Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
www.topconpositioning.com
X14Console
Geleiding en automatische besturingGebruikershandleiding
X14 geleiding en automatische besturing
Gebruikershandleiding
Onderdeelnummer: AGA5495-DUReferentienummer: 1.2Voor gebruik met softwareversie 3.22
© Copyright Topcon Precision AgricultureApril 2016De auteursrechten voor de volledige inhoud van deze handleiding berusten bij Topcon. Allerechten voorbehouden. De informatie in deze handleiding mag niet worden gebruikt,geraadpleegd, gekopieerd, opgeslagen, weergegeven, verkocht, gewijzigd, gepubliceerd ofverspreid, noch op een andere wijze worden gereproduceerd, zonder de uitdrukkelijke schriftelijketoestemming van Topcon.
www.topconpa.com
i
VoorwoordIn deze handleiding vindt u informatie over de bediening en het onderhoud van ditproduct van Topcon Precision Agriculture. Voor een veilige en betrouwbarewerking en bediening van het product is het belangrijk dat het product op de juistewijze wordt gebruikt en onderhouden.Het is van groot belang dat u de tijd neemt om deze handleiding goed door telezen, voordat u het product gebruikt.De informatie in deze handleiding is actueel op het tijdstip van publicatie. Eensysteem kan enigszins afwijken. De fabrikant behoudt zich het recht voor indiennodig het ontwerp van het systeem te herzien of het systeem te wijzigen, zonderkennisgeving vooraf.
VoorwaardenOpmerking: Lees deze voorwaarden zorgvuldig door.
AlgemeenTOEPASSELIJKHEID - Wanneer u het product bij Topcon Precision Agriculture (TPA) ofeen van de dealers voor TPA-producten aanschaft, gaat u akkoord met deze Voorwaarden.COPYRIGHT - Alle informatie in deze handleiding is intellectueel eigendom van TPA en ismateriaal waarop auteursrechten van TPA rusten. Alle rechten voorbehouden. Het is niettoegestaan zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van TPA afbeeldingen, inhoud,informatie of gegevens in deze handleiding te gebruiken, te openen, te kopiëren, op te slaan,weer te geven, daarvan afgeleide werken te maken, te verkopen, wijzigen, publiceren ofverspreiden, of derden daartoe toegang te verschaffen, en u mag dergelijke informatieuitsluitend gebruiken voor de zorg voor en bediening van uw product. De informatie engegevens in deze handleiding vormen een waardevolle bedrijfsasset van TPA, die met veelinspanning, tijd en geld is ontwikkeld en die het resultaat is van oorspronkelijke selectie,coördinatie en ordening door TPA.HANDELSMERKEN – ZYNX, PROSTEER, EAGLE, KEE Technologies, Topcon,Topcon Positioning Systems en Topcon Precision Agriculture zijn handelsmerken ofgedeponeerde handelsmerken van de Topcon Group. Microsoft en Windows zijnhandelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de VerenigdeStaten en/of andere landen. In deze handleiding vermelde product- en bedrijfsnamen kunnenhandelsmerken van hun respectieve eigenaren zijn.WEBSITE- EN ANDERE VERKLARINGEN - Verklaringen op de website van TPA ofvan een ander bedrijf van de Topcon Group, of in ander reclamemateriaal of andere literatuurvan TPA, die worden afgelegd door een werknemer of een onafhankelijke aannemer van TPA,betekenen niet dat daardoor deze Voorwaarden worden gewijzigd.BELANGRIJK: VEILIGHEID - Onjuist gebruik van het product kan leiden tot letsel ofoverlijden van personen, schade aan eigendommen en/of storing van het product. Het productmag uitsluitend worden gerepareerd door erkende TPA-servicecentra. U dient deveiligheidswaarschuwingen en -instructies in deze handleiding met betrekking tot het juistegebruik van het product zorgvuldig te bestuderen en deze te allen tijde in acht te nemen.Beperkte garantie
ii
ELEKTRONISCHE EN MECHANISCHE COMPONENTEN - TPA garandeert dat dedoor TPA vervaardigde elektronische componenten gedurende één jaar vanaf deoorspronkelijke verzenddatum aan de dealer vrij zijn van materiaal- en fabricagefouten. TPAgarandeert dat alle door TPA vervaardigde kleppen, slangen, kabels en mechanische onderdelengedurende een periode van 90 dagen vanaf de aankoopdatum vrij zijn van materiaal- enfabricagefouten.RETOURZENDING EN REPARATIE - Gedurende de desbetreffende garantieperiodenmogen alle bovengenoemde onderdelen waarvan geconstateerd is dat ze defect zijn voorreparatie naar TPA worden verzonden. TPA zal het defecte artikel onmiddellijk en gratisrepareren of vervangen, en het u toezenden. De verzend- en behandelingskosten hiervoor zijnvoor uw rekening. Het kalibreren van componenten en arbeids- en reiskosten voor het oplocatie verwijderen en vervangen van componenten vallen niet onder deze garantieregeling. Dehiervoor beschreven garantie geldt NIET voor schade of defecten die voortvloeien uit:(i) rampen, ongevallen of verkeerd gebruik of misbruik(ii) normale slijtage(iii) onjuist gebruik en/of onderhoud(iv) ongeoorloofde wijzigingen van het product; en/of(v) gebruik van het product in combinatie met andere producten die niet door TPA zijngeleverd of gespecificeerd.Voor software die met een product wordt meegeleverd, wordt een licentie verleend voorgebruik in combinatie met het product. De software wordt niet verkocht. Voor het gebruik vansoftware die wordt geleverd met een afzonderlijke licentieovereenkomst voor eindgebruikers("EULA") gelden de voorwaarden, met inbegrip van de voorwaarden met betrekking totbeperkte garantie, van de van toepassing zijnde EULA, tenzij het tegendeel blijkt uit dezeVoorwaarden.
GARANTIEDISCLAIMER - ANDERS DAN BIJ DE HIERBOVEN GENOEMDEGARANTIES, WORDEN GARANTIES DIE ZIJN OPGENOMEN IN EEN VANTOEPASSING ZIJNDE GARANTIEKAART, BIJLAGE OFLICENTIEOVEREENKOMST VOOR EINDGEBRUIKERS, DEZE HANDLEIDING,HET PRODUCT EN BIJBEHORENDE SOFTWARE VERSTREKT 'IN DEHUIDIGE STAAT'. ER ZIJN GEEN ANDERE GARANTIES VAN TOEPASSINGEN VOOR ZOVER DIT WETTELIJK IS TOEGESTAAN, SLUIT TPA ALLEIMPLICIETE VOORWAARDEN EN GARANTIES MET BETREKKING TOT DEHANDLEIDING EN HET PRODUCT UIT (MET INBEGRIP VAN ENIGEIMPLICIETE GARANTIE OF VERHANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEIDVOOR EEN BEPAALD GEBRUIK OF DOEL). TPA IS NIETVERANTWOORDELIJK VOOR DE WERKING VAN GNSS-SATELLIETENEN/OF DE BESCHIKBAARHEID, CONTINUÏTEIT, NAUWKEURIGHEID OFINTEGRITEIT VAN GNSS-SATELLIETSIGNALEN.BEPERKING VAN AANSPRAKELIJKHEID EN SCHADELOOSSTELLING - TPAen zijn dealers, agenten en vertegenwoordigers zijn niet aansprakelijk voor technische ofinhoudelijke fouten of omissies in deze handleiding, of voor bijzondere, indirecte, economische,incidentele of gevolgschade die voortvloeit uit de levering, prestaties of het gebruik van ditmateriaal, het product of de bijbehorende software (ook wanneer TPA is geïnformeerd over de
iii
mogelijkheid van dergelijke schade). Dergelijke afgewezen schade omvat, maar is niet beperkt tot,tijdverlies, verlies of vernietiging van gegevens, gederfde winst, gederfde besparingen of gederfdeinkomsten of verlies van of schade aan het product. U zult TPA verdedigen tegen en vrijwaren enschadeloosstellen voor alle vorderingen, acties, schade, verliezen, aansprakelijkheden en kosten(inclusief juridische kosten) die voortvloeien uit of verband houden met (a) bediening, gebruik ofonderhoud van het product en/of de software door u anders dan voorzien in deze handleiding of devan toepassing zijnde licentieovereenkomst voor eindgebruikers; en (b) uw nalatigheid ofonrechtmatige daad of omissie met betrekking tot het product. De aansprakelijkheid van TPA jegens u of enige andere persoon voor enige vordering, verlies ofschade (uit hoofde van contract, onrechtmatige daad of anderszins) is (naar keuze van TPA)beperkt tot (a) vervanging of reparatie van het product, of (b) betaling van de kosten vanvervanging of reparatie van het product.
OverigeDeze Voorwaarden kunnen door TPA op enig moment worden aangepast, gewijzigd, vervangenof geannuleerd. Deze Voorwaarden worden beheerst door en geïnterpreteerd in overeenstemmingmet:n de wetten van Zuid-Australië indien het product aan u wordt verkocht en geleverd in Australië(in welk geval de rechtbanken van Zuid-Australië of de Federal Court of Australia (griffie inAdelaide) de exclusieve rechtsbevoegdheid hebben met betrekking tot alle vorderingen ofgeschillen), of
n de wetten van de staat Californië indien het product aan u buiten Australië wordt verkocht engeleverd
n de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake internationalekoopovereenkomsten betreffende roerende zaken zijn niet van toepassing op dezeVoorwaarden.
Alle informatie, afbeeldingen en toepassingen in deze handleiding zijn gebaseerd op de meestrecente, beschikbare informatie ten tijde van publicatie. TPA behoudt zicht het recht voor op enigmoment zonder kennisgeving productwijzigingen uit te voeren.Indien enige bepaling van deze Voorwaarden onafdwingbaar blijkt, dient de bepaling te wordengelezen voor zover nodig om die uitwerking te voorkomen en, indien dat niet mogelijk is, dientdeze bepaling te worden gescheiden van deze Voorwaarden zonder afbreuk te doen aan degeldigheid en afdwingbaarheid van de overige bepalingen van deze Voorwaarden.Service-informatieService kan worden verleend door contact op te nemen met uw lokale, erkende TPA-dealer.
iv
Informatie over communicatieregelgevingFCC-verklaring van overeenstemming (Verenigde Sta-ten)Dit apparaat is getest en in overeenstemming bevonden met degrenswaarden voor een digitaal apparaat van klasse 'A',overeenkomstig Deel 15 van de FCC-regels. Bediening van ditapparaat in een woongebied veroorzaakt waarschijnlijk schadelijkeinterferentie. In dat geval is de gebruiker verplicht de interferentie voorzijn rekening te verhelpen.
FCC-verklaring van overeenstemming (Canada)Dit digitale apparaat van klasse A is in overeenstemming met allevereisten van de Canadese 'Interference-Causing EquipmentRegulation'.
CE- en EMC-verklaring (Europese Gemeenschap)Waarschuwing: dit is een product van klasse 'A'. In een woongebiedkan dit product radio-interferentie veroorzaken. In dat geval kan degebruiker verplicht worden gesteld passende maatregelen te treffen.
RCM EMC-verklaring (Australië en Nieuw-Zeeland)Dit product is in overeenstemming met de van toepassing zijndevoorschriften van de EMC-regelgeving van Australië en Nieuw-Zeeland.
Typegoedkeuring en veiligheidsvoorschriftenIn sommige landen is typegoedkeuring vereist om vergunningen te verstrekkenvoor het gebruik van zenders die bij bepaalde bandfrequenties werken. Neemhierover contact op met lokale autoriteiten en uw dealer. Ongeoorloofde wijzigingvan het apparaat kan leiden tot nietigheid van die goedkeuring, de garantie en devergunning om het apparaat te gebruiken. De ontvanger is voorzien van een ingebouwd radiomodem. Hierdoor kunnenmogelijk signalen worden gezonden. De regelgeving is per land verschillend.Vraag dus uw dealer en lokale regelgevende instanties om informatie overfrequenties waarvoor een vergunning is vereist en over vergunningsvrijefrequenties. In sommige gevallen is een abonnement vereist.
Radio- en televisie-interferentieDeze computerapparatuur genereert en maakt gebruik van radiofrequentie-energieen kan deze uitstralen. Indien deze apparatuur niet correct en niet strikt inovereenstemming met de instructies van TOPCON Precision Agriculture wordtgeïnstalleerd en gebruikt, kan dit tot interferentie met radiocommunicatie leiden.
v
U kunt controleren of deze apparatuur interferentie veroorzaakt door het Topcon-apparaat uit te schakelen en te kijken of de interferentie dan stopt. Indien hetapparaat interferentie veroorzaakt met een radio of een ander elektronisch apparaat,probeer dan het volgende:
l Draai de radio-antenne totdat de interferentie stoptl Verplaats het apparaat naar de andere zijde van de radio of een anderelektronisch apparaat
l Plaats het apparaat verder weg van de radio of een ander elektronisch apparaatl Sluit het apparaat aan op een ander circuit dat niet met de radio is verbonden.
Om mogelijke interferentie te beperken, dient u het apparaat te gebruiken bij hetlaagst mogelijke versterkingsniveau waarbij een goede communicatie mogelijk is.Neem zo nodig contact op met uw dichtstbijzijnde Topcon Precision Agriculture-dealer voor ondersteuning.Opmerking: Door wijzigingen of aanpassingen van dit product zonder toestemmingvan TOPCON Precision Agriculture kunnen de EMC-overeenstemming en debevoegdheid om het product te gebruiken komen te vervallen.De EMC-overeenstemming van dit product is getest met behulp van randapparatuur,afgeschermde kabels en connectoren van Topcon Precision Agriculture. Het isbelangrijk om Topcon Precision Agriculture-apparaten tussen systeemcomponententoe te passen, om mogelijke interferentie met andere apparaten te beperken.
Algemene veiligheidGEVAAR: het is van essentieel belang dat u de onderstaande informatieen de specifieke veiligheidsinformatie voor het product goed doorleest enbegrijpt.
De meeste incidenten die zich tijdens gebruik/bediening, onderhoud en reparatievoordoen, zijn te wijten aan het niet in acht nemen van basisveiligheidsvoorschriftenof -voorzorgsmaatregelen. Wees altijd bedacht op mogelijke gevaren en gevaarlijkesituaties.Neem altijd de instructies in acht waarbij Waarschuwing of Let op wordtaangegeven. De informatie die daarmee wordt verstrekt, is bedoeld om het risico vanletsel en/of materiële schade tot een minimum te beperken.Neem in het bijzonder de instructies van Veiligheidsmeldingen in acht.
Veiligheidsmeldingen en waarschuwingenHet veiligheidssymbool wordt gebruikt met het bijbehorende woord: GEVAAR,WAARSCHUWING of LET OP.Bij veiligheidsmeldingen die op deze wijze zijn gemarkeerd, wordenvoorzorgsmaatregelen en methoden in verband met de veiligheid geadviseerd. Zorgdat u de betekenis ervan BEGRIJPT en pas ze toe.
vi
GEVAAR: duidt op een dreigende gevaarlijke situatie die, indien dezeniet wordt voorkomen, tot ZEER ERNSTIG LETSEL OF DE DOODkan leiden.WAARSCHUWING: duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die,indien deze niet wordt voorkomen, tot de ERNSTIG LETSEL OF DEDOOD kan leiden.LET OP: duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien dezeniet wordt voorkomen, tot GERING LETSEL kan leiden.
VeiligheidssymbolenWAARSCHUWING: veiligheidssymbolen NIET verwijderen of afdek-ken. Vervang onleesbare of ontbrekende veiligheidssymbolen. Ver-vangende symbolen zijn in geval van verlies of beschadigingverkrijgbaar bij uw dealer.
Zorg er bij aankoop van een tweedehands voertuig voor dat alleveiligheidssymbolen zich op de juiste plaats bevinden en goed leesbaar zijn.Vervang onleesbare of ontbrekende veiligheidssymbolen. Vervangende symbolenzijn verkrijgbaar bij uw dealer.
Veiligheid van de bestuurder.WAARSCHUWING: het is UW verantwoordelijkheid dat u de vei-ligheidshoofdstukken in deze handleiding leest en begrijpt voordat udit voertuig bedient. Bedenk dat u de sleutel vormt tot veiligheid.
Goede veiligheidsmethoden beschermen niet alleen uzelf maar ook personen diezich in uw buurt bevinden. Bestudeer deze handleiding als onderdeel van uwveiligheidsprogramma. Deze veiligheidsinformatie heeft uitsluitend betrekking opTopcon-apparatuur en komt niet in de plaats van andere, gebruikelijke veiligewerkmethoden.
WAARSCHUWING: zorg ervoor dat voeding wordt losgekoppeld vande Topcon-apparatuur voorafgaand aan onderhoud en reparatie vanhet voertuig of werktuigen.WAARSCHUWING: zorg ervoor dat passende voorzorgsmaatregelenworden getroffen voorafgaand aan omgang met gevaarlijke stoffen.Lees altijd eerst het veiligheidsinformatieblad alvorens met de werk-zaamheden te beginnen.
vii
WAARSCHUWING: op een aantal afbeeldingen of foto's in deze hand-leiding zijn panelen of afschermingen mogelijk verwijderd ten behoevevan de duidelijkheid. Gebruik het voertuig nooit wanneer er panelen ofafschermingen zijn verwijderd. Als het noodzakelijk is panelen ofafschermingen ten behoeve van een reparatie te verwijderen, danMOETEN deze vóór gebruik worden teruggeplaatst.WAARSCHUWING: controleer altijd of geheven werktuigen tot op degrond zijn neergelaten voordat u reparatie- of onder-houdswerkzaamheden aan een voertuig uitvoert.WAARSCHUWING: voertuig- en werktuigonderdelen kunnen tijdensbedrijf heet worden of onder druk staan. Raadpleeg de voer-tuighandleidingen.WAARSCHUWING: draag geschikte beschermende kleding voor de uitte voeren werkzaamheden en de werkomstandigheden.
WAARSCHUWING: bedien of gebruik apparatuur niet in de buurt vanexplosieve uitrusting of stoffen.
WAARSCHUWING: Topcon streeft naar goede milieuprestaties enbeperkt het gebruik van mogelijk schadelijke stoffen in zijn productentot een minimum. Er wordt echter altijd geadviseerd beschadigde elek-tronische apparatuur niet te hanteren. Dit Topcon-product bevat moge-lijk een verzegelde lithiumbatterij. Voer elektronische apparatuur altijdzorgvuldig en verantwoord af.
Blootstelling aan radiofrequentieBlootstelling aan de energie van radiofrequenties is een belangrijkveiligheidsprobleem. Houd een afstand van ten minste 20 cm aan tussen personen eneen stralende antenne. Houd een afstand van ten minste 20 cm aan tussen zendendeantennes.
WAARSCHUWING: producten die gebruikmaken van een mobielmodem of een RTK-basisstation kunnen radiofrequentie-energie uit-zenden. Raadpleeg uw dealer.
Dit apparaat is ontworpen voor gebruik in combinatie met door TPA goedgekeurdeantennes. Raadpleeg uw dealer.
Voorbereiding voor gebruikl Lees deze handleiding goed door, zorg dat u de inhoud begrijpt en maak uzelfvertrouwd met alle bedieningselementen voordat u het apparaat gebruikt.
l Bewaar de handleiding bij het apparaat.
viii
l Wanneer het apparaat in een ander voertuig wordt geplaatst, neem dan dehandleiding ook mee naar het andere voertuig.
l Lees de handleiding van het voertuig waarvoor u het apparaat gebruikt goeddoor en controleer of het voertuig over de juiste apparatuur beschiktovereenkomstig de lokale voorschriften.
l Zorg er voordat u het voertuig start voor dat u goed inzicht hebt in desnelheid, remmen, stuurinrichting, stabiliteit en belastingseigenschappen vanhet voertuig.
l Controleer alle bedieningselementen op een terrein waar zich geen personenen obstakels bevinden, voordat u begint te werken.
l Identificeer mogelijke gevaren.WAARSCHUWING: Topcon-apparatuur mag niet worden gebruiktdoor een bestuurder die onder invloed van alcohol of drugs verkeert.Raadpleeg een arts wanneer u medicijnen op recept of vrij ver-krijgbare medicijnen zonder recept gebruikt.
DisclaimerTopcon aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor schade aaneigendommen die en (dodelijk) letsel dat voortvloeit uit verkeerd gebruik ofmisbruik van zijn producten.Topcon aanvaardt evenmin verantwoordelijkheid voor het gebruik van Topcon-apparatuur of het GNSS-signaal voor een ander dan het beoogde doel.Topcon kan de nauwkeurigheid, integriteit, continuïteit of beschikbaarheid van hetGNSS-signaal niet garanderen.De bestuurder dient ervoor te zorgen dat de apparatuur correct wordt uitgeschakeldwanneer deze niet wordt gebruikt.Voordat een voertuig wordt gebruikt dat is uitgerust met Topcon-producten, dientu de hieronder vermelde specifieke veiligheidsinformatie voor het product goeddoor te lezen en te begrijpen.
Belangrijke veiligheidsinformatieAlertheid en verantwoordelijkheid van de bestuurderDe console is voor de bestuurder een hulpmiddel bij het besturen van het voertuig,maar de bestuurder behoudt de controle. Hij moet alert zijn en het voertuig te allentijde volledig onder controle hebben. De bestuurder is uiteindelijkverantwoordelijk voor de veilige bediening van deze apparatuur.Het is van essentieel belang dat de veiligheidseisen in acht worden genomen bij debediening van de console en componenten daarvan. Alle bestuurders en anderrelevant personeel moeten worden geïnstrueerd over veiligheidseisen.
ix
Elektrische veiligheidWAARSCHUWING: verkeerd aangesloten voeding kan ernstig letsel enmateriële schade veroorzaken.
Tijdens het werken met elektrische onderdelen dient u als volgt te handelen:l Controleer of de minpool van de accu is losgekoppeld voordat ulaswerkzaamheden aan het voertuig uitvoert.
l Controleer of alle voedingskabels van systeemcomponenten zijn aangesloten metde juiste polariteit, zoals aangegeven. Raadpleeg de voertuighandleiding voorveiligheidsinformatie.
l Controleer of de apparatuur is geaard overeenkomstig de installatie-instructies.
Bediening en gevaar van obstakelsDe onderstaande lijst is niet volledig of beperkt. Om de console te gebruiken voor hetgeleid rijden langs een vastgestelde richtlijn (stuurhulp), dient de bestuurder ervoor tezorgen dat de console wordt gebruikt:
l Uit de buurt van personen en obstakelsl Uit de buurt van hoogspanningsleidingen of andere obstakels op hoogte bovende grond (stel vast of er problemen zijn met de doorrijhoogte alvorens deconsole in te schakelen)
l Op niet voor het publiek toegankelijke particuliere terreinenl Binnen vrijgemaakte veldenl Buiten openbare wegen of toegangswegen.
Let op het volgende:l De bestuurder moet te allen tijde op de hoogte zijn van de positie van hetvoertuig en van de veldomstandigheden.
l De bestuurder moet reageren als het GNSS-satellietsignaal of het differentiëlecorrectiesignaal tijdelijk wegvalt.
l De console kan geen obstakels (personen, vee, etc.) detecteren.l Gebruik de console uitsluitend op terreinen zonder obstakels en houd voldoendeafstand.
l Indien er zich een obstakel in de baan blijkt te bevinden, of het voertuig afwijktvan de richtlijn, moet de stuurinrichting worden uitgeschakeld voorhandbediening.
x
Aan/uit en handbedieningWAARSCHUWING: zorg ervoor dat de stuurschakelaar uit staat omte voorkomen dat de stuurhulp onbedoeld wordt ingeschakeld. Zorgervoor dat het voertuig NIET KAN bewegen tijdens reparatie- ofonderhoudswerkzaamheden aan het voertuig/werktuig. Schakel debesturing uit, bekrachtig de remmen en verwijder de sleutels.
