Upload
others
View
3
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
36e IChO Theorieopgaven
- gebruik alleen de pen en rekenmachine, die je gekregen hebt
- tijdsduur 5 uur
- opgavenboekje 17 pagina's
- antwoordbladen: 21 pagina's (op verzoek extra verkrijgbaar)
- kladpapier (niet nagekeken) 3 pagina's (op verzoek extra verkrijgbaar)
- totaal aantal punten 169
- je naam en studentcode noteer deze op elk antwoordblad
- relevante berekeningen geef deze in de daarvoor bestemde kaders, anders krijg je geen punten
- atoommassa's gebruik alleen het gegeven periodiek systeem
- constanten gebruik alleen in de tabel gegeven waarden
- antwoorden alleen in de daarvoor bestemde kaders
op de antwoordbladen Anders wordt het niet beoordeeld!
- toiletstop vraag aan de zaalassistent
- officiële Engelstalige versie uitsluitend ter verduidelijking verkrijgbaar op verzoek
- na het stopsein stop je antwoordbladen in de juiste volgorde in de antwoordenvelop (niet sluiten) geef deze af aan de uitgang
- opgaveboekje mag je houden, evenals pen en rekenmachine
Veel succes!
1
H 1.01
Periodiek systeem van de elementen
met atoommassa's / u
2
He 4.00
3
Li 6.94
4
Be
9.01
5
B
10.81
6
C 12.01
7
N 14.01
8
O 16.00
9
F 19.00
10
Ne 20.18
11
Na 22.99
12
Mg 24.31
13
Al 26.98
14
Si 28.09
15
P 30.97
16
S 32.07
17
Cl 35.45
18
Ar 39.95
19
K 39.10
20
Ca 40.08
21
Sc 44.96
22
Ti 47.88
23
V 50.94
24
Cr 52.00
25
Mn 54.94
26
Fe 55.85
27
Co 58.93
28
Ni 58.69
29
Cu 63.55
30
Zn 65.39
31
Ga 69.72
32
Ge 72.61
33
As 74.92
34
Se 78.96
35
Br 79.90
36
Kr 83.80
37
Rb 85.47
38
Sr 87.62
39
Y 88.91
40
Zr 91.22
41
Nb 92.91
42
Mo 95.94
43
Tc 98.91
44
Ru 101.07
45
Rh 102.91
46
Pd 106.42
47
Ag 107.87
48
Cd 112.41
49
In 114.82
50
Sn 118.71
51
Sb 121.76
52
Te 127.60
53
I 126.90
54
Xe 131.29
55
Cs 132.91
56
Ba 137.3
57-71 72
Hf 178.49
73
Ta 180.95
74
W 183.84
75
Re 186.21
76
Os 190.23
77
Ir 192.22
78
Pt 195.08
79
Au 196.97
80
Hg 200.59
81
Tl 204.38
82
Pb 207.19
83
Bi 208.98
84
Po 208.98
85
At 209.99
86
Rn 222.02
87
Fr 223
88
Ra 226
89-103
104
Rf 261
105
Db 262
106
Sg 263
107
Bh 264
108
Hs 265
109
Mt 268
57
La 138.91
58
Ce 140.12
59
Pr 140.91
60
Nd 144.24
61
Pm 144.92
62
Sm 150.36
63
Eu 151.96
64
Gd 157.25
65
Tb 158.93
66
Dy 162.50
67
Ho 164.93
68
Er 167.26
69
Tm 168.93
70
Yb 173.04
71
Lu 174.97
89
Ac 227
90
Th 232
91
Pa 231
92
U 238
93
Np 237
94
Pu 244
95
Am 243
96
Cm 247
97
Bk 247
98
Cf 251
99
Es 252
100
Fm 257
101
Md 258
102
No 259
103
Lr 262
3
Constanten en nuttige formules
f p n m k M G T
femto pico nano micro milli kilo mega giga tera
1015 1012 109 106 103 103 106 109 1012
gasconstante R = 8,314 J K1 mol1 constante van Faraday F = 96485 C mol1
gebruik als standaarddruk: p = 1,013∙105 Pa
gebruik als standaardtemperatuur: T = 25°C = 298,15 K
getal van Avogadro NA = 6,022∙1023 mol1 constante van Planck h = 6,626∙1034 J s
lichtsnelheid c = 3,00∙108 m s1
G = H TS G = nEF
G0 = RT∙lnK G = G0 + RT∙lnQ met Q = )(reagentiavanproduct
)(productenvanproduct
c
c
H(T1) = H0 + (T1 298,15 K)∙Cp (Cp = constant)
Arrheniusvergelijking k = A ∙ TR
Ea
e
ideale gaswet pV = nRT
Nernstvergelijking E = E0 + red
ox
c
c
nF
RTln
wet van Bragg n = 2d∙sin
wet van Lambert-Beer A = logI
I0 = ∙c∙d
p = A
F F = ma
V(cilinder) = r2h A(bol) = 4r2 V(bol) = 3
4r3
1 J = 1 N m 1 N = 1 kg m s2 1 Pa = 1 N m2 1 W = 1 J s1
1 C = 1 A s
4
Opgave 1: Thermodynamica (24 punten)
Peter is van plan om voor zijn verjaardagsfeest (18 jaar) in februari het tuinhuisje van zijn
ouders om te bouwen tot een zwembad met een kunstmatig strand. Om een kostenschatting
te maken voor de verwarming van het water en het huis zoekt Peter de gegevens op over de
samenstelling en de prijs van aardgas.
1.1 Geef de reactievergelijkingen voor de volledige verbranding van de
hoofdcomponenten van aardgas (methaan en ethaan), gegeven in tabel 1 op
pagina 5. Neem aan dat stikstof in de gegeven omstandigheden een inert gas is.
Bereken de reactie-enthalpie, the reactie-entropie, en de gibbsenergie onder
standaardomstandigheden (1,013105 Pa, 25,0 C) voor de verbranding van
methaan en ethaan volgens de opgestelde reactievergelijkingen onder aanname
dat alle producten gasvormig zijn.
De thermodynamische eigenschappen en de samenstelling van aardgas vind je in
tabel 1.
1.2 Volgens PUC, de 'Public Utility Company' is de dichtheid van aardgas 0,740 g L1
(1,013∙105 Pa, 25,0 °C).
a) Bereken de hoeveelheden methaan en ethaan (in mol) in 1,00 m3 aardgas
(aardgas, methaan, en ethaan zijn niet-ideale gassen!).
b) Bereken de verbrandingsenergie die als warmte vrijkomt bij de
verbranding van 1,00 m3 aardgas onder standaardomstandigheden.
Neem aan dat alle producten gasvormig zijn. (Als je de hoeveelheden in
mol niet berekend hebt in vraag 1.2a, neem dan aan dat 1,00 m3 aardgas
overeenkomt met 40,00 mol aardgas.)
Volgens de PUC is, als alle producten gasvormig zijn, de
verbrandingsenergie 9,981 kWh per m3 aardgas. Hoe groot is de
procentuele afwijking met de waarde die je in b) berekend hebt?
Het zwembad in het huis is 3,00 m breed, 5,00 m lang en 1,50 m diep (vanaf het
wateroppervlak). De temperatuur van het kraanwater is 8,00 °C en de luchttemperatuur in
het huis 10,0 °C. De afmetingen van het huis zijn gegeven in de figuur hieronder. Neem aan
dat de dichtheid van water = 1,00 kg L1 en dat lucht zich gedraagt als een ideaal gas.
5
1.3 Bereken de energie (in MJ) die nodig is om het water in het zwembad te
verwarmen tot 22,0 °C. Bereken ook de energie die nodig is om de
beginhoeveelheid lucht (21,0% O2, 79,0% N2) te verwarmen tot 30,0 °C bij een
druk van 1,013105 Pa.
In Noord-Duitsland is de buitentemperatuur in februari ongeveer 5 °C. Er is warmteverlies
omdat de betonmuren en het dak van het huis relatief dun zijn (20,0 cm). Deze energie wordt
afgestaan aan de omgeving (warmteverlies naar water en grond wordt verwaarloosd). De
warmtegeleidbaarheid van de muur en het dak bedraagt 1,00 W K1 m1.
1.4 Bereken de energie (in MJ) die nodig is om de binnentemperatuur van het huis
tijdens een feestje (met een duur van 12 uur) op 30,0 °C te houden.
1,00 m3 aardgas geleverd door PUC kost 0,40 € en 1,00 kWh elektriciteit kost 0,137 €. De
huur voor de gasverwarmingsinstallatie bedraagt 150,00 €; de huur voor de elektrische
verwarmingsinstallatie bedraagt slechts 100,00 €.
1.5 Bereken met behulp van de uitkomsten in 1.3 en 1.4 de totale energie (in MJ)
benodigd voor Peters “winterzwembad”. Hoeveel aardgas is hiervoor nodig,
indien het rendement van de gasinstallatie 90,0% is?
Bereken de verschillende kosten bij het gebruik van ofwel aardgas dan wel
elektriciteit? Gebruik bij je berekeningen de door PUC opgegeven waarden en
neem aan dat de elektrische verwarming een rendement van 100% heeft.
Tabel 1: Samenstelling aardgas
stof molfractie x ΔfH0∙(kJ mol1)1 S0∙(J mol1 K1)1 Cp
0∙(J mol1 K1)1
CO2(g) 0,0024 393,5 213,8 37,1
N2(g) 0,0134 0,0 191,6 29,1
CH4(g) 0,9732 74,6 186,3 35,7
C2H6(g) 0,0110 84,0 229,2 52,5
H2O(l) - 285,8 70,0 75,3
H2O(g) - 241,8 188,8 33,6
O2(g) - 0,0 205,2 29,4
Vergelijking:
J = E ∙ (A · Δt)1 = λmuur · ΔT ∙ d1
J energiestroom E over een temperatuurgradiënt (muurrichting z-as) per oppervlakte A
en per tijd Δt
d muurdikte
λmuur warmtegeleidbaarheid
ΔT temperatuurverschil tussen de binnen- en de buitenkant van het huis
6
Opgave 2: Kinetiek aan katalysatoroppervlakken (23 punten)
De uitlaatgassen van een dieselmotor bevatten naast andere verbindingen de stoffen
koolstofmonooxide, stikstofmonooxide en onverbrande koolwaterstoffen (bijvoorbeeld
octaan) als belangrijkste verontreinigingen. Om deze verontreinigingen zoveel mogelijk te
reduceren worden ze in een geregelde (gestuurde) driewegkatalysator omgezet tot
koolstofdioxide, stikstof en water.
2.1 Maak op het antwoordblad de reactievergelijkingen voor de reacties van de
hoofdverontreinigingen in de katalysator kloppend.
Om het wegreageren van de hoofdverontreinigingen in de uitlaatgassen van een dieselmotor
te optimaliseren, wordt de -waarde bepaald met behulp van een elektrochemisch element,
lambdasonde genaamd. Deze bevindt zich in het uitlaatsysteem tussen motor en
driewegkatalysator.
De lambdawaarde is gedefinieerd als ng verbrandide voor nodiglucht dhoeveelhei
inlaat de bijlucht dhoeveelhei .
w: -venster
y: rendement van de omzetting (%)
z: koolwaterstoffen
2.2 Beantwoord de vragen over de -sonde; kruis op het antwoordblad het juiste
antwoord aan.
De adsorptie van gasmoleculen aan een vast oppervlak kan in een eenvoudig model
beschreven worden met behulp van de Langmuirisotherm:
pK
pK
1
waarin de fractie van het katalysatoroppervlak is dat bezet wordt door de gasmoleculen, p
is de gasdruk en K is een constante.
De adsorptie van een gas bij 25 °C kan met de Langmuirisotherm beschreven worden met
K = 0,85 kPa1.
2.3 a) Bereken de bedekkingsgraad (van het oppervlak) bij een druk van 0,65 kPa.
b) Bereken de druk p waarbij 15% van het oppervlak bedekt is.
7
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
0 200 400 600 800 1000 1200 x axis
y
axis
De snelheid r van de desorptie (ontkoppeling) van de gasmoleculen vanaf een vast
oppervlak hangt af van de bedekkingsgraad (van het oppervlak) (verwaarloos de
terugreactie): r = k∙
2.3 c) Geef de orde van de desorptiereactie bij lage en bij hoge gasdrukken. Neem
daarbij aan dat de boven gegeven Langmuirisotherm geldig is (producten kun
je verwaarlozen).
Gegevens voor de adsorptie van een ander gas aan een metaaloppervlak (bij 25°C)
x-as: p ∙ (Pa)1
y-as: p∙Va1 ∙ (Pa cm3)1
Va is het gasvolume dat geadsorbeerd is.
