Upload
frans-depestele
View
236
Download
14
Embed Size (px)
Citation preview
ARTIKELEN
Experientiele aspecten van psychotherapie
Frans Depestele
De bestaande therapierichtingen zijn het er min of meer
over eens dat een client niet zal veranderen louter door
te praten over zijn probleem of door iets op een andere
manier te doen of er anders over te denken. De client
moet ook iets voelen, beleven, doormaken. Er moet bij
hem nog iets geraakt worden en in beweging komen.
Vaak denkt men dat de client dan emoties zou moeten
voelen. Het is zeker belangrijk dat de client bijvoorbeeld
kwaad kanworden wanneer dit tot dan toe niet mogelijk
was. Steeds opnieuw kwaad worden is echter nog geen
therapeutische verandering. Datgene waarover de emo-
tie gaat moet in beweging kunnen komen. Hoe de client
een situatie beleeft, wat ze hem doet in de zin van welke
betekenissen ze in hem wekt, moet in proces kunnen
komen. Dit is breder en dieper dan het niveau van de
emoties. Het is het niveau van het experientiele. In deze
bijdrage ga ik nader in op dit experientiele en de wijze
waarop het in allerlei vormen van psychotherapie kan
worden gehanteerd.
Wat is het experientiele?
In een therapiesessie probeert een client onder woorden
te brengen wat een situatie hem doet. Dat lukt min of
meer, maar op een bepaald moment kan de verwoording
niet verder, ook al voelt hij dat hij nog iets over dit bele-
vingspunt te zeggen heeft. Hij houdt zijn aandacht erbij
en probeert het scherper in focus te krijgen. Hij wacht en
zoekt of er nog nuances ervan zich met woorden laten
vatten. Wat doet de client op zo’n moment? Hij verschilt
duidelijk van de client die externaliseert en met zijn aan-
dacht in de buitenwereld zit, of van degene die rationali-
seert en erop gericht is zijn gedachten logisch weer te
geven. De focussende client refereert innerlijk aan iets,
niet aan zijn gedachten over een situatie, maar aan zijn
aanvoelen ervan. Er is daar iets waarin hij zoekt, of iets
wat hij probeert onder woorden te brengen; en dit gaat
niet vlot, ‘het’ laat zich niet zomaar in woorden vatten.
We kunnen ook zeggen: de client spreekt niet vanuit
een bepaalde redenering die hij volgt, niet vanuit iets
duidelijks, maar vanuit een bepaalde onduidelijkheid
die gevoeld wordt. Zijn spreken is een soort aftappen
van wat er daar is (en wel met woorden). Innerlijk
exploreren zouden we het ook kunnen noemen, maar
die woorden klinken al te actief. De client is namelijk in
zekere zin afhankelijk van zijn beleving. Deze moet
zichzelf openstellen: de client wordt bijvoorbeeld
geraakt door een samenvattende reflectie van de thera-
peut en daarop komt er vanuit zijn beleving vanzelf iets
naar boven. Het is dus een aarzelend spreken, traag, met
stiltes en herhalingen. Er worden geen mooie zinnen
gevormd. Vaak wordt de aanhef van een zin hernomen;
vaak wordt eenzelfde woord herhaald. Het zijn brok-
stukken van zinnen. Heel dikwijls zegt de client: ‘Het is
zoiets als …’ Omdat hij het niet helder weet, gebruikt hij
een metaforische omschrijving (te vergelijken met ‘ik
kan het niet goed uitleggen, ik ga het tonen met een
voorbeeld’). Dit spreken is dus een tasten om de ondui-
delijke beleving te pakken te krijgen met woorden (ter
verheldering ervan) of omgekeerd: tasten om de woor-
den te pakken te krijgen.
Het spreken vanuit een experientiele laag is een spre-
ken vanuit iets wat je duidelijk hebt, maar je weet niet wat
je daar hebt: je weet zeker dat een bepaalde gebeurtenis je
Frans Depestele (*)Frans Depestele is psychiater-psychotherapeut en licentiaat inde wijsbegeerte. Hij werkt in een ambulante praktijk in Leuven.Zijn adres: Grotstraat 100, B-3200 Aarschot ([email protected]).
