109
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2009 - 2010 Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het Wetenschappelijk Onderzoek van de Werkelijkheid De rol van het subjectieve: een perspectief op zingeving Joris Moorthamers Promotor: Prof. dr. Bart Dessein Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Wijsbegeerte

Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Academiejaar 2009 - 2010

Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het

Wetenschappelijk Onderzoek van de Werkelijkheid

De rol van het subjectieve: een perspectief op zingeving

Joris Moorthamers

Promotor: Prof. dr. Bart Dessein

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van

Master in de Wijsbegeerte

Page 2: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

2

“ All phenomena are preceded by the mind. When the mind is comprehended,

all phenomena are comprehended. ”

- Boeddha, Ratnameghasūtra 1

1 geciteerd in Śāntideva, Śikṣāsamuccaya, vert. Cecil Bendall en W.H.D. Rouse (Delhi: Motilal Banarsidass, 1981), p. 121

Page 3: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

3

Inhoud

1. Inleiding ............................................................................................................................... 6

1.1. Dankwoord.......................................................................................................................................... 6

1.2. Achtergrond en probleemstelling.............................................................................................. 6

1.3. Inleiding ............................................................................................................................................... 8

2. Algemene beschouwingen over boeddhisme, filosofie en religie...... 11

2.1. Wat is boeddhisme? .......................................................................................................................11

2.2. Oosterse filosofie in het Westen ...............................................................................................12

2.3. Filosofie in oost en west ...............................................................................................................14

2.3.1. De relatie van filosofie met religie en spiritualiteit .........................................................15

2.3.2. Het gebruik van logica .................................................................................................................18

2.4. Boeddhisme en wetenschap .......................................................................................................19

2.4.1. Het gebruik van de rede als onderzoeksinstrument ........................................................19

2.4.2. Een zelfcorrectionele cultuur van transformatie en dynamiek ..................................21

2.4.3. Kritische opmerking over de grenzen van openheid .......................................................23

2.5. Rede en zingeving ..........................................................................................................................25

3. De evolutie in de wetenschappelijke praktijk naar de uitsluiting van

het subjectieve ...................................................................................................... 27

3.1. Inleidend: het succes en aanzien van wetenschap ...........................................................27

3.2. Het Griekse onderzoek van de werkelijkheid .....................................................................28

3.3. De dubbele ontwikkeling in de westerse wetenschap .....................................................29

3.3.1. De wiskundige traditie .................................................................................................................29

3.3.2. De experimentele traditie ...........................................................................................................31

3.4. De objectieve waarnemer ...........................................................................................................34

3.5. De ondergang van het subjectieve ..........................................................................................35

3.5.1. Introspectie in het mentale ........................................................................................................36

3.5.2. De invloed van Descartes ............................................................................................................39

3.5.3. De invloed van geloof in het occulte .......................................................................................39

3.6. Wetenschappelijk materialisme ..............................................................................................41

3.6.1. De wetenschappelijke methode als filosofisch dogma....................................................41

3.7. Reductie en materialisme in de wetenschap van het bewustzijn ..............................45

Page 4: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

4

4. Het boeddhistisch onderzoek van de werkelijkheid .............................. 47

4.1. Algemeen............................................................................................................................................47

4.2. De boeddhistische verlossingsweg. .........................................................................................48

4.2.1. De waarheid van het lijden ........................................................................................................49

4.2.2. De waarheid van de oorzaak van het lijden .......................................................................49

4.2.3. De waarheid van de opheffing van de oorzaak van het lijden ....................................50

4.2.4. De waarheid van het pad ............................................................................................................51

4.3. Het madhyamaka boeddhisme en de ontwikkeling van de filosofie van de leegte .

................................................................................................................................................................52

4.3.1. De Weg van het Midden en de anticipatie ervan bij de historische Boeddha .......53

4.3.2. Het tetralemma als fundament van de dialectiek ............................................................56

4.3.3. Anticipatie van de dialectiek door Boeddha .......................................................................57

4.3.4. Anticipatie van de onbeschrijfbaarheid van het absolute bij het brahmanisme en

het madhyamaka boeddhisme ..................................................................................................61

4.3.5. Holistisch en niet-holistisch bewustzijn ................................................................................63

4.3.6. Ontwikkeling van het besef van de leegte in een dialectiek met vijf schakels ......65

4.3.7. Materialisme en de leegte ...........................................................................................................69

4.4. Het belang van intuïtief begrip: de madhyamaka filosofie als theoretische

ondersteuning van een meditatieve praktijk .....................................................................73

4.4.1. De verschillende stadia van meditatie ..................................................................................74

5. Beschouwingen over de dialoog tussen wetenschap en de filosofie

van de leegte: naar een existentieel relevante wetenschap ............... 80

5.1. Invloed van het materialistisch perspectief op de omgang met bewustzijn in de

westerse wetenschap ....................................................................................................................80

5.2. Materialisme in praktijk: psychologie en psychotherapie ............................................81

5.3. Boeddhisme en bewustzijn .........................................................................................................82

5.4. Het wereldbeeld van madhyamaka en het wereldbeeld van de wetenschap:

absolute en conventionele waarheden ..................................................................................84

5.5. De psychologie van het subject .................................................................................................87

5.6. Opkomst van oosters gedachtegoed in de westerse psychologie ...............................91

5.7. Wetenschap en meditatie: een onderzoek ...........................................................................92

5.7.1. Algemeen............................................................................................................................................92

5.7.2. Twee modellen van meditatie ...................................................................................................93

Page 5: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

5

5.7.3. Meditatie als transformatie in een therapeutische context .........................................96

5.8. Eudaimonistische wetenschap en het ethische mensbeeld: ‘The Really Hard

Problem’ .......................................................................................................................................... 100

6. Conclusie .............................................................................................................. 103

7. Bibliografie .......................................................................................................... 106

Page 6: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

6

1. Inleiding

1.1. Dankwoord

In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me

geholpen met het vinden van een geschikt onderwerp. Het schrijven van een thesis

over boeddhistische filosofie is niet vanzelfsprekend als student wijsbegeerte. Vanuit

de lessenachtergrond die ik reeds had gehad in de oosterse talen en culturen en de

lessen boeddhisme van professor Dessein in het bijzonder, wist ik dat hij

waarschijnlijk degene was die me het best kon verder helpen. Een promotor van

buiten de vakgroep bleek heel goed mee te vallen. Toen ik in het begin van het

academiejaar bij hem aanklopte had ik een veel te algemene kijk op het onderwerp

waarover ik een thesis wilde schrijven. Hij heeft me echter geholpen een richting in te

slaan en tijdens de enkele gesprekken die we hebben gevoerd zijn we samen tot een

coherente probleemstelling gekomen. Ook later, tijdens het schrijven zelf, heeft hij me

interessante aanknopingspunten gegeven om het onderzoek verder te zetten.

Daarnaast wil ik ook mijn vrienden Wannes Verbist, collega-filosoof en Nick

Ramakers, geschiedkundige, bedanken voor het proeflezen van belangrijke delen van

de tekst en het steeds aanbieden van kritische commentaar.

1.2. Achtergrond en probleemstelling

Aanvankelijk zou deze thesis handelen over de vraag of kenmerken van de

boeddhistische meditatieve praktijk parallellen hebben binnen de westerse filosofie

en of die praktijk zinvol kan worden geïntegreerd in een westers kader. Vanuit die

positie heb ik het boek ‘Contemplative Science’ van Allan Wallace opgezocht en

gelezen.2 Daarin legt Wallace uit dat meditatie in de boeddhistische contemplatieve

traditie wordt gebruikt als een manier om op empirische wijze aan subjectieve

introspectie in het bewustzijn te doen. Hij pleit ervoor dat de kennis die op die manier

2 Alan Wallace, Contemplative Science: Where Buddhism and Neuroscience Converge (New York: Columbia University Press, 2007) (hierna: Wallace, 2007)

Page 7: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

7

wordt vergaard, een aanvulling biedt op de westerse wetenschap van het bewustzijn,

die het moeilijk heeft om voorbij de problematiek te treden van de relatie tussen geest

en materie en wat filosoof David Chalmers ‘the hard problem’ heeft genoemd.3

Die lectuur heeft een diepere interesse gewekt in de algemene dialoog die het

boeddhisme en de westerse wetenschap met elkaar aangaan op het gebied van het

onderzoek van de werkelijkheid. Onvermijdelijk stootte ik daarbij op een botsing van

paradigma’s: de westerse wetenschap kan vanuit haar objectieve gerichtheid moeilijk

om met de opvatting dat subjectieve introspectie in de menselijke geest testbare en

dus bruikbare informatie zou verschaffen aan de wetenschap van het bewustzijn. Ik

wilde me echter niet beperken tot een verhandeling over de verbanden tussen

meditatieve introspectie en de wetenschap van het bewustzijn. Dat kwam immers niet

helemaal overeen met het bredere opzet waarmee ik was gestart. Op zijn beurt heeft

dit er dan toe geleid dat ik meer onderzoek wou doen naar die fundamentele

beginselen die het wetenschappelijk en het boeddhistisch onderzoek van de

werkelijkheid hun respectievelijke vorm hebben gegeven. Het boek van Wallace

verschafte daarvoor ook al heel wat informatie.

Vanuit het gegeven dat het boeddhisme in de eerste plaats een zingevend

systeem voor een subject is en de westerse wetenschap een objectieve

verklaringsmethode van de werkelijkheid biedt waarin dit subject is geplaatst,

ontwikkelde zich dan geleidelijk aan een definitieve probleemstelling: kan de

boeddhistische opvatting van de realiteit zinvol worden vergeleken met, en

geïntegreerd worden in het perspectief van een wetenschappelijke methode die zich

vanuit haar aard niet bezighoudt met vragen over zingeving en zo ja, op welke

manier? Welke basisveronderstellingen zijn er bij de boeddhistische en de

wetenschappelijke praktijken aanwezig die dergelijke vergelijking tegenhouden?

Bestaat er een aanknopingspunt om die integratie toch mogelijk te maken en op een

constructieve wijze te laten verlopen?

3 Wallace, 2007, p. 15

Page 8: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

8

1.3. Inleiding

In deze thesis zal een vergelijking worden gemaakt tussen oosters filosofisch

gedachtegoed en de westerse wetenschap en filosofie. Er zijn terugkerende thema’s

die zowel bij bepaalde figuren uit de westerse filosofie als uit de oosterse bekend zijn.4

Dit is uitaard reeds langer bekend en is dus niet nieuw. Filosofen als Schopenhauer,

Nietzsche en Heidegger hebben bijvoorbeeld op een bepaald punt in hun filosofisch

oeuvre een interesse getoond in oosterse filosofie, meer bepaald in het boeddhisme en

ook in het hindoeïsme in het geval van Heidegger.5 Het is echter niet het opzet van

deze thesis om louter parallellen tussen oost en west aan te kaarten aan de hand van

enkele bekende voorbeelden. De bedoeling is een gemeenschappelijke grond te

ontdekken tussen oosters gedachtegoed en de westerse wetenschappelijke praktijk

zoals die zich heeft ontwikkeld, volgend op de natuurfilosofie. Boeddhistische

psychologische inzichten over de geest en het bewustzijn zullen daarbij aan bod

komen en hun mogelijk nut voor die delen van de wetenschap die zich bezighouden

met het menselijk subject, zal worden toegelicht. Er zal dan worden voorgesteld dat

het contrast tussen en de eventuele integratie van het boeddhistisch en het westers

materialistisch perspectief alvast tenminste een interessante nieuwe denkrichting kan

zijn voor de ontwikkeling van die delen van de westerse wetenschap en van groot

belang voor de aanknoping tussen westerse wetenschap en vragen over zingeving.

In het eerste hoofdstuk van deze verhandeling zullen enkele algemene

inleidende inzichten in de aard van de boeddhistische filosofie en spirituele praktijk

worden gegeven. Er zal een vergelijking worden gemaakt tussen kenmerken van het

boeddhisme en kenmerken van andere religies enerzijds en tussen boeddhistische

kenmerken en de rationele aanpak in filosofie en wetenschap anderzijds. Het zal

duidelijk worden dat er binnen het boeddhisme rationele elementen aanwezig zijn die

zo’n vergelijking zinvol maken. De moeilijkheid van het gebruik van een in een

westerse culturele context ontwikkelde term als ‘filosofie’ in tradities die

onafhankelijk van de betekenis van die term zijn ontstaan, komt daarbij ook aan bod.

4 Peter Abelsen, “Schopenhauer and Buddhism.” Philosophy East and West 43, nr. 2 (1993), p. 255, http://www.jstor.org/stable/1399616 (geraadpleegd 15 november, 2009) 5 Elisabeth Feist Hirsch, “Martin Heidegger and the East.” Philosophy East and West 20, nr. 3 (1970), p. 248, http://www.jstor.org/stable/1398306 (geraadpleegd 15 november, 2009)

Page 9: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

9

Het tweede deel spitst zich toe op de ontwikkeling van enkele kernaspecten

van de westerse wetenschap. Er zal zeer beknopt worden onderzocht op welke

manier de basisprincipes van de wetenschappelijke methodologie tot stand zijn

gekomen. De evolutie die zo wordt geschetst is die van de groeiende

wetenschappelijke gerichtheid op het objectief waarneembare ten koste van

subjectieve fenomenen. Er zal worden uiteengezet dat die laatste allereerst werden

uitgesloten van wetenschappelijk onderzoek en hoe de ontologische status ervan

daarna in de huidige wetenschap volledig werd gereduceerd tot objectief

waarneembare grenzen. De materialistische basisfilosofie van de wetenschap en de

omgang met de problematiek van subjectieve fenomenen staan dus centraal De

uiteenzetting van die ontwikkeling is belangrijk voor de vergelijking met het

boeddhistisch onderzoek in verband met het subjectieve.

Na die uiteenzetting zal het volgende hoofdstuk handelen over de

boeddhistische realiteitsopvatting en de plaats die subjectieve fenomenen daarin

hebben. Dit wordt het belangrijkste onderdeel van deze verhandeling. Eerst zullen we

kort enkele basisbeginselen uiteenzetten die geldig zijn in het hele boeddhisme. De rol

die de boeddhistische verlossingsweg speelt als een ethische praktijk voor de

verlichting van het individu zal aan bod komen. Uiteindelijk zullen we ons richten naar

een deelstrekking van het boeddhisme, de zogenaamde ‘madhyamaka’ strekking van

het ‘mahāyāna’ boeddhisme. We zullen onderzoeken of de introductie van die

strekking kan fungeren als een aanknopingspunt tussen het westerse materialistische

perspectief en het boeddhisme. De dialectische logische methode en de filosofie van

de leegte die in die madhyamaka strekking centraal staan, zullen daarbij van groot

belang zijn. Daarna zal er een verband worden gelegd tussen de kenmerken van de

madhyamaka filosofie en een meditatieve praktijk. Meditatie komt daarbij naar voor

als een praktische begeleiding van het subject naar de verlichting. Meditatie zal wordt

dus gekarakteriseerd als een zingevende praktijk.

In het laatste deel hebben we het over de specifieke vereniging van het

wetenschappelijke en het boeddhistische perspectief. Vanuit de ethische gerichtheid

van het boeddhisme op het subject en de aard van de filosofie van de leegte die naar

voor komt in het madhyamaka boeddhisme, zal de introductie van het boeddhistisch

Page 10: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

10

perspectief gebeuren in dat deel van wetenschap dat traditioneel het menselijk

subject en het welzijn van dat subject bestudeert, de psychologie. Dit zal opnieuw

gebeuren in het licht van aspecten van de meditatieve praktijk. De beperkingen van

het materialistische perspectief op het vlak van de omgang met vragen over zingeving

zal worden besproken.

Page 11: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

11

2. Algemene beschouwingen over boeddhisme, filosofie en religie

2.1. Wat is boeddhisme?

Er is een wijdverspreide opvatting dat verschillende levensbeschouwelijke systemen

uit het Oosten, zoals hindoeïsme, boeddhisme en shintoïsme volbloed religies zijn

zoals we die ook hebben elders in de wereld. Het zijn religies want ze hebben

geïnstitutionaliseerde instellingen waarin het geloof wordt ‘beleden’. Er zijn

boeddhistische en hindoeïstische tempels, er wordt gebeden en geofferd, er is een

gemeenschap van volgelingen en ingewijden, er zijn monniken en er zijn nonnen. Dit

lijkt allemaal heel sterk op wat we hier in het Westen aan religies en hun manifestaties

hebben. De symboliek, rituelen en wierookgeur in een boeddhistische tempel kunnen

een buitenstaander snel het gevoel geven dat hij in een kerk is. Dit is echter niet zo. De

betekenis van een kerk in het christendom verschilt sterk van die van een tempel voor

het boeddhisme. Kerken zijn plaatsen waar een gelovige in principe zijn

gehoorzaamheid en onderdanigheid aan het goddelijke kan uiten. Het zijn instituties

waar de macht van God en de onmacht van de mens en dus zijn afhankelijkheid van en

onderdanigheid aan God centraal staat en daarom zijn het instituties van godsdienst.6

Er wordt gebeden en er wordt gebiecht in het teken van de nietigheid van de mens en

zijn verplichte vertrouwen in en gehoorzaamheid aan God. Boeddhistische tempels

daarentegen zijn geen plaatsen van gehoorzaamheid. De verering van Boeddha steunt

daar niet op het principe van goddelijke grootsheid. Boeddha wordt vereerd als mens,

uit bewondering voor zijn prestaties als mens. Het nirvāṇa dat Boeddha bereikte is in

principe bereikbaar voor iedereen.7 Boeddha is dus zeker niet een centraal punt in

een gehoorzaamheidscultus. Waar men zich in boeddhistische tempels mee

bezighoudt, is een poging tot dezelfde bewustzijnsverandering zoals Boeddha die had

bereikt. Er bestaat dus geen relatie tussen een onderdanig subject en een verheven

6 Rik Pinxten, Goddelijke fantasie: Over religie, leren en identiteit (Antwerpen: Uitgeverij Houtekiet, 2000), p. 56 (hierna: Pinxten, 2000) 7 Infra p. 67

Page 12: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

12

entiteit. Boeddhisme wordt vaak beschreven als een spirituele praktijk, in plaats van

als een religie.8

Het zijn niet enkel de uiterlijkheden van religies in het Oosten en Westen die veel

van elkaar weg hebben, ze hebben ook gelijkaardige doelstellingen. Het boeddhisme

en hindoeïsme gaan in essentie over antwoorden op existentiële vragen, net als het

christendom. Het zijn echter de wel degelijk aanwezige verschillen die van belang

zullen zijn voor de ontwikkeling van deze thesis. De focus zal vooral op het

boeddhisme liggen en niet op de andere oosterse tradities. Er is iets voor te zeggen dat

ook het hindoeïsme uitvoerig aan bod moet komen in een uiteenzetting over de aard

van oosterse religies en filosofieën. Het is tenslotte de belangrijkste religie in India, de

bakermat van de oosterse filosofie. De focus zal echter meer liggen op kenmerken van

het boeddhisme, omdat daar kenmerken aanwezig zijn die een interessante

vergelijking met de huidige westerse systemen die omgaan met vragen over de

verklaring van de realiteit, mogelijk maken.9 Er zal worden onderzocht op welke

manier deze zich op bepaalde punten kunnen vereenzelvigen en op andere

distantiëren van eigenschappen van andere religies. Daarnaast zullen die kenmerken

dan eveneens de schakel vormen waarmee het boeddhisme – meer dan andere

religies – aansluiting kan vinden bij kenmerken van een rationele wetenschappelijke

praktijk.

2.2. Oosterse filosofie in het Westen

Het Aziatisch continent krijgt in geromantiseerde voorstellingen steeds een

mysterieus en esoterisch karakter, een karakter dat niet zomaar toegankelijk is voor

iemand van buitenaf, en dat zeker iets met religie en zingeving moet te maken hebben.

Het is net dat mysterieuze dat westerlingen tegelijkertijd ook aantrekt. De

aantrekkingskracht die van het Oosten uitgaat en de gedeelde bekommernis in oost en

west om existentiële thema’s heeft ervoor gezorgd dat sinds enkele eeuwen westerse

filosofen hun interesse zijn gaan uiten in oosters gedachtegoed. Hegel en

Schopenhauer waren de eersten die erop wezen dat er ook in het Oosten interessante

8 Owen J. Flanagan, The Really Hard Problem: Meaning in a Material World (Cambridge, Massachusetts: MIT Press, 2007), p. 7 (hierna: Flanagan, 2007) 9 Infra, p. 18-23

Page 13: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

13

dingen gebeurden. Hegel interesseerde zich vooral in het hindoeïsme, Schopenhauer

in boeddhisme.10 Indisch mysticisme kon vanaf de negentiende eeuw op grote

westerse interesse rekenen. William James deed veel kennis op over de oosterse

religies en gebruikte die om ‘The Varieties of Religious Experience’ te schrijven.11 Er

zijn veel parallellen te ontdekken tussen de manier waarop James schreef over de

subjectiviteit, de mystieke ervaring en introspectieve methoden in het onderzoek naar

de aard van de menselijke geest en boeddhistische inzichten op dat gebied.12 Die

zullen echter niet het onderwerp zijn van het huidig onderzoek. Het is uiteraard zo dat

veel westerse interesse in oosterse filosofie gegrond is in pure verkennende

nieuwsgierigheid: wat heeft het Oosten allemaal te bieden aan filosofisch inzicht, wat

is de aard van die filosofie, is ze te vergelijken met iets wat in het Westen gekend is?

Veel is dus te wijten aan een gewone objectieve interesse om het gezichtsveld te

verruimen met dat wat nog onbekend is.

Daarnaast heeft ook een heel andere reden een aandeel in de toegenomen

aandacht van het Westen, namelijk een drang om antwoorden te vinden op bepaalde

existentiële thema’s en dan met name vooral die thema’s die te maken hebben met

menselijk geluk en het bereiken daarvan; een zoektocht dus naar het doel van het

leven en de betekenis van dat leven voor de mens.13 Naast de objectieve interesse was

er onder filosofen en academici dus ook nog een andere drijfveer aanwezig. Velen

waren van mening dat het Oosten op dit gebied veel te bieden had aan westerse

filosofie. De spirituele aard van de oosterse systemen liet vermoeden dat daar een

schat aan kennis te rapen was en dit vooruitzicht was aantrekkelijk. De oosterse

waarden zouden wel eens een weg kunnen zijn naar antwoorden op de betekenis van

het leven en het bereiken van waarachtig geluk. Het feit dat interesse in oosterse

systemen deels gewekt is door hun aantrekkelijk mysterieus en mystiek karakter wijst

echter ook op de mogelijkheid dat westerse academici zich soms schuldig maakten

aan enkele foutieve, simplistische voorstellingen en incorrecte interpretaties van de

oosterse systemen. Het gaat dan vooral om vooroordelen en vage veralgemeningen.

10 Edgar Sheffield Brightman, “Goals of Philosophy and Religion, East and West.” Philosophy East and West 1, nr. 4 (1952), p. 7, http://www.jstor.org/stable/1396992 (geraadpleegd 15 november, 2009) (hierna: Brightman, 1952) 11 Brightman, 1952, p. 7 12 Wallace, 2007, pp. 80, 108, 140-142 13 Brightman, 1952, p. 8

Page 14: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

14

Dit kan op verschillende manieren gebeuren. We geven een citaat van de conclusies

van Edgar S. Brightman in verband hiermee:

(1) The trap of complete condemnation, into which one falls by comparing the

worst features of the East with the best features of the West or vice versa.

(2) The trap of complete differentiation, which is an assertion that the East is

wholly unintelligible to the West because of radical difference in thought forms

and because of the language barrier […].

(3) The trap of complete parallelism, which is the product of over-enthusiastic

appreciation, in which all differences disappear and such words as God, love,

person, consciousness, and incarnation are taken to mean the same to East and

West on their highest levels, whereas the real flavor of each is actually wiped

out by erasing all differences.

(4) The trap of the unity of the East, which is the assuption that all Eastern

(particularly Indian) thought is one consistent system.

(5) Finally, the trap of supposing that the noblest philosophy and religion of either

East or West actually control the culture, politics, or the economics of society

or of most individuals. Failure to escape this trap causes error,

misunderstanding, and friction.14

Vooral die vierde val is waar westerse onderzoekers zich soms schuldig aan maken.

Zoals we zullen zien bestaat er in het Oosten een enorme diversiteit aan religies en

filosofische systemen. Die diversiteit is net kunnen ontstaan doordat de verschillende

filosofieën en strekkingen met elkaar wedijverden en debatteerden en uit die

kruisbestuiving steeds nieuwe aftakkingen ontstonden.15

2.3. Filosofie in oost en west

Het beeld van filosofie is een praktijk van ‘pure rede’. Het is een rationele praktijk die

ver boven andere ondernemingen staat wat haar doel en methode betreft. Dat is alvast

de opvatting die veel filosofen ten tijde van en na de verlichting in het Westen hadden.

14 Brightman, 1952, p. 6-7 15 Infra, p. 52

Page 15: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

15

Diezelfde opvatting van filosofie als de intellectuele activiteit bij uitstek is ook

vandaag nog wijd verspreid, althans in het Westen. Filosofie zoals we dit kennen in

het Westen is echter geen universele aangelegenheid. Het woord ‘filosofie’ roept bij

velen het beeld op van een puur intellectuele onderneming die op een zeer breed

werkterrein vragen opwerpt en ze dan door rationele analyse poogt te beantwoorden.

Dit is echter geen beeld van elke filosofische onderneming maar enkel van de filosofie

zoals die wordt beoefend in het Westen. Dit is met andere woorden geenszins

schatplichtig aan de rijkheid van verschillende filosofische tradities die bestaan over

de hele wereld.

2.3.1. De relatie van filosofie met religie en spiritualiteit

Een rode draad in het huidig opzet zal de verhouding tussen filosofie en religie in het

Oosten en in het Westen zijn. Dit zal een vergelijking zijn van de puur filosofische

kenmerken van beide tradities, in zoverre we van tradities kunnen spreken als een

geheel van praktijken die gemeenschappelijke doelstellingen en methodes hanteren.

Een belangrijk punt om mee te beginnen is de relatie tussen filosofie en religie in het

Oosten en in het Westen. In het Westen is filosofie na de Middeleeuwen volledig

seculier geworden. Tijdens de Middeleeuwen moest filosofie aan belang inboeten ten

opzichte van christelijk orthodox gedachtegoed. Het is wel zo dat Augustinus veel van

Plato’s filosofie incorporeerde, dat later het neoplatonisme een sterke invloed

uitoefende op de christelijke filosofen en dat onder andere Aquinas het gedachtegoed

van Aristoteles herwaardeerde.16 Dit neemt echter niet weg dat de rationele praktijk

van filosofie en de christelijke nadruk op openbaring en dus op geloof niet met elkaar

strookten. De filosofieën van de kerkvaders en theologen voor en tijdens de

Middeleeuwen zijn sinds de Verlichting verlaten. Dit wil niet zeggen dat God sindsdien

volledig afwezig is, integendeel. Veel filosofen hebben zich nog beroept op God als een

ultieme en noodzakelijke grond voor de realiteit. Ook in de wetenschap was dit nog

lang het geval. Newton geloofde bijvoorbeeld sterk in God, die de maker van de door

hem ontdekte natuurwetten was en die de wereld in stand hield. Het goddelijk

16 Peter Della Santina, “The Madhyamaka and Modern Western Philosophy.” Philosophy East and West 36, nr. 1 (1986), p. 42, www.jstor.org/stable/1398507 (geraadpleegd 15 november, 2009) (hierna: Della Santina, 1986)

Page 16: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

16

perspectief op de realiteit, of de zogenaamde ‘God’s eye perspective’17, is een

belangrijke factor geweest in de manier waarop het wetenschappelijk onderzoek van

de werkelijkheid zich heeft ontwikkeld. Dat gezegd zijnde, is de aard van filosofie zelf

na de Middeleeuwen niet langer gericht op het wezen, de macht, de mogelijkheden of

de kenmerken van God. God is een kanttekening geworden in de westerse filosofie en

staat aan de zijlijn in de theorieën van filosofen. Religie heeft danig aan belang

ingeboet in de westerse filosofie.

Als we ons naar de oosterse filosofie richten, liggen de kaarten helemaal

anders. Religie en filosofie gaan daar hand in hand. Filosofie in India heeft altijd

kenmerken gehad die in het Westen als religie zouden worden bestempeld, en Indiase

religie heeft ook een zeer aanwezige filosofische kant. Dat hand in hand gaan heeft

voor een zeer existentieel relevant product gezorgd dat noch volbloed filosofie noch

volbloed religie is, zoals die concepten worden begrepen in het Westen:

“[…] the distinction between philosophy and religion, which has until rather recently

been so sharply drawn in the West, does not by and large apply to the Indian tradition.

Indian philosophy, therefore, has always contained and often been characterized by a

soteriological preoccupation. This is not, however, to say that it hereby ceases to be

philosophy. On the contrary, pit may be argued that it is philosophy par excellence,

philosophy with an existential relevance which philosophy in the West has not until

very recently and even now not fully secured. Moreover, this existential relevance of

Indian philosophy has not been purchased, as some would like to think, at the cost of

intellectual clarity or even scientific rigor.”18

Later zullen we dieper ingaan op dit gegeven van helderheid en

wetenschappelijke grondigheid. Vooral die soteriologische component uit het citaat is

nu interessant. Een intrinsiek kenmerk van de oosterse filosofie zou de bekommernis

om het heil van de mens zijn. Het wordt hier voorgesteld alsof die notie enkel in het

Oosten aanwezig zou zijn, maar dat is natuurlijk niet waar. Er zijn heel wat westerse

filosofen die ook die noodzaak erkenden om na te denken over de menselijke

17 Infra, p. 34 18 Della Santina, 1986, p. 42

Page 17: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

17

existentie en die bekommernis te laten doorschijnen in hun filosofisch werk.19 Wat in

het citaat echter wordt bedoeld is dat alle oosterse filosofie zich per definitie bezig

houdt met het welzijn en de verlossing van de mens. In de westerse filosofie is deze

zingevende tendens geen centraal thema. Zingeving is een onderdeel van het oeuvre

van bepaalde westerse filosofen, maar is niet typerend voor de aard en de definitie

van ‘filosofie’. Integendeel, zingeving is in het Westen bijna uitsluitend een

bekommernis van religie en godsdienst, die zich wel rond dit thema definiëren.

Wanneer we het woord ‘filosofie’ vertalen naar het Sanskriet, dan is de meest

waarschijnlijke vertaling de term ‘darsana’. Omgekeerd zou de vertaling echter niet

kloppen: de letterlijke vertaling van ‘darsana’ is ‘visie’.20 Er is dus een incongruïteit

tussen westerse en oosterse filosofie . In het Westen wordt er aan filosofie ‘gedaan’.