De bestuurder dient ervoor te zorgen dat de stuurschakelaar uit staat (alle LED-indicatoren zijn uit) wanneer de stuurhulp niet wordt gebruikt.De bestuurder moet de stuurhulp uitschakelen en gebruikmaken van dehandbediening indien zich een obstakel in de af te leggen baan bevindt of in de afte leggen baan beweegt, of wanneer het voertuig afwijkt van de gewenste richtlijn.Stuurhulp uitschakelen:
l Draai het stuurwiel een aantal graden OFl Selecteer de knop 'Automatische besturing uitschakelen' op de console EN/OFl Als u een externe stuurschakelaar gebruikt, schakel dan uit met behulp van dieschakelaar als de stuurhulp niet door de bovengenoemde acties wordtuitgeschakeld.
Voertuig veilig uitschakelenVoordat u het voertuig verlaat, schakelt u de stuurhulp uit, schakelt u de externestuurschakelaar uit als deze in gebruik is en verwijdert u de sleutel uit hetcontactslot.
Gebruikmaken van een referentie(basis)stationWAARSCHUWING: verplaats een referentiestation niet wanneer hetin bedrijf is. Wanneer een referentiestation tijdens bedrijf wordt ver-plaatst, kan dit storing veroorzaken met de geregelde besturing vaneen systeem dat gebruikmaakt van het referentiestation. Dit kan leidentot letsel of schade aan eigendommen.
Bestuurders en ander betrokken personeel moeten worden geïnstrueerd over deonderstaande veiligheidsvoorzorgsmaatregelen.
l Plaats het referentiestation niet onder of in de buurt vanhoogspanningsleidingen.
l Bij gebruik van een verplaatsbaar referentiestation dient u ervoor te zorgen dathet statief stevig is bevestigd.
Optimaal gebruikmaken van het productMaak regelmatig een reservekopie van gegevens. De console heeft een grote maarniet onbeperkte opslagcapaciteit. Gebruik de miniweergave Diagnose om debeschikbare capaciteit te bekijken. Er verschijnt een waarschuwingsschermwanneer de opslaglimiet bijna is bereikt.
xi
Zorg voor een compatibel bestandsformaat. Raadpleeg de dealer voor compatibeleformaten.Agrarische producten van Topcon zijn robuust en geschikt voor zwareomstandigheden. Indien de apparatuur echter langere tijd niet wordt gebruikt, dientdeze uit de buurt van water en directe hittebronnen te worden opgeslagen.
WaarschuwingssymbolenIn deze handleiding worden twee waarschuwingssymbolen gebruikt:
Opmerking: Hiermee wordt extra informatie verstrekt.WAARSCHUWING: er wordt een waarschuwingssignaal op vei-ligheidssignaleringen en in deze handleiding weergegeven om erop te wij-zen dat deze informatie uiterst belangrijk is voor uw veiligheid. Zorg datu de betekenis ervan BEGRIJPT en PAS ze TOE.
xii
InhoudsopgaveHoofdstuk 1 – Overzicht van de console 11.1. Inleiding 11.2. De console starten 11.3. De console uitschakelen 31.4. De consolewerkbalk gebruiken 3
Hoofdstuk 2 – Beschrijving gebruikersinterface 52.1. Schakelen tussen instellings- en bedieningsscherm 52.2. Bedieningsknoppen op het instelscherm 52.3. Knoppen op het bedieningsscherm 82.3.1. Kleuraanduidingen voor werktuigen 9
2.4. Beschrijving van de pictogrammen 102.4.1. Geleidingswerkbalk 102.4.2. Menupictogrammen 102.4.3. Pictogrammen in navigatievenster 122.4.4. Weergaveknoppen 132.4.5. Overige pictogrammen 13
Hoofdstuk 3 – Beknopte installatie-instructies 153.1. Instructies voor software-updates 153.2. Aan de slag 15
Hoofdstuk 4 – Regionale instellingen en gebrui-kersinstellingen 194.1. De regio instellen 204.1.1. Taal instellen 204.1.2. Instelling tijd/datum 204.1.3. Eenheden instellen 21
4.2. De lichtbalk instellen 234.3. Omgeving instellen 244.4. Kaartopties instellen 254.5. Toegangsniveau instellen 26
Hoofdstuk 5 – Instelling van het systeem 295.1. Functies instellen 305.1.1. Geleiding instellen 305.1.2. Instellingen werktuig 30
xiii
5.2. GPS instellen 315.2.1. Ontvanger instellen 315.2.2. Correctie instellen 33
5.3. Alarmen instellen 375.3.1. Beschrijving alarmvenster 375.3.2. Lijst met alarmen 38
5.4. Vlagpunten instellen 435.5. Hulpprogramma's instellen 43
Hoofdstuk 6 – Instellingen voertuig 456.1. Een voertuig selecteren 466.2. Een nieuw voertuig maken 466.2.1. Een voertuig aanpassen 47
6.3. De voertuiggeometrie instellen 486.4. De besturingsregeleenheid instellen 496.5. De voertuigantenne selecteren 50
Hoofdstuk 7 – Instellingen werktuig 537.1. Een werktuig kiezen 547.2. Een nieuwwerktuig instellen 547.3. De werktuiggeometrie instellen 557.4. Sectieregeling instellen 567.4.1. Timing instellen 577.4.2. Sectieschakelaar instellen 57
7.5. De hoofdschakelaar instellen 587.6. Emulatie GPS-snelheid instellen 59
Hoofdstuk 8 – Productinstelling 618.1. De productdatabase instellen 61
Hoofdstuk 9 – Basisprincipes bediening 639.1. De vensterwerkbalk gebruiken 639.2. Het navigatievenster gebruiken 639.3. Geleiding weergeven 649.3.1. Weergaveknoppen gebruiken 64
9.4. GPS-informatie weergeven 699.5. Systeemdiagnose weergeven 709.6. Taakinformatie weergeven 70
xiv
9.7. Bewaking op het dashboard 719.7.1. Het dashboard aanpassen 71
9.8. Informatie over taken opslaan 739.9. Kleur en bedrijfsstatus herkennen 739.10. Uitleg over standaardbestandsnamen 74
Hoofdstuk 10 – Besturingskalibratie 7710.1. Het kompas kalibreren 7710.2. De wielhoeksensor kalibreren 7910.3. Demontageafwijking kalibreren 8010.4. Kalibratiefouten/alarmen verwerken 85
Hoofdstuk 11 – Veldmenu 8911.1. Een klant/bedrijf/veld maken 8911.2. Een klant/bedrijf/veld selecteren 9011.3. Een nieuwe veldgrens instellen 9011.3.1. Veldgrenzenmaken uit dekking 9211.3.2. Veldgrenzenmaken uit vormbestand 9311.3.3. Een veldgrens bewerken 9411.3.4. Een veldgrens verwijderen 94
11.4. Vlagpunten instellen 9511.4.1. Een vlagpunt verwijderen of wijzigen 96
11.5. Een veld verwijderen 96Hoofdstuk 12 – Taakmenu 9912.1. Een nieuwe taakmaken 9912.1.1. Taakregio's instellen 99
12.2. Een bestaande taak selecteren 10012.3. Taakdetails opslaan 10012.4. Exporteren van taakrapport 10112.5. Een taak wissen 102
Hoofdstuk 13 – Geleidingslijnmenu 10513.1. Geleidingslijnenmet rechte lijnen gebruiken 10513.1.1. AB-lijnen handmatig instellen 106
13.2. Identieke booglijnen gebruiken 10713.3. Geleidingslijnenmet een centraal draaipunt gebruiken 10813.4. Guidelock-geleidingsmodus gebruiken 109
xv
13.5. Een bestaande geleidingslijn selecteren 109Hoofdstuk 14 – Automatische besturing 11114.1. Status Automatische besturing 11114.1.1. Storingen automatische besturing verhelpen 112
14.2. Automatische besturing afstemmen 11514.3. Automatische besturing inschakelen 11714.4. Automatische besturing deactiveren 119
Hoofdstuk 15 – Menu Bewegen 12115.1. Verplaatsingsopties gebruiken 12115.2. Compensatie vanGPS-drift 12215.2.1. Correct compenseren vanGPS-drift 12315.2.2. Correctiebronnenmet een hoge nauwkeurigheid 124
Hoofdstuk 16 – Inventarisbeheer 12516.1. Zoekcategorieën 12616.2. Taken zoeken/exporteren 126
Hoofdstuk 17 – Storingen verhelpen 12917.1. Veelvoorkomende foutmeldingen 129
Hoofdstuk 18 – Bijlagen 13518.1. Bijlage A – Verklarende woordenlijst 13518.2. Bijlage B – technische specificaties 140
Hoofdstuk 19 – Register 141
xvi
1
Hoofdstuk 1 – Overzicht van de console
1.1. InleidingDe X14 is een op een voertuig gemonteerde elektronische consolemet een LCD-display en een aanraakscherm. Met de console kunnenbestuurders werken met automatische besturing, geleiding en anderebesturingsfuncties vanaf de console. De console is ontworpen om tecommuniceren met GPS-systemen en Electronic Control Units(ECU's) en centraliseert de mogelijkheid om gegevens voorlandbouwtoepassingen over te brengen, vast te leggen, op te slaan enweer te geven.Opmerking: Lees voordat u geleiding en automatische besturing ingebruik neemt de veiligheidsinstructies en leer debedieningselementen kennen door deze handleiding zorgvuldig telezen.De console is een aanraakscherm. Als u iets wilt selecteren op hetscherm, raakt u het gebied aan met uw vingertop, vingernagel ofstylus (niet meegeleverd).
1.2. De console starten1. Sluit de console op een voeding aan. Zorg dat bijbehorende
apparatuur (zoals GPS (Global Positioning System)) isaangesloten. De console wordt automatisch gestart en hetwaarschuwingsscherm verschijnt.
2. Scroll naar de onderkant van het waarschuwingsscherm enselecteer JA.
Opmerking: Selecteer om de taal van de console tewijzigen.
1.2. De console starten
2
3. Gebruik de schuifbalk of schuif met een vinger omlaag langs de
lijst om meer talen te zien. Bevestig de selectie .Het waarschuwingsscherm wordt in de gekozen taal weergegeven.
4. Met de schuifbalk kunt u het volledige waarschuwingsschermweergeven. Als u akkoord gaat, selecteert u JA.Opmerking: Als u Ja selecteert, bevestigt u dat u de boodschapbegrijpt en accepteert u uw verantwoordelijkheid voor deaansprakelijkheden die op het waarschuwingsscherm beschrevenworden.
Op de console kan de volgende waarschuwing worden weergegeven.
5. Druk in het midden van het alarmvenster om het alarm tebevestigen.Voor sommige alarmmeldingen worden extra details zichtbaar alsu het venster omlaag sleept.
6. Controleer of de GPS-ontvanger goed is aangesloten encommuniceert.Opmerking: Als de waarschuwing opnieuw verschijnt, dient dittijdens de instelling te worden opgelost. Zie GPS instellen, pagina31.
Hoofdstuk 1 – Overzicht van de console
3
1.3. De console uitschakelenAls u de console wilt uitschakelen, "swipet" u vanaf de onderkant vanhet scherm omhoog om de consolewerkbalk weer te geven en selecteertu het pictogram Uit. U wordt gevraagd of u het systeem wiltuitschakelen. Selecteer Ja als u het systeem wilt uitschakelen of Nee alsu door wilt gaan met uw werkzaamheden.
U kunt ook de tractor uitschakelen.
1.4. De consolewerkbalk gebruiken
De consolewerkbalk wordt weergegeven door omhoog te "swipen"vanaf de onderkant van het scherm.
Uit-knop
Met de uit-knop kunt u de console uitschakelen.
1.4. De consolewerkbalk gebruiken
4
HelpDe functie Helptip geeft de namen van de elementen van degebruikersinterface op het scherm weer.
Raak het Help-pictogram onder in het scherm aan. Op hetscherm worden vraagtekens weergegeven naast depictogrammen. Selecteer het schermelement met eenvraagteken om de namen weer te geven.
USB uitwerpenDe USB-poort bevindt zich op de kabelboom. Hiermee kunnengegevens in de console worden geïmporteerd en uit de consoleworden geëxporteerd.
Ontkoppel het USB-apparaat altijd eerst voordat u hetverwijdert door het pictogram USB uitwerpen aan te raken.Er verschijnt een bericht dat het USB-apparaat veilig kanworden verwijderd.
Schermafbeeldingen
Gebruik het pictogram schermafbeelding omschermafbeeldingen te maken (die op het USB-apparaatworden opgeslagen). Druk op het pictogram USB uitwerpenvoordat u het USB-apparaat ontkoppelt.
Helderheidsregeling
Helderheidsregeling regelt de helderheid van hetdisplay. Stel het display in met de plus of min.
Dag/nacht-modusDag/nacht-modus wijzigt de helderheid van het display.
De opties zijn Dag, Nacht en Automatisch. In de automatischelichtmodus wordt de helderheid automatisch ingesteld aan dehand van de lichtomstandigheden.
5
Hoofdstuk 2 – Beschrijving gebrui-kersinterface
2.1. Schakelen tussen instellings- en bedie-ningsschermDe console heeft twee hoofdschermen: het bedieningsscherm en hetinstellingsscherm.
Met de gemarkeerde knoppen kunt u tussen de schermen schakelen.
2.2. Bedieningsknoppen op het instel-schermIn dit gedeelte worden de bedieningsknoppen van het instelschermbeschreven.Het instelscherm bevat de volgende soorten bedieningsknoppen:
2.2. Bedieningsknoppen op het instelscherm
6
Menu's
Menuonderdelen worden onder aan het scherm geselecteerd om hetvolgende niveau met subopties weer te geven. Wanneer er functiesingeschakeld zijn, kunnen er meer onderdelen in de menu'sverschijnen.
Lijsten met opties
Wanneer u menuonderdelen selecteert, wordt doorgaans een lijstopties boven aan het scherm weergegeven. Wanneer er functiesingeschakeld zijn, kunnen er meer opties verschijnen.
Hoofdstuk 2 – Beschrijving gebruikersinterface
7
Keuzelijsten
In keuzelijsten kunt u een of meer onderdelen uit een lijst selecteren. Erwordt een bericht weergegeven als er te veel onderdelen geselecteerdzijn in een meerkeuzelijst. Selecties moeten bevestigd worden met deknop met het vinkje.
Knoppen voor annulering en bevestiging
Met deze knoppen kunt u een invoer of een selectie annuleren ofbevestigen. Een van de knoppen moet geselecteerd worden om verder tegaan vanaf een scherm waarop de knoppen worden weergegeven.
Toetsenbord en numeriek toetsenbord
Er worden toetsenborden met letters en cijfers gebruikt omalfanumerieke of numerieke tekens in te voeren. Invoer moet bevestigdworden.
2.3. Knoppen op het bedieningsscherm
8
Wizards
Wizards worden gebruikt om de bestuurder door een complexeconfiguratie van het systeem te leiden door een reeks vragen tebeantwoorden. De gegeven antwoorden bepalen welke vragen ervolgen.
2.3. Knoppen op het bedieningsscherm
1 Lichtbalk: Wordt gebruikt voor de handmatige geleiding op deingestelde weglijnen (geleidingslijnen). Zie De lichtbalk instellen,pagina 23.
2 Weergaveknoppen: Hiermee kan de gebruiker bepalen wat erwordt weergegeven op de geleidingskaart en hoe het wordtweergegeven. Zie Weergaveknoppen gebruiken, pagina 64.
Hoofdstuk 2 – Beschrijving gebruikersinterface
9
3 Dashboard: Biedt geselecteerde informatie uit het systeem terbewaking. Zie Bewaking op het dashboard, pagina 71.
4 Navigatievenster: Hier wordt een lijst weergegeven vanselecteerbare weergaven (informatieschermen), het instelschermen het inventarisbeheer. Zie Het navigatievenster gebruiken,pagina 63.
5 Vensterwerkbalk: Biedt toegang tot knoppen waarmee degeleiding geregeld wordt.
6 Hoofdschakelaar: Schakelt de productafgifte in en uit als de‘virtuele hoofdschakelaar’ is geactiveerd bij het instellen van hetwerktuig. Zie De hoofdschakelaar instellen, pagina 58.
7 Automatische besturing inschakelen: Schakelt de automatischebesturing in en uit.
2.3.1. Kleuraanduidingen voor werktuigen
Dit geeft de positie en koers van het voertuig en hetbijbehorende werktuig aan. De kleur van het werktuig geeft de statusvan productafgifte aan:l Rood: Sectie is uit.l Blauw: Sectie is beperkt (ingeschakeld, maar stroomt niet, meestalals gevolg van lage snelheid of druk).
l Geel: Sectie is aan en stroomt bedoeld niet (meestal als gevolg vanhet stoppen van de stroom door de automatische sectieregeling).
l Groen: Sectie is aan en stroomt.l Oranje: Sectie is aan en stroomt onbedoeld niet of is UIT, maarstroomt onbedoeld nog steeds (meestal als gevolg van eenvertraging in de tijd tot het opstarten van de doorstroming).
2.4. Beschrijving van de pictogrammen
10
2.4. Beschrijving van de pictogrammen2.4.1. Geleidingswerkbalk
Veldmenu, 89
Taakmenu, 99
Geleidingslijnmenu, 105
Menu Besturingsopties, 111
Menu Bewegen, 121
2.4.2. MenupictogrammenVeldmenu
Veldmenu, 89
Kies veld, 90
Nieuw veld, 89
Veld verwijderen. 96
Vlagpunt vastleggen, 95
Veldgrenzen registreren, 90
Volledige registratie veldgrenzen, 90
Offset veldgrensregistratie, 90
Veldgrenzen wissen, 94
Hoofdstuk 2 – Beschrijving gebruikersinterface
11
Veldgrenzen aanmaken uit vormbestand, 93
Veldgrenzen aanmaken uit dekking, 92
Taakmenu
Taakmenu, 99
Taak kiezen, 100
Nieuwe taak maken, 99
Taakregio's configureren, 99
Taakdetails opslaan, 100
Taakgegevens wissen. 102
Gegevensuitwisseling, 101,
Geleidingslijnmenu
Geleidingslijnmenu, 105
Geleidingsmodus wijzigen, 105
Geleidingslijn kiezen, 109
Een nieuwe AB-lijn creëren, 105
Punt A vastleggen, 106
Venster voor invoer handmatige AB-lijn openen, 106
2.4. Beschrijving van de pictogrammen
12
Menu Besturingsopties
Menu Besturingsopties, 111
Status Automatische besturing, 111
Parameters Automatische besturing, 115
Kalibratie Automatische besturing, 77
Menu Bewegen
Menu Bewegen, 121
Beweegopties openen, 121
Voerlijn naar rechts bewegen, 121
Voerlijn naar links bewegen, 121
Voerlijn naar voertuigpositie bewegen, 121
Verschoven voerlijn opslaan, 121
GPS driftcompensatie, 122
2.4.3. Pictogrammen in navigatievenster
Systeeminformatie, 63
Geleiding, 64
Hoofdstuk 2 – Beschrijving gebruikersinterface
13
GPS-informatie, 69
Systeemdiagnose, 70
Taakinformatie, 63
Automatisch indelen, 30
Inventarisbeheer, 125
Schakelkast, 57
Scherm Instellingen, 5
2.4.4. WeergaveknoppenModus selecteren, 65
Terug naar het midden/schuiven, 25
Zichtbare kaartlagen selecteren, 66
Aanzicht omschakelen, 68
In-/uitzoomen, 69
2.4.5. Overige pictogrammen
Hoofdschakelaar, 58
Automatische besturing inschakelen, 111
2.4. Beschrijving van de pictogrammen
14
15
Hoofdstuk 3 – Beknopte installatie-instructiesIn dit hoofdstuk krijgt u een beknopt overzicht van de installatie vansoftware op de console, basisinstellingen en bediening van deconsole.
WAARSCHUWING: Het verdient geen aanbeveling deconsole voor het eerst te gebruiken zonder de volledigehandleiding door te lezen, zodat u bekend raakt met alleveiligheids- en bedieningsaspecten.
3.1. Instructies voor software-updatesOpmerking: Deze procedure is niet noodzakelijk wanneer u eennieuwe console ontvangt. De procedure moet alleen wordenuitgevoerd als een software-upgrade vereist is.1. Sluit het USB-apparaat aan dat de nieuwe software bevat.
2. Ga naar het instelscherm en selecteer Systeem
/Hulpprogramma's .3. Selecteer CONSOLESOFTWARE-UPGRADE.
Als u deze optie selecteert, verschijnt er een bericht dat de consoleopnieuw wordt opgestart.
4. Bevestig het bericht. De console wordt opnieuw opgestart en denieuwe software wordt geladen.Op de console verschijnt de optie om alle gebruikersgegevensterug te zetten naar de situatie voordat de upgrade werduitgevoerd.WAARSCHUWING: Wanneer u Nee selecteert,worden alle gegevens die op de console zijn opgeslagen,verwijderd.
3.2. Aan de slagHet systeem configureren:
3.2. Aan de slag
16
1. Sluit een GPS-ontvanger op de console aan.2. Ga naar het instelscherm.
3. Selecteer Systeem /GPS en selecteer:l De GPS-ontvanger die wordt gebruikt (zie pagina 31).l De vereiste correctiebron (zie pagina 33).
4. Wanneer het systeem voor het eerst GPS-gegevens ontvangt,wordt om de configuratie van de plaatselijke tijd gevraagd.Accepteer de huidige tijd of pas deze aan de plaatselijke tijd aan.
5. Selecteer Voertuig /Nieuw en maak een nieuwvoertuigprofiel door het juiste model te kiezen uit hetfabrieksprofiel. Controleer de geometrie van het voertuig enwijzig deze indien nodig (zie pagina 46).
6. SelecteerWerktuig /Nieuw en maak een nieuwwerktuigprofiel door het juiste type werktuig te selecteren.Controleer de geometrie van het werktuig en wijzig deze indiennodig (zie pagina 54).
7. Ga naar het bedieningsscherm.8. Ga naar Kies veld en maak een nieuwe klant, een nieuw bedrijf en
een nieuw veld (zie pagina 89).9. Ga naar Nieuwe taak en maak een nieuwe taak aan (zie pagina
99). Het systeem is nu operationeel.10. Als u de automatische besturing wilt activeren, gaat u naar het
instelscherm, Systeem /Functies /Geleiding/AUTOMATISCHE BESTURING (zie pagina 111).
11. Als u Automatisch indelen wilt activeren, gaat u naar hetinstelscherm en doet u het volgende:l Een werktuig aanmaken of laden.
Hoofdstuk 3 – Beknopte installatie-instructies
17
l Configureer in Werktuig /Sectieregeling /Secties
het aantal secties en de breedte van deze secties (zie pagina56).
l Verander desgewenst de sectietiming in Werktuig
/Sectieregeling /Timing (zie pagina 57).l Configureer desgewenst een fysieke of virtuele schakelkast in
Werktuig /Sectieregeling /Sectieschakelaar(zie pagina 57).
l Activeer de functie Automatisch indelen in Systeem
/Functies /Werktuig /AUTOMATISCH INDELEN(zie pagina 30).
12. Als u geactiveerde functies wilt bedienen via het bedieningsscherm,gebruikt u de knoppen in het navigatievenster (zie pagina 63).
3.2. Aan de slag
18
19
Hoofdstuk 4 – Regionale instellingen engebruikersinstellingenSelecteer de volgende pictogrammen om naar het instelscherm tegaan:
Op het instelscherm biedt de menuoptie Gebruiker devolgende menuonderdelen:
l Regio: Hiermee selecteert u de taal, tijd/datum en eenheden.
l Lichtbalk: Hiermee stelt u de werking van de lichtbalkvoor de geleiding in.
l Omgeving: Hiermee stelt u interacties met de console in.
l Kaart: Hiermee stelt u in hoe kaarten werken op hetbedieningsscherm.
l Toegangsniveau: Hiermee selecteert u toegangsniveaus omte bepalen welke bedieningselementen toegankelijk zijn.
