Upload
others
View
6
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Fact Sheet
HET EU - PL AT TE L AN DSO NT WIK-
KE LINGSBE LE ID 20 07-2013
Europese Commissie
2
I n h o u d s o p g a v e
I n l e i d i n g 3
1 . O n t w i k k e l i n g v a n d e p l a t t e l a n d s -o n t w i k k e l i n g s m a a t r e g e l e n v a n d e E U t o t o p h e d e n 4
2 . D e n i e u w e ve r o r d e n i n g i n z a k e p l a t t e l a n d s o n t w i k k e l i n g – d e s t r a t e g i s c h e a a n p a k 7
3 . D e m a a t r e g e l e n v o o r p l a t t e l a n d s o n t w i k k e l i n g 1 0
4 . U i t v o e r i n g v a n b e l e i d 1 7
5 . Fi n a n c i ë l e s t e u n v a n d e E U vo o r p l a t t e l a n d s o n t w i k k e l i n g 1 8
6 . N u t t i g e i n f o r m a t i e b r o n n e n 1 9
B i j l a g e 2 0
Europe Direct helpt u antwoord te vinden op uw vragen over de Europese Unie Gratis nummer (*): 00 800 6 7 8 9 10 11
(*) Als u mobiel of in een telefooncel of hotel belt, hebt u misschien geen toegang tot gratis num-mers of kunnen kosten worden aangerekend.
Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu). Bibliografische gegevens bevinden zich aan het einde van deze publi-catie.
Luxemburg: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2006
ISBN 92-79-03700-5
© Europese Gemeenschappen, 2006Overneming met bronvermelding toegestaan.
Hoe zijn de EU-publicaties te verkrijgen?Publicaties van het Publicatiebureau die te koop zijn kunt u via de website van de EU Bookshop http://bookshop.europa.eu/ bestel-len bij het verkoopkantoor van uw keuze.U kunt ook via fax – op het nummer (352) 2929 42758 - een lijst aanvragen van onze wereld-wijd verspreide verkoopkantoren.
3
I n l e i d i n g
Plattelandsontwikkeling is een cruciaal beleidsterrein in
de 25 lidstaten van de Europese Unie, want meer dan de
helft van de bevolking leeft in plattelandsgebieden en
maar liefst 90 % van de oppervlakte van de EU is plat-
teland. De land- en bosbouw blijven van groot belang
voor het grondgebruik en het beheer van de natuurlijke
hulpbronnen in de plattelandsgebieden van de EU. Ook
zijn zij belangrijk als basis voor economische diversifica-
tie in de plattelandsgemeenschappen.
De versterking van het plattelandsontwikkelingsbe-
leid van de EU is een prioriteit voor de EU als geheel
geworden. In de conclusies van de Europese Raad
van Gotenburg van juni 2001 is dit als volgt duidelijk
gemaakt: “Het Europese landbouwbeleid heeft de afge-
lopen jaren minder het accent gelegd op marktmecha-
nismen en zich door gerichte steunmaatregelen meer
georiënteerd op de toenemende eisen van het publiek
inzake voedselveiligheid, voedselkwaliteit, productdi-
versificatie, dierenwelzijn, kwaliteit van het milieu en
het behoud van natuur en landschap.”
Na de fundamentele hervorming van de eerste pijler1
van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in
2003 en 2004, heeft de Landbouwraad in september
2005 een fundamentele hervorming van het plattelands-
ontwikkelingbeleid (POB) goedgekeurd voor de periode
2007 tot en met 20132 op basis van het voorstel van de
Commissie van 14 juli 20043.
Op basis van de conclusies van de conferentie van Salzburg
inzake plattelandsontwikkeling (november 2003) en van de
strategische richtsnoeren die de Europese Raad in Lissabon
en Göteborg heeft goedgekeurd en waarin de nadruk wordt
gelegd op de economische, milieu- en sociaal-maatschap-
pelijke aspecten van duurzaamheid, zijn voor de periode
2007–2013 de volgende drie hoofddoelstellingen geformu-
leerd voor het POB:
de landbouwsector concurrerender maken;
ondersteuning van milieu en landschap door steun voor
ruimtelijke ordening;
verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en
bevordering van diversificatie van de economische bedrij-
vigheid.
Daarenboven wordt het communautaire initiatief Leader bij
de hervorming ingebed in de hoofdstroom van de program-
ma’s voor plattelandsontwikkeling (PO) en wordt daarbij ook
een belangrijke stap gezet op weg naar vereenvoudiging,
door PO onder een enkel financierings- en programmerings-
kader te brengen.
•
•
•
1 Betreffende marktgerelateerde GLB-steunregelingen en rechtstreekse steunbedragen voor de landbouwers.
2 Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inza-ke steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling PB L 277 van 21.10.2005.
3 COM(2004) 490 def.: Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFP): 14.07.2004. http://europa.eu.int/eur-lex/en/com/pdf/2004/com2004_0490en01.pdf
4
1 . O n t w i k k e l i n g v a n d e
p l a t t e l a n d s o n t w i k k e -
l i n g s m a a t r e g e l e n v a n
d e E U t o t o p h e d e n
Het plattelandsontwikkelingsbeleid van de EU is ontstaan
door de evolutie van het GLB van een beleid dat zich met
de structurele problemen in de landbouwsector bezighoudt
tot een beleid dat zich richt op de verschillende rollen van
de landbouw in de maatschappij en, in het bijzonder, op de
uitdagingen in de bredere context van het platteland.
a) Vroege ontwikkeling
Het GLB was oorspronkelijk voornamelijk gericht op de
ondersteuning van het fysieke kapitaal (investeringen) in
het landbouwbedrijf en in de sector verwerking en afzet. De
ondersteuning voor de verwerking en de afzet was bedoeld
om de integratie van de bedrijfskolom levensmiddelen van
productie tot en met afzet te bevorderen en bij te dragen
aan de verdere verbetering van de landbouwstructuren
en van het concurrentievermogen van de primaire sector.
Geleidelijk verschoof de aandacht ook in de richting van het
menselijke kapitaal in de vorm van ondersteuning van ver-
vroegde uittreding en beroepsopleiding.
In de jaren 70 van de vorige eeuw is voor het eerst een ter-
ritoriaal element toegevoegd, door probleemgebieden aan
te wijzen die voor speciale maatregelen in aanmerking kwa-
men. Het doel was om de uittocht uit de landbouw en het
platteland te stoppen, want bepaalde plattelandsgebieden
en natuurlijke habitats en het landschap werden daardoor
in hun voortbestaan bedreigd. Dit beleid is later omgezet in
een ruimere aanpak, waarbij op probleemgebieden gerichte
maatregelen werden geïntegreerd in ander beleid dat op de
ondersteuning van bepaalde gebieden was gericht.
b) “Agenda 2000”
Halverwege de jaren 90 had de EU een reeks instrumenten
tot haar beschikking om doelstellingen als herstructurering
van de landbouw, ruimtelijke ordening en plaatselijke ont-
wikkeling, en integratie van milieubeleid gestalte te geven.
In het kader van de overeenstemming over Agenda 20004
zijn deze maatregelen ondergebracht in één belangrijke
verordening inzake plattelandsontwikkeling5. Hierin wordt
een “menukaart” van 22 maatregelen aangeboden waaruit
de lidstaten die maatregelen kiezen die het beste voldoen
aan de behoeften van hun plattelandsgebieden. Die maat-
regelen worden vervolgens in hun nationale of regionale
programma’s opgenomen. De bijdrage van de EU aan de
financiering van maatregelen is afhankelijk van de maatregel
en van de betrokken regio.
Bij Agenda 2000 is van het plattelandsontwikkelingsbeleid
de tweede pijler van het GLB gemaakt, bedoeld om de ver-
dere hervorming van het marktbeleid (de eerste pijler) te
begeleiden. Het GLB is steeds meer gericht op de totstand-
brenging van het juiste evenwicht tussen beide pijlers.
4 Reeks hervormingen van het EU-beleid, onder andere van de landbouw, waarover tijdens de topontmoeting van staatshoofden en regeringslei-ders van de EU tijdens de Europese Raad in Berlijn in maart 1999 over-eenstemming is bereikt, en vaststelling van de “Financiële vooruitzich-ten” voor de EUbegroting voor de periode 2000-2006.
5 Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 (PB L 160 van 26.06.1999).