Filosoferen is een activiteit die volledig op zichzelf staat. De vertaling van ‘darsana’ als

visie doet al vermoeden dat dit helemaal niet het geval in het Oosten. Daar wordt niet

gefilosofeerd zoals men dat in het Westen wel doet. Terwijl filosofie in het Westen

vaak veeleer losstaat van zingeving, is er aan de oosterse filosofie een inherente

spiritualiteit. Oosterse filosofie staat dus inderdaad niet ver af van religie. De

categorieën ‘filosofie’, ‘religie’ of ‘wetenschap’ zijn daar niet op dezelfde manier van

elkaar afgebakend zoals dat in het Westen het geval is. Filosofie opent perspectieven

op de realisatie van een diepere spirituele realiteit.21 Die bekommernis is in de

westerse filosofie volledig afwezig en wordt ook verworpen als irrationeel. Westerse

filosofie staat veel meer in het teken van de ratio. Een nalatenschap van de Oude

Grieken is dat wie aan filosofie doet zoveel mogelijk moet gezuiverd zijn van emoties,

die worden opgevat als schadelijk en misleidend in het onderzoek van de waarheid.

Oosterse filosofie staat daarom op zich veel dichter bij religie en zingeving dan

westerse filosofie, omdat het gebruik van de rede – hoewel zeker niet afwezig of te

verwaarlozen – daar op een ander voetstuk staat en er bijgevolg ook niet dezelfde

nadruk is op het onderdrukken van emoties.

19 Edward Conze, “Buddhist Philosophy and Its European Parallels.” Philosophy East and West 13, nr. 1 (1963), p. 12, http://www.jstor.org/stable/1396783 (geraadpleegd 15 november, 2009) (hierna: Conze, 1963) 20 E.A. Burtt, “What Can Western Philosophy Learn From India?” Philosophy East and West 5, nr. 3 (1955), p. 195, http://www.jstor.org/stable/1396866 (geraadpleegd 15 november, 2009) (hierna: Burtt, 1955) 21 Burtt, 1955, p. 196

Page 18: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

18

Om dit punt te besluiten leggen we er nog de nadruk op dat de toepassing van

categorieën als ‘filosofie’, ‘rede’ of ‘religie’ niet zo vanzelfsprekend is in het Oosten. Er

zijn punten van overeenkomst en zeker ook veel verschillen. Dit wil echter niet zeggen

dat oosterse filosofie geen filosofie is, of dat het oosterse filosofie zou ontbreken aan

rationaliteit en analytisch vermogen zoals we deze dingen begrijpen naar westerse

maatstaven.

2.3.2. Het gebruik van logica

De westerse filosofie wordt dus gekenmerkt door een zeer hoge graad aan

rationaliteit. Problemen worden rigoureus geanalyseerd via de rede. Een van de

belangrijkste instrumenten om dit te doen is de logica. Logica wordt beschouwd als

het middel bij uitstek om tot zekere kennis te komen. Door middel van premissen,

proposities en inferentieregels kan men steeds tot betrouwbare zekerheden komen;

onware stellingen worden uitgesloten met reductio ad absurdum. Logica fungeert

daarom als een goede basis voor de wiskunde. Dit uitvoerig vertrouwen in de

doeltreffendheid van logica vindt men ook terug in de moderne wetenschap. Alles wat

niet kan worden verklaard door logica en rede wordt aan de kant geschoven. Dit komt

er grotendeels op neer dat alles wat niet beantwoordt aan bepaalde objectieve

maatstaven van observeerbaarheid en repliceerbaarheid niet in aanmerking komt

voor zekere kennis.

Ook in het Oosten is er aan logica gedaan. De aard van die logica verschilt

echter in grote mate van de westerse. Waar westerse logica vooral dualistisch is, is de

oosterse logica vooral monistisch.22 Dit wil echter niet zeggen dat oosterse logica

irrationeel is, of ‘onlogisch’. Ze is enkel ‘onlogisch’ als ‘logisch’ gedefinieerd wordt

naar maatstaven van de formele logica zoals die in het Westen is ontwikkeld. Later

zullen we dieper ingaan op een voorbeeld van een oosterse logica die tegelijkertijd

verschilt en verwant is aan de manier waarop er in het Westen aan logica wordt

gedaan.23 Ook bij die logica worden onware stellingen uitgefilterd door middel van

reductio ad absurdum. We zullen echter zien dat, hoewel de vorm van logica in het

22 Conze, 1963, p. 11 23 Infra p. 56

Page 19: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

19

madhyamaka boeddhisme veel gemeenschappelijke kenmerken heeft met westerse

logica, de beide soorten zeer sterk verschillen in hun doel. Waar westerse logica

gericht is op het ontdekken van zekerheden, is het doel van de madhyamaka logica net

om via logische tegenstellingen aan te tonen dat bepaalde zekerheden slechts

conventionele waarde hebben en dat de bruikbaarheid van de rede om de waar- of

valsheid van bepaalde beweringen aan te tonen, moet worden verworpen. We zullen

aantonen dat deze boeddhistische logica een aanknopingspunt kan bieden tussen de

westerse wetenschap en de boeddhistische filosofie en psychologie.

2.4. Boeddhisme en wetenschap

Wetenschap en religie zijn traditioneel niet met elkaar te verzoenen.

Wetenschap is gericht op kennis van de werkelijkheid door middel van constructief

empirisch onderzoek en aantoonbare bewijsvoering. Daarbij wil ze de wereld zoveel

mogelijk demystifiëren door zoveel mogelijk dingen te verklaren. Een gevolg daarvan

is dat traditionele praktijken van zingeving aan betekenis verliezen. De nadruk op de

bewijsbaarheid van stellingen is daarbij cruciaal. Religie is daarentegen een geheel

van zingevende praktijken die steunen op het belang van geloof in onbewezen en

onbewijsbare dogma’s. Zoals reeds gezegd is het boeddhisme echter niet louter een

religie zoals dit wordt gedefinieerd in het westen.

2.4.1. Het gebruik van de rede als onderzoeksinstrument

Eerder hebben we het al gehad over het verschillende karakter van de oosterse en

westerse filosofie en hun relatie tot religie. Als we kijken naar het boeddhisme, dan

blijkt dat het boeddhisme zowel religieuze als filosofische kenmerken heeft. Als

oosterse ‘filosofie’ is het een zingevende praktijk die zich in de eerste plaats definieert

voor het subject, waardoor het dus geclassificeerd kan worden als religie. Een

godsdienst is het niet: als ‘godsdienst’ algemeen wordt gedefinieerd als de praktijk

van verering van een goddelijk wezen door de mens om van die verering voordelen te

ontvangen24, dan is het boeddhisme absoluut geen godsdienst. In dit punt zullen we

het hebben over de rationele kern van het boeddhisme die het afzet tegenover andere

24 Pinxten, 2000, p. 56

Page 20: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

20

religies, of eerder tegen religie op zich. De kenmerken van het boeddhisme maken dat

het evenzeer aanleunt bij bepaalde aspecten van westerse filosofie en wetenschap als

bij aspecten van religie. Als boeddhisme vergeleken wordt met de rationele aspecten

van wetenschap, valt op dat boeddhisme zeer veel aspecten heeft van een rationele

onderneming. Een citaat van de dalai lama kan deze bewering perfect ondersteunen:

“My confidence in venturing into science lies in my basic belief that as in science, so in

Buddhism, understanding the nature of reality is pursued by means of critical

investigation: if scientific analysis were conclusively to demonstrate certain claims in

Buddhism to be false, then we must accept the findings of science and abandon those

claims.”25

Het boeddhisme en de wetenschap zijn allebei intellectuele tradities. In

tegenstelling tot veel andere religies aanvaardt het boeddhisme slechts zeer weinig op

basis van dogmatische grond, buiten enkele kernprincipes zonder dewelke het

boeddhisme niet zou bestaan. Het boeddhisme ondersteunt een objectief, empirisch

onderzoek van de werkelijkheid.26 De middelen die het daartoe aanwendt zijn geen

fysische instrumenten zoals dat het geval is met wetenschap, maar meditatieve

methoden van introspectie. Wat wel overeenkomt is de benadrukking van het gebruik

van de rede als enige legitiem onderzoeksinstrument. Boeddhisten zijn van mening

dat inzichten die door individuele meditatiemeesters zijn verkregen tijdens een

meditatiesessie ook deel kunnen uitmaken van empirisch onderzoek en dat die dus

ook door verificatie kunnen worden bevestigd of ontkracht door andere

meditatiemeesters.27

25 Dalai Lama, The Universe in a Single Atom: the Convergence of Science and Spirituality (New York: Morgan Road Books 2005), pp. 2-3 26 Flanagan, 2007, p. 65 27 Wallace, 2007, p. 59

Page 21: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

21

2.4.2. Een zelfcorrectionele cultuur van transformatie en dynamiek

Wetenschap wordt gekenmerkt door voortdurende zelfcorrectie. Haar methodes zijn

gericht op voortdurende in vraag stelling en dynamiek.28 Ze is de motor achter de

vooruitgang in kennis en technologie en speelt daarmee een fundamentele rol in het

proces van modernisering van de laatste decennia. Deze modernisering heeft een

mondiale cultuur van zelfcorrectie op de been gebracht waarbij lokale praktijken en

symbolen ten onder gaan in een steeds groeiend proces van voortdurende

transformatie en de opkomst van een gemeenschap die gebaseerd is op onderzoek en

zelfcorrectie.29 De wetenschappelijke praktijk heeft kenmerken gemeen met de

internationale gemeenschap die is ontstaan als gevolg van het proces van

globalisering.30

Die traditie van zelfcorrectie is echter niet beperkt tot wetenschap. Ook het

boeddhisme is een praktijk die voortdurend zelfcorrectief te werk gaat door de

afwijzing van dogma’s en de waardering voor empirisch onderzoek van de

werkelijkheid. De spil van die rationele kern is dus dat ze evenals wetenschap een

traditie is die voortdurend opvattingen en autoriteit in vraag stelt. De boeddhistische

epistemologie hecht het meest belang aan kennis die verkregen is via de ervaring,

gevolgd door kennis verkregen via de rede als laatste pas aan zaken die gebaseerd zijn

op autoritaire overlevering.31 Het is echter duidelijk dat boeddhisme niet dezelfde

apparatuur als wetenschap heeft om het onderzoek van de werkelijkheid uit te voeren

en dat is natuurlijk vanzelfsprekend. Boeddhisme ondersteunt het zelfcorrectief

proces en een ‘verwetenschappelijking’ van de wereld met meditatiemethodes en

vormen van analyse die beter moeten worden doorgrond.32 Er bestaan meer dan

veertig verschillende vormen van meditatie in het boeddhisme.33 Eén van de functies

van meditatie is het onder controle brengen van een grote verscheidenheid van

automatische processen. Het boeddhisme is van mening dat automatische processen

28 Nolan Pliny Jacobson, “Buddhism, Modernization, and Science.” Philosophy East and West 20, nr. 2 (1970), pp. 158-160, http://www.jstor.org/stable/1398146 (geraadpleegd 15 november, 2009) (hierna: Jacobson, 1970) 29 Jacobson, 1970, p. 156 30 Ibid., p. 160 31 Flanagan, 2007, p. 70 32 Jacobson, 1970, p. 161 33 Ibid., p. 161

Page 22: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

22

die instaan voor de controle van bepaalde geautomatiseerde gedragingen een

bepaalde druk op het individu plaatsen en dat het een goede zaak is om het individu te

bevrijden van die processen. Het gaat dan om bepaalde verankerde manieren van

perceptie, gekoesterde opvattingen, emoties en dwangmatig gedrag en gewoonten.

Meditatie stelt een individu in staat om de controle te winnen over die automatische

processen.34 Omdat boeddhisme haar onderzoek van de werkelijkheid niet start

vanuit de behoefte aan kennis en controle van de natuur, maar vanuit de ethische

overweging van een terugdringing van het lijden en een bekommernis om het welzijn

van voelende wezens35, is een van automatismen ontdaan individu een vrijer individu.

Dat individu staat dan als gevolg meer open voor het proces van zelfcorrectie en

transformatie.36

Volgens Jacobson heeft het boeddhisme met meditatieve analyse dus een aantal

kenmerken gemeen met het proces van zelfcorrectie en onderzoek dat geldt in de

wetenschap. Ook is er volgens hem een integratie tussen boeddhisme en wetenschap

mogelijk waarbij de wetenschap zichzelf kan transformeren tot een menselijkere

wetenschap: “The distinctive thing Buddhism and this self-corrective community have

in common is that both teach their exemplars to rely upon nothing at all – other than

the self-corrective process of inquiry. The aim of the process is actualization of more

of the fullness of existence always lying beyond man’s grasp in the one-sided and

highly selective culture worlds in which he has lived until now. Both know that

rational structures always betray the fullness of existence and are important chiefly as

points of departure for new penetration and probing […]. […] existence has this

unprobed fullness which in the East has been called ‘the abyss of nothingness’”37

Samengevat moet er dus een comparatief onderzoek mogelijk zijn tussen

boeddhisme en westerse filosofie en tussen aspecten van het boeddhisme en westerse

wetenschap. We zullen daarom in wat volgt dieper ingaan op de huidige relatie tussen

boeddhisme en wetenschap en de toekomst van die relatie. De nadruk die het

boeddhisme legt op de noodzaak van een voortdurende zelftransformatie mag niet

34 Jacobson, 1970, p. 162 35 Loc. cit. 36 Loc. cit. 37 Jacobson, 1970 pp. 162-163

Page 23: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

23

worden onderschat Later zal duidelijk worden op welke manier de integratie tussen

boeddhisme en wetenschap op dit punt net kan verlopen. We zullen ook meer

uitwijden over die ‘abyss of nothingness’ in het citaat van Jacobson die bij die

integratie van belang is. Deze doctrine staat centraal in het filosofische madhyamaka

boeddhisme, of de leer van het Midden, van de Indische filosoof Nāgārjuna.38 Ook de

kenmerken van de meditatieve praktijk in het boeddhisme zullen hierin een sleutelrol

spelen.

2.4.3. Kritische opmerking over de grenzen van openheid

Men moet niet uit het oog verliezen dat het boeddhisme in de eerste plaats een

spirituele praktijk blijft. In dat opzicht mag men bij het onderstrepen van de

parallellen tussen het boeddhisme en wetenschap niet te lichtzinnig te werk gaan.39

Het onderzoek naar de waarheid dat in het boeddhisme plaatsvindt vertrekt steeds

vanuit de opvatting dat er lijden in de wereld is en dat dit lijden kan worden

opgeheven.40 Wie deelneemt aan het boeddhistisch onderzoek van de werkelijkheid

zal dan ook een aantal filosofische principes uit het kernboeddhisme moeten

accepteren, zoals de vier waarheden van het bestaan.41 Er is op dit punt dus al zeker

sprake van een divergentie, want de wetenschap van haar kant start het onderzoek

van de werkelijkheid vanuit de opvatting van de ultieme kenbaarheid van alle

natuurlijke processen en de beheersbaarheid daarvan en niet vanuit die zingevende

factor bij het boeddhisme. Zowel het boeddhisme als de wetenschap kunnen

onmogelijk los van hun theoretisch interpretatiemodel worden beschouwd.42 Wie de

boeddhistische verlossingsweg wil volgen om de toestand van ‘nirvāṇa’ te bereiken,

kan de meditatieve ervaringen die hierbij noodzakelijk zijn niet losmaken van de

boeddhistische leer. De leer en de praktijk zijn een en hetzelfde. Aan de andere kant

kan een wetenschapper niet zomaar voorbij gaan aan het theoretisch kader van de

wetenschap zelf, zoals een scheiding tussen subject en object, een vertrouwen in

38 Infra, p. 52 39 Frans Goetghebeur, De Duizend Gezichten van het Boeddhisme: een nieuwe levenskunst voor het westen. Vert. Tom Hannes (Tielt: Uitgeverij Lannoo n.v., 2008), p. 78 (oorspronkelijke uitgave: Les mille visages du bouddhisme, 2008) (hierna: Goetghebeur, 2008) 40 Infra, p. 50 41 Infra, p. 48 42 Goetghebeur, 2008, p. 81

Page 24: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

24

bepaalde tot dan toe onbewezen werkhypotheses, of de superioriteit van de

methodologie van een wetenschappelijk bewijs. Dat is nu eenmaal de manier waarop

wetenschap en boeddhisme fungeren.43

De huidige dalai lama is een zeer groot voorstander van wetenschap en van de

wederzijdse dialoog tussen wetenschap en boeddhisme. Volgens Owen Flanagan is de

dalai lama ook vertrouwd met het wetenschapsfilosofisch werk van Karl Popper over

het falsificatiecriterium, dat zegt dat een theorie wetenschappelijk is in zoverre ze

openstaat voor weerlegging.44 Hoe meer mogelijkheid een theorie toestaat voor tests

die de waarheid of valsheid ervan kunnen vaststellen, hoe wetenschappelijker die

theorie is. Op zich zegt die openheid veel over de huidige openheid voor een

wederzijdse dialoog tussen het hedendaagse boeddhisme en de westerse wetenschap.

Het boeddhisme is bereid om opvattingen te wijzigen als die in strijd zouden zijn met

wetenschappelijk bewezen inzichten. Dit betekent echter niet dat het boeddhisme op

zich volledig te verzoenen is met de wetenschappelijke methodologie. Er zijn volgens

de dalai lama bepaalde zaken die nooit het voorwerp van falsificatie kunnen zijn

omdat ze buiten de reikwijdte van wetenschappelijk onderzoek zouden liggen.45 Die

zijn dus onwetenschappelijk omdat ze vanuit hun aard niet openstaan voor

wetenschappelijke weerlegging. Dit heeft, zoals reeds eerder vermeld, te maken met

het feit dat het boeddhisme wel een empirische methodologie hanteert, maar

tegelijkertijd een spirituele traditie blijft die een aantal opvattingen moet verdedigen

om haar identiteit niet te verliezen. Dit hoeft dus niet per se te pleiten tegen de

algemene openheid van het boeddhisme voor rationele argumentatie. Er zijn bepaalde

aspecten van de boeddhistische filosofie die zo centraal staan in de boeddhistische

leer dat, indien ze onder de invloed van wetenschappelijke kritiek zouden worden

aangepast, het hele boeddhistische perspectief ten val komt.

Dit spreekt natuurlijk niet in het voordeel van het boeddhisme als het gaat over

mogelijke parallellen tussen een spirituele praktijk als het boeddhisme en de rationele

praktijk van de westerse wetenschap. Daarenboven geldt wat hier gezegd wordt in

verband met boeddhisme en de afscherming van bepaalde principes voor falsificatie

43 Goetghebeur, 2008, p. 81 44 Flanagan, 2007, p. 64 45 Ibid., p. 65

Page 25: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

25

ook voor andere religies en vormen van spiritualiteit. Boeddhisme lijkt op dat vlak dus

helemaal niet zo uniek te zijn. We willen echter benadrukken dat het boeddhisme,

meer dan andere religies, rationele aspecten bezit die fundamenteel zijn in de

mogelijkheid van een toenadering tussen religie en wetenschap, ook al zijn er

bepaalde dingen waaraan niet mag worden geraakt. Binnen het boeddhisme zelf

bestaat een erg rijke debatcultuur die is gestoeld op rationele argumentatie en op veel

punten openstaat voor wetenschappelijke kritiek.46 Ook al zijn er verschillen tussen

beide praktijken, er is een gemeenschappelijke kern van rationaliteit die als gevolg

heeft dat er een dialoog kan ontstaan en inzichten met elkaar kunnen worden

vergeleken. Er moet wel altijd in acht worden genomen dat het boeddhistisch

onderzoek steeds vertrekt vanuit de overtuiging dat lijden kan worden verlicht voor

alle levende wezens. Deze ethische bekommernis heeft in de wetenschap geen plaats.

2.5. Rede en zingeving

We hebben nu geargumenteerd dat het boeddhisme een rationele kern heeft die

weliswaar op bepaalde manieren is begrensd. Het blijft echter nog steeds legitiem om

zich af te vragen waarom een integratie van westerse wetenschap en boeddhisme nu

nodig is, of waarom wetenschap gebaat zou zijn met een assimilatie van die ethische

coëfficiënt. Boeddhisme mag dan wel rationele aspecten bevatten en het empirisch

bewijs superieur achten tegenover geloofsverklaringen, de wetenschap is nog altijd

veruit superieur als het gaat om het verklaren van de uiterlijke werkelijkheid. De

vraag is dus of die kruisbestuiving tussen wetenschap en boeddhisme wel degelijk

positief bijdraagt aan de wetenschappelijke praktijk.

De mogelijke integratie van boeddhisme en wetenschap is echter geen puur

objectieve, feitelijke kennisuitwisseling. De wetenschappelijke ontwikkeling in de

laatste eeuwen is van dergelijke aard geweest dat het wereldbeeld van de mensen

meer en meer werd ontdaan van traditionele zingeving. Wetenschap heeft de

werkelijkheid toegankelijker gemaakt, maar tegelijkertijd ook minder ‘betoverd’, om

het met een geladen term uit te drukken. De reden waarom de integratie van westerse

wetenschap en boeddhisme zinvol is, is dan omdat mensen steeds op zoek gaan naar

46 Flanagan, 2007, p. 67

Page 26: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

26

een manier om zin te geven aan wat ze zien en voelen. De drijvende kracht achter

wetenschap is de uitvoerige verklaring van de werkelijkheid. Boeddhisme heeft ook

een dergelijke verklarende waarde, maar die staat steeds in functie van het gegeven

dat het lijden kan worden opgelost. Elk onderzoek start voor hen met de impuls om

waardevol te zijn voor het welzijn van de mensheid en in zekere mate voor het welzijn

van alle voelende wezens.47 Boeddhisme is voor veel mensen aantrekkelijk omdat het

een diepe spirituele kant heeft en tegelijkertijd geen religie is volgens de westerse

gebruikelijke conceptie van dat woord: het is niet extreem gebonden door dogma’s

maar is integendeel in essentie zowel een spirituele als een rationele onderneming die

haar filosofische principes stoelt op consistente argumentering. Daarbij staat het open

voor verandering. Dat is meteen ook de reden voor de enorme verscheidenheid aan

boeddhistische tradities in de hele wereld. Het boeddhisme is een van de meeste

flexibele religies in het aanpassen van doctrines aan nieuwe tijden en nieuwe

omgevingen.

De huidige wetenschappelijke methode is dus superieur in het verklaren van

de uiterlijke werkelijkheid, maar ze laat geen plaats voor vragen over zingeving.

Hoewel de integratie van wetenschap en boeddhisme dus niet principieel in het

voordeel van wetenschap is, is ze wel bevorderlijk voor de manier waarop de

wetenschap wordt ervaren door het individu en voor de relatie tussen wetenschap en

een individu dat naast de verklaring van de uiterlijke werkelijkheid ook steeds op

zoek is naar zin. Later zullen we zien dat de boeddhistische psychologie om die reden

een waardevolle bijdrage kan leveren aan de huidige westerse psychologie en de

wetenschap van het bewustzijn. We zullen nu overgaan tot de korte beschrijving van

een wetenschappelijke evolutie die principes heeft voortgebracht waardoor de

richting van de westerse wetenschap zich heeft verwijderd van een perspectief voor

zingeving.

47 Flanagan, 2007, p. 66

Page 27: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

27

3. De evolutie in de wetenschappelijke praktijk naar de uitsluiting

van het subjectieve

3.1. Inleidend: het succes en aanzien van wetenschap

Wetenschap is vandaag de dag onze voornaamste bron van kennis over de

werkelijkheid. Dit is algemeen aanvaard en is voor de meeste mensen zelfs heel

vanzelfsprekend. Vooraanstaande wetenschappers en grensverleggende theorieën die

de wetenschap in het verleden reeds de grootste speler hebben gemaakt op het gebied

van kennisverwerving over de werkelijkheid hebben een plaats in het collectief

geheugen van velen. Galilei, Newton en Einstein zijn voor zeer weinigen onbekenden.

Wanneer dergelijke wetenschappers of de wetenschappers van vandaag de resultaten

van een experiment bekend maken of uit hun onderzoek conclusies trekken over

wetmatigheden in de natuur, kunnen die zonder meer op aanvaarding rekenen bij het

grote publiek. Als de wetenschap iets zegt, is het waar, tot het door een andere theorie

wordt weerlegd of verbeterd. Dit is een karakteristiek gegeven van de hele

wetenschappelijke onderneming vandaag de dag. Dat wetenschap de voornaamste

kennisgever is als het op de aard van de werkelijkheid aankomt wordt als

vanzelfsprekend beschouwd en wordt zelden betwist. Dat is echter niet altijd het

geval geweest. De wetenschap heeft enkel haar huidig statuut verkregen na veel vallen

en opstaan en door het aangaan van conflicterende confrontaties met bestaande

opvattingen en wereldbeelden. Het is slechts omdat de wetenschap zich heeft afgezet

tegen veel overtuigingen en omdat ze wereldbeelden heeft omvergeworpen, dat ze

vandaag de dag dergelijk aanzien geniet. Keer op keer kwam de wetenschap als

overwinnaar uit een conflict waardoor ze geleidelijk aan meer geloofwaardigheid

vergaarde.

Door de natuur meer en meer de demystifiëren en de aard van de

werkelijkheid stelselmatig bloot te leggen in wetmatigheden en theorieën, is de mens

er via wetenschap in geslaagd om toepassingen en technologie te ontwikkelen die

gebaseerd zijn op die theorieën. Op die manier zijn we er in geslaagd om de natuur

nagenoeg volledig naar onze hand te zetten en roepen we onszelf uit tot meester van

Page 28: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

28

die natuur. Ook in deze praktische toepasbaarheid heeft de wetenschap weer een

stevig anker om haar positie en geloofwaardigheid te bestendigen. We zijn er via de

wetenschap in geslaagd om ons bestaan te vergemakkelijken. Via de ontwikkeling van

de geneeskunde hebben we onze levensduur aanzienlijk kunnen verlengen.

Technologie op allerlei gebieden heeft ons bestaan op grondige wijze veranderd op

zo’n manier dat het leven nu een pak aangenamer en zekerder is dan het ooit geweest

is. Nieuwe technologie blijft ontwikkeld worden waardoor dit proces blijft doorgaan.

In wat volgt zal een zeer beknopte geschiedenis worden geven van de

ontwikkeling van de wetenschap en het ontstaan van een wetenschappelijke methode.

Deze bespreking zal dan uitmonden in de duiding van beperkingen van deze

ontwikkeling, die van belang zullen zijn voor ons verder betoog. Op die manier zal aan

bod komen waar de wetenschap in gebreke blijft. De evolutie en de rol van het

wetenschappelijk experiment staan in de uiteenzetting centraal. We beginnen de

geschiedenis van de rationele wetenschappelijke onderneming gemakkelijkheidhalve

bij de Oude Grieken.

3.2. Het Griekse onderzoek van de werkelijkheid

Met de Oude Grieken begon de speculatie over de ware aard van de

werkelijkheid door vragen te stellen over de opbouw van het universum en de plaats

van de mens. Ze probeerden als eersten de werkelijkheid in oorzakelijke termen uit te

leggen in contrast met de gebruikelijke religieuze verklaringen. Zo bedachten

sommigen de werkelijkheid als manifestaties van bepaalde elementen als water en

vuur. Anderen gingen er vanuit dat de fundamentele grond van de realiteit lag in haar

constante veranderlijkheid, of emaneerde uit een metafysische Logos. Hoewel dit voor

iemand die vandaag leeft allemaal misschien nogal naïef klinkt, is het belangrijk te

onthouden dat de Oude Grieken als voorlopers van de filosofie en wetenschap

speculeerden over de aard van de werkelijkheid en met voor hun tijd zo aanvaardbaar

maar ook zo best mogelijk te conceptualiseren begrippen op de proppen kwamen als

uitkomst van die speculaties. Ze trachtten de aard van de werkelijkheid te vatten in

enkelvoudige concepten en op een bepaalde manier kan men zeggen dat ze zich met

causale relaties bezighielden. Sinds de Oude Grieken zijn we ons gaan bezighouden

Page 29: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

29

met eigenschappen als eeuwigheid, veranderlijkheid en eindigheid. We hebben

categorieën ontworpen en pogen om alles wat we kennen of kunnen kennen te

catalogiseren in die categorieën. Tijd, ruimte, kwaliteit en kwantiteit, substantie,

beweging en relatie zijn slechts enkele van die categorieën die we kennen sinds

Aristoteles.48 Dingen die we niet kunnen onderbrengen in categorieën vinden we

moeilijk om te bevatten en zouden we liever zo veel mogelijk vermijden.

Om verder gaan over die herkomst van de wetenschap is het ook interessant

om te traceren hoe de Grieken en daaropvolgende denkers zich de opbouw van het

universum hebben voorgesteld. De Griekse atomisten bijvoorbeeld hebben de term

‘atoom’ bedacht als de kleinste bouwsteen van het universum waaruit al de rest was

opgebouwd.49 Zij hebben dus voor het eerst iets geconcipieerd dat ondeelbaar is en

door het aangaan van samenstellingen verantwoordelijk is voor de gehele opbouw

van de werkelijkheid. Dit concept is later niet langer houdbaar gebleven met de

ontwikkeling van subatomaire fysica, maar het belang van de conceptualiseringen van

de atomisten is op zich duidelijk. De nalatenschap van de Grieken is dus een

beginnend causaliteitsdenken, het gebruik van de rede tot het stellen van vragen en

een drang tot fixatie en categorisatie van de uiterlijke werkelijkheid.

3.3. De dubbele ontwikkeling in de westerse wetenschap

3.3.1. De wiskundige traditie

Wetenschap heeft zich in het Westen niet ontwikkeld in een eenvoudige rechte lijn.

Het is een aangelegenheid geweest van verschillende verwante evoluties en

ontdekkingen die elkaar beïnvloedden en door hun wisselwerking aanleiding gaven

tot een wetenschappelijke ontwikkeling in sprongen. Drie takken van de wetenschap

die we vandaag onder de noemer ‘klassieke wetenschappen’ onderbrengen – statica,

48 Bertrand Russell, Geschiedenis van de Westerse Filosofie: vanuit de politieke en sociale omstandigheden van de Griekse Oudheid tot in de twintigste eeuw, vert. Rob Limburg en Vivian Franken (Utrecht: Kosmos-Z&K Uitgevers B.V., 2006), pp. 189-193 (hierna: Russell, 2006) 49 Russell, 2006, pp. 98-100

Page 30: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

30

optica en astronomie – zijn ontstaan bij de Oude Grieken.50 Van deze takken was

astronomie de oudste en lange tijd de meest ontwikkelde. Deze drie takken hebben

gedurende de ganse wetenschappelijke evolutie in nauw verband gestaan met elkaar.

