Upload
others
View
5
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Wim Goossens200322102e Licentie Geschiedenis
Verhandeling tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis
Door de tijd heen:Een kijk op de Claudii Marcelli
Promotor: Prof. Dr. K. Verboven
Commissarissen: Prof. Dr. D. Pikhaus Drs. W. Broekaert
Academiejaar 2007-2008
Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.
This page is not available because it contains personal information.Ghent University, Library, 2021.
“Geschiedenis gaat bijna altijd over slechte mensen, waarover men later niets dan
goed zegt.”
Friedrich Nietzsche, in: Morgenrood
3
Structuur van de verhandeling
- Voorwoord van de auteur p. 6- Dankwoord p. 9- Probleemstelling p. 10- Over de naam en de afkomst van de Claudii Marcelli p. 13
Deel I: de familie tot aan het einde van de Republiek
1. De eerste Marcelli (331-287 v.o.t.) p. 16
2. M. Claudius Marcellus: het Zwaard van Rome p. 21
2.1. Zijn vroege carrière p. 212.2. Zijn eerste consulaat: de strijd met de Insubres p. 232.3. De aanloop en het begin van de Tweede Punische Oorlog p. 282.4. Romeinse nederlaag na nederlaag: 218-216 v.o.t. p. 302.5. Het jaar 216 v.o.t. : Marcellus’ terugkeer naar de strijd p. 342.6. De oorlog in Sicilia: 214-211 v.o.t. p. 402.7. De laatste levensjaren: 210-208 v.o.t. p. 48
3. M. Claudius Marcellus: zoon van… p. 56 4. M. Claudius Marcellus: de meest succesvolle Marcellus? p. 655. De terugkeer van een roemrijke familie (91-70 v.o.t.) p. 70
5.1. De Marcelli tussen 91 en 70 v.o.t. p. 715.2. De aanloop van de drie Marcelli naar het consulaat p. 755.3. Een Staat in verval p. 775.4. De jaren 51, 50, 49 v.o.t.: drie consulaten in een kritieke periode p. 775.4.1. Het jaar 51 v.o.t. p.805.4.2. Het jaar 50 v.o.t. p. 825.4.3. Het jaar 49 v.o.t. p. 845.5. De afloop p. 84
6. Conclusie deel I p. 87
Deel II: de laatste Marcellus. Een sleutelfiguur?
1. Het leven van de jonge Marcellus p. 902. De Marcelli en de spolia opima p. 100
2.1. Wat zijn de spolia opima? p. 100
4
2.2. De spolia opima in de bronnen p. 101 2.2.1. Romulus p. 101 2.2.2. A. Cornelius Cossus p. 104 2.2.3. M. Claudius Marcellus p. 104 2.3. Augustus, Livius en de spolia opima p. 107
3. Conclusie deel II p. 111
- Addendum: Chronologisch overzicht van de Claudii Marcelli p. 115- Bibliografie p. 122
1. Bronnen p. 123
2. Secundaire literatuur p. 124
5
Voorwoord van de auteur
Na vier jaar plus een extra thesisjaar in de opleiding Geschiedenis aan de Ugent ligt
hier nu de tweede uitgave van mijn licentiaatsthesis voor u. Het was allesbehalve een
pretje om iets wat je als af beschouwde te moeten herbekijken en te herwerken. Toch
heb ik geprobeerd om er het beste van te maken en nieuwe inzichten te bekomen
tijdens het werken. De kritieken op de eerste uitgave waren geen aangename lectuur,
maar hebben wel geholpen om te begrijpen waar de fouten lagen. Nu hoop ik dat
mijn werk aanvaard wordt en voldoet aan de standaarden van het historisch
onderzoek.
Wat is er anders aan? Ik heb van dit jaar gebruik gemaakt om de bronteksten in
boekvorm te grondig te herlezen en bestuderen, heb gezocht naar nieuwe secundaire
literatuur om mijn inzicht bij te schaven. In samenspraak met Prof. Dr. Verboven
werd er een nieuwe invalshoek gezocht, om het onderzoek een nieuw leven te
gunnen. Met dit onderzoek was ik goed gevorderd, totdat ik in december getroffen
werd door een computercrash, waarbij ik door mijn eigen dwaasheid het resultaat
van enkele maanden werk verloren ben. Ik stond terug bij af. Een tussenweg werd
gezocht waarbij ik zoveel mogelijk kon recupereren van mijn vorg werk. Uiteindelijk
kwam het tot me dat de sleutel tot de Claudii Marcelli lag bij de spolia opima. Mijn
paper dat als aandikkend addendum had gediend werd herwerkt en als
uitgangspunt gebruikt. Het resultaat mag dan niet wereldschokkend zijn, het heeft
een richting gekregen en een zin tot bestaan.
Wat heb ik dan bijgeleerd? Ten eerste, ik heb me verzoend met de vereisten van het
correct weergeven van een wetenschappelijk onderzoek. Mijn kritisch apparaat was
lachwekkend in de eerste editie, maar is nu gekomen tot wat het hoort te zijn.
Ten tweede, het mag misschien niet positief genoemd worden, maar mijn kijk op de
geschiedbeoefening is er cynischer op geworden.
6
Deze familiegeschiedenis is opgesteld aan de hand van bronnen en secundaire
literatuur, zoals het een geschiedkundig onderzoek betaamt. Het verhaal dat hier
verteld wordt, is zoals gezegd niet wereldschokkend en zal geen grote
veranderingen teweeg brengen. Het is een stevige basis van waaruit er verder
onderzoek kan gedaan worden, of leesvoer voor zij met een interesse in Republikeins
Rome en de lange geschiedenis van één familietak.
Het beeld dat ik van de Claudii Marcelli heb geschetst, is gebaseerd op interpretatie.
Enerzijds een interpretatie van bronnen: door een tekstkritisch onderzoek te voeren,
aan de hand van een wetenschappelijke methode die ons tijdens onze opleiding tot
historicus is bijgebracht.
Anderzijds herinterpreteert de historicus het werk van zijn voorgangers. De
historicus zal een bepaald idee krijgen over een gebeurtenis of figuur naargelang zijn
voorgangers deze beschreven hebben. Het zijn immers zijn voorgangers die ervoor
gezorgd hebben dat er een bepaalde opvatting is gaan heersen in de academische
wereld.
Zo ziet men dus, een bepaalde visie op een gebeurtenis of persoon is nooit een eigen
creatie, maar een herinterpretatie van een reeds vooraf bepaald idee. We proberen
iets nieuws toe te voegen met ons onderzoek, maar het zal zelden à nooit een grote
ommekeer teweegbrengen. Een van de kritieken op de eerste uitgave was het
gebruik van verouderde werken. Het leeuwendeel van dit jaar heb ik dan ook
gespendeerd aan het extra lezen en zoeken naar recentere werken die interessant
zouden kunnen zijn voor mijn onderzoek. Het resultaat was veelal eender: telkens de
zelfde visies, herkauwd en in de voetnoten de verwijzingen naar de (verouderde)
secundaire literatuur van de voorgangers. Soms durfden de inzichten verschillen.
Maar hun meningen zijn echter allemaal gebaseerd op dezelfde basis, dezelfde
7
ideeën die er ontstaan zijn over de tijdsperiode die beschouwd wordt als de
Klassieke Oudheid. Die wordt zelden in twijfel getrokken.
Om deze redenen heb ik elke 'mijn inziens', 'in mijn ogen', 'naar mijn mening', en
dergelijke zinsneden weggehaald uit de tekst die ik herwerkt heb. Ik heb dit werk
wel geschreven, samengesteld en een richting gegeven, maar ik kan niet de eer
opeisen van het scheppen van een bepaald beeld. Dat is reeds lang voor mij gedaan.
De geschiedenis verloopt cyclisch in mijn ogen, en haar beoefening volgt haar daar
in. Ideeën komen en gaan, maar blijven in essentie steeds dezelfde.
8
Dankwoord
Dit herwerken van een onherwerkbaar werkstuk was niet mogelijk geweest zonder
de onvoorwaardelijke steun van mijn vriendin Eveline van Hooijdonk. Zij is een van
de weinige mensen die bij me blijft, 'to whatever end'. Als ik mijn diploma behaal, is
dit evenveel haar verdienste als die van mezelf.
Mijn promotor, Prof.Dr. Koen Verboven, verdient lof voor zijn geduld met een
moeilijke student en voor zijn niet aflatende inzet op het 'derde verdiep'. Hij is de
persoon die ons in ons eerste jaar, verdwaald als we waren in de
vakgroepsbibliotheek, kennis heeft doen maken met l'Année Philologique. Dat is het
beginpunt geweest van menig taak en paper over tal van onderwerpen in het domein
van de Klassieke Oudheid.
Prof. Dr. Dorothy Pikhaus heeft mij met haar scherpe commentaar op de eerste
uitgave van deze thesis een grote dienst bewezen. Haar opbouwende kritiek en tips
zijn een grote hulp geweest bij het herwerken.
Zonder mijn ouders was ik hier vandaag niet geweest, letterlijk en figuurlijk, want zij
hebben vanaf m'n kindertijd de interesse voor geschiedenis bij me aangewakkerd.
Mijn vrienden, de “D&D'ers”, dank ik voor hun kameraadschap en de ontspanning
tijdens dit pijnlijke jaar. De doctorandi (in spé) onder hen wens ik extra veel succes
met hun toekomstige academische carrière!
9
Probleemstelling
De Claudii Marcelli zijn een plebeïsche tak van de gens Claudia. In 331 v.o.t. duikt de
familie voor het eerst op in de bronnen, op het moment dat een Marcellus consul
wordt. De bekendste van de vroege Marcelli is ongetwijfeld Marcus Claudius
Marcellus. In zijn rijke carrière kon hij de spolia opima wijden, vijf maal consul
worden en met enig succes tegen Hannibal optreden in de Tweede Punische Oorlog.
Tijdens de oorlog met Hannibal veroverde Marcellus Syracuse, waardoor er een tot
dan toe ongekende hoeveelheid aan Griekse kunstschatten naar Rome werden
gebracht. Hierdoor werd Rome voor het eerst op grote schaal aan de producten van
de Griekse cultuur blootgesteld.
De familie bracht na de Tweede Punische Oorlog nog enkele voorname telgen voort,
die een succesvolle politieke carrière hebben kunnen uitbouwen. Zij komen echter
weinig voor in de bronnen.
Daarna komen de drie consulaire Marcelli van de eerste eeuw v.o.t. aan bod. Hun
carrières zullen worden onderzocht aan de hand van bronnen zoals de brieven van
Cicero, de verslagen over de burgeroorlog van Iulius Caesar en Appianus. Vooral
Cicero is hier een nuttige bron omdat we in zijn brieven verwijzingen vinden naar
het karakter van de Marcelli, waarmee hij op zijn minst een goede politieke 'amicitia'
onderhield. De consulaten zullen afzonderlijk onderzocht worden, om zo ook een
duidelijker beeld van de evolutie van de laatste jaren voor de burgeroorlog. Het doel
is om een soort chronologie van de laatste jaren van de Republiek te kunnen
weergeven, met als rode draad de rol van de Marcelli. We vragen ons af of zij een
hoofdrol hebben gespeeld, of eerder een 'passieve' rol? In hoeverre konden de
generaals Caesar en Pompeius nog tegengehouden worden door de consuls? Of was
het juist door hun politieke omgeving dat Caesar en Pompeius tegenover elkaar
kwamen te staan?
10
Dit deel wordt beëindigd met een stand van zaken na de burgeroorlog: hoe is het de
drie Marcelli vergaan? Wat was de toestand van de familie na de burgeroorlog en tot
aan de moord op Caesar?
Het eerste deel is bedoeld als een kennismaking met de familie. Er bestaat geen
recent werk waar de Claudii Marcelli aan bod komen als de hoofdpersonages, dus
hiermee wordt misschien een leegte opgevuld.
Het tweede deel zal ingaan op het (korte) leven van de zoon van de consul van 50
v.o.t.. Caius Marcellus was getrouwd geweest met Octavia, de zus van Octavianus
Augustus en dus zo aangetrouwde familie van Caesar. Hun zoon, Marcus Marcellus,
werd schijnbaar opgenomen in de Augusteïsche familie na de 'settlement' van
Octavianus.
We vangen aan met een levensschets van de jonggestorven Marcellus. Zijn carrière
wordt onder de loep genomen. Hierbij gaan we het beeld onderzoeken van
Marcellus als mogelijke 'troonopvolger' van Augustus. In zijn korte leven heeft
Marcus Marcellus immers vele eerbewijzen ontvangen en werd hij ongemeen snel
naar het hoogste firmament gekatapulteerd. Hierdoor is er bij de klassieke bronnen
en hun latere onderzoekers het idee ontstaan dat Octavianus Augustus de jonge
Marcellus uitverkozen had als zijn opvolger. Klopt dit echter wel? Zijn de
eerbewijzen die hij kreeg wel zo uitzonderlijk? Was de kwestie van opvolging ten
tijde van de dood van Marcellus in 23 v.o.t. al aan de orde? Zo niet, wat zou het
werkelijke belang van de jonge Marcellus in de nieuwbakken keizerlijke familie dan
geweest zijn?
Om deze vragen te kunnen oplossen, gaan we kijken naar de politiek die Augustus
heeft gevoerd op het vlak van onder andere familie, huwelijken en eerbewijzen om
zijn positie als de facto alleenheerser veilig te stellen. Welke invloed heeft dit gehad
11
op het beeld dat we van de Marcelli overgeleverd gekregen hebben? Een van de
belangrijkste redenen van de interesse van Augustus in de jonge Marcellus zouden
de zogenaamde spolia opima kunnen geweest zijn. Dit archaïsche gebruik zou door
maar drie Romeinen uitgevoerd geweest zijn: Romulus, Cossus en Marcus Claudius
Marcellus, veroveraar van Syracuse. Onderzoek van onder andere Harriet Flower
heeft uitgewezen dat de traditie van de spolia opima een 'invented tradition' zouden
kunnen zijn, nieuw leven ingeblazen door Augustus. Augustus moet op een bepaald
moment zeer gebrand geweest zijn op het recht om ze te mogen wijden, maar heeft
dit nooit kunnen doen. Het moet dus een schok geweest zijn wanneer Publius
Crassus, kleinzoon van de vroegere triumvir, na een succesvolle campagne het recht
tot het wijden van de spolia opima claimde. De weerslag hiervan vinden we vandaag
de dag terug in het werk van Livius. Augustus zou druk uitgeoefend hebben op
Livius om enkele passages aan te passen in verband met de positie van Cossus ten
tijde van zijn verovering van de spolia opima. In welk perspectief kunnen we dit alles
plaatsen?
Dit tweede deel bevat het 'echte' onderzoek, waarbij de hamvraag is: welke rol
hebben Augustus en de spolia opima gespeeld in de overlevering van het beeld van de
Claudii Marcelli?
In deze verhandeling gebruik ik voetnoten bij rechtstreekse verwijzingen naar
bronteksten en secundaire literatuur. Bij aanvang van elk onderdeel wordt er
verwezen naar alle werken die van nut zijn geweest voor het onderzoek en aan de
hand van welke ik een beeld van de geschiedenis heb kunnen schetsen.
12
Over de naam en de afkomst van de Claudii Marcelli1
De naam2 Marcellus verschijnt voor het eerst in de bronnen met het consulaat van
Marcus Claudius Marcellus in 331 v.o.t.. Plutarchus is dus fout wanneer hij de
stelling van Poseidonius overneemt dat het de veroveraar van Syracuse tijdens de
Tweede Punische Oorlog was die de naam voor het eerst droeg en dat deze een
verbastering zou zijn van Martius, ‘oorlogszuchtig’. Voor zover we weten hebben de
eerste Marcelli geen prominente rol gespeeld in de strijd voor de komst van de
Marcellus van de Tweede Punische Oorlog. Marcellus zal eerder een troetelnaam
geweest zijn voor Marcus, het praenomen dat het meest voorkomend was bij de
mannelijke leden van de familie. Naast Marcus werd ook Caius als voornaam
gebruikt. Het gebruik van alleen deze twee praenomen maakt het moeilijk om de
leden van deze familie onderling te onderscheiden. Soms zijn de carrières van twee
tijdsgenoten zo moeilijk te onderscheiden dat men ze voor de zekerheid samen
neemt in encyclopedische overzichten3. Zoals eerder vermeld, waren de Marcelli een
plebeïsche tak van de patricische gens Claudii, waarmee er een verwantschap zou
zijn geweest4. Volgens F. Münzer5 stonden ze in een cliënt-verhouding ten opzichte
van deze Claudii. Scullard6 poneert echter een andere theorie, namelijk dat de
Marcelli cliens waren van de Fabii. Hiervoor vindt hij bewijs tijdens de Tweede
Punische Oorlog, wanneer in 215 v.o.t., wanneer zijn verkiezing tot consul suffectus
ongeldig werd verklaard omdat er dan twee plebëische consuls zouden zijn, iets wat
geen precedent kende. Deze nietigverklaring was waarschijnlijk een machinatie van
1 In deze verhandeling zal veelvuldig verwezen worden naar Pauly – Wissowa, G. ; Kroll, W. (eds.).(1893 – 1983). Real-Encyclopädie der classischen Altertumswissenschaft. 84 vol. Stuttgart – München. De verwijzingen worden gedaan als RE naar de teksten uit Band of Vol. 3, waar de Claudii Marcelli in voorkomen. De auteur van deze teksten over de Claudii Marcelli is de bekende Friedrich Münzer, auteur van onder andere het klassieke standaardwerk Römische Adelsparteien und Adelsfamilien (1920). 2 Informatie over de naam en praenomen gehaald uit RE p. 2731 en Clark p. 39.3 Vb. RE n° 223 en 224 zijn niet van elkaar te onderscheiden.4 Cic.de.or. I 176: « Inter Marcellos et Claudios patricios centumviri iudicarunt, cum Marcelli ab liberti filio stirpe, Claudii patricii eiusdem hominis hereditatem gente ad se redisse dicerent ».5 RE p. 2731.6 Scullard (1951), p. 58.
13
Fabius Cunctator, aangezien deze zelf dan tot consul werd verkozen. Volgens
Scullard had Fabius dit op voorhand met Marcellus besproken, en zijn medewerking
werd dan beloond met het consulaat voor het volgende jaar. Dit lijkt me echter
redelijk ver gezocht7.
De Claudii Marcelli behoorden tot de tribus van de Arnensis.
7 Dit wordt verder uitgewerkt in het deel over Marcellus RE n°220.
14
Deel I: de familie tot aan het einde van de Republiek
15
1. De eerste Marcelli (331-287 v.o.t.)
We komen voor het eerst de naam ‘Marcellus’ tegen in de bronnen in het jaar 331 v.o.t..
Marcus Claudius (C.f.C.n.) Marcellus bekleedde in dit jaar het ambt van consul samen met
de patricische C. Valerius Potitus. Hij was hiermee de eerste van de plebeïsche tak van de
Claudii om dit ambt te bereiken.
Volgens Livius8 vielen in dit jaar, een onheilsjaar, diverse voorname mannen ten
prooi aan dezelfde ziekte, met dezelfde dodelijke afloop. Livius geeft naast de
waarschijnlijke verklaring van een epidemie ook een andere theorie, die hem door
sommige bronnen werd overgeleverd.
Het verhaal gaat dat op een dag een dienstmeid zich bij de aedilis curulis Q. Fabius
Maximus meldde, en in ruil voor de verzekering dat de staat haar zou beschermen
tegen de eventuele gevolgen, de oorzaak van de sterfgevallen zou openbaren. Fabius
bracht de zaak voor de consuls en deze legden dit voor aan de Senaat, die tegemoet
kwam aan de vraag tot bescherming. De jonge vrouw onthulde daarop dat de ziektes
en doden veroorzaakt werden door een gif gebrouwen door bepaalde Romeinse
matrones, en dat als ze haar nu onmiddellijk volgden, ze de gifmengsters op
heterdaad konden betrapten. Dit werd gedaan en ze vonden enkele vrouwen die
bezig waren met giftige middelen samen te voegen. Tevens werd er reeds bereid
vergif aangetroffen. Uiteindelijk werden er twintig vrouwen gearresteerd en naar het
forum gebracht. Twee van hen, Sergia en Cornelia, van patricische afkomst,
beweerden dat het geneesmiddelen waren met heilzame werking. De dienstmeid
daagde hen daarop uit om hun eigen ‘geneesmiddel’ te drinken. Ze kregen de tijd
om te beraadslagen en besloten om er allen van te drinken. Uiteraard stierven ze aan
hun eigen vergif, waarop hun bedienden/gevolg onmiddellijk aangehouden werden.
Nadien werden er nog meer personen aangewezen, waarvan er uiteindelijk zo’n 170
8 Liv.VIII.18.4-11.
16
veroordeeld werden. Dit was volgens Livius de eerste strafzaak met betrekking tot
vergiftiging in de geschiedenis van Rome. De daden van de vrouwen werden niet
gezien als daden uit kwaadaardigheid, maar als waanzin. Om deze waanzin te
bezweren, werd er teruggegrepen op een precedent van nog vroegere tijden, bij de
secessies van het plebs. Daarbij werd ergens een nagel ingeslagen, en door deze
boetedoening keerde de rust terug in de door publieke onrust geteisterde geest van
de Romeinen. Er werd voor dit ritueel een dictator benoemd, Cnaeus Quinctilius, die
L. Valerius als zijn magister equitum benoemde. Nadat de ceremonie uitgevoerd werd,
legden ze hun ambt neer.
Het is uiteraard twijfelachtig of dit werkelijk gebeurd is, maar het is een mooie micro-
story, een verwijzing naar hoe angstig de Romein stond ten opzichte van
epidemische ziektes, waarvan hij niet goed wist hoe deze ontstonden en nog minder
hoe ze te genezen waren.
Er zullen waarschijnlijk bij dit soort gevallen diverse onschuldige mensen
veroordeeld zijn geweest. Gevallen van massavergiftiging zijn echter relatief
zeldzaam in het Antieke Rome. Het bekendste geval is dat van de Bacchanalia in 186,
waarbij er sprake zou zijn geweest van een samenzwering. De meeste gevallen van
massavergiftiging, i.e een hele hoop sterfgevallen in een korte tijdspanne, vinden
plaats in stressvolle periodes zoals tijdens oorlogen en epidemies9. In feite iets wat
niet verwonderlijk is voor een bijgelovige samenleving, met een beperkte kennis van
geneeskunde.
Opmerkelijk is dat de Fabius die de zaak aan het licht zou gebracht hebben, de
grootvader is van de bekende Fabius Maximus Cunctator. De achterkleinzoon van de
eerste consulaire Marcellus is immers de Veroveraar van Syracuse, wiens
9 Retief, F.P; Cilliers, L . Poisions; Poisoning, and Poisoners in Rome, artikel voor de website Medicina Antiqua, adres: http://www.medicinaantiqua.org.uk/sa_poisons.html.
17
geschiedenis nauw verbonden is met die van Fabius Cunctator. Of dit een diepere
betekenis heeft is moeilijk te achterhalen, maar het is het opmerken waard.
Interessant zijn ook de gebeurtenissen in het jaar 327 v.o.t., het jaar waarin we deze
Marcellus voor de tweede (en laatste) keer tegenkomen in de bronnen10. Hij werd
benoemd tot dictator voor het organiseren van de verkiezingen, maar moest terug
aftreden. De auguren hadden immers een procedurefout ontdekt. De volkstribunen
merkten echter op dat het lag aan de plebeïsche afkomst van Marcellus. Want de
consul had de benoeming om middernacht gedaan, in zijn tent in het kamp waar hij
gelegerd was, buiten Rome. Er zullen dus weinig auguren aanwezig geweest zijn om
de procedure te controleren. Münzer11 merkt echter op dat het bericht van Livius
over het aftreden van de dictator geënt kan zijn op de gebeurtenissen in 215 v.o.t.,
waarbij Marcellus12 als consul suffectus moest aftreden wegens een ongunstig
voorteken. Marcellus’ collega was ook een plebeïer, en twee plebeïers als consul zou
de woede van de goden kunnen oproepen13. Het uitzonderlijke ambt van dictator
was een grote eer, één die de patriciërs liever binnen hun eigen rangen hielden. We
naderen in deze periode immers het einde van de standenstrijd tussen het plebs en
het patriciaat.
De zoon van de consul van 331 v.o.t. komen we slechts eenmaal tegen, en dat is in
het jaar 287 v.o.t. als consul. Het jaar 287 v.o.t. is het scharnierpunt in de zogenaamde
strijd tussen het plebs en het patriciaat. Wanneer men leest over deze standenstrijd in
de Republiek, krijgen we dikwijls een zwart-wit beeld geschetst. Het klassieke
verhaal van de standenstrijd die begon in de vijfde eeuw voor onze tijdrekening en
eindigde met de Lex Hortensia in 287 v.o.t. is een verhaal dat ons is overgeleverd door
Livius. Ondertussen is het klassieke beeld van de standenstrijd bijgeschaafd.14
10 Liv. VIII. 23.13-1711 RE p. 2737-2738.12 RE n° 220.13 Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk over de betreffende Marcellus, n°22014 Zie kader 'Over de standenstrijd'
18
De nieuwelingen op het politieke schouwtoneel zullen het steeds moeilijker gehad
hebben. Hun tegenstanders, soms uit families die al sinds jaar en dag aan de top
stonden, zullen hun opgang tot de hoogste rangen niet gewaardeerd hebben en
proberen te obstrueren, maar hierin moet mijn inziens geen vast patroon gezien
worden. De eerste consulaire Marcellus zal niet per se zijn dictatorschap aan zijn
neus hebben zien voorbijgaan door zijn plebeïsche afstamming, maar door politiek
gelobby. Misschien zat hij in een foute factie, een factie die op dat moment niet sterk
genoeg stond in de Senaat. Hoe het ook zij, de oorzaak van obstructie van de carrière
van enkele Marcelli zoals de consul van 331 v.o.t. of de Veroveraar van Syracuse
moet gezocht worden in de factiepolitiek van de Senaat en niet in een soort
standenstrijd die grotendeels geconstrueerd is eeuwen na datum.
19
Over de standenstrijd
Het boek “Social Struggles in Archaic Rome: New Perspectives on the Conflict of the
Orders” onder redactie van Kurt Raaflaub15 biedt interessante bijdragen aan de studie
hieromtrent. Vooral het artikel “The Definition of patres and plebs: An End to the Struggle
of Orders”, geschreven door Richard E. Mitchell16 weergeeft een interessante visie.
Hij concludeert dat de strijd tussen patres en plebs zelf een constructie is, en dat wanneer
deze constructie weggenomen wordt de individuele bewijsstukken gezien kunnen worden in
hun originele religieuze en wettelijke context. Er was dus geen tweestrijd als dusdanig
tussen de groepen ‘patres’ en ‘plebs’ . Hiermee ontkent hij niet dat er sociale en economische
strubbelingen geweest zijn in de periode van de Vroege en Midden-Republiek. Mitchell legt
een verband tussen het priesterschap en de patres: de oorspronkelijke senatoren, de patres,
waren priesters. De seculiere magistraten die er later bijkwamen waren dan conscripti. De
wet tegen een gemengd huwelijk zoals die te vinden is bij de Twaalf-Tafelenwet, was niet
bedoeld om plebs en patres gescheiden te houden, maar om de priesterkaste als het ware van
bezoedeling te vrijwaren. Het hele gebeuren zou een religieuze in plaats van politieke reden
hebben.
15 Raaflaub, K. (ed.). (1986). Social Strugles in Archaic Rome: New Perspectives on the Conflict of the Orders. Berkeley.16 Het artikel is te vinden in Raaflaub, p. 128-155.
20
2. M. Claudius Marcellus: het Zwaard van Rome17
De meeste bekende telg uit het geslacht van de Claudii Marcelli is deze persoon, met bijnamen
als het Zwaard van Rome18. Marcus Claudius Marcellus maakte naam door zijn succes in de
strijd met de Keltische stammen in Noord-Italië en tegen Hannibal tijdens de Tweede
Punische Oorlog. Hij veroverde Syracuse, waardoor Rome een gigantische rijkdom aan
Griekse kuntschatten kreeg toebedeeld. De roem en positie van de Marcelli is waarschijnlijk te
danken aan zijn succesvolle carrière. Het meest intrigerende aan deze man is wel zijn
verovering van de zogenaamde spolia opima. Dat dit van immens belang was voor hemzelf en
de geschiedenis van zijn familie zal worden besproken in het tweede deel van dit werk. Het is
daardoor zeer moeilijk om een neutrale biografie te schrijven over deze persoon, daar de
bronnen die aan ons overgeleverd zijn, zelf alles behalve neutraal kunnen genoemd worden.
2.1. Zijn vroege carrière
De vroegste activiteit in de carrière van deze Marcellus zijn zijn vermoedelijke
deelname aan gevechten in de laatste jaren van de Eerste Punische Oorlog (264-241
v.o.t.). Hier zou hij tijdens een campagne in Sicilia het leven van Otacilius19 gered
hebben. T. Otacilius Crassus20, de zoon van de Crassus die consul was 261 v.o.t.21,
was de halfbroer van Marcellus. Marcellus’ vader zal waarschijnlijk reeds jong
gestorven zijn. Hij komt in geen enkele bron voor en heeft voor zover we weten geen
ambten bekleed, wat enigzins vreemd is voor een telg uit een familie waarvan zowel
de vader als grootvader het consulaat bekleed hebben. De moeder hertrouwde met
daarna met de consul van 261 v.o.t.. De (half)broers dienden samen op Sicilia aan het
17 RE n° 22018 Deze benaming kreeg hij van de antieke auteur Posidonius, die een vervolg schreef op de geschiedenis van Polybius.19 Plut. Marc. 2.2.: dit is waarschijnlijk T. Otacilius Crassus, pr. 217 en 214 v.o.t. 20 RE n° 12.21 RE n°11.
21
einde van de Eerste Punische Oorlog, waarschijnlijk onder de oom van Otacilius die op
dat moment (246 v.o.t.) zijn tweede consulaat bekleedde22. Marcellus beschermde
Otacilius met zijn schild en weerde zijn belagers af. Daarvoor werd hij beloond met
de civica corona, een kroon gemaakt uit eikenbladeren. De civica corona werd
toegekend aan Romeinen die het leven van een landgenoot redden in de strijd.
Volgens Plutarchus verhoogden zijn daden zijn populariteit en dankzij die
populariteit zou hij verkozen worden tot aedilis (curulis) door het volk en tot augur
door de priesters23, dit ten laatste in 226 v.o.t.24. De verhalen over zijn populariteit en
heldendaden moeten uiteraard met een korrel zout genomen worden. Gezien de
mans carrière zal hij wel een zeker aanzien gehad hebben bij 't volk, maar de vraag is
natuurlijk in hoeverre dit een latere constructie is.
Tijdens zijn ambtstermijn als aedilis vervolgde hij de aedilis plebis25 C. Scantinius
Capitolinus. Deze had zijn zoon benaderd met oneerbare voorstellen.
