4
ARTIKELEN Experie¨ntie¨le aspecten van psychotherapie Frans Depestele De bestaande therapierichtingen zijn het er min of meer over eens dat een clie¨nt niet zal veranderen louter door te praten over zijn probleem of door iets op een andere manier te doen of er anders over te denken. De clie¨nt moet ook iets voelen, beleven, doormaken. Er moet bij hem nog iets geraakt worden en in beweging komen. Vaak denkt men dat de clie¨nt dan emoties zou moeten voelen. Het is zeker belangrijk dat de clie¨ nt bijvoorbeeld kwaad kan worden wanneer dit tot dan toe niet mogelijk was. Steeds opnieuw kwaad worden is echter nog geen therapeutische verandering. Datgene waarover de emo- tie gaat moet in beweging kunnen komen. Hoe de clie¨ nt een situatie beleeft, wat ze hem doet in de zin van welke betekenissen ze in hem wekt, moet in proces kunnen komen. Dit is breder en dieper dan het niveau van de emoties. Het is het niveau van het experie¨ ntie¨ le. In deze bijdrage ga ik nader in op dit experie¨ntie¨le en de wijze waarop het in allerlei vormen van psychotherapie kan worden gehanteerd. Wat is het experie¨ntie¨le? In een therapiesessie probeert een clie¨nt onder woorden te brengen wat een situatie hem doet. Dat lukt min of meer, maar op een bepaald moment kan de verwoording niet verder, ook al voelt hij dat hij nog iets over dit bele- vingspunt te zeggen heeft. Hij houdt zijn aandacht erbij en probeert het scherper in focus te krijgen. Hij wacht en zoekt of er nog nuances ervan zich met woorden laten vatten. Wat doet de clie¨ nt op zo’n moment? Hij verschilt duidelijk van de clie¨nt die externaliseert en met zijn aan- dacht in de buitenwereld zit, of van degene die rationali- seert en erop gericht is zijn gedachten logisch weer te geven. De focussende clie¨nt refereert innerlijk aan iets, niet aan zijn gedachten over een situatie, maar aan zijn aanvoelen ervan. Er is daar iets waarin hij zoekt, of iets wat hij probeert onder woorden te brengen; en dit gaat niet vlot, ‘het’ laat zich niet zomaar in woorden vatten. We kunnen ook zeggen: de clie¨nt spreekt niet vanuit een bepaalde redenering die hij volgt, niet vanuit iets duidelijks, maar vanuit een bepaalde onduidelijkheid die gevoeld wordt. Zijn spreken is een soort aftappen van wat er daar is (en wel met woorden). Innerlijk exploreren zouden we het ook kunnen noemen, maar die woorden klinken al te actief. De clie¨ nt is namelijk in zekere zin afhankelijk van zijn beleving. Deze moet zichzelf openstellen: de clie¨ nt wordt bijvoorbeeld geraakt door een samenvattende reflectie van de thera- peut en daarop komt er vanuit zijn beleving vanzelf iets naar boven. Het is dus een aarzelend spreken, traag, met stiltes en herhalingen. Er worden geen mooie zinnen gevormd. Vaak wordt de aanhef van een zin hernomen; vaak wordt eenzelfde woord herhaald. Het zijn brok- stukken van zinnen. Heel dikwijls zegt de clie¨nt: ‘Het is zoiets als …’ Omdat hij het niet helder weet, gebruikt hij een metaforische omschrijving (te vergelijken met ‘ik kan het niet goed uitleggen, ik ga het tonen met een voorbeeld’). Dit spreken is dus een tasten om de ondui- delijke beleving te pakken te krijgen met woorden (ter verheldering ervan) of omgekeerd: tasten om de woor- den te pakken te krijgen. Het spreken vanuit een experie¨ntie¨le laag is een spre- ken vanuit iets wat je duidelijk hebt, maar je weet niet wa´ t je daar hebt: je weet zeker da´ t een bepaalde gebeurtenis je Frans Depestele (*) Frans Depestele is psychiater-psychotherapeut en licentiaat in de wijsbegeerte. Hij werkt in een ambulante praktijk in Leuven. Zijn adres: Grotstraat 100, B-3200 Aarschot (frans. [email protected]). Psychopraxis (2002) 04:160–163 DOI 10.1007/BF03072029 13

Experiëntiële aspecten van psychotherapie

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Experiëntiële aspecten van psychotherapie

ARTIKELEN

Experientiele aspecten van psychotherapie

Frans Depestele

De bestaande therapierichtingen zijn het er min of meer

over eens dat een client niet zal veranderen louter door

te praten over zijn probleem of door iets op een andere

manier te doen of er anders over te denken. De client

moet ook iets voelen, beleven, doormaken. Er moet bij

hem nog iets geraakt worden en in beweging komen.