2.3 d) Bereken het gasvolume Va,max
benodigd voor een volledige bedekking
van het metaaloppervlak. Bereken ook het product K∙Va,max. Je kunt de
Langmuirisotherm toepassen.
Hint: Stel = Va / Va,max.
Neem aan dat de katalytische oxidatie van CO op een Pd-oppervlak met evenveel
oppervlakteplaatsen als volgt verloopt:
In een eerste stap vormen geadsorbeerd CO en geadsorbeerd O2 in een snel evenwicht
geadsorbeerd CO2:
In een langzame tweede stap wordt CO2 vervolgens gedesorbeerd van het oppervlak:
CO2(ads.) 2k CO2(g)
2.4 Leid de formule af voor de reactiesnelheid r van de vorming van CO2(g) als
functie van de partiële drukken van de reactiecomponenten.
Hint: Gebruik de Langmuirisotherm met het juiste aantal gascomponenten:
(i) =
j
jj
ii
pK
pK
1 j: relevante gascomponenten
k1
k -1
CO (ads.) + 0.5 O2 (ads.) CO2 (ads.)
8
Opgave 3: Eenwaardige aardalkaliverbindingen? (21 punten)
In het verleden zijn er verscheidene rapporten geweest over verbindingen van eenwaardig
calcium. Zeer onlangs was de aard van deze “verbindingen” niet bekend maar ze waren
desondanks van groot belang voor vaste-stofchemici.
Er zijn pogingen ondernomen om CaCl2 te reduceren tot CaCl met:
(a) calcium (b) waterstof (c) koolstof
3.1 Geef de respectievelijke reactievergelijkingen die kunnen resulteren in de
vorming van CaCl.
Na een poging CaCl2 te reduceren met de stoichiometrische (1 : 1) hoeveelheid Ca (in mol)
verkrijgt men een niet-homogene grijze substantie. Een nauwkeuriger kijk onder de
microscoop laat zilverachtige metaaldeeltjes en witte kristallen zien.
3.2 Geef de formules van de stof die hoort bij de metaaldeeltjes en die van de witte
kristallen.
Als men probeert CaCl2 te reduceren met elementair waterstof, ontstaat een wit product.
Elementanalyse laat zien dat het monster 52,36 massa-% calcium en 46,32 massa-% chloor
bevat.
3.3 Bepaal de verhoudingsformule van de gevormde verbinding.
Als men probeert CaCl2 te reduceren met elementair koolstof, ontstaat een rood kristallijn
product. Elementanalyse levert een molverhouding van calcium en chloor:
n(Ca) : n(Cl) = 1,5 : 1.
Tijdens de hydrolyse van de rode kristallijne stof komt hetzelfde gas vrij als bij de hydrolyse
van Mg2C3.
3.4 a Geef de structuurformules van de twee niet-cyclische isomeren van het gas dat
bij de hydrolyse wordt gevormd.
b) Geef de verhoudingsformule van de verbinding die wordt gevormd bij de
reactie van CaCl2 met koolstof.
(Neem bij deze vraag aan dat eenwaardig calcium niet bestaat.)
Als geen van deze pogingen leidt tot vorming van CaCl dient meer aandacht gegeven te
worden aan de hypothetische structuur van CaCl. We kunnen aannemen dat CaCl
waarschijnlijk in een eenvoudige kristalstructuur kristalliseert.
De straalverhouding kation r(Mm+) en anion r(Xx) van zouten bepaalt vaak de kristalstructuur
van een bepaalde verbinding, zoals je voor MX-verbindingen kunt zien in de hierna
weergegeven tabel.
9
Coördinatiegetal
van M
Omringing van
X
Straalverhouding
rM//rX
Structuurtype geschatte
LH0 voor CaCl
3 Driehoekig 0,155-0,225 BN 663,8 kJ mol1
4 Tetraëdrisch 0,225-0,414 ZnS 704,8 kJ mol1
6 Octaëdrisch 0,414-0,732 NaCl 751,9 kJ mol1
8 Kubisch 0,732-1,000 CsCl 758,4 kJ mol1
tH(CaCl) is gedefinieerd voor de reactie Ca+(g) + Cl(g) CaCl(s)
3.5a) Welk structuurtype zal CaCl waarschijnlijk hebben?
[r(Ca+) 120 pm (geschat), r(Cl) 167 pm)]
Niet alleen de roosterenergie LH0 van CaCl is belangrijk voor de vraag of CaCl
thermodynamisch stabiel is of niet. Ten einde na te gaan of het stabiel is met betrekking tot
ontleding in zijn elementen, moet de standaardvormingsenthalpie ∆fH0 van CaCl bekend zijn.
3.5b) Bereken de waarde van ∆fH0 (CaCl) met behulp van een Born-Haber-cyclus.
Om na te gaan of CaCl thermodynamisch stabiel is met betrekking tot de disproportionering
in Ca en CaCl2 dient de standaardenthalpie van dit proces berekend te worden. (De
entropieverandering ∆S is in dit geval zeer klein, zodat zijn invloed verwaarloosbaar is.)
smeltwarmte ∆smeltH0(Ca) 9,3 kJ mol1
ionisatie-enthalpie ∆1, IEH(Ca) Ca Ca+ 589,7 kJ mol1
ionisatie-enthalpie ∆2, IE H(Ca) Ca+ Ca2+ 1145,0 kJ mol1
verdampingswarmte ∆damp H0(Ca) 150,0 kJ mol1
dissociatie-energie ∆dissH(Cl2) Cl2 2 Cl 240,0 kJ mol1
vormingsenthalpie ∆fH0(CaCl2) 796,0 kJ mol1
elektronenaffiniteit ∆EAH(Cl) Cl + e Cl 349,0 kJ mol1
3.6 Vindt disproportionering van CaCl plaats gezien vanuit thermodynamisch
oogpunt? Verklaar je antwoord met een berekening.
10
Opgave 4: Atoommassa's bepalen (20 punten)
De reactie van element X met waterstof leidt tot een klasse van verbindingen analoog aan de
koolwaterstoffen (waarbij C vervangen is door X). 5,000 g X vormt 5,628 g mengsel van de
stoichiometrische X-analoga van respectievelijk methaan en ethaan met een molverhouding
van 2 : 1.
4.1 Bereken uit deze informatie de molaire massa van X. Geef het chemische
symbool van X en de 3D-structuur van de twee producten.
Het volgende ingewikkelder geval is van groot historisch belang.
Het mineraal argyrodiet is een stoichiometrische verbinding die zilver (oxidatiegetal,
OG = +1), zwavel (OG = 2) en een onbekend element Y (OG = +4) bevat. De
massaverhouding tussen zilver en Y in argyrodiet is m(Ag) : m(Y) = 11,88 : 1. Y vormt een
roodachtig bruin sulfide met een lager oxidatiegetal (OG van Y is +2) en een wit sulfide met
een hoger oxidatiegetal (OG van Y is +4). Het gekleurde lagere sulfide is het sublimaat dat
bij verhitting van argyrodiet in een waterstofstroom verkregen wordt. De residuen zijn Ag2S
en H2S. Om 10,0 g argyrodiet volledig om te zetten, is bij 400 K en 100 kPa 0,295 L
waterstof nodig.
4.2 Bereken uit deze informatie de molaire massa van Y. Geef het symbool van het
element Y en de verhoudingsformule van argyrodiet.
De atoommassa's zijn gerelateerd aan spectroscopische eigenschappen.
Om de trillingsfrequentie ~ (uitgedrukt in golfgetal) van chemische bindingen in IR-spectra te
bepalen, gebruiken chemici de wet van Hooke die zich richt op trillingsfrequenties (let op de
eenheden):
~ =
k
c2
1
~ trillingsfrequentie van de binding, in golfgetal (cm1)
c lichtsnelheid
k veerconstante van de binding: deze geeft de bindingsterkte aan (N m1= kg s2)
gereduceerde massa in AB4, die gegeven wordt door = )(4)(3
)()(3
BmAm
BmAm
m(A), m(B) de massa's van de twee gebonden atomen
De trillingsfrequentie van de CH-binding van methaan is 3030,00 cm1. De trillingsfrequentie
van het Z-analogon van methaan is 2938,45 cm1. De bindingsenthalpie van een CH-
binding in methaan is 438,4 kJ mol1. De bindingsenthalpie van een ZH-binding in het Z-
analogon van methaan is 450,2 kJ mol1.
4.3 Bereken de veerconstante k van een CH-binding met behulp van de wet van
Hooke.
Maak een schatting van de veerconstante k van een ZH-binding. Neem hierbij
aan dat er een rechtevenredigheid is tussen de veerconstante en de
bindingsenthalpie.
Bereken uit deze informatie de atoommassa van Z.
Geef het - symbool van het element Z.
11
Opgave 5: Biochemie met Thermodynamica (18 punten)
Structuur van ATP4–
N
NN
N
NH2
O
OHOH
HH
HH
OPO
O-
O
O P
O
O-
-O P
O
O-
Chemische evenwichten verschuiven met ATP
Dieren gebruiken vrije energie uit de oxidatie van hun voedsel om de concentraties van ATP,
ADP en fosfaat ver van de evenwichtstoestand te houden. In rode bloedcellen zijn de
volgende concentraties gemeten:
c(ATP4) = 2,25 mmol L1
c(ADP3) = 0,25 mmol L1
c(HPO42) = 1,65 mmol L1
Vrije energie, opgeslagen in ATP, kan volgens de onderstaande reactie vrijkomen:
ATP4 + H2O ADP3 + HPO42 + H+ G°’= 30,5 kJ mol1 (1)
Omdat de pH in de meeste levende cellen dicht bij 7 ligt, gebruiken biochemici G°’ in plaats
van G°. De standaardtoestand van G°’ is gedefinieerd bij een constante pH van 7. In
vergelijkingen met G°’ en K’ wordt voor reacties bij pH = 7 de concentratie van H+ daarom
weggelaten. Standaardconcentratie is 1 mol L1.
5.1 Bereken de feitelijke G’ van reactie (1) in de rode bloedcel bij 25°C en pH = 7.
In levende cellen vinden vele zogenaamde “anabolische” reacties plaats, die op het eerste
gezicht thermodynamisch ongunstig zijn vanwege een positieve G. Een voorbeeld hiervan
is de fosforylering van glucose:
glucose + HPO42 glucose-6-fosfaat2 + H2O ∆G°’= +13,8 kJ mol1 (2)
5.2 Bereken eerst de evenwichtsconstante K' van reactie (2) en dan de verhouding
c(glucose-6-fosfaat) / c(glucose) in de rode bloedcel in chemisch evenwicht bij
25°C en pH = 7.
12
Om het evenwicht te verschuiven naar een hogere concentratie van glucose-6-fosfaat, wordt
reactie (2) gekoppeld aan de hydrolyse van ATP:
hexokinase
glucose + ATP4 glucose-6-fosfaat 2 + ADP3 + H+ (3)
5.3 Bereken G°’ en K’ van reactie (3). Bereken nu opnieuw de verhouding
c(glucose-6-fosfaat) / c(glucose) in de rode bloedcel in chemisch evenwicht bij
25°C en pH = 7.
ATP synthesis
Een volwassen persoon verteert aan voedsel ongeveer 8000 kJ energie (G') per dag.
5.4 a) Hoeveel kg ATP wordt per dag geproduceerd indien de helft van deze energie
gebruikt wordt voor ATP-synthese? Neem aan dat voor reactie (1)
G’ = 52 kJ mol 1 en dat ATP een molaire massa heeft van 503 g mol1.
b) Hoeveel g ATP bevat het menselijk lichaam gemiddeld als de gemiddelde
levensduur van een ATP-molecuul van zijn ontstaan tot zijn hydrolyse 1 min is?
c) Wat gebeurt er met de rest van de vrije energie, die niet gebruikt wordt voor
ATP-synthese? Kruis op het antwoordblad het juiste antwoord aan.
Bij dieren wordt de energie, verkregen uit de oxidatie van voedsel, gebruikt om protonen uit
gespecialiseerde membraanblaasjes (mitochondria) te pompen. ATP-synthase, een enzym,
laat protonen weer terugkeren naar de mitochondria met gelijktijdige synthese van ATP uit
ADP en fosfaat.
5.5 a) Hoeveel protonen (H+) bevinden zich bij pH = 7 in een bolvormig mitochondrium
met een diameter van 1 m?
b) Hoeveel protonen moeten er binnengaan in één van de 1000 mitochondria van
een levercel via ATP-synthase voor de productie van een massa van 0,2 fg ATP
per cel? Neem aan dat er 3 protonen moeten binnengaan voor de synthese van
1 molecuul ATP.