5
c) Hervorming van het GLB – juni 2003
De complementariteit tussen de twee pijlers van het GLB is
versterkt door de recente hervorming van het GLB, waar-
door met ingang van 2005 de ontkoppeling, aangescherpte
randvoorwaarden en verplichte modulatie (d.w.z. de over-
heveling van geldmiddelen van de eerste naar de tweede
pijler) zijn ingevoerd. Bij de eerste pijler gaat het er vooral
om basale inkomenssteun te verlenen aan de landbouwers,
die vrij zijn hun productie af te stemmen op de marktvraag,
terwijl via de tweede pijler steun wordt verleend aan de
landbouw als leverancier van collectieve goederen in het
kader van zijn milieu- en plattelandsfuncties, en aan de plat-
telandsgebieden voor hun ontwikkeling. De overeenkomst
van juni 2003 leidt tot een versterking van het plattelands-
ontwikkelingsbeleid doordat nieuwe maatregelen worden
ingevoerd (kwaliteitsbevordering en dierenwelzijn, en steun
voor landbouwers om aan de nieuwe EU-normen te voldoen)
en tot meer EU-middelen voor plattelandsontwikkeling door
een verlaging van de rechtstreekse betalingen (“modulatie”)
aan grotere bedrijven.
d) De Conferentie van Salzburg
De belangrijkste gebieden waarvoor aandacht moest komen
in het toekomstige plattelandsontwikkelingsbeleid lagen
besloten in de conclusies van de Tweede Europese conferen-
tie inzake plattelandsontwikkeling die in november 2003 in
Salzburg is gehouden, “Het zaad voor de toekomst van het
platteland zaaien – Ontwikkeling van een beleid dat onze
ambities waar kan maken “. Het gaat hierbij om:
land- en bosbouw: deze sectoren zullen een belangrijke
rol blijven spelen bij de landschapsvorming en de instand-
houding van leefbare plattelandsgemeenschappen. Er zijn
nog steeds zeer goede redenen om overheidssteun uit te
trekken voor het EU-plattelandsontwikkelingsbeleid om de
herstructurering van de landbouw, de duurzame ontwik-
keling van het platteland en een evenwichtige verhouding
tussen landelijke en stedelijke gebieden te bevorderen;
uitbreiding van de activiteiten op het platteland: de ont-
wikkeling van het platteland kan niet langer uitsluitend op
de landbouw gebaseerd zijn. Diversifiëring zowel binnen
als buiten de landbouwsector is onontbeerlijk om leefbare
en duurzame plattelandsgemeenschappen te bevorderen;
voedselkwaliteit en –veiligheid: de Europese burgers
hechten steeds meer belang aan de veiligheid en kwaliteit
van hun voedsel, het welzijn van de landbouwhuisdieren en
het behoud en de verbetering van de landelijke gebieden;
toegang tot openbare diensten: in veel plattelandsgebie-
den hebben de gebrekkige toegang tot openbare diensten,
het ontbreken van alternatieve werkgelegenheid en de
leeftijdsopbouw een aanzienlijke negatieve invloed op het
ontwikkelingspotentieel, en vooral op de mogelijkheden
voor vrouwen en jongeren;
dekking van het grondgebied van de EU: het plattelands-
ontwikkelingsbeleid moet voor alle landelijke gebieden van
•
•
•
•
•
Duurzame landbouw- en plattelandsgebieden
Eerste pijler Tweede pijler
Marktbeleid inkomenssteun
PO-beleidcollectieve goederen
MilieufunctieVoedselproductie Plattelandsfunctie
6
de uitgebreide Unie gelden, zodat landbouwers en andere
plattelandsactoren de uitdagingen kunnen aangaan die de
huidige herstructurering van de landbouwsector, de effec-
ten van de GLB-hervorming en de veranderende handels-
patronen voor landbouwproducten met zich brengen;
cohesie: het plattelandsontwikkelingsbeleid van de Unie
draagt nu reeds in belangrijke mate bij tot de economische
en sociale cohesie, die in de uitgebreide Unie nog versterkt
moet worden;
deelname van belanghebbenden: verschillende belang-
hebbenden die zich actief inzetten voor een duurzame
ontwikkeling van de plattelandsgebieden van Europa op
sociaal-economisch en milieugebied, zouden moeten deel-
nemen aan het uitdenken van maatregelen voor platte-
landsontwikkeling. In het toekomstige beleid moet gebruik
worden gemaakt van EU-steun voor plattelandsgebieden
die wordt verleend via van onderaf tot stand gekomen
lokale partnerschappen, waarbij wordt voortgebouwd op
de uit de LEADER-aanpak getrokken lering;
partnerschap: het beleid moet, overeenkomstig het sub-
sidiariteitsbeginsel, worden uitgevoerd op basis van een
partnerschap tussen publiek- en privaatrechtelijke organi-
saties en de burgermaatschappij;
vereenvoudiging: een aanzienlijke vereenvoudiging van
het plattelandsontwikkelingsbeleid van de Unie is drin-
gend noodzakelijk. De tenuitvoerlegging ervan moet geba-
seerd zijn op één enkel, op de plattelandsontwikkelingsbe-
hoeften toegesneden programmerings-, financierings- en
controlesysteem.
•
•
•
•
e) Herziening van het beleid voor de peri-ode 2007-2013: Verordeningsvoorstel – Uitgebreide effectbeoordeling
In het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten voor
de programmeringsperiode 2007-2013 heeft de Europese
Commissie een gedegen analyse van het plattelandsontwik-
kelingsbeleid uitgevoerd, met inbegrip van een uitgebreide
effectbeoordeling (UEB) van het toekomstige POB. In de UEB
zijn doelstellingen vastgesteld voor het toekomstige POB,
zijn beleidsopties vergeleken en zijn de resultaten van de
raadplegingsbijeenkomsten met belanghebbenden uiteen-
gezet. In die beoordeling zijn conclusies getrokken voor het
plattelandsontwikkelingsbeleid na 2006 en is uitleg gegeven
over de inhoud en de uitvoeringsmechanismen ervan. De
conclusies van de UEB krijgen hun neerslag in de nieuwe
verordening inzake plattelandsontwikkeling6.
6 SEC (2004) 931 Extended Impact assessment accompanying the proposal for a Council Regulation on Support for rural development en SEC (2005) 914 Update to the Impact assessment report.
7
2 . D e n i e u w e v e r o r d e n i n g
i n z a k e p l a t t e l a n d s o n t -
w i k k e l i n g – d e s t r a t e -
g i s c h e a a n p a k
Het nieuwe POB van de EU, zoals omschreven in Verordening
(EG) nr. 1698/2005 wordt gekenmerkt door “continuïteit
en verandering”: Ook in de nieuwe verordening wordt een
“menukaart” van maatregelen aangeboden waaruit de lid-
staten kunnen kiezen en waarvoor zij financiële steun van
de Gemeenschap ontvangen in het kader van geïntegreerde
plattelandsontwikkelingsprogramma’s. De manier waarop
deze programma’s worden ontwikkeld, is erdoor veranderd,
doordat de nadruk wordt gelegd op de strategische inhoud
en de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden.
Daarom is het toekomstige POB voornamelijk gericht op drie
gemeenschappelijk overeengekomen centrale beleidsdoel-
stellingen:
verbetering van het concurrentievermogen van de land- en
bosbouw,
steunverlening voor landbeheer en verbetering van het
milieu, en
verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en
bevordering van diversificatie van de economische bedrij-
vigheid.
Elke centrale doelstelling in de plattelandsontwikkelingspro-
gramma’s correspondeert met een thematisch zwaartepunt.
De drie thematische zwaartepunten worden aangevuld
met een “methodologisch” zwaartepunt dat is gewijd aan
de LEADER-benadering (LEADER zwaartepunt). Voor ieder
zwaartepunt is een minimumfinanciering vereist om ervoor
te zorgen dat het programma in zijn geheel uitgebalanceerd
is (10 % voor zwaartepunt 1, 25 % voor zwaartepunt 2, 10 %
voor zwaartepunt 3 en 5 % voor het LEADER-zwaartepunt –in
de nieuw lidstaten zal dat 2,5 % zijn). De bouwstenen voor
de diverse thematische zwaartepunten zijn tevoren vast-
gestelde plattelandsontwikkelingsmaatregelen (zie tabel 1)
waaruit de lidstaten die maatregelen kunnen kiezen waarvan
ze geloven dat ze de hoogste toegevoegde waarde hebben,
rekening houdend met de doelstellingen van de EU.