Vaak denkt men dat de client dan emoties zou moeten

voelen. Het is zeker belangrijk dat de client bijvoorbeeld

kwaad kanworden wanneer dit tot dan toe niet mogelijk

was. Steeds opnieuw kwaad worden is echter nog geen

therapeutische verandering. Datgene waarover de emo-

tie gaat moet in beweging kunnen komen. Hoe de client

een situatie beleeft, wat ze hem doet in de zin van welke

betekenissen ze in hem wekt, moet in proces kunnen

komen. Dit is breder en dieper dan het niveau van de

emoties. Het is het niveau van het experientiele. In deze

bijdrage ga ik nader in op dit experientiele en de wijze

waarop het in allerlei vormen van psychotherapie kan

worden gehanteerd.

Wat is het experientiele?

In een therapiesessie probeert een client onder woorden

te brengen wat een situatie hem doet. Dat lukt min of

meer, maar op een bepaald moment kan de verwoording

niet verder, ook al voelt hij dat hij nog iets over dit bele-

vingspunt te zeggen heeft. Hij houdt zijn aandacht erbij

en probeert het scherper in focus te krijgen. Hij wacht en

zoekt of er nog nuances ervan zich met woorden laten

vatten. Wat doet de client op zo’n moment? Hij verschilt

duidelijk van de client die externaliseert en met zijn aan-

dacht in de buitenwereld zit, of van degene die rationali-

seert en erop gericht is zijn gedachten logisch weer te

geven. De focussende client refereert innerlijk aan iets,

niet aan zijn gedachten over een situatie, maar aan zijn

aanvoelen ervan. Er is daar iets waarin hij zoekt, of iets

wat hij probeert onder woorden te brengen; en dit gaat

niet vlot, ‘het’ laat zich niet zomaar in woorden vatten.

We kunnen ook zeggen: de client spreekt niet vanuit

een bepaalde redenering die hij volgt, niet vanuit iets

duidelijks, maar vanuit een bepaalde onduidelijkheid

die gevoeld wordt. Zijn spreken is een soort aftappen

van wat er daar is (en wel met woorden). Innerlijk

exploreren zouden we het ook kunnen noemen, maar

die woorden klinken al te actief. De client is namelijk in

zekere zin afhankelijk van zijn beleving. Deze moet

zichzelf openstellen: de client wordt bijvoorbeeld

geraakt door een samenvattende reflectie van de thera-

peut en daarop komt er vanuit zijn beleving vanzelf iets

naar boven. Het is dus een aarzelend spreken, traag, met

stiltes en herhalingen. Er worden geen mooie zinnen

gevormd. Vaak wordt de aanhef van een zin hernomen;

vaak wordt eenzelfde woord herhaald. Het zijn brok-

stukken van zinnen. Heel dikwijls zegt de client: ‘Het is

zoiets als …’ Omdat hij het niet helder weet, gebruikt hij

een metaforische omschrijving (te vergelijken met ‘ik

kan het niet goed uitleggen, ik ga het tonen met een

voorbeeld’). Dit spreken is dus een tasten om de ondui-

delijke beleving te pakken te krijgen met woorden (ter

verheldering ervan) of omgekeerd: tasten om de woor-

den te pakken te krijgen.

Het spreken vanuit een experientiele laag is een spre-

ken vanuit iets wat je duidelijk hebt, maar je weet niet wat

je daar hebt: je weet zeker dat een bepaalde gebeurtenis je

Frans Depestele (*)Frans Depestele is psychiater-psychotherapeut en licentiaat inde wijsbegeerte. Hij werkt in een ambulante praktijk in Leuven.Zijn adres: Grotstraat 100, B-3200 Aarschot ([email protected]).

