Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Onderzoek naar de fysieke vooruitgang van kinderen met een verstandelijke beperking na implementatie van een atletiek georiënteerd beweegprogramma.
Addy Cramer, Augustus 2015
Hogeschool InHolland Haarlem, domein Gezondheid, Sport en Welzijn
De invloed van atletiek op de grondmotorische vaardigheden bij kinderen met een beperking
Onderzoek naar de fysieke vooruitgang van kinderen met een verstandelijke beperking na implementatie van een atletiek georiënteerd beweegprogramma.
Student Addy Cramer Studentnummer 511247 Opleiding Sport en Bewegen (Gezondheid en Leefstijl) Cohort 2011/2012 Opdrachtgever Stichting Happy2Move SLB-‐er Leonie te Loo/Mirjam Maela Datum aanvraag 12 januari 2015
De invloed van atletiek op de grondmotorische vaardigheden bij kinderen met een beperking
Voorwoord Voor u ligt mijn onderzoeksverslag, een onderzoek over de veranderingen op de grondmotorische vaardigheden bij kinderen met een verstandelijke beperking na invoering van een atletiek-‐georiënteerd beweegprogramma. Het eindresultaat van mijn afstudeerscriptie voor de opleiding Sport en Bewegen VT. Deze scriptie vormt het eindproduct van mijn vier jaar durende opleiding Sport en Bewegen en mijn vijf maanden durend afstudeeronderzoek voor Happy2Move. Tijdens de opleiding ben ik in aanraking gekomen met verschillende doelgroepen, waaronder kinderen met een beperking. Vanaf het moment dat ik Alex Breedt (mede oprichter van Happy2Move) hoorde spreken bij een informatie bijeenkomst op de hogeschool, wist ik het meteen: daar wil ik stage gaan lopen. wel Gedurende de zomervakantie mocht ik vier weken bij de organisatie stage lopen en uiteindelijk zelfs mijn afstudeeronderzoek voor Happy2Move doen. Na veel overleg met Alex Breedt en Jur Bremer (Sport coördinator van Happy2Move) zijn we gezamenlijk tot een afstudeeronderzoek gekomen. Zij hadden het beweegprogramma van Latour maar ze hadden het helaas nog niet gebruikt en waren benieuwd naar de effecten van dit beweegprogramma. Het was voor mij een leerzaam proces, ik werd vooral gestimuleerd om over verschillende aspecten na te denken en ben mij zeer bewust geworden van mijn eigen handelen. Bij de totstandkoming van deze scriptie heb ik de nodige hulp gehad en iedereen die daaraan heeft bijgedragen wil ik graag via deze weg bedanken. In het bijzonder wil ik Jur Bremer bedanken voor de tijd die hij er in heeft gestoken om mijn werk van feedback te voorzien, Roelof van de Valk (mijn begeleider vanuit de opleiding) voor de constructieve feedback, Berthe de Vries en mijn ouders die mij ontzettend hebben ondersteund en aanmoedigden om vooral niet op te geven. Allemaal, bedankt! Ik wens u veel plezier bij het lezen van mijn afstudeerscriptie. Addy Cramer, Alkmaar, 13 augustus 2015
Samenvatting Sport geeft mensen zelfvertrouwen, stimuleert ze om de grenzen te verleggen en deel te nemen aan de samenleving. Daarnaast haalt sporten kinderen met een beperking uit het sociale isolement waar zij zich in kunnen bevinden. Het is een interessante vraag of-‐ en vooral ook; hoe kinderen met een beperking de voordelen van sport ervaren. Stichting Happy2Move biedt sportieve naschoolse dagbesteding voor kinderen met een beperking. Het doel van deze stichting is om met sport en spel de fysieke en sociale mogelijkheden van kinderen en jongeren met een beperking te vergroten. In opdracht van Happy2Move heeft Latour een atletiek-‐georiënteerd beweegprogramma opgesteld. In dit onderzoek is onderzocht welke veranderingen er optreden op de grondmotorische vaardigheden bij kinderen met een verstandelijke beperking na invoering van het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma van Latour. Hierbij is met name gekeken naar de grondmotorische vaardigheden snelheid, lenigheid en kracht. Daarnaast is gekeken naar de verschillen per verstandelijke beperking. Om het effect van dit nieuwe programma te meten is op de Happy2Move locatie Noord kwantitatief onderzoek gedaan naar de invloed van atletiek op de grondmotorische vaardigheden van kinderen met een verstandelijke beperking. Het beweegprogramma duurt zes weken. Aan dit onderzoek hebben 26 kinderen met een verstandelijke beperking deelgenomen. Er is bij deze kinderen een voor-‐ en eindmeting gedaan