•
•
•
Deze aanpak maakt het mogelijk de voor plattelandsontwik-
keling beschikbare EU-medefinanciering te concentreren op
gemeenschappelijk overeengekomen EU-prioriteiten voor de
drie zwaartepunten van het beleid, terwijl de lidstaten en
de regio’s toch voldoende flexibiliteit wordt gelaten om een
passend evenwicht te vinden tussen de sectorale dimensie
(herstructurering van de landbouw) en de territoriale dimensie
(landbeheer en sociaal-economische ontwikkeling van de plat-
telandsgebieden).
Platteland-
sontwikkeling
2007 – 2013
“LEADER-zwaartepunt”
Zwaartepunt 3
Economische
diversifiëring
+
Leefkwaliteit
Zwaartepunt 2
Milieu en
+
Landbeheer
Zwaartepunt 1
Concurrentie-
vermogen
Eén enkele reeks regels voor programmering,
financiering, toezicht en audit
Eén enkel plattelandsontwikkelingsfonds
8
1. Verbetering van het concurrentievermogen van de land-
en de bosbouwsector. De middelen voor zwaartepunt 1
zijn bestemd voor de bevordering van een sterke en dyna-
mische Europese agrovoedingssector en zullen daarom
met name gaan naar prioriteiten als kennisoverdracht,
modernisering, innovatie en kwaliteit in de bedrijfskolom
levensmiddelen en prioritaire sectoren voor investeringen
in fysiek en menselijk kapitaal.
2. Milieu- en natuurverbetering. Met het oog op de
bescherming en verbetering van de natuurlijke hulpbron-
nen en het rurale landschap in de EU moeten de voor
zwaartepunt 2 uitgetrokken middelen worden ingezet
voor drie prioriteiten: biodiversiteit en de instandhouding
en ontwikkeling van landbouw- en bosbouwsystemen met
een hoge natuurwaarde en van traditionele agrarische
landschappen; water; klimaatverandering.
3. Verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en
bevordering van diversificatie. De aan zwaartepunt 3
bestede middelen moeten ten dienste worden gesteld
van de overkoepelende prioriteit werkgelegenheid en het
scheppen van groeivoorwaarden. De maatregelen in het
kader van zwaartepunt 3 moeten vooral tot doel hebben
de capaciteitsopbouw, het verwerven van vakkundigheid
en de organisatie van de ontwikkeling van lokale strategie-
en te bevorderen, en moeten ervoor helpen zorgen dat het
platteland voor de volgende generaties aantrekkelijk blijft.
Wanneer initiatieven ter bevordering van opleiding, voor-
lichting en ondernemerschap worden genomen, moet
aandacht worden besteed aan de specifieke behoeften
van vrouwen, jongeren en oudere werknemers.
4. Ontwikkeling van de plaatselijke capaciteit voor werkge-
legenheid en diversificatie. De middelen voor zwaartepunt
4 (Leader) staan ten dienste van de prioriteiten van de
zwaartepunten 1, 2 en 3, maar zijn tevens, in horizontaal
opzicht, van groot belang voor de verbetering van het
bestuur en de mobilisatie van het reeds in de plattelands-
gebieden aanwezige potentieel.
5. Prioriteiten in programma’s vertalen. De lidstaten moe-
ten erop toezien dat in hun nationale strategieën de syner-
gieën tussen en binnen de zwaartepunten worden geop-
timaliseerd en contradicties worden voorkomen. Voorts
moeten ze nadenken over hoe rekening kan worden
gehouden met andere communautaire strategieën, met
name op het gebied van milieu.
6. Complementariteit van de communautaire instrumen-
ten. Er dient te worden gestreefd naar synergie tussen
het structuur-, werkgelegenheids- en plattelandsontwik-
kelingsbeleid. De lidstaten moeten zorgen voor de com-
plementariteit en de samenhang van de acties die op
een bepaald geografisch gebied en binnen een bepaalde
activiteit worden gefinancierd uit het EFRO, het cohesie-
fonds, het ESF, het EVF en het ELFPO. De belangrijkste
richtsnoeren voor het scheiden en coördineren van de uit
de verschillende fondsen gefinancierde acties, moeten in
het nationale strategische referentiekader/nationale stra-
tegieplan worden verankerd.
Communautaire strategische richtsnoeren
De nieuwe verordening betekent vooruitgang, zowel op het
gebied van beleidsinhoud als op dat van tenuitvoerlegging. In
de programmeringsperiode 2000-2006 hebben de verschillen-
de regels inzake programmering, rapportage en controle (van
EOGFL-Oriëntatie en -Garantie) de administratieve last voor
de lidstaten en de Commissie aanzienlijk vergroot en afbreuk
gedaan aan de coherentie, de doorzichtigheid en de zicht-
baarheid van het beleid inzake plattelandsontwikkeling. Het
bestaan van één enkel fonds, het Europees Landbouwfonds
voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en één enkele reeks
regels op het gebied van programmering, financiering, rap-
portage en controle zal de tenuitvoerlegging van het beleid
aanzienlijk vereenvoudigen.
9
a) Een nieuw plattelandsontwikkelingsfonds
Het nieuwe fonds zal functioneren volgens regels die zijn
aangepast aan meerjarenprogrammering en gebruik maken
van organisatiestructuren en –procedures zoals op nationaal
niveau erkende betaalorganen en een jaarlijkse goedkeuring
van de rekeningen, waarmee de lidstaten vele jaren ervaring
hebben en die hun degelijkheid bewezen hebben. Eén enkel
financierings- en programmeringssysteem voor plattelands-
ontwikkeling is een grote vereenvoudiging ten opzichte van
de bestaande situatie. De stroomlijning en vereenvoudiging
van de voorwaarden voor plattelandsontwikkelingsmaat-
regelen verhoogt de flexibiliteit bij de uitvoering, evenals
financiële programmering op het niveau van het betrokken
zwaartepunt (zodat de lidstaten binnen een zwaartepunt
gemakkelijk van de ene maatregel op de andere kunnen
overstappen).
b) Communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling
De basis voor toekomstig plattelandsontwikkelingsbeleid
is een strategische benadering die de prioriteiten van de
EU voor plattelandsontwikkeling vaststelt. In februari 2006
heeft de Raad de strategische richtsnoeren van de EU voor
plattelandsontwikkeling goedgekeurd7. Deze vormen het
kader op basis van zes communautaire strategische richt-
snoeren, op grond waarvan de lidstaten hun eigen nationale
strategische plannen inzake plattelandsontwikkeling moe-
ten opstellen, hetgeen zal bijdragen tot:
het afbakenen van de terreinen waarop de EU-steun voor
plattelandsontwikkeling een maximale toegevoegde waar-
de creëert op het niveau van de Europese Unie;
het zoeken van aansluiting bij de voornaamste EU-prioritei-
ten (Lissabon, Göteborg);
het zorgen voor samenhang met ander EU-beleid, met
name cohesie- en milieubeleid;
het begeleiden van de invoering van het nieuwe, marktge-
richte GLB en de nodige herstructurering die dit in de oude
en de nieuwe lidstaten tot gevolg zal hebben.
Om tot een evenwichtige strategie te komen is voor ieder
zwaartepunt een minimumfinanciering vereist. De voorge-
stelde minimumfinancieringspercentages van respectievelijk
10 %, 25 % en 10 % voor de zwaartepunten 1, 2 en 3 zijn een
garantie dat elk programma ten minste de drie voornaamste
beleidsdoelstellingen weerspiegelt, maar de percentages
zijn laag genoeg om de lidstaten of de regio’s een grote
speelruimte te laten (55 % van de EU-financiering) om naar
eigen voorkeur en behoefte bepaalde beleidszwaartepun-
ten te benadrukken, afhankelijk van hun situatie. Voor het
zwaartepunt LEADER is een minimum van 5 % (2,5 % voor
de nieuwe lidstaten) van de EU-financiering voor elk pro-
gramma gereserveerd. De uitgaven voor LEADER dekken alle
drie beleidszwaartepunten.
•
•
•
•
7 Besluit 2006/144/EG van de Raad van 20 februari 2006 inzake commu-nautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20).