Psychopraxis (2002) 04:160–163

DOI 10.1007/BF03072029

13

Page 2: Experiëntiële aspecten van psychotherapie

geraakt heeft, maar je weet niet in welke betekenissen die

jou geraakt heeft. Dit ervaren van iets waarvoor je nog

geen woorden hebt, is vervelend. Het is een lichamelijke

ongemakkelijkheid doordat het nog onopgelost is. Het

gaat over iets tussen jou en een situatie, en die verhouding

vraagt naar verdere opheldering; het is een impliciet aan-

voelen dat vraagt naar explicitering.

Zo’n impliciet, onduidelijk, lichamelijk gevoeld bete-

kenissengeheel omtrent een welbepaalde situatie wordt

een felt sense of een ‘gevoelde zin’1genoemd. Zo’n

gevoeld punt is lichamelijk, maar niet in de gewone bete-

kenis van het woord ‘lichaam’. Het betreft niet het

lichaam dat we kunnen bevoelen, maar het lichaam

zoals dat zelf een situatie ervaart. We kennen dit allemaal

wanneer we bijvoorbeeld enorm schrikken. Voor we ons

realiseren wat er gebeurd is, heeft ons lichaam al gerea-

geerd. Op basis hiervan moeten we begrijpen wat een

gevoelde zin is: een lichamelijk vatten van een betekenis-

sengeheel voordat de betrokkene het onder woorden kan

brengen (slechts later komen die woorden en komt de

uiteindelijke ‘realisatie’). We voelen zo’n punt meestal in

het midden van het lichaam. Ook als ons iets vervelends

overkomt, een erge tegenslag, voelen we ‘dat’ daar, in het

midden, een zwaarte bijvoorbeeld die we soms dagen of

weken kunnen meedragen. Als de client de onduidelijk-

heid op een bepaald moment toch kan uitspreken, opent

zich de felt sense en gebeurt er een felt shift, een bele-

vingsverschuiving. Waar eerst een lichamelijk gevoelde

ongemakkelijkheid was, komt nu een gevoel van oplos-

sing. De betrokkene voelt een soort opluchting, een Aha-

Erlebnis. Deze opluchting is fysiek, het is een verschui-

ving (een shift) in de beleving: hij gaat het punt op een

andere manier zien; of iets wordt helderder; hij gaat iets

inzien; en mogelijk krijgt hij verdere associaties.

Het experientiele in psychotherapie

Hoe kunnen we het experientiele binnenbrengen in the-

rapie, in ons dagelijks omgaan met clienten? Wat kan de

experientiele aanpak toevoegen? In therapie spreken cli-

enten doorgaans niet op het therapeutisch vruchtbare

belevingsniveau (of althans niet onmiddellijk). Voorbeel-

den hiervan zijn clienten die rationaliseren, externalise-

ren, somatiseren (alleen maar over hun lichaam spreken),

projecteren (‘het zijn de anderen’), enzovoort. Hoe kan

men deze clienten tot zo’n vruchtbaar spreken brengen?

Kort beantwoord: men moet het clienten beetje bij beetje

aanleren (de vaardigheid is er niet), en clienten die het

min of meer kunnen, moet men af en toe een duwtje in die

richting geven (er is weerstand).

Vooreerst, om de client naar het belevingsniveau te

brengen, is de experientiele therapeut sterk gericht op de

beleving.Veel van zijn tussenkomsten zijn impliciet

daarop gericht. In zijn reflecties peilt hij naar een gevoel

van waaruit de woorden van de client kunnen voortko-

men. Hij brengt de aandacht van de client naar dat

achterliggende niveau. Soms vraagt hij expliciet om stil

te staan en een pauze te nemen. Veel clienten zijn voort-

durend aan het woord en lopen voorbij aan de belevings-

nuances die mogelijke openingen kunnen bevatten. Men

moet die bijzondere innerlijke attitude aan clienten als

het ware stukje bij beetje aanleren, dus vooral: (1) een

pauze nemen (2) voor de innerlijke aandacht of het licha-

melijk voelen (3) van een onduidelijkheid (4) omtrent een

situatie. Clienten moeten dat aanleren, want de gewone

therapeutische tussenkomsten brengen hen niet (vol-

doende) op dat niveau.2Zij lopen dikwijls voorbij aan

mogelijke focusmomenten omdat ze niet geleerd hebben

om zoiets te onderkennen, maar ook vanwege weerstand.

