Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Farmacodynamiek en Farmacokinetiek
Prem Adhien
apotheker/epidemioloog
29 januari 2018
Timm,Timm & Timm 1
Docent
• Prem Adhien
– Apotheker
– Voorzitter SIG Diabetes
– NDF
– Hogeschool Utrecht:
docent MPA
– Universiteit Utrecht:
docent Farmaceutische
Wetenschappen
Timm,Timm & Timm 2
Programma
• Farmacodynamiek
• Farmacokinetiek
Timm,Timm & Timm 3
Leerdoel
• De cursist heeft kennis van en inzicht in:
– De algemene principes van farmacotherapie
– Farmacokinetiek
– Farmacodynamiek
4Timm,Timm & Timm
Begintoets
1. Bij een competitieve antagonist treedt
remming van de receptoractivatie op als
de antagonist op een andere plaats aan
de receptor bindt dan de agonist of door
binding van de antagonist aan
componenten van de
signaaltransductiecascade.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 5
Begintoets
2. Allergieën zijn bijwerkingen die niet
verklaard worden door de
farmacologische eigenschappen van
een geneesmiddel, maar door de
veranderde immunologische
gevoeligheid van een patiënt.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 6
Begintoets
3. Men spreekt van tolerantie als een
kortdurende verminderde gevoeligheid
optreedt na toediening van slechts enkele
doses van het farmacon. Dit kan optreden
door uitputting van de voorraad (neuro-)
transmitter.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 7
Begintoets
4. Als van twee geneesmiddelen, die in een (verschillende) dosering hetzelfde welomschreven effect hebben, een willekeurig percentage van de dosis van het ene geneesmiddel wordt vervangen door hetzelfde percentage van de dosis van het andere geneesmiddel en het effect hetzelfde blijft, spreekt men van synergisme.O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 8
Begintoets
5. Men spreekt van het reboundfenomeen
wanneer na abrupt staken van een
geneesmiddel de aan de therapeutische
werking tegenovergestelde toestand in
versterkte mate optreedt.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 9
Begintoets
6. Afhankelijkheid is een toestand gekarakteriseerd door een sterke drang of behoefte bij voortduring een bepaalde stof te gebruiken, met een tendens de dosis te verhogen; dit gaat veelal gepaard met psychische en fysieke afhankelijkheid en een neiging de stof tegen letterlijk en figuurlijk tegen elke prijs te verwerven.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 10
Begintoets
7. Het twee-compartiment-model bestaat uit
een centraal (plasma-) en een perifeer
(weefsel-) compartiment; hiermee wordt
de kinetiek van de meeste
geneesmiddelen beschreven.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 11
Begintoets
8. Bij nulde-ordekinetiek of niet-lineaire
kinetiek: per tijdseenheid wordt een
bepaald percentage van het
geneesmiddel uitgescheiden of omgezet,
hierdoor ontstaat een rechte lijn als de
concentratie op logaritmische wijze wordt
uitgezet.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 12
Begintoets
9. Het verdelingsvolume (V) is het
‘schijnbaar’ volume over welke het
geneesmiddel verdeeld zou zijn
wanneer de concentratie in het
weefsel (het perifere compartiment)
gelijk is aan die van het plasma (het
centrale compartiment).
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 13
Begintoets
10. De biologische beschikbaarheid (F) is
de fractie van het geneesmiddel welke
tenslotte in de algemene circulatie
komt; F varieert dus tussen 0 en 1.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 14
Doel farmacotherapie
• Bij farmacotherapie wordt gezocht naar een zo
gunstig mogelijke interactie tussen de patiënt en
het geneesmiddel met als doel een maximum
aan gewenst effect en zo min mogelijk bijwerkingen.
15Timm,Timm & Timm
Therapeutische breedte
• Indien de plasmaconcentraties waarbij het
gewenste effect optreedt en waarbij bijwerkingen
optreden dicht bij elkaar liggen, dan spreken we
van een geneesmiddel met een geringe
therapeutische breedte.
