautair wetgevend kader tot stand.65
Ondanks het beperkt toepassingsgebied van de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207, is evenwel
een betoog gehouden dat de jurisprudentie omtrent positieve acties een algemeen karakter heeft en
aldus gelding en toepassing heeft buiten het de grenzen van artikel 1 van Richtlijn 76/207. De
60
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 127. 61
Richtl. Raad nr. 76/207, 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke
behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding
en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, Pb. L. 14 februari 1976, afl. 039. 62
Art. 1 richtl. 76/ 207 Raad 76/207, 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van
gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de
beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, Pb. L. 14 februari 1976, afl.
039. 63
D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-106. 64
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31976L0207:NL:HTML 65
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,
supra noot 18, 307.
22
memorie van toelichting van de Commissie bij de Richtlijn 2000/78 van de Raad van 27 november
2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ( hierna:
de Kaderrichtlijn 2000/78 ) 66
ondersteunt deze stelling door als doel van de richtlijn aan te geven
om: “ een algemeen kader te creëren door de instelling in de Europese Gemeenschap voor de
naleving van het beginsel van gelijke behandeling van personen, ongeacht hun ras of etnische
afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Artikel 1
identificeert de door het voorstel bestreken gebieden, te weten de toegang tot het arbeidsproces, de
promotiekansen, de beroepsopleiding en werkgelegenheid, de arbeidsvoorwaarden en het
lidmaatschap van bepaalde organen”.67
De opgenomen definitie van het beginsel ‘gelijke
behandeling’ is consistent met de definitie in artikel 2, lid 1, van de Richtlijn Gelijke Behandeling
76/207 dat stelt: “dat het beginsel van gelijke behandeling in de zin van de bepalingen opgenomen
in artikel 2 inhoudt dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht, hetzij
direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name de echtelijke staat of de gezinssituatie“.
Hieruit volgt dat het EHJ de rechtsgrond voor geslachtsgebonden positieve actie in artikel 2, lid 4
van de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207, ook moet gebruiken om de toelaatbaarheid van elke
vorm van positieve actie te beoordelen: ook als die niet gestoeld is op geslacht, maar op criteria als
ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.68
3. Artikel 141 E.G.- Verdrag
Gezien het principe opgenomen in artikel 119 E.E.G.- Verdrag ( gelijk loon voor gelijk werk)
weinig navolging kreeg in realiteit, werd er een nieuwe rechtsgrondslag ingevoerd voor
maatregelen betreffende gelijke kansen van mannen en vrouwen op het werk. Een meer actieve
benadering was nodig om feitelijke gelijkheid te bereiken. Als gevolg van de wijzing van het
E.E.G.- Verdrag door het Verdrag van Amsterdam is het Europees geslachtsdiscriminatie recht een
volgende fase ingegaan is, het zogenoemd gelijke behandelingrecht van de vierde generatie. Dit
stelt als doel om positieve verplichtingen, maatregelen en acties op te leggen aan de organisaties
die daadwerkelijk kunnen bijdragen aan structurele veranderingen die noodzakelijk zijn om de
inhaalbeweging van de vrouw te ondersteunen en stimuleren.69
Onder impuls van de overeenkomst
van Maastricht van 1991 betreffende de sociale politiek en na raadpleging van het Economisch en
Sociaal comité, werd een tweede bepaling inzake geslachtsgebonden positieve actie wettelijk
verankerd. Deze overeenkomst is als annex gevoegd bij het Verdrag van Amsterdam van 1997 en
zorgde voor de aanpassing van artikel 141, lid 4 van het Verdrag ter oprichting van de Europese
66
Richtl. Raad nr. 2000/78, 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling
in arbeid en beroep, Pb. L. 2 december 2000, afl. 303, 16–22. 67
COM(1999)565. 68
D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-106. 69
D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-60
23
Gemeenschappen (EG-Verdrag).70
Dit luidt als volgt: “Het beginsel van gelijke behandeling belet
niet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de
praktijk te verzekeren, maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden
ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te
vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren”.71
Deze
wettelijke bepaling is nog steeds de enige die expliciet verwijst naar positieve actie.
Ofschoon artikel 141, lid 4 de indruk geeft verder te willen gaan dan artikel 2, lid 4 van de Richtlijn
Gelijke Behandeling 76/207, is echter enkel een uitbreiding van het toepassingsgebied van
positieve acties door de rechtspraak van het EHJ gebeurd bij artikel 4, lid 2 van de Richtlijn Gelijke
Behandeling 76/207.72
4. Richtlijn 2002/73 bracht duidelijkheid en uniformiteit
Als gevolg van het veelgelaagde en stapsgewijsde gevormde wettelijk kader, verkrijgen we steeds
verschillende definities, rechtsgronden en interpretatie van de positieve actie. Enerzijds wordt in de
Kaderrichtlijn 2000/78 en de Rasrichtlijn 2000/43 een kader geschetst voor het uitgebreide
toepassingsgebied van de positieve actie maatregelen en anderzijds wordt een expliciete wettelijke
rechtsgrond voorzien in art 141 E.G.- Verdrag. Artikel 4 van de Richtlijn 2002/73 tot wijziging van
de Richtlijn 76/207 tracht enige duidelijkheid te brengen door te stellen dat: “ Gelijkheid van
mannen en vrouwen een fundamenteel beginsel is krachtens artikel 2 en artikel 3, lid 2, van het
EG-Verdrag, alsmede krachtens de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Deze
verdragsbepalingen schrijven voor dat gelijkheid van mannen en vrouwen een taak is en een doel
is van de Gemeenschap en zij leggen de positieve verplichting op deze gelijkheid bij elk optreden te
bevorderen”. 73
Deze Richtlijn en de gewijzigde Richtlijn 2006/5474
streven onder meer naar
uniformiteit en duidelijkheid op vlak van het communautair wettelijk kader betreffende positieve
actie maatregelen. Door in het laatstgenoemde artikel te verwijzen naar het EG-Verdrag, stelt men
artikel 141, lid 4 van het EG-Verdrag als referentiepunt aan.75
§ 3. Rechtsgronden in België
70
Dit is het oud artikel 119 van het E.E.G. Verdrag. 71
Artikel 141, lid 4 van het Verdrag ter oprichting van de Europese Gemeenschappen. 72
D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-104 73
Richtl. Raad nr. 2002/73, 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende
de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de
toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden. Pb. L. 5 mei 2002, afl. 26, 15 -20. 74
Richtl. Raad nr. 2006/54, 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke
behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, Pb. L. 26 juli 2006, afl. 204/23. 75
http://ec.europa.eu/employment_social/publications/booklets/fundamental_rights/pdf/ke7707098_nl.pdf
24
1. Rechtsgrond voor positieve maatregelen in de privé – en openbare sector
Het oninklijk besluit van 14 juli 1987 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen
voor mannen en vrouwen in de privésector is de eerste rechtsgrond van positieve actie
maatregelen.76
Dit K.B. is het uitvoeringsbesluit van artikel 119 van de wet tot economische
heroriëntering van 4 augustus 1978,77
die zelf de omzetting was in het Belgisch recht van de
Europese Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207/EEG. Krachtens artikel 1 van het K.B. bestaan
deze positieve acties uit acties op de gebieden bedoeld in artikel 116, eerste lid van de wet tot
economische heroriëntering, aldus “bij de toegang tot het arbeidsproces, bij de gelegenheid tot
promotiekansen of de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, de voortgezette
beroepsopleiding en de bij- en omscholing, bij de toegang tot een zelfstandig beroep, alsmede op
de arbeidsvoorwaarden”. Deze positieve maatregelen worden gesteld met oog op de feitelijke
ongelijkheden, die de kansen van de vrouwen nadelig beïnvloeden, op te heffen. Belangrijk te
vermelden is dat het stellen van positieve actiemaatregelen mogelijk is op vrijwillige basis en dus
geen verplichting inhoudt. Volgens artikel 1 dienen tevens de positieve actiemaatregelen
verwezenlijkt te worden in kader van een gelijke kansenplan dat enerzijds “ maatregelen tot
verbetering van de nadelige gevolgen die voor de vrouwen voortvloeien uit traditionele
maatschappelijke toestanden en gedragingen, en anderzijds maatregelen tot bevordering van hun
aanwezigheid in en hun deelneming aan het beroepsleven in alle sectoren en beroepen en op alle
hiërarchische niveaus, bevatten”.78
Als gevolg van het koninklijk besluit van 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering
van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de overheidsdiensten,79
beschikken verschillende
organisaties in de openbare sector over een aangepast juridisch kader om positieve acties door te
voeren. Dit K.B. is tevens de het uitvoeringsbesluit van artikel 119 van de wet tot economische
heroriëntering van 4 augustus 1978,80
die zelf de omzetting was in het Belgisch recht van de
Europese Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207/EEG. Met de ontwikkeling en realisering van
positieve- actieprojecten en de ondersteuning door positieve- actieambtenaren verleent men de
nodige steun zodat vrouwen vanuit gelijkwaardige uitgangspositie kunnen starten en bijgevolg
gelijke kansen te krijgen.
76
KB 14 juli 1987 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de
privésector is de eerste rechtsgrond van positieve actie maatregelen, BS 26 augustus 1987. 77
Artikel 116 wet 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, BS 17 augustus 1978. 78
Voorstel van herziening van titel II van de grondwet om een nieuwe artikel in te voegen betreffende het recht
op gelijkheid van vrouwen en mannen, Parl.Doc. Kamer 1999-2000, nr. 2- 483/1. 79
KB 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de
overheidsdiensten, BS 8 maart 1990. 80
Artikel 116 wet 4 AUGUSTUS 1978 to economische heroriëntering, BS 17 augustus 1978.
25
2. Belgische omzetting van de Europese Ras- en Kaderrichtlijn
Oorspronkelijk gebeurde de omzetting van de Europese Ras- en Kaderrichtlijn door de Wet
bestrijding Discriminatie van 25 februari 2003.81
Als gevolg van de gedeeltelijke vernietiging door
het Grondwettelijk Hof en een ingebrekestelling door de Europese Commissie, werd in 2007 een
tweede poging ondernomen waarbij voor drie verschillende wetten werd geopteerd; Wet ter
bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie (‘Algemene discriminatiewet’),82
Wet ter
bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en manen (hierna: ‘Genderwet’),83
Wet tot wijziging
van de Wet 20 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden
(‘Racismewet’).84
Het begrip ‘ positieve actie’ wordt in artikel 5, lid 11 van de Genderwet omschreven als “specifieke
maatregelen om de nadelen verband houdende met het geslacht te voorkomen of te compenseren,
met het oog op het waarborgen van een volledige gelijkheid in de praktijk”. Artikel 16 geeft
bijgevolg gestalte aan het wetgevende kader dat luidt als: “Een direct of indirect onderscheid op
grond van een van de beschermde criteria geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm
van discriminatie wanneer dit directe of indirecte onderscheid een maatregel van positieve actie
inhoudt.” Deze omschrijving van de notie ‘ positieve actie’ streeft een getrouwe overname van het
Europese referentiekader van positieve actie na. 85
Afdeling IV. Conclusie
Het EHJ en de Raad van de Europese Unie vervullen een zeer belangrijke rol in het proces voor een
Belgische wetgevend kader te ontwikkelen. De Raad dient te zorgen voor een duidelijk en uniform
kader waardoor het invoeren van dergelijke positieve acties mogelijk wordt. Het EHJ dient
bijgevolg er op toe te zien dat de doelstelling van de wetgeving gerespecteerd wordt. Naast dit
adequaat juridische toezicht, is er ook regulerend toezicht nodig dat uitleg geeft over de werkelijke
intentie van degenen die dergelijke maatregelen nemen; d.i. een achtergestelde groep bevoordelen,
in plaats van een andere groep te benadelen. Bijgevolg dienen de regulerende actoren een
81
Wet 25 februari ter bestrijding van discriminatie, BS 17 maart 2003. 82
Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007. 83
Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, BS 30 mei 2007. 84
Wet 10 mei 2007 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of
xenofobie ingegeven daden, BS 30 mei 2007. 85
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,
supra noot 18, 331.
26
bijkomende uitleg te geven over de sociale doelstellingen van de positieve maatregel die een
toevoegde meerwaarde creëren voor zowel de achtergestelde groep als voor de maatschappij.86
Naast het feit dat de draagkracht van de specifieke maatregelen eerder beperkt is doordat ze steunt
op het ‘deficit model’,87
kan de positieve actie strategie louter beschouwd worden als ‘compromis-
strategie’ en niet als een volwaardige oplossing. Gezien dat er enkel wordt rekening gehouden met
de symptomen van de problemen, maar niet met de onderliggende oorzaken, viert de patriarchale
standaard wederom hoogtij. Zolang de formele- en de positieve actie benadering voornamelijk
gericht zijn op aanpassing van vrouwen aan de bestaande structuren in de samenleving en niet
omgekeerd, blijft de echte oorzaak, de traditionele gender verdeling van arbeids- en privégebonden
activiteiten en de onverenigbaarheid van tewerkstelling- en familiale verantwoordelijkheden,
onaangeroerd.88
Bovendien kan de beperkte impact van de positieve actie strategie tevens verklaard
worden door desinteresse en sterke kritiek van diegene die hun beschermde en bevoorrechte positie
in de patriarchale maatschappij zagen verloren gaan. Daardoor is bijkomende uitleg door de
regulerende actoren cruciaal voor terminologische misvattingen betreffende de termen positieve
actie en positieve discriminatie te vermijden.
Ten gevolge van de weerstand waarop de positieve actiebenadering stuit en de problematiek
omtrent de patriarchale standaard als uitgangspunt, is de wetgever de laatste jaren andere wegen
gaan verkennen om de feitelijke gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen. De idee van de
positieve actie strategie die de focus legde op het a posteriori benaderen van het gevoerd beleid om
zo de ongelijke situatie te corrigeren, werd deels verlaten. Dientengevolge voerde België wettelijke
voorschriften in die verplichtingen a priori opleggen voor beleid ter bevordering van gelijkheid van
vrouwen en mannen.89
Derhalve worden organisaties verplicht om over te schakelen naar een
prospectieve, preventieve en stelselmatige aanpak om gelijkheid van vrouwen en mannen te
stimuleren, en niet enkel defensief af te wachten en te handelen na bijvoorbeeld een individuele
rechtszaak of een ongelijkheid in de wetgeving.90
Hoofdstuk IV. Gender mainstreaming: horizontale benadering
86
R. ALLEN, “De toekomst van positieve actie”, in Gelijkheid in de praktijk, Luxemburg, 2007, 27 p. 87
Dus een tekortkomingsmodel. 88
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,
25. 89
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 9. 90
M. BELL, “Verplicht stimuleren van gelijkheid: nieuwe horizonten voor
positieve actie?”, Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2007, 27.
27
Afdeling I. Een nieuw conceptueel kader: gelijkwaardigheid en het doorbreken van
mannelijke normen
Toen mettertijd het bewustzijn versterkte dat het traditioneel gelijkekansenbeleid van de jaren tachtig
niet leidde tot meer gelijkheid, verschoof de focus in de jaren negentig naar het streven naar een
gelijkwaardige uitkomst. Hoewel de verticale benadering van het traditioneel gelijke kansenbeleid
noodzakelijk is, zijn formele gelijkheid en positieve acties niet voldoende om een doelgericht en
kwalitatief gelijkekansenbeleid te creëren. Zij trachten een inhaalbeweging voor de vrouw als groep te
stimuleren en bereiden vrouwen bijgevolg voor op het functioneren in een door mannen gedomineerde
cultuur. De beleidslijnen en maatregelen zullen tengevolge hiervan afgetoetst worden aan de
mannelijke standaard als enige referentiepunt.91
Bovendien beseft men in de jaren negentig dat er niet
enkel verschillen bestaan tussen de twee seksen, maar ook tussen mannen en vrouwen onderling.
Vrouwen en mannen worden elk met verschillende realiteiten geconfronteerd en bezitten aldus
uiteenlopende behoeften waarmee de politieke en administratieve beleidsactoren rekenschap aan
moeten geven.92
Bijgevolg dienen de beleidsmakers zowel de verschillende realiteiten onderling als
deze tussen mannen en vrouwen te integreren in hun beleid.
Gendermainstreaming of de ‘geïntegreerde aanpak van de gelijkheid’is een strategie die wel rekening
houdt met de verschillende realiteiten van mannen en vrouwen. Deze strategie heeft als doel een
genderdimensie te integreren in het algemene beleid teneinde gendergelijkheid in de praktijk te
bevorderen. Bijgevolg wordt de focus verschoven van de ‘vrouw als groep’ naar de systemen en de
structuren met oog op het bevorderen van ‘gendergelijkheid’. Gender zal zowel verwijzen naar
biologische sekseverschillen als naar sociale constructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid.93
Deze
waarden en de manier waarop aan vrouwen en mannen andere maatschappelijke en stereotiepe rollen
worden toegekend is bepaald door allerlei historische, economische, godsdienstige, sociale en
culturele invloeden. De Franse filosofe Simone de Beauvoir wees in haar boek ‘ De tweede sekse’ van
1949 er al op dat vrouwen worden gemaakt door de cultuur, de sociale omgeving en de verwachtingen
van anderen. De beroemde slagzin in dit boek is: “On ne naït pas femme, on le devient”, is hier
passend.94
Genderrollen zijn veranderlijk doorheen de tijd en navenant ruimte. Een aangepast
gelijkekansenbeleid speelt bijgevolg een cruciale rol bij de vorming van deze maatschappelijke
constructies. Wanneer in het traditioneel gelijkekansenbeleid – positieve acties en formele gelijkheid –
uitgaat van de achterstandspositie van de vrouw en dus de mannelijke norm hanteert als standaard,
91
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,
25. 92
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 9. 93
C. KOHLMANN en S. NOTOS, "Meer over mainstreaming", Den Haag, http://www.e-quality.nl/e-
quality/pagina.asp?pagkey=43283, 2002, 7. (hierna verkort C. KOHLMANN en S. NOTOS, "Meer over
mainstreaming"). 94
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 130.
28
worden echter deze maatschappelijke geconstrueerde verhoudingen tussen man en vrouw verder
verspreid doorheen beleidsmaatregelen en acties.95
De achterstandspositie van vrouwen op mannen
kan aldus niet enkel ingehaald worden door het stellen van positieve maatregelen. De
maatschappelijke definities en constructies moeten derhalve in vraag worden gesteld.96
Bij gendergelijkheid vertrekt men vanuit de structurele gelijkheid van de vrouwen en mannen in de
maatschappij om zo de problemen op een geïntegreerde manier te benaderen. Het beleid wordt
bijgevolg geproblematiseerd en het denken dat vrouwen zich bevinden in een achterstandpositie wordt
verlaten. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld positieve acties waar vrouwen worden
geproblematiseerd.97
Gendergelijkheid handelt dus over nieuwe standaarden die tegemoetkomen aan
zowel mannelijke als vrouwelijke waarden.98
Naast ‘gender’ bevat gendermainstreaming ook ‘mainstreaming’ dat staat voor het veranderen van
de mainstream/hoofdstroom, de belangrijkste en toonaangevende richting. In kader van het
gelijkekansenbeleid is de hoofdstroom het ‘algemene’ beleid en daartegenover het specifiek
gelijkekansenbeleid. Gendermainstreaming houdt in dat men de genderdimensie in het algemene,
reguliere beleid wil integreren. Deze horizontale benadering beoogt met de structurele verandering
van het gehele beleidsproces dat er systematisch rekening wordt gehouden met de verschillende
realiteiten en behoefte van mannen en vrouwen, teneinde een gelijkheid in uitkomst te
bewerkstelligen door een genderperspectief te integreren in alle beleidslijnen.99
Door het streven naar een gelijkwaardige uitkomst, het belang van de mogelijke impact van het beleid,
wordt gendermainstreaming meer geassocieerd met de materiële benadering van het gelijkheidsmodel,
dan de positieve actie benadering.100
Gezien beide strategieën deze materiële benadering volgen, is het
complementair gebruik in een gelijkekansenbeleid aan te raden. Dit ‘tweesporenbeleid’ is meermaals
erkend door verschillende instantie. Bovendien is de gendermainstreamingbenadering ook verschillend
van de specifieke acties die trachten om genderdiscriminaties of ongelijkheden van het gevoerd beleid
a posteriori te corrigeren. Gendermainstreaming is daarentegen een preventieve en transversale
strategie die gericht is op het vermijden van potentiële discriminaties voor de beleidsuitvoering
95
VZW Amazone, “Gendermainstreaming”, Brussel,
http://www.amazone.be/images/GPS/GPS_gender_mainstreaming.pdf, 3. (hierna verkort VZW Amazone,
“Gendermainstreaming”). 96
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 129-135. 97
www.develop-it.be/vrouwenraad/oudesite/pdf/dossier_2004_vrouwenverdrag/wat_staat_er.pdf (consultatie 9
mei 2009). 98
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 97. 99
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,
19. 100
M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,
supra noot 18, 300.
29
aanvangt.101
Ook wordt nadruk gelegd op de essentiële transversale dimensie waardoor de gelijkheid
van vrouwen en mannen een zaak wordt van iedereen.102
Transversalisme of de horizontale benadering
streeft ernaar de genderdimensie deel te laten uitmaken van het reguliere beleid middels het bereiken
van gendergelijkheid als bijkomende doelstelling te stellen bij elke fase van het beleidsproces, en dit
niet langer te beperken tot bepaalde kwesties.103
Door het beleidsproces systematisch te reorganiseren
teneinde overal rekening wordt gehouden met genderverhoudingen, wordt het mogelijk om het
structureel probleem van genderongelijkheden in vraag te stellen. 104
Door het jonge en ambitieuze karakter van de strategie van gendermainstreaming, is echter de ervaring
met mainstreaming beperkt en de grens tussen positieve actie en mainstreaming niet altijd even
duidelijk. Enerzijds bouwt de gendermainstreaming verder voort op het eerder gevoerde beleid ter
bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen. Anderzijds is een verankering in een wetgevend
kader, begeleiding van genderexperts en ondersteuning door een Coördinatieorgaan noodzakelijk om
een doeltreffende en efficiënte strategie van gendermainstreaming te bekomen. Dienvolgens is het
essentieel om het Internationaal en communautair kader inzake gendermainstreaming te behandelen
die als basis fungeren voor de opbouw van het Belgische juridisch kader. Naderhand wordt dan
uitgebreid ingegaan op het Belgische juridisch kader dienaangaande.105
Afdeling II. Beleid van de Verenigde Naties ter bevordering van de gelijkheid van
vrouwen en mannen.
§ 1. Wereld – Vrouwenconferenties: van tweesporenbeleid naar bekrachtiging van
gendermainstreaming.
Tijdens de periode 1945-1962 van het beleid van de Verenigde Naties ter bevordering van gelijkheid
van vrouwen en mannen, wordt wederom gekozen voor het tweesporenbeleid. De focus wordt tijdens
de periode 1962-1975 daarentegen gelegd op gelijke rechten van de vrouw in de sociaal- economische
sector. Na op de Eerste Wereldvrouwenconferentie in 1975 ‘het Internationaal Vrouwenjaar’ hebben
ingeleid, worden de volgende tien jaar uitgeroepen als Decennium voor Vrouwen.106
101
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 9. 102
VZW Amazone, “Gendermainstreaming”, supra noot 95, 5. 103
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 31. 104
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 98. 105
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,
25. 106
M. VAN DEN BRINK, Het VN-vrouwenbeleid en gendermainstreaming, proefschrift, http://igitur-
archive.library.uu.nl/dissertations/2006-0518-200451/full.pdf , 2006, Universiteit Utrecht, 15.
30
De rol van de Verenigde Naties bij het introduceren en verdere inburgering van het concept
gendermainstreaming is essentieel door de organisatie van de Wereld – Vrouwenconferenties. In 1985
werd tijdens de Derde Wereldvrouwenconferentie te Nairobi over de rol van vrouwen in
ontwikkelingslanden de ‘Forward Looking Strategies for the Advancement of Women’ aangenomen
dat impliciet vermelding maakte van het concept ‘gendermainstreaming’. Op dat ogenblik werden
twee betekenissen gegeven aan mainstreaming, enerzijds dat meer vrouwen moesten instromen in de
hoofdstroom/mainstream door vrouwen op sleutel- en machtsposities te plaatsen teneinde het systeem
van binnenuit te veranderen. Anderzijds hield het in dat vrouwen moesten geïntegreerd worden in het
algemeen ontwikkelingsbeleid van de zogenaamde derde wereldlanden.107
Als gevolg van de goedkeuring door 189 regeringen van de Verklaring en het Actieplatform van
Peking in 1985 tijdens de Vierde Wereld – Vrouwenconferentie te Peking, raakte het concept
‘gendermainstreaming’ verder ingeburgerd. Het actieplatform van Peking bevat strategische
doelstellingen en maatregelen voor de jaren 1995-2000, die gericht zijn naar de onderschrijvende
overheden, de Niet– Gouvernementele Organisaties en de Verenigde Naties.108
Daartoe worden twaalf
prioritaire domeinen vastgesteld met oog op: “het versterken van de positie van de vrouw door middel
van de uitvoering van de Toekomstgerichte Strategieën voor de verbetering van de positie van
vrouwen van Nairobi te versnellen en alle belemmeringen voor actieve participatie van vrouwen in
alle sectoren van het openbare en particuliere leven weg te nemen door middel van een volledig en
gelijk aandeel in de economische, sociale, culturele en politieke besluitvorming”.109
De twaalf
voorziene domeinen zijn de volgende: de voortdurende armoede die steeds meer op de vrouwen weegt,
onderwijs en opleiding van vrouwen, vrouwen en gezondheid, geweld jegens vrouwen, vrouwen en
gewapende conflicten, vrouwen en de economie, vrouwen en besluitvorming, institutionele
mechanismen ter bevordering van de vrouw, de fundamentele rechten van de vrouw, vrouwen en
media en meisjes. Elk van deze domeinen stellen duidelijke geformuleerde aanbevelingen en
doelstellingen zodat de finaliteit van de strategische doelstellingen kan worden bereikt.
Tevens stelt het Actieplatform “een reeks acties vast die moeten leiden tot fundamentele
veranderingen. Onmiddellijk optreden en verantwoording zijn van essentieel belang om de
doelstellingen tegen het jaar 2000 te verwezenlijken. De uitvoering komt primair voor
verantwoordelijkheid van de regeringen, maar berust ook bij zeer uiteenlopende instellingen in de
107
C. KOHLMANN en S. NOTOS, "Meer over mainstreaming", supra noot 93, 22. 108
K. CABALLERO, Toekomst na Peking +10: Actiepistes en uitdagingen voor de verdere uitwerking van de
doelstellingen van het Actieplatform van Peking in België, Brussel, Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en
Mannen, 2007, http://igvm-iefh.belgium.be/nl/publicaties/toekomst_na_peking_10.jsp, 9. (hierna verkort K.
CABALLERO, Toekomst na Peking +10). 109
Art. 1 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.
31
openbare, de particuliere en de niet-gouvernementele sector, op gemeenschapsniveau, op nationaal,
subregionaal/regionaal en internationaal niveau”.110
Gezien de trage uitvoering van de Toekomstgerichte Strategieën van Nairobi te wijten is aan het tekort
voor middelen en budget voor de verbetering van de positie van vrouwen, benadrukt het Actieplatform
van Peking de belangrijkheid van: “de politieke inzet teneinde personele en financiële middelen
beschikbaar te stellen om de positie van vrouwen te versterken. Dit betekent dat in
begrotingsbeslissingen met betrekking tot beleidsmaatregelen en programma’s een genderperspectief
moet worden opgenomen en dat er behoefte is aan adequate financiering van specifieke programma’s
om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te waarborgen. Voor de uitvoering van het slotdocument
moeten financiële middelen worden geïdentificeerd en gemobiliseerd uit alle bronnen en alle
sectoren”.111
Op nationaal vlak wordt de verantwoordelijkheid van de integratie van de
genderdimensie in begrotingsvoorbereiding en de identificatie van financiële middelen gelegd bij de
nationale overheid, aldus de federale regering in België.
Gendermainstreaming wordt in het Actieplatform Peking expliciet gedefinieerd: ”Om de effectieve
uitvoering van het slotdocument te waarborgen en de inspanningen ter verbetering van de positie van
vrouwen op nationaal, subregionaal/regionaal en internationaal niveau uit te breiden, moeten
regeringen, de organisatie van de Verenigde Naties en alle andere daarvoor in aanmerking komende
organisaties een actief en zichtbaar beleid bevorderen, gericht op mainstreaming van een
genderperspectief, onder andere bij de monitoring en evaluatie van alle beleidsmaatregelen en
programma’s”.112
Bijgevolg werd gendermainstreaming meer dan tevoren algemeen aangenomen als
essentiële beleidsstrategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en gepromoot als een te volgen
aanpak in alle beleidsdomeinen. In 1985 werd gendermainstreaming daarentegen enkel effectief
toegepast op het beleidsterrein van de ontwikkelingssamenwerking.113
In de Verklaring van Peking hebben de 189 onderschrijvende regeringen duidelijk blijk gegeven van
een sterk engagement tot tenuitvoerlegging van het Actieplatform. Ze stellen onder meer dat: “De
empowerment en de volledige participatie van vrouwen op basis van gelijkheid in alle sectoren van de
samenleving, met inbegrip van participatie in het besluitvormingsproces en toegang tot macht, van
fundamenteel belang zijn om te komen tot de verwezenlijking van gelijkheid, ontwikkeling en vrede”114
en “De uitvoering van het Slotdocument vraagt om de inzet van regeringen en de internationale
110
Art. 286 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 111
Art. 345 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 112
Art. 79, 105, 123, 141, 164, 189, 202, 229, 238, 252, 273, 292 Platform for action (15 september 1995) of the
Fourth World Conference on Women. 113
K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, supra noot 23, 1. 114
Art. 13 Beijing Declaration (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.
32
gemeenschap”.115
Daartoe dienen ze concrete acties en maatregelen te stellen die garanderen dat het
geslachtsspecifiek perspectief wordt toegepast op nationaal, regionaal en internationaal niveau in alle
instellingen en beleidslijnen van de Lidstaten van de Verenigde Naties.116
Gedurende de periode van 1996-2005 worden twee speciale zittingen van de Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties gehouden met oog op de vorderingen van de onderschrijvende overheden,
Niet-gouvernementele organisatie en de Verenigde Naties zelf, op gebied van de verwezenlijkingen
van de acties, maatregelen, begroting ter bevorderingen van de gelijkheid van vrouwen en mannen. De
bereikte resultaten werden besproken op de Wereld – Vrouwenconferentie van 2000 ( Peking + 5) en
2005 ( Peking +10).117
De vorderingen die België maakte op gebied van de uitvoering van het
Actieplatform Peking, worden besproken in hoofdstuk V § 3.
§ 2. The Commission on the Status of Women in 2005.
Tijdens de 49ste sessie van ‘the Commission on the Status of Women’ van de Verenigde Naties, die
plaatsvond te New York in 2005, werd een resolutie goedgekeurd aangenomen, door onder meer alle
lidstaten van de Europese Unie. Als doelstelling van de resolutie wordt gesteld om enerzijds werk te
maken van de integratie van de gendermainstreaming in alle nationale beleidslijnen en anderzijds van
naar geslachtsopgesplitste statistieken en genderindicatoren.118
Deze commissie heeft als opdracht
gekregen om de tenuitvoerlegging van het Actieplatform van Peking op te volgen.119
Afdeling III. Europees beleid ter bevordering van gelijke kansen van vrouwen en
mannen
§ 1. De Europese Commissie als drijfveer
1. Rechtsgronden
Gezien de Wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties in 1995 in Peking en in het bijzonder
de deelname van de Europese Gemeenschap, neemt de strategie van gendermainstreaming ook
aanvang binnen de instellingen van de Europese Unie. De Europese Commissie ( hierna: EC) stelt in
115
Art. 21 Beijing Declaration (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 116
COM(1999)565. 117
http://www.develop-it.be/vrouwenraad/oudesite/pdf/dossier_2004_vrouwenconferenties/peking.pdf 118
Report of the UN Commission on the Status of Women ( 22 March 2005), UN Doc. E/2005/27
E/CN.6/2005/11. 119
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001, 4.
