Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Grenswacht of reisgenoot Een onderzoek naar de pastorale praktijk zoals die functioneert in
een missionaire kerkplanting
Joselyn Stelpstra
Theologische Universiteit Kampen (Broederweg)
Afstudeerscriptie Master Missionaire Gemeente
Begeleider: Prof. dr. S. Paas
Juni 2012
2
Voorwoord
Twee metaforen vormen de titel van deze masterscriptie: de grenswacht en de reisgenoot. De eerste
controleert en bewaakt. De tweede vergezelt en navigeert (in overleg). Beide metaforen bedoelen een gestalte
van het pastoraat aan te duiden. Beide gestalten zijn gerelateerd aan een verschillende manier van kerk zijn. In
deze scriptie begeef ik me op het terrein waar deze twee metaforen uitdrukking aan geven en ga ik op zoek
naar een missionair pastoraat. Ik maak die zoektocht met hart voor de zaak van het pastoraat en hart voor de
missie van de kerk.
In deze scriptie werk ik als volgt aan de beantwoording van de vraag naar een missionair pastoraat. In het
inleidende hoofdstuk presenteer ik de probleemstelling en de onderzoeksvraag. Vervolgens geeft hoofdstuk
twee een verantwoording van de opzet en uitvoering van het onderzoek. De kern van deze scriptie wordt
gevormd door de hoofdstukken drie tot en met vijf. Daarin presenteer ik de resultaten van mijn onderzoek. Ik
besluit met een zesde hoofdstuk, waarin ik de belangrijkste conclusies weergeef. Eveneens bevat dit laatste
hoofdstuk een aantal aanbevelingen, zowel voor de onderzochte kerkplantingen als voor de brede kerk.
Ruim een jaar heb ik aan deze scriptie gewerkt. Dit deed ik naast mijn werkzaamheden in Via Nova. Via Nova
vormt één van de drie gemeentestichtingen die ik in het kader van deze scriptie heb onderzocht. De winst
daarvan was dat ik in mijn schrijfproces niet snel het gevaar liep om van de praktijk verwijderd te raken. Ik sta
immers zelf met beide benen in die praktijk. Het ‘verlies’ was dat ik geleidelijk aan blind raakte voor datgene
waarin Via Nova zich onderscheidt van gevestigde kerken.
Ik ben blij dat ik na een intensieve tijd van studie deze scriptie mag afronden. En ik ben dankbaar voor zoveel
mensen die hierin om mij heen staan. Ik denk aan mijn collega’s in Via Nova. Hun betrokkenheid en wekelijkse
gebed hebben veel voor mij betekend. Naast ook hun bereidheid om mee te werken aan dit onderzoek. Dank in
dat verband ook aan de werkers van Oase voor Nieuw-West en Thuiskomen. Zij waren het die mij een
waardevolle inkijk hebben gegeven in de praktijk van het pastoraat in een kerkplanting. Ook mijn begeleider
Stefan Paas wil ik hartelijk bedanken. Met zijn kunde en vertrouwen in mijn kunnen heeft hij mij in staat
gesteld om de nieuwe pastorale praktijk die zich aandiende geboren te laten worden. Dankbaar ben ik ook voor
mijn ouders, voor hun hartelijke meeleven. En voor het zorgvuldig doorlopen van het manuscript op taal- en
stijlfouten door mijn vader. Ten slotte dank ik Gerbert, mijn geliefde. Hij was er als geen ander om mij bij te
staan.
Joselyn Stelpstra
Amstelveen, juni 2012
3
Inhoudsopgave
Voorwoord .............................................................................................................................................. 2
1. Inleiding ........................................................................................................................................... 5
1.1. Aanleiding van de probleemstelling ........................................................................................ 5
1.2. Probleemstelling .................................................................................................................... 10
1.3. Onderzoeksvraag ................................................................................................................... 12
1.4. Relevantie .............................................................................................................................. 12
1.5. Methode ................................................................................................................................ 12
2. Opzet en uitvoering van het onderzoek ........................................................................................ 13
2.1. Keuze van de onderzoekseenheden ...................................................................................... 13
2.2. Beschrijving en verantwoording van de dataverzamelingsmethode .................................... 13
2.3. Materiaal verzamelen............................................................................................................ 15
2.4. Registratie, verwerking en preparatie van de gegevens ....................................................... 16
2.5. Beschrijving en verantwoording van de analysebeslissingen ............................................... 16
2.6. Betrouwbaarheid en geldigheid ............................................................................................ 16
3. Het gemeentetype: de bedding van een missionair pastoraat ..................................................... 18
3.1. Inleiding ................................................................................................................................. 18
3.2. Hiebert: basisgedachte .......................................................................................................... 18
3.3. Vier typen van categoriseren ................................................................................................ 18
3.4. Interpreterend én normerend ............................................................................................... 19
3.5. Bounded Set: kenmerken ...................................................................................................... 19
3.6. Centered Set: kenmerken ...................................................................................................... 20
3.7. Pastoraat en de typologie van Hiebert .................................................................................. 21
3.8. Interpretatie van het onderzoeksmateriaal .......................................................................... 22
3.9. Oase voor Nieuw-West .......................................................................................................... 22
3.10. Via Nova ............................................................................................................................. 24
3.11. Thuiskomen ....................................................................................................................... 27
3.12. Conclusie ........................................................................................................................... 29
4
4. De rolopvatting van een missionaire pastor ................................................................................. 31
4.1. Inleiding ................................................................................................................................. 31
4.2. Analyse van het onderzoeksmateriaal .................................................................................. 31
4.3. Oase voor Nieuw-West .......................................................................................................... 31
4.4. Via Nova................................................................................................................................. 34
4.5. Thuiskomen ........................................................................................................................... 38
4.6. De metaforen en hun associaties .......................................................................................... 40
4.7. Belichting vanuit de literatuur ............................................................................................... 41
4.8. Bucer: de pastor als herder ................................................................................................... 41
4.9. Nogmaals Bucer: analyse en reactie ..................................................................................... 45
4.10. Van der Meulen: de pastor als reisgenoot ........................................................................ 46
4.11. Nogmaals van der Meulen: reactie ................................................................................... 49
4.12. Stoppels: de pastor als leider ............................................................................................ 49
4.13. Nogmaals Stoppels: reactie ............................................................................................... 51
4.14. Conclusie ........................................................................................................................... 51
5. De structuur van een missionair pastoraat ................................................................................... 53
5.1. Inleiding ................................................................................................................................. 53
5.2. Oase voor Nieuw-West .......................................................................................................... 53
5.3. Via Nova................................................................................................................................. 56
5.4. Thuiskomen ........................................................................................................................... 60
5.5. Conclusie ............................................................................................................................... 64
6. Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 65
6.1. Conclusies .............................................................................................................................. 65
6.2. Aanbevelingen ....................................................................................................................... 66
Literatuur ............................................................................................................................................... 68
Bijlage I: definitie pastoraat .................................................................................................................. 70
Bijlage II: interviewvragen ..................................................................................................................... 73
5
1. Inleiding
1.1. Aanleiding van de probleemstelling De tijd dat gesproken werd over Nederland als een christelijk land ligt achter ons. Ook bij hen die zich nog lange
tijd angstig vastklampten aan deze illusie dringt het besef door dat Nederland niet meer is wat ze eens was:
’christelijk’. Als antwoord op deze veranderende samenleving is de kerk al decennia lang aan het zoeken hoe zij
zich opnieuw dient te positioneren. Halverwege de twintigste eeuw werd door een enkele missioloog voor het
eerst voorzichtig uitgesproken dat het antwoord gelegen was in het woord ‘zending’. Ofwel, Nederland moest
weer gezien worden als zendingsland. Dit missiologische antwoord heeft tot op de dag van vandaag de tijd
nodig om door te dringen tot het bewustzijn van de kerken in Nederland. We zien steeds meer kerken die op
zoek gaan naar wegen om missionair kerk te zijn in een samenleving die haar stempel ‘christelijk’ in korte tijd
heeft verloren. Er voltrekt zich om zo te zeggen een verschuiving in de ecclesiologie, die resulteert in een
missionair verstaan van de kerk, ofwel in een missionaire ecclesiologie. Eveneens voltrekt zich een verschuiving
in de grenzen van het zendingsveld, wanneer ook Nederland tot missiegebied wordt gerekend.
1.1.1. Lesslie Newbigin
De missioloog Lesslie Newbigin (1909-1998) was één van de eersten die beide verschuivingen zeer indringend
heeft verwoord en geanalyseerd. Van grote invloed op zijn denken over de kerk waren zijn ervaringen als
zendeling in India en zijn betrokkenheid in de oecumenische beweging, waar op dat moment een missionaire
ecclesiologie tot ontwikkeling kwam.1 In de beginjaren van Newbigin’s missionaire loopbaan speelde de kerk
voor hem een marginale rol. Dat had alles te maken met zijn ecclesiologie, waarvan hij later inzag hoe deze
gevormd was door de Europese context van het ‘Christendom’.
Die term ‘Christendom’ behoeft enige toelichting. Ze wordt hier niet gebruikt als aanduiding voor de christelijke
religie als zodanig. Maar het woord ‘Christendom’ (geschreven met een hoofdletter) is de vertaling van het in
het Engelse taalgebied gebruikte woord ‘Christendom’. Daar wordt het gebruikt als vertaling van het Latijnse
woord ‘christianitas’.2 Hiermee werd het gebied aangeduid waar er een eenheid tussen kerk en staat bestond.
Als gevolg van de bekering van Constantijn en het daarop volgende Edict van Milaan in 313 had deze eenheid
zich kunnen ontwikkelen. De grenzen van dit gebied vallen ongeveer samen met de huidige Europese Unie. In
de meeste landen eindigde het Christendom in de betekenis van die verbondenheid tussen kerk en staat in de
achttiende eeuw. Maar het Christendom als fase waarin de cultuur nog sterk gevormd is door het christelijk
geloof, is in sommige landen en gebieden nog levend. Newbigin stelt nu dat de reden dat tot op dat moment
zijn denken over de kerk zo weinig in verbinding stond met zending een gevolg was van het ‘Christendom’.
In een Christendom tijd waarin de kerk en het christelijk geloof gemeengoed zijn in de samenleving staat de
kerk ten dienste van een volk wat reeds christelijk wordt geacht. Van een missionaire taak onder het eigen volk
is dan geen sprake. In plaats daarvan is de kerk belast met het onderhoud van het reeds bestaande kerkelijk
leven. Geen wonder dat Newbigin, in de missionaire context van India, geen centrale rol voor de kerk zag
weggelegd. Zending resulteerde wel in de vorming van een kerk, maar de kerk participeerde zelf niet in de
missie. Later zag Newbigin de discrepantie tussen zijn door het Christendom gevormde ecclesiologie en de
ecclesiologie die uit het Nieuwe Testament naar voren komt. De laatstgenoemde plaatst de kerk juist voorop
als het gaat om de weg van het evangelie naar de volken. Het is de kerk die is uitgekozen en geroepen om Jezus
missie op aarde voort te zetten. ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’ klinken de woorden van
Jezus in Johannes 20, 21. Het is dit vers wat vanaf dat moment tot de grondtoon van Newbigin’s missionaire
ecclesiologie wordt.3
Newbigin wees zoals gezegd niet alleen op het belang van een missionaire ecclesiologie voor zijn werk in India,
hij zag hierin ook de zendingsstrategie voor de Westerse cultuur gelegen. Daarmee veronderstelde hij dus dat
die cultuur zending behoefde, een eveneens cruciale bijdrage gezien het feit dat de Westerse cultuur tot op dat
1 Goheen, As the father, 12. 2 Paas, Post-Christian, 11. 3 Goheen, As the father, 26.
6
moment niet als missiegebied werd beschouwd. In zijn analyse van de Westerse cultuur legt Newbigin de
scheiding bloot die er bestaat tussen enerzijds het publieke domein met haar ‘harde’ feiten en anderzijds het
private domein met haar persoonlijk gekleurde overtuigingen. Volgens deze plausibiliteitstructuur4, die ten
grondslag ligt aan onze cultuur kan religie, waarneer zij de toetssteen van de modern wetenschappelijke
methode niet weet te doorstaan, geen aanspraak maken op de in het publieke domein geldende waarheid. In
plaats van ons als christenen terug te laten dringen tot het private domein, moeten we volgens Newbigin de in
de cultuur aanwezige dichotomie zelf onder kritiek stellen en weer in het publieke domein aanwezig zijn met
het evangelie en de in het evangelie aanwezige samenhang en richting voor de samenleving claimen.5 Naar
deze christelijke impact op het publieke leven, ofwel zending, moeten we volgens Newbigin primair zoeken via
de weg van de christelijke gemeenschap, ofwel de kerk. Zij is de ‘hermeneutiek van het evangelie’: de
gemeenschap van mensen die het evangelie geloven en naar dit goede nieuws van Jezus Christus leven. Vanuit
haar midden begeven christenen zich in alle sectoren van het publieke leven om haar voor Christus te winnen.
Maar, zo zegt Newbigin daarbij, de kerk zal deze impact alleen hebben wanneer zij zich afkeert van haar
exclusieve zelfgerichtheid en erkent dat ze bestaat omwille van hen die niet tot haar behoren.6
Samengevat, op twee punten wordt er dus een verbinding gelegd die er eerder niet bestond. (1) Kerk en
zending kunnen niet los van elkaar worden gezien. Ecclesiologie is vanzelfsprekend missionaire ecclesiologie.
(2) Zending heeft ook betrekking op de Westerse cultuur. Zending is niet begrensd door geografische grenzen:
de hele wereld is missiegebied. Het zijn deze cruciale missiologische bijdragen van Newbigin (en naast hem nog
andere grote zendingsmannen) die tot op de dag van vandaag de tijd nodig hebben om door te dringen tot het
bewustzijn van de kerken.
1.1.1.1. Newbigin over kerkelijk leiderschap
De kerk is dan wel geroepen om een missionaire gemeenschap te zijn, maar daarop volgend stelt Newbigin de
vraag of zij daar met haar huidige van het Christendom geërfde kerkelijke structuren wel toe in staat is. Zijn de
bestaande structuren wel verenigbaar met de missionaire roeping van de kerk? Het antwoord dat Newbigin, in
de jaren zestig van de vorige eeuw, op deze vraag geeft is negatief. De huidige kerkelijke structuren zijn volgens
hem in plaats van op zending slechts gericht op onderhoud.7 Ten behoeve van het gestalte geven aan de
roeping van de kerk dienen de structuren dan ook hervormd te worden. En als Newbigin daar dan prioriteiten
in gaat aanbrengen dan moet volgens hem allereerst de aandacht uit gaan naar de modellen van kerkelijk
leiderschap. Dat dit leiderschap voor Newbigin een dominante aangelegenheid is als het gaat om missionair
kerk zijn, laat ook de hoofdstukvolgorde zien van zijn werk The gospel in a pluralist society. In één van de
laatste hoofdstukken komt het tot de climax in zijn denken met de gedachte dat de kerk is geroepen om de
hermeneutiek van het evangelie te zijn. Het hoofdstuk dat hier direct op volgt handelt over het leiderschap in
een missionaire gemeente.8 In het voetspoor van zijn reflectie op zijn ecclesiologie volgde dus logischerwijs een
diepgaander nadenken over leiderschap en ambt. Ook op het punt van leiderschap en ambt komt Newbigin tot
de conclusie dat er een discrepantie bestaat tussen het Nieuwe Testament en de Christendom traditie. Op het
niveau van de ecclesiologie was die discrepantie er tussen enerzijds de kerk als kleine evangeliserende
beweging in een heidense samenleving en anderzijds de kerk als zorgdrager van het kerkelijk leven van het
christelijk veronderstelde volk. De discrepantie op het niveau van het leiderschap is hier onlosmakelijk mee
verbonden. In de missionaire situatie van het Nieuwe Testament was het ambt vooral het leidinggeven in
zending, terwijl in de setting van het Christendom het ambt vooral de pastorale zorg voor de gevestigde kerken
betreft.9 De kerk in het Christendom paradigma was een verzamelplaats van gelovigen, in plaats van een
4 Newbigin gebruikt hier een door de socioloog Peter Berger geïntroduceerde term. 5 Newbigin, The gospel, 225.
6 Newbigin, The gospel, 233.
7 Goheen, As the father, 233. 8 Goheen, As the father, 244. 9 Goheen, As the father, 249.
7
zendingspost voor de wereld.10
Newbigin concludeert dat het feit dat onze huidige leiderschapsstructuren zijn
ontstaan in de tijd van het Christendom problematisch is, omdat het leiderschap zich in die fase naar binnen
heeft gekeerd en daarmee niet meer ten dienste staat van de missie van de kerk. Wat we nodig hebben, zegt
Newbigin, is een missionair leiderschap, ter vervanging van het bestaande pastorale leiderschap.
1.1.1.2. Newbigin’s invloed
Door diverse missiologen is voortgebouwd op de bijdrage van Newbigin. Zo baseert de Britse missioloog Stuart
Murray zich op de analyse van Newbigin met zijn boek Post-Christendom11
. In dit boek werkt hij de gedachte uit
dat we ons op dit moment bevinden in de faseovergang van het Christendom naar het post-Christendom. Een
gedachte die dus zijn oorsprong vindt bij Newbigin. Murray stelt dat het verval van het Christendom een
langdurig proces is. Dat is ook niet zo gek, zo zegt hij, gezien het feit dat het Christendom ook eeuwen nodig
heeft gehad om zich te ontwikkelen. Murray pleit ervoor dat kerken zich ondertussen voorbereiden op het op
handen zijnde post-Christendom. Sinds eeuwen zullen we ons als kerk weer omringd weten door een
samenleving die grotendeels onbekend is met de kerk en het christelijk verhaal. Dit biedt volgens Murray
enorme kansen om dit verhaal opnieuw te vertellen en gestalte te geven.
Wie zich eveneens op Newbigin baseert is de theoloog Darell Guder. Hij beschrijft de verschuiving in
ecclesiologie in termen van ‘bekering’. Wil de kerk gehoor geven aan haar missionaire roeping dan dient zij zich
te bekeren. Dat betreft een bekering tot het hele evangelie.12
Guder stelt dat het kerkelijk leven tot een doel in
zichzelf is geworden. De oorzaak die hij daarvoor aanwijst is de reductie van het evangelie tot het ontvangen
van verlossing. Wanneer de kerk zich bekeert tot het hele evangelie, dan komt ook de opgave naast de gave
van verlossing weer in beeld. Die opgave bestaat in de getuigenis van het evangelie. De bekering van de kerk
tot het hele evangelie zal volgens Guder dan ook resulteren in een hernieuwde toewijding aan zending.
Ook is Newbigin niet alleen blijven staan in zijn pleidooi voor een missionair leiderschap. Vanuit diverse hoeken
worden instemmende geluiden gehoord. Onder andere vanuit de ‘Emerging Church’ beweging. Daar wordt het
huidige kerkelijk leiderschap scherp aan de kaak gesteld. Tegen de achtergrond van een cultuuranalyse waarin
de begrippen post-Christendom en postmoderniteit centraal staan wordt door deze beweging een pleidooi
gevoerd voor een radicale verandering in het denken over de kerk. Ze zal weer voluit missionaire kerk moeten
zijn. Maar de traditionele predikant is volgens Emergers niet geschikt om voorop te gaan in dit proces. Hij is
immers vooral bezig met het onderhoud van de kerk, in plaats van met zending.13
Wil de kerk de overgang van
de Christendom modus naar de missionaire modus kunnen maken dan is volgens de Emerging Church
beweging een apostolisch leiderschap vereist. Daarmee vraagt ze opnieuw aandacht voor de in Efeze 4, 1-16
gepresenteerde vijfvoudige bediening.14
Hoewel er nog andere theologen te noemen zijn breng ik alleen de naam van Robert Warren nog naar voren.15
Hij heeft in het kader van leiderschap in de kerk over twee paradigma’s, namelijk die van ‘onderhoud’
(maintenance) en ‘inschakeling’ (engagement). Het eerstgenoemde paradigma behelst het pastoraat in de
Christendom opvatting, namelijk de zorg van de ambtsdragers voor de leden. Het tweede paradigma duidt
Warren aan als de pastoraat-in-missie modus (the pastoral-in-mission mode). Wil een kerk missionair zijn, dan
dient het leiderschap zich volgens Warren te bewegen van het eerste naar het tweede paradigma.
1.1.1.3. Newbigin’s analyse nader bekeken
Nadat we gezien hebben hoe Newbigin’s pleidooi niet op zichzelf is blijven staan, concentreren we ons op
Newbigin’s betoog over het kerkelijk leiderschap. Want om goed te begrijpen wat nu het door Newbigin als
problematisch geachte leiderschapsmodel is en welk model van leiderschap hij wenst met het oog op de
missionaire gemeente, moeten de genoemde twee leiderschapsparadigma’s nader in beeld gebracht worden.
10 Paas, Kerken vormen, 2. 11
Murray, Post-Christendom. 12
Guder, The continuing conversion. 13 Doornenbal, Kanttekeningen. 14 Frost en Hirsch, The shaping, 165. 15
Warren, Building missionary congregations en Signs of life.
8
Daarbij is de grondtoon dat in tegenstelling tot het Christendom leiderschap, welke slechts gericht is op de zorg
voor het bestaande kerkelijke leven, missionair leiderschap de gemeente voorgaat in de missie. Vanuit de
perspectieven context, taak en structuur zal ik nader ingaan op de verschillen tussen de beide paradigma’s.
Allereerst wat betreft de context. Newbigin benadrukt dat de discussie over ambtelijk leiderschap geplaatst
moet worden in de context van Gods intentie met de kerk. De woorden in Johannes 20, 19-23 vormen de
substantie van deze intentie, met als kern: ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’. Over leiderschap
moet altijd gesproken worden in de context van die missie. De vraag is nu of de hier klinkende opdracht aan
het adres van de apostelen gegeven is voor de in wording zijnde kerk of voor het in wording zijnde ambt.
Newbigin’s antwoord op die vraag is ‘voor beide’. Daarmee verhoudt hij zich kritisch tot de in het Christendom
model van leiderschap bestaande onderscheid tussen geestelijken en leken. Newbigin stelt dat er in de vroege
kerk geen sprake was van dit onderscheid. Het is opgekomen in de Christendomtijd toen het christelijk geloof
tot staatsgodsdienst werd. In het missionaire leiderschapsparadigma wordt er tegenwicht geboden tegen
clericalisme (en eveneens tegen egalitarisme) door het leggen van een verbinding tussen leiderschap en
discipelschap. De ambten bestaan en functioneren wel, maar op zo’n wijze dat ambtsdragers zelf volgeling van
Jezus zijn (in zijn missie) en daarin anderen bewegen tot het gaan van diezelfde weg van discipelschap. Ambt en
gemeente zijn zo niet statisch van elkaar onderscheiden, maar er is een vloeiende grens tussen beide.16
Een tweede perspectief van waaruit naar de leiderschapsparadigma’s gekeken kan worden is vanuit de taak
van het ambtelijk leiderschap. In een Christendom model van leiderschap is de predikant vooral de leraar die
zijn blik richt op de gemeente die hij onderwijst. Andersom richt de gemeente haar blik op de predikant. Beiden
staan zogezegd met hun rug naar de wereld. In een missionair leiderschapsmodel zijn de woorden van Paulus
‘volg mij’17
het startpunt in de taakopvatting van de ambtsdrager. De blik van de ambtsdrager is niet zozeer
gericht op de gemeente als wel op Jezus. Zijn taak is gelegen in het voor de gemeente uitgaan op de weg van
het kruis en het leiden van zijn gemeente in het gaan van diezelfde weg. Om deze taakopvatting te illustreren
vergelijkt Newbigin het optreden van Jezus te midden van zijn discipelen met een commandant die zijn troepen
voorgaat in de strijd. Jezus is niet de generaal die vanuit zijn hoofdkwartier bevelen geeft, maar hij neemt
plaats in de voorhoede van zijn troepen en vangt de eerste aanval van de tegenstander op. Het is op deze wijze
dat Jezus zijn discipelen leidt in de missie, door voor hen uit te gaan en over zijn schouder woorden van
aanmoediging en instructie te spreken en hen uit te dagen hem te volgen in zijn missionaire taak. Met
missionair leiderschap wordt dit voorbeeld van Jezus gevolgd. Newbigin geeft aan dat de connotatie die de
metafoor van de herder had in de culturele context van de bijbel eenzelfde was: de herder was de koning die
zijn volk regeerde en hen leidde in de strijd. In de kerkgeschiedenis is de metafoor van de herder dominant
geworden voor het leiderschap, maar dan in de betekenis van de herder die voor zijn schapen zorgt, een
betekenis waarop het leiderschapsparadigma van het Christendom is gestoeld.18
Het derde perspectief betreft die van de structuur. Dan gaat het om de vraag in wat voor structuur deze visie
op het ambtelijk leiderschap nu het beste gestalte krijgt. In plaats van een universele leiderschapsstructuur te
presenteren komt Newbigin met een zestal principes die zijns inziens richting geven aan de vorming van zo’n
structuur. Zonder deze principes hier allemaal te noemen onderscheidt het missionaire leiderschapsmodel zich
van die van het Christendom in ieder geval op twee punten. Newbigin pleit ervoor dat de structuren flexibel
zijn. Elke culturele context en missionaire situatie vraagt immers een andere vorm van leiderschap om de
missionaire roeping van de kerk te vervullen. Hoewel Newbigin dit niet met zoveel woorden zegt heeft het
Christendom leiderschap grotendeels eenzelfde statische vorm. Het tweede verschilpunt betreft de diversiteit
in vormen van leiderschap. Newbigin geeft aan dat een kerk zowel gesettelde vormen als ook mobiele vormen
van het ambt moet kennen. De eerstgenoemde betreffen in het Nieuwe Testament ondermeer de pastor, de
diaken en de ouderling. Aan mobiele vormen kent het Nieuwe Testament ondermeer de apostel, de evangelist
en de profeet. Newbigin stelt dat in de Christendomtijd het ambtelijk leiderschap zich concentreerde in de
16 Goheen, As the father, 246v. 17
Als verkorte weergave van de woorden van Paulus in 1 kor. 11, 1 waar staat: ‘Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben’. 18 Goheen, As the father, 248-249.
9
gesettelde vormen. Hoewel de moderne zending en de oecumenische beweging deze mobiele vormen wel
weer terug hebben gebracht in het huidige kerk-zijn, zijn ze nog niet geïntegreerd in de ecclesiologie.
Missionair leiderschap kent volgens Newbigin zowel deze gesettelde als mobiele vorm van leiderschap.
1.1.2. De situatie in Nederland
De analyse van Newbigin heeft ook zeggingskracht voor de situatie van de kerk in Nederland. Nu kan er niet
gesproken worden over Nederland als één en dezelfde context. De mate waarin het post-Christendom is
doorgedrongen verschilt per omgeving. In de grote steden is sprake van een totale post-Christendom setting,
maar voor de kleinstedelijke gebieden en delen van het platteland moet deze totale post-Christendom fase
veelal nog aanbreken. Hoewel de mate waarin de post-Christendom context werkelijkheid is geworden
verschilt, kan wel gesteld worden dat ze ook in Nederland is aangebroken. Deze cruciale verschuiving in de
cultuur heeft zich nog niet vertaald op het niveau van de ecclesiologie. Daarvoor hoef je slechts te kijken naar
de wijze waarop het kerkelijk leiderschap, als onderdeel van die ecclesiologie veelal functioneert. Het wordt in
de kerk over het algemeen normaal gevonden dat ambtsdragers er zijn voor de leden.19
Het leiderschap richt
zich op het onderhoud van het bestaande kerkelijke leven. Wat met het oog kan worden waargenomen, vindt
ook bevestiging in recent onderzoek naar het kerkelijk leiderschap. Ik noem hier een drietal onderzoeken die
grofweg de breedte van het protestantisme in Nederland beslaan.
Allereerst het onderzoek van Sietse Greving naar de ambtsopvatting van ouderlingen binnen de
Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Greving komt tot de conclusie dat hoewel missionair kerk zijn belangrijk
gevonden wordt door de ouderlingen de ambtsopvatting toch vooral binnenkerkelijk gericht is.20
Dat geldt
zowel voor de normatieve als ook voor de beleefde ambtsopvatting. Wat betreft die normatieve
ambtsopvatting, zowel in het bevestigingsformulier als ook in de kerkorde staat het werk van ouderlingen in
het kader van de herdermetafoor. Theologisch gezien kent deze metafoor een sterke missionaire dimensie.
Opvallend is dat dit missionaire aspect geen rol speelt in de normatieve ambtsopvatting. Iets soortgelijks zien
we gebeuren in de beleving van de ouderlingen, zo concludeert Greving. Toen de ouderlingen gevraagd werd
een metafoor te noemen voor de omschrijving van hun ambt werd veelal de herdermetafoor aangedragen.
Maar door middel van vervolgvragen werd duidelijk dat de herder werd gezien als een binnenkerkelijk figuur.
De ouderling die ook zorg draagt voor de verloren schapen bleek buiten beeld te zijn. Deze bevindingen doen
Greving de vraag stellen of we de ouderling niet moeten herijken aan het bijbels herderschap in plaats van de
herder te confisqueren voor de ouderling met een binnenkerkelijke taakstelling. Een goede vraag, die ook in de
lijn ligt van het pleidooi van Newbigin. Een vraag die, zo heb ik laten zien, opkomt uit de situatie van het
kerkelijk leiderschap in Nederland.
Als tweede noem ik Johan van Holten die een vergelijkbaar onderzoek deed naar de rolopvatting van
predikanten binnen de Protestantse Kerk in Nederland.21
Van Holten stelt dat in de afgelopen jaren de
overtuiging is gegroeid dat er door de kerken ingespeeld kan worden op het door de secularisatie veranderde
religieuze bewustzijn, door het evangelie te communiceren onder buitenkerkelijken. Maar vervolgens
concludeert Van Holten dat deze overtuiging niet terug te vinden is in de rolopvatting van de predikanten. Van
de oudere predikanten kan dit nog verklaard worden met de gedachte dat zij gehinderd worden door patronen
en gewoonten die zij geërfd hebben uit hun verleden. Maar van ouderejaars studenten en beginnende
predikanten zou men verwachten dat zij zich wel bewust zijn van het belang van de communicatie van het
evangelie met buitenkerkelijken. Maar, zo moet Van Holten vast stellen, ook voor hen heeft evangelisatie geen
prioriteit. Van Holten bevestigd met zijn onderzoek dat het kerkelijke leiderschap, in dit geval van predikanten
binnen de PKN, vooral binnenkerkelijk gericht is.22
Ten slotte haal ik het onderzoek aan wat is uitgevoerd door het lectoraat gemeenteopbouw van de Christelijke
Hogeschool Ede. Zij onderzocht de opvattingen en het functioneren van evangelische voorgangers. Het
19 Paas, Kerken vormen, 3. 20 Greving, De missionaire dimensie van het ambt van ouderling in de GKv. 21 Van Holten, Rol en roeping. 22 Van Holten, Rol en roeping, 202.
10
onderzoek geeft ondermeer inzicht in de tijdsbesteding van de evangelische voorganger, gerelateerd aan de
verschillende taakvelden. Eén van de conclusies is dat het missionaire werkveld relatief weinig aandacht
krijgt.23
De tijd van de voorganger is grofweg als volgt verdeeld: de taakvelden eredienst, pastoraat en
toerusting krijgen samen 40% van de werktijd, 20% gaat naar spiritualiteit en bezinning en verder beslaan
organisatie en administratie nog eens 20% van de werktijd. De resterende 10% wordt besteedt aan onderwijs
en missionair werk. Het is opmerkelijk dat er zo weinig tijd gaat naar missionair werk, gezien het feit dat het
overgrote deel van de voorgangers instemt met de stelling: ‘Een gemeente moet in al haar geledingen erop uit
zijn om “het verlorene” te zoeken en van Jezus Christus te vertellen.’24
Feitelijk is de voorganger hier alleen
indirect op gericht via prediking en onderwijs en is er van activiteit in de uitvoering weinig sprake. Het
onderzoek concludeert dat de voorganger in zijn taak vooral naar binnen gericht is.25
Het in alle drie de onderzoeken terugkerende refrein is: het leiderschap is naar binnen gekeerd. Newbigin’s
analyse vindt ook bevestiging in de situatie van de kerken in Nederland.
1.2. Probleemstelling We zagen dat Newbigin tegen de achtergrond van een door het Christendom naar binnen gekeerd leiderschap
pleit voor een verschuiving van pastoraal naar missionair leiderschap. Gezien wat is aangevoerd in de
voorgaande paragraaf is zijn pleidooi ook in Nederland relevant. Iemand die zich dit pleidooi ter harte heeft
genomen is de Haarlemse predikant Jos Douma. Hij stemt in met de gedachte dat zending het hart van de kerk
vormt. Maar hij verzet zich tegelijk hartstochtelijk tegen de gedachte dat pastoraal leiderschap missionair kerk-
zijn in de weg zou staan. Hij beweert juist het tegenovergestelde: pastoraat biedt het beste paradigma voor
missionair gemeente-zijn.26
Daarmee voert hij dus een pleidooi voor een pastoraal leiderschap. Het is de vraag
of Newbigin en Douma op dit punt tegenover elkaar staan. Wie het gedachtegoed van beide mannen kent zal
dat ontkennen. Newbigin verzet zich tegen die vorm van pastoraal leiderschap die slechts bestaat in de
pastorale zorg voor de gevestigde gemeenschappen en geen leiderschap in zending meer is. Daarmee bedoelt
Newbigin niet het pastoraat als zodanig te diskwalificeren. De eerder genoemde Robert Warren zit op dezelfde
lijn als Newbigin als hij pleit voor een verschuiving van de pastorale modus naar de pastoraat-in-missie
modus.27
Met deze zegswijze zou ook Douma kunnen instemmen, zo verwacht ik. Maar Douma houdt zich
afzijdig van het onder kritiek stellen van het huidige pastorale leiderschap. Hij wil juist ‘een eerherstel voor het
pastoraat’28
met het oog op missionair kerk zijn. Ik schaar me graag achter zijn pleidooi. Tegelijk geeft de
heersende pastorale praktijk in met name gevestigde kerken reden om vragen te stellen bij het huidige
functioneren van het pastorale leiderschap en haar participeren in de missie van de kerk. Dat die kritische toon
niet misplaatst is, toonden de eerder genoemde onderzoeken naar het kerkelijk leiderschap aan. Het valt
moeilijk te ontkennen dat de predikant of pastor die al zijn tijd doorbrengt aan het ziekbed van
gemeenteleden, op verjaardagsvisite bij ouderen en op adressen van gemeenteleden waar extra zorg nodig is,
niet meer toe komt aan de zorg voor mensen buiten de gemeente. Hij wordt – om het uit te drukken in termen
van de herdermetafoor - volledig in beslag genomen door de zorg voor de eigen kudde en heeft geen tijd meer
om op zoek te gaan naar de verloren schapen. Gesteld kan worden dat de aandacht voor ‘binnen’ de aandacht
voor ‘buiten’ nogal eens verdringt. Als reactie op Douma zeg ik ‘ja’ tegen zijn pleidooi voor een eerherstel van
het pastoraat, tegelijk moet dat mijns inziens wel een pastoraal leiderschap zijn wat zich heeft ontdaan van
haar Christendom jas en in plaats daarvan in een modus functioneert die past bij het post-Christendom. Ik
spreek liever over een eerherstel van het missionaire pastoraat. De vraag die daarop volgt is hoe missionair
pastoraat, functionerend in een post-Christendom context eruit ziet.
23 Bakker en Lagemaat, De evangelische voorganger in beeld. 24
Bakker en Lagemaat, De evangelische voorganger, 11. 25 Bakker en Lagemaat, De evangelische voorganger, 10-11. 26
Douma, Pastoraal of missionair [4 april 2011]. 27
Warren, Building missionary congregations. 28 Hier gebruik ik woorden uit de titel van zijn blog: ‘Pastoraal of missionair? Of: een eerherstel voor het
pastoraat!’.
11
1.2.1. Pastoraal leiderschap in een post-Christendom context
Voor een antwoord op die vraag kunnen we niet te rade gaan bij de pastorale literatuur. Zij legitimeert juist de
bestaande pastorale praktijk, door de theorie die ze biedt te plaatsen tegen de achtergrond van een
overwegend naar binnen gekeerd pastoraat in gevestigde kerken. Door het overdragen van dit gereduceerde
beeld van het pastor-zijn draagt zij indirect bij aan het voortzetten van de praktijk van een naar binnen gericht
pastoraat.29
Overigens is enige nuance met betrekking tot de pastorale literatuur wel op zijn plaats. H.C. van
der Meulen bijvoorbeeld weet het pastoraat op een vernieuwende wijze te plaatsen in de context van de
huidige postmoderne tijd. In zijn boek De pastor als reisgenoot spreekt hij over pastoraat als geestelijke
begeleiding. Er wordt door de pastor begeleiding geboden op iemands levensweg, waarmee wordt beoogt dat
de ander groeit naar een zelfstandig geestelijk functioneren.30
Deze vorm van pastoraat is beschikbaar voor
iedereen die begeleiding wenst in zijn of haar geestelijk functioneren. Van der Meulen koppelt pastoraat
daarmee los van de gedachte dat een behoren bij de kerk ‘recht’ geeft op zorg. Een bijdrage als die van Van der
Meulen is welkom. Maar ze lijkt geen uitweg te bieden uit de problematiek van een naar binnen gekeerd
pastoraal leiderschap, waar in de praktijk van met name gevestigde kerken sprake van is. De benadering van
pastoraat die Van der Meulen presenteert komt daar gewoonweg niet van de grond. De reden daarvan is dat
de consequenties van de verschuiving van het Christendom naar het post-Christendom niet verwerkt zijn op
het niveau van de ecclesiologie.
Waar we mijns inziens op zoek moeten gaan naar een antwoord op de vraag hoe het pastoraat kan
functioneren in een post-Christendom context, is bij gemeenten die zichzelf opnieuw proberen uit te vinden als
in wezen missionair en zich daarmee opnieuw positioneren in de post-Christendom samenleving. Plaatsen waar
we dan terecht komen zijn de in het afgelopen decennium gestichte gemeenten. Deze zogenaamde
‘gemeentestichtingen’, ook wel ‘kerkplantingen’ genoemd, vindt men met name in de grote steden, waar
sprake is van een totale post-Christendom setting. In tegenstelling tot veel langer bestaande gemeenten
worden deze nieuwe gemeenten primair gedreven door een missionair motief. Voor het zicht krijgen op het
functioneren van een pastoraal leiderschap in een post-Christendom context moeten we kijken naar deze
gemeenten. Dit zijn de plaatsen waar een missionaire ecclesiologie tot ontwikkeling komt. In het spoor van
Stefan Paas kijken we zo tegen gemeentestichting aan als ‘broedplaats van ecclesiologische vernieuwing’31
.