16Timm,Timm & Timm
Farmacodynamiek
• De farmacodynamiek beschrijft de werking en
bijwerking van geneesmiddelen op het totale
organisme en behandelt op welke manier een
geneesmiddel zijn effecten heeft op
regulatiemechanismen, weefsels, receptoren en
processen in cellen.
17Timm,Timm & Timm
Farmacodynamiek
• Werking en bijwerkingen
• Interactie
• Veranderde werking
• Afhankelijkheid en verslaving
Timm,Timm & Timm 18
Werking - 1
• Receptor: specifieke bindingsplaats in het lichaam
waarbij de binding van een geneesmiddel of een andere
(lichaamseigen) stof leidt tot een effect.
Timm,Timm & Timm 19
Werking - 2
• Niet elk geneesmiddel past op elk willekeurig receptor:
hun ruimtelijke structuur moet (enigszins) op elkaar
afgestemd zijn.
Timm,Timm & Timm 20
Werking - 3
• Agonist: wanneer binding van het
geneesmiddel de receptor activeert en
daarmee het gewenste of bedoelde effect
optreedt.
• Intrinsieke activiteit:
– Volledig agonist: 1
– Partiele agonist: tussen 0 en 1
Timm,Timm & Timm 21
Agonist
Timm,Timm & Timm 22
Werking - 1
• Antagonist: wanneer een geneesmiddel de effecten van
activering van een receptor blokkeert of opheft.
• De intrinsieke activiteit van een antagonist is 0.
Timm,Timm & Timm 23
Werking - 2
• Competitieve antagonist: het verhinderen van binding
van een (lichaamseigen) agonist aan de receptor door
competitie om de bindingsplaats.
Timm,Timm & Timm 24
Werking - 3
• Niet-competitieve antagonist: remming van de
receptoractivatie treedt op als de antagonist op een
andere plaats aan de receptor bindt dan de agonist of
door binding van de antagonist aan componenten van de
signaaltransductiecascade.
Timm,Timm & Timm 25
Bijwerking - 1
• Een bijwerking is de werking van het
geneesmiddel anders dan de bedoelde
werking. De meeste bijwerkingen liggen in
het verlengde van het voornaamste
farmacologische effect of zijn ongewenste
farmacologische effecten.
Timm,Timm & Timm 26
Bijwerking - 2
• Ze zijn voorspelbaar op grond van het werkingsmechanisme van het geneesmiddel en zijn vaak orgaanspecifiek.
• Onvoorspelbare bijwerkingen zijn allergieën en idiosyncrasie (abnormale gevoeligheid).
• Allergieën zijn bijwerkingen die niet verklaard worden door de farmacologische eigenschappen van een geneesmiddel, maar door de veranderde immunologische gevoeligheid van een patiënt.
Timm,Timm & Timm 27
Interactie - 1
• Interactie: een kwalitatieve of kwantitatieve verandering in de werking van een geneesmiddel door toedoen van een andere stof.
• Interactie met voedingsmiddelen en genotmiddelen als interactie met geneesmiddelen kan optreden.
• Interacties treden eerder aan het licht bij farmaca met een geringe therapeutische breedte.
Timm,Timm & Timm 28
Geneesmiddeleninteractie
• Mogelijke consequenties:
– Geneesmiddelinteracties kunnen leiden tot een afname of het uitblijven van een effect (therapeutic failure).
– Geneesmiddelinteractie kunnen leiden tot een verhoogd risico op (ernstige) bijwerkingen.
Timm,Timm & Timm 29
Indeling
Farmacodynamische interactie
• Via recept beinvloeding: – Antagonist & agonist
• Versterking (bij)werking:– Acenocoumarol & clopidogrel
Farmacokinetische interactie
• Absorptieniveau
• Verdelingsniveau
• Eliminatieniveau– Hepatische klaring
• CYP-interactie
– Renale klaring
Timm,Timm & Timm 30
Farmacodynamische interactie
• Effect kan varieren van uitblijven/verminderen effect tot ernstige toxiciteit of complicaties.