Over deze persoon is er verder niets geweten. Hij wordt enkel nog bij Valerius
Maximus vermeld, tevens vanwege het schandaal. Plutarchus beschrijft hem als “a
dissolute man, whose passions were as shameless as they were uncontrolled.”26 De jonge
Marcellus27 werd met niks anders dan lof beschreven:”…in the flower of his youthful
beauty, and who was admired by his fellow-countrymen as much for his modesty and his
exemplary upbringing as for his good looks.”28
Marcellus was woedend en bracht de zaak voor de Senaat volgens Plutarchus, voor
het volk volgens Valerius Maximus. Capitolinus wrong zich in allerlei bochten om
22 Clark p. 45. Voor een verdere carrièrebeschrijving van Otacilius, zie tevens Clark p. 45-46.23 Plut. Marc. II.24 Broughton, T.R.S. (1951), The Magistrates of the Roman Republic, vol. I, New York. 226 v.o.t. zou het laatst mogelijke jaar geweest zijn, indien Marcellus in 224 v.o.t. Voor de eerste maal het ambt van praetor uitoefende om dan in 222 consul te worden. Broughton gelooft dat zijn coöptatie tot augur rond de tijd van zijn uitoefenen van het ambt van aedilis moet gelegen hebben.25 Zie Clark p. 49-52 voor een discussie over het exacte ambt van Scantinius.26 Plut. Marc II, 5.27 RE n° 225.28 Plut. Marc II, 5.
22
aan vervolging te ontkomen, deed een tevergeefs beroep op de volkstribunen en
ontkende uiteindelijk elke betrokkenheid. Omdat er geen getuigen waren behalve de
jongen en Capitolinus liet de Senaat of het volk de jonge Marcellus oproepen. Door
zijn uiterlijke schroom, blozend en huilend, veroorzaakt door de schaamte en
verontwaardiging, achtten de rechters dat er geen verder bewijs nodig was en
veroordeelden ze Capitolinus tot een boete.
Marcellus en zijn zoon wonnen dus het geding en de vader zou het boetegeld aan
een wijgeschenk besteed hebben29. Pedofiliezaken waren zeldzaam in Republikeins
Rome, en de eerste vermelding van een wet betreffende dit soort wandaden is te
vinden bij Cicero (Fam.8.12.3, rond 50 v.o.t.). Ironisch genoeg heet de wet ‘Lex
Scantinia’. Het is onduidelijk of de wet sloeg op de Scantinius uit ons verhaal, of op
de naam van de indiener van de wet, wat gebruikelijker was. De naam Scantin(i)us
was echter zeldzaam30.
2.2. Zijn eerste consulaat: de strijd met de Insubres31
Na de Punische Oorlog kende Rome weinig rust en vrede, want al gauw brak eens te
meer de strijd los met de Keltische stammen die de Po-vlakte en Noord-Italië
bevolkten. De jaren 30 en 20 van de derde eeuw v.o.t. zouden gekenmerkt worden
door elkaar afwisselende conflicten met deze stammen.
De eerste strubbelingen kwamen er rond 237 v.o.t. toen Galliërs uit het Transalpijns
gebied naar Ariminum optrokken, waar er een Romeinse kolonie gelegen was. De
Galliërs zouden opgeroepen geweest zijn door de leiders van de Boii. Deze opmars
29 Plut. Marc II, 5.30 Voor verdere discussie zie Clark p. 52-53.31 Gebruikte bronteksten: Plut. Marc. en Polyb. 2.23.1-31.6.
23
kwam tot een halt vanwege interne twisten. In 232 v.o.t. voerde de beruchte
volkstribuun C. Flaminius een wet door om de Ager Gallicus, grond die toebehoorde
aan de staat, te verdelen onder het volk. De Boii voelden zich steeds meer door de
Romeinen onder druk gezet. In 230 v.o.t. zou er zelfs een waar handelsembargo
afgekondigd worden tegen de Boii. Niemand mocht aankopen bij de Boii betalen met
goud of zilver. Uiteindelijk kwam het in 225 v.o.t. tot een oorlog. De Romeinen
vreesden steeds een Keltische inval, dit na de traumatische ervaring van 390 v.o.t..
Tegen 225 v.o.t. had Rome zijn positie in het noorden versterkt door een alliantie aan
te gaan met de Cenomani en de Veneti, twee van de vier machtige stammen uit het
gebied. Harris ziet het begin van de oorlog in 225 v.o.t. niet zomaar als hét begin,
maar eerder als een culminatie van een reeks vijandige daden, zowel van Romeinse
als Gallische kant32.
Polybius33 bericht dat de Insubres en de Boii, versterkt door de Gaesaten, met een
troepenmacht van 50000 infanterie en 20000 cavalerie en strijdwagens sterk, Etruria
binnentrokken. Als reactie stuurden Rome zijn consul L. Aemilius Papus naar
Ariminum om de aanval op te vangen en werd een praetor naar Etruria gestuurd ter
verdediging. De tweede consul, C. Atilius Regulus was reeds op campagne naar
Sardinië, een indicatie dat de Romeinen de Gallische dreiging niet zo zeer vreesden
als steeds werd aangenomen. De Gallische strijdmacht trof de praetor bij Faesulae en
in de daaropvolgende veldslag zouden er niet minder dan 6000 Romeinen sneuvelen.
De rest van het leger vluchtte en trok zich terug op een natuurlijk versterkte heuvel.
Nadat hij het nieuws had ontvangen van de gebeurtenissen in Etruria kwam de
consul tot de redding van de troepen die zich op de heuvel verschanst hadden. De
Galliërs trokken zich terug, via de kust van Etruria. De andere consul, Atilius, pas
terug van de veldtocht naar Sardinia , landde echter nabij Pisa met zijn leger. Nabij
Telamon werden de Galliërs in de tang genomen door de twee consulaire legers en
32 Harris, p. 197-199.33 Polyb. 2.23.1-31.6.
24
leden ze een vreselijke nederlaag. Niet minder dan 40000 Kelten werden gedood en
er werden 10.000 gevangenen genomen. De consul Atilius sneuvelde echter in de
strijd. Na de slag trok de overgebleven consul door Liguria naar het gebied van de
Boii en plunderde het vooraleer naar Rome terug te keren. De buit en
krijgsgevangenen werden opgevoerd in de triomftocht die hij kreeg toegewezen.
In het daaropvolgende jaar trokken de consuls, Q. Flavius Flaccus en T. Manlius
Torquatus, aan het hoofd van een omvangrijke troepenmacht naar de Boii om hen te
onderwerpen aan het gezag van Rome, maar deze campagne faalde door de hevige
regenval en een epidemie die was uitgebroken en de troepen trof. In 223 v.o.t. volgde
dan het bekende incident met de inmiddels consul geworden C. Flaminius. Een grote
groep in de Senaat wou de oorlog met de Galliërs stopzetten. De auguren hadden een
fout gemerkt in de verkiezing van de twee consuls van 223 v.o.t. en er werd een brief
gestuurd naar het kamp van de twee consuls die op het punt stonden de Insubres aan
te vallen. Flaminius voelde de bui hangen en opende de brief pas na de veldslag, die
de Romeinen wonnen. De Senaat moest onder druk van het volk Flaminius een
triomf toekennen.
In 222 v.o.t. was iedereen de oorlog moe, zowel van Romeinse als Gallische kant. De
naar vrede verlangende partijen hadden echter pech, want de consuls van 222 v.o.t.,
Marcellus en Cnaeus Cornelius Scipio Calvus behoorden tot de zogenaamde
haviksfactie in de Senaat die de oorlog wenste voort te zetten tot het bittere einde.
Toen de Kelten een gezantschap met een vredesvoorstel stuurden, zouden de consuls
er voor gezorgd hebben dat de Senaat het verzoek afwees. De Kelten gaven zich
nochtans onvoorwaardelijk over en zouden elke voorwaarde tot vrede aanvaard
hebben. De redenen voor de afwijzing zijn onbekend. Misschien wilden de
ambitieuze consuls een gelegenheid om zelf militaire roem te verwerven. Vreemd is
echter wel dat onmiddellijk na de afwijzing van het vredesverzoek de Insubres een
Germaanse stam van bij de Rhône inhuurden, de Gaesaten, om hen bij te staan.
Volgens Polybius ging het om 30.000 krijgers. Historici zien hierin een bewijs dat de
25
Insubres zelf niet uitwaren op het bekomen van vrede, want het zou onmogelijk zijn
om zo’n troepenmacht op zulks een korte tijd op de been te krijgen34.
De finale strijd begon met het beleg van de Insubrische stad Acerrae door de consuls
en hun legioenen. De Insubres konden hun omsingelde strijdgenoten niet ontzetten
en vielen toen het gebied van de Anares binnen om de versterkte stad Clastidium te
belegeren, waarschijnlijk in de hoop om de Romeinen de belegering van Acerrae te
doen opbreken. Hun opzet slaagde deels: Marcellus trok naar Clastidium met een
deel van het leger, terwijl zijn collega Scipio Calvus de omsingeling van Acerrae
verder aanhield. Marcellus had het 2/3 van de ruiterij met zich mee en een klein
detachement lichte infanterie. Eenmaal aangekomen nabij Clastidium zou hij de
vijand reeds opgesteld in slagorde aangetroffen hebben, zodat er geen tijd meer was
voor het leger om te bekomen van de overhaaste reis. De Gaesaten waren
overduidelijk in de meerderheid maar Marcellus was vaardig genoeg als aanvoerder
om zijn troepen zo wijd mogelijk te laten opstellen, zodanig dat de vijand hen niet
zou kunnen omsingelen en in de flank aanvallen. In tegendeel, hij slaagde er in om
de vijand via slim manoeuvreren zelf in de flank te kunnen raken en zo de slag te
winnen. Het was tijdens deze veldslag dat hij de aanvoerder van het vijandelijke
leger, Virdomarus, versloeg in een tweegevecht en zijn wapenuitrusting claimde als
spolia opima, zoals hij gezworen zou hebben aan Iuppiter Feretrius vlak voordat hij in
contact kwam met de vijand. Ook zou hij hier voor het eerst beloofd hebben een
tempel te wijden aan Honos en Virtus. Voor een uitgebreider verslag van de veldslag
nabij Clastidium en de spolia opima verwijs ik graag naar het het tweede deel van dit
werkstuk.
Scipio had ondertussen Acerrae veroverd en was doorgetrokken naar Mediolanum, de
hoofdplaats van de Insubres. De berichtgeving van zowel Polybius als Plutarchus zijn
over deze laatste slag in de oorlog onbetrouwbaar wegens de persoonlijke
34 Clark, p.107-108. Zie ook discussie over de rol van Marcellus als aanstoker van oorlog op p.106.
26
voorkeuren voor de importantie van rol van respectievelijk Scipio en Marcellus bij de
strijd om Mediolanum. Het zal waarschijnlijk zo geweest zijn dat Scipio het beleg en
de strijd had aangevat maar dat het de komst van Marcellus was die de weegschaal
in het voordeel van de Romeinen deed balanceren35. Marcellus zou na de verovering
van Mediolanum ook nog Comum veroverd hebben.
Nadat de oorlog tot een einde was gebracht, kreeg alleen Marcellus een triomftocht
toegekend door de Senaat. Het was volgens Plutarchus36 een prachtige optocht,
waarin een rijke buit en de struisgebouwde gevangenen een enorme indruk nalieten
op het Romeinse volk. De soldaten zongen speciaal gecomponeerde liederen om hun
aanvoerder te prijzen. Marcellus zelf trok het meeste van de aandacht: hij droeg de
wapenuitrusting van de verslagen koning Virdomarus met zich mee, opgetuigd op
een trofee gehouwen uit de stronk van een eik. Heel dit gebeuren moet een grote
indruk hebben nagelaten op het volk. De dichter Naevius schreef waarschijnlijk het
eerste Romeinse dramastuk over deze gebeurtenissen, toepasselijk getiteld
‘Clastidium’. Dit was alleszins dé gebeurtenis waaraan de Claudii Marcelli hun status
te danken hebben37.
Hier zou ik graag nog een opmerking maken over de rol van Marcellus in deze
oorlog. Er wordt door Polybius en Plutarchus gezegd dat Marcellus tot de factie
behoorde die de oorlog met de Kelten verder wou zetten. In dit punt van zijn carrière
lijkt het me dat Marcellus tot de agressievere factie behoorde waartoe ook de
Scipiones behoorden, maar dat hij door zijn succes de afgunst van deze factie zou
kunnen opgewekt hebben, zeker nadat hij alleen een triomf had gekregen. Dit zou
kunnen verklaren waarom hij tijdens de Tweede Punische oorlog zou kunnen behoord
hebben tot de factie van de Fabii.
35 RE, p. 2739.36 Plut. Marc. 8.37 Voor een nuancering van dit beeld zie deel 2 van dit werkstuk.
27
2.3. De aanloop en het begin van de Tweede Punische Oorlog38
Na 222 v.o.t. verdwijnt onze Marcellus uit het zicht, tot na de slag bij Cannae in 216
v.o.t.. Waarschijnlijk had hij zich wat teruggetrokken van het politieke voorplan na
zijn verwezenlijkingen tijdens zijn consulaat. Zijn grootvader en overgrootvader
waren allebei wel consul geweest, maar hadden voor de rest ook geen verdere
carrière gehad na hun consulaat. Misschien was dit voor de familie het eindpunt van
een succesvolle carrière? Alleszins zou het eventuele vroegtijdige pensioen van
Marcellus niet lang duren. De strijd met Rome’s grootste concurrent in de
Mediterrane wereld zou herbeginnen en zou Rome voor altijd veranderen: de Tweede
Punische Oorlog.
Over de aanleiding voor het uitbreken van de Tweede Punische Oorlog is er veel
gedebatteerd en het debat is nog steeds aan de gang. Het algemene beeld van
Harris39 over het Romeinse imperialisme en de daaruit voortkomende oorlogen lijkt
hier het meest toepasselijk. Hij stelt dat er geen eenzijdige verklaring is voor het
conflict. Sommigen zien in Hannibal de agressor en de oorlog voor Rome als een
defensieve oorlog. Rome was ongerust over de groeiende invloed van Carthago, in
casu de warlord Hamilcar Barca en zijn zoons, op het Iberische schiereiland. Er werd
in een verdrag rond 226/225 v.o.t. een grens vastgelegd, met de rivier de Ebro als
scheidingslijn. Het gebied ten zuiden viel onder de Carthaagse invloedssfeer, het
gebied ten noorden onder de Romeinse. Rome sloot echter ook een alliantie van
enige soort met de stad Saguntum, gelegen ten zuiden van de vastgelegde grens. Dit
verdrag kan geen ander praktisch nut gehad hebben dan (ooit) een confrontatie met
Carthago uit te lokken. De spanning steeg toen Saguntum rond 221-220 v.o.t. de
naburige steden begon te intimideren en aan te vallen, misschien onder invloed van
Rome. De bevolking van die andere steden waren immers Carthaagse onderdanen.
38 Informatie gecontroleerd en ontleend aan Harris, CAH VII, Lazenby, Feig-Vishnia en Scullard (1969).39 Harris, W.V (1979). War and Imperialism in Repub lican Rome 327-70BC , Oxford. pp. 200-205.
28
Dit lokte een reactie uit bij Hannibal, de zoon van de ondertussen vermoorde
Hamilcar Barca, die als resultaat Saguntum belegerde in 219 v.o.t., een belegering die
meer dan acht maanden aanhield. Ondertussen voerden de Romeinse consuls echter
oorlog in Illyria en trad de Senaat niet onmiddellijk op. Het debat duurde voort, maar
in 218 v.o.t. verklaarde Rome dan toch de oorlog aan Carthago. De oorlogsverklaring
werd gegeven direct nadat het nieuws over de val van Saguntum Rome had bereikt.
Na dit nieuws zal er geen debat meer geweest zijn over wel of niet ten strijde
trekken. Dat Rome al voor de val van Saguntum ‘iets’ van plan was, merken we aan
de provincia die de consuls voor 218 v.o.t. toegewezen kregen door loting, dit voor de
val van Saguntum. De provincia waren Africa met Sicilia en Hispania. De ter
beschikking gestelde troepenmacht voor de geplande aanval op Africa was ook niet
min: 8000 legionairs, 600 cavalerie, 16000 infanterie geleverd door de bondgenoten,
1800 cavalerie van de bondgenoten en 160 naves longae. Dit was geen
verdedigingsleger, ook al is er hier discussie over40. Het is veilig om te stellen dat er
van beide kanten een drang tot expansie was. Carthago was niet tevreden met de
regelingen na de Eerste Punische Oorlog die eindigde in 241 v.o.t.. Rome wou ook haar
eigen gebied en invloedssfeer uitbreiden. Een nieuw conflict was onvermijdbaar. Het
doet deels denken aan de gebeurtenissen die hebben geleid tot de Tweede
Wereldoorlog. Een oorlog kwam er dus, maar de invasie van Africa moest wachten,
want Hannibal bleek een niet te onderschatten veldheer, die sneller in Italia stond
dan de Senaat verwachtte41.
40 Vergelijk bv. Harris, p.200-205 met Scullard(1969) p. 181-185.41 Harris, W. V. (1979). War and Imperialism in Republican Rome, 327-70 BC. Oxford. Voor meer interessante theorieën rond de Tweede Punische Oorlog zie ook: Salmon E. T. (1960). “The strategy of the second Punic war.” Greece&Rome 7: 131-142 en de reactie op dat artikel : Donaldson G. H. (1962). “Modern idiom in an ancient context. Another look at the strategy of the Second Punic war”, Greece&Rome 9: 134-141. Aan het artikel van Salmon heb ik het idee van de vergelijking met de Tweede Wereldoorlog te danken.
29
2.4. Romeinse nederlaag na nederlaag: 218-216 v.o.t.42
Het werden donkere jaren voor Rome. We hebben geen idee van de activiteiten van
onze Marcellus tijdens de eerste jaren van de oorlog. Als privaat burger moest hij
lijdzaam hebben toegekeken hoe leger na leger verslagen werd door de briljante
strateeg die Hannibal was. De Carthager reisde in enkele maanden tijd naar Noord-
Italië, dat hij bereikte na zijn fameuze en onverwachte tocht over de Alpen. Hij had
onderweg tegenstand gekregen van lokale stammen, maar wist al deze problemen
het hoofd te bieden. Ondanks de tegenstand van de Keltische bergstammen had hij
bondgenoten gemaakt bij de Noord-Italiaanse stammen, die niet zo happig waren op
de Romeinse overheersing. Bewijs hiervan is de opstand van de Insubres en de Boii
nabij de Latijnse colonia te Cremona en Placentia. Rome dacht dat ze dankzij haar
superieure vloot de plaats van de strijd kon bepalen en wou deze liever in Hispania
voeren dan in Italia zelf. Dat idee moest aangepast worden om eerst deze opstanden
te onderdrukken. Hierdoor raakte de consul van 218 v.o.t. , Publius Cornelius Scipio,
niet tijdig bij Hannibal’s kamp langs de Rhône in Zuid-Frankrijk. Scipio kwam drie
dagen te laat aan en vond het kamp verlaten: Hannibal was reeds onderweg naar de
Alpen.
Met de aankomst van Hannibal te Italia volgden er een reeks veldslagen die Rome op
de rand van de ondergang zouden brengen. De oorzaak van deze nederlagen kan
men enerzijds zoeken in de vaardigheid van Hannibal als generaal en anderzijds in
de overmoed en gebrek aan strategie van de Romeinse aanvoerders. Dikwijls werd er
tegen beter weten in strijd geleverd, met de gekende pijnlijke gevolgen. Hier volgt
een kort overzicht geven van de verschillende veldslagen tot en met die van Cannae,
waarna Marcellus weer op het toneel verschijnt. In november 218 v.o.t. vond een
eerste schermutseling plaats op Italiaanse bodem. Scipio was teruggekeerd naar
42 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII, Clark, Feig-Vishnia, Harris, Lazenby en Scullard (1969). RE, p. 2738-2755; Bronteksten: Liv.XXI-XXX, Polyb.3.
30
Noord-Italië om daar Hannibal op te vangen nadat deze de Alpen had overgestoken.
De twee legers kwamen elkaar tegen nabij de rivier de Ticinus. Het kwam tot een
gevecht, waarbij Scipio het onderspit delfde. De verliezen voor beide legers waren
beperkt, maar door deze actie kon Hannibal wel de Keltische stammen uit de regio
overtuigen om zijn kant te kiezen. Hierdoor werd Hannibal’s leger dat door de tocht
over de Alpen hoogstwaarschijnlijk gedecimeerd was, terug op volle kracht gebracht.
De eerste echte slag kwam er in december 218 v.o.t. nabij de rivier de Trebia. Scipio
had zich over de rivier teruggetrokken na zijn nederlaag en bevond zich te Placentia
met zijn leger, dat versterkt werd door het andere consulaire leger onder bevel van
Tiberius Sempronius Longus. De overmoedige Sempronius Longus liet zich
uitlokken door een list van Hannibal. Deze had een hinderlaag voorbereid en de
Romeinse legers werden in de pan gehakt, met enorme verliezen als gevolg. Deze
nederlaag was te danken aan de eerzucht van Longus, die zich wou bewijzen in de
strijd vooraleer zijn consulaire termijn om was. In 217 v.o.t. volgde de volgende
ramp: de slag bij het meer van Trasimene. In dit jaar waren de consuls Gnaeus
Servilius Geminus en Caius Flaminius. Flaminius was een zeer omstreden persoon in
de Romeinse politiek van de late derde eeuw v.o.t.. Als tribunus plebis had hij een
plebisciet laten stemmen om de gronden nabij Ariminum te verdelen onder de arme
bevolking, dit zeer tegen de zin van de Senaat. In 223 v.o.t. had hij als consul tegen
het bevel van de Senaat en de augurs slag geleverd met de Insubres. Ondanks deze
zaken werd hij in 220 v.o.t. wel censor, zowat het meest prestigieuze ambt op dat
moment. In 218 v.o.t. had Flaminius de Lex Claudia gesteund die de scheepshandel
aan banden legde voor senatoren, iets wat nog minder in goede aard viel bij de
gevestigde orde. Er werd een negatieve overlevering over Flaminius overgedragen,
doch deze is hoogstwaarschijnlijk politiek geïnspireerd en zal deels ontstaan zijn
door zijn catastrofe bij Trasimene. De slag bij het meer van Trasimene was echter een
enorme nederlaag voor Rome, één die had kunnen voorkomen worden mits een
voorzichtigere strategie. Flaminius had het bevel gekregen over het leger van
Longus, dat aangevuld werd met de helft van de vier nieuwe legioenen die werden
31
gecreëerd. Het was Flaminius’ opdracht om Hannibal’s mars op Rome af te blokken.
Ook hij liet zich uitlokken door Hannibal, en ging tegen beter weten in en te
overmoedig de strijd aan. Eens te meer had Hannibal het landschap weten te
gebruiken om het Romeinse leger te omsingelen en uit te roeien. De slag zal een
tweetal uur geduurd hebben en de uitkomst was dat twee legioenen bijna volledig
uitgeroeid werden en de consul Flaminius dood was. De andere consul was nu
afgesneden van Rome met zijn leger, waarvan de hulptroepen onderweg naar
Trasimene door Maharbal, de aanvoerder van de ruiterij van het Carthaagse leger,
ook werden afgeslacht. Het nieuws werd in Rome meegedeeld met het
understatement: “We zijn verslagen in een grote veldslag.”43 Fabius Cunctator werd nu
tot dictator gekozen door de Comitia Centuriatae, maar bij uitzondering mocht hij niet
zelf zijn magister equitum aanstellen. Deze werd ook door de Comitia aangeduid. Er
werd gekozen voor de havik M. Minucius Rufus, wiens politiek recht tegenover de
voorzichtige strategie van Cunctator stond. Ondertussen plunderde Hannibal lustig
het Italiaanse platteland. Dat Minucius en Fabius andere visies hadden op de oorlog,
bewijzen de gebeurtenissen die de slag bij Gerunium voorafgingen. Er kwam steeds
meer oppositie tegen de voorzichtigheid van Fabius, die het Carthaagse leger volgde
doorheen Italia zonder slag te leveren, terwijl Hannibal het land brandschatte. Op
een bepaald moment werd Fabius teruggeroepen naar de Rome om met de Senaat te
overleggen, waarschijnlijk om zijn acties te verdedigen. Minucius had het bevel
gekregen een slag te vermijden, maar negeerde deze bevelen en ging
schermutselingen aan nabij Gerunium, met enig succes. Fabius poogde ondertussen te
Rome om mensen uit zijn factie verkozen te krijgen. Hij kreeg echter veel tegenstand.
Er gingen zelfs stemmen op om Minucius co-dictator te maken in dank voor zijn
‘overwinning’, iets wat compleet tegen de traditie en de bedoeling van het ambt van
dictator inging. Bij zijn terugkeer vond Fabius het leger in twee kampen verdeeld, één
deel onder Minucius’ bevel en het ander onder zijn eigen bevel. Hannibal buitte deze
tweedracht uit en wist Minucius over te halen tot een veldslag, de slag bij Gerunium.
43 Scullard (1969), p.192., naar Livius.
32
Het zou fataal afgelopen zijn voor Rome mocht Fabius niet ter hulp gesneld zijn en
zo de verliezen beperkt hebben. Na deze gebeurtenissen droeg Minucius het
opperbevel terug over aan Fabius. Volgens Scullard is deze overlevering echter
aristocratisch geïnspireerd en gekant tegen Minucius, die een favoriet van het volk
was. De rol van Fabius bij de slag zou overdreven zijn.
De zwaarste klap kwam echter in 216 v.o.t. met de slag bij Cannae. Hannibal had een
Romeinse voorraaddepot veroverd op de rechteroever van de rivier de Aufidus nabij
Cannae. De Carthaagse generaal had de plek bijzonder goed uitgekozen zodanig dat
zijn cavalerie, het sterktepunt van zijn leger, vrij spel had. De Romeinse consuls L.
Aemilius Paullus en C. Terentius Varro, zoals Flaminius en Minucius een hardliner
die populair was bij het volk, besloten toch slag te geven. 25.000 Romeinen
sneuvelden, waaronder Paullus en Minucius. De verliezen aan Carthaagse kant
bedroegen ongeveer een 5700 man. Dit was de finale slag voor de trouw van vele
geallieerde steden en bondgenoten: enkel de steden van Umbria, Latium en Etruria
bleven loyaal. In de andere gebieden gingen diverse steden overstag en openden de
poorten voor Carthago. Hannibal waagde geen aanval op Rome, maar trachtte haar
tot overgave te dwingen door haar bondgenootschap met de Italische volkeren te
kraken. Niet alleen in Italia, maar ook in Hispania, Sardinia, Macedonia en Sicilia
veranderde de houding ten op zichte van Rome en kwam er oorlog. Rome had geen
andere keuze meer dan de strategie van Fabius Cunctator te volgen, totdat ze weer
sterk genoeg was. De Senaat was gedecimeerd, Rome stond zwakker dan ooit. Er is
zelfs sprake van mensenoffers die in deze periode werden uitgevoerd in Rome, wat
toch moet duiden op de onzekere toestand en ook de primitieve gevoelens die
gepaard gingen met de angst voor Hannibal.
33
2.5. Het jaar 216 v.o.t. : Marcellus’ terugkeer naar de strijd44
Het is in deze omstandigheden na de slag bij Cannae dat Marcellus opnieuw in de
bronnen verschijnt. Misschien speelde hij reeds langer een actieve rol in de oorlog,
maar dan was zijn bijdrage alleszins niet van ‘historische’ proporties aangezien we
dit nergens terugvinden. Dit kan liggen aan het feit dat de meeste contemporaine
bron, Polybius, Marcellus vijandig gezind zou geweest zijn en hem buiten beeld liet
waar hij kon.
In 216 v.o.t. was Marcellus vermoedelijk voor de tweede maal praetor met als
provincia de strijd in Sicilia. Hij was bezig met de uitrusting voor de vloot voor te
bereiden te Ostia toen het nieuws hem bereikte over de desastreuze nederlaag van
Cannae. In Rome’s donkerste uur kreeg Marcellus de opdracht om het commando op
zich te nemen over de restanten van het verslagen leger dat zich te Canusium bevond.
Dit kan op twee zaken wijzen. Enerzijds kan men het zien als werd Marcellus
zodanig geroemd om zijn capaciteiten dat ze in hem de enige betrouwbare generaal
zagen om deze moeilijke taak op zich te nemen. Anderzijds kon dit ook een
vernederende opdracht geweest zijn, het commando over lafaards te moeten voeren.
Want dat waren de overlevenden van Cannae in de ogen van de Senaat en het volk
van Rome. Het is tijdens de Tweede Punische Oorlog gebeurd dat de Senaat weigerde
krijgsgevangenen los te kopen van Hannibal. Fabius Cunctator moest toen zijn
landerijen, die door Hannibal opzettelijk met rust waren gelaten om tweedracht te
zaaien, verkopen om de soldaten los te krijgen. Het is enigszins vreemd te noemen
dat Marcellus, na een paar jaar voor zover wij weten op non-actief, een dergelijke
opdracht toegewezen kreeg. Dit kan wijzen op allerlei politieke machinaties achter
de schermen van de Senaat.
44 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII, Clark, Feig-Vishnia, Harris, Lazenby en Scullard (1951) en(1969). RE, p. 2738-2755; Bronteksten: Liv.XXI-XXX, Plut. Marc. En Polyb.3.
34
Marcellus verdeelde het leger dat hem was toegekend voor zijn missie op Sicilia in
twee, waarvan hij één deel naar Rome stuurde ter bescherming van de stad en het
andere deel naar Teanum Sidicinum in Campania. Zelf reisde hij onmiddellijk af naar
Canusium, naar zijn nieuwe leger. Hannibal begaf zich ondertussen naar Campania.
Met de overlevenden van het leger van Cannae trok Marcellus naar Casilinum tot
onder de rivier de Volturnus, waar hij ook het andere deel van de aan hem
toegekende troepenmacht liet verzamelen. Eenmaal ginds aangekomen, werd hij
benaderd door boodschappers uit Nola. Hannibal was er in geslaagd om enkele
steden aan zijn kant te krijgen, waaronder Capua, en poogde dit ook bij Nola te doen.
De plaatselijke adel weigerde echter om haar alliantie met Rome te verbreken en riep
daarom Marcellus te hulp. De generaal reisde af naar de stad, terwijl hij daarvoor een
gebied moest mijden dat door de troepen van Hannibal bezet werd. Hij slaagde er in
om ongeschonden Nola te bereiken. Op dit moment worden de bronnen
onbetrouwbaar. Het verslag van Livius over Nola is uitvoerig, maar sterk gekleurd45.