13
Opgave 6: Diels-Alder-reacties (20 punten)
De Diels-Alder-reactie, een zg. één-staps [4+2]-cycloadditie tussen een dieen en een olefine
(d.i. een verbinding met dubbele band) waarbij een cyclohexeenring wordt gevormd, was
ontdekt in 1928 hier in Kiel. Prof. Otto Diels en zijn medewerker Kurt Alder mengden
p-benzochinon met een overmaat cyclopentadieen en verkregen het volgende resultaat:
O
O
O
O
+ [ A ]20 °C
C11H10O2
B
6.1 Teken de structuur van A (zonder stereochemische informatie).
De Diels-Alder-reactie is een één-stapsreactie die plaatsvindt met hoge stereospecificiteit.
Bijvoorbeeld, slechts een enkele stereoisomeer C wordt gevormd bij de volgende reactie
CN
CNCN
CN
H
HCN
CN
H
HCN
CN
=+
C
niet gevormd
Als je in plaats van het aangegeven olefine het E-isomeer hiervan laat reageren, zul je twee
andere stereoisomeren D1 en D2 verkrijgen.
6.2 Geef de structuren van D1 en D2.
In overeenstemming hiermee vonden Diels en Alder bij de oorspronkelijke reactie (de
vorming van B uit cyclopentadieen en benzochinon) slechts één van de volgende zes
denkbare stereoïsomeren van B:
O
O
H
H
H
H
O
O
H
H
H
H
O
O
H
H
H
H
O
O
H
H
H
H
O
O
H
H
H
H
O
O
H
H
H
H
1 2 3
4 5 6
20°C
14
6.3 Slechts één van de hiervoor weergegeven zes stereoisomeren 1 - 6 van B werd
door hen geϊsoleerd. Omcirkel deze op het antwoordblad.
Hints: houd in gedachten
- de stereospecifiieke vorming van C
en
- dat het sterisch minder gehinderde alternatief wordt gevormd. CN
CN
C
Na langer verwarmen (15 uur, 120 °C) van het oorspronkelijk geïsoleerde stereoisomeer B
(smpt (smeltpunt): 157 °C), verkregen Diels en Alder twee nieuwe stereoïsomeren
E (smpt: 153 °C) en F (smpt: 163 °C). Een evenwichtsreactie van B met een katalytische
hoeveelheid van een sterke base gaf bij 25 °C nog een ander stereoisomeer G (smpt: 184 °C).
B E + F 10% 20% 70%
B G 60% 40%
6.4 Beantwoord de vragen op het antwoordblad met betrekking tot de Diels-Alder-
reactie.
Hint: Om deze vraag te beantwoorden hoef je niet te weten welke van de zes
stereoisomeren 1 - 6 (boven weergegeven) corresponderen met E, F of G.
De Diels-Alder-reactie speelt ook een belangrijke rol in de volgende reactieserie:
O CO2Me
CO2MeMeO+
strong baseI
C12H16O5
K
OMe
OMe
L
- CO2
C11H12O4
- MeOH
OMe
CO2Me
strong base
6.5 Teken de structuren van I, K en L.
Hints:
- K heeft slechts één methylgroep.
- L is het Diels-Alderadduct van K en het weergegeven olefine.
sterke base sterke base
15
Opgave 7: Stereochemie in geneesmiddelen (21 punten)
De Cahn-Ingold-Prelogregels worden gebruikt bij het benoemen van de stereochemie van
een molecuul (R/S en E/Z notatie).
7.1 Rangschik de atoomgroepen op het antwoordblad volgens prioriteitregels bij de
R/S-notatie.
Pseudo-efedrine 1 is een bestanddeel van veel voorkomende medicijnen tegen verkoudheid
zoals bv. in neusspray's.
7.2 Markeer de stereocentra in 1 op het antwoordblad met een *.
Rangschik de groepen aan elk stereocentrum volgens hun prioriteit en bepaal
telkens de absolute configuratie (R of S).
7.3 Teken ofwel de newmanprojectie ofwel de zaagbokprojectie van 1.
Teken de fischerprojectie van 1.
Als verbinding 1 behandeld wordt met een aangezuurde permanganaatoplossing onder
milde omstandigheden onstaat het stimulerend middel Methcathinon 2:
7.4 Teken de correcte stereochemische structuurformule van stof 2. Maak de
redoxreactie op het antwoordblad verder af en kloppend. Schrijf bij de reactie-
vergelijking ook de oxidatiegetallen van alle atomen waarvan het oxidatiegetal
tijdens de reactie veranderd.
De behandeling van 2 met LiAlH4 geeft als reactieproduct uitsluitend verbinding 3. Deze stof
verschilt in smeltpunt van verbinding 1.
7.5 a) Teken de stereochemisch correcte structuurformule van verbinding 3.
7.5 b) Geef op het antwoordblad aan of de stellingen betreffende isomeren juist of
fout zijn.
7.5 c) Teken met behulp van een stereochemisch model waarom er uit stof 2
uitsluitend stof 3 gevormd wordt.
16
Opgave 8: Colloïden (22 punten)
De reactie tussen een anorganische en een organische stof op nanometerschaal levert
materialen op met excellente eigenschappen. Dus is de synthese van deze hybride
nanodeeltjes belangrijk.
(T = 298,15 K voor de gehele opgave)
Oplossing A is een oplossing van CaCl2 in water met een concentratie van 1,780 g L1.
Oplossing B is een oplossing van Na2CO3 in water met een concentratie van 1,700 g L1.
pKz1(H2CO3) = 6,37 pKz2(HCO3) = 10,33
8.1 Bereken de pH van oplossing B waarbij je gebruik mag maken van redelijke
veronderstellingen en/of vereenvoudigingen.
100 mL oplossing A en 100 mL oplossing B worden samengevoegd tot oplossing C. De pH
van oplossing C wordt op 10 gebracht zonder dat het volume verandert. Er ontstaat een
neerslag.
Ks(Ca(OH)2) = 6,46∙106 mol3 L3 Ks(CaCO3) = 3,31∙109 mol2 L2
8.2 Toon aan door een berekening of het neerslag de verbinding Ca(OH)2 en/of
CaCO3 kan bevatten.
In een vergelijkbaar experiment bevat 100 mL oplossing A ook nog 2 g van een copolymeer
dat twee in water oplosbare blokken bevat: een polyetheenoxide-blok en een polyacrylzuur-
blok.
H
C
C
O
C
C
H68
8
COOHH
H
H H
H H
H
Het polymeer ondergaat geen enkele chemische reactie (behalve protonoverdracht van het
zuur) en toch heeft het een sterk effect: na menging van de twee oplossingen (A + B) wordt
geen neerslag waargenomen. Er zijn zg. 'hybride deeltjes' gevormd. Dat zijn kleine
calciumcarbonaatdeeltjes met aan het oppervlak polymeerketens gehecht. De aangehechte
polymeren voorkomen verdere kristalgroei en de hybride deeltjes blijven in oplossing.
8.3. Omcirkel op het antwoordblad het blok van het polymeer dat zich hecht aan het
oppervlak van het groeiende calciumcarbonaatkristal.
17
Om de hybride deeltjes te karakteriseren worden ze gescheiden van de bereide oplossing en
overgebracht in 50 mL van een NaOH-oplossing in water (c(NaOH) = 0,19 mol L1). De
oplossing wordt verdund door toevoeging van 200 mL water. Neem aan dat de oplossing
slechts de hybride deeltjes bevat en geen verdere calcium- of carbonaationen. Alle
zuurgroepen nemen deel aan het zuur-base-evenwicht.
Bij de nieuwe oplossing wordt een pH van 12,30 gemeten.
Met elektronenmicroscopie kunnen alleen de anorganische deeltjes worden
waargenomen (niet het polymeer); er worden daarbij bolvormige deeltjes met een
diameter van 100 nm waargenomen.
De molaire massa van de hybride deeltjes (het anorganische samen met het
organische deel) wordt bepaald op M = 8,01 108 g moL1
De lading van de deeltjes wordt bepaald op Z = 800 (= aantal eenheidsladingen).
(pKz(COOH, copolymeer) = 4,88 )
8.4 Hoeveel van de beginhoeveelheid van het polymeer (2 g) wordt teruggevonden in
de hybride deeltjes?
8.5. Bereken welke modificatie van
calciumcarbonaat is gevormd.
Modificatie dichtheid
calciet 2,71 g cm3
vateriet 2,54 g cm3
aragoniet 2,95 g cm3
11
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
11
19
1.1 Reactievergelijkingen: (2)
a) methaan: CH4 + 2 O2 CO2 + 2 H2O
b) ethaan: 2 C2H6 + 7 O2 4 CO2 + 6 H2O
Thermodynamische waarden bij deze reactievergelijkingen: (4)
berekeningen…(methaan)
H = [2 (241,8) 393,5 (74,6)] kJ mol1 = 802,5 kJ mol1
S = [2 (188,8) 213,8 186,3 2 205,2] J mol1 K1 = 5,3 J mol1 K1
G = 802,5 kJ mol1 298,15 K (5,3 J mol1 K1) = 800,9 kJ mol1
methaan: ΔH = 802,5 kJ mol1 ΔS = 5,3 J mol1 K1 ΔG = 800,9 kJ mol1
berekeningen…(ethaan)
H = [6 (241,8) 4 393,5 2 (84,0)] kJ mol1 = 2856,8 kJ mol1
S = [6 (188,8) 4 213,8 2 229,2 7 205,2] J mol1 K1 = +93,2 J mol1 K1
G = 2856,8 kJ mol1 298,15 K (93,2J mol1 K1) = 2884,6 kJ mol1
ethaan: ΔH = 2856,8 kJ mol1 ΔS = +93,2 J mol1 K1 ΔG = 2884,6 kJ mol1
1.2 a) Hoeveelheid methaan en ethaan in 1,00 m3 aardgas: (7)
berekeningen (notie 2 punten)
m = V = 0,740 g L1 1000 L = 740 g (1 punt)
Mgem =
iiiMx = (0,0024 44,01 + 0,0134 28,02 + 0,9732 16,05 + 0,011 30,08) g mol1 =
16,43 g mol1 (2 punten)
ntot =
mol
g 16,43
g 740
gem
M
m = 45,04 mol (1 punt)
ni = xi ntot
n(CH4) = x(CH4) ntot = 0,9732 45,04 mol = 43,83 mol
n(C2H6) = x(C2H6) ntot = 0,0110 45,04 mol = 0,495 mol (1 punt)
12
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
12
20
1.2 b) Bepaling van de verbrandingsenergie: (2)
berekeningen
Everbr(H2O(g)) = i ii Hn o
v = 43,83 mol (802,5 kJ mol1) + 0,495 mol 0,5 (2856,8
kJ mol1)
= 35881 kJ
Everbr(H2O(g)) = 35881 kJ (1 punt)
Bepaling volgens de PUC-gegevens
EPUC(H2O(g)) = 9,981 kWh m3 1 m3 3600 kJ (kWh)1 = 35932 kJ
Afwijking E = (Everbr(H2O(g)) EPUC(H2O(g)) 100% [(Everbr(H2O(g))]1 =
(35881 35932) kJ 100% (35881 kJ)1 = 0,14% (1 punt)
1.3 Energie nodig voor de verwarming van het water: (4)
berekening
volume water: Vwater = 22,5 m3 (0,5 punt)
mol
g 18,02
m
g 10m 5,22
3
63
water
waterwaterwater
M
Vn
= 1,24910
6 mol (0,5 punt)
Ewater = nwaterCpT = 1,249106 mol 75,30 J K1
mol1 14 K = 1316 MJ (0,5 punt)
Ewater = 1316 MJ
Energie nodig voor de verwarming van de lucht: berekening
volume huis: Vlucht = 15 m 8 m 3 m + 0,5 15 m 8 m 2 m = 480 m3 (1 punt)
K 15,283molK
J 8,314
m 480Pa 10013,1 35
lucht
RT
pVn = 2,06510
4 mol (0,5 punt)
Cp(lucht) = 0,2129,4 molK
J + 0,7929,1
molK
J = 29,16
molK
J (0,5 punt)
Elucht = nluchtCpT = 2,065104 mol 29,16
molK
J 20 K = 12,05 MJ (0,5 punt)
Elucht = 12,05 MJ
1.4 Energie nodig voor het temperatuursbehoud: (2)
berekeningen
oppervlak van het huis:
Ahuis = 3 m 46 m + 8 m 2 m + ((2 m)2 + (4 m)
2)½ 2 15 m = 288,16 m
2 (1 punt)
warmtegeleidbaarheid: muur = 1 mK s
J
energiestroom over temperatuurgradiënt (muurdikte d = 0,2 m)
J = d
t
tA
E
muurverlies
Everlies = 288,16 m2 (126060 s) 1 J (s K m)
1 25 K (0,2 m)
1 = 1556 MJ (1 punt)
Enodig = 1556 MJ
13
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
13
21
1.5 Totale benodigde energie en kosten: (3)
berekeningen (totale energie)
totale energie: Etot = Ewater + Elucht + Everlies = 1316 MJ + 12 MJ + 1156 MJ = 2884 MJ (0,5 punt)
totale energie Etot = 2884 MJ
berekening (volume gas)
2884 MJ komt overeen met 2,884106 kJ (3600 s h1
9,981 kJ s1 m3
0,9)1 = 89,18 m
3 (1 punt)
volume gas V = 89,18 m3
berekening (totale kostprijs gasverwarmimg)
2884 MJ komt overeen met een kostprijs van:
0,40 € m3 89,18 m3 = 35,67 €
huur uitrusting: 150,00 €
totaal verwarmingskosten: 185,67 € (0,5 punt)
totale kostprijs gasverwarming = 185,67 €
berekening (totale kostprijs elektrische verwarming)
2884 MJ komt overeen met een kostprijs van:
2,884106 kJ 0,137 € (3600 s h1 1 kJ s1 h)1 = 109,75 €
huur uitrusting: 100,00 €
totale kosten elektrische verwarming = 209,75 € (1 punt)
totale kostprijs elektrische verwarming = 209,75 €
21
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
21
22
2.1 Reactievergelijkingen: (3)
2 CO + ___ O2 2 CO2
_2_ NO + _2_ CO N2 + 2 CO2
_2_ C8H18 _25_ O2 16 CO2 + 18 H2O
2.2 (3)
juist fout geen beslis- sing mogelijk
Als de -waarde binnen het -venstergebied ligt, kunnen koolstofmono-
oxide en koolwaterstoffen geoxideerd worden m.b.v. de driewegkatalysator.