• Voorbeelden:
– Cumarines & vitamine K: trombo-embolisch risico stijgt (verminderen effect cumarine).
– Cumarines & trombocytenaggregatieremmers: bloedingsrisico stijgt (versterken effect cumarine).
Timm,Timm & Timm 31
Interactie - 3
• Negatieve interactie antagonisme
• Positieve interactie additie en
synergisme (of potentiering)
Timm,Timm & Timm 32
Interactie - 4
• Van additie spreekt men als twee
geneesmiddelen, die in een
(verschillende) dosering hetzelfde
welomschreven effect hebben, een
willekeurig percentage van de dosis van
het ene geneesmiddel wordt vervangen
door hetzelfde percentage van de dosis
van het andere geneesmiddel en het effect
blijft (1+1=2).
Timm,Timm & Timm 33
Interactie - 5
• Men spreekt van synergisme wanneer van
twee geneesmiddelen, die in een
(verschillende) dosering hetzelfde
welomschreven effect hebben, een
willekeurig percentage van de dosis van
het ene middel wordt vervangen door
hetzelfde percentage van de dosis van het
andere geneesmiddel waarbij het
uiteindelijk effect toch toeneemt (1+1=3)
Timm,Timm & Timm 34
Veranderde werking - 1
• Sensibilisatie
• Reboundfenomeen
• Tachyfylaxie
• Tolerantie
• Resistentie
Timm,Timm & Timm 35
Veranderde werking - 2
• Sensibilisatie: het verkrijgen van verhoogde gevoeligheid van het organisme voor een geneesmiddel. Hieraan kan zowel een allergie als een versterkte werking ten grondslag liggen.
• Reboundfenomeen: wanneer na abrupt staken van een geneesmiddel de aan de therapeutische werking tegenovergestelde toestand in versterkte mate optreedt.
Timm,Timm & Timm 36
Veranderde werking - 3
• Tachyfylaxie: een kortdurende verminderde gevoeligheid na toediening van slechts enkele doses van het farmacon. Dit kan optreden door uitputting van de voorraad (neuro-) transmitter.
• Tolerantie: lange tijd (dagen tot weken) durende verminderde gevoeligheid van het organisme voor een farmacon na langdurige toediening.
Timm,Timm & Timm 37
Veranderde werking - 4
• Resistentie: ongevoeligheid voor een
bepaald geneesmiddel als gevolg van
genetische selectie van organismen met
bepaalde mutaties.
Timm,Timm & Timm 38
Afhankelijkheid en verslaving - 1
• Afhankelijkheid: een psychisch toestand, die vaak met lichamelijke symptomen gepaard gaat en gekarakteriseerd wordt door de periodieke of continu aanhoudende drang een (genees)middel te nemen. Het oogmerk van zulk gedrag is om de psychische effecten van het geneesmiddel te verkrijgen en/of de negatieve effecten van (genees)middelenonthouding te vermijden.
Timm,Timm & Timm 39
Afhankelijkheid en verslaving - 2
• Verslaving: een toestand gekarakteriseerd
door een sterke drang of behoefte bij
voortduring een bepaalde stof te
gebruiken, met een tendens de dosis te
verhogen. Dit gaat veelal gepaard met
psychische en fysieke afhankelijkheid en
een neiging de stof tegen letterlijk en
figuurlijk elke prijs te verwerven.
Timm,Timm & Timm 40
Farmacokinetiek - 1
• De farmacokinetiek behandelt de reactie
van het organisme op het geneesmiddel.
– Absorptie: opname geneesmiddelen.
– Distributie: verdeling over het organisme.
– Metabolisme: omzetting in (on)werkzame
stoffen.