Gemeentestichtingen zijn de ‘missiologische laboratoria’32
waar nieuwe kennis wordt opgedaan, die een
vernieuwende invloed kan hebben op het bestaande. De vraag is welke nieuwe kennis met betrekking tot
pastoraat is of wordt opgedaan in gemeentestichtingen. Het is nodig om deze vraag te stellen, want wil de
opgedane kennis zijn vernieuwende invloed kunnen hebben op het bestaande, dan zal zij expliciet gemaakt
moeten worden. Kennis moet eerst benoemd, beschreven en toegankelijk gemaakt worden wil zij van
betekenis kunnen zijn voor de bredere kerk. Voor dat expliciteren van kennis zijn volgens Paas maieutische
instanties nodig die als vroedvrouwen ‘het kind van kennis ter wereld helpen brengen’33
. Met betrekking tot
het problematische naar binnen gekeerd zijn van het pastorale leiderschap kan een onderzoek naar de
pastorale praktijk in gemeentestichtingen van betekenis zijn. Dit onderzoek ligt ook in de lijn van de uitspraak
van Douma, die pleit voor het opnieuw doordenken van het pastoraat met het oog op zending. Binnen de
context van gemeentestichting vindt dit opnieuw doordenken van de manier van kerk-zijn als voortdurend
proces plaats, ook wat betreft de praktijk van het pastoraat. Mijns inziens is er dan ook geen betere plaats om
kennis op het spoor te komen over het vormgeven van een missionair pastoraat in een post-Christendom
samenleving dan in missionaire gemeentestichtingen.
29 Ondermeer een tweetal handboeken kan in dit verband genoemd worden. Het handboek van G. Heitink
Pastorale zorg. In het tiende hoofdstuk wordt in een paragraaf over veelvormig geloven wel iets zichtbaar van wat missionair pastoraat zou kunnen inhouden, maar dit is heel minimaal. En verder het handboek onder redactie van H.C. van der Meulen Liefdevol oog en open oor. 30 Van der Meulen, De pastor als reisgenoot. 31 Paas, Kerkvernieuwing door kerkplanting, 7. 32 Paas, Kerkvernieuwing door kerkplanting, 7. 33 Paas, Kerkvernieuwing door kerkplanting, 11.
12
1.3. Onderzoeksvraag Ik kom tot de volgende centrale vraagstelling van mijn onderzoek: Wat is het kenmerkende van de pastorale
praktijk, zoals die functioneert in een missionaire kerkplanting?
1.3.1. Deelvragen
1. Welke visie op pastoraat ligt ten grondslag aan de pastorale praktijk in een missionaire kerkplanting?
2. Hoe krijgt het pastoraat in een missionaire kerkplanting gestalte in een methode?
3. Hoe wordt er door de pastor in de ontmoeting met diens gesprekspartner op inhoudelijk niveau omgegaan
met diverse levensthema’s?
4. Welke voorwaarden zijn vereist voor het huidige functioneren van het pastoraat in een missionaire kerkplanting?
1.4. Relevantie
1.4.1. Relevantie voor de wetenschap
Dit onderzoek is van betekenis voor de theorievorming omtrent pastoraat. Ze hoopt de bestaande
theorievorming, die vaak staat tegen de achtergrond van langer bestaande gemeenten, aan te vullen met
inzicht in de praktijk van pastoraat in nieuwe gemeenten. Dat zijn gemeenten die het afgelopen decennium zijn
gesticht vanuit een missionair perspectief. Met het onderzoek naar de pastorale praktijk in deze gemeenten
wordt inzichtelijk gemaakt hoe deze gemeenten in hun pastorale zorg inspelen op de post-Christendom
context. De kennis omtrent pastoraat, die zich heeft gevormd in deze nieuwe gemeenschappen aan de rand
van de bestaande kerken wordt expliciet gemaakt en voor de laatstgenoemde gemeenten beschikbaar gesteld.
1.4.2. Relevantie voor de praktijk
Daarmee is tegelijk ook de relevantie voor de praktijk zichtbaar. Kennis die zich heeft gevormd in de context
van nieuwe gemeenten wordt beschikbaar voor langer bestaande gemeenten. Deze kennis zou uiteindelijk
kunnen leiden tot vernieuwing van de bestaande pastorale praktijk. Hoewel dit onderzoek van betekenis wil
zijn voor die praktijk van het pastoraat in gevestigde kerken ligt daar de nadruk niet op. Vernieuwing is een
proces dat meer tijd vraagt. Het is dan ook nog te vroeg om aan te wijzen wat de vernieuwing van het
bestaande kan zijn. Wat wel kan is de in de nieuwe gemeenten opgedane kennis beschikbaar stellen voor de
langer bestaande gemeenten.
1.5. Methode In dit onderzoek richt ik mij op een drietal nieuwe gemeenten in Amsterdam die in het afgelopen decennium
vanuit een missionair motief zijn gesticht. Het gaat om de volgende gemeenten: Via Nova (CGK), Oase voor
Nieuw-West (CGK/NGK) en Thuiskomen (PKA). Alle drie nemen zij deel aan het partnerschap van kerken,
genaamd ‘Amsterdam in Beweging voor Jezus Christus’ (AiB). De genoemde drie gemeenten worden zogezegd
gedreven door eenzelfde motief, maar zij begeven zich in verschillende contexten. Omdat zij zoeken naar een
contextualisatie van de boodschap hebben deze gemeenten een eigen ‘kleur’. Door mij te richten op een
diversiteit aan gemeenten kan er ook vergelijking plaatsvinden en daarmee het kenmerkende van pastoraat in
nieuwe gemeenten in beeld worden gebracht. Ook de verschillen zijn interessant, omdat deze verschillen
inzicht geven in de vraag hoe de gemeente in haar pastorale zorg wil inspelen op haar omgeving, maar deze
vraag is secundair. Voor de beantwoording van de deelvragen hanteer ik verschillende onderzoeksmethoden,
waarvan het open interview met de leiders van de betreffende gemeenten de belangrijkste is. In het volgende
hoofdstuk zal ik nader ingaan op de opzet en uitvoering van het onderzoek.
13
2. Opzet en uitvoering van het onderzoek
2.1. Keuze van de onderzoekseenheden Uit de vraagstelling van mijn onderzoek kan de keuze van de onderzoekseenheid afgeleid worden. De door mij
te onderzoeken eenheid is ‘een missionaire kerkplanting’. Deze keuze vloeit logisch voort uit mijn
probleemstelling, welke ik besloot met de gedachte dat er geen betere plaats is om te onderzoeken hoe het
pastoraat er in een post-Christendom context uit kan zien dan in een missionaire kerkplanting in een totale
post-Christendom context. Daarmee is tegelijk gezegd dat ik me in op één aspect van een missionaire
kerkplanting richt, namelijk de pastorale praktijk.
Ik heb mijn onderzoek uitgevoerd in een drietal concrete missionaire kerkplantingen in Amsterdam, te weten:
Via Nova (CGK), Oase voor Nieuw-West (NGK/CGK) en Thuiskomen (PKA). Zij vormen de representanten van
mijn onderzoekseenheid ‘een missionaire kerkplanting’. De keuze voor deze representanten is een gerichte
keuze geweest. Ze is gebaseerd op een drietal zaken. Allereerst heb ik het aantal representanten waaruit
gekozen kon worden beperkt, door mij te richten op kerkplantingen die zijn aangesloten bij het partnerschap
‘Amsterdam in Beweging voor Jezus Christus’. De reden daarvan is de herkenning die ik vind in hun
gezamenlijke DNA. Vervolgens heb ik de bij dit partnerschap aangesloten kerken grofweg onderverdeeld naar
de context waarin zij zich bevinden en in eerste instantie gekozen voor een drietal kerken die van elkaar
verschillen wat betreft die context. Omdat een tweetal voorgangers van kerken van mijn eerste keuze besloot
niet mee te werken aan mijn onderzoek, beide vanwege tijdgebrek, heb ik van representanten moeten
wijzigen. Dit heeft geresulteerd in de keuze voor een drietal kerken, waarvan twee wat betreft context
vergelijkbaar zijn, daarbij heb ik het dan over Oase voor Nieuw-West en Thuiskomen. Een derde factor welke
bij mijn keuze van representanten van belang is geweest is de leeftijd van de kerkplanting. De drie uiteindelijk
gekozen kerken verschillen in leeftijd en bevinden zich in overeenstemming daarmee in een verschillende fase
van hun groei. Met deze keuze voor een grotere variatie in mijn steekproef heb ik geprobeerd om de
mogelijkheid tot generalisatie van mijn onderzoeksresultaten te vergroten.
Gelijktijdig met de keuze voor mijn onderzoekseenheid heb ik besloten welke informanten ik benader. Met
informanten bedoel ik mensen die deel uitmaken van de kerkplanting en mij als onderzoeker de nodige
gegevens kunnen verschaffen. Ik heb gekozen voor een bijzonder soort informant, namelijk de zogenaamde
sleutelinformant.34
Hij of zij is iemand die goed is ingevoerd in de kerkplanting, iemand dus die goed is
‘gesocialiseerd’. Van hem of haar wordt tegelijk verwacht enige afstand te kunnen nemen van de praktijk, op
die praktijk te kunnen reflecteren en zijn of haar gedachten onder woorden te kunnen brengen over de
betreffende missionaire kerkplanting en specifiek hoe de pastorale praktijk functioneert. Deze sleutelinformant
heeft mij als onderzoeker uiteindelijk het grootste deel van de gegevens verschaft. De gekozen informanten
betreffen per gemeente: de gemeentestichter, missionair werker of voorganger en een andere leidinggevende
met specifiek pastorale taken. Aan de keuze voor deze zogenaamde sleutelinformant is min of meer logisch een
keuze voor een dataverzamelingsmethode verbonden. In de volgende paragraaf zal ik deze methode
beschrijven en verantwoorden.
2.2. Beschrijving en verantwoording van de dataverzamelingsmethode Voorafgaand aan de keuze voor een dataverzamelingsmethode heb ik nader in beeld gebracht wat ik nu
precies door middel van mijn onderzoek te weten wilde komen. Belangrijk in dat denkproces was de definiëring
van het centrale begrip ‘pastoraat’. Voordat ik een onderzoek kon doen naar het functioneren van de pastorale
praktijk in een missionaire kerkplanting moest ik eerst het begrip pastoraat nader verkennen en in beeld
brengen welke dimensies er in dit begrip te onderscheiden zijn. De definiëring van het begrip ‘pastoraat’, en de
daaronder liggende literatuurstudie is als bijlage aan deze scriptie toegevoegd. Van belang is om te vermelden
dat mijn onderzoek geen betrekking heeft op definities, maar op praktijken. De door mij gehanteerde definitie
is bedoeld om richting te geven aan mijn dataverzameling en is als zodanig zelf geen onderwerp van discussie.
34 Baarda e.a., Basisboek, 151.
14
De definitie gaf mij richting in die zin dat zij mij een topiclijst verschafte die gebruikt kon worden in de
verzameling van mijn data.
Voor de verzameling van die data moest ik vervolgens een methode kiezen. Daarbij heb ik me het volgende
gerealiseerd. Omdat ik zo dicht mogelijk bij de feitelijke gegevens wilde komen, moest mijn
dataverzamelingsmethode flexibel en open zijn.35
De informanten moesten de ruimte krijgen om op hun eigen
manier hun gedachten te verwoorden. Daarbij heb ik me eveneens gerealiseerd dat het onderwerp waar ik
onderzoek naar doe, namelijk de pastorale praktijk in een missionaire kerkplanting, een onderwerp is waar een
deel van de informanten nog weinig over heeft nagedacht of waarover de informant nog geen uitgesproken
mening heeft. Het gaat in mijn onderzoek om een zogenaamd ‘ongearticuleerd onderwerp’36
. Om dit
onderwerp bespreekbaar te maken is een zekere vertrouwensband nodig, waarin de informant de ruimte
ervaart om onafgewerkte gedachten te delen.
In de aanloop naar de keuze van een dataverzamelingsmethode heb ik verschillende mogelijkheden verkend.
Eén methode die gekozen kon worden was het open interview met de gemeentestichter, missionair werker of
voorganger en een andere leidinggevende met specifiek pastorale taken, die werkzaam zijn in de betreffende
kerkplanting. Hen zou gevraagd kunnen worden naar een beschrijving van de pastorale praktijk en hun mening
ten aanzien daarvan. Eveneens zou een beperkt aantal pastoranten geïnterviewd kunnen worden. Zij zouden
data kunnen verschaffen betreffende het ondergaan van dit pastoraat. Een ander perspectief van waaruit de
pastorale praktijk benaderd zou kunnen worden is die van het leiderschapsteam van de gemeente. Interessant
hieraan zou kunnen zijn welke verwachtingen zij erop na houden ten aanzien van hun voorganger,
gemeentestichter of missionair werker. Naast het interview zou ook observatie als methode ingezet kunnen
worden, waarbij gedacht kan worden aan de observatie van pastorale activiteiten.
Na zorgvuldige overweging nam ik het besluit om me te beperken tot een tweetal methoden, waarvan de
voornaamste het interview met de gemeentestichter, missionair werker of voorganger en een andere
leidinggevende met specifiek pastorale taken betreft. Een aantal overwegingen hebben een rol gespeeld in
deze keuze. Met name de factor tijd is bepalend geweest. Voor het verwerven van betrouwbare en geldige
data uit een observatie is relatief veel tijd nodig, omdat je je moet invoegen in je onderzoekssituatie. Daarbij
speelt een rol dat de toegankelijkheid tot pastorale activiteiten voor een onderzoeker moeilijk ligt. Deze beide
overwegingen hebben me doen besluiten om niet te kiezen voor observatie als dataverzamelingsmethode. Het
interview als methode bleef nog over, waarbij een keuze gemaakt moest worden uit de te benaderen
informanten. In deze keuze is mijn vraagstelling sturend geweest. Zoals gezegd betreft mijn vraagstelling een
‘ongearticuleerd onderwerp’. Of zoals ik dit in mijn eerste hoofdstuk beschreef help ik met mijn onderzoek als
vroedvrouw het kind van kennis ter wereld te brengen37
, waarmee de nieuwe kennis met betrekking tot
pastoraat die gegroeid is in de betreffende kerkplanting bedoeld wordt. Gezien deze functie van mijn
onderzoek komt het interview met de gemeentestichter, missionair werker of voorganger en een eventuele
andere leidinggevende met specifiek pastorale taken het eerste in aanmerking. Mocht er zich nieuwe kennis
ontwikkeld hebben, dan zullen we deze als eerste bij hen op het spoor komen, omdat zij aan de basis staan van
de innovatie. Wat betreft de deelvragen naar de methode en de inhoud van het pastoraat zouden ook
pastoranten als informant benaderd kunnen worden. Maar om te kunnen spreken over geldige data dient het
aantal pastoranten relatief groot te zijn, in vergelijking met het aantal te interviewen leidinggevenden. Dat laat
de tijd die beschikbaar is voor mijn onderzoek niet toe. Dan rest nog de overweging omtrent het interview met
het leiderschapsteam. Deze optie bleek bij nader inzien geen optie te zijn, omdat de drie gemeenten (nog) niet
allemaal een leiderschapsteam bleken te hebben.
Het interview met de gemeentestichter, missionair werker of voorganger en een andere leidinggevende met
specifiek pastorale taken vul ik aan met een tweede dataverzamelingsmethode, namelijk de analyse van
bestaande documenten. Een tweetal uitgangspunten betreffende een kwalitatief onderzoek ligt hieraan ten
grondslag. Allereerst draagt het gebruik van bestaande documenten bij aan het holistisch benaderen van de
35 Baarda e.a., Basisboek, 184. 36 Baarda e.a., Basisboek, 184. 37 Paas, Kerkvernieuwing door kerkplanting, 11.
15
onderzoekssituatie, te weten de pastorale praktijk in een gemeentestichting. Ik onderzoek het functioneren
van de pastorale praktijk, maar die bevindt zich in de context van een specifieke gemeentestichting, een
context waarmee de pastorale praktijk een geheel vormt. Die context wil ik in mijn onderzoek betrekken door
het analyseren van een (visie)document.38
Een tweede uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan deze tweede
dataverzamelingsmethode is de eis dat je met een onderzoek zo min mogelijk ingrijpt in de bestaande situatie.
Wat dit betreft is het een goede zaak om (ook) bestaande gegevens te gebruiken. Met bestaande gegevens
bedoel ik die data die niet voor het onderzoek zijn gecreëerd. Ik heb de analyse van deze visiedocumenten
uitgevoerd voorafgaand aan de interviews, waarmee ik mezelf als onderzoeker een beeld heb gevormd van de
betreffende kerkplanting. Ik verstoorde de situatie daarmee nagenoeg niet en kon daarna effectiever te werk
gaan in de interviews.39
In het gebruik van deze bestaande gegevens ben ik bedacht geweest op een tweetal
gevaren. Allereerst, het toeschrijven van betekenissen aan het onderzochte materiaal die slechts een
interpretatie van mij als onderzoeker zijn. En verder, het gevaar van elite-vertekening, vanwege het feit dat de
documenten afkomstig zijn van de ‘bovenlaag’ van de gemeenten. Hiermee samen hangt ook het gevaar dat de
documenten gekleurde informatie bevatten.40
Door het gebruik van twee verschillende
dataverzamelingsmethoden beoogde ik een vollediger beeld van het functioneren van de pastorale praktijk in
een gemeentestichting te krijgen.
Het interview als dataverzamelingsinstrument vraagt nog een nadere beschrijving. Ik heb gekozen voor een
gedeeltelijk gestructureerd interview. Dit betekent dat de vragen en in principe ook de volgorde van die vragen
vast lag. Wel was er ruimte tijdens het houden van het interview voor ‘doorvragen’. Ook kon er worden
afgeweken van de vraagvolgorde of de vraagformulering, wanneer dat beter leek uit te komen. De eerder
genoemde topiclijst die voortvloeide uit de definiëring van het begrip ‘pastoraat’ lag aan de basis van de
vragenlijst. Bij het opstellen van die vragenlijst is bijzondere aandacht uitgegaan naar de openingsvraag.
Bewust heb ik gekozen voor een vrij brede vraag die niet suggestief is en de respondent daarmee ook niet in
een bepaalde richting wenste te duwen. De vooraf geformuleerde interviewvragen in de bewust gekozen
volgorde zijn als bijlage toegevoegd. Het uiteindelijke verloop van het interview week in alle gevallen af van de
voorbereidde opzet, omdat ik nadrukkelijk gekozen had voor een gedeeltelijk gestructureerd interview.
2.3. Materiaal verzamelen In deze paragraaf beschrijf ik de specifieke omstandigheden waarin ik mijn gegevens heb verzameld. Dan gaat
het om de vraag waar ik het interview heb afgenomen. Ik heb er voor gekozen om de interviews af te nemen
op de locatie waar de betreffende informant werkt voor de gemeentestichting. In het geval van Via Nova betrof
dit het kantoor waarin de beide voorgangers gehuisvest zijn. De gemeentestichter van Oase voor Nieuw-West
heb ik geïnterviewd in het kerkgebouw waarin Oase samenkomt. Het was mijn bedoeling om ook de andere
leidinggevende op deze locatie te interviewen. Maar door omstandigheden moesten we uitwijken naar elders,
te weten een terras op het centrale marktplein van de wijk waarin Oase haar plaats heeft. Deze locatiewijziging
is mogelijkerwijs van invloed geweest op de uit het interview verkregen gegevens. Wijkbewoners passeerden
en signaleerden onze ontmoeting. We spraken over de pastorale werkzaamheden in de wijk, terwijl we ons
bevonden op ‘straatniveau’. De sfeer die daar heerst is mogelijk van invloed geweest op de gemoedstoestand
van de geïnterviewde en daarmee op haar antwoorden. De missionair werker van Thuiskomen heb ik
geïnterviewd in het wijkcentrum waar de gemeentestichting haar thuis heeft. De andere betrokkene in het
pastoraat heb ik in haar thuissituatie geïnterviewd. In de keuze voor deze locatie ben ik als onderzoeker niet
consistent geweest, hoewel ik inschat dat het feit dat ik het interview heb afgenomen in een privésituatie voor
weinig tot geen vertekening van de data heeft gezorgd.
38
Baarda e.a., Basisboek, 180. 39 Baarda e.a., Basisboek, 210. 40 Baarda e.a., Basisboek, 211-212.
16
2.4. Registratie, verwerking en preparatie van de gegevens De wijze waarop ik mijn gegevens heb geregistreerd vraagt nog om verantwoording, evenals de wijze waarop ik
de gegevens heb verwerkt en geprepareerd voor de eigenlijke analyse. Over die registratie in de eerste plaats
kan ik kort zijn. Van alle interviews heb ik een geluidsopname gemaakt. Voor deze opname heb ik vooraf aan de
betrokkene om toestemming gevraagd. De verwerking en preparatie bestond uit vier stappen. In die stappen
heb ik mijn gegevens voorbereid voor de eigenlijke analyse. De eerste voorbereidende stap was het maken van
een tekstbestand van de opgenomen gesproken tekst. Ik heb de interviews letterlijk uitgetypt. Voorbereidende
stap twee hield het reduceren van de gegevens in door niet-relevante tekst zichtbaar te schrappen. In het
onderscheiden van relevante en niet-relevante tekst was mijn vraagstelling bepalend. De derde
voorbereidende stap betrof de keuze voor een analyse-eenheid. Mijn vraagstelling deed mij kiezen voor
fragmenten als eenheid, waarmee ik de andere mogelijkheden te weten woorden, zinnen of thema’s deed
vervallen. De vierde en laatste stap ter voorbereiding op de analyse bestond in de daadwerkelijke opsplitsing
van de relevante tekst in fragmenten. In deze opdeling heb ik ernaar gestreefd dat elk fragment over een
beperkt aantal onderwerpen informatie verschaft. De afzonderlijke fragmenten heb ik vervolgens labels
gegeven. Dat zijn één of meer steekwoorden die een samenvatting van het betreffende fragment geven. In de
volgende paragraaf geef ik een beschrijving en verantwoording van dit labelen.
2.5. Beschrijving en verantwoording van de analysebeslissingen In feite vielen de eerste analysebeslissingen al bij het opdelen van de interviews in tekstfragmenten. Achter
deze indeling zat namelijk al een bepaald idee. Maar de daadwerkelijke analyse begon bij het labelen. Toen ben
ik expliciet en weloverwogen de fragmenten van een indicatie gaan voorzien. Dit labelen had tot doel dat ik in
een volgende fase van mijn onderzoek gemakkelijk de tekstfragmenten die eenzelfde onderwerp betroffen op
zou kunnen zoeken. Ik heb labels aan de fragmenten gegeven die aansloten op de inhoud van (een deel van)
het desbetreffende fragment, daarbij voortdurend mijn vraagstelling in het achterhoofd houdend. Ik werkte
niet met een op een theorie gebaseerd labelingssysteem (template-benadering), maar in plaats daarvan moest
dit systeem van labels zich gaandeweg ontwikkelen. Deze strategie heet ook wel gefundeerde theorie-
benadering.41
Met het labelingsproces ben ik doorgegaan totdat zich geen nieuwe labels meer aandienden.
Vervolgens heb ik de verschillende labels onder gebracht in een aantal clusters. Bij dit ordenen in categorieën
heb ik gebruik gemaakt van bestaande kennis en eigen inzichten. Het gehele labelproces heb ik uitgevoerd in
het computerprogramma Excel. Alle fragmenten heb ik in regels onder elkaar in een eerste kolom geplaatst. De
kolommen daarnaast bevatten alle labels, die door middel van het zetten van kruisjes in de betreffende
fragmentregel verbonden worden aan het fragment. Op alle labelkolommen heb ik een filter ingesteld, zodat
met één muisklik alle fragmenten die het betreffende label dragen gevonden kunnen worden. Verder zijn de
clusters van labels van elkaar onderscheiden door een arcering van deze clusters in verschillende kleuren.
2.6. Betrouwbaarheid en geldigheid Tot slot wil ik aangeven welke maatregelen ik heb genomen om de betrouwbaarheid en geldigheid van mijn
onderzoeksgegevens te bevorderen. Allereerst wat betreft die betrouwbaarheid. Ze vormt ‘een indicatie van de
mate waarin onderzoeksresultaten onafhankelijk zijn van toeval.’42
In een kwalitatief onderzoek is, als het gaat
om die toeval, de onderzoeker zelf de belangrijkste factor. Ik was in mijn onderzoek degene die bepaalde welke
vragen gesteld werden. Mijn eigen ervaringen en gevoelens speelden in die vraagstelling hoe dan ook een rol.
Dat hoeft niet negatief gekwalificeerd te worden. Het kan namelijk ook goed worden ingezet, mits ik mij als
onderzoeker in methodisch opzicht goed onder controle heb. Met het oog daarop heb ik gepoogd om me
bewust te zijn van vooroordelen die leven ten aanzien van pastoraat zowel in bestaande gemeenten als ook in
gemeentestichtingen en zowel negatief als ook positief. Verder heb ik de betrouwbaarheid geprobeerd te
vergroten in de keuze van de informanten en de locatie en situatie waarin ik hen benaderd heb. Daarmee heb
41 Baarda e.a., Basisboek, 319. 42
Baarda e.a., Basisboek, 196.
17
ik de onafhankelijkheid van toeval proberen te vergroten. De keuzes die ik met het oog daarop heb gemaakt,
heb ik beschreven in paragraaf 2.1.
Dan rest mij nog de geldigheid van mijn onderzoek te bezien. ‘Geldigheid heeft betrekking op de juistheid van
je onderzoeksbevindingen.’43
De vraag is in hoeverre mijn onderzoeksbevindingen goed weergeven wat zich
feitelijk in de praktijk afspeelt. Opgemerkt moet worden dat ik als onderzoeker geen directe toegang had tot
die praktijk. Ik heb bijvoorbeeld geen pastorale gesprekken geobserveerd. In de overeenkomst tussen mijn
bevindingen en de feitelijke praktijksituatie zit de informant als de belangrijkste factor. Hij of zij zou ook een
gewenste weergave van de werkelijkheid kunnen schetsen. Daar moet rekening mee worden gehouden. Maar
ik heb dit proberen te ondervangen door vooraf de informanten niet op de hoogte te stellen van wat ik als
onderzoeker zie als gewenste situatie. Ik heb voor mijn informanten verborgen gehouden dat mijn vraagstelling
naar het functioneren van het pastoraat in een kerkplanting staat tegen de achtergrond van een negatieve
waardering van een naar binnen gekeerd pastoraat in bestaande kerken. Dit geldt niet voor de beide
voorgangers van Via Nova, omdat zij in de aanloop naar mijn onderzoek hebben meegedacht. Een laatste
maatregel die ik heb getroffen met het oog op geldigheid betreft het inzetten van twee in plaats van één
dataverzamelingsmethode. Hiervan heb ik reeds melding gemaakt in paragraaf 2.2.
43
Baarda e.a., Basisboek, 200.
18
3. Het gemeentetype: de bedding van een missionair pastoraat
3.1. Inleiding Wat ik in dit hoofdstuk wil doen is de patronen en dynamieken die door analyse van het onderzoeksmateriaal
zichtbaar zijn geworden betreffende het gemeentetype beschrijven en interpreteren met behulp van een uit de
antropologie afkomstige theorie. Onder missiologen is ze welbekend. Ik bedoel de theorie van de antropoloog
Paul G. Hiebert betreffende het onderscheid tussen een Bounded Set en een Centered Set.44
Zijn inzichten met
betrekking tot de praktijk van zending (want dat is waarop hij reflecteert), acht ik van groot belang, omdat ze
ons toegang geeft tot misschien wel het belangrijkste inzicht met betrekking tot het functioneren van een
missionair pastoraat. Dit grote belang is voor mij reden om eerst de nodige ruimte te nemen om Hieberts
theorie uiteen te zetten. Pas wanneer wij een goed begrip hebben van de theorie kunnen we haar gebruiken
om het onderzoeksmateriaal te interpreteren. Dat is meteen ook de tweede taak waar ik me in dit hoofdstuk
op zal toeleggen.
3.2. Hiebert: basisgedachte De basis van Hieberts theorie wordt gevormd door de gedachte dat onze kijk op christen en kerk-zijn diepgaand
beïnvloed wordt door de manier waarop wij categoriseren. Er zijn verschillende manieren om een categorie te
vormen, welke resulteren in een aantal typen categorieën. Het antwoord dat je geeft op de vraag ‘wie behoort
er tot de kerk?’ is afhankelijk van het type categorie dat je hanteert. Of met andere woorden, de manier
waarop wij onze categorieën vormen is van invloed op onze kijk op de kerk. Dat is nog een tamelijk abstracte
gedachte die de nodige toelichting vraagt.
3.3. Vier typen van categoriseren Hiebert onderscheidt vier manieren waarop categorieën gevormd kunnen worden. Twee variabelen bepalen
deze indeling. De eerste variabele betreft de basis waarop elementen worden toegewezen tot een bepaalde
categorie. Dat kan op basis van wat dingen in zichzelf zijn of op basis van hun relatie tot andere dingen. De
groep die op basis van wezenlijke kenmerken van de elementen of leden zelf wordt samengesteld is een
‘Intrinsic set’. Een voorbeeld van de
vorming van een intrinsieke set:
appels zijn ronde, rode of gele eetbare
vruchten. De groep die op basis van
hun relatie tot andere dingen wordt
gevormd wordt door Hiebert een
‘Extrinsic set’ genoemd. Een voorbeeld
van deze categorisering: een zoon en
een dochter zijn kinderen van een
vader en een moeder. Wanneer zij
kinderen zijn van dezelfde ouders, zijn
zij broer en zus, niet om wat zij
intrinsiek zijn, maar vanwege een
gemeenschappelijk referentiepunt. De
tweede variabele in de categorisering
betreft de grenzen van de set of
groep. Hiebert maakt onderscheid
tussen ‘Well-formed sets’ en ‘Fuzzy sets’. De eerstgenoemde kent scherpe grenzen. Dingen behoren wel of niet
tot een set. Er is sprake van een duidelijke grens tussen wat binnen en wat buiten de categorie valt. ‘Fuzzy sets’
daarentegen kennen geen scherpe grenzen. De ene categorie loopt in de andere over. Een voorbeeld hiervan is
44 Hiebert, Anthropological reflections.
19
hoe de dag overgaat in de nacht. Een combinatie van deze twee variabelen levert een indeling op in vier typen
categorieën. Elk van deze typen van categorieën weerspiegelt en creëert een zekere kijk op de werkelijkheid -
in het kort, een onderscheiden wereldbeeld.
3.4. Interpreterend én normerend Vervolgens beschrijft Hiebert de vier typen categorieën, waarbij hij eerst de kenmerken opsomt en vervolgens
laat zien hoe de begrippen christen, kerk en zending in het betreffende type vorm krijgen. Hiebert beperkt zich
niet tot het slechts beschrijven van de typen. Hij komt ook tot een normering van de typen op basis van bijbelse
gegevens. De theorie is daarmee theologisch geladen. Hiebert verkiest het ene type boven het andere. De
theorie is dus niet slechts interpreterend, maar ook normerend van aard. Hoewel Hiebert dat niet doet, wil ik
die theologische lading die Hiebert aan zijn theorie geeft vooraf inzichtelijk maken. Kijkend naar de twee
variabelen is Hiebert van mening dat de wereldbeschouwing van de bijbel primair is gebaseerd op een
Centered Set benadering van de werkelijkheid.45
Allereerst wat betreft het onderscheid tussen intrinsiek en
extrinsiek: geen wezenskenmerken, maar relaties zijn bepalend voor de kijk op de zaak. De wijze waarop het
volk Israël God kende was in relationele termen: als Schepper, Rechter en Heer. De Israëlieten waren volk van
het verbond. De primaire waarden van dit volk waren relationeel van karakter: recht, vrede, liefde en
barmhartigheid. En wanneer Paulus spreekt over het kennen van Christus, dan gaat het niet over objectieve
kennis maar om vertrouwelijke omgang.46
De tweede variabele betreft de aanwezigheid van een scherpe of
diffuse grens. Hiervan zegt Hiebert dat de bijbel in duidelijke grenzen spreekt over essentiële punten. Christus
wordt geopenbaard als de enige weg tot God. Mensen zullen worden gered of zullen verloren gaan. Zondaren
worden opgeroepen om zich radicaal af te keren van de weg van het kwaad en de weg van rechtvaardigheid en
liefde te gaan. De combinatie van extrinsieke kenmerken en duidelijke grenzen vormt het type Centered Set.
Hiebert concludeert dat wij in het Westen naar de wereld kijken met een Bounded Set benadering. En dat
betreft ook ons kijken naar kerk en zending. Indirect wil Hiebert een verandering van onze kijk op de
werkelijkheid teweeg brengen. Hoewel hij dit niet nadrukkelijk uitspreekt wil hij ons de beweging laten maken
van een Bounded Set naar een Centered Set. Het is deze switch die door veel missiologen is opgepakt en verder
wordt uitgewerkt.47
In wat hier volgt zal ik de beide typen beschrijven, waarbij ik begin met de Bounded Set.
3.5. Bounded Set: kenmerken Bounded Set is de aanduiding voor wat in het model van Hiebert voluit een ‘Intrinsic Well-Formed Set’ wordt
genoemd. Het onderscheid met een Centered Set betreft niet haar grens. In beide typen is het mogelijk om te
bepalen of iets of iemand wel of niet tot de categorie behoort. Het verschil betreft de functie van de grens. Een
Bounded Set heeft haar grens nodig voor het bewaren van haar identiteit. Pas wanneer je de grens hebt
gedefinieerd kun je vast stellen of iets wel of niet tot een categorie behoort. Een Bounded Set verschilt verder
van een Centered Set in de basis waarop iets of iemand tot de categorie gerekend wordt. Het zijn wezenlijke
kenmerken die een object of persoon moet hebben om tot een groep te behoren. Vanwege deze wezenlijke
kenmerken vormen de objecten of personen van een Bounded Set een homogene groep. Verder is een
Bounded Set de meest statische set. Een appel blijft aan appel, of ze nu groen, rijp of rottend is. De enige
verandering die plaats kan hebben is het binnentreden of verlaten van iets of iemand door wezenlijke
verandering van het betreffende voorwerp of de betreffende persoon.
3.5.1. Christen en kerk als een Bounded Set
De volgende vraag is nu wat een Bounded Set kijk op de werkelijkheid doet met de categorieën christen en
kerk. Allereerst wat betreft de categorie christen. Ze is door middel van een grens afgebakend van de categorie
niet-christen. Daar zit niks tussenin. Om te bepalen wie er christen is moet er naar het hart gekeken worden.
45
Hiebert, Anthropological reflections, 134. 46
Hiebert, Anthropological reflections, 125. 47
Ondermeer Michael Frost en Alan Hirsch werken dit uit in hun boek The shaping of the things to come. Ook Stefan Paas brengt het naar voren in zijn boek De werkers van het laatste uur.
20
Maar daar kunnen wij als mensen niks over zeggen. We zullen dan ook op basis van uiterlijke kenmerken een
indeling moeten maken, hoewel de werkelijke grens dus op een ander niveau ligt. Dit betekent dat je gaat
kijken naar de orthodoxie en de orthopraxie van iemand. Vanwege de scherpe scheiding tussen christenen en
niet-christenen zal er een grote nadruk gelegd worden op bekering als de wezenlijke verandering die nodig is
om christen te kunnen worden en dus om gered te worden. Er wordt geen onderscheid gemaakt binnen de
categorie christen op basis van geestelijke volwassenheid. Heiliging krijgt in een Bounded Set dan ook niet
noodzakelijk aandacht, omdat het cruciale punt de bekering (en daarmee de rechtvaardiging) is. In
overeenstemming daarmee is het leiden van mensen tot Christus hoofdzaak en hoofdtaak (van de predikant)
en kan het begeleiden van mensen naar geestelijke volwassenheid aan derden worden overgelaten. Verder
wordt christen-zijn als een ontologische staat gezien, waarmee ik bedoel dat een mens door het geloof
rechtvaardig verklaart is voor de wet. Voor de categorie kerk heeft een Bounded Set benadering de volgende
consequenties. De kerk wordt gezien als een verzameling christenen, die in overeenstemming met de
‘graadmeters’ orthodoxie en orthopraxie uniformiteit kent in denken en doen. Omdat de grenzen belangrijk
zijn voor de identiteit van de kerk is men zorgvuldig in het handhaven van die grenzen. Dit vereist een
duidelijke definiëring van lidmaatschap. Er wordt congruentie gezocht tussen de categorieën lidmaat en
christen. Alleen wie officieel lid is van de kerk mag deelnemen aan kerkelijke vergaderingen of plaatsnemen op
leiderschapsposten. De kerkregering berust op democratie, wat betekent dat alle leden een gelijke stem
hebben. Of het nu een ervaren ouderling of een pas bekeerd lid betreft. Het bouwen van de kerkgemeenschap
wordt gezien als doel in zichzelf.
3.6. Centered Set: kenmerken Centered Set is de aanduiding voor wat in het model van Hiebert voluit een ‘Extrinsic Well-Formed Set’ wordt
genoemd. Het onderscheid met de hierboven besproken Bounded Set berust op de basis waarop iets of iemand
tot een categorie behoord. Een Centered Set benadering groepeert objecten of personen op basis van hoe ze in
relatie staan tot iets of iemand anders, dus niet op basis van wat ze in zichzelf zijn. Voor een Centered Set is het
definiëren van een centrum dan ook cruciaal. Alles wat in verbinding staat met dat centrum behoort tot de set
en alles wat dat niet doet behoort automatisch niet tot de set. Zoals de figuur ook laat zien kun je een Centered
Set vergelijken met elementen die bewegen in een veld. Leden van de set zijn de elementen die bewegen naar
het centrum toe. Niet-leden zijn die elementen die zich van het centrum hebben afgekeerd en er vandaan
bewegen. Wie wel gericht blijft op het centrum, maar toch verder verwijderd raakt van dat centrum behoort
toch tot de set. Een Centered Set is in vergelijking met een Bounded Set niet statisch maar dynamisch. Hoewel
alle elementen die verbonden zijn met het centrum tot de set behoren bevindt het ene element zich dichterbij
het centrum dan het andere. Ook kan het zijn dat een element zich dichtbij het centrum bevindt, maar zich er
vanaf beweegt en daarmee toch niet tot de set behoort. In overeenstemming met deze dynamieken kent een
Centered Set twee vormen van verandering: het binnenkomen of verlaten van de set en het naar het centrum
toe of van het centrum vandaan bewegen.