Psychopraxis (2002) 04:160–163
DOI 10.1007/BF03072029
13
geraakt heeft, maar je weet niet in welke betekenissen die
jou geraakt heeft. Dit ervaren van iets waarvoor je nog
geen woorden hebt, is vervelend. Het is een lichamelijke
ongemakkelijkheid doordat het nog onopgelost is. Het
gaat over iets tussen jou en een situatie, en die verhouding
vraagt naar verdere opheldering; het is een impliciet aan-
voelen dat vraagt naar explicitering.
Zo’n impliciet, onduidelijk, lichamelijk gevoeld bete-
kenissengeheel omtrent een welbepaalde situatie wordt
een felt sense of een ‘gevoelde zin’1genoemd. Zo’n
gevoeld punt is lichamelijk, maar niet in de gewone bete-
kenis van het woord ‘lichaam’. Het betreft niet het
lichaam dat we kunnen bevoelen, maar het lichaam
zoals dat zelf een situatie ervaart. We kennen dit allemaal
wanneer we bijvoorbeeld enorm schrikken. Voor we ons
realiseren wat er gebeurd is, heeft ons lichaam al gerea-
geerd. Op basis hiervan moeten we begrijpen wat een
gevoelde zin is: een lichamelijk vatten van een betekenis-
sengeheel voordat de betrokkene het onder woorden kan
brengen (slechts later komen die woorden en komt de
uiteindelijke ‘realisatie’). We voelen zo’n punt meestal in
het midden van het lichaam. Ook als ons iets vervelends
overkomt, een erge tegenslag, voelen we ‘dat’ daar, in het
midden, een zwaarte bijvoorbeeld die we soms dagen of
weken kunnen meedragen. Als de client de onduidelijk-
heid op een bepaald moment toch kan uitspreken, opent
zich de felt sense en gebeurt er een felt shift, een bele-
vingsverschuiving. Waar eerst een lichamelijk gevoelde
ongemakkelijkheid was, komt nu een gevoel van oplos-
sing. De betrokkene voelt een soort opluchting, een Aha-
Erlebnis. Deze opluchting is fysiek, het is een verschui-
ving (een shift) in de beleving: hij gaat het punt op een
andere manier zien; of iets wordt helderder; hij gaat iets
inzien; en mogelijk krijgt hij verdere associaties.
Het experientiele in psychotherapie
Hoe kunnen we het experientiele binnenbrengen in the-
rapie, in ons dagelijks omgaan met clienten? Wat kan de
experientiele aanpak toevoegen? In therapie spreken cli-
enten doorgaans niet op het therapeutisch vruchtbare
belevingsniveau (of althans niet onmiddellijk). Voorbeel-
den hiervan zijn clienten die rationaliseren, externalise-
ren, somatiseren (alleen maar over hun lichaam spreken),
projecteren (‘het zijn de anderen’), enzovoort. Hoe kan
men deze clienten tot zo’n vruchtbaar spreken brengen?
Kort beantwoord: men moet het clienten beetje bij beetje
aanleren (de vaardigheid is er niet), en clienten die het
min of meer kunnen, moet men af en toe een duwtje in die
richting geven (er is weerstand).
Vooreerst, om de client naar het belevingsniveau te
brengen, is de experientiele therapeut sterk gericht op de
beleving.Veel van zijn tussenkomsten zijn impliciet
daarop gericht. In zijn reflecties peilt hij naar een gevoel
van waaruit de woorden van de client kunnen voortko-
men. Hij brengt de aandacht van de client naar dat
achterliggende niveau. Soms vraagt hij expliciet om stil
te staan en een pauze te nemen. Veel clienten zijn voort-
durend aan het woord en lopen voorbij aan de belevings-
nuances die mogelijke openingen kunnen bevatten. Men
moet die bijzondere innerlijke attitude aan clienten als
het ware stukje bij beetje aanleren, dus vooral: (1) een
pauze nemen (2) voor de innerlijke aandacht of het licha-
melijk voelen (3) van een onduidelijkheid (4) omtrent een
situatie. Clienten moeten dat aanleren, want de gewone
therapeutische tussenkomsten brengen hen niet (vol-
doende) op dat niveau.2Zij lopen dikwijls voorbij aan
mogelijke focusmomenten omdat ze niet geleerd hebben
om zoiets te onderkennen, maar ook vanwege weerstand.