– Eliminatie: de uitscheiding
Timm,Timm & Timm 41
Farmacokinetiek - 2
• Doel farmacokinetiek: de farmacokinetiek
geeft aan hoe (toedieningsvorm/- wijze),
hoe lang en in welke dosering het
geneesmiddel moet worden toegediend
om de juiste plasmaconcentratie te
bereiken en deze te handhaven binnen het
gewenste farmacodynamische bereik.
Timm,Timm & Timm 42
Het een- en
tweecompartimentenmodel
• Een-compartiment-model: een
geneesmiddel verspreidt zich homogeen
over het lichaam.
• Twee-compartiment-model: bestaat uit een
centraal (plasma-) en een perifeer
(weefsel-) compartiment, wordt de kinetiek
van de meeste geneesmiddelen
beschreven.
Timm,Timm & Timm 43
Plasmaconcentratie/tijdcurve - 1
• De plasmaconcentratie-tijdcurve geeft aan hoe de
plasmaspiegel van een geneesmiddel verandert in de
tijd.
• De tijd wordt lineair uitgezet op de X-as terwijl de Y-as de
plasmaspiegel logaritmisch weergeeft.
• Eerste-ordekinetiek of lineaire kinetiek: per tijdseenheid
een bepaald percentage van het geneesmiddel
uitgescheiden of omgezet wordt. hierdoor ontstaat
een rechte lijn als de concentratie op logaritmische wijze
wordt uitgezet.
Timm,Timm & Timm 44
Plasmaconcentratie/tijdcurve - 2
• Niet-lineaire kinetiek of nulde orde
kinetiek: er is geen verband meer tussen
de hoogte van
geneesmiddelenconcentratie en de
hoeveelheid geneesmiddel die omgezet
wordt (en er is geen rechte lijn in een
semi-logaritmische grafiek) alcohol
Timm,Timm & Timm 45
Farmacokinetische parameters - 1
• Halfwaardetijd (T1/2): de tijd die nodig is
om een plasmaconcentratie tijdens de
eliminatiefase tot de helft te reduceren.
• Klaring (Cl): hoeveel plasma per
tijdseenheid van het geneesmiddel wordt
geschoond.
• De totale klaring is de som van de
klaringen van alle klarende organen.
Timm,Timm & Timm 46
Farmacokinetische parameters - 2
• Verdelingsvolume (V): over welk ‘schijnbaar’volume het geneesmiddel verdeeld zou zijn
wanneer de concentratie in het weefsel (het
perifere compartiment) gelijk is aan die van
het plasma (het centrale compartiment).
• Biologische beschikbaarheid (F): welke
fractie van het geneesmiddel er tenslotte in
de algemene circulatie komt; F varieert dus
tussen 0 en 1.
Timm,Timm & Timm 47
Verdelingsvolume
Verdelingsvolume Compartimentsysteem
Vd<0,8 eiwitbinding 1-compartimentsysteem
0,8<Vd<2,0 1-compartimentsysteem
Vd>2,0 2-compartimentsysteem
Timm,Timm & Timm 48
Farmacokinetische interactie
• Absorptieniveau
• Verdelingsniveau
• Eliminatieniveau
– Hepatische klaring
• CYP-interactie
– Renale klaring
Timm,Timm & Timm 49
Invloed biologische beschikbaarheid
• Invloed grapefruitsap sterker bij middelen met lage biologische beschikbaarheid.
• Klinische effecten: hypotensie, blozen, tachycardie en hoofdpijn.
Calcium-antagonist
F Effectgrapefruitsap
Klinischrelevant?