3.6.1. Christen en kerk als een Centered Set
Evenals bij de Bounded Set stel ik ook hier de vraag wat nu een Centered Set benadering voor consequenties
heeft voor je kijk op de categorieën christen en kerk. Wat betreft de eerste categorie: een christen wordt
gedefinieerd als een volgeling van Jezus Christus. Hij of zij is gericht op het centrum. Er is een duidelijke
scheiding tussen christenen en niet-christenen, tussen hen die Jezus wel of niet tot het centrum of de Heer van
hun leven hebben gemaakt. Aanbidding is zogezegd het kritieke punt. Er wordt in een Centered Set een variatie
onder christenen erkend in die zin dat de één een grotere mate van geestelijke volwassenheid kent dan de
ander. De één staat dichterbij het centrum dan de ander. In overeenstemming daarmee zijn er met betrekking
tot de categorie christen een tweetal veranderingen aan te wijzen en van belang. Allereerst die van bekering:
het de rug toekeren van andere goden en het gaan volgen van Jezus. Verder de voortgaande groei en
verandering als volgeling van Jezus, wat een beweging naar het centrum toe betekent. Die laatste beweging
betekent dat discipelschap als essentieel wordt gezien voor het christen-zijn. Een Centered Set beïnvloedt als
volgt de categorie kerk. De kerk wordt gedefinieerd door haar centrum, waarin Jezus Christus centrale Persoon
21
is. De verbondenheid met Hem is de focus in het leven van de kerk. Niet alleen de relatie met God, maar ook
onderlinge relaties worden gezien als van groot belang. Ze worden gesteld boven programma’s en het
handhaven van de orde. Binnen de gemeenschap wordt het creatief inzetten van gaven aangemoedigd, in
plaats van dat conformiteit aan de traditie wordt gevraagd. In de kerk wordt het priesterschap van alle
gelovigen erkend. Tegelijk wordt de hoge roeping van geestelijk volwassen personen erkend. Dat betreft hen
die relatief dichtbij het centrum staan. Er is een tolerantie ten aanzien van jonge gelovigen. In kerkpolitiek
wordt ieders stem gehoord, maar niet alle stemmen hebben een gelijk gewicht. Men ziet geen noodzaak om
zich bezig te houden met het definiëren van lidmaatschap, omdat de kerk niet gevormd wordt door haar
grenzen. Veelal worden er diverse vormen van participatie erkend. Men ziet geen directe reden om mensen
van de gemeenschap van de kerk uit te sluiten, eerder ligt de nadruk op het wijzen van mensen op Christus.
Discipelschap en bekering beschouwd men beide als belangrijk. Het is de kerk er alles aan gelegen dat Christus
tot het centrum van de kerk blijft en dat Hij aanbeden wordt.
3.7. Pastoraat en de typologie van Hiebert In het voorgaande heb ik de twee typen van de typologie van Hiebert die in de missiologie aandacht krijgen
uitgewerkt door de kenmerken op te sommen en de betekenis van de betreffende benadering voor de
begrippen kerk en christen te beschrijven. In deze paragraaf wil ik een extra vertaalslag maken, namelijk vanuit
de typologie van Hiebert naar de praktijk van het pastoraat. Ik neem Hieberts typologie als uitgangspunt en
doordenk de consequenties voor de benadering van het pastoraat. Die doordenking vormt de opmaat voor de
interpretatie van het onderzoeksmateriaal betreffende het pastoraat.
3.7.1. Intrinsic Well-Formed Set (Bounded Set)
In een Bounded Set benadering betreft het pastoraat de leden van de kerk. Het handhaven van de grenzen van
de kerk is van groot belang en ook het pastoraat staat in dienst daarvan. Veel aandacht zal uitgaan naar
mensen waarbij een spanning optreedt ten aanzien van de gedefinieerde grens. Gedacht kan ondermeer
worden aan mensen waarbij de thematiek van samenwonen, echtscheiding en homoseksualiteit een rol speelt.
Pastoraat is missionair in die zin dat de kerk grote waarde hecht aan de geloofoverdracht aan de eigen jeugd.
Naar hen gaat veel aandacht uit, tot aan het moment waarop zij belijdenis doen van hun geloof, waarmee zij
officieel de grens oversteken. Na de openbare geloofsbelijdenis is de aandacht voor deze jongeren
aanmerkelijk minder, zij het niet afwezig. Er vindt geen verdere georganiseerde begeleiding plaats op de
geloofs- en levensweg.
3.7.2. Intrinsic Fuzzy Set
In tegenstelling tot een Bounded Set kent een Intricsic Fuzzy Set geen scherpe grens. Verschillende gradaties in
betrokkenheid worden geaccepteerd. Dit doet denken aan een volkskerk met naast een kern van betrokkenen
ook een omvangrijke groep leden die slechts voorkomt in de kaartenbak. In dit type benadering betreft het
pastoraat ondermeer de momenten van ‘trouwen en rouwen’. Ofwel pastoraat heeft de vorm van een ‘rite de
passage’. Eveneens is er de zorg voor de kern van de gemeenschap, die voor het merendeel bestaat uit oudere
gemeenteleden. Pastoraat heeft een weinig doelgericht karakter. Zowel het bewaken van de grens als het
begeleiden naar een centrum is geen noodzaak.
3.7.3. Extrinsic Well-Formed Set (Centered Set)
Die doelgerichtheid is wel heel sterk aanwezig in het pastoraat volgens een Centered Set benadering. Daar wil
men niets liever dan met die ander optrekken richting het centrum van de kerk: Jezus Christus. Wie die ander is
wordt gedefinieerd door een al dan niet gericht zijn op het centrum. Ook de zoeker die blijk geeft van een
gerichtheid op het centrum komt in aanmerking voor het ontvangen van pastoraat. In vergelijking met de
voorgaande typen heeft het pastoraat een grotere aandacht voor het dagelijks leven. Pastoraat en
discipelschap gaan in een Centered Set benadering hand in hand.
22
3.7.4. Extrinsic Fuzzy Set
Een Extrinsic Fuzzy Set wil in het pastoraat ook met de ander optrekken naar het centrum. Maar men kan beter
leven met een Fuzzy grens. Of mensen wel of niet gericht zijn op het centrum is lang niet altijd vast te stellen.
Eveneens wordt de omkering of het op weg gaan naar het centrum eerder gezien als een proces dan één
moment. In aansluiting daarop neemt de pastor een houding aan waarbij hij of zij dienstbaar wil zijn aan het
proces van de ander. Men kijkt waar de ander is en wil inhaken op dat wat God reeds in het leven van de ander
aan het doen is.
3.8. Interpretatie van het onderzoeksmateriaal Met bovenstaande uitleg over de consequenties van Hieberts typologie voor het pastoraat besluit ik het eerste
deel van dit hoofdstuk. Nu ga ik over tot de interpretatie van de onderzoeksgegevens aan de hand van de
theorie van Hiebert. Dat zal ik doen door de drie onderzochte gemeenten één voor één naast Hieberts
typologie te leggen. Ik zal de meest in het oog springende gegevens benoemen. Dit doe ik allereerst voor de
gemeentestichting Oase voor Nieuw-West, vervolgens breng ik Via Nova in beeld en als derde relateer ik ook
het onderzoeksmateriaal van Thuiskomen aan Hieberts theorie.
3.9. Oase voor Nieuw-West Wanneer we het onderzoeksmateriaal van Oase willen interpreteren met behulp van de theorie van Hiebert is
een eerste in het oog springend gegeven het logo dat Oase voert. Hoewel ze de vorm heeft van een ‘Intrinsic
Fuzzy Set’ bedoelt ze mijns inziens een Centered Set uit te beelden. Het
centrum wordt gevormd door een grote waterbron in de vorm van een kruis.
De buitenste cirkel is bruinoranje gekleurd en staat daarmee voor de woestijn.
Wat men wil is niet-christenen helpen vanuit de woestijn naar de bron van
Oase: Jezus Christus. In vergelijkbare woorden wordt er in het projectplan over
dit logo gesproken. De vraag is nu of de gemeente ook als een Centered Set functioneert. De enige manier
waarop ik dit kan afleiden uit het onderzoeksmateriaal is door goed te luisteren naar de manier waarop er over
Oase wordt gesproken en hoe de beide variabelen uit de typologie van Hiebert functioneren. De volgende
punten hoor ik terugkeren, bij zowel Serge de Boer (voorganger) als Ariëtte van der Feen (deelnemer met
specifiek pastorale taken).
3.9.1. Rand van ‘geïnteresseerden’
Een eerste punt wat opvalt is dat de Boer voortdurend bezig is in contact te komen met mensen die blijk geven
van interesse in de gemeenschap van Oase. Daarmee creëert hij een brede rand van geïnteresseerden om de
kerngemeenschap van Oase heen. In zijn spreken ziet hij deze groep van geïnteresseerden reeds tot Oase
behoren. Zo werden ze bijvoorbeeld uitgenodigd voor de kerstmaaltijd. Niet alleen de maaltijd werd gedeeld,
maar ook klonk het evangelie in de vorm van het kerstverhaal. Opgemerkt moet worden dat niet geëxpliciteerd
wordt waarop die interesse zich richt. De vraag is of dat het centrum betreft waar ook het logo uitdrukking aan
geeft óf dat het gaat om een interesse in bijvoorbeeld de aandacht en verbondenheid die de gemeenschap
biedt. Naast de kwalificatie ‘mensen die interesse hebben’ klinkt ook de aanduiding ‘randkerkelijken’ in het
interview met de Boer. Het betreft hier mensen die in het verleden betrokken zijn geweest bij een kerk, dat nu
niet meer zijn en in contact zijn gekomen met Oase. Ook zij worden gezien als behorend tot de gemeenschap
van Oase. Het feit dat ‘geïnteresseerden’ en ‘randkerkelijken’ tot de gemeenschap behoren duidt op een
Centered Set benadering. Deze mensen kunnen tot de gemeenschap gerekend worden op basis van hun
verbinding met het centrum. Ook het gegeven dat het onderhouden van contacten gezien wordt als van groot
belang, bevestigd die aanwezigheid van een Centered Set benadering. Toch heeft de benadering van Oase ook
wat weg van een Fuzzy set. Er lijkt geen criterium te functioneren dat bepaalt of iemand wel of niet op weg is
naar het centrum. In overeenstemming daarmee blijkt lastig vastgesteld te kunnen worden wie nu wel en wie
niet tot Oase behoort.
23
3.9.2. De categorieën kerk en christen vallen niet samen
Tijdens het interview doet de Boer deze opvallende uitspraak: ‘De kerk is echt bedoeld om ook veel niet-
christenen in zich te hebben’. Dat zijn opmerkelijke woorden, die in het verdere interview met voorbeelden van
concrete mensen onderstreept worden.
Zo wordt gesproken over een man, orthodox-christelijk opgevoed, voor wie het bezoeken van de kerk vooral
een ritueel karakter heeft. Daarin wordt geen reden gevonden om hem van de gemeenschap uit te sluiten,
integendeel. Eerder zou hij worden aangemoedigd om te blijven participeren. Ook wordt melding gemaakt van
iemand die mee gaat naar een kerkelijke conferentie, grote inzet toont bij een andere kerkelijke activiteit
(sportweek), maar de kerkdiensten niet bezoekt. Deze persoon, door de Boer aangeduid als atheïst,
participeert dus wel in het netwerk van Oase, maar ziet zichzelf niet als christen. Interessant is dat hij wel een
zekere gerichtheid kent op het centrum, waardoor dat centrum dan ook gevormd mag worden. Het bezoek van
de zondagse samenkomsten blijkt ook uit het verdere interview niet als graadmeter te gelden voor het behoren
bij Oase.
Een ander voorbeeld dat de uitspraak van de Boer onderstreept is dat van een islamitische meneer, die
eveneens wordt gezien als behorend bij de kerk, ook al is hij dus geen christen. Hoewel de aanwezigheid van
zowel niet-christenen als christenen wordt erkend, worden die categorieën in werkelijkheid niet als afgebakend
gezien, eerder worden ze beleefd als een grijs gebied. Theologisch is het wel zwart-wit. Daar geeft de
gemeentestichter blijk van wanneer hij spreekt over mensen die een keuze voor Jezus hebben gemaakt. Dit
brengt mij tot de conclusie dat de praktijk van Oase meer weg heeft van een Fuzzy Set, terwijl ze in theorie of
vanwege haar theologische visie een Centered Set is.
3.9.3. Nadruk op discipelschap
In Oase wordt er grote nadruk gelegd op discipelschap: het groeien als volgeling van Jezus. Zo kent Oase een
structuur van kleine groepen, die is gebaseerd op het gedachtegoed van Greg Ogden. Eén van Ogdens boeken
draagt de veelzeggende titel ‘Van harte leerling van Jezus’. Dat is precies het basisprincipe waarop een
Centered Set gevormd wordt. Iemand behoort wel of niet tot de gemeenschap op basis van zijn gerichtheid op
Jezus Christus. Tot deze kleine groepen behoren zowel christenen als niet-christenen. De manier waarop de
categorie niet-christen hier functioneert doet vermoeden dat het hier in werkelijkheid gaat om de categorie die
ook wel wordt aangeduid als ‘zoeker’. Deze categorie kent namelijk wel een gerichtheid op het centrum, maar
is misschien nog terughoudend in een verdere toewijding. De kleine groepen worden door de Boer ook wel
‘discipelschapsgroepjes’ genoemd. Het feit dat hier zowel zoekers, jonge christenen als ook oudere christenen
deel van uit maken wijst op het belang van groei en verandering voor de gehele gemeenschap van Oase. Kleine
groepen worden ook gezien als een plaats waar men kan leren bidden en bijbel lezen. Blijkbaar zijn het kunnen
bidden en bijbel lezen (intrinsieke kenmerken) geen eis om tot de gemeenschap te kunnen behoren. Ook
maakt de Boer in het interview melding van individuele gesprekken die zijn gericht op geloofsgroei. Deze
gegevens tezamen wijzen ons in de richting van een Centered Set benadering.
3.9.4. Ruimte voor het anders-zijn van mensen
Waar een Bounded Set homogeen is, laat een Centered Set meer ruimte voor heterogeniteit. In Oase lijkt men
bewust ruimte te laten voor het anders-zijn van mensen. Zo reflecteert van der Feen in het interview op haar
optreden. Ze stelt zichzelf de vraag waarom ze contact heeft met al de verschillende mensen, want het zijn
toch ook ‘een beetje vreemde mensen’. Waarmee ze eigenlijk wil zeggen dat ze anders zijn dan wie ze zelf is.
Enerzijds geeft ze blijk van een verlangen om de ander te laten delen in wat ze zelf heeft ontvangen in het
kennen van Jezus. Anderzijds wil ze de ander ook ruimte bieden om te komen tot een eigen wijze van christen-
zijn. ‘Mensen moeten niet worden zoals wij en moeten ook geen christen worden zoals wij in de
gereformeerde kerken christen zijn.’ De intentie om verscheidenheid toe te laten is aanwezig, hoewel
waardering van verscheidenheid nog een stap verder gaat en nog niet aanwezig lijkt te zijn.
24
3.9.5. Aanbidding als het hoogste doel
Oase heeft vijf doelen geformuleerd voor haar gemeente-zijn. Het centrale doel in die vijf doelen is het eren
van God. Dat gebeurt door evangelisatie, diaconaat, discipelschap en gemeenschap heen. Aanbidding blijkt dus
het centrale punt te zijn. Dat past geheel in een Centered Set benadering. In het voorgaande stelde ik
herhaaldelijk de vraag waar dat centrum dan door gevormd wordt. In de toelichting op de gemeentedoelen
wordt dat expliciet gemaakt. De Boer verwoordt het als volgt:
‘Ik wil [mensen] helpen om na te gaan denken over God, als ze interesse hebben, waardoor we kunnen helpen om
naast hen te wandelen in een proces van Jezus leren kennen, van bekering, van tot geloof komen, onderdeel
worden van de gemeenschap van christenen, die allemaal met vallen en opstaan proberen Jezus te volgen, die als
hoogste doel hebben in hun leven om God te eren, om zich in te zetten voor een betere wijk, (…). Dat is het doel.
Dat zijn dus eigenlijk gewoon de vijf doelen.’
Naast het feit dat die eer van God centraal staat past de woordkeus van deze vijf doelen ook bij die van een
Centered Set. Er klinkt onherroepelijk een beweging in door die samen met mensen gemaakt wordt naar het
centrum toe. En in dat centrum van de kerk staat Jezus. Het hoogste doel is dat Hij aanbeden wordt.
3.9.6. De doop: richting in plaats van kenmerken
Van der Feen vertelt over een vrouw die zich gaat laten dopen. Dat is van belang, omdat het ons inzicht kan
geven op welke wijze Oase haar categorieën vormt. De vraag is of gedoopt wordt op basis van intrinsieke of
extrinsieke kenmerken. Van der Feen blikt terug op het getuigenis wat de vrouw gaf voorafgaand aan haar
doop met de volgende woorden: ‘En weet je wat ik dan zo mooi vind is hoe simpel haar getuigenis is, hoe rijk
die is. (…) “Ik wil mijn oude leven gewoon niet meer, ik wil een nieuw leven, samen met God.”’ Je zou kunnen
zeggen de geloofskennis van deze vrouw nog heel gering is, maar dat is dan ook niet de basis waarop ze
gedoopt gaat worden. Ze keert zich af van haar oude leven en wil een nieuw leven ontvangen, door geloof in
Jezus. Dat is absoluut terminologie die past bij een Centered Set.
3.10. Via Nova Werd ik bij Oase door haar logo meteen op het spoor gezet van een Centered Set benadering, bij Via Nova
werd mij in de eerste minuten van het interview, zonder dat ik daar naar vroeg, de benadering van een
Centered Set voor ogen geschilderd. Blijkbaar is ook voor haar deze benadering belangrijk. Maar ook hier stel ik
de vraag of de gegevens uit het verdere interview dit onderstrepen. De vraag is dan of het spreken van
Siebrand Wierda (voorganger) en Gert-Jan Roest (voorganger) over het functioneren van de gemeente en het
pastoraat past bij een Centered Set benadering. Wanneer we het onderzoeksmateriaal vanuit dit perspectief
bekijken zie ik de volgende punten oplichten.
3.10.1. Inclusief: voor mensen, niet alleen voor kerk-mensen
Een centrale gedachte in de woorden van Wierda is mijn inziens dat Via Nova inclusief denkend is. Dat betekent
dat zij een gemeenschap is ‘voor mensen [en dus] niet alleen voor kerkmensen’. Laten we deze woorden eens
omdraaien. Er zijn blijkbaar ook gemeenschappen die alleen bedoeld zijn voor kerkmensen. En je behoort tot
de categorie ‘kerkmensen’ als je binnen de grenzen van de kerk valt. Via Nova wil niet als zo’n begrensde
gemeenschap functioneren. Ze heeft haar grenzen niet nodig om te bepalen wie er wel of niet bij hoort.
Daarmee is de Bounded Set benadering in ieder geval uitgesloten. Maar welke van de andere drie typen men
kiest is nog niet duidelijk. Roest spreekt over de pastorale functie die de gemeenschap kan hebben, waaraan hij
toevoegt ‘zowel voor christenen als niet-christenen’. Wanneer er ook niet-christenen tot de gemeenschap
behoren, dus mensen die niet gericht zijn op Christus als het centrum, dan lijkt dat te wijzen in de richting van
een ‘Extrinsic Fuzzy Set’. Wierda lijkt dit te bevestigen wanneer hij zegt:
‘Als ik kijk naar de gemeente, je hebt zo’n model, binnen en buiten, dat doen we dus niet. We hebben een kruis in
het midden (…) en we hopen naast mensen te staan (…) om een volgend stapje richting het kruis te zetten.’
Die gerichtheid is dus wat Hiebert als Extrinsic Set aanduidt. Gecombineerd met geen duidelijke grens tussen
binnen en buiten resulteert dat in een Extrinsic Fuzzy Set.
25
3.10.2. Brede rand van zoekers
In de interviews keert regelmatig het begrip ‘zoekers’ terug. De aanwezigheid van deze brede rand om de
kerngemeenschap van Via Nova heen wordt gewoonweg veronderstelt. Via Nova is geen Via Nova zonder die
aanwezigheid van ‘zoekers’. Ze horen er vanzelfsprekend bij. Het volgende voorbeeld illustreert die
vanzelfsprekendheid. Wanneer Wierda spreekt over de huiskringen, die hij een intensivering van de
gemeenschap noemt, dan zegt hij ‘je hebt natuurlijk ook nog een bredere gemeenschap’, alsof dat logisch is.
Dat vind ik veelzeggend, of allerminst opmerkelijk. Die rand wordt in zekere zin ook positief gewaardeerd. In
een Bounded Set zijn randleden zorgelijk en zal men proberen hen tot een grotere betrokkenheid te brengen of
anders van de gemeenschap uit te sluiten. Die negatieve kwalificatie van de rand kent Via Nova niet. Wierda
respecteert de keuze van mensen om aan de rand te blijven staan, om afstand te houden tot het kruis en de
gemeenschap. Hoewel hij deze mensen graag stappen ziet maken richting Christus. Verder spreekt Wierda over
het ervaren van ‘een diepe verbondenheid’ met hen. Daarbij lijkt het te gaan om een verbondenheid die
bestaat op basis van een in verbinding staan met het centrum. Roest laat zien wat die aanwezigheid van een
brede rand van zoekers betekent voor het pastoraat. Zo geeft hij aan intensieve trajecten gelopen te hebben
met mensen die geen deelnemer van Via Nova zijn, maar wel op de een of andere wijze betrokken zijn bij Via
Nova. Hij concludeert: ‘Zolang de gemeenschap maar niet alleen maar christen is, maar er een brede rand van
zoekers om heen zit, functioneert dat [een missionair pastoraat] ook zo.’ Vanwege die rand betreft de
pastorale zorg een grotere groep dan alleen de deelnemers van Via Nova. Vaak gaat het dan wel om mensen
waar een regelmatig contact mee is. Het bestaan van relaties is een voorwaarde. Toch gebeurt het ook dat
Roest als pastor in gesprek gaat met iemand die voor hem een onbekende is. Zo noemt hij het voorbeeld van
een deelnemer uit de gemeenschap van Via Nova die contact had met iemand die niet in directe verbinding
stond met Via Nova en die door een moeilijke tijd ging. De betreffende deelnemer heeft deze persoon in
contact gebracht met Roest als pastor, waarna een ontmoeting volgde. Dit voorval laat zien dat voor het
functioneren van een missionair pastoraat eveneens de relaties die de gemeenschap met niet-christenen
onderhoudt van belang zijn. Je zou kunnen zeggen, dat is weer een wijdere rand dan de ‘zoekers’ die tot de
gemeenschap van Via Nova behoren. Dit punt doet mij, anders dan het voorgaande punt meer in de richting
van een Centered Set benadering neigen, omdat in de term zoeker toch wel een gerichtheid op het centrum
klinkt. Maar ik moet zeggen dat dit lastig te bepalen is, omdat er niet duidelijk is op basis waarvan bepaalt
wordt of iemand wel of niet op weg is naar het centrum. Maar misschien hanteert men daar ook geen criterium
voor, omdat nu eenmaal lang niet altijd duidelijk is wat iemands levensrichting is. Daarom wordt de grens
eerder als wazig gezien of in ieder geval beleefd.
3.10.3. Missionair gedreven werkers
Een punt wat zeker ook opvalt, is wat ik noem de missionaire bevlogenheid van zowel Wierda als Roest. Na een
zondagse samenkomst zegt Wierda negentig procent van zijn tijd door te brengen met mensen die hij niet kent.
Hij spreekt bijna geen deelnemers met samenkomsten.
‘Dat is heel natuurlijk, dat doe ik al tien jaar. Dat zit er zo diep in. Ik zie allerlei mensen rondlopen die ik niet ken,
dus allen die ik wel ken loop ik voorbij en ik ga naar die anderen toe, voortdurend, elke zondag weer. Continu,
totdat iedereen weg is. Ik zou dat ook niet anders willen en ook niet kunnen meer.’
Uit alles spreekt dat Wierda er voor alles wil zijn voor nieuwelingen. Hij ziet niet-deelnemers of niet-
kerkmensen als ‘VIP’s’. Zij hebben voor Wierda ‘topprioriteit’. Bij Roest is een vergelijkbare gerichtheid
zichtbaar. Hij zegt:
‘Voor mijn eigen roeping denk ik dat ik heel sterk beide [christenen en zoekers] voel. Ik ben niet een straat-
evangelist, (…) ik ben wel heel missionair gedreven, maar mijn grootste prioriteit ligt niet bij evangelisatie als
zodanig, maar wel bij zoekerstrajecten. Bij zoekers helpen om God te vinden. Dat is mijn passie. Maar ook bij
christenen. Dus heel sterk die samen, vooral iets bouwen waardoor het elkaar gaat versterken, waardoor er
dingen komen te liggen dat mensen in trajecten kunnen die hen helpen.’
Er is een grote bereidheid om nieuwelingen op te nemen in hun midden, waarbij de werkers een uitnodigende
houding aannemen om Christus te volgen. Van een missionaire gedrevenheid kan ook sprake zijn in een
Bounded Set, maar daar zal men mensen pas werkelijk tot de gemeenschap toelaten wanneer zij voldoen aan
26
de noodzakelijke intrinsieke kenmerken om tot de set te kunnen behoren. De gedrevenheid van Roest en
Wierda lijkt meer te rekenen met extrinsieke kenmerken: mensen die blijk geven van een gerichtheid op het
centrum door een samenkomst te bezoeken of door deel te nemen aan zoekerstrajecten.
3.10.4. Terminologie van ‘afgoderij’
Op de vraag wat de diagnose is van de mens zonder God antwoordt Wierda met woorden die eveneens
thuishoren in het denkkader van een Centered Set. Mensen die God niet kennen zijn van Hem verwijderd, wat
betekent dat ze ‘een andere kant oplopen en ook hun identiteit zoeken in (…) namaakgoden’. Wat ik hier hoor
is dat mensen zich dus niet naar het centrum toe bewegen en eveneens iets anders in dat centrum geplaatst
hebben, namelijk afgoden. De terminologie van afgoden wordt ook door Roest gebruikt, wanneer hij spreekt
over de geestelijke begeleiding van mensen: ‘Dan gaan we bijvoorbeeld afdalen om te ontdekken wat iemands
afgoden zijn en dan gaan we daar werken aan een proces van hoe je dat nou los kan laten.’ In zijn verdere
spreken over afgoden haalt Roest de auteur Larry Crabb aan. Crabb zou iets gezegd hebben als:
‘Ik ken zoveel mensen, je kan respect voor ze opbrengen, (…)maar ze trèkken je niet naar Christus.(…) Onder de
grootste christelijke religiositeit zijn we toch nog steeds gericht op het beschermen van onszelf en zijn we niet
echt tot overgave gekomen.’
Deze uitspraak zet aan tot nadenken over het verschil tussen extrinsieke en intrinsieke kenmerken. Op basis
waarvan kun je christen genoemd worden? Is deze uitspraak van Crabb in zekere zin niet een kritische nood bij
het categoriseren op basis van extrinsieke kenmerken? Wie voor het oog voldoet aan de maatstaven met
betrekking tot orthodoxie en orthopraxie kan een christen zijn waar geen aantrekkingkracht vanuit gaat. Een
volledige gerichtheid op Christus kan dat wel doen.
3.10.5. Procesbenadering en inwijding
Eerder citeerde ik al woorden van Wierda waarin hij het heeft over het zetten van ‘een volgend stapje’.
Verderop in het gesprek spreekt hij over een proces. Die procesbenadering past bij een gemeentetype waar
ruimte is om geleidelijk aan in te groeien. Roest spreekt in dit kader over ‘de procesbenadering in de Vroege
Kerk’. Hij geeft aan bij mensen te merken dat ‘het’ lange processen zijn, helemaal wanneer mensen ‘van ver
komen’. Dit kan de bekering zelf betreffen, maar eerder denk ik dat het hier gaat om de gehele inwijding in het
christelijk geloof. Hij noemt het voorbeeld van een jonge vrouw, met een niet-christelijke achtergrond. Ze
maakt nu ongeveer drie jaar deel uit van de gemeenschap en hoopt binnen afzienbare tijd gedoopt te worden.
Maar daaraan is wel een lang proces vooraf gegaan, van gesprekken, kennismaken met de gemeenschap,
oriëntatie avonden. Via Nova ziet de noodzaak om mensen echt in te wijden in het christelijk geloof. Dat
inwijden wordt in Via Nova verbonden aan het kerkelijk jaar, welke bedoelt is om mensen in te wijden in de
spiritualiteit van Jezus. Voor het pastoraat betekent dit een procesmatig bezig zijn. Pastoraat is het begeleiden
van mensen in langere processen. Dat procesmatige past bij een Centered Set, wanneer dit samengaat met een
beklemtoning van het centrum. Iets wat, gezien het voorgaande punt, bij Via Nova het geval is.
3.10.6. Verhouding tussen gemeente en koninkrijk
Ook als het gaat om de verhouding tussen gemeente en koninkrijk lijkt Via Nova een Centered Set benadering
te hanteren. Het functioneren in het koninkrijk wordt door Roest gezien als het einddoel van alle geestelijke
begeleiding van mensen. De gemeenschap zelf is niet het einddoel. Roest: ‘Als je einddoel de gemeenschap zelf
is wordt het verstikkend. Als het doel daarboven ligt kan je elkaar vrij laten.’ Maar dat is niet vrijlaten zonder
toewijding aan elkaar. Nee, je vormt een gemeenschap om elkaar bij God te brengen. Nogmaals Roest:
‘Kijk als het doel is van gemeenschap we moeten het allemaal zo fijn hebben, dan krijg ik heel erg problemen met
mensen die gewoon mijn type niet zijn. (…) Wat ik wel verwacht van mensen en van mezelf, is dat als jij zo gericht
blijft op het welzijn van de ander, dat je zegt van ik wil zo leven dat ik die ander help om een stapje dichter bij God
te komen.’
Wierda denkt ook eerder in termen van het koninkrijk, als hij het heeft over het zetten van stappen richting het
kruis. De implicaties daarvan zijn heel breed. Voor Wierda is een aansprekend woord daarin het woord shalom,
ofwel diepe vrede. Dat is het uiteindelijke doel.
27
3.10.7. Creativiteit in plaats van conformiteit
Ten slotte merk ik op dat ik ook een positieve waardering van het inzetten van de eigen creativiteit bemerk.
Typerend voor een Centered Set is dat mensen worden aangemoedigd om hun geestelijke gaven op een
creatieve wijze in te zetten, in plaats van dat men conformiteit aan de traditie vraagt. Roest is zelf een
illustratie van deze gedachte. In zijn denken over onder andere het pastoraat gaat hij een creatief denkproces
door. Daarbij begint hij op inhoudsniveau, waarna de methodologie vanzelf volgt. Voor Wierda is het kunnen
inzetten van gaven en talenten ook van groot belang. Hij wil dit graag faciliteren. Daarbij wil hij denken vanuit
wat mensen te bieden hebben.
3.11. Thuiskomen Als laatste wil ik ook het onderzoeksmateriaal van Thuiskomen interpreteren met behulp van de typologie van
Hiebert. Zowel bij Oase als bij Via Nova werd ik al vrij snel op het spoor gezet van een Centered Set. In
werkelijkheid is de set misschien meer Fuzzy, maar dat terzijde. Bij Thuiskomen ontbreekt een directe
richtingaanwijzer. Maar ik kreeg al vrij snel de indruk dat Thuiskomen op een wat ander spoor zit dan de beide
voorgaande gemeenten. Dat zal alles te maken hebben met de afwijkende voorgeschiedenis van Thuiskomen.
Na jarenlang op projectbasis actief te zijn geweest wil men nu komen tot de stichting van een gemeente. Maar
met dat laatste begint men dus op het moment dat er al een groot netwerk van betrokkenen aanwezig is. De
aanvliegroute is in die zin een andere. Dat is goed om in het achterhoofd te houden. Uit de interviews met
Hariët Tarpeh (missionair werker) en Suzanne Joosse (deelnemer met specifiek pastorale taken) wil ik de
volgende punten naar voren halen.
3.11.1. Focus op het vormen van een gemeenschap
De kort geleden aangestelde missionair werker Tarpeh vertelt dat zij als taak heeft gekregen om van het
netwerk van betrokkenen een gemeenschap te vormen. Er ligt een sterke focus op de vorming van een
gemeente. Dat is mijns inziens de reden waarom Thuiskomen neigt naar een Bounded Set benadering. Hoewel
zeker niet alle kenmerken van een Bounded Set zijn terug te zien, lijkt het bouwen van de gemeente tot een
doel in zichzelf te worden. De volgende uitspraak van Tarpeh lijkt dit te bevestigen:
‘Prioriteit ligt denk ik dan in de gemeenschap. Dat zie ik toch wel, dat God ook heel erg bezig is in de
gemeenschap, dat ‘ie daar wil bouwen en mensen wil binnen brengen.’
De volgende punten borduren hierop voort.
3.11.2. Commitment gevraagd
Er zijn een aantal mensen bij Thuiskomen betrokken die afkomstig zijn uit de moederkerk, de Jeruzalemkerk.
Over deze mensen vertelt Tarpeh dat zij nog niet de stap hebben gezet om zich volledig toe te wijden aan
Thuiskomen. Nu kiezen zij ervoor om zowel betrokken te zijn bij de Jeruzalemkerk als ook bij Thuiskomen.
Tarpeh lijkt erop aan te willen werken dat zij zich volledig zullen aansluiten bij Thuiskomen. Het gaat hier om
een commitment aan de gemeenschap, niet in eerste instantie aan het centrum van die gemeenschap. In een
Centered Set bestaat er meer ruimte voor een betrokkenheid bij meerdere gemeenschappen, zolang ze maar
eenzelfde centrum hebben. Een Bounded Set laat dit niet of nauwelijks toe. Niet alleen van deze mensen uit de
moederkerk, maar van alle betrokkenen wordt commitment gevraagd. Tarpeh:
‘En nu is echt de inzet om een gemeenschap te vormen, dat er een verbinding komt, dat mensen een
commitment maken voor deze gemeenschap en fases gaan doorlopen om te groeien vanaf baby-christen naar
volwassen-christen, dat doop of belijdenis plaats kan vinden. Dan heb je een heel ander doel.’
Als deze uitspraak ook chronologisch bedoelt is dan lijkt een commitment veronderstelt (dus het gaan behoren
tot de set) en pas daarna volgt de groei.
3.11.3. Discipelschap met het oog op leiderschap
In het interview gebruikt Tarpeh herhaaldelijk het woord discipelschap. Dat zou passen bij een Centered Set
benadering, waar die gerichtheid op Jezus en een dichter naar Hem toe bewegen de set definieert. Maar door
de invulling die het begrip discipelschap krijgt komen we misschien toch niet uit bij een Centered Set. Tarpeh
spreekt over het ‘discipelen’ van mensen. Maar dan vervolgt ze haar zin: ‘om het dan over te nemen’. Het gaat
28
op dat moment over de uitvoering van het pastoraat. De opmerking staat verder tegen de achtergrond van een
te kort aan leiderschap. Het gaat dus eigenlijk om discipelschap, als een training van locals die op een later
moment ook verantwoordelijkheid kunnen gaan dragen. Tarpeh:
‘Ik moet ook mensen uit de buurt vinden die wel verantwoordelijkheid kunnen dragen. Want anders gaat het
nooit een zelfvoorzienende gemeenschap worden.’
Die inzet past bij een Bounded Set benadering. Daarin is het belangrijk om leiders te trainen die de
(theologische) positie van de zendeling op onveranderde wijze kunnen innemen. En met het oog daarop is men
terughoudend is het uit handen geven van leiderschap aan locals.
3.11.4. Herder en schaapskooi
Met betrekking tot de pastorale zorg gebruikt Tarpeh de terminologie van een herder en een schaapskooi. Ze
citeert Jezus woorden als volgt: ‘Ik heb nog andere schapen die van deze stal niet zijn, die moet ik ook
toebrengen’. Voor Tarpeh vormen deze woorden een motivatie om dit werk te doen. Ik wil twee dingen over
het gebruik van die herdermetafoor zeggen. Allereerst heeft voor Tarpeh de metafoor weldegelijk een
missionaire dimensie, wat niet vanzelfsprekend is zo zullen we in het volgende hoofdstuk zien. Maar die
missionaire benadering lijkt wel de vorm te hebben van een Bounded Set benadering. Tarpeh:
‘Dus [in] de hele buurt daar lopen allerlei schapen die misschien nu (…) niet bij de kudde horen, maar die wel
helemaal verdwaald zijn, het spoor bijster. Dus eigenlijk wel gebracht zouden moeten worden naar de kooi.’
Alleen het gebruik van dat woord ‘kooi’ vind ik al veelzeggend. Dat is een begrensde ruimte. Denk even terug
aan Oase die het beeld van een bron gebruikt. Ik wil terughoudend zijn, maar ik denk wel dat het gebruik van
een specifiek beeld de praktijk kan gaan sturen. Of dat ook in Thuiskomen het geval is kan ik niet beoordelen.
3.11.5. Gradaties in betrokkenheid
Die terughoudendheid met conclusies is des te meer geboden gezien het feit dat de praktijk ook een ander
beeld lijkt te laten zien. Namelijk dat er geen scherpe scheiding is tussen binnen en buiten en dat er
verschillende graden van betrokkenheid zijn. Er bestaat een zogenaamd ‘grijs gebied’, waarvan overigens de
vraag is of dat gewenst is, maar dat terzijde. Waar het bestaan van die gradaties het duidelijkst in naar voren
komt is in de ledenlijst. Tharpeh legt uit hoe ze verschillende lijsten hanteren.
‘Een lijst van vijfhonderd, van mensen die ooit wel eens op een activiteit zijn geweest. En dan heb je weer een
kleinere lijst van tweehonderd, van mensen die dan wat vaker zijn geweest. En zo heb je steeds kleinere lijsten. En
ik heb denk ik een lijst van tachtig [ongeveer], waar we dan een beetje mee werken met pastoraat.’
Ook Joosse spreekt over verschillende graden van betrokkenheid, hoewel zij andere getallen noemt:
‘Ik denk dat we nu in totaal als het gaat om mensen die echt bij elke activiteit komen, dan zijn dat er, dat zijn echt
maar kleine aantallen hoor, een stuk of tien. En als het gaat om mensen die regelmatig komen dan zijn dat er een
stuk of vijfentwintig. En bij vieringen meestal een stuk of dertig.’
Wat in deze beide uitspraken gehoord kan worden is dat het criterium waarop deze lijsten gemaakt zijn de
mate van participatie bij kerkelijke activiteiten is. Dat is een intrinsiek kenmerk. Dit concluderend doet mij
voorzichtig de kant op denken van een ‘Intrinsic Fuzzy Set’. Luister in dit verband naar de volgende uitspraak
van Tarpeh:
‘Ik denk soms wel eens wie hoort er echt bij de gemeenschap? (…) Het liefste zou ik hebben dat het kernteam ook
echt een gemeenschap was. (…) Ik ervaar op een bepaalde manier wel dat ik bepaalde mensen classificeer als
binnen, [dan] zijn ze soms nog niet eens gelovig, maar dan komen ze gewoon vrij trouw elke week.’