33
zijn mededeling van 21 februari 1996 dat: ”Vanaf de fase van beleidsontwerp van alle communautaire
beleidsmaatregelen en acties rekening moet gehouden worden met de gelijke behandeling van
vrouwen en mannen (‘genderperspective’)”. Als gevolg van deze mededeling wordt het
‘gendermainstreamingbeginsel’ gevormd dat in houdt dat: “bij alle communautaire beleidsvormen en
acties systematisch rekening wordt gehouden met de verschillen in situatie, positie en behoeften van
vrouwen en mannen. Deze totale en transversale aanpak vereist dat gebruik wordt gemaakt van alle
beleidsvormen”. 120
Volgens de mededeling dienen in de eerste plaats verschillende acties plaats te
hebben waardoor het ‘genderperspective’ stilaan in het acquis communautaire wordt geïntegreerd. Ter
voorbeeld: alle communautaire acties op gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken moeten de
integratie van gelijke kansen als specifiek doel of aanvullende prioriteit beogen.121
Op de tweede
plaats moeten ‘structuurfondsen’ opgericht worden die het belangrijkste financiële instrumenten zijn
van het beleid van de Europese Gemeenschap en die ernaar streven om gelijke kansen en cohesie
tussen de lidstaten te bevorderen.122
Dit politiek streven werd door het Verdrag van Amsterdam van 1997 in het Verdrag tot oprichting van
de Europese Gemeenschap vertaald. Als gevolg van deze verdragswijzing heeft het gelijke
behandelingrecht van de vierde generatie aanvang genomen.123
Naast de specifieke mogelijkheid in
artikel 141, lid 4 EG-verdrag voor het stellen van positieve acties ter bevordering van gelijke
behandeling van vrouwen en mannen in het beroepsleven, verbindt de EC in artikel 2 en 3 zich ertoe
om de genderdimensie algemeen in al haar beleidslijnen op te nemen. In overeenstemming met het
artikel 2 van het Verdrag heeft de Europese Gemeenschap als taak om de gelijkheid van vrouwen en
mannen te bevorderen door de uitvoering van het gemeenschappelijk beleid of gemeenschappelijke
activiteiten te stellen. Als gevolg van artikel 3, lid 2 wordt er door de Gemeenschap in alle
beleiddomeinen naar gestreefd om de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de
gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. Dit artikel bekrachtigt de integratie van de
genderdimensie in alle beleidslijnen en domeinen of de gendermainstreaming.124
Tengevolge van deze
verankering in het E.G.- verdrag wordt het belang bevestigd van de bevordering van gendergelijkheid
en uiting gegeven aan het engagement voor gendermainstreaming, weliswaar zonder de expliciete
vernoeming.125
De Richtlijn 2002/73 zal daarenboven ook vermelding maken van het concept ‘gendermainstreaming’
door artikel 1 bis aan de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207 toe te voegen dat stelt: “De lidstaten
120
COM(1999)565. 121
COM(1999)565. 122
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 18. 123
D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-60 124
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 14. 125
R. FRANCESKIDES, Equal gids over gendermainstreaming, 2004,
http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf, 7-15.
34
houden daadwerkelijk rekening met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de
opstelling en uitvoering van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beleidsmaatregelen en
activiteiten op de in lid 1 genoemde gebieden” en die zijn: “de toegang tot het arbeidsproces, met
inbegrip van promotiekansen, en tot de beroepsopleiding, alsmede ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden en, onder de voorwaarden bedoeld in lid 2, de sociale zekerheid”.
2. Integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van de Europese Commissie
Voor het welslagen van de gendermainstreamingbenadering van het beleid op Europees niveau
worden vier voorwaarden opgenoemd door Maria Tomassetti. Er moet een duidelijk politiek
engagement zijn van de betrokken actoren, de vaststelling van duidelijk meetbare
gelijkheidsdoelstellingen, een gepaste opleiding is noodzakelijk en de nodige middelen ter uitvoering
van die doelen moeten beschikbaar zijn.126
Saskia Ravesloot en Nathalie Wuiame bevestigen, maar
stellen dat daarenboven stabiele en stevige structuren noodzakelijk zijn voor het succes van
gendermainstreaming op Europees niveau.127
De formulering van het globale politiek engagement inzake gender mainstreaming in de artikelen 2 en
3 EG-verdrag veroorzaakte een verdere opsplitsing in diverse maar specifieke politieke engagementen,
met name de Strategie van Lissabon128
en het Europees Pact voor de gelijkheid tussen mannen en
vrouwen.129
De Lissabon doelstelling op het gebied van werkgelegenheid voor vrouwen, zoals
overeengekomen op de Europese Raad van Lissabon in maart 2000, focust zich op de bevordering van
de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De Lissabon strategie benadrukt dat deze verwezenlijking
van fundamenteel belang is voor de versterking van de sociale en economische toekomst van Europa
en stelt een gekwantificeerde tewerkstellingsgraad van 60% bij de vrouwen vast die in 2010
gerealiseerd moet zijn.130
Dit streefdoel van Lissabon zal niet worden bereikt zonder extra inspanning
op het terrein van gendergelijkheid. Er moeten tegen 2010 minstens 6 miljoen vrouwen toetreden tot
de arbeidsmarkt om dit streefcijfer te bereiken. Het Europees Pact voor de gelijkheid tussen mannen en
vrouwen werd oor de Europese Raad aangenomen op 24 maart 2006. Dit pact moedigt de lidstaten en
de Unie aan om in het kader van de strategie voor groei en werkgelegenheid een beleid te voeren dat
tot doel heeft de tewerkstelling van vrouwen te bevorderen en beloningsverschillen tussen vrouwen en
mannen te bestrijden.131
126
M. ROMBAUTS, Verslag over de studiedag/ Gendermainstreaming, een nieuwe uitdaging
voor de federale regering en de administraties, Brussel, 2008,
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/gendermainstreaming12maart2008.pdf , 2. 127
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 14. 128
maart 2000 stelde de Europese Raad van Lissabon 129
Voetnoot is hier noodzakelijk 130
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 14. 131
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 14.
35
Bovendien vereist de uitvoering van een beleid gendermainstreaming dat er meetbare
gelijkheidsdoelstellingen worden aangenomen. Daarom worden zes prioritaire doelstellingen door de
EC voor de periode 2006-2010 vastgelegd in de Routekaart voor de gelijkheid tussen vrouwen en
mannen (gendergelijkheid), met name economische onafhankelijkheid, combinatie van privé- en
beroepsleven, besluitvorming, uitroeien van alle vormen van geweld, uitbannen van stereotypen en het
bevorderen van de gelijkheid in het buitenland.132
Alle Directoraten-Generaal van de EC zijn
verantwoordelijk voor de uitvoering en opvolging van de Routekaart voor de gelijkheid tussen
vrouwen en mannen. Daartoe dienen ze jaarlijks een voortgangsverslag en een mid- en eindevaluatie
in 2008 en 2010 met vervolgmaatregelen, uitdagingen en prioriteiten te maken.133
In 2008 heeft de EC
een tussentijds evaluatie gemaakt waarbij de belangrijkste ontwikkelingen inzake de genderkloof en
op beleids- en wetgevingsgebied en de uitdagingen en beleidsoriëntatie gestipuleerd zijn. De EC
vervult alvast haar opdracht ingevolge het Actieplatform van Peking om als instellingen van de
Europese Unie de gendergelijkheid te bevorderen en te zorgen dat haar volledige beleid bijdraagt aan
die doelstelling.134
Het welslagen van de gendermainstreamingstrategie is in grote mate afhankelijk van het bestaan van
stabiele en stevige institutionele en structurele ondersteuning. Het EC zal zowel interne als externe
mechanismes creëren om te garanderen dat de integratie van het ‘genderperspective’ in al haar
beleidslijnen en in elke fase van het beleidsproces optimaal gebeurd. In 1995 werd de Groep van
Commissarissen Fundamentele rechten, antidiscriminatie en gelijke kansen opgericht dat op de
integratie van gendergelijkheid in alle communautaire beleidslijnen en acties toe ziet. Tevens werden
externe structuren opgericht, zoals het Europees Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen in
2006 dat belast is met de ontwikkeling van genderexpertise en kennis teneinde technische
ondersteuning te verlenen aan de EC en de overheden van de lidstaten.135
In navolging van de mededeling van de EC in 1996, dienen ‘structuurfondsen’ opgericht te worden die
het belangrijkste financiële instrumenten zijn van het beleid van de Europese Gemeenschap en die
ernaar streven om gelijke kansen en cohesie tussen de lidstaten te bevorderen.136
Als gevolg van de
aanbeveling in paragraaf 345 van het Actieplatform van Peking, tracht men een gender budgetanalyse
( genderbudgeting) op de Communautaire begroting toe te passen. Thans bestudeert de EC de
mogelijkheden om het principe van genderbudgeting toe te passen op de communautaire begroting.137
132
COM(2006)92. 133
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 15. 134
COM(2009)0077 def. 135
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 16-17. 136
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 18. 137
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 18.
36
De aangehaalde teksten tonen van een sterke politieke wil om te werken aan een grotere feitelijke
gelijkheid en aan de duurzame verandering van de dagelijkse leefwereld van vrouwen en mannen in de
Europese Unie. Toch stelt de Europese Commissie vast dat desondanks veel structurele vooruitgang,
vrouwen nog steeds geen feitelijke gelijkheid kennen en dat aan deze praktijk een halt moeten worden
toegeroepen. De routekaart kan misschien die extra inspanning op het terrein leveren zodoende het
streefdoel van de Lissabonstrategie toch te bereiken. Deze strategie geeft uiting aan de
vastbeslotenheid van de Europese Commissie om vaart te zetten achter de agenda inzake
gendergelijkheid en om het partnerschap met de lidstaten en andere actoren te versterken. Ook is er
wederom een bevestiging van de tweeledige aanpak van gendergelijkheid, die berust op
gendermainstreaming en op specifieke maatregelen.138
§ 2. Raad van Europa
1. Definiëring van gendermainstreaming
In tegenstelling tot de impliciete vermelding van gendermainstreaming in artikel 3, lid 2 van het E.G.-
verdrag, nam de Raad van Europa de beslissing om een groep van specialisten in mainstreaming op te
richten teneinde gendermainstreaming verder te omschrijven. In 1998 wordt een grondig rapport
afgeleverd dat gendermainstreaming tracht te definiëren. Deze definitie is de meest wijdverspreide en
breed geaccepteerde van gender mainstreaming en luidt als volgt: “the (re)organization, improvement,
development and evaluation of policy processes, so that a gender equality perspective is incorporated
in all policies at all levels and at all stages, by the actors normally involved in policy-making”139
of “
de (re) organisatie, verbetering, ontwikkeling en evaluatie van beleidsprocessen, zodat een
gendergelijkheidsperspectief door de actoren die normaal betrokken zijn bij het maken van het beleid
geïncorporeerd wordt in elke beleid, op elk niveau en in elke fase”.140
Gendermainstreaming is dus de
integratie van het genderperspectief in alle beleidsdomeinen met de bedoeling zo neutraal mogelijke
resultaten inzake gendergelijkheid te verkrijgen. Een verdere ontleding van deze definitie van
gendermainstreaming, is cruciaal om een verduidelijkt beeld te verkrijgen van deze strategie en zijn
toepassingsgebied. Daarenboven gaat het rapport van de expertengroep ook in op verschillende
factoren zoals wat geïntegreerd moet worden, waar dit moet gebeuren, wie de betrokken actoren zijn
en hoe dat uiteindelijk gerealiseerd moet worden. Deze elementen zijn van belang om reden dat ze
duidelijke verschillen van de traditionele of verticale visie op het gelijke kansenbeleid. Terwijl de
omschrijving van gendermainstreaming door de EC meer oog heeft voor de verschillende situaties,
138
COM(2006) 92. 139
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 15. 140
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 15.
37
behoeften en prioriteiten, legt de definitie van de Raad van Europa de nadruk op het veranderen van
het beleid.141
De expertengroep van de Raad van Europa stelt eveneens algemene randvoorwaarden en
aanbevelingen voor een mainstreaming methodologie met oog op het welslagen van het beleid van
gendermainstreaming.
2. Ontleding van de definitie: Wat, waar, wie en hoe?
Vooreerst bepaalt de definitie dat een perspectief van gendergelijkheid geïntegreerd moet worden in de
beleidslijnen. Onder impuls van het Actieplatform van Peking hebben de opstellers van het
desbetreffende rapport bewust gekozen voor het begrip ‘gender’. Naast de effecten van beleid op de
bestaande verhouding tussen mannen en vrouwen, wordt tevens het beeld van mannelijke en
vrouwelijke waarden die maatschappelijk opgebouwd zijn belicht. Het rapport definieert ook wat
onder de notie ‘gendergelijkheid’ wordt begrepen: “Gender equality means accepting and valuing
equally the difference between women and men and the diverse role they play in society. Gender
equality includes the right tot be different”.142
In deze definiëring wordt rekening gehouden met de
bestaande verschillen en – realiteiten tussen de vrouwen en mannen en de stereotype rollen die ze
vervullen in de maatschappij. Weliswaar zit in de techniek van gendermainstreaming niet ingesloten
welke bestaande verschillen men wil bestrijden en welke men wil ondersteunen. De waarden die in de
maatschappij als mannelijke of vrouwelijk worden bestemd, worden evenzeer niet vernoemd om reden
dat gender afhankelijk is van tijdsgeest, ruimte en politieke gedrevenheid en aldus sterk variabel. De
invulling van de gendergelijkheid zal een verschuiving in invulling doorstaan en breder worden
gedefinieerd. Bijgevolg zal elke overheid nood hebben aan een invulling van ‘gender equality’, door
zich te buigen over de volgende vraag: “Het ondersteunen/bestrijden van welke verschillen
vergroot/verkleint in onze maatschappelijke situatie de gelijkheid tussen vrouw en man?” Derhalve is
het vastleggen van politieke, strategische doelstelling door de beleidsmakers van wezenlijk belang
voor het welslagen van de uitvoering van de gendermainstreamingstrategie.143
De verandering van de invulling van gelijkheid leidde tot een evolutie in de aanpak en vorm van het
gelijke kansenbeleid, met name van een verticale benadering naar een horizontale of transversale
benadering van het beleid. Bij de verticale benadering van het gelijkekansenbeleid tracht men de
gelijke kansen van vrouwen en mannen te bevorderen door het stellen van specifieke acties op
welbepaalde, typische ‘vrouwelijke’ beleidsdomeinen. De horizontale benadering van het gelijke
kansenbeleid of gendermainstreaming zal daarentegen plaatsvinden in al het beleid op alle niveaus en
141
K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, supra noot 23, 3. 142
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 8. 143
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 27.
38
in alle fases.144
Zoals gesteld in het Rapport van de Raad van Europa over mainstreaming, is het
wezenlijke verschil tussen deze benaderingen enerzijds de betrokken actoren en anderzijds de
geadresseerde beleidsdomeinen.145
Bij het traditionele gelijkekansenbeleid of sectorbeleid vertrekt
men van een ongelijkheid waarvoor de verantwoordelijke van de sector een specifiek verticaal beleid
ontwikkelt. Naar de nieuwe benadering van gendermainstreaming wordt vaak verwezen als een
facetbeleid of een inclusieve benadering van problemen op alle niveaus en fases (probleemanalyse,
beleidsontwerp, monitoring en implementatie en evaluatie) van de respectievelijke
beleidsdomeinen.146
Het gaat dus om twee verschillende benaderingen die eenzelfde doelstelling
hebben: het bereiken van gendergelijkheid. De twee benaderingen zijn echter complementair vermits
beiden elkaar aanvullen: het sectorbeleid richt zich op het wegwerken van ongelijkheden en het
facetbeleid tracht deze te vermijden door tijdig in te grijpen in de beleidsvoorbereiding en evaluatie.
Het belang van een tweesporenbeleid is meermaals onderstreept door verschillende instanties. De
Raad van Europa benadrukt de noodzaak aan complementariteit als volgt: “It seems necessary not
only to stress the joint necessity of gendermainstreaming and targeted equality policies, but also to
give some attention to the determinants of the choices involved in deciding which strategy will be
followed, and how both strategies can be combined. In everyday practice, when working towards the
goal of gender equality, organisations make an overall gender equality plan, and they often consider
the distinction between gender mainstreaming and targeted gender equality policies a too analytical
one”.147
Daarenboven zou er zonder de strijd voor formele gelijkheid van vrouwen en mannen geen
basis geweest zijn voor initiatieven en studies die zoeken naar structurele oplossingen op het gebied
van gendermainstreaming.148
Diegene die een genderperspectief moeten integreren, zijn de ‘actoren die normaal het beleid maken’.
Gezien dat het genderperspectief in het algemeen beleid ( mainstream) geïntegreerd moet worden,
impliceert dat alle beleidsactoren erop moeten toezien dat de gendergelijkheid bevorderd wordt.149
De
verscheidenheid en veelheid van de betrokken beleidsactoren noodzaakt structuren, coördinatie en de
nodige verspreiding van uitgebreide interdisciplinaire kennis omtrent de gelijkheidsproblematiek. Het
tweesporenbeleid speelt in de kennisvergaring en –verspreiding ook een cruciale rol daar het
traditioneel gelijkekansenbeleid deze kennis deels heeft opgebouwd. Gezien in de praktijk er maar een
minimale verspreiding van genderexpertise onder alle beleidsactoren is, wordt voor deze opdracht een
144
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 99. 145
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 14-16. 146
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 141. 147
M. VERLOO, Report Gendermainstreaming: practices and prospects, Strasbourg, Council of Europe,
http://www.coe.int/t/e/human_rights/equality/02._gender_mainstreaming/097_EG(1999)13.asp, 6. 148
K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, supra noot 23, 23. 149
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 25.
39
genderdeskundige binnen het beleidsdomeinen of een externe genderexpert aangeduid.150
Ten slotte bepaalt de definitie hoe dat doel te bereikt moet worden, namelijk door het ‘(re)
organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen’. Daartoe is er nood aan
gendermainstreaminginstrumenten, methodes en structuren ter ondersteuning en coördinatie van de
beleidsactoren in het beleidsproces. Belangrijk op te merken is dat de definitie bepaalt dat het gaat om
het integreren van een genderperspectief in een bestaand beleid en dus niet om nieuwe specifieke
maatregelen gericht op vrouwen te gaan creëren. De nodige middelen moeten ook beschikbaar zijn
opdat de effectieve en optimale beleidsuitvoering kan gegarandeerd worden.151
3. Randvoorwaarden en aanbevelingen voor een mainstreaming methodologie
De gendermainstreamingbenadering is een complexe lange termijnstrategie die de integratie van een
perspectief van gendergelijkheid tracht te verwezenlijken op alle beleidsdomeinen. Dit houdt
aanzienlijke veranderingen in voor het gehele beleidsproces en dus alle betrokken beleidsactoren.
Gezien gender variabel is naar tijd, ruimte en situatie, kan dit niet zonder meer herleid worden tot een
eenvoudig stappenplan.152
Gender mainstreaming vraagt immers "niet enkel een juridische
aanpassing, maar ook een wezenlijk culturele verandering van zowel individueel gedrag als
collectieve attitudes en praktijken en een resoluut politieke actie die op een zo breed mogelijke
mobilisatie berust”.153
Bijgevolg wordt van de beleidsactoren verwacht dat ze een aangepast en
systematisch beleid ontwerpt en uitvoert. Om het welslagen van het horizontaal beleid ter bevordering
van gendergelijkheid te verzekeren, worden bepaalde algemene randvoorwaarden en aanbevelingen
voor een doeltreffende mainstreaming methodologie in het rapport van de expertengroep uiteengezet.
Op een schematische wijze worden deze methodologie in een tabel gezet met een kort commentaar
over hun concrete betekenis voor mainstreaming.
Randvoorwaarden inzake mainstreaming
- politieke wil om gelijkheid tussen mannen en vrouwen op de politieke agenda te plaatsen.
- een specifiek gelijke kansenbeleid dat gendermainstreaming ondersteunt.
- statistieken die gegevens over de bestaande situatie van mannen en vrouwen geeft om een
doelgericht en efficiënt beleid te voeren.
- kennis inzake genderverhoudingen door middel van genderexpertise
- kennis omtrent de werking van de administratie
150
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 142. 151
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 142. 152
VZW Amazone, “ Gendermainstreaming”, supra noot 80, 1. 153
COM(1996) 67.
40
- noodzakelijke fondsen en human resources
- participatie van vrouwen in het politieke en openbare leven en in de besluitvorming Tabel 2: Randvoorwaarden en aanbevelingen voor een mainstreamingmethodolgie volgens de
Raad van Europa. 154
Hoofdstuk V. Horizontale benadering van het federaal gelijke kansenbeleid in
België: aanzet
Afdeling I. Inleiding
Ingevolge de internationale impulsen van de organisatie van de Wereld – Vrouwenconferenties te
Nairobi in 1985 en tien jaar later in Peking, werd door de federale regering gekozen voor de
gendermainstreaming of horizontale benadering van het federale gelijkekansenbeleid. In navolging
van de Wereld – Vrouwenconferenties te Nairobi in 1985 werd de eerste stap gezet door het
Koninklijk Besluit van 16 december 1985 ter oprichting van het federale Staatssecretariaat voor
Maatschappelijke Emancipatie. Eén decennia later vond de Vierde Wereldvrouwenconferentie in
Peking plaats met als slotdocumenten: het Actieplatform van Peking die strategische doelstellingen en
acties, institutionele voorzieningen en financiële regelingen vooropstelde en de Verklaring van Peking
die het engagement uitdrukte van de onderschrijvende regeringen. Daartoe dient de federale regering
opvolging te geven aan het Actieplatform van Peking en was bijgevolg genoodzaakt om adequate
juridische en institutionele mechanisme te ontwikkelen. De Belgische wetgever verankerde de
opvolging van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie in de wet van 6 maart 1996 strekkende
tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14
september 1995 in Peking heeft plaatsgehad aangenomen.
Afdeling II. Verticale of horizontale benadering van het federale gelijkekansenbeleid van
1985-1999.
Op de derde Wereldvrouwenconferentie in Nairobi in 1985, werd er door de internationale
gemeenschap goedkeuring gegeven aan de ‘Toekomst strategieën voor de vrouw tegen het jaar 2000’.
Op deze conferentie over de rol van vrouwen in ontwikkelingslanden gebeurde ook de introductie van
het concept ‘ gender mainstreaming’. Het thema ‘gelijke kansen voor mannen en vrouwen’ werd
bijgevolg in België op federaal niveau erkend als een formeel beleidsterrein.
154
A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,
28.
41
Door M. SMET als staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie aan te duiden, startte de
institutionalisering van het federaal gelijkekansenbeleid in 1985. In het Koninklijk Besluit van 16
December 1985 ter oprichting van het federale Staatssecretariaat voor Maatschappelijke Emancipatie
wordt haar een dubbele taak toegewezen. Artikel 2, lid 3 bepaalt dat deze staatssecretaris een taak moet
vervullen die voortvloeit uit de eigen bevoegdheid: het stimuleren van initiatieven gericht op het
waarborgen van gelijke kansen voor man en vrouw. Anderzijds bepaalt artikel 2, lid 4 dat er ook een
taak voortkomt uit het gedeelte bevoegdheid van het staatssecretariaat: de coördinatie van beleid
betreffende maatschappelijke emancipatie. Bijgevolg kan zij/hij de andere ministeries en
staatssecretariaten wijzen op de gevolgen van hun besluiten voor het gelijke kansenbeginsel en het kan
hen interpelleren. De jure werd geopteerd voor het voeren van een tweesporenbeleid, met name een
mainstreamingbeleid dat is aangevuld door een specifieke maatregelen van een sectorbeleid.
Als gevolg van een gebrek aan politieke bereidheid, geen afdoende structuren en een onduidelijke
begripsomschrijving, werd echter de facto de nadruk gelegd op het nemen van specifieke maatregelen
en aldus gekozen voor het voeren van een sectorbeleid.155
De volgende uitspraak van de minister van
Tewerkstelling en Arbeid illustreert het ontbreken van het politiek streven: “Het is (nog steeds) geen
politiek project van de partijen als dusdanig. Ik had vaak de grootste moeite om collega’s te overtuigen
van het belang en de noodzaak om aandacht te besteden aan het thema. Het was een voortdurend
opboksen tegen vervelende opmerkingen (‘ben je daar nu weer met je gelijke kansen’) en het vergde een
niet aflatende inzet om weerstanden te overwinnen. Mannen beschouwen gelijke kansen niet als iets
waar ze veel eer mee kunnen halen. En omdat mannen nog altijd dominant zijn op het politieke terrein,
blijft gelijke kansen een thema in de marge”.156
De aanwezigheid van politieke wil wordt door het
rapport van de experts van de Raad van Europa, beschouwd als de meest essentiële randvoorwaarde met
oog op succes van een mainstreamingbeleid.157
Daarenboven beschikken immers de aanwezige structuren in de jaren negentig niet over expliciete
coördinerende bevoegdheden en zijn bijgevolg niet geschikt voor het uitvoeren van een structureel en
systematisch mainstreamingbeleid. Evenzeer is er een gebrek aan specifieke emancipatiestructuren in
de verschillende departementen en interdepartementale structuren die aan kennisvergaring en
verspreiding kunnen doen. Deze gebreken leidden ertoe dat men het federaal gelijk kansenbeleid van
1985-1999 grotendeels verticaal gaat benaderen door middel van het stellen van specifieke
155
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België. Naar een egalitaire
samenleving, Brussel, 2002, http://dipot.ulb.ac.be:8080/dspace/bitstream/2013/7802/1/rp-0019.pdf, 15-17.
(hierna verkort Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België). 156
M..SMET, Gelijke kansen is van alle tijden, De Europese gemeente,1999,6. 157
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 16.
42
maatregelen.158
Tijdens deze periode werden hoofdzakelijk specifieke maatregelen getroffen in drie
prioritaire thema’s: de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, de deelname van vrouwen aan de
besluitvorming159
en de bestrijding van geweld op vrouwen.160
Dientengevolge concentreerde men
zich op de eigen beleidsdomeinen en liet men de gendermainstreaming tot 1999 aan de kant liggen
Als gevolg van het grotendeels ontbreken van een horizontale benadering van het gelijkekansenbeleid
of een strategie van gendermainstreaming, werd een grote negatieve invloed op de doeltreffendheid en
kwaliteit van het gevoerde federale gelijkekansenbeleid waargenomen. Zonder de politieke bereidheid
van de betrokken beleidsmedewerkers en aanwezigheid van stabiele structuren ter ondersteuning en
begeleiding van het beleidsproces, is het moeilijk om structurele en systematische veranderingen in het
gelijkekansenbeleid te realiseren. Tengevolge van deze factoren en de internationale stimulus van het
Actieplatform van Peking, is de federale wetgever op zoek gegaan naar andere beleidstrategieën om
feitelijke gendergelijkheid te bevorderen.161
Afdeling III. De opvolging van het Actieplatform van de 4de Wereldvrouwen conferentie
van Peking in België voor 2007
§ 1. Inleiding
Tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie te Peking in 1995 werd een evaluatie gemaakt van de
maatregelen en acties die genomen zijn in het kader van de ‘Toekomst strategieën voor de vrouw tegen
het jaar 2000’ van de Wereldvrouwenconferentie te Nairobi in 1985. Gendermainstreaming werd
daarentegen expliciet vernoemd als een te volgen aanpak om een ‘genderperspective’ te integreren in
alle nationale beleidsmaatregelen en domeinen. Daartoe werd in het slotdocument van de
Wereldvrouwenconferentie te Peking, het zogenaamde Actieplatform van Peking, de concrete acties
vooropgesteld om de strategische doelstellingen in 12 beleidsdomeinen te realiseren en bij te sturen.162
Op nationaal vlak verkrijgen alle 189 onderschrijvende regeringen en andere actoren de opdracht om:
“ In het kader van de mechanismen om de verbetering van de positie van vrouwen te bevorderen, een
actief en zichtbaar beleid voeren, gericht op mainstreaming van een genderperspectief in alle
beleidsmaatregelen en programma’s, zodat, alvorens besluiten worden genomen, een analyse wordt
gemaakt van de effecten hiervan op respectievelijk vrouwen en mannen”.163
De federale regering heeft
158
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 17. 159
Artikel 2 wet 20 Juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in
organen met adviserende bevoegdheid, BS 9 oktober 1990. 160
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 16. 161
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 19. 162
K. CABALLERO, Toekomst na Peking +10, supra noot 109, 10. 163
Art. 201-202 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.
43
een reeks inspanningen geleverd om de toepassing, de concretisering en de opvolging van het
Actieplatform van Peking te garanderen. Deze concretisering is vooral te merken in de evolutie van de
Juridische en institutionele mechanismen. Gezien hun belangrijk aandeel in de vorming van de wet van
12 januari 2007, worden deze mechanismen verder ontleed.
Onder de juridische instrumenten worden de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toe-
passing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in
Peking heeft plaatsgehad (hierna de Pekingwet),164
die recent is opgeheven en vervangen door de wet
van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de
wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de
genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen (hierna de Gendermainstreamingwet)165
en
de grondwetsherziening van 2002 vermeld.
De focus wordt bij de institutionele mechanismen gelegd bij de oprichting van het Instituut voor de
gelijkheid van vrouwen en mannen, de oprichting bij wijze van experiment van de cel ‘gender
mainstreaming’ en het pilootproject ‘genderbudgeting’.
§ 2. Juridische instrumenten
1. Pekingwet
Het principe van gendermainstreaming werd impliciet vermeld in de wet van 6 maart 1996 strekkende
tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14
september 1995 in Peking heeft plaatsgehad. Die wet verplicht de Regering, de Minister of
Staatssecretaris die is bevoegd voor het gelijke kansenbeleid en de Minister of Staatssecretaris die is
bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking om jaarlijks een verslag uit te brengen bij de federale
kamers over het gevoerde beleid in overeenstemming met de doelstellingen en concrete uitvoering van
de acties van het Actieplatform van Peking binnen hun bevoegdheidsdomeinen (hierna: de
pekingrapporten).166
Deze drie pekingrapporten zijn voortgangsnota en maken de balans op van de
inwerkingtreding van de strategische doelstellingen die door elke minister en elke staatssecretaris in het
kader van de competenties van zijn departement zijn gedefinieerd.167
De wetgevende macht ging er
164
Wet 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwencon-
ferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, BS 31 oktober 2006. ( hierna Pekingwet). 165
Gendermainstreamingwet, supra noot 1. 166
Art 3 Pekingwet, supra noot 168. 167
Artikel 3, lid 2 en 4, lid 2 Pekingwet, supra noot 168.