Hoe het ook zij, Marcellus zou door zijn grootmoedigheid en mildheid een zekere
Lucius Bantius, een jongeling van Nola en een vaardige ridder/ruiter, voor zich
hebben gewonnen op het moment dat de Nolaanse adel op het punt stond om het
pact met Rome te verbreken. Dit soort verhalen vinden we echter ook terug in de
bronnen over Fabius Cunctator46, wat natuurlijk verdacht is. Naast deze verhalen
vinden we bij Livius echter ook een ander verslag over hoe Marcellus zeventig
burgers van Nola liet terechtstellen voor verraad en hun goederen in beslag liet
nemen, iets wat we vandaag de dag niet zien als mildheid of grootmoedigheid. De
burgers van Nola komen bij Livius sowieso over als mogelijke verraders. Het waren
echter barre tijden – desperate times, desperate measures, zoals het gezegde luidt – en
harde maatregelen moesten worden genomen om de strijd tot een goed einde te
brengen, voor Rome althans. Dit gegeven gooit echter wel roet in het eten voor
historici zoals Plutarchus, die Marcellus eigenschappen zoals barmhartigheid
45 Erdkamp, P. (1992). “Polybius, Livy and the «Fabian strategy».” Ancient Society 23: 127-147.46 Zie bv. de Fabius biografie van Plutarchus.
35
toedichtte. In Romeinse geschiedwerken zijn de gebeurtenissen en de veldslagen
rond Nola echter het keerpunt in de oorlog met Carthago. Het was het eerste
lichtpuntje na twee jaar van militaire nederlagen en vernederingen. Het is deels door
zijn verdediging van Nola dat Marcellus zijn plaatsje in de geschiedenis als veldheer
veroverd heeft, in Romeinse ogen althans. Door de gekleurde verslaggeving is het
dus moeilijk om ons een realistisch beeld te kunnen vormen van wat er in 216 en 215
v.o.t. bij Nola gebeurd is. Zeker is dat Marcellus als eerste de stad Nola bereikte in de
zomer van 216 v.o.t., er orde op zaken stelde zodat de stad niet overliep naar
Hannibal en ze daarna succesvol verdedigde in meerdere veldslagen tegen de
Carthagers. Over een echte overwinning in een open veldslag op Hannibal is er hier
waarschijnlijk geen sprake, maar doordat Hannibal geen nieuwe overwinning kon
boeken, groeide het zelfvertrouwen van Rome opnieuw.
Nadat Marcellus de rest van het jaar 216 v.o.t. doorbracht met het verdedigen van
Nola, dat hij zelfs niet verliet om het belegerde Casilinum te ontzetten, werd hij
teruggeroepen naar Rome om verslag uit te brengen en de verdere strategie voor de
oorlog te bespreken. Door een bijzonder volksbesluit werd zijn imperium verlengd
voor 215 v.o.t.. Speciaal is echter dat zijn imperium verlengd werd als proconsul en niet
als propraetor, een promotie als het ware. Een van de consuls designati voor 215 v.o.t.,
L. Postumus, stierf echter vroegtijdig en Marcellus werd in eerste instantie gekozen
als consul suffectus. Er kwamen echter bezwaren tegen deze verkiezing uit religieuze
hoek. Enerzijds vinden we bij Plutarchus47 dat er bij de verkiezing een donderslag
gehoord werd en dat de augurs hierin een slecht voorteken zagen. Ze durfden dit
echter niet openlijk op te werpen uit vrees voor het volk dat Marcellus unaniem
verkozen had. Daarop nam Marcellus zijn verantwoordelijkheid en nam zelf ontslag,
maar behield wel zijn imperium. Livius48 geeft echter een andere versie: er werd
donder gehoord bij de verkiezingen, maar het waren volgens Livius patriciërs die
47 Plut. Marc. 12.48 Liv.XXVII.22.1.
36
een rapport hadden verspreid waarin ze stelden dat beide consuls van plebeïsche
afkomst waren, iets wat geen precedent kende en de goden zouden hierdoor
vertoornd zijn. Marcellus nam alleszins ontslag en Fabius Cunctator werd in zijn
plaats gekozen. Dit kan misschien een afspraak tussen Marcellus en Fabius geweest
zijn, een soort gentlemen’s agreement.49 Marcellus zou zelfs in een patronus-cliens
verhouding gestaan hebben met de Fabii. Het is moeilijk te achterhalen wat er juist
achter de schermen gebeurde. Men kan er alleszins zeker van zijn dat Marcellus
bewust is moeten aftreden, om politieke redenen, met als schaamlapje een religieus
bezwaar. Dat er hierin een machinatie van patriciërs tegen plebeïers gezien wordt,
lijkt me incorrect. Het was volle oorlogstijd, er was een strijd aan de gang binnen de
Senaat om de leiding in de oorlog tegen Hannibal. Er zullen dus wel andere zaken
geweest zijn die de aandacht opeisten. Fabius Cunctator, zoals meermaals gezegd,
was een aanhanger van een meer teruggehouden strategie, waarin men een open
veldslag met Hannibal moest vermijden. Dit had als resultaat dat het Carthaagse
leger het Italiaanse platteland lustig kon brandschatten en leegplunderen, tot groot
ongenoegen van de landbouwers, grootgrondbezitters en bondgenoten die hun leven
in rook zagen opgaan. De haviken in de Senaat, waaronder de Scipiones, waren een
agressievere strategie toegenegen: Hannibal confronteren en zelfs een aanval op
Carthago zelf, wat veel later in de oorlog gebeurde. Na de slag bij Cannae kreeg de
visie van Fabius Cunctator de voorkeur, omdat het haast niet anders kon. Maar toen
de situatie ietwat beterde voor Rome, onder meer door het optreden van Marcellus,
gingen er weer stemmen op voor een agressievere strategie. Fabius Cunctator
probeerde een aantal jaren zoveel mogelijk ambten en macht in de handen van zijn
factie en zichzelf te krijgen. Marcellus werd het jaar erna, 214 v.o.t. beloond met een
consulaat, iets waar Fabius voor gezorgd zou hebben. Het is zeer goed mogelijk dat
Marcellus tot de factie van Fabius Cunctator behoorde en dat deze twee in de eerste
jaren van de oorlog samenwerkten. Naarmate het succes van Marcellus steeg, zou hij
zelf misschien ook een meer directere strategie willen hebben toepassen. Deze
49 Scullard (1951), p. 56-61.
37
overmoedigheid zal hem waarschijnlijk ook het leven gekost hebben in 208 v.o.t.. We
mogen niet vergeten dat in 222 v.o.t. Marcellus zelf de voorkeur zou gehad hebben
om de oorlog met de Insubres voort te laten duren. Deze man zijn leven lag in de
strijd, en naar Romeinse traditie is hij dan ook gestorven in de strijd.
Na dit intermezzo keren we terug naar het levensverhaal van de generaal. Marcellus
keerde terug naar zijn troepen die bij Nola gestationeerd waren. De legioenen van
Cannae werden echter vanonder zijn commando weggenomen en naar Sicilia
gestuurd, deels als nieuwe vernedering omdat de actie zich in Italia afspeelde op dat
moment. Marcellus recupereerde ze later in zijn strijd om het eiland. In 215 v.o.t. zou
er een tweede slag om Nola gevochten zijn, waarover in Livius uitvoerig wordt
bericht, gespekt met de toespraken van de legeraanvoerders. Ook deze berichtgeving
is dubieus en patriottisch gekleurd. Een derde slag in 214 v.o.t. , het jaar waarin hij
voor de tweede maal consul was, is zo mogelijk nog slechter geattesteerd. Alleen bij
Livius vinden we hierover berichtgeving. De details die hij geeft komen overeen met
de details uit de verslaggeving van de vorige twee jaar in de strijd om Nola.
Voorbeelden daarvan zijn de neiging van het plebs van de stad tot verraad, de
notabelen die de Romeinse zaak trouw blijven en Marcellus die de kastanjes uit het
vuur komt halen. De strijd duurde telkens drie dagen en de ultieme zege voor Rome
werd steeds belemmerd door ongelukkige omstandigheden zoals noodweer of het
wegblijven van hulptroepen. Over de bezetting van Nola zelf is er dan weer weinig
weergeven. Het succes van Marcellus bij Nola lag hem in het feit dat hij de stad uit de
handen van Hannibal heeft weten te houden en hem enkele (kleine?) verliezen heeft
doen leiden, zonder zelf al te veel troepen te verliezen. Het was alleszins geen
nieuwe nederlaag voor Rome, vandaar waarschijnlijk de incorrecte positieve
overlevering. Romeinen hebben immers nooit goed kunnen omgaan met nederlagen.
Zo is bijvoorbeeld de nederlaag van 390 v.o.t. tegen de Gallische legers die Rome
plunderden ook eeuwenlang blijven hangen in het collectieve geheugen50.
50 Zie hiervoor het verslag van Livius. Liv.V.8 en verder.
38
Ook in 214 v.o.t. boekten Marcellus en zijn collega-consul Fabius Cunctator een
belangrijke overwinning door Casilinum in te nemen. Fabius was reeds begonnen met
de belegering toen Marcellus met zijn legioenen arriveerde, waarschijnlijk vanuit
Nola waar hij 2000 soldaten had achtergelaten ter bescherming. Fabius had al
verliezen geleden en wou het beleg afbreken, in de mening dat de verovering niet de
moeite waard was. Het was Marcellus die kost wat kost wou doorzetten. De
bezetting van de stad werd uitgevoerd door rebellerende Campaniërs en slechts 700
soldaten van Hannibal’s leger. Nadat Marcellus de belegering opgedreven had en de
strijd grimmiger werd, smeekten de Campaniërs om een vrije aftocht naar Capua, dat
onder Carthaags bewind stond. Fabius beloofde dat degenen die wilden vertrekken
een vrije uittocht zouden krijgen. Marcellus brak deze belofte en maakte van de
gelegenheid gebruik om via de open poort binnen te trekken en van hieruit de stad
in te nemen. Daarbij richtte hij een slachting aan onder de vluchtenden en de
bezetters. Een deel van de vluchtelingen zou zich tot Fabius gewend hebben, die hen
in veiligheid bracht naar Capua51. Hierin kunnen we wederom een bewijs zien van de
hardvochtige krijgsheer die Marcellus waarschijnlijk was. Dit soort toestanden
gebeurde wel vaker in oorlogen, maar het spreekt van wreedaardigheid. Men mag
echter niet vergeten dat de overleveringen Fabius gunstiger gezind waren en hem
afschilderden als een zachtaardige persoon, waardoor Marcellus er steeds slechter
uitkomt op dit vlak. Na deze gebeurtenissen werd Marcellus voor enige tijd ziek en
verbleef hij te Nola.
51 Liv. XXIV.19.3-11.
39
2.6. De oorlog in Sicilia: 214-211 v.o.t.52
Zoals eerder vermeld verspreidden de opstanden en de oorlog zich doorheen het
Middellandse Zeegebied. Voor de oorlog in Sicilia die in 214 v.o.t. uitbrak, zijn we
heel goed geïnformeerd dankzij Polybius en Livius, die zich vooral baseerde op de
eerste53.
Marcellus werd na zijn genezing aangesteld om ten strijde te trekken tegen Syracuse,
één van de laatste onafhankelijke staatjes op Sicilia. Dit gebeurde nog tijdens zijn
consulaat. Syracuse had in 215 v.o.t. zijn heerser, Hiero, verloren. Hiero was een
trouwe bondgenoot van Rome. Een deel van de bevolking waaronder ook Hiero’s
zoon spande echter samen met Carthago en de rebellerende steden in Italia. De troon
kwam bij Hiero’s dood toe aan diens kleinzoon Hieronymos, die op dat moment
slechts 15 jaar oud was en dus geen sterk figuur. Door de intriges van twee
Carthaagse agenten, de broers Hippokrates en Epikydes, werden er verdragen met
Carthago gesloten, waarbij heel Sicilia aan Hieronymos toekwam. De praetor voor
Sicilia van dat moment, Appius Claudius protesteerde hiertegen, zonder dat daar
echter gevolg aan werd gegeven. Er brak een opstand onder het volk uit, waarbij heel
de koninklijke familie vermoord werd. De macht werd helaas voor Rome
geconsolideerd door de twee agenten voor Carthago, die verkozen werden tot
generaal. In eerste instantie werd er nog een soort vredesverdrag gesloten, maar dat
werd gauw verbroken nadat Hippokrates met zijn leger, gezonden naar Leontini ter
bescherming van de stad, de gebieden van Romeinse bondgenoten aanviel en ook
Romeins veldposten. Marcellus liet daarop aan Syracuse weten dat de vrede voorbij
was, tenzij ze Hippokrates en Epikydes zouden verbannen. Epikydes voelde de bui
hangen en vluchtte naar zijn broer in Leontini. Daar zetten ze de bevolking op tegen
Syracuse en Rome. Syracuse liet weten dat ze Leontini niet meer onder hun controle
52 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII; Lazenby; RE, p.2738-2755; Rives; Rossi; Scullard (1969), p.202-205 en (1951); Bronteksten Livius XXIV-XXV, Plut. Marc. en Polyb.8.53 Erdkamp, P. (1992). “Polybius, Livy and the «Fabian strategy».” Ancient Society 23: 127-147.
40
hadden en boden hun hulp aan in de strijd tegen Leontini, dat ze terug onder hun
gezag wilden zien. Marcellus sloeg snel toe met zijn leger, gesteund door Appius
Claudius, die de stad van langs de andere kant belegerde. Leontini viel reeds bij de
eerste aanval, maar Hippokrates en Epikydes konden ontkomen. Er werd een slachting
aangericht in de stad, waarbij er 2000 Romeinse deserteurs gegeseld en terechtgesteld
werden. Door deze wreedheid konden Hippokrates en Epikydes de Syracusanen
overhalen de kant van Carthago te kiezen. Ze bespeelden het plebs waardoor er een
omwenteling in de machtspositie ontstond. Zodra Marcellus dit te weten kwam,
reisde hij met zijn troepen af naar Syracuse. De Romeinen eisten van Syracuse de
uitlevering van de aanstichters van de slachting aangericht in de Romeinse
buitenposten, zonder hiervoor gehoor te krijgen. De strijd om Syracuse kon beginnen.
Marcellus had een imperium gekregen voor 213 v.o.t. zodat hij zijn strijd verder kon
zetten. De belegering van Syracuse moet een van de grootste en indrukwekkendste
belegeringen van de Klassieke Oudheid geweest zijn. Marcellus was voorzien van
allerlei belegeringswapens en trachtte bij aanvang de stad door een bestorming in te
nemen, wat mede mislukte door de oorlogstuigen die de briljante wiskundige
Archimedes zou vervaardigd hebben ter verdediging van zijn stad. Scullard54 geeft een
mooie beschrijving van de geografie en locatie van de stad:
“Syracuse was situated partly on the ‘island’ of Ortygia,
partly on the mainland. This latter settlement was divided into
three separate regions: Neapolis (an extension of the old
Tementitis) in the west, Achradina on the east coast, and
Tyche to the north. The whole town nestled at the foot of the
cliffs of the large plateau of Epipolae, around which ran the
lmost impregnable walls built by Dionysius and guarded at
their western extremity by the fort Euralys.”
54 Scullard (1969), p. 203.
41
Het gevolg van de bestorming was een zwaar verlies van levens en oorlogstuig.
Marcellus besloot zijn strategie te veranderen en een blokkade op te werpen rond de
stad en Syracuse door belegering tot overgave te dwingen. Twee derden van het leger
werd ingezet voor deze taak onder leiding van Appius Claudius. Marcellus trok met
de overige troepen ten strijde tegen de steden op Sicilia die naar Carthago
overgelopen waren. Onder andere Heloros en Herbesos werden tot overgave
gedwongen en Megara werd ingenomen en verwoest. Carthago had ondertussen
versterkingen gezonden naar Sicilia en op die manier werd Agrigentum veroverd
door Himilco, de aanvoerder van de versterkingen, vooraleer Marcellus ter plaatse
kon komen. Op de terugweg verraste hij nabij Acrillai een troepenmacht van 10000
Syracusanen onder leiding van Hippokrates, die er in geslaagd waren om vanonder de
belegering uit komen en zich bij de Carthaagse versterkingen wilden voegen.
Marcellus boekte wederom een overwinning en enkel de bevelhebbers met hun
ruiterij konden ontkomen tot bij het Carthaagse leger. De Romeinen hadden
ondertussen versterkingen gekregen bij Syracuse vanuit Rome. Deze versterkingen
raakten succesvol voorbij de Carthaagse troepen onder Himilco. De successen van
Marcellus op Sicilia en de nieuwe versterkingen moeten een indruk hebben gemaakt
op Carthago, want het verhaal wil dat toen Bomilcar arriveerde met zijn vloot ter
versterking van Syracuse, zich spontaan omkeerde om terug te zeilen naar Carthago.
De historiciteit hiervan is onduidelijk. Livius stelt dat Bomilcar zag dat zijn vloot
zwaar in de minderheid was en daarom wegzeilde55. Ondertussen probeerde Himilco
een confrontatie uit te lokken met Marcellus voordat deze aankwam bij Syracuse en
met de nieuwe versterkingen. Hij slaagde hier niet in en besloot toen tot de
verovering van Murgantia, waar het Romeinse garnizoen door verraad van de
bevolking verslagen werd. Ook op Sicilia kreeg de reputatie van Marcellus een deuk
doordat in een centraal gelegen versterkte stad, Enna, er een slachting onder de
bevolking werd gehouden, zogezegd als voorbeeld opdat de andere steden niet
55 Vgl. Scullard (1969), p. 204 met de analyse van F. Münzer in RE, p. 2748.
42
zouden rebelleren en waarschijnlijk uitgelokt door het verraad van Murgantia. Het
bloedbad werd uitgevoerd onder commando van L. Pinarius, en het is onduidelijk of
deze op eigen initiatief handelde of met medeweten van Marcellus, maar uit niks is
op te maken dat Marcellus deze actie afkeurde. Deze actie had wel als gevolg dat de
tegenstand tegen de Romeinse bezetter sterker werd en de Syracusanen die onder
beleg lagen, zullen zich hierdoor ook niet aangemoedigd voelen om zich over te
geven aan de ‘barmhartigheid’ van Marcellus. Tijdens de winter van 213 op 212 v.o.t.
trok Marcellus zijn winterkamp op bij Leon, nabij Syracuse. Hij had Appius Claudius
de toestemming gegeven om naar Rome af te reizen om zich verkiesbaar te laten
stellen voor het ambt van consul. Claudius werd vervangen door T. Quinctius
Crispinus. In zijn winterkamp zou Marcellus een gezantschap van de overlevenden
van de legioenen van Cannae onder bevel van P. Lentulus ontvangen hebben die zich
in het westen van het eiland bevonden, met de een of andere nutteloze opdracht
belast als vernedering voor Cannae. Ze smeekten hem om onder zijn bevel te mogen
strijden en zich zo in ere te kunnen herstellen. Marcellus stuurde een verzoek
hiervoor naar de Senaat, die niet geneigd was de soldaten hun eerherstel te gunnen.
Livius56 rapporteert het volgende:
56 Livius XXV.7.
43
“The despatch was delivered into the hands of the new consuls
and read by them to the senate. After discussing its contents,
the senate decided that they saw no reason why the safety of
the republic should be entrusted to soldiers who had deserted
their comrades at Cannae. If M. Claudius, the propraetor,
thought otherwise, he was to act as he thought best in the
interests of the State, but only on this condition, that none of
them should get their discharge or receive any reward for
valour or be conveyed back to Italy as long as the enemy
remained on Italian soil”.
Uit dit stukje kunnen we ook opmaken dat Marcellus’ imperium dat van propraetor
was. Waarschijnlijk was dit zijn imperium voor 212 v.o.t.. Zijn provincia was Syracuse
en ‘het gebied waarover Hiero regeerde’, een vage en ruime omschrijving. Door
infiltratie werden er contacten gelegd met de groepen te Syracuse die Romeins
gezind waren. Dit werd echter vroegtijdig ontdekt door de bezetters. 212 v.o.t. zou
een omkeer betekenen in de strijd om Syracuse. Er was een zwakke plek in de
noordelijke muur nabij het strand ontdekt en dit zou uitgebuit worden. In het
voorjaar werd de strijd weer hervat. In de lente vond er een religieus feest voor
Artemis plaats in Syracuse. Dit feest duurde drie dagen en de bewaking van de muren
werd verwaarloosd. Hierdoor konden de Romeinen ’s nachts het zwakke punt in de
noordelijke muur beklimmen en zo kon uiteindelijk het plateau van Epipolae
veroverd worden. Toen Marcellus in de ochtend uitkeek over de stad zou hij tranen
gestort hebben uit vreugde over zijn overwinning en uit weemoed over datgene wat
zou gaan gebeuren. Dit is hoogstwaarschijnlijk niet historisch, maar een literair
verzinsel van Livius, gebaseerd op de huilbui van Scipio Africanus bij de
verwoesting van Carthago57.
57 Voor meer informatie hierover zie Rossi, A. F. (2000). "The tears of Marcellus : history of a literary motif in Livy." Greece&Rome Series 2, 47(1): 56-66.
44
Vanaf het plateau van Epipolae daalde Marcellus af naar het zuiden, sloeg kamp op
tussen Tyche en Neapolis en veroverde zo de buitenwijken. De veroverde stadsdelen
liet hij door zijn soldaten plunderen. De verovering was echter nog verre van
compleet. Het goede versterkte Achradina dat ten oosten lag en verbonden was met
het eiland Ortygia, was de plaats waar vele Romeinse overlopers naartoe waren
getrokken en deze waren allerminst van plan zich over te geven, goed wetend wat er
met hen zou gebeuren; ten westen was er het fort van Euryalos. De commandant van
het fort gaf zich in eerste instantie niet over, wou tijd rekken in de hoop dat er
Carthaagse versterkingen zouden komen opdagen, maar capituleerde toch toen dit
niet gebeurde. Nu dit achter de rug was, kon Marcellus zich volledig richten op de
versterking van Achradina. Er verschenen echter versterkingen vanuit Carthago
onder Bomilcar die verslag had uitgebracht. Een ontzettingsleger onder leiding van
Hippokrates, bestaande uit troepen uit de Rome vijandig gezinde steden, kwam ook
ter plaatse. Samen met het Carthaagse leger onder Himilco werd er een aanval ter
land en ter zee uitgevoerd, gesteund door een uitval uit Syracuse. Deze aanvallen
werden echter door de Romeinen afgeslagen. Uiteindelijk was het een epidemie die
Marcellus’ grootste bondgenoot was in de strijd om Syracuse. Malaria en
gelijkaardige ziekten zaaiden dood en verderf onder de vijandelijke troepen in de
moerasgebieden in de herfsttijd, terwijl het Romeinse leger dat zich hoog en droog
op het plateau bevond, relatief ongehinderd bleef. De plaag eiste ook de levens van
de aanvoerders van het ontzettingsleger: Hippokrates en Himilco. Er ontstond muiterij
en de strijd leek verloren voor de Carthagers en hun bondgenoten. Epikydes vluchtte
naar Agrigentum en het ontzettingsleger viel uit elkaar. De belegerde Syracusanen
zagen nu ook in dat er geen hulp meer kwam en de honger en ontbering begonnen
hun tol te eisen. De Romeinse deserteurs, die wisten wat er hun te wachten stond
indien ze in de handen kwamen van hun landgenoten, wilden zichzelf echter niet
overgeven en namen de macht over. Door verraad kon het laatste stadsdeel echter
wel ingenomen worden. Eerst werd Ortygia ingenomen, daarna volgde Achradina. De
Romeinse deserteurs zouden van Marcellus de gelegenheid hebben gekregen om te
45
vluchten, zodanig dat er geen strijd tot de laatste man uit zou voortkomen. Syracuse
capituleerde…en weer volgde er een plundering, ondanks de bevelen van Marcellus
om de bevolking ongemoeid te laten. De bekendste dode die volgde uit de
plundering was Archimedes. De overlevering wil dat Marcellus een grote
bewondering had voor de wiskundige en de soldaat die verantwoordelijk was voor
de moord zwaar bestrafte. Hij zou ook de familie van Archimedes vergoed hebben
voor het aangedane leed. Uit de oorlogsbuit zou Marcellus ook enkel een planetarium
van Archimedes gewild hebben. Het is met de plundering van Syracuse dat Rome’s
fascinatie voor de Griekse kunst begon. Syracuse was enorm rijk en al die rijkdom
vloeide nu door naar Rome. Hierdoor heeft Marcellus zich serieus onpopulair
gemaakt bij reactionaire zeurpieten zoals Cato, die tegen al deze Griekse invloeden
en luxe gekant waren. Diverse kunstschatten werden door Marcellus gebruikt om
Romeinse tempels mee te versieren, waaronder de tempel van Honos en Virtus die hij
beloofd had te bouwen. Er wordt beweerd dat er zodanig veel brons uit Syracuse
werd meegevoerd dat het zelfs gebruikt werd bij bouwwerken.
Volgens Livius58 viel Syracuse na het derde jaar van de belegering, in 211 v.o.t.. De
inname van Syracuse had als gevolg dat heel het oostelijke deel van Sicilia zich
overgaf. Er werden allianties aangeboden aan de steden naargelang hoe ze zich
hadden gedragen in de oorlog. De strijd was echter nog niet gestreden. Hannibal had
een van zijn eigen onderbevelhebbers, de Numidiër Muttines, naar Sicilia gestuurd
om het tij te keren. Dit slaagde in eerste instantie, waardoor ook Epikydes zich weer in
de strijd stortte vanuit Agrigentum. Er heerste echter veel na-ijver onder de Punische
aanvoerders, waardoor Marcellus zijn slag kon slaan en het leger van Epikydes en
Hanno kon verslaan. Marcellus was de overwinnaar en keerde volgens Livius in de
zomer terug naar Rome. Hij kreeg een audiëntie bij de Senaat voor de tempel van
Bellona. Hij bracht verslag uit van de campagne en protesteerde dat hij zijn soldaten
niet mee naar huis mocht brengen, ondanks het feit dat hij de regio gepacificeerd
58 Liv.XXV.31, 5 en XXXI.31.8.
46
had. De Senaat wou hem geen triomftocht toekennen, ondanks het feit dat er hem al
speciale eerbewijzen en publieke lofbetuigingen toegekend waren toen hij zich nog in
Sicilia bevond, omdat hij zijn leger had moeten overdragen aan zijn opvolger,
waaruit bleek dat zijn provincia nog steeds in een staat van oorlog was. Daaruit kon
opgemaakt worden dat hij de oorlog niet tot een eind had gebracht. Daarbovenop
was zijn leger niet aanwezig om te getuigen of hun aanvoerder al dan niet een triomf
verdiend had. Er werd dan maar geopteerd voor een ovatio, een meer bescheiden eer
die wel meer toegekend werd in moeilijke situaties als deze. De volkstribunen kregen
hierbij de opdracht om een volksbesluit uit te vaardigen dat op de dag van zijn ovatio
in de stad Marcellus zijn imperium kon behouden. Vreemd genoeg hield Marcellus de
dag voor zijn ovatio een triomftocht, niet te Rome, maar op de Mons Alba. Heel deze
affaire is voer voor de specialisten in het Romeinse staatsrecht. Clark59 geeft
allerhande mogelijke visies op dit gebeuren. Misschien is de afwijzing van een
triomftocht politieke tegenstand, misschien vanuit het kamp van de Scipiones, die in
dit jaar hun twee kopmannen hadden verloren in Hispania, of misschien vond de
Senaat het niet gepast omdat de oorlog nog steeds aan de gang was en Hannibal zich
nog steeds in Italia bevond60. Hoe het ook zij, Marcellus triomfeerde eerst op de
Mons Alba, al dan niet uit eigen initiatief, en trok de dag erna Rome binnen voor zijn
ovatio. Hij liet de rijke buit met zich meedragen. Livius61 zegt hierover:
59 Clark p. 291-294.60 Scullard (1951), p. 64-65 en ibidem.61 Livius XXVI.21.
47
“An enormous quantity of spoil was carried before him
together with a model of Syracuse at the time of its capture.
Catapults and ballistae and all the engines of war taken from
the city were exhibited in the procession, as were also the
works of art which had been accumulated in royal profusion
during the long years of peace. These included a number of
articles in silver and bronze, pieces of furniture, costly
garments and many famous statues with which Syracuse, like
all the principal cities of Greece, had been adorned. To
signalise his victories over the Carthaginians eight elephants
were led in the procession. Not the least conspicuous feature of
the spectacle was the sight of Sosis the Syracusan and
Moericus the Spaniard who marched in front wearing golden
crowns. The former had guided the nocturnal entry into
Syracuse, the latter had been the agent in the surrender of
Nasos and its garrison.”
Het moet echter wel gezegd worden dat Marcellus de eerste was die zo’n eerbewijs
toegekend kreeg in de Tweede Punische Oorlog. Hij was dan ook de eerste die een
succes van deze omvang bereikte.
2.7. De laatste levensjaren: 210-208 v.o.t.62
De verkiezingen voor 210 v.o.t. waren intrigerend. Scullard63 geeft in zijn verplicht
standaardwerk over de Romeinse politiek tussen 220 en 150 v.o.t. een boeiende kijk
62 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII; Clark; RE, p. 2738-2755; Scullard (1951), p.65-74 en (1969); Bronteksten: Livius XXVI-XXVII.; Plut. Marc.; Polyb.10.63 Scullard(1951), p.65-74.
48
op deze verkiezingen. Hij meent dat de facties van de Claudii en de Fabii, waar
Marcellus toe behoorde, een machtsevenwicht hadden bereikt. Uit de berichtgeving
van Livius weten we dat de centuriae van de Iuniores, die eerst stemden, hadden
gekozen voor T. Manlius Torquatus, die reeds twee consulaten had bekleed in 235 en
224 v.o.t. en in 231 v.o.t. censor was geweest, en T. Otacilius, waarschijnlijk de
stiefbroer van Marcellus. Manlius hield de boot af door te zeggen dat zijn zicht niet
goed genoeg meer was voor een consul die oorlog moest voeren en raadde aan om
iemand anders te kiezen. Na beraad met de oudere centuriae werd de keuze gesteld
tussen Q. Fabius en Marcellus, of, indien er iemand nieuw gewenst werd, M.
Valerius Laevinus. Marcellus en Laevinus raakten verkozen. Volgens Scullard was
Marcellus de kandidaat van de Fabii en Laevinus die van de Claudii. Fabius had
gepoogd om twee consuls uit de factie van de Fabii te krijgen, maar dit zou dan
mislukt zijn. Kort voor of na de verkiezingen kwam het bericht dat Otacilius
gestorven was op Sicilia. Dit zal misschien iets van emotie bij Marcellus uitgelokt
hebben, omdat het zijn stiefbroer was en ze samen hadden gevochten in de Eerste
Punische Oorlog. 210 v.o.t. was geen gemakkelijk jaar voor Marcellus op politiek vlak.