Deze uitspraak lijkt dat criterium te bevestigen.
3.11.6. Spanning tussen programma’s en relaties Binnen Thuiskomen lijkt men een spanning te ervaren in tijdbesteding tussen programma’s en relaties.
Enerzijds wordt het belang van relaties erkend. Tarpeh:
‘Je ziet toch ook gewoon hoe meer contact je met iemand hebt hoe meer mensen ook gemotiveerd zijn om ook
weer naar groepen te komen, of cursussen of wat dan ook.’
Ook Joosse hecht grote waarden aan de contacten met bezoekers en kiest ervoor om daarin te investeren.
Anderzijds wordt de aandacht van de werkers ook opgeëist door de activiteiten, die veel organisatie vragen.
Tarpeh ziet dit als een gevaar. Het onderhouden van contacten kan gemakkelijk in de verdrukking komen. Ik
29
hoor een verlangen om meer te investeren in relaties, maar toch lijkt het accent in de praktijk te liggen op het
organiseren van activiteiten, in ieder geval wat betreft de tijdbesteding. Een Centered Set benadering kiest
ervoor om relaties te verkiezen boven programma’s. Een Bounded Set benadering maakt eerder een
omgekeerde keuze.
3.11.7. Groeien in je relatie met God
Het volgende punt vergemakkelijkt het vaststellen van een typologie niet. In het interview met Tarpeh klinkt
ook een nadruk op het helpen van mensen om verder te komen in hun relatie met God. Dat lijkt weer meer uit
te gaan van een centrum en de beweging daarnaar toe. Die hulp betreft volgens Tarpeh het krijgen van ‘een
diepere geloofsband’ met God. Vervolgens komt die verdieping ook tot uitdrukking in gedrag en gewoonten, zo
ligt Tarpeh toe. Ook Joosse spreekt over het begeleiden van iemand in zijn of haar geloofsleven. Dat kan ook
een zoeker betreffen, zo blijkt uit haar woorden: ‘Dat kan dus ook betekenen dat iemand niet gelovig is, maar
wel daar vragen over heeft of wel daarin geïnteresseerd is.’ Verder vermeld ik hier dat er in het verleden met
de organisatie van activiteiten een grote nadruk lag op ‘belong’, ofwel het behoren bij de gemeenschap. Maar
nu wil men het accent leggen op ‘believe’ (en blijkbaar ook op ‘behave’, gezien het spreken over gedrag). Hoe
‘belong’ en ‘believe’ zich tot elkaar verhouden klinkt door in de volgende uitspraak van Tarpeh:
’Groeien in hun relatie met God. Omdat je dus niet naar een gemeenschap toe wil van leuke mensen, maar je wil
naar een christelijke gemeenschap toe. En dat maakt dus het verschil, dat je dus de gemeenschap van gelovigen
wordt’.
Nu kan elk van de vier gemeentetypen die Hiebert presenteert ook een christelijke gemeenschap zijn, dat is het
punt niet. Het punt is op basis waarvan mensen wel of niet tot de gemeenschap behoren en daar blijft voor mij
toch onduidelijkheid over bestaan.
3.11.8. Geen onderscheid in mate van geestelijke volwassenheid
Tot slot nog een klein punt. Men lijkt binnen Thuiskomen geen onderscheid te willen maken als het gaat om de
mate van geestelijke volwassenheid. Tarpeh:
‘En ik weet ook dat de ene mens niet kan zeggen ik ben meer dan een ander, dat iemand die leiding geeft niet
meer is dan iemand die hier binnenkomt. We leven allemaal van genade.’
Die gelijkheid is een kenmerk van een Bounded Set. Het doet geen recht om aan dit gegeven een te groot
gewicht te hangen, ik benoem het dan ook als nevenpunt.
3.12. Conclusie Na de gemeentes te hebben bezien vanuit de typologie van Hiebert zal ik in deze laatste paragraaf enkele lijnen
bij elkaar brengen. Dat doe ik door verschillen en overeenkomsten tussen de drie onderzochte gemeenten te
benoemen en enkele concluderende opmerkingen te maken ten aanzien van het functioneren van het
pastoraat in relatie tot het type gemeente.
3.12.1. Overeenkomsten en verschillen
Ik zie met name overeenkomsten tussen de gemeenten. Een drietal punten breng ik naar voren, die overigens
alles met elkaar te maken hebben en elkaar dus ook overlappen.
1. Het eerste wat opvalt is dat zowel Oase, Via Nova als ook Thuiskomen een brede rand van
‘geïnteresseerden’ (Oase), ‘zoekers’ (Via Nova) of ‘bezoekers’ (Thuiskomen) kent of bezig is deze rand te
creëren. Deze rand betreft mensen die contact hebben met de kerk en zich daar ook in meer of mindere
mate positief over voelen. Het zijn mensen die relatief open staan voor het christelijk geloof. Relateren we
de aanwezigheid van een rand aan een gemeentetype, dan komen we uit bij een Fuzzy benadering, die
overigens zowel intrinsiek als extrinsiek kan zijn. Voor beide typen sets geldt dat de grens niet goed
vastgesteld kan worden. Sterker nog, men lijkt die grens ook niet te willen trekken. Dat geldt vooral voor
Oase en Via Nova die benadrukken kerk te willen zijn voor mensen: voor zowel voor christenen als niet-
christen.
2. Zowel Oase als Via Nova kiest een gemeentetype waarin aanbidding cruciaal is. Bij Oase klonk dit in hun vijf
gemeentedoelen. Die aanbidding betreft Jezus Christus, de gekruisigde, zo wil het logo van Oase
30
uitdrukken. Via Nova staat in diezelfde lijn en spreekt over afgoden die mensen kunnen aanbidden. Deze
nadruk op aanbidding past eerder bij een Centered Set, welke zowel een duidelijk gedefinieerd centrum
kent als ook de noodzaak dat mensen op weg zijn naar dat centrum. Ik concludeer dat de praktijk een meer
Fuzzy grens laat zien, dan de theorie toe laat.
3. Het eerste en het tweede punt komen bij elkaar in de benadering die men kiest in het pastoraat. Door de
geïnterviewden wel aangeduid als procesbenadering. Er is sprake van het zetten van stappen richting het
centrum (punt 2). Maar het zetten van die stappen is geen eenmalig moment, maar wordt gezien als een
proces van relatief lange duur. Die gedachte maakt dat de praktijk een Fuzzy grens laat zien. De inwijding
van nieuwkomers gaat via de weg van de geleidelijkheid.
Hoewel er uiteraard verschillen bestaan tussen de drie gemeenten, betreffen deze niet zozeer kenmerken van
de verschillende typen sets. Gesteld kan worden dat er kijkend naar de karakteristieken van de door Hiebert
onderscheiden benaderingen er vooral overeenkomsten bestaan. Wel onderscheidt Thuiskomen zich van de
andere twee gemeenten, maar omdat ik dat in het voorgaande inzichtelijk heb gemaakt zal ik daar hier geen
woorden meer aan wijden.
3.12.2. Missionair pastoraat en het gemeentetype
De drie in de voorgaande paragraaf genoemde overeenkomsten hebben de volgende consequenties voor het
functioneren van het pastoraat.
1. De aanwezigheid van een rand of een Fuzzy grens maakt het functioneren van een missionair pastoraat
mogelijk. De gemeenten zien zichzelf ook pastoraal verantwoordelijk voor haar ‘rand’. De pastorale
contacten betreffen allerlei verschillende mensen.
2. Voor het pastoraat betekent het beklemtonen van het centrum en een gerichtheid op dat centrum, met de
terminologie van afgoderij en aanbidding, dat de centrale vraag wordt ‘wie is jouw God?’. Er komt
daarmee een grote nadruk te liggen op levensheiliging en discipelschap.
3. Het besef dat de inwijding van nieuwkomers een proces is maakt dat het pastoraat ook daarnaar wordt
ingericht. De gemeenten kennen (pastorale) trajecten of structuren waarin nieuwkomers geleidelijk aan
kunnen ingroeien.
31
4. De rolopvatting van een missionaire pastor
4.1. Inleiding In dit hoofdstuk presenteer ik een analyse en interpretatie van de onderzoeksresultaten met betrekking tot de
rolopvatting van de pastor in de door mij onderzochte gemeenten. Een belangrijke toegang tot de rolopvatting
wordt gevormd door de beelden of metaforen die gebruikt worden door de geïnterviewden om hun rol als
pastor te beschrijven. Wat ik in dit hoofdstuk dan ook wil doen is deze metaforen uit het onderzoeksmateriaal
naar voren halen en beschrijven hoe ze door de geïnterviewden worden gebruikt. Anders dan in het
voorgaande hoofdstuk begin ik bij de praktijk door de vraag te stellen welke metaforen zij ons verstrekt.
Vervolgens zal ik deze metaforen verhelderen en verdiepen met behulp van (pastorale) literatuur. Die
literatuur betreft ondermeer een in omvang klein werk van de reformator Martin Bucer en een recent werk van
de praktisch theoloog H.C. van der Meulen. In dit tweede deel zoek ik ook naar het gesprek tussen literatuur en
praktijk. Op sommige punten zal de praktijk de literatuur corrigeren, aanvullen of verdiepen. Maar ook de
beweging andersom kan gemaakt worden. De literatuur heeft ook waardevolle dingen te zeggen over de
praktijk. Door het gaan van deze weg hoop ik bij te dragen aan de theorievorming omtrent een missionaire
opvatting van de pastorrol en indirect aan het functioneren van de rolopvatting in de praktijk.
4.2. Analyse van het onderzoeksmateriaal Zoals aangekondigd begin ik dit hoofdstuk met het beschrijven van de rolopvatting die in het
onderzoeksmateriaal aanwezig is. De toegang tot die rolopvatting zoek ik via de weg van de metaforen die zijn
gebruikt door de informanten. In de interviews klinken diverse metaforen, die zijn terug te brengen tot een
viertal centrale metaforen. Dat zijn de metafoor van de herder, de reisgenoot, de leider en de priester. Die
laatstgenoemde metafoor wordt slechts door één informant gebruikt, maar de achtergrond waartegen deze
metafoor staat is ook zichtbaar bij de andere informanten. Dat is de reden dat ik ze toch opneem in het rijtje
van de door mij als belangrijk aangemerkte metaforen. Het overgrote deel van de uitspraken van de
geïnterviewden kan thuisgebracht worden onder de noemer van één van deze vier metaforen. Dat wat daar
eventueel nog buiten valt zal ik apart benoemen. De analyse verricht ik per gemeentestichting en per daarin
functionerende pastor. Dat betekent dat ik drie maal van twee pastores de rolopvatting beschrijf vanuit het
perspectief van de gebruikte metaforen. Ik hanteer dezelfde volgorde als in het voorgaande hoofdstuk. Oase
voor Nieuw-West gaat voorop, daarna volgt Via Nova en Thuiskomen sluit de rij.
4.3. Oase voor Nieuw-West
4.3.1. Gemeentestichter
4.3.1.1. Herder
De Boer gebruikt de metafoor van de herder om zijn rol als pastor aan te duiden. Opvallend is dat hij de
metafoor binnenkerkelijk opvat. In zoverre wijkt hij dus niet af van wat het onderzoek van Greving laat zien.
Het verschil bestaat hierin dat De Boer zich niet kan identificeren met die binnenkerkelijke rolopvatting, waar
de ouderlingen van de door Greving onderzochte kerken dat wel leken te kunnen. De Boers binnenkerkelijke
opvatting van de pastorrol maakt dat hij zich gereserveerd opstelt ten aanzien van deze rol als pastor.
‘Ik hou ook echt van de kerk. (…) Daarom ben ik ook gemeentestichter, maar ik weet ook dat als de gemeente op
een gegeven moment loopt, dan denk ik dat ik echt weer een nieuwe gemeente [ga] stichten. Dan ga ik niet nog
heel lang blijven om pastor te zijn.’
Het werk van de pastor betreft hier volgens De Boer dus de reeds samenkomende gemeente. Ook ander
materiaal uit het interview bevestigt deze binnenkerkelijke lezing van de herdermetafoor. Zo gebruikt De Boer
een voorbeeld om zijn verstaan van de herdermetafoor toe te lichten.
‘In een sportweek (..) heb je een heel team van mensen die allemaal aan het sporten zijn (…). Dan richt ik me als
evangelist (…) op de mensen die langs het veld staan, (…) Maar, net zo goed dat ik kijk [als pastor], zit het team er
lekker in. (…) Dus dan zorg ik echt voor ze en voel ik me een beetje een herder, die zorgt voor de kudde.’
32
De kudde is dan het team van mensen die reeds bij Oase betrokken zijn. Ook hieruit blijkt dat De Boer aan de
herder denkt als zorgend voor de reeds bij de kudde horende schapen.
Deze niet-missionaire opvatting van de herdermetafoor en daarmee van zijn rol als pastor brengt De Boer ertoe
zich nadrukkelijk te profileren als evangelist. ‘Maar ik ben dus meer de evangelist dan de herder.’ Of ook: ‘In
mijn hart weet ik, ik ben primair geroepen als evangelist. En in de tweede plaats als gemeentestichter.’ In
datzelfde voorbeeld van de sportweek zegt hij:
‘Als ik dan met iemand langs de lijn praat, dan is het waarschijnlijk toch meer (…) iemand uitnodigen om eens een
keertje naar de kerk te gaan, of om nog eens (…) op de buurtmaaltijd te komen. Dan is het toch meer op het
gebied van evangelisatie. Dan is het minder pastoraat.’
De vraag is of de activiteit die De Boer hier beschrijft ook theologisch gezien niet tot de taak van de pastor
behoort. Die vraag is de vraag naar een bijbelse lezing van de herdermetafoor.
Nadat ik De Boer in het interview een missionaire invulling van de herdermetafoor heb geschetst mijmert hij:
‘Ik zie mezelf als evangelist, maar ik zou mezelf ook kunnen zien als herder met een missionair hart.’ Vanuit die
missionaire invulling van de herdermetafoor wordt de rolopvatting van de pastor uitgebreid. Voor De Boer
hoort nadrukkelijk ook het werven van mensen tot deze rol. Daarvoor gaat De Boer minimaal twee uur per
week de straat op om met mensen te praten.
‘We probeerden gewoon mensen erbij te krijgen. (…) je praat met twintig, dertig mensen en één of twee hebben
misschien interesse. Naar die ben je op zoek zegmaar, naar de mensen die interesse hebben [in het christelijk
geloof], die op zoek zijn, die levensvragen hebben of die problemen hebben waarmee je ze kunt helpen,
misschien praktisch, eenvoudig.’
Ook de volgende ervaring is dan zijn deel:
‘Ja, kijk ik heb ook gesprekken op straat met mensen waarin ik puur praat over huisje, boompje, beestje, waarin ik
merk dat mensen niet zozeer iets met het geloof willen en waarin ze ook niet echt iets aan me kwijt willen. Dan
vertel ik soms heel kort iets over Oase en als ze interesse hebben dan vertel ik soms kort het evangelie en dan
stopt het. En dan nodig ik ze uit voor een zondagbijeenkomst of een Alpha cursus.’
Als we deze activiteit relateren aan de herdermetafoor dan kunnen we zeggen dat De Boer zich hier toelegt op
het zoeken van de verloren en of afgedwaalde schapen.
Ik concludeer dat De Boer een binnenkerkelijke opvatting van de herdermetafoor en daarmee van de pastorrol
hanteert, wat hem ertoe doet neigen afstand te nemen van deze rol en zich in plaats daarvan profileert als
evangelist.
4.3.1.2. Reisgenoot
Hoewel De Boer zelf niet de metafoor van de reisgenoot gebruikt kan zijn rolopvatting wel ook met die
metafoor aangeduid worden. Hij heeft het over een ‘naast de ander wandelen’. Dat zijn woorden die typerend
zijn voor de reisgenoot, die immers samen met de ander op weg is. Vanuit zijn rol als pastor geeft De Boer aan
als het ware tegen de ander te zeggen: ‘Ik wil gewoon even naar jou luisteren en ik sta gewoon even naast je.’
Dat ‘naast de ander’ is een belangrijk aspect. Evenals de nadruk op ‘luisteren’, zo wordt ook duidelijk in de
volgende woorden: ‘Dat ik de mensen een plek bied waar ze (…) met hun dingen kunnen komen, dat mensen
vaak niet zitten te wachten op de oplossing, maar dat mensen meer zitten te wachten op een luisterend oor.’
Zo wil De Boer een pastor zijn die als het ware als reisgenoot luistert naar de reiservaringen van de ander.
Ofwel, hij wil zich als pastor dienstbaar opstellen aan het verhaal van de ander.
Eveneens passend bij een rolopvatting van de pastor als reisgenoot zijn de woorden:
‘Als ik op straat loop dan loop ik daar als een volgeling van Jezus, als een zoon van God de Vader. Dus als ik met
iemand praat, dan praten ze met iemand waarin Jezus woont. (…) Dan is Jezus daarin aanwezig in dat gesprek,
alleen al omdat ik er ben en kun je het naar mijn idee ook gewoon een pastoraal gesprek noemen.’
Gerelateerd aan de geschiedenis van de Emmaüsgangers, waar de metafoor van de reisgenoot mee verbonden
is, kun je zeggen dat de pastor zowel één van de reizigers is (gelijkwaardigheid) als ook een representant van
Jezus Zelf die de reizigers op weg naar Emmaüs vergezelt. Die dimensie van vertegenwoordiging heeft alles te
maken met het ambt van pastor. Die ambtelijkheid speelt ook op zo’n manier een rol wanneer voor De Boer
een gesprek al snel tot een pastorale ontmoeting wordt, omdat, zo geeft hij aan ‘ik van de kerk ben’. En iets is
dan al snel pastoraat:
33
‘En ik weet wel (…) in de kerk (…) betekent (…) een pastor (…), een herder, die helpt je ook om (…) overeind te
blijven, (…) niet alleen in het dagelijks leven, maar ook in je relatie met God. (…) Maar ik vat het ook gewoon op
dat ik gewoon pastorale gesprekken op straat heb.’
Ook deze uitspraak houdt verband met de metafoor van de reisgenoot, waarin de pastor geen aandacht heeft
voor slechts één aspect of dimensie van het leven, maar de ander vergezelt op de gehele geloofs- en
levensweg.
4.3.1.3. Leider
De Boer vertelt over diverse toerustingcursussen die ze organiseren voor de betrokken christenen bij Oase.
Daarover zegt hij:
‘Vooral heb ik ontdekt dat christenen die zich aansloten, die moesten echt leren om zelf te mogen gaan
doorgeven. Niet alleen de dominee die bidt, maar ik mag zelf gaan bidden voor anderen. Niet alleen maar de
evangelist die helpt mensen de kerk in, maar ik mag helpen overal waar ik leef, woon, werk.’
Met deze uitspraak toont de Boer zich een leider die gemeenteleden in staat stelt om te participeren in Gods
missie. Het doet denken aan de woorden van Newbigin:
‘The congregation has to be the place where its members are trained, supported, and nourished in the exercise of
their parts of the priestly ministry in the world. The preaching and teaching of the local church has to be such that
it enables members to think out the problems that face them in their secular work in the light of their Christian
Faith.’48
Het aspect van de voorganger als leider is een belangrijk ingrediënt van de rolopvatting van De Boer, en niet
alleen van hem. We zullen ook bij de andere gemeenten zien dat de leiders ook anderen weer toerusten tot het
vervullen van een (pastor)rol of andersoortige missionaire taak. Dat leiderschap een belangrijk accent is bij veel
missionaire denkers over ambt en pastoraat bevestigt ook een recent onderzoek van Robert Doornenbal49
.
4.3.2. Coördinator kleine groepen
4.3.2.1. Reisgenoot
Van der Feen gebruikt de metafoor van de ‘metgezel of medereiziger’ om haar rol als pastor te omschrijven.
‘Dat je een stukje samen met iemand mee loopt. Of dat je iemand even de hand geeft en dat stuk waar diegene
moeite mee heeft, of waar het lastig is, dat je dat samen met iemand kunt lopen.’
De reden die Van der Feen aan wijst als de keuze van deze metafoor is gelegen in het samengaan van
evenmenselijkheid en asymmetrie, hoewel ze zelf deze woorden niet gebruikt. Allereerst wat betreft die
evenmenselijkheid. Van der Feen wil zichzelf niet in een hogere positie ten opzichte van de ander plaatsen,
omdat ze dit niet bij zichzelf vindt passen, maar ook omdat ze dit niet bij het pastoraat als zodanig vindt passen.
Juist dit aspect mist Van der Feen bij de herdermetafoor. Ze zegt:
‘Omdat ik mezelf niet zo makkelijk in een rol zou plaatsen waarin je… waar zou je aan kunnen denken bij de rol
van de pastor, dan zou je ook aan de goede herder kunnen denken, als iemand die zijn schapen bij één houdt of
zijn schapen leidt. Maar daar lijkt dan een soort hiërarchie in te zitten. En daar zie ik voor mezelf eigenlijk niet zo…
dat je als pastoraal werker juist ook moet proberen om op hetzelfde niveau te zijn als degene is waar je mee
bent.’
Tegelijk ziet Van der Feen wel een andere rol voor de pastor weggelegd, waarmee de relatie ook asymmetrisch
wordt. Ze zegt:
‘Maar ik denk pastorale gesprekken is wel iets waarvan één iemand (…) een andere rol heeft dan degene (…) waar
je het gesprek mee voert. Het is iets anders (…) dan als je (…) in een kleine groep zit en je hebt allemaal iets in te
brengen. Je hebt allemaal een beetje dezelfde positie. En een pastoraal gesprek (…), dat één iemand een andere
rol heeft en dus niet zijn eigen dingen op tafel legt, maar in dienst staat van de ander.’
Dus de pastor is de reisgenoot die zichzelf ten dienste stelt van de ander, zodat deze zijn of haar reis zelfstandig
kan maken.
Bij Van der Feen komt de evenmenselijkheid van de relatie wel onder spanning te staan. Dit heeft te maken
met de relatieve kwetsbaarheid van de gemeenschap van Oase.
48
Newbigin, The gospel, 230. 49
Doornenbal, Crossroads.
34
‘Er zijn mensen die moet je gewoon de hand geven en die moet je gewoon brengen waar ze moeten zijn, want
anders komen ze er gewoon nooit. Zo zijn sommige mensen gewoon. Die hebben nooit geleerd om zelf
verantwoordelijkheid te nemen of zelf stappen te zetten. En daar moet je ze dan maar eventjes mee helpen.’
Ondanks haar verzet tegen een hiërarchie in de relatie voelt Van der Feen zich soms wel genoodzaakt om een
voortrekkersrol te vervullen. Hier lijkt de pastorrol van Van der Feen toch weer sterk verwant te zijn met de
herdermetafoor.
4.3.2.2. Overig
Ik noem nog een laatste punt dat uit het interview met Van der Feen naar voren komt. Dat betreft een andere
metafoor die ze zijdelings noemt: de metafoor van een instrument. ‘God is Degene die (…) [mensen] echt kan
veranderen. En wij zijn instrumenten, maar God moet het doen, want anders blijft het leeg.’ Een instrument is
een werktuig dat gehanteerd wordt door een ander: de Ander. De uitwerking van dit ‘instrument zijn’ ligt
besloten in de volgende zin, hoewel Van der Feen ze in een ander verband uitspreekt:
‘En ik denk altijd wel dat als ik maar gewoon probeer zo open mogelijk te zijn, zo transparant mogelijk te zijn, dat
God wel de dingen zal laten zien die op dat moment nodig zijn.’
Er is een gevoeligheid nodig voor een pastor om te zien wat nodig of belangrijk is op een zeker moment. Van
der Feen benoemt het als een gevoeligheid voor de Geest. Ik zie in het gebruik van deze metafoor door Van der
Feen een verwantschap met het gebruik van de priestermetafoor door Roest. Hier geef ik ondermeer in de
volgende paragraaf aandacht aan, wanneer ik rolopvatting van de beide voorgangers van Via Nova beschrijf.
4.4. Via Nova
4.4.1. Voorganger I
Wierda maakt onderscheidt tussen twee niveaus van pastoraat. Het ene betreft wat hij noemt de geestelijke
begeleiding van mensen, waarin mensen geholpen worden om ‘een volgend stapje te zetten in hun weg met
God’. Het andere heeft meer een ‘low profile’ karakter, waarbij het gaat om allerlei losse contacten en
algemene ontmoetingen. Hiervan zegt Wierda dat ze meer ‘de olie in de machine’ zijn. De rol van de pastor is
op deze beide niveaus verschillend. Wierda lijkt met name op het laatstgenoemde niveau actief te zijn, wat
betekent dat hij voortdurend met allerlei mensen afspreekt. Zijn collega Roest vervult meer de pastorrol die
gevraagd wordt voor het eerstgenoemde niveau. Hoe Wierda zijn pastorrol op beide niveaus vervult zullen we
in wat hier volgt bezien.
4.4.1.1. Reisgenoot/ coach
Hoewel Wierda zijn pastorrol niet aanduidt met de metafoor van de reisgenoot is zijn aanduiding van de
pastorrol wel verwant aan deze metafoor. Hij gebruikt het woord ‘coach’ om zijn rol aan te duiden. Een
reisgenoot begeleidt mensen op hun levens- en geloofsweg. Coachen is een vorm van begeleiden. Wierda
verstaat zijn rol dus als een versmalde inhoud van begeleiden. Wat hij in zijn rol als coach doet omschrijft
Wierda als volgt:
‘Dat jij als coach die ander gaat uitdagen om te zoeken van wat zijn scenario’s, wat zijn dingen die je zou kunnen
doen. Dan moet er eerst de wil zijn om er iets aan te doen. (…) en vervolgens bij die scenario’s langs te lopen, van
nou wat lijkt je het voordeel daarvan en wat lijkt je het moeilijke daaraan. (…) En zo help je die ander om (…) het
zelf te overzien en daar gevoel bij te ontwikkelen en daar wellicht ook een keuze in te maken en stappen in te
zetten.’
Wierda vergelijkt zijn activiteit als coach met ‘een motortje wat je gewoon even gestructureerd naar links en
naar voren en naar rechts en naar achteren en opzij en naar boven en naar onderen [laat kijken]’. Het is die rol
die Wierda wil hebben met betrekking tot de ander.
De reden dat hij graag deze rol aanneemt houdt verband met diverse aspecten. Dat betreft ondermeer de
gelijkwaardigheid van pastor en pastorant die volgens Wierda beter met het woord coach dan met het woord
pastor wordt uitgedrukt.
‘Pastor heeft ook iets in zich van, hoger, de ander is geestelijker (…), die mij de weg naar God kan wijzen. Terwijl
een coach, die probeert in de ander uit te vinden, die probeert die ander te helpen zodat ‘ie zelf stappen kan
zetten in zijn proces.’
35
Of luister naar zijn toelichting op de keuze voor het begrip ‘geestelijke begeleiding’:
‘De term pastorale zorg (…) ruikt veel te veel naar oude vormen van kerk zijn, en naar mensen die boven anderen
staan (…), terwijl dit heel sterk op dat naast die ander is gericht.’
Die nadruk op gelijkwaardigheid vindt grond in zijn mensbeeld. Wierda legt een sterke nadruk op de eigen
verantwoordelijkheid van mensen: ‘Het zijn volwassen mensen, die eigen keuzen maken’. En dat maakt ook dat
hij over zijn rol het volgende zegt:
‘Ik heb geen enkele behoefte om daar (…) paternalistisch boven te gaan staan en een vingertje omhoog te doen,
maar veel meer wil ik naast hen komen staan en ergens integreren in hun leven. En respect hebben voor keuzen
die zij maken. En tegelijkertijd hen ook wel uitdagen en hun iets voorhouden, van de God in wie ik geloof.’
Het is van belang dat Wierda ook die laatste zin toevoegt. Daarmee toont Wierda zich als het ware de
reisgenoot die niet alleen medereiziger is maar ook, naar de geschiedenis van de Emmaüsgangers,
representant van Jezus. Hierin functioneert ook het ambt van Wierda: ‘En in mijn rol, ik ben nooit alleen
Siebrand, ik ben altijd ook pastor Siebrand, voorganger Siebrand.’ Een ontmoeting is in die zin al snel als
pastoraal te kwalificeren, omdat mensen Wierda toch zien in zijn formele rol als voorganger en hem ook in die
hoedanigheid aanspreken. Dus naast gelijkwaardigheid is er ook sprake van asymmetrie in de relatie, vanwege
zijn rol als voorganger.
Evenals Van der Feen hoor ik ook Wierda uitspreken graag ten dienste te willen staan van de ander. Daarin
benadrukt hij weer de eigen verantwoordelijkheid van de mens.
‘En nu zeg ik, maar wiens verantwoordelijkheid is dat nu helemaal. Van wie is dat leven? Dat leven is van die
ander. Dus ik kom er bij en ik bied me aan. En ik vraag die ander wat ik voor die ander kan betekenen. Ik vraag
heel veel mensen, ook buitenstaanders, wat Via Nova voor die mensen kan betekenen. En daarmee bedoel ik ook
van, wat kan ik als pastor van Via Nova voor jou betekenen, als voorganger.’
Wierda stelt als reisgenoot zijn eigen competenties en expertise in dienst van de ander, zodat deze zijn of haar
reis zelfstandig kan maken. Daarbij wil hij graag faciliteren dat mensen volgende stappen kunnen zetten op hun
weg. Of die ander nu christen is of niet en of die ander nu tot de gemeenschap van Via Nova behoort of niet.
Hoewel Wierda dat niet met zoveel woorden zegt verbindt hij dit aanbieden met het wezen van God zelf.
‘Een God die (…) een diepe liefde voor hen [mensen] heeft en alles voor hen over heeft gehad in Jezus Christus. En
die zich ook aanbiedt voor mensen.’
Dat Wierda de door hem beschreven rol kan aannemen heeft denk ik ook te maken met de samenstelling van
Via Nova. Mensen zijn voldoende capabel om Via Nova samen te dragen. Met een investeren in relaties, wat je
ook als pastoraat zou kunnen zien, weet de gemeenschap goed te functioneren.
4.4.1.2. Leider
Een beperkt aantal maal gebruikt Wierda de herdermetafoor. In zijn gebruik is er in zijn geheel geen sprake van
een spanning tussen een binnen- en buitenkerkelijke opvatting. Wierda betrekt de metafoor van de herder op
het lopen van langere pastorale trajecten. En in die zin ziet hij zichzelf niet als herder. Wel ziet Wierda zichzelf
als iemand met ‘herderlijke verantwoordelijkheden’, maar die term werkt hij niet uit. Het betreft mijns inziens
meer een leidinggevende rol en functioneert in die zin niet als een metafoor voor de pastorrol. Dat stemt ook
overeen met de volgende uitspraak, waarin juist de invulling van de pastorrol die mee komt met de metafoor
van de herder terzijde wordt geschoven.
‘Nou ik benader ze [mijn gesprekspartners] niet perse vanuit zorg voor hen, of dat ik hen wil waarschuwen. Ik
weet ook niet of dat zou moeten, misschien doen andere mensen dat meer dan ik. Maar, dat weet ik niet. Dat
haakt niet bij mij.’
Ik ga er dan ook vanuit dat Wierda in zijn uitspraak over ‘herderlijke verantwoordelijkheden’ eerder het belang
van leiderschap benoemt. Opgemerkt zij, dat ook De Boer oog had voor dit aspect.
4.4.1.3. Overig
Een laatste punt wil ik aan het voorgaande nog toevoegen. Dat betreft de relatie die ik bij Wierda zie tussen
diens gehanteerde gemeentetype en zijn rolopvatting van de pastor. In het voorgaande hoofdstuk heb ik het
gemeentetype van Via Nova in enkele analyserende opmerkingen getekend. Dit gemeentetype lijkt ook de
36
rolopvatting van Wierda te bepalen. In de volgende uitspraak zie je hoe die rolopvatting gerelateerd is aan het
gemeentetype:
‘Ik hoop uiteindelijk dat mensen stappen zetten richting kruis. (…) Dus ik zou willen dat mensen daarin groeien,
dat mensen daarin toenemen. En pastorale zorg dat is bedoeld om dat proces te ondersteunen, te coachen, te
stimuleren, te voeden, te corrigeren.’
Hij beschrijft hier dus een dynamisch gemeentetype waarin mensen zich bewegen naar het centrum toe. Een
pastor staat ten dienste van die beweging.
Ook het bestaan van de pastorale zorg met een meer ‘low profile’ karakter en de daarin meekomende
pastorrol kan mijns inziens gerelateerd worden aan een gemeentetype. Wierda: ‘Als je pastoraat in de brede
zin van het woord wil bekijken, dan zijn er heel veel ontmoetingen die een geestelijk karakter met zich mee
dragen.’ Dat geestelijke karakter van veel ontmoetingen moet mijns inziens gezien worden tegen de
achtergrond van een Centered Set benadering, waarin men als gemeenschap voortdurend onderweg is en men
ook komt tot een geestelijke interpretatie van het dagelijks leven.
4.4.2. Voorganger II
Wierda gaf al aan dat de term pastoraat niet of nauwelijks gebruikt wordt binnen Via Nova. Roest brengt onder
woorden waarom die term pastoraat liever niet gebruikt wordt en waarom er in plaats daarvan gesproken
wordt over geestelijke begeleiding:
‘Die term [pastoraat] heeft natuurlijk een bepaalde geschiedenis en daar kleven beelden aan vast. En ik denk dat
pastoraat vaak gezien wordt als ‘dan heb je problemen’. Dat is ook zeker een onderdeel van pastoraat, maar ik wil
het heel graag breder trekken. Dus ik spreek van geestelijke begeleiding.’
De weerstand die Roest ervaart betreft dus de associatie van het woord pastoraat als zou ze exclusief gericht
zijn op problemen. Hij wil pastoraat daarentegen betrekken op de breedte van het leven: zowel op de marge
en de problemen als ook op het midden en de kracht. De term geestelijke begeleiding dekt die benadering
beter. Roest wil voorkomen
‘dat pastoraat alleen maar aan de randen komt, terwijl, en dat heeft natuurlijk met Via Nova te maken, wij zitten
met een groep mensen die heel sterk vaak in de kracht van hun leven staan, en ik wil juist niet dat zij denken ‘je
hebt alleen maar pastoraat nodig als je aan de randen staat’.
Geestelijke begeleiding heb je nodig ook in de kracht van je leven. Deze inleidende opmerking is bepalend voor
het verdere verstaan van de rolopvatting die Roest hanteert.
4.4.2.1. Reisgenoot
In het interview geeft Roest een ‘spontane’ definitie van pastoraat. Daarin klinkt een eerste metafoor die Roest
gebruikt om zijn rol als pastor aan te duiden. Roest:
‘Ik zie (…) pastoraat of geestelijke begeleiding als het langs zij komen bij mensen en hen helpen om in de volheid
van het leven te wandelen met God en te luisteren naar hun levensverhaal en hen daarin te bemoedigen en
eventuele obstakels die daar zijn weg te nemen, niet dat je alle wonden kunt genezen, maar wel dat je ze weer
helpt om te functioneren in het volle leven van het koninkrijk.’
Een pastor is dus iemand die langs zij komt bij mensen, ofwel hier klinkt de metafoor van de reisgenoot.
Roest vindt de reisgenoot, als iemand die op reis langs zij komt, een mooie metafoor ondermeer vanwege het
procesmatige waar ze uitdrukking aan geeft. Ook weerspreekt de metafoor een fixatie op herstel en resultaat.
De pastor als reisgenoot is voor Roest degene die bij de ander langszij komt om te luisteren en aan te sluiten bij
wat God aan het doen is in het leven van de ander. En het doel van die weg is voor Roest dan ‘het functioneren
in het koninkrijk’. We denken volgens Roest vaak ten onrechte dat we iemand pas geholpen hebben waarneer
de ander van zijn of haar probleem af is. Eerder denkt Roest dat pastoraat bestaat in het helpen van iemand te
functioneren in het koninkrijk, terwijl iemand worstelt met een probleem. Dan help je iemand met de vraag:
‘Wat betekent het verstaan van Gods evangelie voor jou en je omgeving, het reageren met liefde voor Hem en
voor de ander en zo leven.’
37
4.4.2.2. Priester
Een belangrijker metafoor voor Roest dan die van de reisgenoot is de metafoor van de priester. In die metafoor
zit een theologie van zegen, zo geeft Roest aan. De uitwerking van die metafoor voor de pastorrol wordt
zichtbaar in de volgende woorden:
‘Het aandacht geven aan de ander, (…) het bevestigen dat heeft allemaal met zegenen te maken. Het licht van
Gods aangezicht wat over ons schijnt, waar levenskracht vanuit gaat en waardoor we op gaan bloeien. Ik denk
ècht luisteren naar een ander en daar met een mildheid van God naar luisteren en bevestigen wat Hij aan het
doen is, is echt een priesterlijke taak en heeft een geweldige impact op mensen.’
De vooronderstelling is, zo geeft Roest aan, ‘dat God al aan het werk is met zijn Geest in het leven van die
mensen’.
De priestermetafoor blijkt een reikwijdte te hebben die breder is dan alleen de christelijke gemeente. ‘Als
priester aanwezig zijn, betekent ook dat je in je buurt luistert naar mensen om je heen en dat je hen
bemoedigt.’ En daarmee verbreedt hij met de priestermetafoor niet alleen het bereik van de pastorrol, ook ziet
Roest een priesterlijke rol weggelegd niet alleen voor de pastor, maar voor de hele gemeente. Iedere christen
is priester in die zin dat hij in verbinding staat met de Geest van God en zo een kanaal is tussen God en mensen.
Roest spreekt in dit verband over de ‘priesterlijke dimensie van ons gemeenteleven’. Nogmaals Roest:
‘Het kenmerk van een priester is juist dat ‘ie mensen en God verbindt. Het is een middelaar. Hij brengt God bij de
mensen en mensen bij God. Ik denk dat is onze roeping als gemeente. Dat doen we voor elkaar, we zijn elkaars
priester. Maar dat doen we ook met zoekers.’
Hoewel Roest dat niet met zoveel woorden zegt is een pastor in het bijzonder geroepen als priester op te
treden. En hij of zij kan dat zowel doen ten aanzien van christenen als ook ten aanzien van niet-christenen.
Roest benadrukt de rol van gebed en woord in een pastoraal gesprek. Dat hoeft volgens hem niet eens te
betekenen dat je als pastor in het gesprek zelf de bijbel opent of een gebed doet, maar wel dat je met die
ander over diens leven praat in het licht van wie God is en wat Hij daarin wil doen. Die rol van gebed en woord
past bij de priestermetafoor in die zin, dat de pastor optreedt als intermediair tussen Gods komen in zijn
Woord tot mensen.