Door onderling inzichten uit te wisselen hebben ze een gemeenschappelijke gestage

evolutie doorgemaakt. Thomas Kuhn ziet in de ontwikkeling van de wetenschap

enkele grote evoluties waarvan het ontstaan van de klassieke wetenschappen er één

is.51 Astronomie, optica en statica vormen samen de kern van een wetenschappelijke

cluster die verder ook nog de wiskunde omvat. Deze cluster van ‘klassieke’

wetenschappen vormt voor Kuhn een wiskundige traditie. Als zodanig zet die traditie

zich af tegen de experimentele traditie die later tot ontwikkeling is gekomen en zich

aanvankelijk van de wiskundige traditie distantieerde.52

De reden waarom de experimentele traditie zich in het begin distantieerde van

de mathematische had te maken met het feit dat die klassieke ‘wetenschappen’ bij hun

ontstaan iets totaal anders waren dan de vorm waarin we ze vandaag kennen. De

producten van die wetenschappen waren meestal niet gebaseerd op observatie, maar

wel op ‘eerste oorzaken’ die gepostuleerd werden door enkele vooraanstaande

boegbeelden als Aristoteles of Euclides. Er bestond nog geen wetenschappelijke

methode als dusdanig. De theorieën en postulaten die het resultaat waren van de

klassieke wetenschappen hadden meestal niets met experimenteren te maken en

waren bijna allemaal bekomen door logische wiskundige deductie van die eerste

postulaten. Die wetenschappen werden in de Oudheid echter wel voorgesteld als

zijnde ‘empirisch’ en niet a priori. Dit empirische aspect van de wetenschappen,

waaronder ook wiskunde, kwam enkel tot uiting in enkele zeer beperkte observaties

van bijvoorbeeld de beweging van hemellichamen, of zeer toegankelijke observaties

van eenvoudige opstellingen met spiegels en schaduwen.53 Op basis van dergelijke

zeer beperkte ‘experimenten’ stoelden vaak volledige theorieën. De mathematische

traditie was dus niet op dezelfde manier empirisch als de experimentele traditie die zo

dadelijk zal worden besproken. Er was geen sprake van systematische observatie van

50 Thomas Kuhn, “Mathematical versus experimental traditions,” in Natuurwetenschappen van Renaissance tot Darwin: thema’s uit de wetenschapsgeschiedenis, ed. Harry A. M. Snelders (Den Haag: Nijhoff, 1981), p. 35 (hierna: Kuhn, 1981) 51 Kuhn, 1981, p 30 52 Loc. cit. 53 Ibid., p. 31

Page 31: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

31

fenomenen – met uitzondering van de astronomie, waar dit wel gebeurde54 – omdat

het soort observeren dat wel plaatsvond de vorm had van een zeer eenvoudig,

alledaags noteren of registreren van die fenomenen die rechtstreeks waarneembaar

waren zonder tussenkomst van empirische meetapparatuur of interpretatie. Er was

dus geen sprake van een gesystematiseerde experimentele methode.55

De klassieke wetenschappen zetten zich na de Oudheid op dezelfde manier

verder, zonder veel vernieuwing. Wat van belang is, is dat de verschillende

wetenschappen uit die wiskundige traditie steeds samenbleven in een cluster. Vanaf

de negende eeuw werden de verschillende takken ook beoefend in de islamitische

wereld, wat uiteindelijk geleid heeft tot een verschuiving van het zwaartepunt in de

wiskunde van geometrie naar algebra en calculus.56 Ook tijdens de Renaissance bleven

de klassieke wetenschappen samen in een cluster. De onderwerpen die werden

bestudeerd bleven gedurende de volledige ontwikkeling van de klassieke

wetenschappen nagenoeg hetzelfde. Newton, Galilei of Descartes waren nog steeds

met dezelfde materie bezig als Aristoteles of Euclides.57 Tijdens de wetenschappelijke

revolutie maakten de klassieke wetenschappen wel een grondige transformatie door,

door de introductie van nieuwe meetapparatuur en door de meer algemene

conceptuele transformaties die zich vanaf de zestiende en zeventiende eeuw met de

Verlichting voordeden in het Westen.58

3.3.2. De experimentele traditie

De andere traditie die Kuhn ontwaart in de geschiedenis van de wetenschappen is de

experimentele traditie. Deze traditie is van groot belang voor het uiterlijk van de

wetenschap vandaag. Ze kenmerkte zich aanvankelijk door een sterk misprijzen voor

de wiskunde en voor alles wat niet via grondige observatie en experimenteren tot

54 Systematische observatie van de beweging van hemellichamen gebeurde niet alleen uit wetenschappelijke overwegingen, maar op basis van astrologische overtuigingen. Deze astrologische bekommernis heeft er dus deels voor gezorgd dat er zich een gunstige wetenschappelijke ontwikkeling kon voordoen omdat er bruikbare instrumenten werden ontwikkeld en verbeterd. De apparatuur was voorhanden en bijgevolg ook een uitgebreid corpus van observatiegegevens. (Kuhn, 1981, p. 31) 55 Kuhn, 1981, p. 33 56 Ibid., p. 34 57 Ibid., p. 36 58 Ibid., p. 34

Page 32: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

32

stand kwam. Ze zette zich dan ook af tegen de wiskundige traditie die het niet zo nauw

nam met experimenten. Francis Bacon was de eerste hoofdrolspeler in deze

experimentele traditie en Kuhn noemt de traditie dan ook “Baconian sciences”.59 De

nalatenschap van Aristoteles dat axiomatische eerste principes konden instaan voor

de deductie van heel wat conclusies, een nalatenschap waaraan de klassieke

wetenschappen sterk waren verbonden, werd in de baconiaanse wetenschappen sterk

op de korrel genomen. Het is echter niet zo dat Aristoteles zich totaal niet

bekommerde om het baseren van theorieën op observatie. Dat was immers wel het

geval60. Het blijft echter een feit dat men zich voor de zeventiende eeuw veel minder

bezig hield met experimenteren en observeren dan daarna. De rol die experimenten in

de Middeleeuwen hadden was ook van een totaal andere aard dan het nieuw soort

experimenteren dat zich ontwikkelde na Bacon. Ze hadden namelijk niet als doel om

nieuwe gegevens en inzichten te verschaffen zoals in de experimentele traditie, maar

werden uitgevoerd om een reeds bestaande en geaccepteerde theorie te bevestigen, of

om een conclusie te staven die reeds via andere wegen was bereikt61. Dikwijls

gebruikte men ook gedachte-experimenten in plaats van concrete tastbare

experimenten. Vanaf Bacon kwam hier dus verandering in en werd ‘het experiment’

een gevestigde waarde in de wetenschappen:

‘‘Contrast this empirical mode with the one for which Bacon became the most effective

proponent. When its practitioners, men like Gilbert, Boyle, and Hooke, performed

experiments, they seldom aimed to demonstrate what was already known or to

determine a detail required for the extension of existing theory. Rather they wished to

see how nature would behave under previously unobserved, often previously

nonexistent, circumstances.”62

Experimenten werden ingesteld om nieuwe zaken aan het licht te brengen.

Men voerde experimenten uit zonder dat de uitkomst vooraf was gekend of vermoed,

puur om nieuwe informatie te bekomen. Experimenteren veranderde dus van de

louter ondersteunende rol die het voordien had gehad naar een manier om nieuwe

59 Kuhn, 1981, p. 34 60 Ibid., p. 35 61 Loc. cit. 62 Loc. cit.

Page 33: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

33

informatie te bekomen over de werkelijkheid. Het ging vanaf nu allemaal om het

accuraat rapporteren van wat men had gezien en om het trekken van conclusies via

experimenten. Menselijke interventie in natuurlijke processen was waar wetenschap

om draaide. Op die manier kon men de natuur zelfs onderwerpen aan ‘onnatuurlijke’

experimenten; toestanden die zonder menselijke interventie niet in de natuur zouden

voorkomen.63 Dit heeft een schat aan kennis opgeleverd die de wetenschappen

opnieuw grondig heeft veranderd. Volgens Kuhn bleef de rechtstreekse invloed op de

klassieke wetenschappen vrijwel beperkt, maar dankzij de invoering in de klassieke

wetenschappen van veel nieuwe meetinstrumenten die in de experimentele traditie

waren ontwikkeld, is men in de wiskundige traditie wel op een andere manier gaan

kijken naar reeds gevestigde theorieën, wat opnieuw stimulerend heeft gewerkt. De

‘baconian sciences’ bleven in de zeventiende eeuw gescheiden van de klassieke

wetenschappen, maar waren wel de motor voor de ontwikkeling van allerlei nieuwe

onderzoeksgebieden zoals magnetisme, elektriciteit en chemie en bijhorende

vernieuwende meetinstrumenten.64

Met de experimentele traditie ging men de natuur dus meer en meer

beschouwen als een echt onderzoeksobject dat kon worden onderworpen aan

proeven. Met het uitvoeren van ‘onnatuurlijke’ experimenten slaagde men er meer en

meer in om de natuur te onderwerpen aan de wil van wetenschappers. Bacon keerde

de perceptie van de natuur in de ogen van de mens om.65 Men ging de natuur niet

langer benaderen vanuit de positie van een toeschouwer. Dingen die vroeger niet

konden worden verklaard, werden niet langer beschouwd als rariteiten. De minuscule

levensvormen die Van Leeuwenhoek observeerde onder zijn microscoop gaven de

aanzet voor de biologie, in plaats van dat ze slechts een spectaculair onderwerp van

verwondering zouden zijn.66 Er ontstond dus een veel functionelere relatie met de

natuur. De natuur was nuttig, kon worden gekend, gemanipuleerd en gebruikt. De

reden daarvoor was dat het herhalen van experimenten en het succesvol bekomen

van nieuwe theorieën die konden worden geverifieerd en worden toegepast in nieuwe

experimenten ervoor zorgden dat de wetenschappelijke onderneming een grote

63 Kuhn, 1981, P. 37 64 Ibid., p. 39 65 Loc. cit. 66 Wallace, 2007, p. 51

Page 34: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

34

betrouwbaarheid verkreeg. Net omdat experimenten reproduceerbaar waren, begon

men een enorm vertrouwen te stellen in de kennis die op die manier werd verkregen

en de praktische toepassing van die kennis. Experimenten waren de voedingsbodem

voor een snelle kennisvooruitgang.

3.4. De objectieve waarnemer

Die focus op de mogelijkheid om experimenten uit te voeren lag vanaf de opkomst van

de baconiaanse wetenschappen aan het hart van de wetenschappelijk praktijk.

Experimenten moesten repliceerbaar en observeerbaar zijn en de resultaten die uit

een experiment werden bekomen moesten reproduceerbaar zijn. Experimenten en de

uit die experimenten mogelijk bekomen resultaten bezaten geen geldigheid indien ze

niet aan die voornoemde kenmerken voldeden. Dat betekende dat enkel het uiterlijke,

observeerbare kon worden beschouwd als bruikbaar wetenschappelijk materiaal. Al

datgene dat niet kon worden geobserveerd moest worden uitgesloten wegens niet

betrouwbaar.

Tot aan het begin van de twintigste eeuw gold het wetenschappelijke

wereldbeeld van de klassieke natuurkunde als de methodologische maatstaf waaraan

elke wetenschappelijke discipline zo veel mogelijk diende te voldoen. De opvatting dat

de uiterlijke werkelijkheid ultiem kenbaar was, was algemeen verspreid onder

wetenschappers. Er heerste dus een zeer groot optimisme over de kenbaarheid van de

natuur. Het zou slechts een kwestie van tijd zijn vooraleer uiteindelijk elk geheim van

de natuur zou zijn ontrafeld. Die volkomen kenbaarheid van de uiterlijke

werkelijkheid heeft te maken met een tendens vanaf de vroege natuurfilosofie die

filosofen naar analogie met de christelijke theologie ‘the God’s eye perspective’

hebben genoemd.67 In die christelijke theologie is kennis van de Waarheid een gunst

die wordt verkregen van God zelf.68 De mens is op zich niet in staat om die kennis te

bereiken en moet hierbij dus vertrouwen op het geloof. Kennis is dus afkomstig van

een goddelijke objectieve bron die volkomen buiten de mens zelf ligt en kan enkel

bereikt worden als men zich zoveel mogelijk naar dat goddelijke richt. Kennis van de

67 Wallace, 2007, p. 66 68 Loc. cit.

Page 35: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

35

waarheid is gelijk aan kennis van die goddelijke natuur en brengt de mens dus dichter

bij God. Vanuit de menselijke inferioriteit tegenover het goddelijke moet men zichzelf

daarbij ontdoen van zoveel mogelijk subjectieve invloeden, daar die het bereiken van

de goddelijke waarheid enkel in de weg staan.69

De parallel met het ontstaan van de wetenschap is dat vroege wetenschappers

zich ook een objectief perspectief aanmaten dat overeenkwam met dit ‘God’s eye

perspective’: ze verbanden het subjectieve uit het wetenschappelijk

onderzoeksdomein en gingen naar de objectieve waarheid op zoek in de uiterlijke

werkelijkheid. Om de waarheid van de natuur te ontdekken moest men zich ontdoen

van subjectieve beperkingen die het objectief perspectief in de weg stonden. Lang na

de start van de wetenschappelijke revolutie, in de negentiende eeuw, ging men dan

over naar een ‘view from nowhere’, waarbij de idee van de objectieve waarnemer van

een objectieve waarheid nog verder werd uitgebouwd.70 Hoe verder de ontwikkeling

van meer precieze meetinstrumenten evolueerde, hoe meer men dacht in staat te zijn

om onafhankelijk van menselijke conceptuele en zintuiglijke beperkingen naar de

werkelijkheid te kunnen kijken. De zoektocht naar de waarheid werd een kwestie van

het zoveel mogelijk ontmenselijken van de waarnemer.

3.5. De ondergang van het subjectieve

We hebben reeds kort enkele ontwikkelingen in de westerse wetenschap beschreven

en aangegeven op welke manier die ontwikkelingen zich manifesteerden, namelijk in

de richting van een wetenschappelijke praktijk die vooral het uiterlijke, objectief

observeerbare waardeert. De keerzijde van die ontwikkeling is dan onvermijdelijk dat

subjectieve verschijnselen in de wetenschappelijke ontwikkeling meer en meer

terrein verloren. Die keerzijde zullen we nu kort ook toelichten omdat de gevolgen

hiervan ook belangrijk zijn voor het gezicht van de hedendaagse wetenschap en

daarom voor de dialoog tussen westerse wetenschap en het boeddhisme. Er is immers

veel veranderd sinds de eudaimonistische filosofie van Aristoteles en de vervolmaking

van het subject. Er zijn zowel historische als filosofische factoren die ervoor zorgden

69 Wallace, 2007, p. 66 70 Ibid., p. 67

Page 36: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

36

dat het innerlijke werd gedevalueerd. We volgen in de volgende pagina’s de analyse

van Alan Wallace over de verschillende invloeden die ervoor hebben gezorgd dat

wetenschap zich verwijderde van het subjectieve. Wallace is een filosoof en

natuurwetenschapper die zich verdiepte in het boeddhisme en talloze jaren

doorbracht in het gezelschap van de dalai lama. Hij neemt ook deel aan de huidige

dialoog tussen het boeddhisme en de westerse wetenschap.

3.5.1. Introspectie in het mentale

Zoals reeds werd gezegd, is de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe instrumenten

bepalend geweest voor de vorm van wetenschappelijk onderzoek en de vooruitgang

van kennis. Nieuwe instrumenten zorgden ervoor dat nieuwe gebieden van de

werkelijkheid in kaart konden worden gebracht en dat oudere gebieden met een

grotere nauwkeurigheid konden worden onderzocht. Instrumenten lagen mee aan de

basis van het succes van experimenteel onderzoek. De ontwikkeling en verfijning van

instrumenten is dus cruciaal in zowel de ontwikkeling van bestaande gebieden als de

formulering van nieuwe takken van wetenschap.71 Meetinstrumenten lijken daarbij

altijd betrekking te hebben op iets tastbaars. In de cognitieve wetenschappen en in de

algemene studie van de geest en het bewustzijn zijn dergelijke instrumenten niet

ontwikkeld. Het lijkt ook onmogelijk om een meetinstrument te ontwikkelen dat

dezelfde graad van precisie en doeltreffendheid heeft als een gewone thermometer of

een meetlat. Vanuit de aard van het subjectieve lijkt het onmogelijk om een dergelijk

verschijnsel aan de hand van een universeel meetinstrument te beschrijven, net

omdat subjectieve verschijnselen niet door een objectieve buitenstaander kunnen

worden geobserveerd en dus niet kunnen worden geverifieerd. Dit radicale

onderscheid tussen de onbeschrijfbaarheid van het subjectieve en de

beschrijfbaarheid van het objectieve ligt aan de basis van het succes van de

wetenschap. Zaken die niet kunnen worden geverifieerd kunnen geen fundering

vormen voor zekere kennis en hebben bijgevolg dus ook geen praktische

toepasbaarheid.

71 Wallace, 2007, p.51

Page 37: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

37

“Many Western scientists and philosophers have argued that the alleged introspective

observation of mental events is radically unlike observation of celestial phenomena

with a telescope. While the mind would ostensibly have to observe itself, the telescope

is directed at something to which it bears only an external and contingent

relationship. As philosopher John Searle comments, ‘Any introspection I have of my

own conscious state is itself that conscious state…the standard model of observation

simply doesn’t work for conscious subjectivity’”. 72

Om die reden, namelijk dat een observatie van het bewustzijn niet losstaat van

het bewustzijn op dezelfde manier als een telescoop losstaat van zijn

onderzoekssubject, kan het subjectieve volgens westerse wetenschappers dus nooit

onderdeel zijn van de wetenschappelijke onderneming. Zoals we later zullen zien,

verschilt de boeddhistische filosofie op dit punt van mening met de westerse

wetenschappers. Voor de boeddhisten is de observatie van de geest niet enkel

mogelijk, maar ook noodzakelijk voor zekere kennis. Volgens hen is kennisverwerving

steeds het gevolg van een bewuste act.73 Het bewustzijn is volgens hen op een

misleidende manier verantwoordelijk voor de manier waarop we de uiterlijke

werkelijkheid percipiëren.74 De wereld is als een illusie die ons door de werking van

de verlangens en de zintuigen en door denkbeelden, gewoonten en bepaalde

overtuigingen wordt voorgeschoteld. In tegenstelling tot de wetenschap is de reactie

van het boeddhisme echter niet een ontkenning van het subjectieve. Het subjectieve

moet om die reden net worden onderzocht: een doorgrond bewustzijn is in staat om

de illusie van de uiterlijke werkelijkheid op te heffen.75 Ook als we de werkelijkheid

willen observeren via meetinstrumenten, ligt aan de basis van het gebruik van die

instrumenten een individu met een bewustzijn. Het boeddhisme is er van overtuigd

dat er manieren zijn om de observatie van dit bewustzijn een betrouwbaarheid te

geven die vergelijkbaar is met de betrouwbaarheid van meetinstrumenten die de

uiterlijke werkelijkheid in kaart moeten brengen.76 Het subjectieve kan volgens hen

wel degelijk in kaart worden gebracht zonder het te reduceren tot iets materieels, tot

iets objectief observeerbaars. De methode die ze daarvoor gebruiken is meditatieve

72 Wallace, 2007, p. 51 73 Della Santina, 1986, p. 45 74 Loc. cit. 75 Loc. cit. 76 Wallace,2007, p. 59

Page 38: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

38

contemplatie. Het canon van boeddhistische literatuur bevat een enorme

verscheidenheid aan inzichten in de werking van de menselijke geest, gebaseerd op

een traditie van onderzoek van meer dan twee millennia.77

Dergelijke introspectieve methodes om het bewustzijn beter te begrijpen zijn

niet eigen aan het boeddhisme. Ook bij de Oude Grieken zijn er pogingen ondernomen

om kennis te vergaren door middel van introspectie.78 Ze hebben echter geen concrete

gesystematiseerde technieken ontwikkeld om aan contemplatieve introspectie te

doen. Het is mogelijk dat Pythagoras en zijn volgelingen wel dergelijke technieken

hebben ontwikkeld, maar daar zijn geen bewijzen van.79 Ook later, in het christendom,

is er duidelijk een contemplatieve tendens geweest. Na Augustinus werd de geest

beschouwd als iets verdorven, dat moest worden getemperd. Contemplatie was zo’n

middel om de geest onder controle te houden en om dichter bij God te komen.80 Door

terug te keren in het innerlijke was het mogelijk om goddelijke waarheden te

bekomen. Christelijke contemplatieven waren echter tot het besluit gekomen dat “de

hoogste toestanden van contemplatie noodzakelijkerwijs vergankelijk zijn, doorgaans

niet langer durend dan een half uur”.81 Dit wijst erop dat hun studie van het

subjectieve, in zoverre van een dergelijke studie echt sprake was in een

contemplatieve traditie die in hoofdzaak gericht was op het goddelijke, niet op

dezelfde lijn staat als de boeddhistische aandachtstraining om het bewustzijn te

doorgronden. Na Augustinus kon men ook enkel via het geloof worden verlost,

waardoor inzicht in de menselijke geest, die verdorven was, helemaal niet belangrijk

was.82 De geest op zich werd beschouwd als compleet ontoereikend om op eigen

kracht verlost te worden. Enkel via geloof in God kon dit doel worden bereikt,

waardoor kennis van de geest geen enkel nut meer had.83 Het sinds Augustinus aan

invloed toegenomen denkbeeld dat de menselijke geest intrinsiek verdorven is, heeft

er ook mede voor gezorgd dat het wetenschappelijk onderzoek in de aard van de

77 Wallace, 2007, p. 58 78 Ibid., p. 52 79 Loc. cit. 80 Ibid., p. 53 81 Loc. cit. 82 Loc. cit. 83 Loc. cit.

Page 39: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

39

menselijk geest pas enkele eeuwen na de wetenschappelijke revolutie een aanvang

nam.84

3.5.2. De invloed van Descartes

De ondergang van het subjectieve in de wetenschappelijke praktijk is

onlosmakelijk verbonden met de dualistische filosofie van Descartes. Die deelde de

werkelijkheid op in het objectieve, materiële en het subjectieve, immateriële. De

sporen die dit heeft nagelaten in de westerse wetenschap gaan diep en zijn niet te

onderschatten. Het is wel zo dat Descartes kennis van het eigen bewustzijn als de

enige echt zekere kennis beschouwde – de mogelijke misleiding door de duivel even

terzijde – maar dit is niet zijn nalatenschap aan de wetenschap.85 Kennis van de geest

mag dan wel voor elk subject persoonlijk zijn meest zekere kennis zijn, wetenschap

kon die menselijke geest niet observeren en zag zich door Descartes’ opdeling van de

werkelijkheid in het subjectieve en het objectieve gesterkt in haar focus op de

uiterlijke, waarneembare werkelijkheid. Daarnaast meende Descartes ook dat de

pijnappelklier de plaats van het lichaam was waar de menselijke ziel verbonden werd

aan de materie.86 Dat heeft als gevolg gehad dat de wetenschappelijke studie van die

klier in de hersenen pas in de tweede helft van de negentiende eeuw begon.87 Die

regio van de hersenen bleef door invloed van Descartes na zijn dood zeer lange tijd

onbestudeerd, omdat men nog steeds dacht dat daarin de menselijke ziel huisde.88

3.5.3. De invloed van geloof in het occulte

Tenslotte is er nog een factor die ervoor heeft gezorgd dat de wetenschap zich meer

op het uiterlijke concentreerde en niet op de geest, namelijk de nalatenschap van

heksenvervolgingen van de late Middeleeuwen. Geloof in demonen en

bovennatuurlijke krachten was nog steeds wijdverbreid in het begin van de

zeventiende eeuw. Het wereldbeeld was al sterk beïnvloed door de ontdekkingen van

de vroege wetenschap, waardoor bovennatuurlijke krachten in de natuur werden

84 Infra, p. 40 85 Ibid., p. 53 86 Loc. cit. 87 Loc. cit. 88 Loc. cit.

Page 40: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

40

uitgesloten als illusies.89 Het geloof in dergelijke krachten paste gewoonweg niet in

het wereldbeeld van de opkomende wetenschap die werd gekenmerkt door een sterk

optimisme en een geloof in de ultieme kenbaarheid van alle krachten die in de natuur

werkzaam waren. Het geloof in de manifestatie van bovennatuurlijke krachten in de

natuur moest dus plaats ruimen voor de wetenschap. Maar wegens dat optimisme in

de mogelijkheid om alle objectieve, uiterlijke krachten te ontdekken, werd het geloof

in mysterieuze krachten verplaatst naar die plaats die niet voor de wetenschap

bereikbaar was, namelijk de menselijke geest.90 De geest werd nog steeds beschouwd

als verdorven en kon volgens de opvatting in die tijd door demonische krachten

worden bezeten. Iemand die blijk gaf van buitengewone geestelijke capaciteiten werd

veroordeeld op basis van beschuldigingen van hekserij. Men hield zich dan ook ver af

van zaken die zich ook maar in het minste in verdenking konden stellen. Ook

introspectie in de aard van de geest werd dus niet beoefend. Dit verband had in

tegendeel tot gevolg dat de cognitieve wetenschappen slechts zeer laat tot

ontwikkeling kwamen91:

“[…] the trajectory of Western science from the time of Copernicus to the present

seems to have been influenced by medieval Christian cosmology, according to which

hell was symbolized as being in the center of the earth and heaven as in the outermost

reaches of space. Likewise, especially according to the dominant theology of the

Protestant Reformation, the soul of man, at the subjective center of human experience,

was a den of iniquity, and the only chance for salvation was to look to a source of good

absolutely outside the human mind. In this light, it hardly seems an accident that the

discipline that initiated the scientific revolution was astronomy – studying the

phenomena most distant from the perceiving subject – and that the scientific

discipline of psychology took a full three hundred years to develop.”92

Volgens Alan Wallace zijn er dus verschillende zaken die de uitsluiting van het

subjectieve en de promotie van het objectieve in de wetenschappelijke ontwikkeling

in de hand hebben gewerkt. Hij zet die stelling vervolgens verder met de beschrijving

89 Wallace, 2007, p. 54 90 Loc. cit. 91 Loc. cit. 92 Loc. cit.

Page 41: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

41

van de invloed van het behaviorisme in de cognitieve wetenschap op het einde van de

negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het behaviorisme was de vorm die

de wetenschap in haar gerichtheid op het uiterlijke aannam in de studie van de geest.

Aspecten van het mentale leven werden gereduceerd tot uiterlijk observeerbare

gedragspatronen. Alle terminologie die verband hield met de geest, het bewustzijn,

gedachten, emoties, perceptie en dergelijke werden geschrapt uit het vakjargon van

de psychologie. Uiteindelijk bleek het behaviorisme een dood spoor en kende de

cognitieve psychologie een heropleving door het mentale niet langer te reduceren tot

gedragspatronen, maar wel tot neuronale hersenfuncties.93 Later gaan we hier dieper

op in.

3.6. Wetenschappelijk materialisme

3.6.1. De wetenschappelijke methode als filosofisch dogma

Tot hiertoe werd kort de ontwikkeling van de westerse wetenschap weergegeven van

een natuurfilosofie naar een moderne natuurkunde die zich volledig richt op het

objectieve ter uitsluiting van al wat niet aan haar objectieve maatstaven beantwoordt.

Deze ontwikkeling heeft de wetenschap geen windeieren gelegd. Die methodologie ligt

aan de basis van haar succes en is daarom ook voor iedereen vanzelfsprekend.

Wetenschap wil zich sinds haar ontstaan immers afzetten tegen dingen die niet

geregistreerd kunnen worden. Zaken die van oudsher verklaard werden door beroep

te doen op godheden en hun mirakels, of op magie en verborgen machten, wilden de

eerste wetenschappers verklaren door middel van testbare hypothesen. Ze

identificeerden zich op dat moment wel nog niet als ‘wetenschappers’ aangezien ‘de

wetenschap’ zoals we die nu kennen immers geen momentaan ontstaan heeft maar

het resultaat is van een langdurig proces.

Het is dus omwille van haar nadrukkelijke bekommernis om de objectieve

realiteit, de superioriteit van haar vermogen om die realiteit te verklaren tegenover

het tekort in het vermogen van religie op dat gebied en haar praktische

93 Wallace, 2007, p. 55

Page 42: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

42

toepasbaarheid dat de wetenschap haar huidig statuut heeft verworven.94 Die

bekommernis om de uiterlijke realiteit is er echter niet zomaar gekomen. De

verklaring van verschijnselen door middel van natuurlijke, objectieve principes heeft

een duidelijk voordeel tegenover het beroep op magische krachten. Dat de gerichtheid

op die objectieve werkelijkheid zoveel vruchten heeft afgeworpen wil echter niet

zeggen dat de wetenschap zich ook niet kan bezighouden met verschijnselen die

doorgaans verklaard worden als zijnde subjectief.95 Die uitsluiting van het subjectieve

is niet eigen aan de wetenschap zelf, maar aan de onderliggende filosofie van het

wetenschappelijk materialisme, die voor veel wetenschappers een dogma is, vaak

zonder dat ze zelf beseffen er aanhangers van te zijn.96 We zullen nu dieper ingaan op

de aspecten daarvan.