Hij ging zijn vierde consulaat in op de Iden van maart. Laevinus was tijdens zijn
campagne in Griekenland ziek gevallen en bereikte zo Rome niet tijdig. Marcellus
kondigde aan hij geen (wets)voorstellen ging indienen, uit respect voor het
staatsbeleid of omdat de provincia nog niet verdeeld waren. Hij liet ook weten dat hij
op de hoogte was van het feit dat er diverse groepen Sicilianen in en buiten Rome
waren, in de huizen van zijn tegenstanders, om hem aan te klagen, maar dat hij dit
pas ging laten gebeuren wanneer zijn collega er was, zodat dit in alle eerlijkheid zou
kunnen verlopen. Hij noemde M. Cornelius Cethegus als de aanzetter van deze
aanklachten. Cethegus zou een lid van de Scipionische factie geweest zijn en
Marcellus vijandig gezind. Deze toespraak van Marcellus zorgde er echter wel voor
dat hij het respect won van de senatoren door zijn beheerste en correcte gedrag
omtrent deze zaak. Rome werd nog voor de terugkeer van Laevinus opgeschrikt
door enkele brandstichtingen rond het forum, die door jonge edellieden uit Capua
49
bleken aangestoken. Na de terugkeer van Laevinus werden de provincia verdeeld,
waarbij Marcellus wederom Sicilia kreeg. De Sicilianen zouden volgens Livius
aanwezig geweest zijn bij de Senaatszitting waarop de provincia werden geloot en
zouden in luid weeklagen uitgebarsten zijn toen Marcellus Sicilia en de vloot
toegewezen kreeg. Marcellus bood aan om te ruilen van provincia, maar dit was nog
niet genoeg om de aanklagers te bedaren. Na de omruiling werden de Sicilianen in
de Senaat gehoord. Deze klaagden Marcellus' wreedheid en hardvochtigheid aan en
zagen in hem de reden van het verzet van Syracuse, door zijn slachting in Leontini.
Marcellus wist zich echter succesvol te verdedigen, voor de Senaat en de Sicilianen,
met een toespraak waarin hij stelde dat hij op verschillende manieren had
geprobeerd om op een vreedzame manier het dispuut met Syracuse te beslechten,
maar dat zijn vreedzame onderhandelingen werden afgewezen. Pas na de afwijzing
was hij overgegaan tot de belegering. Hij beriep zich op de oorlogswet om zijn
plundering goed te praten: hij deed enkel maar zijn plicht, en hield de plundering
niet verborgen, maar tooide Rome met de buit. De Senaat keurde de daden van
Marcellus na een lange discussie goed, want er was ook een minderheid, onder meer
T. Manlius Torquatus die de daden van Marcellus afkeurde als hardvochtig. Nadat
Marcellus en de Sicilianen terug binnen waren geroepen in de Senaat om het besluit
te aanhoren, en dit in Marcellus voordeel bleek te zijn, wierpen de Sicilianen zich aan
zijn voeten en vroegen hem om vergiffenis. Ze smeekten hem om hun stad in
bescherming te nemen en hun als zijn clientes te beschouwen. Hij beloofde dit te
zullen doen en dit was de start van een patronus-cliens verhouding tussen de Marcelli
en Sicilia. Zelfs Cicero64 bericht nog van een feest, de Marcellia, dat werd gehouden in
Syracuse ter ere van haar veroveraar en zijn familie.
Marcellus kon na al deze aanklachten de strijd met Hannibal hervatten en trok met
zijn legioenen naar Apulia om te onderhandelen met overgelopen steden en ze terug
te winnen voor Rome. Zo won hij Salapia terug. Vanuit Apulia ging hij verder naar
Samnium waar hij twee voorraadposten van Hannibal veroverde. Ondertussen had
64 Cicero.Verr. IV.151.
50
Rome echter een nederlaag geleden: de proconsul Cn. Fulvius was nabij Herdonea
verslagen door Hannibal. Hannibal had de bevolking die naar Rome wou overlopen
verhuisd naar Metapontum en Thurii en brandde de stad plat. De Romeinse
overlevenden kwamen toe bij Marcellus in Samnium. Marcellus besloot actie te
ondernemen, informeerde de Senaat over de nederlaag en de dood van de generaal
en verzekerde hen dat hij de Marcellus was die Hannibal een nederlaag wist toe te
brengen na diens succes bij Cannae. Dit was uiteraard grootspraak, mocht Marcellus
dit effectief beweerd hebben. Uiteindelijk kwam het tot een strijd met de Carthagers
nabij Numistro in Lucanië. De slag duurde tot ’s nachts, toen de troepen de strijd
moesten staken door de duisternis. Hannibal trok zich terug ’s nachts terug en
vertrok richting Apulia en Marcellus zette de achtervolging in en kwam Hannibal
tegen bij Venusia. Hier volgden ook enkele schermutselingen, maar geen veldslag. De
Romeinen hadden hier volgens Livius het voordeel en er volgde een kat-en-muisspel
doorheen Apulia tussen Marcellus en de Carthaagse generaal. Hannibal reisde steeds
’s nachts om zo een hinderlaag te kunnen leggen, Marcellus reisde enkel overdag en
dit pas na zorgvuldige verkenningen. De Senaat wou hem naar Rome roepen om een
dictator te benoemen nadat Laevinus dit weigerde, maar Marcellus wou de
achtervolging van Hannibal niet staken en deed de benoeming in zijn legerkamp. In
209 v.o.t. werd het imperium van Marcellus verlengd. Fabius, wederom consul in 209
v.o.t. zou Marcellus gevraagd hebben om Hannibal uit de buurt van Tarentum te
houden, dat de consul probeerde te veroveren. Marcellus deed dit door in het
voorjaar op te trekken tegen Hannibal. Bij Canusium kwam het tot een grote veldslag
die meerdere dagen duurde. Langs beide kanten zouden er zware verliezen zijn. In
eerste instantie zag het er somber uit voor de Romeinen, want de eerste twee dagen
leden de Romeinen een nederlaag. Marcellus wist echter als een goede generaal zijn
troepen aan te sporen met een vurige toespraak, waarbij hij inspeelde op de moed en
vaardigheid van de soldaten. Een tactiek die onder andere Caesar later ook toepaste
op zijn troepen.
51
De volgende dag verschenen de Romeinen weer op het slagveld, dit tegen de
verwachting van Hannibal65. Volgens de bronnen zou Marcellus een grote
overwinning geboekt hebben. Hannibal moest vluchten naar Bruttium, met 8000
doden aan zijn kant. Slechts de vele gewonden bij zijn eigen leger weerhielden
Marcellus ervan de achtervolging in te zetten. F. Münzer66 argumenteert hier dat het
om een bedrieglijke overlevering gaat, want de verdere gebeurtenissen na de slag
wijzen juist op een nederlaag voor de Romeinen. Nadat Hannibal naar Bruttium was
getrokken, bevrijdde hij er ginds Caulonia en kon toen ongestoord doortrekken naar
Tarentum. Fabius had ondertussen Tarentum veroverd dankzij verraad van binnen de
stad. Marcellus kreeg het ook dit jaar moeilijk op politiek vlak. Tegen het einde van
het jaar kwamen er steeds meer klachten vanuit Rome over zijn beleid en capaciteiten
als bevelhebber. De volkstribuun C. Publicius Bibulus klaagde Marcellus in het
openbaar aan en er werd een soort proces gehouden in het Circus Flaminius.
Marcellus zou tweemaal zijn leger hebben laten afslachten en zou zich heel de zomer
lang onledig hebben gehouden in zijn zomerkwartier, terwijl Hannibal vrijelijk
rondzwierf en het land teisterde. Volgens Livius zou samen met Marcellus heel de
adel aangeklaagd zijn door de volkstribunen, die ontevreden waren over het verloop
van de oorlog67. Marcellus wist zich echter net zoals tegen de Sicilianen bijzonder
goed te verdedigen en de aanklacht zou afgewezen zijn. Zijn commando werd niet
afgenomen, in tegendeel zelfs, de volgende dag zou hij tot consul verkozen zijn. Wat
te denken van de aanklachten tegen Marcellus en zijn herverkiezing? Als deze aanval
historisch is, dan geeft Scullard68 geeft twee mogelijkheden: enerzijds kon de aanval
inderdaad geïnspireerd zijn door een algemene ontevredenheid over de manier
waarop de oorlog gevoerd werd. Anderzijds zou het een politieke aanval op
Marcellus kunnen geweest zijn, aangezet door zijn politieke concurrenten. De aanval
mislukte door Marcellus’ sterke verdediging. Zijn succes zou gebaseerd zijn op het
65 Livius XXVII.14.66 RE, p. 2752.67 Liv. XXVII.21.4.68 Scullard (1951) p. 70-71.
52
feit dat het volk de oorlog zou snel mogelijk succesvol wou beëindigen en Marcellus
op dat moment de enige man leek die Hannibal aankon.
De collega voor Marcellus in 208 v.o.t. was T. Quinctius Crispinus, die in 209 v.o.t.
praetor was geweest en met Marcellus op Sicilia had gevochten. De politieke
tegenstanders69 van dat moment, de Fulvii, waren buiten spel gezet, maar de
Scipiones kwamen in opmars door de successen van de jonge Publius Scipio in
Hispania. Nog tijdens de verkiezingen zou er oproer in Etruria ontstaan zijn en de
propraetor, Calpurnius, zou om hulp gevraagd hebben. De situatie werd zo ernstig
geschat dat Marcellus, als consul designatus voor het volgende jaar, met zijn troepen
uit Apulia naar de regio gestuurd werd om de orde te herstellen. Het verschijnen van
zijn troepen alleen al zou de gemoederen hebben doen bedaren.
Voor het jaar 208 v.o.t. hadden de beide consuls Italia als provincia gekregen.
Marcellus wou in dit jaar zijn beloofde tempel aan Honos en Virtus inwijden, maar
werd hierin gehinderd door religieuze bezwaren van de pontifices. Er was reeds een
tempel voor Honos nabij de Porta Colena, door Fabius gebouwd. Marcellus had deze
laten restaureren en wou er een beeld van Virtus aan toevoegen. Dit kon niet volgens
de priesters, want twee goden konden niet dezelfde cella delen. Marcellus moest dus
een extra deel laten aanbouwen. De tempel zou hierdoor ook met die van Mars
verbonden zijn. De tempel werd met geroofde kunstwerken uit Syracuse versierd,
maar Marcellus zou zijn tempel nooit kunnen inwijden, of afgewerkt zien.
Na het regelen van deze aangelegenheden trok hij naar zijn legers nabij Venusia. Zijn
collega Crispinus voegde zich bij hem met zijn leger. Samen zochten ze de
confrontatie met Hannibal. Ze sloegen kamp op tussen Venusia en Bantia om
Hannibal te provoceren. Over wat er nu juist gebeurde, zijn de meningen in de
bronnen verdeeld. Iedereen heeft een andere visie, soms maar met kleine verschillen.
69 Scullard (1951) p. 70-71.
53
De consuls wilden de zijde van de heuvel verkennen die uitgaf op het vijandelijk
kamp. Ze lieten zich vergezellen door hun lictoren, twee troepen cavalerie en dertig
lichte infanteristen. De rest van het leger werd bevolen in het kamp te blijven. De
vijand lag echter op de uitkijk en een troep Numidiërs kon de consuls en hun gevolg
de weg afsnijden en er vond een schermutseling plaats, waarbij Marcellus omkwam
en Crispinus dodelijk verwond werd. Marcellus’ zoon, die diende als militair
tribuun, werd gewond maar kon ternauwernood ontsnappen. Polybius is zoals
gezegd Marcellus vijandig gezind en verweet hem van idiotie, deze actie een
generaal onwaardig. Bij Livius vinden we bijvoorbeeld dat de consuls door hun
gevolg, dat bestond uit Etrusken en Fregellanen, hun in de steek liet en op de vlucht
ging. De hinderlaag zou ook bewust gelegd zijn volgens deze traditie. Het lijkt me
echter niet meer dan normaal dat beide kanten in een strijd het terrein laten bewaken
om eventuele verkenners te verrassen. Marcellus zal hier waarschijnlijk inderdaad te
overmoedig geweest zijn. Zijn dood blijft een merkwaardige zaak. Men zou
inderdaad meer kunnen verwachten van een ervaren bevelhebber. Door deze
noodlottige gebeurtenissen werd Rome wederom in een crisis gestort. Marcellus
stierf ter plaatse, zijn zegelring werd hem ontnomen en door Hannibal gebruikt om
vervalste documenten te vervaardigen, om Salapia een bericht te sturen dat Marcellus
naar hen zou komen in de volgende nacht. Crispinus, ondanks zijn dodelijke
verwondingen, had echter boodschappers gezonden om de bondgenoten te
waarschuwen voor enige listen. Korte tijd later stierf Crispinus aan zijn
verwondingen, waardoor Rome zonder consuls zat.
Volgens alle bronnen behandelde Hannibal het lichaam van zijn gevallen
tegenstander met het grootste respect, liet het cremeren en zond het naar Marcellus’
zoon voor een begrafenis. De berichtgeving over die begrafenis zijn verdeeld:
sommigen menen dat Marcellus geen degelijke begrafenis heeft gekregen, anderen
zeggen dan weer dat er een grootse begrafenis was, waarop de zoon een bijzondere
grafrede gaf, die eeuwen later nog gelezen zou worden. Hiermee eindigt het leven
54
van de misschien wel belangrijkste Marcellus. Hij stierf in de strijd, maar wel op een
bedenkelijke manier, die een schaduw over zijn carrière wierp.
55
3. M. Claudius Marcellus: zoon van…70
Met zijn onfortuinlijke dood in 208 v.o.t. eindigt het leven van de misschien wel kleurrijkste
figuur uit de familie van de Claudii Marcelli abrupt. Deze dood, een vijandelijke hinderlaag
bij een verkenningsmissie, besmeurde enigszins zijn prestige. De oude generaal kwam om,
maar zijn zoon kon, weliswaar gewond, ontsnappen. We komen deze Marcellus voor het eerst
tegen in de periode toen zijn vader aedilis was en hij met oneerbare voorstellen benaderd was
door een zekere Scantinius Capitolinus. Dit verhaal is echter al aan bod gekomen in het vorige
hoofdstuk. We vatten dit deel aan met de gebeurtenissen na de hinderlaag en de dood van zijn
vader.
In 208 v.o.t. was Marcellus tribunus militum onder het bevel van zijn vader. Zoals
gezegd ontsnapte hij aan de hinderlaag, gewond en met grote moeite. In Livius71
lezen we dat de zwaargewonde Crispinus Marcellus de opdracht gaf het leger dat
onder het commando van zijn vader had gestaan, naar Venusia te leiden, dit nadat
Hannibal met zijn troepen naar Bruttium was vertrokken. In Venusia werd het bevel
overgedragen aan Q. Fabius, de zoon van Fabius Cunctator.
Het lichaam van de veroveraar van Syracuse was zoals in het vorige hoofdstuk
vermeld, in de handen van Hannibal gevallen. Hannibal behandelde het lijk van de
generaal met respect volgens de bronnen, liet het cremeren en zou het as in een urne
naar de zoon gezonden hebben. Marcellus zorgde voor een waardige begrafenis en
hield zelf de grafrede. De grafrede is ons niet overgeleverd maar werd volgens
Livius72 nog tot in de tijd van de Gracchen gelezen. Augustus zou zich er op hebben
gebaseerd voor de grafrede die hij hield voor zijn overleden neef, wat interessant is
om in gedachte te houden.
70 RE n° 222.. Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII, RE, p. 2755-2757, Scullard(1951) en (1969) Bronteksten: Livius XXVII tot XLI. 71 Livius XXVII.29.72 Livius XXVII.27.13. De grafrede werd gebruikt door Coelius Antipater voor zijn werk over de Romeinse geschiedenis.
56
In 205 v.o.t. voltrok hij een deel van zijn vaders erfenis: Marcellus wijdde de tempel
voor Honos en Virtus in die zijn vader beloofd had te bouwen, maar zelf niet heeft
kon inwijden door religieus-technische fouten en zijn onfortuinelijke dood(zie vorige
hoofdstuk).
De zoon van de grote held zou zelf ook een mooie carrière uitbouwen. In 204 v.o.t.
werd hij verkozen tot volkstribuun. In de Senaat kregen de Scipiones de overhand
dankzij de rijzende ster van de jonge Publius Scipio, die zich opmaakte voor de finale
strijd met Hannibal. Scipio had sinds 210 v.o.t. de rol van zijn vader en oom in
Hispania overgenomen en daar successen geboekt tegen de Carthagen onder
Hasdrubal. In 205 v.o.t. werd hij op 31-jarige leeftijd tot consul verkozen. De
Scipiones wilden al vanaf het begin van de oorlog met Hannibal een aanval op Africa
zelf inzetten. Dit werd tegengewerkt, enerzijds door de dreiging van Hannibal in de
eerste tien jaar van de Tweede Punische Oorlog en anderzijds door (de factie van)
Fabius Cunctator, die zo’n missie te riskant vond. In 204 v.o.t. kon Scipio, weliswaar
zonder steun van Rome, vanuit Sicilia waar zijn provincia lag, de overtocht maken en
zo het einde van de oorlog inluiden. Marcellus behoorde waarschijnlijk zoals zijn
vader niet tot het kamp van de Scipiones en werd misschien zelf ingezet door Fabius
Cunctator in zijn machtsstrijd met Scipio. Fabius deed in de Senaat een vurige aanval
tegen Scipio, die ondertussen zonder toestemming bezig was met een invasie van
Africa vanuit Sicilia te plannen. Er was namelijk een delegatie uit Locri gekomen om
de wandaden aan te klagen van Q. Pleminius, een propraetor die onder het bevel van
Scipio stond en toezicht over Locri moest houden in 205 v.o.t. na de herovering door
Scipio. Pleminius had zich te buiten gegaan aan plundering, waaronder het onteren
van een tempel, en had een slachting aangericht onder de bevolking. Scipio werd
verantwoordelijk gehouden omdat hij op de hoogte zou gebracht zijn van deze
daden maar niets had ondernomen, zich bezighoudend met zijn plannen voor Africa.
Fabius buitte dit uit om Scipio terug te laten roepen. Bondgenoten van de Scipiones,
waaronder Q. Metellus, verdedigden echter de afwezige Scipio en konden er voor
57
zorgen dat er een commissie zou samengesteld worden om Scipio te gaan
ondervragen over deze zaak. Ironisch genoeg was de voorzitter van deze commissie
Scipio’s neef M. Pomponius, die op dat moment praetor was met als provincia Sicilia.
Er werden naast enkele senatoren ook een aedilis meegezonden en twee
volkstribunen, waaronder dus Marcellus. Pomponius bestrafte alleen Pleminius en
Scipio werd ongemoeid gelaten. Een nederlaag voor de Fabische factie, die toezag hoe
Scipio zijn Afrikaanse plannen kon uitvoeren, weliswaar met groot succes73. Want
tegen 203 v.o.t. had Scipio een machtsbasis kunnen uitbouwen in Africa en begon
Carthago te bedreigen op dezelfde manier als Hannibal Rome had bedreigd: door de
omliggende bondgenoten te verslaan of naar zijn kant over te halen. Er werden
onderhandelingen aangeknoopt door Scipio met Carthago. Op dit moment had
Rome nog niet de verwoesting van Carthago voor ogen en de eisen waren niets mals,
maar begrijpelijk: Carthago moest Italia, Gallia en Hispania opgeven, een dwangsom
van 5000 talenten betalen, haar vloot vernielen op 20 schepen na en het gezag en
autonomie van enkele naburige stammen en steden erkennen. Er werd een
wapenstilstand afgekondigd en in de winter van 203-202 v.o.t. ratificeerde de Senaat
het verdrag. Juist op dat moment keerde Hannibal echter terug om zijn thuisstad te
verdedigen. De havikspartij in Carthago nam de touwtjes weer in handen en de
vrede was eens te meer voorbij. Het kwam in oktober 202 v.o.t. tot een treffen tussen
Scipio en Hannibal: de veldslag bij Zama. Hannibal werd voor het eerst echt
verslagen, zijn leger afgeslacht. Nu kwam er een duurzamere vrede tot stand, maar
wel een vrede met voorwaarden die Carthago reduceerden tot een vazalstaatje van
Rome, zonder enige macht. Hannibal kon vluchten en bleef voor de rest van zijn
leven van land tot land reizen op zoek naar een schuiloord74.
Zo eindigde een van de zwaarste oorlogen uit de Romeinse geschiedenis. Voor
Marcellus, het Zwaard van Rome was deze enorm belangrijk geweest voor zijn leven.
73 Livius XXIX.16-22 en Scullard (1951), p. 77.74 Scullard (1969), p. 220-227.
58
De invloed voor zijn zoon bleef schijnbaar beperkt, aangezien hij zelf niet echt schijnt
deelgenomen te hebben aan de strijd als bevelhebber. Dit kan gelegen hebben aan
een machtswisseling in de hoogste kringen van de Romeinse politiek.
In 200 v.o.t. was Marcellus aedilis curulis samen met Sex. Aelius Paetus. Livius75 merkt
op dat dit jaar de graanprijzen enorm laag waren, waarschijnlijk omdat er een
enorme hoeveelheid was aangekocht uit Africa. De aediles verkochten het graan aan
het volk aan 2 asses per modius, een zeer lage prijs. Ze organiseerden ook de Ludi
Romani en lieten deze twee dagen duren, tot groot genoegen van het volk. Uit de
inkomsten van boetes lieten de aediles vijf bronzen beelden plaatsen in het aerarium.
Deze daden zullen hun populariteit geen kwaad gedaan hebben. Marcellus zal het
waarschijnlijk niet al te moeilijk hebben gehad met de kosten voor het organiseren
van de spelen, dankzij de aanzienlijke oorlogsbuit van zijn vader uit Syracuse.
In 198 v.o.t. was Marcellus praetor en kreeg hij de provincia Sicilia toegewezen. Hij
richtte een leger op bestaande uit 4000 Latijnse en geallieerde infanteristen en 300
ruiters. Sinds 200 v.o.t. had Rome zich in een nieuwe oorlog gestort, die de
geschiedenis in zou gaan als de Tweede Macedonische Oorlog. De aanleiding voor deze
strijd is onduidelijk. Scullard76 stelt dat de oorlog op het idee van ‘defensive
imperialism’ geschoeid was. Philippus V van Macedonia was tevens een vijand
geweest tijdens de Tweede Punische Oorlog, en met hem werd ook de Eerste
Macedonische Oorlog uitgevochten (214-205 v.o.t.). Het klassieke verhaal is dat
Philippus V en de Seleucidische vorst Antiochus III een verbond zouden gesloten
hebben en dat Pergamon en Rhodos hier een bedreiging in zagen en Rome ter hulp
riepen. Hier is waarschijnlijk niet veel van aan. Welke rol Marcellus op Sicilia
gespeeld heeft is onduidelijk, maar hij zou volgens Livius77 een grote hoeveelheid
voedsel en kledij naar het leger in Griekenland gezonden hebben. Dat hij zich net als
75 Livius XXXI.50. 76 Scullard (1969), p. 236.77 Livius XXI.27.
59
zijn vader wilde bewijzen in de strijd bewijzen de gebeurtenissen tijdens zijn
consulaat in 196 v.o.t., dat hij bekleedde met L. Furius Pupurio. Beide consuls waren
uit op Macedonia als provincia. De oorlog was er echter in een vrede overgegaan na de
slag bij Cynoscephalae, waarbij T. Quinctius Flamininus een grote overwinning boekte
op het leger van Philippus V. Het Verdrag van Tempea zorgde daarna voor het einde
van de oorlog. Marcellus meende in de Senaat dat de oorlog moest voortgezet
worden, want zodra het Romeinse leger zich zou terugtrekken, zou Philippus V de
vijandelijkheden weer hervatten. De volkstribunen Q. Marcius Ralla en C. Atinius
Labeo staken hier echter een stokje voor, door met een veto te dreigen indien het
volk niet eerst werd geraadpleegd over de vraag over vrede of oorlog. Het volk
stemde unaniem voor de vrede en Marcellus en zijn collega kregen Italia als provincia
toegewezen. Gelukkig voor Marcellus waren er in het voorgaande jaar wederom
problemen met de Noord-Italische stammen. Marcellus trok ten strijde tegen de Boii.
De Romeinse troepen werden echter aangevallen door de Boii terwijl ze na een lange
mars bezig waren met hun legerkamp op te richten. Hierdoor zouden er 3000
Romeinen gesneuveld zijn, waaronder enkele vooraanstaande figuren. Ze slaagden
er echter in om de aanval af te slaan en het kamp te bouwen. Marcellus hield zich
hier een poosje op zodat de vele gewonden zouden kunnen herstellen. Nadien stak
Marcellus de Po over en viel het gebied van Comum binnen, waar de Insubres hun
kamp hadden opgeslagen. De Kelten hadden de plaatselijke bevolking aangezet tot
opstand. De Boii verenigden zich met Insubres en vielen de consul met zijn legioenen
aan toen deze aan het marcheren waren. Het zag er in eerste instantie slecht uit voor
het Romeinse leger maar door goede manoeuvres boekte Marcellus een grote
overwinning die hem een triomf bezorgde. Hij keerde terug naar Rome, terwijl zijn
collega de Liguriae en de resterende Boii een definitieve nederlaag bezorgde78. De
Senaat kende Marcellus unaniem een triomf toe voor zijn overwinning op de Insubres
78 Voor een kritische noot aangaande de 'definitieve' nederlaag zie RE, p. 2756.. Münzer stelt dat deze overlevering van Livius die zich gebaseerd had op Valerius Antias weinig betrouwbaar is. De Boii zouden alles behalve definitief verslagen zijn geweest en de volgende jaren nog dikwijls voor problemen zorgen.
60
en de Boii, maar Marcellus stond de triomf over de Boii af aan Pupurio, daar het zijn
collega was die de Boii had verslagen79. Over de buit zegt Livius80 het volgende:
“A large amount of spoil was carried in the wagons taken from
the enemy, including numerous standards. The specie
amounted to 320,000 ases and 234,000 silver denarii. Each
legionary received a gratuity of 80 ases; the cavalry and
centurions each three times as much.”
In het jaar van zijn consulaat werd Marcellus ook onder de pontifices opgenomen en
organiseerde hij de verkiezingen voor het volgende jaar. Er is een hele discussie over
het feit of hij deelneemt in 196 of 195 v.o.t. aan een gezantschap dat Hannibal gaat
beschuldigen voor de Senaat van Carthago vanwege diens zogenaamde alliantie met
Antiochus III. Het is moeilijk uit te maken hoe het zat aangezien de chronologie in de
bronnen (Livius en Nepos) zelf ambigu is. Het lijkt me echter niet onmogelijk
aangezien Marcellus al eerder betrokken is geweest bij zo’n missie, namelijk zijn
deelname aan een onderzoekscommissie tijdens zijn jaar als volkstribuun81. Hannibal
was in196 v.o.t. benoemd tot sufeet van Carthago en dit zorgde voor opschudding in
Rome. De tegenstanders van Scipio, waartoe ook Marcellus zou behoord kunnen
hebben, zagen hierin een kans om Scipio aan te vallen, daar diens maatregelen voor
vrede na de slag bij Zama veel te mild zouden geweest zijn en dat dit zich nu tegen
Rome zou keren. De anti-Scipionische factie won het pleit en er werd een
gezantschap gestuurd naar Carthago. Dit zorgde er voor dat Hannibal op de vlucht
moest slaan en toevlucht zocht buiten het bereik van Rome, en, ironisch genoeg aan
het hof van Antiochus III werd opgenomen.
79 Liv.XXXIII.36-37.80 Liv.XXXIII.37.81 Zie RE, p. 2756 voor verdere discussie.
61
Na zijn consulaat en eventuele deelname aan de missie naar Carthago duikt
Marcellus weer op in 193 v.o.t., als legatus onder L. Cornelius Merula. Dat Marcellus
een venijnig politicus was, bewijst zijn gedrag ten opzichte van Merula. Deze had in
de campagne van 193 v.o.t. de Boii verslagen na een strijd waar ook Marcellus als
aanvoerder van consulaire rang aan deelgenomen had. Na de overwinning werd
Merula teruggeroepen naar Rome voor het houden van de verkiezingen, daar zijn
collega Q. Minucius nog zijn handen vol had met de Liguriae. Marcellus was
ondertussen via brieven aan verschillende senatoren begonnen met een
lastercampagne tegen Merula: deze zou zijn succes alleen maar te danken hebben
aan geluk en de moed van zijn soldaten. De consul zelf zou er alleen maar voor
gezorgd hebben dat er teveel gewonden gevallen waren aan hun zijde en dat de
vijand is kunnen ontsnappen. Hierdoor kwam er een discussie op gang in de Senaat
over het al dan niet toekennen van een triomf. Toen Merula naar Rome trok om de
verkiezingen te organiseren stelde hij Marcellus aan als bevelhebber over het leger.
Te Rome werd Merula geconfronteerd met de beweringen van Marcellus en werd
gevraagd waarom hij Marcellus niet had meegenomen en het bevel aan Tiberius
Sempronius had overgedragen, aangezien Sempronius zelf imperium had. Merula
probeerde nog een publieke dankbetuiging en triomf los te krijgen, maar twee
volkstribunen dreigden met een veto hiertegen. Scullard analyseert de
gebeurtenissen als volgt: Marcellus heeft door deze actie een lid van een vijandige
factie in diskrediet kunnen brengen, vlak voor deze de verkiezingen moest
organiseren. Door zijn daden vervreemde Merula zich van zijn groep. Sempronius
behoorde tot die groep en had het commando wel willen overnemen. Scullard vindt
het ook verdacht dat Merula juist zijn tegenstander Marcellus het commando gaf.
Hierin ziet hij een teken dat Merula toch nattigheid voelde en Marcellus uit de weg
wou82. Anderen83 daarentegen ziet hierin jaloezie van Marcellus’ kant omdat Merula
succesvoller was in de strijd tegen de Boii dan hijzelf.
82 Scullard (1951), p.122.83 RE, p.2756.
62
De politieke carrière van Marcellus kwam tot een hoogtepunt in 189 v.o.t. toen hij tot
censor verkozen werd. De strijd voor het censorschap werd hevig gevoerd. Er waren
verschillende kandidaten: Scipio Nasica, Acilius Glabrio, T. Flamininus, Marcellus,
Valerius Flaccus en M. Porcius Cato. Volgens Scullard84 behoorden de eerste twee tot
de factie van de Scipiones, Flamininus en Marcellus tot de Fabii en waren de laatste
twee reactionairen. Glabrio, die Antiochus en de Aetoliërs had verslagen bij
Thermopylae en gezorgd had voor een grote invoer van wijn en olie, was de meest
populaire kandidaat. Hij was echter ook een ‘novus homus’ wat voor afgunst zorgde
bij de gevestigde orde. Twee volkstribunen dienden een klacht tegen hem in: hij zou
zijn buit uit het kamp van Antiochus niet hebben overgedragen aan de schatkist of
meegedragen in zijn triomftocht. Cato, die een legatus was geweest van Glabrio in de
oorlog met Antiochus, getuigde tegen Glabrio, waardoor deze zijn kandidatuur
moest opzeggen. Marcellus en Flamininus werden verkozen tot censor. De censoren
herbekeken de lijst van senatoren en stelden P. Scipio Africanus voor de derde maal
aan als princeps senatus. Vier leden werden uit de Senaat gezet, waarvan geen enkele
een curule-ambt had bekleed. Ook de lijst der equites werd grondig herbekeken. Er
werd opdracht gegeven tot bouwwerken aan de Capitool over de Aequimelium en het
aanleggen van een weg tussen de Porta Colena en de tempel van Mars. Dit zou op
initiatief van Marcellus geweest kunnen zijn, aangezien de tempel van Honos en
Virtus die zijn vader had laten bouwen en hijzelf had ingewijd naast de tempel van
Mars lag. De Campaniërs die de Senaat gevraagd hadden waar hun census ging
doorgaan, kregen als antwoord dat die te Rome zou worden opgenomen85. Het was
Marcellus die het lustrum mocht afsluiten, nog in 189 v.o.t.86. In 186 v.o.t. staat hij als
getuige vermeld in het bekende senatus consultum betreffende de beruchte
Bacchanalia.