4.4.2.3. Leider
Roest merkt nog het volgende op over zijn rol in het algemeen, dus niet specifiek betrekking hebbend op zijn
pastorrol. Hij ziet de integratie tussen ondermeer de aspecten missie en pastoraat als een leiderschapsfunctie.
Ook Roest wijst dus, naast De Boer en Wierda, het belang van leiderschap aan. Voor zijn pastorrol betekent dit
dat hij er voor kiest om meer de rol van coach op zich te gaan nemen. Want
‘na verloop van tijd kwamen er steeds meer vragen van mensen die vast liepen en die zeiden tegen mij, ‘kan ik
eens met je praten?’. Nou laten we eerlijk zijn, ik wilde ook voorkomen dat het mij boven m’n hoofd ging groeien,
want ik was één van de weinigen waar mensen allemaal met hun problemen kwamen. Dat is geweldig, als mensen
je vertrouwen, maar het moet ook wel op de lange termijn te doen zijn.’
Daarom zegt Roest na een tijd waarin hij veel zelf heeft gedaan, nu ook de vertaalslag te willen maken en
andere mensen te gaan toerusten tot het vervullen van een pastorrol.
4.4.2.4. Overig
Er resten mij nog een tweetal punten die ik wil noemen met betrekking tot de rolopvatting van Roest. Dat
betreft allereerst de relatie die gelegd kan worden tussen zijn mensbeeld en zijn opvatting van de pastorrol.
Het eerste vormt in zekere zin het tweede, hoewel dat moeilijk aan te wijzen is. Roest geeft twee kanten aan
van zijn mensbeeld. Beide kanten zijn aanwezig in het gedachtegoed van Larry Crabb. Enerzijds heeft Roest
‘een hoge visie van mensen als tempel van God’. En: ‘Ik denk dat ieder mens een unieke schepping is en een
unieke bijdrage kan leveren.’ Dat doet je als pastor zoeken naar het zien van wat God in de ander heeft gelegd.
Anderzijds heeft Roest ‘een diep besef van zondigheid’. Roest specificeert dat nog. ‘Ik heb een heel relationele
zondekennis’. Roest geeft hierbij een uitleg van Crabb:
‘dat er onder de oppervlakte van ons leven, (…) relationele dynamieken in ons spelen die gericht zijn op
zelfverdediging, op ons beeld in stand houden.’
Roest vat zijn mensbeeld als volgt samen:
38
‘Een relationeel mensbeeld, vanuit de schepping denk ik, het beeld van God en een visie op zonde die heel diep
gaat, maar die vooral ook onder de oppervlakte te maken heeft met onze relationele dynamieken van
zelfbescherming of anders gezegd onze afgoden.’
Dit mensbeeld resulteert in een optreden waarin Roest zowel zoekt naar ‘wat God doet om die persoon te
bekrachtigen’, maar waarin hij tegelijkertijd ook alert is op afgoden. Roest waakt ervoor om ‘als de Geest juist
afgoden aan het afbreken is’ zelf deze te gaan versterken.
Een volgende punt wat ik wil noemen betreft het vervullen van de pastorrol ten aanzien van zowel christenen
als zoekers. Roest spreekt uit een enorme passie te hebben ‘om mensen te helpen een weg te vinden naar
Christus’. Met het oog daarop ligt zijn grootste prioriteit niet bij evangelisatie als zodanig, maar bij
zoekerstrajecten. In het geven van die prioriteit voelt hij zich erg bemoedigt door de vroege kerkvaders, die de
inlijving van zoekers niet uit handen gaven vanwege de vereisten zowel inhoudelijk-theologisch als ook qua
begeleiding. In die zoekerstrajecten treedt Roest op als een pastor met een grote passie voor deze zoekers.
Maar tegelijk ligt zijn passie ook bij christenen, zo geeft hij aan. Wat Roest wil is ‘iets bouwen waardoor het
elkaar gaat versterken, waardoor er dingen komen te liggen dat mensen in trajecten kunnen die hen helpen’.
Hier zien we Roest dus een rolopvatting hanteren, waarin de dimensies binnen en buiten niet met elkaar
concurreren, maar elkaar juist versterken.
4.5. Thuiskomen
4.5.1. Missionair werker
4.5.1.1. Herder
Tarpeh geeft de volgende definitie van pastoraat. ‘Ik zie het vooral als herderlijke zorg verlenen aan mensen die
op de één of andere manier betrokken zijn bij het project.’ Ze duidt hier haar pastorrol dus indirect aan met de
metafoor van de herder. Wanneer ik Tarpeh expliciet vraag naar een metafoor die haar pastorrol omschrijft
kiest ze nogmaals de herder. ‘Je ziet dat in de gelijkenis met die schapen, dat Jezus ook zei van ‘Ik heb nog
andere schapen die van deze stal niet zijn, die moet ik ook toebrengen’. Tarpeh geeft aan dat deze woorden
van Jezus voor haar één van de motivaties vormt om haar werk te doen. Opvallend is dat Tarpeh geen
binnenkerkelijke opvatting van de herdermetafoor hanteert. Ze zegt:
‘Een herder doet heel veel dingen. Hij verbindt mensen of heelt hun wonden, hij brengt ze weer op hun plek, hij
trekt met ze op. Het is niet een metafoor die maar één kant benaderd.’
Dit zou je nog kunnen lezen als enkel het hoeden van de gezonde en sterke schapen, die zich bevinden te
midden van de kudde, onder de zorg van de herder. Voor deze schapen is een blijvende zorg noodzakelijk. ‘Het
is niet zo dat één keer in de maand zo’n herder dat schaap toespreekt, dat het dan wel goed gaat.’
Wanneer we kijken naar het mensbeeld van Tarpeh, dat ze eveneens tekent aan de hand van de
herdermetafoor, dan wordt die missionaire dimensie van de metafoor duidelijker zichtbaar. ‘Ik kijk naar
mensen als schapen.’ En dan bedoelt Tarpeh niet alleen de reeds samenkomende gemeente.
‘De schapen zijn op dit moment de mensen die op één of andere manier een link hebben met dit project, maar er
zijn ook nog schapen die er nog niet bij horen, (…). Dus de hele buurt daar lopen allerlei schapen die misschien nu
op dit moment niet bij de kudde horen, maar die wel helemaal verdwaald zijn, het spoor bijster. Dus eigenlijk wel
gebracht zouden moeten worden naar de kooi.’
Hier lijkt Tarpeh’s rolopvatting te rusten in Gods verkiezing. Er zijn mensen die door God zijn verkoren, maar
nog niet bij Zijn kerk horen. Die verankering in Gods verkiezing wordt ook bevestigt door de volgende woorden,
waarin Tarpeh God Zelf de Herder van de schapen noemt.
‘Dus ik zie mensen wel echt als, ze moeten echt gered worden. Daar moet echt die Herder komen, God zelf moet
daar komen om hun te brengen bij hemzelf, bij zijn gemeente.’
De herdermetafoor krijgt bij Tarpeh dus een missionaire invulling. En dat stemt ook overeen met de
uitoefening van haar pastorrol in de praktijk. Over die praktijk vertelt Tarpeh:
‘Ik heb wekelijks contact met mensen die niet in het project komen, maar wel vroeger betrokken zijn op de één of
andere manier bij het project en die open staan voor contact. Daar heb ik dus het meest contact mee.’
Of het hier nu gaat om christenen of niet-christenen is volgens Tarpeh moeilijk vast te stellen. Ze zegt:
39
‘Maar in de praktijk komt het erop neer… ja, wat zijn gelovigen? Soms is dat ook nog niet helemaal zo helder.
Want er zijn hier in de buurt ook heel veel mensen merk je die wel geloven in God, in een andere cultuur is dat
wel veel normaler, maar een persoonlijke band met Jezus Christus dat is dan niet echt het geval. Dus je zou ze als
ongelovig dan kunnen bestempelen, maar dat is toch wel de groep waar ik het meeste contact mee heb.’
4.5.1.2. Reisgenoot De herdermetafoor is in het spreken van Tarpeh absoluut dominant. Toch zijn er ook wel aspecten in haar
rolopvatting aan te wijzen die meer verwant zijn aan de metafoor van de reisgenoot en de daarmee samen
hangende geestelijke begeleiding van mensen. Zo vervolgt Tarpeh haar definitie van pastoraat met de
toelichting:
‘Dat je ze probeert te helpen om de gebeurtenissen in hun leven te plaatsen in het kader van hoe God het zou
kunnen zien. Dat ze op die manier een nieuw of aangepast referentiekader krijgen om naar het leven te kijken.’
Dit is een omschrijving die weinig verband houdt met de herdermetafoor, maar wel verstaan kan worden in het
kader van de metafoor van de reisgenoot. Dan is de pastor de reisgenoot die de ander helpt diens
reiservaringen te duiden. Toch wijkt Tarpeh hier ook weer af van de metafoor van de reisgenoot door die
duiding vooral te betrekken op problemen, in plaats van op de gehele levensweg.
Een ander aspect wat wel weer gerelateerd kan worden aan de metafoor van de reisgenoot betreft de
asymmetrie in de relatie vanwege de andere rol die de pastor heeft. Tarpeh heeft het over haar ‘functie’, wat
maakt dat ze anders op iemand af stapt.
4.5.1.3. Leider
Tarpeh geeft aan de rol als mentor of coach te willen gaan vervullen. Dat is geen aanduiding voor de pastorrol
als zodanig, maar voor de rol van het toerusten van anderen tot het uitvoeren van leidinggevende taken. Ze
geeft aan dat ze mentoraat wil inzetten
‘bij mensen waarvan ik ook zie van hé die hebben potentieel om uiteindelijk ook een stukje verantwoordelijkheid
te gaan dragen en ja dat je ze ook echt wel gericht op meer verantwoordelijkheid in de gemeenschap coacht.’
Zo lijkt ook Tarpeh het belang van leiderschap en het daarbij horende aspect van vermenigvuldiging door
toerusting te zien, hoewel ze er (nog) niet toe komt hier in de praktijk ook gestalte aan te geven.
Die coachrol staat vervolgens wel in een spanningsvolle verhouding tot haar pastorrol, zo lijkt het.
‘En als ik dus gewoon een soort pastoraal medewerker wordt, dat is mijn functie niet. Dat wordt het nu soms wel
een beetje, maar daar wil ik niet heen. Ik wil juist anderen coachen om ook het pastoraat op te nemen.’
Waarom Tarpeh geen ‘pastoraal medewerker’ wil worden is me niet duidelijk en lijkt ook te contrasteren met
andere gegevens uit het interview. Het gaat hier volgens mij niet om een tegenstelling tussen de rol van
pastoraal en missionair werker, maar eerder om de spanning tussen pastoraat door een pastor en onderling
pastoraat. Dat lijkt Tarpeh te bevestigen als ze zegt:
‘Het doel is ook dat mensen steeds meer verantwoordelijkheid gaan dragen (…) ook voor elkaar. Dus dat
uiteindelijk pastorale zorg voor elkaar er gaat komen.’
4.5.1.4. Overig
Een laatste punt behoeft nog aandacht. Dat betreft het verband tussen de nadruk op gemeenschapsvorming en
de rolopvatting. Thuiskomen wijkt in die zin af van de andere gemeenten dat ze een verleden kent van op
projectbasis werken, voordat het stichten van een gemeente werd ingezet. Dit verleden stempelt het heden, en
wel als volgt. Omdat er in het verleden door middel van diaconale activiteiten vooral is ingespeeld op de
problemen van mensen kent Thuiskomen nu een relatief kwetsbare groep betrokkenen.
Die kwetsbaarheid van de doelgroep wordt ondermeer aangewezen als oorzaak van de moeite om te komen
tot gemeenschapsvorming. Volgens Tarpeh is er te weinig potentieel aanwezig onder de huidige groep van
betrokkenen om verantwoordelijkheid te dragen, iets wat nodig is voor Thuiskomen om zelfstandig te kunnen
functioneren. Het is de vraag of de kwetsbare doelgroep aangewezen kan worden als een reden voor het
stagneren van gemeenschapsvorming. Oase heeft immers evengoed te maken met die kwetsbare doelgroep.
40
4.5.2. Vrijwilliger
4.5.2.1. Reisgenoot
De kern van de rolopvatting van Joosse verwoordt zij volgens mij in de volgende zin:
‘Pastoraat heeft ook iets leidends in zich, iets herderlijks. Dus ik denk op het moment dat een pastoraal
hulpverlener of pastoraal werker iemand begeleidt in zijn geloofsleven of in zijn vragen over geloof dat je dan
eigenlijk vooral spreekt over een pastorale ontmoeting. En dat je iemand echt begeleidt. En iemand in zijn
geloofsweg, dat kan dus ook betekenen dat iemand niet gelovig is, maar wel daar vragen over heeft of wel daarin
geïnteresseerd is.’
Hoewel in deze uitspraak de herdermetafoor verwerkt is, ligt de nadruk toch wel op die begeleiding van
mensen op hun geloofsweg. En daarmee raakt de rolopvatting van Joosse nadrukkelijker aan de metafoor van
de reisgenoot. Joosse laat ook zien dat deze rolopvatting een missionaire invulling krijgt. Het pastoraat betreft
ook niet-christenen. Daarin zijn de rol van pastor en evangelist maar moeilijk te onderscheiden. Deze
omschrijving van pastoraat geeft daar ook blijk van:
‘Dat je met mensen in gesprek bent over hun leven en ook over hun problemen, maar dat je in die gesprekken en
in dat contact met mensen ook echt iets wil laten zien van het christelijk geloof, hoe het christelijk geloof mensen
ook weer kan helpen in hun leven, wat de waarde is van dat geloof in hun leven.’
Wanneer Joosse beide rollen wel van elkaar onderscheidt dan betreft evangelisatie het iemand voor het eerst
in aanraking brengen met het evangelie en pastoraat betreft het langer durende contact wat daarop volgt en
waarin iemand begeleid wordt in zijn of haar geloofsvragen.
4.5.2.2. Overig
Een tweetal punten wil ik nog noemen. Allereerst, Joosse gebruikt de woordcombinatie ‘trouwe aanwezigheid’
om haar rol als pastor, of ook algemeen haar rol in Thuiskomen te typeren. Ik stip dit punt aan, omdat Joosse
mijns inziens hier een belangrijk aspect van een missionaire pastor toont. Woorden als beschikbaarheid en
dienstbaar zijn aan de ander horen bij die missionaire pastorrol. In de beschrijving van de pastorrol van zowel
Wierda als Van der Feen zagen we een soortgelijke houding. Joosse vervult die rol van trouwe aanwezige niet
exclusief binnen Thuiskomen, maar ze lijkt zich zo in allerlei contacten met mensen in de buurt op te stellen.
Het tweede punt betreft de verbinding die ook Joosse legt tussen haar rol en gemeentevorming. Ook Tarpeh
sprak daar al over. Voor Joosse betekent de nadruk op gemeenschapsvorming dat ze het als een uitdaging ziet
om in haar rol als pastor ook bezoekers met elkaar in contact te brengen, zodat niet alles op de schouders van
Joosse en Tarpeh terecht blijft komen. Ze wil als het ware mensen leren om Thuiskomen als de gemeenschap te
gaan zien waar ze zelf deel van uitmaken, en die ze met z’n allen dragen.
4.6. De metaforen en hun associaties Vanuit voorgaande analytische beschrijving van het onderzoeksmateriaal zal ik de kernpunten van de vier
metaforen en de bijbehorende associaties van de geïnterviewden weergeven. De herdermetafoor wordt wel
gebruikt door de informanten, maar de meekomende connotatie van ongelijkwaardigheid en hiërarchie wordt
nadrukkelijk weersproken. Opvallend was dat De Boer er een binnenkerkelijke opvatting van de
herdermetafoor op na hield, wat hem ertoe bracht zich niet te vereenzelvigen met de pastorrol, maar zich te
profileren als evangelist. Tarpeh kwam als enige met een missionaire invulling van de herdermetafoor, die, zo
zullen we zien in de volgende paragraaf nauw verwant is aan de uitwerking van Bucer. Wierda gebruikte de
herdermetafoor om daarmee het centrale aspect van leiderschap in de rolopvatting aan te duiden. De
metafoor van de reisgenoot is de dominante metafoor onder de informanten. De uitdrukking die ze geeft aan
de gelijkwaardigheid tussen pastor en pastorant maakt deze metafoor tot een veelgekozene. Ook het feit dat
de metafoor pastoraat betrekt op het gehele leven (marge en midden) en benaderd als het gaan van een weg
(proces) is reden dat ze wordt gekozen. De metafoor van de priester wordt alleen door Roest gebruikt. Ze geeft
uitdrukking aan het optreden als intermediair tussen God en mensen. Ten slotte de leider, wat minder een
metafoor is, maar wat door alle professionele werkers werd aangewezen als een belangrijk aspect van de
rolopvatting. En dan met name de toerusting van gemeenteleden om eveneens pastorale of andere missionaire
taken in kerk en samenleving te verrichten.
41
4.7. Belichting vanuit de literatuur Zoals aangegeven in de inleiding zal ik nu in het hier volgende tweede deel van dit hoofdstuk de uit het
onderzoeksmateriaal opgekomen metaforen verhelderen en verdiepen met behulp van literatuur. Daarbij laat
ik eerst de literatuur voor zichzelf spreken. Vervolgens zal ik hier een korte reactie op geven vanuit met name
het perspectief van de geïnterviewden. De herdermetafoor wil ik belichten vanuit een klein werk van de
reformator Martin Bucer. Vervolgens geef ik aandacht aan de metafoor van de reisgenoot, zoals deze recent
door H.C. van der Meulen als basis is genomen voor zijn pastoraal-theologische gedachten over geestelijke
begeleiding. Ik ga voorbij aan de priestermetafoor als het gaat om een uitwerking vanuit pastorale literatuur.
Het aspect van leiderschap geef ik aandacht vanuit een werk van Sake Stoppels, die heeft geschreven over het
belang van leiderschap in veranderingsprocessen in gemeenten. De nadruk in dit literatuurdeel zal liggen op
Bucers missionaire uitwerking van de herdermetafoor. Dat is ook tegelijk het werk dat ik als eerste aandacht
geef.
4.8. Bucer: de pastor als herder
4.8.1. De waarde van Bucers werk
In Bucers werk Over de ware zielzorg (1538) ligt mijns inziens een schat aan theologische materiaal als het gaat
om een missionair verstaan van de pastorrol. Gezien het functioneren van het pastoraat in bestaande kerken,
zoals dit inzichtelijk is gemaakt door diverse onderzoeken die ik reeds in mijn eerste hoofdstuk genoemd heb,
heeft Bucers theologie nooit echt voet aan de grond gekregen. Zowel Greving, Van Holten als ook Bakker en
Lagemaat komen in hun onderzoek tot de conclusie dat de pastorrol vooral binnenkerkelijk wordt opgevat.
Greving concludeert dit met betrekking tot ouderlingen in de GKV. Van Holtens conclusie staat tegen de
achtergrond van predikanten in de PKN. Bakker en Lagemaat doen hun uitspraak naar aanleiding van een
onderzoek onder evangelische voorgangers. Met name het onderzoek van Greving laat iets opmerkelijks zien in
verband met Bucers theologie van het pastoraat. Hij concludeert dat de herdermetafoor de dominante
metafoor is waarmee ouderlingen in de GKV hun ambt beschrijven. Maar wat blijkt: voor hen is de herder een
binnenkerkelijk figuur. Greving stelt dan de vraag of we de rol van ouderling niet moeten herijken aan de
bijbelse invulling van de herdermetafoor.
Op die vraag zou ik bevestigend willen reageren. En ik zie geen betere toegang tot een bijbelse invulling van de
herdermetafoor dan die via het werk van Bucer. Hij ziet nadrukkelijk een rol weggelegd voor de pastor die zich
uitstrekt tot over de grenzen van de reeds samenkomende gemeente heen. Zo corrigeert Bucer indirect een
gereduceerd gebruik van de herdermetafoor en daarmee een gereduceerde rolopvatting van de pastor. Bucer
ziet de pastor als missionair, al gebruikt hij zelf dat woord niet. Ik denk dat Bucer hiermee een theologische
positie inneemt die uniek is en die het verdient om gehoord te worden. Het is om die reden dat ik Bucers werk
uitgebreid beschrijf. In die beschrijving zal ik herhaalde malen Bucer zelf aan het woord laten, om zo ook zijn
hartelijke betrokkenheid op de zaak te laten horen.
4.8.2. De opbouw van de gemeente
Bucer is bezorgd over de huidige situatie van de kerk, en dat betreft ondermeer de zielzorg, ofwel het
pastoraat. Hij stelt de vraag:
‘Waar zijn toch de onberispelijke dienaars van Christus, die de schapen van Christus niets anders dan de stem en
het woord van de Here voorhouden, die zich beijveren om alle verloren schapen weer op te zoeken, de verjaagde
weer terug te brengen, de gewonde schapen te genezen, de zieke te versterken, de gezonde te beschermen en
goed te weiden?’50
In deze haast als noodkreet klinkende woorden liggen vijf taken besloten die Bucer ziet als de belangrijkste
taken van de zielzorger. De uitwerking van deze vijf taken vormt de kern van zijn boekje. Voordat ik aan die vijf
taken nader aandacht geef, wil ik eerst nog wat breder kijken naar het kader waarin zijn theologie van het
50
Bucer, Zielzorg, 17.
42
pastoraat staat. Het is Bucer namelijk niet om de zielzorg als zodanig te doen, maar zijn doel reikt verder,
namelijk de opbouw van de kerk. Hij zegt:
‘Nu is het onze bedoeling om, naar de mate van ons geloof, alle vrome kinderen Gods, die van harte om de komst
van Christus’ rijk bidden, in deze bedroevende verwarring zodanig van dienst te zijn, dat zij grondig gaan inzien,
wat de kerk van Christus is, op welke wijze zij geregeerd en geordend moet zijn, hoe haar dienaren zijn en hoe
dezen hun dienst aan de zielzorg en het herderlijk ambt zo kunnen verrichten, dat het tot het ware heil van de
schapen van Christus dient. Dit moet er dan toe leiden, dat wij eens een ware en goed geordende Kerk van God
zullen zijn en het lichaam van Christus zullen vormen.’51
Bucer heeft grote liefde voor de kerk en hij wil dan ook haar opbouw dienen. In deze opbouw van het lichaam
van Christus worden alle leden van de gemeente door God zelf gebruikt.
‘Derhalve is ook ieder lid, omdat het een lidmaat van Christus en werktuig van de Heilige Geest is, tot die
buitengewoon heilzame arbeid aan het lichaam van Christus geroepen en heeft daarvoor ook de gave en kracht
ontvangen. In zo’n gemeenschap is niemand werkloos, vind je niemand, die niet steeds bezig is mee te werken
aan het heil van de ander en ook niemand, die niet de ander voor z’n eigen heil nodig heeft. Zij bezitten velerlei
gaven, naar de genade die hen geschonken is.’52
Hoewel ieder een werktuig is van de Geest zijn sommige in het bijzonder geroepen tot de zielzorg.
4.8.3. Christus regeert zijn kerk
Ten aanzien van het kader waarin Bucers beschrijving van de pastorrol staat moet ook het volgende nog
worden opgemerkt. Bucer legt grote nadruk op het gegeven dat het Christus zelf is die zijn kerk regeert.
‘Hij zelf regeert Zijn gemeente, weidt haar, verzorgt haar en brengt de nog buiten ronddolende schapen tot Zijn
gemeente. De schapen die al in Zijn gemeente zijn, beschermt Hij. Hij leidt en verzorgt ze, zodat ze van dag tot dag
steeds meer gereinigd en verlost worden van alle zonde en van alle tegenslag, die uit de zonde voortkomt, en zij
voortdurend aangespoord worden tot alle vroomheid en zaligheid, om daarin te groeien.’53
Christus zelf is de Herder van de schapen. Bucer vervolgt: ‘Nochtans, de dienaren zijn zijn werktuigen, door wie
Hij Zijn werk aan de uitverkorenen laat verrichten en voltooien.’54
God gebruikt dus voor zijn werk aan de
kudde zijn dienaren op aarde. Het herdersambt wordt zo verricht in dienst van Christus, die zelf zijn kerk
regeert.
4.8.4. De vijf taken van de zielzorg
In plaats van het geven van een beschrijving van de door Bucer onderscheiden vijf taken van de zielzorg neem
ik een wat langer citaat van Bucer zelf op, omdat zo zijn sprekende woorden behouden blijven. Het zijn
woorden die mijns inziens de centrale gedachte van zijn boekje vormen:
‘Zij, die tot de zielzorg en de herderlijke dienst in de kerk aangesteld zijn, moeten onze Here Jezus, de
Opperherder en Bisschop van onze zielen, dienen doordat zij Zijn schapen – en dat zijn allen die tot het leven
verkoren zijn – zo dienen, dat aan hen alles verricht wordt wat onze Here hen in Zijn Herdersambt beloofd heeft.
Dat betekent, dat zij hen het Woord van God moeten verschaffen, waardoor Christus’ schaapjes, die nog buiten
Zijn kudde en stal ronddolen er bijgevoegd worden. Zij die er al bijgevoegd zijn, moeten zij ook bij de kudde en in
de stal houden en, mocht het zo zijn dat zij toch weer weg lopen, moeten zij hen weer terugbrengen. De
schaapjes die bij de kudde blijven moeten zij tegen alle ziekte en gebrek beschermen en hen weer herstellen als
zij daar toch door getroffen worden. Zij moeten er dus voor zorgen, dat niets hen in de weg staat om steeds meer
in de godzaligheid te groeien. Hieruit volgt, dat het herdersambt en de ware zielzorg in ieder geval vijf taken
omvatten. In de eerste plaats, dat zij hen bij Christus onze Here en Zijn gemeente brengen, die hetzij door
vleselijke hoogmoed, hetzij door valse godsdienst daar nog van vervreemd zijn. Ten tweede hen weer terug
brengen, die nadat zij to Christus en Zijn kerk gebracht waren, door vleselijke bezigheden of valse leer daar weer
van afdwaalden. Ten derde, dat zij hen die in de kerk van Christus blijven maar toch in zware zonden gevallen zijn,
weer tot bekering en levensverbetering brengen. Ten vierde, dat zij hen die volharden in de gemeenschap met
Christus, zich niet uitzonderlijk te buiten gaan, maar toch in het christelijke leven nog wel zwak en ziek zijn, weer
51
Bucer, Zielzorg, 18. 52 Bucer, Zielzorg, 24-25. 53
Bucer, Zielzorg, 28. 54 Bucer, Zielzorg, 34.
43
krachtig en gezond maken, opdat zij goed christelijk kunnen leven. Ten vijfde, dat zij hen, die bij de kudde en de
stal van Christus blijven, geen grote zonden doen, ook niet slap en ziek zijn in het christelijke leven, tegen alle
ergernis en afval beschermen en hen steeds tot alle goeds aansporen. Deze vijf opgaven van de zielzorg en het
herderlijk werk heeft de Here mooi samengevat in de gelijkenis over het weiden der schapen, zoals Hij in Ezech.
34 zegt: ‘De verlorene zal Ik zoeken en de afgedwaalde terughalen; de gewonde zal Ik verbinden en de zieke
versterken, en wat vet en krachtig is zal Ik weiden zoals het behoort.’ ’55
In de daarop volgende hoofdstukken ligt Bucer de in dit citaat genoemde vijf taken verder toe. In de hierop
volgende paragrafen zal ik daar een summiere weergave van geven. De waarde ligt met name daarin dat Bucer
met een bijbelse uitwerking van de herdermetafoor komt die het denken over een (missionair) pastoraat zou
kunnen voeden. Het is een stem die in het gesprek daarover niet gemist kan worden. Ook om die reden geef ik
hier een beschrijving van de vijf taken die Bucer ziet behoren bij de rol van pastor.
4.8.4.1. De verloren schapen zoeken
Bucers vijfvoudige rolopvatting rust in Gods verkiezing.
‘De verloren schapen zijn allen die God voor Zijn rijk heeft uitverkoren, maar die Christus onze Here nog helemaal
niet belijden en helemaal vreemd zijn van Zijn Kerk, of ze nu als kind in die kerk gedoopt zijn of niet.’56
Het geheim van de verkiezing is ons mensen niet geopenbaard, maar juist daarin ligt de noodzaak om aan alle
mensen het evangelie te verkondigen. In lijn met de woorden uit Lucas 14, 21b-23 betoogt Bucer dat we
gewoonweg iedereen moeten uitnodigen en moeten proberen te brengen tot de kerk en het deelhebben aan
het heil, en dus niet alleen hen die zich openbaren als burgers van Gods rijk. Volgens Bucer zal er vanzelf aan
het licht komen wie niet bij de kudde van Christus hoort en niet uitverkoren is. Maar dit gebeurt pas dan
wanneer men ze ‘ijverig gezocht, geroepen en uitgenodigd heeft’57
. Er zullen dan mensen zijn die ‘het hun
aangeboden heil toch verachten en van zich afstoten’.58
In dit zoeken dient men bereid te zijn om net als Paulus
‘allen alles te worden, ja zelfs z’n eigen leven te geven, zoals de Here zelf gedaan heeft, om de verloren
schapen te vinden en te winnen.’59
Dit alles met als doel
‘om ze in de schaapskooi van Christus te brengen, zodat ze zich helemaal aan de hoede en leiding van Christus
overgeven, in alle opzichten naar Zijn stem luisteren en gebruik maken van alles wat de Here tot opbouw van Zijn
schapen heeft ingesteld.’60
Bucer ziet het zoeken van de verloren schapen als een taak van alle christenen. Zij zijn immers allemaal
‘ledematen en werktuigen van Christus’61
. Ook de overheden acht hij hiervoor verantwoordelijk. Maar Bucer
stelt vast dat zowel de meeste christenen als ook de overheden hun taak verzuimen. Bucer vraagt nadrukkelijk
de inzet van de oudsten in de kerk om hier wel verantwoordelijkheid in te nemen.
‘En als zij niet de apostolische roeping en opdracht hebben om naar vreemde volken te gaan, moeten zij in de kerk
waar de heilige Geest hen tot bisschop heeft aangesteld, er op toe zien, dat er niemand buiten de kerk blijft
ronddwalen. (…) Zij zijn deze plicht vooral schuldig aan hen die in de naam van Christus gedoopt zijn.’62
4.8.4.2. De verjaagde schapen terugbrengen
Ook de tweede groep bevindt zich buiten de kring van de gemeente, maar er is een verschil met de voorgaande
groep, namelijk zij hebben het heil reeds leren kennen.
‘De verdreven en verstoten schapen zijn zij, die wel bij de kudde van Christus gehoord hebben en ook wel
christelijk leefden, maar die daarmee gestopt zijn, echter slechts in zoverre, dat zij nog niet helemaal van Christus
afgevallen en daardoor verloren zijn.’63
55 Bucer, Zielzorg, 62. 56 Bucer, Zielzorg, 62. 57 Bucer, Zielzorg, 66. 58 Bucer, Zielzorg, 66. 59 Bucer, Zielzorg, 67. 60 Bucer, Zielzorg, 67. 61 Bucer, Zielzorg, 67. 62 Bucer, Zielzorg, 72. 63 Bucer, Zielzorg, 63.
44
Bucer ziet een bijzondere verantwoordelijkheid liggen bij de gemeente ten aanzien van deze groep schapen.
‘Want als wij (…) er alles aan moeten doen om die mensen voor Christus te winnen, die Hem nog nooit gekend
hebben, hoeveel meer moed en ijver moeten wij dan aan de dag leggen om hén weer terug te brengen die Hem al
wel kenden en dus nog steeds van Hem zijn en derhalve in onze bijzondere zorg zijn aanbevolen?’64
Bucer haalt in de toelichting van deze taak ondermeer Galaten 4, 19-20 aan, waar Paulus spreekt van het
doorstaan van barensweeën zolang Christus geen gestalte krijgt in de gemeente van Galatië. Dat beeld van een
barende vrouw zet Bucer in om de ijver die betoond moet worden in deze taak te verwoorden.
‘Waar maakt een vrouw in barensnood zich meer zorgen over, waar is zij drukker mee, dan dat het kind goed ter
wereld komt? Zie dan, zo’n ernst, ijver, zorg, nood en moeite wordt er geëist om in de afgevallenen Christus weer
geboren te laten worden en Hem in hen gestalte te laten krijgen, dat wil zeggen, dat de verjaagde schapen weer
in Christus’ schaapskooi en in Christus’ gemeenschap gebracht worden.’65
Een pastor is zo een moeder die de afgedwaalden onder zorg en nood ter wereld brengt.
4.8.4.3. De zieke en gewonde schapen verbinden en genezen
Deze en de volgende taken betreffen de mensen die zich bevinden te midden van de samenkomende
gemeente. Bucer omschrijft de zieke en gewonde schapen als
‘hen, die weliswaar in Christus’ Kerk en gemeenschap blijven, maar die zich misgaan in openbare zonden en
overtredingen. Hieronder rekenen wij: afval van de belijdenis van Christus, verloochenen van Christus’ waarheid
en andere vormen van laster tegen God, Zijn Woord en alle goddelijke zaken, ongehoorzaamheid en hoogmoed
tegenover hooggeplaatsten, alle schade aan goed, lichaam en eer van de naaste, zowel in woorden als in daden,
alle ontucht en overdaad.’66
Wat in dezen de taak is van de pastor kunnen we opmaken uit de volgende zin, waarin we vooral horen
waartoe deze mensen gebracht moeten worden.
‘Maar de zondaar is hierdoor pas gewonnen als men hem zover gebracht heeft, dat hij zegt: ‘Ik heb gezondigd, ik
verlang naar genade, ik wil m’n leven beteren’, zodat hij vanwege zijn zonden verslagen en verootmoedigd is.
Maar dan is hij in Christus ook getroost en verlangt hij er sterk naar om z’n leven te verbeteren. Pas dan is het
letsel goed verbonden en zal het gewonde lidmaat, wat de innerlijke mens betreft, genezen.’67
Bucer wijdt hierna vele pagina’s aan de noodzaak van boete in de kerk. Dit aspect laat ik hier verder liggen.
4.8.4.4. De zwakke schapen sterken
Ons resten nog de beschrijving van een tweetal groepen, waaronder de zwakke schapen, die overigens door
Bucer ook wel eens samengenomen worden met de groep zieke schapen, zo blijkt uit het volgende citaat:
‘De zieke en zwakke schapen zijn zij, die ook wel in de kerk blijven en echt niet tot zware zonde vervallen, geen
opzienbarende misstappen begaan, maar die wel zwak worden in geloof en liefde en in de kracht van het
christelijk leven.’68
Het verrichten van zielzorg aan hen bestaat daarin
‘dat de mensen door het heilig Evangelie van Christus goed onderwezen worden en eraan herinnerd worden, dat
zij alles alleen maar bij Christus onze Here moeten zoeken en aan Hem helemaal genoeg moeten hebben.’69
4.8.4.5. De gezonde en sterke schapen beschermen en weiden
Ten slotte beschrijf ik de vijfde taak, welke de zielzorg voor de gezonde en sterke schapen betreft. Het gaat hier
om ‘de oprechte christenen, die groeien in het christelijke leven, waarin zij stevig gegrond zijn.’70
Bucer voegt
daaraan toe dat er niemand is zonder tekorten en gebreken, maar deze schapen betonen wel een zekere ijver
64 Bucer, Zielzorg, 75. 65 Bucer, Zielzorg, 75. 66 Bucer, Zielzorg, 78. 67 Bucer, Zielzorg, 79. 68 Bucer, Zielzorg, 63. 69 Bucer, Zielzorg, 120. 70 Bucer, Zielzorg, 64.
45
in het christelijk leven dat zij gezond en sterk genoemd kunnen worden. De taak van de pastor met het oog op
hen bestaat in het beschermen en weiden zodat
‘zij bewaard blijven bij en gestimuleerd worden tot een leven naar de genade van God, die hen tot Zijn rijk en
heerlijkheid geroepen heeft. (…) Zielzorgers nu, die op dit einddoel getrouw willen letten en de schaapjes van
Christus zo weiden, dat zij bij hen ook dit einddoel van hun weiden bereiken, zullen dit weldra inzien en daarbij de
rechte orde en maat houden, om dat goed en vruchtbaar uit te voeren, waardoor zij de schapen van Christus
daarin dienstbaar zijn, dat zij in heel het echt christelijke leven niet alleen bewaard worden, maar daarin ook
steeds meer groeien en toenemen.71
4.1.1. De vervulling van het herdersambt Tot slot breng ik nog een tweetal zaken naar voren als het gaat om de uitoefening van deze pastorrol en de
capaciteit. Allereerst kan na het voorgaande in ogenschouw genomen te hebben, gezegd worden dat er een
zekere bekwaamheid vereist is voor het vervullen van de pastorrol. Bucer zegt:
‘Nu, hieruit kan ieder christen wel opmaken hoezeer, naast een ernstige ijver, ook velerlei en belangrijke gaven en
bekwaamheden nodig zijn om dit herderlijk ambt op de juiste wijze uit te oefenen. Immers, de mensen, die men
voor de Here moet winnen, bewaren en opbouwen, zijn ook niet allemaal gelijk en zitten vol met allerlei
gebreken.’72
Naast de capaciteit die het vraagt van de persoon van de pastor, vraagt de uitvoering van de zielzorg ook in
omvang een behoorlijke capaciteit. Bucer zegt dat ‘de behoefte van elke kerk wel een behoorlijk aantal
oudsten noodzakelijk maakt.’73
4.9. Nogmaals Bucer: analyse en reactie Vanuit bovenstaande beschrijving ga ik over tot een korte analyse van het gedachtegoed van Bucer. De rol die
Bucer voor de pastor ziet weggelegd is het hoeden van de schapen, dat betreft zowel de schapen die zich te
midden van de kudde bevinden als ook de schapen die daar nog van verwijderd zijn, of zij nu eens tot de kudde
behoord hebben of niet. De pastor is dus actief zowel binnen als ook buiten de grenzen van de samenkomende
gemeente. Die activiteit bestaat in de verkondiging van Gods Woord. Ofwel, pastoraat is voor Bucer het
onderwijzen van het individu in het Evangelie. Met als doel dat mensen groeien in het christelijk leven, dat is
dat Christus gestalte krijgt in mensen.
Deze rolopvatting in ogenschouw nemend brengt mij ertoe om op enkele punten een reactie te geven, vanuit
mijn eigen oogpunt of vanuit het perspectief van de geïnterviewden. Allereerst denk ik dat we de context
waarin Bucer zijn theologie van het pastoraat presenteerde in gedachten moeten brengen. Die context kan
aangeduid worden met twee samenhangende woorden, te weten Christendom en volkskerk. De tijd van de
reformatie waarin Bucer optrad is een periode waarin er nog sprake was van Christendom (in de betekenis
zoals ik die in hoofdstuk 1 heb gepresenteerd) en een kerk wier grenzen nagenoeg samenvielen met het volk.