Als > 1, dan kunnnen koolstofmonooxide en koolwaterstoffen
geoxideerd worden m.b.v. de driewegkatalysator.
Als < 0,975, dan kunnen stikstofoxiden nauwelijks gereduceerd worden.
2.3 a) Bedekkingsgraad van het oppervlak: (1)
berekening
65,085,01
kPa 65,0kPa 85,0 1
= 0,356 of 35,6%
2.3 b) Druk waarbij 15% van het oppervlak bedekt is: (2)
berekening
KK
pKKppKpKpK
pK
1 (1punt)
p = 0,21 kPa (1 punt)
p = 0,21 kPa
2.3 c) Orde van desorptiereactie: (3)
orde van desorptiereactie bij lage gasdruk 1 (1,5 punt)
orde van desorptiereactie bij hoge gasdruk 0 (1,5 punt)
opmerkingen:
0 ereactieord 1
hoog
1 ereactieord 1
laag ,
1 krK
pp
pKkrK
pp
pK
pKkkr
22
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
22
23
Va,max en product K∙Va,max (4)
berekeningen
a
maxa,1
11
V
V
pK
amaxa,maxa,
1
V
p
V
p
VK
(2 punt)
helling: maxa,
1
V = 1,9 cm3
Va,max = 0,53 cm3 (1 punt)
asafsnede: maxa,
1
VK = 610
2 Pa cm3
K Va,max = 1,7103 Pa1
cm3 (1 punt)
Va,max = 0,53 cm3 K∙Va,max = 1,7103 Pa1 cm3
2.4 Formule voor de reactiesnelheid: 7)
berekeningen De informatie gegeven in de tekst geeft rechtstreeks
2CO2 kr (2 punt)
De wet van de massawerking wordt voor de eerste stap in het mechanisme gegeven door
21
22 OCO1
1CO
k
k 2
1
2OCO1
12
k
kkr (1 punt)
De Langmuirisotherm geeft:
2O2OCOCO2CO2CO
COCOCO
1 pKpKpK
pK
en
2O2OCOCO2CO2CO
2O2OO
12 pKpKpK
pK
(1,5)
r =
23
21
2O2OCOCO2CO2CO
2O2OCOCO
1
12
1 pKpKpK
pKpK
k
kk
(0,5 punt)
31
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
31
24
3.1 Reactievergelijkingen: (3)
(a) CaCl2 + Ca 2 CaCl
(b) 2 CaCl2 + H2 2 CaCl + 2 HCl
(c) 4 CaCl2 + C 4 CaCl + CCl4
3.2 2)
zilverachtige metaaldeeltjes: Ca
witte kristallen: CaCl2
opm.: CaCl kan niet verkregen worden uit een conventionele vaste-stofreactie tussen Ca en
CaCl2
3.3 Verhoudingsformule: (4)
berekeningen
100% (massa% Ca + massa% Cl) = massa% X
100% (52,36% + 46,32%) = 1,32% X (1 punt)
mol% Ca = 52,36 massa% / M(Ca) = 52,36 massa% / 40,08 g mol1 = 1,31 mol% (0,5 punt)
mol% Cl = 46,32 massa% / M(Cl) = 46,32 massa% / 35,45 g mol1 = 1,31 mol% (0,5 punt)
mol% X = 1,32 massa% / M(H) = 1,32 massa% / 1,01 g mol1 = 1,31 mol% (1 punt)
n(Ca) : n(Cl) : n(H) = 1 : 1 : 1 (1 punt)
verhoudingsformule: CaClH (1 punt)
Opm.: De reactie van CaCl2 met waterstof geeft geen CaCl. In plaats daarvan ontstaat het
hydride CaClH. De structuur van deze verbinding is opgehelderd met röntgenanalyse. Dit is geen
geschikte methode ter bepaling van de positie van lichte elementen zoals waterstof. De
aanwezigheid van waterstof werd dus niet vastgesteld, waardoor men lange tijd gedacht heeft
dat CaClH CaCl was.
3.4 a) Uitsluitend de structuurformules (2)
C C C
H
H H
H
C C CH3H
32
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
32
25
3.4 b) Verhoudingsformule van de gevormde verbinding: (2)
Ca3C3Cl2
Opm. Als de verhouding n(Ca) : n(Cl) = 1,5 : 1 [of beter = 3 : 2 dat herschreven kan worden als
CaCl22 Ca2+
= Ca3Cl24+
] wordt gegeven en het reductieproduct het anion C34 moet bevatten dat twee
kationen Ca2+
nodig heeft voor elektrische neutraliteit, volgt de formule Ca3C3Cl2.
3.5 a) Waarschijnlijk structuurtype van CaCl: (1)
berekeningen
r(Ca+)/r(Cl) = 120 pm/167 pm = 0,719
NaCl CsCl ZnS BN geen beslissing mogelijk
3.5 b) fH0(CaCl) met behulp van een Born-Haber-cyclus: (5)
berekening
Ca+(g) + Cl(g) CaCl(s)
Ca(g) Cl(g)
Ca(s) 1/2 Cl2(g)
rHo
vHo
1,iHo
dHosH
o
eHo
+
v(f) = vorming; s= sublimatie; i = ionisatie; d= dissociatie e = elektronenaffiniteit; r = rooster
Alle afzonderlijke stappen van de Born-Habercyclus bij elkaar opgeteld:
vH(CaCl) = sH(Ca) + iH(Ca)½sH(Cl2) + eH(Cl) + rH(CaCl) =
(159,3 + 589,7 + 120 349,0 751,9) kJ mol1
(1) (0,5) (1) (0,5) (1)
juiste optelling (1)
fH0(CaCl) = 231,9 kJ mol1
3.6 Stabiliteit t.o.v. disproportionering: (2)
berekening
2 CaCl CaCl2 + Ca
H = fH(CaCl2) 2fH(CaCl)kJ mol1 = 332,2 kJ mol
1 (1)
disproportionering ja neen geen beslissing mogelijk; er is meer informatie nodig
(1)
41
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
41
26
4.1 Molaire massa van X, symbool X, structuren: (7)
berekeningen
1) X + 2 H2 XH4 (1)
2) 2 X + 3 H2 X2H6 (1)
I) 5,0 g = [n1(X) + n2(X)] M(X)
II) 5,628 g = n1(XH4) [M(X) + 4 1,01] + n2(X2H6)] [2 M(X) + 6 1,01]
III) n1(XH4) = 2 n2(X2H6) (2)
III,I) I') 2 n1(X)] M(X) = 5,0 g
III,II) II') n1(X)] [2 M(X) + 7,07] = 5,628 g
I',II') VI) (5,0 g) [2 M(X)]1 = (5,628 g) [2 M(X) + 7,07 g mol
1]
1 (1)
M(X) = 3,535 g mol1 (5,628 g)1 [(5,0 g)1 (5,628 g)1]1
M(X) = 28,14 g mol1
molaire massa van X M(X) = 28,14 g mol1 chemisch symbool X:
Si (1)
3D-structuren van de twee producten
(1)
Si
H
H
HH
Si Si
H H
H
H
H
H
42
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
42
27
4.2 Molaire massa van Y en verhoudingsformule van argyrodiet: (9)
berekeningen
AgaYbS0,5a + 2b + b H2 0,5 a Ag2S + b YS + b H2S
I) 10 g = n(AgaYbS0,5a + 2b) [a 107,87 + b M(Y) + (0,5a+ 2b)32,07] (3)
II)
RT
pVn 2
2
HH
K 400 314,8
m 100,295 kPa 100H
molK J
33
2
n
n(H2) = 8,871103 mol n(AgaYbS0,5a + 2b) = b1
8,871103 mol (1)
III) 11,88 = Y
87,107mol
g
Mb
a
a 107,87 g mol
1 = 11,88 b M(Y) (1)
II,I) II') b 10 g (8,871103 mol)1 = a 107,87 g mol1 + b M(Y) + (0,5a + 2b)32,07
g mol1
b 1127 g mol1= a 107,87 g mol1 + b M(Y) + (0,5a + 2b)32,07 g mol1
III,II') IV) b 1127 g mol1= 11,88b M(Y) + b M(Y) + (0,5a + 2b) 32,07 g mol1
b 1127 g mol1= 11,88b M(Y) + b M(Y) + (0,5
mol
g 107,87
Y88,11 Mb + 2b) 32,07 g mol1
M(Y) = 72,57 g mol1 (2)
molaire massa van Y M(Y) = 72,57 g mol1 chemisch symbool Y: Ge
(1)
M(Y) = 72,57 g mol1 III a : b = 8 : 1 (1)
verhoudingsformule argyrodiet: Ag8GeS6
43
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
43
28
4.3 De veerconstante van een CH-binding: (1)
berekening
H4C3
HC31HC~2HC
A
2
MM
MM
Nck
1
123
21110 mol g 01,1401,123
01,101,123
mol 10022,6
1cm 3030s cm 1032HC
k
k(CH) = 491,94 N m1
De veerconstante van een ZH-binding: (1)
berekening
HC
HZHCHZ
b
b
H
Hkk = 491,94 N m1 450,2 kJ mol1 [438,4 kJ mol1]1
k(ZH) = 505,18 N m1
Atoommassa en symbool van Z: (2)
berekening
2A
HZ~2
HZ
H4Z3
HZ3
c
Nk
MM
MM
1
A
2
H
1
HZ
HZ~2
3
4Z
MNk
cM
1
23
210
01,1
1
10022,6505180
45,29381032
3
4Z
M g mol1
atoommassa van Z Ar(Z) = 72,68 g mol1
chemisch symbool Z: Ge
Opm.: Zelfs indien de studenten verschillende waarden vinden ( 2) ten gevolge van
verschillende manieren van afronden, kunnen ze toch nog vinden dat Z Ge is omdat het een
analoog van koolstof moet zijn.