10
3 . D e m a a t r e g e l e n vo o r
p l a t t e l a n d s o n t w i k k e l i n g
Toekomstig beleid wordt rond drie thematische zwaartepun-
ten gegroepeerd. Voor elk zwaartepunt zal een reeks maat-
regelen beschikbaar zijn. In de nieuwe verordening zijn de
voorwaarden waaronder de maatregelen ten uitvoer kunnen
worden gelegd, gestroomlijnd en vereenvoudigd.
De opstelling van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s
door de lidstaten vindt op nationaal en regionaal niveau
plaats. Zij kiezen daarbij die maatregelen uit die tegemoet
komen aan de behoeften van hun plattelandsgebieden,
rekening houdend met de prioriteiten en de strategie waar-
voor in het nationale strategische plan inzake plattelands-
ontwikkeling is gekozen.
3.1 Maatregelen in het kader van zwaarte-punt 1 (Verbetering van het concurrentiever-mogen van de land- en de bosbouwsector)
Hoewel de landbouw in een toenemend aantal plattelands-
gebieden steeds minder vaak de belangrijkste activiteit is,
is deze nog wel steeds van belang voor het beheer van het
landschap in de EU, voor zijn bijdrage aan de plattelandseco-
nomieën en voor de voedselvoorziening en de collectieve
goederen en diensten. Tegelijkertijd is de concurrentie in
deze sector heftiger geworden als gevolg van de steeds
verder toenemende liberalisering van de handel in land-
bouwproducten. Om op deze uitdagingen een antwoord
te vinden, moet vooral aandacht worden besteed aan effi-
ciëntie en concurrentievermogen, maar moet ook rekening
worden gehouden met de diversiteit van het landbouwpo-
tentieel in verschillende plattelandsgebieden, met name in
de nieuwe lidstaten, waar de plattelandsgebieden verstrek-
kende structurele veranderingen zullen blijven ondergaan.
Voor het concurrentievermogen is het nodig dat een rede-
lijke balans wordt gevonden tussen de levensvatbaarheid
van landbouwbedrijven, milieubescherming en de sociale
dimensie van plattelandsontwikkeling. Voor de verbetering
van het concurrentievermogen blijft investeringssteun voor
fysiek kapitaal belangrijk. Tegelijkertijd worden investerin-
gen in menselijk en sociaal kapitaal steeds belangrijker om
de land- en bosbouw in staat te stellen een innovatieve en
dynamische sector te blijven die aan de groei in plattelands-
gebieden bijdraagt.
Om het concurrentievermogen van de landbouw te vergroten
moeten zijn economische prestaties worden verbeterd door
bijvoorbeeld kostenvermindering, vergroten van de econo-
mische omvang van bedrijven, bevorderen van innovatie en
meer marktgerichtheid. Voor de vergroting van het concur-
rentievermogen moet ook gebruik worden gemaakt van de
kansen die worden geboden door de diversifiëring van de
economische activiteiten, meer nadruk op voedselkwaliteit
en voedselveiligheid, hoogwaardige producten waar veel
vraag naar is, met inbegrip van non-food en biomassa, en
schonere en milieuvriendelijker productietechnieken.
De maatregelen in het kader van dit zwaartepunt vallen in
vier groepen uiteen:
menselijke hulpbronnen,
fysiek kapitaal,
•
•
11
voedselkwaliteit,
overgangsmaatregelen voor de nieuwe lidstaten.
Menselijke hulpbronnen: jonge landbouwers, ver-
vroegde uittreding, opleiding en voorlichting, en land-
bouwadviesdiensten.
Een reeks maatregelen is gericht op menselijke hulpbronnen
binnen of verband houdend met de land- en bosbouwsector.
Activiteiten op het gebied van beroepsopleiding en voorlich-
ting zijn beschikbaar voor alle volwassen personen die zich
bezighouden met aangelegenheden op het gebied van de
landbouw, levensmiddelen en bosbouw om een juist niveau
van technische en economische expertise te leveren op
gebieden die zowel onder de doelstelling van concurrentie-
vermogen van land- en bosbouw als de milieudoelstelling
vallen.
Jonge landbouwers (tot 40 jaar) worden gesteund om zowel
hun eerste vestiging als de daaropvolgende structurele aan-
passing van hun bedrijf te vergemakkelijken. Met de nieuwe
verordening wordt de vestigingssteun afhankelijk gesteld
van de opstelling van een bedrijfsplan als instrument om
op termijn de ontwikkeling van de activiteiten van nieuwe
landbouwbedrijven te waarborgen.
Vervroegde uittreding omvat financiële stimulansen (jaar-
lijkse betalingen) aan oudere landbouwers en werknemers
in de landbouw die het landbouwbedrijf eerder dan gepland
willen verlaten. Het vrijgekomen land kan worden overge-
dragen aan een andere landbouwer die daardoor de econo-
mische rentabiliteit van zijn bedrijf kan vergroten, of worden
bestemd voor niet-landbouwdoeleinden.
Ook kan steun worden verleend om landbouwers en bos-
bezitters te helpen de kosten te dragen die voortvloeien
uit het gebruik van adviesdiensten om de algehele prestatie
van hun bedrijf te verbeteren. Tot slot is steun beschikbaar
voor de oprichting van diensten ter ondersteuning van het
bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten, bedrijfsadviserings-
systemen voor de landbouw en bedrijfsadviesdiensten voor
de bosbouw.
•
•
•
Fysiek potentieel
De EU biedt steun voor de modernisering van landbouwbe-
drijven die gericht is op de modernisering en verbetering van
hun algemene prestaties door de invoering van nieuwe tech-
nologieën en innovatie, en door zich te richten op kwaliteit,
op biologische producten en op diversificatie op en buiten
het landbouwbedrijf (onder meer ook in de non-foodsector
en voor energiegewassen) alsmede door de situatie op de
landbouwbedrijven ten aanzien van milieu, arbeidsveilig-
heid, hygiëne en dierenwelzijn te verbeteren. Voor een van
die doelstellingen kunnen die investeringen bijvoorbeeld
gericht zijn op de modernisering van landbouwmachines en
–werktuigen. Ook is steun beschikbaar voor de verbetering
van de economische waarde van bossen door investeringen.
Verbeteringen in de verwerking en afzet van de primaire
land- en bosbouwproducten kunnen ook worden gefinan-
cierd uit hoofde van de maatregel verhoging van de toege-
voegde waarde van de land- en bosbouwproducten. Met deze
maatregel wordt beoogd de doelmatigheid in de sector ver-
werking en afzet te verbeteren, de verwerking van land- en
bosbouwproducten voor de opwekking van hernieuwbare
energie te bevorderen, nieuwe technologieën en innovatie
in te voeren, nieuwe marktkansen te scheppen voor land- en
bosbouwproducten, het accent te leggen op kwaliteit, en het
niveau van milieubescherming, arbeidsveiligheid, hygiëne
en dierenwelzijn te verbeteren. Met de nieuwe verordening
wordt de steun gericht op micro-, kleine en middelgrote
ondernemingen8 en andere ondernemingen beneden een
bepaalde omvang (tot 750 werknemers), aangezien die in
een betere positie verkeren om de toegevoegde waarde van
plaatselijke producten te verhogen en het plaatselijke groei-
potentieel te verbeteren.
•
8 In de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
12
Ook zal er steun zijn voor de samenwerking voor de ontwikke-
ling van nieuwe producten, procédés en technologieën tussen
landbouwers, de voedings- en grondstoffenverwerkende
industrie en andere partijen om ervoor te zorgen dat de
landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector kunnen pro-
fiteren van marktkansen door een brede innovatieve aanpak
bij de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en
technologieën.
Tot slot zal ook steun beschikbaar komen voor infrastructuur
in verband met de ontwikkeling en de aanpassing van de
land- en bosbouw, met het oog op de financiering van con-
crete acties die betrekking hebben op de toegankelijkheid
van landbouw- en bosgrond, landinrichting en verbetering
van land, energievoorziening en waterbeheer.
Kwaliteit
Voor voedselkwaliteit bestaan twee maatregelen: financiële
stimulansen voor landbouwers en voorlichtings- en promo-
tie-acties.