Wetenschappelijk materialisme verheft de uitsluitende bekommernis om de

uiterlijke werkelijkheid tot een niveau dat onaantastbaar wordt voor eender welke

andere manier van verklaren of bewijsvoering.97 Alle verschijnselen die niet onder de

noemer van wetenschappelijke objectiviteit vallen worden uitgesloten of worden

gereduceerd tot objectieve grenzen. De verspreiding van dit materialisme is

verbonden aan het steeds toenemend succes van de wetenschappelijke methode.98

Net omdat wetenschap zo succesvol was in het verklaren van de uiterlijke

werkelijkheid werd die uiterlijke werkelijkheid beschouwd als het enige rechtmatige

studieobject van wetenschappers. Sterker nog, de uiterlijke realiteit werd beschouwd

als de enige realiteit waarnaast niets anders kon bestaan. Subjectieve verschijnselen

werden ofwel verworpen als onbestaand, of werden gereduceerd tot louter objectieve

oorzaken om ze op die manier onder de noemer van wetenschap te kunnen laten

vallen.99

Er bestaat zowel een lichte, methodologische vorm van wetenschappelijk

materialisme, als een sterkere, imperialistische.100 De lichte vorm zegt dat wanneer

94 Supra, p. 27 95 Infra, p. 99 96 Wallace, 2007, p. 30 97 Ibid., p. 32 98 Ibid., 32 99 Ibid., p. 35 100 Flanagan, 2007, p. 71-72

Page 43: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

43

het aankomt op de verklaring van de realiteit, enkel de allerbeste wetenschappelijke

epistemologie moet worden gebruikt om dat onderzoek te voeren101. De sterkere

versie gaat veel verder: “[…] The imperialistic thesis receives ontological expression

this way: What there is, and all there is, is what science says there is. It receives

epistemological expression in a form such as “insofar as there are truths humans can

know, they can only be known scientifically […].”102

De sterke vorm van wetenschappelijk materialisme gaat in tegen één van de

belangrijkste fundamenten van de wetenschappelijke praktijk, namelijk de

verregaande scepsis die de basis is van wetenschappelijke theorievorming. Zonder

scepticisme tegenover onbewezen hypothesen zou wetenschap gewoonweg niet

bestaan. Dit scepticisme is werkzaam ten aanzien van verklaringen die niet te rijmen

vallen met haar eigen methodologie, maar ook ten aanzien van haar eigen theorieën,

die voortdurend onderhevig zijn aan verandering. Bij de aanhangers van het

wetenschappelijk materialisme mag aan dit filosofisch ‘dogma’ echter niet worden

geraakt. Het is dus een dogma in zoverre dat de wetenschappers die zich hier achter

plaatsen van mening zijn dat enkel het wetenschappelijk materialisme absolute

geldigheid heeft.103 Dit wil dus zeggen dat een van de meest kenmerkende aspecten

van wetenschap, namelijk het scepticisme dat aan de grondslag ligt van haar

dynamisch karakter, niet van toepassing is op haar eigen materialistische basis.

Wetenschap maakt zich dus zelf schuldig aan het aanhangen van een dogma, iets wat

ze net vanaf haar ontstaan wilde bestrijden.

Dit materialistische wereldbeeld is in diepe mate existentieel angstaanjagend.

Als er niets anders in de werkelijkheid bestaat dan materiële oorzaken en gevolgen en

ook de mens dus volledig binnen dit kader kan worden gevat, dan is er geen enkele

plaats meer voor zingeving of moraal. Elke poging tot zingeving is dan artificieel.

“[life] will simply disappear without a trace. In short, man is fundamentally isolated;

he lives on the border of an alien world, which is as indifferent to his hopes as it is to

his suffering or his crimes.”104 De kilheid en ook de verslagenheid die dergelijk

101 Flanagan, 2007, p. 72 102 Loc. cit. 103 Wallace, 2007, p. 30 104 Ibid., p. 29

Page 44: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

44

wereldbeeld oproepen doen sterk denken aan het existentialisme en relativisme. Ook

de dalai lama deelt de visie dat in dergelijk wereldbeeld geen plaats is voor vragen

over de zin van het leven.105

Dit wereldbeeld is echter niet hetzelfde als dat van de wetenschappelijke

praktijk op zich. Het is op zich de extensie van een gezond wetenschappelijk

naturalisme – de opvatting dat men zoveel mogelijk zaken kan verklaren volgens puur

natuurlijke, materiële oorzakelijkheid, zonder beroep te doen op immateriële

oorzaken. Dit naturalisme is de basis van het succes van wetenschap. Maar de

reikwijdte van dit naturalisme wordt in het wetenschappelijk materialisme

geëxtrapoleerd naar metafysische beweringen over de aard van de werkelijkheid, als

uitsluitend bestaande uit materiële oorzaken. Geloof in dit wereldbeeld is niet nodig

om aan goede wetenschap te doen, integendeel.106 Als wetenschappers op basis van

hun geloof in wetenschappelijk materialisme bepaalde denkpistes op voorhand

uitsluiten wegens niet beantwoordend aan hun metafysische overtuigingen, kunnen

er zeer veel zaken die anderzijds wel wetenschappelijke relevantie zouden hebben uit

de boot vallen. Dergelijk geloof is dogmatisch en is daarom ook gevaarlijk; het kan

zelfs standhouden als er bewijs wordt geleverd voor het tegendeel.107

Het dogmatisch karakter van wetenschappelijk materialisme heeft

verschillende kenmerken die reeds aan bod kwamen. Wallace vat ze samen in deze

vier: objectivisme, reductionisme, het geslotenheidprincipe, en fysicalisme.108

Objectivisme is de visie dat wetenschap zich enkel dient bezig te houden met

uiterlijke, meetbare zaken; dingen die kunnen worden geverifieerd en geobserveerd.

Reductionisme is het terugbrengen van zaken die nog niet gekend zijn naar dingen die

men wel begrijpt, daarbij afdoend aan de mogelijke uniciteit van het ongekende

fenomeen. Het geslotenheidprincipe is de opvatting dat het materiële universum op

geen enkele manier kan worden beïnvloed door immateriële oorzaken, zelfs als die

laatste wel bestaan. Fysicalisme tenslotte is de opvatting dat de gehele werkelijkheid

105 Flanagan, 2007, p. 71 106 Wallace, 2007, p. 30 107 Ibid., p. 33 108 Ibid., pp. 30-40

Page 45: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

45

uitsluitend uit materie en energie bestaat en dat er dus geen andere krachten

bestaan.109

3.7. Reductie en materialisme in de wetenschap van het bewustzijn

Als we naar de cognitieve wetenschap gaan, dan blijkt dat de reductie van

verschijnselen tot materiële grenzen een probleem opleveren. Het verband tussen het

subjectieve bewustzijn en de materiële hersenen kan niet zomaar worden

gereduceerd. Het gaat om wat filosoof David Chalmers “the hard problem of

consciousness” heeft genoemd110: indien de objectieve, materiële neuronenbasis in de

hersenen verantwoordelijk is voor de productie van het bewustzijn en het mentale, is

het volkomen onduidelijk op welke manier die materiële structuur iets immaterieels

als een bewustzijn kan produceren. Daarenboven, als we de puur materialistische

hypothese en de reductie zouden opgeven voor een dualistische, dan blijft het ook

volkomen onverklaard op welke manier een immaterieel iets als het bewustzijn een

invloed kan hebben op de materiële hersenen. In de dualistische hypothese is het

bewustzijn immers een immateriële toestand zonder informatie of energie, waardoor

het onmogelijk lijkt dat er een beïnvloeding van de hersenen door het bewustzijn zou

kunnen plaatsvinden of omgekeerd. Die beïnvloeding is echter al degelijk

waargenomen. De vraag is dus op welke manier een subjectief en dus kwalitatief en

mentaal proces correleert met een objectief, kwantificeerbaar en fysisch proces. Hoe

de relatie tussen hersenen en het bewustzijn ook in elkaar zit, filosofen en

wetenschappers hebben het in verband met dit onderwerp zeer moeilijk om tot een

consensus te komen. Twee citaten van Daniel Dennett en John Searle:

“Consciousness stands alone today as a topic that often leaves even the most

sophisticated thinkers tongue-tied and confused.”111

“Where the mind is concerned we are characteristically confused and in

disagreement.”112

109 Wallace, 2007, p. 31-33 110 Flanagan, 2007, p. 30 111 Daniel Dennett, Consciousness Explained (Boston: Little, Brown, 1991), p. 21-22 112 John Searle, The Rediscovery of the Mind (Cambridge, Massachusetts: MIT Press, 1998), p. 247

Page 46: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

46

In de wetenschap van het bewustzijn is geen plaats voor verklaringen die

beroep doen op immateriële argumenten. Dit is niet omdat dergelijke verklaringen

onmogelijk zijn of op geen enkele aanhang kunnen rekenen onder wetenschappers,

maar omdat de inferentie naar de beste verklaring zo is dat materiële verklaringen

een veel grotere kans op slagen hebben.113 Omdat mentale verschijnselen een causale

werking lijken te hebben – ze hebben invloed op ons gedrag en brengen een

verandering teweeg in de neuronale activeringspatronen in de hersenen – is de meest

waarschijnlijke verklaring van die verschijnselen dat ze zelf een materiële basis

hebben. Bijna alle wetenschappers zijn er op dit gebied wel van overtuigd dat er voor

elk mentaal verschijnsel een neuronale correlaat bestaat, zowel voor bewuste als

onbewuste verschijnselen.114 Dat betekent echter niet dat ze als subjectieve, mentale

verschijnselen zomaar kunnen worden gereduceerd tot iets louter materieels. Ook

binnen het boeddhisme wordt aanvaard dat het bewustzijn een materiële oorzaak

heeft.115 Daarmee is volgens de boeddhisten het bewustzijn echter helemaal niet

afdoende beschreven.

Later zullen we kort zien op welke manier het boeddhisme met dit ‘hard

problem’ omgaat. De manier waarop binnen het boeddhisme het bewustzijn wordt

gedefinieerd, ontwijkt de onoplosbaarheid van dit probleem. De impasse waar het

‘hard problem’ voor staat is voor hen in feite dus helemaal niet zo problematisch.

113 Flanagan, 2007, p. 67 114 Ibid., p. 86 115 Ibid., p. 69

Page 47: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

47

4. Het boeddhistisch onderzoek van de werkelijkheid

Nu er een algemene ontwikkeling van de westerse wetenschap in de richting van een

uitsluiting van het subjectieve is geschetst, kan er begonnen worden met de

uiteenzetting van het boeddhistisch onderzoek van de realiteit. Dit zal evolueren naar

een bespreking van de dialectiek van de leegte in het madhyamaka boeddhisme en de

meditatieve praktijk, die belangrijk zijn bij de mogelijke integratie van een

boeddhistisch en een wetenschappelijk perspectief. Eerst zullen enkele basisprincipes

van het boeddhisme worden toegelicht. Het boeddhisme zal vanuit haar aard worden

geschetst als een ethische filosofie die zich in de eerste plaats bekommert om het

subject.

4.1. Algemeen

Om te beginnen is het belangrijk te zeggen dat het boeddhisme niet in het bestaan van

een almachtige, eeuwige god gelooft die voorafgaat aan de schepping. Het boeddhisme

verwerpt dat op basis van logische, empirische gronden116, in dit geval op basis van

een bekend argument van oneindige regressie: als alles een verklaring en dus een

oorzaak heeft, dan moet er ook een oorzaak vooraf gaan aan een scheppende god,

anders is die oneindig regressief.117

Daarnaast verwerpt het boeddhisme ook het bestaan van een onsterfelijke ziel

of een zelf. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht afgaande op het boeddhistisch

begrip van reïncarnatie en de mogelijkheid tot herinnering van vorige levens, is het bij

het boeddhistisch idee van wedergeboorte dus niet een ‘zelf’ dat wordt overgedragen

naar een volgend leven. Wat er wordt overgedragen, is de bepalende combinatie van

vijf ‘aggregaten’ op het einde van een leven, die samen bepalend zijn voor een individu

en daarom de illusie wekken van het bestaan van een zelf. Deze aggregaten zijn in een

persoon tot een bepaalde combinatie gekomen tengevolge van het ‘ontstaan in

116 Flanagan, p. 68 117 Ibid, p. 69.

Page 48: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

48

onderlinge afhankelijkheid’.118 Dat houdt in dat alles samenhangt in een keten van

twaalf schakels van het bestaan en in eeuwige wisselwerking is.119 Alles wat gebeurt,

is afhankelijk van andere, voorgaande gebeurtenissen. Elke verandering wordt

verklaard door een vorige verandering.120 Omdat de vijf aggregaten voortdurend aan

verandering onderhevig zijn, kan een individu niet aan lijden ontsnappen.121 Ook de

menselijke geest vindt zijn oorzaak in die keten. De zelfbewuste geest is voor de

boeddhisten geen onveranderlijk ‘zelf’, maar is zelf het voorwerp van een

voortdurende flux en transformatie.122 Er is een continuïteit tussen het zelf van een

persoon op een bepaald moment en het zelf van die persoon op een ander moment,

maar die twee ‘zelven’ zijn niet identiek. Het zelf is dus niet standvastig, maar is een

proces dat zich kenmerkt door verandering in de tijd. Dit is wat de boeddhisten

‘anātman’ noemen, de doctrine van het niet-zelf.123 Er bestaat geen standvastig zelf

zoals dat in de westerse wetenschap en filosofie wordt geconcipieerd. Deze doctrine is

van belang voor de mogelijkheid van zelftransformatie via meditatie124: een

veranderlijk en veranderbaar zelf is een noodzakelijke voorwaarde voor de

mogelijkheid van zelftransformatie via meditatieve bewustzijnsverandering.125

4.2. De boeddhistische verlossingsweg.

Het niet-zelf is een centraal thema in de boeddhistische verlossingsweg. Die

verlossingsweg is bepalend voor het uiterlijk van het boeddhisme als een ethiek voor

het subject en bestaat uit vier filosofische waarheden die allemaal samen kenmerkend

zijn voor het bestaan. In het licht van het belang van de vier waarheden in de

boeddhistische filosofie en van het belang van de conceptie van het niet-zelf daarin, is

het nodig de verlossingsweg toe te lichten. De visie op het bewustzijn en de realiteit

spelen daarin ook een centrale rol.

118 Bart Dessein en Ann Heirman, Boeddha, zijn Leer en zijn Gemeenschap: Een inleiding tot geschiedenis, filosofie en kloosterleven (Gent: Academia Press, 2005), p. 122 (hierna: Dessein en Heirman, 2005) 119 Dessein en Heirman, 2005, p. 121 120 Flanagan, 2007, p. 69 121 Dessein en Heirman, 2005, p. 120 122 Flanagan, loc. cit. 123 Dessein en Heirman, 2005, pp. 119-120 124 Flanagan, 2007, p. 70 125 Loc. cit.

Page 49: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

49

4.2.1. De waarheid van het lijden

De eerste waarheid ligt aan de kern van het boeddhisme. Ze zegt dat de aanwezigheid

van lijden het principe is dat het bestaan bij uitstek karakteriseert. Dit lijden is niet

enkel letterlijk op te vatten als fysiek of emotioneel lijden; dit is slechts de meest

expliciete en intuïtief herkenbare vorm ervan. Het is integendeel zo dat alles wat men

doet, elke actie die iemand onderneemt of kan ondernemen, lijden teweegbrengt. Dit

lijden is dus veel meer dan enkel pijn: elke vorm van verandering is een vorm van

lijden, waardoor het onmogelijk wordt om in een normaal bestaan aan lijden te

ontsnappen.126 Concreet zijn er drie vormen van lijden. Expliciet lijden is elke vorm

van pijn of last, ouderdom, ziekte en dood, tekort en gebrek.127 Ook het niet kunnen

inlossen van verlangens hoort hierbij. Lijden door verandering is het lijden dat

ontstaat doordat men acties onderneemt en hierbij verandering veroorzaakt.128

Daaraan is het begrip karma verbonden. Lijden door het geconditioneerd zijn van het

bestaan tenslotte, gaat over het feit dat er niets is dat echt standvastig is: alles is

slechts een combinatie van de vijf aggregaten en er is dus niets dat een

onveranderlijke eigenheid bezit.129

4.2.2. De waarheid van de oorzaak van het lijden

Deze waarheid stelt dat de oorzaak van alle lijden ligt in het dorsten.130 Dit ‘dorsten’

moet worden gezien als een sterkere vorm van begeerte en verlangen en heeft in zeer

veel dingen een uitwerking. Er is het voor de hand liggende verlangen naar de

bevrediging van behoeften, zowel lichamelijke als materiële.131 Dit is de meest

letterlijke opvatting van de oorzaak van lijden. Daarnaast houdt dorsten ook in dat

men probeert het zelf, dat foutief als standvastig wordt gezien, in stand te houden en

te behagen, niet enkel door de zoektocht naar behoeftebevrediging, maar ook door dat

wat het zelf kan schaden, zijnde ziekte en dood, zoveel mogelijk te beperken.

126 Dessein en Heirman, 2005, p. 112 127 Loc. cit. 128 Loc. cit. 129 Loc. cit. 130 Loc. cit. 131 Loc. cit.

Page 50: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

50

Anderzijds kan men ook dorsten naar niet-bestaan.132 Dit houdt verband met de

overtuiging dat bij de dood het lijden ophoudt. Volgens de boeddhistische leer is de

dood slechts een schakel in de kringloop van het bestaan in onderlinge

afhankelijkheid. Centraal in dit dorsten staat dus de idee dat er een zelf is dat kan

ageren en dat moet worden gepreserveerd. Volgens het boeddhisme is dergelijke

opvatting echter illusie: de doctrine van anātman stelt dat er geen zelf bestaat. Het

dorsten naar de instandhouding van een zelf is dus gefundeerd in onwetendheid: er is

geen zelf dat kan worden in stand gehouden omdat dit zelf slechts een combinatie is

van de vijf aggregaten. Onwetendheid van die waarheid is daarom de oorzaak van

dorsten en van lijden.

Het bestaan is volgens de eerste waarheid dus fundamenteel gekenmerkt door

lijden. In de boeddhistische leer is het bestaan echter ook gegrepen door de

voortdurende kringloop van oorzaak en gevolg, die in stand wordt gehouden doordat

onwetendheid en dorsten er onophoudelijk voor zorgen dat elke bestaansvorm

onderhevig is aan dood en wedergeboorte.133 Door het dorsten wordt karmische

verdienste geaccumuleerd, die ervoor zorgt dat na de dood een individu wordt

wedergeboren in een andere bestaansvorm, afhankelijk van de karmische verdienste

die dat individu tijdens zijn leven heeft vergaard.134 In dat opzicht is het lijden dus

eeuwig, omdat zonder inspanning nooit aan die kring van oorzakelijkheid kan worden

ontsnapt.

4.2.3. De waarheid van de opheffing van de oorzaak van het lijden

Als men de oorzaak van het lijden wegneemt, zijnde dorsten en onwetendheid, dan

kan men ook het lijden laten ophouden. De toestand die bereikt wordt indien het

lijden wordt gestopt heet ‘nirvāṇa’ en betekent letterlijk ‘uitdoving’.135 Dit uitdoven is

geen uitdoven van het leven of van het zelf, maar een uitdoving van het verlangen en

132 Dessein en Heirman, 2005, p. 113 133 Het dorsten is overigens onvermijdelijk, omdat dit het resultaat is van een oorzakelijke keten die het boeddhisme ‘het ontstaan in onderlinge afhankelijkheid’ noemt. Volgens deze visie is er een keten van afhankelijkheid die uit twaalf schakels bestaat, waaronder onwetendheid, gevoelens en contact, die er samen dus toe leiden dat het dorsten – en dus ook de kringloop van het bestaan – onvermijdelijk is. (Dessein en Heirman, 2005, p. 121-125) 134 Ibid., p. 127 135 Ibid., p. 113

Page 51: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

51

de onwetendheid die voor de misleidende perceptie verantwoordelijk zijn. Die

onwetendheid lag aan de basis van de foutieve voorstelling van de realiteit van een

zelf. Uitdoven van die onwetendheid betekent dus dat men door de illusie van de

werkelijkheid heen ziet die de kring van wedergeboorten in stand houdt. Het uitdoven

heeft dus niet rechtstreeks betrekking op het zelf, omdat er gewoon geen zelf is dat

moet of kan worden uitgedoofd. Enkel de illusie ervan wordt uitgedoofd.136 Het

bereiken van de toestand van nirvāṇa is echter ook geen ‘resultaat’ van het

verwijderen van onwetendheid. Dit zou immers impliceren dat er een oorzaak was die

dat resultaat heeft teweeg gebracht en dat zou betekenen dat ook nirvāṇa

onderworpen is aan de keten van oorzakelijke afhankelijkheid en de kringloop van

wedergeboorten die in het boeddhisme de naam ‘saṃsāra’ heeft.137 Aangezien nirvāṇa

een toestand is waarin elke vorm van onwetendheid en dorsten is verwijderd, kan die

toestand niet verbonden worden aan de kringloop van oorzakelijkheid, omdat die

kringloop gekenmerkt wordt door lijden dat op zijn beurt veroorzaakt is door

onwetendheid.138 Nirvāṇa is ongeconditioneerd; het is de mentale toestand waarbij

het bewustzijn op zo’n manier verandert dat de realiteit fundamenteel wordt

gepercipieerd als een afwezigheid van elk onderscheid.139

4.2.4. De waarheid van het pad

De vierde waarheid is een praktische manier om gestalte te geven aan de opheffing

van de oorzaak van het lijden. De boeddhistische filosofie heeft het in dit opzicht over

een achtvoudig pad dat, indien het correct wordt gevolgd, leidt naar de toestand van

nirvāṇa, waarbij het lijden is opgeheven.140 Elke stap op dit pad behelst een

gerichtheid op het juiste, in tegenstelling tot het leven in onwetendheid. Zo zijn er

onder meer de juiste visie, de juiste spraak en de juiste handelingen.141 Deze acht

takken zijn erop gericht om de beoefenaars ervan weg te leiden van uitersten. Het zegt

bijvoorbeeld dat zowel een leven van versterving als een leven van genot niet leiden

136 Dessein en Heirman, 2005, p. 113 137 Loc. cit. 138 Loc. cit. 139 John A. Schumacher en Robert M. Anderson, “In Defense of Mystical Science,” Philosophy East and West 29, nr. 1 (1979), p. 76, http://www.jstor.org/stable/1398899 (geraadpleegd 15 november, 2009) (hierna: Schumacher en Anderson, 1979) 140 Dessein en Heirman, loc. cit. 141 Loc. cit.

Page 52: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

52

naar de toestand van nirvāṇa, maar wel de tussenweg tussen die twee.142 Het

achtvoudige pad wordt daarom ook het ‘pad van het midden’ genoemd. De acht takken

van het pad moeten samen beoefend worden als men de toestand van nirvāṇa wil

bereiken en worden in verband gebracht met de drie boeddhistische deugden bij

uitstek: moraliteit, meditatie of ‘samādhi’ en wijsheid of ‘prajna’.143 Deze drie deugden

zijn nodig om het pad te kunnen beoefenen. In het licht van wat later wordt gezegd in

verband met meditatie is het interessant dat in de verlossingsweg zelf meditatie al een

rol speelt om de verlichting te bereiken. Aan de hand van de dialectiek van de leegte in

het madhyamaka boeddhisme zullen we aspecten van meditatie uiteindelijk in

verband brengen met de wetenschappelijke praktijk.

4.3. Het madhyamaka boeddhisme en de ontwikkeling van de filosofie van

de leegte

Na deze algemene uiteenzetting van principes die geldig zijn in het hele boeddhisme,

kunnen we beginnen met de bespreking van een deelstrekking van het boeddhisme,

de filosofie van het madhyamaka boeddhisme of de filosofie van de ‘Weg van het

Midden’. Boeddhisme is immers geen geünificeerd geheel maar kent een rijke traditie

van verschillende scholen en strekkingen. Die diversiteit heeft voor een enorme

debatcultuur binnen het boeddhisme zelf gezorgd. We zullen hier de filosofie van het

madhyamaka-boeddhisme gebruiken als aansluiting op het thema. Deze

boeddhistische strekking is een van de meest invloedrijke in de geschiedenis van het

boeddhisme. De grondlegger ervan is de Indische filosoof Nāgārjuna, die de strekking

grondvestte in de tweede eeuw na Christus.144 Er zijn verschillende redenen waarom

voor het huidig opzet hier de madhyamaka strekking van het boeddhisme wordt

besproken en niet een andere. Ten eerste is het de strekking die het meest van al

teruggaat op de authentieke leer van de historische Boeddha toen die zijn leer

verkondigde. Daarnaast heeft Nāgārjuna ook een dialectisch logisch systeem

ontwikkeld in de madhyamaka filosofie dat van belang is voor onze verdere

uiteenzetting. Deze logica heeft langs een dialectische weg als doel om de

onbruikbaarheid van de ratio aan te tonen. Tenslotte is de madhyamakafilosofie

142 Dessein en Heirman, 2005, p. 114 143 Loc. cit. 144 Ibid., p. 168

Page 53: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

53

belangrijk omdat ze, na alle boeddhistische strekkingen die eraan vooraf gingen en

ernaast bestonden, opnieuw een centrale plaats geeft aan het begrip ‘leegte’.145

Na een uiteenzetting van de dialectiek van de leegte in het

madhyamakaboeddhisme zal die worden verbonden aan de verschillende stadia van

bewustzijn die in de meditatieve praktijk van de ‘samādhi’ meditatie aanwezig zijn.

We zullen het hebben over de samādhi meditatie als praktische tegenpool van de

filosofie van de leegte van het madhyamaka boeddhisme.

4.3.1. De Weg van het Midden en de anticipatie ervan bij de historische Boeddha

Het madhyamaka boeddhisme is een strekking van het ‘mahāyāna’ boeddhisme of het

boeddhisme van het grotere voertuig, dat op zijn beurt een vorm van boeddhisme is

die verder geëvolueerd is van het vroege boeddhisme of het ‘hīnayāna’ boeddhisme,

het boeddhisme van het kleinere voertuig.146 Boeddhisme in zijn geheel is een

intellectuele ontwikkeling die volgt op het brahmanisme, een Indische religie die

gebaseerd is op de Upaniṣaden.147 Het is algemeen aanvaard dat binnen de diversiteit

aan spirituele tradities die op die teksten gebaseerd zijn, de Sāṁkhya traditie de

eerste was die een systematisering van de Upaniṣaden aanbood.148 De belangrijkste

thema’s die in die systematisering van belang zijn, is de status van de realiteit en van

het zelf. De Sāṁkhya’s geloofden dat de realiteit permanent was en dat er binnen die

realiteit een enorme pluraliteit van bestaansvormen is.149 De realiteit is daarnaast

dualistisch opgebouwd uit ‘prakṛti’ en ‘puruṣa’. ‘Prakṛti’ is een term die overeenkomt

met ‘natuur’ of ‘materie’; ‘puruṣa’ betekent subject of ziel.150 Die twee zijn met elkaar

verbonden, maar die verbintenis is slechts een illusie. Er is daarom ook een notie van

verlossing, die de losmaking van de ziel uit de materie inhoudt.151 Elke vorm van

verandering is in die opvatting een illusie; de realiteit is onveranderlijk. Daarnaast

geloofden ze ook in de permanentie van het subject of ‘atman’ en de bestendigheid

145 Dessein en Heirman, 2005 p. 168 146 Ibid., p. 152 147 T.R.V. Murti, The Central Philosophy of Buddhism (Oxford: Alden Press, 1974), p. 55 (hierna: Murti, 1974) 148 Loc. cit. 149 Ibid., p. 121 150 Ibid., p. 57 151 Loc. cit.

Page 54: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

54

van het zelf.152 De realiteit was voor de Sāṁkhya’s geen illusie: de manier waarop het

subject de realiteit percipieerde, was ook de correcte perceptie van die realiteit.

Het vroege boeddhisme dat zich in verschillende strekkingen systematiseerde

in de eerste eeuwen volgend op het overlijden van de historische Boeddha was een

reactie op de systematisering van dit brahmanisme dat zich baseerde op de

Upaniṣaden. Het reageerde op de nadruk die het brahmanisme legde op de

standvastigheid en de afwezigheid van verandering door zelf de nadruk te leggen op

de subjectiviteit van het percipiërend individu en de afwezigheid van een zelf, dat ze

aanduidden met de term ‘anātman’.153 De realiteit is voor dit vroege boeddhisme

fundamenteel illusoir en slechts een artefact van de perceptuele capaciteiten van het

subject. Bij de Sāṁkhya’s was enkel de verbondenheid van het zelf aan de materie een

illusie en was de realiteit op zich ook fundamenteel reëel. Het vroege boeddhisme

trekt de illusoire status verder door:

“[…] the Buddhists […] relegated substance, the permanent, the whole and the

universal to the realm of the unreal. They maintained them to be purely subjective

forms (vikalpa) lacking reality. Not empirical in origin, the vikalpas are a priori forms

which the uncritical mind […] superimposes on what really are momentary particular

elements of existence. Thus is created the illusion of the soul, the permanent, the

whole and the universal.”154

Voor de vroege boeddhisten is de hele realiteit dus het product van een illusie

en is net dat de reden waarom er gehechtheid aan het bestaan ontstaat. Net omdat het

subject denkt dat het eigen zelf en de wereld waarin het ageert bestendig is, komt het

terecht in de kring van wedergeboorte en lijden. Tegenover het brahmanisme waarop

het vroege boeddhisme een reactie was, vindt er dus een volledige wijziging van

standpunt plaats: terwijl de focus bij het brahmanisme nagenoeg volledig op het

objectieve en op de onveranderlijkheid van de realiteit ligt, verschuift het vroege

boeddhisme de focus helemaal naar de subjectieve perceptie van een realiteit die

fundamenteel veranderlijk is.

152 Murti, 1974, p. 121 153 Loc. cit. 154 Ibid., p. 57

Page 55: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

55

Het verschil met het latere ‘boeddhisme van het grotere voertuig’ en het

madhyamaka boeddhisme in het bijzonder, is de reikwijdte van het begrip

‘veranderlijkheid’. Voor het vroege boeddhisme was het immers wel zo dat de

standvastigheid van de realiteit een illusie is, maar enkel aan de oppervlakte: volgens

de dharmatheorie, die reeds door Boeddha zelf was opgeworpen, is de hele realiteit

opgebouwd uit atomistische bouwstenen of dharma’s, die zelf geen eigenschappen of

kenmerken bezitten en – hoewel ze reëel zijn – slechts een zeer momentaan bestaan

hebben.155 Dharma’s verbinden zich onderling in allerlei vergankelijke structuren die

samen de uiterlijke werkelijkheid opbouwen en door het subject worden

gepercipieerd als onveranderlijk. Het vroege boeddhisme beschouwde die dharma’s

op hun beurt dus als zeer reëel. Hoewel de verbindingen die de dharma’s aangaan

vergankelijk zijn, zijn zij dit zelf niet. Voor het madhyamaka boeddhisme daarentegen,

zijn de dharma’s op hun beurt ook vergankelijk. Ze gaan met die opvatting, meer dan

het vroege boeddhisme dat doet, terug op de woorden van Boeddha zelf. In een

bepaalde tekst vergelijkt die de dharma’s tot een vlot dat, eens een stroom is

overgestoken, moet worden achtergelaten.156 Daarmee bedoelt hij dat ze op een

oppervlakteniveau nodig zijn om de vergankelijke natuur van de uiterlijke

werkelijkheid te erkennen, maar eens inzicht is bereikt, ook de realiteit van de

dharma’s op hun beurt moet worden verlaten. Ze zijn dus niet meer dan een

conceptuele schakel om tot een beter begrip van de werkelijkheid te komen. Later zal

dit nog aan bod komen in de madhyamaka dialectiek. Daarenboven is voor het

madhyamaka boeddhisme niet enkel de realiteit zelf verbonden met het subjectieve,

maar ook de categorieën van causaliteit, verandering, bestaan en niet-bestaan.157

Madhyamaka is dus een verregaande kritiek op het realisme van het vroege

boeddhisme: niet enkel heeft de dharmatheorie geen realistische fundering, ook de

andere categorieën die zo fundamenteel zijn in de boeddhistische filosofie, zijn in de

eerste plaats aspecten van de subjectieve ervaring. Alle categorieën en alle doctrines

worden aldus ontkend, waardoor het enige dat overblijft de ‘doctrine’ van de leegte is.