om te bepalen wat de invloed van het beweegprogramma is op drie grondmotorische vaardigheden, te weten: snelheid, lenigheid en kracht. Als er naar de algehele resultaten gekeken wordt, is te zien dat de kinderen op alle onderdelen vooruit zijn gegaan. Ze zijn met 0.08 seconden sneller geworden, met 0.22 centimeter leniger geworden en met 8.55 procent sterker geworden. Deze resultaten zijn echter niet significant bevonden. Doordat een aantal factoren invloed hebben gehad op de resultaten, is het niet mogelijk een uitspraak te doen over het op zich zelf staande effect van het beweegprogramma. Het wordt aanbevolen om bij vervolg onderzoek rekening te houden met de tijdsduur, groepsgrootte en de externe variabelen te isoleren en minimaliseren.
Inhoudsopgave INLEIDING ......................................................................................................................................................... 7
METHODE .......................................................................................................................................................... 9 ONDERZOEKSOPZET ............................................................................................................................................................ 9 POPULATIE EN DOELGROEP ............................................................................................................................................... 9 PROCEDURE ....................................................................................................................................................................... 10 MEETINSTRUMENTEN ..................................................................................................................................................... 12 DATA-‐ANALYSE ................................................................................................................................................................. 13
RESULTATEN ................................................................................................................................................. 14
DISCUSSIE ....................................................................................................................................................... 16
CONCLUSIE & AANBEVELINGEN .............................................................................................................. 18
BIBLIOGRAFIE .............................................................................................................................................. 20
BIJLAGE 1: TEST PROTOCOLLEN ....................................................................................................... XXIII PROTOCOL 40-‐METER SPRINT TEST ........................................................................................................................ XXIII PROTOCOL WERP-‐TEST .............................................................................................................................................. XXIII PROTOCOL SIT AND REACH TEST .............................................................................................................................. XXIV
BIJLAGE 2. TOESTEMMING FORMULIER OUDERS/VERZORGERS ............................................. XXV
BIJLAGE 3. OPBOUW BEWEEGPROGRAMMA .................................................................................. XXVI
BIJLAGE 4. ATLETIEK GEORIËNTEERD BEWEEGPROGRAMMA .............................................. XXVII
7
Inleiding Onderzoek wijst uit dat sporten goed is voor zowel de lichamelijke als psychische gezondheid (Fernandes, Coelho-E Sliva, Spiguel Lima, Cayres, Codogno, & Lira, 2015; Archer, Josefsson, & Lindwall, 2014; Leitzman, et al., 2007). Regelmatige lichamelijke activiteit bevordert de algehele kwaliteit van leven en het kan direct of indirect het risico op het ontstaan van ziekten verlagen (NISB, 2014). Bewegen heeft ook een positieve invloed op de mentale gezondheid en de mate van onafhankelijkheid op latere leeftijd en kan daarnaast een rol spelen bij het verkleinen van gezondheidsverschillen en het versterken van de sociale positie (NISB, 2014). Sporten geeft mensen zelfvertrouwen, stimuleert ze om de grenzen te