Er komen financiële stimulansen voor landbouwers die vrij-
willig deelnemen aan nationale of EU-regelingen om de
productkwaliteit en de productieprocessen in de landbouw
te verbeteren en de consument daarover de nodige waarbor-
gen te geven. De volgende EU-kwaliteitsregelingen komen
voor steun in aanmerking:
Bescherming van geografische aanduidingen en oor-
sprongsbenamingen van landbouwproducten en levens-
middelen9;
Specifieke certificaten voor gegarandeerde traditionele
specialiteiten van landbouwproducten en levensmidde-
len10;
Biologische productie van landbouwproducten en verwij-
zingen daarnaar11;
In bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen
(v.q.p.r.d.)12.
Bovendien kunnen de lidstaten steun verlenen voor andere
nationale voedselkwaliteitsregelingen die in hun program-
ma’s zijn erkend, als zij zich aan een aantal EU-criteria hou-
den. Deelnemende landbouwers kunnen tot vijf jaar lang
en tot maximaal 3000 euro per bedrijf per jaar aan jaarlijkse
betalingen ontvangen.
•
•
•
•
•
Daarnaast zal, tot 70 % van de in aanmerking komende
projectkosten, steun mogelijk zijn voor producentengroepe-
ringen voor activiteiten die bedoeld zijn om consumenten
te informeren over producten die zijn geproduceerd in het
kader van kwaliteitsregelingen die op grond van de maat-
regelen van de bovenstaande punten zijn erkend, en om de
afzet van deze producten te bevorderen.
Er komt een maatregel om landbouwers te helpen te voldoen
aan de normen door tijdelijke, degressieve steun en zich aan
te passen aan veeleisende EU-normen die nog niet in de
nationale wetgeving zijn opgenomen, op het gebied van het
milieu, de volksgezondheid en de gezondheid van dieren en
planten, het dierenwelzijn en de arbeidsveiligheid.
Overgangsmaatregelen voor de nieuwe lidstaten
In de periode 2007-2013 zal steun beschikbaar zijn voor de
nieuwe lidstaten via maatregelen die semi-zelfvoorzienings-
bedrijven ondersteunen en voor het opzetten en functio-
neren van producentengroeperingen, om te zorgen voor
een probleemloze overgang voor de landen die specifieke
uitdagingen aangaan.
3.2 Maatregelen in het kader van zwaarte-punt 2 (verbetering van het milieu en de levenskwaliteit)
De betalingen in het kader van zwaartepunt 2 zijn hebben
tot doel te zorgen voor de levering van milieudiensten door
milieumaatregelen in de landbouw in plattelandsgebieden,
en voor op instandhouding gericht landbeheer (met inbe-
grip van gebieden met fysieke en natuurlijke handicaps).
•
9 Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad - PB L 12 van 31.03.2006.10 Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad - PB L 92 van 31.03.2006, blz. 1.11 Verordening (EG) nr. 2092/1991 van de Raad, PB L 198 van 22.07.1991, blz. 1.12 Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, PB L 197 van 1.5.2004, blz. 1.
13
Deze activiteiten dragen bij aan duurzame plattelands-
ontwikkeling door de voornaamste actoren (landbouwers,
bosbouwers) te stimuleren het land te blijven beheren om
de natuurlijke ruimte en het landschap te bewaren en te
verbeteren. Dit betekent het beschermen en verbeteren
van het milieu en het zorgen voor duurzaam bosgebruik.
Dergelijke maatregelen helpen ook de verwaarlozing van
landbouwgrond te voorkomen door middel van betalingen
om natuurlijke handicaps of handicaps die het gevolg zijn van
beperkingen op milieugebied, te compenseren. Activiteiten
die worden medegefinancierd moeten duidelijk gericht zijn
op EU-prioriteiten zoals bestrijding van klimaatverandering,
verbetering van de biodiversiteit en de waterkwaliteit of ver-
mindering van het risico of de gevolgen van natuurrampen.
Voor de maatregelen van zwaartepunt 2 geldt als een alge-
mene voorwaarde (op het niveau van de begunstigde) dat
de dwingende EU- en nationale voorschriften die relevant
zijn voor de land- en de bosbouw, moeten worden nageleefd
(randvoorwaarden). Indien niet aan deze vereisten wordt vol-
daan, kunnen de betalingen in het kader van bepaalde maat-
regelen van zwaartepunt 2 worden verlaagd of geschrapt.
De maatregelen in het kader van zwaartepunt 2 vallen in
de volgende groepen uiteen:
Duurzaam gebruik van landbouwgrond
Landbouwers spelen een belangrijke rol bij de levering
van milieudiensten en daarom kunnen betalingen worden
gegeven aan landbouwers die vrijwillig agromilieuverbin-
tenissen aangaan voor een periode van minimaal vijf jaar.
Voor bepaalde soorten verbintenissen kan, afhankelijk van
het milieueffect, een langere periode worden vastgesteld.
De betalingen vinden jaarlijks plaats, berekend op basis van
het inkomensverlies en de extra kosten die de verbintenissen
met zich brengen, met inbegrip van de kosten voor het laten
plaatsvinden van de transactie. Agromilieumaatregelen zijn
de enige maatregelen die verplicht in de plattelandsontwik-
kelingsprogramma’s moeten worden opgenomen. Dit illu-
streert de politieke prioriteit die aan die maatregelen wordt
gehecht. Ook is steun beschikbaar voor niet-productieve
investeringen die verband houden met het bereiken van deze
agromilieuverbintenissen.
Om landbouwers te compenseren voor de kosten die zij
maken en de inkomsten die zij mislopen als gevolg van
de nadelen op de genoemde gebieden in verband met de
tenuitvoerlegging van het Natura 2000-netwerk13 en de ten-
uitvoerlegging van de kaderrichtlijn waterbeleid14 is bij de
verordening de mogelijkheid ingevoerd jaarlijkse betalingen
te verstrekken.
De bestaande regelingen voor probleemgebieden lopen
tot 1 januari 2010 door, wanneer, indien de Raad daartoe
besluit, de afbakening van de “gebieden van de tussencate-
gorie” (andere probleemgebieden dan bergstreken en dan
de gebieden die met specifieke belemmeringen te kampen
hebben) opnieuw zal worden gedefinieerd. De bestaande
afbakening van bovengenoemde “gebieden van de tus-
sencategorie” was gedeeltelijk gebaseerd op verouderde
sociaal-economische gegevens. De nieuwe afbakening zal
worden gebaseerd op een reeks herziene criteria als de
productiviteit van de bodem, de klimaatgesteldheid en het
belang van de extensieve landbouw voor het landbeheer.
Voor berggebieden en gebieden met specifieke handicaps
blijven de huidige criteria gelden.
•
13 Richtlijn 79/409/EEG van de Raad, PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1 en Richtlijn 92/43/EEG, PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
14 Richtlijn 2000/60/EG van de Raad, PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
14
Ook komen betalingen voor dierenwelzijn beschikbaar voor land-
bouwers die op vrijwillige basis dierenwelzijnsverbintenissen
aangaan die verder gaan dan de betrokken verplichte normen.
Duurzaam gebruik van bosgrond
De bosbouw maakt integrerend deel uit van de platte-
landsontwikkeling en de steunverlening voor een duurzaam
grondgebruik dient zich ook uit te strekken tot een duurzaam
bosbeheer en de multifunctionele rol van de bossen. Bossen
verschaffen allerlei voordelen: zij leveren grondstoffen voor
hernieuwbare en milieuvriendelijke producten, zij spelen
een belangrijke rol in de economische welvaart, de biologi-
sche diversiteit, de mondiale koolstofcyclus, de waterbalans,
erosiebestrijding en de voorkoming van natuurrampen en zij
vervullen ook maatschappelijke en recreatieve functies.
In dit verband wordt steun verleend voor de eerste bebossing
van landbouwgrond, de eerste totstandbrenging van bosland-
bouwsystemen op landbouwgrond, de eerste bebossing van
andere grond dan landbouwgrond, betalingen in het kader
van Natura 2000 aan particuliere boseigenaren om hen te
compenseren voor de gemaakte kosten en de misgelopen
inkomsten als gevolg van de tenuitvoerlegging van het
Natura 2000-netwerk, bosmilieubetalingen, acties tot herstel
van bosbouwpotentieel, preventieve maatregelen en niet-pro-
ductieve investeringen in verband met bosmilieubetalingen.