84 Scullard (1951), p. 137.85 Livius XXXVIII.28.86 Livius XXXVIII.36.
63
De Bacchanalia waren een feest ter ere van Bacchus of Dionysos. Scullard87 stelt dat de
vervolging van 186 v.o.t. meerdere redenen heeft. Enerzijds is het een poging om
invloed uit te oefenen op het bestuur van de steden van de bondgenoten. Anderzijds
was het een aanval op de invloed van de Griekse cultuur en degenen die deze
binnengebracht hebben in Italia: de Scipiones. Cato en de Scipiones behoorden
immers tot rivaliserende facties. Volgens Harriet Flower88 wordt ook de veroveraar
van Syracuse aanzien als een van de schuldigen voor het binnenbrengen van Griekse
invloeden.
Het is wederom moeilijk te achterhalen welke rol Marcellus gespeeld heeft bij deze
vervolgingen. Het zou wel kunnen dat hij gekant was tegen deze Oosterse feesten,
zeker in zijn functie als pontifex, een beschermer van de traditionele Romeinse
religie.
Livius89 vermeldt dat Marcellus stierf in 177 v.o.t. en dat hij door zijn zoon, die in het
volgende deel van dit hoofdstuk aan bod komt, werd opgevolgd als pontifex.
87 Scullard (1951), p. 147-148.88 Flower (2003), p. 46-47.89 Livius XLI.13.
64
4. M. Claudius Marcellus: de meest succesvolle Marcellus?90
Deze Marcellus duikt voor het eerst in onze bronnen op in 177 v.o.t., wanneer hij bij
het overlijden van zijn vader zijn plaats als pontifex inneemt. Zijn politieke carrière
begint in 171 v.o.t. als tribunus plebis. Het jaar daarvoor was er weer een oorlog
uitgebroken met Macedonia, dat nu geregeerd werd door de zoon van Philippus V,
Perseus. De consuls van 171 v.o.t. moesten legers oprichten, maar er kwamen
klachten van 23 geselecteerde centuriones, veteranen uit vroegere oorlogen die geen
bezwaar hadden tegen hun dienstplicht, maar wel tegen het feit dat ze nu een lagere
rang dan daarvoor toebedeeld kregen. De oud-strijders riepen de hulp in van de
volkstribunen, Marcellus en M. Fulvius. De volkstribunen wilden dat hun klachten
voorgelegd werden aan de consuls. Zij waren immers belast met de voorbereidingen
van de oorlog. Hun collega tribuni wilden echter zelf de zaak bekijken, om die voor
het volk te brengen wanneer ze onrechtvaardigheid vermoedden. Het incident werd
uiteindelijk voor de volksvergadering en de Senaat gebracht. Er werd gewezen op
het belang van de oorlog en er werd beroep gedaan op het staatsbelang, waardoor de
oud-strijders dan toch in dienst gingen91.
Over zijn daden het volgende jaar is niets geweten, behalve dat hij als getuige bij een
senatus consultum omtrent Thisba heeft opgetreden.
Marcellus werd als praetor voor 169 v.o.t. verkozen en kreeg als provincia de beide
delen van Hispania. Zijn eerste opdracht was echter wederom een bemiddeling. De
consuls, Q. Marcius Philippus en Cn. Servius Caepio, klaagden in de Senaat over de
moeilijkheden met het samenstellen van de legers. De jonge mannen van het plebs
zouden zich niet willen opgeven. Samen met zijn collega C. Sulpicius Gallus bracht
90 RE n°225. Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII, RE p. 2758-2760 en Scullard (1951). Bronteksten: Liv.XLII-XLV en Appianus.Ib.91 Liv.XLII.32-35.
65
Marcellus de zaak voor het volk. Volgens Livius92 lag het probleem bij de consuls die
in hun jacht naar populariteit niemand wilden dwingen dienst te nemen. De praetors
wilden de onwil van de consuls aantonen door zelf voor de legers te zorgen, ondanks
hun lagere rang. Dit werd door de consuls op hoongelach onthaald. De praetors
werden echter geholpen door de censors, C. Claudius en T. Sempronius. Deze stelden
bij de census de volgende vraag, bovenop de gebruikelijke eed:
"Are you under 46 years of age? Have you come forward to be
enrolled as required by the edict of the censors, C. Claudius
and Tiberius Sempronius? As long as these censors are in
office, will you, whenever troops are being raised, come
forward to be enrolled if you have not already been made a
soldier?"93
De praetors slaagden er zo in om genoeg legioenen op de been te brengen voor de
oorlog in Macedonia en om als hulptroepen in te zetten. Na de loting van de provincia
vroeg de consul Caepio aan de Senaat welke van de nieuw opgerichte legioenen hij
mocht gebruiken voor zijn provincia te Gallia. De Senaat antwoordde dat dat aan de
praetoren was om te beslissen. Dit was duidelijk een pesterij van de Senaat uit,
aangezien het een oneer was voor een consul om zich te moeten schikken naar
iemand met een lager imperium. De praetors lieten de consul echter zelf kiezen.
Na zijn praetuur kreeg Marcellus een propraetuur aangewezen voor Hispania. Hierover
bericht Livius94 dat Marcellus op de terugweg naar Rome de belangrijke Spaanse stad
Maricola heeft veroverd. Met zijn verovering had hij als buit tien pond goud en een
hoeveelheid zilver die een miljoen sestertiën waard was.
92 Liv.XLIII.11.793 Liv. XLIII.14.3.-15.4.94 Liv. XLIII.15.3-XLV.4.1.
66
Uiteindelijk werd hij verkozen tot consul voor 166 v.o.t. met C. Sulpicius Gallus,
waarschijnlijk zijn collega-praetor uit 169 v.o.t.. Spijtig genoeg verliezen we hier
Livius, onze enige bron. Alleen een samenvatting van Boek 46 is ons overgeleverd.
Hieruit kunnen we opmaken dat de beide consuls in Noord-Italië actief waren in de
strijd met bergstammen uit de Alpen en de Liguriae. Beide consuls hebben ook een
triomftocht toegestemd gekregen95. Meer weten we hierover helaas niet.
Het gebrek aan bronnen voor deze periode geeft enige problemen in de reconstructie
van Marcellus’ levensverhaal. Dankzij de Fasti en een vermelding in Liber II van
Cicero’s Academica96 weten we dat hij een tweede maal het consulaat bekleedde in 155
v.o.t. met P. Scipio Nasica als collega. Hij onderscheidde zich ook tijdens zijn tweede
consulaat dankzij zijn onderdrukking van een opstand van de Apuani. Deze waren in
opstand gekomen nadat ze verplaatst werden van woongebied. Hij onderdrukte
deze en kreeg een triomf de Liguribus et Apuanis97. Door deze actie zou hij de colonia
Luna gered hebben van vernietiging en de inwoners richtten uit dank een standbeeld
van hem op, op een zuil van marmer en plaatsten het op hun forum98.
Dit tweede consulaat op zich was al een buitengewone eer, zeker met een tweede
triomf erbovenop. Deze eer werd zelfs vergroot doordat hij in 152 v.o.t. een derde
consulaat verkreeg. Speciaal hieraan is dat er slechts drie jaar tussen de twee
consulaten inzat, in plaats van de gebruikelijke tien jaar. Dit kan verklaard worden
door de nood aan capabele bevelhebbers met de nodige ervaring. Sinds 154 v.o.t.
waren er weer opstanden uitgebroken in Hispania. Het begon met plundertochten in
Romeins gebied door de Lusitaniërs en verspreidde dan naar de gebieden van de
Kelt-Iberiërs. Verschillende Romeinse leger werden verslagen en uiteindelijk werd
Marcellus, die reeds ervaring had opgedaan in Hispania tijdens zijn praetuur en
95 Liv. Ep. XLVI en de Act. Tr. Uit RE, p. 2759.96 Cic.Acad.II.45.97 Scullard (1951), p. 228 en RE, p. 2759.98 RE, p. 2759 en CIL. I.539.
67
kennis had van oorlog voeren in bergachtig gebied door zijn strijd met de Liguriae,
als consul voor 152 v.o.t. naar Hispania gestuurd. Voor deze gebeurtenissen hebben
we Polybius als bron, maar deze zijn verslag is eens te meer gekleurd, deze keer in
het voordeel van Scipio Aemilianus. De Romeinse verslaggeving, die ons niet
volledig is overgedragen, zal waarschijnlijk een positievere, grotere rol aan Marcellus
hebben toebedeeld99.
Volgens Appianus100 kwam Marcellus in Hispania aan met 8000 infanteristen en 500
ruiters als versterking. De vijand had een hinderlaag gelegd, maar Marcellus wist
deze te ontwijken en trok met zijn leger op naar Ocilis, dat hij door onderhandelingen
pacificeerde. Er werden gijzelaars genomen en de stad kreeg een boete van dertig
talenten in zilver. De nabijgelegen stam de Nerobriges zagen de gematigdheid van de
generaal en wilden onderhandelen voor vrede. Marcellus eiste 100 cavaleristen van
de stam als hulptroepen en de Nerobriges stemden in. De achterhoede van het leger
van Marcellus werd ondertussen echter aangevallen door de cavalerie van de stam,
die daarmee een deel van de bagage van het leger veroverden. Marcellus riep de
leider van de gevraagde 100 ruiters op het matje en deze beweerde dat het een
vergissing was, dat de daders nog niet op de hoogte waren van het akkoord. Daarop
liet Marcellus de ruiters gevangen nemen, verkocht hun paarden, plunderde het
omliggende land en belegerde de stad. De Nerobriges smeekten om vergiffenis en
Marcellus wou die enkel toekennen als ook de stammen der Arevaci, de Belli en de
Titthi zich onderwierpen. Deze zonden allen afgezanten om te onderhandelen en
Marcellus liet ze ambassadeurs naar Rome zenden, om met de Senaat te
onderhandelen over vrede. Tevens zond hij brieven naar de Senaat, waarin hij vroeg
om vrede. De Senaat keurde deze vrede echter af, en beval dat de oorlog voortgezet
moest worden. Een reden hiervoor zou de wil van de elite van de Senaat om verder
99 Scullard (1951), p. 233 en RE, p. 2759.100 Appianus.Ib.48-50.
68
militaire successen te blijven behalen101. Een van de consuls voor 151 v.o.t., L.
Licinius Lucullus werd met Scipio Aemilianus als legatus naar Hispania gezonden om
Marcellus op te volgen. Marcellus, die dit conflict wilde beëindigen alvorens de
nieuwe bevelhebbers toekwamen, onderhandelde met de Kelt-Iberïers. Misschien om
zelf de eer van het beëindigen van een oorlog te verkrijgen. De situatie leek even te
ontsporen, maar uiteindelijk werd er een verdrag gesloten met de Belli, de Titthi en
Arevaci vooraleer Lucullus arriveerde. De vrede was helaas voor Hispania niet voor
lange duur, vanwege de imperialistische neiging van de Senaat. Marcellus’ reputatie
en prestige was groot genoeg om hem te beschermen tegen eventuele aanvallen in de
Senaat vanwege het handelen tegen de wil van de Senaat in102. De buit die hij met
zich meebracht was aanzienlijk en hij liet voor de tempel van Honos en Virtus drie
standbeelden oprichten: één van zijn grootvader, zijn vader en zichzelf met het
opschrift “Tres Marcelli novies coss”103.
Tijdens de laatste levensjaren van Marcellus was de Derde Punische Oorlog
uitgebroken. Deze oorlog was het resultaat van een voortdurende haatcampagne van
onder andere Cato de Oudere, die in het vernederde Carthago nog steeds een
dreiging zag voor de macht van Rome. Met een drogreden werd de strijd hervat en
Scipio Aemilianus, hoogstwaarschijnlijk een politieke tegenstander van Marcellus,
zorgde voor de vernietiging van de stad in 146 v.o.t..
Marcellus stierf tijdens een diplomatieke missie naar Massinisa, de vorst van
Numidië, die door rooftochten op Carthaags gebied er voor gezorgd heeft dat
Carthago een van de bepalingen van het verdrag met Rome geschonden heeft.
Carthago mocht geen oorlogen meer voeren binnen Africa zonder de toestemming
van Rome. Deze missie vond waarschijnlijk plaats in 148 v.o.t.. De drie gezanten
101 Scullard (1951), p. 233. Dit was niet echt ongewoon, zie de acties van Marcellus en Scipio Calvus in 222 v.o.t.. 102 Scullard (1951), p.233-234.103Ascon. Pis. p. 11.
69
waren in een storm beland op zee en Marcellus verdronk. Hiermee kwam een eind
aan het leven van de Marcellus met de misschien wel meest succesvolle carrière. Hij
zou de vernietiging van Carthago niet meer meemaken.
5. De terugkeer van een roemrijke familie (91-70 v.o.t.)
Na een halve eeuw van schijnbare stilte op politiek vlak, en dus ook in de bronnen, komen de
Marcelli terug op de voorgrond getreden. Twee Marcelli wisten zich tot de subtop van de
Romeinse politiek op te werken. Deze terugkeer lijkt onvermijdelijk, gezien de
voorgeschiedenis van de familie. In de Romeinse wereld konden er bij oude adellijke families
soms eens zwakkere generaties zijn, maar zodra er weer sterke persoonlijkheden waren, keerde
zo’n familie terug naar de hoogste regionen van de politiek. Dit is te zien bij diverse families
zoals de Claudii, de Cornelii (Scipiones), etc…
Het waren twee broers, Marcus en Caius Claudius Marcellus, die in de eerste decennia van
de eerste eeuw v.o.t. politieke ambten bekleedden. Marcus, vermoedelijk de oudste, bekleedde
het ambt van aedilis curulis in 91 v.o.t.. Zijn broer Caius vinden we terug als praetor in 80
v.o.t. en als proconsul van Sicilia in 79 v.o.t.. Dit zijn wederom interessante jaren in de
geschiedenis van de Romeinse Republiek. Zo wordt het eens te meer duidelijk dat de Marcelli
een neus hadden om op te duiken op ‘historische’ momenten.
In dit partim gaat de meeste aandacht uit naar de zoons van Marcus en Caius, die drie
opeenvolgende jaren, 51 tot en met 49 v.o.t., het consulaat bekleed hebben. Dit is een zeer
eigenaardige gebeurtenis, die we nader gaan bestuderen. Het leven van deze drie consuls
loopt zo in elkaar over dat zij niet afzonderlijk maar gezamelijk zullen besproken worden.
70
5.1. De Marcelli tussen 91 en 70 v.o.t.104
Sinds 107 v.o.t. werd de Romeinse politiek gedomineerd door de ‘novus homo’ Caius
Marius, een bijzonder getalenteerd veldheer. Met zijn komst begon de Republiek
voorgoed te veranderen. Hij hervormde het leger en er werden oorlogen
uitgevochten in Numidia met Iugurtha en Rome werd bedreigd op haar eigen
grondgebied door de volksverhuizing der Cimbren en Teutonen. Het is in deze
bijzondere omstandigheden dat hij in deze periode niet minder dan zes maal tot
consul werd verkozen, iets wat zonder precedent was. Zijn consulaten had hij echter
te danken aan zijn militaire verwezenlijkingen, want op politiek vlak maakte hij
foute beslissingen. Zijn ongelukkige alliantie met de demagoog L. Appuleius
Saturninus zorgde er voor dat hij zijn vooraanstaande positie in de Senaat en bij het
volk verloor. In 100 v.o.t. werden zijn soldaten ingezet om een wetsvoorstel af te
dwingen, onder impuls van Saturninus, een daad waarvan hij de fout nadien zelf
inzag. Na zijn zesde consulaat zou hij, tijdelijk, van het politieke toneel verdwijnen.
Zijn plaats zou echter gauw ingenomen worden door een van zijn onderbevelhebbers
uit de Numidische campagnes, Lucius Cornelius Sulla.
Het is in 91 v.o.t. dat we Marcus Claudius Marcellus, waarschijnlijk de kleinzoon van
de driemalige consul die overleed in 148 v.o.t., als aedilis curulis tegenkomen. De
enige vermelding hiervan is door Cicero105. Hierdoor weten we dat Marcus bevriend
was met L. Licinius Crassus, de bekende redenaar. 91 v.o.t. is tevens het jaar waarin
de oorlog met de Bondgenoten uitbrak. M. Livius Drusus, een tribuun, had campagne
gevoerd in de Senaat en bij het volk om de legale positie van de Italische
bondgenoten te verbeteren door verdelingen van grond en het toekennen van
rechten van het Romeinse burgerschap. Dit werd afgeblokt en uiteindelijk werd hij
door een anonieme moordenaar gedood. Hierdoor kwam er oproer doorheen heel
104RE n° 214 en 227. Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), Gruen, RE, p. 2733 en p. 2760, Scullard (1970). 105 Cic.de.or.I.57.
71
Italia, waar de bondgenoten zich tekort gedaan voelden. Dit kan gezien worden als
de laatste grote strijd voor onafhankelijkheid van het Romeinse gezag. Interessant is
de opmerking van Scullard106 dat Drusus een vriend was van Crassus de Redenaar.
Misschien was er zo ook een link met Marcus Marcellus, maar dit is slechts pure
speculatie.
In deze oorlog konden Marius en Sulla zich onderscheiden. Een Marcellus, waarvan
de afkomst onduidelijk is, diende als legatus onder de consul Sex. Iulius Caesar en
deed mee met de hopeloze verdediging van de stad Aesernia in Samnium. Dit zou
zijn nakomelingen de geuzennaam ‘Aeserninus’ opleveren. Deze tak van de familie
zou in de vroege Augusteïsche periode nog voorname ambten bekleeden107.
Rond 88 v.o.t. was de strijd geëindigd en de opstand onderdrukt en Italia was
geünificeerd, doch met een groot aantal mensenlevens en een ontwrichte economie
als gevolg. Van rust kon er echter geen sprake zijn. In het Oosten was Mithridates VI,
vorst van Pontus, begonnen met een oorlog tegen de naburige staten en de Senaat
kende Sulla, consul in 88 v.o.t., een commando toe om in te grijpen. Dat was echter
gerekend buiten Marius die zich had verbonden met de volkstribuun P. Sulpicius
Rufus. Marius verlangde zelf naar een nieuw militair commando, ook al was hij al
een zeventiger tegen deze periode. Het kwam niet alleen tot een politieke strijd, maar
ook op het Forum kwam het op een bepaald moment tot een clash tussen de
aanhangers van Sulpicius en Sulla. Sulla vertrok naar Campania waar zijn legioenen
voor de oorlog met Mithridates verzameld waren, terwijl Sulpicius er voor zorgde
dat het commando van Sulla naar Marius overgeheveld werd. Sulla kon de legioenen
echter aan zijn kant houden en trok op naar Rome, om orde op zaken te stellen. Met
zes legioenen ‘veroverde’ hij de stad, verjoeg Sulpicius en Marius en zorgde er voor
dat de twee vogelvrij verklaard werden. Sulpicius werd korte tijd daarna gevonden
106 Scullard (1970), p. 65.107 Voor verdere uitleg zie RE, n° 226, 231, 232, 233 en 234.
72
en vermoord. Marius kon echter naar Africa vluchten, waar vele van zijn veteranen
gevestigd waren. Sulla vertrok na de rust te hebben hersteld naar het Oosten voor de
oorlog met Mithridates, maar niet voordat hij de positie van de Senaat had versterkt
door de Comitia Centuriata meer gezag te geven. Veel tegenstand zal er niet geweest
zijn, aangezien Sulla zes legioenen had om zijn woorden kracht bij te zetten. Zodra
Sulla echter vertrokken was, nam Cinna, consul voor 87 v.o.t. de touwtjes in handen
nadat hij zelf vogelvrij was verklaard door zijn collega Octavius na rellen op het
Forum. Marius was ondertussen ook teruggekeerd naar Italia en wist een leger te
verzamelen in Etruria. Samen trokken ze op tegen Rome, veroverden de stad en
werden de consuls voor 86 v.o.t.. Sulla’s bondgenoten werden uitgeschakeld en hij
werd verbannen, ook al was hij afwezig. Marius stierf echter een korte tijd later en
Rome bleef tot 84 v.o.t. onder het bewind van Cinna, die zichzelf steeds liet
herverkiezen tot consul. In 84 v.o.t. werd hij vermoord en Cinna’s collega-consul
Carbo nam de leiding over. De aanhangers van Cinna en Marius maakten zich op
voor de terugkeer van Sulla, die in 83 v.o.t. landde in Brundisium. Hij had Mithridates
tot een vrede weten te dwingen en had zware boetes opgelegd. Sulla werd bij zijn
terugkeer gesteund door onder andere de jonge Pompeus en M. Licinius Crassus, de
latere Triumvir. Na een reeks gevechten en een succesvolle mars op Rome kwam
Sulla omstreeks 82 v.o.t. aan de macht. Hij werd benoemd tot Dictator rei publicæ
constituendæ causa en zorgde voor een hervorming van de Staat. Na 2 jaar van
proscripties en alleenheerschappij legde Sulla zijn dictatuur neer in 80 v.o.t..
In dit jaar vinden we Caius Marcellus, broer van Marcus, terug als praetor. In 79 v.o.t.
kreeg hij als proconsul108 Sicilia toegewezen, waar hij de bevolking hielp nadat ze door
de vorige gouverneur, M. Aemilius Lepidus geteisterd werden met zware
belastingen om diens schulden te kunnen betalen. Zijn administratie werd zo goed
bevonden dat er verschillende standbeelden voor hem werden opgericht109. Later zou
108 Cic.Verr.III.212.109 Cic.Verr.IV.86-90.
73
hij ook nog optreden als rechter en raadgever voor de praetor bij het proces tegen de
beruchte Verres, die Sicilia tijdens zijn gouverneurschap leeggeplunderd had. Het
hoeft niet te verwonderen dat deze Marcellus een vriendschapsband had met Cicero.
Dit vinden we terug in brieven van Cicero en in de bewaarde redevoering tegen
Verres110 op diens proces, waar Cicero de aanklager was. Uit de brieven weten we dat
Caius gehuwd was met een Iunia, augur was en dat hij de vader was van de consul
van 50 v.o.t.111.
Niet alleen Caius heeft zich betrokken betoond bij de zaken op Sicilia en het proces
tegen Verres, ook zijn (oudere) broer Marcus zou in 74 v.o.t. geprobeerd hebben om
de bevolking te helpen tegen de wanpraktijken van Verres en was ook betrokken bij
het proces in 70 v.o.t..
Deze Marcelli waren de eersten die zich na een periode van stilte op het politieke
toneel vertoonden. We kunnen opmaken uit hun vriendschapsbanden en de jaren
van hun politieke ambten, dat ze tot de conservatievere Optimates moeten behoord
hebben in de Senaat. Als populares-aanhanger zal men hoogstwaarschijnlijk onder
Sulla niet tot praetor verkozen geweest zijn. De betrokkenheid van de Marcelli met
Sicilia blijkt hier weer door hun aanwezigheid op het proces tegen Verres. De band
met Cicero zou door hun zoons verder gezet worden tijdens hun carrières.
110 Cic.div. In Caec. 13; Cic. Verr. II.8.51.10; III.42.212;IV.37.111 Cic.ad fam.XV.7. en Cic.ad fam.XV.8.
74
5.2. De aanloop van de drie Marcelli naar het consulaat112
Het is in de jaren 60 v.o.t. dat we de drie toekomstige consuls in de bronnen opmerken. Als
eerste komt de carrière van de consul van 51 v.o.t. tot aan zijn consulaat, daarna die van de
consul van 50 v.o.t. en die van 49 v.o.t..
Marcus Claudius Marcellus werd in 65 v.o.t. quaestor, samen met de bevriende Cato
de Jongere. Door het uitoefenen van het ambt van quaestor werd hij lid van de Senaat.
De volgende stap in zijn carrière was het waarschuwen van Cicero voor een aanslag
tegen zijn leven, beraamd door Catilina in 63 v.o.t., het jaar dat Cicero consul was en
de omstreden samenzwering van Catilina onderdrukte. Op deze missie was hij in het
gezelschap van Metellus Scipio en Crassus, de latere triumvir. Deze laatste had
immers een brief ontvangen die waarschuwde voor bloedvergieten. Crassus, een
vriend van Catilina, wou hierdoor de verdenking die op hem rustte van een
betrokkenheid bij het complot van Catilina misschien van zich afschudden. Het was
door deze brieven en waarschuwingen dat de Senaatszitting bijeen werd geroepen
waarop er een senatus consultum ultimum werd afgekondigd, waardoor Cicero zijn
aanval op Catilina kon inzetten, met het bekende gevolg. Het zou mogelijk zijn dat
Marcellus een (politieke) vriend een dienst bewees, door hem een aanleiding tot actie
tegen een politieke vijand te geven. F. Münzer113 meent dat Marcellus aedilis werd in
62 v.o.t. en dat hij de Marcellus was die in februari 56 v.o.t. Milo op verzoek van
Cicero verdedigde in een aanklacht de vi. Hij zou nog enkele malen in rechtszaken
optreden. In 54 v.o.t., het laatst mogelijke jaar waarin hij praetor zou kunnen geweest
zijn, trad hij op als verdediger in het proces tegen Marcus Aemilius Scaurus. In 52
v.o.t. verdedigde hij Milo opnieuw in een proces de ambitu met A. Manlius Torquatus
als voorzitter. Hij eiste een uitstel voor dit proces. Bij het beruchte proces rond de
moord op de volksmenner Clodius, waarbij Cicero Milo verdedigde, deed Marcellus
112 RE n°229, RE n°216 en RE n°217. Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994),RE, p.2734-2737 en 2760-2764 en Gruen.113 RE, p.2761.
75
mee aan het verhoor van de getuigen, voor de verdediging. Door het rumoer en de
dreiging van de aanhangers van de overleden Clodius moest Marcellus bescherming
gaan zoeken bij de voorzitter van het proces op de eerste dag. De volgende dagen
zorgden de soldaten van Pompeius, die bij uitzondering tot enige consul gekozen
was, dat het proces verder gezet kon worden en Cicero en Marcellus konden het
verhoor van de getuigen verder zetten. Zelfs de ervaren Cicero moet het moeilijk
gehad hebben om voor het oog van de woedende menigte zijn redevoering ter
verdediging te houden, met als gevolg dat Milo veroordeeld en verbannen werd naar
Massilia.
Caius Marcellus (minor), een neef van Marcus en de consul van 50 v.o.t., wordt voor
het eerst vermeld in de redevoering pro Sulla van Cicero uit 62 v.o.t.. In een van de
brieven aan Atticus vermeldt Cicero een Marcellus die kandidaat was voor het
aedilschap van 56 v.o.t. en waarmee waarschijnlijk Caius bedoeld wordt. Grappig is
dat Cicero in deze brief een opmerking maakt over het luide gesnurk van Marcellus.
We kunnen slechts aannemen dat hij in 56 v.o.t. aedilis was en in 53 v.o.t. praetor,
aangezien hij in 50 v.ot. consul werd, rekening houdend met het verplichte interval
van drie jaar tussen het bekleden van ambten. In 54 v.o.t. zou hij volgens Suetonius114
getrouwd zijn met Octavia, de zus van de latere Augustus en een achternicht van
Iulius Caesar. Dit huwelijk is enigszins vreemd te noemen vanwege de verschillende
facties waartoe de families van de huwelijkspartners moeten behoord hebben.
Anderzijds, de ster van de Marcelli schitterde hoogstwaarschijnlijk niet meer zo fel,
gezien de lange stilte van de familie op politiek vlak en de Octavii waren ook geen
familie van de eerste rang.
Caius Claudius Marcells (maior), de broer van Marcus en de consul van 49 v.o.t.,
komt pas naar voor in de bronnen in het jaar dat hij meedoet aan de verkiezingen tot
consul. In 50 v.o.t., na zijn verkiezing, gaat hij samen met de andere consul designatus
114 Suetonius. Caes. 27.
76
L. Lentulus Crus en zijn neef Caius Marcellus die dan consul is naar Pompeius om
hem het opperbevel te geven over de troepen. Want een nieuwe burgeroorlog was
rond die tijd praktisch onvermijdbaar. Caesar en Pompeius, de twee belangrijkste
generaals aan het einde van de Republiek, kozen voor de gewapende uitweg uit een
conflict dat al enkele jaren in voorbereiding was. Om dit nader toe te lichten volgt er
een kort overzicht en chronologie van de zaken die hebben geleid naar de situatie in
de jaren 50 v.o.t..
5.3. Een Staat in verval
Sinds de dictatuur van Sulla werd de Romeinse politiek meer dan ooit gekenmerkt door
interne twisten. Optimates en Populares bekampten elkaar niet alleen in de Senaat, maar ook
op de straat waar er ware bendeoorlogen werden uitgevochten, onder andere door Milo en
Clodius. De Romeinse gebruiken met betrekking op imperium en provincia ondergingen
vanaf de jaren 70 v.o.t. een drastische verandering. Warlords, zoals Caesar en Pompeius
genoemd kunnen worden, lieten zich bijzondere imperii toestemmen, meestal met behulp van
volkstribunen en zetten zo de Senaat buiten spel wanneer het aankwam op het benoemen van
militaire bevelhebbers. Dit deel mag een duidelijke erfenis zijn van mijn opleiding aan de
Ugent. Ik heb me gebaseerd op de syllabus die Dr. F.J. Vervaet ter beschikking stelde voor het
vak Instellingen van de Klassieke Oudheid: Rome. Hierin wordt zeer treffend geschetst hoe de
Romeinse instellingen in de laatste 50 jaar van de Republiek steeds meer onderhevig werden
aan de invloed van ambitieuze warlords. Vooraleer we aanvangen, wil ik het woord 'warlord'
zoals ik het gebruik definiëren:
77
Definitie van een 'warlord'
Een warlord in de context van de Klassieke Oudheid duidt voor mij op een persoon die
probeert naar macht, invloed en populariteit te streven via militaire daden. Het militaire
overtreft het belang van het politieke in hun carrière, i.e. zonder het militaire aspect zouden
ze nooit dezelfde positie bekomen hebben. Deze personen zijn sterk verbonden met en
gebonden aan hun troepen, met wie ze een hechte band hebben. In een tribale samenleving
zouden zij de aanvoerder van hun stam zijn. Het archetype van warlords zijn Iulius Caesar
en Pompeius Magnus. Zij hebben de politiek naar hun hand gezet door hun militair vertoon.
Of om Pompeius te parafraseren: “Spreek ons niet van wetten, want wij dragen wapens!”