De aard van die leegte is ‘transcendent aan de rede en kan enkel worden bereikt via

niet-empirische intuïtie’.158

155 Murti, 1974, p. 49 156 Ibid., p. 52 157 Ibid., p. 58 158 Ibid., p. 59

Page 56: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

56

Die ‘metafysica’ van de leegte is een van de belangrijkste bijdragen van het

mahāyāna boeddhisme aan de boeddhistische filosofie. De ‘realiteit’ zoals die wordt

waargenomen, is voor dit boeddhisme enkel een realiteit in de ogen van het individu.

De ware aard van de werkelijkheid, zijnde ‘śūnyata’ of de leegte, is daarentegen niet

iets dat kan worden waargenomen of gevat in rationele concepten. Wat dus nodig is

om tot de ware aard van de werkelijkheid te komen is het opheffen van die illusie

waarvan het subject zelf de veroorzaker is. Rationeel inzicht in de aard van de leegte

moet derhalve worden opgeheven en dit is wat de dialectiek van het madhyamaka

boeddhisme poogt te doen.

4.3.2. Het tetralemma als fundament van de dialectiek

De dialectiek van de leegte die door het madhyamaka boeddhisme werd ontwikkeld is

van centraal belang voor de manier waarop het ethische perspectief van het

boeddhisme kan worden verenigd met aspecten van de westerse wetenschap. Ze zal

daarom uitvoerig worden toegelicht. We beginnen met de uiteenzetting van het

tetralemma dat de kern is van de dialectiek. Daarna zullen we uiteenzetten dat dit

logisch principe reeds werd geanticipeerd door de historische Boeddha maar pas bij

het madhyamaka boeddhisme weer werd geherwaardeerd.

De logica van het madhyamaka boeddhisme is opgebouwd rond een systeem van vier

alternatieven:

“ (1) A

(2) Niet-A

(3) A en niet-A

(4) Noch A noch niet-A”159

Het doel van deze vier alternatieven is aantonen dat de ratio inconsistent kan

zijn met zichzelf. Alle vier de alternatieven dienen te worden verworpen op basis van

logische overwegingen, waardoor de ratio in zijn geheel moet worden gezien als

onbruikbaar. Dit betekent voor Nāgārjuna concreet dat er van geen enkel ding kan

159 Dessein en Heirman, 2005, p. 171

Page 57: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

57

worden gezegd of het bestaan heeft of niet.160 Elke stelling over de aard van de

werkelijkheid kan volgens deze logica worden verworpen op basis van een systeem

van ‘bi-negatie’: “[…] views are negated by the use of reductio ad absurdum arguments

[…], and then the opposing views that arise by this negation are themselves negated in

the same way”.161 De twee mogelijke alternatieven in verband met een stelling zijn de

affirmatie en de negatie. De derde stap is de conjunctie van beide die noodzakelijk

ongeldig is en de vierde stap is de negatie van die conjunctie.162 Van elke stelling

wordt op die manier aangetoond dat ze ‘leeg’ is. Ook deze stelling dat elke theorie leeg

is, is zelf leeg. De bi-negatie wordt door het madhyamaka boeddhisme gebruikt om

van vier verschillende gebieden aan te tonen dat hun stellingen intrinsiek leeg zijn:

stellingen over verschijnselen en causaliteit, over het zelf, over de relatie tussen de

verschijnselen en het zelf en over de ultieme aard van de dingen, zoals nirvāṇa of

‘leegte’.163 We zullen de vier alternatieven in verband met causaliteit citeren in een

voetnoot.164 Als op die manier dus alle alternatieven over oorzakelijkheid en over

bestaan en niet-bestaan worden verworpen, moet men volgens het madhyamaka

boeddhisme “tot een intuïtief begrip van de ‘leegte’ […] komen”.165 Dit begrip staat

centraal in het madhyamaka boeddhisme.166

4.3.3. Anticipatie van de dialectiek door Boeddha

De kern van deze vier logische stellingen gaat terug op de filosofie van de historische

Boeddha zelf; de uitwerking hiervan door het madhyamaka boeddhisme is dus een

160 Dessein en Heirman, 2005, p. 172 161 Peter Kakol, “A General Theory of Worldviews Based on Mādhyamika and Process Philosophies,” Philosophy East and West 52, nr. 2 (2002), pp. 213, http://www.jstor.org/stable/1399966 (geraadpleegd 26 juni, 2010) (hierna: Kakol, 2002) 162 Loc. cit. 163 Ibid., p. 214 164 (1) Als een gevolg reeds in zijn oorzaak zou aanwezig zijn, dan zou dit gevolg in deze oorzaak zichtbaar aanwezig moeten zijn; dan zou het niet meer moeten ontstaan: het bestaat namelijk reeds (in zijn oorzaak). (2) Als een gevolg niet reeds in zijn oorzaak aanwezig zou zijn, dan zou dit betekenen dat een gevolg ontstaat uit iets waar het geen verband mee heeft, of, anders gesteld, iets ontstaat uit het niets. Bij uitbreiding betekent dit dat om het even wat om het even wie kan voortbrengen. […] (3) Gezien beide enkelvoudige alternatieven foutief zijn, is het zo dat de combinatie van beide ook onmogelijk is. (4) Als een gevolg niet reeds in zijn oorzaak aanwezig is, dan vertoeft het buiten zijn oorzaak. Dat het buiten zijn oorzaak vertoeft wordt precies ontkend in de tweede hypothese van het tetralemma. (Dessein en Heirman, 2005, pp. 171-172) 165 Ibid, p. 172 166 Infra, p. 64

Page 58: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

58

systematisering van zijn woorden. Volgens Boeddha waren er metafysische stellingen

die fundamenteel onbeantwoordbaar waren.167 De reden waarom dat zo was, en de

‘stilte’ van de Boeddha wat die stellingen betreft, moeten op de juiste manier worden

opgevat. Het is van het grootste belang om in te zien dat de Boeddha in essentie geen

metafysicus was, maar dat dit geen teken is van een gebrek aan capaciteit als filosoof,

integendeel. Er bestaan verschillende foutieve interpretaties van de houding van de

Boeddha op dit gebied, namelijk dat hij enkel praktisch gericht zou zijn en zich

daarom niet bekommerde om het metafysische, of dat hij een agnost was.168 Boeddha

was echter in de eerste plaats praktisch gericht. Het ging hem om de verlichting en

van het subject en dus om de verlossing uit het lijden. Vragen over de hogere aard van

de werkelijkheid stonden in functie van dat doel en hadden enkel in dat opzicht

waarde.

De vier stellingen waarover volgens Boeddha de rede geen uitsluitsel kan

geven en waarover dus niets kan worden gezegd, draaien om vier vragen die elk vier

alternatieven hebben, buiten de laatste die er maar twee heeft. We citeren ze hier

zoals Murti ze weergeeft in zijn boek over de centraliteit van het madhyamaka

boeddhisme voor de boeddhistische filosofie:

“The questions are:

(1) Whether the world is eternal, or not, or both, or neither;

(2) Whether the world is finite (in space) or infinite, or both, or neither;

(3) Whether the Tathagata exists after death, or does not, or both, or neither;

(4) Is the soul identical from the body or different from it?”169

In de meeste gevallen gaat het dus om een thesis en een anti-thesis, de combinatie van

beide en de ontkenning van beide.170 Dit lijkt dus op de vorm van het tetralemma.

Boeddha begreep dat de menselijke rede op zoek is naar een diepe

ongeconditioneerde oorzaak van de realiteit zoals die wordt waargenomen, een

167 Murti, 1974, p. 36 168 Ibid, p. 36-37 169 Ibid, p. 36 170 Loc. cit.

Page 59: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

59

“allesdoordringende oorzaak die alle dingen produceert”.171 Hij zag echter ook in dat

elke theorie over de diepere aard van die realiteit noodzakelijk speculatie moest

blijven, omdat zo’n theorie zich uitstrekt buiten de grenzen die de zintuiglijke ervaring

toelaat. Volgens hem was elk van de alternatieven op zich aanvaardbaar, maar net

omdat dit het geval is, is er een onoplosbaar conflict in de rede. Die is immers niet in

staat om tot een conclusie te komen over welk van de alternatieven nu correct is:

“Reason involves itself in deep and interminable conflict when it tries to go beyond

phenomena to seek their ultimate ground.”172 Door dit inzicht nam Boeddha dan een

hogere positie van kritiek in, waarbij hij het aanhangig zijn van één van de

onoplosbare alternatieven afdeed als dogmatisme.173 Hij had op dat punt dus een

dialectiek geformuleerd die via de oppositie van vier tegenstrijdige alternatieven

uitmondde in de fundamentele onbruikbaarheid van de rede om tot de diepere grond

van de realiteit te raken. De transcendentale grond van de realiteit kan volgens hem

niet worden gevat in empirische formuleringen.

In plaat van zelf de fout te maken om deel te nemen aan dit metafysisch debat,

weigerde Boeddha om zich te alliëren met een bepaald standpunt en had hij dus het

inzicht om een positie als criticus van metafysische speculatie in te nemen. De positie

die hij innam was dus geen echte positie, maar een non-positie van kritiek. Dit is het

aspect waarmee hij zich van andere filosofen uit zijn tijd onderscheidde. “Instead of

the usual opposition between […] affirmation and negation, Buddha substituted the

more fundamental one between dogmatism and criticism. This is his middle position

[…], which is not a position in the sense of a third position lying midway between the

two extremes, but a no-position that supersedes them both.”174 Die houding wordt

ook weerspiegeld in de vierde Waarheid van de verlossingsweg, het pad van het

midden.

Filosofie betekende voor Boeddha dus kritisch zijn tegenover metafysica: tegen

dat wat niet met de rede bereikbaar is, dat wat buiten de grenzen valt van het

empirische. Hij neemt een ‘non-positie’ in waarbij de mogelijkheid van de uitersten,

171 Murti, 1974, p. 37 172 Ibid., p. 40 173 Loc. cit. 174 Ibid., p. 46

Page 60: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

60

affirmatie en negatie, wordt ontkend. Metafysica is dus geen verloren zaak; uit de

onbruikbaarheid van metafysische speculatie volgt net de interessante tussenpositie

van kritiek op dogmatische standpunten. Deze conclusie is ook een centraal standpunt

in het madhyamaka boeddhisme. Kritiek van andere standpunten is waar filosofie om

draait, zowel volgens Boeddha als volgens deze latere strekking.175

Deze kritische stellinginname is dus op zich geen echte positie, zoals andere

filosofische systemen wel een positie innemen met metafysische beweringen. De

inname van een bepaalde positie is ook niet noodzakelijk. De ontkrachting van een

theorie door te wijzen op het conflict in de rede vraagt op zich niet de aanname van

een eigen theorie die tegenover de ontkrachte theorie zou staan. Dit is enkel mogelijk

in een logisch systeem waarbij de alternatieven zijn gereduceerd tot twee

mogelijkheden en de uitsluiting van de ene theorie impliciet een bewijs is voor het

enige alternatief, zoals in een wiskundig bewijs.176 Het enige wat wordt gedaan door

Boeddha en de madhyamaka dialectiek is wijzen op de onhoudbaarheid van een

bepaalde theorie door de logische contradicties erin aan te geven. Er wordt zelf geen

positie aangenomen. Deze non-positie moet immers uiteindelijk leiden tot een

intuïtief begrip van de leegte. Hier komen we later nog op terug. De aanname van een

positie zou die intuïtieve verwezenlijking in de weg staan. Het nirvāṇa is een

“transcendente toestand waarin alle rationele noties ophouden te bestaan”.177

Dit standpunt is geen nihilisme. De ontkenning van de mogelijkheid tot het

bereiken van de Waarheid met de rede, is zelf de toegang tot het nirvāṇa. De

vijfvoudige dialectiek van de madhyamaka boeddhisten die later wordt besproken is

hier de logische uitwerking van. Het standpunt dat Boeddha inneemt is voor hem de

weg naar de vrijheid.178 Wie inziet dat er een conflict bestaat in de rede, ziet ook de

ware natuur van nirvāṇa: “Buddha did not doubt the reality of Nirvāṇa (Absolute);

only he would not allow us to characterise and clothe it in empirical terms as being,

non-being etc. His silence can only be interpreted as meaning the consciousness of the

175 Murti, 1974, p 47 176 Ibid., p. 121 177 Dessein en Heirman, 2005, p. 14 178 Murti, 1974, p. 41

Page 61: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

61

indescribable nature of the Unconditioned Reality”.179 Het besef van nirvāṇa is dus

geen affirmerende positie, maar een gevolg van de dialectische tussenpositie. Omwille

van de zuiverende werking die het besef van nirvāṇa heeft op een individu dat de

verlichting heeft bereikt, kan die tussenpositie niet beschouwd worden als een

nihilisme. Het is een logische implicatie van de dialectiek van het madhyamaka

boeddhisme, zoals we later zullen zien, dat het bereiken van nirvāṇa niet buiten de

wereld in een hiernamaals gebeurt, maar plaatsvindt in het heden, tijdens het leven. In

de interpretatie van het madhyamaka boeddhisme kan de non-positie over de aard

van de werkelijkheid, indien die grond is bereikt, een affirmatie van het leven

betekenen. De opheffing van lijden is in het hier en nu mogelijk en dit is op zich

waardevol.180

4.3.4. Anticipatie van de onbeschrijfbaarheid van het absolute bij het

brahmanisme en het madhyamaka boeddhisme

De onbeschrijfbaarheid van het absolute nirvāṇa, zoals in het standpunt van Boeddha,

werd op zijn beurt geanticipeerd in de nog veel oudere Indische Upaniṣaden, de

kernliteratuur van het hindoeïsme en de voorloper van het vroege boeddhisme. Het

absolute wordt daar niet ‘nirvāṇa’ genoemd maar ‘brahman’ en is op dezelfde manier

de enige echte realiteit en onbeschrijfbaar.181 Het verschil tussen de

onbeschrijfbaarheid van het absolute in de Indische filosofie voorafgaand op het

boeddhisme en in de woorden van de historische Boeddha, is dat ze in het eerste geval

het gevolg is van een intuïtief aanvoelen en in het tweede van een dialectiek. Dit wil

zeggen dat in het brahmanisme de onbeschrijfbaarheid van het absolute niet volgt

vanuit het besef van een conflict in de rede zelf. Waar dit verschil mee te maken heeft

is de beschikbaarheid van verschillende theorieën over de werkelijkheid. Die

beschikbaarheid was ten tijde van Boeddha zeer rijk, terwijl het brahmanisme in feite

een pioniersrol vervulde aan het begin van de ontwikkeling van een hele reeks

intellectuele tradities en theorievorming en dus zelf niet de mogelijkheid had om het

rationele conflict tussen verschillende theorieën te ontdekken via een vergelijking

179 Murti, 1974, p. 48 180 Infra, p. 68 181 Murti, loc. cit.

Page 62: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

62

tussen verschillende posities.182 Die waren er immers niet. Bij Boeddha is de

verwerping van elke theorie op zich het middel tot de niet-conceptuele kennis van het

absolute.

In het licht van het feit dat Boeddha omwille van het conflict in de rede geen

enkele theorie enige waarde toeschreef, lijkt het vreemd dat hij wel degelijk een

theorie heeft gevormd over de zogenaamde vijf aggregaten en de dharma’s.183 Dit lijkt

een theorie te zijn over de ware aard van de werkelijkheid en dus een affirmerende

positie in tegenstelling tot een non-positie. Eerder hebben we het echter al gehad over

de vergankelijke aard van de dharma’s. Ze hebben geen absoluut ontologisch statuut,

maar zijn slechts een middel om tot een beter begrip van het absolute te komen. In

een volgend punt zal dit aspect van dharma’s als middel worden uitgelegd in functie

van de dialectiek van het madhyamaka boeddhisme.

Wat uit deze uiteenzetting over een dialectisch bewustzijn bij de Boeddha en

het madhyamaka boeddhisme moet worden onthouden, is dat het transcenderen van

theorieën via het conflict in de rede leidt naar het begrip van ‘śūnyata’ of leegte en dat

dit een centraal begrip is in de filosofie van het boeddhisme. De dharmatheorie en elke

theorie die de Boeddha formuleerde, deden slechts dienst als schakel in een

dialectisch proces dat ultiem moest uitmonden in de realisatie van het begrip van een

hogere realiteit die onbeschrijfbaar is via conceptuele weg en dus op intuïtieve wijze

moet worden bereikt. De leegte is dus meer dan enkel een conclusie uit een logische

dialectiek. Het intuïtief begrip is absoluut noodzakelijk om de verlichting te bereiken.

De derde Waarheid zoals die door de historische Boeddha werd verteld, is dat de

opheffing van de oorzaak van het lijden ligt in de opheffing van het dorsten dat aan dat

lijden ten grondslag ligt. Dat dorsten is een gevolg van het feit dat men absoluutheid

en permanentie toekent aan zaken die in werkelijkheid zonder eigenheid zijn. Leegte

is de kern van elk aspect van de realiteit: de afwezigheid van elke eigenheid, natuur, of

attribuut. Op dit diepste realiteitsniveau bestaan er geen onderscheiden meer. De

182 Murti, 1974, p. 48 183 Supra, p. 55

Page 63: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

63

dingen zijn zonder zelf en zijn daarom niet van elkaar te onderscheiden. Ze zijn ‘noch

gescheiden, noch onafhankelijk’ van elkaar.184

4.3.5. Holistisch en niet-holistisch bewustzijn

Dat de realiteit volgens het boeddhisme in principe ongedifferentieerd is en er dus

niets bestaat met een zelf, kan volgens Schumacher en Anderson worden verbonden

aan twee soorten bewustzijn, die ze holistisch en niet-holistisch bewustzijn noemen.

Die komen overeen met twee manieren waarop de realiteit kan worden gepercipieerd,

een holistische en een niet-holistische.185 Later zullen we zien dat dit in het

boeddhisme overeenkomt met twee niveaus van waarheid, respectievelijk met een

absolute en een conventionele waarheid. De manier waarop mensen normaal

tegenover de wereld staan, in onwetendheid over het illusoire karakter van de

realiteit, is wat zij het niet-holistische bewustzijn noemen. Men slaagt er daarbij niet

in om de ware aard van de dingen te erkennen en veroorzaakt op die manier lijden. De

dingen worden niet in hun diepste natuur als niet-permanent gezien; slechts op een

oppervlakteniveau is men in staat om de vergankelijkheid van de realiteit te erkennen,

namelijk in de interacties die tussen de dingen plaatsvinden.186 Die interacties leiden

tot de ondergang van dingen die alle worden gezien als volledig van elkaar

gescheiden.187 Die dingen bezitten echter in realiteit geen eigenheid en zijn dus niet

van elkaar gescheiden. Het holistisch bewustzijn is het bewustzijn dat wordt

gerealiseerd wanneer men door de verlossingsweg te volgen het diepteniveau van de

realiteit bereikt – het punt dus waarop men zich realiseert dat de dingen bestaan

zonder eigenheid en zonder onderscheid van elkaar en wanneer men dus verlicht is

en het lijden opheft.188

Volgens Schumacher en Anderson kan men in dit holistisch bewustzijn een

aanknopingspunt vinden om de westerse wetenschap en de boeddhistische visie op

de realiteit op elkaar af te stemmen en om wat zij een ‘mystieke wetenschap’ noemen

184 Schumacher en Anderson, 1979, p. 76 185 Ibid, p. 75 186 Ibid, p. 76 187 Loc. cit. 188 Loc. cit.

Page 64: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

64

te ontwikkelen.189 Dit is dan een nieuwe conceptie van de wetenschappelijke praktijk

waardoor die meer existentiële relevantie heeft. Die wordt ontleend aan het ethische

perspectief dat fundamenteel is in de boeddhistische visie op de realiteit. Later zullen

we zien dat de madhyamaka filosofie daarom kan worden geïntegreerd in die delen

van de wetenschap die zich met de mens zelf bezighouden. Het ideaal van een

integratie van deze filosofie in het volledige wetenschappelijke perspectief, zoals

Schumacher en Anderson dat verdedigen190 om een volledig tegengewicht te bieden

aan het wetenschappelijk materialisme, is te optimistisch. Net omdat de visie op het

subject zo fundamenteel is in de boeddhistische filosofie, is de combinatie van de

dialectiek van de leegte en bepaalde deeldisciplines van de wetenschap echter wel

interessant. De dialectiek zal dus geen volledig terugdringen van het materialistische

wereldbeeld kunnen bereiken, maar in die disciplines waar het materialistische

wereldbeeld minder bruikbaar is dan in de ‘traditionelere’ gebieden van de

wetenschap, zal ze wel een zinvolle aanvulling kunnen bieden. Na de bespreking van

de dialectiek zelf zullen we daar dieper op ingaan.

Schumacher en Anderson verdedigen hun positie dus door zich te beroepen op

de functie die de dialectische logica heeft in het bereiken van het holistisch

bewustzijn. Het bereiken van het holistische diepteniveau van de realiteit wordt

volgens hen ontwikkeld in een dialectiek van de leegte die zich ontplooit in vijf

stappen.191 Dit is ook het centrale thema van de Hartsutra, de sleuteltekst van een

boeddhistische strekking die ‘de vervolmaking van Wijsheid’ heet en de voorloper is

van de madhyamaka strekking.192 Elke volgende stap in die dialectiek houdt in dat

datgene wat als fundamenteel en als werkelijk werd beschouwd in een vorige stap, in

feite geen zelfbestaan heeft en dus niet langer als fundamenteel kan worden

beschouwd.193 We zullen de stappen van die dialectiek zelf nu nader toelichten.

189 Schumacher en Anderson, 1979, p. 78 190 Loc. cit. 191 Loc. cit. 192 Loc. cit. 193 Loc. cit.

Page 65: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

65

4.3.6. Ontwikkeling van het besef van de leegte in een dialectiek met vijf schakels

Eerste stadium

Het eerste stadium behelst de normale, misleide perceptie van de wereld, als

bestaande uit entiteiten die allemaal een essentie hebben en van elkaar zijn

afgebakend. Dat zijn de dingen die als fundamenteel worden beschouwd. Vanaf het

eerste stadium gaat men echter inzien dat de dingen die normaal als fundamenteel

worden beschouwd, dat in feite niet zijn. De realiteit wordt nu gezien als bestaande uit

allerlei verbonden ‘dharma’s’, fundamentele bouwstenen van de dingen uit de

realiteit.194 De opvatting dat de dingen zelfbestaan of een identiteit hebben, wordt

verlaten. Dharma’s zijn immers bouwstenen die geen attributen hebben. Ze hebben

geen stabiliteit want ze zijn ultiem vergankelijk en verbinden zich onophoudelijk in

nieuwe structuren. “A dharma lacks in independence or self-dependence…The rise

and fall of each dharma depends on conditions not its own”.195

Tweede stadium

In het tweede stadium worden de dharma’s die in het eerste stadium als fundamenteel

werden beschouwd, opnieuw onder de loep genomen. Wat er in het eerste stadium

gebeurde was in feite een overdracht van het onveranderlijke statuut dat de dingen

uit de normale werkelijkheid allemaal hadden, namelijk zelfbestaan, naar de

dharma’s:

“We wished to replace the separate or autonomous components of our normal

experiential world with something which lacks such separateness or autonomy, but

we have still not completely achieved our task. For dharmas, even though they lack the

self-existence we normally attribute to things and persons, have a self-existence of

their own: we may still single out each dharma as lasting but a moment, as depending

194 Schumacher en Anderson, 1979, p. 79 195 Edward Conze, Buddhist Thought in India: Three Phases of Buddhist Philosophy (Ann Arbor: University of Michigan Press, 1967), p. 249, geciteerd in Schumacher en Anderson, p. 79.

Page 66: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

66

on conditions not its own, and thereby we may also grow attached to them […].

Accordingly, we must strip dharmas of any remaining self-existence”.196

We moeten dus ook het essentiële karakter van een dharma als een afzonderlijke

bouwsteen van de illusoire werkelijkheid opgeven. De dharma’s zijn nog steeds

onderdeel van de geconditioneerde werkelijkheid en dus van het illusoir voorkomen

van de realiteit. In het volgende stadium moet ook de geconditioneerde wereld zelf

worden achtergelaten.

Derde stadium

In het derde stadium dan, nadat ook de eigenheid van de dharmabouwstenen is

verlaten, wordt de geconditioneerde wereld, of saṃsāra, ingeruild voor het

ongeconditioneerde nirvāṇa. Op dat moment wordt het niet-holistisch bewustzijn van

Schumacher en Anderson verlaten en realiseert men het holistisch bewustzijn. Het

oppervlakteniveau wordt verlaten en het diepteniveau wordt bereikt; men kent geen

waarheidswaarde meer toe aan de dingen die de uiterlijke werkelijkheid opbouwen:

“A nirvāņa which excludes all those ways we can be distracted from its emptiness can

provide us with a deep freedom.”197 Wie dit punt heeft bereikt ziet dat er geen

onderscheiden tussen de dingen bestaan, dat elk uiterlijk voorkomen vals is en de

wereld van saṃsāra illusoir is. Hij heeft daardoor de ‘ware realiteit’ bereikt.198

Vierde stadium

Het lijkt alsof het derde stadium in de dialectiek reeds het laatste zou moeten zijn. Het

nirvāṇa is immers bereikt en dit is tenslotte het eindstadium van de boeddhistische

verlossingsweg. Dit is echter niet zo. Pas in het vierde stadium wordt het echte

diepteniveau bereikt. De leegte die reeds in het derde stadium werd bereikt, wordt

opnieuw in beschouwing genomen.199 Hoewel het leek alsof de verscheidenheid van

de dingen werd overkomen en de naakte leegte bereikt werd in het derde stadium,

196 Schumacher en Anderson, p. 79 197 Ibid, p. 80 198 E. Conze, Buddhist Thought in India: Three Phases of Buddhist Philosophy (Ann Arbor: University of Michigan Press, 1967), p. 249, geciteerd in Schumacher, Anderson, p. 80 199 Schumacher en Anderson, p. 80

Page 67: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

67

wordt in dit dieper stadium van de dialectiek duidelijk dat ook het derde stadium

ontoereikend was. Het ongeconditioneerde, lege nirvāṇa dat werd bereikt in het derde

stadium werd immers nog steeds tegengesteld aan de geconditioneerde wereld.

Omdat er nog steeds een tegenstelling tussen twee uitersten wordt gemaakt, is er dus

nog steeds een onderscheid, terwijl de ultieme Waarheid, de ware aard van de

realiteit, zonder onderscheid is.200 “In […] [the] attempt to understand emptiness we

have fallen into an exclusiveness which is not in the spirit of the Heart Sutra”.201 Die

exclusiviteit van nirvāṇa en saṃsāra moet dus worden opgeheven, wil men echt

doordringen tot in de ware aard van de realiteit:

“The theme of stage 4 is the identity of the world and Nirvana, with the aim of

transcending both their identity and their difference … beyond all separate marks

whatsoever…beyond the difference of permanence and impermanence…[…] beyond

all possibility of suffering […].”202

Dit stadium is het echte diepteniveau. De ware aard van de leegte wordt nu echt

doorgrond. ‘Leegte’ wordt niet langer opgevat als het ongeconditioneerd zijn en dus

als tegengesteld aan het geconditioneerde, maar moet vanaf nu worden geconcipieerd

als de volkomen afwezigheid van elke tegenstelling. De gevolgen van de identiteit van

schijnbare tegenstellingen zijn uiteraard enorm en hierin ligt de grootste bijdrage van

de filosofie van het grotere voertuig.203 De identiteit van saṃsāra en nirvāṇa betekent

dat nirvāṇa eigenlijk al omvat is in de wereld van saṃsāra, de wereld van het lijden.

Volgens het boeddhisme van het grotere voertuig heeft iedereen daarom ook al de

zaden van een potentiële verlichting in zich. Zij noemen dit de ‘boeddha-natuur’204, die

iedereen in zich meedraagt. Concreet betekent de identiteit van nirvāṇa en saṃsāra

dus dat het perfect mogelijk is om bij leven de verlichting te bereiken. De boeddha-

natuur moet enkel nog worden geactualiseerd.

200 Schumacher en Anderson, p. 80 201 Loc. cit. 202 Ibid, p. 81 203 Ibid, p. 80 204 Dit komt overeen met de ‘tathāgatagarbha’ doctrine, die bepaalt dat ieder individu in zich het potentieel heeft om de verlichting te bereiken. (Dessein en Heirman, 2005, p. 178)

Page 68: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

68

In dit stadium komt ook het ‘principe van de dubbele waarheid’, dat in het

madhyamaka boeddhisme is ontwikkeld, aan bod.205 Dit principe bepaalt dat er een

conventionele en een absolute waarheid bestaan, die respectievelijk overeenkomen

met saṃsāra en nirvāṇa. Eerder werd gesproken over het aantonen van de leegte van

elke mogelijke positie en de logische consequentie van de tussenpositie die daaruit

volgt. De absolute waarheid is inderdaad dat uiteindelijk elke stelling leeg is en men

elke positie moet transcenderen. Er bestaat echter ook een conventionele waarheid

die op het niveau van saṃsāra werkzaam is en die inhoudt dat er binnen dit niveau

zelf wel stellinginname mogelijk is.206 Saṃsāra is in haar eigen recht een

conventionele waarheid omdat op dit niveau, waar de verlichting nog niet is

gerealiseerd, het innemen van posities over de aard van de werkelijkheid nog als

mogelijk en dus als waar wordt gezien. Dit stadium is op zich immers het gevolg van

onwetendheid. Omdat uit het vierde stadium volgt dat nirvāṇa en saṃsāra identiek

zijn, bestaat er in dit stadium geen dualiteit van waarheden, maar zijn de absolute en

de conventionele waarheid aan elkaar gelijk: “[…] these truths are only two from the

perspective of conventional truth; from the “perspective” of nirvana, the two truths

are one – saṃsāra is nirvana and nirvana is saṃsāra. […] This is because nirvana is

inclusive of saṃsāra as whole is inclusive of part.”207 Waar dit dus op neerkomt, is dat

de verlichting voor iedereen bereikbaar is tijdens het leven zelf. Naast de realiteit van

lijden op het niveau van saṃsāra, is het ook zo dat lijden in principe voor iedereen kan

worden opgelost.