Kader 1 Experientiele therapie De experientiele
benadering staat in het centrum van de vierde
grote therapiefamilie die te situeren is naast de psy-
choanalytische, de gedragstherapeutische en de sys-
teemtherapeutische families. De benadering is door
Gendlin ontwikkeld uit de clientgerichte therapie
en richt zich op het experientiele, de beleving die
bijvoorbeeld onder een bepaald gedrag zit. Deze
aanpak kan als zelfstandige vorm van therapie wor-
den toegepast, maar is ook goed te combineren met
andere behandelvormen.3Momenteel staan in het
veld van de experientiele psychotherapie vooral de
namen van Gendlin, Mahrer en Greenberg in het
licht. Over de werkwijze en de toepassingen is zeer
veel onderzoek verricht, dat recent nog in twee uit-
gebreide overzichten is samengebracht.4 Op basis
van het werk van Gendlin worden in dit korte
1 Depestele F (1995) Gevoelde zin: een Nederlandse vertaling voor‘felt sense’. Tijdschrift voor clientgerichte psychotherapie 33 (1): 3-16; Gendlin ET (1981) Focusing. New York: Bantam Books(tweede editie)
2 Gendlin ET (1996) Focusing-oriented psychotherapy. A manual ofthe experiential method. New York: Guilford. Dit is ook in onder-zoek bevestigd: HendricksMN (2002) Focusing-oriented/experien-tial psychotherapy. In DJ Cain & J Seeman (zie noot 2) p. 221-2513 Over de combinatie met het aspect blootstelling in therapie, zieDepestele F & Hermans D (1999) Blootstelling in psychotherapie.Bekeken vanuit de gedragstherapeutische en de experientiele (en depsychoanalytische) benadering. In RW Trijsburg ea (red) Hand-boek integratieve psychotherapie, pp I/3/1- 45. Den Haag: Elsevier/De Tijdstroom4 Cain DJ & Seeman J (eds) (2002) Humanistic psychotherapies.Handbook of research and practice. Washington, DC: AmericanPsychological Association; Elliott RL ea (in press) Research onexperiential psychotherapies. In Lambert MJ ea (eds)Handbook ofpsychotherapy and behavior change.New York:Wiley (vijfde editie)
Psychopraxis (2002) 04:160–163 161
13
artikel enkele essentiele aspecten belicht van de
experientiele benadering.
Wat kan de therapeut verder doen?Wat doet hij bij een
client die bijvoorbeeld externaliseert, die uitgebreid vertelt
‘dat en dat is gebeurd, en toen kwam die binnen, en die zei
dit, en de ander antwoordde dat’, enzovoort? In dat geval
kanmen eerst vragen ‘wat is uw positie ten aanzien van die
gebeurtenissen?’ (dus de eigen betrokkenheid van de client
ter sprake brengen). Een volgende stap kan de vraag zijn
‘wat doet het u?’ Als de client erin slaagt om dat te
beschrijven, dan wordt hij reflexief en dat is een belang-
rijke stap. In die beschrijvingen komen - in een verdere fase
- eventueel aarzelingen, stiltes, momenten van ‘niet-ver-
der-kunnen’. De client zegt bijvoorbeeld: ‘Het is ook een
twijfel aanmezelf, een twijfel van…’, en hij kan niet verder
spreken. Het is van het grootste belang dat hij met zijn
aandacht daar nu bij blijft, bij die puntjes. Na enige tijd zal
er iets komen. De therapeut toont aan de client dat zulke
momenten belangrijk zijn en hij vertrekt daarbij van wat
de client uit zichzelf al doet, namelijk aarzelen bij de
woorden ‘een twijfel van …’. Bij een client die rationali-
seert probeert men op een gelijksoortige manier te
reageren.