4.1. De regio instellen
20
4.1. De regio instellen4.1.1. Taal instellenDe taal die op de console wordt weergegeven, kan desgewenstgewijzigd worden en decimaalscheidingstekens kunnen als punt ofkomma weergegeven worden.De taal of decimaaltekenindeling instellen:
1. Selecteer Gebruiker /Regio /Taal .De volgende opties zijn beschikbaar:
TaalU kunt kiezen uit verschillende talen.Gebruik de schuifbalk of schuif met een vinger omlaag langs de lijstom meer talen te zien. Bevestig de selectie. De console wordtopnieuw opgestart.Opmerking: U kunt de taal ook wijzigen op het
waarschuwingsscherm tijdens het opstarten door teselecteren.
DecimaaltekenindelingEen decimaalteken kan door een punt (.) of door een komma (,)worden weergegeven.4.1.2. Instelling tijd/datumDe datuminformatie wordt op de console gebruikt voor start- eneinddatums van de taak zoals weergegeven op de taakrapporten. Dehuidige datum wordt geleverd via het GPS-signaal.Opmerking: Als er geen GPS-signaal is, zullen zowel tijd als datumniet werken.Tijd- en datuminformatie instellen:
1. Selecteer Gebruiker /Regio /Tijd/datum .De volgende opties zijn beschikbaar:
Hoofdstuk 4 – Regionale instellingen en gebruikersinstellingen
21
Datumformaatl Eerst de dag van de maand (woensdag 12 augustus 2015)l Eerst de maand (augustus 12 2015)
Tijdformaatl Twaalf-uursklok (2:30 pm)l Vierentwintig-uursklok (14:30)
Huidige tijd instellenHuidige tijd (verandert niet automatisch wanneer de zomertijd ingaat).Met -/+ kunt u de tijd stapsgewijs wijzigen.4.1.3. Eenheden instellenMet de optie Eenheden kunt u de weergegeven afmetingen (metrisch ofimperial), oppervlakte en het breedtegraad-/lengtegraadformaatinstellen.Informatie voor eenheden instellen:
1. Selecteer Gebruiker /Regio /Eenheden .De volgende opties zijn beschikbaar:
Eenhedenl Metrischl Imperial (VS)l Imperial (VK)
De opties voor imperial voor de Verenigde Staten (VS) en het VerenigdKoninkrijk (VK) worden geboden omdat gallon, ounce voor vloeistofen bushel verschillende maateenheden zijn in de VS en het VK.Opmerking: Wanneer u deze instelling wijzigt, wordt de selectie vanindividuele eenheden (druk, oppervlakte enzovoort) die gewijzigd zijn,niet overschreven.
Formaat lengte-/breedtegradenl Standaard (decimale graden: 45,54)l DMS (graden, minuten, seconden: 45o, 23’ 36”)
4.1. De regio instellen
22
Drukeenhedenl kPa (kilopascal)l psi (pond per vierkante inch)l barl Standaard: Hiermee selecteert u de standaardinstelling die vantoepassing is voor de geselecteerde eenheden
Eenheden korte afstandl Meterl Inchl Voetl Standaard: Hiermee selecteert u de standaardinstelling die vantoepassing is voor de geselecteerde eenheden
Oppervlakte-eenhedenl ha (hectare)l ac (acre)l Standaard: Hiermee selecteert u de standaardinstelling die vantoepassing is voor de geselecteerde eenheden
Volume-eenheden vloeibaar product
l Liter l Gallon
l Kubieke meter l Kubieke voet
l Ton (US) l Pond (imperial)
Type afgiftetoenamel Vaste afgiftel Percentage van Voorinstelling 1
Met deze optie wordt het gedrag veranderd wanneer de bestuurder opde knop omhoog/omlaag drukt om de gevraagde afgifte voor productte wijzigen. U kunt deze ofwel met een vaste afgifte wijzigen of met
Hoofdstuk 4 – Regionale instellingen en gebruikersinstellingen
23
een percentage van de afgifte ingesteld voor VOORINSTELLINGSNELHEID1.Eenheden voor afgifte
l L/ha l gal/ha
l L/100m l gal/100yd
l L/100m2l gal/kft2
4.2. De lichtbalk instellenTijdens werkzaamheden geeft de virtuele lichtbalk boven aan hetgeleidingsscherm aan hoe ver het voertuig afwijkt van de ingesteldegeleidingslijn.De lichtbalk instellen:
1. Selecteer Gebruiker /Lichtbalk .De volgende opties zijn beschikbaar:
LichtbalkGeactiveerd of gedeactiveerd.
LED-breedteHiermee stelt u de grondafstand van de weglijn (geleidingslijn) in dieelke LED vertegenwoordigt.Als de LED-breedte op 10 cm (0,1 m) wordt ingesteld, wordt hetvolgende gedrag geobserveerd:l De middelste LED is blauw en brandt continu (tenzij dekoerslijnafwijking 100 cm of meer is). Wanneer de afstand tot deweglijn minder dan 10 cm (+ of -) bedraagt, is dat de enige LEDdie brandt.
l Wanneer een koerslijnafwijking van 10 cm bereikt wordt, gaat devolgende LED (groen) ook branden.
l Bij 20 en 30 cm gaat nog een groene LED branden.l Gele LED's gaan branden bij 40, 50 en 60 cm.l Rode LED's gaan branden bij 70, 80 en 90 cm.
4.3. Omgeving instellen
24
l Wanneer de koerslijnafwijking 100 cm of meer bereikt, gaan alleLED's uit, op één rode LED aan het uiteinde van de console na.
LEDmodusl Rij weg van: Activeert de LED's aan de kant van het voertuig diewegrijdt van de geleidingslijn. Rijd weg van de brandende LED'som terug te gaan naar de geleidingslijn.
l Rij naar: Activeert de LED's aan de kant van het voertuig dienaar de geleidingslijn rijdt. Rijd naar de brandende LED's omterug te gaan naar de geleidingslijn.
4.3. Omgeving instellenHiermee stelt u interacties met de console in.
1. Selecteer Gebruiker /Omgeving .De volgende opties zijn beschikbaar:
GeluidsvolumeHiermee stelt u het volume van de consolegeluiden in.
Alarm audioHiermee activeert u geluiden wanneer er een alarm geactiveerd wordt.
System 150 bestandstransfersMaakt het importeren en exporteren van de volgende System 150-bestanden (GX-45) mogelijk: AB-lijnen, Draaipunten, Curven,Optimale Lijnen, Projectlijnen en Veldgrenzen.Met System 150-bestandstransfers kan de bestuurder bestandenexporteren in een indeling die overeenkomt met het System 110/150-systeem van Topcon en bestanden importeren die zijn geëxporteerdvanuit System 110/150.
Als u deze optie activeert, wordt het System 150-pictogram
onder aan Inventarisbeheer op het bedieningsschermweergegeven (zie Inventarisbeheer, pagina 125).
Hoofdstuk 4 – Regionale instellingen en gebruikersinstellingen
25
Venster Status automatische besturingHiermee wordt een statusvenster voor de besturing weergegeven
wanneer de knop Automatische besturing inschakelen geselecteerdwordt op het bedieningsscherm als de besturing niet ingeschakeld kanworden. In het venster Status besturing worden problemen weergegevendie mogelijk verhinderen dat de besturing ingeschakeld wordt. AlsAuto Open and Close is geselecteerd, sluit het venster Status besturingautomatisch nadat storingen zijn verholpen die voorkomen dat debesturing wordt ingeschakeld.Opmerking: Het venster Status besturing kan nog steeds wordenweergegeven via het menu Besturingsopties/Status automatischebesturing (zie pagina 111) als deze instelling gedeactiveerd is.
4.4. Kaartopties instellenHiermee stelt u in hoe kaarten werken op het bedieningsscherm.De kaarten instellen:
1. Selecteer Gebruiker /Kaart .De volgende opties zijn beschikbaar:
Focuspuntl Voertuig: Hiermee zet u het voertuig op het midden van hetscherm.
l Werktuig: Hiermee zet u het werktuig op het midden van hetscherm.
KaartdraaiingHiermee kan het scherm over een kaart bewegen als de gebruiker meteen vinger over het scherm schuift.
Als u deze optie activeert, wordt het kaartdraaipictogramweergegeven naast het kaartaanzicht en kaartniveaus bovenaan hetbedieningsscherm. Als u dit pictogram aanraakt, wordt het midden vaneen verschoven kaart gecentreerd op de huidige locatie van hetvoertuig.
4.5. Toegangsniveau instellen
26
Geladen dekking markerenNa het laden van een bestaande taak wordt de eerder voltooide engeladen dekking weergegeven in een andere kleur dan de nieuwaangebrachte dekking.
Eerder gedekte gebieden worden geel gearceerdweergegeven als deze optie geactiveerd is en als informatieover eerdere taken is geregistreerd.De nieuwe dekking wordt groen weergegeven. Als dezeoptie niet geactiveerd is, worden zowel de eerdere dekking(uit de geladen taak) als de nieuw geregistreerde dekking indezelfde kleur groen weergegeven.
Grensregistratie onderbreken met hoofdschakelaarAls de hoofdschakelaar uitgeschakeld wordt terwijl een veldgrenswordt geregistreerd, wordt het registreren van de veldgrensgepauzeerd. Als de hoofdschakelaar weer ingeschakeld wordt, wordtde registratie van de veldgrens hervat.Dit kan nuttig zijn om de registratie van veldgrenzen automatisch tepauzeren als de afgifte van product gepauzeerd wordt om temanoeuvreren in een scherpe bocht of om een object te ontwijken.Registratie van veldgrenzen kan ook nog steeds handmatiggepauzeerd worden (zie Een nieuwe veldgrens instellen, pagina 90).
Lengte visuele referentielijnGeeft een weergavemarkering op de door de gebruikervoorgeschreven afstand voor het voertuigpictogram weer omnauwkeurig de weglijn uit te zetten na een bocht wanneer handmatigegeleiding is gebruikt.
4.5. Toegangsniveau instellenInstellen van het toegangsniveau bepaalt welke bedieningselemententoegankelijk zijn voor de gebruiker.Het toegangsniveau wijzigen:
1. Selecteer Gebruiker /Toegangsniveau .
Hoofdstuk 4 – Regionale instellingen en gebruikersinstellingen
27
Het toegangsniveau kan worden ingesteld op Eenvoudig, Standaard ofExpert. Er moet wellicht een wachtwoord worden ingesteld voor hetniveau Standaard en Expert om te voorkomen dat onervaren gebruikerstoegang krijgen tot hogere niveaus.De console wordt ingeschakeld op het niveau dat is ingesteld voor hetuitschakelen.
4.5. Toegangsniveau instellen
28
29
Hoofdstuk 5 – Instelling van het sys-teemSelecteer de volgende pictogrammen om naar het instelscherm tegaan:
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u systeemelementen instelt,zoals GPS-verbindingen, alarmen en optionele functies.
De menuoptie Systeem biedt de volgende menuonderdelen:
l Functies: Hiermee kunt u optionele functies activeren ofdeactiveren.
l GPS: Hiermee kunt u de functionaliteit van de aangeslotenGPS-ontvanger instellen.
l Alarmen: Hiermee stelt u de alarmfunctionaliteit in.
l Vlagpunten: Hiermee selecteert u pictogrammen en labelsvoor vlagpunten. Vlagpunten geven obstakels of anderelandkenmerken weer op een geleidingskaart.
5.1. Functies instellen
30
l Hulpprogramma's: Hiermee kan een USB wordenvoorbereid voor de upgrade van software.
5.1. Functies instellenDe menuoptie Functies biedt de volgende menuonderdelen:5.1.1. Geleiding instellenHiermee stelt u de functionaliteit van het geleidingssysteem in.Geleidingsfuncties instellen:
1. Selecteer Systeem /Functies /Geleiding .
GeleidingDit is een standaardfunctie van de console en kan niet wordenuitgeschakeld.
Automatische besturingHiermee activeert u de automatische besturing. Deze kan alleenworden gebruikt op voertuigen die met een automatischbesturingssysteem zijn uitgerust, zoals de AES-25.
Geleidingslijnen (AB-lijnen, identieke booglijnen ...)De vier geleidingslijntypen (AB-lijnen, identieke booglijnen,draaipunten en guidelock) zijn standaard geactiveerd. Als sommigegeleidingslijntypen niet nodig zijn, kunnen deze wordengedeactiveerd. Alle geleidingslijnen kunnen niet tegelijkertijd wordengedeactiveerd. Zie Geleidingslijnmenu, pagina 105.5.1.2. Instellingen werktuigHiermee stelt u de functionaliteit voor het aangekoppelde werktuig in.De werktuigfunctionaliteit instellen:
1. Selecteer Systeem /Functies /Werktuig .
Automatisch indelenHiermee kan het systeem secties activeren voor nieuwe gebieden diebewerkt moeten worden en uitschakelen voor gebieden die al bewerkt
Hoofdstuk 5 – Instelling van het systeem
31
zijn.Zie de bedieningshandleiding van de AGA4372 spuitmachine voormeer informatie.
Instellingenmenu vergrendelen wanneer hoofdschakelaar is inge-schakeldDeactiveert toegang tot het instellingenmenu wanneer dehoofdschakelaar is ingeschakeld.
5.2. GPS instellen5.2.1. Ontvanger instellenHiermee kunt u de werking van de GPS-ontvanger instellen.De GPS-ontvanger instellen:
1. Selecteer Systeem /GPS /Ontvanger .
GPS-ontvangerSelecteer het type GPS-ontvanger in de keuzelijst.De console kan GPS-signalen ontvangen van een GPS-ontvanger vaneen andere leverancier, mits de ontvanger geconfigureerd kan wordenom de gegevens in het vereiste correcte formaat te verzenden. Overlegmet de fabrikant van de GPS-ontvanger om te achterhalen of uwontvanger op de juiste manier ingesteld kan worden.De console vereist het volgende ingangssignaal als Overigegeselecteerd is onder GPS-ONTVANGER:l GGA 0,2 seconde (5 Hz)l VTG 0,2 s (5 Hz)l ZDA 15 seconden
RS-232-communicatiel Baud-rate 19200 (voorkeur) 8 databits, geen pariteit, 1 stopbit(19200, 8N1)
Firmware upgradeHiermee start u een firmware-upgrade van een GPS-ontvanger via USB(indien gewenst) of via het pakket dat intern bij de consolesoftware
5.2. GPS instellen
32
geleverd wordt. De knop Firmware-upgrade toont de versie van defirmware die momenteel in de GPS-ontvanger is geïnstalleerd en deversie waarnaar de firmware bijgewerkt gaat worden.
Gebruik ontstekingslijnOpmerking: Deze functie mag alleen worden gebruikt als debedrading en kabelboom van het voertuig compatibel zijn metelkaar.(alleen AGI-4) Scheidt de voeding naar de AGI-4-ontvanger van devoertuigontsteking. Deze optie maakt het mogelijk de GPS-ontvangeringeschakeld te houden nadat het voertuig uitgeschakeld is. De optieReceiver actief houden gedurende bepaalt hoe lang de ontvangeringeschakeld blijft.
Receiver actief houden gedurendeOpmerking: Deze functie is alleen beschikbaar indien Gebruikontstekingslijn is ingesteld op Ingeschakeld.(alleen AGI-4) Houdt de GPS-ontvanger actief nadat het systeemuitgeschakeld is. Dit is nuttig om nauwkeurigepositioneringsinformatie te behouden (convergentie tussensatellieten). Bijvoorbeeld: Om de ontvanger nog 1 uur ingeschakeldte houden nadat het systeem uitgeschakeld is, voert u 60 in.
OAF-bestand ladenHiermee laadt u een Options Authorization File naar de GPS-ontvanger. Dit wordt gewoonlijk gedaan voordat de ontvangergeïnstalleerd wordt, maar het bestand kan in het veld wordenbijgewerkt via USB (indien nodig).
Baud-rateDe gegevenstransmissiesnelheid voor modems. De standaard baud-rate van de GPS-ontvanger kan gewijzigd worden. Deze instellinghoeft gewoonlijk niet gewijzigd te worden. Als de instelling tochgewijzigd moet worden, raadpleegt u de handleiding die bij demodem geleverd is.
Hoofdstuk 5 – Instelling van het systeem
33
5.2.2. Correctie instellenGPS-correctiebronnen worden gebruikt om de nauwkeurigheid van deGPS-positie te vergroten.De GPS-correctiebron instellen:
1. Selecteer Systeem /GPS /Correctie .2. Selecteer de gewenste CORRECTIEBRON.Opmerking: De beschikbare correctiebronnen worden hierondergedefinieerd. De extra opties die moeten worden gedefinieerd,verschillen afhankelijk van de geselecteerde correctiebron. ZieCorrectiebronopties, pagina 34.
CorrectiebronnenCorrectiebron Beschrijving
Autonoom De ontvanger zelf vrije beschikbare satellieten latenzoeken. Er wordt geen correctie gebruikt.Nauwkeurigheid: 2 - 5 m.
Automatisch De ontvanger de beste beschikbare correctiebron latenselecteren.
WAAS Wide Area Augmentation System gebruiken. Alleen voorNoord-Amerika. Nauwkeurigheid: minder dan een meter.
EGNOS European Geostationary Navigation Overlay Servicegebruiken. Alleen in Europa.Nauwkeurigheid: minder dan een meter.
MSAS Multi-functional Satellite Augmentation Systemgebruiken. Alleen in Oost-Azië. Nauwkeurigheid: minderdan een meter.
OmniSTARVBS
OmniSTAR Virtual Base Station (VBS)-correctiegebruiken. Nauwkeurigheid: minder dan een meter.
5.2. GPS instellen
34
Correctiebron Beschrijving
RTK Real Time Kinematic-navigatie gebruiken.Nauwkeurigheid: 2 cm.
RTK(externemodem)
Externe modem gebruiken die op GPS-ontvanger isaangesloten voor RTK-correcties. Nauwkeurigheid: 2 cm.
RTK(NTRIP)
Een mobiel geleverde RTK-correctiebron van eennetwerkleverancier gebruiken.Nauwkeurigheid: 2 cm.
DGPS(externemodem)
Een externe modem gebruiken om DGPS-correcties vaneen netwerkleverancier te importeren. Nauwkeurigheid:minder dan een meter.
DGPS(NTRIP)
Een mobiel geleverde DGPS-correctiebron van eennetwerkleverancier gebruiken.Nauwkeurigheid: minder dan een meter.
Opmerking: De bron die hier geselecteerd wordt, zal van invloedzijn op het functioneren van de geleiding en de automatischebesturing. Het is belangrijk om u bewust te zijn van de vereisten vande GPS-apparatuur. Raadpleeg de handleiding van de GPS-apparatuur.Opmerking: Nauwkeurigheidscijfers zijn van allerlei variabelenafhankelijk (aantal satellieten, afstand van de correctiebron,ionosferische omstandigheden, ontvanger, antenne) en kunnen nietgegarandeerd worden.
CorrectiebronoptiesOpmerking: De correctiebronopties die moeten wordengedefinieerd, verschillen afhankelijk van de geselecteerdecorrectiebron.
Hoofdstuk 5 – Instelling van het systeem
35
Optie Beschrijving
GLONASS Hiermee kan de GPS-ontvanger het Russischesatellietnavigatiesysteem GLONASS gebruiken naast GPS.
TRUPASS Het GPS-driftcompensatiealgoritme van Topcon, wordtgebruikt om betere prestaties te krijgen tussen deverschillende ronden. Beschikbaar bij de volgendecorrectiebronnen: Autonomoom, WAAS, EGNOS, MSAS,OmniSTAR VBS.Opmerking: Deze optie moet afzonderlijk wordenaangeschaft.
RTK-protocol
Communicatieprotocol voor gegevensoverdracht tussenhet RTK-basisstation en het rijdende voertuig (tractor).Moet op hetzelfde protocol worden ingesteld als hetbasisstation. Zie de gegevens voor instelling van hetbasisstation.
Regio De regio moet geselecteerd worden om de frequentie tebepalen die door OmniSTAR gebruikt wordt. Defrequentie voor de regio wordt automatisch ingesteld.
Fallback Als het systeem onvoldoende gegevens ontvangt om depositie van het voertuig met de vereiste nauwkeurigheid teberekenen, kan de automatische besturing nietingeschakeld worden. Met de fallback-functie kan hetsysteem de positienauwkeurigheidsvereiste verlagen, zodatautomatische besturing toch kan worden ingeschakeld. Ditis nuttig in situaties waarin een zeer nauwkeurigepositiebepaling niet vereist is.
Baud-rate De gegevenstransmissiesnelheid voor modems. Zie dedocumentatie die bij de modem geleverd is.
GGA-uitgang
Sommige netwerkleveranciers vereisen dat een GGA(positie) naar hen gestuurd wordt om de locatie van hetrijdende voertuig (tractor) vast te stellen.
5.2. GPS instellen
36
NTRIP-insteloptiesAls DGPS NTRIP geselecteerd is, wordt er een wizard gestart om deaangesloten modem op te sporen.l GSM-APN: De inernetlink van de telecommunicatie-provider.l GSM MTU (Maximum Transmission Units): De grootsteprotocolgegevenseenheid die kan worden verstuurd.
l Roaming mobiel netwerk: Kan worden gebruikt om roaming uitte schakelen om extra kosten voor gegevensgebruik over de grenste voorkomen (handig bij het werken in de buurt van de grensvan een ander land).
l NTRIP-installatiepunt: De ID van het basisstation (werkelijk ofvirtueel).
De instellingen voor GSM en ROAMING MOBIEL NETWERKkunnen bij de leverancier van uw mobiele netwerk wordenopgevraagd. De overige instellingen worden opgegeven door uwNTRIP-leverancier.
RTK-insteloptiesAls RTK geselecteerd is, wordt er een wizard gestart om deaangesloten modem op te sporen.l Frequentie: De gebruikte frequentie.l Kanaalafstand: Het frequentieverschil tussen aangrenzendetoewijzingen in een frequentieplan.
l Net ID: De instelling voor scrambling (1-255 = aan, 0 = uit).l Linkprotocol: Protocol radiogegevensoverdracht.l Modulatie: Het type gebruikte modulatie.l FEC (Forward Error Correction): Een techniek die wordt gebruiktvoor het beheersen van fouten in gegevensoverdracht viaonbetrouwbare of luidruchtige communicatiekanalen.
Opmerking: Als RTK is geselecteerd en er is een AGI-3 of AGI-4aangesloten, kunnen de instellingen van het basisstation automatischworden gesynchroniseerd met de ingevoerde ontvangerinstellingen.
Hoofdstuk 5 – Instelling van het systeem
37
Selecteer Systeem/GPS/Basisstation synchroniseren en volg deinstructies in de wizard op.l VTG-legacy-modus: Ondersteunt VTG-gegevensoutput voorNMEA-normen lager dan V4.00. Output van VTG-stringscompatibel met NMEA V3 en lager.
5.3. Alarmen instellenAls er geen werktuigen ingesteld zijn in het systeem, zijn alleen dealgemene alarmen beschikbaar om in te stellen.Algemene alarmen instellen:
1. Selecteer Systeem /Alarmen /Algemeen .De lijst met algemene alarmen wordt weergegeven. Alle algemenealarmen kunnen worden geactiveerd of gedeactiveerd door Allealgemene alarmen te selecteren.Ook kunt u elk algemeen alarm afzonderlijk activeren of deactiveren.Let op: om veiligheidsredenen kan het akoestische alarm Besturinggekoppeld/ontkoppeld niet worden uitgeschakeld.Voor het alarm Einde van de reeks is extra informatie vereist. Ditalarm klinkt en wordt weergegeven wanneer het voertuig de veldgrensnadert en de bestuurder moet afremmen om zich voor te bereiden ophandmatige besturing.l Eerste afstand: Afstand vanaf de veldgrens waarop het alarm voorhet eerst afgaat. De afstand wordt gemeten vanaf de tractor naar develdgrens langs de weglijn (geleiding).
l Tweede afstand: Afstand vanaf de veldgrens waarop het tweedealarm afgaat, waarbij de bestuurder gewaarschuwd wordt direct debesturing over het voertuig over te nemen.
l Vooruitkijkafstand: Bepaalt hoeveel meter het systeem vóór hetvoertuig uit kijkt om te reageren met acties.