In de jaren 70 en 60 v.o.t. was het Pompeius Magnus, opgekomen onder Sulla, die
carrière maakte door het verzamelen van militaire commando’s. Sulla had getracht
om komaf te maken met de opkomende veranderingen in de Romeinse politiek en
wou de macht weer in de handen van de Senaat. Maar zijn plannen waren echter
gedoemd om te mislukken, misschien deels door uitzonderlijke machten die hij had
verkregen. Kort na diens dood in 78 v.o.t. moest de Senaat via volksbesluit Pompeius
een speciaal imperium proconsulare toekennen om de oorlog met Sertorius in Hispania
te beslechten. Hij kreeg dit niet alleen extra ordinem maar ook nog eens voor drie jaar,
wat nog nooit gebeurd was. Nu had de imperator immers zijn imperium voor drie jaar,
in plaats van een jaar. Zo werd de grens steeds een beetje verder opgeschoven:
meerdere legati mogen benoemen, uitzonderlijke grote provincia met uitgebreide
ornatio provinciae,…Vanaf het begin van de jaren 50 v.o.t. deed ook Caius Iulius
Caesar mee met dit spel. Hij kreeg het na zijn consulaat in 59 v.o.t. gedaan om een
commando voor vijf jaar te krijgen in Gallia Cisalpina en Illyricum, dit met behulp van
de Comitia en de lex Vatinia. Om zelf niet compleet buitenspel gezet te worden, kende
de Senaat zelf dan nog eens Gallia Transalpina toe. Daarnaast kreeg Caesar de
toestemming om zoveel legioenen op te richten als hij wilde, zolang hij die zelf
financierde.
78
Interessant en bekend is de samenwerking tussen Caesar, Crassus en Pompeius in 56
v.o.t. , die de geschiedenis in zou gaan als het Eerste Triumviraat. Deze samenwerking
zorgde er voor dat Crassus en Pompeius het consulaat verkregen, er via
volksbesluiten allerlei volmachten aan de consuls werden toegekend en de consuls
via een speciale wet Caesar zijn commando in Gallia voor vijf jaar zouden verlengen.
Crassus en Pompeius bekwamen de provinciae Hispania en Syria en dit ook voor vijf
jaar. Pompeius kreeg door het plebiscitum Trebonium ook nog het recht om zijn
provincia in absentia te besturen via zijn legati pro praetore, dit zogezegd omdat hij te
Rome moest blijven voor zijn functie als curator annonae. De Senaat werd bij al dit
compleet buitenspel gezet en zo werd het einde van de Republiek ingeluid. In 53
v.o.t. stierf Crassus te Carrhae tijdens zijn desastreuze campagne tegen de Parthen.
Hevige onlusten tussen straatbendes zoals die van Milo en Clodius zorgden voor
onrust in Rome zelf. In 52 v.o.t. werd Pompeius tot enige consul verkozen om het
gezag te herstellen. In dit jaar werd het proces gevoerd tegen Milo voor de moord op
Clodius tijdens een schermutseling buiten Rome. In 51 v.o.t. zouden de vijfjarige
commando’s van Pompeius en Caesar bijna vervallen, en een van de consuls van 51
v.o.t. was Marcus Claudius Marcellus.
5.4. De jaren 51, 50, 49 v.o.t.: drie consulaten in een kritieke periode115
Met de consuls van 51 v.o.t. begint het laatste verzet tegen de nieuwe verdeling van
de macht. Het afbrokkelen van het gezag van de Senaat was reeds begonnen met de
dictatuur van Sulla, of zelfs met de komst van Marius, en ondanks het verzet van
mensen zoals Cato kon er weinig gedaan worden. Gruen116 geeft een andere visie in
zijn standaardwerk over de laatste generatie van de Republiek. Volgens hem bleven
de oligarchen de macht behouden en voorname functies bekleeden. In de consulaten
115 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), RE, p.2734-2737 en 2760-2764, Gruen en Scullard (1970).116 Gruen, E.S. (1974). The Last Generation of the Roman Republic. Berkeley.
79
van 51 tot 49 v.o.t. ziet hij een voorbeeld van familiepolitiek: een politiek toneel
gedomineerd door enkele vooraanstaande families met een lange stamboom en
geërfde clientes, die een band hadden door huwelijken of adoptie. De Claudii
Marcelli en de Cornelii Lentuli zouden zo’n families zijn, daar er een Marcellus
geadopteerd was door de Lentuli. De samenwerking tussen de families kwam tot een
hoogtepunt in het kritieke jaar 49 v.o.t. wanneer er een Marcellus en een Lentulus
consul zijn. De Marcelli waren volgens Gruen ook niet van bij het begin Pompeianen
en zouden dit slechts voor een korte tijd in de burgeroorlog geweest zijn117. Deze
visie lijkt inderdaad correct: de Marcelli waren ondanks banden met Caesar door
huwelijk en de keuze voor Pompeius bij het uitbreken van de burgeroorlog redelijk
onafhankelijk te noemen. Ze waren leden van een oude, ooit roemrijke familie en
hadden hoogstwaarschijnlijk weinig op met deze warlords die de constitutie
grotendeels naast zich neerlegden voor hun eigen ambities.
5.4.1. Het jaar 51 v.o.t.118
Marcus Marcellus mag de hevigste tegenstander van de warlord-politiek genoemd
worden. In eerste instantie zou hij verkozen zijn als anti-caesariaan, maar dat
betekende echter niet dat hij pro-Pompeius was. Gruen ziet in zijn aanwezigheid aan
de zijde van Milo in diens proces in 52 v.o.t. een teken van uitdaging ten opzichte
van Pompeius, die Milo had laten vallen. Ook zijn vriendschap met Cato is een
bewijs van zijn politieke overtuigingen: een ware Republikein. Zijn consulaat, met
Ser. Sulpicius Rufus als collega, laat zich kenmerken door een hevige, politieke strijd
met Caesar. Als eerste wou hij een zaak van het hoogste belang voor de staat aan de
orde stellen, zoals Suetonius119 het verwoordde, en er voor zorgen dat Caesar voor
117 Gruen, p. 102-103.118 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), RE, p.2734-2737 en 2760-2764, Gruen en Scullard (1970). Bronteksten: Suet. Vit.Caes.;Cic.ad Fam.XII; Appian.Bell.Civ.; Caes. Bell.Civ.119 Suetonius, Caes.29.
80
het verstrijken van zijn commando in Gallia terug geroepen zou worden, daar de
oorlog er voorbij was en de vrede getekend. Daarbij kwam nog dat hij stelde dat
Caesar zich niet in absentia mocht kandidaat stellen voor het consulaat. Pompeius
had in 52 v.o.t. een wet uitgevaardigd die het verbood aan personen om zich in
absentia kandidaat te stellen voor ambten. Hierbij had hij nadat de wet opgetekend
was een uitzonderingsclausule toegevoegd voor Caesar, maar dit had door een
volksbesluit moeten bekrachtigd worden om te gelden, aldus Marcellus120.
Om te tonen dat hij Caesar’s acties als ongeldig beschouwde, liet hij een senator uit
de nieuwe colonia Novum Comum geselen omdat hij deze niet als Romeins burger
aanvaardde. Het was Caesar die de colonia gesticht had en de inwoners het Romeinse
burgerrecht had toegekend. Marcellus wou de inwoners van de colonia het
burgerrecht opnieuw ontnemen en zond de ongelukkige senator naar Caesar, om
hem diens wonden te laten zien. Deze daad kan volgens Gruen ook gezien worden
als een kaakslag aan Pompeius, die dit niet kon tegenhouden.
De pogingen van Marcellus om Caesar vroegtijdig terug te roepen waren tevergeefs.
Het onderwerp werd steeds opgeschoven naar later op het jaar, omdat er te weinig
steun was om het voorstel er door te krijgen. Marcellus veranderde dan zijn eis door
de einddatum van Caesar’s commando naar 1 maart 50 v.o.t. te willen stellen, maar
ook dit werd onthaald op tegenstand, van volkstribunen in dienst van Caesar maar
ook door zijn collega Ser. Sulpicius Rufus. De redenen waarom er ook van
conservatieve kant tegenstand was tegen het terugroepen van Caesar waren
waarschijnlijk dat Caesar een vijfjarig commando had gekregen, in 55 v.o.t. en dat het
dus onwettig zou zijn om hem vroeger terug te roepen, en anderzijds dat de situatie
in Gallia niet stabiel genoeg was om hem terug te halen121. Marcellus zou de strijd
echter niet opgeven en zette deze ook verder na zijn consulaat. Hij hield de
120 Den Hengst, D. ; Suetonius. (2000). Keizers van Rome. Amsterdam. P. 341, n.19.121 Gruen, p. 461-463.
81
verkiezingen voor 50 v.o.t. en steunde openlijk de kandidatuur van zijn neef Caius
Claudius Marcellus, die uiteraard verkozen werd.
5.4.2. Het jaar 50 v.o.t.122
Caius Marcellus zette de politiek van zijn broer voort, ondanks zijn familieband met
Caesar. Hij was verkozen met L. Aemilius Paullus, die zelf een vete had met
Pompeius. Paullus was een zoon van de consul van 78 v.o.t. die na een zijn opstand
in 77 v.o.t. door Pompeius verslagen werd. Beide consuls waren echter verkozen met
de bedoeling verder te strijden tegen Caesar. Het consulaat van Marcellus kwam
even in gevaar doordat een misnoegde tegenkandidaat, M. Calidius, Marcellus had
aangeklaagd de ambitu, maar zonder gevolg. Marcellus probeerde net zoals zijn neef
Caesar uit Gallia terug te krijgen. Hij werd daarin gehinderd door de tribuun C.
Curio en zijn collega-consul. Caesar had hun steun verkregen door omkoping en wist
zo de dans te ontspringen. Verschillende pogingen van Marcellus onder het jaar
mochten niet baten. Curio bleef ijveren voor Caesar’s verdere verblijf in Gallia en de
mogelijkheid om in absentia mee te doen aan de verkiezingen voor 49 v.o.t..
Pompeius had zich echter uitgesproken tegen de mogelijkheid tot deelname in
absentia na het debacle in 51 v.o.t.. Curio had zijn veto handig uitgespeeld om de
voorstellen rond het terughalen van Caesar af te blokken. De consul Caius en zijn
neef Marcus, die na zijn consulaat in het vorige jaar bedreven verder bleef
meestrijden, waren er niet in geslaagd om steun te vinden in de Senaat om Curio te
passeren. Pompeius en Caesar stonden tot nu toe nog aan dezelfde kant, maar zowel
de Marcelli als Curio wilden de twee uit elkaar halen, stelt Gruen. De Senaat sprak
zich uiteindelijk uit tegen de voorstellen van de Marcelli en dus eigenlijk voor een
toegeving aan de wensen van Caesar. Marcellus zou na deze stemming gezegd
122 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), RE, p.2734-2737 en 2760-2764, Gruen en Scullard (1970). Bronteksten: Appian.Bell.Civ.; Caes. Bell.Civ.
82
hebben dat ze hierdoor Caesar hun heer en meester hadden gemaakt, gevleugelde
woorden met enige profetische eigenschappen. Door de voorkeur van de Senaat
kwam Pompeius in een lastig parket, want hij had zich uitgesproken tegen de
wensen van Caesar om deel te nemen aan de verkiezingen vanuit Gallia. De band
begon af te brokkelen en er dreigde een confrontatie, doordat de twee warlords nu
tegenover elkaar kwamen te staan in deze discussie.
De situatie escaleerde naarmate het jaar 50 v.o.t. vorderde. In december kwam de
doodsteek: Curio dwong de Senaat een standpunt in te nemen door ze te laten
stemmen over zijn voorstel om zowel Caesar als Pompeius van hun provincia en
imperium te ontheffen en te ontwapenen, zodanig dat de situatie minder gespannen
zou worden. Curio had dit voorstel reeds tijdens de zomer ingediend, waarschijnlijk
onder invloed van Caesar. De Senaat stemde overtuigend voor, om een gewapend
conflict te voorkomen, maar het besluit werd ontvangen op een veto. Deze veto werd
verwacht door het kamp van Caesar, want Pompeius zijn imperium was voor vijf jaar
verlengd in 52 v.o.t. en dat van Caesar liep bijna af. Het zou dus Pompeius zijn die de
dupe zou worden van dit voorstel en hij was niet geneigd hieraan toe te geven. De
conservatieve Optimates weigerden aanpassingen te maken aan de door hen
toegekende commando’s en dit leidde dan uiteindelijk tot de burgeroorlog. Caius
Marcellus zou de volgende dag, samen met de twee consul designati voor 49 v.o.t.
waaronder zijn neef Caius, zich buiten het pomerium begeven naar het kamp van
Pompeius om hem het opperbevel over de twee legioenen in Italia te geven en hem te
vragen de Staat te redden. De consul deed dit door hem symbolisch een zwaard te
overhandigen. Pompeius mocht zelf naargelang de noodzaak troepen lichten ter
verdediging van de stad. Hij aanvaardde de opdracht.
Caesar probeerde echter nog een oorlog te voorkomen door voor te stellen enkele
legioenen en provincia op te geven, als de andere aanvoerders dit ook zouden doen.
Het jaar verstreek en een oorlog was in aantocht.
83
5.4.3. Het jaar 49 v.o.t.123
De toestand was ernstig toen Caius Claudius Marcellus zijn consulaat betrad met L.
Lentulus Crus. Bij de aanvang in januari van hun consulaat waren er nog pogingen
van onder andere Marcus Antonius, die Curio als tribuun was opgevolgd, om een
vrede te bekomen. De conservatieve zijde, met Pompeius nu aan hun kant, eisten
echter dat Caesar zijn legioenen en provincia zou opgeven of dat hij anders als een
staatsvijand zou beschouwd worden. Daarnaast werd zijn ratio absentis afgenomen en
zou hij moeten terug komen naar Rome als privatus om zich verkiesbaar te stellen.
Dit werd door de tribunen Antonius en Cassius op een veto onthaald, maar de
situatie was al te ver ontspoord. Er werd een senatus consultum ultimum
uitgevaardigd, waarbij de consuls en de andere magistraten alles mochten doen om
de veiligheid van de Staat te waarborgen. Als reactie trok Caesar de Rubicon over en
geschiedenis werd geschreven: de Republiek begon aan haar doodstrijd.
5.5. De afloop124
De drie Marcelli vertoonden allemaal een andere reactie op de uitgebroken
burgeroorlog, waar zij in een zekere zin toe bijgedragen hadden. Marcus, consul van
51 v.o.t., was tegen het geven van het opperbevel aan Pompeius, met wie hij even
weinig ophad als Caesar, maar trok in eerste instantie toch mee met Pompeius. Hij
heeft niet echt een grote rol gespeeld in de burgeroorlog en vertrok na de nederlaag
van Pompeius bij Pharsalus in 48 v.o.t. in een vrijwillige ballingschap naar Mytilene
op Lesbos. Hij moet de nieuwe situatie echt niet hebben willen aanvaarden en wilde
niet terugkeren naar Rome, ondanks de pleidooien van Cicero125 die clementie voor
123 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), Gruen, RE, p.2734-2737 en 2760-2764, en Scullard (1970). Bronteksten: Caes.;Cic.ad Fam.XII; Appian.Bell.Civ.; Caes. Bell.Civ.124 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), Gruen, RE, p.2734-2737 en 2760-2764, Severy en Scullard (1970). Bronteksten: Caes. Bell.Civ.;Cic.Pro Marcello; Cic.ad Fam.125 De bekende redevoering Pro Marcello.
84
hem had verkregen van Caesar en zijn neef Caius Marcellus, die Caesar voor de
voeten was gevallen om Marcus genade te schenken. Caesar was niet snel geneigd
om Marcus terug te laten keren, aangezien deze een van zijn felste tegenstanders was
geweest, onder andere met het laten geselen van de senator van Novum Comum. Na
de moeite van Cicero en op het verzoek van de Senaat schonk hij Marcus wel
clementie en in het voorjaar van 45 v.o.t. zou Marcellus, al dan niet welwillend126,
uiteindelijk de terugreis naar Italia vanuit Griekenland aangevat hebben. Zijn
vroegere collega-consul Ser. Sulpicius Rufus was op dat moment proconsul van
Achaia en had hem in Piraeus ontmoet op 23 mei. Op 26 mei echter ontving deze het
bericht dat Marcellus was aangevallen door iemand uit zijn gevolg, een zekere
Publius of Cnaeus Magius Cilo. Cilo pleegde zelfmoord na zijn aanval en Marcellus
overleed nog voor het aanbreken van de dageraad aan zijn verwondingen. Daarop
heeft Rufus gezorgd voor een waardige begrafenis. Marcellus zou een graf gekregen
hebben in de Akademia te Athene en de Atheners zouden een marmeren
grafmonument voor hem hebben opgericht. Cicero was aangedaan door de dood van
Marcellus en verdacht in eerste instantie Caesar ervan de moord beraamd te hebben,
ware het niet dat Brutus Cicero van het tegendeel wist te overtuigen.
Caius Marcellus, de consul van 50 v.o.t., verging het anders. Ook hij trok mee met
Pompeius de stad uit in 49 v.o.t. maar kreeg echter twijfels over de hele
onderneming. Uiteindelijk besloot hij achter te blijven wanneer Pompeius en zijn
aanhangers Italia verlieten. Hij verbleef op zijn landgoed bij Liternum en had verder
niks meer te doen met de oorlog. Voor deze daad werd hij onder vuur genomen door
Cicero, nochtans zelf een enorme twijfelaar, en waarschijnlijk ook door zijn neven.
Hierdoor werd hij niet vervolgd door Caesar, maar verdween wel van het politieke
toneel. In 45 v.o.t. heeft hij Caesar gesmeekt om zijn neef Marcus clementie te
schenken. Door zijn familieband met Caesar en vooral Octavianus kwam hij na de
moord op Caesar weer even op de voorgrond, waarover er meer verteld wordt in
126 Zie de niet al te hartelijke dankbrief van Marcellus aan Cic.ad.fam.IV.11.
85
deel II. Caius Marcellus stierf in 40 v.ot. en liet zijn zwangere vrouw Octavia achter
met een jonge zoon en dochter.
Caius Marcellus, de consul van 49 v.o.t., trok met Pompeius ten strijde en zou een
grotere rol dan zijn broer en neef spelen in de strijd. Cicero is in zijn brieven127
ronduit negatief over deze Marcellus en verwijt hem en zijn collega slechte
aanvoerders te zijn. Begin februari kregen de consuls de opdracht van Pompeius om
het geld uit het aerarium uit Rome te gaan halen en naar hem te brengen, iets wat ze
niet gedaan hebben. Vanuit Capua waar ze gelegerd waren, zetten ze de vlucht
verder. Pompeius had hen ook bevolen om alle beschikbare troepen te verzamelen en
mee te brengen naar Brundisium, vanwaar ze naar Hispania zouden vertrekken. Begin
maart zouden de consuls aan het hoofd van het leger naar Epirius trekken. De laatste
keer dat we deze Marcellus tegenkomen is in het verslag van Caesar128 over de
burgeroorlog. Marcellus zou in 48 v.o.t. Pompeius’ vloot uit Rhodos aangevoerd
hebben, samen met Caius Coponius. F. Münzer129 merkt op dat bij latere
verwijzingen alleen Coponius nog genoemd wordt als aanvoerder. Marcellus zal
waarschijnlijk in de strijd omgekomen zijn, want Cicero noemt de beide consuls van
49 v.o.t. als zij die ten onder gegaan zijn in de burgeroorlog.
127 Cic.ad. Att. VIII.15.3128 Caes. Bell. Civ. III.5.3.129 RE p. 2737.
86
6. Conclusie deel I
De Marcelli hebben tot hier reeds een lange weg afgelegd, gekenmerkt door
successen en tegenslagen. Ze zijn niet altijd gemakkelijk te plaatsen in de
verschillende facties van de Romeinse politiek, maar hier en daar komen hun
voorkeuren wel naar voor.
De drie consulaire Marcelli van de eerste eeuw v.o.t. kunnen we plaatsen in het
conservatieve kamp. De familie heeft duidelijk een band met conservatieve
(extreem-)Republikeinen zoals Cato en Cicero. Vooral de consul van 51 v.o.t. moet
een goede vriendschap gehad hebben met Cicero, getuige diens moeite om Marcus
Marcellus terug naar Rome te krijgen na de burgeroorlog en de lovende woorden
voor zijn sterke karakter en zijn vaardigheid als redenaar. De consuls van 50 en 49
v.o.t. staan schijnbaar in minder hoog aanzien. Het is uiteindelijk de consul van 50
v.o.t., Caius Marcellus, die de burgeroorlog overleefde en nog een kleine rol speelde
na de moord op Caesar. Het is ook zijn zoon die in het huishouden van Augustus
opgenomen werd.
De drie Marcelli kunnen in bepaalde opzichten gezien worden als 'medeplichtigen'
aan de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius. De harde politiek van de consul
van 51 v.o.t. zal niet ten goede hebben bijgedragen tot het behouden van de vrede,
maar stevende de Republiek als sinds Marius niet af op een groot conflict tussen de
opkomende warlords? De politiek zoals die bedreven werd in de derde en tweede
eeuw voor onze tijdrekening heeft moeten plaatsmaken voor een heel andere soort
politiek, één waar de Senaat haar gezag toch voor een groot deel had verloren. Door
de allianties tussen figuren als Pompeius en Caesar met (volks)tribunen kon de
Senaat op sommige momenten buitenspel gezet worden. Op het einde van de jaren
50 v.o.t. zien we de laatste poging van enkele verstokte conservatieve edelen om de
zaak te redden. Deze oligarchen, zoals Gruen ze noemt, hadden inderdaad nog de
87
hoogste ambten in handen, maar het gezag van deze ambten was toch al serieus
uitgehold door het toekennen van speciale commando’s en het inzetten van
(volks)tribunen. De Republiek was dus al verloren tegen 51 v.o.t.. De Marcelli hebben
een hevige strijd gevoerd in de Senaat, maar konden niet opboksen tegen de
stromannen van de warlords en het onbesliste gedrag van hun collega-senatoren. Ze
waren aanwezig en actief betrokken bij de ondergang van de Republiek, maar ze
waren geenszins de oorzaak van die ondergang.
Het valt op dat de latere Marcelli geen noemenswaardige militaire commando’s
hebben gevoerd in vergelijking met bijvoorbeeld de veroveraar van Syracuse en zijn
kleinzoon. Hierin kan men eens te meer een teken zien van de monopolisering van
de militaire posten door figuren als Pompeius en Caesar.
De familie heeft zijn sporen nagelaten in de geschiedenis, maar toch zijn het geen
'grootse' figuren. Ze zullen in hun periode wel beschouwd geweest zijn als een
'degelijke', 'Romeinse' familie, conform aan het beeld van de goede Romein. Naar
onze maatstaven zullen sommige leden overkomen als politici verantwoordelijk voor
vele oorlogen en de daaruit volgende doden. Voor de Romeinse geschiedschrijving
waren ze waarschijnlijk echter 'doorsnee': niet slecht, niet bijzonder.
Na deze familiegeschiedenis van de Claudii Marcelli van de 4e eeuw tot de
consulares van de jaren 50 v.o.t. gaan we het leven van de laatste rechtstreekse
afstammeling van de veroveraar van Syracuse belichten. Hij werd de schoonzoon
van Octavianus Augustus en is onze sleutel tot het begrijpen van het belang van de
Marcelli. Het is in dit deel dat we, zoals onderweg meermaals aangekondigd, het een
en ander in perspectief zullen plaatsen met de spolia opima als rode draad.
88
Deel II: de laatste Marcellus. Een sleutelfiguur?
89
1. Het leven van de jonge Marcellus130
Het leven van de laatste mannelijke nakomeling in rechte lijn van de veroveraar van
Syracuse begint omstreeks de eerste helft van het jaar 42 v.o.t. Dit geboortejaar
verkrijgen we door de vermelding bij Propertius dat Marcellus in zijn twintigste
levensjaar gestorven is131. Zijn vader was Caius Claudius Marcellus, consul in 50
v.o.t. en omstreeks 54 v.o.t. getrouwd met Octavia, de zus van Octavianus, de latere
Augustus.
In het vorige deel hebben we gezien dat ondanks de familiebanden met Caesar door
het huwelijk met zijn nicht Octavia, Caius geen Caesariaan was. Hij was zoals
beargumenteerd geen hardliner zoals zijn neven, maar heeft toch een aanzienlijke rol
gespeeld als consul in de machtsstrijd tussen Caesar en Pompeius. Na de ondergang
van Pompeius verdween Caius Marcellus van het politieke schouwtoneel. Zijn
halfslachtige optreden had hem vervreemd van zijn neven en had hem ook niet het
respect van Caesar gewonnen. Wanneer deze laatste op de Iden van maart in 44 v.o.t.
vermoord wordt, komt Caius opnieuw tijdelijk op de voorgrond dankzij zijn
verwantschap en goede verstandhouding met Octavianus, de erfgenaam van Caesar
door adoptie in diens testament. Octavianus betrok Caius bij de staatszaken,
waarschijnlijk zijn ervaring en connecties gebruikend. Volgens Münzer132 zou
Octavianus Caius gebruikt hebben om invloed uit te oefenen op Cicero, die ook weer
aan belang had gewonnen als oude staatsman. In 43 v.o.t. kwam het Tweede
Triumviraat tot stand tussen Octavianus, Marcus Antonius en Marcus Lepidus.
Hiermee werden de nieuwe machthebbers officieel bevestigd. Antonius en Lepidus
waren oude medestanders van Caesar. Octavianus, toen slechts twintig jaar, was de
nieuweling, de coming man in de Romeinse politiek, om een understatement te
130 RE n°230. Informatie gecontroleerd en ontleend aan Brandt, CAH X, Horsfall, RE p. 2764-2770, Severy, Syme (1987) en (2002) en Shackleton Bailey. Brontekst: Dio.XLVIII-LIII.; Suet.Vit.Aug.131 Propertius IV, 18, 15 en RE p. 2765. Marcellus stierf in 23 v.o.t. 132 RE, p. 2736.
90
gebruiken. Caius behoorde opnieuw (of misschien zelfs voor het eerst?) tot het
winnende team. Hij was de schoonbroer van een triumvir, had het consulaat bekleed
en stamde uit een oud roemrijk geslacht.
In 42 v.o.t. wordt Marcus Claudius Marcellus geboren, het jaar van de veldslagen bij
Philippi, waarbij Brutus en Cassius verslagen werden en zelfmoord pleegden. Hij is
het tweede kind van het koppel Caius en Octavia. Rond 44 v.o.t. hadden ze al een
dochter, Octavia Maior, gekregen. De jongeling zal zijn vader nooit echt hebben
gekend, want in 40 v.o.t. overleed deze. Octavia was op dat moment nog in
verwachting van hun derde kind. Ze werd echter gauw uitgehuwelijkt aan Marcus
Antonius, in het kader van de politieke band tussen Octavianus en Antonius. De
balans van de macht was met de dood van Caesar weer verstoord en er moest
opnieuw een evenwicht gezocht worden tussen oude (Antonius) en nieuwe
(Octavianus) machten, ook binnen het Tweede Triumviraat. Vrouwelijke verwanten
waren dikwijls niet meer dan potentiële huwelijkspartners, te gebruiken naar gelang
de situatie het vereiste en een handig bindmiddel voor allianties. Ook kinderen
werden gebruikt bij deze huwelijkspolitiek. Marcus Marcellus werd in 39 v.o.t., hij was
drie jaar, verloofd met de dochter van Sextus Pompeius. Dit gebeurde waarschijnlijk
om het Verdrag van Misenum133 te versterken dat het triumviraat noodgedwongen
moest sluiten met Sextus omdat deze vanuit Sicilïe de graantoevoer naar Rome
bedreigde. Pogingen om Sicilië terug te winnen faalden en draaiden uit op het pact.
Dit pact bleef niet lang gehandhaafd, want Sextus hervatte zijn acties tegen Rome.
Het was Octavianus rechterhand Marcus Agrippa die de zoon van Pompeius en zijn
vloot kon verslaan in 36 v.o.t. Sextus vluchtte naar het Oosten maar werd vermoord
door een agent van Marcus Antonius. Het huwelijk tussen Marcellus en Sextus’
dochter werd nooit voltrokken, want de situatie vereiste het niet: Sextus Pompeius
was dood en verslagen vooraleer beide kinderen de huwbare leeftijd bereikt hadden.
133 Dio.XLVIII.38.3
91
De volgende keer dat de jonge Marcellus terug opduikt in de bronnen is in het jaar 29
v.o.t. Hij reed samen met die andere jongeling, Tiberius, mee in de triomftocht van
Octavianus ter ere van zijn overwinning tegen Marcus Antonius in de slag bij Actium
van 31 v.o.t. Tiberius reed te paard aan de linkerzijde van strijdwagen van
Octavianus, Marcellus aan de rechterzijde. Octavianus deelde bij de
overwinningsviering de hem door het volk toegekende geldsom uit aan de
jongelingen onder de elf jaar, in naam van Marcellus.
In de tien jaar tussen de twee vermeldingen was er uiteraard heel wat gebeurd.
Marcellus zal waarschijnlijk tot 36 v.o.t. met zijn moeder en stiefvader in Athena
gewoond hebben. Octavia voedde niet alleen de drie kinderen die ze had met
Marcellus, maar ook de twee zoons van Antonius en de twee dochters die ze samen
hadden. Marcellus’ moeder toonde zich als een voortreffelijke echtgenote die haar
man bijstond en steunde. Zelfs nadat Antonius haar terug naar Rome stuurde rond
37 v.o.t. bleef ze zijn zaken behartigen te Rome. In 35 v.o.t. zorgde ze zelfs voor
bevoorrading van zijn troepen die met hem streden tegen de Parthen en de
uithongering en uitputting nabij waren. Hij aanvaardde haar bevoorrading en steun
echter niet. Wel die van een andere vrouw, Cleopatra VII van Egypte. Sinds
Antonius Octavia terug naar Rome had gestuurd, onderhield hij zijn bekende affaire
met Cleopatra die hem drie kinderen baarde. Rond 32 v.o.t. zond Antonius Octavia
een scheidingsbrief. Octavia bleek echt de lijm tussen Antonius en Octavianus te zijn,
want na de scheiding was het hek helemaal van de dam. Octavianus zou het
testament van Antonius hebben weggehaald bij de Vestaalse Maagden en het samen
met de scheidingsbrief hebben voorgelezen in de Senaat. In het testament zou
Antonius Caesarion erkennen als een zoon van Iulius Caesar, voorzag hij een erfenis
voor zijn kinderen met Cleopatra en liet te weten dat hij naast Cleopatra begraven
wou worden. Octavianus gebruikte de scheiding en de relatie met de Egyptische
koningin als basis voor het verhaal dat Antonius de hoofdstad zou willen verhuizen
naar het Oosten, dat hij koning wou worden. Het feit dat Cleopatra zichzelf als
92
Koningin der Koningen en Caesarion als Koning der Koningen liet kronen en dat de
kinderen van Antonius met Cleopatra als heersers over delen van hun rijk werden
benoemd, zal alleen maar bijgedragen hebben aan het idee dat Antonius van plan
was een Oosterse despoot te worden. De gevolgen zijn bekend: Octavianus laat de
Senaat de oorlog verklaren, en in 31 v.o.t. wordt Antonius definitief verslagen door
Agrippa in de zeeslag bij Actium. In de zomer van 30 v.o.t. viel het doek over het
levensverhaal van Antonius en Cleopatra:beiden pleegden zelfmoord. Octavianus
liet een van de jonge Marcellus’ stiefbroers vermoorden: Antyllus, de oudste zoon
die Antonius had met Fulvia. In hoeverre Marcellus een band zou gehad hebben met
de zoon is niet te achterhalen. Ze hebben een tijd samen gewoond in Griekenland,
maar Antyllus vergezelde zijn vader toen deze in 36 v.o.t. vanuit Griekenland
vertrok. Antyllus leefde vanaf dan aan het Egyptische hof te Alexandria.