•
3.3 Maatregelen in het kader van zwaarte-punt 3 (kwaliteit van het leven op het platte-land en de diversificatie in de plattelandsge-bieden)
Een centrale doelstelling van zwaartepunt 3 is de totstand-
brenging van een “platteland dat leeft” en de sociaal-eco-
nomische structuur helpen handhaven en verbeteren, met
name in de meer afgelegen plattelandsgebieden die te
maken krijgen met ontvolking. Investeringen in de bredere
plattelandseconomie en plattelandsgemeenschappen zijn
van vitaal belang om de levenskwaliteit in plattelandsgebie-
den te vergroten, via verbeterde toegang tot basisdiensten
en infrastructuur, en een beter milieu.
Het aantrekkelijker maken van plattelandsgebieden vereist
ook het bevorderen van duurzame groei en het genereren
van nieuwe werkgelegenheid, met name voor jongeren en
vrouwen, alsmede het vergemakkelijken van de toegang
tot moderne informatie- en communicatietechnologieën.
Diversificatie op het landbouwbedrijf in de richting van
andere dan landbouwactiviteiten, bijstand voor activiteiten
buiten het landbouwbedrijf, en versterking van de banden
tussen de landbouw en de andere sectoren van de platte-
landseconomie spelen hierbij een belangrijke rol.
De maatregelen in het kader van zwaartepunt 3 vallen in
drie groepen uiteen:
Diversificatie van de plattelandseconomie
Binnen deze groep komen er drie maatregelen: diversificatie
in andere dan landbouwactiviteiten die beschikbaar komen
voor een lid van het landbouwhuishouden, steun voor de
oprichting en ontwikkeling van ondernemingen, uitsluitend
bedoeld voor micro-ondernemingen, bevordering van toe-
ristische activiteiten (steun voor kleinschalige infrastructuur,
recreatie-infrastructuur en de ontwikkeling en/of marketing
van toeristische diensten in verband met plattelandstoe-
risme).
Verbetering van leefkwaliteit in de plattelandsgebieden
Binnen deze groep komen er drie maatregelen: steun voor
het opzetten van basisvoorzieningen voor de plattelands-
•
•
15
economie en de plattelandsbevolking (met inbegrip van cul-
turele en vrijetijdsactiviteiten) van een dorp of een groep
dorpen en de bijbehorende kleinschalige infrastructuur en
de instandhouding en valorisatie van het landelijk erfgoed.
Opleiding, verwerving van vakkundigheid en dynami-
sering
Er komen opleidings- en voorlichtingsacties voor de platte-
landsbevolking om de doelstelling van toenemende econo-
mische diversificatie en verbetering van de leefkwaliteit van
plattelandsgebieden te bereiken. Ook zal steun beschikbaar
zijn voor de verwerving van vakkundigheid en de dynami-
sering van plattelandsgebieden (studies van de gebieden,
maatregelen om informatie over het gebied te verstrekken,
opleiding van personeel dat betrokken is bij de voorbereiding
en uitvoering van een plaatselijke-ontwikkelingsstrategie, en
dynamiseringsacties en de opleiding van personen met een
dynamiseringstaak) en de uitvoering van plaatselijke-ontwik-
kelingsstrategieën door publiek-private partnerschappen die
niet dezelfde zijn als de plaatselijke groepen van Leader.
3.4 Het zwaartepunt Leader
Het Leader-model moet worden voortgezet en geconsoli-
deerd op het niveau van de EU door de voormalige “commu-
nautaire initiatieven” (programmeringsperiode 2000-2006)
als verplicht element op te nemen in de door de lidstaten
in de periode 2007-2013 uit te voeren plattelandsontwikke-
lingsprogramma’s. Elk programma zal een Leader-zwaarte-
punt bevatten, waaruit het volgende wordt gefinancierd:
de tenuitvoerlegging van de op de drie thematische zwaar-
tepunten gebaseerde plaatselijke ontwikkelingsstrategieën
van de plaatselijke groepen (PG’s);
•
•
De Leader-aanpak zit zo in elkaar dat plattelandsactoren
worden geholpen het langetermijnpotentieel van hun
plaatselijke gebieden te verbeteren. De aanpak is erop
gericht de uitvoering van geïntegreerde en originele strate-
gieën voor duurzame ontwikkeling voor plaatselijke gebie-
den te bevorderen. Die strategieën worden opgesteld en
uitgevoerd door plaatselijke partnerschappen met een
brede basis, “plaatselijke groepen” (PG’s) genaamd.
Leader in de periode 2007-2013 wordt als het ware de vier-
de generatie, na de uitvoering van de initiatieven Leader
I, Leader II en Leader +. Op dit moment zijn in het kader
van Leader + 893 PG’s actief in de EU-15. In de EU-10 is in
zes van de nieuwe lidstaten een vergelijkbare maatregel
uitgevoerd, met meer dan 100 geplande PG’s. In de EU-15
wonen ongeveer 52 miljoen mensen in gebieden waar de
plaatselijke groepen hun plaatselijke ontwikkelingsstrate-
gieën uitvoeren.
De transnationale en interterritoriale samenwerking tussen
PG’s is in de programmeringsperiode 2000-2006 onder-
steund. Dit heeft geresulteerd in meer dan driehonderd
transnationale samenwerkingprojecten en ongeveer drie
keer zoveel interterritoriale samenwerkingsprojecten.
Het zwaartepunt Leader
de (transnationale en interterritoriale) samenwerkings-
programma’s daartussen en
de kosten voor het functioneren van de PG’s, de capaci-
teitsopbouw die nodig is voor de opstelling van de plaat-
selijke-ontwikkelingsstrategieën en de dynamisering van
het gebied.
•
•
16
Tabel 1: EU-plattelandsontwikkelingsbeleid 2007-2013
Vaststelling doelstellingen
EU-strategieNationale strategiePO-programma’s
Zwaartepunt 1
concurrentiever-mogen
maatregelen Menselijke hulpbronnen:Acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting Jonge landbouwersVervroegde uittredingGebruik van adviesdiensten Diensten ter ondersteuning van bedrijfsbeheer, -verzorgingsdiensten en -adviserings-diensten voor de landbouw en van bedrijfsadviseringsdiensten voor de bosbouwFysiek kapitaal:Investeringen in de land- en bosbouw Verwerking/afzet/samenwerking voor innovatieLand- en bosbouwinfrastructuHerstel van het landbuoruKwaliteit van landbouwproductie en -producten: Tijdelijke steun om aan de normen te voldoenStimuleringsregeling voedselkwaliteitBevordering voedselkwaliteit
Overgangsmaatregelen:Semi-zelfvoorzieningOprichting producentengroeperingen
aandeel financiering minimaal 10 %
Medefinanciering EU max. 50/75 %*
territoriale toepassing alle plattelandsgebieden
Zwaartepunt 2
landbeheer
maatregelen Duurzaam gebruik van landbouwgrond:BerggebiedenAndere probleemgebiedenLandbouwgebieden Natura 2000Agromilieu/dierenwelzijn (verplicht)Steun voor niet-productieve investeringen Duurzaam gebruik van bosgrond:Bebossing (landbouwgrond/andere dan landbouwgrond)BoslandbouwsystemenNatura 2000-bosgebiedenBosmilieuHerstel bosbouwproductiepotentieelSteun voor niet-productieve investeringen
uitgangssituatie (landbouw) randvoorwaarden
aandeel financierng minimaal 25 %
EU-medefinancierings-percentage
max. 55/80 %*
territoriale toepassing alle plattelandsgebieden
Zwaartepunt 3
plattelandsont-wikkeling in ruimere zin
maatregelen Leefkwaliteit:Basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking (opzet en infrastructuur)Herstel en ontwikkeling van dorpen, bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoedEconomische diversificatie:Diversificatie naar niet-landbouwactiviteitenSteun voor micro-ondernemingenBevordering van toeristische activiteitenOpleiding, verwerving van vakkundigheid en dynamisering:Opleidings- en voorlichtingsactiviteitenVerwerving van vakkundigheid, dynamisering en uitvoering
aandeel financierng minimaal 10 %
EU-medefinanciering max. 50/75 %*
territoriale toepassing alle plattelandsgebieden
Zwaartepunt
Leader
tenuitvoerlegging Leader-aanpak voor geselecteerde gebiedn binnen de reikwijdte van de 3 thematische zwaartepunten
aandeel financiering minimaal 5 % (2.5 % in de nieuwe lidstaten)
EU-medefinanciering max. 55/80 %*
territoriale toepassing alle plattelandsgebieden, geselecteerde gebieden
*Het eerste medefinancieringspercentage heeft betrekking op alle regio’s, behalve de convergentieregio’s, het tweede medefinancieringspercentage heeft
betrekking op de convergentieregio’s.