44
vanuit dat deze wettelijke plicht tot rapportering de enige doeltreffende manier was om de conclusies
van de Conferentie van Peking te concretiseren.168
In 1999 werd het ‘Verslag van de Regering betreffende het gevoerde beleid overeenkomstig de
doelstellingen van de Vierde Wereldvrouwenconferentie die plaatsvond in Peking in september 1995’,
goedgekeurd in de Ministerraad van 25 oktober 2000. De federale regering vervult voor de eerste maal
hun wettelijk opdracht door een verslag voor te leggen over de controle op de toepassingen van de
doelstellingen van de Wereldvrouwenconferentie van Peking. Weliswaar wordt daar in enkel bepaald
dat: “de federale regering erkenning geeft aan de rol die zij heeft te vervullen bij de verwezenlijking
van de gelijkheid van mannen en vrouwen. Het uitgangspunt van dit initiatief is de erkenning van het
transversale karakter van de genderdimensie”.169
Sinds de inwerkingtreding van de Pekingwet werd het eerste verslag met voortgangsnota voor het jaar
2001 pas ingediend op 9 oktober 2002. Hieruit blijkt het engagement van de federale regering om
vooruitgang te boeken op gebied van de gendermainstreamingstrategie. Daartoe werd in januari 2001
een strategisch plan aangenomen dat het beleid van de verschillende departementen op elkaar moet
afstemmen. Elk departement dient bijgevolg strategische doelstellingen te formuleren ter bevordering
van de gelijkheid van vrouwen en mannen. Bijvoorbeeld “het departement Sociale zaken formuleerde
als doelstelling dat vanaf 2003 onthaalmoeders genieten van sociale bescherming, evenals de
meewerkende echtgenoten van zelfstandigen”. De opvolging en het verloop van het strategisch project
werd toegewezen aan iemand van de administratie van het departement en ondersteund door de Cel
mainstreaming.170
Weliswaar verloopt de uitvoering op de verscheidende departementen vaak
moeizaam door het gebrek aan genderexpertise en kwalitatieve genderstatistieken. Desalniettemin is
de aanwezigheid van politieke bereidheid cruciaal voor de verdere evolutie.171
Gezien de plicht tot jaarlijkse rapportering voor de hele regering en haar/zijn departementen geldt, zou
het gendermainstreamingbeleid stilaan vorm moeten krijgen. Weliswaar gaat het hier enkel over een
indirecte stimulans tot gendermainstreaming.172
De Peking rapporten waren niet meer dan eenvoudige
inventarissen van de acties ter bevordering van gendergelijkheid in elke bevoegdheidsdomeinen. Deze
168
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001, 6. 169
Pekingrapport, Verslag van de Regering over het beleid gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van de
vierde wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft plaatsgehad, Brussel, Federaal
Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, 1999. 170
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001, 6. 171
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/Verslagsenaat.pdf 172
http://www.emancipatie.nl/home/Focus/Gendermainstreaming/Commentaren_en_discussie/Petra_Meier/
45
inventaris werd a posteriori opgemaakt, zonder dat er a priori werd nagedacht over de integratie van
gender in het gevoerd beleid. De Pekingwet houdt enkel een verplichting in tot het rapporteren van de
geboekte vooruitgang en niet om effectief progressie te boeken.173
De Verklaring van Peking stelt dat: “De uitvoering van het Slotdocument vraagt om de inzet van
regeringen en de internationale gemeenschap”.174
Bijgevolg is een soortgelijke aanzet tot
gendermainstreaming gegeven bij de andere overheden gegeven. De Vlaamse overheid heeft op 3 mei
1997 een decreet aangenomen houdende de opvolging van de resoluties van de
Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad.175
De Waalse
en de regering van de Franse Gemeenschap volgden in 2002. Terwijl het Vlaamse decreet de opmaak
van een voortgangsnota die een evaluatie inhoudt van de genomen maatregelen vooropstelt, zijn de
decreten van de Waalse regering en regering van de Franse Gemeenschap iets uitgebreider. Artikel 1
van het decreet van 28 november 2002 stelt:” dat elke minister van de Waalse regering informatie moet
verstrekken i.v.m. de strategische doelstellingen van zijn departement inzake de gelijkheid tussen
vrouwen en mannen, de desbetreffende financiële middelen, de uitvoering van bovenvermelde
doelstellingen en de evaluatie ervan, de naam van de contactpersoon belast met zijn aangelegenheden
hetzij binnen zijn kabinet, hetzij binnen zijn departement”. 176
In artikel 1 van het decreet van de Franse
Gemeenschapsregering177
wordt bovendien expliciet gevraagd om: “ de ondervonden moeilijkheden in
de verwezenlijking van hun doelstellingen en de vooruitzichten om deze te verhelpen op te nemen in hun
jaarlijkse rapportering”. Deze verschillende eisen qua rapportering leiden daarom nog niet tot meer of
minder gender mainstreaming in de realiteit. Hier wordt dus enkel een verbintenis aangegaan wat de
verslaggeving betreft en niet inzake de eigenlijke realisaties in hun departementen. 178
2. Herziening van de grondwet
De grondwetswijziging van 21 februari 2002 herziet titel II van de Grondwet door een bepaling in te
voegen betreffende het recht van de vrouwen en de mannen op gelijkheid en de bevordering van de
gelijke toegang tot door verkiezing verkregen en openbare mandaten.179
Een nieuw artikel 10bis wordt
in de Grondwet ingevoegd, waarvan de tekst luidt als volgt: “De gelijkheid van vrouwen en mannen is
gewaarborgd.” Artikel 11bis heeft het meer specifiek over “de gelijke uitoefening van hun rechten en
173
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140. 174
Art. 201-202 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 175
Decreet 13 MEI 1997 houdende de opvolging van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4
tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, BS 18 juli 1997. 176
Decreet 28 NOVEMBER 2002 houdende de opvolging van de resoluties van de vrouwenconferentie van de
Verenigde Naties die in Peking heeft plaatsgehad, BS 5 december 2002. 177
Decreet 19 DECEMBER 2002 betreffende het opmaken, door de Regering, van een jaarverslag over de
evaluatie van het regeringsbeleid inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen, BS 22 januari 2003. 178
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140. 179
K. CABALLERO, Toekomst na Peking +10, supra noot 109, 13.
46
vrijheden” en “hun gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen mandaten en de openbare
mandaten”. Het laatstgenoemde artikel houdt in dat de federale regering, de gewestelijke en
gemeenschapsregeringen, en de regeringen van de gewestelijke organen, bedoeld in artikel 39, de
colleges van burgemeesters en schepenen, de bestendige deputaties van de provinciale raden en in de
executieven van elk territoriaal intercommunaal, intercommunaal of interprovinciaal orgaan verplicht
ten minste één vertegenwoordiger van elk geslacht omvatten. Als gevolg van de inwerkingtreding van
de grondwetswijziging waarborgt de Grondwet enerzijds expliciet het recht op gelijkheid tussen
vrouwen en mannen en anderzijds de gelijke toegang voor mannen en vrouwen tot verkiezings- en
openbare mandaten. 180
§ 3. Institutionele mechanismen
1. Het federaal project gendermainstreaming
.
1.1. De cel ‘gendermainstreaming’
Ter opvolging en implementatie van het mainstreamingprincipe werd het tweedelige federaal project
gendermainstreaming vooropgesteld. Het eerste gedeelte handelt over de Cel Gendermainstreaming die
van december 2000 tot november 2001 is opgericht.
Ingevolgde de aanname van het strategisch plan in 2001, was er nood aan een orgaan dat de
verschillende departementen ondersteunde om een gelijkheidsperspectief te integreren in alle
beleidslijnen en acties van de federale regering. De Minister van Gelijke Kansen richtte bijgevolg de
‘Cel Gendermainstreaming‘ die samengesteld was uit een multidisciplinair universitair team en de
kabinetsverantwoordelijke vanuit het Departement Gelijke Kansen. Hun opdracht was om de
verantwoordelijken van alle ministeriële departementen ( verantwoordelijke kabinetsmedewerker en
ambtenaar) bij te staan en hun proces van de geïntegreerde benadering van de genderdimensie in de
kabinetten te begeleiden.181
1.2. Het pilootproject ‘genderbudgeting’
Het tweede deel van het federaal project ‘ gendermainstreaming’ liep vanaf april 2002 tot eind
december 2002. Vooreerst werd verdere uitwerking gegeven aan de in 2001 gedefinieerde strategische
doelstellingen en de evaluatie van de reeds bereikte verwezenlijkingen. Vervolgens werd het
180
Voorstel van herziening van titel II van de grondwet om een nieuwe artikel in te voegen betreffende het recht
op gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke toegang van tot door verkiezingen vekregen
en openbare mandaten, Parl.Doc. Kamer 1999-2000, nr. 2- 465/1. 181
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 26.
47
proefproject ‘genderbudgeting’ op federaal niveau gelanceerd. Deze term vertaalt zich als een
budgetanalyse van de begroting met als de impact van de overheidsuitgaven en inkomsten op de
gendergelijkheid van vrouwen en mannen. Het budget wordt doorgelicht op de uitgegeven bedragen,
de uitgavencategorieën en de mate van bijdrage van die uitgaven tot de doelstelling van gelijkheid
tussen mannen en vrouwen.182
Het ultiem doel van gendergevoelig budgetteren is dat er mettertijd
genderspecifieke budgettaire processen worden ontwikkeld die waarborgen dat er rekening wordt
gehouden met de mogelijke impact van budgettaire keuzes op gendergelijkheid en de opheffing van
genderdiscriminerende budgettaire regelgeving inhouden.183
Deze gender budgetanalyse werd voor het eerst toegepast in Australië tijdens de jaren tachtig maar dan
onder de naam “ women’s budget”. In het Actieplatform van Peking werd de nadruk gelegd op het
belang van gender budgetanalyse, waarin wordt verklaard dat " regeringen zich moeten inspannen om
systematisch te bestuderen hoe vrouwen baat hebben bij uitgaven in de openbare sector; zij moeten
begrotingen aanpassen om gelijke toegang tot uitgaven in de openbare sector te waarborgen, zowel
om de productiecapaciteit te verhogen, als om in maatschappelijke behoeften te voorzien, en zij
moeten de met gender verband houdende toezeggingen die tijdens andere topconferenties en
conferenties van de Verenigde Naties zijn gedaan, verwezenlijken”.184
Onder impuls van het
Ontwikkelingsprogramma voor de Vrouw van de Verenigde Naties (UNIFEM) en het Secretariaat van
het Britse Gemenebest ( Commonwealth Secretariat), wordt deze methode thans toegepast in reeds 40
landen.185
Deze methode verkrijgt de laatste jaren navolging in zowel de geïndustrialiseerde landen,
zoals Canada186
en Frankrijk, als in ontwikkelingslanden, zoals Barbados en Tanzania.
De wortels van het Belgische genderbudgeting initiatief liggen echter in de internationale conferentie
over “Strengthening Economic and Financial Governance: towards Gender Responsive Budgeting”
van 2001, geïnitieerd door de Belgische staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. Bij de
voorbereiding van deze conferentie, werd het duidelijk dat het hypocriet zou zijn om een conferentie
omtrent genderbudgeting te organiseren en deze methode niet toe te passen. Bijgevolg nam de
Federale Ministerie van Tewerkstelling en Gelijke Kansen de leiding in de uitwerking van het
Federale project Genderbudgeting. Dit pilootproject concentreerde zich vooral op de inkomenszijde
182
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 92. 183
Verslagen van de regering, van de ministers belast met het gelijke kansenbeleid en van de staatssecretaris
voor ontwikkelingssamenwerking over het beleid gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van de vierde
wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft plaatsgehad, Parl.Doc. Senaat 2001-2002,
nr.2000, nr. 2- 129/1. 184
Art. 346 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women . 185
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 67. 186
Zie http://www.gender-budgets.org/content/view/502/245/ voor Gender Budgets: an overview- Canada
48
van de budgettering in enkele federale departementen waaronder het ministerie van Buitenlandse
Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking.187
Dit pilootproject werd geconcretiseerd door de oprichting van het Comité van experts in de FOD
Financiën. Deze groep had als taak een rapport op te stellen over de directe en indirecte discriminatie
in de toepassing van de personenbelasting, de bedrijfsvoorheffing en de problemen dienaangaande.188
De doelstelling van dat rapport was “te komen tot een perfecte neutraliteit van de personenbelasting
en van de bedrijfsvoorheffing ten opzichte van de persoon die inkomsten geniet en van zijn
bestaanskeuze”. Het rapport van dit comité onderscheidt “directe discriminaties tussen mannen en
vrouwen, verschillen en onrechtvaardigheden tussen echtgenoten, tussen partners en feitelijke
gezinnen en tussen alleenstaanden, en maatregelen die een gedifferentieerde impact naar de sekse
blijken te hebben, zoals de belastingverminderingen voor kinderopvangkosten, het belastingkrediet
voor lage inkomens en het Fonds voor Alimentatievorderingen.”189
Daardoor wordt het mogelijk om
maatregelen te identificeren die ongelijkheden tussen mannen en vrouwen opsporen en deze te
vermijden of corrigeren.190
Deze uitgevoerde studie van door het comité van experts is een uitstekende
analyse met betrekking tot genderbudgeting en resulteert in bevindingen die van belang kunnen zijn
voor toekomstige onderneming.191
1.3. Evaluatie van het federaal project gendermainstreaming
Gezien de nieuwe samenwerking tussen de academische en politieke wereld, is de voortdurende
evaluatie van dit project een noodzakelijke voorwaarde om zijn slaagkans te verhogen. In het
eindrapport van het federaal project van gendermainstreaming worden zowel de vooropgestelde
doelstellingen, als de concreet genomen maatregelen en hun uiteindelijke impact opgenomen ter
evaluatie. Een positieve evaluatie werd gegeven over de bewustmaking en het informeren van de
betrokken actoren, de mogelijkheden in de te volgen opleidingen en de coördinerende rol van de cel
gendermainstreaming. Minder positief was men over het gebrek aan politiek engagement om de acties
ook effectief uit te voeren, het gebrek aan parate kennis en budget en de onderschatting van het
187
Verslagen van de regering, van de ministers belast met het gelijke kansenbeleid en van de staatssecretaris
voor ontwikkelingssamenwerking over het beleid gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van de vierde
wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft plaatsgehad, Parl.Doc. Senaat 2001-2002,
nr.2000, nr. 2- 129/1. 188
N. HOLVOET, Gendergevoelig budgeteren, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en
mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf , 3. 189
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 92. 190
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, gendergevoelig budgetteren,.Brussel, http://igvm-
iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf, 6. 191
N. HOLVOET, Gender Budgeting in Belgium: Findings from a pilot project, Luik, 2007.
49
overlegproces tussen kabinet en administratie.192
Zowel het project inzake de cel gendermainstreaming
als het pilootproject genderbudgetting steunde op de kennis die verworven is door de samenwerking
tussen externe academische deskundigen en interne genderdeskundigen van de federale ministeries.
Deze projectmatige aanpak en afwezigheid van coördinatie tussen de departementen leidde tot een
slecht gestructureerd gendermainstreamingbeleid. Naast de positieve en negatieve evaluatie werden ook
aanbevelingen geformuleerd op vlak van de institutionalisering van het gendermainstreamingproces,
strategische doelstellingen en haalbaarheid, informeren en sensibiliseren rond gelijkekansenbeleid, oog
voor organisatorische realiteit en de deskundige en begeleidende rol van IGVM.193
Ten slotte werd er
ook inhoudelijk meer aandacht besteed aan het concept 'gendermainstreaming' als gevolg van de
wettelijke verplichting van het IGVM om de integratie van de genderdimensie te integreren in het
gehele beleidsproces.194
Weliswaar werden een groot aantal doelstellingen niet gehaald en bleven de meeste initiatieven haperen
op het moment wanneer acties concreet moesten worden uitgevoerd.195
Toch werd in het algemeen een
gunstig advies verleend door de verschillende ministeries met als gevolg dat het project ‘Cel
Gendermainstreaming’196
en het Pilootproject genderbudgeting197
werd hervat.
2.Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen
Met de oprichting van het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen ( hierna: IGVM) in
2002,198
komt de federale regering tegemoet aan de doelstelling van het Actieplatform van Peking
inzake institutionele voorzieningen.199
Artikel 3 van de wet stelt dat: “het Instituut de taak heeft toe te
zien op de naleving van de gelijkheid van vrouwen en mannen, elke vorm van discriminatie en
ongelijkheid op basis van geslacht te bestrijden en de instrumenten en strategieën die gestoeld zijn op
een geïntegreerde aanpak van de genderdimensie uit te werken. Het Instituut oefent zijn taak uit in een
geest van dialoog en medewerking met de verenigingen, instellingen, organen en diensten die, geheel of
gedeeltelijk, een opdracht vervullen, of die onmiddellijk betrokken zijn bij de vervulling van deze
192
FOD Werkgelegenheid, Arbeid, en Sociaal Overleg, Eindrapport en evaluatie van de door de federale
regering opgerichte cel "gender mainstreaming": verwezenlijking van de strategische doelstellingen in het kader
van de uitvoering van het Actieplatform van de Wereldconferentie voor de Vrouw te Peking / Cel gender
mainstreaming, Brussel, 2003, 202. 193
G. REYMENATNS en H. VAN HOVE, Evaluatie van beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen,
Instituut voor gelijkheid voor vrouwen en mannen, 9-12. ( hierna verkort G. REYMENATNS en H. VAN
HOVE, Evaluatie van beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen). 194
B. VAN BUGGENHOUT, Sociale bescherming op nieuwe paden, Leuven, Instituut sociaal recht, Katholieke
Universiteit te Leuven , 763. 195
www.emancipatie.nl/home/Focus/Gendermainstreaming/Commentaren_en_discussie/Petra_Meier/ 196
Zie hoofdstuk VI. Afdeling IV. § 4.3.3. 197
Zie hoofdstuk VI. Afdeling IV. § 2.1.2. 198
Wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen,
BS van 31 december 2002. 199
Art. 296 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.
50
opdracht.” Het Instituut werkt aldus strategieën uit van gendermainstreaming in kader van het beleid
inzake tewerkstelling, arbeid, besluitvorming en geweld. Het IGVM zal zijn wettelijke opdracht
volbrengen door ongelijkheden in wetten en reglementeringen op te sporen en de nodige instrumenten,
geschikte structuren en strategieën te ontwikkelen.200
Concreet verzamelt het Instituut de nodige
informatie en coördineert het ontwerp van verslag aan de wetgevende macht. Als gevolg van deze
opdrachten zal het IGVM bijdragen aan het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en
mannen met oog op een beter bestuur ( ‘good governance’).201
Afdeling IV. Besluit
Ingevolge de internationale impulsen door de Wereldvrouwenconferenties, tracht de federale regering
het beleid te bevordering van gendergelijkheid horizontaal te benaderen. Het falen van de horizontale
benadering van het federale gelijkekansenbeleid in 1985 wijst op de noodzaak voor de vervulling van
verscheidende randvoorwaarden met het oog op de succesvolle toepassing van gendermainstreaming.
Tengevolge van de aanname van de Pekingwet en in het bijzonder de rapportageplicht betreffende de
vooruitgang, wou de wetgever een garantie creëren dat de uitvoerende macht de nodige maatregelen
en acties zou treffen om de resoluties van het Actieplatform te realiseren. De pekingrapporten zijn
daarentegen enkel een indirecte stimulans tot gendermainstreaming en niet meer dan eenvoudige
inventarissen van de acties ter bevordering van gendergelijkheid in elke bevoegdheidsdomeinen. Door
de Pekingwet is er geen verplichting opgenomen om effectief progressie te boeken, maar enkel een
plicht om effectief te rapporteren.202
De onderliggende beweegreden van de wetgever wordt derhalve
compleet ondergraven. Daarenboven wees men in het evaluatierapport van het federaal project
gendermainstreaming enerzijds op het gebrek aan politiek engagement, parate kennis en aan budget.
Anderzijds benadrukte men de onderschatting van het overlegproces tussen kabinet en administratie en
aldus de rol van de Federale Overheidsdiensten ( hierna FOD’s). Bovendien is het gebrek aan naar
geslachtopgesplitste statistieken ook een struikelblok voor een correcte probleemanalyse in het
beleidsproces.
Als gevolg van deze beperkte aard van de Pekingwet en de juridische en institutionele mechanisme, is
de Pekingwet opgeheven en vervangen door de gendermainstreamingwet van 2007. Daardoor legde de
wetgever de focus op: “ de verbetering van de tenuitvoerlegging op federaal niveau van de
verbintenissen die door België werden aangegaan tijdens deze Wereldvrouwenconferentie en op de
institutionalisering van het gender mainstreamingproces in alle beleidslijnen en acties van de
200
K. CABALLERO, Toekomst na Peking +10, supra noot 109, 13. 201
www.gelijkekansen.be/federaal-gelijkekansenbeleid.html 202
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140.
51
overheid door de invoering van verschillende doeltreffende mechanismen en instrumenten”.203
Concreet worden in de gendermainstreamingwet een wijziging doorgevoerd op gebied van het
rapporteringmechanisme, de coördinatieorganen, de rol van de FOD’s, wettelijke verankering van de
genderbudgeting, de rol van het IGVM en de structurele integratie van de genderdimensie in alle
federale beleidslijnen. Voortaan wordt de gendermainstreamingstrategie expliciet in de wet verankerd.
Als gevolg van de verbetering en aanpassing op vlak van het beleid ter bevordering van de
gendergelijkheid in de gendermainstreamingwet, fungeert deze wet in Europa als voorbeeld ter zake.
Hoofdstuk VI. Gendermainstreamingwet van 12 januari 2007
Afdeling I. Ontstaan en grondslagen van de gendermainstreamingwet
De Verenigde Naties benadrukte in de resoluties van de vierde Wereldvrouwenconferentie in 1995 te
Peking het belang van de essentiële gendermainstreamingstrategie om te komen tot feitelijke
gelijkheid van mannen en vrouwen. De grondslagen van deze strategie zijn het transversale of
horizontale karakter van de genderdimensie en de integratie van deze dimensie door alle betrokken
politieke en administratieve partijen in de verschillende stadia en fases van de beleidsvoering.
Gendermainstreaming is een strategie die zowel gericht is op de bevordering en realisatie van de
gelijkheid van vrouwen en mannen als het vermijden en wegwerken van ongelijkheden en
discriminaties.204
Gezien de Europese gemeenschap het Actieplatform en Verklaring van Peking heeft ondertekend, moet
ze deze ook in uitvoering brengen.205
In navolging van deze verbintenis nam de Europese Unie de
Europese Richtlijn 2002/73 aan die artikel 1bis toevoegde aan artikel 1 Richtlijn 76/207 betreffende de
tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden. De Richtlijn 2002/73 stelt dat: “ de lidstaten daadwerkelijk rekening moeten
houden met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de opstelling en uitvoering van
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beleidsmaatregelen en activiteiten op de in lid 1
genoemde gebieden (van de arbeidsvoorwaarden)”206
203
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001, 6. 204
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 57. 205
Art. 21 Beijing Declaration (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 206
Art. 1 bis richtl. Raad nr. 2002/73, 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad
betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien
van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden. Pb. L. 5 mei 2002, afl. 26, 15 -20.
52
Als gevolg van de tekortkomingen van de Pekingwet, werd op 12 januari 2007 het principe van de
geïntegreerde benadering van de genderdimensie expliciet opgenomen in de Wet strekkende tot
controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in
Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale
beleidslijnen (hierna: de gendermainstreamingwet).207
De gendermainstreamingwet bepaalt dat “ art 1
van de richtlijn 2002/73 is omgezet in de wet van 12 januari 2007 dat een aangelegenheid conform
artikel 78 van de Grondwet regelde.”208
Met deze uitermate ambitieuze verbindt de federale Regering
zich ertoe de genderdimensie structureel en systematisch te integreren “in het geheel van haar
beleidslijnen, maatregelen, begrotingsvoorbereidingen of acties en dit met het oog op het vermijden
of corrigeren van eventuele ongelijkheden tussen vrouwen en mannen.”209
Dientengevolge is België een voortrekker in de wereld omdat de gendermainstreamingwet in eerste
instantie de gendermainstreamingstrategie expliciet opneemt. Door deze wettelijke verankering is dit
niet meer een vrijblijvend engagement maar een wettelijke verplichting die is opgelegd aan alle
betrokken actoren op federaal niveau.210
In tweede instantie door de aanname van de
gendermainstreamingwet voortaan de genderdimensie dient te worden geïntegreerd in verschillende
fases in de beleidscyclus: de probleemanalyse, beleidsontwerp, de implementatie en monitoring van
het voorgenomen beleid, de begrotingsvoorbereiding, de opstelling van statistieken en indicatoren en
in de evaluatie ex post van het gevoerde beleid.211
Daartoe worden verscheidende nieuwe
verplichtingen opgedragen aan zowel de politieke als de administratieve verantwoordelijken om
gendermainstreaming of de genderdimensie in de federale beleidslijnen, maatregelen,
begrotingsvoorstellen op federaal niveau te integreren. Dit veronderstelt ook dat er specifieke
methoden, structuren en instrumenten moeten worden gecreëerd om te voldoen aan deze
verplichtingen. Gezien het uitermate ambitieus en vernieuwend karakter van de
gendermainstreamingwet, verkrijgt het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (IGVM)
de taak om het proces van de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen, maatregelen en
acties van de overheid te ondersteunen en begeleiden.212
Gezien de gendermainstreamingwet echter niet definieert wat het concept van gendermainstreaming
juist inhoudt, dient gesteund te worden op de breed geaccepteerde definitie van het de Raad van
Europa in zijn rapport van de expertengroep van 1998. Volgens de welverspreide definitie van de
207
Gendermainstreamingwet, supra noot 1. 208
Artikel 1 gendermainstreamingwet. 209
Art 2, lid 1 gendermainstreamingwet. 210
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 58. 211
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 212
Artikel 7 gendermainstreamingwet.
53
Raad van Europa bestaat Gendermainstreaming uit: “Het (re-)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en
evalueren van beleidsprocessen op een dergelijk manier dat het perspectief van gendergelijkheid
wordt geïntegreerd in alle beleidsdomeinen en op alle beleidsniveaus, door de actoren die normaal
dat beleid maken.”213
Als gevolg van de kwaliteit en de algemene aanvaarding van het rapport van de
Raad van Europa gaan vele betrokken beleidsmedewerkers gebruik maken van het rapport als
uitgangspunt en handleiding voor de toepassing van de gendermainstreaming in de gehele
beleidscyclus. Dientengevolge zal de inhoud van de gendermainstreamingwet geanalyseerd worden
middels de vragen die afgeleid kunnen worden uit de definitie van de Raad van Europa: wat
geïntegreerd moet worden, waar dit dient te gebeuren, wie de betrokken actoren zijn en hoe zij moeten
gendermainstreamen? 214
Gezien de gehele gendermainstreamingwet op 21 december 2007 in werking
is getreden, moet men ten slotte bekijken of de nodige uitvoeringsbesluiten zijn genomen en
goedgekeurd.
Afdeling II. Inhoud
§ 1. Inleiding
Gezien de term ‘gendermainstreaming’ niet wordt verduidelijkt in de wet, dient men terug te vallen op
de breed geaccepteerde definitie van gendermainstreaming in het rapport van de expertengroep van de
Raad van Europa: “het (re-)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen
op een dergelijk manier dat het perspectief van gendergelijkheid wordt geïntegreerd in alle
beleidsdomeinen en op alle beleidsniveaus, door de actoren die normaal dat beleid maken”. Deze
alom verspreide definitie verduidelijkt wat geïntegreerd moet worden, wie de verantwoordelijke
beleidsactoren zijn, waar dit moet worden toegepast en hoe dit moet gedaan worden. Dientengevolge
dient er door de betrokken actoren, een genderperspectief geïntegreerd te worden in het ganse beleid
en dit op alle niveaus en in alle fases.215
De theoretische ontleding van de verschillende elementen is
reeds uiteengezet.216
Nu volgt de bespreking van de huidige implementering op federaal niveau van
het concept ‘gendermainstreaming’ door de gendermainstreamingwet. Daartoe wordt met de
bepalingen van de gendermainstreamingwet een antwoord gegeven op de vragen die gesteld zijn in het
rapport van de Raad van Europa in 1998, namelijk wat, wie, waar en wanneer en hoe te
gendermainstreamen.
213
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 52. 214
Zie hoofdstuk IV, Afdeling III, §2. 2.: Ontleding van het begrip 215
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 12. 216
Zie hoofdstuk IV, Afdeling III, §2. 2.: Ontleding van het begrip
54
§ 2. Wat te integreren?
1.Inleiding
Het rapport van de Raad van Europa stelt als definitie van ‘gender equality perspective’: “Gender
equality means accepting and valuing equally the difference between women and men and the diverse
roles they play in society. Gender equality includes the right to be different”. De nadruk wordt
bijgevolg op het bestaand van mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen gelegd. Om feitelijke
en werkelijke gelijkheid te realiseren, moet men aldus rekening houden met de vrouwelijke en
mannelijke waarden. De gendermainstreaming benadering van een beleid houdt dus niet in dat de
verschillen tussen mannen en vrouwen uit alle beleidsbeslissingen dienen te worden weggelaten. Dit
impliceert dat bij elke fase in de beleidscyclus nagedacht moet worden over wat die vrouwelijke en
mannelijke waarden zijn, wat de mogelijke gevolgen zijn voor de onderliggende verhouding van
mannen en vrouwen en hoe gelijkheid bevorderd kan worden door een beleidsbeslissing. Om te weten
te komen wat juist die geïntegreerde benadering van de genderdimensie inhoudt, is het cruciaal dat de
overheid zich buigt over de volgende vraag: “Het ondersteunen van welke verschillen vergroot in onze
maatschappelijke situatie de gelijkheid?”217
Het antwoord zal gevonden worden in het stellen van strategische doelstellingen “ die zij in de loop
van de komende legislatuur wil verwezenlijken en die in overeenstemming zijn met de doelstellingen
van de Vierde Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking is gehouden”.218
Door het
stellen van politieke doelstellingen wordt bijgevolg duidelijk waar de prioriteiten van het beleid liggen
en aldus welke bestaande verschillen tussen mannen en vrouwen men wil bestrijden en welke men wil
ondersteunen. Tevens is het van belang dat het gelijkheidsperspectief geïntegreerd wordt in de
begrotingsvoorbereiding van de federale regering. Als gevolg van de gender budgetanalyse wordt
nagegaan of de politieke doelstellingen ook kunnen afgelezen worden in de begroting. Concreet zal dit
gebeuren door de analyse ex ante van de gendernota’s die bij de algemene uitgavenbegroting moeten
worden bijgevoegd. Voor het welslagen van het gendermainstreamingbeleid of de integratie van de
genderdimensie in alle federale beleidslijnen is de politieke bereidheid van alle betrokken actoren een
conditio sine qua non.219
2. Het stellen van strategische doelstellingen in de federale regeringsverklaring
217
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 27-28. 218
Artikel 2, lid 1 gendermainstreamingwet. 219
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 27.
55
De gendermainstreamingwet bepaalt dat de “federale regering de genderdimensie in het geheel van
haar beleidslijnen, maatregelen, begrotingsvoorbereidingen of acties integreert en dit met het oog op
het vermijden of corrigeren van eventuele ongelijkheden tussen vrouwen en mannen. Daartoe
definieert zij, in het begin van de legislatuur, ter gelegenheid van de regeringsverklaring, voor het
geheel van de beleidsvlakken, de strategische doelstellingen die zij in de loop ervan wil verwezenlijken
en die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Vierde Wereldvrouwenconferentie die in
september 1995 in Peking werd gehouden en, in de mate van het mogelijke, met de conclusies die
werden geformuleerd door het Forum van de niet gouvernementele organisaties dat tegelijkertijd met
de Wereldvrouwenconferentie in China heeft plaatsgevonden”.220
Gezien gendergelijkheid afhankelijk
is van tijd, ruimte, plaats en situatie, meldt deze wet niet in wat de politieke doelstellingen zijn. De
enige richtlijn voor de federale beleidsmakers om hun politieke doelstellingen in te vullen is het
bereiken van feitelijke ‘gendergelijkheid’.221
Om doeltreffende en efficiënte politieke doelstellingen betreffende de bevordering van
gendergelijkheid vast te stellen, is het van groot belang te weten waar de genderongelijkheden en dus
ook de beleidsproblemen zich stellen. In de analysefase van de beleidsvoorbereiding zijn kennis en
inzicht betreffende de materie, onmisbaar voor de uitvoering van een effectieve analyse van het
beleidsprobleem. Enerzijds wordt deze kennis verworven door het nauwgezet volgen van de evolutie
van de emancipatiestrijd op internationaal en nationaal vlak. Anderzijds middels genderstudies en
genderstatistieken die de beleidsmakers ondersteunen in de bepaling van hun beleid.
Concreet stelt deze wet dat bij het begin van de legislatuur de federale regering de strategische
doelstellingen ter bevordering van gendergelijkheid in de federale beleidsverklaring dient voor te
leggen aan het parlement. Een voorbeeld kan gegeven worden in de federale regeerverklaring van
2007: “ De regering versterkt de gelijke kansen tussen man en vrouw. Ze werkt verder aan een
evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in besluitvormingsorganen, zowel binnen
als buiten de politiek. Ze geeft uitvoering aan de wet van 12 januari 2007 op de gendermainstreaming
en zorgt in het bijzonder voor de goede werking van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en
Mannen.”222
Om de resultaten van de opgestelde strategische doelstellingen te meten en te analyseren, zijn
genderindicatoren of meetbare doelstellingen belangrijk teneinde een evaluatie ex ante middels de
gendertest en een rapportage plicht ex post door de federale regering te kunnen laten doorgaan. Gezien
elke minister dient te waken over de tenuitvoerlegging van de strategische doelstellingen, is men
220
Artikel 2, lid 1 gendermainstreamingwet. 221
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 28. 222
Regeerakkoord gesloten door de onderhandelaars van CD&V, MR, PS, Open Vld en cdH,
http://premier.fgov.be/files/NVERKLARINGtien-zondervoettekst.pdf , Brussel, 2008, 21.
56
tevens belast met “de opstelling van relevante genderindicatoren die het mogelijk maken om het
proces van de integratie van de genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te
meten”.223
§ 3. Waar te integreren?