5.3.1. Beschrijving alarmvensterDruk in het midden van het alarmvenster om een alarm te bevestigen.
5.3. Alarmen instellen
38
Het alarmvenster kan omlaag gesleept worden om meer informatieweer te geven over het alarm als Omlaag slepen voor details bovenaan het alarmvenster wordt weergegeven.Via het luidsprekerpictogram kunt u het geluid van het alarmuitschakelen.Het pictogram van de steeksleutel geeft de juistealarminstellingspagina weer om het desbetreffende alarm teconfigureren (of te deactiveren als het alarm niet relevant is voor uwhuidige instelling). Er zijn enkele uitzonderingen op dit gedrag:l De steeksleutel Verkeerde firmware van de GPS-ontvanger geefthet instelscherm weer om de firmware van uw GPS-ontvanger opte waarderen.
l De steeksleutel Verkeerde firmware ASC-10 ECU geeft hetinstelscherm weer om uw ASC-10-firmware te upgraden.
l Het alarm Geen GPS tijd geeft het instelscherm voor tijd/datumweer om de juiste lokale tijd in te voeren.
5.3.2. Lijst met alarmenDit is een lijst van alle alarmen op de console en de omschrijvingendaarvan.Alarm Beschrijving
Actief veld ver weg Het actieve veld ligt op een afstand van meerdan 8 km. Zorg dat het correcte veld is geladenof maak een nieuw veld.
Basisstation locatieverkeerdecombinatie
De locatie van het basisstation gebruikt voorhet genereren van een geleidingspatroon komtniet overeen met de huidige positie van hetbasisstation.
Hoofdstuk 5 – Instelling van het systeem
39
Alarm Beschrijving
Besturinggekoppeld (visueel)
Het geluid van de alarmen Besturinggekoppeld/ontkoppeld kan omveiligheidsredenen niet worden uitgeschakeld.Desgewenst kan echter wel de visuelecomponent van het alarm onderdrukt worden.
Besturing kan nietwordeningeschakeld
Het pop-upvenster besturingsstatus datverschijnt wanneer het stuursysteem niet naarwens ingeschakeld kan worden, kan onderdruktworden. Als op de inschakelknop wordtgedrukt, wordt dit automatisch uitgaande alarmweergegeven om aan te duiden dat degevraagde bewerking niet kon wordenuitgevoerd.
Besturinglosgekoppeld(visueel)
Wordt geactiveerd als de besturing isuitgeschakeld. Dit kan het gevolg zijn van hetwegvallen van de verbinding met satellieten,het kwijtraken van de geleidingslijn of vanhandmatig aan het stuurwiel draaien.
Besturingsprofielkomt niet overeen
De parameters in het geselecteerdevoertuigprofiel komen niet overeen met devoertuigconfiguratie in het stuursubsysteem.Selecteer het juiste voertuigprofiel voor ditvoertuig.
COM-poortstoring Wordt geactiveerd als de opgegeven COM-poort niet geopend kan worden.
Einde van de reeks Wordt geactiveerd wanneer het voertuig develdgrens nadert en de bestuurder snel debesturing over moet nemen.
5.3. Alarmen instellen
40
Alarm Beschrijving
Fallback Dit alarm gaat af wanneer de geselecteerdeGPS-correctiebron niet beschikbaar is en hetsysteem tijdelijk een minder nauwkeurigecorrectiebron moet gebruiken.
Geen communicatie Wordt geactiveerd als de console niet kancommuniceren met de ECU van het werktuig.
Geen GPS Wordt geactiveerd als de GPS-verbinding isweggevallen.
Geen GPS-tijd Dit alarm gaat af als de GPS-ontvanger nietgeconfigureerd is om tijdberichten te verzenden(ZDA NMEA-berichten).
GPS-driftoffset Wordt geactiveerd bij het opstarten alsherinnering dat de GPS-driftoffset is toegepast.Aangezien de GPS-drift per moment kanverschillen, is dit een herinnering dat de GPS-driftcompensatie mogelijk opnieuw moetworden berekend.
GPS geen contact Dit alarm gaat af wanneer het GPS-signaal isweggevallen, maar de ontvanger nog welverbonden is.
Herstart van hetstuursysteem nodig
Dit alarm gaat af als het stuursubsysteem uit enaan moet worden gezet. Dit is het geval bijsommige soorten stuursubsystemen nakalibratie.
Hoofdstuk 5 – Instelling van het systeem
41
Alarm Beschrijving
Hoofdschakelaar uit Dit alarm gaat af wanneer de operator over eengebied rijdt dat onbehandeld is op dedekkingskaart bij een uitgeschakeldehoofdschakelaar (om te voorkomen datoperators vergeten de hoofdschakelaar in teschakelen bij het begin van een rit).
Maximale lengtegeleidingslijnoverschreden
Dit alarm gaat af wanneer de lengte van devastgelegde lijn langer is dan het maximaleaantal punten (doorgaans enkele kilometers,maar dit verschilt op basis van de complexiteitvan de booglijn).
NTRIP mislukt Fout van GPS-correctiebron.
Ongeldigvoertuigprofiel
Het geselecteerde voertuigprofiel bevatongeldige parameters. Maak een nieuwvoertuigprofiel of neem contact op met uwdealer voor ondersteuning.
Ongeldig/verouderdprofiel geladen
Gaat af wanneer een oud werktuig- ofvoertuigprofiel actief is in het systeem. Dit kanvoorkomen bij het upgraden van een zeer oudeversie van de software naar de nieuwste versie.
Ontvangerontkoppeld
De GPS-ontvanger reageert niet. Controleer deaansluitingen van de ontvanger.
Pad te ver weg Dit alarm gaat af als de actieve geleidingslijn(AB-lijn, booglijn of draaipunt) te ver van dehuidige GPS-positie af ligt.
5.3. Alarmen instellen
42
Alarm Beschrijving
Parameters komenniet overeen
Voertuiggeometrieparameters komen nietovereen met de geometrieconfiguratie in hetbesturingssysteem. Selecteer het voertuigopnieuw op het instelscherm of zorg ervoor datde voertuiggeometrie in hetvoertuiggeometriescherm correct is.
Positie omkeren Informatiealarm dat wordt geactiveerd wanneerde stoel van de bestuurder 180 graden gedraaidis (geldt alleen voor tractoren met tweebestuurdersposities).
Projectlijn te verweg
Dit alarm gaat af als de actieve set projectlijnente ver van de huidige GPS-positie af ligt.
Registratie looptbinnenkort af
De geregistreerde functie loopt af binnen dekomende <dagen tot afloop> dagen. Neemcontact op met uw dealer om de registratie tevernieuwen.
Te weinig capaciteit Dit alarm gaat af wanneer de systeembronnen(geheugen of ruimte in het bestandssysteem)voor meer dan 97% vol zijn.
Verkeerde firmwarevan de GPS-ontvanger
Selecteer de steeksleutel om het scherm weer tegeven dat vereist is om de relevante firmwareop te waarderen.
Vloeistofdruk hoog Wordt geactiveerd als de tankdruk hoger is dande gespecificeerde maximale tankdruk.
Vloeistofdruk laag Wordt geactiveerd als de tankdruk lager is dande gespecificeerde minimale tankdruk.
Weinig capaciteit Dit alarm gaat af wanneer de systeembronnen(geheugen of ruimte in het bestandssysteem)voor meer dan 90% vol zijn.
Hoofdstuk 5 – Instelling van het systeem
43
5.4. Vlagpunten instellenVlagpunten geven obstakels of andere landkenmerken voor een veld ophet bedieningsscherm weer. Vlagpunten worden tijdens gebruikingesteld door naar de locatie van het vlagpunt te rijden. ZieVlagpunten instellen, pagina 95.Symbolen en namen voor vlagpunten kunnen in het instelschermgedefinieerd worden.Vooringestelde symbolen en namen van vlagpunten wijzigen:
1. Selecteer Systeem /Vlagpunten .2. Selecteer de vlag waarvoor u het symbool of de naam wilt wijzigen.3. Selecteer het nieuwe symbool of selecteer NAAM VLAGPUNT,
voer de nieuwe naam voor de vlag in en bevestig deze.Vlaggen kunnen gewijzigd worden, maar u kunt geen nieuwevooringestelde vlaggen maken.
5.5. Hulpprogramma's instellen
1. Selecteer Systeem /Hulpprogramma's .
Upgrade consolesoftwareDeze optie wordt gebruikt als een upgrade van de consolesoftware viaeen USB-apparaat wordt uitgevoerd.Sluit het USB-apparaat aan dat de nieuwe software bevat. Als u dezeoptie selecteert, verschijnt er een bericht dat de console opnieuw wordtopgestart. Bevestig het bericht. De console wordt opnieuw opgestart ende nieuwe software wordt geladen.Op de console verschijnt de optie om alle gebruikersgegevens terug tezetten naar de situatie voordat de upgrade werd uitgevoerd.Opmerking: Wanneer u Nee selecteert, worden alle gegevensverwijderd die op de console zijn opgeslagen.
5.5. Hulpprogramma's instellen
44
45
Hoofdstuk 6 – Instellingen voertuigSelecteer de volgende pictogrammen om naar het instelscherm tegaan:
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u profielinformatie instelt overhet voertuig waarop de console gemonteerd is en toegang krijgt totdeze informatie. Als de console op meer dan één voertuig gebruiktgaat worden, moeten verschillende voertuigprofielen wordeningesteld.
De menuoptie Voertuig biedt de volgende menuonderdelen:
l Kies: kies een voertuig uit de eerder gemaakte profielen.
l Nieuw: maak een nieuw voertuigprofiel.Kies en Nieuw zijn de enige opties die in dit menu beschikbaarzijn als er geen voertuigen zijn ingesteld.
l Geometrie: Hiermee stelt u de afmetingen van het voertuigin zodat de geleiding nauwkeurig kan werken.
6.1. Een voertuig selecteren
46
l Besturing: Regelt hoe het voertuig op de geleidingreageert.
l Antenne: hiermee stelt u in of de GPS-ontvanger eeninterne of externe antenne heeft.
6.1. Een voertuig selecterenHiermee selecteert u een voertuig uit een eerder gedefinieerde lijst metvoertuigprofielen. Deze lijst is leeg wanneer de console voor het eerstwordt gebruikt.Een voertuig selecteren:
1. Selecteer Voertuig /Kies .2. Markeer het vereiste voertuig en bevestig uw keuze, of:
Selecteer deze optie om een voertuigprofiel te importeren vaneen USB-apparaat.
6.2. Een nieuw voertuig makenHiermee maakt u een nieuw voertuigprofiel voor het voertuig waaropde console gemonteerd wordt.Een nieuw voertuigprofiel maken:
1. Selecteer Voertuig /Nieuw .Er verschijnt een lijst met voorgedefinieerdefabrieksvoertuigsjablonen. Sjablonen bevatten standaardafmetingenen informatie over stuurparameters voor zover deze beschikbaar is.Afmetingen kunnen worden aangepast om deze te corrigeren voor hetspecifieke voertuig, de grootte van de banden enzovoort wanneer degeometrie wordt bevestigd in het volgende gedeelte.Stuurparameters bepalen hoe het voertuig op geleiding reageert enkunnen later in het proces verfijnd worden onder Automatische
Hoofdstuk 6 – Instellingen voertuig
47
besturing, pagina 111. Als de besturing na voltooiing van de instellingen het afstemmen van de automatische besturing nog steeds niet naartevredenheid werkt, neem dan contact op met uw dealer.2. Selecteer de fabrikant van het voertuig. Gebruik de de schuifbalk
om de volledige lijst te bekijken. Als de vereiste fabrikant nietbeschikbaar is, selecteert u de fabrikant die het meest lijkt op dievan het gebruikte voertuig. Als geen van de opties geschikt is,selecteert u Overige en gaat u naar Een voertuig aanpassen, pagina47.
Opmerking: Selecteer om een niveau omhoog te gaan naar debovenliggende map.
3. Kies het voertuigmodel en bevestig uw keuze.4. Als u de naam wilt wijzigen, selecteert u VOERTUIGNAAM,
voert u de naam in en bevestigt u deze.5. Bevestig het nieuwe voertuig. Het scherm Voertuiggeometrie wordt
weergegeven.6. Ga naar De voertuiggeometrie instellen, pagina 48.6.2.1. Een voertuig aanpassenWanneer Overige is geselecteerd op het scherm Voertuigsjabloon,worden algemene voertuigsjablonen weergegeven die basisinformatieover het voertuig en stuurparameters bevatten.1. Selecteer Overige. Er wordt een lijst met besturingsregeleenheden
weergegeven:l ACU-1: Autosteering Control Unitl AES-25: Accurate Electric Steeringl AF: AutoFarm® kleppenblok
l RST: Raven SmarTrax™ klep
l Overige: elke andere besturingsregeleenheid2. Kies een optie uit de lijst en bevestig uw keuze. Er wordt een reeks
algemene voertuigsjablonen weergegeven.
6.3. De voertuiggeometrie instellen
48
3. Selecteer met de pijlen de sjabloonvorm die het meest op uwvoertuig lijkt en bevestig uw keuze.
4. Als u de naam wilt wijzigen, selecteert u VOERTUIGNAAM,voert u de naam in en bevestigt u deze.
5. Bevestig het nieuwe voertuig. Het scherm Voertuiggeometriewordt weergegeven.
6. Ga naar De voertuiggeometrie instellen, pagina 48.
6.3. De voertuiggeometrie instellenHiermee stelt u de afmetingen van het voertuig in zodat de geleidingnauwkeurig kan werken.Opmerking: Meet de afmetingen van het voertuig zo nauwkeurigmogelijk. De aanbevolen tolerantiewaarde is +/- 5 cm.De voertuiggeometrie instellen:
1. Selecteer Voertuig /Geometrie . Het schermVoertuiggeometrie wordt ook automatisch weergegeven wanneereen voertuig gemaakt of geselecteerd wordt.
2. Selecteer een voertuigafmeting.Naar welke afmetingen wordt gevraagd, hangt af van het type vanhet geselecteerde voertuig.
3. Voeg afmetingen toe of wijzig deze voor zover nodig en bevestigze.
Hieronder zijn kernmaten vermeld die gewoonlijk worden gebruikt inhet systeem:l Wielbasis: de afstand tussen de hartlijn van de vooras en dehartlijn van de achteras.
l Trekpunt werktuig: de afstand tussen de hartlijn van de achterasen het trekpunt.
l GPS-besturing: de afstand links of rechts van het midden van dewielassen naar de GPS-ontvanger. Dit is een positief getal als de
Hoofdstuk 6 – Instellingen voertuig
49
ontvanger zich rechts van het midden van de as bevindt en negatiefals de ontvanger zich links bevindt.
l GPS-antenne: de horizontale afstand tussen de ontvanger en dehartlijn van de achteras. Het getal is positief als de ontvanger zichvóór de achteras bevindt en negatief als hij zich achter de achterasbevindt.
l Ashoogte: de hoogte van de as boven de grond.l GPS-hoogte: de hoogte van de bovenkant van de GPS-ontvangerboven de grond.
l Voorkoppeling: de afstand tussen de hartlijn van de vooras en depositie van de fronthef.
l Spoorafstand: dit is alleen van toepassing op voertuigen metrupsbanden en is de afstand tussen de banden.
l Scharnierpunt: dit is alleen van toepassing op gescharnierdevoertuigen en is de afstand tussen de achteras en het scharnierpunt(draaipunt) van het voertuig.
6.4. De besturingsregeleenheid instellenRegelt hoe het voertuig op de geleiding reageert. Zie Automatischebesturing, pagina 111.Deze optie is alleen zichtbaar als AUTOMATISCHE BESTURINGingeschakeld is in Systeem/Functies/Geleiding.De besturingsregeleenheid instellen:
1. Selecteer Voertuig /Besturing .
RegeleenheidOpmerking: Het is belangrijk om de juiste besturingsregeleenheid teselecteren als deze in de lijst staat, zodat de instellingen voorautomatische besturing overeenkomen met het voertuigprofiel. Als debesturingsregeleenheid later wordt vervangen, kan het noodzakelijk zijnterug te keren naar de voertuiggeometrie om de afmetingen tebevestigen (vernieuwen). Als u Automatisch herkennen kiest, wordenniet automatisch de regeleenheidopties gedetecteerd die in de lijst
6.5. De voertuigantenne selecteren
50
beschikbaar zijn. U moet dus de specifieke regeleenheid selecteren alsdeze een beschikbare optie is.Als u AES-25 als regeleenheid kiest, worden er extra optiestoegevoegd aan het scherm Besturingsafstemming. Zie Automatischebesturing afstemmen, pagina 115.
CAN busController Area Network. Selecteer de CAN-bus die wordt gebruikt.Als u het niet zeker weet, kijkt u naar de etikettering op deaansluitingen naar de GPS-ontvanger.l CAN 1: ISOBUSl CAN 2: BUS voor primaire besturing
Besturing activerenHiermee kan de bestuurder de automatische besturing activeren vanafde console.l Virtueel: selecteer deze optie als alleen de knop Automatische
besturing inschakelen op het scherm wordt gebruikt .l Virtuele en externe input console: Selecteer deze optie als u eenexterne inschakelknop rechtstreeks op de console hebtaangesloten.
Als u een externe inschakelknop op de CAN-bus hebt aangesloten,kunt u een van deze twee opties selecteren.
6.5. De voertuigantenne selecterenHiermee stelt u in of de GPS-ontvanger een interne (ingebouwd in deontvanger) of externe antenne heeft. Standaard wordt dit ingesteld opde interne antenne.Het type antenne instellen:
1. Selecteer Voertuig /Antenne .Als Extern geselecteerd is, moeten de maten voor de locatie van dezeantenne worden ingevoerd:
Hoofdstuk 6 – Instellingen voertuig
51
Marge vooruit op AGI-4 (of AGI-3)Voer hier de afstand vooruit in vanaf het midden van de AGI-4 tot hetmidden van de antenne (gebruik een negatieve waarde als de antenneachter de AGI geplaatst is).
Marge rechts op AGI-4 (of AGI-3)Voer hier de afstand naar rechts in vanaf het midden van de AGI tot hetmidden van de antenne (gebruik een negatieve waarde als de antennelinks van de AGI geplaatst is).
HoogteVoer hier de hoogte van de antenne boven de grond in.
6.5. De voertuigantenne selecteren
52
53
Hoofdstuk 7 – Instellingen werktuigSelecteer de volgende pictogrammen om naar het instelscherm tegaan:
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u het gebruikte werktuig instelten hoe u toegang krijgt tot profielinformatie. Als de console met meerdan één werktuig gebruikt gaat worden, moeten verschillendewerktuigprofielen worden ingesteld.In de volgende informatie wordt beschreven hoe u een niet-bestuurdwerktuig instelt voor de juiste zwadpaden of geleidingslijnen. Zokunnen dekkingskaarten gemaakt worden en worden weglijnengeboden voor automatische besturing en geleiding.Zie de bedieningshandleiding van de spuitmachine voorgedetailleerde informatie over werktuigen. In de volgende informatiewordt het werktuig alleen ingesteld voor automatische geleiding enbesturing.Opmerking: De opties die in het menu Werktuig wordenweergegeven, verschillen afhankelijk van de gemaakte/geselecteerdewerktuigen.
In de menuoptie Werktuig zijn de volgende menuoptiesbeschikbaar wanneer er nog geen werktuigen gemaakt zijn:
7.1. Een werktuig kiezen
54
l Kies: Kies een werktuig uit de eerder gemaakte profielen.(Deze lijst is leeg als er nog geen werktuigen gemaakt zijn.)
l Nieuw: Hiermee maakt u een nieuw werktuigprofiel.
l Snelheid: Zie Emulatie GPS-snelheid instellen, pagina 59.
7.1. Een werktuig kiezenHiermee selecteert u een werktuig uit een eerder gedefinieerde lijstmet werktuigprofielen. Deze lijst is leeg wanneer de console voor heteerst wordt gebruikt.Een bestaand werktuig selecteren:
1. SelecteerWerktuig /Kies .2. Markeer het vereiste werktuig en bevestig uw keuze, of:
Selecteer deze optie om een werktuigprofiel te importeren vaneen USB-apparaat.
7.2. Een nieuw werktuig instellenHiermee maakt u een nieuw werktuigprofiel voor het gekoppeldewerktuig.Een nieuw werktuig maken:
1. SelecteerWerktuig /Nieuw .2. Met de pijlen selecteert u het Type werktuig en bevestigt u uw
keuze.
vast
gescharnierd (achter slepen)
Hoofdstuk 7 – Instellingen werktuig
55
frontmontage
dubbel gescharnierd (tussen slepen)
Er wordt een standaardnaam voor het werktuig weergegeven.Opmerking: Het wordt sterk aanbevolen goed overdachte engestructureerde namen voor werktuigen te kiezen, om het gebruik intoekomstige seizoenen te vergemakkelijken.3. Als u de standaardnaam wilt wijzigen, selecteert u
WERKTUIGNAAM en voert u de nieuwe naam in. Bevestig dezevervolgens.
7.3. De werktuiggeometrie instellenHiermee stelt u de afmetingen van het werktuig in zodat de geleidingnauwkeurig kan werken.Opmerking: Meet de afmetingen van het werktuig zo nauwkeurigmogelijk. De aanbevolen tolerantie is +/- 5 cm.De werktuiggeometrie instellen:
1. SelecteerWerktuig /Geometrie . Het schermWerktuiggeometrie wordt ook automatisch weergegeven wanneereen werktuig gemaakt of geselecteerd wordt.
2. Selecteer een afmeting van een werktuig.Naar welke afmetingen wordt gevraagd, hangt af van het type vanhet geselecteerde werktuig.
3. Voeg afmetingen toe of wijzig deze voor zover nodig en bevestigze.
Hieronder worden maten vermeld die worden gebruikt in het systeem:l Baanbreedte: Meet de werkbreedte van het werktuig (dat wilzeggen de breedte van het gebied dat wordt bewerkt tijdens ééngang van het werktuig).
7.4. Sectieregeling instellen
56
l Werklengte: Lengte van het begin tot het einde van hetwerkgebied van de spuitboom. Samen met de maaibreedtedefinieert deze het ‘werkgebied’. Dit is het gebied waaroverproduct wordt aangebracht voor de betreffende spuitboom.
l Overlap: Meet de breedte van de overlap tussen tweeaangrenzende ronden.
l Werktuigoffset: Meet de afstand tussen het aankoppelpunt en dewielen van het werktuig.
l Marge van werktuigwielen: Meet de afstand tussen de wielen enhet werkgebied van het werktuig.
l Inline-offset: Meet de excentrische offset van het werktuig tenopzichte van het aankoppelpunt. Voer een positief getal in als hetwerktuig naar rechts wordt verschoven en een negatief getal alshet naar links wordt verschoven.
l Spooroffset: Meet de afstand tussen het aankoppelpunt van deaanhanger en de wielen van de aanhanger.
l Marge van aanhangerwielen: Meet de afstand tussen hetaankoppelpunt van het werktuig en de wielen van de aanhanger.
7.4. Sectieregeling instellenSectieregeling instellen:
1. SelecteerWerktuig /Sectieregeling /Secties .2. Selecteer SECTIES, stel met plus of min het aantal secties in en
bevestig vervolgens uw keuze.3. Als u de sectiebreedte wilt instellen voor alle secties, selecteert u
Breedte naast Alle.4. Voer de sectiebreedte in voor alle secties en bevestig uw keuze.5. Als u een individuele breedte per sectie wilt instellen, selecteert u
de breedte naast een sectie, voert u de breedte in en bevestigt udeze.