17
4 . U i t v o e r i n g v a n b e l e i d
4.1 Toezicht en evaluatie
In de programmeringsperiode 2007-2013 worden de doel-
stellingen van dit beleidsgebied van de EU explicieter gefor-
muleerd op het niveau van de EU en de lidstaten (in het
kader van de nationale strategische plannen en de platte-
landsontwikkelingsprogramma’s). Om beter in staat te zijn
te beoordelen in hoeverre deze doelstelling worden gehaald
en de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de beleids-
uitvoering en het deel van de EU-begroting dat aan plat-
telandsontwikkeling wordt besteed te beoordelen, wordt
het toezicht op en de evaluatie van de plattelandsontwik-
kelingsprogramma’s versterkt. Er is door de Commissie en de
lidstaten gezamenlijk een gemeenschappelijk toezicht- en
evaluatiesysteem tot stand gebracht, overeengekomen en
vastgesteld om deze doelstelling te ondersteunen.
4.2 De EU en nationale plattelandsontwikke-lingsnetwerken
Er zal een plattelandsontwikkelingsnetwerk worden opge-
richt op nationaal en EU-niveau om alle aspecten van invoe-
ring, evaluatie en uitwisseling van beste praktijken te onder-
steunen.
Elke lidstaat richt een nationaal netwerk voor het plat-
teland op dat de bij de plattelandsontwikkeling betrokken
organisaties en overheidsdiensten bijeenbrengt. Deze natio-
nale netwerken zullen:
de beste praktijken inzake plattelandsontwikkeling iden-
tificeren en analyseren, er informatie over verstrekken en
uitwisselingen van ervaringen en know-how organiseren;
opleidingsprogramma’s opstellen voor plaatselijke groe-
pen bij de oprichting ervan, en technische bijstand geven
voor interterritoriale en transnationale samenwerking tus-
sen PG’s.
Het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling
omvat nationale netwerken, organisaties en overheden die
actief zijn op het gebied van plattelandsontwikkeling op
communautair niveau. Het netwerk heeft tot taak:
informatie over de communautaire acties op het gebied
van plattelandsontwikkeling te verzamelen, te analyseren
en te verspreiden;
goede werkwijzen op het gebied van plattelandsontwikke-
ling op communautair niveau te verzamelen, te verspreiden
en te consolideren;
informatie te verstrekken over de ontwikkelingen in de plat-
telandsgebieden in de Gemeenschap en in derde landen;
bijeenkomsten en seminars op communautair niveau te orga-
niseren voor de actoren van de plattelandsontwikkeling;
deskundigennetwerken op te zetten en te beheren met het
doel de uitwisseling van deskundigheid te vergemakkelij-
ken en de uitvoering en de evaluatie van het beleid inzake
plattelandsontwikkeling te ondersteunen;
de nationale netwerken en initiatieven voor transnationale
samenwerking te ondersteunen.
•
•
•
•
•
•
•
•
18
5 . F i n a n c i ë l e s t e u n v a n
d e E U v o o r p l a t t e -
l a n d s o n t w i k k e l i n g
Het nieuwe plattelandsontwikkelingsfonds zal functioneren
volgens regels die zijn aangepast aan meerjarenprogram-
mering.
a) Een nieuw financieel instrument
Bij de verordening betreffende de financiering van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid15 is bepaald dat in 2007
twee nieuwe fondsen worden opgericht, elk voor de finan-
ciering van een van de twee pijlers van het GLB:
het Europees Landbouwgarantiefonds, (ELGF) voor pijler 1
het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsont-wikke-
ling (ELFPO) voor pijler 2.
De financieringsregels van ELFPO zullen enigszins afwijken
van die van het ELGF. Terwijl financiering door het ELGF van
het betrokken deel van het GLB plaatsvindt op basis van
maandelijkse aangiften, is financiering door het ELFPO geba-
seerd op “gesplitste kredieten”16, en omvat zij voorfinancie-
ring, tussentijdse betalingen en eindbetalingen.
b) Nieuwe beschikbare middelen
Tijdens zijn vergadering van december 2005 heeft de
Europese Raad ingestemd met de nieuwe Financiële voor-
uitzichten voor de periode 2007-2013. In dit kader is voor
plattelandsontwikkeling 69,75 miljard euro uitgetrokken. De
Commissie heeft in september 2006 een beschikking17 goed-
gekeurd waarbij de totale begroting voor de periode 2007-
2013 is vastgesteld, die in totaal 77,66 miljard euro bedraagt,
aangezien zij een verplichte modulatie van betalingen in het
kader van de eerste pijler (4 % in 2007 en 5 % daarna) en over-
drachten voor katoen en tabak omvat. De beschikking omvat
een verdeling over de lidstaten van de steun per jaar (zie tabel
2). Om rekening te houden met de toetreding van Bulgarije
en Roemenië zal deze beschikking worden gewijzigd om hun
respectieve toewijzingen daar ook in op te nemen.
•
•
De Europese Raad heeft ook besloten dat lidstaten naar
eigen inzicht tot een maximumpercentage van 20 % aan aan-
vullende bedragen van de rechtstreekse betalingen mogen
overdragen naar plattelandsontwikkeling.
Tabel 2: Communautaire steun voor plattelands-
ontwikkeling per lidstaat 2007-2013
Lopende prij-zen
Totaal periode 07-13
waarvan totaal minimumbedrag voor de onder de convergentie¬
doelstelling vallende regio’s
België
Tsjechië
Denemarken
Duitsland
Estland
Griekenland
Spanje
Frankrijk
Ierland
Italië
Cyprus
Letland
Litouwen
Luxemburg
Hongarije
Malta
Nederland
Oostenrijk
Polen
Portugal
Slovenië
Slowakije
Finland
Zweden
V. Koninkrijk
418.610.306
2.815.506.354
444.660.796
8.112.517.055
714.658.855
3.707.304.424
7.213.917.799
6.441.965.109
2.339.914.590
8.292.009.883
162.523.574
1.041.113.504
1.743.360.093
90.037.826
3.805.843.392
76.633.355
486.521.167
3.911.469.992
13.230.038.156
3.929.325.028
900.266.729
1.969.418.078
2.079.932.907
1.825.647.954
1.909.574.420
40.744.223
1.635.417.906
0
3.174.037.771
387.221.654
1.905.697.195
3.178.127.204
568.263.981
0
3.341.091.825
0
327.682.815
679.189.192
0
2.496.094.593
18.077.067
0
31.938.190
6.997.976.121
2.180.735.857
287.815.759
1.106.011.592
0
0
188.337.515
77.662.771.346 28.544.460.460
15 Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. PB L 209 van 11.08.2005.
16 Op grond van een vastleggingskrediet dat in jaar N op de begroting is opgevoerd kunnen tot het einde van jaar N+2 betalingen worden ver-richt. Als de betalingen na afloop van N+2 de vastlegging niet hebben opgebruikt, wordt het resterende bedrag automatisch vrijgegeven.
17 Beschikking 2006/636/EG van de Commissie van 12 september 2006 tot vaststelling van de verdeling over de lidstaten van de jaarbedragen aan communautaire steun voor plattelandsontwikkeling voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013. PB L 261 van 22.09.2006, blz.
19
c) Financiële controle
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de betrokken
beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig
de gedetailleerde vereisten, onder andere:
een duidelijke omschrijving van de functies van de bij het
beheer en de controle betrokken instanties en een duide-
lijke toewijzing van de functies binnen elke instantie;
een adequate functiescheiding tussen de bij het beheer en
de controle betrokken instanties en binnen elke instantie;
voldoende middelen voor elke instantie om de functies te
vervullen die eraan zijn toegewezen;
doeltreffende regelingen voor interne controle;
een doeltreffend systeem voor de verslaglegging en het
toezicht;
regelingen voor de auditing om na te gaan of het systeem
functioneert en procedures om voor een controlespoor te
zorgen;
betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boek-
houding.
In het kader van de nieuwe aanpak kan de Commissie de
betalingen voor beide Fondsen verminderen of opschorten,
terwijl instrumenten voor de goedkeuring van de rekenin-
gen en de conformiteitsgoedkeuring worden gebruikt om
de door de lidstaten uitgegeven bedragen te controleren.