De kerk had tot taak het onderhouden van het christelijk leven van het volk. Dat is precies wat we bij Bucer ook
horen. De pastor werkt aan dat onderhoud door de blijvende verkondiging van Gods Woord.
Kijken we naar de vijf categorieën schapen die Bucer naar de woorden van Ezechiël 34 betekenis geeft, dan
moeten we zeggen dat die categorieën in zijn tijd anders aanwezig waren dan in onze tijd. Zo is mijn inschatting
dat Bucers eerste categorie van de verloren schapen in zijn tijd van een veel beperktere omvang was dan
heden ten dage, omdat gewoonweg het overgrote deel van het volk het christelijk geloof had leren kennen. De
verloren schapen zijn zij die zich niet alleen buiten de gemeente bevinden, maar ook nog geen kans gehad
hebben het christelijk geloof te leren kennen.
Bucers tweede categorie van de verjaagde schapen is misschien nog wel interessanter. Hoe die categorie in zijn
tijd aanwezig was weet ik niet, maar feit is dat in een Post-Christendom tijd als de onze deze categorie in een
grotere omvang aanwezig is. Het overgrote deel van de niet-christenen heeft één of meerdere generaties terug
nog een verbinding met het christelijk geloof. Opa en oma kenden nog een christelijk leven, vader en moeder
71 Bucer, Zielzorg, 123-124. 72 Bucer, Zielzorg, 40. 73 Bucer, Zielzorg, 41.
46
zijn hiermee gestopt en voor zoon en dochter is van het leren kennen van het christelijk geloof nog maar
nauwelijks sprake. We moeten dus rekenen met een veranderde aanwezigheid van categorieën ten tijde van
Bucer in vergelijking met onze tijd. Dat rekenen betekent misschien ook wel dat Bucers theologie in onze tijd
grotere missionaire consequenties heeft, dan in zijn eigen tijd.
Een tweede punt wat ik wil benoemen is de pastorale benadering die Bucer hanteert. Bucer is iemand die thuis
te brengen valt in de stroming van een kerygmatisch pastoraat. Zonder uitgebreid in te gaan op de benadering
die deze stroming kiest, kan gezegd worden dat de pastor vooral verkondiger is. Hij is het die het Woord van
God bij mensen brengt. Wat nu het verhaal is van die specifieke mens, dat lijkt geen rol te spelen. Een aspect
als het luisteren naar de ervaring van de pastorant wordt in zijn geheel niet genoemd. Hoe het Woord
verbinding maakt met het leven van die specifieke mens is geen onderwerp van gesprek, ook bij Bucer niet.
Hoewel deze benadering van pastoraat in zijn tijd vernieuwend geweest zal zijn is ze in onze seculiere tijd
minder bruikbaar. Het mag duidelijk zijn dat ik zijn missionaire inkleuring van de pastorrol graag overneem.
Maar de gestalte van de pastorrol vraagt nadrukkelijk om een andere contextualisatie. De geïnterviewden
geven aan dat die andere contextualisatie een tweetal punten betreft: de verhouding tussen het Verhaal van
God en het verhaal van mensen, waarbij er nadrukkelijk geluisterd wordt naar het verhaal van mensen, en de
verhouding tussen pastor en pastorant, die gelijkwaardig dient te zijn. Beide punten komen samen in een
hermeneutische benadering van pastoraat. Terugkomend bij de herdermetafoor betekent dit dat zij meer de
invulling krijgt van de herder als begeleider.
Mijn derde opmerking hangt samen met de voorgaande. Bucer focust wat betreft de inhoud van het pastoraat
op de categorie ‘zonde’. Categorieën als ziekte, huwelijk, geboorte en verlies spelen geen enkele rol. Datzelfde
geldt voor categorieën van de menselijke ervaring: woede, schaamte, angst en verlangen. Dat bij Bucer de
aandacht hiervoor ontbreekt heeft natuurlijk alles te maken met zijn kerygmatische benadering, die nu
eenmaal weinig oog heeft voor het verhaal van de mens. Mogelijk zag Bucer ook een andere
verantwoordelijkheid weggelegd voor het pastoraat, die ik eerder al aanduidde als de verantwoordelijkheid
voor een christelijk leven van het volk. De geïnterviewden geven ook op dit punt aan dat Bucers benadering in
de huidige tijd niet meer passend is. De andere categorieën vragen nadrukkelijker aandacht. Daarnaast wordt
de categorie zonde anders gehanteerd, doordat ze een andere invulling krijgt. Met name Roest en Wierda
komen met een andere contextualisatie van zonde. Voor Bucer betreft zonde het niveau van openbare zonden
en overtredingen. Roest en Wierda spreken over een zondige dynamiek van afgoderij. Ook voor hen
functioneert in het pastoraat de categorie van zonde dus wel, maar dan als datgene waarop mensen hun
identiteit bouwen buiten Christus om.
Alles bouwt weer voort op het voorgaande, zo ook mijn vierde opmerking. Een kerygmatische benadering
brengt, of zij dat nu wil of niet, een ongelijkwaardigheid mee tussen pastor en pastorant. De pastor heeft ten
slotte vooral een boodschap voor de pastorant. Hij komt de ander iets aanzeggen vanuit Gods Woord. Die
ongelijkwaardigheid is ook aanwezig in Bucers benadering. In grote gezamenlijkheid geven de geïnterviewden
aan dat die benadering in de huidige tijd niet meer passend is. Er bestaat onder hen geen twijfel dat de
weerstand tegen hiërarchie groot is. Een ‘paternalistisch’ (Wierda) optreden wordt nadrukkelijk terzijde
geschoven. In plaats daarvan wordt een grote nadruk gelegd op gelijkwaardigheid en worden woorden gebruikt
als ‘naast de ander staan’. Nu komt bij de geïnterviewden die gelijkwaardigheid wel onder spanning te staan, zo
zagen we ook, maar bij Bucer lijkt die gelijkwaardigheid vanaf het begin afwezig. Een metafoor die hier juist een
grote nadruk op legt en die ook iets met de spanning doet tussen ambtelijkheid en gelijkwaardigheid is de
metafoor van de reisgenoot. In de volgende paragraaf wil ik deze metafoor vanuit de literatuur verhelderen en
verdiepen.
4.10. Van der Meulen: de pastor als reisgenoot
4.10.1. De waarde van de metafoor
Voor de uitwerking van de metafoor van de reisgenoot zal ik het werk De pastor als reisgenoot van Van der
Meulen als uitgangspunt nemen. De reden dat ik ook deze metafoor theologisch uitwerk is gelegen in het feit
dat ze één van de vier metaforen is die herhaaldelijk terugkeert in het onderzoeksmateriaal. Sterker nog, deze
47
metafoor wordt door alle geïnterviewden, zij het onder een andere noemer, naar voren gebracht. Het feit dat
deze metafoor dominant is, heeft mijns inziens ook alles te maken met de ongelijkheid die zo sterk meekomt in
de metafoor van de herder. En het feit dat de metafoor van de reisgenoot dominant is in de context van deze
missionaire gemeentestichtingen is mijns inziens ook een aanwijzing dat er in deze metafoor een basis
gevonden kan worden voor het functioneren van een missionair pastoraat.
Naast Van der Meulen zijn er ook diverse anderen die een theologie van geestelijke begeleiding bieden. En dan
is geestelijke begeleiding ook wel de aanduiding van de pastorale zorg die verband houdt met de metafoor van
de reisgenoot. Te denken valt aan het werk van Van Knippenberg74
en Andriessen75
. Ik kies voor het werk van
Van der Meulen omdat hij staat in eenzelfde traditie als de onderzochte gemeenten. De uitwerking van deze
metafoor zal aanzienlijk korter zijn dan die van de herder.
4.10.2. Pastoraat als geestelijke begeleiding
Van der Meulen opent zijn boek met de volgende woorden:
‘Pastoraat als geestelijke begeleiding richt zich op het spirituele leven van de mens. De taak waartoe de pastor
hier geroepen wordt, bestaat in het vergezellen, coachen, bevorderen en (in)oefenen van de met de levensloop
nauw verbonden geestelijke weg.’76
Daarmee krijgen we in de vier gebruikte werkwoorden (vergezellen, coachen, bevorderen en (in)oefenen) al
een eerste schets van de rol van de pastor aangereikt. Deze pastorrol wordt in zekere zin theologisch geladen
door haar te verbinden aan de geschiedenis van de Emmaüsgangers zoals we deze lezen in Lucas 24, 13-53.
Voor Van der Meulen vormt deze geschiedenis de inspiratiebron van waaruit hij de pastorrol uitwerkt. Als
samenvatting daarvan zouden de volgende woorden kunnen gelden: ‘De pastor als Emmaüsganger is
reisgenoot en is tezamen met de gemeente op weg.’77
Waaraan Van der Meulen later nog toevoegt: naar het
nieuw Jeruzalem. Ik zie in deze woorden in ieder geval vier aspecten oplichten, die ik kortweg aan duid met de
woorden: reisgenoot, gemeente, weg en doel. Bij alle vier de woorden wil ik kort stil staan.
4.10.2.1. Reisgenoot
De metafoor van de reisgenoot of emmaüsganger geeft zowel uitdrukking aan de evenmenselijkheid die de
pastorale relatie kenmerkt, als ook aan het asymmetrische waar in de relatie sprake van is. Het is Heitink, die
met gebruikmaking van het werk van Firet laat zien hoe deze beiden samen kunnen gaan. Hij legt uit hoe er een
element van asymmetrie in de relatie meekomt doordat een pastor geroepen wordt op te treden als auctor. En
dan citeert Heitink Firet:
‘Maar dat betekent niet, dat degene die auctor heeft te zijn in de relatie daarin niet als evenmens, als gelijke in
hoedanigheid van het menselijk zijn verschijnt. Als die gelijkheid niet verondersteld was, dan had het geen zin van
asymmetrie te spreken: deze term wijst op het verschil dat bestaat bij een principiële, wezenlijke gelijkheid’78
Verbinden we deze woorden aan de metafoor van de reisgenoot dan kunnen we het volgende zeggen. In een
pastorale relatie zijn mensen voor korte of langere tijd elkaars reisgezelschap. Dat zijn van elkaars metgezel
spreekt van evenmenselijkheid in de relatie. De pastor is niet de plaatsbekleder van de Derde op weg naar
Emmaüs, maar hij is zelf één van de emmaüsgangers. Ook hij moet door de Ander binnengeleid worden en
leven van het heilsmysterie. Het is die gelijkwaardigheid die juist bij de herdermetafoor ontbreekt, de pastor is
de herder en de pastorant is misschien wat oneerbiedig gezegd het schaap. De één leidt en de ander kan niet
anders of zich laten leiden. Tegen deze ongelijkheid verzet de metafoor van de reisgenoot zich.
Tegelijk spreekt Van der Meulen ook over asymmetrie in de relatie. Want hoewel pastor en pastorant samen
de weg zoeken en ontdekken, is het de pastor die hierin voorop gaat. Dat doet hij niet door te beleren, maar
door voorop te gaan in een gezamenlijk leerproces. Van der Meulen zegt het als volgt, met beelden van
Hendriks:
74
Van knippenberg, Tussen naam en identiteit. 75 Andriessen, Oorspronkelijk bestaan. 76 Meulen van der, Reisgenoot, 17. 77 Meulen van der, Reisgenoot, 50. 78 Heitink, Pastorale zorg, 129.
48
‘Zij (hij) neemt de gemeente niet op sleeptouw op een georganiseerde reis, zij (hij) laat de gemeente het ook niet
allemaal zelf maar uitzoeken, maar zij (hij) neemt het voortouw in het bewandelen van een gezamenlijke
trektocht.’79
Wat de pastor in de relatie doet is zijn eigen competenties en expertise in dienst stellen van het zelfstandig
kunnen maken van de reis door de deelnemers. Of als we het beeld van de reis even loslaten, het is het verhaal
van de pastorant dat centraal staat. Wat de pastor doet is zich in het gesprek dienstbaar opstellen aan dit
verhaal.
Eveneens asymmetrie betreffend is Van der Meulens nadruk op de gedachte dat de pastor niet alleen
medemens is, maar ook ambtsdrager. Dit betekent dat, hoewel de pastor in het kader van Lucas 24 niet de
Derde en ook niet diens plaatsbekleder is, hij als medereisgenoot wel representant van en heenwijzing naar
Hem is. De pastor herinnert krachtens zijn ambt aan de Derde: Jezus Christus.
4.10.2.2. Gemeente
Van der Meulen citeert in zijn beschrijving van de pastor als reisgenoot herhaalde malen het werk van J.
Hendriks Gemeente als herberg80
. Hendriks heeft de rolopvatting van de pastor als reisgenoot opgenomen in
zijn denken over de kerk. ‘De geschiedenis van de Emmaüsgangers is het favoriete verhaal van de open,
gastvrije, op trektocht zijnde gemeente.’81
, zo stelt van der Meulen. Waarbij hij dus ondermeer het werk van
Hendriks over de gemeente als herberg voor ogen heeft. Er zijn niet zomaar twee mensen onderweg, nee, het
gaat om een gezamenlijke trektocht van de gemeente. De pastor is hierin reisgenoot of metgezel van mensen,
maar zelf ook mededeelnemer aan de trektocht die de gemeente onderneemt. Waar Van der Meulen zich
nadrukkelijk onderscheid van Hendriks is op het punt van ambt. Hij stemt in met het gaan als gemeente en het
daarin zijn van medemensen en gelovigen, maar Van der Meulen geeft tegelijk ook aan dat de gemeente
mensen zal moeten kennen die de Heer (die zich bij de emmaüsgangers voegt) vertegenwoordigen. Van der
Meulen citeert dan Berkhof:
‘Zonder zulke mensen die namens Christus tegenover de gemeente komen te staan, zou het proces van
heilsbemiddeling zijn eigenheid en contouren verliezen en op den duur niet meer te onderscheiden zijn van al het
andere dat er in de harten en de omgang van de gemeenteleden opwelt.’82
Opgemerkt zij dat de metafoor van de reisgenoot dus meer dan de herdermetafoor uitgaat van
evenmenselijkheid, maar tegelijk ook de pastorrol als ambt positioneert.
4.10.2.3. Weg
Bij de metafoor van de reisgenoot hoort ook het gebruik van het beeld van de weg. De begeleidende rol die de
pastor als reisgenoot vervult bestaat in het helpen van de ander ‘in het zoeken naar een begaanbare weg in
levens- en geloofsvragen’83
. Geloofs- en levensweg zijn hier met elkaar verbonden. Van der Meulen stemt in
met het ‘dynamische en spirituele karakter van het maken van de reis’84
, maar wil naast de nadruk op alle
voorlopigheid die meekomt in het beeld van de weg ook vooral de bestemming voor ogen houden. De
gemeente is inderdaad het onderweg zijnde volk van God, maar ze zijn wel op weg naar een zekere toekomst.
En daarmee komen we bij het vierde en laatste aspect dat ik wil belichten: het doel van de reis.
4.10.2.4. Doel
Van der Meulen is van mening dat het omschrijven van het doel van de reis als een ‘zichzelf vinden en groeien
in relatie tot God, elkaar en de wereld’ te smal en te vaag is. Het is te smal omdat de focus te eenzijdig ligt op
de mens en zijn of haar groeiproces. En het is te vaag omdat alle aandacht gaat naar de reiservaring als
zodanig. Als correctie hierop wil Van der Meulen nadrukkelijk ook spreken over de bestemming van de reis. In
79 Meulen van der, Reisgenoot, 50-51. 80 Hendriks, Gemeente als herberg. 81 Meulen van der, Reisgenoot, 51. 82 Meulen van der, Reisgenoot, 53. 83 Meulen van der, Reisgenoot, 49. 84 Meulen van der, Reisgenoot, 51.
49
het gezamenlijk onderweg zijn richten we ons oog op God en zijn Rijk. En als we dat doen dan ‘zien we dat het
leven op aarde een bedoeling en de geschiedenis een bestemming heeft’85
. In zoverre is het gaan van de reis
ook vol verwachting: als een hopende activiteit en als het uitzicht waarop de blik gericht is. In het gaan van die
weg als gemeente strekken we ons uit naar het komende Rijk van God.
4.11. Nogmaals van der Meulen: reactie Net als bij Bucer neem ik nog een moment om te reageren op datgene wat Van der Meulen ten aanzien van de
rolopvatting van de pastor naar voren brengt. Ik zie geen noodzaak om de relatief korte beschrijving in de
voorgaande paragraaf nog samen te vatten, daarom ga ik meteen over tot enkele opmerkingen waarmee ik het
gesprek wil voeren tussen het werk van Van der Meulen en mijn onderzoeksmateriaal. Als eerste maak ik de
beweging van de praktijk naar de literatuur. Wat de geïnterviewden naar voren brachten van Oase en
Thuiskomen was het ervaren van een spanning als het gaat om wat Van der Meulen noemt evenmenselijkheid.
De kwetsbaarheid van de doelgroep maakt een optreden op basis van die evenmenselijkheid moeilijk. Ik denk
dat de metafoor van de reisgenoot een terechte correctie is op ongelijkwaardigheid of hiërarchie in de
pastorale relatie, maar dat de praktijk laat zien dat in sommige gevallen meer dat accent van de
herdermetafoor nodig is, van het zorgen, leiden en weiden.
De beweging van de literatuur naar de praktijk makend brengt mij tot het volgende punt. Door de
geïnterviewden wordt een grote nadruk gelegd op gelijkwaardigheid en het naast de ander staan. Terecht
vraagt Van der Meulen mijns inziens aandacht voor het ambt van de pastor. Of in termen van de metafoor zelf:
de pastor is niet alleen reisgenoot, maar representant van de derde Emmaüsganger. Mijn verwachting is dat
naarmate de onderzochte gemeenschappen groeien in volwassenheid de vraag naar ‘vanwaar mag ik deze
dingen doen’, nadrukkelijker gesteld zal worden (als ze nog niet gesteld is). Het blijven bij enkel die
gelijkwaardigheid zonder van Godswege daartoe geroepen of aangesteld te zijn zal de pastor haar recht van
spreken ontnemen. Ook haar, wat ik maar even noem ‘missionaire zeggingskracht’, waarmee ik bedoel haar
spreken als intermediair van God tot zoekers en anderen binnen of buiten de samenkomende gemeente.
4.12. Stoppels: de pastor als leider Uit het onderzoeksmateriaal kwam ook naar voren dat leiderschap gezien wordt als een belangrijke dimensie
van de rolopvatting. Nu is dit een aspect wat in de pastorale literatuur vaak onderbelicht blijft of zelfs in zijn
geheel geen aandacht krijgt. Om vanuit de literatuur tot een verdieping van deze dimensie te komen heb ik dan
ook geen pastoraal theoloog, maar algemener, een praktisch theoloog geraadpleegd, te weten Sake Stoppels.
Zijn boek Voor de verandering handelt over veranderingsprocessen in bestaande gemeenten en parochies,
maar ze heeft mijns inziens een bredere zeggingskracht. Stoppels wijst leiderschap aan als een cruciale factor in
het functioneren van een geloofsgemeenschap.86
In zijn boek wijdt hij er een heel hoofdstuk aan. Nu juist
omdat pastores ‘lang niet altijd geboren leiders [zijn] met uitgewerkte ideeën hoe ze inspirerend leiding
kunnen geven aan gemeenschappen en veranderingsprocessen daarbinnen.’87
En dat terwijl zij wel degenen
zijn die op de één of andere wijze de toon zetten. Zij zijn het die de goede richting zoeken voor de
geloofsgemeenschap. Stoppels pleit dan ook voor het integreren van de leidinggevende kant in de rol van de
pastor.
Hij gebruikt in dit verband het centrale begrip ‘spiritueel gemeentemanagement’88
, waarmee hij twee meer
dan eens gescheiden werelden, namelijk die van spiritualiteit en management bij elkaar brengt. Het evangelie
behoudt in die combinatie van werelden altijd het laatste woord.
‘Maar binnen de omheining van dit beslissende Woord zou het echt zonde zijn om niet te profiteren wat in het
denken over organisaties en organisatieontwikkeling ons is geschonken.’89
85 Meulen van der, Reisgenoot, 52. 86
Stoppels, Verandering, 201. 87
Stoppels, Verandering, 18. 88 Stoppels, Verandering, 21. 89 Stoppels, Verandering, 22.
50
Vervolgens werkt Stoppels in een apart hoofdstuk een aantal facetten van leiderschap uit, die volgens hem
voor de kerk van groot belang zijn, maar die in ‘de praktisch-theologische literatuur niet altijd het gewicht krijgt
dat het toekomt’90
. Een drietal facetten haal ik daaruit naar voren, omdat ze ook zichtbaar werden bij de
geïnterviewden. Ik geef een summiere beschrijving van deze facetten, om daarmee tot enige verdieping te
komen van datgene wat uit het onderzoeksmateriaal naar voren komt.
4.12.1. Visionair leiderschap Stoppels merkt visie(ontwikkeling) aan als een zeer centrale factor in een geloofsgemeenschap. Gezien het
grote gewicht hiervan, wat overigens algemeen wordt bevestigd, meent hij dat leiders visionair moeten zijn. En
die visie is dan primair gave en dan pas opgave. Daarmee wil Stoppels zeggen dat een leider voor alles receptief
moet zijn voor Christus, die het Hoofd is van de gemeente. Het gaat om een zoeken naar en een willen
ontvangen van visie, in plaats van een produceren ervan. Stoppels relateert visionair leiderschap in dat verband
aan roeping. ‘Visie staat op de schouders van roeping. Roeping is immers nooit richtingloos.’91
Let wel, zegt
Stoppels, een leider die zo visionair is en dus kiest voor een bepaalde richting, zal ook stuiten op verzet en dus
is moed vereist.
4.12.2. Toerustend leiderschap
Stoppels vergelijkt de activiteit van pastores met een circusartiest die veel verschillende bordjes in de lucht
probeert te houden. Dat is een vermoeiende en ontmoedigende activiteit, die ook een limiet kent in het aantal
bordjes. Dit beeld brengt Stoppels bij Christian Schwarz, actief op het gebied van gemeenteopbouw. Bij
Schwarz haalt hij het principe van vermenigvuldiging vandaan. Stoppels schrijft dan:
‘Het aantal activiteiten waarin een voorganger betrokken raakt, neemt in de loop van de tijd vaak toe, totdat hij of
zij maximaal is bezet en er feitelijk niets meer bij kan. Tegenover dit op den duur onhoudbare en onvruchtbare
principe, stelt hij [Schwarz] het principe van vermenigvuldiging. Hier beperkt de voorganger zich tot één of enkele
groepen die hij zodanig toerust dat de leden ervan op hun beurt weer anderen kunnen toerusten.’92
Schwarz vindt inspiratie voor dit model van leiderschap bij Jezus zelf, die immers ook een select gezelschap van
discipelen had die hij erop voorbereidde om zelf uitgezonden te worden.
Stoppels ziet de vitaliteit van geloofsgemeenschappen mede afhankelijk van de mate waarin men ‘bewust
jonge mensen voorbereidt op en toerust voor leiderschapsfuncties’93
. Stoppels stelt dan ook: ‘Goed leiderschap
genereert leiderschap.’94
Instrument daarvoor is toerusting. Daarmee breng je niet alleen nieuwe leiders voort,
zo blijk uit de volgende woorden:
‘Daar waar een geloofsgemeenschap zich bewust richt op het opleiden van nieuw leidinggevend kader, weet ze
ook al in een vroeg stadium wat voor vlees ze in de kuip heeft en waartoe aspirant-leiders wel of niet in staat zijn.
Zo kan een passende plek worden gevonden. Daarbij komt nog het voordeel dat de persoon in kwestie vertrouwd
is met de cultuur en missie van de gemeenschap en in staat zal zijn binnen deze kaders te werken.’95
Leiders komen dus ook op de goede plek terecht en weten te functioneren passend bij de cultuur en missie van
de gemeenschap.
4.12.3. Teamleiderschap
In deze laatste paragraaf geef ik nog aandacht aan het aspect teamleiderschap. Stoppels concludeert dat het
vaak ontbreekt aan teamleiderschap in kerken. Er wordt wel vergaderd, maar er ontbreekt een teamgeest, een
besef in spirituele zin samen gedragen te worden en te dragen. Stoppels pleit dan ook voor ‘spirituele
90 Stoppels, Verandering, 202. 91 Stoppels, Verandering, 221. 92
Stoppels, Verandering, 222. 93 Stoppels, Verandering, 223. 94 Stoppels, Verandering, 223. 95 Stoppels, Verandering, 223.
51
teambuilding binnen leidinggevende organen binnen de kerk’96
. Waarom Stoppels dit belangrijk vindt wordt
duidelijk in het volgende citaat:
‘Geloofsgemeenschappen kunnen nooit verder springen dan hun leidinggevende polsstok lang is. De manier van
werken, de sfeer en de spirituele diepgang binnen een kerkenraad of parochiebestuur sijpelen altijd door naar de rest
van de gemeente of parochie. Daarom is het omwille van de vitaliteit van de geloofsgemeenschap van groot belang
spirituele teamvorming te stimuleren.’97
Vervolgens noemt Stoppels een vijftal aspecten die van belang zijn bij teambuilding. Hij geeft aandacht aan de
punten: visie, spiritualiteit, weerstanden, teametiquette, gavengeoriënteerde werkwijze.
4.13. Nogmaals Stoppels: reactie Ook op de inbreng van Stoppels geef ik een korte reactie. Die betreft vooral de overeenstemming die er is
tussen wat de geïnterviewden vanuit de praktijk naar voren brengen en wat Stoppels in zijn werk naar voren
haalt. Opvallend is dat de geïnterviewden oog hebben voor het grote belang van leiderschap. Mijn inschatting
is dat zij hier meer oog voor hebben dan pastores in bestaande gemeenten. En wat betreft de uitwerking van
dat leiderschap springt bij de geïnterviewden het aspect van toerustend leiderschap het meest in het oog.
Zichtbaar werd dat dit nadrukkelijk tot hun rolopvatting behoort. Mijns inziens is dit principe van
vermenigvuldiging van leiderschap een aspect wat een nadrukkelijke toevoeging is aan wat de herdermetafoor
en de metafoor van de reisgenoot ons gebracht hebben.
4.14. Conclusie In deze laatste paragraaf wil ik enkele concluderende opmerkingen maken ten aanzien van de rolopvatting van
de pastor, zoals ik die in de eerste helft van dit hoofdstuk in beeld heb gebracht voor mijn informanten en
vanuit de literatuur verdiept en verhelderd heb in het tweede deel. Ik heb niet de pretentie om een
samenvatting te geven van alles wat zichtbaar is geworden, maar ik kan wel de meest in het oog springende
overeenkomsten in de rolopvatting van de werkers in de drie gemeenten beschrijven. Die overeenkomsten zijn
interessant, want de rolopvatting van alle werkers is duidelijk missionair gekleurd. Ik wijs de volgende
overeenkomsten aan:
1. Het bereik van de pastorrol strekt zich uit tot over de grenzen van de samenkomende gemeente heen. Ook
zoekers, belangstellenden en andere betrokkenen vallen nadrukkelijk binnen dit bereik. Dit aspect werd
ook zichtbaar in het voorgaande hoofdstuk over het gemeentetype. Maar wat hier blijkt is dat de
rolopvatting ook aansluit op een gemeentetype met een vloeiende grens.
2. De vijf door Bucer uitgewerkte taken van de pastor zien we niet in dezelfde vorm terug in de pastorale
rolopvatting van de werkers in de onderzochte gemeentestichtingen. Wel is de rolopvatting van de
werkers voluit missionair te noemen en behoort het zoeken van de verloren en afgedwaalde schapen tot
de verantwoordelijkheid van de pastor. Zij zijn in ieder geval nadrukkelijk binnen zijn blikveld.
3. Als het gaat om de wijze waarop de pastorrol vervuld wordt is de metafoor van de reisgenoot de
dominante. Men spreekt uit nadrukkelijk naast de ander, in plaats van boven de ander te willen staan
(evenmenselijkheid). Hierin weerspreekt men de hiërarchie die meekomt in de herdermetafoor. Tegelijk
ziet men zichzelf ook als een heenwijzing naar of representant van een ander, namelijk Jezus Christus
(asymmetrie). Voor de pastorrol betekent dit dat ze in veel gevallen ‘ambtelijk’ wordt ingekleurd, of dat er
nadruk wordt gelegd op het aspect van representatie. Een ander accent dat door de metafoor van de
reisgenoot wordt gelegd is dat pastoraat betrekking heeft op de hele geloofs- en levensweg en niet slechts
op probleemsituaties.
4. Meerdere werkers toonden een rolopvatting die gekenmerkt wordt door een grote bereidheid om ten
dienste te staan van de ander. En die ander betreft dan zowel mensen die reeds tot de gemeenschap
behoren alsmede mensen die daar nog van verwijderd zijn.
96 Stoppels, Verandering, 228. 97 Stoppels, Verandering, 228.
52
5. Leiderschap wordt door diverse geïnterviewden als een belangrijk aspect van de pastorrol aangemerkt. In
alle gemeenten werkt men aan de toerusting van gemeenteleden die ook op hun beurt weer een pastorrol
of andere leidinggevende rol kunnen vervullen. Dat is dus niet het klassieke leiderschap van de
herdermetafoor (waarin de herder een herder blijft en de schapen schaap blijven), maar eerder een
leiderschap in de sfeer van leiden tot zelfstandigheid.
6. Allen relateren het pastoraat niet alleen aan de persoon van de pastor, maar nadrukkelijk ook aan de
gemeenschap als geheel. Om als pastorale gemeenschap te kunnen functioneren ziet men het investeren
in relaties als van groot belang. In het volgende hoofdstuk zal zichtbaar worden hoe dat functioneren van
een onderling pastoraat ondermeer wordt gefaciliteerd door mensen uit het midden van de gemeente te
selecteren en toe te rusten tot het verlenen van pastoraat binnen de gemeenschap.
53
5. De structuur van een missionair pastoraat
5.1. Inleiding In dit hoofdstuk zal ik beschrijven hoe het pastoraat gestalte krijgt in een structuur. Dan gaat het om de vraag
hoe het pastoraat al dan niet is georganiseerd. Ik hanteer in dit hoofdstuk dezelfde volgorde van beschrijven.
Oase voor Nieuw-West komt eerst aan de orde, dan volgt mijn beschrijving van Via Nova en met de
beschrijving van de structuur van het pastoraat van Thuiskomen besluit ik dit hoofdstuk.
5.2. Oase voor Nieuw-West
5.2.1. De kleine groepen
Als ik hier de structuur waarin het pastoraat gestalte krijgt beschrijf is het eerste wat ik moet noemen de kleine
groepen die Oase kent. Het gaat hier om groepen van twee tot vier mensen die zijn vormgegeven naar het
gedachtegoed van Greg Ogden, die ook wel spreekt over triades vanwege het drietal mensen dat aan zo’n
kleine groep gewoonlijk deelneemt. In deze kleine groepen ligt een grote nadruk op discipelschap. Wanneer De
Boer deze groepjes aanwijst als de centrale plaatsen waar ook het pastoraat plaatsvindt legt hij indirect dus
een verbinding tussen pastoraat en discipelschap. In mijn schrijven over het gemeentetype van Oase noemde ik
dit gegeven ook al. De keuze voor deze relatief kleine groepen is ook gelegen in het kunnen ontstaan van
diepgaande relaties, waarin er werkelijk aandacht is voor mensen. Van der Feen zegt hierover:
‘We willen (…) in die kleine groep, (…) zorg voor elkaar laten ontstaan. En dat gebeurt eigenlijk ook vanzelf.
Omdat je maar met z’n drieën bent, ben je heel erg betrokken op elkaars leven.’
Een deel van deze kleine groepen zijn ‘open triades’ in die zin dat er ook niet-christenen aan deelnemen. Het
pastoraat dat plaatsvindt in deze kleine groepen betreft dus niet alleen betrokken christenen, maar reikt
verder. De structuur van de open kleine groepen maakt zo het functioneren van een missionair pastoraat
mogelijk. Oase kende op het moment dat het interview plaats vond tien van deze kleine groepen van
gemiddeld drie mensen. Zij komen wekelijks of tweewekelijks samen.
Pastoraat dat eveneens in groepsvorm plaatsvindt is die pastorale zorg die meekomt in een
kennismakingscursus christelijk geloof. Oase is vanaf haar start begonnen met het aanbieden van de Alpha
cursus. Deze eerste cursus kende toen vier cursisten: ‘allemaal studenten en jonge mensen die net werkten’.
Hoewel De Boer dit niet met zoveel woorden zegt, is er ook aan deze cursus een vorm van pastoraat
verbonden. De relatief kleine groep die deelneemt aan de cursus maakt het namelijk mogelijk om aandacht te
hebben voor de specifieke vragen van de deelnemers in relatie tot het christelijk geloof.
5.2.2. Gemeenschap en pastoraat
Voor De Boer is het pastoraat sterk verbonden met het functioneren als gemeenschap, waarbij hij dit
functioneren als gemeenschap opvat als een zorgen voor elkaar en een meeleven met elkaar. De kleine groep is
zo’n plaats waar die gemeenschap gestalte krijgt, maar het centrum wordt volgens De Boer gevormd door de
zondagbijeenkomst. Die bijeenkomst noemt De Boer ‘het gemeenschapsmoment bij uitstek’. Een belangrijk
deel van het pastoraat vindt hier plaats. Op zo’n zondag komt iedereen samen. De Boer:
‘Dan praat je met elkaar, dan heb je lol met elkaar, dan wordt er ook een toespraak gehouden waarin (…) Gods
zorg voor mensen tot uitdrukking komt, (…) vertroosting, dat mensen opgebouwd worden en ook door het zingen
heen worden mensen bemoedigd door God, door Jezus de Herder. Maar ook weer tijdens de lunch, dan praten
mensen weer met elkaar, dan wordt er ook voor mensen gebeden.’
Die lunch blijkt ook een belangrijk onderdeel van de zondagbijeenkomst, want daar is alle ruimte voor het
gesprek en gebed met en voor elkaar. Om de zondagbijeenkomst als het centrum heen liggen de kleine
groepen. Daar is ruimte voor verdieping en meer zorg. Ook Van der Feen legt een nadruk op het functioneren
als gemeenschap. Wil een gemeenschap aantrekkelijk zijn voor buitenstaanders dan dient zij gericht te zijn op
‘mensen van buiten’. Van der Feen: ‘Als een gemeenschap gericht is op zichzelf, (…) ik denk dat dat afstotend
werkt. Maar als je als gemeenschap juist gericht bent op mensen van buiten, (…) dat [maakt] het aantrekkelijk.’
54
5.2.3. Catechese en pastoraat
Naast deze diverse vormen van pastoraat in groepen is er ook het gesprek met de enkeling. Zo geeft De Boer
aan ook gesprekken met mensen te voeren, waarbij de focus ligt op geloofsgroei. In die gesprekken is er ruimte
om samen te bidden en bijbel te lezen. Volgens De Boer kun je dit soort gesprekken ook pastorale gesprekken
noemen, hoewel hij er zelf meer het label discipelschap aan geeft. Daarmee bedoelt hij dat het doel van het
gesprek vooral is het groeien als volgeling van Jezus. De aspecten onderwijs of catechese en pastoraat
overlappen elkaar en komen bij elkaar in het woord ‘discipelschap’. Overigens zien we ook bij Van der Feen het
aspect van onderwijs aanwezig in haar pastorale ontmoetingen. Zo leest ze wekelijks met een vrouw de bijbel,
die tot op dat moment nog nauwelijks iets van de bijbel wist. Tegelijk is het niet puur onderwijs, want het
gesprek heeft betrekking eveneens op de persoonlijke situatie van deze vrouw.
5.2.4. Diaconaat en pastoraat
Pastoraat ligt niet alleen dicht tegen het aspect onderwijs aan, maar ook zijn er raakvlakken met het aspect
diaconaat. De Boer ligt toe waar hij aan denkt bij diaconaat: ‘bij iemand een koelkast neerzetten, iemand z’n
douche witten (…), gewoon dingen opknappen, praktisch helpen (…).’ De Boer voegt daaraan toe:
‘Maar (…) als je dan bij iemand thuis iets van een klus doet voor iemand, kan er zomaar een gesprek plaatsvinden,
daar ligt ook denk ik pastoraat.’
Van der Feen bevestigt dit als ze zegt:
‘Ik vind pastoraat is praten en doen. Ik bedoel als je alleen praat, daar hebben mensen niet zo heel veel aan. (…)
Eerst moeten iemand z’n omstandigheden weer wat beter zijn voordat je weer tot iemand door kunt dringen.’
Zo vertelt ze dat ze met iemand naar de schuldhulpverlening is geweest, om iemand weer de eerste stap in de
goede richting te laten zetten. Er wordt dus geen scherpe scheiding aangebracht tussen diaconaat en
pastoraat. Hoewel beide wel een andere focus hebben, lopen ze ook in elkaar over.
5.2.5. Evangelisatie en pastoraat Pastoraat raakt ook aan en overlapt het aspect evangelisatie. Zo zijn er bij de start van Oase door De Boer en
anderen op straat tal van interviews bij mensen afgenomen. Die interviews hadden naast het leren kennen van
de doelgroep ook een wervend doel, dat je zou kunnen benoemen als evangelisatie. Wanneer deze interviews
uitmonden in een gesprek waarin de ander blijk gaf van een zekere interesse in Oase of het christelijk geloof is
er volgens De Boer eveneens sprake van een pastorale ontmoeting. Pastoraat raakt hier dus aan evangelisatie.
Het heeft de vorm van een eenmalig pastoraal moment op straat, wat voortkomt uit een interview. Ook na het
afronden van de interviews gaat De Boer nog wekelijks de straat op om gesprekjes met mensen aan te knopen.
Deze laagdrempelige vorm van pastoraat die dus verwant is aan evangelisatie wordt zo voortgezet.
5.2.6. Structuur en organisatie
In het voorgaande kwam naar voren dat het pastoraat primair
plaatsvindt in en om de zondagbijeenkomst en in een
intensievere vorm in de kleine groepen. De volgende figuur
bedoelt dit uit te beelden. In overeenstemming met het
bestaan van groepen voor afzonderlijk mannen en vrouwen
zijn de cirkels blauw of rood gekleurd. Eveneens is zichtbaar
dat sommige cirkels volledig overlappen met de
zondagbijeenkomst en anderen niet. Zo is het bijvoorbeeld
mogelijk dat mensen wel deelnemen aan een kleine groep,
maar niet de zondagbijeenkomst bezoeken. Andersom is het
ook mogelijk. Daar ga ik straks op in. De aansturing en
organisatie van deze kleine groepen vindt als volgt plaats. Elke
kleine groep wordt geleid door een ‘initiatiefnemer’. De Boer
Zondag-
bijeenkomst
Kleine groep
55
is samen met zijn vrouw en een ander vrouwelijk gemeentelid verantwoordelijk voor de kleine groepen. De
Boer voor de mannengroepen en beide dames voor de vrouwengroepen. Die eindverantwoordelijkheid houdt
in dat zij de initiatiefnemers begeleiden en toerusten.