6. Doe hetzelfde voor iedere sectie.
Hoofdstuk 7 – Instellingen werktuig
57
7.4.1. Timing instellenMet deze instellingen worden de responstijden ingesteld voor het in- ofuitschakelen van secties. Het is belangrijk om de responstijdennauwkeurig te berekenen om overlappingen of leemtes in hetaanbrengen van het product te voorkomen.De responstijden berekenen:1. Zorg dat het werktuig klaar is om te beginnen met de afgifte van
product.2. Meet met een stopwatch de vertraging tussen het inschakelen van
een sectie en het aanbrengen van het product. Dit is deINSCHAKELTIJD.
3. Wanneer de sectie wordt uitgeschakeld, meet u de vertraging tussenhet uitschakelen van de sectie en het stoppen van de productflow.Dit is de UITSCHAKELTIJD.
De responstijden instellen:
1. SelecteerWerktuig /Regeling indeling /Timing .2. Selecteer INSCHAKELTIJD om in te stellen hoeveel seconden
vertraging er moet zijn tussen het inschakelen van een sectie en hetaanbrengen van het product en bevestig deze instelling vervolgens.
3. Doe hetzelfde voor UITSCHAKELTIJD en bevestig uw keuze.Hiermee wordt ingesteld hoeveel seconden vertraging er is tussenhet uitschakelen van een sectie en het stopzetten van deproductflow.
7.4.2. Sectieschakelaar instellenDe sectieschakelaar is virtueel (op het consolescherm) of extern (eenfysieke schakelaar die op de ASC-10 ECU of console aangesloten is).De schakelaars configureren:
1. SelecteerWerktuig /Regeling indeling
/Sectieschakelaar .2. Selecteer TYPE.
7.5. De hoofdschakelaar instellen
58
3. Selecteer Virtueel of Externe ECU-sensor en bevestig uw keuze.
7.5. De hoofdschakelaar instellenDe hoofdschakelaar schakelt de afgifteregeling (strooimachine,spuitmachine) in en activeert ook de dekkingskaart op hetgeleidingsscherm.De hoofdschakelaar instellen:
1. SelecteerWerktuig /Hoofdschakelaar .
VirtueelHierbij kan de hoofdschakelaar bediend worden door de virtuelehoofdschakelaar op het bedieningsscherm van de console teselecteren.
Raadpleeg de handleiding voor de regeleenheid van het werktuigvoor informatie over instelling van de schakelaars voor het werktuig.
Input van externe consoleMaakt het mogelijk de hoofdschakelaar te bedienen via een externeschakelaar (een fysieke schakelkast/hoofdschakelaar die op de consoleis aangesloten).Opmerking: Als een externe schakelaar wordt gebruikt, wordt dezegewoonlijk tijdens de installatie aangesloten door de dealer. De kabelmet de aanduiding ‘Remote Mapping’ wordt aangesloten op dekabelboom van de console en levert de voeding om de dekkingskaarten de input van de hoofdschakelaar te activeren/deactiveren.
Externe ECU-sensorMaakt het mogelijk de hoofdschakelaar te bedienen via een externeschakelaar (een fysieke schakelkast/hoofdschakelaar die op de ASC-10 ECU is aangesloten).
Hoofdstuk 7 – Instellingen werktuig
59
7.6. Emulatie GPS-snelheid instellenHiermee verzendt u informatie over de voertuigsnelheid naar hetISOBUS-werktuig voor het uitvoeren van snelheidsregeling of anderefuncties.
1. SelecteerWerktuig /Snelheid .
Stuurt de snelheid op de ISO- en/of NMEA2000-bus naar de ECU.Opmerking: De GPS NMEA2000-instelling specificeert dat devirtuele TECU de NMEA 2000 COG/SOG-berichten (129026) moetemuleren wanneer deze niet reeds aanwezig zijn op de bus. Dit heeftgeen invloed op de NMEA 2000-output verzonden vanaf de ontvanger.2. Selecteer de vereiste output(s).
7.6. Emulatie GPS-snelheid instellen
60
61
Hoofdstuk 8 – Productinstelling
8.1. De productdatabase instellenProductdefinities kunnen op één gemeenschappelijke locatie wordenopgeslagen. Zo kunt u standaardproducten gebruiken voor allerleiverschillende afgifteregelsystemen zonder dat u elke productnaam enelke afgifte iedere keer in hoeft te voeren.Vooringestelde afgiften, toenamen en productdichtheden kunnenworden ingesteld en opgeslagen en in het juiste afgifteregelsysteemworden opgeroepen.De kalibratiefactor voor elk product wordt aan elke werktuigtank of -bak toegewezen. Dit betekent bijvoorbeeld dat u ureum één keer kuntopslaan, met verschillende kalibratiefactoren per bak.
1. Selecteer Product . De installatiewizard voor vloeistoffenwordt weergegeven.
Voor elk product moet de volgende informatie gedefinieerd worden:l Verhoging applicatiesnelheid: Definieert in welke mate deapplicatiesnelheid verandert wanneer de bestuurder op de knopvoor applicatiesnelheid omhoog/omlaag drukt. De snelheid kanmet een vaste afgifte worden gewijzigd of met een percentage vande snelheid die ingesteld is voor Voorinstelling snelheid 1. ZieType afgiftetoename, pagina 22.
l Voorinstelling 1/Voorinstelling 2: Definieert vooraf ingesteldeapplicatiesnelheden.
l Kalibratiefactor: Dit is de aantal pulsen van de stromingsmeterper liter vloeistof. Deze waarde kan hier worden bekeken, maarmoet voor elk werktuig en product worden ingesteld.
8.1. De productdatabase instellen
62
63
Hoofdstuk 9 – Basisprincipes bediening
9.1. De vensterwerkbalk gebruikenMet de vensterwerkbalk krijgt u toegang tot de functies waarmee u degeleiding regelt.
Als u een functie selecteert, worden de submenuopties weergegeven.
9.2. Het navigatievenster gebruikenHet navigatievenster wordt gebruikt om informatieschermen, hetgeleidingsscherm en het inventarisbeheer weer te geven.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Systeeminformatie. Hiermee geeft u software- ensysteeminformatieoverzichten weer. Met de pijlen en deschuifbalk kunt u informatie uitvouwen en weergeven.
Geleiding. Hiermee geeft u het geleidingsscherm weer. ZieGeleiding weergeven, pagina 64.
9.3. Geleiding weergeven
64
GPS-informatie. Hiermee geeft u de GPS-positie,voertuigoriëntatie en GPS-nauwkeurigheidsinformatieweer. Zie GPS-informatie weergeven, pagina 69.
Systeemdiagnose. Hiermee geeft u het geheugengebruik,de consolediagnose en probleemcodes weer. ZieSysteemdiagnose weergeven, pagina 70.
Taakinformatie. Hiermee geeft u taakdata, duur,instellingen, opmerkingen en geleidingsinstellingen weer.Zie Taakinformatie weergeven, pagina 70.
Configuratie automatische indelingsregeling. ZieInstellingen werktuig, pagina 30 voor setup. Zie dehandleiding van de sproeier voor bediening.
Virtuele schakelkast. Zie Sectieschakelaar instellen, pagina57.
Instellingen. Hiermee opent u het instelscherm.
Inventarisbeheer. Zie Inventarisbeheer, pagina 125.
9.3. Geleiding weergevenAls het bedieningsscherm voor het eerst wordt geopend, wordtgeleiding standaard op volledig scherm weergegeven.9.3.1. Weergaveknoppen gebruikenOpmerking: Er is ook een optie voor het draaien van de kaartbeschikbaar (zie Kaartdraaiing, pagina 25).
Hoofdstuk 9 – Basisprincipes bediening
65
Modus selecterenEr is een nieuwe aanraakscherm-modus beschikbaar. Om deze modus tegebruiken, drukt u gedurende een halve seconde op het scherm ensleept u uw vinger over het benodigde object om dit te selecteren.Nadat de modus is ingeschakeld, wordt het pictogram voor selecterenvan de modus zichtbaar en wordt het object gemarkeerd.Deze functie is beschikbaar voor de volgende objecten op hetbedieningsscherm:l veldgrenzen (zie Een veldgrens bewerken, pagina 94)l vlagpunten (zie Een vlagpunt verwijderen of wijzigen, pagina 96)
Kies niveaus zichtbare kaart
1. Selecteer als u wilt kiezen welke dekkings- en informatielagenworden weergegeven op het scherm.
9.3. Geleiding weergeven
66
Kaartniveausl Rasterlijnen: Rasterlijnen op het geleidingsscherm weergeven.l Alle velden: Hiermee worden alle gedefinieerde velden in hethuidige bedrijf weergegeven.
l Vlagpunten: Zie Vlagpunten instellen, pagina 95.l Lijnnummers: Hiermee worden geleidingslijnen als een rijgenummerde lijnen over het veld weergegeven (geldt alleen voorAB-lijnen).
DekkingskaartMet de dekkingskaartselectie kunt u één type dekkingskaartselecteren. U doet dit door op de middelste knop te drukken en eenkeuze te maken uit een lijst of door op de pijl naar links/rechts tedrukken om door de lijst te scrollen met een live voorbeeld van dedesbetreffende laag in de kaart op de achtergrond.
Hoofdstuk 9 – Basisprincipes bediening
67
Dekking wordt in de kleur groen weergegeven.
De toegepaste afgifte wordt in selecteerbarekleuren weergegeven.
Er wordt een legenda weergegeven voortoegepaste afgiften.
De GPS-kwaliteit wordt in de kleur oranjeweergegeven.
Er wordt een legenda weergegeven voor GPS-kwaliteit.
De legenda's bewerkenDe legenda's die worden weergegeven voor Toegepaste afgifte en GPS-kwaliteit kunnen bewerkt worden.1. Klik op de legenda om het overzicht van legendakleuren en
bereiken weer te geven.
9.3. Geleiding weergeven
68
2. Selecteer Bewerken om de gebruikte kleuren en bereiken aan tepassen.
Aanzicht omschakelen
1. Selecteer om de aanzichten van de kaart om te schakelen(Noorden boven, Van boven of Perspectief).
In het aanzicht Noorden boven is debovenkant van het scherm het noorden.
In het aanzicht Van boven is debovenkant van het scherm de huidige richtingvan het voertuig.
Perspectiefaanzicht plaatst de kaart invirtueel perspectief met een virtuele horizon.
Hoofdstuk 9 – Basisprincipes bediening
69
In-/uitzoomen op de kaart
Selecteer om desgewenst in of uit te zoomen. Houd ingedruktom snel te zoomen.
9.4. GPS-informatie weergevenVoor het weergeven en controleren van GPS-informatie:
1. Selecteer GPS-informatie in het navigatievenster . Depositioneringsinformatie wordt weergegeven.
Breedtegraad en Lengtegraad geven de positionering van het voertuigweer.Oostelijk en Noordelijk geven de positie en zone van het voertuig weervolgens de Universele Transversale Mercatorprojectie (UTM). Dezeworden gemeten in meters.De rasternummers op de oost-westas (horizontaal) worden Oostelijkgenoemd en de rasternummers op de nood-zuidas (verticaal)Noordelijk.
2. Selecteer het tabblad Voertuigoriëntatie .Hierop ziet u de hoogte, de richting (in graden), de werkelijke snelheidvan het voertuig en rollen/stampen (in graden).Rollen is het naar links/rechts overhellen van het voertuig.Stampen is het naar voren/achteren overhellen van het voertuig.
3. Selecteer het tabblad GPS-nauwkeurigheid .Hierop worden het aantal beschikbare satellieten, de correctieleeftijd (inseconden) en de HDOP (lagere waarde betekent een groterenauwkeurigheid) en HRMS (lagere waarde betekent een groterenauwkeurigheid) aangeduid.Opmerking: De HDOP (Horizontal Dilution of Precision) geeft heteffect op de nauwkeurigheid aan van een aantal satellietbronnen en de
9.5. Systeemdiagnose weergeven
70
geometrie daarvan. Houd de antennes vrij van obstructies om correcteGPS-meetwaarden te verkrijgen.
HDOP < 1,0HDOP tussen 1,0 en 4,0HDOP > 4GPS ongeldig 0
Goede nauwkeurigheidGemiddelde nauwkeurigheidMatige nauwkeurigheidGeen signaal
De HRMS (Horizontal Root Means Squared) biedt een berekeningvan de gemiddelde horizontale positie op basis van de brongegevensuit de satellieten.
9.5. Systeemdiagnose weergevenVoor het weergeven van diagnosegegevens:
1. Selecteer Systeemdiagnose in het navigatievenster .Geheugengebruik en foutcodes worden weergegeven.
9.6. Taakinformatie weergevenVoor het weergeven van taakinformatie:
1. Selecteer Taakinformatie in het navigatievenster .Hierop wordt algemene informatie over de voortgang van de taakweergegeven.
2. Als u andere informatie wilt weergeven of aantekeningen wiltmaken, selecteert u de volgende tabbladen.
Taakdata
Taakinstellingen
Hoofdstuk 9 – Basisprincipes bediening
71
Geleidingsinstellingen
Aantekeningen taak - als u dit ergens op het schermAantekeningen taak selecteert, wordt een toetsenbordweergegeven.
Als er een werktuig met meer dan één spuitboom wordt geselecteerd,wordt er een pictogram weergegeven om de boom te selecterenwaarover u informatie wilt laten weergeven.
9.7. Bewaking op het dashboardDe weergave op het dashboard kan worden aangepast.9.7.1. Het dashboard aanpassen1. Selecteer een willekeurige plek op het dashboard om aan te passen
wat er op het dashboard wordt weergegeven.2. Druk opnieuw op het specifieke paneel om het aan te passen. Er
worden meer opties weergegeven.3. Schakel opties naar wens in of uit.4. Bevestig de nieuwe dashboardweergave. De gekozen opties
verschijnen op het dashboard.
GPS en correctiebronOp het GPS-paneel wordt het volgende weergegeven:l Gereedheid systeem (satellietpictogram) en het aantal beschikbaresatellietsignalen
l Kwaliteit van correctie en nauwkeurigheid van positiebepalingl Gebruikte correctiebron (DGPS, PPS, RTK, Float RTK, SBAS,OmniSTAR VBS, Ongeldig, Onbekend, Geschat, GPS, Handmatigeinvoer).
Nauwkeurigheid tot binnen 2 cm is een hoog nauwkeurigheidsniveau.Opmerking: Als de correctiebron is ingesteld op Autonoom, wordt ophet dashboard GPS weergegeven.
9.7. Bewaking op het dashboard
72
SatellietpictogramEen groen satellietpictogram geeft aan dat convergentie tussen GPSen de correctiebron is bereikt en is gebaseerd op HDOP. Anderekleuren geven aan dat informatie niet beschikbaar is:
Grijs: Geen correctiebron, geen signaal
Rood: Matige nauwkeurigheid
Geel: Gemiddelde nauwkeurigheid
Groen: Goede nauwkeurigheid
Opmerking: Als AUTOMATISCH gekozen is tijdens de instellingvan GPS, kunnen de kleuren tijdens bedrijf veranderen, aangezien erverschillende correctiebronnen worden waargenomen. Als tijdens hetinstellen van GPS een specifieke bron is gekozen, probeert hetsysteem het gekozen systeem te detecteren. Zie pagina 33 voor meerinformatie over correctiebronnen en pagina 69 voor meer informatieover HDOP.
Correctiepictogram
Groen: Correctiebron heeft convergentie bereikt voorautomatische besturing. (Positienauwkeurigheid oppaneelpagina met besturingsstatus is groen.)
Geel: Correctiebron ontvangen, maar niet nauwkeuriggenoeg om automatische besturing in te schakelen.Controleer de differentiële correctie en depositienauwkeurigheid met betrekking tot debesturingsstatus.
Hoofdstuk 9 – Basisprincipes bediening
73
Rood: Ontvangen correctiebron is niet gelijk aanconfiguratie.
Grijs: Geen correctiebron ontvangen.
GeleidingsinformatieDe geleidingsinformatiepanelen kunnen geconfigureerd worden om eenof twee van de zes mogelijke opties weer te geven: koerslijnafwijking,snelheid, richting, baan, bewerkte oppervlakte of resterendeoppervlakte.l Koerslijnafwijking: Toont de afstand tussen het voertuig en dedichtstbijzijnde weglijn.
l Bewerkt oppervlak: Toont de totale oppervlakte van de dekking,per boom (inclusief overlap).
l Resterende oppervlakte: Oppervlakte waarbij geen dekking istoegepast binnen de veldgrenzen die niet zijn uitgesloten van dehuidige taak.
9.8. Informatie over taken opslaanMet de console kunnen bestuurders functies en werkbestandenvastleggen en opslaan voor veel velden en voor elke taak op elk veld.Onder elk veld kan aanvullende informatie worden opgeslagen, zoalsobstakels en veldgrenzen.Onder elke taak kan informatie over die taak worden opgeslagen. Het isbelangrijk om duidelijke namen te kiezen voor bedrijven, velden entaken, zodat de informatie het volgende seizoen eenvoudig toegankelijkis.De bestuurder kan het veld in de toekomst dan gemakkelijk selecterenen heeft toegang tot dezelfde veldgrenzen, vlagpunten engeleidingslijnen zonder deze opnieuw te hoeven maken.
9.9. Kleur en bedrijfsstatus herkennenOp het bedieningsscherm worden kleuren gebruikt om de status vanfuncties mee aan te duiden. De precieze betekenis verschilt telkens iets,
9.10. Uitleg over standaardbestandsnamen
74
afhankelijk van de werktuigen, opties en functies die zijn gekozen bijhet instellen.In het algemeen:l De kleur rood geeft aan dat de functie niet gebruikt kan worden.Controleer of alle benodigde items zijn geactiveerd en op de juistewijze zijn ingesteld.
l Wit geeft aan dat de functie gereed is voor gebruik.l De kleur geel en/of groen geeft aan dat de functie momenteelactief is.
9.10. Uitleg over standaardbestandsnamenWanneer nieuwe voertuigen, werktuigen, geleidingslijnen of takenworden aangemaakt, geeft het systeem een standaardnaam weer diedoor de bestuurder kan worden gewijzigd.De namen voor voertuigen en werktuigen zijn als volgt:l <Voertuigtype/Werktuigtype>_XX_XX wordt toegevoegd wanneer een werktuig met de betreffendenaam reeds bestaat (bijvoorbeeld: Gescharnierd enGescharnierd_01).
De namen voor taken zijn als volgt:l <Werktuignaam>_JJJJMMDD_XXDe <Werktuignaam> is de naam van het huidig geladen werktuig,gevolgd door de datum in het formaat: jaar/maand/dag. _XXwordt toegevoegd wanneer een taak met de betreffende naamreeds bestaat (bijvoorbeeld: Gescharnierd_20150311 enGescharnierd_20150311_01).
De namen voor geleidingslijnen zijn als volgt:l <Standaard_Voorvoegsel>_JJJJMMDD_HHMM_XX_XX wordt toegevoegd wanneer een bestand met dezelfde naamreeds bestaat (bijvoorbeeld: L_20150311_1505 en L_20150311_1505_01).
Hoofdstuk 9 – Basisprincipes bediening
75
Opmerking: Het wordt aanbevolen gestructureerd te werk te gaan alsu de namen van items wijzigt. Hierdoor zijn items in latere seizoenengemakkelijker herkenbaar.
9.10. Uitleg over standaardbestandsnamen
76
77
Hoofdstuk 10 – BesturingskalibratieDe console bepaalt aan de hand van de satellietgegevens die wordenontvangen via de ontvanger die op de bovenkant van het voertuigbevestigd is, de exacte coördinaten van het voertuig. Aan de hand vandeze en andere gegevens kan het systeem de positie van het voertuigschatten en het besturingssysteem van het voertuig aansturen.Dit werkt alleen correct als het systeem voor het individuele voertuiggekalibreerd is. Als het systeem niet is gekalibreerd voor dit voertuig,volg dan de aanwijzingen in dit hoofdstuk.
WAARSCHUWING: rijd het voertuig naar een geschiktgebied met vlakke grond, uit de buurt van personen enobstakels en met ruimte om in volledige cirkels te rijden.Om een nauwkeurige kalibratie te garanderen, moet hetvoertuig zicht naar de open lucht hebben en zich ver uitde buurt van bomen, hoogspanningskabels en gebouwenbevinden.Het verdient aanbeveling om het werktuig te verwijderenals het een getrokken, gescharnierd werktuig is ominterferentie met de trekstang van het werktuig tevoorkomen.
Opmerking: Welke kalibratieschermen u te zien krijgt, hangt af vanhet geselecteerde voertuig. Sommige besturingsregeleenheden biedenkalibratie van het hydraulische systeem.
10.1. Het kompas kalibrerenVolg de stappen voor het starten van de kalibratiewizard. Rijdvoordat u begint naar een plek waar de kalibratie niet belemmerdwordt. U moet hiervoor uit de buurt zijn van hoogspanning en grotemetalen voorwerpen, met ruimte om in volledige cirkels te rijden.Opmerking: Welke kalibratieschermen u te zien krijgt, hangt af vanhet geselecteerde voertuig. LEES ALTIJD ZORGVULDIG DEAANWIJZINGEN OP HET SCHERM.
10.1. Het kompas kalibreren
78
1. Selecteer /Menu Besturingsopties /Kalibratie
Automatische besturing .Het scherm Besturingskalibratie wordt weergegeven.
2. Selecteer KOMPAS. Als de component als gekalibreerd wordtgemeld, dient u de kalibratieprocedure nog steeds uit te voeren alsde ontvanger niet gekalibreerd is op dit voertuig.
3. Lees het scherm en zoek een geschikt vlak terrein op uit de buurtvan hoogspanning en grote metalen objecten. Selecteer daarna
Volgende .4. Stuur het voertuig in een cirkel met het stuurwiel ongeveer 75%
gedraaid. De richting is niet van belang. Wanneer u 1½ keerrondgedraaid bent, stopt u en selecteert u Volgende.
5. Stuur het voertuig ongeveer 100 m recht vooruit en STOP hetvoertuig vervolgens. Selecteer Volgende.
6. Het systeem begint met het opslaan van de kalibratiegegevens.Wacht tot op het scherm wordt vermeld dat de kalibratie geslaagd
is en bevestig dit vervolgens .
Hoofdstuk 10 – Besturingskalibratie
79
10.2. De wielhoeksensor kalibrerenOpmerking: Kalibratie van wielhoeksensor moet elke 6-12 maandenworden uitgevoerd.
WAARSCHUWING: Ga na of er voldoende ruimte is voorhet voertuig om de volledige manoeuvre uit te voerenvoordat u Volgende selecteert. De kalibratie duurt tot 60seconden in elk van deze vergrendelde modi.
WAARSCHUWING: Sommige voertuigmodellen zetten dewielen automatisch in de vereiste stand.
1. Selecteer /Menu Besturingsopties /Kalibratie
Automatische besturing .Het scherm Besturingskalibratie wordt weergegeven.
2. SelecteerWIELHOEKSENSOR. Als de component alsgekalibreerd wordt gemeld, dient u de kalibratieprocedure nogsteeds uit te voeren als de ontvanger niet gekalibreerd is op ditvoertuig.
10.3. De montageafwijking kalibreren
80
Opmerking: Het aantal schermen en de inhoud van de schermenkunnen verschillen bij verschillende voertuigen enbesturingsregeleenheden. Als een fout wordt gemeld, lees dan hetbericht en voer de aanbevolen handeling uit voordat u verdergaat.
3. Rijd het voertuig vooruit om de procedure te starten. De kalibratievan de wielhoeksensor dient uitgevoerd te worden bij 2 km/uur.
4. Draai het stuurwiel volledig naar links en selecteer Volgende.
5. Draai het stuurwiel volledig naar rechts en selecteer Volgende.6. Zorg dat het voertuig nog steeds 2 km/uur rijdt. Draai het
stuurwiel zo ver mogelijk naar de middenpositie.Opmerking: Het zoeken van de middenpositie en het rijden ineen rechte lijn voordat u Volgende selecteert, zijn essentieel voorde prestaties van het systeem.