Kader 1 Experientiele therapie De experientiele

benadering staat in het centrum van de vierde

grote therapiefamilie die te situeren is naast de psy-

choanalytische, de gedragstherapeutische en de sys-

teemtherapeutische families. De benadering is door

Gendlin ontwikkeld uit de clientgerichte therapie

en richt zich op het experientiele, de beleving die

bijvoorbeeld onder een bepaald gedrag zit. Deze

aanpak kan als zelfstandige vorm van therapie wor-

den toegepast, maar is ook goed te combineren met

andere behandelvormen.3Momenteel staan in het

veld van de experientiele psychotherapie vooral de

namen van Gendlin, Mahrer en Greenberg in het

licht. Over de werkwijze en de toepassingen is zeer

veel onderzoek verricht, dat recent nog in twee uit-

gebreide overzichten is samengebracht.4 Op basis

van het werk van Gendlin worden in dit korte

1 Depestele F (1995) Gevoelde zin: een Nederlandse vertaling voor‘felt sense’. Tijdschrift voor clientgerichte psychotherapie 33 (1): 3-16; Gendlin ET (1981) Focusing. New York: Bantam Books(tweede editie)

2 Gendlin ET (1996) Focusing-oriented psychotherapy. A manual ofthe experiential method. New York: Guilford. Dit is ook in onder-zoek bevestigd: HendricksMN (2002) Focusing-oriented/experien-tial psychotherapy. In DJ Cain & J Seeman (zie noot 2) p. 221-2513 Over de combinatie met het aspect blootstelling in therapie, zieDepestele F & Hermans D (1999) Blootstelling in psychotherapie.Bekeken vanuit de gedragstherapeutische en de experientiele (en depsychoanalytische) benadering. In RW Trijsburg ea (red) Hand-boek integratieve psychotherapie, pp I/3/1- 45. Den Haag: Elsevier/De Tijdstroom4 Cain DJ & Seeman J (eds) (2002) Humanistic psychotherapies.Handbook of research and practice. Washington, DC: AmericanPsychological Association; Elliott RL ea (in press) Research onexperiential psychotherapies. In Lambert MJ ea (eds)Handbook ofpsychotherapy and behavior change.New York:Wiley (vijfde editie)

Psychopraxis (2002) 04:160–163 161

13

Page 3: Experiëntiële aspecten van psychotherapie

artikel enkele essentiele aspecten belicht van de

experientiele benadering.

Wat kan de therapeut verder doen?Wat doet hij bij een

client die bijvoorbeeld externaliseert, die uitgebreid vertelt

‘dat en dat is gebeurd, en toen kwam die binnen, en die zei

dit, en de ander antwoordde dat’, enzovoort? In dat geval

kanmen eerst vragen ‘wat is uw positie ten aanzien van die

gebeurtenissen?’ (dus de eigen betrokkenheid van de client

ter sprake brengen). Een volgende stap kan de vraag zijn

‘wat doet het u?’ Als de client erin slaagt om dat te

beschrijven, dan wordt hij reflexief en dat is een belang-

rijke stap. In die beschrijvingen komen - in een verdere fase

- eventueel aarzelingen, stiltes, momenten van ‘niet-ver-

der-kunnen’. De client zegt bijvoorbeeld: ‘Het is ook een

twijfel aanmezelf, een twijfel van…’, en hij kan niet verder

spreken. Het is van het grootste belang dat hij met zijn

aandacht daar nu bij blijft, bij die puntjes. Na enige tijd zal

er iets komen. De therapeut toont aan de client dat zulke

momenten belangrijk zijn en hij vertrekt daarbij van wat

de client uit zichzelf al doet, namelijk aarzelen bij de

woorden ‘een twijfel van …’. Bij een client die rationali-

seert probeert men op een gelijksoortige manier te

reageren.