Vijfde stadium

In het vierde stadium werd de toestand van nirvāṇa reeds op correcte wijze

gerealiseerd door de paradoxale identiteit van saṃsāra en nirvāṇa, bereikt via de

dialectische logica. Het vijfde niveau van de dialectiek is louter een spirituele additie,

kennelijk bedoeld om de totale onbruikbaarheid van de ratio via logische

tegenstellingen nog extra in de verf te zetten. In dit stadium worden de paradoxen

helemaal achterwege gelaten en is het enige dat nog overblijft een ‘Nobele Stilte’.208

205

Dessein en Heirman, 2005, p. 173 206 Kakol, 2002, p. 214 207 Loc. cit. 208 Schumacher en Anderson, 1979, p. 81

Page 69: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

69

Wie de ware aard van de werkelijkheid wil bereiken om verlicht te worden, kan dit

dus niet doen via rationele weg. Het tetralemma en de dialectiek hebben de

onbruikbaarheid van de rede om dit doel te bereiken aangetoond. Wie de leegte wil

bereiken kan dit echter wel doen via intuïtieve, non-conceptuele weg. Daarenboven

betekent de identiteit van nirvāṇa en saṃsāra dat dit in dit leven te verwezenlijken is.

4.3.7. Materialisme en de leegte

Het logisch systeem van het madhyamaka boeddhisme is dus op een bepaalde manier

gelijkaardig aan aspecten van de westerse logica, door het gebruik van reductio ad

absurdum om tegenstrijdige stellingen te ontkrachten. Het doel van de westerse logica

en de madhyamaka logica is echter totaal verschillend: waar de westerse logica

gericht is op het bekomen van objectieve waarheden en het verstevigen van kennis, is

de vijfvoudige dialectiek van het madhyamaka boeddhisme gericht op het ontkrachten

van de toepasbaarheid van de rede en het naar voor schuiven van het belang van

intuïtie. Het enige pad waar het gebruik van de rede naartoe leidt, is de leegte.

Daarnaast hebben we ook gezien dat de evolutie van de westerse wetenschap naar de

uitsluiting van het subjectieve gepaard ging met een toename van het gebrek aan

zingeving. Te veel gebruik van de ratio leidt volgens het boeddhisme naar gehechtheid

aan het bestaan en dus naar lijden. Wat de wetenschap doet in haar onderzoek van de

waarheid is trachten om absoluutheid toe te kennen aan die zaken die in hun ware

aard ‘leeg’ en zonder essentie zijn. Dit is wat Whitehead eerder al ‘the fallacy of

misplaced concreteness’ noemde.209 We citeren wat Jacobson hierover schrijft:

“The history of philosophy in the Occident is the history of one effort after another to

attribute permanence and absoluteness to these selective structures which Buddhism

from its earliest beginnings always viewed in the transitory mode in which they are

understood today in modern science. Efforts to claim universal validity for these

relative and one-sided symbolic systems and culture worlds form the core of history

of philosophy in the West. We have been told that the axioms of our cultural geometry

are rooted in a divinely ordained revelation, or in an eternal structure which the mind

209 Whitehead, Science and the Modern World, pp. 51, 58, geciteerd in Jacobson, 1970, p. 166

Page 70: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

70

discovers in its highest development, or in an organic unity of all that happens in

space and time, or in the Power of Being which transcends space and time, or in

Absolute Reason waiting in the wings of history to give structure to events and their

possibilities, or in a structure that is in sense data independent of any influence of

man and his concerns, or in forms of understanding which yield universally valid

knowledge of the way existence must necessarily appear to minds such as ours. There

is no reason for thinking that we have seen the last of this jungle which has been

planted to conceal the transitory character of man’s conceptual and social systems”.210

De zoektocht naar ware kennis door absoluutheid te verlenen aan het

materiële is volgens het boeddhisme dan ook gedoemd om te falen. In het boeddhisme

is er wel degelijk zoiets als een absolute waarheid211, maar die kenmerkt zich net door

het niet innemen van een positie. De ‘absolute’ waarheid, die zich afzet tegen de

‘conventionele’, is dat de ware aard van de dingen is dat ze zonder eigenheid, of ‘leeg’

zijn. Wat van belang is in de dialectiek van Nāgārjuna, is dat het besef van de ‘leegte’,

van de ware aard van de dingen, een intuïtieve aangelegenheid moet zijn, omdat de

rede onbruikbaar is in het vaststellen van de waarheid van wat dan ook. Dit wil

zeggen dat de boeddhistische visie op de realiteit niet te rijmen valt met het westerse,

materialistische wereldbeeld. De kern van een materialistische visie is immers het

toekennen van standvastigheid en eigenheid aan die zaken die volgens het

boeddhisme intrinsiek zonder zelf of leeg zijn. Daarenboven is de wetenschappelijke

visie op de realiteit gebaseerd op voortdurende stellinginname, terwijl de filosofie van

de leegte een anti-positie is. Het materialistische perspectief is volgens de

interpretatie van de filosofie van de leegte met andere woorden zelf verantwoordelijk

voor de productie en de instandhouding van lijden door het promoten van de

permanente aard van de dingen. De introductie van een tegenpool van dat

materialistische perspectief in de vorm van de filosofie van de leegte zou dus een

injectie van existentiële relevantie in het wetenschappelijk perspectief betekenen.

Omdat mensen onder de illusie verkeren dat zijzelf en de werkelijkheid rondom hen

wel zijn opgebouwd uit essenties, ontstaat er het verlangen om die dingen in stand te

houden en ontstaat er dus lijden. Als men na een intuïtieve realisatie van de leegte

210 Jacobson, 1979, p. 165 211 Supra, p. 68

Page 71: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

71

wordt verlost, kan men volgens het madhyamaka boeddhisme niet langer gehecht

raken aan dingen die zonder eigenheid zijn. Als men niet langer essenties toekent aan

zaken en ook niet aan zichzelf, kan men ook niet gehecht raken aan die dingen.

“Nonattachment, of course, is not detachment or non-caring. It is simply becoming

aware of the impermanence of those things we might become attached to and, most

fundamentally, of the impermanence of our own selves. Once we overcome this

fundamental attachment we can more completely open to life and the world, not only

seeing that inherent impermanence lies there but also allowing ourselves to

participate in life without the usual anxieties and fears. We thus live more fully”.212

Cruciaal op dit punt is nogmaals dat de filosofie van de leegte niet mag worden

geïnterpreteerd als een nihilisme. Omdat de verlichting bereikt wordt in het hier en

nu, is het besef van de leegte enkel een loskomen van de gehechtheid aan de dingen,

niet een loskomen van de gehechtheid aan het bestaan. Het loskomen van de

gehechtheid aan materiële dingen is geen ontkenning van het bestaan, integendeel.

Minder gehechtheid aan het leven is voor het boeddhisme een voorwaarde om een

voller leven te kunnen leiden. Het punt van de boeddhistische verlossingsweg is geen

belofte aan een heil na de dood. Ook bij het leven kan men het lijden opheffen door de

verlichting te bereiken. Verschillende boeddhistische tradities zijn in de ontwikkeling

van de boeddhistische filosofie met elkaar in debat getreden over de voorwaarden en

kenmerken van die verlichting en over wie de verlichting kan bereiken. Zo zegt het

hīnayāna boeddhisme – het ‘boeddhisme van het kleinere voertuig’, de oudste vorm

van gesystematiseerd boeddhisme – dat lekenvolgelingen helemaal niet in staat zijn

om de verlossing te bereiken en dat monniken na rigoureuze training de status van

‘arhat’ kunnen bereiken, een toestand van verlichting die, hoewel nirvāṇa wel is

bereikt, toch nog ondergeschikt is aan de superieure toestand van de verlichting van

Boeddha.213 In het mahāyāna boeddhisme, het hierop volgend ‘boeddhisme van het

grotere voertuig’ waarvan de madhyamaka strekking deel uitmaakt, is de verlichting

in principe voor iedereen bereikbaar en is de toestand die men bij leven kan bereiken,

de toestand van de bodhisattva, een verlichtingstoestand die gelijk is aan die van de

212 Schumacher en Anderson, 1979, pp. 75-76 213 Dessein en Heirman, 2005, pp. 144-148.

Page 72: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

72

historische Boeddha.214 In tegenstelling tot een arhat, is een bodhisattva iemand die

de verlichting bereikt heeft maar verkiest om die verlichte toestand nog in het leven

zelf te concretiseren door anderen te helpen op hun pad naar de verlossing.215

De introductie van dergelijke visie in het wereldbeeld van de wetenschap zou

als gevolg hebben dat dit wereldbeeld meer gaat openstaan voor zingeving, ten koste

van de principes van een metafysisch materialisme dat op zichzelf heeft gezorgd voor

een existentiële verarming van de wetenschappelijke praktijk.216 Het materialisme is

in feite de tegenhanger van de filosofie van de leegte. De visie dat iedereen de

verlossing kan bereiken als wordt gerealiseerd dat de dingen in essentie zonder

eigenheid zijn, zou, indien deze wordt geïntegreerd in het wetenschappelijk

wereldbeeld, betekenen dat het materialisme dat aan de basis ligt van de verkeerde

perceptie van de realiteit aan belang inboet. Later zullen we het nog meer hebben

over de relatie tussen de filosofie van de leegte en het materialistisch wereldbeeld en

pogen een aanknopingspunt te formuleren om die twee met elkaar te verbinden.

Om te besluiten kunnen we nog benadrukken dat de aanwezigheid van een

mogelijkheid om perspectieven uit de madhyamaka filosofie en de meditatieve

praktijk enerzijds en het wetenschappelijk materialistische perspectief anderzijds te

integreren, niet betekent dat boeddhisme de hele materialistische gerichtheid van de

westerse wetenschap wil ondermijnen, integendeel. De wetenschap moet volgens het

boeddhisme gerespecteerd worden en wordt ook degelijk gerespecteerd op het

gebied van het verklaren van de uiterlijke werkelijkheid. Het citaat van de dalai lama

in het begin bevestigt dat het boeddhisme zich niet afsluit voor rationele verklaringen

en dat het bereid is om eigen opvattingen te wijzigen als die in tegenspraak zouden

zijn met de wetenschap. Op het niveau van de ‘conventionele’ waarheid is wetenschap

onovertroffen in het verklaren van de uiterlijke werkelijkheid. Boeddhistische

opvattingen over de aard van de geest en het bewustzijn staan open voor wijziging als

er nieuwe inzichten worden geformuleerd in de werking van de neurologische

activiteit en de link daarmee met subjectief bewustzijn. Dit zijn voor het boeddhisme

eveneens inzichten die zich afspelen op het niveau van de conventionele waarheid.

214 Dessein en Heirman, 2005, pp. 153-154 215 Ibid, p. 154 216 Flanagan, 2007, p. 37

Page 73: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

73

Net daarom houdt het boeddhisme niet vast aan eigen opvattingen als die zouden

worden weerlegd. Het niveau van de absolute waarheid, de filosofie van de leegte als

de ware aard van de werkelijkheid, wordt niet bedreigd door wijzigingen op het

conventionele niveau.

4.4. Het belang van intuïtief begrip: de madhyamaka filosofie als

theoretische ondersteuning van een meditatieve praktijk

Gegeven wat hierboven aan bod is gekomen, is de madhyamaka filosofie een logisch

systeem dat is bedoeld om de consistentie van de rede in het verklaren van de

werkelijkheid teniet te doen. Uiteindelijk bestaat er voor elke mogelijk positie die kan

worden ingenomen een tegenpositie die samen leiden naar een conflict in de rede. De

enige mogelijke positie die er over kan blijven is een non-positie die het conflict

tussen twee tegenstrijdige standpunten transcendeert. De madhyamaka filosofie

wordt daarom ook de ‘filosofie van het Midden’ genoemd, omdat ze steeds een midden

houdt tussen twee tegenstrijdige standpunten. In de praktijk komt dit overeen met het

‘pad van het midden’ van de boeddhistische verlossingsweg217, waarbij de verlichting

enkel kan worden bereikt door steeds het midden te houden bij de keuze tussen twee

alternatieve uitersten. In een tekst die toegeschreven wordt aan een naaste leerling

van Boeddha zelf, wordt beschreven hoe Boeddha eerst de vastenweg van de

complete afzondering en uithongering uitprobeerde om de verlichting te bereiken en

daarna, toen de eerste onefficiënt bleek, de weg van de verzadiging.218 Na de

verwerping van beide begon hij het midden tussen die twee uitersten te volgen,

waarbij hij net genoeg at om in zijn behoeften te voorzien, maar niet meer dan dat.219

Waar de hele logica van de madhyamaka toe dient, is de noodzaak te benadrukken van

het intuïtief begrip van de waarheid die fundamenteel is aan het volgen van die weg

van het midden. Wie dit pad naar de verlichting volgt is volgens het boeddhisme als

het ware al half gewonnen, want het volgen van die weg moet allereerst gebaseerd

zijn op een beginnend intuïtief besef van de waarheid en leidt daarnaast zelf naar een

217 Supra, p. 48 218 Johannes Bronkhorst, The Two Traditions of Meditation in Ancient India (New Delhi: Shri Jainendra Press, 1993), pp. 1-9 (hierna: Bronkhorst, 1993) 219 Bronkhorst, 1993, pp. 1-9

Page 74: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

74

dieper intuïtief besef dat uitmondt in het vinden van de verlichting. De rede kan niet

worden gebruikt als basis voor het volgen van het pad.

Het uiteindelijke doel van de logica van de leegte is dus een zeer praktische

aangelegenheid: aantonen wat de voorwaarden zijn voor de verlossing uit de

kringloop van het lijden. De dialectiek is een theoretische ondersteuning van de

praktische manier om verlicht te worden. Het belangrijkste middel dat de boeddhisten

in de praktijk gebruiken om de leegte intuïtief te realiseren is meditatie. Dit is een

proces waarbij men in verschillende stadia van inzicht tot een intuïtief besef van de

leegte komt. Het komt er tijdens meditatie op aan om het gebruik van de rede zoveel

mogelijk te controleren en om een intuïtief, vaak niet-conceptueel begrip van de

waarheid te ontwikkelen. Tijdens een typische meditatieoefening wordt getracht om

opkomende gedachten, rationeel of irrationeel, te ‘observeren’ en om deze, zonder ze

te onderwerpen aan een waardeoordeel, te laten voorbijgaan. De inhoud van die

gedachten is van geen belang. De bedoeling is om het opkomen van gedachten zoveel

mogelijk te controleren tot het ideaal van een ‘lege’, gedachteloze geest zoveel

mogelijk wordt benaderd.

4.4.1. De verschillende stadia van meditatie

Omdat het boeddhistisch onderzoek van de werkelijkheid vertrekt vanuit de premisse

dat de menselijke geest de primaire bron is van het menselijk lijden, is het dit

bewustzijn zelf dat moet worden getransformeerd om de verlichting te bereiken.220

Deze transformatie is waar de boeddhistische praktijk van meditatie op is gericht. Er

zijn twee families van meditatie, ‘vipassana’ meditatie of inzichtsmeditatie, en

‘samādhi’ meditatie of concentratie- meditatie.221 Vereenvoudigd komt dit

respectievelijk overeen met een intellectuele manier om de verlichting te bereiken en

een non-intellectuele.222 De twee vormen van meditatie zijn reeds in het boeddhisme

van het kleinere voertuig ontwikkeld, meer bepaald in het ‘theravada’ boeddhisme.223

220 Wallace, 2007, p. 137 221 Paul Griffiths, “Concentration or Insight: The Problematic of Theravāda Buddhist Meditation-Theory,” Journal of the American Academy of Religion 49, nr. 4 (1981), p. 606, http://www.jstor.org/stable/1462452 (geraadpleegd 17 juli, 2010). (hierna: Griffiths, 1981) 222 Ibid., p. 605 223 Loc. cit.

Page 75: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

75

De psychologische aspecten van beide vormen van meditatie zijn verschillend, alsook

hun soteriologisch doel.224 Zoals we in wat volgt zullen beargumenteren, is de

‘samādhi’ meditatie geschikt voor een vergelijk met de filosofie van de leegte. De

nadruk die bij deze meditatievorm ligt op concentratie en intuïtie spelen daarbij een

belangrijke rol.

De dialectiek van de leegte kan worden geïnterpreteerd als een theoretische

weerspiegeling van de processen die zich voordoen bij deze vorm van meditatie. Het

doel van ‘samādhi’ is de verwezenlijking van een bewustzijnstoestand waarbij de

geest ontvankelijk is voor het intuïtief vatten van de aard van de realiteit. Deze

bewustzijnstoestand heet ‘samatha’.225 Dit is een toestand waarin het bewustzijn, dat

in een onverlichte toestand geplaagd wordt door foutieve voorstellingen van de

onveranderlijkheid van de dingen, wordt gekalmeerd en waarbij de aandacht wordt

gestabiliseerd’.226 Het herkennen van situaties waarbij de geest ‘laks’ of

‘opgewonden’227 is, is volgens Wallace een fundamenteel onderdeel van de

meditatieve praktijk om het bewustzijn te verfijnen en er op die manier een geldig,

‘subjectief en empirisch’ onderzoeksinstrument van de geest van te maken.228 Het

samatha bewustzijn is helder en ‘leeg’ en vrij van onderscheiden. Op dezelfde manier

als de dialectiek van het madhyamaka boeddhisme een logische ontwikkeling is die

leidt naar de verlichting, is meditatie de praktische manier om dit persoonlijk te

bereiken. Ook bij meditatie zijn er verschillende stadia die het bewustzijn doormaakt

alvorens de finale bewustzijnstransformatie en het bereik van nirvāṇa plaatsvindt. We

zullen de kenmerken van die verschillende stadia hier kort bespreken zodat er een

vergelijk met de dialectiek van de leegte mogelijk wordt.

De negen stadia van de bewustzijnstransformatie

De stadia’s van de samādhi meditatie heten ‘jhāna’s, wat afgeleid is van het Sanskriet

‘dhyāna’ dat letterlijk ‘meditatie’ betekent.229 Een samādhi meditatie neemt typisch

224 Griffiths, 1981, p. 606 225 Wallace, 2007, p. 134 226 Ibid, p. 137 227 Loc. cit. 228 Loc. cit. 229 Griffiths, 1981, p. 609

Page 76: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

76

een bepaald mentaal visueel beeld als meditatieobject, gaande van de voorstelling van

een vaas of een stok tot een beeld van Boeddha.230 De aandacht wordt op een

introspectieve manier op dit beeld geconcentreerd. Het bereiken van de toestand van

samatha vereist volgens boeddhistische contemplatieven een jarenlange meditatieve

training en gebeurt op graduele manier in negen verschillende stadia.231

In de eerste stadia komt het er op aan om de gestuurde aandacht gefocust te

houden op het object in kwestie. Het blijkt zeer moeilijk om een continuïteit aan te

houden in het concentreren van vrijwillige aandacht op een bepaald mentaal object.

Wegens de moeilijkheid van die taak is het bewustzijn aanvankelijk “meer gefocust op

het pogen de aandacht geconcentreerd te houden dan op het mentale beeld zelf”.232

Geleidelijk aan wordt het bewustzijn dan in staat om de aandacht meer te

concentreren en vinden er periodes plaats van enkele minuten waarbij de aandacht op

het object gevestigd blijft zonder af te dwalen naar andere dingen. In de eerste stadia

is de aandacht nog steeds in grote mate onderhevig aan zogenaamde “laksheid” en

“opwinding”.233 In deze stadia wordt het bewustzijn “progressief meer en meer leeg

van intellectuele en emotionele inhouden”.234

Vanaf het vierde stadium wordt het punt van ‘dichte aandacht’ bereikt, waarbij

de aandacht gedurende een hele sessie op het object blijft geconcentreerd en slechts

zelden afdwaalt.235 Na het vierde stadium is de aandacht dus grotendeels

gestabiliseerd. De volgende vier stadia zetten de tendens van de bevrijding van

intellectuele en emotionele inhouden door. De aandacht wordt stabieler en levendiger

en is van hogere kwaliteit. Men slaagt er uiteindelijk bijna volledig in om het

bewustzijn te zuiveren van belemmerende kenmerken als opwinding en laksheid en

men kan in alle rust het mentale beeld aanschouwen voor zeer langdurige periodes

zonder dat de aandacht afdwaalt.236 In het achtste stadium van de samādhi meditatie

is de helderheid en de duur van ononderbroken aandacht bijna vervolmaakt: “[In] […]

230 Wallace, 2007, p. 137 231 Ibid, p. 139 232 Ibid., p. 140 233 Ibid, p. 141 234 Griffiths, 1981, p. 606 235 Wallace, loc. cit. 236 Wallace, loc. cit.

Page 77: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

77

single pointed attention, the mind can dwell with utter stability and vividness on its

chosen object for hours on end, without the occurrence of even subtle laxity or

excitation. William James predicted that if the attention were concentrated on a

mental image long enough, it would acquire before the mind’s eye almost the

brilliancy of a visually perceived object, and this is exactly what Buddhist

contemplatives report from their experience at this point of the training”.237

Het samatha bewustzijn ontstaat pas na het bereiken van het negende stadium.

Volgens Wallace gaat dit gepaard met drastische veranderingen in het zenuwstelsel.238

Als men er in is geslaagd om de toestand van samatha te bereiken, kan het visueel

beeld dat tot dan toe in elk stadium als meditatieobject werd gebruikt, worden

achtergelaten. Het gebruik van een dergelijk mentaal beeld in de meditatietraining

dient enkel als hulpmiddel om te leren de aandacht kwalitatief te verbeteren en

geconcentreerd te blijven. Dit lijkt analoog te zijn aan de functie die de dharmatheorie

vervult in de dialectiek van de leegte om via die dialectische weg de waarheid van de

leegte te bereiken. Wanneer de finale toestand bereikt is, is dit beeld dus overbodig

geworden. De aandacht van de geest wordt dan losgekoppeld van dat beeld: “[…] the

entire continuüm of attention is focused single-pointedly, nonconceptually, and

internally in the substrate consciousness, withdrawn fully from the physical senses.

Thus, for the first time in this training, one does not attempt to recall a familiar object

or mentally engage with it”.239

De kenmerken van die hoogste toestand van de meditatieve ervaring maken

een analogie mogelijk met de filosofie van de leegte in het madhyamaka boeddhisme.

Eens men dit stadium heeft bereikt, wordt de aandacht niet langer gericht op een

bepaald beeld, maar is de geest vrij van gedachten en emoties. De hele meditatieve

training heeft er immers voor gezorgd dat de kwaliteit van de aandacht op dergelijke

manier is verbeterd dat men niet langer wordt afgeleid door inmengende gedachten.

De aandacht wordt volledig niet-conceptueel gericht. De gedachten die in het

bewustzijn opkomen worden niet onderdrukt, maar verdwijnen vanzelf zonder dat ze

een spoor achterlaten. Het bewustzijn is op dat moment gekenmerkt door een ‘totale

237 Wallace, 2007, p. 142 238 Ibid., p. 143 239 Loc. cit.

Page 78: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

78

afwezigheid van verschijnselen’.240 Deze toestand van het bewustzijn vertoont dus

overeenkomsten met het laatste stadium in de dialectiek van de filosofie van de leegte.

In dat stadium is de ware, ‘lege’ aard van de dingen gerealiseerd. Op dezelfde manier

is het samatha bewustzijn gekarakteriseerd door een leegte: het is ontdaan van elk

onderscheid en de geconcentreerde aandacht is op dat moment niet-conceptueel.241

De vier voorlaatste stadia die in de concentratiemeditatie worden bereikt vooraleer

samatha zelf wordt gerealiseerd, zijn achtereenvolgens de sfeer van de grenzeloze

ruimte, de sfeer van grenzeloos bewustzijn, de sfeer van de leegte – “nothingness”242-

en tenslotte de sfeer van noch cognitie noch non-cognitie.243 De raakpunten met de

dialectische non-positie van het madhyamaka boeddhisme zijn bij dit laatste stadium

onmiddellijk observeerbaar. Het vierde mogelijke alternatief in verband met de

waarheid van een bepaalde positie is daar immers de verwerping van zowel een

bepaalde positie als de negatie van die positie. De verwezenlijking van samatha wordt

door het theravada boeddhisme gelijkgesteld aan de realisatie van nirvāṇa zelf.244 Ook

daarbij is het verband met madhyamaka duidelijk. De dialectiek van de leegte is

immers een systeem dat de identiteit van nirvāṇa en saṃsāra aantoont in de laatste

stadia en daarbij de intuïtieve realisering van die waarheid in de verf zet. De samādhi

meditatie blijkt daar een praktische vertaling van te zijn: het niet-conceptuele

samatha bewustzijn wordt gelijkgesteld aan nirvāṇa, de ultieme aard van de

werkelijkheid: “These states of consciousness are increasingly empty and abstract […],

culminating finally in the cessation of all sensation, cognition, and intellection, a state

of contentless consciousness”.245 Net zoals alle uiterlijke schijn en diversiteit oplost in

het besef van de leegte, houdt binnen het bewustzijn alle perceptie, cognitie en

intellectuele activiteit op. De bewustzijnstoestand van samatha wordt gelijkgesteld

aan het soteriologisch doel van elke boeddhist.246 De kenmerken van dit bewustzijn

stellen het ook gelijk aan het holistisch bewustzijn van Schumacher en Anderson.247

240 Wallace, 2007, p. 143 241 Loc. cit. 242 Griffiths, 1981, p. 610 243 Loc. cit. 244 Loc. cit. 245 Loc. cit. 246 Loc. cit. 247 Supra, p. 63

Page 79: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

79

De mogelijkheid tot het maken van die analogie tussen samādhi en

madhyamaka lijkt aanvankelijk vreemd omwille van het feit dat de samādhi meditatie

een praktijk is die deel uitmaakt van het hīnayāna boeddhisme, terwijl de

madhyamaka filosofie een strekking van het jongere mahāyāna boeddhisme is en

beide ‘voertuigen’ toch enkele aanzienlijk verschillende basisprincipes hebben.248 De

samādhi meditatie was binnen het kleinere voertuig echter uitzonderlijk in het

onderhouden van de filosofie van de leegte. Daarenboven is concentratiemeditatie ook

een fundamenteel onderdeel geworden van het zenboeddhisme, dat zelf een uitloper

is van het mahāyāna boeddhisme.249

Dit samatha bewustzijn kan dus worden beschouwd als het equivalent van het

laatste stadium in de filosofie van de leegte. Een citaat van Griffiths kan dit

ondersteunen: “The ninefold jhana-structure, then, describes a series of states of

consciousness of increasing abstraction. The mind is first emptied of all emotional

content, then of all discursive thought and reaction to external stimuli, and finally of

any content whatever. […] the mind can be trained to ascend from its ‘normal’ state of

clutter and distractedness to the final states of complete emptiness”.250 Net als in de

logica van de leegte dan, is er sprake van een steeds diepere abstractie in de elkaar

opvolgende niveaus. Slechts indien de geest op zo’n manier is getraind dat er een

stadium wordt bereikt dat niet-conceptueel is, kan men via de intuïtie tot kennis van

de werkelijkheid komen. Het laatste stadium van de samādhi training is immers ook

gekenmerkt door een afwezigheid van het gebruik van de rede. De hele meditatieve

training is een oefening die draait om de realisatie van een verheven staat van

bewustzijn. Ze wil het gebruik van de rede niet verbannen, maar de intuïtieve aard

van de oefening betekent wel dat de rede in de training zelf geen plaats heeft in het

opklimmen in de verschillende stadia. Dat gezegd zijnde kan de madhyamaka logica

worden beschouwd als een theoretische onderbouwing van de concentratiemeditatie.

De kern van de meditatieve oefening is om zonder het gebruik van de rede tot

bepaalde waarheden over de realiteit te komen. De verlossing voor het subject volgt

op de intuïtieve realisering van de waarheid over de werkelijkheid.

248 Supra, p. 71 249 Dessein en Heirman, 2005, p. 209 250 Griffiths, 1981, p. 610

Page 80: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

80

5. Beschouwingen over de dialoog tussen wetenschap en de filosofie

van de leegte: naar een existentieel relevante wetenschap

In dit laatste luik zullen de principes van het madhyamaka boeddhisme en de

meditatieve intuïtieve praktijk in verband worden gebracht met aspecten van het

materialistische wereldbeeld dat spreekt uit de westerse wetenschap. Tenslotte zal

het mensbeeld dat wordt uitgedragen door het boeddhisme en door het mahāyāna

boeddhisme in het bijzonder worden vergeleken met dat van de westerse wetenschap

op het gebied van de medische geneeskunde en de psychologie.

5.1. Invloed van het materialistisch perspectief op de omgang met

bewustzijn in de westerse wetenschap

In het licht van de voorgaande bespreking van het wetenschappelijk materialisme kan

in eerste dit punt kort worden gegaan over de principes van de wetenschappelijke

visie op bewustzijn. Aangezien wetenschap zich grotendeels baseert op materiële

verklaringen van fenomenen, wordt het bewustzijn in de westerse wetenschap als een

epifenomeen van de neuronale hersenactiviteit gezien en wordt deze

neuronenactiviteit daarenboven ook beschouwd als een voldoende basis voor het

ontstaan van bewustzijn.251 Naast het ontstaan van bewustzijn is ook de werking

ervan volledig te verklaren via materiële principes. Neuronale en chemische activiteit

is dus verantwoordelijk voor alle aspecten van bewustzijn, zoals gedachten,

herinneringen, verlangens, emoties, zintuiglijke perceptie en verbeelding. Die

materiële focus in het onderzoek van hersenen en bewustzijn heeft te maken met het

succes dat die gerichtheid de wetenschap heeft opgeleverd in haar doel de

werkelijkheid zo afdoend mogelijk te verklaren. Omdat de werking van het bewustzijn

fundamenteel materieel is, kan er ook worden ingegrepen om dat bewustzijn op

bepaalde manieren te veranderen. De mogelijkheid tot interventie ligt aan de basis

van de geneeskunde en de psychiatrische wetenschappen.