1.Inleiding
Als men weet wat de federale regering verstaat onder ‘genderdimensie’, moet vervolgens de vraag
gesteld worden waar gendermainstreaming aan bod dient te komen in het beleidsproces. De alom
geaccepteerde definitie van de Raad van Europa stelt dat de betroken actoren die normaal het beleid
maken de genderdimensie moeten integreren ‘op alle niveaus en in alle fases’ van het beleid. Het
beleidsproces moet aldus een zodanig structurele verandering ondergaan dat de beleidsmakers
systematisch rekening gaan houden in hun alledaags beleid met een genderperspectief en
gendergelijkheid, met als doel de integratie in hun werk.224
Daarenboven kan de
gendermainstreamingstrategie enerzijds worden toegepast in het extern beleid dat op de burgers is
gericht, zoals wetgevende en reglementaire projecten en informatiebrochures. Anderzijds kan ook de
het intern beleid binnen de administraties horizontaal worden benaderd, zoals de integratie van de
genderdimensie in de managementplannen, beheerscontracten, subsidies en overheidsopdrachten. Bij
de gunningprocedure van overheidsopdrachten aan bepaalde organisaties, kan bijvoorbeeld de
evenwichtige samenstelling van een team doorslaggevend zijn.225
Als gevolg van de horizontale benadering van gendermainstreaming moet de integratie van de
genderdimensie eveneens gebeuren in de verschillende beleidsfases van het beleidsproces, namelijk de
analyse van het beleidsprobleem, ontwerp van de beleidsstrategie, implementatie en monitoring van
het voorgenomen beleid en evaluatie ex ante en ex post van het gevoerde beleid. Bij elke stap in de
beleidscyclus moet aldus worden nagedacht over wat die vrouwelijke en mannelijke waarden zijn, wat
de mogelijke gevolgen zijn voor de onderliggende verhouding van mannen en vrouwen en hoe
gelijkheid bevorderd kan worden door een beleidsbeslissing.226
In het volgend gedeelte wordt telkens aangegeven wat de beleidsfase juist inhoudt en wat er over
bepaald wordt in de gendermainstreamingwet. Belangrijk te melden is dat de hier genoemde
223
Artikel 3 lid 1 gendermainstreamingwet. 224
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 100. 225
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 101. 226
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 28.
57
structuren, instrumenten en methoden enkel kort worden besproken, om verder uitgebreid behandeld te
worden in hoofdstuk VI afdeling II § 5.227
2. Beleidsvoorbereiding
De fase van analyse van het beleidsprobleem en deze van het ontwerp van de beleidstrategie kunnen
samen worden aanzien als de ‘beleidsvoorbereiding’. In de analysefase zal het beleidsprobleem
worden gedefinieerd aan de hand van een genderonderzoek door zowel interne experts als externe
experts. In de daaropvolgende ontwerpfase wordt het beleid ontworpen en worden strategische
doelstellingen bepaald door de regering; beleidsplannen worden verder uitgewerkt door haar ministers
voor zijn/haar departementen. Gezien bij gendermainstreaming de beleidsvoorbereiding van
primordiaal belang is, wordt steeds op deze fase de nadruk gelegd.228
Om redenen dat de betrokken
actoren al vanaf de voorbereiding van hun beleid rekening kunnen houden met de mogelijke impact op
de onderliggende genderverhoudingen en aldus genderongelijkheden kunnen vermijden (ex post
impactanalyse). Dit veronderstelt dat er goede methoden, structuren en instrumenten moeten worden
gecreëerd opdat aan deze doelstellingen zou kunnen worden voldaan. Deze maken het mogelijk dat
niet alleen de verzamelde informatie kan worden geanalyseerd zodat het beleidsprobleem kan worden
gedefinieerd, maar ook dat er indicatoren worden opgesteld die het behaalde resultaat kunnen meten
en evalueren met oog op de toekomstige beleidscyclussen.229
In de analysefase trachten de beleidsmedewerkers het beleidsprobleem beter in kaart te brengen.
Dienaangaande worden verscheidende elementen onderzocht, namelijk deze: wie de doelgroep van het
beleid is, wat de vrouwelijke en mannelijke waarden en verschillen zijn en wat mogelijkerwijs de
oorzaken en gevolgen hiervan kunnen zijn. Om een doeltreffende probleemanalyse te maken is het
noodzakelijk dat de nodige kennis en inzicht verzameld en geanalyseerd wordt. De verantwoordelijke
beleidsmedewerkers dienen allereerst na te gaan of er naar geslachtsopgesplitste statistieken en
relevante genderstudies of expertises aangaande het beleidsprobleem bestaan. Indien men niet beschikt
over voldoende gegevens, kan het desgevallend vereist zijn extra studies te laten uitvoeren door
interne of externe genderdeskundigen of de gendergesegregeerde statistieken te laten bewerken
teneinde een beter beeld te krijgen van het beleidsprobleem. Daarenboven kunnen mogelijks andere
genderaspecten van de doelgroep worden blootgelegd middels een behoeftepeiling en vraagstelling.
Mits de beleidsmedewerkers een beter beeld verkregen hebben op het beleidsprobleem, zullen er
227
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 228
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 106. 229
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 106.
58
aanbevelingen worden opgesteld waarmee rekening dient gehouden te worden door de beleidsmakers
in de ontwerpfase van de beleidsstrategie.230
In de ontwerpfase van de beleidsstrategie worden de federale beleidslijnen en de beleidsplannen die
algemene en specifieke doelstellingen inzake het bevorderen van gendergelijkheid formuleren, door de
ministeries verder uitgewerkt. Belangrijk is om hierbij rekening te houden met de aanbevelingen die
zijn opgesteld door de beleidsmedewerkers en genderdeskundigen teneinde een doeltreffende en
kwalitatieve beleidsstrategie te ontwerpen. Daarenboven dient elke minister volgens artikel 3 van de
gendermainstreamingwet zowel specifieke genderindicatoren als een gendertest uit te voeren als een
gendernota op te stellen. Artikel 3, eerste lid van de gendermainstreamingwet stelt dat de relevante
genderindicatoren moeten worden goedgekeurd door de minister zodat het mogelijk wordt om het
proces van de integratie van de genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te
meten. Na de beleidsuitvoering wordt het mogelijk om het bereikte resultaat te toetsen aan de
vooropgestelde meetbare doelstellingen (indicator).231
Bij de opstelling van een algemene beleidsnota
van de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke kansen stelt men als strategische
doelstelling “om het loonverschil te doen verdwijnen door de introductie van analytische
functieclassificatiesystemen, door de versterking van de sociale balans en door alle maatregelen die
genomen kunnen worden om het ‘glazen plafond’ herkennen en te breken”.232
De gehele verdwijning
van de loonkloof zal als meetbare doelstelling worden gehanteerd.
Bovendien is elke minister door artikel 3, tweede lid verplicht om “ voor alle wetsontwerpen en
reglementaire projecten een evaluatieverslag op te stellen van de impact ervan op de respectievelijke
situatie van vrouwen en mannen”. Bijgevolg zal elk beleidsontwerp aan de ‘gendertest’ moeten
worden onderworpen om te vermijden dat maatregelen en acties worden ondernomen met een
negatieve impact op mannen of vrouwen.233
Gezien de federale regering ook de genderdimensie moet
integreren in de begrotingsvoorbereiding, dient tevens een gender budgetanalyse te worden uitgevoerd
met oog impact van middelen en kredieten op gendergelijkheid te leren kennen. Daartoe creëert artikel
2, tweede lid, de verplichting om een zogenaamde ‘gendernota’ bij de algemene uitgave begroting toe
te voegen. Deze gendernota geeft per departement, per staatsdienst met afzonderlijk beheer, per
overheidsbedrijf en per instelling van openbaar nut, de kredieten weer die zijn toegekend voor de
acties ter bevordering van de gendergelijkheid. Door deze specificatie van de toegekende kredieten
kan men een analyse ex post uitvoeren om de impact van het budget op de acties te
230
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 231
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 101. 232
Algemene beleidsnota van van de vice-eersteminister en minister van
Werk en Gelijke Kansen, Parl.Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/017. 233
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 104.
59
onderkennen. Als gevolg van de gender budgetanalyse kan worden nagegaan of de politieke
doelstellingen ook kunnen afgelezen worden in de begroting. 234
3. Implementatie en monitoring van het voorgenomen beleid
3.1. Inleiding
Wanneer de voorbereidingsfase is afgesloten door de goedkeuring van het beleidsontwerp, dienen het
opgestelde beleid en zijn strategische doelstellingen geïmplementeerd te worden in de werking en
organisatie van de federale administratie. Gedurende het gehele beleidsproces moeten de leden van de
federale regering en van de departementen toezien op de toepassing en uitvoering van de bepalingen
van de gendermainstreamingwet. Vooreerst wordt het belang benadrukt van coördinatie en monitoring
doorheen de gehele beleidsuitvoering, zodat eventuele onbedoelde effecten tijdig kunnen worden
bijgestuurd.235
Vervolgens wordt de integratie van de genderdimensie bij de toekenning van
overheidsopdrachten en subsidies besproken.
3.2. Implementatie van gendermainstreaming in de werking en organisatie van de overheidsdiensten
en –instellingen
Gezien de transversale benadering van gendermainstreaming, dient de integratie van de
genderdimensie in de werking en de organisatie van de federale instellingen en –diensten op
verschillende niveaus en departementen plaats te vinden. Ingevolge de verscheidenheid en veelheid
van de betrokken actoren, tracht men een globale visie te creëren door ze samen op één rechte lijn te
zetten. Daartoe zal enerzijds de monitoring van de tenuitvoerlegging van het beleid door de ministers
en anderzijds de coördinatie door een overkoepelend orgaan onontbeerlijk zijn.
Artikel 3, eerste lid, bepaalt zodoende dat elke minister moet waken over de “ tenuitvoerlegging van
de vastgelegde strategische doelstellingen in artikel 2, paragraaf 1 en de integratie van de
genderdimensie in de managementplannen, in de beheerscontracten, in elk ander instrument voor
strategische planning van de federale overheidsdiensten, het ministerie van Landsverdediging, de
programmatorische overheidsdienst en, de overheidsinstellingen voor socialezekerheid, de federale
wetenschappelijke instellingen en instellingen van openbaar nut die onder zijn bevoegdheid vallen”.236
Elke minister waakt samen met de administratieve beleidsmedewerkers over de integratie van de
genderdimensie in alle strategische planningsinstrumenten en managementplannen, alsook op de
234
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 104. 235
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 104. 236
Artikel 3 lid 1 gendermainstreaming.
60
toepassing van de integratie van genderdimensie op elk beleidsdomein. Om te kunnen nagaan in welke
mate de integratie van de genderdimensie binnen de interne werking van de organisatie is gerealiseerd,
heeft men nood aan relevante genderindicatoren.237
Ter verduidelijking wordt een voorbeeld gegeven
uit het Diversiteitplan 2008-2011 van de Stad Antwerpen dat als ultiem strategisch doel en uitdaging
stelt: “Het stadsbestuur kiest voor een diversiteitbeleid dat doorsijpelt in alle beslissingen en in alle
departementen van de Stad”.238
Deze horizontale structurele doelstelling beoogt de integratie van de
genderdimensie in de managementplannen van alle federale administraties.239
Bovendien dient niet
enkel de genderdimensie in de werking van de federale administraties geïntegreerd te worden, ook de
organisatie zelf moet deze dimensie bekrachtigen door zelf gendergelijkheid te stimuleren en
genderdiscriminaties te vermijden in zijn personeelsbeleid.
Gezien het relatief jong karakter van gendermainstreaming, is de beleidspraktijk de facto onbestaand.
Bijgevolg is voor het bereiken van een doeltreffende monitoring en implementatie in de organisatie en
werking van de federale administraties van groot belang dat de nodige kennis en inzichten gegeven
worden aan de administratieve beleidsmedewerkers. Het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en
Mannen (hierna: IGVM) zal instaan voor deze kennisverwerving en verspreiding door het organiseren
van seminaries en de publicatie van handboeken. Bovendien is de interne ondersteuning door een
coördinatieorgaan onmisbaar om de tenuitvoerlegging van de gendermainstreamingwet te waarborgen,
namelijk de interdepartementale coördinatiegroep in artikel 6 van de gendermainstreamingwet (ICG).
240 Het IGVM voert thans een onderzoek uit hoe dit de facto kan geoptimaliseerd worden. In kader
van eerder gevoerd federaal gelijkekansenbeleid (de aanstelling van positieve-actieambtenaren en de
Cel gendermainstreaming in het federaal project gendermainstreaming),241
wordt er nagedacht over het
aanstellen van gendermainstreamingsambtenaren en de oprichting van gendermainstreamingcellen.242
3.3. Gelijke kansen in overheidsopdrachten en in subsidies
3.3.1.Overheidsopdrachten
3.3.1.1.Wetgevend kader
237
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003 , 6. 238
Stad Antwerpen, Stadsplan diversiteit,
http://www.antwerpen.be/docs/Stad/Bedrijven/Sociale_zaken/SZ_Integratie/20080625_Stadsplan%20diversiteit
%20Antwerpen%202008-2012.pdf, 2008, 5. 239
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 10. 240
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 60. 241
KB 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in
de overheidsdiensten, BS 8 maart 1990. 242
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 162.
61
Voor de definiëring van de notie ‘overheidsopdrachten’ moet worden verwezen naar artikel 5 van de
wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten dat een onderscheid maakt in
overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten.243
Ingevolge de goedkeuring van twee
nieuwe Europese richtlijnen, wordt de wet van 24 december 1993 vanaf de inwerkingtreding van de
nieuwe wetgevingen van 15 juni 2006 en 16 juni 2006 vervangen.244
Maar voorlopig is de datum van
inwerkingtreding onbepaald en blijft de wet van 24 december 1993 en haar uitvoeringsbesluiten van
toepassing en dit onverminderd de toepassing van de nieuwe richtlijnen.245
3.3.1.2.. Concrete toepassing: de uitsluitingsgronden, de gunningscriteria, de uitvoeringsmodaliteiten
en het voorwerp van de opdracht
In het kader van de gendermainstreamingwet stelt artikel 3, lid 3 dat elke minister moet waken over de
integratie van de genderdimensie tijdens de procedures van toekenning van overheidsopdrachten.
Laatstgenoemd artikel zet uitdrukkelijk alle ministers en hun federale administraties aan, in hun
hoedanigheid als aanbestedende overheid, aan om de gelijkheid van vrouwen en mannen in de
procedure voor de toekenning van overheidsopdrachten te bevorderen. Ook in het kader van de
Europese richtlijn 2004/113/EG dient een overheidsdienst te kunnen garanderen dat in alle diensten
die hij aanbiedt, de gelijke kansen tussen mannen en vrouwen worden gewaarborgd. 246
Artikel 1 van
de richtlijn 2004/113/EG stelt als doel: “een kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op
grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, zodat in de lidstaten
het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen toegepast kan worden”.
De aanbestedende overheid kan de genderdimensie integreren in verschillende fases van de toekenning
van overheidsopdrachten, namelijk bij de uitsluitingsgronden, de gunningscriteria, de
uitvoeringsmodaliteiten en het voorwerp van de opdracht. Allereerst onderzoekt de aanbestede
overheid de offertes van kandidaten / inschrijvers of ze zich niet in een toestand van uitsluiting
bevinden (uitsluitingsgronden) en ze over voldoende financiële, economische en technische
243
Artikel 5 wet 24 december 1996 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming
van werken, leveringen en diensten, BS 22 januari 1994. 244
Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 en de
wet van 16 juni 2006 betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijn inzake
overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. 245
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in
overheidsopdrachten, Brussel, http://igvm-
iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20overheidsopdrachten_tcm336-36766.pdf , 5-7. ( hierna Instituut voor
Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in overheidsopdrachten). 246
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 160.
62
draagkracht beschikken (selectiecriteria).247
Het niet naleven van de sociale wetgeving, in het
bijzonder deze op vlak van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen, door de kandidaten of
inschrijvers kan eventueel leiden tot de uitsluiting van inschrijvende firma’s van deelneming aan de
opdracht. De bewijslast van deze ernstige beroepsfout berust bij de aanbestedende overheid.248
Vervolgens dient het gunnen van de opdracht te gebeuren op basis van gunningscriteria die de
aanbestedende overheid zal hanteren om de intrinsieke waarde van de offertes te beoordelen.
Vooreerst moet men rekening houden met de basisprincipes249
die stellen dat de gunning moet
gebeuren met inachtneming van de principes van gelijkheid en niet-discriminatie, vrije concurrentie,
transparantie, mededinging en forfaitaire grondslag.250
Bovenop deze principes kan een subcriterium
ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen worden toegevoegd. Dit additioneel
criterium moet evenwel in verband staan met het voorwerp van de opdracht en aldus op voorhand
worden aangekondigd in de opdracht tot aanbesteding. De aanbestedende overheid dient aldus te
achterhalen of de genderdimensie kan verbonden worden aan het voorwerp van de opdracht.251
Ingevolge artikel 40 van de nieuwe wet overheidsopdrachten van 15 juni 2006, kan de aanbestedende
overheid het beginsel van gendergelijkheid voortaan expliciet opnemen in de uitvoeringsmodaliteiten
in de opdracht van aanbesteding.252
Artikel 40 luidt als volgend: “Overeenkomstig de beginselen van
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en voor zover ze niet rechtstreeks of
onrechtstreeks discriminerend zijn, en naargelang het geval, ze worden vermeld in de aankondiging
van opdracht of in het bestek, kan de aanbestedende overheid uitvoeringsvoorwaarden opleggen die
het mogelijk maken rekening te houden met doelstellingen zoals: het bevorderen van het
gelijkekansenbeleid inzake de arbeidsparticipatie van onvoldoende in het arbeidsproces geïntegreerde
personen”. Gezien de opsomming in artikel 40 niet limitatief is en aldus te allen tijde oplegbaar kan
zijn door de aanbestedende overheid, is in principe de specifieke vermelding in dit artikel niet
noodzakelijk. De onderliggende beweegreden van deze niet exhaustieve vermelding in de wet is het
betrachten van een grotere impact op het gedrag van de aanbestedende overheid.253
Een duidelijke
vermelding van die voorwaarden in de aankondiging van de opdracht of het bestek is wederom
noodzakelijk. Gezien de wet van 15 juni 2006 en 16 juni 2006 nog niet in werking is getreden,
247
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in
overheidsopdrachten, supra noot 253, 11. 248
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 12. 249
bepaald in artikel 1 van de wet van 24 december 1993 en artikelen 5 en van de wet van 15juni 2006 250
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in
overheidsopdrachten, supra noot 253, 9. 251
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/overheidsopdrachten/ 252
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 160. 253
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in
overheidsopdrachten, supra noot 253, 21-22.
63
ontbreekt het aan Belgische voorbeelden inzake uitvoeringsmodaliteiten. Dientengevolge stelt het
IGVM voor dat een marktonderzoek naar de haalbaarheid van die voorwaarden aangewezen is.254
Concreet heeft het IGVM, in samenwerking met de Cel Aankoopbeleid en Advies (ABA) van de FOD
Personeel en Organisatie en de FOD kanselarij, een handleiding uitgewerkt met het oog op
ondersteuning en kennisoverdracht aan de ambtenaren die belast zijn met het gunnen van
overheidsopdrachten.255
Deze handleiding bevat verscheidende aandachtspunten, mogelijke Belgische
acties, voorbeelden van uitvoeringsvoorwaarden, tips en praktische voorbeelden inzake de integratie
van gelijke kansen in de overheidsopdrachten.256
3.3.2. Subsidies
Als gevolg van de verplichting opgenomen in artikel 3, derde lid van de gendermainstreamingwet
worden de federale administraties aangemoedigd om deze genderdimensie te integreren bij de
toekenning van overheidssubsidies. Om deze verplichting te verwezenlijken, bestaan er verschillende
manieren om het genderperspectief te integreren in ‘subsidies’. Het beste resultaat zal bereikt worden
door het stellen van meetbare doelstellingen op strategisch niveau, zowel in beheerscontracten,
managementplannen als in het subsidiereglement. Het voorzien van een percentage van de subsidies
voor projecten die gelijke kansen nastreven, kan een voorbeeld zijn van een meetbare doelstelling in
het subsidiereglement. De European Social Fund–promotoren dienen bij de toekenning van subsidies
rekening te houden met het genderaspect in het voorgestelde project. Dit voorbeeld van good practice
is vooral tot stand gekomen en gestimuleerd door de gestegen aandacht voor gender als belangrijk
toekenningscriterium bij subsidies in de herwerkte Europese werkgelegenheidsstrategie (2007 tot
2013).257
3. Evaluatiefase
3.1. Inleiding
Ten slotte wordt in de vierde fase van de beleidscyclus een evaluatie gemaakt van de impact van het
beleid op de gendergelijkheid. De finaliteit van deze fase is dat het gevoerde beleid, naar de toekomst
toe, tijdig kan worden bijgestuurd en aangepast. Indien doorheen de gehele beleidscyclus blijkt dat de
genderdimensie met succes geïntegreerd is door alle betrokken beleidsmedewerkers, zal deze evaluatie
254
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/overheidsopdrachten/ 255
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 160. 256
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in
overheidsopdrachten, Brussel, http://igvm-
iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20overheidsopdrachten_tcm336-36766.pdf , 32. 257
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 161.
64
normaliter positief zijn. Gezien de beleidsmakers uitgaan van ideale omgevingsfactoren, zal het
resultaat van de evaluatie in werkelijkheid minder positief uitvallen.
Om een doelgerichte en kwalitatieve evaluatie uit te voeren zodat men aanbevelingen kan formuleren
naar de beleidsvoorbereiding van de volgende cyclus toe, zijn goede instrumenten essentieel. Voor de
evaluatie ex ante die de impact van de nieuwe beleidslijnen voorspelt - budgettaire en regelgevende
projecten op de gendergelijkheid - wordt conform artikel 3, lid 2 een gendertest voorzien.
Daarenboven is het van groot belang dat de federale administraties meetbare doelstellingen of
genderindicatoren definiëren “die het mogelijk maken om het proces van de integratie van de
genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te meten”.258
Door middel van een
aan de federale regering opgelegde verplichting om een tussentijds- en eindverslag op te stellen, wordt
de evaluatie ex post wettelijk verankerd. In tegenstelling tot de Pekingrapporten moet de uitkomst wel
geanalyseerd worden om aanbevelingen te formuleren naar de volgende beleidscyclus.259
Echter de
grondslagen zijn verankerd in de gendermainstreamingwet, zodat de aanname van een Koninklijk
besluit een noodzakelijke voorwaarde is om bepaalde vormelijke en inhoudelijke regels te
verduidelijken.260
3.2. De evaluatie van de integratie van de genderdimensie in de Federale beleidslijnen
De Pekingwet van 1996 verplicht de federale regering, de minister of staatssecretaris die bevoegd is
voor het gelijke kansenbeleid en de Minister of Staatssecretaris die bevoegd is voor de
ontwikkelingssamenwerking om jaarlijks een verslag voor te leggen over het beleid dat gevoerd werd
in overeenstemming met de doelstellingen van de vierde Wereldvrouwenconferentie van september
1995 in Peking. Weliswaar waren deze drie verslagen niet meer dan een inventaris van alle
ondernomen maatregelen en acties voor gelijkheid te bevorderen in hun beleidsdomeinen.261
De
federale overheid is aldus enkel verplicht tot het rapporteren over de geboekte vooruitgang en niet om
effectief progressie te boeken.262
Als gevolg van de Routekaart voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen van de Europese Commissie
( 2006-2010), moet de EC een mid- en eindverslag bij de Europese Raad indienen. In navolging van
deze internationale impuls en met oog op het verbeteren van de doeltreffendheid van de
Pekingrapporten, werd een structurele verandering doorgevoerd in de rapportageplicht van artikel 5
van de gendermainstreamingwet. Dit artikel stelt in zijn eerste lid dat: ”de regering aan de federale
258
Artikel 3, lid 1 gendermainstreamingwet. 259
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 106. 260
Artikel 8 gendermainstreamingwet. 261
Pêkin actie platorm, pg 14 262
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140.
65
kamers een tussentijds verslag en een verslag op het eind van de legislatuur voorlegt over het beleid
dat werd gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van de vierde Wereldvrouwenconferentie die in
september 1995 in Peking heeft plaatsgehad. Deze verslagen integreren het
ontwikkelingssamenwerkingbeleid en het specifiek beleid inzake de gelijkheid van vrouwen en
mannen”. Het daaropvolgend lid handelt over “ het tussentijds verslag dat gaat over de opvolging van
de vorderingen die werden verwezenlijkt met het oog op het bereiken van de in artikel 2 vastgelegde
doelstellingen, waarbij de eventuele ondervonden moeilijkheden worden beschreven en de voorstellen
die men voorziet om deze hinderpalen te verhelpen”. Dit tussentijds verslag moet door de federale
regering worden ingediend bij de federale kamers “binnen een termijn van 60 dagen volgend op de
indiening bij de kamer van volksvertegenwoordigers van het tweede ontwerp van algemene
uitgavenbegroting”.263
Artikel 5, lid 3 formuleert wat het eindverslag is: “een diagnostische nota waarin de situatie aan het
begin van de legislatuur wordt vergeleken met die op het einde van de legislatuur.” Het tweede
verslag op het eind van de legislatuur zal ingediend moeten worden bij de federale kamers binnen een
termijn van 60 dagen volgend op de indiening bij de kamer van volksvertegenwoordigers van het
vierde ontwerp van de algemene uitgavenbegroting. Bijgevolg zal het eindverslag een evaluatie
inhouden van de geïntegreerde benadering van het beleid ( evaluatie ex post) en aldus een balans
opmaken van de acties die werden ondernomen.264
Ingevolge artikel 8 van de gendermainstreamingwet zal een Koninklijk Besluit moeten worden
opgesteld ter verduidelijking van de vormelijke en inhoudelijke regels van de verslagen die moeten
worden nageleefd bij de opstelling van de tussentijds- en eindverslagen. Het IGVM en de ICG zullen
een coördinerende rol vervullen bij de voorbereiding van het ontwerp van uitvoeringsbesluit van een
tussentijds- en eindverslag.265
§ 4. Wie zijn de betrokken actoren bij de gendermainstreamingwet?
1. Ratio
In de vorige paragrafen werd bepaald dat een genderperspectief moest ingebouwd worden in het
gehele beleidsproces middels de bepaling van strategische doelstellingen door de federale regering. De
alom geaccepteerde definitie van de Raad van Europa stelt bovendien dat diegene die het
genderperspectief moeten integreren op alle niveaus en in alle fases, ‘ de betrokken actoren die
263
Artikel 5, lid 2 gendermainstreamingwet. 264
Artikel 5, lid 3 gendermainstreamingwet. 265
Zie hoofdstuk VI, Afdeling IV, §2.1. c.
66
normaal het beleid maken’ zijn. De gendermainstreaming is een transversale of horizontale strategie
waarbij alle beleidsmedewerkers moeten toezien op de bevordering van gelijkheid van vrouwen en
mannen in alle beleidsfases en niveaus. Het bestaan van een gestructureerd beleidssysteem ter
bevordering van gendergelijkheid is de meest noodzakelijke voorwaarde voor de kwalitatieve
uitvoering van gendermainstreaming.
In kader van de gendermainstreamingwet worden verscheidende actoren vermeld zoals de federale
regering en zijn ministers, die het federale beleid opstellen en vorm geven. Gedurende de gehele
beleidscyclus zullen ze het genderperspectief daar moeten integreren, zowel in de voorbereiding of de
uitvoering ervan, als in de besluitvorming of de beleidsuitvoering. Andere actoren geven
ondersteuning inzake kennisverspreiding, coördinatie en structurele ondersteuning en begeleiding.
Deze taken worden door de wet toegewezen aan het Instituut voor Gelijkheid van de vrouwen en
mannen (IGVM) en de interdepartementale coördinatiegroep (ICG). 266
2. De Federale regering en Ministers.
Op grond van artikel 2 van de gendermainstreamingwet engageert de federale regering zich om “de
genderdimensie te integreren in het geheel van haar beleidslijnen, maatregelen,
begrotingsvoorbereidingen of acties en dit met het oog op het vermijden of corrigeren van eventuele
ongelijkheden tussen vrouwen en mannen”. Daartoe worden specifieke doelstellingen op vlak van
gendergelijkheid in zijn federale beleidsverklaring gesteld die ze doorheen zijn legislatuur wil
verwezenlijken. Elke minister dient bij te dragen tot verwezenlijkingen van die strategische
doelstellingen door enerzijds maatregelen en projecten voor te stellen die deze ondersteunen en
anderzijds te waken over de tenuitvoerlegging van die doelstellingen tot de bevordering van de
gelijkheid van mannen en vrouwen.267
Artikel 3 en 4 van de gendermainstreamingwet bepalen welke
doeltreffende structuren en instrumenten elke minister moet opstellen ter verwezenlijking van die
strategische doelstelling. Bijgevolg dienen de beleidsmedewerkers van de federale administraties
ondersteuning te verlenen bij de uitwerking van de opgestelde strategische doelstellingen, het principe
van genderbudgeting, het principe ‘gelijke kansen tussen vrouwen en mannen’ in de
overheidsopdracht, en toekenning van de overheidssubsidies, het opstellen van gendergevoelige
statistieken en genderindicatoren en de impactanalyse ex ante. 268
3.Kennisverwerving en Coördinatie
266
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 101. 267
Artikel 2, lid 3 en artikel 3, lid 1 gendermainstreamingwet. 268
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003 , 6.
67
3.1. Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen
3.1.1.Wettelijke grondslag
Met de oprichting van het IGVM in 2002 door de wet van 16 december 2002 houdende de oprichting
van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen ( hierna IGVM wet), 269
heeft de federale
regering vooruitgang geboekt in de verwezenlijking van de doelstellingen van het Actieplatform van
Peking.270
Artikel 3 van de vernoemde wet vermeldt expliciet dat het als taak heeft om “toe te zien op
de naleving van de gelijkheid van vrouwen en mannen, elke vorm van discriminatie en ongelijkheid op
basis van het geslacht te bestrijden en de instrumenten en strategieën die gestoeld zijn op een
geïntegreerde aanpak van de genderdimensie uit te werken”. Het ultieme doel van het IGVM is dat de
aanpak van het genderperspectief wordt geïntegreerd in verscheidende aspecten van de maatschappij.
In dit kader van de gendermainstreamingwet wordt het IGVM belast met nieuwe
verantwoordelijkheden met oog op de implementatie en institutionalisering van het
gendermainstreamingproces in alle beleidslijnen en acties van de overheid.271
In overeenstemming met
zijn taak in de IGVM wet, verkrijgt het IGVM de opdracht om “ te voorzien in de begeleiding en de
ondersteuning van het proces van de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen,
maatregelen en acties van de overheid”.272
Het Instituut werkt hiermee de instrumenten en strategieën
uit in de verschillende fases van de beleidscyclus van gendermainstreaming.
3.1.2.Taakomschrijving
Ingevolge de onbekendheid van de term bij de beleidsmedewerkers in de analysefase, moet het IGVM
ondersteuning bieden door kennis en inzicht over de genderaspecten te verwerven en te verspreiden.
Krachtens artikel 4, eerste lid van de IGVM wet is het instituut bevoegd om de studies en onderzoeken
betreffende gender en gelijkheid van vrouwen en mannen te verrichten, ontwikkelen, ondersteunen en
coördineren. Alsook verkrijgt het instituut de taak om “ statistische gegevens en de rechterlijke
beslissingen die nuttig zijn voor de evaluatie van de wetten en reglementeringen betreffende de
gelijkheid van vrouwen en mannen te verzamelen en te publiceren, zonder mogelijkheid tot
269
Wet 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, BS
van 31 december 2002. (hierna IGVM wet). 270
Art. 296 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 271
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 136. 272
Artikel 7 gendermainstreamingwet.
68
identificering van de betrokken partijen”.273
Het Instituut zal bijgevolg ondersteuning geven aan de
ministers die belast zijn met toezicht op de opsplitsing naar geslacht in de statistieken.274
Daarenboven is het Instituut bevoegd om “ alle nodige informatie, documentatie en archieven aan te
leggen en te verstrekken aan de politieke en administratieve verantwoordelijken op federaal niveau,
met betrekking tot de inhoud en de concrete implicaties van de wet”.275
Dienaangaande werd een reeks
seminaries georganiseerd over de theoretische en juridische grondslagen van de
gendermainstreamingstrategie in België. De naslag van de seminariecyclus werd gebundeld in de
publicatie van het IGVM: ‘Handelingen van de seminariecyclus: Gendermainstreaming’.276
Deze
bijdrage is opgesteld met oog op de integratie van de genderdimensie door de federale overheid in alle
fases en niveaus van hun beleidscyclus. Daartoe wordt in de publicatie de nadruk gelegd op de
noodzaak aan goede methodes, structuren en instrumenten van gendermainstreaming.277
Daarenboven
heeft het Instituut vier databanken gecreëerd die gratis toegankelijk zijn en dagelijks worden
bijgewerkt. De eerste databank bevat gegevens van alle Belgische genderdeskundigen die worden
gegroepeerd per thema en per expertise. Op 29 maart 2009 is tevens een databank gecreëerd waarin
enkel deskundige vrouwen en genderexperts zijn terug te vinden.278
De derde databank is de Databank
Genderstudies die een overzicht van alle Genderstudies.279
De laatste databank is de Genderbase
databank· die een inventaris opmaakt van het aanbod aan vormingen, opleidingen en lesgevers die in
België beschikbaar zijn op het gebied van gender en gendermainstreaming.280
Gedurende de ontwerpfase van het beleid door de Federale regering, beschikt het Instituut over de
bevoegdheid om aanbevelingen te richten tot de overheid ter verbetering van de beleidslijnen en
reglementeringen. Ingevolge artikel 5 van de IGVM wet, “is het Instituut belast met de voorbereiding
en uitvoering van de regeringsbeslissingen en met de opvolging van het internationale en Europese
beleid inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen. Het voert deze opdrachten uit onder het gezag
van de minister die belast is met het beleid van de gelijkheid van vrouwen en mannen”.