WAARSCHUWING: Zorg dat er voldoende ruimte isvoor de tractor om naar voren te rijden in demiddenpositie voordat u verder gaat.
7. Selecteer Volgende.8. Het systeem begint met het opslaan van de kalibratiegegevens.
Wacht tot op het scherm wordt vermeld dat de kalibratie geslaagd
is en bevestig dit vervolgens .Opmerking: Bij sommige besturingsregeleenheden biedt het consolekalibratie van het hydraulisch systeem. Wanneer deze optie wordtweergegeven, selecteert u de hydraulica en volgt u de aanwijzingenop het scherm.
10.3. De montageafwijking kalibrerenDe montageafwijking verwijst naar de eerste offset ten opzichte vanhorizontaal waarbij de GPS-ontvanger is bevestigd op het dak van deauto. De volgende zaken kunnen de montageafwijking beïnvloedenen veranderen:
Hoofdstuk 10 – Besturingskalibratie
81
l Bandenspanningl Rupsbandspanningl Dubbele wielenl Bandenmatenl Cabine-ophangingl Reparaties cabine (ophanging en steunen)l Uit- en inbouwen van de ontvangerl Bevestigingslocatie is verplaatst
Opmerking: Kalibratie van montageafwijking moet wordenuitgevoerd bij een van de bovenstaande wijzigingen of minimaal elke6-12 maanden.Het verdient aanbeveling om nog steeds een kalibratie van demontageafwijking uit te voeren bij gebruik van Autonoom alscorrectiebron, zelfs als het scherm meldt dat het niet nodig is.Kalibratie van de montageafwijking moet plaatsvinden op een openterrein, ver uit de buurt van obstakels. Als de ontvanger niet volledigwaterpas gemonteerd is, wordt dit gecorrigeerd door deze kalibratie.
WAARSCHUWING: Zorg dat het voertuig voldoenderuimte heeft om ten minste 70 m in een rechte lijn te rijdenen vervolgens te keren aan de uiteinden van de weglijn.
1. Selecteer /Menu Besturingsopties /Kalibratie
Automatische besturing .Het scherm Besturingskalibratie wordt weergegeven.
2. SelecteerMONTAGEAFWIJKING. Als de component alsgekalibreerd wordt gemeld, dient u de kalibratieprocedure nogsteeds uit te voeren als de ontvanger niet gekalibreerd is op ditvoertuig.
10.3. De montageafwijking kalibreren
82
Opmerking: Voor de kalibratie van de montageafwijkingworden weglijnpunten ‘A’ en ‘B’ uitgezet over 70 m en rijdt hetvoertuig met 2 km/u over de weglijn. De bestuurder keert hetvoertuig aan het einde van de lijn en herhaalt de procedure. Hetvoertuig moet de wegpunten ‘A’ en ‘B’ in elk geval tot opongeveer 30 cm naderen om de volgende stap van dekalibratieprocedure in gang te zetten.
3. Plaats het voertuig op een open terrein. Als u klaar bent om met
de procedure te beginnen, selecteert u om het wegpunt ‘A’ temarkeren.
4. Rijd in een rechte lijn vooruit. Het wegpunt ‘B’ wordtautomatisch gemaakt wanneer de Afstand tot A 70 m bedraagt.
5. Keer het voertuig en neem de zojuist uitgezette weglijn op. Ditkoersnummer zou nu '0' moeten zijn.
6. Selecteer Automatische besturing inschakelen op hetbedieningsscherm om op de weglijn te sturen. De kleur verandertin groen, er klinkt een geluidssignaal en op het scherm knipperteen ‘inschakelbericht’ dat aangeeft dat de automatische besturingis ingeschakeld.
Hoofdstuk 10 – Besturingskalibratie
83
Als de besturing niet wordt ingeschakeld en Automatischebesturing inschakelen geselecteerd is, verschijnt het venster Statusbesturing.
7. Los eventuele problemen met rode indicatoren op alvorens verder tegaan met de kalibratieprocedure voor de montageafwijking (handelde op het scherm weergegeven problemen van boven naar benedenaf).
8. Rijd het voertuig over punt ‘B’ dat eerder tijdens dekalibratieprocedure gemaakt is.
9. Stel de voertuigsnelheid in op 2 km/u.10. Stuur langs de weglijn terug naar punt ‘A’ dat eerder gemaakt is.
Als Afstand tot A 50 m aangeeft, begint de blauwe lijn op dekalibratievoortgangsbalk te bewegen en stijgt het percentage.Wanneer de kalibratievoortgangsbalk bij 50% is aangekomen, stoptde kalibratiebalk en blijft het percentage stilstaan op 50%.Dit geeft aan dat het systeem voldoende gegevens heeft voor heteerste stadium van de kalibratie en de montageafwijkingskalibratiewordt op dit punt op pauze gezet.
11. Rijd verder om wegpunt ‘A’ te passeren.12. Nadat u over wegpunt ‘A’ bent gereden, keert u het voertuig.13. Neem de koers ‘0’ op en schakel de automatische besturing
opnieuw in.
14. Rijd opnieuw over wegpunt ‘A’, in de tegenovergestelde richting.15. Stel de voertuigsnelheid in op 2 km/u.
10.3. De montageafwijking kalibreren
84
16. Stuur langs de weglijn terug naar punt ‘B’ dat eerder is gemaakt.Als de Afstand tot B minder dan 50 m bedraagt, begint deblauwe lijn op de kalibratievoortgangsbalk vanaf 50% te bewegenen stijgt het percentage.Wanneer de kalibratievoortgangsbalk 100% heeft bereikt,betekent dit dat het systeem voldoende gegevens heeft voor hettweede stadium van de kalibratie en demontageafwijkingskalibratie wordt op dit punt op pauze gezet.
17. Rijd vervolgens over wegpunt ‘B’.18. Zet het voertuig stil. De montageafwijkingskalibratie is geslaagd.
19. Bevestig om terug te keren naar het kalibratiescherm.Op het scherm Besturingskalibratie wordt Gekalibreerdweergegeven voor Kompas, Wielhoeksensor enMontageafwijking.
20. Bevestig om terug te keren.De indicatoren in de vakken onder Status besturing zijn nu allemaalgroen.
Hoofdstuk 10 – Besturingskalibratie
85
10.4. Kalibratiefouten/alarmen verwerkenDe volgende fouten/alarmen kunnen zich tijdens kalibraties voordoen.Voer de aanbevolen procedures hieronder uit om de fouten tecorrigeren.Weergave Fout
De Regeleenheid besturing is nietgeïnitialiseerdHet besturingssubsysteem is nietingeschakeld of niet gereed voorgebruik.Controleer of het besturingssubsysteemingeschakeld is en gereed is voorgebruikt.
Besturingsprofiel komt niet overeenDe parameters in het geselecteerdevoertuigprofiel komen niet overeenmet de voertuigconfiguratie in hetstuursubsysteem.Selecteer het juiste voertuigprofielvoor dit voertuig.
Parameters komen niet overeenVoertuiggeometrieparameters komenniet overeen met degeometrieconfiguratie in hetbesturingssysteem.Selecteer het voertuig opnieuw op hetinstelscherm of zorg ervoor dat devoertuiggeometrie in hetvoertuiggeometriescherm correct is.
10.4. Kalibratiefouten/alarmen verwerken
86
Weergave Fout
Ontvanger ontkoppeldDe AGI-ontvanger is uitgeschakeld,krijgt geen stroom of de seriëleverbinding tussen de ontvanger en deconsole is verbroken.Controleer de stroomtoevoer naar deontvanger en controleer of de seriëleverbinding correct is.
Kompaskalibratie misluktHerhaal de kompaskalibratie en zorgdat het voertuig 1½ draai maakt. Zorgdat het voertuig gestopt is wanneer ude procedure voltooit.Zet de ontvanger uit de buurt vanmagnetische bronnen.
Wielhoeksensorkalibratie misluktHerhaal de procedure en zorg dat destuuras door het volledige bereikbeweegt.Controleer of de informatie over dewielhoeksensorpositie verandertwanneer aan de stuuras gedraaid wordt.Controleer de kabelbomen enaansluitingen van de wielhoeksensor.Controleer de staat van dewielhoeksensor.Uitgevallen wielhoeksensor.
Hoofdstuk 10 – Besturingskalibratie
87
Weergave Fout
Firmwareversie ontvangerverouderdVoer een update van de firmware vande ontvanger uit.
10.4. Kalibratiefouten/alarmen verwerken
88
89
Hoofdstuk 11 – VeldmenuIn dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u klant, bedrijf, veld,veldgrenzen en vlagpunten instelt. Dit zijn de eerste stappen wanneeru begint met een taak.De console slaat de veldinformatie op zodat de veldgegevens als zeeenmaal zijn ingesteld, weer kunnen worden opgevraagd voor anderetaken in hetzelfde veld.Rijd naar het veld en volg de stappen om een veld in te stellen en dekenmerken ervan vast te leggen.Opmerking: Veldgrenzen en daaraan gerelateerde informatieverschijnen alleen op het scherm als het voertuig zich op of nabij hetveld bevindt.
11.1. Een klant/bedrijf/veld maken
1. Selecteer /Veldmenu /Nieuw veld .Opmerking: Er worden standaardbestandsnamen gegevenwanneer naamgevingsopties verschijnen. Het wordt ten zeersteaanbevolen doordachte en gestructureerde namen voor items tekiezen, hetgeen het gebruik in volgende seizoenen zalvergemakkelijken.
2. Selecteer NAAM KLANT (of selecteer een bestaande klant als ual klanten hebt ingesteld).
3. Selecteer Nieuw, voer een naam in en bevestig uw keuze.4. Selecteer NAAM BEDRIJF (of selecteer een bestaand bedrijf als
u al bedrijven hebt ingesteld).5. Voer een naam in en bevestig uw keuze.6. Selecteer NAAM VELD, voer een naam in en bevestig uw keuze.7. Als u dit gedeelte hebt voltooid, is het nieuwe veld geselecteerd.
Ga naar Een nieuwe veldgrens instellen, pagina 90.Opmerking: Als u deze instellingen wilt wijzigen nadat ze bevestigdzijn, zie Inventarisbeheer, pagina 125.
11.2. Een klant/bedrijf/veld selecteren
90
11.2. Een klant/bedrijf/veld selecterenOpmerking: Veldgrenzen en daaraan gerelateerde informatieverschijnen alleen op het scherm als het voertuig zich op of nabij hetveld bevindt.
1. Selecteer /Veldmenu /Kies veld .2. Selecteer de vereiste klant, het bedrijf en het veld en bevestig
vervolgens uw keuze.3. Als u veldinformatie van een USB-apparaat wilt importeren,
selecteert u USB .4. Als u het dichtstbijzijnde veld wilt selecteren, selecteert u
Dichtstbijzijnde veld .De huidige GPS-positie wordt gebruikt. Deze werkt alleen als ervoor nabijgelegen velden grenzen zijn gemaakt.
5. Bevestig de veldkeuzes.Opmerking: Als u deze instellingen wilt wijzigen nadat ze bevestigdzijn, zie Inventarisbeheer, pagina 125.
11.3. Een nieuwe veldgrens instellenIndien nodig kunnen meerdere veldgrenzen worden gemaakt binneneen veld. Deze kunnen worden gemaakt door rond de veldgrens terijden (zie hieronder), uit dekking (zie pagina 92) of uitvormbestanden (zie pagina 93).De binnenzijde van een gemaakte veldgrens wordt gereset naar eenwerkregio, maar veldgrenzen gemaakt binnen de betreffendeveldgrens worden gereset naar een uitgesloten regio (grijsweergegeven). Deze eigenschappen kunnen worden bewerkt. Zie Eenveldgrens bewerken, pagina 94.Door de veldgrens in te stellen, stelt u de rand van het veld (of eensectie van het veld) vast. Veldgrenzen kunnen overlappen.
Hoofdstuk 11 – Veldmenu
91
Er kan een marge voor het registreren van de veldgrens wordengespecificeerd om te beheren waar de veldgrens wordt opgenomen tenopzichte van het voertuig. Hierbij wordt rekening gehouden metomheiningen en andere obstakels waardoor het voertuig niet precies opde veldgrens kan rijden.Wanneer de marge is ingevoerd, moet het voertuig langs de grens vanhet veld gereden worden.1. Rijd het voertuig naar de rand van het veld.
2. Selecteer /Veldmenu /Marge veldgrens .l Registratie offset: Plaatst de offset aan de linker- of rechterkant vanhet werktuig.
l Extra offset: voer een positieve waarde in om de offset te verlengenvoorbij de rand van het werktuig. Een negatieve waarde plaatst demarge binnen de verlenging van het werktuig.
l Registratiepositie: hiermee kunt u de veldgrens opnemen vanaf devoor- of achterzijde van het werktuig of vanaf de positie van hetvoertuig.Opmerking: Er moet bij het instellen een werktuig zijnvastgelegd, maar het werktuig zelf hoeft niet aan het voertuiggekoppeld te zijn.
3. Selecteer Veldgrenzen registreren .4. Rijd het voertuig langs de rand van het veld. De grens die wordt
geregistreerd, wordt met een blauwe lijn weergegeven, rekeninghoudend met eventuele marges.
5. Selecteer Pauze om de registratie te pauzeren. Dit is nuttig alsu niet over de veldgrens kunt rijden vanwege een obstakel. Hetpictogram verandert in het pictogram voor registreren. Selecteer
Registreren om weer verder te gaan. Er wordt voor develdgrens een rechte lijn vastgelegd tussen het punt waarop de
11.3. Een nieuwe veldgrens instellen
92
registratie op pauze werd gezet en het punt waarop de registratiewerd hervat. De registratie van de grens kan automatischgepauzeerd worden als de hoofdschakelaar uitgeschakeld wordt(zie Grensregistratie onderbreken met hoofdschakelaar, pagina26).
6. Als het voertuig het startpunt nadert, selecteert u Volledige
registratie veldgrenzen om de grens automatisch tevoltooien.
7. Herhaal de procedure indien nodig voor meer veldgrenzen.11.3.1. Veldgrenzen maken uit dekkingEen veldgrens kan worden gemaakt uit de bestaande dekking.
1. Selecteer /Veldmenu /Veldgrenzen aanmaken uit
dekking om de veldgrenzen weer te geven vanuit het paneelmet dekkingsinstellingen.
l Gladmaken: De minimale grootte van de leemte die automatischwordt opgevuld bij het aanmaken van een veldgrens op basis vandekking.
l Minimaal bewerkte oppervlakte: Elke dekking kleiner dan dehier opgegeven oppervlakte maakt niet automatisch een veldgrensaan.
l Afstand van dekking: Breidt de aangemaakte veldgrens uit totop de opgegeven afstand van de dekking.
l Uitgesloten regio's (aan/uit): Uitgesloten regio's worden gebruiktom gebieden aan te duiden waarop geen product wordtaangebracht als de indelingsregeling wordt gebruikt. Als u ditinschakelt, worden er automatisch uitgesloten regio's aangemaaktop basis van eventuele leemtes in de dekking die binnen de totalebewerkte oppervlakte vallen.
Hoofdstuk 11 – Veldmenu
93
l Minimaal uitgesloten oppervlakte: Elke leemte in de dekkingkleiner dan de hier opgegeven oppervlakte maakt niet automatischeen uitgesloten regio aan. Dit voorkomt dat zeer kleine leemtes inde dekking binnen de veldgrens automatisch worden aangemaaktals uitgesloten regio's.Een veldgrens (of meerdere veldgrenzen) wordt getrokken rond debuitenrand van de bestaande dekking. Nieuwe veldgrenzen wordentoegevoegd aan het huidige veld.
11.3.2. Veldgrenzen maken uit vormbestandEen grens kan geïmporteerd worden uit een vormbestand dat op eenUSB-apparaat is opgeslagen.1. Laad het vormbestand op een USB-apparaat.2. Zorg dat het USB-apparaat op de console is aangesloten.
3. Selecteer /Veldmenu /Veldgrenzen maken uit
vormbestand .
4. Selecteer het USB-pictogram onder aan het scherm . De data-objecten worden blauw.
5. Selecteer het pictogram USB home om de hoofdmap van deUSB-bestandsstructuur te bekijken. Bestanden en mappen in deUSB-hoofdmap worden weergegeven.
6. Selecteer een map om deze te openen. Zoek het vereiste bestand enselecteer het. Het bestand wordt wit weergegeven en Volgende is nugeactiveerd.
7. Bevestig uw keuze om de veldgrens op basis van het vormbestandte importeren.
11.3. Een nieuwe veldgrens instellen
94
11.3.3. Een veldgrens bewerkenNadat een veldgrens is gemaakt, kan deze worden bewerkt.1. Houd de betreffende veldgrens op het aanraakscherm ingedrukt
om deze te selecteren. De veldgrens wordt gemarkeerd. Laat losom het scherm Veldgrens bewerken weer te geven.
l Naam: Optionele naam gebruikt voor de veldgrens.l Type regio:l Werkregio: Werkregio's worden gebruikt om gebieden aan teduiden waarop product wordt aangebracht als de sectieregelingwordt gebruikt.
l Uitgesloten regio: Uitgesloten regio's worden gebruikt omgebieden aan te duiden waarop geen product wordt aangebrachtals de indelingsregeling wordt gebruikt.
l Uitgeschakeld: Het bestaan van de veldgrens wordt genegeerd.l Gecategoriseerde regio: In het geval van een groot aantalveldgrenzen kan het nuttig zijn aan iedere veldgrens eencategorie toe te wijzen (bijvoorbeeld om oppervlakten op tenemen bij het sproeien, maar uit te sluiten bij het zaaien).Categorieën kunnen vervolgens worden gebruikt omwerkregio's en uitgesloten regio's te definiëren voor de huidigetaak (zie Taakregio's instellen, pagina 99).
l Categorie: Wordt gebruikt om regiocategorieën toe te wijzen ofte maken. Wordt alleen weergegeven wanneer Gecategoriseerderegio is geselecteerd voor Regiotype (de knop Prullenbak naastdit veld kan worden gebruikt om ongebruikte categorieën teverwijderen).
De knop Prullenbak onderaan het scherm kan worden gebruikt om degeselecteerde veldgrens te verwijderen.11.3.4. Een veldgrens verwijderenAls een veldgrens gewijzigd moet worden, kunt u deze wissen en eennieuwe veldgrens instellen. Om een enkele veldgrens te verwijderen
Hoofdstuk 11 – Veldmenu
95
kan de knop Prullenbak op het scherm Veldgrens bewerken wordengebruikt.Alle veldgrenzen verwijderen uit een veld:1. Rijd naar het veld.
2. Selecteer /Veldmenu /Kies veld om de klant-,bedrijfs- en veldnaam te kiezen. De veldgrens verschijnt op hetscherm.
3. Als u de veldgrens wilt verwijderen, selecteert u Veldgrens
verwijderen . U wordt om bevestiging gevraagd.Opmerking: Het verwijderen van veldgrenzen kan niet ongedaangemaakt worden.
11.4. Vlagpunten instellenVlagpunten worden op de geleidingskaart gebruikt om obstakels enaangemerkte voorwerpen in het veld aan te duiden.1. Rijd naar het voorwerp dat gemarkeerd moet worden.
2. Selecteer /Veldmenu /Vlagpunt vastleggen .3. Als u het obstakel wilt markeren, kiest u een vlagsymbool dat op
die plaats op de kaart geplaatst moet worden.Opmerking: Zie Vlagpunten instellen, pagina 43 als u devoorinstellingen voor vlagpunten wilt wijzigen.
4. Als u vlagpunten wilt aanpassen, selecteert u Aangepast om eenspecifiek vlagpunt te definiëren.
5. Selecteer het vereiste symbool.6. Selecteer NAAM VLAGPUNT en voer de naam in. Bevestig de
naam. Bevestig uw keuze om het aangepaste vlagpunt toe tevoegen.
11.5. Een veld verwijderen
96
11.4.1. Een vlagpunt verwijderen of wijzigenEen vlagpunt verwijderen of wijzigen:1. Houd de vlagpuntmarkering op het scherm gedurende 0,5
seconden ingedrukt.2. Kies:
l Wijzigen om een ander vlagpunt tekiezen.
l Hernoemen om de naam te wijzigendie op het vlagpunt wordt weergegeven.
l Wissen om het geselecteerde vlagpuntte verwijderen of Alle wissen om allevlagpunten van het veld te wissen.
l GPS driftcompensatie om het voertuignaar de vlagpuntlocatie te verplaatsenom te compenseren voor GPS-drift.Opmerking: als u de toegepaste GPS-driftcompensatie wilt verwijderen,raadpleegt u Compensatie van GPS-drift, pagina 122.
11.5. Een veld verwijderen
De optie Veld verwijderen kan worden gebruikt om een veld ende bijbehorende vlagpunten of veldgrenzen enz. te verlaten. Zo wordtvoorkomen dat nieuwe dekking aan het veld wordt toegevoegdwanneer het voertuig is verplaatst naar een nieuw veld en de operatorgeen nieuw veld/nieuwe taak heeft gemaakt.Als deze optie niet wordt gebruikt wanneer het voertuig meer dan 15km van het huidige veld is verplaatst, wordt het volgende berichtweergegeven en het veld automatisch verwijderd: "Het actieve veldligt op een afstand van meer dan 15 km en is gedeactiveerd, ook zijnde gegevens verwijderd."
Hoofdstuk 11 – Veldmenu
97
Opmerking: De console kan niet meer worden opgestart wanneer dezete ver van het huidige veld ligt.
11.5. Een veld verwijderen
98
99
Hoofdstuk 12 – TaakmenuMet het Taakmenu kunt u specifieke taakinformatie met betrekkingtot het gekozen veld selecteren of instellen. Met behulp van dit menuwordt de taakinformatie opgeslagen en kunnen activiteiten wordengeregistreerd en gerapporteerd.
12.1. Een nieuwe taak maken
1. Als u een nieuwe taak wilt instellen, selecteert u /Taakmenu
/Nieuwe taak maken .2. Selecteer TAAKNAAM.3. Voer een naam in en bevestig uw keuze.
Opmerking: Er worden standaardbestandsnamen gegevenwanneer naamgevingsopties verschijnen. Het wordt ten zeersteaanbevolen doordachte en gestructureerde namen voor items tekiezen, hetgeen het gebruik in volgende seizoenen zalvergemakkelijken.
4. Bevestig de nieuwe taak.12.1.1. Taakregio's instellenAls een of meer veldgrenzen in het huidige veld een categorienaamhebben (zie Een veldgrens bewerken, pagina 94) en een taak actief is,kunnen regiotypes voor de huidige taak worden geselecteerd.Opmerking: Alle gecategoriseerde regio's die niet zijn gespecificeerdin werkregio's of uitgesloten regio's worden behandeld alsof debetreffende veldgrens niet bestaat voor deze taak.
1. Als u een nieuwe taakregio wilt instellen, selecteert u
/Taakmenu /Taakregio's configureren .l Werkregio's: De inhoud van de veldgrenzen is opgenomen inhet werkgebied van deze taak.
12.2. Een bestaande taak selecteren
100
l Uitgesloten regio's: De inhoud van de veldgrenzen is nietopgenomen in het werkgebied van deze taak.
2. Selecteer de regiotypes die al dan niet moeten worden opgenomenvoor de huidige taak.
Opmerking: Gebieden die worden behandeld worden weergegevenals lichtgrijs gebied op de kaart (als automatische sectieregeling isgeactiveerd en Veldgrens niet is ingesteld op Onbeperkt).
12.2. Een bestaande taak selecterenTaakinformatie kan worden geregistreerd, opgeslagen en overgebrachtvoor latere toegang.Rijd naar het veld en volg de stappen voor het selecteren van eenbestaande taak. Ga voor het maken van een nieuwe taak naar Eennieuwe taak maken, pagina 99.1. Zorg voordat u een bestaande taak selecteert, dat het juiste veld
geselecteerd is (zie Een klant/bedrijf/veld selecteren, pagina 90.