251 Wallace, 2007, p. 35

Page 81: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

81

Het probleem met deze visie is, zoals in het begin reeds gezegd, het

zogenaamde ‘hard problem’ van Chalmers.252 Materiële verklaringen zijn noodzakelijk

voor de verklaring van de werking van observeerbare, objectieve neuronale activiteit

en die neuronale activiteit correleert met bewustzijnspatronen. Dit verklaart echter

niet op welke manier juist die materiële, objectieve hersenactiviteit een subjectief

patroon kan teweegbrengen. De overgang van het objectief observeerbare naar het

subjectief niet-observeerbare blijft onverklaard en zal per definitie, vanuit het

gemaakte onderscheid tussen objectief en subjectief, steeds onverklaard blijven. Zelfs

als het bewustzijn volledig te verklaren is op basis van materiële oorzaken, dan nog

verklaart dit niet hoe en waarom dit subjectief patroon er is. Ook al is het bewustzijn

slechts een epifenomeen van volledig observeerbare neuronale activiteit, blijft het een

feit dat het als epifenomeen wel degelijk een subjectief karakter heeft, omdat het zich

als dusdanig aan ons voordoet. Dat een bepaald fenomeen wetenschappelijk is

verklaard of kan worden verklaard, doet niets af aan de identiteit van dat

fenomeen.253 Het is niet omdat bewustzijn een volkomen materiële basis heeft, dat het

daarom volledig te reduceren is tot die grenzen. Een diepteverklaring doet niets af aan

de eigenheid van het fenomeen. Die poging tot reductie van een fenomeen tot enkel de

oorzaken ervan is sciëntisme, een aspect van wetenschappelijk materialisme:

“Scientism is the brash and overreaching doctrine that everything worth saying or

expressing can be said or expressed in a scientific idiom”.254

5.2. Materialisme in praktijk: psychologie en psychotherapie

“A […] result of the historical development of Western science is an elaborate science

of mental illness, but no science of mental health. Nor is there any Western science

that shows how to cultivate extraordinary mental health or genuine happiness. The

Greek and Christian theories of eudaimonia, the human good and a ‘truth-given joy’,

have been forgotten in modern science, and the very existence of a truth that yields

such well-being has no place in the scientific view of human existence […].”255

252 Supra, pp. 7, 55 253 Flanagan, 2007, p. 22 254 Loc. cit. 255 Wallace, 2007, p. 58

Page 82: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

82

In de praktijk wordt de materialistische visie op het bewustzijn voortdurend

toegepast in de delen van de wetenschap die zich bezighouden met bewustzijn. Voor

haast elk geobserveerd defect aan iemands bewustzijn bestaat een apart

farmacologisch geneesmiddel of een precieze ingreep. Bovenstaand citaat geeft aan

dat de westerse wetenschap op dit punt geobsedeerd is door pathologische

verschijnselen. De focus ligt haast uitsluitend op de behandeling van

ziektesymptomen en op wat wordt beschouwd als ‘mentaal ongezond’ of als niet

beantwoordend aan de norm.256 In het Westen worden het bewustzijn en de geest als

fundamenteel gezond beschouwd, maar ook als het slachtoffer van verschillende

soorten aandoeningen als stress of depressie. Dit wordt beschouwd als normaal. Als

die verschijnselen te ernstig worden, worden ze behandeld met geneesmiddelen.257

Volgens Wallace heeft dit te maken met het Aristotelische beeld dat alle emoties goed

zijn als ze worden beleefd in de juiste mate en de juiste omstandigheid. Gekoppeld aan

de evolutietheorie ontstaat zo de opvatting dat ook minder leuke emoties een bepaald

nut hebben.258

5.3. Boeddhisme en bewustzijn

In het boeddhisme wordt bewustzijn op een andere manier beschouwd. De

boeddhistische visie op de geest en het bewustzijn beschouwt die als fundamenteel

gebrekkig maar niet intrinsiek zo. De normale geest is wel onderworpen aan

aandoeningen als stress, maar kan door middel van meditatietraining hiervan worden

verlost. Het boeddhisme vertrekt met andere woorden van de intrinsieke gezondheid

van de geest, die op totale wijze verlost kan worden van aandoeningen die in de

westerse therapie als normaal worden beschouwd.259 Het beschouwt een bewustzijn

dat niet van dergelijke aandoeningen verlost is als gebrekkig, terwijl dit in de westerse

psychotherapie als volkomen normaal wordt beschouwd.

Wat de oorzaak van het bewustzijn betreft, zet de boeddhistische visie zich

gedeeltelijk af tegen de materialistische invulling die het begrip meestal krijgt in de

256 Flanagan, p. 109 257 Wallace, p.60 258 Ibid, p. 60-61 259 Wallace, p. 61

Page 83: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

83

westerse wetenschap, maar zijn er ook overeenkomsten. Voor het boeddhisme is het

bewustzijn verantwoordelijk voor de manier waarop de realiteit aan ons voorkomt.

Meer nog, er is pas een ‘realiteit’ omdat er een bewustzijn is dat die realiteit

percipieert en interpreteert.260 De realiteit is een verschijning aan het subject; de

hoedanigheid van de realiteit is dus afhankelijk van bewustzijn. Daarnaast is het

boeddhisme reeds in dialoog getreden met het empirisch onderzoek van de westerse

wetenschap over de neuronale basis van bewustzijn, waardoor het op de hoogte is van

de materiële correlaten van bewustzijnstoestanden en de mogelijkheid om het

bewustzijn te stimuleren door die materiële basis te beïnvloeden. Het erkent daarom

ook dat het bewustzijn wel degelijk een materiële basis heeft, maar vindt dat die

alleen niet voldoende is om het bewustzijn te verklaren. Dit komt dus overeen met het

gegeven dat de verklaring van een verschijnsel niet hetzelfde is als de reductie van dat

verschijnsel tot haar oorzaken. Het bewustzijn heeft voor het boeddhisme een

materiële oorzaak maar geen materiële identiteit.

In het licht van de manier waarop het boeddhisme omgaat met het bewustzijn,

kunnen we nu een boeddhistische interpretatie van Chalmers’ ‘hard problem’ geven.

Dit probleem was eigen aan de materialistische visie op het bewustzijn: als de geest en

de hersenen worden beschouwd als een en hetzelfde, is het niet duidelijk op welke

manier de hersenen een subjectief fenomeen als bewustzijn produceren. De overgang

van het objectieve naar het subjectieve is met andere woorden onduidelijk. In het

boeddhisme stelt dit probleem zich niet. De boeddhistische visie op de realiteit is

immers anti-materialistisch. Het bewustzijn staat aan de basis van een foutieve

perceptie van de realiteit: dat wat volgens de principes van het boeddhisme

fundamenteel een geheel zonder onderscheiden is, wordt door het bewustzijn

waargenomen als een gediversifieerde pluraliteit.

Een boeddhist zou de impasse van ‘the hard problem’ dus niet begrijpen, omdat

het voor hem geen impasse is. Bewustzijn heeft wel een materiële oorzaak, maar is als

subjectief fenomeen iets totaal anders dan iets louter materieels. In plaats van een

materiële identiteit te hebben zoals in de westerse wetenschap, wordt het bewustzijn

in het boeddhisme in de eerste plaats gedefinieerd door haar subjectief aspect. Het

260 Della Santina,1986, p. 45

Page 84: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

84

veroorzaakt zelf het illusoir voorkomen van de werkelijkheid en definieert zich dus bij

uitstek door de productie van een volledig subjectieve ervaring. De aard van de

realiteit komt in het perspectief van het subjectieve op een totaal andere manier naar

voor dan haar ware aard. Het kan dus wel zijn dat het bewustzijn een materiële basis

heeft, dit is niet van belang omdat het subjectieve perspectief absolute voorrang heeft.

Het fenomeen wordt met andere woorden niet gedefinieerd door haar oorzaak, maar

wel door haar effect. Daarom kan het niet gereduceerd worden tot de grenzen van het

en materiële stelt Chalmers’ probleem zich gewoonweg niet.

5.4. Het wereldbeeld van madhyamaka en het wereldbeeld van de

wetenschap: absolute en conventionele waarheden

In het licht van wat reeds is gezegd, is de vergelijking tussen het wereldbeeld van het

madhyamaka boeddhisme en de westerse wetenschap vrij snel gemaakt. De twee zijn

in hun omgang met de realiteit volkomen aan elkaar tegengesteld. Wetenschap wil de

realiteit verklaren door middel van uitvoerig empirisch onderzoek, dat is gebaseerd

op de observatie en de observeerbaarheid van fenomenen en op de repliceerbaarheid

en reproduceerbaarheid van experimenten en is daarom een materialistische

verklaringsmethode. Door middel van dergelijke methodologie wil wetenschap de

realiteit zo uitvoerig mogelijk verklaren en op die manier komen tot kennis van de

opbouw van die realiteit via materiële oorzaken.

Het madhyamaka boeddhisme deelt dergelijk materialistisch wereldbeeld

natuurlijk niet. De reikwijdte van de toepasbaarheid van het empirisch onderzoek van

de realiteit moet volgens die interpretatie drastisch worden ingeperkt: de diversiteit

die we waarnemen in de werkelijkheid is slechts een illusie en het menselijk

bewustzijn ligt aan de basis daarvan. De ware aard van de werkelijkheid is de leegte

en die kan wegens het conflict in de rede enkel worden bereikt via niet-rationele,

intuïtieve weg.261

Het is echter duidelijk zijn dat het madhyamaka boeddhisme niet in principe

gericht is tegen de poging om de werkelijkheid te verklaren via empirische weg.

261 Supra, p. 73

Page 85: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

85

Dergelijke poging ligt immers binnen de reikwijdte van de conventionele waarheid

van de uiterlijke werkelijkheid.262 We hebben het eerder reeds gehad over de

zogenaamde ‘dubbele waarheid’ in het boeddhisme. De ‘waarheid’ van het

conventionele niveau is geen waarheid over de diepere aard van de werkelijkheid.

Vanuit het perspectief van de absolute waarheid is de conventionele waarheid wel

degelijk een waarheid in haar eigen recht, zijnde een ‘misleide waarheid’ die enkel

werkzaam is binnen haar eigen, illusoire niveau. Binnen dat niveau van de

waarneembare, illusoire werkelijkheid zijn de theorieën die worden geformuleerd dus

wel degelijk geldig. De ware aard van de werkelijkheid daarentegen, op het niveau van

de leegte dus, is de ‘absolute waarheid’. De transcenderende positie van het

madhyamaka boeddhisme en de verwerping van de mogelijkheid van het innemen

van een positie hebben betrekking op dit absoluut niveau: de poging om via de rede

iets te formuleren over de ware aard van de werkelijkheid en dus buiten de grenzen

van de empirie en de illusie te treden is onmogelijk.

Het bereik van de wetenschappelijke methode kan binnen het gegeven van de

dubbele waarheid worden opgevat als de conventionele waarheid, de waarheid van de

waarneembare werkelijkheid. Ze heeft binnen die conventionele waarheid dus wel

degelijk geldigheid. Waar het madhyamaka boeddhisme echter expliciet tegen is

gericht, is de extrapolatie van die materiële verklaringsprincipes van de

wetenschappelijke methode naar het gebied van de metafysica en dus de ware aard

van de werkelijkheid. Dit is wat wetenschappelijk materialisme poogt te doen door te

stellen dat de hele werkelijkheid in principe reduceerbaar is tot het louter materiële.

Dat is een positie die zich buiten de grenzen van de empirie en de rede uitstrekt.

Binnen de conventionele waarheid is de wetenschappelijke methode wel degelijk

geldig en doeltreffend in haar verklaringsonderneming. Ze poogt die echter te

overstijgen door haar materiële methodologie niet enkel als de conventionele

waarheid van de waarneembare werkelijkheid voor te stellen, maar als de absolute

waarheid over de diepere aard van de werkelijkheid. Dit betekent de inname van een

positie over de absolute waarheid, wat volgens het madhyamaka boeddhisme niet

mogelijk is.

262 Supra, p. 68

Page 86: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

86

Wat wetenschap in feite bereikt door de hantering van een materialistisch

verklaringskader, is een instandhouding van het illusoir statuut van de uiterlijke

werkelijkheid en daarmee van de kringloop van lijden. De opvatting dat de

waarneembare wereld ultiem verklaarbaar en beheersbaar is, zorgt voor de

voortzetting van de gehechtheid aan het bestaan en kan vanuit haar aard niet leiden

tot de realisatie van de absolute waarheid. Het gebruik van empirisch onderzoek en de

ratio moet volgens het madhyamaka boeddhisme op haar relatieve waarde worden

geschat. De tegenstelling tussen madhyamaka en wetenschap is dus de rol die de ratio

voor beide vervult: in de wetenschap is ze op het niveau van de conventionele

waarheid werkzaam om de uiterlijke werkelijkheid te beheersen, maar kan ze vanuit

de aard van haar toepassing enkel leiden naar de verdere instandhouding van de

kringloop van lijden en wedergeboorte en niet naar de absolute waarheid. In het

madhyamaka boeddhisme daarentegen is de ratio een middel om tot de verheven

absolute waarheid te komen.263 Haar enige functie is wijzen op het logisch conflict in

de rede en op die manier de intuïtieve realisering van de leegte voorbereiden.

Het madhyamaka boeddhisme is dus fundamenteel anti-materialistisch, maar

dit wil niet zeggen dat wetenschap volgens het madhyamaka boeddhisme

ondoeltreffend is in het verklaren van de uiterlijke werkelijkheid. Dit empirisch

onderzoek moet naar waarde worden geschat en kan zich niet op het terrein van de

metafysica wagen. Eerder hebben we reeds van het boeddhisme in het algemeen

gezegd dat het een rationele onderneming is die niet zonder meer kan worden

gelijkgesteld met andere religies of vormen van religie. De reden daarvoor was dat er

in het boeddhisme veel belang wordt gehecht aan het empirisch onderzoek van de

werkelijkheid. Hoewel het lijkt alsof de principes van de filosofie van de leegte dit

tegenspreken, is dit niet zo. De verklaring daarvoor is analoog aan die van de relatieve

geldigheid van het wetenschappelijk onderzoek op conventioneel niveau: het

empirisch onderzoek naar de uiterlijke werkelijkheid dat door het boeddhisme wordt

ondersteund, is evengoed enkel werkzaam op het niveau van de conventionele

waarheid en kan niets zinvols zeggen over de diepere aard van de werkelijkheid. Als

conventionele waarheid in haar eigen recht is het wel degelijk gerechtvaardigd om

theorieën te formuleren over de uiterlijke werkelijkheid.

263 Supra, 56-57

Page 87: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

87

5.5. De psychologie van het subject

We willen nu om te besluiten enkele aspecten die volgen uit de algemene principes

van het boeddhisme en uit de madhyamaka filosofie in het bijzonder, in verband

brengen met de stand van zaken in de psychologie en de psychotherapie. In de

verbinding van de filosofie van de leegte en dit deelgebied van de wetenschap ligt het

aanknopingspunt voor de ontwikkeling van een meer ‘zingevende’ wetenschap.264 De

reden voor de mogelijkheid van die aanknoping volgt uit de aard van het boeddhisme

zelf als een traditie die gestructureerd is rond en voor het subject. De psychologie en

psychotherapie zijn in essentie ook begaan met het welzijn van het individu.

De methodologie die wordt gebruikt om psychisch en fysisch welzijn te

bereiken, is gebaseerd op de materialistische wetenschappelijke methode die op elk

ander gebied van de wetenschap wordt aangewend. Dezelfde wetenschappelijke

methode dus die gevormd is in het kader van een opkomende wetenschap die zelf nog

niet helemaal op poten stond, wordt aangewend in deeltakken die betrekking hebben

op een onderwerp dat niet even rechtlijnig kan worden bestudeerd als een

observeerbaar experiment van de natuurwetenschappen. De reden voor dat

universeel gebruik van de wetenschappelijke methode is gebaseerd op het succes van

wetenschap; de reikwijdte van de materialistische verklaringswijze breidt ook

voortdurend uit.265 In de psychotherapie wordt een subject geobserveerd en worden

op basis van gemaakte observaties bepaalde therapieën of geneesmiddelen

voorgeschreven. De manier waarop een probleem wordt bestreden is het aanpakken

van problemen in bepaalde onderdelen van een subject om op die manier het totaal

welzijn van dat subject te verbeteren of te herstellen. Net dit aanwenden van de

materialistische methode op het gebied van de psychologie willen we hier

contrasteren met enkele kenmerken van het boeddhisme.

Boeddhisme is in essentie een filosofie over het subject en over de

mogelijkheid voor het subject om tot een betere bestaanstoestand te komen. Het start

264 Flanagan, 2007, p. 107 265 Supra, p. 27

Page 88: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

88

daarom het onderzoek van de werkelijkheid bij het individu zelf.266 Het bewustzijn

van dit individu ligt zelf aan de basis van het percipiëren van de realiteit als een

manifestatie van diversiteit en daarom als de oorzaak van lijden. De mens leeft

daardoor een bestaan dat ervoor zorgt dat hij niet anders kan dan lijden, indien hij zelf

geen stappen onderneemt om die tendens tegen te gaan. De boeddhistische

verlossingsweg heeft als doel om het subject individueel tot inzicht te brengen in de

oorzaak van het lijden en om op die manier het lijden op te lossen in het hier en nu.

Het is dus een ethische filosofie omdat ze vertrekt vanuit de fundamentele noodzaak

van welzijn.

De filosofie van de leegte van het madhyamaka boeddhisme past als een

systematisering van de oorspronkelijke woorden van Boeddha ook binnen het grotere

kader van de ethiek van het boeddhisme. Als strekking van het boeddhisme van het

grotere voertuig kent het ook de opvatting dat de verlichting voor iedereen

bereikbaar is en niet slechts voor een selecte groep monniken. Het nirvāṇa wordt dan

opgevat als een leegte die intuïtief moet worden gerealiseerd. Als we dit gegeven

vergelijken met het ‘holistische bewustzijn’ dat Schumacher en Anderson definieerden

als het bewustzijn dat ontstaat wanneer men is doorgedrongen tot het hoogste niveau

van de realiteit267, zien we dat de leegte die uit de dialectiek van het madhyamaka

boeddhisme spreekt kan worden opgevat als een holistische leegte.

Het eindpunt van de verlossingsweg, het bereiken van nirvāṇa als de leegte, is

een stadium waarbij de gepercipieerde diversiteit en onafhankelijkheid van de dingen

in de werkelijkheid oplost en er geen onderscheiden meer overblijven. De realisatie

van nirvāṇa is met andere woorden een besef van de eenheid van de totale

werkelijkheid. De dingen die voorheen werden gezien als onafhankelijk, zijn in het

stadium van de verlichting met elkaar verbonden. Deze ‘holistische leegte’ is

belangrijk voor de visie op het subject die daardoor wordt opgeworpen. Op het niveau

van de absolute waarheid moet het subject eveneens als ‘leeg’ gezien worden. Dit

wordt weerspiegeld in de algemene opvatting in het boeddhisme dat een individu

intrinsiek zonder ‘zelf’ is. Het madhyamaka boeddhisme is via de opvatting van de

266 Supra, p. 37 267 Supra, p. 63

Page 89: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

89

fundamentele grond van leegte in de hele werkelijkheid dus een filosofie van de

eenheid van het geheel. Die eenheid geldt niet enkel voor het geheel op zich, maar

weerspiegelt zich in elk aspect, ook in het individu. De leegte is fundamenteel

aanwezig in het kleinste deel van het geheel en in de hele realiteit op zich en is in

beide gevallen in dezelfde mate en op dezelfde manier aanwezig. Het individu dat deel

uitmaakt van het geheel is dus zelf evengoed ‘leeg’ en moet daarom ook zelf als een

eenheid worden gezien, als een totaliteit.

Dit betekent natuurlijk niet dat we het individu letterlijk moeten opvatten als

‘leeg’, maar is wel bepalend voor het mensbeeld dat uit dergelijke opvatting spreekt.

Dit mensbeeld beschouwt het individu als een totaliteit en het welzijn voor dat

individu kan overeenkomstig ook enkel verbeterd worden als een individu als zodanig

wordt beschouwd. De methodologie van de medische praktijk en de psychologie is

zodanig dat specifieke onderdelen van het fysische en psychische mens-zijn worden

behandeld, maar volgens de interpretatie van het madhyamaka boeddhisme betekent

dit een verstoring van ons ‘totale mens-zijn’. Enkel het beeld van een subject als een

geheel karakteriseert op adequate manier wat het betekent om menselijk te zijn en

enkel maatregelen die het subject als een totaliteit beschouwen zijn dus in staat om op

positieve wijze zijn welzijn te beïnvloeden.

Als we dit vergelijken met het beeld in de westerse wetenschap, kunnen we

besluiten dat een te eenzijdige materialistische benadering het subject niet kan vatten

naar zijn totaliteit. De materialistische benadering is, in tegenstelling tot de

realiteitsvisie in het boeddhisme en in de filosofie van de leegte in het bijzonder, geen

holistische benadering. Algemeen gedefinieerd is holisme een karakterisering van de

manier waarop een systeem is georganiseerd.268 Een holistisch systeem is een

systeem dat pas adequaat gekarakteriseerd kan worden in zijn totaliteit. Alle delen

van dit systeem zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, afhankelijk van elkaar en

werken samen om het totaal te produceren269. Het geheel is dus superieur en heeft

voorrang op de delen. In de deelgebieden van de wetenschap die zich bezighouden

met menselijk welzijn, wordt het individu beschouwd als een geheel van

268 Michael Esfeld, Holism in Philosophy of Mind and Philosophy of Physics (Dordrecht: Kluwer Academic Publishers, 2001), p. 2 269 Ibid, p. 3

Page 90: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

90

deelsystemen die afzonderlijk kunnen worden behandeld. De visie op het individu en

vooral de methodes die gebruikt worden om het welzijn van dat individu te

verbeteren houden dus geen rekening met de karakterisering van een individu als een

totaliteit.

De vergelijking van beide perspectieven op het subject – het subject als een

totaliteit of net niet – is interessant in het licht van de discussie over de mogelijke

relevantie die een boeddhistisch perspectief kan bieden aan de huidige wetenschap.

Een te eenzijdige materialistische benadering van een bepaald aspect van ons fysisch

of psychisch zijn leidt volgens het boeddhisme tot een verstoring van onze totaliteit.

De realiteit van de holistische leegte in het boeddhistisch perspectief betekent dat een

materialistische deelbenadering, waarbij men tracht om onderdelen van het fysisch of

psychisch welzijn te verbeteren, noodzakelijk tekort schiet. We kunnen de

beschouwing van een individu als een totaliteit dan volgens de filosofie van de leegte

interpreteren als de enige ‘menselijke’ manier om een subject te definiëren. De

materialistische benadering van het subject in die delen van de wetenschap die zich

bezighouden met het welzijn van de mens, wijkt daarom fundamenteel af van wat

volgens het madhyamaka boeddhisme echt het welzijn van de mens is. Dit betekent

dat de behandeling van een individu in de medische wetenschappen en de

psychotherapie niet de meest doeltreffende of de meest menselijke manier is om een

subject te behandelen.

Als we dit gegeven omzetten in de praktijk, betekent dit dat de meditatieve

praktijk, als praktische weg naar de realisatie van de intuïtieve leegte, een

interessante inbreng kan zijn in de huidige psychologie. In plaats van het subject te

behandelen met een materialistische strategie, kan de invoering van een meditatieve

behandeling ervoor zorgen dat de totaliteit van het subject meer op de voorgrond

treedt en het subject dus als individu meer naar waarde zal worden geschat. De

behandeling zal dus menselijker zijn volgens de interpretatie via de filosofie van de

leegte. Op die manier kan de wetenschap op dit gebied dus een praktijk worden die

dichter aansluit bij de fundamentele aard van het menselijk individu. Dat is een gevolg

van de fundamentele aard van het boeddhisme als een filosofie voor het subject. Het

deelt met de psychologie dus een gemeenschappelijke gerichtheid op het subject. In de

Page 91: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

91

traditionelere gebieden van de wetenschap die de uiterlijke werkelijkheid als

onderwerp hebben, kan de filosofie van de leegte hooguit een inspirerende invloed

hebben, maar niet de transformerende invloed zoals op de psychologie.

5.6. Opkomst van oosters gedachtegoed in de westerse psychologie

Dit is interessant omdat er aanwijzingen zijn dat de behandelingswijze en de

methodologie van de psychologie en de psychotherapie niet op zich hebben geleid tot

een beter individueel welbevinden bij de patiënten.270 Dit is de reden waarom het

boeddhisme en andere meditatieve praktijken de laatste jaren meer en meer aan

belangstelling hebben gewonnen in het Westen. Volgens Shapiro, wiens boek

‘Meditation’ we hierna nog bespreken, bestaat er een ontevredenheid over de manier

van behandeling met farmacologische deeloplossingen, zowel bij professionelen uit de

sector zelf, als bij patiënten.271 In bepaalde gevallen wordt de behandeling van

symptomen van stress en andere aandoeningen met farmacologische geneesmiddelen

ontoereikend bevonden.272

Volgens Shapiro zijn de westerse gezondheidswetenschappen, zoals ook

volgens Wallace273, geboren uit een bekommernis om het pathologische en niet om

een bekommernis om mentale gezondheid.274 Er zou echter eveneens een recente

tendens zijn in de wetenschap om meer te focussen op positieve gezondheid dan op

ziekteverschijnselen.275 Dit heeft op zijn beurt gezorgd voor een zoektocht naar

aansluiting bij principes uit de oosterse tradities, die zich traditioneel wel met

positieve gezondheid bezighouden.276 Een derde aspect van de opkomst van oosterse

tradities in het Westen is het feit dat er meer en meer op zoek wordt gegaan naar

zingeving en waarden die zich afzetten tegen die van onze “competitieve,

270 Deane H. Shapiro Jr., Meditation: Self-regulation strategy and altered state of consciousness: A Scientific/Personal Exploration (New York: Aldine Publishing Company, 1980), p. 4 (hierna: Shapiro, 1980) 271 Loc. cit. 272 Loc. cit. 273 Supra, p. 82 274 Shapiro, loc. cit. 275 Het boek dateert weliswaar uit 1980 276 Shapiro, loc. cit.

Page 92: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

92

technologische, gejaagde cultuur”.277 Die zouden te vinden zijn in het boeddhisme en

de meditatieve praktijk.

5.7. Wetenschap en meditatie: een onderzoek

Om af te sluiten geven we nog een iets concreter comparatief onderzoek weer

over de stand van zaken in de psychotherapie en de inbreng van oosterse meditatieve

praktijken. Hiervoor gebruiken we het boek ‘Meditation. Self-regulation strategy and

altered states of consciousness. A Scientific/Personal Exploration’ van Deane H.

Shapiro Jr. als begeleiding. Dit boek beschrijft een wetenschappelijk onderzoek in de

aspecten van meditatie en het belang dat die kunnen hebben voor de behandeling in

de psychotherapie. Shapiro gebruikt daarvoor twee verschillende modellen van

meditatie, die we hieronder zullen bespreken. Hij is zelf een psychiater met ervaring

in meditatieve technieken en gebruikt ook meditatieve technieken als therapie in de

behandeling van patiënten met bepaalde profielen. We zullen die beide modellen nog

verbinden met de filosofie van de leegte en het belang van de ‘dubbele waarheid’ in de

vergelijking van een wetenschappelijk en een boeddhistisch wereldbeeld.

5.7.1. Algemeen

Shapiro erkent dat meditatie geen wondermiddel is. De werking ervan valt vaak

samen met die van andere, meer gebruikelijke therapeutische technieken en soms is

er geen enkele reden om meditatie te verkiezen boven een andere behandeling. Het

kan echter ook het geval zijn dat meditatie wel de aangewezen techniek is om een

bepaalde patiënt te behandelen en dit is waar Shapiro vooral over schrijft. Daarbij

moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Hij maakt op voorhand een

grondige profielschets van een onderzoekssubject en onderzoekt het verschil tussen

mensen die doorzetten met hun meditatietherapie en degenen die dat niet doen.278 De

factoren die hij daarbij onderzoekt zijn onder meer de verwachtingen die iemand

heeft ten aanzien van de therapie, zijn of haar initiële motivatie om ermee te

277 Shapiro, 1980, p. 4 278 Ibid., p. 28

Page 93: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

93

beginnen279, de rol die de therapeut heeft in de meditatieoefening en de

psychologische achtergrond van het subject.280

Shapiro schrijft niet enkel over oosterse, boeddhistische meditatie. Er zijn veel

verschillende soorten meditatie en hij erkent dit door de moeilijkheid aan te geven

van het formuleren van een precieze definitie.281 Dit is moeilijk, niet enkel omdat er

veel verschillende meditatieve tradities zijn die niet beperkt zijn tot het boeddhisme,

maar ook omdat er veel verschillende types bestaan. Er is zittende meditatie, gericht

op het produceren van een toestand van rust, maar evengoed is er ook een zittende

meditatieve techniek die gericht is op een toestand van excitatie en alertheid.282

Daarnaast is er ook bewegingsmeditatie.283 Bovendien is het niet duidelijk of een

definitie van meditatie in de eerste plaats moet uitgaan van het doel van meditatie, de

effecten, of de cognitieve aspecten van meditatie.284 Uiteindelijk geeft Shapiro deze

definitie: “Meditation refers to a family of techniques which have in common a conscious

attempt to focus attention in a non-analytical way, and an attempt not to dwell on

discursive, ruminating thought.”285 Het voordeel van deze definitie is dat ze in haar

algemeenheid niet gebonden is aan een bepaalde religieuze of spirituele strekking.286

Daarnaast geeft ze rekenschap van het processuele karakter van meditatie: elke

meditatie is een ‘poging tot’, een bewust ondernemen, en in die mate gaat het om een

bepaald verloop van gebeurtenissen in tegenstelling tot een plotse verwezenlijking

van een bewustzijnsverandering. Het gaat in deze definitie dus ook niet zozeer om de

inhoud, dan wel om het verloop van het komen en gaan van gedachten.287

5.7.2. Twee modellen van meditatie

Zoals de titel van Shapiro’s boek aangeeft, onderscheidt hij twee manieren om met

meditatie om te gaan: als een zelfregulerende methode, of als manier om een grotere

279 Shapiro, 1980, p. 26 280 Ibid., p. 38 281 Ibid., p. 12 282 Ibid., p. 13 283 Loc. cit. 284 Ibid., p. 12 285 Ibid, p. 14 286 Ibid., loc. cit. 287 Ibid., p. 15

Page 94: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

94

persoonstransformatie te verwezenlijken. De manier waarop de westerse wetenschap

traditioneel met meditatie omgaat, is als zelfregulatie. Als therapie dus om

aandoeningen te bestrijden in een psychiatrische, therapeutische context. Meditatie

kan worden aangewend om verschillende symptomen te behandelen: in de

behandeling van onder meer stressverschijnselen, neuroses, verslavingen,

spanningen, angsten en depressies werd meditatie reeds aangewend.288 In de

ontstaanscontext van meditatie, de spirituele tradities uit het Oosten, werd meditatie

echter niet slechts als remedie geconcipieerd, maar als een manier om tot volledige

zelfontplooiing te komen; tot een totale bewustzijnsverandering.289 Meditatie volgens

die interpretatie is erop gericht om het volle potentieel van een individu ter

ontwikkeling te brengen en om de relatie van een individu ten opzichte van de wereld

te veranderen. In deze interpretatie gebeuren er fenomenologische veranderingen in

de subjectieve ervaring van een individu dat meditatie beoefent, die tijdelijk of

blijvend kunnen zijn.290 Die bewustzijnsverandering voltrekt zich in verschillende

stadia die elk moeten worden doorlopen om vooruitgang te boeken.