De begeleiding bestaat in het regelmatig contact hebben met de initiatiefnemers, waarin vragen gesteld
worden als:
‘Hoe gaat het?, kan ik je ergens mee helpen?, loop je ergens tegenaan?, lukt het nog om elke week samen te
komen of is het één keer in de twee weken geworden of is het nog minder, hoe gaat het met die? Of, ik heb die al
een tijd niet meer gezien op de zondag, hij zit bij jou in de groep, weet je iets van hem?’.
De toerusting bestaat in het zorgen dat een initiatiefnemer een groepje goed kan leiden. De Boer geeft in dit
verband aan met hen graag avonden te willen hebben over ‘gesprekstechnieken, over luisteren naar mensen,
over doorvragen, over samenvatten, nou ga zo maar door, over pastoraat.’ De eindverantwoordelijken hebben
verder als taak om die pastorale vragen die buiten het vermogen van de kleine groep vallen op te vangen. Daar
wil ik in de volgende paragraaf een voorbeeld van geven.
5.2.7. Bevrijdingspastoraat
De Boer vertelt over een pastorale situatie waarin hij en de andere eindverantwoordelijken een rol spelen,
omdat de kleine groep de situatie niet aan kan.
‘Nu bijvoorbeeld hebben we dus iemand die niet alleen last heeft van lastige dingen die uit haar hart omhoog
komen, zoals bij elk mens, maar ze heeft last van boze geesten, van demonen. En daar wil ze van worden bevrijd.’
Omdat De Boer weinig ervaring heeft met bevrijdingspastoraat heeft hij op zijn beurt weer externe hulp
ingeroepen. Er komen twee mensen uit een andere kerk, zo vertelt hij, om hen te helpen. Eén van de
eindverantwoordelijken wordt ‘degene die op gebied van bevrijding (…) de eindverantwoording krijgt’. De Boer
geeft aan dat hier ook een ander gemeentelid voor had kunnen worden ingezet, wanneer hij of zij ‘de gave van
onderscheiding van geesten’ zou hebben of iets soortgelijks. Maar in dit geval kwam het zo uit dat één van de
eindverantwoordelijken deze taak zou gaan vervullen. Na het ontvangen van toerusting van buitenaf zet de
betreffende eindverantwoordelijke een traject van bevrijding in met deze vrouw, met een duur van een paar
maanden. Daarnaast blijft deze vrouw deelnemen in haar kleine groep.
5.2.8. Mensen buiten de kleine groepen
Er zijn ook mensen die wel betrokken zijn bij Oase, maar niet in een kleine groep zitten. De Boer heeft voor het
pastoraat aan deze mensen de hulp ingeschakeld van een vrouw, die nu anderhalf jaar in Oase komt en
woonachtig is in de wijk. Over haar rol vertelt De Boer:
‘Nou bijvoorbeeld laatst hadden we hier iemand, die is naar het ziekenhuis geweest, moest volgens mij nog een
paar dagen in het ziekenhuis blijven, kwam thuis, is aan het revalideren, kan nog niet op zondag naar de kerk
komen, zit nog niet in een kleine groep, heeft wel aangegeven dat ze dat wil en dat ze ook bij Oase structureel wil
zijn, nou dan gaat [naam] even bij haar langs. En die belt op, vind je het fijn als er iemand langs komt van de kerk?’
Als het mannen betreft dan vervult De Boer zelf deze rol. Deze vrouw doet overigens niet alleen het pastoraat
voor mensen die buiten de kleine groepen vallen, ze is ook degene die de post ‘pastoraat’ bemant. Oase kent
tien specialisaties, waar evenzoveel mensen verantwoordelijk voor zijn. De Boer:
‘En we hebben nu sinds twee maanden, tien eindverantwoordelijken, die ook allemaal coaching krijgen, vooral
door David [assistent gemeentestichter] en mij, maar ook vanuit ICP [International Church Plants Network]. Want
ICP heeft dus precies dezelfde tien specialisaties, dus dat doen we (…) wat ICP ook aanbiedt. (…) Er zijn nu tien
eindverantwoordelijken. Eentje voor fondsenwerving, eentje voor pastoraat, eentje voor kleine groepen, eentje
voor discipelschap, eentje voor evangelisatie, eentje voor jongerenwerk, eentje voor kinderwerk, eentje voor… zo
nog een paar dingen.’
Zo is er ook de specialisatie pastoraat. De Boer geeft aan, samen met zijn collega alle ‘specialisten’ te coachen.
In de volgende paragraaf wil ik laten zien hoe die toerusting ook breder getrokken wordt dan alleen de
eindverantwoordelijken, ze betreft gemeenteleden in het algemeen.
5.2.9. Toerusting tot een pastoraal optreden
In het functioneren van het pastoraat kan het aspect van toerusting van betrokken christenen of
gemeenteleden zeker niet ongenoemd blijven. De Boer noemt een drietal cursussen, waarvan de één een meer
56
pastorale toespitsing heeft dan de ander, te weten de cursus aanstekelijk christen-zijn, de ministry cursus van
New Wine (een cursus over bidden voor elkaar) en een cursus van Stichting Evangelie en Moslims die met het
oog op een specifieke omgang met islamitische mensen werd aangeboden. In het kader van mijn onderzoek
zou je kunnen zeggen dat De Boer zo bezig is, met gebruikmaking van bestaand cursusmateriaal, andere
mensen toe te rusten tot het kunnen optreden als ondermeer missionaire pastor, in de gemeente, maar ook in
de eigen woon- en werkomgeving.
5.2.10. Samenvatting en analyse
De belangrijkste punten die uit de beschrijving van Oase naar voren komen zijn:
1. Oase kent een structuur van kleine groepen. Op dit niveau vindt de onderlinge pastorale zorg plaats. In
deze kleine groepen is de vloeiende grens van de gemeente zichtbaar, die ik in hoofdstuk drie beschreef.
De kleine groepen bestaan namelijk niet alleen uit deelnemers en christenen, maar ook niet-deelnemers
en niet-christenen participeren in de groepen. Pastoraat dat eveneens in groepsverband plaatsvindt is die
zorg die meekomt met de Alpha cursus.
2. Zichtbaar werd dat in Oase het pastoraat niet zozeer een apart segment van het gemeentezijn is, maar veel
meer verweven is met andere functies van gemeentezijn, zoals gemeenschap, catechese, diaconaat en
evangelisatie. Dit komt deels voort uit theologische overwegingen, zo werd zichtbaar in de uitspraken van
De Boer. Maar het is ook inherent aan een kleine gemeenschap waar nog weinig specialisatie heeft
opgetreden.
3. De professionele werkers zijn wel betrokken in het pastoraat, maar werken ook aan de vermenigvuldiging
van hun eigen pastorale leiderschap. Oase spreekt in dit verband over ‘eindverantwoordelijken’ (De Boer
en zijn collega) die de ‘initiatiefnemers’ (van de kleine groepen) begeleiden en toerusten. Ook zijn er de
‘specialisaties’, dat zijn deelterreinen van gemeentezijn, waar mensen verantwoordelijk voor zijn gemaakt.
De Boer en zijn collega coachen deze specialisten met het oog op hun taak.
5.3. Via Nova In het voorgaande hoofdstuk liet ik al zien hoe Via Nova twee niveaus kent waarop het pastoraat functioneert.
Het pastoraat in de brede zin van het woord bestaat in tal van losse contacten en algemene ontmoetingen.
Daarnaast is er een niveau dat dieper gaat dan dit eerste niveau. Het betreft, aangeduid in de termen die
binnen Via Nova gebruikt worden, de geestelijke begeleiding van mensen. In het hier volgende spreek ik over
een algemeen en specifiek niveau. Wierda zet zich voornamelijk in op dit algemene niveau. Ook Roest is op dit
niveau actief, maar daarnaast zet hij zich ook met name in op het specifieke niveau, ofwel in de geestelijke
begeleiding van mensen. Deze werkverdeling is mijns inziens niet formeel geregeld, maar ze functioneert
informeel. Hoe het pastoraat op beide niveaus gestalte krijgt zal ik in de volgende paragraaf beschrijven.
5.3.1. Niveau I: algemene ontmoetingen
Als eerste kijk ik naar het algemene niveau: het pastoraat dat bestaat in allerlei losse contacten. Wierda geeft
aan voortdurend met allerlei mensen af te spreken. Deze losse ontmoetingen vindt hij tot het pastoraat
behoren, omdat ze ten dienste staan aan een gezond functioneren van de gemeenschap. Wierda heeft het over
‘de olie in de machine’. Gezegd kan worden dat Wierda er een vrij ruime opvatting van pastoraat op na houdt.
In de voorbeelden die Wierda noemt wordt zichtbaar dat die ontmoetingen zowel mensen van binnen als ook
van buiten of de rand van de gemeenschap betreffen.
‘Ik heb afgelopen zondag een afspraak gemaakt met een nieuw stel en nog een ander nieuw stel, dus ik kom elke
zondag thuis met afspraken of met een lijstje to do.’
Een ander voorbeeld gaat juist over mensen die tot de gemeenschap van Via Nova behoren.
‘Ik heb net afgesproken met het team financiën voor een etentje bij mij thuis. Dus dat zijn twee personen en hun
partner. (…) Is dat pastoraat? In de strikte zin van het woord niet, maar ik doe dat omdat ik het belangrijk vind om
relaties te voeden en (…) met die twee mannen die in dat team zitten, wil ik nog een korte brainstorm hebben
over financiën, dus dat is een stukje werkgerelateerd, zegmaar.’
Wierda vertelt hoe hij zich door een deelnemersbijeenkomst aangemoedigd voelde om door te gaan op de weg
van het investeren in relaties. De gemeenschap gaf tijdens die bijeenkomst aan niet zozeer behoefte te hebben
57
aan inhoudelijke ondersteuning, maar eerder aan een algemeen er voor hen zijn. Twee sleutelwoorden in de
benadering van Wierda zijn mijns inziens: attent-zijn en proactief benaderen. Wierda geeft een voorbeeld van
dit attent-zijn in de volgende woorden:
‘Met enige regelmaat stuur ik iemand een mailtje, met van ‘ik heb je geloof ik een tijd niet gezien, is er iets, of heb
ik je gewoon over het hoofd gezien?’. Daar ben ik wel eens aarzelend in geweest. Dat mensen dachten van
bemoeizuchtig of zo, kennelijk moet ik er altijd zijn (..). Ik krijg alleen maar positieve reacties. Mensen zeggen,
‘wat ontzettend leuk dat je mailt zeg’, en dan komt er vaak wat. (…).’
Om mensen proactief te kunnen benaderen maakt Wierda ondermeer aantekeningen van mensen, waar hij zo
nu en dan doorheen loopt. Vanuit deze schets van het functioneren van het pastoraat op het algemene niveau
ga ik naar het specifieke niveau.
5.3.2. Niveau II: geestelijke begeleiding
Het tweede en meer specifieke niveau van pastoraat betreft de geestelijke begeleiding van mensen. Op dit
niveau is voornamelijk Roest actief. Voor die geestelijke begeleiding kent Via Nova diverse trajecten. Wierda
beschrijft de breedte daarvan in de volgende woorden:
‘Dat heeft te maken met persoonlijke contacten, het heeft ook te maken met cursussen oriëntatieavonden
christelijk geloof, het is een geheel van trajecten waarin we op persoonlijke basis en op meer onderwijsbasis of
met groepen bezig zijn.’
Die persoonlijke contacten kunnen eenmalig zijn, maar ook kan er sprake zijn van een aantal
achtereenvolgende gesprekken. Roest en de betrokkene spreken bijvoorbeeld af om elkaar vier keer te
ontmoeten. In die gesprekken wordt dan vanuit of over een specifieke persoonlijke situatie doorgepraat.
Wierda zegt over deze trajecten: ‘Dat is dus heel bewust, expliciet, gericht en doelbewust. (…) [het] wordt een
professioneel gesprek.’ De geestelijke begeleiding van mensen kan zowel deelnemers van Via Nova betreffen
als ook mensen buiten de gemeenschap. Zo vertelt Roest over de mensen voor wie hij als pastor mag optreden:
‘Het gebeurt ook wel met mensen die geen deelnemer zijn. Er zijn verschillende mensen in de kring daarbuiten,
die wel op de één of andere manier betrokken zijn geraakt bij Via Nova, maar geen deelnemer zijn, waar ik
intensieve trajecten mee gelopen heb.’
Dat betreft onder andere mensen die via de oriëntatieavonden betrokken zijn bij Via Nova. Evenals bij Oase
zien we dus bij Via Nova een verwevenheid tussen pastoraat en evangelisatie. Of specifieker, tussen pastoraat
en de inwijding in het christelijk geloof, want dat is wat de oriëntatieavonden beogen te doen. Ondermeer aan
die oriëntatieavonden geef ik in de volgende paragraaf aandacht. Daar kom ik met een nadere beschrijving van
de structuur en organisatie van het pastoraat.
5.3.3. Structuur en organisatie
De structuur waarin het pastoraat in Via Nova gestalte krijgt bestaat uit meerdere lagen, die elkaar gedeeltelijk
overlappen. Met het oog op zoekers kent Via Nova zogenaamde oriëntatieavonden. Dit is een traject waarin
mensen in groepen worden begeleid. Ook zijn er de persoonlijke ontmoetingen met zoekers, waar zowel
Wierda als Roest in betrokken zijn.
De deelnemers van Via Nova en eventuele vaste betrokkenen van Via Nova participeren in een huiskring.
Wierda ziet die huiskringen als de plaats waar de primaire pastorale zorg voor elkaar plaats vindt. Roest heeft
het in dit verband over ‘functies van geestelijke begeleiding’ die hij in de gemeenschap ziet liggen en dan
eveneens met name in de huiskringen. Wierda:
‘Je hebt natuurlijk ook nog een bredere gemeenschap, waar ook mensen er voor elkaar zijn en omzien naar
elkaar, soms ook met elkaar bidden. Maar de huiskringen, dat is een intensivering daarvan. Daar zijn mensen er
echt voor elkaar, daar bidden ze consequent met elkaar, dat is ook het aardige van afspraken die je maakt, als je
afspreekt dat je elkaar elke twee weken ontmoet dan heb je er gewoon meer kans op.’
58
Eén dimensie van het pastoraat in huiskringen is dat het een zorg voor elkaar is, zonder een pastor die
daarboven staat. In de gemeenschap van Via Nova speelt heel sterk dat men Via Nova samen draagt en men
voelt weerstand tegen nadrukkelijke leiderschapsposities. Het woord ‘huiskringleider’ ligt al gevoelig. Toch zijn
ze er wel. Deze huiskringleiders worden aangestuurd door
twee deelnemers van Via Nova, welke op hun beurt weer
gecoacht worden door Roest.
Naast deze basis van de huiskringen zijn er twee plekken
waar pastorale zorg die over de grenzen van de huiskring
heen valt een plaats heeft. Dit betreft mensen die niet
deelnemen aan een huiskring, maar eveneens mensen die
dat wel doen maar extra aandacht wensen of nodig
hebben. De twee plekken waar het om gaat zijn Team
Betrokkenheid en de beide voorgangers.
‘Team Betrokkenheid is een laagje daaromheen [om de
huiskringen heen], voor alles wat daar overheen rolt.
Dus de huiskringleiders, (…) die kunnen contact zoeken
met mensen van het Team Betrokkenheid, om
aandacht te geven aan sommige mensen uit hun
huiskring. En dat geldt ook voor de voorgangers.’
In de figuur hiernaast heb ik deze pastorale structuur schematisch weergegeven. Opgemerkt zij dat ze niet een
hiërarchie bedoeld weer te geven.
Het Team Betrokkenheid, bestaand uit ongeveer drie mensen, is een soort pastoraal team en wordt toegerust
door Roest. In een volgende paragraaf zal ik op dit team nog wat nader ingaan, maar eerst kijk ik nog naar het
belang van deze pastorale structuur.
5.3.4. Het belang van een goede structuur
De beide voorgangers hebben door het functioneren van deze structuur van huiskringen de ruimte om met
mensen buiten of aan de rand van de gemeenschap contacten te onderhouden. Er is in die zin een grote rol
voor de gemeenschap weggelegd als het gaat om het functioneren van het pastoraat. De primaire pastorale
zorg ligt in de gemeenschap. Daarnaast zijn de voorgangers wel beschikbaar voor een gesprek of langere
begeleiding. Die zorg voor de gemeenschap lijkt geen spanning op te leveren met de zorg voor mensen van
buiten of aan de rand van de gemeenschap. Roest zegt:
‘Als we goede structuren neerleggen en mensen hebben genoeg relaties met elkaar, dat is prima. Dus nee, ik heb
nog nooit gehoord ‘je bent er te weinig’. Ik denk ook nooit dat ik nee heb gezegd tegen iemand (…) Ik heb wel
eens iemand doorgeschoven, maar tot nu toe heb ik het nog allemaal een plek kunnen geven.’
Tegelijk blijft Roest alert op zijn tijdsverdeling en mogen zoekers er voor hem nooit bij in schieten. Over zijn
huidige tijdsbesteding aan die categorie van zoekers zegt hij:
‘Ik denk dat [het hele pakket van het oriëntatietraject toch zeker wel dertig procent beslaat]. (…) Daarmee bedoel
ik ook voorbereidingen van avonden voor zoekers, (…) de avond op zich is vaak maar één avond, maar het hele
denken en [het] begeleiden. (…) Het e-mail contact, al die dingen.’
Ook Wierda is gebaat bij een goede pastorale structuur, waardoor hij de ruimte heeft om zijn aandacht te
richten op ‘nieuwelingen’. Zo vertelt hij hoe hij na een samenkomst voor alles mensen aan spreekt die hij niet
kent en hoe hij daarmee deelnemers voorbij loopt. Hij is voor hen wel beschikbaar, ook als pastor, maar
doordat de primaire onderlinge zorg in de huiskringen ligt, kan hij zich op een moment als na de samenkomst
richten op onbekenden.
5.3.5. Voorganger en Team Betrokkenheid
Onderdeel van de pastorale structuur van Via Nova is sinds kort ook het Team Betrokkenheid. Dit zou je een
pastoraal team kunnen noemen, maar vanwege de ongewenste associaties die meekomen in het woord
pastoraat duidt men zichzelf aan als Team Betrokkenheid. Het optreden van dit team en eveneens het
Voorgangers/ proffesionals
Team Betrokkenheid
Huiskringen en Oriëntatie-avonden
59
optreden van de beide voorgangers als pastor is een meer formele vorm van het pastoraat. Het gaat dan meer
richting één op één gesprekken die door een daartoe aangestelde pastor worden gevoerd met een ander.
Een belangrijke reden voor het in het leven roepen van Team Betrokkenheid is gelegen in de toename van het
aantal pastorale contacten van Roest.
‘Laten we eerlijk zijn, ik wilde ook voorkomen dat het mij boven m’n hoofd ging groeien (…) het moet ook wel op
de lange termijn te doen zijn.’
Roest ligt toe hoe de onderlinge pastorale zorg informeel al wel functioneerde, waarbij mensen met de gaven
daartoe deze ook al wel inzetten. Maar voor een specifieke pastorale vraag werd hoofdzakelijk Roest benaderd.
De huidige groeiende gemeenschap noodzaakt Roest om ook anderen in te schakelen. Na een tijd waarin Roest
heel veel zelf heeft gedaan probeert hij nu dan ook de vertaalslag te maken naar het toerusten van anderen om
een soortgelijke pastorale rol te vervullen. Hoewel Roest aangeeft zelf ook zeker in het pastoraat betrokken te
blijven. Maar daarnaast is hij nu ook in de rol van coach bezig om het Team Betrokkenheid goed functionerend
te krijgen.
Belangrijk hierin is volgens Roest dat er structuren verzonnen worden die het mogelijk maken dat mensen het
Team Betrokkenheid kunnen leren kennen en gaan vertouwen. Relaties zijn van groot belang, want mensen
benaderen niet iemand die vreemd voor hen is. Roest geeft aan dat hier nog wel in gezocht wordt. Het Team
Betrokkenheid moet haar plaats nog verwerven, want nu stappen mensen toch vaak nog alleen op Roest af.
‘Ik heb gewoon het grote voordeel, ze horen mij [in de samenkomst], en daardoor krijgen ze vertrouwen. (…) En
na die tijd heb ik ook (…) veel makkelijker een praatje met iemand en ik voel ook wel eens wat aan bij mensen,
dus dan zeg ik ‘hoe is het?’, ‘nou niet zo goed’, of zo. Dan zeg ik, als je er eens over door wilt praten geef maar een
belletje. Dan komen ze vaak terug.’
5.3.6. Trajecten implementeren, uitbouwen en verdiepen
Ten slotte wil ik nog kort stil staan bij de trajecten die Via Nova kent, waarin zowel zoekers als ook christenen
participeren. Het gaat om trajecten waarin op onderwijsbasis en in groepsverband een vorm van geestelijke
begeleiding plaats vindt. In de achterliggende jaren zijn er in Via Nova veel van deze trajecten
geïmplementeerd. Ik denk met name aan de oriëntatieavonden die uiteenvallen in een drietal ‘leerjaren’ en de
daarop volgende of daarnaast functionerende doop- en belijdeniskring. Door deze trajecten is een gefaseerde
inwijding van zoekers in de gemeenschap mogelijk. De trajecten zijn ondermeer geënt op het kerkelijk jaar. Het
kerkelijk jaar is een cyclus die mensen wil inwijden in de spiritualiteit van Jezus. Elk jaar herhaalt zich deze
cyclus. Van een eenmalige inwijding is geen sprake. De cyclus is evengoed van betekenis voor christenen. In het
kerkelijk jaar ligt dan ook de grond voor het ontwikkelen van trajecten waarin zowel zoekers als ook christenen
participeren. Het is geen tweespoor, maar beide groepen dienen elkaar juist te versterken. Roest geeft aan zich
in de komende jaren verder te willen toeleggen op de uitbouw en verdieping van de bestaande trajecten, zodat
de versterkende invloed die christenen en zoekers op elkaar kunnen hebben meer en meer kan functioneren.
5.3.7. Samenvatting en analyse
De belangrijkste punten die uit de beschrijving van Via Nova naar voren komen zijn:
1. Het pastoraat functioneert op twee niveaus: een algemeen niveau, waarop vooral Wierda actief is in het
aangaan en onderhouden van relaties met mensen binnen en buiten de gemeenschap en een specifiek
niveau, waarop Roest actief is in de geestelijke begeleiding van mensen. Deze werkverdeling tussen de
beide voorgangers is informeel.
2. De pastorale structuur van Via Nova kent drie lagen. De primaire onderlinge pastorale zorg vindt plaats in
de huiskringen. En parallel daaraan in de kringen van het oriëntatietraject. Team Betrokkenheid, bestaand
uit mensen uit de gemeenschap van Via Nova, vormt de laag daarom heen. En dan zijn er de beide
voorgangers: de proffesionals die zelf betrokken zijn in het pastoraat, maar eveneens anderen voor die
taak toerusten. Roest coacht de mensen van Team Betrokkenheid.
3. Deze structuur maakt het mogelijk dat Roest en Wierda een deel van hun tijd kunnen besteden aan het
contact met en de begeleiding van zoekers en nieuwelingen. Beide voorgangers kiezen er bewust voor om
deze categorie, ook met het groeien van de gemeenschap, te kunnen blijven aanspreken en dienen.
60
4. Er is sprake van een verwevenheid tussen pastoraat en evangelisatie. Zo kent het oriëntatietraject wat
bedoeld is voor de inwijding van mensen in het christelijk geloof ook nadrukkelijk een pastorale dimensie.
5.4. Thuiskomen De situatie van Thuiskomen wijkt af van die van de beide andere gemeentes in die zin dat veel van wat op
visieniveau aanwezig is nog niet is geïmplementeerd. Men weet te schetsen waar men heen wil, maar geeft
tegelijk aan daar nog niet te zijn. Wanneer ik hier beschrijf hoe het pastoraat op het niveau van structuur en
organisatie functioneert, dan moet ik dan ook grotendeels spreken over welk functioneren beoogd wordt. In
mijn onderzoek is daarnaast ook wel iets zichtbaar geworden van hoe het pastoraat nu functioneert. Dit zal ik
in deze paragraaf eveneens opnemen. In mijn beschrijving zal duidelijk zijn wat huidige en wat toekomstige
werkelijkheid betreft.
5.4.1. Twee geluiden: onderling pastoraat en functioneel pastoraat
Er klinken met name in het interview met Tarpeh twee geluiden, die in meer of mindere mate op gespannen
voet met elkaar staan. Enerzijds hoor ik Tarpeh uitspreken dat ze graag zou zien dat de pastorale zorg voor de
betrokkenen bij Thuiskomen verdeeld zou kunnen worden over de kernteamleden. Elk lid zou dan pastoraal
verantwoordelijk zijn voor een aantal mensen. Tarpeh: ‘Want het mooiste zou gewoon zijn dat de mensen die
betrokken zijn, dat we die als het ware gewoon kunnen verdelen over het team, wat de zorg betreft.’ In haar
woorden hoor je al dat het hier gaat om een gewenste situatie.
In werkelijkheid functioneert die gedeelde verantwoordelijkheid gebrekkig, vanwege een tekort aan
mankracht. Vier van de acht kernteamleden vervullen een pastorale rol, uiteenlopend van een enkel pastoraal
gesprekje rondom een activiteit tot het wekelijks opbellen of bezoeken van enkele mensen. Tarpeh zelf geeft
aan met ongeveer vijftien mensen wat intensiever contact te onderhouden. Dit intensievere contact bestaat in
het wekelijks bellen of bezoeken van deze mensen. Daarnaast probeert Tarpeh alle betrokkenen zeker één keer
gesproken te hebben.
Dit eerste geluid zou je kunnen aanduiden met een functioneel pastoraat: enkele mensen verlenen pastorale
zorg vanuit een functie. In het geval van Thuiskomen vanuit de functie van kernteamlid. Alle betrokkenen
vallen onder de verantwoordelijkheid van één van deze in functie geplaatste personen. Tarpeh onderhoudt op
haar beurt contact met de kernteamleden en helpt
hen wanneer een pastoraal contact stagneert of iets
dergelijks. In de volgende figuur heb ik deze
structuur van een functioneel pastoraat
weergegeven.
Zoals gezegd hoor ik Tarpeh ook een ander geluid
afgeven, wat ik wil aanduiden met onderling
pastoraat. Thuiskomen werkt toe naar de vorming
van een gemeenschap. Tegen die achtergrond hoor
ik Tarpeh juist een grote nadruk leggen op het
functioneren van een onderling pastoraat, waarbij
je mensen verantwoordelijk maakt voor elkaar in
plaats van onder de verantwoordelijkheid van een
persoon in functie stelt. Dat lijken twee tegengestelde of in ieder geval twee verschillende geluiden. Tarpeh:
‘Want mensen die alleen individueel contact willen, die zijn er ook, die willen gewoon een vriendin ofzo, maar ja,
als je dat elke week gaat doen of één keer in de twee weken, dat is heel intensief. En die mensen willen vooral
contact voor jou, maar niet zozeer om verder te komen in hun relatie met God zegmaar. Het mooiste is gewoon
als ze in een groep uiteindelijk ook willen functioneren.’
In deze opmerking lopen allerlei zaken door elkaar, maar ik hoor er ook in dat Tarpeh in plaats van voor die
individuele aandacht liever mensen in een groep wil laten functioneren. Ze spreekt over ‘kleine
gemeenschappen door de week’, waarin ze dan ook het pastoraat lokaliseert. ‘Dat je het pastoraat ook binnen
de groep kan verlenen.’
Missionair werker
Kernteam
Bezoekers van Thuiskomen
61
Bij Joosse hoor ik eveneens die beide geluiden, maar bij haar wordt zichtbaar hoe ze in elkaars verlengde
liggen. Joosse werkt vanuit het individuele contact naar gemeenschapsvorming.
‘Ik kan (…) een gesprek hebben met een bezoeker over zijn eigen leven en over de bezoeker als individu, maar ik
wil ook altijd in een gesprek kijken hoe ik bezoekers onderling met elkaar in contact kan brengen, juist met het
oog op gemeentevorming.’
5.4.2. Pastoraat rondom activiteiten
Naast deze door Tarpeh gewenste en deels gerealiseerde expliciet pastorale zorg voor betrokkenen is er ook
een vorm van pastoraat aan te wijzen die minder expliciet is, maar meer verweven is met andere aspecten.
Rondom de activiteiten vindt er volgens Tarpeh ook een vorm van pastoraat plaats. Die bestaat in het
telefonische contact met bezoekers, voorafgaand aan een activiteit, waarin bezoekers uitgenodigd worden
voor de betreffende activiteit. Tarpeh: ‘En dan zeg je niet alleen ‘kom alsjeblieft’, maar dan vraag je hoe het
gaat en dan ben je zo een avondje bezig.’ Het pastoraat rondom activiteiten vindt ook plaats op het moment
van de activiteit zelf. Dan grijpt Tarpeh de gelegenheid aan om met mensen door te praten. De activiteiten die
het hier betreft zijn ondermeer de wekelijkse buurtmaaltijd met aansluitend een bijbelstudie en de
maandelijkse viering op zondag. Joosse geeft aan ook wel aanwezig te zijn bij deze activiteiten, met name bij de
buurtmaaltijd, maar vooral het contact te zoeken met mensen buiten de activiteiten om.
5.4.3. Verwevenheid van pastoraat met diaconaat en catechese
Gezien het voorgaande is het pastoraat in Thuiskomen dus verweven met diaconaat en catechese. Op het
moment dat er een buurtmaaltijd is, wat je zou kunnen aanduiden als een diaconale activiteit, vindt er ook een
vorm van pastoraat plaats. Ditzelfde geldt voor het moment waarop er onderwijs wordt aangeboden in de
vorm van een gezamenlijke bijbelstudie. Of ook in de vorm van een cursus, waar Tarpeh eveneens over vertelt.
‘Die cursussen komen weer voort uit de contacten die je hebt. Dat je ziet (…) [er is een] gebrek aan kennis (…).
Over dit onderwerp moeten we echt gewoon eens met een hele groep nadenken, want het leeft zo breed. En dan
komen er cursussen. En wat ik juist wel weer mooi vind aan een cursus is: (…) je geeft een bepaald onderwijs, om
daarna, na dat onderwijs, weer individueel door te praten. “Oké, hoe landt dit nou? Waar zit bij jou dan de hiaat?
Kun je dit ontvangen?” Dus (…) een stukje pastoraat, volgt daar weer op.’
Volgens Tarpeh kan er ook al snel sprake zijn van een pastorale ontmoeting.
‘Ik zou toch die drempel niet heel hoog maken, want het is niet altijd zo dat als je het gepland hebt, als je naar
iemand toe gaat of zo voor een pastorale ontmoeting, dat het dan pas een pastorale ontmoeting is, het kan ook
gewoon op straat plaats vinden als je iemand tegen komt. (…). Ik denk dat als er gewoon interesse voor elkaar is
voor hoe het gaat, dat dat dan een pastorale ontmoeting kan zijn.’
Ook Joosse spreekt over die ontmoetingen, met een meer informeel karakter, die ze dan wel niet direct
kwalificeert als pastoraal, maar die wel degelijk ook deel uitmaken van de manieren waarop ze contact zoekt
met mensen. ‘Omdat ik hier in de buurt woon spreek ik ook wel veel bezoekers op straat.’ Zo’n gesprekje op
straat kun je moeilijk categoriseren, alsof ze enkel diaconaal of pastoraal zou zijn. Het is veel meer met elkaar
verweven.
5.4.4. Afgestemd op de wijk
Of het nu gaat om catechese, diaconaat of pastoraat, gezocht wordt altijd naar de aansluiting bij de mensen die
in de wijk rondom Thuiskomen wonen. Dat betekent bijvoorbeeld voor een zondagse viering dat men probeert
de materie zo dicht mogelijk bij de belevingswereld van de hoorder te brengen. Dat doet men door te werken
met verhalen en door te zoeken naar de concretisering van de boodschap voor het leven van de hoorders.
Vanwege het relatief lage opleidingsniveau van de doelgroep ziet Tarpeh zich genoodzaakt om alles heel
eenvoudig te maken. Dat is des te belangrijker omdat de basiskennis ontbreekt. Tarpeh:
‘En ja dat zorgt er ook wel voor (…) dat je (…) onderwijs aan moet bieden dat in een gemiddelde wijk niet zo zou
hoeven. Bijvoorbeeld als je kijkt naar wat mensen voor kennis hebben van bijbelverhalen. Ze zeggen hun hele
leven te geloven in Jezus, maar ze weten dan nog helemaal niet of eerst Abraham kwam of eerst Noach. Dus ook
zulk soort basisdingen dat je dat niet te snel aanneemt als vanzelfsprekend. (…) Dus steek maar echt laag in. En ga
maar gewoon aan die basis werken en verwacht gewoon niet van alles.’
62
Ook Joosse geeft aan graag aan te willen sluiten bij de mensen in de wijk. Inspirator voor haar daarin is Floyd
McClung en zijn denken over de kerk. Joosse zegt in dat verband:
‘Dat je dus heel erg probeert als kerk om betrokken te raken op een stad of een dorp waarin een kerk zich
bevindt, dat een kerk heel erg missionair is door allerlei activiteiten, door vooral contacten te leggen met mensen
rondom de kerk, met mensen in de buurt. Hij [McClung] noemt ook heel erg bij vormen van kerk zijn dat juist
kleine groepjes van mensen die samen komen om over geloof te praten, dat dat veel krachtiger kan werken dan
mensen uitnodigen in een soort megakerk, waarin ze dan ook niet direct echt kerkgangers goed spreken.’
Joosse ziet als wezenlijk in die afstemming op de wijk, dat er kleine gemeenschappen gevormd worden waar
mensen in de ontmoeting met christenen in aanraking komen met het evangelie. Die kleine gemeenschappen
betreffen dus een toekomstige werkelijkheid.
5.4.5. Mentorschap met het oog op (pastoraal) leiderschap
Het projectplan van Thuiskomen maakt melding van een vorm van mentorschap, waarin nieuwe gelovigen
begeleid worden om hun plek binnen de gemeenschap in te nemen. Nu geeft Tarpeh in het interview aan dat
dit tot op heden nog niet of nauwelijks functioneert. Tarpeh denkt dat dit ondermeer te maken heeft met een
terughoudendheid bij bezoekers om zich te committeren aan Thuiskomen. Vrijblijvendheid kenmerkt de
gemeenschap. Nu is dat niet het eigenlijke punt wat ik hier wil aansnijden. Wat opvalt is dat Tarpeh deze
mentorschapsrelaties vooral wil inzetten om nieuwe leiders voort te brengen. Dat is toch wat anders dan het
inwijden van nieuwe gelovigen in de gemeenschap. Tarpeh:
‘Dat ik mentoraat ook wel echt zie bij mensen waarvan ik ook [denk] die hebben potentieel om uiteindelijk ook
(…) verantwoordelijkheid te gaan dragen en ja dat je ze ook echt wel gericht op meer verantwoordelijkheid in de
gemeenschap coacht.’
Tarpeh geeft hier aan op te willen treden als mentor of coach ten behoeve van het voortbrengen van nieuwe
leiders in de gemeenschap. Beoogd wordt dat het hier gaat om mensen uit de wijk, maar Tarpeh lijkt hier geen
hoge verwachting van te hebben. Vanwege de relatief zwakke doelgroep, lijkt ze hen niet in staat te zien
verantwoordelijkheid te dragen. Om die reden zou Tarpeh mensen van buiten de wijk willen aantrekken. ‘Die je
ook zou kunnen coachen en die dan echt die verantwoordelijkheid kunnen gaan dragen.’ Dit betreft ondermeer
een pastorale verantwoordelijkheid, zo geeft Tarpeh aan.
‘Ja, omdat ik mezelf niet zie als iemand die oneindig veel pastorale contacten heeft. Ik ben ook beperkt. Ik ben
vooral de aanstuurder. (…) Ik wil juist anderen coachen om ook het pastoraat op te nemen.’
5.4.6. Bedreiging voor een missionair pastoraat: organisatorisch werk
Ik sluit af met een beschrijving van de bedreiging die men ziet voor het functioneren van een missionair
pastoraat. Die bedreiging heeft geen betrekking op de spanning tussen mensen binnen en buiten de
gemeenschap. Dat dat voor Thuiskomen nu geen direct gevaar is is logisch, gezien het feit dat ze nog nauwelijks
een gemeenschap kent. Er is gewoonweg geen sprake van een binnen en buiten. In overeenstemming met hun
huidige functioneren, waarin de nadruk ligt op activiteiten voor bezoekers, is het gevaar dat de organisatie van
deze activiteiten de aandacht van het contact met mensen wegneemt. Tarpeh:
‘Bijvoorbeeld ook de voorbereiding voor een viering, ik vind het soms zo jammer dat ik dat moet doen, niet omdat
ik het niet mooi vind, maar het gaat ten koste van contacten en ik heb veel minder contact dan ik eigenlijk
gewoon zou willen en wat ook bij mij past. Want ik hou er eigenlijk ook gewoon juist van om veel meer naar
buiten te gaan en de mensen te bezoeken. Maar als de activiteiten komen en ze moeten georganiseerd worden,
dat kan je niet skippen en een contact met een persoon wel.’
Er treedt dus eerder een spanning op tussen taak en relatie, dan tussen mensen binnen en mensen buiten de
gemeenschap.
In het kader van de organisatie van die activiteiten moet ik ook nog het volgende opmerken, wat betreft het
type leiders dat in Thuiskomen aanwezig is. Thuiskomen kent een geschiedenis van projectmatig werken in
plaats van een functioneren als kerkgemeenschap. Aan die geschiedenis heeft het huidige Thuiskomen een
bepaald type leiders overgehouden, namelijk de vrijwilligers die bereid zijn hun handen uit de mouwen te
steken voor de organisatie van activiteiten, maar zich niet committeren aan de gemeenschap, aan de mensen
zelf. Tarpeh: ‘Dan wisten ze precies, dat tijdstip, die tijd ben ik kwijt en dit moet er allemaal gebeuren, dus heel
63
veel regelmensen waren betrokken.’ Nu zet Thuiskomen in op de vorming van een gemeenschap, maar daar
heeft ze niet de juiste leiders voor. Deze vrijwilligers zijn namelijk (nog) niet bereid zich toe te wijden aan
Thuiskomen als gemeenschap.