51
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
51
29
5.1 Feitelijke G’ van reactie (1): (2)
berekening
G’ = G’ +
14
124
13
L mol 1/ATP
L mol 1/HPOL mol 1/ADPln
c
ccRT (0,5)
= 30500 J mol1 + 8,314 J mol
1 K1
298,15 K ln(0,00025 0,00165/0,00225) (1)
= 30,5 kJ mol1 21,3 kJ mol1
= 51,8 kJ mol1 (0,5)
G’ = 51,8 kJ mol1
5.2 Evenwichtsconstante K' van reactie (2), verhouding c(glucose-6-fosfaat) / c(glucose): (3)
berekeningen
G’ = RT ln K' (0,5)
K' = )15,298314,8/(13800/'o ee RTG = 0,0038 (1)
12
41
1
L mol 1/HPOL mol 1/glucose
L mol 1/fosfaat-6-glucose'
cc
cK (0,5)
1124 L mol 1HPO'
glucose
fosfaat-6-glucose cK
c
c = 0,0038 0,00165 = 6,3106 (1)
K’ = 0,0038
glucose
fosfaat-6-glucose
c
c = 6,3106
( 1,5 ( 1,5)
52
Name: ______________________ Student code: ___________
52
30
5.3 G°’ en K’ van de reactie (3), verhouding c(glucose-6-fosfate) / c(glucose): (4)
berekeningen
G’(3) = G’(1) +G’(2) = 30,5 kJ mol1 + 13,8 kJ mol1 = 16,7 kJ mol1 (1)
G’ = RT ln K' (0,5)
K' = )15,298314,8/(16700/'o ee RTG = 843 (1)
4
3
ATPglucose
ADPfosfaat-6-glucose'
cc
ccK (0,5)
3
4
ADP
ATP'
glucose
fosfaat-6-glucose
c
cK
c
c = 843 2,25 mmol L1 / 0,25 mmol L1 = 7587 (1)
G°’ = 16,7 kJ mol1 ( 1) K’ = 843 ( 1,5) = 7587 (
1,5)
5.4 a) Massa ATP geproduceerd per dag: (2)
berekening
energie beschikbaar voor ATP-synthese: 8000 kJ dag1 0,5 = 4000 kJ dag1
(0,5)
energie nodig voor ATP-synthese: 52 kJ mol1
hoeveelheid geproduceerd ATP: 4000 kJ dag1 / 52 kJ mol
1 = 76,9 mol dag1
(0,5)
massa geproduceerd ATP: 76,9 mol dag1 503 g mol
1 = 38700 g dag1
= 38,7 kg dag1 (1)
mdag = 38,7 kg dag1
5.4 b) Massa ATP in het menselijk lichaam: (1)
berekening
gemiddelde levensduur: 1 dag = 1440 min 1 min = 14401 dag (0,5)
massa ATP in lichaam: 38,7 kg dag1 / (1440 min dag1
) 1 min = 26,9 g (0,5)
mlichaam = 26,9 g
c(glucose-6-fosfaat)
c(glucose)
53
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
53
31
5.4 c) Wat gebeurt er met de rest van de vrije energie? Kruis het enige juiste vakje aan. (2)
Deze wordt gebruikt om de entropie van het lichaam te verlagen.
Het wordt door het lichaam uitgescheiden in de O-H bindingen van de watermoleculen en de C=O bindingen van de koolstofdioxidemoleculen.
Deze wordt gebruikt om de enzymen die als katalysator dienen bij de productie van ATP te regenereren.
Hij dient om het lichaam van de persoon te verwarmen.
5.5 a) Hoeveel protonen (H+) zitten in een bolvormig mitochondrium met een diameter van 1 m bij
een pH=7? (2)
berekening
3
34 rV
363
4 m 105,0
= 5,21019 m
3 = 5,21016
L (0,5)
c = 107 mol L1
(0,5)
ANcVn (0,5)
= 5,21016 L 107
mol L1 6,02210
23 mol
1 = 31 (0,5)
n = 31
5.5 b) Hoeveel protonen moeten in één van de mitochondriën binnenkomen? (2)
berekening
aantal ATP-moleculen:
n(ATP) =
mol
g
12315A
503
L mol 106,022 g 102,0
)ATP(
)ATP(
M
Nm = 239400 (1)
aantal H+ per cel: n(H
+per cel) = n(ATP) 3 = 718300 (0,5)
aantal H+ per mitochondrium: n(H
+mit) = n(H
+per cel) / 1000 = 718 (0,5)
n(H+mit) = 718
61
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
61
32
6.1 Uitsluitend de structuur van A: (2)
A :
O
O
6.2 Uitsluitend de structuren van D1, D2: (2)
D1:
CN
CN
(1) of
H
CN
CN
H
D2:
CN
CN (1) of
H
CN
CN
H
Opm.: De twee verbindingen zijn enantiomeren.
6.3 Omcirkel het nummer dat de juiste structuur van B weergeeft: (4)
Zie structuren pag. 13
1 2 3 4 5 6
Opm.: De Diels-Alderreactie levert producten met een endo-stereochemie. Voorkeur voor deze
configuratie is gegeven in vraag 6.2, structuur C. Zoals te zien is in structuur C wordt deze
endoconfiguratie gekarakteriseerd doordat de twee H-atomen en de CH2-brug aan dezelfde zijde
zitten van het bicyclische systeem. Slechts de structuren 1 en 2 van de zes stereoisomeren
hebben een endo,endostereochemie. Alle andere structuren hebben minstens één
exoconfiguratie. In structuur 1 vormen de drie ringen een U-vormig molecuul dat sterisch meer
gehinderd is dan structuur 2 die een zig-zagstructuur heeft.
2 punten worden gegeven voor antwoord 1.
62
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
62
33
6.4 Kruis het juiste antwoord aan bij de onderstaande stellingen over de Diels-Alder-reactie: (6)
juist fout geen beslis- sing mogelijk
De Diels-Alder-reaction is omkeerbaar.
De vorming van B in de oorspronkelijke reactie wordt
thermodynamisch bepaald. B is thermodynamisch meer stabiel dan E.
E is thermodynamiisch minder stabiel dan F.
G is een enantiomeer van B.
G is thermodynamisch meer stabiel dan F.
6.5 Geef uitsluitend de structuren van I, K, L: (6)
I CO2MeO
CO2Me (2)
K O
CO2Me
O
(2)
L
CO2Me
OMe
MeO
O O
(2)
Opm.:
62
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
62
34
71
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
71
35
7.1 Geef door middel van < of > in het antwoordkader de prioriteitsvolgorde aan (A < B betekent A
heeft een lagere prioriteit dan B) : (3)
SCH3 P(CH3)2 O
CH3
O
CCl3 CH2Br
1 punt elk
7.2 Markeer het (de) stereocentrum (-centra) aan met een * .
Rangschik de groepen aan elk stereocentrum volgens hun prioriteit en bepaal telkens de absolute
configuratie, R of S. (4)
hoogste prioriteit laagste prioriteit
OH CH(NHCH3)CH3 Ph H (1)
NHCH3 CH(OH)Ph CH3 H (1)
(Strafpunt: voor ieder foutief aangegeven stereocentrum wordt 0,5 punt afgetrokken)
7.3 newmanprojectie van 1 of zaagbokprojectie van
1:
H CH3
H Ph
H
OH
H
MeHN
H
H
H
H
of Ph
CH3
HMeHN
HOH
0,5 punt voor elk juist stereocentrum (1)
fischerprojectie van 1:
Ph
CH3
OHH
HMeHN
CH3
Ph
NHMeH
HOH
of
(Me = CH3
Ph = fenyl) (2)
1 punt voor elk juist stereocentrum. Elke projectie die de juiste stereocentra laten zien, wordt geaccepteerd.
> <
<
* (S)
(S) *
* : 0,25 punt elk
S: 0,75 punt elk
: 2 punten
72
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
72
36
7.4 Kloppende reactievergelijking met oxidatiegetallen en correcte stereochemische structuur van stof 2: (4)
PhCH3
OH
NHMe +
PhCH3
OH
NHMe
PhCH3
O
NHMe
+ 2 MnO4 + 6 H+
+70 +2 + 2 Mn2+ + 8 H2O5 5
+2
1 punt voor structuur 2, 1 punt voor stoichiometrie, 2 punten voor de oxidatiegetallen (0,5 punt elk)
7.5a) Stereochemische correcte structuurformule van verbinding 3: (2)
1 punt voor juiste formule, 1 punt voor juiste stereochemie
7.5b) Kruis bij de volgende stellingen het juiste antwoord aan: (2)
juist fout
1 en 3 zijn stereoisomeren.
1 en 3 zijn enantiomeren.
1 en 3 zijn diastereomeren.
1 en 3 zijn conformatie-isomeren.
0,5 punt elk
7.5c) Teken met behulp van een stereochemisch model waarom er uit stof 2 uitsluitend stof 3 gevormd wordt?(3)
PhCH3
OH
NHMe
Opm.: Aanval van hydride vanaf de
minst gehinderde kant. Een
verklaring mbv waterstofbrug levert
het volle puntenaantal. 1 punt wordt
gegeven voor elke figuur die de
aanval van hydride aan de juiste kant
van de carbonylgroep weergeeft,
bijvoorbeeld:
81
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
81
37
8.1 Bereken de pH van oplossing B: (3)
berekening
33,10
14
b223
3b2
10
10
][CO
]][OH[HCO
KK (1)
Kb2 = 2,14104 Kb1 = 2,34108
Omdat Kb2 >> Kb1, hoeft slechts één protoneringsstap in aanmerking te worden genomen.
[HCO3] = [OH] = x en [CO3
2] = [CO32]o x
co(Na2CO3) =
mol
g
L
g
105,99
700,1; co(Na2CO3) = [CO3
2]o = 0,016 mol L1 (0,5)
x
xK
o
23
2
b2][CO
(1); x = [OH] = 1,75103 mol L1
oplossen van de vergelijking: (0,5)
pH = 11,2
8.2 Berekening of een neerslag gevormd wordt (6)
berekeningen
M(CaCl2) = 110,98 g mol1 pH = 10, [OH] = 104 mol L1 (0,5)
co(Na2CO3) = 2 105,99
700,1
mol
g
L
g
; c(CaCl2) =
2 110,98
780,1
mol
g
L
g
;
co(Na2CO3) = 8,0103 mol L1 (0,5) c(CaCl2) = co(Ca2+) = 8,0103 mol L1 (0,5)
Berekeningen voor Ca(OH)2:
[OH]2 [Ca2+]o = 8,01011 < 6,46106 = Ks(Ca(OH)2) geen neerslag
(1,5)
Berekeningen voor CaCO3: (rekening houden met protolyse: 1
pt)
][CO
]][OH[HCO
23
3b2
K ][CO][OH
][HCO 23
b23
K
[HCO3] = 2,14 [CO3
2] en [HCO3] + [CO3
2] = co(Na2CO3)
2,14 [CO32] + [CO3
2] = 8,0103 mol L1 (1)
beginconcentratie van [CO32] in oplossing C: [CO3
2] = 2,55103 mol L1 (0,5)
beginconcentratie van [Ca2+] in oplossing C: [Ca2+] = 8,0103 mol L1
dus:
[CO32] [Ca2+] = 2,04105 > 3,31109 = Ks(CaCO3) neerslag
(0,5)
Ca(OH)2 wordt neergeslagen ja nee
CaCO3 wordt neergeslagen ja nee
83
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
83
38
8.3 Omcirkel het blok dat zich hecht aan het CaCO3 kristal: (1)
H
C
C
O
C
C
H68
8
COOHH
H
H H
H H
H
Opm.: Beide polymeerblokken zijn hydrofyl. Het acrylzuurblok zal voornamelijk aan het kristal
binden omdat het meer gepolariseerd is en extra ladingen heeft. Het polymeer bindt aan het
oppervlak waar een overmaat calciumionen is.
8.4 Bereken hoeveel van de beginhoeveelheid van het polymeer (2 g) dat wordt teruggevonden in
de hybride deeltjes? (7)
berekeningen
RCOOH + OH RCOO + H2O pKb = 9,12
pH en pKz leiden tot de totale concentratie COOH-groepen in de oplossing: (1)
[COO] = x [COOH] = [COOH]o x x = [OH]o [OH] (1)
[OH]o = mL 250
mL 50 0,19 mol L1 [OH]o = 0,038 mol L1
[OH] = 101,7 mol L1
= 0,02 mol L1 (0,5) x = 0,018 mol L1
(0,5)
xK
][OH[COOH] o
b
[COOH]o = xxK
][OH
b (1); [COOH]o = 018,002,0
10018,0 12,9
mol L1
[COOH]o = 0,018 mol L1
(of omdat pH >> pKz: [COOH]o = [COOH] + x x) (berekening polymeermassa uit [COOH]o: 0,5
pt)
totale concentratie polymeerketens c(polymeer) = 8
[COOH] o (0,5)
M(polymeer) = M(C160O84H308) = 3574,66 g mol1 (0,5 + 0,5)
m(polymeer) = [polymeer] V M(polymeer) (0,5)
m(polymeer) =
g 8
66,3574250,0018,0
8
polymeer[COOH] o
MV = 2,0 g (0,5)
84
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
84
39
8.5 Bereken welke modificatie van CaCO3 wordt gevormd. (5)
berekeningen De lading van de deeltjes wordt veroorzaakt door het aantal geprotolyseerde COOH-groepen per
deeltje.