Ingevolge de horizontale strategie van de gendermainstreaming, is de coördinatie van alle
beleidsmedewerkers noodzakelijk. Als gevolg van artikel 4, lid 10 neemt het IGVM de taak op zich
om “ een netwerkstructuur verder uit te werken met de verschillende actoren op het vlak van de
gelijkheid tussen vrouwen en mannen”. In de gendermainstreamingwet wordt de structurele
273
Artikel 4, 8 IGVM wet. 274
Artikel 4 gendermainstreamingwet. 275
Artikel 4, lid 7 IGVM wet. 276
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Handelingen van de seminariecyclus:
Gendermainstreaming, Brussel, 2008, 208. 277
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 4-5. 278
www.vegastar.be/ 279
www.sophia.be/index.php/genderstudies_database 280
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 13.
69
ondersteuning van de administraties toegewezen aan de interdepartementale coördinatiegroep
(ICG).281
De vormelijke en inhoudelijke regels van dit orgaan worden uiteengezet door het IGVM in
een besluit genomen door de Koning, zoals voorzien in het artikel 8 van de
gendermainstreamingwet.282
Tevens stelt artikel 4, eerste lid van de IGVM wet, dat het instituut in de evaluatiefase van het beleid
de impact van de concrete beleidslijnen, programma's en maatregelen vanuit genderperspectief moet
evalueren. Daartoe werkt ze enerzijds samen met de FOD Kanselarij aan een ontwerp van koninklijk
besluit waarin de omtrekken van deze impactanalyse ex ante (gendertest), zoals bepaald in artikel 3,
lid 3 van de gendermainstreamingwet, worden vastgesteld.283
Anderzijds zullen alle nuttige
verduidelijkingen met betrekking tot de vormelijke en inhoudelijke regels van de verslagen (evaluatie
ex post) die moeten worden nageleefd bij de opstelling van de verslagen bedoeld in artikel 5, mede
worden uiteengezet door het IGVM in een besluit genomen door de Koning, zoals voorzien in het
artikel 8 van de gendermainstreamingwet.284
3.2. Raad voor Gelijke kansen voor Mannen en Vrouwen
Krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot reorganisatie van de Raad van de
Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen (hierna: “de Raad”)285
heeft de Raad als opdracht: “
adviezen uit te brengen over alle materies die een impact kunnen hebben op de gelijkheid van vrouwen
en mannen”. De Raad is een federaal adviesorgaan, opgericht in 1993, dat adviezen uitbrengt op
verzoek van elk lid van de federale regering of op eigen initiatief teneinde bij te dragen tot de
bevordering van gendergelijkheid. De Raad geeft bijvoorbeeld een advies over de algemene
beleidsnota’s van de federale ministers door te bemerken dat in 2008 de leden van de federale regering
in zijn geheel verzaken aan hun plicht opgenomen in artikel 2, lid 3 van de
gendermainstreamingwet.286
3.3.Interdepartementale coördinatiegroep
3.3.1. Ratio
De idee achter de horizontale benadering van het beleid ter bevordering van gendergelijkheid is dat elke
beleidsmedewerkers uitvoering geeft aan de integratie van de genderdimensie in het beleidsdomein
281
Artikel 6 gendermainstreamingwet. 282
Zie hoofdstuk VI, afdeling IV § 4. 283
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007, supra noot 428, 34. 284
Zie hoofdstuk VI, afdeling IV § 4. 2.2.b. 285
www.raadvandegelijkekansen.be 286
Advies nr 1165 van de Raad van gelijke kansen pg 2-3.
70
waarvoor men verantwoordelijkheid treft.287
Om een doeltreffende beleidsuitvoering te hebben is het
van doorslaggevend belang dat er een duidelijke interne gendermainstreamingstructuur bestaat zowel
departementaal als interdepartementaal. Bijgevolg moet men vooreerst aanduiden wie het
aanspreekpunt is, wie de eindverantwoordelijkheid draagt binnen zijn/haar departement en hoe de
interdepartementale gendermainstreamingstructuur juist in elkaar steekt. Deze aangeduide personen
hebben als taak om de implementatie van de gendermainstreaming vorm geven en de strategie
ondersteunen. 288
Gezien elke beleidsactor enkel verantwoordelijkheid draagt voor zijn/haar departement, kan de
interpretatie van de strategische doelstellingen in de federale beleidsverklaring mogelijkerwijs
verschillend zijn. Om eensgezindheid en rechtlijnigheid bij de verantwoordelijke beleidsactoren te
verkrijgen en deel te laten uitmaken van de globale visie van gendermainstreaming, is het correct
informeren en de interne ondersteuning door een overkoepelend coördinatieorgaan van essentieel
belang.289
Het IGVM zal zich in de eerste plaats toeleggen op de uitwerking en coördinatie van deze
ICG.290
Op bepaalde departementen zijn er reeds beleidsmedewerkers aangeduid die fungeren als
verantwoordelijke of coördinator in werkgroepen, stuurgroepen of overlegcomités op het terrein van
gendergelijkheid en gendermainstreaming. Deze interne gendermainstreamingstructuren dienen
ondersteuning te verlenen aan hun departement door middel van het geven van correcte informatie,
benaderen van genderexperts of de organisatie en uitvoering van acties op het gebied van
gendergelijkheid.291
Een voorbeeld ter verduidelijking wordt gegeven door het Charter voor het
bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen bij Defensie en voor de toepassing van de
principes van Veiligheidsraadresolutie 1325, dat ondertekend is op 8 maart 2007 door het Ministerie
van Defensie en verschillende partnerorganisaties. Als gevolg daarvan is een stuurgroep in het leven
geroepen om de integratie van de genderdimensie en de toepassing van resolutie 1325 op te volgen.
België zal onder meer streven naar het uitsturen van een ‘Genderadvisor’ bij buitenlandse opdrachten.
Daarnaast werd een Operational Gender Team opgericht dat verantwoordelijk is voor de integratie van
de genderdimensie tijdens de planning, voorbereiding en de uitvoering van de buitenlandse operaties.292
3.3.2. Wettelijke verankering
287
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 101. 288
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 186. 289
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 60. 290
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 186. 291
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 292
Vrouwen, Vrede en Veiligheid: Belgisch Nationaal Actieplan voor de implementatie van VN
Veiligheidsraadresolutie 1325, http://www.dgdc.be/documents/nl/themas/gender/belgisch_actieplan_1325.pdf,
Brussel, 17.
71
Artikel 6 van de gendermainstreamingwet stelt dat de ICG dient geïnstalleerd te worden “om de
tenuitvoerlegging van deze wet te waarborgen”. De ICG zal bijgevolg een beslissende rol spelen als
interdepartementale gendermainstreamingstructuur teneinde een succesvolle en structurele
beleidsuitvoering te garanderen. Het vernoemd artikel geeft tevens de samenstelling van de ICG weer,
namelijk “personen die worden aangewezen binnen de beleidscel van elke minister en binnen alle
federale overheidsdiensten, het ministerie van landsverdediging en de programmatorische
overheidsdiensten, alsook de vertegenwoordigers van het IGVM”293
. Het is dus vooreerst van
primordiaal belang dat beleidsmedewerkers in hun departement worden geïdentificeerd als
verantwoordelijke, coördinator en drijvende kracht van het gendermainstreamingbeleid. Het zijn deze
personen die de implementatie vorm zullen geven en die de strategie dienen te ondersteunen en
coördineren.294
Tevens kunnen de ministers “een vertegenwoordiger uitnodigen per
Overheidsinstelling voor de Sociale Zekerheid, Federale Wetenschappelijke Instelling of instelling van
openbaar nut instelling of instelling van openbaar nut die onder hun bevoegdheden valt”.
Artikel 8 van de gendermainstreamingwet bepaalt dat er een Koninklijk Besluit moet worden
opgesteld ter uitvoering van dit artikel om “een zeker niveau van minimale kwalificaties te
waarborgen bij de aanwijzing van de personen in de beleidscellen en de overheidsadministraties die
de in artikel 6 bedoelde interdepartementale coördinatiegroep vormen en om de regels te
verduidelijken die verband houden met de oprichting en de werking van deze laatste”.295
Het
desbetreffende K.B. is door de vorige regering gemaakt en is nu voorgelegd aan de huidige federale
minister voor Gelijke Kansen. Het K.B. bevat een voorstel voor de samenstelling van de ICG, de
concrete voorwaarden betreffende de oprichting, de specifieke- en algemene opdrachten en werking
ervan en de vorm en inhoud van de verslagen.296
Als gevolg van artikel 4, lid 10 van de IGVM wet
neemt het Instituut de taak op zich om een netwerkstructuur verder uit te werken ter ondersteuning van
de verschillende actoren op het vlak van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Het IGVM
onderzoekt momenteel hoe dit best in de praktijk kan worden gerealiseerd. Naast de oprichting van de
ICG, wordt er tevens nagedacht over het aanstellen van gendermainstreamingsambtenaren en het
oprichten van gendermainstreamingcellen.297
§ 5. Hoe te gendermainstreamen?
293
Artikel 6 gendermainstreamingwet 294
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 186. 295
Artikel 8 gendermainstreamingwet 296
M. ROMBAUTS, Verslag over de studiedag/ Gendermainstreaming, een nieuwe uitdaging
voor de federale regering en de administraties, Brussel, 2008,
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/gendermainstreaming12maart2008.pdf , 4. 297
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 162.
72
1. Ratio
De voorgaande gedeeltes geven toelichting bij wat de gendermainstreamingwet verstaat onder: ‘het
genderperspectief integreren’, ‘alle betrokken actoren die normaal het beleid bepalen’ en op ‘alle
niveaus en in elke fase van de beleidscyclus’. Ten slotte dient bepaald te worden hoe deze
genderdimensie moet worden geïntegreerd in het geheel van federale beleidslijnen, maatregelen,
begrotingsvoorbereidingen en acties. Volgens het rapport van de Raad van Europa moet
gendermainstreaming worden bekeken als de strategie die “beleidsprocessen (re)organiseren,
verbeteren, ontwikkelen en evalueren”, door het gebruik van structuren, instrumenten en methodes.298
Het doel van de strategie van gendermainstreaming is het bevorderen van gendergelijkheid door de
integratie van de genderdimensie in het beleidsproces en aldus te streven naar een rechtvaardigere
samenleving. Ter verwezenlijking van deze doelstelling, dienen de betrokken beleidsmedewerkers te
beschikken over de nodige structuren, methodes en instrumenten om aan hun taken, opgesomd in de
gendermainstreamingwet, te kunnen voldoen. Veel van deze instrumenten en methoden zijn niet
gebonden aan een beleidsfase en kunnen tevens apart of gecombineerd worden ingezet.299
Met oog op
de operationalisering van gendermainstreaming wordt een niet exhaustieve lijst van structuren,
methodes en instrumenten weergegeven. Onder gendermainstreamingstructuren kan men onder meer
een evenwichtige samenstelling van besluitvormingsorganen, een expertennetwerk, een efficiënt
coördinatiesysteem, gendercellen en departementale werkgroepen verstaan. De
gendermainstreamingmethodes sluiten bijvoorbeeld gendergevoelig budgetteren, gendergevoelig
management, de aanname van de gelijke behandelingswetgeving, zoals uiteraard de aanname van de
gendermainstreamingwet in 2007 en de Genderwet van 10 mei 2007 die de genderdiscriminaties
bestraft. De gendermainstreaminginstrumenten houden onder andere naar geslachtopgesplitste
statistieken, indicatoren als meetbare doelstelling, gendertest of een model-evaluatie verslag van de
impact van beleidslijnen, gendernota, handleidingen, seminaries, marktonderzoeken en databanken
in.300
De volgende paragrafen handelen over de structuren, methodes en instrumenten die gebruikt
werden in het kader van de gendermainstreamingwet, maar met focus op het gedeelte van de
instrumenten in de beleidsvoorbereidingsfase.
2.Methodes: Genderbudgeting
2.1. Ontstaan van genderbudgeting en verband met gendermainstreaming
298
Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good
practices”, supra noot 2, 15. 299
www.e-quality.nl 300
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 60.
73
Na de Wereldvrouwenconferentie te Nairobi in 1985, nam Australië het initiatief inzake
genderbudgeting door een begrotingsanalyse in te voeren die onderzocht in hoeverre de begrotingen
van alle ministeries effect hadden op vrouwen. Tot 1995 hebben alle regeringsniveaus in Australië een
geslachtsgebonden begrotingsanalyse ingediend.301
In 1995 stelt het Actieplatform van Peking als
financiële regeling voor dat " regeringen zich moeten inspannen om systematisch te bestuderen hoe
vrouwen baat hebben bij uitgaven in de openbare sector; zij moeten begrotingen aanpassen om gelijke
toegang tot uitgaven in de openbare sector te waarborgen, zowel om de productiecapaciteit te
verhogen, als om in maatschappelijke behoeften te voorzien, en zij moeten de met gender verband
houdende toezeggingen die tijdens andere topconferenties en conferenties van de Verenigde Naties
zijn gedaan, verwezenlijken.” 302
In navolging van deze conferentie hebben heel veel nationale
regeringen de genderdimensie geïntegreerd in hun begrotingsvoorbereidingen teneinde de
doelstellingen van de Vierde Wereldvrouwenconferentie in 1995 te Peking uit te voeren. Daarenboven
is de laatste jaren de verspreiding van de genderbudgeting strategie in meer dan 40 landen, deels te
danken aan het Ontwikkelingsprogramma voor de Vrouw van de Verenigde Naties (UNFIM) en het
Secretariaat van het Britste Gemenebest (Commonwealth Secretariat).303
Recentelijk werd bijvoorbeeld de Franse regering verplicht om een bijlage op te nemen in de begroting
over de beleidsmaatregelen en acties ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen.
Artikel 132 van de wet op de begroting van 2000 van 31 december 1999 luidt: “ Le gouvernement
présente chaque année, en annexe à la loi de finances, un état retraçant les crédits qui concourent aux
actions en faveur des droits des femmes. 304
Als gevolg van de vorderingen en ontwikkelingen op vlak
van genderbudgeting in verschillende buurlanden, vergrootte in België de achterstand inzake de
realisatie van de doelstellingen van het Peking actieplatform.
Naar aanleiding van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie werd op 16 en 17 oktober
2001 een colloquium georganiseerd over het thema gendergevoelig budgetteren, “Strengthening
Economic and Financial Governance: Towards Gender Responsive Budgeting” en was aldus impliciet
verplicht om deze methode uit te werken.305
Het ‘federaal project gendermainstreaming’ van 2000-
2002 sluit zowel de Cel Gendermainstreaming in als het pilootproject genderbudgeting in. Als gevolg
van de projectmatige aanpak, het gebrek aan coördinatie, de onbekendheid van de term, afwezigheid
301 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli
1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2004-2005,
nr. 3-168/2. 302
Art. 346 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 303
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 67. 304
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli
1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2004-2005,
nr. 3-168/2. 305
www.undp.org/unifem/gender-budgets/conference.html.
74
van politieke bereidheid en geen opname in de wetgeving, viel de balans van de evaluatie van het
federaal project gendermainstreaming negatief uit.306
Soelaas werd gebracht door de verduidelijking in het Rapport ‘Genderbudgeting’ van de Raad van
Europa in 2005. De hierin geformuleerde definitie van ‘Genderbudgeting’ is wellicht de meest
omvattende: “ Genderbudgeting is an application of gendermainstreaming in the budgetary process.
It means a gender-based assessment of budgets, incorporating a gender perspective at all levels of the
budgetary process and restructuring revenues and expenditures in order to promote gender
equality.”307
Volgens M. WEEWAUTERS betekent dat genderbudgeting: “een analyse inhoudt vanuit
het genderperspectief van alle vormen van overheidsuitgaven en publieke inkomsten en een overzicht
geeft van de directe en indirecte gevolgen hiervan voor vrouwen en mannen”.308
Na het uitvoeren van
de gender budgetanalyse, kan worden nagegaan of de strategische doelstellingen ook uit het budget
vallen af te lezen.
In de meeste landen bestaat deze strategie enkel op papier, zonder dat het daadwerkelijk
geïmplementeerd wordt. Dit veel voorkomende verschijnsel wordt ook ‘policy evaporation’ genoemd
en wordt beschreven als: “ the commitment tot pursue equality remains at the level of rhetoric and
paper statements, and is not integrated into the actual design and implementation of reforms”.309
Genderstudies hebben aangetoond dat er zowel problemen voorkomen op de verschillende niveaus als
in alle beleidsfases, met name de gebrekkige vertaling van meetbare doelstellingen naar operationele
indicatoren alsook streefcijfers en de afwezigheid van opvolgings- en controlemechanismen.
Daarnaast is er het fundamentele probleem dat men over onvoldoende financiële middelen en
geschikte beleidsmedewerkers beschikt om gendergevoelig te budgetteren. Daarenboven zijn
administraties en structuren verticaal georganiseerd waardoor het horizontaal doortrekken en
toepassen van gendermainstreaming doorheen de verschillende beleidsdomeinen niet evident is. 310
De
vraag moet gesteld worden of de gendermainstreamingwet een oplossing kunnen bieden aan de
aangehaalde problemen. Het wettelijk kader van genderbudgeting wordt uiteengezet in de volgende
paragraaf en de uitvoering van de genderbudgeting methode in Afdeling IV § 2.2.
2.2. Wettelijk kader
306
N. Holvoet, Gender Budgeting in Belgium: Findings from a pilot project, Instituut van Gelijkheid van de
Vrouwen en Mannen, 2007. 307
Council of Europe, Genderbudgeting, Strasbourg, http://www.coe.int/T/E/Human_Rights/Equality/PDF_EG-
S-GB(2004)RAPFIN_E.pdf, Council of Europe, 2005, 10. 308
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 92. 309
F. LEACH, Practising Gender analysis in education, Oxford, Oxfam skills and practice, 2003, 6.
310 Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 65.
75
Gezien de federale regering moet waken over de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van de
Vierde Wereldvrouwenconferentie te Peking van 1995,311
dient de integratie van het genderperspectief
eveneens te gebeuren op vlak van de begrotingsvoorbereiding.312
Genderbudgeting of het
gendergevoelig budgetteren wordt vooral ondersteund door de artikelen 2 tot en met 5 van de
gendermainstreamingwet, maar wordt nergens expliciet vernoemd. Genderbudgeting verwijst zowel
naar de integratie van de genderdimensie in de gehele begrotingscyclus als naar de impactanalyse ex
post van de overheidsinkomens en- uitgaven op de gendergelijkheid. Bijgevolg is deze methode een
essentieel bestanddeel van het gendermainstreamingproces. 313
De gendermainstreamingwet verankert het principe van de integratie van de genderdimensie in de
gehele begrotingscyclus in artikel 2, lid 1. Deze bepaling verzoekt de federale regering om de
genderdimensie in de begrotingsvoorbereidingen te integreren teneinde gendergelijkheid in de
budgetten en budgettaire processen te verkrijgen.314
Voor de uitvoering van artikel 2 is aan elke
ministers een omzendbrief bezorgd waarin men het advies krijgt om de genderbudgeting toe te passen
op de begroting 2009.315
Gezien de genderdimensie geïntegreerd moet worden in de gehele begrotingscyclus, legt artikel 2,
tweede lid specifiek de verplichting op om een gendernota te maken waarin de kredieten met
betrekking tot de acties ter verwezenlijking van de gelijkheid van vrouwen en mannen worden
uiteengezet voor alle departementen, staatsdiensten met afzonderlijk beheer, overheidsbedrijven en
instellingen van openbaar nut. Deze gendernota geeft duidelijk aan welke kredieten werden
toegewezen aan welke acties ter bevordering van de gendergelijkheid. Op grond van artikel 2, lid 1
moet het genderperspectief expliciet worden opgenomen in de begrotingsvoorbereidingsfase opdat de
gendernota aldus zou kunnen worden ingediend als bijlage bij elke ontwerp van algemene
uitgavenbegroting.316
De achterliggende beweegreden van de wetgever is dat een impactanalyse ex
post mogelijk wordt van de toegekende kredieten op de onderliggende verhoudingen van vrouwen en
mannen. Als gevolg van deze gender budgetanalyse ex post kunnen eventuele ongelijkheden tussen
vrouwen en mannen vermeden of gecorrigeerd worden. Zoals eerder gezegd, wordt deze gender
budgetanalyse uitgevoerd om na te gaan of de strategische doelstellingen bepaald door de federale
regering aan het begin van de legislatuur tevens uit het budget zijn af te lezen.317
De verdere
tenuitvoerlegging van de gendernota wordt besproken in Afdeling IV § 2.2.
311
Art. 346 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 312
Artikel 2, lid 1 gendermainstreamingwet. 313
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 62. 314
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 62. 315
Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.1529/012, 10. 316
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/gender_budgeting/ 317
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 65.
76
Ingevolge artikel 3 moet elke minister waken over de tenuitvoerlegging van de strategische
doelstellingen inzake de begroting en daartoe de relevante genderindicatoren opstellen. De
genderindicator is zowel een belangrijk basisinstrument in het gendermainstreamingproces, als bij de
gender budgetanalyse van een overheidsbeleid. Als gevolg van het formuleren van deze meetbare
doelstelling, wordt het mogelijk om de impact voor, tijdens en na de implementatie van het beleid te
analyseren. Ingevolge artikel 5 van de gendermainstreamingwet moet de regering ten slotte aan de
federale kamers een tussentijds – en eindverslag over de impact van de begroting op de specifieke
maatregelen en acties ter bevordering van gendergelijkheid kunnen voorleggen. De gender
budgetanalyse zal dan aan de hand van de gendernota en de genderindicatoren de impact ex post op de
gendergelijkheid kunnen bepalen.318
Genderbudgeting is aldus een methode om de genderdimensie systematische te integreren in
verschillende fasen van de budgettaire cyclus en is dus zelf inherent transversaal. Een voorbeeld ter
verduidelijk van dat horizontale karakter is de gendergevoelige budgettaire omzendbrief die wordt
gestuurd door de FOD begroting naar alle administraties, waardoor de kans op daadwerkelijke
gendermainstreaming wellicht groter wordt.319
Daarnaast is het ook mogelijk dat door gebruik van
‘economische en budgettaire’ vaktaal, de budgetexperts en macro-economen meer bewust worden
gemaakt voor de genderproblematiek.320
Bovendien kan gender budgetanalyse van de toewijzing van
kredieten aan bepaalde acties ter bevordering van de gendergelijkheid bijdragen tot een optimaal
gebruik van beschikbare middelen en een dienstverlening die gericht is op de concrete behoeften van
alle burgers. Vanuit deze optiek kadert de methode van het genderspecifieke begroten perfect binnen
de evolutie naar ‘good governance’.321
3. Instrumenten
3.1. Situering
De gendemainstreamingwet bepaalt welke instrumenten dienen gebruikt te worden om de
genderdimensie te integreren in het federaal beleid en deze in praktijk te vertalen naar de acties van de
beleidsactoren. Veel van de gendermainstreaminginstrumenten zijn niet gebonden aan een specifieke
beleidsfase en dus steeds inzetbaar. Zo is het in alle fases noodzakelijk om een beroep te doen op de
gendergesegregeerde statistieken en indicatoren, evenals op genderexpertise en genderbudgeting. De
318
N. HOLVOET, Gendergevoelig budgeteren, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en
mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf , 3. 319
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 81. 320
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 65-66. 321
N. HOLVOET, Gendergevoelig budgeteren, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en
mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf , 3.
77
instrumenten die gehanteerd worden in de fase van beleidsvoorbereiding vervullen een cruciale rol in
het gendermainstreamingproces. Gezien potentiële ongelijkheden en genderdiscriminaties kunnen
vermeden worden en wettelijke, reglementaire en budgettaire maatregelen kunnen worden
gecorrigeerd alvorens de fase van beleidsuitvoering van start gaat, wordt bijgevolg extra aandacht
besteed aan hun ontleding in de volgende paragrafen. Het gebruik van een tabel ter verduidelijking van
de gendermainstreaminginstrumenten in de verschillende beleidsfases is hier dan ook aangewezen om
duidelijkheid te bieden.
instrumenten Beleidsanalyse Beleidsontwerp Monitoring &
implementatie
Beleidsevaluatie
Gendergesegregeerde
statistieken
X x x x
Genderindicatoren X x x x
Genderbudgeting X x x x
Gendernota x x
Gendertest x
Genderexpertise X x x x
Gendercoördinatie X x x
Tabel 3: Bron: Gendermainstreaminginstrumenten in de verschillende beleidsfase.322
3.2.Gendergesegregeerde statistieken
3.2.1.Ratio
Betrouwbare en goede gegevens betreffende de respectievelijke situatie van vrouwen en mannen en
genderverhoudingen zijn een volstrekt noodzakelijk vertrekpunt voor de
gendermainstreamingstrategie. Gedurende lange tijd hebben echter die kennis noch die cijfers bestaan
omdat de meeste statistieken simpelweg werden opgesteld zonder het onderscheid tussen mannen en
vrouwen te maken. Het gebrek aan onderscheid grondde op de idee dat men vrouwen en mannen op
formele gelijke voet zette en het bijgevolg niet nodig achtte om deze opsplitsing te maken. Nu de
gendermainstreaming benadering van kracht is, dient een opsplitsing naar geslacht gedaan te worden
omdat deze strategie er vanuit gaat dat er wel verschil is tussen vrouwen en mannelijke waarden.
Ingevolge de gendergesegregeerde statistieken verkrijgt men een beter beeld van de realiteit en kan
men dus een efficiënt beleid voeren. 323
Als gevolg van een gendergesegregeerde statistiek over het
322
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 105. 323
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 30.
78
aantal sociale woning aangevraagd door vrouwen en door mannen, kan men bijvoorbeeld het beleid op
dat gebied onderzoeken en desgewenst aanpassen.
3.2.2. Gendermainstreamingwet
Als gevolg van het Actieplatform van Peking kregen de onderschrijvende nationale regeringen als
opdracht om naar geslachtsopgesplitste statistische gegevens te verzamelen. Bovendien stelt de Raad
van Europa in zijn rapport van 1998 vast dat de aanwezigheid van deze statistieken een
randvoorwaarde is voor het welslagen van het beleid. Zeven jaar later is het belang van
gendergesegregeerde statistieken nog eens bevestigd geweest door de goedkeuring van een resolutie
door de Commissie voor de Status van de Vrouw in 2005.324
Door deze internationale gedrevenheid
werd een grote inhaalbeweging gestart om systematische en naar geslachtsopgesplitste statistieken te
verkrijgen.325
Ingevolge de internationale impulsen en de negatieve evaluatie inzake het ontbreken van
genderstatistieken bij het federaal project gendermainstreaming, was het belang van goede
gendergesegregeerde statistieken in de Belgische context al lang gekend. Verscheidende publicatie op
gebied van genderstatistieken kwamen bijvoorbeeld reeds tot stand voor de aanname van de
gendermainstreamingwet.326
De gendermainstreamingwet was wel vooruitstrevend en vernieuwend
daar ze de gendergesegregeerde statistieken verankerde in artikel 4.327
Krachtens dit artikel dient “ elke
minister, in de domeinen die onder zijn bevoegdheden vallen, er op toe te zien dat de statistieken die
de federale overheidsdiensten, het ministerie van Landsverdediging, de programmatorische
overheidsdiensten, de overheidsinstellingen voor sociale zekerheid, de federale wetenschappelijke
instellingen en de instellingen van openbaar nut in hun actiedomein produceren, verzamelen en
bestellen, naar geslacht opgesplitst worden”.328
Deze gendergesegregeerde statistieken vervullen een
essentiële rol in het federaal beleid en dit om verschillende redenen en op verschillende momenten in
de beleidscyclus.
Vooreerst zijn ze onmisbaar voor de beleidsmedewerkers en genderdeskundigen om in de analysefase
het genderspecifieke beleidsprobleem bloot te leggen. Wanneer cijfermateriaal gevarieerd en
betrouwbaar is, laten deze gegevens toe om andere pistes te verkennen en aldus beleidsimulaties te
324
Voorstel tot resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren, Parl.
Doc. Kamer 2005-2006, nr.1846/001, 30. 325
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 30. 326
Vrouwen en mannen in België: Genderstatistieken en genderindicatoren, Brussel, 2006, Instituut voor de
gelijkheid van vrouwen en mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20statistieken_tcm336-
37049.pdf, 179. 327
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 169. 328
Artikel 4 gendermainstreamingwet.
79
maken. Ten slotte zijn correcte gegevens een conditio sine qua non bij de beleidsevaluatie omdat
artikel 3 van de gendermainstreamingwet stelt dat: “ elke minister de relevante genderindicatoren
dient goed te keuren die het mogelijk maken om het proces van de integratie van de genderdimensie en
de realisatie van de strategische doelstellingen te meten”. Het succes van het gevoerd beleid wordt
dan gemeten aan de hand van de vooropgestelde meetbare doelstellingen of indicator.329
Genderstatistieken en genderindicatoren zijn bijgevolg cruciaal voor mogelijke wetenschappelijke
studie en evaluatie en bijsturing van het beleid.330
3.3. Indicatoren
3.3.1.Ratio
Voorgaande paragraaf toont het belang aan van de opsplitsing van statistieken naar geslacht en
definieert het als cijferreeksen die hanteerbaar worden gemaakt voor de gendermainstreamingstrategie.
Zowel de genderexpertise als gendergesegregeerde statistieken zijn belangrijk in de vorming van
genderindicatoren. Deze indicatoren zijn kencijfers die de bedoeling hebben een idee, een theoretische
of abstracte concept meetbaar te maken teneinde de realiteit van man- vrouwverschillen en de
vooruitgang op een bepaald beleid- en actiedomein in cijfers weer te geven. Door monitoring van de
veranderingen in de werkelijke situatie van mannen en vrouwen, kan de mate van realisatie van
beleidsdoelstellingen gemeten worden en kan de conclusie worden getrokken met het oog op het
bijsturen van de komende beleidslijnen.331
Genderindicatoren kunnen tevens ex ante het beleid sturen door vast te stellen welke werkelijke man-
vrouwverschillen er bestaan en welke van deze verschillen invloed kunnen uitoefenen op het geplande
beleid. Een voorbeeld ter verduidelijking wordt gegeven in de gezondheidsenquête van 2004 die
nagaat welke vrouw-manverschillen er zijn en welke beleidsrelevant zijn. De aangehaalde indicatoren
zijn depressieve problemen, zelfgerapporteerde depressie, denken aan zelfmoord en zelfmoordpoging.
Het cijfermateriaal is afkomstig van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van
de FOD Economie.
329
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 166. 330
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 29. 331
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 169.
80
0
2
4
6
8
10
12
14
depressieve
problemen
zelfmoordpoging
man
vrouw
Bron tabel 4: Evaluatie van het beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.332
Afleidend uit de tabel, kan besloten worden dat de indicatoren voor vrouwen hoger ligger dan die voor
mannen. Deze vastgestelde vrouw-manverschillen kunnen het toekomstige beleid beïnvloeden door bij
een beleid inzake zelfmoordpreventie rekening te houden met deze genderverschillen die naar voren
komen in het praten over symptomen, over problemen van depressie en in hulp te zoeken.333
In tegenstelling tot het gebruik van gendergesegregeerde statistieken, zijn er verscheidende voordelen
verbonden aan het gebruik van indicatoren. Gezien de communiceerbaarheid en herkenbaarheid
verhoogt door de reductie van de beschikbare gegevens, zijn indicatoren beter ingeburgerd dan
cijferreeksen. Ingevolge overleg tussen verscheidende partijen komt de berekeningswijze en de
definiëring van indicatoren tot stand. Daardoor wordt het mogelijk om indicatoren te vergelijken over
de jaren heen of over de grenzen met andere landen heen. 334
Indicatoren zijn vaak ofwel eenvoudig of erg complex ofwel kwantitatief of kwalitatief. Het
armoederiscopercentage dat gebaseerd is op kwantitatieve gegevens (gendergesegregeerde
statistieken) is een voorbeeld van een complexe indicator. Het armoederisicopercentage is volgens de
publicatie van het IGVM “ het deel van de bevolking dat een inkomen onder de armoededrempel
heeft. Die armoededrempel wordt berekend als 60% van het mediane inkomen. Dat is het inkomen
waarbij precies de helft van de Belgen meer heeft en precies de helft minder. Wie minder dan 60% van
dat inkomen heeft, loopt het risico arm te zijn. Er wordt hierbij rekening gehouden met de
gezinssamenstelling”.335
Een voorbeeld van een eenvoudige indicator is het aandeel vrouwen in het
parlement waarbij gekeken wordt naar het aantal vrouwelijk leden van het parlement.