Een belangrijk moment is dus als de client reflexief kan
worden (niet met betrekking tot zijn ‘redenen’, maar zijn
beleving). Vaak echter moet een client eerst andere dingen
doorwerken voordat hij (op dit punt) reflexief kan wor-
den. Een client met autoriteitsproblemen bijvoorbeeld zal
die problemen eerst in de therapeutclientrelatie brengen
zonder dat hij zich dat bewust is. Hij zal dat ‘uitageren’ en
de therapeut zal zijn positie moeten vrijwaren (overdracht
en tegenoverdracht). Dat kan interpersoonlijke strijd ople-
veren, totdat de client beseft dat hij zoiets doet. Dit is het
begin van zijn reflexief werk. Hier kan de therapeut dan
ook reflecterend helpen en de client in zijn beleving helpen
zoeken, uitgaande van vragen die de client zich kan stellen
als ‘wat zit er allemaal in die angst voor de autoriteit?’,
‘hoe doet een autoriteit mij eigenlijk voelen?’, ‘wat wekt
die autoriteit in mij?’ De formulering is belangrijk; een
vraag in de vorm van ‘wat betekent een autoriteit voor
u?’ houdt het risico in dat meer vanuit de ratio dan vanuit
de beleving geantwoord wordt. 02
Kader 2 Voorbeelden van een veranderingsmoment
In gedragstherapie kanmen aan de patient iets voor-
stellen om te doen, of de patient gaat met de thera-
peut zoeken naar de volgende actiestap die hij kan
zetten. Op een bepaald moment besluit hij het zich-
zelf op te leggen om dat ook te gaan uitvoeren. Heel
anders ligt het als hij op een bepaald voorstel van de
therapeut of bij een eigen idee voelt: ‘Ja dat, dat is
iets wat ik zou kunnen doen’. Het verschil is merk-
baar. In het eerste voorbeeld wordt iets opgelegd aan
de beleving. In het tweede voorbeeld reageert de
beleving spontaan.
Een ander voorbeeld komt uit de cognitieve the-
rapie. Een client staat voor een moeilijke situatie,
hij ziet ertegen op en vindt geen kracht om eraan te
beginnen of durft misschien niet goed. Als de the-
rapeut hem gewoon gaat aansporen dan is de kans
groot dat dit weinig uithaalt. De therapeut kan
echter het gesprek zo’n wending geven dat de client
ontvankelijk wordt voor een voorstel in de zin van
‘zie het (de taak) als een experiment’ of ‘zie het als
een uitdaging’. Als hij door die woorden aangesto-
ken wordt dan kunnen die woorden een totaal
andere beleving bij hem teweegbrengen ten aanzien
van de taak en nu wel de kracht losmaken om eraan
te beginnen. Wat hier gebeurt kan beschreven wor-
den in termen van cognities: het lijkt dat er louter
een andere cognitie wordt binnengebracht in de
beleving van de client, een andere cognitie over de
taak. Maar, ook de client een gewone aansporing
geven in de zin van ‘je zult het wel kunnen’ is een
andere cognitie binnenbrengen en dat had niet veel
effect. Het gaat dus om een andere cognitie plus iets
meer. Zoals het in het vorige voorbeeld ging om
ander gedrag plus iets meer.
Na een psychoanalytische interpretatie kan het
voorkomen dat de client stil wordt, voor zich uit
blijft staren, niet goed weet wat er bij hem gebeurt,
van binnen ergens voelt dat de woorden van de
therapeut kloppen maar dat ze van alles teweeg-
brengen zonder dat hij er goed vat op kan krijgen.
Een dergelijk effect zal er niet komen als een thera-
peut louter verklarende uitleg geeft aan de client
over zijn gedrag en een aantal verbanden toont, en
de client knikt en zegt: ‘Ja, ik begrijp het’. Deze
client is enkel intellectueel aangesproken. Het effect
is alleen een cognitieve fit (‘het kan kloppen’), maar
geen felt shift zoals na de interpretatie.
Een ander voorbeeld is de psychosomatische patient.
De weg van een lichaamssensatie naar een dieper gevoelde
body sense kanmen niet rechtstreeks afleggen.Dat gebeurt
op een indirecte manier.5In eerste instantie spreekt de
client over zijn lichaam. De therapeut geeft hem die
ruimte, maar probeert toch hem de weg te helpen vinden
naar het psychologische spoor.Het is al een stap als hij niet
alleen over zijn lichaam maar ook over de buitenwereld
spreekt. Later dan over zijn buitenwereld. Deze volgende
stap bestaat er dus in dat de client kan spreken over zijn
situaties; eventueel is het nog bespreken en externaliseren,
5 Depestele F (2000) De therapeutische ruimte(n) vanuit experien-tieel perspectief. Tijdschrift voor clientgerichte psychotherapie 38:237-262 en 321 PsychoPraxis Jaargang 4, nummer 5, oktober 2002
162 Psychopraxis (2002) 04:160–163
13
maar hij betrekt er toch reeds zijn persoon bij. Een
volgende stap kan zijn dat hij spreekt over zijn positie
in zijn situaties: hier is hij al reflexief bezig. Hij komt nog
verder als hij niet meer over maar vanuit zijn positie
spreekt, ‘daarbij voel ik dit’. Zeer waarschijnlijk brengt
hij eerst emoties, bijvoorbeeld kwaad-zijn.Maar daarna
kan hij misschien bij persoonlijke betekenissen komen,
met andere woorden kan hij fracties van een felt sense
voelen, die een cluster vormt van gevoelde betekenissen.