[COO] = [COOH]o; 1
aantal COOH-groepen per deeltje:
ZN COOH NCOOH = 800 (1)
aantal polymeerketens per deeltje: 8
COOHpolymeer
NN = 100 (1)
Het aantal polymeren per deeltje geeft de massa polymeer per deeltje. Zo kan de massa van het
calciumcarbonaatdeeltje berekend worden:
M(CaCO3 deeltje) = M(totaal deeltje) Npolymeer M(polymeer) (1)
M(CaCO3 deeltje) = 8,01108 g mol1 100 3574,66 g mol1
M(CaCO3 deeltje) = 8,01108 g mol1
Massa van één carbonaatdeeltje: m(CaCO3 deeltje) = M(CaCO3 deeltje) NA1
(0,5)
en met het volume van een bolvormig deeltje (V = 3
34 r ) kan de dichtheid berekend worden:
(CaCO3) = 3
3
3
3
4
deeltje) (CaCO3
deeltje) (CaCO
deeltje) (CaCO
r
m
V
m
(1)
= 3
A
polymeerpolymeer
4
deeltje) (totaal3
rN
MNM
=
36A
mol
g8
cm 1054
1001,83
N
= 2,54 g cm3 (0,5)
De modificatie van calciumcarbonaat is Calciet Vateriet Aragoniet
41
36e IChO Practicumtoets
- veiligheidsregels volg ze op zoals beschreven in de
voorbereidingsopgaven, in het bijzonder de
veiligheidsbril moet de hele tijd worden gedragen.
Eten en drinken in de labzaal is niet toegestaan.
- Bij overtreding veiligheidsregels Je krijgt een waarschuwing. Bij de volgende
overtreding word je verwijderd.
- toetsboekje 12 pagina's met twee opgaven. Begin met
experiment 1 en ga daarmee door tot je een hint
krijgt te beginnen met experiment 2.
- tijdsduur 5 uur; 30 minuten voor tijd krijg je een melding.
- antwoordbladen 3 pagina's
- je naam en studentcode Noteer deze op elk antwoordblad.
- antwoorden alleen in de daarvoor bestemde kaders op de
antwoordbladen, daarbuiten genoteerde
opmerkingen komen niet voor beoordeling in
aanmerking. Ter zake doende berekeningen
moeten gegeven worden.
- Gebruik alleen de beschikbaar gestelde pen en rekenmachine
- resultaten het aantal significante (beduidende) cijfers in de
numerieke antwoorden moet in overeenstemming
zijn met de regels betreffende de experimentele
fout. Fouten hiertegen leveren strafpunten op zelfs
indien je experimentele techniek vlekkeloos is.
- buret zo nauwkeurig mogelijk aflezen.
- meer chemicaliën Heb je meer Na2EDTA, Na2S2O3, supergeleider-
oplossing, vaste supergeleider, polycarbonaat of
bisfenol A nodig dan voorzien, vraag dit dan aan de
zaalassistent. Voor elk van de genoemde extra
chemicaliën krijg je 5 strafpunten.
- vragen betreffende veiligheid, apparatuur, chemicaliën,
uitvoering, toiletstop: vraag je zaalassistent.
- chemisch afval alleen in de daarvoor bestemde afvalvaten.
- officiële engelstalige versie alleen ter verduidelijking beschikbaar op
verzoek; vraag dit aan de zaalassistent
- na het stopsein stop je antwoordbladen in de envelop (niet
dichtplakken), geef deze af in de juiste
instructiekamer (instructor room). Toetsboekje, pen
en rekenmachine mag je houden.
42
Je moet onmiddellijk met werken stoppen als het stopsein is gegeven. Een
overschrijding van vijf minuten levert 0 punten voor de opdracht waarmee je bezig
was.
1
H 1,01
periodiek systeem van de elementen met atoommassa's in u
2
He 4,00
3
Li 6,94
4
Be 9,01
5
B 10,81
6
C 12,01
7
N 14,01
8
O 16,00
9
F 19,00
10
Ne 20,18
11
Na 22,99
12
Mg 24,31
13
Al 26,98
14
Si 28,09
15
P 30,97
16
S 32,07
17
Cl 35,45
18
Ar 39,95
19
K 39,10
20
Ca 40,08
21
Sc 44,96
22
Ti 47,88
23
V 50,94
24
Cr 52,00
25
Mn 54,94
26
Fe 55,85
27
Co 58,93
28
Ni 58,69
29
Cu 63,55
30
Zn 65,39
31
Ga 69,72
32
Ge 72,61
33
As 74,92
34
Se 78,96
35
Br 79,90
36
Kr 83,80
37
Rb 85,47
38
Sr 87,62
39
Y 88,91
40
Zr 91,22
41
Nb 92,91
42
Mo 95,94
43
Tc 98,91
44
Ru 101,07
45
Rh 102,91
46
Pd 106,42
47
Ag 107,87
48
Cd 112,41
49
In 114,82
50
Sn 118,71
51
Sb 121,76
52
Te 127,60
53
I 126,90
54
Xe 131,29
55
Cs 132,91
56
Ba 137,3
57-71 72
Hf 178,49
73
Ta 180,95
74
W 183,84
75
Re 186,21
76
Os 190,23
77
Ir 192,22
78
Pt 195,08
79
Au 196,97
80
Hg 200,59
81
Tl 204,38
82
Pb 207,19
83
Bi 208,98
84
Po 208,98
85
At 209,99
86
Rn 222,02
87
Fr 223
88
Ra 226
89-
103
104
Rf 261
105
Db 262
106
Sg 263
107
Bh 264
108
Hs 265
109
Mt 268
57
La 138,91
58
Ce 140,12
59
Pr 140,91
60
Nd 144,24
61
Pm 144,92
62
Sm 150,36
63
Eu 151,96
64
Gd 157,25
65
Tb 158,93
66
Dy 162,50
67
Ho 164,93
68
Er 167,26
69
Tm 168,93
70
Yb 173,04
71
Lu 174,97
89
Ac 227
90
Th 232
91
Pa 231
92
U 238
93
Np 237
94
Pu 244
95
Am 243
96
Cm 247
97
Bk 247
98
Cf 251
99
Es 252
100
Fm 257
101
Md 258
102
No 259
103
Lr 262
3
Apparatuur
Tijdens de practicumtoets heb je sommig glaswerk meer dan eens nodig. Maak het
zorgvuldig schoon.
De zuurkasten en de daarin aanwezige spullen worden door meer studenten gebruikt. Het
nummer van je zuurkast (hood) en dat van je instructiekamer staat aangegeven op je
labtafel.
Apparatuur apparatuur
2 bekerglazen (100 mL) 1 kookplaat met magneetroerder
1 bekerglas (gewogen; label “beaker A”)
1 bekerglas (gewogen; label “beaker B”)
1 roermagneetje (vlo)
3 smeltpuntbuisjes (capillairen) in een
buisje (gelabeld “tube B”)
1 bekerglas (400 mL)
1 paar “rubbervingers” voor hanteren van
hete bekerglazen
1 papiertje met maatverdeling voor de
smeltpuntbuisjes
1 pasteurpipet (2 mL, met maatverdeling)
1 spuitfles met demiwater
(gedemineraliseerd water) (500 mL)
1 pipetteerballon
2 klemmen voor koeler en erlenmeyer 1 pipet (25 mL)
1 buretklem 1 plastic stop (NS 29)
1 buret (25 mL) 1 keramische glasplaat (Ceran™)
1 afzuigtrechter (büchnertrechter) (90 mm) 1 veiligheidsbril
1 (terugvloei)koeler (= refluxkoeler) (NS 29) 1 rolletje pH-papier
1 erlenmeyer (100 mL, NS 29) 2 shards (2,5 cm x 2,5 cm) (poreuze
plaatjes)
4 erlenmeyers (300 mL) 2 klemhouders (mannetjes)
1 g glaswol (fiber glass) 1 spatel
6 filtreerpapiertjes voor 'problem 1' 1 microspatel
6 filtreerpapiertjes voor 'problem 2' 2 statieven
1 filtreerrek 1 afzuigerlenmeyer (500 mL) met ring
2 vouwfilters voor 'problem 1' 1 teflon koppelstuk (NS 29)
1 analysetrechter = 80 mm 4 reageerbuizen
1 vloeistoftrechter = 100 mm 1 reageerbuisrek
1 poedertrechter = 80 mm 1 maatkolf (100 mL)
1 burettrechtertje 1 maatkolf (250 mL)
2 glasstaven 15 cm 75 cm glazen buis
1 glasstaaf 21 cm 1 pincet
1 maatcilinder (10 mL) 1 flessenlikker
1 maatcilinder (100 mL) 1 reageerbuisborstel
Chemicaliën voor elke student
nr. chemicaliën formule conc, hoeveelh, R zinnen S zinnen
1 polycarbonaat (Makrolon) - vast 2,54 g - -
2 ethanol C2H5OH 96 % 150 mL 11 7-16
3 zoutzuur (hydrochloric acid) HCl 25 % 60 mL 36/37/38 26
4 natriumchlooracetaat (sodium ClCH2COONa vast 5 g 25-38-50 22-37-45-61
4
chloro acetate)
5 natriumhydroxide (sodium
hydroxide)
NaOH vast 4 g 35 26-37/39-45
6 natronloog (sodium hydroxide
solution)
NaOH 10% 100 mL 35 26-36/37/39
-45
5
7 dinatrium-EDTA-opl, (disodium
EDTA solution)
Na2-EDTA 0,1000
mol L-1
100 mL 22-36/37/38 26-36
8 natriumacetaat (sodium acetate) CH3COONa vast 10 g - -
9 natriumjodideoplossing (sodium
iodide solution)
NaI 10 % 80 mL - 22-24/25 *
10 natriumthiosulfaatopl, (sodium
thiosulfate solution)
Na2S2O3 0,01000
mol L-1
100 mL - -
11 stijfsel / zetmeeloplossing (starch
solution)
- - 20 mL - -
12 zwavelzuur (sulfuric acid) H2SO4 2 mol L-1
50 mL 35 26-30-45
13 supergeleideroplossing
(superconductor solution)
LaxM(2-x)CuO4 - - 22 1)
22-24/25 1)
14 supergeleider vast LaxM(2-x)CuO4 vast 250 mg 22 22-24/25
15 xylenoloranje indicator - vast 500 mg 8 16-41
27 bisfenol A 2)
C15H16O2 vast 36/37/38-43 24-26-37
28 bisfenol A 3)
C15H16O2 vast 36/37/38-43 24-26-37 1) voor de vaste stof 2) wordt op verzoek uitgereikt door de zaalassistent (instructor) tijdens 'problem 1' 3) wordt uitgereikt na de eerste stap van 'problem 1' in de daarvoor bestemde instructiekamer
(instructor room)
Chemicaliën voor gemeenschappelijk gebruik (in de zuurkast)
nr. chemicaliën formule conc. R
zinnen
S zinnen
16 azijnzuur (acetic acid) CH3COOH 2 mol L-1
10-35 23.2-26-45
17 ammonia (solution) NH3 (aq) 25 % 34-50 26-36/37/39-
45-61
18 ammoniumcarbonaatoplossing (NH4)2CO3 2 mol L-1
36/37/38 * 26-37/39 *
19 ammoniumoxalaatoplossing (NH4)2C2O4 0,25 mol L-1
21/22 * 24/25 *
20 ammoniumsulfaatoplossing (NH4)2SO4 1 mol L-1
- -
21 calciumsulfaatoplossing CaSO4 verzadigd - -
22 perchloorzuur (perchloric acid) HClO4 10 % 34 23-26-36-45
23 kaliumdichromaatoplossing
(potassium dichromate solution)
K2Cr2O7 0,05 mol L-1
43 24-37-45-60
* voor de vaste stof
Chemicaliën benodigd voor de blancotest. Deze zijn verkrijgbaar bij de zaalassistent
(instructor) Nr. chemicaliën formule conc. R
zinnen
S zinnen
6
24 bariumchloride dihydraat BaCl2 2 H2O vast 20-25 45
25 calciumchloride hexahydraat CaCl2 6 H2O vast 36 22-24
26 strontiumchloride hexahydraat SrCl2 6 H2O vast - 22-24/25
7
Veiligheidszinnen (R)
R 8 Bevordert de ontbranding van brandbare stoffen.