Een belangrijk moment is dus als de client reflexief kan

worden (niet met betrekking tot zijn ‘redenen’, maar zijn

beleving). Vaak echter moet een client eerst andere dingen

doorwerken voordat hij (op dit punt) reflexief kan wor-

den. Een client met autoriteitsproblemen bijvoorbeeld zal

die problemen eerst in de therapeutclientrelatie brengen

zonder dat hij zich dat bewust is. Hij zal dat ‘uitageren’ en

de therapeut zal zijn positie moeten vrijwaren (overdracht

en tegenoverdracht). Dat kan interpersoonlijke strijd ople-

veren, totdat de client beseft dat hij zoiets doet. Dit is het

begin van zijn reflexief werk. Hier kan de therapeut dan

ook reflecterend helpen en de client in zijn beleving helpen

zoeken, uitgaande van vragen die de client zich kan stellen

als ‘wat zit er allemaal in die angst voor de autoriteit?’,

‘hoe doet een autoriteit mij eigenlijk voelen?’, ‘wat wekt

die autoriteit in mij?’ De formulering is belangrijk; een

vraag in de vorm van ‘wat betekent een autoriteit voor

u?’ houdt het risico in dat meer vanuit de ratio dan vanuit

de beleving geantwoord wordt. 02

Kader 2 Voorbeelden van een veranderingsmoment

In gedragstherapie kanmen aan de patient iets voor-

stellen om te doen, of de patient gaat met de thera-

peut zoeken naar de volgende actiestap die hij kan

zetten. Op een bepaald moment besluit hij het zich-

zelf op te leggen om dat ook te gaan uitvoeren. Heel

anders ligt het als hij op een bepaald voorstel van de

therapeut of bij een eigen idee voelt: ‘Ja dat, dat is

iets wat ik zou kunnen doen’. Het verschil is merk-

baar. In het eerste voorbeeld wordt iets opgelegd aan

de beleving. In het tweede voorbeeld reageert de

beleving spontaan.

Een ander voorbeeld komt uit de cognitieve the-

rapie. Een client staat voor een moeilijke situatie,

hij ziet ertegen op en vindt geen kracht om eraan te

beginnen of durft misschien niet goed. Als de the-

rapeut hem gewoon gaat aansporen dan is de kans

groot dat dit weinig uithaalt. De therapeut kan

echter het gesprek zo’n wending geven dat de client

ontvankelijk wordt voor een voorstel in de zin van

‘zie het (de taak) als een experiment’ of ‘zie het als

een uitdaging’. Als hij door die woorden aangesto-

ken wordt dan kunnen die woorden een totaal

andere beleving bij hem teweegbrengen ten aanzien

van de taak en nu wel de kracht losmaken om eraan

te beginnen. Wat hier gebeurt kan beschreven wor-

den in termen van cognities: het lijkt dat er louter

een andere cognitie wordt binnengebracht in de

beleving van de client, een andere cognitie over de

taak. Maar, ook de client een gewone aansporing

geven in de zin van ‘je zult het wel kunnen’ is een

andere cognitie binnenbrengen en dat had niet veel

effect. Het gaat dus om een andere cognitie plus iets

meer. Zoals het in het vorige voorbeeld ging om

ander gedrag plus iets meer.

Na een psychoanalytische interpretatie kan het

voorkomen dat de client stil wordt, voor zich uit

blijft staren, niet goed weet wat er bij hem gebeurt,

van binnen ergens voelt dat de woorden van de

therapeut kloppen maar dat ze van alles teweeg-

brengen zonder dat hij er goed vat op kan krijgen.

Een dergelijk effect zal er niet komen als een thera-

peut louter verklarende uitleg geeft aan de client

over zijn gedrag en een aantal verbanden toont, en

de client knikt en zegt: ‘Ja, ik begrijp het’. Deze

client is enkel intellectueel aangesproken. Het effect

is alleen een cognitieve fit (‘het kan kloppen’), maar

geen felt shift zoals na de interpretatie.

Een ander voorbeeld is de psychosomatische patient.

De weg van een lichaamssensatie naar een dieper gevoelde

body sense kanmen niet rechtstreeks afleggen.Dat gebeurt

op een indirecte manier.5In eerste instantie spreekt de

client over zijn lichaam. De therapeut geeft hem die

ruimte, maar probeert toch hem de weg te helpen vinden

naar het psychologische spoor.Het is al een stap als hij niet

alleen over zijn lichaam maar ook over de buitenwereld

spreekt. Later dan over zijn buitenwereld. Deze volgende

stap bestaat er dus in dat de client kan spreken over zijn

situaties; eventueel is het nog bespreken en externaliseren,

5 Depestele F (2000) De therapeutische ruimte(n) vanuit experien-tieel perspectief. Tijdschrift voor clientgerichte psychotherapie 38:237-262 en 321 PsychoPraxis Jaargang 4, nummer 5, oktober 2002

162 Psychopraxis (2002) 04:160–163

13

Page 4: Experiëntiële aspecten van psychotherapie

maar hij betrekt er toch reeds zijn persoon bij. Een

volgende stap kan zijn dat hij spreekt over zijn positie

in zijn situaties: hier is hij al reflexief bezig. Hij komt nog

verder als hij niet meer over maar vanuit zijn positie

spreekt, ‘daarbij voel ik dit’. Zeer waarschijnlijk brengt

hij eerst emoties, bijvoorbeeld kwaad-zijn.Maar daarna

kan hij misschien bij persoonlijke betekenissen komen,

met andere woorden kan hij fracties van een felt sense

voelen, die een cluster vormt van gevoelde betekenissen.