Welk impact zouden al deze gebeurtenissen gehad hebben op de jongen? Het waren
harde tijden. De familie moet in die jaren echt verscheurd geweest zijn. Ook al was
het huwelijk tussen Antonius en Octavia Minor een politiek huwelijk, Octavia blijkt
toch een serieuze poging gedaan te hebben om haar man bij te staan. Octavia Minor
wordt afgeschilderd in de bronnen als het toonbeeld van een deugdzame Romeinse
matrone, maar in hoeverre is dit geen propaganda van het Augusteïsche hof?
Volgens Strabo (XIV 675) koos Octavia een Griekse filosoof van de Akademia
genaamd Nestor uit voor de opvoeding van haar kinderen134.
Het ‘echte’ leven begon voor Marcellus rond zijn 15-16 jaar (in 27 of 26 v.o.t.)
wanneer hij Octavianus,die pas de eretitel Augustus van de Senaat ontvangen had en
zijn alleenheerschappij op slinkse wijze bekomen had, vergezelt op de veldtocht
tegen de Cantabrii, een stam uit het noordwesten van Hispania. Deze oorlog, die
grofweg tien jaar duurde, vond plaats tussen 29 en 19 v.o.t. Het was Agrippa die met
134 Voor verdere informatie over de opvoeding van Marcellus, zie: Horsfall, N. (1989). "Virgil and Marcellus' education." Classical Quarterly 39: 266-267.
93
grove middelen de regio pacificeerde, met de uitroeiing van de Cantabrii en de hun
geallieerde Astures, pacificeerde en dit na zoveel eeuwen strijd om de regio.
Marcellus zal waarschijnlijk net als Tiberius de rang van tribunus militum bekleed
hebben. Tot 25 v.o.t. verbleef de jongeling in Hispania, waar hij zijn eerste militaire
ervaringen opdeed. Hij zal hoogstwaarschijnlijk een groot deel van zijn tijd in Spanje
doorgebracht hebben in het (winter)hoofdkwartier in hoofdplaats Tarraco. Augustus
werd immers ziek, door oververmoeidheid en stress door de omstandigheden van de
oorlog. De Cantabrii en hun bondgenoten waren een harde noot om te kraken. Ze
gebruikten hun kennis van het bergachtige gebied om een hit-and-run strijd te voeren
tegen de overmacht van Rome, met enig succes voor een tijd. Dio135 geeft aan dat
Augustus Tiberius en Marcellus spelen liet organiseren voor de troepen in Tarraco.
Ze zouden dit gedaan hebben in het ambt van aedilis, wat echter incorrect is.
Misschien waren ze benoemd tot aediles van het zopas gestichte Augusta Emerita, een
woonplaats voor de oudere soldaten die van hun dienst werden ontslagen in een
rustiger stadium in de campagne, en niet aan het einde zoals Dio aangeeft136.
Marcellus keerde in 25 v.o.t. terug naar Rome, om te huwen met Iulia, de dochter van
Augustus met Scribonia. Augustus reisde niet mee, hoogstwaarschijnlijk door zijn
ziekte. In het huwelijk met Iulia zagen vele auteurs, zowel Antieke als moderne, een
teken dat Augustus Marcellus als zijn opvolger wou positioneren137. Dit is
waarschijnlijk echter meer een constructie met gegevens van gebeurtenissen na de
dood van Marcellus in 23 v.o.t. Marcus Agrippa kwam ook in aanmerking als
opvolger, een meer waarschijnlijke kandidaat door zijn ervaring en kunnen. Deze
huwde na de dood van Marcellus met Iulia, dit om de familiebanden nog hechter aan
te halen. Agrippa was sinds 28 v.o.t. getrouwd met een van Marcellus’ zussen,
Claudia Marcella Major, en scheidde van haar in 21 v.o.t. om met Iulia te huwen. Dit
135 Dio, LIII.26.136 RE, p. 2765 & Scott-Kilvert, p. 280.137 Zie de verschillende meningen van Severy en Syme(2002). Syme ziet Octavia als degene die haar zoon naar voor schoof op het politieke toneel.
94
zou volgens Plutarchus zelf op aanzet van Octavia geweest zijn. Claudia Marcella
was ook familie van Augustus, maar er kwam natuurlijk niks dichter in de buurt qua
familieband dan de dochter van de Princeps. Men kan zeggen dat met dit huwelijk
Agrippa in rang gestegen is en nu inderdaad de eerstvolgende in lijn was. Na de
dood van Agrippa in 12 v.o.t. werd Iulia gekoppeld aan Tiberius in 11 v.o.t. Ondanks
het feit dat het een ongelukkig huwelijk was en Iulia uiteindelijk wegens seksueel
wangedrag verbannen werd, en door de vroegtijdige dood van Iulia’s zonen met
Agrippa, Lucius en Gaius, werd Tiberius de uiteindelijke opvolger van Augustus.
Een huwelijk met Iulia werd later schijnbaar bekeken als een van de vereisten om als
opvolger in aanmerking te kunnen komen. Terwijl dit niet zo per se hoefde te zijn:
zoals eerder gezegd was huwelijkspolitiek erg belangrijk in de Romeinse adellijke
wereld, een gewoonte die binnen de Augusteïsche familie ook een voorname plaats
innam.
De voorbereidingen voor het huwelijksfeest werden door de zieke Augustus
overgelaten aan Agrippa.
In 24 v.o.t. is Augustus dan eindelijk terug te Rome. De terugkeer van de Princeps
ging gepaard met een prachtig staaltje gevlei van de Senaat in de vorm van
uitzonderlijke eerbewijzen. Augustus had laten weten dat hij het volk een gift van
400 sestertieën per man wou geven, doch vooraleer hij dit besluit openbaar maakte,
wachtte hij de goedkeuring van de Senaat af. Op zich een goed machtsspel, want hoe
kon de Senaat anders zonder zich immens onpopulair te maken bij het volk en de
Princeps voor het hoofd te stoten? Terstond liet de Senaat uitvaardigen dat Augustus
niet meer gebonden was door de wet en dus kon doen en laten wat hij wou. Dit was
nog maar het begin: eenmaal Augustus effectief terug was te Rome, kreeg hij nog
meer eerbewijzen aangereikt. Niet alleen hijzelf maar ook zijn schoonzoon Marcellus
en stiefzoon Tiberius vielen in de prijzen. In dit jaar zou Marcellus het pontificaat
hebben gekregen en als quaestorius in de Senaat opgenomen zijn met het voorrecht
om bij de praetorii te mogen zitten en met hen meestemmen. Hij zou ter plaatse tot
aedilis curulis voor 23 v.o.t. gekozen worden met het recht om tien jaar voor de
95
wettelijke leeftijd voor het ambt van consul te mogen opkomen. Tiberius werd tot
quaestor verkozen en mocht vijf jaar vroeger zich kandidaat stellen voor alle ambten.
Dit was zonder precedent, misschien alleen overtroffen door het eerste consulaat van
Augustus zelf.
23 v.o.t. is een bijzonder jaar voor de geschiedenis van de jonge Marcellus. De
chronologie van de gebeurtenissen van dit jaar is onduidelijk, maar is niet zozeer van
belang. Dit jaar, met het elfde consulaat van Augustus, werd gekenmerkt door
volgende evenementen: er wordt een samenzwering tegen Augustus ontdekt,
Marcellus houdt met behulp van zijn schoonvader memorabele spelen, Augustus
wordt ernstig ziek maar geneest; M. Primus, de gouverneur van Macedonia moet
zich verantwoorden voor een illegale oorlog tegen de stam van de Odrysae, Augustus
legt het consulaat vroegtijdig neer maar krijgt nieuwe vormen van macht en laatst
maar voor dit verhaal het belangrijkst: de jonge Marcus Marcellus komt te overlijden
na een korte ziekte in het najaar.
In dit jaar was Marcellus aedilis curulis en dus onder andere belast met het houden
van spelen. Het moeten zeer memorabele spelen geweest zijn, met het optreden van
iemand uit de ridderstand als danser en vrouw van goede geboorte in een of ander
schouwspel. De hele zomer lang was het Forum en het theater waar de spelen
gehouden werden overdekt met een zeil om de toeschouwers te beschermen tegen de
hitte. Het is zeker dat de spelen indruk gemaakt hebben en tot de grootste
verwezenlijking van Marcellus kunnen gerekend worden, aangezien ze in de elegie
over de dood van Marcellus door Propertius enkele malen vermeld worden.
Na of tijdens de spelen werd Augustus geveld door een ernstige ziekte, die hem op
de rand van het graf bracht. De situatie was zo ernstig dat hij op een bepaald
moment zijn zegelring aan Agrippa gaf, het symbool van het gezag binnen zijn
familia als het ware en de breviarium emperii, documenten met een overzicht van de
96
legers en de staatsfinanciën aan zijn collega-consul Piso gaf, het gezag over de staat
als het ware. Volgens Dio was men verbaasd dat Marcellus op dat moment niet werd
aangesteld als opvolger. Dio zag hierin het teken dat Augustus de jongeman nog niet
als ervaren genoeg beschouwde138. Door een kuur van koude (stort)baden,
voorgeschreven door de geneesheer Antonius Musa herstelde Augustus
wonderbaarlijk.
Ondertussen was er wrevel in zijn huishouden geslopen. Marcellus zou zich
benadeeld voelen omdat niet hij maar Agrippa als erfgenaam zou zijn aangeduid op
dat bijna fatale moment tijdens de ziekte van Augustus. Ook met Tiberius zou er een
rivaliteit heersen. Deze wrevel was eigenlijk een logisch gevolg van Augustus’
politiek ten opzichte van zijn ‘favorieten’. Hij had als het ware een soort van
verzameling om uit te kiezen. De ene keer bevoordeelde hij de ene, dan eens de
andere, zodanig dat er geen duidelijkheid was wie nu juist de tweede man in het rijk
was. De interne strubbelingen zouden er voor gezorgd hebben dat Augustus
Agrippa naar het Oosten stuurde om ginds orde op zaken te gaan stellen. Sommigen
zien hierin een schandelijke nederlaag voor Agrippa. Syme139 stelt echter correct dat
Augustus nooit het bevel over een belangrijke provincie aan iemand zou gegeven
hebben die politiek onbetrouwbaar was. Misschien was Agrippa al het gedoe aan het
hof moe en wou hij zijn vaardigheden nuttig gebruiken in dienst van Augustus, of
was er meer aan de missie in het Oosten dan op het eerste zicht blijkt.
Na de spelen en zijn ziekte, misschien in de late zomer legde Augustus zoals eerder
gezegd zijn consulaat neer, dit onder protest van het volk. Dit had de iure gevolgen
voor Augustus’ macht: tot ongeveer 18 v.o.t. had hij nog zijn buitengewone imperium,
in se het bevel over de legers in de provinciae. Met het neerleggen van het consulaat
verloor hij prerogatieven zoals het ius agendi cum senatu, het ius agendi cum populo en
138 Dio.LIII.30.139 Syme (1987)
97
het ius intercessionis. Dit verlies werd gecompenseerd doordat de Senaat hem de
tribunicia potestas voor het leven toekende. Het ambtsgezag van een tribuun, een
ambt dat Augustus onmogelijk zou kunnen uitoefenen omdat hij zelf een patriciër
was, omvatte alle bovenvermelde prerogatieven. Dit was de werkelijke basis van de
macht van het Principaat. In de Engelse vakliteratuur worden deze gebeurtenissen in
23 v.o.t. ook wel “the second settlement” genoemd. “The first settlement” vond plaats in
27 v.o.t. met het neerleggen van het Triumviraat en het in ruil krijgen van allerlei
andere voorrechten en eerbewijzen. Sinds 31 v.o.t. had Augustus elk jaar het
consulaat bekleed. In dit jaar zou er ook een proces gevoerd zijn tegen M. Primus, de
gouverneur van Macedonia. Deze zou zijn gezag overstegen hebben en op eigen
initiatief een oorlog begonnen zijn met de Thracische stam van de Odrysae. Tijdens het
proces beweerde Primus eerst dat hij de opdracht had gekregen van Augustus zelf,
daarna dat het in opdracht van de jonge Marcellus was. Augustus verscheen als
getuige op dit proces en ontkende elke betrokkenheid, waardoor Primus sowieso
veroordeeld was. De advocaat van Primus zou een zekere Licinius Varro Murena zijn
geweest. Deze zou zich zodanig hebben opgewonden tijdens het proces met de
getuigenis van Augustus dat hij de Princeps haast beledigde. Later zou op het jaar (of
het daaropvolgende) zou hij deelgenomen hebben an de samenzwering van enkele
misnoegde Republikeinen onder leiding van Fannius Caepio.
Vroeg in het najaar werd Marcellus ernstig ziek. Hij zou naar Baiae gereisd zijn om te
herstellen en kreeg dezelfde koudwaterkuur van Antonius Musa die Augustus
enkele maanden daarvoor had gekregen. Het deed waarschijnlijk meer slecht dan
goed en Marcellus stierf in zijn twintigste levensjaar. Dit was een zware slag voor
Augustus, die een neef, schoonzoon en mogelijke opvolger verloor. Hij zorgde voor
een grootste publieke begrafenis, waarop hij zelf de traditionele grafrede bracht. 600
paarden zouden de kar met het lichaam en de beelden van de voorvaderen van
Marcellus hebben getrokken. Niet alleen Augustus was in rouw, ook moeder Octavia
werd diep getroffen door de dood van haar zoon. Ze zou zich teruggetrokken
98
hebben uit het openbare leven, in rouw, en zou niets in haar nabijheid geduld hebben
dat haar aan haar dierbare zoon herinnerde. Wanneer Vergilius het aan de dood van
Marcellus gewijde stuk uit zijn Aeneis voordroeg voor Augustus en Octavia, zou deze
laatste ingestort zijn bij de woorden “tu Marcellus eris” en slechts met de grootste
moeite weer bij bewustzijn gebracht worden. Verschillende gebouwen, beelden en
spelen werden ter nagedachtenis aan Marcellus opgedragen: Augustus liet het
theater dat in opbouw was - misschien onder toezicht van Marcellus als aedilis curulis
in dat jaar? – en waarvan de fundamenten reeds door Caesar gelegd waren het
Theater van Marcellus dopen. Bij de Ludi Romani, het tijdstip van deze spelen is
onduidelijk, liet Augustus een ambtstoel, een gouden beeld van de overleden
jongeling met een kroon plaatsen tussen de magistraten. Dit zou nog in 23 v.o.t.
kunnen hebben plaatsgevonden, aangezien Marcellus aedilis curulis was en dus
verantwoordelijk voor de spelen. Het kan ook later plaatsgevonden hebben, met de
opening van het Theater van Marcellus rond 11 v.o.t. Octavia wijdde een bibliotheek
aan haar overleden zoon. Zo stierf de laatste rechtstreekse afstammeling van het
Zwaard van Rome.
99
2. De Marcelli en de spolia opima
Het verhaal van de Marcelli is steeds onderbelicht gebleven, zowel bij de Klassieke
auteurs als bij de hedendaagse historici. Enerzijds kan men dit wijten aan het gebrek
aan bronnen, wat eigenlijk geldt voor zowat de hele Klassieke Oudheid. We weten
bijvoorbeeld dat Atticus, de bekende vriend van Cicero een familiegeschiedenis zou
geschreven hebben over de Marcelli. Deze is ons echter niet overgeleverd geworden.
Sommige bronnen, zoals Polybius, waren de Marcelli dan weer vijandig gezind.
Anderzijds kan men denken dat de Claudii Marcelli een degelijke Romeinse familie
waren, maar ook niet meer dan dat, zoals te lezen valt in de conclusie van deel I.
Mijn onderzoek kreeg een bepaalde richting na het maken van een paper voor het
vak Historische Kritiek van de Klassieke Oudheid. In dat werkstuk onderzocht ik de
traditie van de spolia opima en deze is hier een basis voor hetgeen wat zal volgen. De
spolia opima zijn van een uitzonderlijk belang geweest voor de Marcelli en hun
overlevering. Dit kwam werd duidelijk na het herlezen van de bronnen. Om dit aan
te tonen gaan we eerst het gegeven spolia opima en de geschiedenis ervan wat
toelichten.
2.1. Wat zijn de spolia opima?
In het Encyclopedisch Woordenboek Der Klassieke Oudheid vinden we bij het
lemma 'spolia' het volgende:"noemde men de van een gedode vijand afgenomen
wapens. Indien een Romeinse legeraanvoerder zijn tegenstander in een tweegevecht
doodde, dan noemde men de buitgemaakte wapens <spolia opima>; men wijdde
deze in de tempel van Iuppiter Feretrius. De door een onderbevelhebber of soldaat
100
veroverde wapens heetten spolia secunda en tertia en werden aan Mars resp. Ianus
of Quirinus gewijd."140
Volgens de geschiedschrijving hebben slechts drie personen in de Romeinse
geschiedenis de spolia opima kunnen veroveren: Romulus, mythisch stichter van
Rome; Cossus, een militair tribuun en, misschien wel de enige historische figuur:
Marcus Claudius Marcellus. In diverse werken, in heel uiteenlopende genres, wordt
er soms kort verwezen naar de exploten van één van de drie helden. De Senaat bood
Iulius Caesar het recht aan om de spolia opima te wijden alsof hij ze zelf veroverd
had141. Een eerbetoon aan zijn militaire prestaties, maar wel met een gebruik dat voor
het laatst toegepast werd door Marcellus in 222 BC en niet meer dan een vervlogen
verhaal was, gebruikt bij begrafenisredes bij de Claudii Marcelli, die hun grootste
voorvader hiermee eerden, en zo zichzelf een plaats binnen de toplaag van de nobiles
verzekerden.
2.2. De spolia opima in de bronnen
2.2.1. Romulus
Bij Livius142 vinden we het verslag van de gebeurtenissen na de roof van de Sabijnse
maagden. De omliggende stadsstaten worden opgehitst door de roof en er komt een
strijd. De Caeninenses slaan het eerst toe, want hun woede is het grootste van allemaal
en ze vallen het Romeinse grondgebied binnen. Romulus trekt met zijn leger ten
strijde, doet de vijand op de vlucht slaan, achtervolgt hen, dood hun koning in de
strijd en ontneemt hem zijn wapenuitrusting, en neemt bij de eerste aanval hun stad
in. Daarna keert Romulus zegevierend terug naar Rome, waar hij zich onmiddellijk
140 Lamer, H. ( 1976)., Encyclopedisch Woordenboek der Klassieke Oudheid, vertaald en bewerkt door Dr. J. Fuchs, Alphen aan de Rijn.141 Dio. XLIV.4.3142 Liv.I.10.
101
naar het Capitool begeeft. Hij laat de wapenuitrusting van de verslagen generaal voor
zich uitdragen, gespannen op een houten kader, speciaal voor de uitrusting gemaakt.
De wapenuitrusting legde Romulus neer aan de voet van een eik, die door de
herders als heilig werd beschouwd. Tegelijkertijd legde hij de omtrek van een tempel
voor Iuppiter vast. Hierdoor stichtte hij de traditie van de spolia opima.
Livius vermeldt er bij dat dit ook het ontstaan van de tempel van Iuppiter Feretrius
markeert, de eerste gewijd te Rome. Hij duidt tevens aan dat de eer van de spolia
opima te kunnen wijden nog steeds intact is, vanwege de zeldzaamheid van het
gebeuren.
Bij Plutarchus143 vinden we iets meer uitleg. De koning van de Caeninenses wordt hier
bij naam genoemd: Acron. Interessant is hier dat volgens Plutarchus de twee
generaals elkaar in het oog kregen op het slagveld en een duel aangingen. Romulus
deed een belofte aan Iuppiter, dat wanneer hij zou overwinnen, hij de
wapenuitrusting van zijn tegenstander aan hem zou wijden. Romulus overwon hier
uiteraard ook, en kapte nadat de strijd ten einde was een grote eik om die in het
kamp groeide. Hij maakte van de stam een trofee en bevestigde er de
wapenuitrusting van Acron aan. Romulus kroonde zichzelf met een laurierkrans en
droeg de stam met de uitrusting op zijn rechterschouder de stad in, triomfliederen
zingend, met zijn leger achter zich aan marcherend. Dit zou volgens Plutarchus het
voorbeeld vormen van een Romeinse triomftocht. Ook hier wordt de wijding gedaan
aan de Iuppiter met het epitheton Feretrius. De naam Feretrius zou komen van het
Latijnse 'ferire', 'neerslaan', omdat Romulus gebeden had tot Iuppiter om zijn vijand
te kunnen neerslaan. In de biografie van Marcellus geeft Plutarchus hier nog meer
uitleg over.
Tevens vinden we hier de uitleg voor de term 'opima'. Deze uitleg zou van Varro
komen. Opima zou verwijzen naar de kostbaarheid van de uitrusting. Plutarchus
143 Plut. Rom. 16.7-8
102
verbindt echter het woord aan 'opus', arbeid, werk, want men moet de vijand immers
met eigen hand neerslaan. Enkel aan een aanvoerder van een leger die de aanvoerder
van het vijandelijke leger met zijn eigen handen doodt, kan de eer gegeven worden
om de opima spolia te offeren. Hij verwijst ook naar de zeldzaamheid van het
gebeuren en meldt dat Cossus en Marcellus hun spolia opima met zich meedroegen in
triomf op een strijdwagen, maar dat Romulus dit te voet deed, wat ook zou blijken
uit alle afbeeldingen van Romulus in triomf.
Wat leren we hier nu uit over het ontstaan van de spolia opima? Romulus was de
stichter van de tempel van Iuppiter Feretrius en de eerste die als Romeins
koning/aanvoerder een vijandelijke generaal doodde in een tweegevecht en zijn
wapenuitrusting roofde. Met de spolia opima wordt er dus duidelijk de
wapenuitrusting bedoeld. Als koning had Romulus zelf het ‘imperium auspiciumque’,
hoewel dit natuurlijk een anachronisme is voor de regale periode. De rol van de eik
komt ook in beide bronnen naar voor. De eik is in vele (klassieke) culturen een
heilige boom, en hier is dat niet anders.
Enkele bemerkingen hierbij zijn echter nodig. Beide auteurs schrijven minstens 700
jaar na de gebeurtenis, en dat over een hoogstwaarschijnlijk mythisch figuur. Er zijn
ook heel wat overeenkomsten in de manier waarop Plutarchus het bekomen van de
spolia en de daaropvolgende triomf beschrijft bij Romulus en Marcellus. Vooral het
gebed en de belofte aan Iuppiter voor de strijd zijn markant. Wie wordt naar wie
gemodelleerd, is de vraag die men zich hierbij moet stellen.
103
2.2.2. A. Cornelius Cossus
De voornaamste bron voor de exploten van Cossus is Livius144. Hij begint met de
vermelding dat Cossus, een militair tribuun, een knap persoon was, moedig en sterk.
Een typische held dus, de 'all-Roman hero'. In de strijd tegen koning Tolumnius van
Veii, die tegen een verdrag in met Rome in oorlog lag, zag Cossus dat overal waar
Tolumnius met zijn cavalerie chargeerde de Romeinse troepen moesten wijken. Hij,
zelf ook een cavalerist, merkte de vijandige aanvoerder op en chargeerde naar de
koning, stootte hem met zijn lans van zijn paard. Cossus sprong van zijn eigen paard
en sloeg de koning, die poogde recht te komen, neer met de knop van zijn schild. Met
enkele welgemikte houwen, sloeg hij de koning tegen de aarde. Hij beroofde het
lichaam van zijn wapenuitrusting en hakte het hoofd van de koning af, waarna hij
die op zijn lans spietste en zo de vijand op de vlucht sloeg, vervuld met afschuw
door de dood van hun leider. Rome overwint ook in deze strijd en de dictator, Mam.
Aemilius Mamercinus wordt door de Senaat en het volk een triomftocht aangeboden.
Niet de dictator, maar Cossus kreeg alle aandacht bij de triomf, want hij droeg zijn
spolia opima met zich mee. De soldaten bezongen hem in hun liederen, waarin ze hem
spiegelden aan Romulus. Met de gepaste eerbied offerde Cossus de spolia in de
tempel van Iuppiter Feretrius, naast de spolia van Romulus.
2.2.3. M. Claudius Marcellus
Plutarchus145 beschrijft de gebeurtenissen die tijdens het eerste consulaat van
Marcellus in 222 BC plaatsvonden, in het bijzonder de oorlog met enkele Gallische
stammen. Samen met zijn collega-consul Gnaeus Cornelius Scipio had hij het beleg
opgeworpen nabij Accerae, een stad ten noorden van de Po. Op een bepaald moment
144 Liv.IV.19-20.145 Plut. Marc.6-7-8.
104
legde een troep van tienduizend Gaesaten op bevel van hun koning het beleg voor
Clastidium. Marcellus trok er naartoe met twee derden van de cavalerie en
zeshonderd lichte infanterie. Hij marcheerde dag en nacht door, zonder te rusten, tot
hij nabij Clastidium kwam. Tijd om te rusten of om versterkingen te vragen was er
niet, want de vijand had de Romeinse troepenmacht opgemerkt en het zou
uitdraaien op een veldslag. Het Romeinse leger was zwaar in de minderheid, en de
Galliërs hadden niets dan minachting voor de Romeinse cavalerie, die in hun ogen
minderwaardig was aan hun eigen ruiterij. De Galliërs werden aangevoerd door hun
koning, en zetten onmiddellijk bij het begin van de slag een furieuze charge in, in de
hoop van het Romeinse leger in een keer weg te vegen. Dat was uiteraard gerekend
buiten Marcellus. Deze liet zijn cavalerie in een lange lijn chargeren, zodanig dat ze
niet onmiddellijk omsingeld zouden worden door de in de meerderheid zijnde
Gallische troepenmacht. Bij de charge dreigde het echter fout te lopen, want
Marcellus' paard panikeerde door de bloedstollende kreten van de vijand en droeg
hem naar de achterste rangen. Marcellus wist echter zijn paard te wenden en deed
het lijken alsof hij een gebed deed in de richting vanwaar de zon kwam, een oud
gebruik. Vlak voor hij bij de vijand kwam, zou hij een eed afgelegd hebben dat hij de
mooiste wapenuitrusting aan Iuppiter Feretrius zou offeren.
Tijdens de slag kreeg de Gallische koning Marcellus in het oog en kon uit zijn
insignes opmaken dat hij de aanvoerder was van het Romeinse leger. Hij stortte zich
onmiddellijk op Marcellus met zijn lans, hem uitdagend tot een tweegevecht. De
koning van de Galliërs viel niet alleen op door zijn grootte, maar ook door zijn
volledige wapenuitrusting, die bewerkt was met goud en zilver, versierd met de
prachtigste kleuren en uitgewerkte details, zodat het glansde als bliksem. Toen
Marcellus de vijandelijke rangen bekeek, zag hij dat die wapenuitrusting de mooiste
was en dat dit het beloofde offer moest zijn. Dus chargeerde hij op de Galliër af en
doorboorde diens borstharnas met zijn lans. De ruiter werd door zijn paard
afgeworpen, nog steeds levend. Een tweede en derde slag doodden de koning.
105
Marcellus sprong daarop van zijn paard, legde zijn hand op de wapenuitrusting en
sprak tot Iuppiter Feretrius dat hij deze wapenuitrusting aan hem zou wijden als spolia
opima.
De veldslag werd uiteraard gewonnen, en kort daarop werd er ook een vrede
bekomen. De Senaat kende alleen Marcellus een triomf toe. Plutarchus schrijft dat
zijn stoet een zelden gezien spektakel was, zowel door de pracht en waarde van de
oorlogsbuit als door de grootte van de gevangenen. Maar het meest uitzonderlijke en
indrukwekkende zicht was dat van de generaal, Marcellus, die de wapenuitrusting
van de gedode koning meedroeg. Hij had een jonge eikenboom omgehakt en in de
vorm van een troffee gesneden om daar de uitrusting aan op te hangen, elk stuk op
de juiste plaats. Wanneer de processie in beweging kwam, nam hij de trofee op, en
droeg deze mee op zijn vierspan. Zijn troepen volgden hem, gekleed in de mooiste
uitrustingen, speciaal voor de gelegenheid gecomponeerde liederen zingend, die de
grootsheid van hun generaal bezongen en die van Iuppiter Feretrius. Eenmaal bij de
tempel stapte hij af en offerde de spolia aan Iuppiter Feretrius.
Ook hier wordt er gewag gemaakt van de zeldzaamheid van de spolia opima. Hier
geeft Plutarchus ook nog enkele andere verklaringen voor de bijnaam 'Feretrius'. Een
mogelijkheid is 'pheretron', de kar waarin de troffee meegedragen wordt. Het is een
Grieks woord dat in het Latijn zou opgenomen zijn. De tweede verklaring was de
verwijzing naar 'ferire', welke ik reeds bij de bespreking van Romulus gegeven heb.
Nog een verklaring is het woord 'feri', of 'sla toe!' een aanmoedigingskreet bij
soldaten.
Ook legt Plutarchus uit dat er verschillende spolia zijn die opima genoemd kunnen
worden. Er zijn drie categorieën die door Numa Pompilius, één van de mythische
koningen van Rome worden beschreven. De spolia opima van de eerste graad worden
gewijd aan Iuppiter Feretrius, die van de tweede graad aan Mars en die van de derde
106
aan Quirinus. De beloning voor de eerste is 300 asses, voor de tweede 200 en de
derde 100. Doch stelt Plutarchus dat algemeen aanvaard wordt dat enkel die 'spolia'
'opima' zijn die veroverd worden in een veldslag, wanneer de generaal de generaal
van de tegenpartij met zijn eigen handen doodt.
Het verslag van de slag bij Clastidium een schitterend verhaal. Zo schitterend zelfs
dat de dichter Naevius er een toneelstuk over schreef, toepasselijk 'Clastidium'
getiteld. De gelijkenis tussen de exploten van Romulus bij het verkrijgen van de
spolia opima en die van Marcellus is treffend.