R 10 Ontvlambaar.
R 11 Licht ontvlambaar.
R 20 Schadelijk bij inademing.
R 22 Schadelijk bij opname door de mond.
R 25 Vergiftig bij opname door de mond.
R 34 Veroorzaakt brandwonden.
R 35 Veroorzaakt ernstige brandwonden.
R 36 Irriterend voor de ogen.
R 37 Irriterend voor de ademhalingswegen.
R 38 Irriterend voor de huid.
R 43 Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.
R 50 Zeer vergiftig voor in water levende organismen.
Combinaties van veiligheidszinnen
R 21/22 Schadelijk bij aanraking met de huid en bij opname door de mond.
R 36/37/38 Irriterend voor ogen, ademhalingswegen en huid.
Veiligheidszinnen (S)
S 7 In goed gesloten verpakking bewaren.
S 16 Verwijderd houden van ontstekingsbronnen - niet roken -.
S 22 Stof niet inademen.
S 23 Gas/rook/damp/spuitnevel niet inademen.
S 23.2 Damp niet inademen.
S 24 Aanraking met de huid vermijden.
S 26 Bij aanraking met de ogen ogenblikkelijk met overvloedig water afspoelen en
deskundig medisch advies inwinnen.
S 30 Nooit water op deze stof gieten.
S 36 Draag geschikte beschermende kleding.
S 37 Draag geschikte handschoenen.
S 41 In geval van brand en/of explosie inademen van rook vermijden.
S 45 In geval van ongeval of indien men zich onwel voelt, onmiddellijk een arts
raadplegen (indien mogelijk hem dit etiket tonen).
S 60 Deze stof en/of de verpakking als gevaarlijk afval afvoeren.
S 61 Voorkom lozing in het milieu. Vraag om speciale instructies/veiligheidskaart.
Combinaties van veiligheidszinnen (S)
S 24/25 Aanraking met de huid en de ogen vermijden.
S 36/37/39 Draag geschikte beschermende kleding en handschoenen. Draag
bescherming voor de ogen en voor het gezicht
S 37/39 Draag geschikte handschoenen en bescherming voor ogen en gezicht.
8
Experiment 1 (problem 1) Tweestapssynthese (organische) van 2,2-bis(p-fenyleen-oxyazijnzuur)propaan [bisfenol A bis(carboxymethyl)ether]
(100 punten)
Inleiding
In de eerste stap ontstaat het natriumzout van bisfenol A als intermediair van de basische
hydrolyse van een polycarbonaat. Dit zout wordt door toevoeging van een zuur omgezet in
het vrije 2,2-bis(4-hydroxyfenyl)propaan (bisfenol A).
In de tweede stap reageert bisfenol A met natriumchlooracetaat tot de fenolether,
bisfenol A bis(carboxymethyl)ether.
Bij elke stap moet het product worden geϊsoleerd.
(Drogen en wegen wordt gedaan door de zaalassistent)
Met het product uit stap 2 moet je drie smeltpuntbuisjes vullen.
(Met het product uit stap 1 vult de zaalassistent de smeltpuntbuisjes. Bij stap 2 moet
je dat zelf doen. De smeltpuntbepalingen bij de stappen 1 en 2 worden uitgevoerd
door de zaalassistent.)
Als de zaalassistent je bekerglas met label "beaker A" van stap 1 krijgt, ontvang je 2,00 g
bisfenol A als startmateriaal voor de tweede stap.
Beantwoord de extra vragen op antwoordblad P1.
Verwijder de Ceran (keramische) plaat niet van de magneetroerder.
C
CH3
CH3
OHHOH3O
+, H2O
C
CH3
CH3
OO
H2C C
OH
O
CH2C
O
HO
ClCH2COONa, NaOH, H 2O
C
CH3
CH3
OHHO
C
CH3
CH3
OO
NaOH, H2O H3O+, H2O
O
n
O
n
9
Werkwijze
Stap 1 Bereiding van bisfenol A door basische hydrolyse van een polycarbonaat
Bereiding:
Breng de reeds vooraf gewogen (2,54 g) hoeveelheid polycarbonaat (nr. 1), 4,0 g
natriumhydroxide (nr. 5) en 3 mL demiwater in een 100 mL erlenmeyer met slijpstuk.
Sluit de erlenmeyer met een plastic stop en zwenk hem voorzichtig om zodat de
oplossing niet in contact komt met het slijpstuk. Verwijder de stop af en toe ter
ontluchting. Terwijl het natriumhydroxide gedeeltelijk oplost, kun je een behoorlijke
warmteontwikkeling waarnemen.
Zwenk de erlenmeyer ongeveer 4 minuten om en haal dan de stop eraf. Voeg een
roermagneetje (vlo) toe en zet de erlenmeyer op de kookplaat. Zet de terugvloeikoeler op
de hals van de erlenmeyer. Gebruik een teflon koppelstuk voor de verbinding tussen de
erlenmeyer en de koeler. Zet de apparatuur stevig vast aan het statief.
Voeg tenslotte 20 mL ethanol (nr. 2) via de koeler toe terwijl het reactiemengsel geroerd
wordt.
Verwarm het reactiemengsel 60 minuten onder reflux (terugvloeikoeling). Zet de
thermostaat van de kookplaat in het begin op maximaal. Als het mengsel begint te koken
zet dan zorgvuldig de thermostaat zodanig lager dat het mengsel net blijft refluxen.
Bij verwarming wordt een wit neerslag gevormd.
Tijdens het wachten kun je het best beginnen met het analytisch chemisch
experiment.
Opwerken / isolering:
Stop na een uur het verwarmen. Laat het reactiemengsel afkoelen tot kamertemperatuur.
Haal de terugvloeikoeler weg. Voeg 25 mL demiwater toe en breng het reactiemengsel
over in een 400 mL bekerglas. Spoel de erlenmeyer met 25 mL demiwater en voeg dat
toe aan de inhoud van het bekerglas.
Vul tenslotte het reactiemengsel met demiwater aan tot 150 mL.
Als het reactiemengsel niet helder is moet het mengsel gefiltreerd worden over glaswol in
een erlenmeyer.
Voeg langzaam 15 mL zoutzuur (waterstofchlorideoplossing) (No. 3) toe, terwijl
tegelijkertijd met een glasstaaf wordt geroerd. Er wordt een nogal olieachtige stof of soms
een kristallijn neerslag gevormd.
Vraag de zaalassistent enkele kleine kristalletjes bisfenol A (No. 27) als kiemen om het
kristallisatieproces te versnellen.
Roer het reactiemengsel grondig met de glasstaaf. Om een kwantitatieve kristallisatie te
verkrijgen blijf je van tijd tot tijd roeren totdat de bovenstaande vloeistof bijna helder is.
Verzamel het ruwe product door fitratie onder afzuiging met een vacuümpomp. Was het
ruwe product tweemaal telkens met 10 mL demiwater en breng het kwantitatief over in
het gewogen bekerglas met label "beaker A".
Breng het bekerglas met label "beaker A" naar de instructiekamer om het product
te laten drogen en wegen.
10
Hierna krijg je een potje gevuld met 2,00 g of bisfenol A (nr. 28), het uitgangsmateriaal
voor de tweede stap.
Voor inleveren van je product en ontvangst van het uitgangsmateriaal moet je tekenen.
Als je helemaal geen bisfenol A hebt, breng je het lege bekerglas met label "beaker A"
ook naar de instructiekamer om het het uitgangsmateriaal te verkrijgen voor stap 2.
Stap 2 Vorming van 2,2-bis(p-fenyleenoxyazijnzuur)propaan [bisfenol A
bis(carboxymethyl)ether] door reactie van bisfenol A met chloorazijnzuur
Bereiding:
Breng alle bisfenol A (nr. 28) die je van de zaalassistent hebt ontvangen toen je stap 1
hebt afgerond, in een 100 mL erlenmeyer met slijpstuk.
Voeg 10 mL natriumhydroxideoplossing in water (nr. 6) toe, 1 mL demiwater en een
roermagneetje (vlo).
Zet de erlenmeyer op een kookplaat. Zet een terugvloeikoeler (refluxkoeler) op de hals
van de erlenmeyer. Gebruik een teflon koppelstuk als verbinding tussen erlenmeyer en
koeler. Zet de appparatuur stevig vast aan een statief.
Verwarm het reactiemengsel onder zachtjes roeren tot er een heldere oplossing is
ontstaan.
Verwijder kookplaat en terugvloeikoeler en voeg 5,0 g natriumzout van chloorazijnzuur
(nr. 4) toe aan het reactiemengsel.
Plaats de terugvloeikoeler weer op de erlenmeyer en verwarm het mengsel tot reflux
onder stevig roeren gedurende 30 min.
In het begin ontstaat er bij verwarmen een heldere oplossing. Soms wordt een wit
neerslag gevormd. Stop met verwarmen als het hele mengsel vast wordt in de loop van
de reactie.
Voeg daarna via de koeler voorzichtig (wees verdacht op plotseling opkoken door
kookvertraging!) 50 mL ethanol (nr. 2) toe. Het mengsel wordt 5 minuten geroerd en
verwarmd onder reflux. Er slaat een witte vaste stof neer, of de reeds op gang gekomen
kristallisatie komt tot een einde.
Opwerking / isolering:
Breng het reactiemengsel, nadat het 5 minuten is afgekoeld, met 50 mL ethanol (nr. 2)
kwantitatief over in een bekerglas. Het reactiemengsel moet flink geroerd worden.
Verwijder het roermagneetje. Filtreer het reactiemengsel door een afzuigtrechter. Negeer
de vaste stof die zich eventueel in het filtraat nog afscheidt. Spoel het bekerglas met
10 mL ethanol (nr. 2). Was het neerslag tweemaal met porties van 10 mL ethanol (nr. 2).
(Gooi het filtraat weg in de afvalpot voor organische oplosmiddelen!)
Breng het neerslag kwantitatief over in een bekerglas, voeg een roermagneetje toe en los
het neerslag op in 150 mL demiwater. Het mengsel moet krachtig geroerd worden.
Grotere stukjes vaste stof moeten fijn gewreven worden met een spatel.
Als de oplossing niet helder is, moet hij worden gefiltreerd in een erlenmeyer m.b.v. een
trechter met vouwfilter.
11
Voeg al roerend aan het reactiemengsel langzaam 5 mL zoutzuur (nr. 3) toe. Hierbij
ontstaat een wit neerslag.
Verzamel het ruwe product door afzuiging met de vacuümpomp, was het tweemaal met
porties van 10 mL demiwater en breng het kwantitatief over in het gewogen bekerglas
met label "beaker B".
Neem met een microspatel een minimale hoeveelheid van het product, wrijf het fijn en
droog het op één van de vierkante poreuze porseleinen plaatjes (shards). Vul drie
smeltpuntbuisjes met het gehomogeniseerde, gedroogde monster. Gebruik de 75 cm
glasbuis en het maatpapiertje voor het verkrijgen van een dichtgepakte en 5 mm hoge
vulling.
Verzamel de drie smeltpuntbuisjes in het buisje met label "tube B". Zorg ervoor dat
je studentcode op het label vermeld is. Geef het buisje samen met je product in het
bekerglas met label "beaker B" aan de zaalassistent. Bij het inleveren moet je
daarvoor tekenen.
12
Experiment 2 (problem 2) Kwalitatieve en kwantitatieve analyse van een supergeleider (113 punten)
Inleiding
Supergeleiders op basis van lanthaancupraat (La2CuO4) hebben de algemene formule
LaxM(2-x)CuO4 (M = Ca, Sr, Ba).
Deze opgave bestaat uit twee delen:
- de kwalitatieve bepaling van het aardalkalimetaal / de aardalkalimetalen
- de kwantitatieve bepaling van lanthaan en koper.
Lees de buret zo nauwkeurig mogelijk af. Noteer je resultaten op de antwoordbladen.
Beantwoord de extra vragen en geef je resultaten met de juiste nauwkeurigheid weer.
De kwalitatieve en kwantitatieve onderdelen van dit experiment kunnen in willekeurige
volgorde uitgevoerd worden.
Werkwijze
2.1 Kwalitatieve bepaling van het aardalkalimetaal / de aardalkalimetalen (Als de
zuurkast in gebruik is, begin je met titratie 2.2)
Bij dit experiment moet je de supergeleider als vaste stof (LaxM(2-x)CuO4; nr. 14) gebruiken.
In het begin van dit experiment zal lanthaan als neerslag worden afgezonderd.
Alle handelingen moeten in de zuurkast worden uitgevoerd!