•
•
•
•
•
•
•
De hoofden van de betaalorganen moeten rekeningen
indienen die alle vorderingen gedurende een jaar bestrij-
ken. Daarbij wordt ook een betrouwbaarheidsverklaring
afgegeven. De rekeningen en de betrouwbaarheidsverkla-
ring zijn een afspiegeling, op het niveau van de lidstaten,
van de door de Directeur-generaal van het Directoraat-
generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling van de
Commissie afgegeven betrouwbaarheidsverklaring.
De jaarlijkse rekeningen moeten vergezeld gaan van een
accountantsverklaring en verslag van een onafhankelijke
auditdienst. Deze auditdienst werkt overeenkomstig de
internationale auditnormen en door de Commissie vast-
gestelde regels.
Deze onderdelen moeten het financiële beheer van het
GLB vereenvoudigen door de respectieve rollen en ver-
antwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten
duidelijker en transparanter te maken.
d) Medefinanciering
De medefinancieringspercentages van de EU worden op
het niveau van het zwaartepunt vastgesteld, met een
minimum van 20 % en een maximum van 50 % (75 %
in “convergentieregio’s”18). Voor zwaartepunt 2 en het
LEADER-zwaartepunt is het maximumpercentage echter
55 % (80 % in de convergentieregio’s) wegens de prioriteit
die de EU aan die zwaartepunten toekent. Voor de ultra-
perifere regio’s en de eilanden in Egeïsche Zee mogen
de maximummedefinancieringspercentages worden ver-
hoogd tot 85 %.
6 . N u t t i g e i n f o r m a t i e -
b r o n n e n
Europese Commissie, Directoraat-generaal Landbouw:
Plattelandsontwikkeling
http://europa.eu.int/comm/agriculture/rur/index_nl.htm
Leader +
http://ec.europa.eu/comm/agriculture/rur/leaderplus/
index.htm
18 Lidstaten en regio’s met een BBP van minder dan 75 % van het EU-gemiddelde.
20
B i j l a g e
V e r o r d e n i n g ( E G ) n r.
16 9 8 / 2 0 0 5 v a n d e R a a d
Steunbedragen en -percentages
O n d e r we r p Bedrag in EUR of percentage
Vestigingssteun (*) 55 000
Vervroegde uittreding 18 000180 000
4 00040 000
Per cedent en per jaarTotaalbedrag per cedentPer werknemer en per jaarTotaalbedrag per werknemer
Adviesdiensten 80 %1 500
Van de subsidiabele kosten per verleende adviesdienst Maximaal subsidiabel bedrag
Intensiteit van de steun voor de modernisering van landbouwbedrijven
60 %
50 %
50 %
Van het bedrag aan subsidiabele investeringen door jonge landbouwers in de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), bedoelde gebiedenVan het bedrag aan subsidiabele investeringen door andere landbouwers in de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), bedoelde gebiedenVan het bedrag aan subsidiabele investeringen door jonge landbouwers in andere gebieden
40 %
75 %
75 %
Van het bedrag aan subsidiabele investeringen door andere landbouwers in andere gebiedenVan het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EG) nr. 2019/93Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, voor de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG (1) met een maximumperiode van vier jaar vanaf de toetredingsdatum, overeenkomstig artikel 3, lid 2 en artikel 5, lid 1, van voornoemde richtlijn.
Intensiteit van de steun ter verbetering van de eco-nomische waarde van bossen
60 % (**)
50 %
85 % (**)
Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de in artikel 36, onder a), i), ii) en iii), bedoelde gebiedenVan het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere gebiedenVan het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden
Intensiteit van de steun ter verhoging van de toege-voegde waarde van land- en bosbouwproducten
50 %
40 %
75 %
65 %
Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de onder de convergentiedoelstelling vallende regio’sVan het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio’sVan het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebiedenVan het bedrag aan subsidiabele investeringen op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93
Maximumbedrag van de steun voor het voldoen aan normen
10 000 Per bedrijf
Maximumbedrag van de steun voor deelneming aan voedselkwaliteitsregelingen
3 000 Per bedrijf
Intensiteit van de steun voor voorlichtingsen afzet-bevorderingsactiviteiten
70 % Van de subsidiabele kosten van de actie
Maximumbedrag van de steun aan semi-zelfvoor-zieningsbedrijven
1 500 Per bedrijf en per jaar
21
O n d e r we r p Bedrag in EUR of percentage
Producentengroeperingen: maximum in procen-
ten van de in de eerste vijf jaren na de erkenning
verkochte productie
Maar voor elk van de eerste vijf jaren per produ-
centengroepering ten hoogste
5 %, 5 %, 4 %, 3 %,
en 2 % (***)
2,5 %, 2,5 %, 2,0 %,
1,5 % en 1,5 %
100 000
100 000
80 000
60 000
50 000
Van het deel van de waarde van de verkochte pro-
ductie tot 1 000 000 EUR, voor respectievelijk het 1e,
het 2e, het 3e, het 4e en het 5e jaar
Van het deel van de waarde van de verkochte pro-
ductie dat hoger is dan 1 000 000 EUR, voor respec-
tievelijk het 1e, het 2e, het 3e, het 4e en het 5e jaar
Voor het 1e jaar
Voor het 2e jaar
Voor het 3e jaar
Voor het 4e jaar
Voor het 5e jaar
Minimale betaling voor handicaps
Maximale betaling voor berggebieden met een
handicap
Maximale betaling voor gebieden met andere han-
dicaps
25
250
150
Per hectare gebruikte landbouwgrond
Per hectare gebruikte landbouwgrond
Per hectare gebruikte landbouwgrond
Aanvankelijke maximale Natura 2000-betaling
gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar
Normale maximale Natura 2000-betaling
500 (****)
200 (****)
Per hectare gebruikte landbouwgrond
Per hectare gebruikte landbouwgrond
Eenjarige gewassen
Gespecialiseerde blijvende teelten
Andere vormen van grondgebruik
Lokale rassen die voor de veehouderij verloren
dreigen te gaan
600 (****)
900 (****)
450 (****)
200 (****)
Per hectare
Per hectare
Per hectare
Per grootvee-eenheid
Dierenwelzijn 500 Per grootvee-eenheid
Maximale jaarlijkse premie ter dekking van de
door de bebossing gederfde inkomsten
– voor landbouwers of verenigingen van landbouwers
– voor enige andere natuurlijke persoon of pri-
vaatrechtelijk lichaam
700
150
Per hectare
Per hectare
– Intensiteit van de steun ter dekking van de aan-
legkosten
80 % (**)
70 %
85 % (**)
Van de subsidiabele kosten in de in artikel 36, onder
a), i), ii) en iii), bedoelde gebieden
Van de subsidiabele kosten in andere gebieden
Van de subsidiabele kosten in de ultraperifere gebieden
Jaarlijkse Natura 2000- en bosmilieubetalingen
– minimale betaling
– maximale betaling
40
200 (****)
Per hectare
Per hectare
(1) Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit
agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(*) Vestigingssteun mag worden gegeven in de vorm van eenmalige premie van ten hoogste 40 000 EUR, of in de vorm van een rente-
subsidie waarvan de gekapitaliseerde waarde ten hoogste 40 000 EUR bedraagt. Beide vormen van steun mogen niet meer bedragen
dan 55 000 EUR.
(**) Niet van toepassing voor tropische of subtropische bossen en de beboste oppervlakten in overheidsbezit op de Azoren, Madeira,
de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en de Franse overzeese departementen.
(***) Voor Malta kan de Commissie een minimaal steunbedrag vaststellen voor productiesectoren waarin de totale productie uiterst gering is.
(****) In uitzonderingsgevallen mogen deze bedragen worden verhoogd op grond van specifieke omstandigheden die in de programma’s
voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond.
KF
-X1
-06
-20
2-N
L-N
Europese Commissie –
Directoraat-generaal Landbouw
en plattelands ontwikkeling
De inhoud van deze publicatie dient uitsluitend ter
informatie en is juridisch niet bindend.
Voor verdere informatie
Wetstraat 200, B-1049 Brussel
België
Telefoon
Directe lijn (+32)229563 63
Centraal telefoonnummer (+32)22991111
Fax
(+32)22991761
Internet
http://ec.europa.eu/agriculture/index_nl.htm