Uiteindelijk kan hij die betekenissen expliciteren. Het
vraagt dus soms veel werk voordat men bij het vrucht-
bare belevingsniveau kan komen.
In het reflexieve spreken kunnen, zoals gezegd, aar-
zelingen en stiltes komen, momenten waar het reflexieve
spreken (even) stilvalt: er komt geen tekst meer, de client
heeft alleen nog onduidelijke beleving. Eenmaal op het
reflexieve niveau kan de therapeut helpen om een
gevoelde zin te laten vormen. Door zulke momenten
van onduidelijkheid te benadrukken, en de client te
helpen stilstaan bij de uitloop van zijn woorden ‘een
twijfel van ….’. Of door niet voorbij te gaan aan de
woorden ‘ik weet het niet’ waarmee de client vaak een
innerlijk punt poogt af te sluiten voor het zich goed en
wel heeft kunnen vormen. De client spreekt iets uit, kan
niet verder, en verlaat zijn innerlijk aandachtspunt met
‘ik weet het niet’. De therapeut kan hem helpen en hem
daaronder brengen: ‘Blijf daar bij. Laat het je toe om
daar nu even iets te hebben waarvoor je geen woorden
hebt’ (zie ook kader 3).
Tot slot
Vanuit een gevoelde zin komen tot explicitering gaat
soms via de tussenstap van een woord dat het gehele
gevoel omschrijft. Kijkend naar een schilderij bijvoor-
beeld vormt zich een gevoel en de persoon vraagt bij
zichzelf: ‘Is er een woord of een beeld dat dit gehele
gevoel omschrijft?’ Als dat woord komt (bijvoorbeeld
‘beklemmend’) dan kan de persoon zich van daaruit de
vraag stellen: ‘Wat is er aan dat schilderij zo beklem-
mend?’. En zo kan de verwoording beginnen. Op verge-
lijkbare wijze komt therapie neer op het naar boven halen
en doen bewegen van de experientiele ondergrond. Elke
verwoording leidt tot nieuwe impliciete aspecten, die
ook weer verwoording vragen. Zo is therapie een proces
van stappen in de beleving.
Kader 3 Reflecteren op een bepaalde manier Een
manier om de client dichter bij zijn beleving te
brengen is door de reflectie een bepaalde vorm te
geven. In plaats van te zeggen tot de client ‘jij hebt
geen zin om nu al te gaan samenwonen’, kan men
zeggen ‘iets in jou heeft geen zin om nu al te gaan
samenwonen’. Hier wordt dus gereflecteerd onder
verwijzing naar een ‘iets’. Door het zo te formule-
ren, probeert men een moment van onduidelijke
beleving te creeren. De bedoeling is de client verder
te brengen via zo’n onduidelijk punt. De reflectie
verwijst naar een ‘iets’ in de beleving dat er nog
niet is maar dat er - precies door deze formulering -
wel kan komen. Het is een uitnodiging om dit ‘iets’
te laten ontstaan. De aandacht van de client wordt
daardoor even meegenomen naar binnen, naar de
‘plaats’ waar dat ‘iets’ zich nu misschien gaat vor-
men, naar ‘iets’ dat rechtstreeks gevoeld is. De
client ‘denkt na’, ‘voelt na’, probeert die onduide-
lijkheid in zijn innerlijke aandacht te pakken te
krijgen, om het nadien te kunnen verwoorden.
Het woord ‘iets’ (een ‘directe referent’) is het
meest open woord; ook ‘het’ is zo’n woord en ‘er’
(‘Ik ben er nog veel mee bezig in gedachten’; ‘Ik
denk er nog aan’); en ‘er-gens’ (waar ‘er’ trouwens
in zit) (‘Ergens denk ik ook dat …’). Die onduide-
lijke verwijzers zijn nuttige aanwijzingen, moge-
lijke ingangspoorten.
Psychopraxis (2002) 04:160–163 163
13