Uiteindelijk kan hij die betekenissen expliciteren. Het

vraagt dus soms veel werk voordat men bij het vrucht-

bare belevingsniveau kan komen.

In het reflexieve spreken kunnen, zoals gezegd, aar-

zelingen en stiltes komen, momenten waar het reflexieve

spreken (even) stilvalt: er komt geen tekst meer, de client

heeft alleen nog onduidelijke beleving. Eenmaal op het

reflexieve niveau kan de therapeut helpen om een

gevoelde zin te laten vormen. Door zulke momenten

van onduidelijkheid te benadrukken, en de client te

helpen stilstaan bij de uitloop van zijn woorden ‘een

twijfel van ….’. Of door niet voorbij te gaan aan de

woorden ‘ik weet het niet’ waarmee de client vaak een

innerlijk punt poogt af te sluiten voor het zich goed en

wel heeft kunnen vormen. De client spreekt iets uit, kan

niet verder, en verlaat zijn innerlijk aandachtspunt met

‘ik weet het niet’. De therapeut kan hem helpen en hem

daaronder brengen: ‘Blijf daar bij. Laat het je toe om

daar nu even iets te hebben waarvoor je geen woorden

hebt’ (zie ook kader 3).

Tot slot

Vanuit een gevoelde zin komen tot explicitering gaat

soms via de tussenstap van een woord dat het gehele

gevoel omschrijft. Kijkend naar een schilderij bijvoor-

beeld vormt zich een gevoel en de persoon vraagt bij

zichzelf: ‘Is er een woord of een beeld dat dit gehele

gevoel omschrijft?’ Als dat woord komt (bijvoorbeeld

‘beklemmend’) dan kan de persoon zich van daaruit de

vraag stellen: ‘Wat is er aan dat schilderij zo beklem-

mend?’. En zo kan de verwoording beginnen. Op verge-

lijkbare wijze komt therapie neer op het naar boven halen

en doen bewegen van de experientiele ondergrond. Elke

verwoording leidt tot nieuwe impliciete aspecten, die

ook weer verwoording vragen. Zo is therapie een proces

van stappen in de beleving.

Kader 3 Reflecteren op een bepaalde manier Een

manier om de client dichter bij zijn beleving te

brengen is door de reflectie een bepaalde vorm te

geven. In plaats van te zeggen tot de client ‘jij hebt

geen zin om nu al te gaan samenwonen’, kan men

zeggen ‘iets in jou heeft geen zin om nu al te gaan

samenwonen’. Hier wordt dus gereflecteerd onder

verwijzing naar een ‘iets’. Door het zo te formule-

ren, probeert men een moment van onduidelijke

beleving te creeren. De bedoeling is de client verder

te brengen via zo’n onduidelijk punt. De reflectie

verwijst naar een ‘iets’ in de beleving dat er nog

niet is maar dat er - precies door deze formulering -

wel kan komen. Het is een uitnodiging om dit ‘iets’

te laten ontstaan. De aandacht van de client wordt

daardoor even meegenomen naar binnen, naar de

‘plaats’ waar dat ‘iets’ zich nu misschien gaat vor-

men, naar ‘iets’ dat rechtstreeks gevoeld is. De

client ‘denkt na’, ‘voelt na’, probeert die onduide-

lijkheid in zijn innerlijke aandacht te pakken te

krijgen, om het nadien te kunnen verwoorden.

Het woord ‘iets’ (een ‘directe referent’) is het

meest open woord; ook ‘het’ is zo’n woord en ‘er’

(‘Ik ben er nog veel mee bezig in gedachten’; ‘Ik

denk er nog aan’); en ‘er-gens’ (waar ‘er’ trouwens

in zit) (‘Ergens denk ik ook dat …’). Die onduide-

lijke verwijzers zijn nuttige aanwijzingen, moge-

lijke ingangspoorten.

Psychopraxis (2002) 04:160–163 163

13