332
G. REYMENATNS en H. VAN HOVE, Evaluatie van beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen,
supra 199, 33. 333
G. Reymenants en H. Van Hove, Evaluatie van het beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen,
Brussel, IGVM, 2006, 36. 334
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/statistieken_indicatoren/ 335
Publicatie IGVM vrouwen en mannen in belgie statistieken , 73.
81
3.3.2.Internationale context
Gezien de Europese Gemeenschap ook instaat voor de opvolging van de strategische doelstellingen
van het Actieplatform van Peking in 1995, verzocht de Europese Raad van Madrid van 16 december
1995 om een jaarlijkse balans van de uitvoering in de lidstaten op te stellen. Daarenboven kwam de
Raad van Ministers op 2 december 1998 overeen dat deze balans een eenvoudige reeks kwantitatieve
en kwalitatieve indicatoren moest inhouden. Sinds 1999 wordt er onder ieder voorzitterschap van de
Europese Gemeenschap indicatoren opgesteld voor één thematafel van het Actieplatform van Peking.
Thema’s die al aan bod kwamen onder het Fins voorzitterschap in 1999 zijn: vrouwen aan de macht en
in de besluitvorming, onder het Frans voorzitterschap in 2000; Het combineren van beroeps- en
gezinsleven, onder het Belgisch voorzitterschap in 2001; Loonongelijkheden tussen vrouwen en
mannen, onder het Deens voorzitterschap in 2002, Huiselijk geweld tegen vrouwen, onder het Italiaans
voorzitterschap in 2003, Vrouwen en mannen in de economische besluitvorming, onder het
Nederlands voorzitterschap in 2004, ongewenste seksuele intimiteiten op het werk, onder het Verenigd
Koninkrijk in 2005, gezondheid, onder het Fins voorzitterschap in 2006, institutionele mechanismen
om gelijkheid te bevorderen, onder het Portugees voorzitterschap in 2007, onderwijs en onder het
Frans voorzitterschap in 2008, armoede en meisjes. Thans wordt er onder het Tsjechisch
voorzitterschap gewerkt aan de indicatoren rond gender en gewapende conflicten. De uitwerking op
Europees niveau van indicatoren in verband met vrouwen en media, milieu of mensenrechten blijven
zijn voorlopig nog onbesproken. Op Europees niveau zijn deze vermelde indicatoren de enige
waarover de Raad van Ministers een expliciet akkoord heeft gesloten en zijn bijgevolg de enige
indicatoren die ‘Europese genderindicatoren’ mogen worden genoemd.336
T’he High Level Group on
gender mainstreaming’ vormt samen met Eurostat en de International Labour Organisation (ILO),
belangrijke internationale referentiepunten en inspiratiebronnen inzake de uitwerking van
indicatoren.337
3.3.3. Gendermainstreamingwet
Tengevolge van deze internationale gedrevenheid, werd op Belgisch niveau anno 2006 een
tweejaarlijkse brochure opgesteld, een samenwerking tussen het IGVM en de andere FOD’s.338
De
basisstructuur van de publicatie volgt de indicatorenreeks van de Raad van Ministers. Deze brochure
kan gebruikt worden als inspiratiebron bij het opstellen van eigen indicatoren, maar ook mogelijk is de
eigen gegevens te valideren door ze te laten opnemen in de brochure.339
336
Vragen en antwoorden, Parl. Doc. Senaat 2004-2005, nr. 3-45. 337
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 171-172. 338
Vrouwen en Mannen in België. Genderstatistieken en Genderindicatoren. Editie 2006 339
172 handboek
82
De internationale en nationale aandacht voor het belang bestond al langer maar de
gendermainstreamingwet bracht vernieuwing door de verankering in artikel 3 en 4 van de wet.340
Het
eerstgenoemde artikel stelt dat bij het integreren van de genderdimensie in alle beleidslijnen “elke
minister de relevante genderindicatoren dient goed te keuren die het proces van gendermainstreaming
en de realisaties meetbaar maken”.341
Elke minister moet bijgevolg de relevante indicatoren
betreffende de situatie van vrouwen en mannen in de maatschappij en dus de inhoud van het beleid
goedkeuren. Dit gendermainstreaminginstrument is een kwalitatieve indicator die nagaat in welke
mate de vooropgestelde strategische doelstellingen van de federale regering werden gerealiseerd. Het
begrip ‘indicator’ verkrijgt bijgevolg de betekenis van een meetinstrument waarmee de vooruitgang in
een proces kan gemeten worden teneinde een rapportageplicht door de federale regering mogelijk te
maken. Dientengevolge worden de verandering van de sociale werkelijkheid van vrouwen en mannen
zichtbaar in de realisatie van de strategische doelstellingen en de integratie van de genderdimensie in
elk beleids- en actiedomein.
Artikel 4 stelt dat: “Naast de maatregelen vervat in artikel 3 van deze wet, ziet elke minister er, in de
domeinen die onder zijn bevoegdheid vallen, op toe dat de statistieken die de federale over-
heidsdiensten, het ministerie van Landsverdediging, de programmatorische overheidsdiensten, de
overheidsinstellingen voor sociale zekerheid, de federale wetenschappelijke instellingen en de
instellingen van openbaar nut in hun actiedomein produceren, verzamelen of bestellen, naar geslacht
opgesplitst worden en dat er genderindicatoren worden opgesteld wanneer dit relevant is”. Elke
minister moet aldus toezien in zijn/haar actiedomein dat er enkel genderindicatoren worden opgesteld
wanneer ze relevant zijn voor het resultaat te meten. Bijgevolg worden de verandering in de sociale
werkelijkheid van vrouwen en mannen zichtbaar in elk beleids- en actiedomein. Daar de
vergelijkbaarheid van de genderindicatoren één van de vele voordelen is, moet men tevens nagaan
welke indicatoren al bestaan betreffende die materie en zich daar op baseren, zoals de indicatoren
opgenomen in de publicaties van het IGVM of de Europese indicatoren. Daarom verbindt elke
regeringslid zich ertoe om van deze relevantie na te gaan bij het Nationaal Instituut voor de Statistiek
(NIS).342
In geval van geschillen kan het advies van het IGVM worden gevraagd om de betwisting te
beslechten.343
In tegenstelling tot artikel 3 waar het gaat over de indicatoren betreffende de situatie van
vrouwen en mannen in de maatschappij en dus op de inhoud van het beleid, handelt artikel 4 over de
relevante indicatoren op gebied van hun extern beleid, met name ‘hun actiedomein’.
340
169 handboek 341
Artikel 3 gm wet 342
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 13. 343
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/002 , 1.
83
3.4.Gendertest
Eén van de belangrijke methodes voor de goede afloop van de gendermainstreamingbenadering, is de
ex ante evaluatie van de impact van de ontwerpen van wettelijke, budgettaire en reglementaire
programma’s op de gendergelijkheid. Om daadwerkelijk de rekening te houden met deze
impactanalyse en de beleidsactoren te sensibiliseren, is de opname van de wettelijke verplichting
essentieel. Artikel 2 van de gendermainstreamingwet bepaalt dat de regering waakt over “de integratie
van de genderdimensie in het geheel van de beleidslijnen, maatregelen, begrotingsvoorbereidingen of
acties die ze neemt en dit met het oog op het vermijden of corrigeren van eventuele ongelijkheden
tussen vrouwen en mannen”. Dientengevolge legt artikel 3, lid 2 van de gendermainstreamingwet, de
verplichting op aan elke minister om voor elk nieuw wetgevend, regelgevend en budgettair project een
evaluatieverslag of een genderscreening te maken.344
De ratio van deze ‘gendertest’ is te vermijden dat
op Belgisch federaal niveau maatregelen worden aangenomen met een negatieve impact op mannen of
vrouwen.345
Bijgevolg wordt het mogelijk om middels deze genderscreening, potentiële gen-
derdiscriminatie en ongelijkheden te voorkomen en te corrigeren voordat de volgende fase van
beleidsontwerp en –uitvoering van start gaat. Deze analyse zal aldus de mogelijke negatieve gevolgen
voor de gelijkheid van mannen en vrouwen blootleggen. Gezien het voorspellend resultaat van de
impactanalyse, is dit een zeer belangrijk instrument voor het succes van het wetgevende, regelgevende
en budgettaire project. 346
Artikel 3, lid 2, stelt bovendien dat bij Koninklijk Besluit zowel het model- evaluatieverslag van de
impact als de inwerkingtreding moeten worden vastgelegd (‘de gendertest’ ) als de inwerkingtreding
worden vastgelegd. In het gedeelte over de gendermainstreaminginstrumenten volgt een duidelijk
kader van deze gendertest. In het volgend hoofdstuk over de uitvoering van de
gendermainstreamingwet worden de uitwerking van deze test in een Koninklijk besluit beschreven,
evenals de vorderingen van de gendertest in de praktijk.
3.5.Gendernota
3.5.1. Gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991
344
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003 , 6-7. 345
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 104. 346
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 32.
84
Gedreven door het internationale elan en het ontbreken van een wettelijk kader inzake
gendermainstreaming, wordt op 20 augustus 2003 een wetsvoorstel347
ingediend met oog op de
wijziging van artikel 10 van de wet op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991.348
In dit artikel wordt
bepaald wat de algemene toelichting op de begroting inhoudt, met name “de ontleding en de synthese
van de begrotingen, een economisch verslag, een financieel verslag, een meerjarenraming en een
Zilvernota, waarin de regering haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet”. Het voorstel
had betrekking op de instelling van een gendertoets ex ante en ex post op de federale begroting en
bijgevolg de opname van een gendernota in de algemene toelichting bij de begroting. De inhoud van
deze nota is tweedelig: elk departement dient haar uitgaven ten voordele van haar acties die bijdragen
tot gelijke kansen voor mannen en vrouwen uiteenzetten en de uitgaven moeten onderworpen worden
aan een gendertoets, met een achttal horizontale dimensies. De gendertoets op de steun aan
ondernemerschap van vrouwen in het bijzonder en genderevenwicht in overheidscontracten zijn twee
voorbeelden ervan. Deze zijn gebaseerd op de studie van professor D. ELSON van de University of
Essex. Weliswaar werd op 10 maart 2005 dit voorstel afgewezen door een beslissing van de
Commissie van Financiën en Economische Aangelegenheden.349
3.5.2. Gendermainstreamingwet
Met de aanname van de gendermainstreamingwet op 12 januari 2007 wordt de opstelling van een
gendernota verplicht bij elk ontwerp van algemene uitgavenbegroting zodat het duidelijk is welke
kredieten aan welke acties te bevordering van gendergelijkheid worden toegekend. Dientengevolge
wordt de analyse ex post mogelijk om de impact van alle vormen van overheidsuitgaven en -
inkomsten op de gendergelijkheid te evalueren.350
Om in de praktijk gendergevoelig te budgetteren,
houdt artikel 2, lid 2, van de gendermainstreamingwet de verplichting in dat een gendernota moet
worden opgemaakt. Bijgevolg worden “de kredieten met betrekking tot de acties om gelijkheid van
mannen en vrouwen te verwezenlijken, per departement, staatsdienst met afzonderlijk beheer,
overheidsbedrijf en instelling van openbaar nut, uiteengezet in een gendernota die als bijlage wordt
gevoegd bij elk ontwerp van algemene uitgavenbegroting”.351
Voor de opstelling van het ontwerp van
de gendernota moet de regering zowel het advies van de Raad voor de gelijke kansen van Mannen en
347
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli
1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2003-2004,
nr. 3-168/1. 348
Deze wet wordt opgeheven als de wet 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de
comptabiliteit van de federale Staat op 1 januari 2012 in werking zal treden. 349
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli
1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2003-2004,
nr. 3-168/1. 350
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, gendergevoelig budgetteren,.Brussel, http://igvm-
iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf, 2. 351
Artikel 2, lid 2 gendermainstreamingwet.
85
Vrouwen vragen als dat van het IGVM. De vorderingen van het opstellen van het ontwerp van de
gendernota worden besproken in Afdeling IV § 2.2.
Gezien de verplichting in de gendermainstreamingwet niet inhoudt dat de gendernota verplicht wordt
op grond van de wet op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991, werd een tweede wetvoorstel
ingediend op 11 oktober 2007.352
De onderliggende beweegreden achter de opname van de gendernota
in de wet op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991 is dat er aldus een sterker afdwingingmechanisme
in werking wordt gesteld. De Kamer van Volksvertegenwoordigers moet immers jaarlijks de
goedkeuring geven aan de “Wet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar”.
Door deze goedkeuring machtigt de Kamer van Volksvertegenwoordigers de Federale Regering om de
uitgaven te doen en de financiële middelen te innen. Wanneer de opname van een gendernota in artikel
10 van de wet op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991 een feit is, heeft de Kamer van
Volksvertegenwoordigers de mogelijkheid om grond van dit artikel geen goedkeuring te verlenen aan
de algemene uitgavenbegroting. Zonder goedkeuring wordt de algemene uitgavenbegroting afgekeurd
en kan de Federale Regering geen beleid voeren. Daarenboven kan dit worden aanzien als een
belangrijk signaal van wantrouwen.353
Thans is het voorstel nog steeds in behandeling bij de
Commissie van Financiën en Economische Aangelegenheden.354
3.6. Genderexpertise
Tengevolge het transversale of horizontale karakter van de gendermainstreamingwet dient elke
beleidsmedewerker rekening te houden met gendergelijkheid in de gehele beleidscyclus teneinde de
doeltreffende integratie van de genderdimensie in het federale beleid te verzekeren. Door de veelheid
van de actoren en het jonge karakter van de gendermainstreamingwet is er een grote nood aan
kennisverwerving en verspreiding bij alle betrokken beleidsmedewerkers. Daarom is de uitbouw van
een netwerk of databank van genderexpertise en vorming van bekwame genderdeskundigen cruciaal
voor het succes van de gendermainstreamingstrategie.355
Genderexpertise is een essentieel gendermainstreaminginstrument dat algemeen inzetbaar is, maar
hoofdzakelijk een doorslaggevende rol vervult in de fase van de beleidsvoorbereiding. Vooreerst zal
de noodzaak aan gendergesegregeerde statistieken voldaan en opgevolgd worden door de
352
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli
1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2003-2004,
nr. 3-168/1.http://www.senaat.be/www/?MIval=/dossier&LEG=3&NR=168&LANG=nl 353
www.begroting.be 354
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli
1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2003-2004,
nr. 3-168/1. 355
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 29.
86
genderdeskundigen. Door deze betrouwbare genderexpertise kan vervolgens het beleidsprobleem in
beeld worden gebracht met oog op een doeltreffende probleemanalyse. Ten slotte kunnen ook
indicatoren worden geformuleerd die de realisatie van de opgestelde strategische doelstellingen zullen
meten.356
De kennis en inzicht die de beleidsmakers ondersteunen in de bepaling van hun beleid, wordt enerzijds
verworven door de evolutie van de emancipatiestrijd op internationaal en nationaal vlak en anderzijds
middels genderstudies en statistieken. Deze kennis en inzicht op gebied van genderaspecten kan zowel
van een interne bron als van een externe bron komen. Zonder volledig te willen zijn, kan men onder
een interne bron verstaan: de gendermainstreamingambtenaren, het IGVM, de Raad voor Gelijke
kansen voor Mannen en Vrouwen, de bevordering van de vorming en opleiding van
beleidsmedewerkers en de aanwerving van een genderdeskundige binnen de organisatie.357
Gezien het
vernieuwende en ambitieuze karakter van de gendermainstreamingwet is het IGVM “belast met de
begeleiding en de ondersteuning van het proces van de integratie van de genderdimensie in de
beleidslijnen, maatregelen en acties van de overheid”.358
Daartoe heeft ze een reeks seminaries
georganiseerd, brochures gepubliceerd en verscheidende databanken opgericht met het oog op het
sensibiliseren en het informatie verschaffen over de inhoud en de concrete implicaties van de
gendermainstreamingwet aan de politieke en administratieve beleidsverantwoordelijken op federaal
niveau.359
De recent opgerichte databank VEGA is bijvoorbeeld een inventaris van deskundige
vrouwen en genderexperts.360
Verschillende brochures zijn tevens gepubliceerd om de brug te slaan
tussen de wettelijke verplichtingen en de praktijk. Voorbeelden hiervan zijn onder meer: ‘Gelijke
kansen voor vrouwen en mannen in overheidsopdrachten’, ‘Gendergevoelig budgetteren’, ‘Groot
Gelijk’, ‘Leidraad voor een basisopleiding rond gender’ en de ‘Handleiding van de seminariecyclus
gendermainstreaming.’361
Expertise vanuit een externe bron kan worden gevonden in het uitnodigen
van binnenlandse en buitenlandse experts die workshops, vormingscurssusen, trainingen en seminaries
geven. Ook genderexpertise uit academisch milieu en gelijkekansenorganisaties, andere
kennisorganisaties en sociale organisaties en het opnemen van genderdeskundigen in begeleidings- en
of adviescomités kunnen aanbod komen.362
De gendermainstreamingbenadering streeft er naar alle beleidsmedewerkers deel te laten uitmaken van
de globale strategie met als uiteindelijk doel de automatische integratie van de genderdimensie in hun
dagelijks beleid. Daartoe is de verwerving en verspreiding van genderexpertise aan alle
356
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 357
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 108. 358
artikel 7 van de gendermainstreamingwet. 359
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 4-5. 360
www.vegastar.be 361
http://igvm-iefh.belgium.be/ 362
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 108.
87
verantwoordelijke politieke en administratieve medewerkers cruciaal opdat gendermainstreaming in de
praktijk doeltreffend zou worden geïmplementeerd en geoperationaliseerd. Naast de noodzakelijkheid
van een structuur voor kennisverspreiding, is er tevens de ondersteuning door een interdepartementaal
coördinatieorgaan dat optreedt als een structureel draagvlak essentieel. Artikelen 6 en 7 van de
gendermainstreamingwet bepaalt welke structuren inzake kennisverspreiding en coördinatie dienen te
worden ingesteld.363
4. Structuren
4.1.Netwerken van genderexpertise
De idee van de gendermainstreamingwet is dat elke politieke en administratieve verantwoordelijke de
genderdimensie in het gehele federale beleid integreert ter bevordering van de gendergelijkheid. Opdat
het aanwenden van genderexpertise van doorslaggevend belang kan zijn voor het goede verloop,
moeten ieder beschikken over actuele kennis, inzicht en bewustzijn met betrekking tot de
gendermateries. Als gevolg van het ambitieuze en vernieuwende karakter van de
gendermainstreamingwet ontbreekt weliswaar de nodige kennisverwerving en -verspreiding om het
genderperspectief optimaal te integreren in het beleid.364
Dientengevolge zullen de verschillende administraties zich behelpen met de toewijzing van het dossier
van gendermainstreaming aan een administratieve verantwoordelijke binnen de welbepaalde dienst.
Deze aangestelde persoon zal optreden als coördinator, drijvende kracht en verantwoordelijke
aanspreekpunt teneinde de gendermainstreaming te implementeren binnen elke overheidsdienst en –
instellingen. Daartoe fungeert ze als tussenpersoon tussen enerzijds de gewone beleidsmedewerkers en
anderzijds de interne en externe bronnen inzake genderexpertise. In afdeling IV § 4.3.2. wordt
bovendien de mogelijkheid geopperd om te werken via gendermainstreamingsambtenaren. Belangrijk
is dat alle verantwoordelijken aansluiten bij netwerken teneinde hun genderexpertise, mogelijke
problemen en oplossingen uit te wisselen en zo te accumuleren. 365
Als gevolg van artikel 4, lid 1 en lid 10 van de IGVM wet neemt het Instituut samen met de dienst
Diversiteit van Personeel & Organisatie de taak op hun om een dergelijke netwerkstructuur verder uit
te werken. Conform zijn wettelijke verplichting in artikel 7 van de gendermainstreamingwet, dient het
363
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003 , 6. 364
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 105. 365
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 146.
88
IGVM ondersteuning en omkadering te bieden aan de opbouw van een dergelijk netwerk.366
Krachtens
artikel 6 van de gendermainstreamingwet zal de ICG zowel instaan voor de verdere verspreiding van
informatie en best practices van buitenlandse genderdeskundigen als het bevorderen van de
interdepartementale- en departementale samenwerking.367
4.2. Structuren op het gebied van coördinatie
Zoals bepaald in het gedeelte over de implementatie van gendermainstreaming in de werking en
organisatie van de overheidsdiensten en –instellingen: “ is het noodzakelijk dat de verschillende
beleidsactoren op elk niveau en fase op één rechte lijn zitten en deel te laten uitmaken van de globale
visie, die vervat zit in de horizontale strategie dat gendermainstreaming inhoudt”. Daartoe is de
interne ondersteuning van de administratie en het bevorderen van de interdepartementale
samenwerking door een overkoepeld orgaan, onontbeerlijk.368
In kader van artikel 6 van de
gendermainstreamingwet wordt deze taak toegewezen aan de ICG.
Ingevolge de verplichting in artikel 7 van de gendermainstreamingwet en artikel 4, lid 1 en lid 10 van
de IGVM wet, dient het Instituut wederom de structuur van de ICG uit te werken.369
De vormelijke en
inhoudelijke regels van dit orgaan worden uiteengezet door het IGVM in een besluit genomen door de
Koning, zoals voorzien in het artikel 8 van de gendermainstreamingwet. Bovendien wordt voorgesteld
een derde coördinatieorganen op te richten, namelijk gendercellen. De oprichting, de vormelijke en
inhoudelijke regels van het ICG, worden later in de afdeling IV § 4. uiteengezet.
§ 6. Conclusie
Gezien de federale regering gebonden is aan de uitvoering van de resoluties van het Actieplatform van
Peking, moet gevolg gegeven worden aan de strategische doelstellingen en de bijhorende acties,
institutionele voorzieningen en financiële regelingen. De Belgische wetgever heeft geopteerd voor de
aanname van de wet van 12 januari 2007 waarin vooreerst gendermainstreamingbenadering als een
wettelijke verplichte strategie wordt opgelegd aan de federale beleidsstructuren. Vervolgens bevatten
de artikelen 2 – 5 nieuwe verplichtingen voor de politieke en administratieve beleidsmedewerkers,
zoals de goedkeuring van relevante genderindicatoren, toepassen van een gendertest, opstellen van een
gendernota, integratie van de genderdimensie in de procedure van toekenning van subsidies en
overheidsopdrachten, opstellen van een tussentijdse- en eindrapportage, en toezien op de opsplitsing
366
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 186. 367
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187. 368
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 60. 369
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 146-147.
89
naar geslacht van statistieken. Tengevolge van de wettelijke verankering verkrijgen de methodes,
instrumenten en structuren een dwingend karakter. Als gevolg van dit dwingend karakter tracht men
alle betrokken beleidsmedewerkers op één rechte lijn te zetten en zodoende deel te laten uitmaken van
het transversale of horizontale idee van gendermainstreaming. 370
Deze dwingende en wettelijke vastgelegde methodologie volstaat echter niet om het succes van de
gendermainstreaming te garanderen. Zoals bepaald in tabel 1 die gebaseerd is op het Rapport van de
Raad van Europa van 1998, moeten een aantal randvoorwaarden vervuld zijn vooraleer de
gendermainstreaming in de praktijk succesvol ten uitvoer kan worden gelegd.371
Afdeling III. Inwerkingtreding van de gendermainstreamingwet
De gendermainstreamingwet bepaalt in artikel 10 de modaliteiten voor de inwerkingtreding en stelt dat
“ deze wet in werking treedt op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met
uitzondering van de artikelen 2, 3 en 5, die in werking treden vanaf de eerste dag van de nieuwe
legislatuur die volgt op de legislatuur die loopt op het moment van de inwerkingtreding van deze wet”.
De artikelen 1, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 zijn aldus op de dag van de bekendmaking in het Belgisch
Staatsblad inwerking getreden (13 februari 2007). De overige artikelen 2, 3 en 5 zijn pas van kracht
geworden“vanaf de eerste dag van de nieuwe legislatuur volgend op degene die loopt op het moment
van de inwerkingtreding van deze wet”.372
Deze artikelen zijn in werking getreden vanaf de nieuwe
regeringsperiode die volgde op de legislatuur van 2003-2007 op het moment van de inwerkingtreding
van de gendermainstreamingwet. Na de federale verkiezingen van 10 juni 2007 nam de nieuwe
regeringsperiode pas een aanvang bij de instelling van de Interim regering van Verhofstadt III op 21
december 2007 en treden de artikelen 2, 3 en 5 dan pas in werking.373
Gezien artikel 5 pas in werking treedt “vanaf de eerste dag van de nieuwe legislatuur volgend op
degene die loopt op het moment van de inwerkingtreding van deze wet,” zal principieel het systeem
van de pekingrapporten gehandhaafd worden tot 21 december 2007.374
De gendermainstreamingwet
bepaalt echter dat “bij wijze van afwijking zullen deze verslagen bepaald in de wet van 6 maart 1996
strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4
370
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2001) ‘Gendermainstreaming. Een strategie voor
kwaliteitsverbetering’, Den Haag. En, Raad van Europa (2004) Gendermainstreaming: Conceptual framework,
methodology and presentation of good practices, Directorate General of Human Rights. 371
Zie tabel 1. 372
Artikel 10 gendermainstreamingwet. 373
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 16. 374
Art 10 paragraaf 1 gendermainstreamingwet.
90
tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, ook de vooruitgang beschrijven en evalueren die
werd geboekt in de uitvoering van artikel 4 van deze wet”. 375
Daarom dienen de pekingrapporten ook
informatie te bevatten over de gerealiseerde vooruitgang en evaluatie van de maatregelen op gebied
van de gendergesegregeerde statistieken en relevante genderindicatoren in alle federale
beleidslijnen.376
Afdeling IV. Uitvoering van de gendermainstreamingwet
§ 1. Inleiding
Vooreerst werden de bepalingen van de gendermainstreaming inhoudelijke toegelicht middels
verschillende vragen, met name wat moet geïntegreerd worden, waar dient dit te gebeuren, wie moet
deze verplichtingen uitvoeren en hoe wordt dat doel bereikt. Nu men weet wanneer de verschillende
bepalingen van kracht worden en aldus de facto opvolging dienen te krijgen, handelt deze afdeling
vervolgens over de uitvoering van de wet van 12 januari 2007. In eerste instantie worden de
vorderingen van de opvolging van artikel 2 en 7 van de gendermainstreamingwet door de
verantwoordelijke politieke en administratieve verantwoordelijken besproken. De voortgang op vlak
van de opstelling en goedkeuring van de ontwerpen van het Koninklijke Besluit van zowel het artikel
3, lid 2 als artikel 8 van de gendermainstreamingwet, worden in laatste instantie behandeld.377
§ 2. Uitvoering van artikel 2 en artikel 7 van de wet van 12 januari 2007
1. Uitvoering van artikel 2 van de wet van 12 januari 2007
1.1.Federaal regeerakkoord
Volgens de gendermainstreamingwet is artikel 2 van kracht geworden vanaf de regeerperiode na de
verkiezingen van 10 juni 2007.378
In het begin van haar legislatuur moet de federale regering de
genderdimensie integreren in haar federale regeringsverklaring aan de hand van het stellen van
strategische doelstellingen.379
Na de verkiezingen van 10 juni 2007 werd op 21 december 2007
Verhofstadt III ingericht als Interim regering. Weliswaar maakte de federale regeringsverklaring in
375
Art 10 paragraaf 2 gendermainstreamingwet. 376
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 16. 377
Artikel 8 gendermainstreamingwet. 378
Artikel 10 gendermainstreamingwet. 379
Artikel 2, lid 1 gendermainstreamingwet.
91
geen van de tien opgestelde strategische doelstellingen melding van de integratie van de
genderdimensie, noch van de gelijkheid van vrouwen en mannen.380
Op 20 maart 2008 werd de
regeringsverklaring van de Leterme I– regering aangenomen die als enige bepalingen inzake de
gelijkheid van vrouwen en mannen stelt: “De regering zal de loonkloof tussen vrouwen en mannen
verder verkleinen, zodat ze op termijn helemaal verdwijnt” en “Voor jongeren, vrouwen, allochtonen,
oudere werknemers en personen met een handicap zal de toegang tot de arbeidsmarkt gemakkelijker
gemaakt worden”.381
De federale regering heeft aldus tot tweemaal toe verzaakt aan zijn
verplichtingen van artikel 2, lid 1 van de gendermainstreaming. Gezien de gendermainstreamingwet
omzetting verleend aan artikel 1 van de Europese Richtlijn 2002/73, is België tegelijkertijd in
overtreding van deze Richtlijn.382
Ingevolge de aanvaarding door de Koning van het ontslag van
Leterme I- regering op 22 december 2008, stelt de Van Rompuy I- regering een nieuw federale
regeringsverklaring op waarin: “De regering de gelijke kansen tussen man en vrouw zal versterken. Ze
werkt verder aan een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in
besluitvormingsorganen, zowel binnen als buiten de politiek. Ze geeft uitvoering aan de wet van 12
januari 2007 op de gendermainstreaming en zorgt in het bijzonder voor de goede werking van het
Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen”.383
Dit ontwerp van de regeringsverklaring dat
is voorgesteld aan het parlement op 31/12/2008 titelt: “ Gebrek aan vertrouwen” en legt zich toe op de
financiële – en economische crisis. In tegenstelling tot de twee vorige federale regeringsverklaringen
wordt echter de integratie van de genderdimensie als strategische doelstellingen niet vergeten.384
Dienaangaande moet ook de vraag gesteld worden hoe deze wet afdwingbaar dient gemaakt te worden.
M. PASTEEL die thans directeur is van het IGVM, beantwoordt deze vraag tijdens een seminarie als
volgt: “ Voorlopig is er geen sanctie voor het niet toepassen van de wet voorzien. Een mogelijkheid is
een democratische sanctie via het parlement of de kiezer. Het IGVM is echter niet echt optimistisch en
meent dat permanente waakzaamheid is geboden om de politieke wereld aan het verplichtende
karakter van de wet blijvend te doen herinneren. Hierop wordt door een medewerker van het instituut
ingepikt met de melding dat het Instituut een coördinerende rol heeft en dat het parlement zijn werk
moet doen”.385
380
Verklaring van Eerste Minister Guy Verhofstadt omtrent de interimregering voor de Kamer, Brussel, 2007,
http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/home/Regeerverklaring%20nl.pdf. 381
Verklaring van de regering Leterme I, Brussel, 20 maart 2008 ,
http://www.yvesleterme.be/nl/actua/toespraken/regeringsverklaring. 382
Richtl. Raad nr. 2002/73, 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad
betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien
van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden. Pb. L. 5 mei 2002, afl. 26, 15 -20. 383
Regeerakkoord gesloten door de onderhandelaars van CD&V, MR, PS, Open Vld en cdH,
http://premier.fgov.be/files/NVERKLARINGtien-zondervoettekst.pdf , p 21, Brussel,2008. 384
Ontwerp van regeringsverklaring: Werken aan vertrouwen, Brussel, 31 -12-2008.
2http://www.premier.be/nl/toespraak/regeringsverklaring-de-kamer-van-volksvertegenwoordigers 385
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/gendermainstreaming12maart2008.pdf, pg 5
92
1.2. Genderbudgeting
1.2.1. Inleiding
De genderbudgeting is de methode die vanuit de genderdimensie de overheidsinkomsten en - uitgaven
analyseert en de impact ervan op de respectievelijke situatie van vrouwen en mannen evalueert.386
Bovendien dient de Regering een gendernota op te stellen, “die bij elk ontwerp van algemene
uitgavenbegroting moet worden bijgevoegd, waarin voor elke overheidsadministratie de specifieke
kredieten voor acties ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen worden uiteengezet”.