5.4.7. Samenvatting en analyse
In deze slotparagraaf zal ik de hoofdpunten met betrekking tot de structuur van het pastoraat zoals deze
zichtbaar worden in Thuiskomen weergeven. Anders dan bij de beschrijving van Oase en Via Nova zal ik meer
ruimte vragen voor de analyse van de situatie. Dat doe ik omdat Thuiskomen nadrukkelijk afwijkt van de beide
andere gemeenten. Dat verschil spoort aan tot verder nadenken over de vraag naar het waarom van de
situatie. De volgende punten zie ik oplichten:
1. Met betrekking tot de structuur en organisatie van het pastoraat klinken een tweetal geluiden. Men
probeert te komen tot een beter functioneren van een functioneel pastoraat, waarin kernteamleden
verantwoordelijk zijn voor een segment van de gemeenschap. Eveneens zoekt men naar het functioneren
van een onderling pastoraat, waarin mensen zorgen voor elkaar.
2. Pastoraat is verwerven met de aspecten diaconaat en catechese.
3. Men wil werken aan de vermenigvuldiging van leiderschap door in de vorm van mentorschapsrelaties
anderen toe te rusten. Die anderen zouden mensen uit de doelgroep moeten betreffen. Maar omdat het
volgens Tarpeh onder hen aan potentieel ontbreekt, richt ze zich tot externe mensen.
De punten één en drie zal ik nader analyseren.
Het feit dat er twee deels tegenstrijdige geluiden klinken, namelijk een functioneel en een onderling pastoraat,
kan te maken hebben met de overgangssituatie waarin Thuiskomen zich bevindt. Ze wil de overgang maken
van een projectmatig werken naar de vorming van een gemeenschap. Bij de eerste past in zekere zin een
functioneel pastoraat. Een project wordt bemand door een aantal mensen die functioneel betrokken zijn bij
het project. Ze zijn aanwezig in hun ‘functie’ en dit alleen op werktijden. Ze staan met de organisatie van
activiteiten ten dienste van de ‘bezoekers’. Bij Thuiskomen gaat het hier om de kernteamleden. Een aantal van
hen is niet aangesloten bij Thuiskomen, maar maakt deel uit van de moederkerk: de Jeruzalemkerk. Dit
onderstreept die functionele betrokkenheid.
Bij een gemeenschap daarentegen past een onderling pastoraat. Daar heeft men een geestelijke
verantwoordelijkheid voor elkaar. Daar geeft men samen gestalte aan het gemeentezijn. En dat niet alleen op
werktijden. Een spreken over ‘bezoekers’ is in een gemeenschap dan ook misplaatst. Een passender term is
‘deelnemers’ of ‘leden’ (tegen de achtergrond van de metafoor van het lichaam). Alle kernteamleden maken
dan ook deel uit van de gemeente. Dat is nu bij Thuiskomen niet het geval.
Over het derde punt wil ik met name doordenken met het oog op de toekomst. En dan stel ik de vraag of met
de keuze voor het invliegen van leiders van buitenaf niet in de hand wordt gewerkt dat Thuiskomen zal blijven
functioneren als project. Je zou kunnen zeggen dat er bij Thuiskomen sprake is van een weeffout vanaf het
begin. Ze zijn begonnen als project, dat bepaalde diensten aanbiedt voor de minderbedeelden in de wijk. Het
project werd bemand door vrijwilligers uit andere kerken, waaronder de Jeruzalemkerk als moederkerk het
grootste aantal vrijwilligers leverde. Van een toewijding aan elkaar was nooit sprake. De vraag is wat er voor
nodig is om te kunnen komen tot gemeenschapsvorming.
Als ik kijk naar Oase en Via Nova die wel een gemeenschap zijn, dan zie ik als belangrijkste verschil dat deze
beide gemeenschappen in tegenstelling tot Thuiskomen ervoor gekozen hebben om vanaf de start een
gemeenschap te zijn. Ik ben van mening dat deze start cruciaal is. Dit stelt Thuiskomen de vraag of zij in plaats
van vanuit de gegeven situatie verder gaan niet eerder moet denken aan een herstart. Een opnieuw beginnen
als gemeente, in plaats van als project. En dan zou naast een professioneel leiderschap in de vorm van een
gemeentestichter op termijn een kernteam kunnen ontstaan, uit het midden van de gemeenschap. Mensen die
zich vanaf de start toewijden aan elkaar en aan de gemeenschap.
64
5.5. Conclusie Ik besluit dit hoofdstuk met een vergelijkende samenvatting, waarin ik Oase, Via Nova en Thuiskomen naast
elkaar zet en de overeenkomsten en verschillen benoem. De grootste overeenkomsten bestaan tussen Oase en
Via Nova.
1. Oase en Via Nova kennen eenzelfde structuur waarin het pastoraat vorm krijgt. Het betreft een structuur
van gelaagdheid. De primaire pastorale zorg vindt plaats in kleine groepen, in Via Nova in huiskringen en in
Oase in triades. De tweede laag zijn de specialisten. Dat zijn mensen uit de gemeente die een pastorale
verantwoordelijkheid hebben gekregen. In Via Nova zitten die specialisten in Team Betrokkenheid en in
Oase is dat de persoon die het deelterrein pastoraat onder zijn/ haar hoede heeft. De derde laag bestaat
uit de professionals. In Via Nova zijn dit de beide voorgangers en in Oase is dit de gemeentestichter en zijn
assistent, die eveneens een theologische opleiding heeft genoten. De figuur in paragraaf 5.3.3. geeft die
gelaagdheid goed weer. Ze heeft daar betrekking op Via Nova, maar geconcludeerd kan worden dat
dezelfde structuur functioneert in Oase, alleen worden de lagen daar aangeduid met andere termen.
2. Pastoraat is verweven met andere functies van gemeentezijn, zoals discipelschap, diaconaat, evangelisatie
en catechese. Dit geldt voor alle drie de onderzochte gemeenten. Ten grondslag hieraan liggen
theologische overwegingen, maar die verwevenheid is eveneens inherent aan een jonge gemeenschap of
organisatie. Daar heeft nu eenmaal nog weinig differentiatie opgetreden. Met het oog op de toekomst ligt
hier wel een vraag. Wat is nodig, wanneer de gemeente groeit, om die verwevenheid te behouden?
3. Men werkt aan een vermenigvuldiging van een (pastoraal) leiderschap door middel van het toerusten van
gemeenteleden door de professional. Dit geldt in ieder geval voor Oase en Via Nova. Thuiskomen beoogt
eveneens die vermenigvuldiging, maar slaagt daar nog niet in. Aan dit verschil tussen Via Nova en Oase
enerzijds en Thuiskomen anderzijds ligt mijns inziens ten grondslag of men wel of niet een zelfstandige
gemeenschap vormt. Thuiskomen voldoet daar in zeker opzicht nog niet aan.
65
6. Conclusies en aanbevelingen In dit laatste hoofdstuk kom ik tot een afronding van mijn onderzoek met het weergeven van de belangrijkste
conclusies en het doen van enkele aanbevelingen ten aanzien van het functioneren van een missionair
pastoraat.
6.1. Conclusies Na een drietal hoofdstukken waarin ik de resultaten heb gepresenteerd van mijn empirisch onderzoek kom ik
nu terug bij mijn onderzoeksvraag om te laten zien hoe ik haar beantwoord heb. Deze onderzoeksvraag luidde
als volgt: Wat is het kenmerkende van de pastorale praktijk, zoals die functioneert in een missionaire
kerkplanting? In een viertal deelvragen gaf ik deze centrale vraagstelling een nadere uitwerking.
1. Welke visie op pastoraat ligt ten grondslag aan de pastorale praktijk in een missionaire kerkplanting?
2. Hoe krijgt het pastoraat in een missionaire kerkplanting gestalte in een methode?
3. Hoe wordt er door de pastor in de ontmoeting met diens gesprekspartner op inhoudelijk niveau
omgegaan met diverse levensthema’s?
4. Welke voorwaarden zijn vereist voor het huidige functioneren van het pastoraat in een missionaire
kerkplanting?
Het antwoord op mijn eerste deelvraag wordt gevormd door hoofdstuk vier, waarin ik de rolopvatting van de
werkers uit de gemeentestichtingen beschrijf. Deze rolopvatting is gerelateerd aan een visie op pastoraat.
Zichtbaar werd dat de metafoor van de reisgenoot de dominante metafoor is. Deze metafoor legt de volgende
accenten. De relatie tussen pastor en pastorant wordt gekenmerkt door gelijkwaardigheid, maar kent tegelijk
ook asymmetrie: de pastor is niet alleen medereiziger, maar ook representant van Christus. Vanwege die
gelijkwaardigheid of evenmenselijkheid wordt de metafoor van de reisgenoot verkozen boven die van de
herder, waarin sprake is van hiërarchie. De pastor als reisgenoot vergezelt mensen voor kortere of langere tijd
op hun levensweg, zodoende heeft pastoraat niet alleen betrekking op probleemsituaties maar op het hele
leven. Dit vergezellen van mensen kan ook mensen die geen christen zijn betreffen, die wel (geestelijke)
begeleiding wensen. De metafoor van de reisgenoot laat ruimte voor een pastorale praktijk waarin een
aangestelde pastor optreedt, maar waarin eveneens een onderling pastoraat functioneert: we zijn samen
onderweg en daarmee ook elkaars reisgenoot.
Naast de metafoor van de reisgenoot kunnen de herder, de priester en de leider als andere centrale metaforen
aangemerkt worden. Allereerst wat betreft de herdermetafoor. Bij de geïnterviewden bestaat een weerstand
tegen de connotatie van hiërarchie die meekomt met deze metafoor. Verder wordt de herdermetafoor door
één van de geïnterviewden nadrukkelijk binnenkerkelijk opgevat, wat hem ertoe brengt afstand te willen doen
van de met deze metafoor meekomende pastorrol. Hij kiest nadrukkelijk voor een voluit missionaire
rolopvatting. Dit geldt overigens voor alle geïnterviewden. Zonder uitzondering maken zij keuzes om hun rol
missionair in te kunnen (blijven) vullen. In combinatie met een gemeentetype (hoofdstuk drie), waarin ruimte is
voor verschillende graden van participatie, resulteert dit in een pastorale praktijk die nadrukkelijk een
‘missionaire kleur’ heeft.
Wat betreft de leider, nagenoeg alle werkers gaven blijk oog te hebben voor het belang van leiderschap. Dat
leiderschap kan aangemerkt worden als een dimensie van de herdermetafoor, waarin de herder als leider voor
de kudde uit gaat. Maar dan wel op een manier die weer minder past bij de herdermetafoor. Wat we zien is dat
dit leiden in de drie gemeentestichtingen betekent dat men zich in zet voor de vermenigvuldiging van
leiderschap, door het toerusten van mensen uit de gemeenschap. Het gaat dus om een leiden naar
zelfstandigheid. Met deze toerusting werkt men indirect aan de waarborging van een missionair gekleurde
pastorale praktijk.
Deelvraag twee, de vraag naar de methode waarin het pastoraat gestalte krijgt, beantwoord ik vooral in
hoofdstuk vijf, waar de methode of structuur van het pastoraat als geheel wordt besproken. Daarnaast worden
in hoofdstuk vier zijdelings enkele methodische kenmerken van het optreden van de pastor zichtbaar.
De belangrijkste conclusie van hoofdstuk vijf was dat Via Nova en Thuiskomen functioneren in eenzelfde
structuur, waarin van een gelaagdheid in het pastoraat sprake is. De primaire pastorale zorg vindt plaats in de
66
huiskringen of kleine groepen, daaromheen bevinden zich enkele specialisten, dat zijn mensen uit de gemeente
die worden toegerust voor hun pastorale taak door professionals. Die professionals vormen tegelijk ook de
derde laag en zijn concreet de gemeentestichter(s) en of voorganger(s). Deze structuur stelt de
laatstgenoemden in staat om tijd en aandacht te kunnen geven aan de categorie zoekers, niet-christenen en of
mensen die geen deelnemer zijn van de gemeenschap. De structuur erkent eveneens de verantwoordelijkheid
die leden van de gemeenschap voor elkaar hebben. Bij Thuiskomen ontbreekt die dimensie. Men vormt met
elkaar geen gemeenschap, waarin men zich verantwoordelijk weet voor elkaar.
Een tweede belangrijke waarneming, naast deze structuur, is dat het pastoraat niet zozeer een apart segment
van het gemeente-zijn vormt, maar veel meer verweven is met andere aspecten als diaconaat, onderwijs en
evangelisatie. Dit hangt samen met de leeftijd van de gemeente, in die zin dat er nog weinig differentiatie heeft
kunnen optreden. Deze waarneming stelt ons de vraag hoe deze gemeenschappen keuzes kunnen maken met
het oog op de toekomst, wanneer zij zullen groeien in aantal.
Mijn derde deelvraag blijft onbeantwoord. Tijdens de uitvoering van mijn onderzoek werd duidelijk dat het
gekozen dataverzamelingsinstrument geen toegang bood tot deze materie. Voor het zicht krijgen op het
functioneren van de pastorale praktijk op inhoudelijk niveau zijn ondermeer ook observaties nodig. Ik vermoed
dat er met deze deelvraag wel een niveau wordt aangesproken waar nader onderzoek belangwekkende
gegevens kan opleveren, gezien het feit dat iemand als Roest op dit niveau zaken opnieuw doordenkt.
Deelvraag vier, de vraag naar de vereiste voorwaarden heb ik beantwoord in mijn derde hoofdstuk, dat handelt
over het gemeentetype. De belangrijkste conclusie is dat alle drie de onderzochte gemeenten een vloeiende
gemeentegrens kennen, waarin geen nadrukkelijk sprake is van een binnen en buiten. Eveneens geven in ieder
geval twee van de drie gemeenschappen er blijk van zich te definiëren door middel van een centrum in plaats
van door een grens. Het hieruit voortvloeiende gemeentetype maakt een functioneren van een missionair
pastoraat mogelijk. In de hoofdstukken vier en vijf werden zijdelings nog enkele andere voorwaarden zichtbaar.
Dat betreft met name de structuur van gelaagdheid die de werkers de ruimte geeft om ook als pastor op te
treden voor mensen die niet tot de samenkomende gemeente behoren.
6.2. Aanbevelingen In de inleiding beschreef ik hoe ik met dit onderzoek de kennis die zich met betrekking tot de pastorale praktijk
in de context van missionaire gemeentestichtingen heeft ontwikkeld expliciet wilde maken. Het toegankelijk
maken van deze kennis is nodig om van betekenis te kunnen zijn voor de bredere kerk, zo gaf ik aan. Als
onderzoeker die deel uitmaakt van een ‘maieutische instantie’ heb ik me toegelegd op deze taak van het
expliciteren van kennis. De conclusies in de voorgaande paragraaf zijn daar een belangrijk resultaat van. Wat
vervolgens de vernieuwende invloed van deze kennis zal zijn op het bestaande, is nog te vroeg om vast te
stellen.
Dat brengt mij ertoe om in deze slotparagraaf ‘slechts’ te laten zien op welke niveaus er keuzes gemaakt
dienen te worden met het oog op een functioneren van een missionaire pastorale praktijk. Daarbij zal ik
aangeven hoe in de door mij onderzochte gemeentestichtingen deze keuzes gemaakt worden.
De niveaus die het betreffen heb ik in de hoofdstukken drie tot en met vijf aan de orde gesteld. Het gaat
achtereenvolgens om het niveau van gemeentetype, rolopvatting en structuur.
6.2.1. Gemeentetype
Een gemeentetype met een vloeiende grens en een duidelijk gedefinieerd centrum maakt het functioneren van
een missionair pastoraat mogelijk. Ook niet-christenen en zoekers maken deel uit van de gemeente en
participeren in de pastorale gemeenschap, zowel in de onderlinge zorg als ook in het optreden van specialisten
of professionals. De vorming van de gemeente naar dit type is een bewuste keuze, allereerst op visieniveau,
maar ze vertaalt zich ook in een uitwerking.
De bredere kerk wordt uitgedaagd naar zichzelf en het functioneren van haar pastorale praktijk te kijken door
de lens van de verschillende gemeentetypes. En dan rekenend met het feit dat deze typen niet theologisch
neutraal zijn. Daarmee spreekt dit perspectief zich uit op een fundamenteel niveau. De lens wil ook inzicht
geven op minder fundamenteel niveau. Bijvoorbeeld: in hoeverre worden mensen die zich niet profileren als
67
overtuigd christen, maar zogenaamd ‘zoeker’ zijn, tot de gemeenschap van de kerk gerekend? Houd het
pastoraat zich vooral bezig met het bewaken van de grens of zoekt zij samen op te trekken naar het centrum
van de kerk en biedt zij daarmee ook een vorm van geestelijke begeleiding?
6.2.2. Rolopvatting
De werkers in de drie gemeenten, met name de professionals onder hen, houden er onverdeeld een missionair
gekleurde rolopvatting op na. Ze weten zich nadrukkelijk ook pastor voor hen die niet tot de betrokken kern
van de gemeenschap behoren. Dit vertaalt zich in de bewuste keuze om blijvend een deel van de tijd betrokken
te kunnen zijn op niet-christenen, zoekers en nieuwelingen. Die keuzes maken ze concreet in een specifieke
uitwerking. Voor de Boer betekent dit bijvoorbeeld dat hij wekelijks twee uur de straat op blijft gaan om
mensen aan te spreken, voor Wierda dat hij rondom samenkomsten voor alles nieuwelingen aanspreekt, voor
Roest dat hij blijft investeren in de oriëntatietrajecten voor zoekers.
Leiders in de bredere kerk worden uitgedaagd hun rolopvatting niet alleen opnieuw te doordenken vanuit een
missionair perspectief en met het oog op hun context, maar ook opnieuw te komen tot het maken van keuzes
op het niveau van concrete uitwerking.
6.2.3. Structuur
Twee van de drie gemeentestichtingen zien we kiezen voor een structuur met drie lagen: kleine groepen,
specialisten en professionals. Met daarbij het accent dat de primaire pastorale zorg in die kleine groepen ligt.
Pas daarna komen de specialist en de professional. Kijkend naar die beide lagen is toerusting een belangrijk en
onmisbaar aspect. Voor deze toerusting wordt bewust gekozen door de leiders in de betreffende
gemeentestichtingen.
Ik denk dat met name ook dit aspect van het kiezen voor een toerustend leiderschap van belang is voor de
bredere kerk.
Kijkend naar de structuur van de pastorale praktijk in de onderzochte gemeentestichtingen kan verder gezegd
worden dat het pastoraat verweven is met ondermeer de aspecten diaconaat, catechese en evangelisatie. Die
verwevenheid maakt dat mensen, zowel christenen als niet-christenen, participeren in het geheel van het
gemeente-zijn. Mensen worden bijvoorbeeld niet exclusief aangesproken vanuit de ‘afdeling’ evangelisatie. In
die verwevenheid ligt een kracht, lieten de onderzochte gemeenten zien.
Voor de bredere kerk ligt hier de vraag hoe ze kan zoeken naar een integratie van haar aspecten van gemeente-
zijn. Dit geldt met name voor omvangrijke kerken, waar veel differentiatie heeft opgetreden. Daarnaast moet
ook een fundamenteler vraag gesteld worden. Moeten kerken in plaats van uit te groeien tot omvangrijke
gemeenschappen niet eerder kiezen voor vermenigvuldiging? Dus zich inzetten voor het stichten van een
nieuwe gemeente, mogelijkerwijs in een andere context, waarvoor de gemeente zelf functioneert als
moederkerk. Die vraag vlieg ik nu vooral pragmatisch aan, vanuit het kunnen functioneren van een missionair
pastoraat. Uiteraard moet ook de vraag gesteld worden in hoeverre een model van kleine gemeenschappen die
zichzelf vermenigvuldigen aansluit bij hoe we de kerk leren kennen in het Nieuwe Testament.
68
Literatuur
Andriessen, H.C.I., Oorspronkelijk bestaan. Geestelijke begeleiding in onze tijd (Baarn: Gooi & Sticht 1996)
Baarda, D.B. e.a. Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief
onderzoek (Groningen: Stenfert Kroese 2005)
Bakker, H.A. & Lagemaat, T. van de, De evangelische voorganger in beeld. Onderzoek naar de opvattingen van
evangelische voorgangers in Nederland, Christelijke Hogeschool Ede, Ede 2009
Boer, E.A. de, ‘Onderling pastoraat bestaat niet’, De Reformatie 31 (2006) 549-552
Bucer, M., Over de ware zielzorg, ed. H.J. Selderhuis (Kampen: De Groot Goudriaan 1991)
Doornenbal, R.J.A., ‘Kanttekeningen bij de emerging church’, CV Koers 11 (2007)
Doornenbal, R.J.A., Crossroads. An Exploration of the Emerging-Missional Conversation with a Special Focus on
‘Missional Leadership’, and Its Challenges for Theological Education, diss. VU University Amsterdam,
Amsterdam 2012
Douma, J., ‘Pastoraal of missionair? Of: eerherstel voor het pastoraat!’, http://josdouma.wordpress.com/
2011/04/04/pastoraal-of-missionair-of-eerherstel-voor-het-pastoraat [4 april 2011]
Frost, M. & Hirsch, A., The shaping of things to come. Innovation and mission for the 21st-century church
(Peabody: Hendrickson 2003)
Ganzevoort R., & Visser, J., Zorg voor het verhaal. Achtergrond, methode en inhoud van pastorale begeleiding
(Zoetermeer: Meinema 2009)
Goheen, M.W., As the Father has sent Me, I am sending you. J. E. Lesslie Newbigin's missionary ecclesiology
(Zoetermeer: Boekencentrum 2000)
Greving, S., De missionaire dimensie van het ambt van ouderling in de GKv. Een praktisch-theologisch onderzoek
naar de ambtsopvatting van ouderlingen in de provincie Friesland, masterthesis Theologische Universiteit
Kampen, Kampen 2010
Guder, D.L., The continuing conversion of the church (Grand Rapids: Eerdmans 2000)
Heitink, G., Pastorale zorg. Theologie, differentiatie, praktijk (Kampen: Kok 2000)
Hendriks, J., Gemeente als herberg. De kerk van 2000: een concrete utopie (Kampen: Kok 1999)
Hiebert, P.G., Anthropological reflections on missiological issues (Grand Rapids: Baker Books 1994)
69
Holten, J. van, Rol en roeping. een praktisch-theologisch onderzoek naar de rolopvatting van aanstaande,
beginnende en oudere predikanten, gerelateerd aan hun roepingbegrip (Zoetermeer: Boekencentrum 2009)
Kamp, P.W. van de, ‘Onderling pastoraat in de gemeente’, De Reformatie 17 (2005) 305-307
Kamp, P.W. van de, ‘Waar is de ouderling?’, De Reformatie 18 (2006) 317-319
Kamp, P.W. van de, ‘Ouderling en onderling’, De Reformatie 21 (2006) 373-376
Kamp, P.W. van de, ‘Het profiel van de ouderling’, De Reformatie 22 (2006) 389-392
Kamp, P.W. van de, ‘Nogmaals: onderling pastoraat’, De Reformatie 46 (2006) 793-796
Knippenberg van M.P.J., Tussen naam en identiteit. Ontwerp van een model voor geestelijke begeleiding
(Kampen: Kok 1998)
Meulen, H.C. van der, De pastor als reisgenoot. Pastoraal-theologische gedachten over geestelijke begeleiding
(Zoetermeer: Boekencentrum 2004)
Meulen, H.C. van der, Liefdevol oog en open oor. Handboek pastoraat in de christelijke gemeente (Zoetermeer:
Boekencentrum 2001)
Murray, S., Post-Christemdom (Carlisle: Paternoster 2004)
Newbigin, J.E.L. The gospel in a pluralist society (Grand Rapids: Eerdmans 1989)
Paas, S., ‘Modellen voor missionaire kerken’, (ongep.)
Paas, S., ‘Kerken vormen’, (ongep.)
Paas, S., Kerkvernieuwing door kerkplanting. De betekenis van kerkplanting voor de toekomst van de christelijke
traditie in Europa, oratie, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam 2011
Paas, S., Post-Christian Europe, (ongep.)
Stoppels, S., Voor de verandering. Werken aan vernieuwing in gemeente en parochie (Zoetermeer:
Boekencentrum 2009)
Warren, R., Building missionary congregations (London: Church House Publishing, 1996)
Warren, R., Signs of life. How goes the decade of evangelism (London: Church House Publishing, 1995)
70
Bijlage I: definitie pastoraat
In deze bijlage presenteer ik een definitie van pastoraat die richting bedoelt te geven aan mijn onderzoek.
Eveneens geef ik een korte weergave van de daar onder liggende literatuurstudie.
Allereerst zal ik nagaan welke definities van pastoraat er in de diverse literatuur zoal gegeven worden.
Vervolgens zal ik van daaruit komen tot een eigen definitie van pastoraat.
Van der Meulen De auteurs van het handboek Liefdevol oog en open oor hebben ervoor gekozen om het pastorale handelen te
tekenen ‘aan de hand van het beeld van de herder’98
. De reden daarvoor is gelegen in de vaste plaats die dit
beeld heeft verworven in de traditie van de kerk. Daarnaast is het een niet-eenzijdig en veelkleurig beeld, dat
ook datgene wat andere beelden willen uitdrukken in zich bevat. De derde reden is dat dit beeld je bepaalt bij
Hem om wie het in het pastoraat draait: de Goede Herder, Jezus Christus. Vanuit dit beeld van de herder geeft
Van der Meulen de volgende definitie: ‘Pastoraat is het onder de hoede van de Goede Herder, in
gehoorzaamheid aan zijn Woord en in de kracht van de Heilige Geest binnen en vanuit de charismatische
gemeente van Jezus Christus omzien naar mensen op hun levens- en geloofsweg binnen de context van de
samenleving.’99
Met Van der Meulen kies ik ervoor om pastoraat ook vanuit dat bijbelse beeld van de herder te definiëren.
Daarmee volg ik de gereformeerde ambtsleer, waar pastoraat altijd is gedachte vanuit die bijbelse notie van
het herderschap over de kudde.100
In het spreken over pastoraat wordt ook wel gebruik gemaakt van de
eveneens bijbelse metaforen van de weg en het lichaam. Het beeld van de weg kan licht werpen op de inhoud,
het doel en de methode van pastoraat. En het beeld van het lichaam wijst op andere niveaus van onderlinge
zorg die de gemeente kent.101
Om het pastoraat uitgevoerd door een daartoe aangestelde pastor te definiëren
maak ik gebruik van de herdermetafoor. Tegelijk is er ook het onderlinge pastoraat, uitgevoerd door
gemeenteleden. Ten grondslag aan deze onderlinge zorg door gemeenteleden, wanneer dit een zorg met het
oog op iemands geloofsrelatie met God en met Christus betreft102
, ligt het bijbelse begrip paraklese103
. Deze
term heeft een meer algemeen karakter.
Naast de herdermetafoor reikt de definitie van Van der Meulen nog twee belangrijke bouwstenen aan
waarmee ik mijn definitie wil vormen. Dat betreft allereerst de context waarin en van waaruit de pastor
opereert. Een pastor werkt binnen en vanuit de gemeente van Jezus Christus. Het tweede wat Van der Meulen
in zijn definitie thematiseert en wat ik meeneem is de context van de pastorant, namelijk de samenleving. De
focus in de pastorale ontmoeting ligt op de levens- en geloofsweg van de pastorant, niet als een geïsoleerde
werkelijkheid maar als een werkelijkheid die plaats heeft in de samenleving.
Heitink Een volgende definitie die ik naar voren wil brengen is van de hand van de praktisch theoloog G. Heitink. In zijn
handboek pastoraat104
ontwikkelt hij een theorie van de pastorale zorg. In het tweede hoofdstuk poneert hij
met het oog daarop een werkhypothese, waarvan de verschillende elementen in de volgende hoofdstukken
uitvoerig aan de orde komen en worden bevestigd. Die werkhypothese luidt als volgt: ‘Onder pastorale zorg
wordt verstaan de zorg en aandacht, die
- zich richt op ‘heel de mens’, onder het aspect van diens geestelijk functioneren,
98 Van der Meulen, Liefdevol oog, 17. 99 Van der Meulen, Liefdevol oog, 17. 100 De Boer, Onderling pastoraat, 550. 101
De Boer, Onderling pastoraat, 552. 102 Van de Kamp, Nogmaals: onderling pastoraat, 795. 103 Van de Kamp, Nogmaals: onderling pastoraat, 794. 104 Heitink, Pastorale zorg.
71
- oog heeft voor contingente situaties en omstandigheden,
- plaats heeft via ontmoeting, gesprek en ritueel, individueel of in groepen,
- de vorm aan neemt van onderling pastoraat of professionele begeleiding,
- op komt uit de christelijke traditie met haar joodse wortels,
- zich verbonden weet met de christelijke geloofsgemeenschap,
- tot gevolg heeft dat mensen iets ervaren van heling, ondersteuning, leiding en verzoening in hun leven,
- een relatie onderhoudt met andere vormen van zorg en begeleiding binnen de context van de moderne
samenleving.’105
Bij deze werkhypothese van Heitink plaats ik een aantal opmerkingen. Allereerst zien we dat Heitink onder het
overkoepelende begrip pastoraat ook het onderlinge pastoraat rekent, waar Van der Meulen dit door zijn
keuze voor en uitwerking van de herdermetafoor niet doet. Waar Heitink verder mijns inziens een belangrijk
element toevoegt aan de definitie van Van der Meulen is in zijn verwerking van de bekende kernfuncties van
W.A. Clebsch en Ch. R. Jaekle. Met die kernfuncties wordt aangeduid wat het gevolg is van de pastorale zorg,
namelijk ‘heling, ondersteuning, leiding en verzoening’. Waarin die verzoening en dergelijke gevonden wordt
duidt Heitink slechts impliciet aan, door te spreken over de christelijke traditie met haar joodse wortels en de
verbondenheid met de christelijke geloofsgemeenschap. In een definitie van pastoraat zou ik die bron graag
expliciet vermeld zien, namelijk het evangelie van Jezus Christus. Heitink brengt naast die kernfuncties nog een
welkome verbreding aan wat betreft de vorm waarin pastoraat plaats kan hebben. Hij spreekt over
‘ontmoeting, gesprek en ritueel, individueel of in groepen’. Dat is breder dan alleen het één op één gesprek
tussen pastor en pastorant. Pastoraat kan ook plaatsvinden in groepen via de weg van het ritueel. Ten slotte
vestig ik nog de aandacht op het eerste aspect. Pastoraat richt zich op heel de mens, onder het aspect van
diens geestelijk functioneren. Dat vindt ik een betere formulering dan Van der Meulen, die met zijn keuze voor
de woorden ‘levens- en geloofsweg’ de indruk wekt dat het hier zou gaan om twee aparte wegen.
Ganzevoort en Visser Waar Heitink het brede veld van de pastorale zorg wil beslaan met een zo volledig mogelijke definitie beogen
Ganzevoort en Visser hetzelfde met een zo bondig mogelijke definitie. Zij duiden de kern van alle pastoraat aan
als: zorg voor het verhaal van mensen in relatie tot het verhaal van God106
. Hoewel verschillende accenten
worden gelegd in de verhouding tussen die beide verhalen, gaat het in alle pastoraat om die verbinding. De
zorg voor dat verhaal kan op verschillende niveaus zich afspelen. Dat begint bij het niveau van de ontmoeting
tussen gemeenteleden die niet als zorg bedoeld is. Op een tweede niveau bevinden zich andere dan pastorale
activiteiten in de gemeente, die een pastorale dimensie hebben. Niveau drie betreft de zorg door vrijwilligers
of ambtsdragers en niveau vier is de pastorale counseling, waarin specifieke vragen van pastorale aard
aandacht krijgen.107
Hoewel ik de definitie van Ganzevoort en Visser als aanduiding van de kern van pastoraat
waardevol vind, acht ik haar voor mijn huidige doel van weinig betekenis. Ik heb juist voor ogen om een een
definitie te ontwikkelen, waarmee de dimensies in mijn onderzoeksveld worden aangeduid. Daar helpt de
definitie van Ganzevoort en Visser mij niet bij.
Van de Kamp Ik wil nog een vierde en laatste definitie naar voren brengen die mij kan voorzien van bouwstenen voor het
ontwikkelen van een definitie voor mijn onderzoek. Het betreft de definitie die P.W. van de Kamp geeft in een
artikel108
in De Reformatie. In dat artikel gaat het over de vraag wat onderling pastoraat is, maar om die vraag
te kunnen beantwoorden wordt eerst de vraag beantwoord wat pastoraat is. Van de Kamp presenteert een
aantal criteria die gelden voor een pastoraal gesprek op basis waarvan hij dan een werkdefinitie van pastoraat
formuleert. Hij noemt de volgende criteria:
105 Heitink, Pastorale zorg, 41. 106 Ganzevoort en Visser, Zorg voor het verhaal, 26. 107 Ganzevoort, en Visser, Zorg voor het verhaal, 26. 108 Van de Kamp, Onderling pastoraat.
72
- (basis) De gesprekspartners (pastor en pastorant) willen rekenen met God en zijn evangelie en zijn
verbonden aan de christelijke gemeente.
- (inhoud) De pastorant wordt in haar/zijn persoonlijke situatie vanuit Gods evangelie ‘aangesproken’ op
zo’n manier dat de relatie tussen Christus en de pastorant wordt vernieuwd of hersteld.
- (effect, functie) In het pastoraat wordt herkenbaar en aanwijsbaar gewerkt aan helen, bijstaan, begeleiden
en verzoenen.109
De werkdefinitie van pastoraat die hieruit volgt is: ‘mensen helpen om hun persoonlijke situatie te leren zien en
te leren ervaren in het licht en de lijn van Gods evangelie met het oog op hun zelfstandig geestelijk
functioneren.’110
Van de Kamp geeft vervolgens een toelichting bij de cursief gedrukte onderdelen uit de
definitie. ‘Helpen’ betekent een helpen via de vier kernfuncties van pastoraat, genoemd bij het derde criterium.
Dit is een hulp die zich richt op de ‘persoonlijke situatie’ van de pastorant in de betekenis van de actuele
situatie. En het is een hulp met het oog op het ‘leren zien’ (hoofd) en ‘leren ervaren’ (hart) van deze situatie in
het licht van Gods evangelie. Om zo te komen tot een ‘zelfstandig geestelijk functioneren’, dat is een houding
waarmee je in staat bent om in je leven God en Christus centraal te stellen. Die houding krijgt gestalte in de
relatie tot God, tot mensen en tot de omgeving.
De definities van Van der Meulen, Heitink en Ganzevoort & Visser zijn niet duidelijk over het ‘waartoe’ van de
pastorale zorg. Heitink spreekt nog over het ervaren van heling, verzoening, ondersteuning en leiding. Mijns
inziens is dit de weg waarlangs een achterliggend doel bereikt wil worden. Het is Van de Kamp die als enige dit
doel expliciteert, door te spreken over het herstel of de vernieuwing van de relatie tussen Christus en de
pastorant. De verwoording van dit hogere doel mag in een definitie niet ontbreken.
Een ander aspect uit de definitie wat ik nog naar voren wil halen is dat de gesprekspartners willen rekenen met
God en zijn evangelie en dat zij verbonden zijn aan de christelijke gemeente. Wanneer die verbondenheid
gelijkgeschakeld wordt met lidmaatschap van de kerk maak ik bezwaar. Ik zou graag ‘iedereen met wie de kerk
betekenisvolle contacten onderhoudt cq. iedereen die zich (enigszins) positief voelt over het contact met de
kerk’ (de zogenaamde ‘rand’)111
willen rekenen tot de kring van mensen die verbonden zijn met de christelijke
gemeente. Daarop aansluitend zou ik graag de woorden ‘willen rekenen met God en zijn evangelie’ willen
vervangen door ‘een zekere openheid ten aanzien van het evangelie hebben’.
Nu ik de bouwstenen heb verzameld is het zaak om ze zodanig in elkaar te schuiven dat een goed bruikbare
definitie ontstaat. Dit puzzelen heeft geresulteerd in de volgende definitie van pastoraat.
Pastoraat is de zorg die in het voetspoor van Jezus de goede Herder gegeven wordt aan mensen die zich in
welke mate dan ook verbonden weten met de christelijke gemeente en een (zekere) openheid kennen ten
aanzien van het evangelie van Jezus Christus.
Deze zorg
- richt zich op de hele mens, in diens persoonlijke situatie
- heeft in het bijzonder oog voor contingente situaties en omstandigheden
- heeft plaats via ontmoeting, gesprek en ritueel, individueel of in groepen
- beoogt het herstel of de vernieuwing van de relatie tussen Christus en de pastorant
- door in het leven van de pastorant te werken aan heling, ondersteuning, leiding en verzoening,
- die gevonden wordt in het evangelie van Jezus Christus
- resulteert in een zelfstandig geestelijk functioneren van de pastorant
- dat is een leven waarin de navolging van Christus steeds meer gestalte krijgt in de dimensies van het
denken (hoofd), het voelen (hart) en het handelen (handen).
109 Van de Kamp, Onderling pastoraat, 306. 110 Van de Kamp, Onderling pastoraat, 306. 111 Paas, Modellen voor missionaire kerken.
73
Bijlage II: interviewvragen
Blok A. Algemeen 1. Wat versta je onder pastoraat, ofwel wat is je definitie van pastoraat?
2. Wanneer is er volgens jou sprake van een pastorale ontmoeting? (Immers, niet elke ontmoeting zou ik
bestempelen als een pastorale ontmoeting.)
3. Welke metafoor zou je willen gebruiken om de persoon en het werk van de pastor aan te duiden?
4. Kun je de structuur waarin het pastoraat gestalte krijgt schematisch weergeven? Waar liggen welke
verantwoordelijkheden?
5. In welke vorm vindt het pastoraat plaats in de gemeente? (individueel/ groepsgewijs, gesprek/ ritueel/
gebed/ Bijbellezing, huisbezoek/ cursus/ kring/ borrelavond/ mentorcatechese/ koffieochtend, formeel/
informeel, georganiseerd/ ongeorganiseerd)
6. Hoe ga je als pastor te werk en welk doel heb je daarmee voor ogen?
7. Door welke personen, boeken of bijbelteksten laat je je inspireren voor de vormgeving van het pastoraat?
8. Welk mensbeeld gaat achter je werkwijze schuil?
9. Kun je een voorbeeld geven van de manier waarop je in een pastorale ontmoeting levensthema’s duidt?
(vb. eenzaamheid, gebroken relaties, geboorte, werkdruk) / Hoe zie je Gods werk in het leven van de
ander?
10. Kijkend naar de populatie ‘pastoranten’, hoe zijn zij al dan niet verbonden met de kerk? (Geen binding,
alleen rite de passage, zo nu en dan kerkbezoek, regelmatige deelname, lidmaatschap).
11. Welke vragen en/ of uitdagingen zie je kijkend naar de toekomst en de ontwikkeling van het pastoraat?
Blok B. Specifiek Dit betroffen specifieke vragen naar aanleiding van vooraf bestudeerde documenten van de betreffende
gemeentestichting.