Als we teruggaan naar de relatie tussen een holistisch perspectief en de

‘absolute waarheid’, is het duidelijk dat de eerste vorm van meditatie, zelfregulatie,

het minst aansluit bij het holisme dat uit de filosofie van de leegte spreekt. Dit model

van meditatie als zelfregulatie wordt al onderzocht in de psychologie en gebruikt in

een therapeutische context.291 De kenmerken van dat model leunen echter aan bij het

materialistische perspectief, omdat ze gericht zijn op de bestrijding van bepaalde

symptomen van aandoeningen. Ze zijn dus gericht op een deelaspect van het totale

individu, maar beschouwen het individu op zich niet als een totaliteit. Deze methode is

met de wetenschappelijke methode dus ook in grote mate gebaseerd op de observatie

van een subject en de uitvoering van experimenten.292 Omwille van de aard van het

onderwerp in de psychologie is deze methode binnen een wetenschappelijk kader

weliswaar degene die het minst aansluit bij de kernwaarden van het wetenschappelijk

materialisme.

288 Shapiro, 1980, p. 19 289 Ibid., p. 20 290 Ibid, p. 20 291 Ibid., p. 4 292 Ibid., pp. 133-161

Page 95: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

95

Het tweede model van meditatie als bewustzijnstransformerende praktijk is

erop gericht om een totale bewustzijnsverandering te veroorzaken die een volledig

nieuwe fenomenologische ervaring met zich meebrengt.293 Dit wordt veroorzaakt

door het inzicht in de ware aard van de werkelijkheid; de ‘absolute waarheid’ of de

filosofie van de leegte dus zoals we dit tot hiertoe hebben uiteengezet. Wie dergelijke

praktijk succesvol beoefent, zal uiteindelijk een bewustzijnstransformatie meemaken

die overeenstemt met de verschillende stadia van meditatie zoals die worden

beschreven in de samādhi praktijk. Dit is dus een totale verandering die niet te

vergelijken is met het model van zelfregulatie, dat ‘slechts’ een vorm van therapie is

die wordt aangewend om het pathologische te bestrijden.

Shapiro maakt ook niet de fout om het therapeutisch model van meditatie te

beschouwen als hetgeen met het meeste mogelijk nut voor de westerse

psychologische praktijk. Hij beschouwt met andere woorden het model van

zelfregulatie niet als het antwoord op de zoektocht van de westerling naar normen en

waarden die buiten die van de eigen cultuur liggen.294 De conceptie van meditatie als

een totale bewustzijnsverandering is daar meer voor geschikt. Het zelfregulerende

model van meditatie blijft volgens onze tot hier opgebouwde analyse geplaatst binnen

de materialistische wetenschappelijke praktijk en zal daarom niet het niveau van de

absolute waarheid bereiken via een totale bewustzijnsverandering.

Het tweede model van meditatie als bewustzijnsverandering slaagt er wel in

om het niveau van de conventionele waarheid te overstijgen door het eenzijdig

materialisme te verwerpen. De integratie van dit model in de wetenschappelijke

praktijk zou dus betekenen dat de wetenschap zich alvast op het gebied van de

psychologie meer aansluit bij het holistische perspectief door de eenzijdige

materialistische benadering van de behandeling van een subject aan te passen. Een

zinvollere wetenschap op dit gebied houdt dus in dat de rol die meditatie speelt in de

psychologische praktijk verder moet gaan dan een louter therapeutische rol. Dit

tweede model van meditatie zal vanuit haar aard meer doordringen tot in de kern van

293 Shapiro, 1980, p. 20 294 Supra, p. 91

Page 96: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

96

een subject en welzijn voor dat subject meer verhogen dan een

symptomenbestrijdende meditatietherapie dat kan.

Shapiro onderneemt in zijn boek een poging om de verschillende stadia van de

meditatieve ervaring in kaart te brengen via observatie van het gedrag en de verbale

uitingen van zijn onderzoekssubjecten.295 De veranderingen die hij opmerkt komen

overeen met aantoonbare neurologische veranderingen die door wetenschappers zijn

gemeten tijdens onderzoek met verschillende subjecten die meditatie beoefenden. Het

ging hierbij zowel om mensen die ervaring ter zake hadden als om leken. In een

hoofdstuk over meditatie als zelfregulatie beschrijft hij een casus van een subject dat

na een meditatietherapie van negen maanden zeer positieve veranderingen toonde op

tal van vlakken.296 Voor ons huidig opzet zijn Shapiro’s bevindingen over meditatie als

transformatie echter interessanter. We zullen daarom dieper ingaan op zijn

onderzoek omtrent dit meditatiemodel.

5.7.3. Meditatie als transformatie in een therapeutische context

Dit onderzoek biedt een tegengewicht voor de gebruikelijke westerse behavioristische

benadering van meditatie als zelfregulatie.297 Als meditatie wordt geconcipieerd als

meer dan slechts een therapie en als het een aantoonbaar nut heeft voor een individu

dat meditatie ook beoefent als een praktijk die verdergaat dan enkel therapie, dan kan

dit betekenen dat de boeddhistische meditatieve praktijk kan worden gecombineerd

met de traditionele psychotherapie om een zinvollere behandeling mogelijk te maken.

Het gaat in deze benadering van meditatie om de fenomenologie van meditatie; om de

bestudering van wat het subject daadwerkelijk persoonlijk ervaart. De moeilijkheid

om een onderzoek naar de effecten van meditatie als transformatie te voeren heeft

dan ook te maken met een botsing van paradigma’s: het wetenschappelijke, objectieve

perspectief onderzoekt de uiterlijke wereld als de enige werkelijkheid die los van onze

perceptie bestaat en wil subjectieve fenomenen tot deze grenzen van

observeerbaarheid reduceren. De oosterse tradities waarbinnen meditatie als een

transformerende praktijk is ontwikkeld, zijn daarentegen gericht op het interne en

295 Shapiro, 190, pp. 68-71, 199-202 296 Ibid., p. 81 297 Ibid., p. 4

Page 97: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

97

subjectieve aspect van die verandering.298 Natuurlijk is het fout om a priori de

veranderde bewustzijnstoestand als een betere en ‘hogere’ staat van bewustzijn te

beschouwen, maar het is evenzeer onterecht om de realiteit van zo’n toestand op

voorhand af te doen als een illusie.299

Shapiro gebruikt een definitie van ‘altered state of consciousness’ die hij

overneemt van Tart: “Our ordinary discrete state of consciousness is a construction

built up in accordance with biological and cultural imperatives for the purpose of

dealing with our physical, intrapersonal, and interpersonal environments. A discrete

altered state of consciousness is a radically different way of handling information

from the physical, intrapersonal, and interpersonal environments, yet the discrete

altered state of consciousness may be as arbitrary as our ordinary discrete state of

consciousness”300

De veranderde bewustzijnstoestand is dus een totaal andere manier om de

realiteit waar te nemen. Op zich is die toestand echter evenzeer een willekeurige

toestand die niet op zich moet worden beschouwd als een betere manier om met de

werkelijkheid om te gaan. Het kan echter wel zijn dat een toestand kenmerken heeft

die na een vergelijking worden beoordeeld als gunstiger. Shapiro meent, na onderzoek

te doen naar de veranderde bewustzijnstoestand die wordt bekomen via meditatieve

transformatie, dat die toestand wel kenmerken vertoont die beter zijn dan de vorige

bewustzijnstoestand.301 Over meditatie als zelfregulatie besluit Shapiro dat die als

therapie niet intrinsiek verschilt van andere vormen van therapie.302 Het onderzoek

naar en gebruik van de meditatieve praktijk in de psychotherapie is volgens hem

echter wel zeer waardevol en als mogelijk alternatief op de beschouwing van

meditatie als louter therapie stelt hij dan ook voor om het fenomenologisch onderzoek

van de meditatieve ervaring meer uit te diepen.303 Hij geeft later in verband met de

casus van meditatie als transformatie verschillende studies weer die de ervaringen

298 Shapiro, 1980, p. 188 299 Loc. cit. 300 Tart, Transpersonal Psychologies (New York: Harper & Row, 1975), p. 24, geciteerd in Shapiro, 1980, p. 188 301 Shapiro, 1980, p. 204 302 Ibid., p. 80 303 Ibid., p. 160

Page 98: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

98

van mediterende subjecten testten tijdens en na het mediteren. De resultaten van al

die studies wezen grotendeels in de richting van een positieve

persoonlijkheidsverandering, ‘zelf-actualisatie’ en positieve mentale gezondheid in

vergelijking met controlegroepen.304 Het probleem met al deze studies was natuurlijk

de subjectieve aard van de gerapporteerde gevoelens, waardoor die door degene die

het experiment uitvoerde niet konden worden getest. Er is ook nog een andere manier

om onderzoek te doen naar de fenomenologische aspecten van meditatie, zonder

beroep te moeten doen op het onderscheid tussen subject en onderzoeker. Die

methode is reeds in het oude boeddhisme ontwikkeld en omvat meditatiesubjecten

die zelf ook de onderzoekers zijn.305 Zo wordt de moeilijkheid om subjectieve

gevoelens accuraat over te brengen naar een onderzoeker vermeden. Boeddhistische

contemplatieven hebben zo een wetenschappelijke fenomenologie van de meditatie-

ervaring willen opstellen.306 Dit resulteerde in de taxonomie van de mentale

toestanden. De bevindingen die zo in de klassieke teksten zijn opgetekend, zijn getest

en vaak bevestigd door anderen die meditatie beoefenden. Dat leidt natuurlijk tot een

circulariteit van bevindingen en confirmatie van die bevindingen die onmogelijk

objectief kan worden getest.

Wat we nu echter willen bereiken is net de conclusie dat de problematiek van

de observeerbaarheid, die eigen is aan het objectieve materialistische perspectief,

tekortschiet op het vlak van de psychologie en de therapie en dat de boeddhistische

meditatieve praktijk, net omdat ze in de eerste plaats gestructureerd is rond en voor

het subject, een zinvol alternatief kan bieden.. Zoals we eerder hebben gezegd zijn de

beide perspectieven niet aan elkaar gelijk en hebben we te maken met een

paradigmaconflict. De transformatie die de meditatieve ervaring tot gevolg heeft, is

van zo’n aard dat ze niet binnen het perspectief van observeerbaarheid valt. Ze kan

enkel worden gerapporteerd als een fenomenologische verandering. Het is

fundamenteel een subjectieve aangelegenheid en kan daarom enkel als dusdanig een

bijdrage leveren aan de psychologische praktijk. Ze gaat dus verder dan het model van

meditatie als zelfregulatie, dat als een therapie wordt toegepast en daarom binnen het

kader van observeerbaarheid en testbaarheid blijft geplaatst. De beschouwing van het

304 Shapiro, 1980, p. 191-195 305 Ibid., p. 197 306 Loc. cit.

Page 99: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

99

subject als een totaliteit komt in dat model van meditatie niet tot uiting, in

tegenstelling tot in het transformatiemodel.

Deze fenomenologische benadering is reeds eeuwenlang de geprefereerde

vorm van onderzoek in de oosterse tradities. De weergave van een subjectieve

ervaring krijgt in die benadering meer waardering: “In subject’s own estimate of his

behavior, an internal state is a rich and promising source of data which some

experimenters tend to ignore in their passionate search for objectivity”.307 Shapiro

geeft ook aan dat de subjectieve rapporteringen van ervaringen van de onderzochte

meditatiesubjecten niet helemaal overeenstemden met de geobserveerde

fysiologische veranderingen: “[…] there were more positive subjective changes in the

meditation group than in the control “relaxation group” even though there was no

difference on physiological measures. […] if meditation has a unique effect, it seems

one which is different from a visceral or a neuromuscular effect.”308 Hij besluit dat de

uniciteit van de meditatieve ervaring niet ligt in het verschil met andere

therapeutische technieken, maar wel in de manier waarop een subject ze ervaart.309

Die ervaringen zijn dus overwegend positief: een positieve persoonsverandering, een

gevoel van mentale gezondheid en een gevoel van actualisatie van eigen potentieel.310

De meditatieve praktijk, die een berusting in zichzelf is, leidt dus tot een

positief individueel welbevinden. Dit is afwezig in de huidige materialistische

benadering van de medische en psychologische praktijk. De behandeling van bepaalde

psychologische aspecten van een individu veroorzaakt bij dat individu niet dezelfde

positieve ervaring als de meditatieve praktijk dat doet, net omdat die benadering geen

rekenschap kan geven van het belang van het subjectieve perspectief. De visie van het

boeddhisme op het subject en de madhyamaka visie hierover kunnen dus normatieve

waarde hebben voor de huidige psychologie.

307 Shapiro, 1980, pp. 160-161 308 Ibid., p. 161 309 Loc. cit. 310 Supra, p. 98

Page 100: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

100

5.8. Eudaimonistische wetenschap en het ethische mensbeeld: ‘The Really

Hard Problem’

In zijn boek ‘The Really Hard Problem’ heeft de filosoof Owen Flanagan het

over de mogelijkheid van een normatieve ‘eudaimonistische wetenschap’, die niet

enkel descriptief is maar ook op empirische wijze onderzoek doet naar datgene wat

bijdraagt aan het menselijk welzijn en geluk.311 Volgens hem kan er niets worden

ingebracht tegen een normatieve wetenschap, zolang de voorschriften die deze

wetenschap produceert kunnen worden ondersteund door bewijzen en het navolgen

ervan ook inderdaad een positieve uitkomst heeft in het gebied waarop ze zouden

moeten werkzaam zijn.312 Wetenschap zou op die manier te combineren zijn met het

goede voor de mens.

Flanagan heeft het in zijn boek over de noodzaak van een psychologie die niet

enkel descriptief maar ook normatief is.313 Volgens hem is er niets verkeerd met de

integratie van ethische perspectieven in een wetenschappelijke psychologie. De

boeddhistische psychologie past perfect in dat beeld: de fundamentele drijfveer van

het onderzoek van de menselijke geest in het boeddhisme is het overkomen van lijden,

dat in de eerste plaats ook bestaat uit psychologische en emotionele aandoeningen.314

In de boeddhistische literatuur bestaat er een enorme schat aan fenomenologisch

onderzoek van de geest die geen gelijke heeft in de westerse psychologie.315 Dit is

gebaseerd op een traditie van onderzoek waarbij boeddhistische contemplatieven

2500 jaar lang via meditatieve introspectie en analyse de aard van het menselijk

bewustzijn en de verschillende mentale toestanden in kaart hebben gebracht.316 Het

boeddhisme kent als gevolg daarvan een uitgebreide taxonomie van mentale

toestanden die bestaat uit meer dan honderd verschillende toestanden van

bewustzijn.317 Het hedendaagse boeddhisme moedigt een connectie aan tussen dit

subjectief fenomenologisch onderzoek en de huidige stand zaken in de objectieve

311 Flanagan, 2007, pp. 1-2 312 Ibid., p. 115 313 Ibid., p. 114 314 Ibid., p. 114 315 Ibid., p. 82 316 Loc. cit. 317 Ibid., p. 115

Page 101: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

101

neurologische en biochemische beschrijving van de hersenen. Die verbintenis is ook

de strategie die in de huidige wetenschap van de geest wordt toegepast. De

aanwezigheid van dit boeddhistisch onderzoek in de geest en de resulterende

taxonomie van mentale toestanden heeft al de interesse van wetenschappers gewekt.

Onderzoekers op het gebied van de wetenschap van het bewustzijn vertrekken vaak

van eerstepersoons rapporteringen en zoeken dan naar correlaties daarvan in de

hersenen.318

Het feit dat de boeddhistische psychologie vertrekt van het welzijn van het

subject en van een ethische richtlijn, de opheffing van lijden, geeft aan dat deze

psychologie past in Flanagan’s opvatting van een ‘eudaimonistische wetenschap’. In

het licht van wat we reeds hebben gezegd over de ‘menselijkere’ behandeling in de

psychologie en psychotherapie door de beschouwing van het subject als een totaliteit,

biedt dit een perspectief op de manier waarop het boeddhisme zinvol kan bijdragen

tot de realisatie van een wetenschap die meer plaats biedt aan zingeving. De

beschouwing van het subject als een holistische leegte en dus als een totaliteit heeft

ook gevolgen voor de wetenschap van het bewustzijn. Indien het bewustzijn wordt

beschouwd als iets dat niet louter te reduceren is tot materiële grenzen, maar als

datgene dat zelf een van de belangrijkste factoren is in de realisatie van het welzijn en

geluk van een individu, dan opent dit de weg naar een ‘normatieve’ wetenschap van

het bewustzijn. Die bestudeert wat goed en van grote waarde is voor het menselijk

subject, net omdat ze de studie is van de menselijke geest. Die staat voor de

boeddhisten aan het begin van de perceptie van de realiteit en is dus fundamenteel

voor het welzijn van een individu.

Het project van Flanagan van een volledige eudaimonistische wetenschap van

het menselijk geluk is misschien wat ambitieus, maar op het gebied van de

psychologie, die zich principieel bezighoudt met de bestudering van de menselijke

geest en die op methodologisch vlak enigszins verschilt van de natuurwetenschappen,

kan het nut van boeddhistische perspectieven wel worden gezien. We zijn biologische

materiële wezens die in een materiële wereld leven, maar dat wil niet zeggen dat de

318 Flanagan, 2007, p. 85

Page 102: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

102

wetenschappelijke praktijk intrinsiek ‘onttoverend’ moet zijn.319 Het kan vruchtbaar

zijn om in dat gebied geen puur objectief perspectief te hanteren, maar ook ingang te

geven aan een meer subjectieve, fenomenologische benadering. De boeddhistische

taxonomie van mentale toestanden kan daarbij een bron van informatie zijn. In dat

geval transformeert de psychologie zich dus van een objectieve bestudering van de

menselijke geest en een focus op het pathologische in een praktijk die zich kenmerkt

door de bestudering van mentale gezondheid en welzijn. Het subject wordt dan niet

langer beschouwd als louter onderzoekssubject, maar als totaliteit, wat een

bevordering van het subjectief welbevinden teweegbrengt.

319 Flanagan, 2007, p. 2

Page 103: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

103

6. Conclusie

De westerse wetenschap heeft door haar ontwikkeling in de richting van een

uitsluitende focus op de uiterlijke materiële werkelijkheid gezorgd voor een tekort

aan een zingevend perspectief. Er is een verband tussen de teloorgang van de status

van het subjectieve in wetenschappelijk onderzoek en die achteruitgang van

zingeving. Dat wil op zich echter niet zeggen dat wetenschap zich ook inderdaad met

dergelijke vragen moet bezighouden. Het wetenschappelijk perspectief is in de eerste

plaats een verklarend perspectief, terwijl het boeddhistisch perspectief ook

verklarend is, maar die onderneming start in functie van de verlossing van het subject,

een zingevende notie. Waar wetenschap enkel verklarend is en dus in de eerste plaats

gebaat is met een objectieve gerichtheid, heeft het boeddhistisch onderzoek van de

werkelijkheid zowel een objectieve als een subjectieve kant. Deze verhandeling is

geen afbrekende kritiek op het wetenschappelijk materialisme geweest. Dit wordt

weerspiegeld in het boeddhistische onderscheid tussen de absolute en de

conventionele waarheid: over de diepere grond van de werkelijkheid kan wetenschap

wegens het conflict in de rede niets zeggen, maar ze is perfect gerechtvaardigd om op

het vlak van de uiterlijke werkelijkheid dit materialistische perspectief toe te passen.

Ze doet dit met succes en het boeddhistisch onderzoek van de werkelijkheid

ondersteunt die wetenschappelijke onderneming ook. Dat neemt niet weg dat op

existentieel gebied het materialistisch perspectief het subject niet hetzelfde kan

bieden als het boeddhisme, dat vanuit de intuïtieve kennis van de aard van realiteit en

het effect daarvan op het bewustzijn van een subject een verlichting aanreikt die voor

iedereen bereikbaar is.

Het boeddhisme is naar voor gekomen als een traditie die rationele elementen

combineert met een zingevende notie. Haar onderzoek van de werkelijkheid vertrekt

fundamenteel vanuit de noodzaak van verlichting voor het subject. Daarnaast hecht ze

belang aan kennis die gebaseerd is op bewijzen en dus aan debat en een empirisch

onderzoek van de werkelijkheid. Ze heeft dus zowel kenmerken gemeen met

wetenschap en filosofie als met religie. Dit zorgt er voor dat het boeddhisme, meer dan

andere religies, geschikt is voor een dialoog tussen wetenschap en spiritualiteit.

Page 104: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

104

De filosofie van de leegte zoals die is gesystematiseerd in het madhyamaka

boeddhisme, gaat terug op de oorspronkelijke leerstellingen van Boeddha zelf en is

naar voor gekomen als een belangrijk aanknopingspunt voor de dialoog tussen

boeddhisme en wetenschap. We hebben aangetoond dat deze opvatting van het begrip

leegte en de non-positie van het madhyamaka boeddhisme constructief zijn voor de

manier waarop die dialoog kan verlopen. De identiteit van saṃsāra en nirvāṇa als

eindpunt van de dialectiek van de leegte hebben als gevolg dat de verlichting

bereikbaar is in het hier en nu. De logische ontkrachting van de bruikbaarheid van de

rede op het gebied van metafysica door de dialectiek, leidt naar een conceptie van het

begrip ‘intuïtie’ dat bepalend is voor de visie op de realiteit en het subject. Enkel via

intuïtieve weg kan de diepere waarheid van de werkelijkheid worden bereikt. De

hoogste bewustzijnstoestand in meditatie wordt geïdentificeerd met dit nirvāṇa, de

absolute grond. In meditatie wordt het belang van de intuïtie in de verlossing van het

subject uit het lijden, omgezet in de praktijk.

Het mensbeeld dat door het boeddhisme en de filosofie van de leegte in het

bijzonder wordt geschept, is meer holistisch en menselijker dan het gefragmenteerde

mensbeeld dat aanwezig is in de wetenschap. De boeddhistische opvatting van een

subject incorporeert in haar definitie reeds een zingevende notie, namelijk de

mogelijkheid tot en noodzaak van het bereiken van de verlichting in het heden. Het

mensbeeld dat daardoor wordt bepaald kan zinvol zijn in een eenzijdig materialistisch

perspectief.

Hoewel wetenschap niet intrinsiek een zingevende functie moet vervullen, kan

ze dat, tenminste op het gebied van de psychologie, toch doen. De materialistische

benadering heeft daar immers niet gezorgd voor een beter individueel welbevinden

bij de patiënten. Boeddhisme is een traditie die, net als psychologie, gecentreerd is

rond het subject. Vanuit haar aard, als praktische weg voor het subject om uit het

lijden verlost te worden, kan het belang van het begrip intuïtie voor een holistisch

mensbeeld en een opvatting van een individu als een totaliteit worden erkend en zo

aan dit deel van wetenschap een existentiële relevantie geven. Dit gaat op dit gebied

ten koste van het materialistische perspectief, doordat het subject volledig op de

Page 105: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

105

voorgrond treedt. De manier waarop de integratie van dit mensbeeld in de

therapeutische praktijk kan verlopen, is gebaseerd op de transformerende werking

van de meditatieve praktijk. Die vertoont overeenkomsten met de verschillende stadia

van de dialectiek van de leegte, uitmondend in de realisatie van de ultieme

bewustzijnstoestand, nirvāṇa. Het slagen van de inbreng van het boeddhistisch

perspectief in de psychologie, kan worden beschouwd als de realisatie van een

eudaimonistische psychologie.

Page 106: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

106

7. Bibliografie

Abelsen, Peter. “Schopenhauer and Buddhism.” Philosophy East and West 43, nr. 2

(1993): 255-278, http://www.jstor.org/stable/1399616 (geraadpleegd 15 november,

2009).

Brightman, Edgar Sheffield. “Goals of Philosophy and Religion, East and West.”

Philosophy East and West 1, nr. 4 (1952): 6-17, http://www.jstor.org/stable/1396992

(geraadpleegd 15 november, 2009).

Bronkhorst, Johannes. The Two Traditions of Meditation in Ancient India. New Delhi:

Shri Jainendra Press, 1993.

Bulkeley, Kelly, ed. Soul, Psyche, Brain: New Directions in the Study of Religion and

Brain-Mind Science. New York: Palgrave MacMillan, 2005.

Burtt, E.A. “What Can Western Philosophy Learn From India?” Philosophy East and

West 5, nr. 3 (1955): 195-210, http://www.jstor.org/stable/1396866 (geraadpleegd

15 november, 2009).

Cohen, Richard S. Beyond Enlightenment: Buddhism, religion, modernity. New York:

Routledge, 2006.

Conze, Edward. “Buddhist Philosophy and Its European Parallels.” Philosophy East and

West 13, nr. 1 (1963): 9-23, http://www.jstor.org/stable/1396783 (geraadpleegd 15

november, 2009).

Dalai Lama. The Universe in a Single Atom: the Convergence of Science and Spirituality.

New York: Morgan Road Books, 2005.

Page 107: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

107

Della Santina, Peter. “The Madhyamaka and Modern Western Philosophy.” Philosophy

East and West 36, nr. 1 (1986): 41-54, www.jstor.org/stable/1398507 (geraadpleegd

15 november, 2009).

Dennett, Daniel. Consciousness Explained. Boston: Little, Brown, 1991.

Dessein, Bart en Ann Heirman. Boeddha, zijn Leer en zijn Gemeenschap: Een inleiding

tot geschiedenis, filosofie en kloosterleven. Gent: Academia Press, 2005.

Elman, Benjamin A. “Nietzsche and Buddhism.” Journal of the History of Ideas 44, nr. 4

(1983): 671-686, http://www.jstor.org/stable/2709223 (geraadpleegd 26 december,

2009).

Esfeld, Michael. Holism in Philosophy of Mind and Philosophy of Physics. Dordrecht:

Kluwer Academic Publishers, 2001.

Flanagan, Owen J. The Really Hard Problem: Meaning in a Material World. Cambridge,

Massachusetts: MIT Press, 2007.

Goetghebeur, Frans. De Duizend Gezichten van het Boeddhisme: een nieuwe levenskunst

voor het westen. Vert. Tom Hannes. Tielt: Uitgeverij Lannoo n.v., 2008.

(oorspronkelijke uitgave: Les mille visages du bouddhisme, 2008)

Griffiths, Paul. “Concentration or Insight: The Problematic of Theravāda Buddhist

Meditation-Theory.” Journal of the American Academy of Religion 49, nr. 4 (1981): 605-

624, http://www.jstor.org/stable/1462452 (geraadpleegd 17 juli, 2010).

Hirsch, Elisabeth Feist. “Martin Heidegger and the East.” Philosophy East and West 20,

nr. 3 (1970): 247-263, http://www.jstor.org/stable/1398306 (geraadpleegd 15

november, 2009).

Page 108: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

108

Jacobson, Nolan Pliny. “Buddhism, Modernization, and Science.” Philosophy East and

West 20, nr. 2 (1970): 155-167, http://www.jstor.org/stable/1398146 (geraadpleegd

15 november, 2009).

Kakol, Peter. “A General Theory of Worldviews Based on Mādhyamika and Process

Philosophies.” Philosophy East and West 52, nr. 2 (2002): 207-223,

http://www.jstor.org/stable/1399966 (geraadpleegd 26 juni, 2010)

Knight, David. Science and spirituality: the volatile connection. London: Routledge,

2004.

Kuhn, Thomas. “Mathematical versus experimental traditions.” In

Natuurwetenschappen van Renaissance tot Darwin: thema’s uit de

wetenschapsgeschiedenis, ed. Harry A. M. Snelders. Den Haag: Nijhoff, 1981.

Lopez Jr., Donald S., ed. Critical Terms for the study of Buddhism. Chicago: The

University of Chicago Press, 2005.

Murti, T. R. V. The Central Philosophy of Buddhism. Oxford: Alden Press, 1974.

Pinxten, Rik. Goddelijke fantasie: Over religie, leren en identiteit. Antwerpen: Uitgeverij

Houtekiet, 2000.

Rubia, Katya. “The neurobiology of Meditation and its clinical effectiveness in

psychiatric disorders.” Biological Psychology 82 (2009): 1-11.

Russell, Bertrand. Geschiedenis van de Westerse Filosofie: vanuit de politieke en sociale

omstandigheden van de Griekse Oudheid tot in de twintigste eeuw. Vert. Rob Limburg en

Vivian Franken. Utrecht: Kosmos-Z&K Uitgevers B.V., 2006. (oorspronkelijke uitgave:

History of Western Philosophy and its Connection with Political and Social

Circumstances from the Earliest Times to the Present Day, 1946)

Śāntideva. Śikṣāsamuccaya. Vert. Cecil Bendall en W.H.D. Rouse Delhi: Motilal

Banarsidass, 1981.

Page 109: Een Dialoog tussen het Boeddhistisch en het ......6 1. Inleiding 1.1. Dankwoord In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bart Dessein, bedanken. Hij heeft me geholpen met

109

Searle, John. The Rediscovery of the Mind. Cambridge, Massachusetts: MIT Press, 1998.

Shapiro Jr., Deane H. Meditation: Self-regulation strategy and altered state of

consciousness: A Scientific/Personal Exploration. New York: Aldine Publishing

Company, 1980.

Shumacher, John A. en Robert M. Anderson. “In Defense of Mystical Science.”

Philosophy East and West 29, nr. 1 (1979): 73-90,

http://www.jstor.org/stable/1398899 (geraadpleegd 15 november, 2009).

Strenski, Ivan. “Gradual Enlightenment, Sudden Enlightenment and Empiricism.”

Philosophy East and West 30, nr. 1 (1980), http://www.jstor.org/stable/1399008

(geraadpleegd 22 november, 2009).

Wallace, Alan, ed. Buddhism & Science: breaking new ground. New York: Columbia

University Press, 2003.

Wallace, Alan. Contemplative Science: Where Buddhism and Neuroscience Converge.

New York: Columbia University Press, 2007.