2.3. Augustus, Livius en de spolia opima146
Na dit partim over de spolia opima in de bronnen volgen dan enkele belangrijke
bedenkingen. De bron in kwestie die hier het meest van belang is, is Livius. Wanneer
we kijken naar zijn verslag over de spolia opima bij Romulus en Cossus dan merken
we iets heel vreemd op: Livius147 zegt bij de beschrijving van de exploten van Cossus
op een bepaald moment dat hij tot nu toe de traditie van de Romeinse schrijvers
volgde, wanneer hij Cossus als militair tribuun beschrijft ten tijde dat hij de tweede
spolia opima aan Iuppiter Feretrius offerde. Hij zegt dat er enkel sprake kan zijn van
spolia opima wanneer een generaal die van een vijandige generaal afneemt, en dat de
Romeinen alleen maar de persoon onder wiens auspica de oorlog gevoerd worden als
generaal (er)kennen. Er zou op de wapenuitrusting die Cossus offerde een inscriptie
staan die bewijst dat Cossus consul was toen hij de spolia veroverde. Het bewijs werd
aan Livius geleverd door niemand minder dan Augustus Caesar. Deze had dit
immers gelezen op de linnen borstplaat die Cossus had geofferd, toen hij de
vervallen tempel had bezocht. Livius vindt het haast heiligschennis dat hij Cossus
146 De informatie uit dit deel is ontleend aan en schatplichtig aan de werken van Flower (alle), Harrison, Mori, Petersen, Rich, Sailor en Syme (alle)147 Liv.IV.20.5–11
107
van zijn rechtmatige titel zou beroven en Augustus niet zou geloven. Augustus was
immers de persoon die de vervallen tempel van Iuppiter Feretrius restaureerde. Livius
gaat nog even verder met te zeggen waar deze fout in de overlevering zou kunnen
zitten. Het zou kunnen liggen aan de oeroude annalen, of aan de linnen boeken van
de magistraten. Ook zat er veel verschil op de wijze hoe de verschillende annalen
opgetekend werden. Sommige zeer uitgebreid, andere met enkel de namen van de
consuls. Hij besluit de zaak met het volgende stukje:
"One may have any opinion on the matter one likes, though the author of the battle, as he
put in their sacred home the spoils he had just taken, practically looking into the faces of
Jupiter himself, to whom they had been vowed, and of Romulus—witnesses to a false
inscription by no means to be taken lightly—wrote that he was A. Cornelius Cossus,
consul."
Hier krijgt men in eerste instantie een ander beeld van de winnaar van de spolia
opima. Dit keer zou het niet gaan om een generaal of koning, maar om een gewone
militaire tribuun. Het is immers duidelijk geworden dat het laatste stuk van Livius
4.20 een toevoeging is, waarschijnlijk onder dwang van Augustus148. Interessante
bedenkingen hierbij zij te vinden in het artikel 'Augustus, the poets and the spolia
opima' van S.J. Harrison. Deze stelt dat Livius niet alleen een versie van het verhaal
van Cossus probeert te geven die acceptabel is voor Augustus, want de spolia opima
waren een gevoelig onderwerp in die periode, met de hele affaire rond Crassus in 29
v.o.t., die het recht claimde de spolia opima te mogen wijden nadat hij tijdens een
veldslag als proconsul de vijandelijke aanvoerder gedood had. Wanneer men de
laatste paragraaf van Liv.IV.20 juist interpreteert, zou men merken dat Livius stelt
dat als er effectief 'consul' op het linnen borstharnas staat, en waarom zou men
twijfelen aan de woorden van Augustus, de restaurateur van de tempel, dat dat geen
vervalsing zou zijn. Want wie zou er immers durven liegen tegenover een god, in een
oeroude tempel, ingesteld door de stichter van Rome zelf?149
148 Vergelijk Harrison, Mori en Sailor.149 Harrison, p.410-411.
108
Zelfs wanneer we Livius het voordeel van de twijfel gunnen en het hem geven dat hij
ter goeder trouw handelde, dan nog lijkt het duidelijk dat Augustus hier misbruik
maakte van zijn politiek en religieus gezag, om te voorkomen dat iemand die niet uit
de keizerlijke familie stamde, met een oeroude eer zou gaan lopen. Een gebruik dat
Augustus zelf waarschijnlijk ten zeerste zal aangesproken hebben. Men mag bij al dit
niet uit het feit uit het oog verliezen dat er zich een Marcellus bevond in Augustus'
familie, nl. de jonge zoon van Caius Claudius Marcellus. De keuze van een Marcellus
als latere schoonzoon moet kan gezien worden in het kader van Augustus' wens om
zich op te werpen als de nieuwe stichter van Rome, degene die de vrede en het rijk
herstelt na de jaren van onrust en oorlog, de nieuwe Romulus. Hij herstelde immers
verschillende oude gebruiken en erediensten, restaureerde vergeten en vervallen
monumenten. Als er iemand was met een kennis van archaïsche gebruiken dan was
het Augustus wel. Zelf slaagde hij er niet in om de spolia opima te veroveren. Zijn
adoptievader Iulius Caesar heeft wel het recht tot wijden van de spolia opima
gekregen als eerbewijs, doch werd vermoord vooraleer hij er iets mee kon doen.
Naast zelf de spolia te veroveren was iemand in de familie te hebben wiens voorvader
deze uiterst zeldzame en haast vergeten eer behaald heeft een goed alternatief.
Enkele te overwegen theses worden gegeven in het artikel 'Drusus and the Spolia
opima' door J.W. Rich. Hij verwerpt het klassieke idee dat Augustus Crassus' claim
op de spolia opima verworpen zou hebben. Crassus' recht om de spolia opima te
wijden, zou nooit in twijfel getrokken geweest zijn, en Crassus zou er zelf niet op
hebben aangedrongen om zijn recht uit te oefenen, uit vrije wil of onder lichte dwang
van Augustus. Het zou immers niet in goede aard bij Augustus gevallen zijn, dat een
proconsul zo een zeldzame eer zou toekomen, een eer die daarbij nog eens gekoppeld
was aan Romulus. De interesse die Augustus betoonde in de rang van Cossus zou
puur een geschiedkundige interesse zijn geweest.
Sterker nog zelfs, in 20 BC zou de Senaat Augustus zelfs hebben geëerd bij het
terugkrijgen van de verloren standaarden van de Parthen met een 'heruitvinding'
109
van de traditie. Er zou een tempel ter ere van Mars Ultor moeten gebouwd worden
op het Capitool om de standaarden te ontvangen en te herbergen. Dit decreet
plaatste Augustus op dezelfde lijn als Romulus, die ook een tempel voor een
verkregen 'spolia' oprichtte, en verkondigde dat toekomstige gelijkaardige 'spolia' in
deze tempel moesten gewijd worden. Volgens het decreet zou de tempel in de buurt
moeten komen van de tempel van Iuppiter Feretrius. Augustus' weigerde deze eer,
maar zou de tempel voor Mars Ultor laten bouwen op zijn nieuw forum. Prominent
aanwezig tussen de beelden in de nieuwe tempel was het beeld van Romulus die zijn
spolia opima droeg. Rich stelt dat het een verleidelijk idee is om te denken dat de
standaarden in afwachting van de voltooiing van de nieuwe tempel ondergebracht
zijn in de tempel van Iuppiter Feretrius. 150
Het artikel neemt nog andere boeiende stellingen in omtrent de ambities van Drusus,
Augustus' stiefzoon en broer van Tiberius, tot het veroveren van de spolia opima. Hier
zal er niet verder op ingegaan worden, maar het mag duidelijk wezen, dat er heel
wat te doen was rond het behalen van uitzonderlijke eerbewijzen en oude tradities
tijdens de regering van Augustus, en dat deze niet terugschrok voor manipulatie van
een (heruitgevonden) traditie.
150 Rich, J. W. (1999). "Drusus and the Spolia Opima." Classical Quarterly 49(2): 544-555.
110
3. Conclusie deel II
Er zijn genoeg aanwijzingen dat de spolia opima een historische basis hebben. Marcus
Marcellus zal hoogstwaarschijnlijk wel een vijandige aanvoerder in de strijd geveld
hebben in een man-tegen-man gevecht. Polybius is de enige vooraanstaande bron die
geen melding maakt van Marcellus' spolia opima. Dit kan liggen aan de eerder
vermelde bevooroordeeldheid van Polybius door zijn verbinding met de Scipiones.
Wat ook een mogelijkheid is, is dat de spolia opima reeds in Marcellus' tijd een oeroud
en vergeten gebruik waren. Een actie waarbij twee leiders elkaar bekampen tot de
dood en de overwinnaar de uitrusting van de verslagene opeist en offert aan de
goden lijkt te stammen uit een tribale samenleving. Het lijkt passend voor een
Romulus-achtig figuur om dit te doen, als bewijs van zijn leiderschap. Zulke figuren
werden dan later een semi-goddelijke status toegekend en er ontstond een
mythologie rond. Zoals Romulus, zoals Cossus...en zoals Marcellus?
Het is logisch dat auteurs als Livius gewag maken van de zeldzaamheid van de
spolia opima: vanaf het moment dat de oorlogvoering grootschaliger werd; i.e. niet
meer enkele honderden stamleden die ten strijde trokken met hun aanvoerder tegen
de andere stam, maar een bijna professioneel leger van duizenden soldaten.; was er
veel minder mogelijkheid om zo'n exploten tot een goed einde te brengen. De
aanvoerders bleven meestal veilig achter de slaglinies, zelfs al in Marcellus' tijd.
Interessant is dat er van een figuur zoals Iulius Caesar gezegd wordt in de bronnen,
al dan niet door zichzelf geschreven, dat hij met zijn troepen meestreed in de eerste
rangen. Het idee van de dappere generaal/krijgsheer leek aan het einde van de eerste
eeuw v.o.t. weer ingang te vinden, met de opkomst van de warlords zoals Caesar en
Pompeius. Die andere triumvir, Crassus, is niks voor niks gestorven in Parthia in de
hoop om roem en glorie te rapen bij een hopeloze militaire expeditie, die de regio
voor jaren zou ontwrichten en tot het verlies van Romeinse legioenstandaarden leed.
111
De spolia opima zullen actief geen rol meer gespeeld hebben voor een zeer lange tijd.
Bij een familie zoals de Marcelli zal het idee van de spolia opima overgeleverd zijn met
de familiegeschiedenis, als iets waar de familie eer en roem kon uithalen. Zij zijn
degenen die de traditie, of het idee van een traditie doorheen de tijd met zich mee
hebben gedragen, waardoor het op een bepaald moment weer kon 'heruitgevonden'
of 'herontdekt' worden.
Zo een moment was de periode waarop de Senaat aankwam met het voorstel om
Iulius Caesar de eer te geven tot het wijden van de spolia opima, alsof hij ze effectief
bekomen had. Publius Crassus ging hiermee verder in 29 v.o.t., dit tegen de zin in
van Augustus, die daardoor Livius beïnvloedde in zijn geschiedschrijving. Augustus
probeerde zichzelf te installeren als de nieuwe Romulus en als er iemand deze
archaïsche eer toegekend zou krijgen, zou hij het wel zijn. Augustus mocht dan wel
een slinks politicus zijn, een groots militair genie was hij niet. Via zijn familie poogde
hij een surrogaat te bekomen voor de spolia opima151.
De hernieuwde interesse in de spolia opima kwam misschien door de burgeroorlogen,
het geweld dat terugkeerde naar Italia en Rome zelf in de eerste eeuw v.o.t..
Redenaar-politici als Cicero moesten baanruimen voor warlord-politici als Caesar en
Pompeius. Het militaire, dat steeds belangrijk is geweest in de Romeinse politiek,
kreeg nu hetzelfde aanzien als in de tribale tijd: de sterkste overwint en wordt de
leider. Na de binnenlandse strijd kwam uiteindelijk Octavianus Augustus als
winnaar tevoorschijn. Hij had dit niet louter aan zijn eigen kunnen te danken, maar
onder andere aan de hulp van betere generaals zoals Marcus Agrippa. In dit opzicht
kan het van het grootste belang geweest zijn van Augustus dat hij dat oude, tribale
eerbewijs toegewezen kreeg.
151 Zie de ideeën van Harrison, Rich en Flower.
112
In 25 v.o.t. werd de band tussen Augustus en de spolia opima nog sterker, door het
huwelijk van de jonge Marcellus, zijn neef, met zijn dochter Iulia. De jongeman was
al een 'favoriet' aan het hof, mede dankzij zijn moeder Octavia, en zijn rol als
afstammeling van het Zwaard van Rome werd nu van heel groot belang, naast het feit
dat er de familieband was met Octavia en dat de Claudii Marcelli een oude,
respectabele Republikeinse familie waren.
Onder Augustus stierven de Marcelli dan misschien wel uit, maar hun erfenis werd
voor eens en altijd vastgelegd. Door de belangstelling van Augustus in de spolia
opima kwam deze bijna vergeten claim to fame van de Claudii Marcelli weer in de
aandacht. Livius schreef er over en zorgde er voor, misschien onbewust en ongewild
dat het extra in de aandacht kwam van latere lezers en onderzoekers door de
vreemde affaire van de rang van Cossus ten tijde van zijn spolia opima-avontuur.
Augustus bracht met zijn restauratie van de tempel van Iuppiter Feretrius en het
integreren van standbeelden met weergave van het bekomen van de spolia opima de
traditie weer op gang en vond ze misschien zelfs opnieuw uit152. Het is ook met de
vroegtijdige dood van de jonge Marcellus dat diens familieverleden aandacht krijgt
in het werk van Vergilius en Propertius, dat hij getypecast wordt als opvolger van
Augustus. Augustus zal dat beeld misschien wel gunstig gezind geweest zijn.
Marcellus vormde geen mogelijk gevaar meer in de intriges omtrent de opvolging
aan het hof, maar kon wel afgebeeld worden als zijn schoonzoon, zijn opvolger en de
laatste afstammeling van Marcus Claudius Marcellus, veroveraar van Syracuse en de
spolia opima.
Zou Plutarchus zonder al deze gebeurtenissen ooit een biografie aan Marcellus
gewijd hebben? Toegegeven, hij was een capabel Romeinse legeraanvoerder met de
verovering van Syracuse op zijn naam, maar zijn meest buitengewone daad bleef
toch wel het bekomen van de spolia opima. Zelfs als koos Plutarchus Marcellus' uit om
152 Zie de eerder vermelde theorie van Rich en Sailor.
113
andere redenen, de herinnering aan Marcellus is nieuw leven ingeblazen en versterkt
dankzij het toeval dat de laatste rechtstreekse afstammeling de neef en schoonzoon
was van de eerste zogenaamde keizer van Rome.
Harriet Flower153 heeft het in haar studies over het beeld dat er gevormd werd in de
overleveringen van Marcus Marcellus, het Zwaard van Rome. Volgens haar heeft de
nagedachtenis door de tijd heen verschillende vormen gekend, van negatief tot
positief. Enerzijds zijn er de tegenstanders van Marcellus, vertegenwoordigd in de
bronnen door Polybius, die hem te kort doen en hem allerlei verwijten maken. Ook
figuren als Cato de Oudere hebben hiertoe bijgedragen; in de ogen van de
reactionaire conservatieven was het Marcellus die de verderfelijke Griekse invloed
Rome heeft binnengebracht na zijn verovering en plundering van Syracuse, rijk aan
Griekse kunst en schatten.
Onder Augustus kwam er echter een kentering in dit beeld. Door zijn familieband en
interesse in de spolia opima.
De andere telgen uit het geslacht hebben zelf geen onbelangrijke carrières gehad,
maar op de consulares van jaren 50 v.o.t. na, die toevallig leefden op een
scharniermoment in de Romeinse geschiedenis en dan nog bevriend waren met de
ijverig schrijvende Cicero, heeft de familie geen figuren van hetzelfde gewicht als een
Augustus, een Caesar of een Pompeius opgeleverd. Ze waren niet belangrijk genoeg
voor een prominente rol in de geschiedschrijving, het waren fatsoenlijke Romeinen:
geen grote schandalen, geen spectaculaire hoogtepunten, maar daardoor wel 'saai'.
Behalve dan die ene generaal, die een vijandelijke aanvoerder doodde in een
tweegevecht, die zoveel eeuwen na zijn onfortuinelijke dood, waarvoor hij beschimpt
werd in de geschiedschrijving, toch nog tot nut kon zijn voor die persoon die het
Romeinse staatsbestel finaal omvormde van een Republiek naar een Principaat.
153 Flower (2003).
114
Addendum: Chronologisch overzicht van de Claudii Marcelli
115
Dit is een kort overzicht van de Claudii Marcelli met hun rangnummer in RE met een vermelding van de door hun uitgeoefende ambten, op basis van de informatie uit MRR.
1. M. Claudius C.f.C.n. Marcellus (218)
* Consul in 331 v.o.t. met C. Valerius Potitus pat.
* Dictator in 327 v.o.t.: verkiezing ongeldig verklaard.
2. M. Claudius (M.f.C.n) Marcellus (219)
* zoon van (218)
* Consul in 287 v.o.t. met C. Nautius Rutilus pat.
3. M. Claudius M.f.M.n Marcellus (220)
* Aedilis in 226 v.o.t.: datum is speculatief.
* Augur: 226-208 v.o.t., opgevolgd in 208 v.o.t. door P. Aelius Paetus. Datum van aanvang is speculatief.
* Praetor in 224 v.o.t.: datum is speculatief.
* Consul in 222 v.o.t. met Cn. Cornelius Scipio Calvus pat.
* Praetor in 216 v.o.t. (Sicilia)
* Consul suffectus in 215 v.o.t.: verkiezing ongeldig verklaard.
* Promagistratuur in 215 v.o.t.
* Consul in 214 v.o.t. met Q. Fabius Maximus Verrucosus pat.
* Promagistratuur in 213 v.o.t.
* Promagistratuur in 212 v.o.t.
* Promagistratuur in 211 v.o.t.
116
* Consul in 210 v.o.t. met M. Valerius Laevinus pat.
* Promagistratuur in 209 v.o.t.
* Consul in 208 v.o.t. met T. Quinctius Crispinus pat. Beide consuls sterven na hinderlaag.
4. M. Claudius Marcellus (221)
* Aedilis Plebis in 216 v.o.t. (met M. Aurelius Cotta).
5. M. Claudius Marcellus (222)
* zoon van 220.
* Tribunus Militum in 208 v.o.t.
* Tribunus Plebis in 204 v.o.t. (met M. Cincius Alimentus)
* Aedilis Curulis in 200 v.o.t. (met Sextus Aelius Paetus Catus)
* Praetor in 198 v.o.t. (Sicilia)
* Consul in 196 v.o.t. met L. Furius Purpurio.
* 195 v.o.t.: Legatus (Ambassadeur met Cn. Servilius <Caepio> pat. en Q. Terentius Culleo), naar Carthago gezonden om Hannibal aan te klagen.
* 193 v.o.t. : Legatus onder Cornelius Merula in Gallia (met Ti. Sempronius Longus)
* Censor in 189 v.o.t. met T. Quinctius Flamininus pat.
* Pontifex 196-177 v.o.t.
* Overleden in 177 v.o.t.: opgevolgd als pontifex door zoon (225)
117
6. M. Claudius Marcellus (223 of 224)
Dit zijn twee Marcelli die gelijktijdig leefden en politieke functies bekleedden, maar niet van elkaar te onderscheiden zijn. Ik heb ze niet in mijn verhaal opgenomen door de onduidelijkheid die er heerst over deze figuren.
* Praetor Urbanus in 188 v.o.t
* Praetor in 185 v.o.t.
* Consul in 183 v.o.t. met Q. Fabius Labeo pat.
* Promagistratuur in 182 v.o.t.
* Proconsul in 181 v.o.t.
* 173 v.o.t. : gezonden naar de Aetolische Liga te Delfi. Spoorde de oorlogvoerende facties aan om gijzelaars naar Korinthe te sturen. Woonde de Achaeïsche Liga bij te Aegium.
* 169 v.o.t. : dient onder Philippus in Macedonia.
7. M. Claudius Marcellus (225)
* Zoon van (222) en kleinzoon van (220)
* Pontifex: 177-148 v.o.t.
* Tribunus Plebis in 171 v.o.t. met M. Fulvius Nobilior
* Praetor (Hispania) in 169 v.o.t.
* Promagistratuur in 168 v.o.t. (Hispania)
* Consul in 166 v.o.t. met C. Sulpicius Gabus pat.
* Consul in 155 v.o.t. met P. Cornelius Scipio Nasica (Corculum) pat. * Consul in 152 v.o.t. met M. Valerius Flaccus pat.
* Promagistratuur in 151 v.o.t.
118
* 148 v.o.t.: onderweg naar Massinissa op missie verdronken tijdens een storm.
8. M. Claudius Marcellus (226)
* 102 v.o.t.: diende onder Marius te Aquae Sextiae
* 90 v.o.t.: Legatus onder L. Iulius Caesar. Belegerde en veroverde Aesernia.
9. M. Claudius Marcellus (227)
* Aedilis Curulis in 92 v.o.t.
* Vermoedelijk Praetor in 74 v.o.t.
10 . C. Claudius Marcellus (214)
* Quaestor in 87 v.o.t.
* Proquaestor in 86 v.o.t.
* Praetor in 80 v.o.t.
* Proconsul (Sicilia) in 79 v.o.t.
11 . M. Claudius Marcellus (229)
* Quaestor in 64 v.o.t. * Praetor in 54 v.ot. : datum is speculatief.
* Consul in 51 v.o.t. met Ser. Sulpicius Rufus pat.
12 . C. Claudius Marcellus (216)
* Praetor in 53 v.o.t. : datum is speculatief.
* Consul in 50 v.o.t. met L. Aemilius Lepidus Paullus pat.
119
* Vader van (230), neef van (229) en (217). Zoon van (214)
13. C. Claudius Marcellus (217)
* Praetor in 52 v.o.t. : datum is speculatief.
* Consul in 49 v.o.t. met L. Cornelius Lentulus Crus pat.
* Promagistratuur in 48 v.o.t.
14. M. Claudius Marcellus Aeserninus (232 of 233)
* Quaestor in 48 v.o.t. * Consul in 20 B.C.
15. M. Claudius Marcellus (230)
* Tribunus Militum tussen 27 en 25 v.o.t.
* Pontifex vanaf 24 v.o.t.
* Aedilis Curulis in 23 v.o.t. * Sterft in het najaar van 23 v.o.t.
120
De stamboom zoals gevolgd in dit onderzoek:
Bron: RE p. 2731-2732
121
Bibliografie
122
1. Bronnen
Voor deze herwerking heb ik me vooral gebaseerd op tekstedities van de Loeb-series, Penguin of Athenaeum.
Den Hengst, D. ; Suetonius. (2000). Keizers van Rome. Amsterdam.
Foster, B.O. ;Moore, F.G.; Sage, E.T.; Schlesinger, A.C.; Livius; (1919-1959). History of Rome (book I-XLV). (Vol. 1-14). Cambridge (Mass.).
Kassies, W. ; Polybius. (2007). Wereldgeschiedenis 264 - 145 v. Chr. (vol. 1-2). Amsterdam.
Peskett, A.G.; Caesar. (1914). The Civil Wars. Cambridge (Mass.).
Shackleton Bailey, D.R. ; Cicero. (2001). Letters to friends. (vol.1-3). Cambridge (Mass.).
Shackleton Bailey, D.R. ; Cicero. (2002). Letters to Quintus and Brutus; Letter fragments; Letter to Octavian; Invectives; Handbook of electioneering. Cambridge (Mass.).
Scott-Kilvert, I. ; Cassius Dio. (1987). The Roman History : the Reign of Augustus. London.
Scott-Kilvert, I. ; Plutarchus. (1965). Makers of Rome. Nine Lives by Plutarch. London.
Van Katwijk-Knapp, F.H. ; Caesar. (1987). De Gallische Oorlog. Houten.
Warner, R. ; Plutarchus. (1958). Fall of the Roman Republic. Six Lives by Plutarch. London.
White, H. ; Appianus. (1913). Roman History. The civil wars (books 1-3.26). Vol III. Cambridge (Mass.).
White, H. ; Appianus. (1979). Roman History. The civil wars (books 3.27-5). Vol IV. Cambridge (Mass.).
123
2. Secundaire literatuur
Astin, A.E. ; Walbank, F.W. ; Frederiksen, M.W. (eds.) (1989). The Cambridge Ancient History. VII . Rome and the Mediterranean to 133 BC . Cambridge. (Alle verwijzingen naar de werken uit de Cambridge Ancient History-serie worden gedaan met de afkorting 'CAH' + hun Latijns cijfer.)
Boardman, J. ; Griffin, J. ; Murray, O. (eds.) (1991). The Oxford History of the Roman World. Oxford.
Bowman, A. K; Champlin, E. (eds.) (1996). The Cambridge Ancient History. X. The Augustan empire, 43 B.C. - A.D.69 . Cambridge.
Brandt, H. (1995). “Marcellus <successioni praeparatus> ?: Augustus, Marcellus und die Jahre 29-23 v. Chr.” Chiron 25: 1-17 .
Broughton, T. R. S. (1951-1960). The Magistrates of the Roman Republic. New York.
Brunt, P. A. (1971). Social Conflicts in the Roman Republic. New York.
Calvert, R. L. (1961). "M. Claudius Marcellus cos. II 155 B.C." Athenaeum 39: 11-23.
Carawan, E. (1985). "The tragic history of Marcellus and Livy's characterization." The Classical Journal 80: 131-141.
Clark, E. D. (1991). A historical commentary on Plutarch's Marcellus. Vancouver, University of British Columbia: 407.
Cook, S.A. (e.a) (eds) (1962). The Cambridge ancient history. IX: The Roman republic 133-44 B.C. Cambridge.
Crook, J.A. ; Lintott, A. ; Rawson, E. (eds.). (1994). The Cambridge Ancient History. IX. The Last Age of the Roman Republic. 146–43 BC. Cambridge.
Donaldson G. H. (1962). “Modern idiom in an ancient context. Another look at the strategy of the Second Punic war”, Greece&Rome 9: 134-141.
Dorey, T.A. (1955). “The Dictatorship of Minucius.” Journal of Roman Studies 45: 92-96.
Erdkamp, P. (1992). “Polybius, Livy and the «Fabian strategy».” Ancient Society 23: 127-147.
124
Fantham, E. (1977). "Cicero, Varro, and M. Claudius Marcellus." Phoenix 31: 208-213.
Feig-Vishnia, R. (1996). State, Society and Popular Leaders in Mid-Republican Rome, 241-167 BC. London.
Flower, H. I. (2000). "The tradition of the <Spolia Opima>: M. Claudius Marcellus and Augustus." Classical Antiquity 19(1): 34-64.
Flower, H. I. (2003). Memories of Marcellus. Formen römischer Geschichtsschreibung von den Anfängen bis Livius : Gattungen, Autoren, Kontexte. U. Eigler. Darmstadt: 39-52.
Georgiadou, A. Bias and character-portrayal in Plutarch's Lives of Pelopidas and Marcellus. Aufstieg und Niedergang der römischen Welt. II, 33, 6: 4222-4257.
Gruen, E.S. (1974). The Last Generation of the Roman Republic. Berkeley.
Gruen E. S. (1978). “The consular elections for 216 B.C. and the veracity of Livy.” California Studies in Classical Antiquity 11: 61-74.
Hafner, G. (1968). "Cn. Naevius und M. Claudius Marcellus." MDAI(R) 75: 64-73.
Harris, W. V. (1979). War and Imperialism in Republican Rome, 327-70 BC. Oxford.
Harrison, S. J. (1989). "Augustus, the Poets, and the Spolia Opima." Classical Quarterly 39(2): 408-414.
Horsfall, N. (1989). "Virgil and Marcellus' education." Classical Quarterly 39: 266-267.
Kaufman, D.B. (1932). “Poisons and Poisoning among Romans.” Classical Philology 27 (2): 156-167.
Lamer, H. ( 1976)., Encyclopedisch Woordenboek der Klassieke Oudheid, vertaald en bewerkt door Dr. J. Fuchs, Alphen aan de Rijn.
Lazenby, J.F. ( 1978). Hannibal’s War: a Military History of the Second Punic War. Warminster.
Lewis, N. ; Reinhold, M. (1990). Roman Civilization: selected readings. Derde editie. Vol. I en II. New York.
Lintott, A. (1999). The Roman Constitution. Oxford.
125
Luce, T. J. (1977), Livy: The Composition of his History. Princeton.
Luce, T.J. (1990). “ Livy, Augustus, and the Forum Augustum.” Between republic and empire : interpretations of Augustus and his principate Raaflaub K. A. ;Toher, M. (eds.) Berkeley :123-138.
Millar,F. (1984). “The Political Character of the Classical Roman Republic, 200-151 BC.” Journal of Roman Studies 74: 1-19.
Mori, A. (1984). “Livy on Cornelius Cossus and the spolia opima.” Journal of Classical Studies 32: 91-101
Pauly – Wissowa, G. ; Kroll, W. (eds.).(1893 – 1983). Real-Encyclopädie der classischen Altertumswissenschaft. 84 vol. Stuttgart – München. (afgekort als RE in verwijzingen. In dez verhandeling is Band 3 gebruikt. Dit is de band waar de Claudii Marcelli in beschreven staan, gerangschikt in alfabetische volgorde. De auteur van deze stukken is Friedrich Münzer).
Petersen, H.(1961). ”Livy and Augustus.” Transactions and proceedings of the American Philological Association 92 : 440-452
Raaflaub, K. (ed.). (1986). Social Strugles in Archaic Rome: New Perspectives on the Conflict of the Orders. Berkeley.
Retief, F.P; Cilliers, L . “Poisions; Poisoning, and Poisoners in Rome”, artikel voor de website Medicina Antiqua, adres: http://www.medicinaantiqua.org.uk/sa_poisons.html
Rich, J. W. (1999). "Drusus and the Spolia Opima." Classical Quarterly 49(2): 544-555.
Rives, J. B. (1993). "Marcellus and the Syracusans." Classical Philology 88: 32-35.
Rossi, A. F. (2000). "The tears of Marcellus : history of a literary motif in Livy." Greece&Rome Series 2, 47(1): 56-66.
Salmon E. T. (1960). “The strategy of the second Punic war.” Greece&Rome 7: 131-142
Scullard, H.H. (1951). Roman Politics, 220-150 BC. Oxford.
Scullard, H. H. (1969). A History of the Roman World, 753-146 BC. London.
Scullard, H. H. (1970). From the Gracchi to Nero: a History of Rome fom 133 BC to AD 68. London.
126
Sailor, D. (2006). “Dirty linen, fabrication, and the authoritiesof Livy and Augustus.” Transactions of the American Philological Association 136 (2): 329-388.
Seager, R. (2002). Pompey the Great: a Political Biography. Oxford.
Severy, B. (2003). Augustus and the Family at the Birth of the Roman Empire. New York.
Shackleton Bailey, D.R. (1986). “Tu Marcellus eris.” Harvard Studies in Classical Philology 90: 199-205.
Shackleton Bailey, D.R. (1960). “The Roman Nobility in the Second Civil War.” Classical Quarterly 54: 253-267.
Syme, R. (1959). “Livy and Augustus.” Harvard Studies in Classical Philology 64 : 27-87
Syme, R. (1987). The Augustan Aristocracy. Oxford.
Syme, R. (2002). The Roman Revolution. Oxford.
Twyman, B.L. (1984). “The Consular Elections for 216 B.C. and the Lex Maenia de Patrum Auctoritate.” Classical Philology79 (4): 285-294
Walbank, F. W. ;Astin, A.E. ; Frederiksen, M.W. (eds.) (1990). The Cambridge Ancient History. VII, Part 2. The Rise of Rome to 220 BC. Cambridge.
127