Amlodipine 64-80% - Nee
Nitrendipine 10-30% -/+ Twijfelachtig
Lercanidipine 1-2% ++ Ja
Felodipine 15% + Ja
Timm,Timm & Timm 50
Absorptie
• Complexvorming en adsorptie
• pH-veranderingen in de maag
• Verandering van de verblijftijd in de maag
• Inname van vetrijk voedsel
• Transport en metabolisme in de darmwand
Timm,Timm & Timm 51
Complexvorming
• Vorming van onoplosbare complexen van geneesmiddel en mineralen (Ca(2+), Fe(2+), Mg (2+), Zn(2+) of Al(3+)), waardoor de absorptie afneemt.
• Voeding: melkproducten, supplementen, sonde- en drinkvoeding
• Geneesmiddelen:
– Chinolonen: ciprofloxacine, norfloxacine, levofloxacine
– Tetracyclines: doxycycline, minocycline, tetracycline
– Bisfosfonaten: alendroninezuur, risedroninezuur
Timm,Timm & Timm 52
Complexvorming
• Norfloxacine & sucralfaat (Al-verbinding)
– Biologische beschikbaarheid norfloxacine
• Gelijktijdig inname 2%
• Sucraalfaat 2 uur voor norfloxacine 55%
• Norfloxacine 2 uur voor sucralfaat 85-90%
Advies: Norfloxacine 2 uur voor sucralfaat innemen!
Timm,Timm & Timm 53
pH-verandering in de maag
• Itraconazol & omeprazol
– Itraconazol lost slecht op bij pH>3
– Oplossing:
• Gescheiden inname?
• Afwachten of itraconazol effect heeft?
• Omeprazol vervangen?
• Itraconazol vervangen?
Timm,Timm & Timm 54
Transport en metabolisme in de darm
• Absorptie vindt vooral plaats in duodenum en jejenum
• Opname via passieve diffusie of actief transport
• Passieve diffusie: lipofiliteit, molecuulgrootte
• Actief transport enterocyt in/uit:
– Drug transporters (bijv. P-glycoproteine)
• Metabolisme in darmwand door enterocyten
– Drug metabolizing enzymes: CYP-enzymen
Timm,Timm & Timm 55
Enterocyten
Timm,Timm & Timm 56
Biotransformatie
• Met biotransformatie wordt een aantal chemische reacties aangeduid die in het lichaam verlopen waardoor de structuur van lichaamsvreemde stoffen wordt veranderd.
• De producten die na biotransformatie ontstaan worden metabolieten genoemd.
• Doel van biotransformatie is:– De stof onwerkzaam te maken en/of
– De stof geschikter te maken voor uitscheiding.
Timm,Timm & Timm 57
Biotransformatie
• In principe kan biotransformatie overal in het lichaam plaatsvinden, maar in de lever spelen zich de meeste reacties af.
• Er zijn twee reactievormen:
– Fase 1: oxidatie, hydrolyse, reductie
– Fase II: conjugatie-reacties
Timm,Timm & Timm 58
Fase 1 reactie
• De structuur wordt zodanig gewijzigd dat de stof onwerkzaam wordt.
• In een aantal gevallen wordt een onwerkzaam stof (pro-drug) juist wel werkzaam of verandert de werking.
• Fase 1 katalyseert reacties als:– Oxidatie reacties: chemisch proces waarbij een stof elektronen afgeeft
aan een andere stof.
– Hydrolyse reacties: de splitsing van een chemische verbinding onder opname van water.
– Reductie reacties: het scheikundige proces waarbij een deeltje elektronen opneemt.
Timm,Timm & Timm 59
Fase 1 reactie
• Fase 1 enzymen verwijderen of voegen juist een functionele groep toe aan een stof.
• Dit speelt een belangrijke rol in de metabolisme van giftige stoffen, maar ook voor chemicaliën in het lichaam.
• De meeste fase 1 reacties worden uitgevoerd door Cytochroom P450.
Timm,Timm & Timm 60
Cytochroom P450
• Cytochroom P450 enzymen (CYP’s)– Familienummer
– Subfamilienummer
– Nummer voor het individuele enzym binnen de subfamilie.