2. Om te kiezen uit een lijst met bestaande taken selecteert u
/Taakmenu /Kies taak .3. Selecteer de taak en bevestig uw keuze.Opmerking: Als u de klant, het bedrijf of het veld boven aan hetvenster Kies taak wijzigt, kunt u een taak van een aangrenzend veldimporteren. Dit kan nuttig zijn als u algemene informatie die in detaak is opgeslagen, opnieuw wilt gebruiken, zoals weerobservaties,gewasinformatie of opmerkingen over de productafgifte. De dekkingmoet handmatig wordt gewist voordat u aan de nieuwe taak begint.Zie Een taak wissen, pagina 102.Opmerking: Hetzelfde werktuig dat gebruikt werd om de taak temaken, moet geselecteerd worden om een bestaande taak te laden.
12.3. Taakdetails opslaanDe console kan details van de taak registreren en deze opslaan enexporteren.
Hoofdstuk 12 – Taakmenu
101
1. Selecteer /Taakmenu /Taakdetails opslaan .Weers- en terreinomstandigheden zijn optioneel. Het wordtaanbevolen om enige gewas- en productinformatie toe te voegen.
2. Selecteer een categorie, voer de informatie in en bevestig deze.3. Gebruik de schuifbalk of de verbergpijl als u gewas- en
productopties wilt bekijken.4. Selecteer NAAM GEWAS, voer de naam in en bevestig uw keuze.5. Selecteer de benodigde categorieën, voer de informatie in en
bevestig deze.Het gedeelte Product op dit scherm is bedoeld om de specifiekeproductcombinatie vast te leggen die voor deze taak gebruikt wordt.Deze informatie wordt apart in de productdefinities opgeslagen diein het menu Product op het instelscherm zijn opgeslagen.
6. Selecteer Productnaam in de lijst of selecteer Nieuw producttoevoegen.
7. Selecteer Afgifte naast het product en voer de afgifte in.8. Selecteer Eenheden naast het product en kies de maateenheid.
12.4. Exporteren van taakrapportTaakrecords kunnen in PDF-formaat naar een USB-apparaatgeëxporteerd worden.Wanneer een taak wordt geëxporteerd, wordt het PDF-rapportopgeslagen in D:/Reports en in D:/Client/Farm/Field/Reports.1. Sluit het USB-apparaat aan op de console.
2. Selecteer /Taakmenu /Gegevensuitwisseling
/Taakrapport naar USB exporteren .Het scherm Opties taakrapport wordt weergegeven.
3. Selecteer de vereiste optie(s):
12.5. Een taak wissen
102
l Automatisch aanpassen bereiken: Als gegevens bestaanwaarbij een kleurenlegenda wordt gebruikt, worden de gebruiktekleuren in de arcering van de rapportmap gewijzigd, zodat demaximale kleurenvariatie wordt gebruikt om deopbrengstwaarden te illustreren.
l Vormbestanden maken: Vormbestand-gegevens wordengeëxporteerd naar D:/Client/Farm/Field/ CoverageShapefiles enD:/Client/Farm/Field/ BoundaryShapefiles
De actieve of huidige taak wordt geëxporteerd naar een map genaamdReports op de USB.
Voordat u het USB-apparaat verwijdert, dient u het altijdeerst te ontkoppelen door het pictogram USB Eject aan (zieDe consolewerkbalk gebruiken, pagina 3). Er verschijnt eenbericht dat het USB-apparaat veilig kan worden verwijderd.Wanneer u dit niet doet, is het rapport mogelijk beschadigdof ontbreekt het.
12.5. Een taak wissenDoor deze bewerking wordt alle dekkingsinformatie van het schermverwijderd en worden de taakgegevens gewist die voor de huidigetaak zijn geregistreerd. Dit heeft geen gevolgen voor develdinformatie of de voor het veld ingestelde geleidingslijnen.
1. Selecteer /Taakmenu /Taakgegevens wissen .Het volgende bericht verschijnt.
Hoofdstuk 12 – Taakmenu
103
2. Selecteer Ja als u de gegevens wilt wissen of Nee als u de gegevenswilt behouden.
Als u bedrijven of velden of eerder gemaakte taakgegevens wiltverwijderen, zie Inventarisbeheer, pagina 125.
12.5. Een taak wissen
104
105
Hoofdstuk 13 – GeleidingslijnmenuGeleidingslijnen worden gebruikt om de route aan te geven die hetvoertuig moet volgen voor een optimale dekking. Het systeemgebruikt de breedte van het werktuig om lijnen over het veld uit tezetten op gelijke afstand van elkaar.Als sommige geleidingslijntypen niet nodig zijn, kunnen dezeworden gedeactiveerd. Zie Geleiding instellen, pagina 30.Ondersteunde typen geleidingslijnen zijn:
Parallelle AB-lijnen, pagina 105
Identieke booglijnen, pagina 107
Geleidingslijnen met centraal draaipunt, pagina 108
Guidelock-geleidingsmodus, pagina 109
Opmerking: Wanneer u een eenmaal gemaakte geleidingslijn wiltwissen, zie Inventarisbeheer, pagina 125. Selecteer de gewenstecategorie en selecteer vervolgens de geleidingslijn die moet wordengewist.
13.1. Geleidingslijnen met rechte lijnengebruikenBij deze optie worden parallelle lijnen gemaakt voor geleiding,waarbij de breedte van het werktuig wordt gebruikt om de afstandtussen de geleidingslijnen in te stellen.Waar in het algemeen in rechte lijnen wordt gewerkt, moet de AB-lijndicht bij de keerstrooklijn geplaatst worden. Zo kunnen de lijnen metgelijke tussenafstanden worden uitgezet over het hele werkgebied.1. Breng het voertuig in positie.
13.1. Geleidingslijnen met rechte lijnen gebruiken
106
2. Selecteer indien nodig /Menu Geleidingslijnen
/Wijzig geleidingsmodus om AB-lijnen te kiezen.3. Als u de AB-lijn wilt instellen, selecteert u Creëer een nieuwe
AB-lijn .4. Als u de standaardnaam wilt wijzigen, selecteert u NAAM
GELEIDINGSLIJN.5. Voer een naam in en bevestig uw keuze. Bevestig de nieuwe
geleidingslijn.
6. Rijd naar het begin van de baan. Selecteer Leg punt A vast .7. Als u een punt ‘B’ wilt instellen, rijdt u de vereiste baan af en
selecteert u .Het punt ‘B’ wordt weergegeven en parallelle geleidingslijnenvoor besturing worden op het scherm weergegeven.
Meestal worden op het scherm de lijn waar u op rijdt en de tweeaangrenzende lijnen weergegeven.Als u alle geleidingslijnen over het veld wilt weergeven, selecteert u
aan de bovenkant van het scherm en kiest u Lijnnummers.(Hiervoor is een veldgrens nodig. Zie Een nieuwe veldgrens instellen,pagina 90.)13.1.1. AB-lijnen handmatig instellenAB-lijnen kunnen ook worden uitgezet met gebruik van coördinaten.
1. Selecteer /Menu Geleidingslijnen /AB-lijn handmatig
.Het scherm AB-lijn handmatig verschijnt.
2. Stel het ‘A’-punt in op een van de volgende manieren:
Hoofdstuk 13 – Geleidingslijnmenu
107
l Rijd naar de gewenste plaats en selecteer .l Voer de coördinaten (breedtegraad/lengtegraad) van punt A in.
3. Stel het B-punt in op een van de volgende manieren:
l Rijd naar de gewenste plaats en selecteer .l Voer de coördinaten (breedtegraad/lengtegraad) van punt B in.l Voer de richting van de AB-lijn in. De software plaatstautomatisch een ‘B’-punt om een AB-lijn uit te zetten in degewenste richting ten opzichte van het ‘A’-punt.
Opmerking: Als u een geleidingslijn wilt wissen, selecteert u .
13.2. Identieke booglijnen gebruikenSommige velden zijn niet rechthoekig en hebben een gebogen ofgolvende grens. Voor deze velden zijn identieke booglijnen mogelijkde beste optie als geleidingslijnen. Dit kan nuttig zijn voor het sturenlangs de grens van een veld en het gebruik van deze geleidingslijn voortoekomstige werkzaamheden.Met identieke booglijnen kan de bestuurder een gebogen geleidingslijninstellen en maakt het systeem geleidingslijnen op even grote afstandover het veld, gebaseerd op een baanbreedte.1. Breng het voertuig in positie.
2. Selecteer indien nodig /Menu Geleidingslijnen /Wijzig
geleidingsmodus om Identieke booglijnen te kiezen.
3. Selecteer Nieuwe identieke curve creëren .4. Selecteer NAAM GELEIDINGSLIJN.5. Voer desgewenst een naam in en bevestig uw keuze. Bevestig de
nieuwe geleidingslijn.
6. Rijd naar het begin van de baan. Selecteer Leg punt 'A' vast .
13.3. Geleidingslijnen met een centraal draaipunt gebruiken
108
7. Rijd langs de gebogen baan. Op de kaart verschijnt achter hetvoertuig een zwarte lijn die aangeeft dat de curve wordtgeregistreerd.Opmerking: Indien nodig kan de registratie van degeleidingslijn worden gepauzeerd.
8. Aan het einde van de gebogen baan selecteert u om het eindevan de curveregistratie aan te geven.
13.3. Geleidingslijnen met een centraaldraaipunt gebruikenSommige velden kunnen het best in een cirkelvorm worden bewerkt.Met deze instelling kan de bestuurder geleidingslijnen uitzettenrondom een centraal draaipunt.1. Breng het voertuig in positie.
2. Selecteer indien nodig /Menu Geleidingslijnen/Wijzig geleidingsmodus om Lijnen met centraal draaipunt
te kiezen.
3. Selecteer Nieuw centraal draaipunt creëren .4. Selecteer NAAM GELEIDINGSLIJN.5. Voer een naam in en bevestig uw keuze. Bevestig de nieuwe
geleidingslijn.6. Rijd rond het middelpunt van het veld. Er wordt een
nauwkeurigheidsbalk voor het draaipunt weergegeven om devoortgang van het maken van de geleidingslijn aan te geven.Zodra het systeem de boogvorm detecteert, worden cirkelvormigegeleidingslijnen uitgezet, op basis van de breedte van hetwerktuig. Houd rekening met de draaicirkel van het voertuig enhet werktuig wanneer u de eerste boogvorm rijdt.
Hoofdstuk 13 – Geleidingslijnmenu
109
13.4. Guidelock-geleidingsmodus gebruikenGuidelock is een op dekking gebaseerde geleidingsmodus. Dezegenereert een curve op basis van bestaande dekking, ongeacht wanneerdie dekking werd aangebracht. Dit is handig als u om een contour ofveldgrens heen wilt sturen, maar geen curve wilt maken en opslaan, ofwanneer u verder wilt gaan met sturen langs een dekking die eerderbehandeld is en waarvoor u geen curve hebt opgeslagen. Dezegeleidingslijnmethode wordt soms 'vrije vorm' genoemd.
1. Selecteer indien nodig /Menu Geleidingslijnen /Wijzig
geleidingsmodus om Guidelock-geleidingsmodus te kiezen.Er wordt een geleidingslijn gegenereerd die elk willekeurig pad volgtdat het voertuig aflegt.
13.5. Een bestaande geleidingslijn selec-terenAls geleidingslijnen eenmaal zijn uitgezet op een veld, worden dezeopgeslagen en kunnen ze opnieuw worden gebruikt bij toekomstigetaken op dat veld.
1. Selecteer in het Menu Geleidingslijnen de vereistegeleidingslijnmodus en selecteer vervolgens Kies geleidingslijn
.2. Selecteer de klant, het bedrijf en het veld. De bestaande sets
geleidingslijnen worden weergegeven.3. Kies de vereiste set geleidingslijnen en bevestig uw keuze.
13.5. Een bestaande geleidingslijn selecteren
110
111
Hoofdstuk 14 – Automatische besturingIn het menu Besturingsopties kan de bestuurder opties voor deautomatische besturing instellen. Als u deze functie wilt gebruiken,moet deze geactiveerd zijn. Als de functie niet geactiveerd is, zieGeleiding instellen, pagina 30 om automatische besturing te activeren.Zie voor het kalibreren van de besturing Besturingskalibratie, pagina77.
14.1. Status Automatische besturingMet Status Automatische besturing kan de bestuurder de status van devoorwaarden bekijken die vereist zijn voor de automatische besturing.Rood duidt aan dat niet aan de voorwaarden is voldaan en dat deautomatische besturing dus niet gereed is.1. Als u de status van de automatische besturing wilt bekijken,
selecteert u /Menu Besturingsopties /Status
Automatische besturing .Het scherm Status besturing wordt weergegeven.Groen duidt aan dat het onderdeel gereed is.Rood duidt aan dat het onderdeel niet gereed is.Er kunnen besturingsalarmen worden weergegeven door debesturingsalarmknop linksonder op het scherm te selecteren.
2. Selecteer om terug te keren naar het hoofdscherm en voer denoodzakelijke handelingen uit (handel de op het schermweergegeven problemen van boven naar beneden af).
14.1. Status Automatische besturing
112
14.1.1. Storingen automatische besturing verhelpenFoutweergave Handelingen Pag.
Automatische besturing inschakelenwordt met rood aangeduid.Automatische besturing wordt nietingeschakeld.Selecteer Automatische besturinginschakelen om het paneel Statusbesturing te openen.Rood op het paneel duidt aan dat hetonderdeel niet goed werkt.
Ontvangerhardwarewordt met roodaangeduid
Is de ontvanger op de juiste manieraangesloten, stevig gemonteerd eningeschakeld?
Differentiële correctiewordt met roodaangeduid
Controleer of de instelling in deconsole overeenkomt met de vereistenvoor de correctiebron.
31
Hoofdstuk 14 – Automatische besturing
113
Foutweergave Handelingen Pag.
Positienauwkeurigheidwordt met roodaangeduid
Wacht even tot de convergentie heeftplaatsgevonden.Welke kleur heeft hetsatellietpictogram op het dashboard?Hoe veel satellieten worden er naasthet pictogram weergegeven? Ermoeten ten minste vier satellietenbeschikbaar zijn.Is de correctiebron correct? Zo niet,stel dan de juiste correctiebron in.Bent u in een open ruimte uit de buurtvan elektriciteitskabels? Rijd naar eenopen ruimte en wacht tot deconvergentie heeft plaatsgevonden.Als u een abonnement hebt, controleerdan het huidige abonnement.Controleer of de juiste frequentie isingesteld.
31
Regeleenheidbesturing wordt metrood aangeduid
Controleer of de regeleenheid isaangesloten en ingeschakeld.Controleer of de juiste regeleenheidvoor de besturing is geselecteerdtijdens de instelling.Als u AES-25 gebruikt, zet u de AES-25 uit en weer aan en draait u hetstuurwiel ¼ slag om de automatischebesturing in te schakelen.
49
14.1. Status Automatische besturing
114
Foutweergave Handelingen Pag.
Voertuiggeometriewordt met roodaangeduid
Keer terug naar De voertuiggeometrieinstellen en stel de afmetingen correctin of selecteer het voertuigprofielopnieuw.
48
Voertuigprofiel wordtmet rood aangeduid
Bekijk welk voertuig geselecteerd isen bekijk de geometrie.
46-48
Besturing gekalibreerdwordt met roodaangeduid
Controleer of de kalibraties voor ditvoertuig zijn uitgevoerd. Rijd naareen open ruimte uit de buurt vanelektriciteitskabels en obstakels, starthet systeem opnieuw op en herhaal dekalibraties.
77-80
Vergrendelen Het stuursysteem is in eentransportmodus gezet (wanneer op deopenbare weg gereden wordt), zodatde automatische besturing niet perongeluk kan worden ingeschakeld.
Weglijn beschikbaarwordt met roodaangeduid
Rijd dichter naar de weglijn(geleidingslijn) toe.Controleer of de geleidingslijngemaakt en geselecteerd is.
105-108
Weglijngesynchroniseerd
Weglijn (geleidingslijn) is niet goedgeladen. Controleer de verbinding metde ontvanger en laad de weglijnopnieuw. Het kan even duren voordatde weglijn naar de ontvanger geladenis, vooral bij grote booglijnen.
Hoofdstuk 14 – Automatische besturing
115
Foutweergave Handelingen Pag.
Handeling niettoegestaan
Stuurinrichting kan niet wordeningeschakeld terwijl sommige actiesworden uitgevoerd. Voorbeeld:kalibratie van de stuurinrichting,GPS-instellingen wijzigen, exporterenvan een taak.
Aanwezigheidbestuurder
Het stuursysteem wordt uitgeschakeldals de bestuurder de bestuurdersstoelverlaat.
Stuurwiel Laat het stuurwiel los en probeer hetopnieuw.
Snelheid wordt metrood aangeduid
Pas de snelheid aan tot tussen 1 en 25km/uur. De benodigde snelheid kanper voertuig verschillen.
Koerslijnafwijkingwordt met roodaangeduid
Rijd dichter naar de geleidingslijnvoordat u de automatische besturinginschakelt.
Richtingsafwijkingwordt met roodaangeduid
Controleer de hoek of reduceer desnelheid waarmee het voertuig degeleidingslijn nadert.
14.2. Automatische besturing afstemmenHet is belangrijk de automatische besturing af te stemmen op deomstandigheden, het taaktype en het type voertuig/werktuig.
1. Selecteer /Menu Besturingsopties /Parameters
Automatische besturing .
14.2. Automatische besturing afstemmen
116
1 On-line agressie bepaalt hoe agressief de besturing degeleidingslijn probeert te volgen.
2 Agressie benadering stelt in hoe agressief de besturing de lijn zalbenaderen. Als dit te hoog is, kan het voertuig scherpe bochtenmaken.
3 De maximale stuurhoek begrenst de draaihoek, zodat het voertuigbinnen de grenzen voor veilige werking blijft.
4 Correctieradius voor booglijnen bepaalt hoe nauwkeurig ofonnauwkeurig de automatische besturing zich aan booglijnenhoudt.
2. On-line agressie stelt u af op de benodigde precisie voor de taak.3. Bij de afstelling van Agressie benadering neemt u de
nauwkeurigheid voor de taak en de veiligheid van de gebruikersvan de uitrusting in overweging.
4. Maximale stuurhoek stelt u af op een veilig niveau voor hetvoertuig en een eventueel getrokken werktuig.
Hoofdstuk 14 – Automatische besturing
117
5. Correctieradius voor booglijnen stelt u in op het juiste niveau. Bijlagere waarden worden de booglijnen nauwkeuriger gevolgd.
AES-25Als AES-25 wordt geselecteerd in het instelscherm(Voertuig/Besturing/REGELEENHEID), worden drie nieuwe optiesaan dit scherm toegevoegd:l Aanpassing AES-25-gevoeligheid: Hiermee past u hetreactievermogen van de besturing bij het volgen vangeleidingslijnen aan.
l Aanpassing AES-25 Deadband: Hiermee past u aan hoe veel deAES-25 moet bewegen voordat de wielen reageren.
l Uitschakeldrempel AES-25: Hiermee past u aan hoeveel moeitehet kost om het stuurwiel te ontkoppelen.
14.3. Automatische besturing inschakelenOm de automatische besturing te kunnen gebruiken, moet debestuurder:l Geleidingslijnen uitgezet hebben (pagina 105)l Automatische besturing ingeschakeld hebben op de console (pagina30)
l De besturing gekalibreerd hebben (pagina 77)l Gecontroleerd hebben of alle onderdelen van de besturingsstatusgroen zijn (pagina 111)
l De afstemming van de automatische besturing voor de taak en hetvoertuigtype ingesteld hebben (pagina 115)
l Het voertuig op het gewenste startpunt gepositioneerd hebben.1. Zoom in op het scherm en verschuif het totdat het voertuig in het
midden van het scherm staat en goed zichtbaar is (als verschuivengeactiveerd is, zie Kaartopties instellen, pagina 25).Opmerking: Als een externe activeringsschakelaar voor deautomatische besturing gebruikt gaat worden, moet dat tijdens hetinstellen van het voertuig worden geactiveerd. Zie De
14.3. Automatische besturing inschakelen
118
besturingsregeleenheid instellen, pagina 49. Als u een AES-25gebruikt, schakelt u de AES-25 in en draait u het stuur eenkwartslag om de automatische besturing te activeren.
2. Controleer of Automatische besturing inschakelen in het witwordt weergegeven. Dat betekent dat de functie gereed is voorgebruik.
Automatische besturing is gereed voor gebruik. SelecteerAutomatische besturing inschakelen om te beginnen.
De automatische besturing is ingeschakeld en actief.Selecteer Automatische besturing inschakelen om terug tegaan naar de handmatige besturing. De knop kan kort in dekleur blauw knipperen voordat deze groen wordt.
Automatische besturing kan niet worden ingeschakeld.Selecteer Automatische besturing inschakelen of keerterug naar het menu Besturingsopties om de besturingsstatuste bekijken voor mogelijke oorzaken.
De automatische besturing knippert in de modus ‘Vertraagdkoppelen’.Als de automatische besturing rood wordt weergegeven enhet enige probleem dat rood wordt weergegeven in debesturingsstatus gemakkelijk kan worden verholpen(bijvoorbeeld snelheid), kan de bestuurder Automatischebesturing inschakelen twee keer selecteren (dubbelklikken)en geeft een geel knipperend symbool aan dat deautomatische besturing ingeschakeld wordt als binnen 15seconden aan de voorwaarden wordt voldaan. Als niet aande voorwaarden wordt voldaan, wordt het symbool weerrood.
3. Verhelp alle in rood weergegeven problemen in het paneel Statusbesturing (handel de op het scherm weergegeven problemen van
Hoofdstuk 14 – Automatische besturing
119
boven naar beneden af). Als Automatische besturing inschakelenwit is, is de automatische besturing gereed om te wordeningeschakeld.Voor meer informatie over stuurstatusfouten zie Automatischebesturing, pagina 111.
4. Rijd langzaam naar een geleidingslijn door in de gewenste richtingte rijden.
5. Selecteer Automatische besturing inschakelen. De knop wordtgroen. Het voertuig stuurt naar de dichtstbijzijnde geleidingslijn.
6. Als het voertuig te sterk naar de geleidingslijn stuurt, stopt u,schakelt u de automatische besturing uit en past u de parametersvoor automatische besturing aan in het menu Besturingsopties.
14.4. Automatische besturing deactiverenDe automatische besturing wordt automatisch gedeactiveerd wanneerniet langer wordt voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden(weergegeven op het scherm Status besturing).De automatische besturing handmatig deactiveren:l Draai het stuurwiel enkele graden OFl Selecteer de knop Automatische besturing inschakelen op deconsole om de automatische besturing te deactiveren OF
l Als u een externe stuurschakelaar gebruikt, deactiveert u deautomatische besturing met deze schakelaar.
WAARSCHUWING: Voordat u het voertuig verlaat,deactiveert u de automatische besturing, schakelt u destuurschakelaar uit en verwijdert u de contactsleutel.
Opmerking: Er wordt een zichtbaar en hoorbaar alarm weergegevenwanneer de automatische besturing geactiveerd of gedeactiveerd wordt.Het volume kan aangepast worden. Zie Alarmen instellen, pagina 37.
14.4. Automatische besturing deactiveren
120
121
Hoofdstuk 15 – Menu BewegenIn het menu Bewegen zijn kleine aanpassingen mogelijk van degeleidingslijnen die zijn ingesteld. Dit is nuttig als de geleidingslijneniets moeten worden verschoven vanwege veranderde omstandighedenof als u het volgende seizoen terugkeert naar een veld.Geleidingslijnen kunnen op verschillende manieren wordenverschoven.Bewegen werkt bij AB-lijnen, geleidingslijnen met een centraaldraaipunt en identieke booglijnen.
15.1. Verplaatsingsopties gebruiken
1. Selecteer /Menu Bewegen /Open beweegopties .2. Selecteer OFFSET SCHUIVEN om in te stellen hoe ver een lijn
wordt verplaatst.3. Voer de vereiste waarde voor OFFSET SCHUIVEN in.