Als gevolg van de opstelling van de gendernota kan een impactanalyse ex post worden uitgevoerd met
oog op de evaluatie van de integratie van de genderdimensie in de begrotingsvoorbereidingen en aldus
de invloed op de gendergelijkheid.387
Tengevolge van een grondige benchmarking inzake good practices van genderbudgeting, stelt Nathalie
Holvoet een tabel op die enkele voorstellen voor België suggereert. De volgende paragraaf handelt
over de verwezenlijkingen ingevolge artikel 2 lid 1 en lid 2 van de gendermainstreamingwet. Deze
bepalingen zijn van kracht zijn geworden bij de instelling van de Interim regering Verhofstadt I op 21
december 2007.388
1.2.2. Actoren, rol en instrumenten: enkele suggesties voor het Belgische overheidsinitiatief
De methode van genderbudgeting houdt in dat het genderperspectief moet geïntegreerd worden in de
gehele begrotingscyclus en door iedere betrokken beleidsmedewerker. Gezien het vernieuwende en
ambitieuze karakter van de gendermainstreamingwet en de methode van het gendergevoelig
budgetten, tracht Nathalie Holvoet voorstellen te suggereren voor de optimale implementatie van
genderbudgeting in de toekomst in België. Aan de hand van de studie van good practices uit andere
landen stelt deze genderdeskundige een tabel op waarin een niet exhaustief overzicht is gegeven van
de mogelijke betrokken actoren, hun rol en instrumenten.389
ACTOREN FUNCTIE INTEGRATIE GENDER
DIMENSIE
386
Artikel 2, lid 2 gendermainstreamingwet. 387
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 9. 388
Artikel 10 gendermainstreamingwet. 389
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 80.
93
Ministerie van Begroting
(Financiën)
Inspecteurs
van Financiën
FOD Budget en Be-
heerscontrole
• budgettaire omzendbrief
• controle van de bud-
getvoorstellen (+ verslag)
• adviezen (ter bevordering van
de doeltreffendheid en de
doelmatigheid)
• uitvoering begroting (in-
ning/uitgaven)
• afsluiten (opstellen eindre-
kening)
• gendergevoelige budgettaire
omzendbrief (geven van
instructies aan lijnministeries
om budgetvoorstellen zo
gendergevoelig mogelijk te
maken)
• controle op toepassing
instructies + suggesties voor
verbetering
• opstellen genderbijlage
(gender-aware budget state-
ment)
Lijnministeries (FODs)
Inclusief gender focal points
(gender-mainstreaming-
ambtenaren)
• opstellen budgetvoorstellen op
basis van sectorbeleid
• gendergevoelige
budgetvoorstellen op basis van
gendergevoelig sectorbeleid via
toepassing van vb.
- gendertoets/test beleid
- gedesaggregeerde
behoeftenanalyse
- identificatie indicatoren
• uitbesteden ex-post
genderbudgetanalyse studies
- gedesaggregeerde
incidentieanalyse van uitgaven
in sector
- gedesaggregeerde
incidentieanalyse van overheid-
sinkomsten
• bijdrage aan genderbijlage
Parlement
bijgestaan
• discussie begroting
• goedkeuring begroting
• opvolging toepassing wet op
GM/GB
94
door het
Rekenhof
+ eventuele onafhankelijke
studies van universiteiten,
civiele maatschappij
• externe controle • formuleren van adviezen
• ex-post genderbudgetanalyses
(performance auditing)
- gedesaggregeerde fiscale
incidentieanalyses
NIS
• aanleveren statistieken
• seksegedesaggregeerde
statistieken
• statistieken betreffende
specifieke genderindicatoren
• tijdsbudgetstudies
Institutionele ‘gender’ apparaat
• bewaken/bevorderen gen-
dergelijkheid
• uitwerken wet GM/GB
(+operationele richtlijnen)
• capaciteitsopbouw (+ advies)
verschillende actoren
• opvolging toepassing wet (link
parlement/rekenhof)
• bijkomende ex-post
genderbudgetanalysestudies
(overleg NIS, lijnministeries
(FODs), begroting, etc.)
Tabel 4: Bron: Actoren, rol en instrumenten: enkele suggesties voor het Belgische
overheidsinitiatief (niet exhaustief).390
Afhankelijk van de politieke bereidheid en de vervulling van de andere randvoorwaarden kunnen de
politieke en administratieve beleidsmedewerkers hier navolging aan geven. Vooreerst is echter de
uitvoering van de wettelijke bepalingen van de gendermainstreamingwet inzake genderbudgeting
noodzakelijk.
1.2.3. Genomen maatregelen en acties betreffende de uitvoering van genderbudgeting methode
390
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 81.
95
1.2.3.1. Actoren
Voor het welslagen van de methode van de genderbudgeting dient politieke bereidheid bij alle
politieke en administratieve verantwoordelijken aanwezig te zijn. In overeenstemming met de
wettelijke opdracht ter begeleiding en ondersteuning, verkrijgt het IGVM een centrale plaats door
onder meer genderexpertise ter beschikking te stellen, het administratief ontwerp van de gendernota
voor te bereiden, de sensibilisering en concrete acties te coördineren. De sensibiliseringsacites zijn de
maatregelen en acties met oog op sensibilisering en terbeschikkingstelling van de genderexpertise
omtrent de genderbudgeting en gendernota. De concrete acties zijn echter de werkzaamheden die de
tenuitvoerlegging van de methode van genderbudgeting en de gendernota concretiseren.391
1.2.3.2. Sensibiliseringacties tussen 2008-2011
De sensibiliseringsacties houden maatregelen en acties in zoals het overleg tussen het IGVM en de
FOD Budget en Beheerscontrole of de verplichte vermelding genderbudgeting in de omzendbrief
Begroting 2009.392
Voor de uitvoering van artikel 2, lid 1 zou er jaarlijkse door de Minister van
Begroting een circulaire rondgestuurd dienen te worden met richtlijnen en raad om genderbudgeting
optimaal toe te passen bij de opmaak van de volgende begroting. Deze ministeriele omzendbrieven
bevatten geen kracht van wet, maar verkrijgen echter wel juridische waarde door het statuut van de
ambtenaren, in bijzonder de gehoorzaamheidsplicht. De miskenning van deze circulaire kan aldus tot
tuchtmaatregelen leiden.393
In 2008 is een omzendbrief rondgestuurd voor de begroting voor 2009 die alvast het principe van
genderbudgeting en zijn dwingend karakter heeft benadrukt. Weliswaar wordt hierin enkel vermeld dat
in 2008 vooral gefocust zal worden op sensibilisering en vorming van de beleidsactoren. Bovendien
verzoekt de circulaire aan elke FOD om reeds de kredieten te definiëren die enerzijds in aanmerking
komen voor een analyse ex ante van de uitgaven en anderzijds voor een analyse ex post van de niet –
fiscale ontvangsten. 394
1.2.3.3. Concrete acties en maatregelen tussen 2008-2011.
391
M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet
gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen,
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/genderbudgeting16april2008.pdf, 3-4. ( hierna verkort M.
ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet
gendermainstreaming’ van 12 januari 2007). 392
M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet
gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, supra noot 399, 3-4. 393
P. DE VROEDE en J. GORUS, Inleiding tot het recht, 2007, Antwerpen, Kluwer, 273. 394
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 93.
96
Daarenboven zijn er ook een aantal concrete acties en maatregelen geweest en gepland ter realisatie
van de genderbudgeting. J. MORRE, voormalig begrotingscoördinator FOD Budget en
Beheerscontrole, nu adjunctkabinetsdirecteur Werk en Gelijke Kansen, somt deze acties en
maatregelen chronologische op.395
Als gevolg van de wettelijke verplichting om de genderdimensie in de begrotingsvoorbereiding op te
nemen door middel van het formuleren van strategische doelstellingen, stelt de algemene toelichting
voor de begroting van 2008: ” De problematiek met betrekking tot de gelijkheid tussen mannen en
vrouwen zal in rekening worden gebracht. Dit gebeurt enerzijds door de genderdimensie te integreren
en anderzijds door specifieke acties gericht op het bestrijden van discriminaties en door het promoten
van de autonomie van de vrouwen (empowerment)”.396
Ook werden de onderhandelingen gestart
tussen de FOD Budget en Beheerscontrole, het IGVM en het Kabinet van de minister van Gelijke
Kansen om een administratief ontwerp van gendernota op te stellen met het oog op uitvoering van
artikel 2, lid 2 gendermainstreamingwet.397
Bovendien heeft het IGVM in mei 2008 een project bij de
Europese Commissie ingediend dat verzoekt om subsidiëring van een coachingsysteem inzake
genderbudgeting. De bedoeling van dit project is de vorming en opleiding van alle beleidmedewerkers
van de federale instellingen om alzo tegen mei 2009 het principe van genderbudgeting te beheersen. 398
In 2009 worden deze acties verder gezet door de evaluatie van de beleidsmaatregelen en- acties door
de inspecteurs van financiën, regeringscommissarissen en afgevaardigden van de minister van
begroting. Ook zette men de onderhandelingen tussen het IGVM, de FOD Budget en Beheerscontrole
en het Kabinet van de Minister van Gelijke kansen verder aangaande de uitwerking van het
administratief ontwerp van de gendernota. Men streeft er naar dit ontwerp toepasbaar te krijgen in de
loop van 2010, zodat de gendernota deel kan uitmaken van de algemene uitgavenbegroting van
2011.399
Deze heeft betrekking op zowel de uitgavenzijde als op de inkomstenzijde en beslaat
voorlopig twee luiken: “ enerzijds een overzicht van de specifieke acties ten gunste van
gendergelijkheid en anderzijds een transversale analyse van globale maatregelen”. Deze transversale
analyse is eveneens tweedelig: “ ten eerste een overzicht van de kredieten die niet worden betrokken
in genderbudgeting (zoals vaste personeels - en werkingskosten) en een genderanalyse van de niet-
395
M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet
gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, supra noot 399, 4. 396
Algemene toelichting bij de begroting van ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2008, Parl. Doc.
Kamer 2008-2009, nr. 0992/001, 82. 397
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 93. 398
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 93-94. 399
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/gender_budgeting/
97
vrijgestelde kredieten”.400
Deze nota werd reeds eenmalig getest door het netwerk van gelijkekansen-
ambtenaren. 401
Normaliter moet in de circulaire over de begroting 2011 de verplichting van het principe van
genderbudgeting expliciet vermeld worden. Concreet betekent dit dat vanaf 2010 elke Federale
Overheidsdienst een gender budgetanalyse op basis van de gendernota in de begroting zal moeten
toepassen. Conform artikel 7 van de gendermainstreamingwet zal het IGVM de verkregen resultaten
van de impactanalyse ex post van het gendergevoelig budgetteren op de gendergelijkheid evalueren en
aanbevelingen op te stellen voor de begroting van 2011. In de praktijk zal deze gender budgetanalyse
worden verwezenlijkt door de FOD’s en POD’s en moeten gerapporteerd worden door de federale
regering in de verplichte rapportages van artikel 5 van de gendermainstreamingwet.402
Het Rekenhof
kan eventueel als externe actor optreden en een performance audit uitvoeren.403
Het Rekenhof verkrijgt
deze bevoegdheid als gevolg van artikel 5 van de Wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het
Rekenhof: “ Het Rekenhof controleert a posteriori de goede besteding van de rijksgelden; het
vergewist zich ervan dat de beginselen van zuinigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid in acht
worden genomen”.404
1.3. Jaarlijkse acties, maatregelen en projecten door de Minister
Volgens de gendermainstreamingwet is artikel 2, lid 3 van kracht geworden vanaf de instelling van de
nieuwe regeerperiode op 21 december 2007.405
Deze wet bepaalt in zijn artikel 2, lid 3: “Elke minister
stelt jaarlijks, ter gelegenheid van de bespreking van de algemene beleidsnota's, de acties,
maatregelen en projecten voor die bijdragen tot de verwezenlijking van de strategische doelstellingen
bedoeld in §1 alsook tot de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen”. 406
Onder Leterme I werd in de federale regeringsverklaring van 20 maart 2008 eerder de nadruk eerder
gelegd op strategische doelstellingen op gebied van de nakende financiële en economische crisis, dan
op de gelijkheid van vrouwen en mannen. Deze verklaring bevat enkele bepalingen inzake de
bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, met name “ De regering zal de loonkloof
tussen vrouwen en mannen verder verkleinen, zodat ze op termijn helemaal verdwijnt” en “Voor
jongeren, vrouwen, allochtonen, oudere werknemers en personen met een handicap zal de toegang tot
400
M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet
gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, supra noot 399, 4. 401
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 94. 402
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 94. 403
M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet
gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, supra noot 399, 3-4. 404
Wet 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, BS 1 november 1846. 405
Artikel 10 gendermainstreamingwet. 406
Artikel 2, lid 3 gendermainstreamingwet.
98
de arbeidsmarkt gemakkelijker gemaakt worden”.407
Tengevolge van de negatieve impuls door de
afwezigheid van strategische doelstelling betreffende de gendergelijkheid, bevatten de algemene
beleidsnota’s van begin 2008 weinig of geen elementen met betrekking tot gendermainstreaming, met
uitzondering de beleidsnota’s van de minister van Gelijke Kansen en de minister van Justitie. De
meeste algemene beleidsnota’s voor het jaar 2009 vermelden echter wel expliciet het woord
gendermainstreaming en geven bijgevolg enige uitvoering aan de gendermainstreamingwet.
De minister van Justitie heeft in zijn algemene beleidsnota op 7 april 2008 gesteld dat: “Het
engagement van de minister voor de integratie van de genderdimensie betreft de interne werking van
Justitie (bijvoorbeeld aanwerving van voldoende vrouwelijke personeelsleden) en de ontwikkeling en
opvolging van specifieke acties m.b.t. partnergeweld, en vrouwen en detentie”.408
Tevens stelde de
minister van Gelijke Kansen in zijn algemene beleidsnota onder meer dat: “ De eerste doelstelling zal
erin bestaan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te versterken, hoofdzakelijk in de
tewerkstellingssector, de doeltreffendheid van de gendermainstreaming te garanderen en strijd te
voeren tegen discriminatie op basis van het geslacht” en “De KB’s om de wet in werking te stellen
weldra aan de regering zullen worden voorgelegd”.409
Opmerkelijk is ook dat deze beleidsnota
aanhaalt dat de gendermainstreamingwet “de integratie van de geslachtsdimensie verplicht in alle
beschikkingen van het openbaar beleid: managementplannen, beheerscontracten, in elk ander
instrument van beleidsplanning van elke openbare dienst, in elk strategisch en operationeel doel”.410
Deze positieve tred wordt opmerkelijke genoeg niet gevolgd in de beleidsnota van de andere ministers.
De algemene beleidsnota’s van de minsister van Binnenlandse Zaken411
en deze van de minister van
Sociale Zaken412
maken bijvoorbeeld zelf geen vermelding gedaan van de gelijkheid van vrouwen en
mannen. Voor 2008 kan men besluiten dat er in de algemene beleidsnota’s in zijn geheel weinig
sprake is van een horizontale benadering van gendermainstreaming. De algemene beleidsnota van de
minister van Gelijke Kansen en de minister van Justitie vormen de uitzondering op de regel.
De algemene beleidsnota’s die eind 2008 zijn geformuleerd met oog op het jaar 2009, brengen wel
enige verbetering op gebied van de uitvoering van artikel 2, lid 3 van de gendermainstreamingwet.
De algemene beleidsnota van de Minister van Gelijke Kansen maakt expliciet melding van de term
gendermainstreaming en benadrukt de noodzaak tot uitvoering en goedkeuring van Koninklijke
407
Verklaring van de regering Leterme I, Brussel, 20 maart 2008 ,
http://www.yvesleterme.be/nl/actua/toespraken/regeringsverklaring. 408
Algemene beleidsnota van de minister van Justitie, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 003, 36. 409
Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 016, 6-8 410
Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 016, 5. 411
Algemene beleidsnota van de minister van Binnenlandse Zaken, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 010,
64. 412
Algemene beleidsnota van de minister van Sociale Zaken, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 001, 24.
99
Besluiten.413
De algemene beleidsnota van de Minister van Maatschappelijk Integratie vermeldt
bovendien dat: “Ten slotte zullen de initiatieven rond de problemen in verband met gender
mainstreaming in 2009 worden versterkt. Concreet zullen een aantal projecten van Fedasil
aan een gendertest onderworpen worden om de mate waarin het project rekening houdt met de impact
op de vrouwen en mannen die door Fedasil worden opgevangen, te toetsen en waar nodig bij te
sturen”.414
De algemene beleidsnota van de Minster van Werk maakt expliciete vermelding van
gendermainstreaming maar legt de focus wel op het bestrijden van de loonkloof, oprichting van de
VEGA databank en de rol van het IGVM.415
In tegenstelling tot de algemene beleidsnota van de
Minister van Justitie van begin 2008, stelt deze van 2009 geen specifieke bepalingen over
gendermainstreaming of de gelijkheid van vrouwen of mannen.416
De algemene beleidsnota’s maken
dus zichtbaar vorderingen op gebied van de verplichting die opgenomen is in artikel 2, lid 3 van de
gendermainstreamingwet. Evenwel worden in deze beleidsnota’s enkele intenties geformuleerd tot
gendermainstreamen en geen acties, maatregelen of projecten voorgesteld. De wet en de parlementaire
stukken vermelden echter niet hoe dit concreet moet worden gebeuren.
Gezien er geen nieuwe regeringsverklaring is opgesteld tussen de periode van de algemene
beleidsnota’s voor 2008 en de beleidsnota’s voor 2009, kan het verschil in de algemene beleidsnota’s
niet te wijten zijn aan andere strategische doelstellingen. Het grote verschil kan enerzijds
toegeschreven worden aan de het jonge karakter van de wet waardoor de institutionele voorzieningen
en structuren nog niet op punt staan. Anderzijds kan men ook een verschil aan politieke bereidheid bij
de politieke verantwoordelijken opmerken. De Raad van Gelijke Kansen formuleert een advies: “De
Raad beveelt de federale regering en elk van zijn leden aan om onmiddellijk lessen te trekken uit deze
eerste ervaring en om alle algemene beleidsnota’s verder aan te vullen in overeenstemming met het
artikel 2 van 12 januari 2007, zonder te wachten op de invoering van de uitvoeringsmaatregelen
ervan. De taak van het uitwerken van deze maatregelen moet ondertussen evenwel voortgezet worden;
tegelijkertijd moeten alle uitvoeringsbesluiten van 10 mei 2007 onverwijld voorbereid en aangenomen
worden“.417
2.Uitvoering van artikel 7 van de wet van 12 januari 2007
413
Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/012, 24. 414
Algemene beleidsnota van de minister van Maatschappelijk Integratie, Pensioenen en Grote steden, Parl.
Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/001, 32 -36. 415
Algemene beleidsnota van de vice-eersteminister en Minister van Werk, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.
1529/011, 43-45. 416
Algemene beleidsnota van de minister van justitie, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/077, 77. 417
Advies nr. 115 van 16 mei 2008 van het bureau van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en
Vrouwen betreffende de genderdimensie in het regeerakkoord en in de algemene beleidsnota’s van de federale
ministers, 5.
100
In overeenstemming met zijn wettelijke opdracht in de IGVM wet,418
fungeert het IGVM als motor bij
de uitwerking en toepassing van deze gendermainstreamingstrategie. In overleg met alle betrokken
actoren moet het IGVM ondersteuning geven in de ontwikkeling en promotie van de methodes,
gendermainstreaminginstrumenten en netwerken die in de gendermainstreamingwet zijn opgesomd
teneinde de tenuitvoerlegging van deze wet te bekomen.419
Het Instituut heeft zich eveneens toegelegd
om de inhoud van deze uitvoeringsbesluiten van de wet te bepalen.
In de eerste instanties zal het IGVM samen met de FOD Kanselarij het voorstel voor een model-
evaluatieverslag of gendertest op te stellen. De goedkeuring zal gebeuren door Ministerieel Besluit van
de minister van Gelijke Kansen en zou gepaard moeten gaan met een 'gebruikshandleiding' ter
ondersteuning van de beleidsmedewerkers die de impactanalyse ex ante of genderscreening of de
'gendertest' moeten uitvoeren.420
Het IGVM en de FOD Kanselarij hebben eveneens actief
deelgenomen aan de voorbereiding van het voorontwerp van het Koninklijke Besluit dat een
interdepartementale coördinatiegroep volgens artikel 8 instelt. Dit Besluit legt zowel de samenstelling
en functionering van de ICG vast als zijn algemene en specifieke opdrachten.421
Tevens dient dit
Koninklijk Besluit verduidelijking te geven aan de vormelijke en inhoudelijke regels van de
tussentijdse – en eindrapporten in artikel 5 van de gendermainstreaming. Gezien het huidig politiek
klimaat zijn de ontwerpen door het Instituut al wel voorbereid, maar nog niet goedgekeurd. Bij de
goedkeuring van het Koninklijk besluit wordt aldus hun definitieve vormelijke- en inhoudelijke regels
vastgelegd. 422
In tweede instanties heeft het IGVM zijn rol van ondersteuning en begeleiding uitgevoerd door het
organiseren van verschillende seminaries, publiceren van verscheidende publicaties voor de optimale
implementatie van de gendermainstreamingwet in de praktijk te verzekeren en het installeren van de
vier databanken.
§ 3. Ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Gendertest
1. De opmaak van de gendertest naar analogie met de duurzaamheidstest
418
Artikel 3, artikel 4 al. 2, 4 en 10 IGVM wet. 419
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007, Brussel , 2007, http://igvm-
iefh.belgium.be/nl/publicaties/activiteitenverslag_2007.jsp?referer=tcm:336-39746-64, 34. (hierna Instituut voor
Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007). 420
Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, Brussel, 2007,
http://www.dgcd.be/documents/nl/cvo/opmerkingen_aanbevelingen_wet_mainstreaming.pdf, 7-8. (hierna
verkort Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007). 421
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007, supra noot 428, 34. 422
Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.1529/012, 10.
101
Artikel 3 van de gendermainstreamingwet stelt dat “de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de
Ministerraad, het model- evaluatieverslag van de impact, gendertest genaamd, en de inwerkingtreding
ervan moet vastleggen”. Ingevolge de ondersteunende en begeleidende rol van het IVGM en in
samenwerking met de FOD Kanselarij wordt momenteel een ontwerp van Koninklijk Besluit
opgesteld. Dit voorontwerp legt de omtrekken van deze test vast en zal aan de volgende regering
worden voorgelegd.423
Gezien het huidig politiek klimaat is het ontwerp nog niet goedgekeurd.
In navolging van de strategie die is aangemeten bij de ontwikkeling van het statuut van de
gendermainstreamingambtenaar,424
zal de structuur van de test worden uitgewerkt naar analogie met
de test voor duurzame ontwikkeling die recentelijk is goedgekeurd.425
Deze duurzaamheidstest is een
duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling (DOEB) die opgesteld is in de vorm van een formulier.
Deze methode wordt gebruikt door de federale regering om de duurzame ontwikkeling systematischer
te integreren in de beleidsvoorbereiding met oog op het vermijden en corrigeren van eventuele
tekortkomingen.426
Het federaal regeerakkoord van 10 juli 2003 belast de federale overheidsdiensten
met de taak een Duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling of DOEB toe te passen bij alle belangrijke
overheidsbeslissingen.427
De doelstelling is het inschatten van de duurzaamheid van een beslissing op
het gebied van economie, sociaal beleid en milieu. Een sociaal duurzame beslissing sluit ook de
gendermainstreaming in. De duurzaamheidstest omvat bijgevolg ook een gendertest.428
Tussen Duurzame ontwikkeling en gender zijn bijgevolg duidelijke raakvlakken, zowel op vlak van
beleid als op vlak van de beleidsinstrumenten. Het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen
en mannen pleit “uitdrukkelijk voor een samenwerking tussen beide beleidsdomeinen en de
beleidsinstrumenten. Zo kan bijvoorbeeld de gendertest uitgewerkt worden in een gelijkaardige
methodologie als de duurzaamheidstest en kunnen de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor
gendermainstreaming hun expertise ter beschikking stellen aan de cellen duurzame ontwikkeling”.429
Als gevolg van het feit dat de administraties en de strategische cel vertrouwd zijn met de
duurzaamheidstest, zal dit de uitvoering van de gendertest bevorderen.
423
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007, supra noot 428, 34. 424
Zie hoofdstuk VI, afdeling IV § 4.3.2. 425
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 109. 426
www.fedweb.belgium.be/nl/over_de_organisatie/over_de_federale_overheid/missie_visie_waarden/duurzame_o
ntwikkeling/duurzaamheidstest/index.jsp 427
http://www.poddo.be/NL/instrumenten/doeb 428
Verslag namens het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen uitgebracht door Mevrouw
Van Hoof, Parl. Doc. Senaat 2007-2008, nr.4-701/1. 429
Verslag namens het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen uitgebracht door Mevrouw
Van Hoof, Parl. Doc. Senaat 2007-2008, nr.4-701/1.
102
Thans wordt bestudeerd hoe de gendertest het best kan worden gerealiseerd en afgestemd worden op
de duurzaamheidstest en andersom. Uiteindelijk zullen de resultaten van het overleg met de
administratie en strategische cel van de Duurzame Ontwikkeling als basis dienen voor het ontwerp van
het K.B. dat het nieuw statuut van de gendertest opgesteld. In navolging van het formulier en methode
van de DOEB, zal de gendertest in artikel 3, lid 2 de vorm aannemen van een formulier waarin de
impact van het voorgestelde wetgevende, regelgevende en budgettaire maatregel, actie of project op de
gendergelijkheid wordt geëvalueerd. De betrokken overheidsdienst en- instelling zal die
verantwoordelijke persoon aanduiden die belast is met het invullen van die vragenlijst.430
Wanneer dit
formulier in zijn geheel en naar behoren is ingevuld, wordt het bij het dossier van het desbetreffend
voorstel tot het nemen van die politieke maatregel gevoegd. Uiteindelijk wordt dit dossier dan
overhandigd aan de instantie die een beslissing moet nemen.431
Evenwel is het belangrijk te vermelden dat het “Duurzame Ontwikkelingsbeleid niet in de plaats kan
treden van het gelijkekansenbeleid voor mannen en vrouwen, net zoals de duurzaamheidstest de
gendertest niet in de weg kan staan en de verantwoordelijken voor gendermainstreaming niet zonder
meer geïntegreerd kunnen worden in de cellen duurzame ontwikkeling. De kans is immers reëel dat
gender dan in de schaduw komt te staan van andere aspecten zoals milieu- effecten of economische
factoren”.432
Als gevolg van het vernieuwende en transversale karakter van de gendermainstreamingwet, is
weliswaar het gevaar van administratieve rompslomp en onnodige overlast van de federale
overheidsdiensten en- instellingen nakend. Dientengevolge moet het voorontwerp de voorwaarden
stellen om te bepalen of een dergelijke gendertest noodzakelijk en relevant is voor elk reglementair
project. Een bepaalde mate van kennis en inzicht is daardoor een noodzakelijke voorwaarde voor de
kwalitatieve evaluatie van de reglementaire projecten.433
Na de goedkeuring van het Koninklijk
Besluit zal het IGVM een ‘gebruikshandleiding’ opstellen teneinde ondersteuning en begeleiding te
bieden aan de betrokken politieke en administratieve verantwoordelijken met oog op de efficiënte
uitvoering van de gendertest en aldus de administratieve vereenvoudiging te begunstigen.434
De
gendermainstreamingwet stelt als ultiem doel dat iedere beleidsverantwoordelijke automatisch de
genderdimensie integreert in zijn dagelijks beleid. De gendertest draagt daarbij toe om een
430
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 134. 431
Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,
7-8. 432
Verslag namens het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen uitgebracht door Mevrouw
Van Hoof, Parl. Doc. Senaat 2007-2008, nr.4-701/1 433
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 109. 434
Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,
7-8.
103
automatisme te creëren bij de beleidsactoren om de impact te voorzien die elk project zou kunnen
hebben op de gelijkheid van mannen en vrouwen. 435
2. Vergelijking met de initiatieven van lidstaten in de Europese Unie
Sommige Lidstaten van de Europese Unie hebben al een dergelijke maatregel ingevoerd in hun
nationale wetgeving. Het gaat in het bijzonder om Spanje (zie de wet 30/2003 van 13 oktober 2003
betreffende maatregelen voor de evaluatie van de impact van de genderdimensie in de procedure voor
de opstelling van de reglementering van de regering), de Tsjechische Republiek in de vorm van een
aanbeveling die werd opgenomen in de Regeringsresolutie nr. 1072 van 3 november 2004 en
Denemarken.436
In Denemarken worden tevens maatregelen ter promotie van gendergelijkheid
aangenomen als gevolg van artikel 4 van de wet op de gelijkheid tussen mannen en vrouwen van 2 juli
2002 dat stelt: “ Public authorities shall within their respective areas of responsibility seek to promote
gender equality and incorporate gender equality in all planning and administration”. 437
§ 4. Ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Interdepartementale coördinatiegroep
1. Wettelijk kader
Gezien de aanwezigheid van een overkoepeld en structureel draagvlak essentieel is voor de optimale
uitvoering van de gendermainstreamingwet, zal het IGVM in de eerste instantie zich concentreren op
het uitwerken van de interdepartementale coördinatiegroep van artikel 6 van de
gendermainstreamingwet. In tweede instanties legt het IGVM de focus op de uitwerking van de
vormelijke en inhoudelijke regels van de verslagen van artikel 5 van de gendermainstreamingwet. 438
Artikel 8 van de gendermainstreamingwet bepaalt dat de uitvoeringsmodaliteiten van deze wet bij
Koninklijk Besluit moet worden bepaald om: “ in het bijzonder sommige vormelijke en inhoudelijke
regels te verduidelijken die moeten worden nageleefd bij de opstelling van de verslagen bedoeld in
artikel 5, om een zeker niveau van minimale kwalificaties te waarborgen bij de aanwijzing van de
personen in de beleidscellen en de overheidsadministraties die de in artikel 6 bedoelde
interdepartementale coördinatiegroep vormen en om de regels te verduidelijken die verband houden
435
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 109. 436
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 12. 437
Gender Equality Consolidation Act No. 553 of 2 July 2002. 438
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187.
104
met de oprichting en de werking van deze laatste”.439
Thans is het ontwerp van het K.B. ter
goedkeuring voorgelegd aan de federale minister voor Gelijke Kansen.
2. Inhoud van het ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Interdepartementale coördinatiegroep
Conform zijn wettelijke opdracht werkt het IGVM samen met de FOD Kanselarij verder aan de
ontwikkeling van de netwerkstructuur ter ondersteuning en begeleiding van de verschillende actoren
op het vlak van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.440
Daartoe voerde het IGVM een onderzoek
uit om de implementatie en de verwezenlijking te optimaliseren. Het ontwerp van Koninklijk Besluit
bevat zowel bepalingen betreffende de samenstelling van de interdepartementale coördinatiegroep als
de vormelijke en inhoudelijke regels die moeten worden nageleefd bij de opstelling van de tussentijdse
– en eindrapporten.441
Daarenboven zal het IGVM het secretariaat van het ICG voor rekening
nemen.442
2.1. Samenstelling van de interdepartementale coördinatiegroep
Vooreerst geeft artikel 6 van de gendermainstreamingwet al enkele bepalingen weer inzake de
samenstelling van dit orgaan, namelijk “personen die worden aangewezen binnen de beleidscel van
elke minister en binnen alle federale overheidsdiensten, het ministerie van landsverdediging en de
programmatorische overheidsdiensten, alsook de vertegenwoordigers van het IGVM”. Bovendien is er
een mogelijkheid voor de Ministers om de samenstelling van dit orgaan ad hoc aan te vullen door “een
vertegenwoordiger uit te nodigen per Overheidsinstelling voor de Sociale Zekerheid, Federale
Wetenschappelijke Instelling of instelling van openbaar nut instelling of instelling van openbaar nut
die onder hun bevoegdheden valt”.443
Naast de aangeduide wettelijke leden, stelt het ontwerp van het
K.B. stelt ook voor dat de groep dient te worden aangevuld door “administratieve verantwoordelijken
met een hoog niveau die hiervoor beschikbare tijd en een specifieke mandaat ontvangen voor de goede
uitvoering van hun opdracht.”444
Als gevolg van deze interdepartementale samenstelling wordt officieel uiting gegeven aan de politieke
bereidheid tot gendermainstreaming aan de top van de federale administraties en organisaties.
439
Artikel 8 gendermainstreamingwet. 440
Artikel 4, lid 10 IGVM wet. 441
Artikel 8 gendermainstreamingwet. 442
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 188. 443
Artikel 6 gendermainstreamingwet. 444
Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,
8.
105
Dientengevolge wordt duidelijk navolging geven van de randvoorwaarde die cruciaal zijn voor de
optimale uitwerking van de gendermainstreamingstrategie.445
De ICG streeft bijgevolg naar het optimaliseren van het gendermainstreamingproces, verminderen van
administratieve rompslomp en de interdepartementale uitwisseling van kennis, inzichten en goede
praktijken te verbeteren.446
De Commissie voor Vrouwen en Ontwikkeling merkt daarentegen op dat
de faco de haalbaarheid van het overleg in deze talrijke groep dient in vraag gesteld te worden.