– Asterix en letter voor de genetische variant: CYP2D6*1a
• Zowel betrokken bij (bio)synthese als degradatie.– Endogene substraten: steroiden, lipiden en vitamines
– Exogene substraten: bestanddelen uit voeding, omgeving en geneesmiddelen.
Timm,Timm & Timm 61
Cytochroom P450
• Geneesmiddelen: remming of inductie van CYP-enzymen.
• Vooral CYP1, CYP2 en CYP3 relevant bij metabolisme van geneesmiddelen.
• Expressie CYP450 afhankelijk van:– Genetische variant (polymorfismen)
– Geslacht
– Leeftijd
– Voedingspatroon
– Roken( CYP1A2)
– Geneesmiddelengebruik (carbamazepine)
Timm,Timm & Timm 62
Genetische polymorfismen
• CYP2D6 polymorfisme:– Efficient metabolizer: 75-85%
– Intermediate metabolizers: 10-15%
– Poor metabolizers: 5-10%
– Utra-rapid metabolizer: 1-10%
• Klinisch relevant bij 25% van de geneesmiddelen:– Betablokkers (metoprolol)
– TCA’s
– Antipsychotica (haloperidol, perfenazine)
– Anti-arritmica (flecainide)
Timm,Timm & Timm 63
Fase 2 reactie
• Fase 2 omvat conjugatie-reacties.
• Hierbij wordt de lichaamsvreemde stof, of de metabolieten na de fase 1 reacties, gekoppeld aan een lichaamseigen stof.
• Daardoor wordt de nieuwe verbinding meer wateroplosbaar waardoor het beter door de nieren uitgescheiden kan worden.
Timm,Timm & Timm 64
Cumulatie - 1
• Cumulatie: als bij herhaalde toediening het
doseringsinterval korter is dan 4-5
halfwaardetijden, stijgt de plasmaspiegel,
omdat het geneesmiddel nog niet volledig
is verwijderd.
• De mate van cumulatie is afhankelijk van
de verhouding tussen halfwaardetijd en
doseringsinterval.
Timm,Timm & Timm 65
Cumulatie - 2
Timm,Timm & Timm 66
Cumulatie - 3
Timm,Timm & Timm 67
Cumulatie - 4
Timm,Timm & Timm 68
Cumulatie - 5
• Geneesmiddelen die middels eersteordekinetiek worden
uitgescheiden, bereiken na 4-5 halfwaardetijden na het
starten of wijzigen van de dosering een plateau in de
plasmaconcentratie: de kinetische steady state. bij
een stijgende plasmaconcentratie neemt de uitscheiding
evenredig toe.
• De hoogte van de gemiddelde steady-state-concentratie
is afhankelijk van de dagelijkse dosis en de fluctuaties
tussen top- en dalspiegel van de doseringsfrequentie.
Timm,Timm & Timm 69
Het farmacotherapeutische raam -
1
• Farmacotherapeutische raam: horizontale band in de
plasmaconcentratie/tijdgrafiek.
70Timm,Timm & Timm
Het farmacotherapeutische raam -
2
• Therapeutische drempel: ondergrens van deze band,
waarbij een gewenst effect optreedt . Bij concentraties
lager is geen effect merkbaar.
• De bovengrens is de concentratie waarbij een bepaalde
bijwerking optreedt. Bij concentraties boven de
bovengrens geven bijwerkingen en /of toxiciteit.
• Therapeutische breedte: de afstand tussen de onder-en
bovengrens in de therapeutische breedte.
71Timm,Timm & Timm
Verschuivingen van het
therapeutische raam
• De therapeutische raam ligt hoger bij verminderde
gevoeligheid bij patienten of bij antagonisme door een
ander geneesmiddel hogere plasmaconcentratie, dus
hogere dosering nodig om hetzelfde effect te bereiken.
• De therapeutische raam ligt lager in geval van
hypergevoeligheid van de patient en bij synergisme van
een ander geneesmiddel een lagere
plasmaconcentratie en dus dosering is dan voldoende.