Voeg aan het volledige monster ongeveer 5 mL perchloorzuur (nr. 22) toe en verwarm het
mengsel tot de stof opgelost is. Voeg daarna 5 mL demiwater toe.
Koel de oplossing tot handwarm.
Voeg nogmaals ongeveer 5 mL demiwater toe en daarna ammonia (nr. 17) tot het
reactiemengsel een basische reactie vertoont. Lanthaan slaat neer als hydroxide en koper
vormt een intens blauwgekleurd tetraamminecomplex. Filtreer het neerslag af en was het
met een kleine hoeveelheid demiwater.
Voeg een overmaat ammoniumcarbonaatoplossing (nr. 18) toe aan het filtraat. Kook het
mengsel enkele minuten. Het aardalkalimetaal (de aardalkalimetalen) zal (zullen)
neerslaan als carbonaat (carbonaten). Filtreer het neerslag af en was het een paar keer
met een kleine hoeveelheid demiwater.
Los het neerslag vervolgens op in azijnzuur (nr. 16). Voeg natriumacetaat (nr. 8) en een
overmaat kaliumdichromaatoplossing (nr. 23) toe. Bij aanwezigheid van barium slaat geel
bariumchromaat (BaCrO4) neer. Nadat je het mengsel één minuut hebt laten koken, filtreer
je het gevormde bariumchromaat af en was je het met demiwater.
(Als er geen bariumchromaatneerslag is, voer de proef dan verder uit alsof er wel een
neerslag gevormd werd.)
13
Voeg ammonia (nr. 17) toe aan het heldere filtraat tot dit basisch is. Voeg een overmaat
ammoniumcarbonaatoplossing (nr. 18) toe en kook het mengsel enkele minuten. Bij
aanwezigheid van strontium en/of calcium slaat (slaan) wit(te) carbonaat (carbonaten) neer.
Filtreer het neerslag af en was het een paar keer met demiwater.
Los het neerslag vervolgens op in een mengsel van ongeveer 2 mL demiwater en een paar
druppels zoutzuur (nr. 3). Verdeel de oplossing over twee reageerbuizen:
Voeg aan één van de reageerbuizen verzadigde calciumsulfaatoplossing (nr. 21) toe. Bij
aanwezigheid van strontium slaat een kleine hoeveelheid wit strontiumsulfaat neer. Om
het neerslaan te versnellen kun je enkele minuten met een glasstaaf langs de binnenkant
van de reageerbuis krassen.
Voeg aan de tweede reageerbuis ammoniumsulfaatoplossing (nr. 20) toe. Bij
aanwezigheid van strontium en/of calcium slaat (slaan) wit(te) sulfaat (sulfaten) neer.
Filtreer het neerslag af en was het met een zeer kleine hoeveelheid demiwater.
Voeg 1 mL ammoniumoxalaatoplossing (nr. 19) toe aan het filtraat. Bij aanwezigheid van
calcium slaat na een paar minuten wit calciumoxalaat neer.
Bereiding van de supergeleider-moederoplossing
Er staat supergeleideroplossing (LaxM(2-x)CuO4; nr. 13) klaar in een maatkolf.
Vul deze met demiwater aan tot een volume van 250,0 mL. Vanaf nu noemen we deze
oplossing de “moederoplossing”.
2.2 Kwantitatieve bepaling van het totale gehalte lanthaan en koper
Breng 25,00 mL van de moederoplossing in een erlenmeyer.
Voeg 5-6 volle spatels natriumacetaat (CH3COONa; nr. 8) en 2 microspatels xylenoloranje-
indicator (nr. 15) toe aan deze oplossing en vul met demiwater aan tot een volume van
ongeveer 75 mL.
Voor je de titratie uitvoert, moet de pH ongeveer 6 zijn. Is dit niet het geval, voeg dan
natriumacetaat toe totdat de pH ongeveer 6 is.
Titreer de oplossing met Na2-EDTA oplossing (nr. 7). De kleur van de oplossing verandert
van lichtviolet naar intens lichtgroen. (Tijdens de titratie zal de kleur een paar keer
veranderen.)
Herhaal deze werkwijze zo vaak als nodig is.
2.3 Kwantitatieve bepaling van het kopergehalte
Breng 25,00 mL van je moederoplossing (nr. 13) over in de 100 mL maatkolf en vul met
demiwater aan tot een volume van 100,0 mL.
Breng voor elke titratie 25,00 mL van deze oplossing over in een erlenmeyer en voeg
natriumhydroxideoplossing (nr. 6) toe tot de oplossing een basische reactie vertoont. Tijdens
14
deze handeling ontstaat een blauw neerslag. Voeg zwavelzuur (nr. 12) toe tot het blauwe
neerslag oplost. De oplossing moet zuur zijn (pH 1-2) en zal een kleine hoeveelheid wit
neerslag bevatten.
Voeg 10 mL natriumjodideoplossing (nr. 9) toe, en zwenk de erlenmeyer ongeveer 1 minuut
om. Titreer de oplossing met natriumthiosulfaatoplossing (nr. 10). Voeg wat stijfseloplossing
(nr. 11, starch, zetmeeloplossing) als indicator toe net voor het eindpunt van de titratie. Bij
het eindpunt moet de oplossing minstens 60 seconden kleurloos blijven.
Herhaal deze werkwijze zo vaak als nodig is.
P12
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
P12
final 3
1.1 Je begint met 2,54 g polycarbonaat. Bereken de theoretisch mogelijke opbrengst van bisfenol A in g. (2 punten)
M1(polycarbonaat) = M1(C16H14O3)nH2 M1(C16H14O3) = 254,30 g mol1
m1 = 2,54 g
M2(C15H16O2) = 228,31 g mol1
m2 = m1M11M2
Theoretische opbrengst bisfenol A: juiste antwoord: 2 punten; verkeerde afronding, meer of minder dan twee decimalen (bijv. 2,3 g, 2,81 g): 1 punt; onjuist of ontbrekend antwoord: 0 punten 1.2 Bereken je theoretische opbrengst bisfenol A bis(carboxymethyl)ether in g indien je uitgaat
van 2,00 g bisfenol A. (2 punten)
M2(C15H16O2) = 228,31 g mol1
m2 = 2,00 g
M3(C19H20O6) = 344,39 g mol1
m3 = m2M21M3
Theoretische opbrengst bisfenol A bis(carboxymethyl)ether: juiste antwoord: 2 punten; verkeerde afronding, meer of minder dan twee decimalen (bijv. 3,0 g, 3,017 g): 1 punt; onjuist of ontbrekend antwoord: 0 punten
1.3 In de tweede stap worden ongewenste nevenproducten gevormd. Noteer de struc-tuurformules van de twee meest waarschijnlijke ongewenste nevenproducten. (6 punten)
1. Bisfenol A reageert slechts eenmaal met natriumchlooracetaat (monosubstitutie)
OOH
CH2
O
OH (3) 2. Basische hydrolyse van natriumchlooracetaat:
OH
CH2
O
OH (3) Bij elk van de twee antwoorden - juiste structuurformule: 3 punten, een onzorgvuldigheid: 1 punt minder, twee onzorgvuldigheden: 2 punten minder, onjuiste of ontbrekende antwoorden: 0 punten.
2,28 g
______3,02_________ g
P12
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
P12
final 4
1.4 Stap 1, opbrengst van het pro duct bepaald door de zaalassistent: (30 punten)
1050
105953153
waardejuiste 959130
916161
610
xxf
xxxf
xxf
xxxf
xxf
m2M1m11M2
1100 = x [%]
1.5 Stap 1, smeltpunt van het product bepaald door de zaalassistent: (10 punten)
0,1580
0,1582,15677778,87755556,5
waardejuiste 2,1567,15510
7,1550,14651546,15003093,1
0,1460
xxf
xxxf
xxf
xxxf
xxf
1.6 Stap 2, opbrengst van het product bepaald door de zaalassistent: (30 punten)
1000
100801505,1
waardejuiste 807030
70305,2275,0
300
xxf
xxxf
xxf
xxxf
xxf
m3M2m21M3
1100 = x [%]
1.7 Stap 2, smeltpunt van het product bepaald door de zaalassistent: (20 punten)
1760
176174176010
waardejuiste 17417220
1721623242
1620
xxf
xxxf
xxf
xxxf
xxf
Als de student zijn smeltpuntbuisjes niet
gevuld heeft, krijgt hij 10 strafpunten
Significantie bij 1.4-1.7: afronden op 1 cijfer na de decimale komma.
P21
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
P21
final 2
2.1 Welke aardalkalimeta(a)l(en) komen voor in de supergeleider?
Kruis slechts één vakje aan! (30)
Ca (0) Sr (0) Ba (30)
Ca en Sr (0) Ca en Ba (5) Sr en Ba (15)
Ca, Sr en Ba (10)
Maak de volgende reactievergelijkingen verder af en kloppend: (2)
__ Ca2+
+ _______ C2O42 __ CaC2O4 (0,5)
__ Sr2+
+ __ CO32 SrCO3__ (0,5)
2 Ba 2+
+ __ [Cr2O7] 2 + H2O 2 BaCrO4 + 2 H
+ (1)
P 2.2 Kwantitatieve bepaling van de totale hoeveelheid lanthaan en koper. (35)
Nummer titratie Vbegin (mL) Veind (mL) V (mL)
1
2
3
...
...
...
gemiddeld verbruik 0,1000 mol L1
EDTA solution V = 11,60* mL
(bij 100 mL supergeleideroplossing)
2.3 Kwantitatieve bepaling van het kopergehalte. (35)
Nummer titratie Vbegin (mL) Veind (mL) V (mL)
1
2
3
...
...
...
gemiddeld verbruik 0,01000 mol L1
Na2S2O3 solution V = 10,50* mL
(bij 100 mL supergeleideroplossing) Maak de volgende reactievergelijkingen verder af en kloppend: (3)
_2 Cu 2+
+ _4 I __ I2 + __2 CuI_ (2)
__ I2 + _2 S2O3 2 2_ I
+ _S4O62 (1)
* De juiste volumes worden u later verstrekt, waarden met twee decimalen, anders 1 punt aftrek
P22
Naam: ______________________ Studentcode: ___________
P22
final 3
2.4 massa (in mg) koper in je moederoplossing,
massa (in mg) lanthaan in je moederoplossing. (3)
berekeningen:
[M(Cu) = 63,55 g mol1; M(La) = 138,91 g mol
1]
Hoeveelheid koper:
10,50 mL 0,01 mol L1 4 10 63,55 g mol
1 = 266,9 mg (1)
Hoeveelheid lanthaan:
[11,60 (10,50/10 4)] mL 0,1 mol L1 10 138,91 g mol
1 = 1028 mg (2)
massa Cu m(Cu) = __266,9_ mg massa La m(La) = __1028____ mg
2.5 Neem aan dat er een fictief verbruik is van 39,90 mL 0,1000 mol L1 EDTA oplossing en
35,00 mL 0,01000 mol L1 Na2S2O3 oplossing. Bereken de coëfficiënt x in de formule
LaxM(2-x)CuO4 (M = Ca en/of Sr en/of Ba) en geef de exacte formule van de supergeleider. (5)
berekeningen:
verbruik lanthaan = [39,90 (35,00/10 4)] mL = 25,90 mL (2)
verbruik koper = (39,90 25,90) mL = 14,00 mL (2)
n(La) : n(Cu) = 25,90 : 14,00 = 1,85 : 1
coëfficiënt x: _1,85__ formule: _La1,85Ba0,15CuO4_
P23
Normeringsvoorschrift alleen voor de mentoren
P23
final 4
2.2 Complexometrische titratie
005,0100/103,0100/1
005,0100/1100/11135
PSMVPSMV
PSMVPSMVCP
P = punten C1 = experimenteel verbruik (mL) MV1 = feitelijke hoeveelheid (master value) PS = mL verstrekte supergeleideroplossing
(100,0; 99,00; 98,00; 97,00 mL)
als P 35 gebruik het maximum aantal punten (35)
als P 0 gebruik nul punten 2.3 Jodometrische titratie
0075,0100/204,0100/2
0075,0100/2100/22135
PSMVPSMV
PSMVPSMVCP
P = punten C2 = experimenteel verbruik (mL) MV2 = feitelijke hoeveelheid (master value) PS = mL verstrekte supergeleideroplossing
(100,0; 99,00; 98,00; 97,00 mL)
als P 35 gebruik het maximum aantal punten (35)
als P 0 gebruik nul punten significantie bij 2.2 en 2.3: afronden bij een cijfer na decimale komma