Daarenboven werpt ze een kritisch blik op de mogelijkheid van de aangeduide leden om voor de goede
uitvoering van hun opdracht voldoende tijd vrij te maken.447
2.2.Algemene en specifieke opdrachten van de Interdepartementale coördinatiegroep
Nu men weet wat mogelijkerwijs de samenstelling kan zijn, dient men vervolgens de algemene en
specifieke opdrachten van de ICG af te bakenen. Het IGVM en de FOD Kanselarij stellen in het
ontwerp van Koninklijk Besluit de volgende algemene opdrachten voor: “ het bevorderen van de
samenwerking tussen federale departementen, het verspreiden van de hulpmiddelen, instrumenten en
methodes, het coördineren van administraties en beleidcellen, het verspreiden van info en best
practices en het waken over de uitvoering van de wet”. 448
De specifieke opdrachten worden ook in het ontwerp van Koninklijk Besluit opgesomd: “ het
opstellen van een ‘federaal plan Gendermainstreaming’ en het voorbereiden en coördineren van een
projecten van het tussentijds verslag conform artikel 5 § 2 van de wet en verslag op het einde van de
legislatuur conform artikel 5 § 3 van de wet”.449
2.2.1. Federaal plan gendermainstreaming
Volgens het ontwerp van het Koninklijk besluit moet de ICG de inhoud van het ‘federaal plan
gendermainstreaming’ vaststellen. Vooreerst is dit nieuw concept een verzameling van de
departementale actieplannen waarin de strategische doelstellingen inzake gendermainstreaming per
departement en per minister zijn uiteengezet. Daarnaast dienen zowel de bijhordende
445
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187. 446
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 14-15. 447
Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,
8. 448
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die
in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de
federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 14-15. 449
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187.
106
procesindicatoren450
en inhoudelijke indicatoren451
als de operationele doelstellingen per minister in de
jaarlijkse beleidsnota’s als de gendernota’s per departement deel uit te maken van het federaal plan
gendermainstreaming.452
In navolging van de strategie gehanteerd ter uitwerking van de gendertest,
stelt het IGVM voor om het federaal plan gendermainstreaming naar analogie van de methode van de
federale plannen duurzame ontwikkeling op te maken.453
2.2.2. Tussentijdse – en eindverslagen
Tevens vermeldt het ontwerp van het K.B. dat de ICG op grond van zijn specifieke opdrachten
eveneens verantwoordelijk is voor het voorbereiden en coördineren van het project van het tussentijds
verslag en verslag op het einde van de legislatuur. Deze verslagen vervangen de Pekingrapporten die
voorzien zijn in de Pekingwet die enkel eenvoudige inventarissen zijn van de ondernomen acties ter
bevordering van gendergelijkheid in elke beleidsdomein. De federale overheid is bijgevolg alleen
verplicht tot het verslagen geven van de geboekte vooruitgang en niet tot effectief vorderingen te
maken.454
Volgens het ontwerp van het Koninklijk Besluit bevat het tussentijds verslag: “een beschrijving, een
opvolging van de stand van zaken en de vorderingen die zijn verwezenlijkt op gebied van de
tenuitvoerlegging van het federaal plan gendermainstreaming op regeringsniveau,455
op gebied van de
verscheidende actieplannen gendermainstreaming op niveau van de minister456
en in de
managementplannen van de federale overheidsdiensten“.457
Vervolgens bevat ook het verslag de stand
van zaken van de vorderingen van zowel de inhoudelijke beleidsmaatregelen als de genomen
structurele maatregelen vorderingen. Deze meting zal gebeuren aan de hand van vooropgestelde
inhoudelijke- en structurele indicatoren. Bovendien houdt het verslag ook een beschrijving in van de
ondervonden problemen bij de tenuitvoerlegging van genderstatistieken, de gendertest, de
gendernota’s en de integratie van gender in overheidsopdrachten en subsidies. Ten slotte beschrijft het
tussentijds verslag ook de nuttige aanbevelingen om de vooropgestelde strategische doelstellingen te
bereiken en te zorgen voor een meer doeltreffende uitvoering van de gendermainstreamingwet.458
Het ontwerp van het Koninklijk Besluit bevat ook de inhoudelijk- en vormelijke regels op gebied van
het eindverslag. Naast een evaluatie ex post van het federaal actieplan gendermainstreaming, dient dit
450
vb.: aantal opgestelde gendernota’s. 451
vb.: % vrouwen en mannen dat studeert aan de Ugent. 452
www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/evaluatiegenderwet18juni2008.pdf 453
www.poddo.be/NL/documentatie/federale_plannen_duurzame_ontwikkeling 454
K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140. 455
Artikel 2, lid 1. De regeringsverklaring. 456
Artikel 2 § 2. De jaarlijkse beleidsnota. 457
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 188. 458
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 188.
107
eindverslag een analyse van de impact op de gendergelijkheid te bevatten. Dientengevolge kan men
deze rapportage beschouwen als “een diagnostische nota waarin de situatie aan het begin en aan het
einde van de legislatuur met elkaar worden vergeleken”.459
Zoals bij het tussentijdsverslag dient het
eindverslag zowel een beschrijving te omvatten van de opgelopen moeilijkheden als aanbevelingen te
formuleren voor een meer doeltreffende uitvoering van de gendermainstreamingwet.460
Conform
artikel 5, lid 2 en lid 3 moet het tussentijds- en het eindverslag overgemaakt worden aan de federale
kamers binnen de wettelijke voorziene tijdspanne.461
Thans is het ontwerp voor het desbetreffende K.B. voorgelegd ter goedkeuring aan de federale
minister voor Gelijke Kansen. Bovendien wordt daarbij een aanbeveling geformuleerd om de ICG te
operationaliseren tegen midden 2009. Daardoor kan het eerste tussentijds rapport conform artikel 5, lid
2 dienen opgemaakt te worden tegen eind 2009 of begin 2010.462
3. Gendermainstreamingsambtenaren en gendermainstreamingcellen
3.1. Ratio
Als gevolg van de positieve voorgeschiedenis van het gelijkekansenbeleid heeft het IGVM overleg
gepleegd met de Programmatorische federale Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling (POD DO).
Met oog op de optimale integratie van de genderdimensie in alle federale administratie wordt een
voorstel gedaan voor de aanstelling van gendermainstreamingsambtenaren, evenals de oprichting van
gendermainstreamingcellen. Deze departementale benoeming en oprichting zouden noodzakelijk zijn,
zowel op het niveau van het gevoerde beleid als vanuit organisatorisch oogpunt.463
3.2. Gendermainstreamingsambtenaren
Het Koninklijk Besluit van 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen
voor mannen en vrouwen in overheidsdiensten,464
probeerde de overheid en haar instellingen via
positieve acties de feitelijke ongelijkheden die de kansen van de vrouwen nadelig beïnvloeden, op te
heffen. Ingevolge artikel 4, lid 1 werd er een positieve- actie ambtenaar binnen elke overheidsdienst
459
Artikel 5, lid 3 gendermainstreamingwet. 460
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 188. 461
Zie Hoofdstuk VI, Afdeling II, §3., 3.2. De evaluatie van de integratie van de genderdimensie in de Federale
beleidslijnen. 462
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187. 463
Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,
8. 464
KB 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in
de overheidsdiensten, BS 8 maart 1990.
108
aangesteld om het proces van positieve actie in goede banen te leiden en controle op de uitvoering te
hebben.
Met de aanname van de gendermainstreamingwet in 2007 wil het IGVM het systeem van de positieve-
actieambtenaren overnemen en aanpassen aan de nieuwe strategie van gendermainstreaming. Van
groot belang voor het succes van de gendermainstreamingwet is dat iedere politieke en administratieve
beleidsmedewerker betrokken wordt bij het gendermainstreamingproces. Gezien het vernieuwende
karakter en de veelheid van actoren, wil het IGVM binnen elke overheidsdienst een
gendermainstreamingambtenaar benoemen met oog op de ondersteuning en begeleiding van het
personeel in hun dagelijkse beleid. Het ultieme doel van de gendermainstreamingstrategie komt
wederom een stapje dichter bij, namelijk dat beleidsactoren in hun dagelijkse beleid automatische
rekening gaan houden met de impact op de gendergelijkheid.
Deze departementale verantwoordelijke dient over voldoende genderexpertise en inzicht van de
werking en organisatie van die instelling te bezitten, om doeltreffende en juiste ondersteuning te
verlenen in het dagelijks beleid van het personeel binnen de administratie Deze ambtenaar zou een
aanvulling vormen op de vertegenwoordiger in de interdepartementale coördinatiegroep.465
Door middel van de bevraging van de leden van het netwerk van diversiteitverantwoordelijken tracht
het IGVM een kader voor het statuut van gendermainstreamingsambtenaren uit te werken. De
diversiteitverantwoordelijken kennen immers hun eigen departement en bijgevolg de thematiek van
gelijke kansen zeer goed. Dientengevolge wordt het mogelijk een algemeen beeld te schetsen van
zowel de noden als de mogelijkheden binnen dat welbepaald departement. De bereikte resultaten van
de bevraging zullen de basis vormen voor de uitwerking van een nieuw statuut van
gendermainstreamingsambtenaren. Gelet op het nieuwe statuut kan de betrokken overheidsdiensten en
–instellingen deze nieuwe functie aan een van hun personeelsleden toe te kennen.466
3.3. Gendermainstreamingcellen
Gedurende twee periodes, van december 2000 tot november 2001 en van april 2002 tot eind december
2002, werd de Cel Gender Mainstreaming opgericht met oog op de opvolging en implementatie van
het gendermainstreamingprincipe. Deze cel werd opgericht om een optimale opvolging te verzekeren
van de resoluties van de Wereldconferentie voor de Vrouw van 1995 te Peking. Concreet geeft dit
project vorming aan beleidsmedewerkers, legt de mainstreaming methodologie vast, begeleidt de
realisatie van de strategische doelstellingen en ondersteunt de implementering van
465
Zie hoofdstuk VI, afdeling 4 § 4. 466
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 162.
109
gendermainstreaming in alle beleidsplannen.467
Het eindrapport van de Cel gendermainstreaming
toonde zowel een positieve evaluatie over de bewustmaking en sensibilisering van de betrokken
actoren, de te volgen opleidingen en de coördinerende rol van de cel, als een minder positieve
evaluatie over het gebrek aan politiek engagement voor de uitvoering van de acties, het gebrek aan
parate kennis en budget, de onderschatting van het overlegproces tussen kabinet en administratie en de
projectmatige aanpak. 468
Gezien de transversale strategie en gendermainstreaming niet de taak is van een enkele persoon, wil
het IGVM het pilootproject inzake de gendermainstreamingcel voortzetten en insluiten in de
uitvoering van deze gendermainstreamingwet. Deze cel is aldus het departementale coördinatieorgaan
dat zorgt ondersteuning en gestructureerd overleg in de hele overheidsdienst. Daarenboven is het van
wezenlijk belang dat ook verantwoordelijken van andere diensten deelnemen aan het overleg zodat
niet enkel de aandacht voor gender beperkt is tot het personeelsbeleid.469
Aangezien de reeds bestaande cellen ‘duurzame ontwikkeling’ gebaseerd zijn op een soortgelijke
gedachte, zou het IGVM hun structuur en werking gebruiken voor de gendermainstreamingcellen in te
richten. De taken van de cellen duurzame ontwikkeling zijn onder meer: “ het opstellen van een
ontwerp van actieplan voor haar dienst, het uitvoeren van een DOEB of het coördineren van de
uitvoering van een DOEB op beslissingen overeenkomstig het actieplan, het sensibiliseren van haar
dienst rond duurzame ontwikkeling, de interne coördinatie van de uitvoering van de maatregelen van
het lopende Federaal Plan inzake Duurzame Ontwikkeling die aan haar dienst zijn toevertrouwd
krachtens dit plan en het ondersteunen van de vertegenwoordigers van de federale regering bij het
opstellen van het rapport bedoeld in artikel 16, derde lid, van de wet van 5 mei 1997 betreffende de
coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling”.470
Als gevolg van deze gelijkaardige taken van de cellen ‘duurzame ontwikkeling’, overlegt het IGVM
met de Programmatorische Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling om een optimaal resultaat inzake
organisatie en samenwerking tussen de twee cellen te bekomen. Weliswaar tracht het IGVM bij de
uitwerking van dit voorstel rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de beide
onderwerpen en de nood aan administratieve vereenvoudiging.471
Hoofdstuk VII. Besluit
467
S. RAVESLOOT en E. DERAS, ‘Mannen en vrouwen in de diplomatieke carrière: verschillende toegang?’,
Brussel, 2002, http://www.vrouwenstudies.be/Onderzoek/jaarverslag2002.pdf, 10. 468
Zie hoofdstuk VI, afdeling IV § 4. 3.3. 469
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 163. 470
Artikel 4 KB 22 september 2004 houdende de oprichting van cellen duurzame ontwikkeling in de federale
overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en het Ministerie van Landsverdediging. 471
Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 163.
110
Afdeling I. Opvolging van België van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie te Peking
in 1995
De doelstelling van deze meesterproef is op de eerste plaats een antwoord te bieden op de vraag of de
resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad
navolging heeft gekregen in België door de aanname van de gendermainstreamingwet.
Gezien het ambitieuze en vernieuwende karakter van de gendermainstreamingbenadering, steunt de
huidige gendermainstreamingwet in grote mate op de kennis en inzichten die verkregen zijn doorheen
de geschiedenis van de rechtsgronden van het gelijkekansenbeleid. De Belgische wetgever heeft zowel
gevolgen kunnen trekken uit de fouten van het traditioneel gelijke kansenbeleid als kunnen leren uit de
verworven inzichten en de kennis. Door de wereldvrouwenconferentie van Peking wordt gekenmerkt
door de overgang van het traditioneel federale gelijkekansenbeleid naar de
gendermainstreamingstrategie.
Voor de toepassing van het Actieplatform en de Verklaring van Peking maakt de federale regering
gebruik van deze verworven inzichten en kennis voor de efficiënte en doeltreffende uitvoering van de
strategische doelstellingen, institutionele voorzieningen en financiële bepalingen. Daarnaast worden
tijdens de periode 2000-2007 verschillende proefprojecten gestart en geëvalueerd.
Gelet op deze verworven kennis, inzichten en proefprojecten vertrekt de Belgische wetgever vanuit
een ideale startpositie om de gendermainstreamingwet aan te nemen. Door de wettelijke verankering
van de gendermainstreamingstrategie fungeert België als voorbeeldfunctie op gebied van de
toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie te Peking in 1995. De vraag moet
evenwel gesteld worden of de gendermainstreamingwet ook effectief uitvoering krijgt op federaal
niveau.
Bij het ontwerp van de gendermainstreamingwet is de Belgische wetgever van een ideale omgeving
zonder problemen uitgegaan. In de praktijk is dit immers niet het geval en noodzaakt de
tenuitvoerlegging van de gendermainstreamingwet de nodige politieke bereidheid. Door de moeilijke
regeringsvorming en de financiële crisis was het politieke klimaat niet gunstig om aan de
gendermainstreamingwet uitvoering te geven. Edoch maken de meeste algemene beleidsnota’s voor
2009 en de federale regeringsverklaring van 20 december 2008 expliciet melding van
gendermainstreaming. De verklaring moet gezocht worden in de begeleidende en ondersteunende rol
van het Instituut van Gelijkheid voor Vrouwen en Mannen. Deze instelling fungeert als motor en
drijvende kracht achter de implementatie en tenuitvoerlegging van de gendermainstreamingwet. Het
IGVM stelt tevens ontwerpen op van de uitvoeringsbesluiten van de gendermainstreamingwet die
momenteel op goedkeuring wachten.
111
In België is bijgevolg als een van de koplopers in de opvolging van de resoluties van de
wereldvrouwenconferentie te Peking in 1995. De vraag moet evenwel gesteld worden of door de
wettelijke verplichting tot gendermainstreaming de facto heeft bijgedragen tot de gelijkheid van
vrouwen en mannen.
Afdeling II. Praktijk: Mogelijke gevolgen van de gendermainstreamingwet op de kwaliteit van
het gevoerde beleid en gendergelijkheid
Op de tweede plaats onderzoekt deze meesterproef of dat de wettelijke verplichting van de
gendermainstreamingstrategie verandering teweegbrengt in de praktijk en aldus de facto de
gendergelijkheid heeft bevorderd.
De gendermainstreamingwet zal zowel leiden tot integratie van de genderdimensie in alle federale
beleidslijnen als tot verbetering van de kwaliteit van het gevoerde beleid.
De gendermainstreamingwet verplicht bepaalde methodes en coördinatiestructuren die bijdragen tot de
efficiëntie en doeltreffendheid van de uitvoering van het beleid. Het gendergevoelig budgetteren zal
leiden tot een prestatiegerichte vorm van begroting die zowel de burger als de overheid ten goede
komt. De ontwikkeling van een gendertest en de opstelling van een tussentijds- en eindverslag duiden
tevens op de waarde van de impactanalyse teneinde rekening te houden met de evaluatie in de
volgende beleidsfase. Door enkel de opstelling van de relevante genderindicatoren wordt de noodzaak
van effectiviteit van een beleid benadrukt. Ten slotte wordt door de oprichting van de
interdepartementale coördinatiegroep het belang duidelijk van een overkoepeld orgaan dat bijdraagt tot
de vermindering van de werkdruk van de administraties.
Naast de mogelijke voordelen van de gendermainstreamingwet op vlak van de kwaliteit van het
gevoerd beleid, dienen er ook opmerkingen en mogelijke nadelen vermeld te worden.
Het oprichten van nieuwe structuren, zoals gendermainstreamingcellen en interdepartementale
coördinatiegroep, kunnen ook een averechts effect hebben en leiden tot een administratief kluwen en
toenemende bureaucratisering. Ingevolge de veelheid aan leden wordt bijvoorbeeld getwijfeld aan de
efficiënte werking van de interdepartementale coördinatiegroep. Bovendien kan het transversale
karakter van gendermainstreaming ook gevolg hebben voor de werklast van de politieke en
administratieve beleidsverantwoordelijken. De verzwaring van werklast kan aldus invloed hebben op
de kwaliteit van het gevoerde beleid.
Gezien de gendermainstreamingwet geen concreet sanctioneringmechanisme vaststelt, bestaat er enkel
een democratische sanctie door de kiezer of parlement. Indien goedkeuring wordt gegeven aan het
wetsvoorstel tot opname van de gendernota in artikel 10 van de Gecoördineerde wet op de
112
Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991, kan evenwel een sterker sanctioneringmechanisme in werking
treden. De Kamer van Volksvertegenwoordigers kan mogelijkerwijs geen goedkeuring verlenen aan
de algemene uitgavenbegroting zodat de Federale Regering geen beleid kan voeren.472
Gendermainstreaming wordt als term niet expliciet vermeld en gedefinieerd in de
gendermainstreamingwet. Gelet op de onervarenheid van de meeste politieke en administratieve
verantwoordelijken kan dit zowel leiden tot vrijblijvende invullingen als verschillende interpretaties
als uiteindelijk tot een minder kwalitatieve beleidsvoering. Het gebruik van verschillende benamingen
en schrijfstijlen van gendermainstreaming kan de indruk creëren van een inconsequente strategie en
tevens leiden tot een minder kwalitatief gevoerd beleid. Een mogelijke oplossing is in de volgende
wetgeving de term expliciet te vernoemen. De vakbonden pleiten echter voor de opname van de term
‘geïntegreerde benadering van de genderdimensie’ omdat de term de lading niet zou dekken.473
Dit
argument moet echter van tafel geveegd worden daar gendernota, gendertest en genderindicatoren wel
expliciet worden vermeld. Een ander mogelijkheid is dat het IGVM of de Europese Gemeenschap een
woordenlijst publiceert die de basisbegrippen van gendermainstreaming verduidelijkt.474
De gendermainstreamingwet zal zowel streven naar de integratie van de genderdimensie in alle
federale beleidslijnen als het bereiken van goed bestuur. Het IGVM is de drijvende kracht achter de
‘good governance’. Belangrijk is te vermelden dat de complementaire strategie of het
tweesporenbeleid thans noodzakelijk is om de gendergelijkheid optimaal te bevorderen.
Dientengevolge dient de vraag te worden gesteld hoe lang de positieve acties nog nodig zijn in de
Belgische maatschappij.
472
www.begroting.be 473
K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, supra noot 23, 56. 474
Europese Commissie, Gelijke kansen in 100 woorden: een woordenlijst, Luxemburg, Europese
Gemeenschappen, 1998.
113
Zoals we gestart zijn, eindigen we ook met een citaat van de feministe Alexandra Kollantaj: ” het
fundament is gelegd. De weg is duidelijk. De bakens zijn gezet. Wat overblijft is: bouwen, bouwen en
nog eens bouwen…”475
.
475
P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 139.
114
Bibliografie
Wetgeving
Beijing Declaration (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.
Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.
Council of Europe, Genderbudgeting, Strasbourg, Council of Europe, 2005.
Council of Europe, Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of
good practices: Final report of activities of the Group of Specialists on Mainstreaming, Strasbourg,
1998.
Richtl. Raad nr. 2006/54, 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en
gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, Pb. L. 26 juli 2006, afl. 204/23.
Richtl. Raad nr. 2002/73, 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad
betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten
aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten
aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Pb. L. 5 mei 2002, afl. 26.
Richtl. Raad nr. 2000/78, 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke
behandeling in arbeid en beroep, Pb. L. 2 december 2000, afl. 303.
Richtl. Raad nr. 76/207, 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke
behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de
beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, Pb. L. 14 februari
1976, afl. 039.
Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007.
Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, BS 30 mei 2007.
Wet 10 mei 2007 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme
of xenofobie ingegeven daden, BS 30 mei 2007
Wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de
wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de
genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, B.S. 13 februari 2007.
Wet 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie, BS 17 maart 2003.
Wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en
mannen, BS 31 december 2002.
115
Wet 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de
Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, BS 31
oktober 2006.
Wet 24 december 1996 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming
van werken, leveringen en diensten, BS 22 januari 1994.
Wet 20 Juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in
organen met adviserende bevoegdheid, BS 9 oktober 1990.
Wet 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, BS 1 november 1846.
KB 22 september 2004 houdende de oprichting van cellen duurzame ontwikkeling in de federale
overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en het Ministerie van
Landsverdediging, BS 6 oktober 2004.
KB 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en
vrouwen in de overheidsdiensten, BS 8 maart 1990.
KB 14 juli 1987 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen
in de privésector is de eerste rechtsgrond van positieve actie maatregelen, BS 26 augustus 1987.
Decreet 28 NOVEMBER 2002 houdende de opvolging van de resoluties van de vrouwenconferentie
van de Verenigde Naties die in Peking heeft plaatsgehad, BS 5 december 2002.
Decreet 19 DECEMBER 2002 betreffende het opmaken, door de Regering, van een jaarverslag over
de evaluatie van het regeringsbeleid inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen, BS 22 januari 2003.
Decreet 13 MEI 1997 houdende de opvolging van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die
van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, BS 18 juli 1997.
Voorstel van herziening van titel II van de grondwet om een nieuwe artikel in te voegen betreffende
het recht op gelijkheid van vrouwen en mannen, Parl.Doc. Kamer 1999-2000, nr. 2- 483/1.
Voorstel van herziening van titel II van de grondwet om een nieuwe artikel in te voegen betreffende
het recht op gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke toegang van tot door
verkiezingen verkregen en openbare mandaten, Parl.Doc. Kamer 1999-2000, nr. 2- 465/1.
Verslagen van de regering, van de ministers belast met het gelijke kansenbeleid en van de
staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking over het beleid gevoerd overeenkomstig de
doelstellingen van de vierde wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft
plaatsgehad, Parl.Doc. Senaat 2001-2002, nr.2000, nr. 2- 129/1.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op
17 juli 1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc.
Senaat 2004-2005, nr. 3-168/2.
Voorstel tot resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren,
Parl. Doc. Kamer 2005-2006, nr.1846/001.
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de
wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de
genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001.
116
Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de
wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de
genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003.
Vragen en antwoorden, Parl. Doc. Senaat 2004-2005, nr. 3-45.
Algemene beleidsnota van de minister van Sociale Zaken, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 001.
Algemene beleidsnota van de minister van Justitie, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 003.
Algemene beleidsnota van de minister van Binnenlandse Zaken, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.
0995/ 010.
Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/
016.
Algemene beleidsnota van de minister van Maatschappelijk Integratie, Pensioenen en Grote steden,
Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/001.
Algemene beleidsnota van van de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen,
Parl.Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/017.
Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.
1529/012.
Algemene beleidsnota van de vice-eersteminister en Minister van Werk, Parl. Doc. Kamer 2008-2009,
nr. 1529/011.
Algemene beleidsnota van de minister van justitie, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/077.
Algemene toelichting bij de begroting van ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2008, Parl.
Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0992/001.
Rechtspraak
HvJ 43/75, Gabrielle Defrenne v. Belgische luchtvaartmaatschappij NV SABENA,
Jur. 1976.
Rechtsleer
BAYART, C., SOTTIAUX, S. en VAN DROOGHENBROECK, S. (eds.), De nieuwe federale
antidiscriminatiewetten, Brugge, Die Keure, 2008, 849p.
117
BELL, M., “Verplicht stimuleren van gelijkheid: nieuwe horizonten voor positieve actie?”,
Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2007, 31p.
BERGHS K., en RAVESLOOT, S., Gender mainstreaming en de syndicaten in België, Antwerpen,
Intersentia, 2006, 134p.
CABALLERO, K., Toekomst na Peking +10: Actiepistes en uitdagingen voor de verdere uitwerking
van de doelstellingen van het Actieplatform van Peking in België, Brussel, Instituut voor de Gelijkheid
van Vrouwen en Mannen, 2007, http://igvm-
iefh.belgium.be/nl/publicaties/toekomst_na_peking_10.jsp, 76p.
CELIS, K. en MEIER, P., De macht van het geslacht, Leuven, Acco, 2006, 266p.
CUYPERS, D. (ed.), Gelijkheid in het arbeidsrecht. Gelijkheid zonder grenzen?, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 363p.
DE PRINS, D., DE VRIELICNK J. en SOTTIAUX, S., Handboek discriminatierecht , Mechelen,
Kluwer, 2005, 593p.
DE VROEDE, P. en GORUS, J., Inleiding tot het recht, 2007, Antwerpen, Kluwer, 583p.
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België. Naar een egalitaire
samenleving, Brussel, 2002, http://dipot.ulb.ac.be:8080/dspace/bitstream/2013/7802/1/rp-0019.pdf, 86
p.
FOD Werkgelegenheid, Arbeid, en Sociaal Overleg, Eindrapport en evaluatie van de door de federale
regering opgerichte cel "gender mainstreaming": verwezenlijking van de strategische doelstellingen in
het kader van de uitvoering van het Actieplatform van de Wereldconferentie voor de Vrouw te Peking
/ Cel gender mainstreaming, Brussel, 2003, 202 p.
FRANCESKIDES, R., Equal gids over gendermainstreaming, 2004,
http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf, 59 p.
HOLVOET, N., Gendergevoelig budgeteren, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en
mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf , 48p.
HONDEGHEM, A. en NELEN, S., Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector,
Brugge, Die Keure, 1999, 214p.
HOSKYNS, C., Integrating Gender. Women, Law and Politics in the European Union, Londen, Verso,
1996, 115p.
Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België: Gender-
statistieken en genderindicatoren, Brussel, 2006, http://igvm-
iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20statistieken_tcm336-37049.pdf, 179p.
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Handelingen van de seminariecyclus:
Gendermainstreaming, Brussel, 2008, http://igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/actesGENDER-
N_tcm336-40554.pdf, 202p.
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in
overheidsopdrachten, Brussel, 2008, http://igvm-
iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20overheidsopdrachten_tcm336-36766.pdf , 32 p.
118
Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gendergevoelig budgetteren,.Brussel, 2008,
http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf, 8p.
KOHLMANN, C. en NOTOS, S., "Meer over mainstreaming", Den Haag, http://www.e-quality.nl/e-
quality/pagina.asp?pagkey=43283, 2002, 29p.
KLEIN, H. en RORINK, F., Verandermanagement: een plan van aanpak voor integrale
organisatieverandering en innovatie, Amsterdam, Pearson Education Uitgeverij, 313p.
LEACH, F., Practising Gender analysis in education, Oxford, Oxfam skills and practice, 2003, 162p.
LEPLAE, J. en RYS, B., De structuur van het gelijkekansenbeleid in Vlaanderen, Brussel, Rol en
Samenleving VZW, 15p.
LEPLAE, J., Enkele mijlpalen in de geschiedenis van de vrouw in België, Brussel, Rol en
Samenleving VZW, 5p.
MAERTEN, M., Feminisme en Feministische stromingen, Brussel, Rol en Samenleving VZW, 7p.
MERCKX, G. en HELLEMANS, M, Rijkdom aan verscheidenheid, Antwerpen, Garant, 2004, 166p.
REES, T, 3 Mainstreaming equality in the European Union, Londen, Routledge, 1999, 227p.
REYMENATNS, G. en VAN HOVE, H., Evaluatie van beleid voor de gelijkheid van vrouwen en
mannen, Instituut voor gelijkheid voor vrouwen en mannen, 95p.
ROMBAUTS, M., Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van
de ‘wet gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van
Vrouwen en Mannen,
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/genderbudgeting16april2008.pdf, 36p.
ROMBAUTS, M., Verslag over de studiedag/ Gendermainstreaming, een nieuwe uitdaging voor de
federale regering en de administraties, Brussel, 2008,
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/gendermainstreaming12maart2008.pdf , 6p.
VAN BUGGENHOUT, B., Sociale bescherming op nieuwe paden, Leuven, Instituut sociaal recht,
Katholieke Universiteit te Leuven , 778p.
VAN DEN BRINK, M., Het VN-vrouwenbeleid en gendermainstreaming, proefschrift, http://igitur-
archive.library.uu.nl/dissertations/2006-0518-200451/full.pdf , 2006, Universiteit Utrecht, 316p.
VAN ROEMBURGH, B. en SPEE, S., Gender Mainstreaming: kritische analyse van Gender
Mainstreaming als theoretisch concept en als beleidsinstrument, Antwerpen, Steunpunt
Gelijkekansenbeleid UA-LUC, 2004, 275p.
Vrouwen, Vrede en Veiligheid: Belgisch Nationaal Actieplan voor de implementatie van VN
Veiligheidsraadresolutie 1325,
http://www.dgdc.be/documents/nl/themas/gender/belgisch_actieplan_1325.pdf, Brussel, 24p.
Online
119
http://www.ilo.org/public/dutch/region/eurpro/brussels/mandaat/historiek.htm
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/internationaal/vn/cedaw/
http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31976L0207:NL:HTML
http://ec.europa.eu/employment_social/publications/booklets/fundamental_rights/pdf/ke7707098_nl.p
df
http://www.amazone.be/images/GPS/GPS_gender_mainstreaming.pdf, 3.
http://www.develop-it.be/vrouwenraad/oudesite/pdf/dossier_2004_vrouwenverdrag/wat_staat_er.pdf
http://www.develop-it.be/vrouwenraad/oudesite/pdf/dossier_2004_vrouwenconferenties/peking.pdf
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/Verslagsenaat.pdf
http://www.emancipatie.nl/home/Focus/Gendermainstreaming/Commentaren_en_discussie/Petra_Mei
er/
http://www.gender-budgets.org/content/view/502/245/ voor Gender Budgets: an overview- Canada
http://www.gelijkekansen.be/federaal-gelijkekansenbeleid.html
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/overheidsopdrachten/
http://www.vegastar.be/
http://www.sophia.be/index.php/genderstudies_database
http://www.raadvandegelijkekansen.be
http://www.e-quality.nl
http://www.undp.org/unifem/gender-budgets/conference.html.
http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/gender_budgeting/
http://www.begroting.be
http://www.dekamer.be/FLWB/pdf/52/1529/52K1529012.pdf, 10.
http://www.fedweb.belgium.be/nl/over_de_organisatie/over_de_federale_overheid/missie_visie_waar
den/duurzame_ontwikkeling/duurzaamheidstest/index.jsp
http://www.poddo.be/NL/instrumenten/doeb
120
http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub&COLL=S&LEG=4&NR=701&PUID=67
110242&LANG=nl
http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=4&NR=701&VOL
GNR=1&LANG=nl
http://ligeuk.itide.dk/Default.asp?Id=194.
http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/evaluatiegenderwet18juni2008.pdf
http://www.poddo.be/NL/documentatie/federale_plannen_duurzame_ontwikkeling