72Timm,Timm & Timm
Breedte van het therapeutische
raam.
• Smal bij digoxine en cytostatica
• Breed bij penicillinen
• Breedte verschilt per patient: therapeutische
raam benzodiazepinen bij bejaarden smaller dan
bij jong volwassenen.
• Bij smalle ramen is een nauwkeurige dosering
nodig (plasmaspiegels bepalen bij individuele
patient).
73Timm,Timm & Timm
De plasmaconcentratie-tijd curve
• Het stoppen van de behandeling:
– De tijd die na het staken nodig is totdat een geneesmiddel geen
effect heeft wordt bepaald door de hoogte van Css, T1/2 en
therapeutische drempel.
– Uitsluipen: het geleidelijk verlagen van de dosering (in de loop
van dagen tot maanden) omdat er ontrekkings-verschijnselen of
reboundfenomenen kunnen optreden.
74Timm,Timm & Timm
Eindtoets
1. Bij een competitieve antagonist treedt
remming van de receptoractivatie op als
de antagonist op een andere plaats aan
de receptor bindt dan de agonist of door
binding van de antagonist aan
componenten van de
signaaltransductiecascade.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 75
Eindtoets
2. Allergieën zijn bijwerkingen die niet
verklaard worden door de
farmacologische eigenschappen van
een geneesmiddel, maar door de
veranderde immunologische
gevoeligheid van een patiënt.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 76
Eindtoets
3. Men spreekt van tolerantie als een
kortdurende verminderde gevoeligheid
optreedt na toediening van slechts enkele
doses van het farmacon. Dit kan optreden
door uitputting van de voorraad (neuro-)
transmitter.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 77
Eindtoets
4. Als van twee geneesmiddelen, die in een (verschillende) dosering hetzelfde welomschreven effect hebben, een willekeurig percentage van de dosis van het ene geneesmiddel wordt vervangen door hetzelfde percentage van de dosis van het andere geneesmiddel en het effect hetzelfde blijft, spreekt men van synergisme.O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 78
Eindtoets
5. Men spreekt van het reboundfenomeen
wanneer na abrupt staken van een
geneesmiddel de aan de therapeutische
werking tegenovergestelde toestand in
versterkte mate optreedt.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 79
Eindtoets
6. Afhankelijkheid is een toestand gekarakteriseerd door een sterke drang of behoefte bij voortduring een bepaalde stof te gebruiken, met een tendens de dosis te verhogen; dit gaat veelal gepaard met psychische en fysieke afhankelijkheid en een neiging de stof tegen letterlijk en figuurlijk tegen elke prijs te verwerven.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 80
Eindtoets
7. Het twee-compartiment-model bestaat uit
een centraal (plasma-) en een perifeer
(weefsel-) compartiment; hiermee wordt
de kinetiek van de meeste
geneesmiddelen beschreven.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 81
Eindtoets
8. Bij nulde-ordekinetiek of niet-lineaire
kinetiek: per tijdseenheid wordt een
bepaald percentage van het
geneesmiddel uitgescheiden of omgezet,
hierdoor ontstaat een rechte lijn als de
concentratie op logaritmische wijze wordt
uitgezet.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 82
Eindtoets
9. Het verdelingsvolume (V) is het
‘schijnbaar’ volume over welke het
geneesmiddel verdeeld zou zijn
wanneer de concentratie in het
weefsel (het perifere compartiment)
gelijk is aan die van het plasma (het
centrale compartiment).
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 83
Eindtoets
10. De biologische beschikbaarheid (F) is
de fractie van het geneesmiddel welke
tenslotte in de algemene circulatie
komt; F varieert dus tussen 0 en 1.
O Juist O Onjuist
Timm,Timm & Timm 84
Vragen ??
• Dank voor jullie aandacht
Timm,Timm & Timm 85