4. Gebruik Naar links bewegen of Naar rechts bewegenop het scherm Opties schuiven of in het menu Bewegen om delijnen te bewegen.
5. GEHEEL BEWEGEN berekent de totale verplaatsingsafstand.Selecteer deze optie om een totale verplaatsingsafstand in testellen of de waarde terug te zetten op 0.
6. Selecteer Verschoven voerlijn opslaan om de nieuwegeleidingslijnposities op te slaan.
Naar voertuigpositie verplaatsenDe geleidingslijnen uitlijnen op de huidige positie van het voertuig:
1. Selecteer Voerlijn naar voertuigpositie bewegen .
15.2. Compensatie van GPS-drift
122
Opmerking: Wanneer u een booglijn of draaipunt verplaatst, zalde grootte van de booglijn (of de straal van het draaipunt)veranderen.
15.2. Compensatie van GPS-driftGPS-drift kan in de loop van de tijd voorkomen (wanneer ucorrectiebronnen met een lage nauwkeurigheid gebruikt). Wanneer debestuurder terugkeert naar een veld, kan er een kleine wijziging zijnvan de gemelde voertuigpositie met betrekking tot vaste objecten,zoals de veldgrens of geleidingslijnen. Dit is hoofdzakelijk te wijtenaan wijzigingen in de satellietconstellatiepatronen.Andere factoren, zoals het niet hebben van duidelijke toegang tot delucht (werken in de buurt van bomen of andere obstakels) en foutenin satellietgegevens kunnen ook tot een drift leiden.Opmerking: Het is ook mogelijk om de voertuigpositie opnieuw tebepalen ten opzichte van een geselecteerd vlagpunt. Zie Een vlagpuntverwijderen of wijzigen, pagina 96.GPS-drift compenseren:
1. Selecteer /Menu Bewegen /GPS driftcompensatie
.De compensatiewaarde kan worden geselecteerd door:Een positieve of negatieve waarde in te voeren in het veld NOORDen/of OOST en deze te bevestigen.OfDe vereiste waarde in het veld GPS-DRIFTINCREMENT in tevoeren en vervolgens de vereiste richtingsknop te selecteren totdat devereiste compensatie is bereikt.
2. Selecteer GPS-drift resetten om de geselecteerde GPS-driftcompensatie te verwijderen.
Hoofdstuk 15 – Menu Bewegen
123
15.2.1. Correct compenseren van GPS-driftWanneer u GPS-drift corrigeert, wordt het voertuig op de kaartverplaatst in verhouding tot de andere objecten op de kaart(bijvoorbeeld de veldgrens, geleidingslijnen, vlagpunten en eventueleeerdere dekking). De eenvoudigste manier om dit op de kaart te zien, is
schakelen naar de weergave Noorden boven en de kaart zo teverschuiven dat het voertuig zichtbaar is naast het venster GPS-driftopties.Correct compenseren van GPS-drift:1. Rijd het voertuig naar een identificeerbare locatie in het veld
(bijvoorbeeld naast een hek, de hoek van het veld of in dewielsporen van vorig jaar).
2. Gebruik het venster GPS-driftopties om het voertuig op de kaart teplaatsen in verhouding tot deze vaste herkenningstekens.
U kunt dit nauwkeuriger en sneller doen door een vlagpunt in te stellenop een gemarkeerde locatie op het veld. Elke keer dat u terugkomt ophet veld, zet u het voertuig op die gemarkeerde locatie, zoekt u hetvlagpunt op de kaart en selecteert u het. Er wordt een venster geopendmet de optie 'GPS-driftcorrectie'. Als u die optie selecteert, wordt hetvoertuig naar de locatie van het vlagpunt verplaatst.De GPS-driftcompensatie die wordt toegepast, wordt in het geheugenopgeslagen wanneer de console opnieuw wordt gestart. Dezecompensatie is echter mogelijk niet langer nauwkeurig als de situatieveranderd is. Kort na het starten van het systeem wordt een alarmweergegeven met de waarschuwing aan de bestuurder dat de GPS-driftcompensatie ingeschakeld is. De bestuurder moet vervolgensbeslissen of hij deze compensatiefactor wil blijven gebruiken, dezeterug wil zetten op nul of de GPS-driftcompensatieprocedure opnieuwuit wil voeren om een nauwkeuriger resultaat voor de desbetreffendesessie te krijgen.
15.2. Compensatie van GPS-drift
124
15.2.2. Correctiebronnen met een hoge nauw-keurigheidGPS-driftcompensatie zou niet nodig moeten zijn bijcorrectiebronnen met een hogere nauwkeurigheid (bijvoorbeeldRTK). Als een bron met een hoge nauwkeurigheid wordt gebruikt,moet de GPS-driftcompensatie teruggezet worden op nul in hetvenster GPS-driftopties.
125
Hoofdstuk 16 – InventarisbeheerMet Inventarisbeheer kan de bestuurder zoeken naar details vaninformatie-items over het systeem, deze bekijken, en wijzigingenaanbrengen in die informatie. Items kunnen worden verwijderd,hernoemd, overgebracht naar een USB-apparaat of geïmporteerdvanaf een USB-apparaat.
1. Selecteer Inventarisbeheer in het navigatievenster .
2. Selecteer de itemcategorie die u wilt beheren .
De geselecteerde categorie doorzoeken.
Toegang tot items vanaf een USB-apparaat. Als u via USBnaar items bladert, is de weergave blauw in plaats van grijs.
Maak een back-up van alle systeemgegevens op een USB-apparaat.
Alles herstellen. Opmerking: Hiermee worden allegegevens op het systeem overschreven en worden degegevens via een back-up-USB hersteld. Gewoonlijk wordtdit alleen door servicemedewerkers gebruikt.
Diagnosegegevens exporteren. Gebruik dit wanneer eendealer erom vraagt, zodat de gegevens geëvalueerd kunnenworden.
Gebruik dit voor compatibiliteit met System 150-bestanden.(Hiervoor moet Gebruiker/Omgeving/System 150bestandstransfer geactiveerd zijn.)
Alle items selecteren.
16.1. Zoekcategorieën
126
Geselecteerd item hernoemen.
Geselecteerde items wissen.
Geselecteerde items exporteren.
16.1. Zoekcategorieën
Met de zoekfunctie kunnen categorieën worden doorzocht aande hand van een trefwoord.Er kan worden gezocht in meerdere velden, boerderijen of klantentegelijk. Navigeer omhoog door de bestandshiërarchie alvorens op dezoekknop te drukken om alle items onder dat niveau te doorzoeken.In de zoekresultaten wordt het volledige pad naar de gevonden itemsweergegeven.Opmerking: Taken kunnen worden gezocht aan de hand van meergedetailleerde gegevens, zoals hieronder getoond.
16.2. Taken zoeken/exporterenHet is mogelijk om één of meerdere taken en/of taakrapporten teexporteren. Het is ook mogelijk om naar lege taakitems te zoeken endeze te wissen.1. Selecteer Taken uit de vervolgkeuzelijst CATEGORIE.
2. Selecteer de zoekknop .
Hoofdstuk 16 – Inventarisbeheer
127
Taken kunnen worden gezocht aan de hand van een trefwoord, eendatumbereik, of het item al dan niet leeg is (nuttig voor het wissenvan lege taken) en het gebruikte werktuig.De datum wordt weergegeven als DD/MM/JJJJ of MM/DD/JJJJafhankelijk van het geselecteerde datumformaat (zie Instellingtijd/datum, pagina 20).
3. Wanneer de gewenste taken worden weergegeven, klikt u op devereiste taak/taken om deze te markeren.
4. Selecteer de knop Geselecteerde items exporteren .
In het scherm Taakexportopties kunnen de taak/taken en/oftaakrapport(en) worden geëxporteerd naar USB.
16.2. Taken zoeken/exporteren
128
129
Hoofdstuk 17 – Storingen verhelpen
17.1. Veelvoorkomende foutmeldingenVoor veel fouten wordt een foutcode weergegeven. U kunt foutenook bekijken via het scherm Status besturing (zie pagina 111) of hetscherm Diagnose, tabblad Probleemcodes (zie pagina 70).De hieronder vermelde fouten zijn redelijk standaard en kunnen doorde gebruiker worden verholpen. Bij andere fouten of als een probleemaanhoudt, altijd het foutbericht noteren zodat u dit aan de dealerkunt melden, inclusief een eventueel weergegeven code.Code Fout Actie Pag.
U1052 Firmwareversie van hetstuursubsysteem isincorrect.
Voer een upgrade van defirmware uit.
31
U1054 Het stuursubsysteembevindt zich in destoringsmodus.
Zet de besturingsregeleenheiduit en weer aan.
U1055 Debesturingsregeleenheidmoet wordenteruggesteld.
Zet de besturingsregeleenheiden het voertuig uit en weeraan. Wacht 20 seconden enstart het systeem opnieuw op.
U1056 Configuratiefoutbesturingsregeleenheid.
Herhaal de WAS-kalibratie. 79
U1061 Tractorparameterinstellingen nietgevonden in hetstuursubsysteem.
Keer terug naar hethoofdinstelmenu en controleerof het juiste voertuig isingesteld.
46
17.1. Veelvoorkomende foutmeldingen
130
Code Fout Actie Pag.
U1062 Kalibratiemontageafwijkingvereist.
Kalibreer demontageafwijking. Hierdoorkan het systeem corrigeren alsde ontvanger niet waterpas ophet cabinedak is aangebracht.
80
U1065 Wielhoeksensor moetgekalibreerd worden.
Dit gebeurt vaak bij nieuwebanden, maar kan ook eenandere oorzaak hebben.Controleer devoertuigafmetingen enkalibreer vervolgens opnieuw.
4879
U1066 Kompas moetgekalibreerd worden.
Kalibreer het kompas. 77
U1067 Nieuw voertuig ofnieuwebesturingsregeleenheidgedetecteerd.
Kalibreer het kompas opnieuw. 77
U1068 Voertuigprofiel komtniet overeen met deinstellingen van hetbesturingssubsysteem.
Controleer of hetbesturingssubsysteem isingeschakeld.Keer terug naar hethoofdinstelmenu en stel hetvoertuig en de besturingopnieuw in.
46 -49
U1069 De stuurwielsensor vanhet stuursubsysteem isniet geconfigureerd.
Neem contact op met dedealer.
Hoofdstuk 17 – Storingen verhelpen
131
Code Fout Actie Pag.
U1071 Gemiddeld vermogenAES-25 is groter dande limiet.
Controleer de belasting van deAES-25-motoreenheid(bijvoorbeeld of destuurkolom te zwaar is of debussen of lagers versletenzijn). Neem contact op met dedealer.
U1072 Temperatuur AES-25is hoger dan de limiet.
Schakel het systeem uit en laathet afkoelen. Neem contact opmet de dealer als het probleemzich blijft voordoen.
U1074 AES-25-besturingsregeleenheidniet geïnitialiseerd.
Draai het stuur handmatig eenkwartslag.
U1075-U1078
CAN-ontvangst- ofverzendfouten.
Controleer de aansluitingen.Zet de aansluitkast uit en weeraan. Neem contact op met dedealer als het probleemaanhoudt.
U1079 Wielhoeksensorontkoppeld.
Controleer de aansluiting ofvervang de defecte sensor.Neem contact op met dedealer.
U1080 Wielhoeksensor maaktkortsluiting.
Neem contact op met dedealer. Mogelijk moet desensor worden vervangen.
17.1. Veelvoorkomende foutmeldingen
132
Code Fout Actie Pag.
U1082 Compact Flashbestandssysteem heeftminder dan 1%verblijvende ruimte.
Controleer hetgeheugengebruik in deminiweergave. Het kan nodigzijn oude bestanden teverwijderen of te verplaatsenvia inventarisbeheer.
70en125
U3001 Transfer mislukt. Probeer het bestand opnieuwvia USB te exporteren ofimporteren.
125
U4001 Weglijninitialisatiefout. Maak de weglijn opnieuw. 105-
109
U4006 Er zijn geen geldigesysteemkalibraties.
Kalibreer het kompas, dewielhoeksensor en demontageafwijking.
77 -80
U5001 Stuursubsysteem nietgevonden.
Controleer of hetbesturingssubsysteem isingeschakeld.Controleer of de‘wegvergrendelingsschakelaar’,die inschakeling op deopenbare weg voorkomt,uitgeschakeld is.Keer terug naar hethoofdinstelmenu om tecontroleren of het juistebesturingssysteem is ingesteldin de instellingen.
49
Hoofdstuk 17 – Storingen verhelpen
133
Code Fout Actie Pag.
U5002 Werktuig en weglijnniet gedefinieerd.
Controleer of het juistewerktuig is gekozen encontroleer of het juiste veld ende juiste taak zijn gekozen.Maak indien nodig weglijnen.
5490en100105
-109
U5003 Kan niet inschakelenomdatbesturingsregelingvergrendeld is.
Controleer of dewegschakelaar UIT is.
U5004 Werktuig nietgedefinieerd.
Controleer of het juistewerktuig is gekozen.
54
U5007 Strookafstand(werktuigbreedte minwerktuigoverlap) is teklein.
Ingestelde overlapping is tegroot. Verander deoverlapping in deminiweergave van deautomatischeindelingsregeling. Raadpleegde handleiding van deregeleenheid.
U6904 Slechts één van debesturingscontroller-en voertuigtypes isgeleed.
Controleer of de instellingenvoor het voertuig in deconsole overeenkomen met deinstellingen in debesturingsregeleenheid.
48 -49
U6905 Onbekend typemachine.
Keer terug naar hethoofdinstelmenu en pas devoertuiginstelling aan.
48
17.1. Veelvoorkomende foutmeldingen
134
Code Fout Actie Pag.
U8505 Fabriekskalibratie nietaanwezig.
Kalibreer het kompas, dewielhoeksensor en demontageafwijking.
77 -80
TC8 Geen 12V voedingvoor traagheidssensoren modem.
Controleer de aansluitingen.
135
Hoofdstuk 18 – Bijlagen
18.1. Bijlage A – Verklarende woordenlijstBasisstation Een GNSS-ontvanger die differentiële
correcties verzendt naar ontvangers die metGNSS zijn uitgerust. Wordt ook wel basis- ofreferentiestation genoemd.
Baud-rate Dit is de snelheid van de gegevensoverdracht,gemeten in bits per seconde.
Differentieel GPS Een methode die correctiegegevens vansatellietdiensten of vaste referentiestationsgebruikt om de nauwkeurigheid van GPS teverbeteren. De satellieten of lokalereferentiestations sturen correctiegegevens naarvoertuigen die met GNSS-ontvangers zijnuitgerust.
Oostelijk/Noordelijk Oostelijk en Noordelijk geven de positie enzone van het voertuig weer volgens deUniversele Transversale Mercatorprojectie(UTM). Deze worden gemeten in meters.De rasternummers op de oost-westas(horizontaal) worden Oostelijk genoemd en derasternummers op de nood-zuidas (verticaal)Noordelijk.
EGNOS (European Geostationary Navigation OverlayService) Dit is een Europese SBAS ontwikkeldals aanvulling op de systemen GPS,GLONASS en Galileo door te rapporteren overde betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van designalen.
18.1. Bijlage A – Verklarende woordenlijst
136
EMC Elektromagnetische compatibiliteit is de leervan de effecten van elektromagnetischestoringen. Met behulp van EMC wordtgeprobeerd ervoor te zorgen dat apparaten ensystemen elkaar niet storen of een correctewerking belemmeren door emissies.
Fallback Satellieten en correctiebronnen vereisen eenspecifieke positienauwkeurigheid bij hetberekenen van de positie van het voertuig. Alshet systeem onvoldoende gegevens ontvangtom de positie van het voertuig met de vereistenauwkeurigheid te berekenen, wordtautomatische besturing niet geactiveerd. Metde fallback-functie kan het systeem hetnauwkeurigheidsvereiste voor de positienegeren, zodat de automatische besturing tochkan worden ingeschakeld. Dit is nuttig insituaties waarin een zeer nauwkeurigepositiebepaling niet vereist is.
Veld Gedefinieerd werkgebied van de tractor.
Veldgrens De rand van het veld.
Firmware Een computerprogramma dat permanent in dehardware van een apparaat is opgenomen.
GDOP (Geometric Dilution of Precision) GDOP is eenmaateenheid voor het kwantificeren van denauwkeurigheid van GNSS-satellietgeometrie.
GLONASS Global Navigation Satellite System (RussischeGNSS)
GNSS Global Navigation Satellite System
GPS Global Positioning System (AmerikaanseGNSS)
Hoofdstuk 18 – Bijlagen
137
Geleidingslijn De virtuele lijn tussen twee wegpunten in eenveld. De geleidingslijn wordt als referentiegebruikt voor verdere rondes over het veld(ook weglijn).
HDOP (Horizontal Dilution of Precision)HDOP is een maateenheid voor hetkwantificeren van de nauwkeurigheid van dehorizontale positie-informatie(breedtegraad/lengtegraad) ontvangen van deGNSS-satellieten.
HRMS De HRMS (Horizontal Root Mean Squared)biedt een berekening van de gemiddeldehorizontale positie op basis van debrongegevens uit de satellieten.
Breedtegraad De afstand van een positie noord of zuid vande evenaar, gemeten in graden.Een breedtegraad van één minuut is gelijk aanéén zeemijl (1852 m). De evenaar heeft eenbreedtegraad van nul.
Lengtegraad De afstand van een positie oost of west van deeerste meridiaan, gemeten in graden. De eerstemeridiaan loopt door Greenwich, Engeland enheeft een lengtegraad van nul.
Mobiel basisstation Een basisstation dat gemakkelijk verplaatst kanworden en onafhankelijk zijn nieuwe positiekan bepalen, zodat het vervolgens kan blijvenwerken met het DGPS-systeem.
Montageafwijking Montageafwijking heeft betrekking op devraag of de ontvanger precies waterpas staat nainstallatie.
18.1. Bijlage A – Verklarende woordenlijst
138
MSAS (Multi-functional Satellite AugmentationSystem) Dit is een Japans SBAS dat eenaanvulling vormt op GPS door rapportage enverbetering van de betrouwbaarheid ennauwkeurigheid van de GPS-signalen.
NMEA (National Marine Electronics Association) Ditis een standaardprotocol dat door elektronischeapparaten wordt gebruikt voor het ontvangenen verzenden van gegevens.
OmniSTAR Een commerciële dienst die GPS-signalenontvangt van NAVSTAR, deze op foutencontroleert en de foutcorrectiegegevensvervolgens naar de OmniSTAR-satellietenuploadt.
Referentiestation Een GNSS-ontvanger die differentiëlecorrecties verzendt naar ontvangers die metGNSS zijn uitgerust. Wordt ook wel eenbasisstation genoemd.
RTK-netwerk Associatie van basisstations die hunpositiegegevens naar een server verzenden viainternet (NTRIP). De voertuigen in het RTK-netwerk (rijdende voertuigen) verzenden hunpositie ook naar de server via mobiele radio.De server gebruikt de positiegegevens van debasisstations en voertuigen om decorrectiegegevens voor elk voertuig teberekenen en verzendt deze via mobiele radionaar het voertuig. Dit maakt het mogelijkpositiebepaling uit te voeren met eennauwkeurigheid van 1-2 cm in real time.
Hoofdstuk 18 – Bijlagen
139
SBAS (Satellite-Based Augmentation System) Dit iseen systeem dat ondersteuning biedt vooraugmentatie in een uitgebreid gebied ofregionale augmentatie door middel vanaanvullende, door satellieten verzondenboodschappen. SBAS-correctiebronnen bestaangewoonlijk uit meerdere grondstations diemetingen verrichten op een of meer GNSS-satellieten, en op de satellietsignalen enomgevingsfactoren die van invloed kunnenzijn op het signaal.
Vormbestand In een vormbestand is niet-topologischegeometrie- en attribuutinformatie voor deruimtelijke functies in een gegevenssetopgeslagen. De geometrie voor een functiewordt opgeslagen als een vorm die uit eenreeks vectorcoördinaten bestaat. Het heeft dezevorm: abcd.shp
WAAS (Wide Area Augmentation System) DitAmerikaanse SBAS is ontwikkeld door deFederal Aviation Administration van de VS endient als hulpmiddel bij luchtnavigatie door denauwkeurigheid en beschikbaarheid van deGPS-signalen te verbeteren.
WAS Wielhoeksensor
Weglijn De virtuele lijn tussen twee wegpunten in eenveld. De weglijn wordt gebruikt als referentievoor verdere rondes over het veld (ookgeleidingslijn).
18.2. Bijlage B – technische specificaties
140
18.2. Bijlage B – technische specificatiesSpecificaties consoleBedrijfsspanning:
l 9 tot 36 V DCBedrijfstemperatuur:
l -30 tot +65 oCOpslagtemperatuur:
l -40 tot +85 oCStroomverbruik:
l stroom bij 13,5 V DC: 0,5 Al stroom bij 27 V DC: 0,25 A
141
Hoofdstuk 19 – RegisterAB-lijnen 105alarmen 37automatisch indelen 30automatische besturing 30, 111afstemming 115inschakelen 117status 111storingen verhelpen 112uitschakelen 119
bestandsnamen 74besturingsregeleenheid 49bewegennaar voertuig 121offset 121
consolediagnose 70specificaties 140starten 1uitschakelen 3werkbalk 3
dashboard 71datum 20dekkingskaart 66diagnose 70eenheden 21geleidingslijnen 30, 105centraal draaipunt 108guidelock 109identieke curve 107rechte lijnen 105selecteren 109
geleidingsscherm 64GPScorrectie 33details 69driftcompensatie 122driftoffset 96nauwkeurigheid 69ontvanger 31
guidelock geleidingsmodus 109hoofdschakelaar 58hulpprogramma's 43in-/uitzoomen op de kaart 69kaartniveaus 65kalibratiefouten 85kompas 77montageafwijking 80stuurinrichting 77wielhoeksensor 79
kalibratie montageafwijking 80kalibratie stuurinrichting 77kalibratie wielhoeksensor 79kompaskalibratie 77lengtegraad/breedtegraad 21lichtbalk 23naam klant 89navigatievenster 63NTRIP 36OAF-bestand 32problemen oplossen 129productdatabase 61Receiver actief houden gedurende 32rijsnelheid 59sectieregeling 56sectieschakelaar 57timing 57
software-upgrade 15, 43systeemdiagnose 70
taakcreëren 99details registreren 100selecteren 100wissen 102
taakinformatie 70taakrapportexporteren 101
142
taal 20tijd 20upgrade 43upgrade software 43veldnieuw 89selecteren 90verlaten 96verwijderen 96
veldgrensmaken 91offset 91uit vormbestand 93verwijderen 94
vensterwerkbalk 63vlagpuntenaanpassen 95instellen 43, 95verwijderen 96
voertuigantenne 50creëren 46geometrie 48instelling 45oriëntatie 69selecteren 46
volume 24weergaveknoppen 64werktuig 9creëren 54geometrie 55hoofdschakelaar 58instelling 53selecteren 54snelheid 59
woordenlijst 135
Topcon Precision Agriculture16900 West 118th TerraceOlathe, KS 66061 USAPhone: 866-486-7266
Topcon Positioning Systems, Inc.7400 National DriveLivermore CA 94551 USAPhone: 925-245-8300Fax: 925-245-8599
Topcon Precision Agriculture14 Park WayMawson Lakes SA 5095 AustraliaPhone: +61-8-8203-3300Fax : +61-8-8203-3399
Topcon Precision Agriculture EuropeAvenida de la Industria 35Tres Cantos 28760, SpainPhone: +34-91-804-92-31Fax: +34-91-803-14-15
Topcon Corporation75-1 Hasunuma-cho, Itabashi-kuTokyo 174-8580 JapanPhone: +81-3-5994-0671Fax: +81-3-5994-0672
© 2016 Topcon Precision Agriculture All rights reserved Specifications subject to change without notice