verleggen en deel te nemen aan de samenleving (Rijksoverheid, 2014). Verschillende studies hebben aangetoond dat kinderen die sporten beter presteren op school dan kinderen die niet sporten (Diamonds, 2011). Kinderen met een verstandelijke beperking hebben vaak beperkte sociale aanpassingsmogelijkheden (Haren, 2012) en scoren vaak lager op CLUSK-‐vaardigheden1 dan leeftijdgenoten zonder beperking (Golubovic, Maksimovic, Glubovic, & Glumbic, 2012; Hartman, Houwen, Scherder, & Visscher, 2010; Westendorp, Houwen, Hartman, & Visscher, 2011). Uit onderzoek van Haren (2012) is gebleken dat kinderen met een verstandelijke beperking door de sociale omgeving weinig gestimuleerd worden om te gaan sporten/bewegen met als mogelijk gevolg dat het kind gezondheidsrisico’s loopt en in een sociaal isolement terecht kan komen. Het aantal kinderen tot achttien jaar met een verstandelijke beperking2 wordt geschat op 0.3 procent van de totale bevolking (Volksgezondheidenzorg, 2014). Volgens het rapport “Kinderen met een handicap in tel” van Tierlof en Oudenampsen(2013) telde Nederland in 2012 ongeveer 120.000 kinderen met een verstandelijke-‐ en/of lichamelijke beperking. In Nederland sport gemiddeld 29 procent van de kinderen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking een keer per week, tegenover 59 procent van de kinderen zonder beperking (Budding, 2015). Mensen met een beperking kunnen vaak niet vanzelfsprekend deelnemen aan sport activiteiten, zij hebben aanpassingen nodig om zelf te kunnen sporten zoals bijvoorbeeld een rolstoel, of aangepaste spelregels (Alles over gehandicapten sport, 2014). Stichting Happy2Move speelt in op de sportieve behoefte van het gehandicapte kind door kinderen met een beperking samen te laten sporten en ze op deze manier uit het sociale isolement te halen. Happy2Move biedt sportieve naschoolse dagbesteding voor kinderen met een verstandelijke-‐ en/of lichamelijke beperking in de leeftijd van 4 tot 20 jaar. Het doel van Happy2Move is om met sport en spel de fysieke en sociale mogelijkheden van kinderen en jongeren met een beperking te vergroten en zo hun integratie in de samenleving te bevorderen. Mensen met een verstandelijke beperking hebben vaak minder spierkracht dan mensen zonder beperking, daarnaast beschikken zij vaak ook over verminderde flexibiliteit en cardiovasculair uithoudingsvermogen (Pitetti, 1990; Fernhall, 1993; Graham, 2000). Vanuit deze wetenschap heeft Sport en Beweegprofessional Latour (2014) in opdracht van Happy2Move een atletiek-‐georiënteerd beweegprogramma opgesteld voor kinderen met een verstandelijke beperking. Het belangrijkste doel van het beweegprogramma is het verbeteren van de snelheid, lenigheid en kracht. De effectiviteit van dit beweegprogramma is echter nog niet getest en genormeerd. Het is nog niet bewezen dat het beweegprogramma zorgt voor een positief effect op de CLUSK-‐vaardigheden bij kinderen met een verstandelijke beperking.
1 CLUSK-‐ vaardigheden: Coördinatie, Lenigheid, Uithoudingsvermogen, Snelheid en Kracht. Deze vallen onder de grondmotorische vaardigheden.
2 Met verstandelijke beperking o.a. wordt verstaan: Down Syndroom, Autisme en IQ-‐gerelateerde beperkingen.
8
Er is zowel kwalitatief als kwantitatief nog maar weinig onderzoek gedaan naar de fysieke fitheid van kinderen met een verstandelijke beperking. Er is aanvullend onderzoek nodig om hier gegevens over te verzamelen (Frey, Stanish, & Temple, 2008). Het doel van dit onderzoek is om hier een bijdrage aan te leveren: helpt een atletiek-‐georiënteerd beweegprogramma bij het verbeteren van de snelheid, lenigheid en kracht bij kinderen met een verstandelijke beperking? Het gaat hierbij dan specifiek over het door Latour ontwikkelde programma. Voor Happy2Move is het belangrijk om de effecten van hun sportieve aanbod te meten zodat er uitsluitsel komt over het nut om dit programma verantwoord in te zetten in hun dagelijkse praktijk. Daarnaast zou het beweegprogramma ook ingezet kunnen worden bij andere instanties die met het sportief bewegende verstandelijk beperkte kind te maken hebben. Door invoeren van het atletiek-‐georiënteerd beweegprogramma, zoals opgesteld door Latour (2014), wordt inzicht verkregen in de ontwikkeling van de snelheid, lenigheid en kracht bij kinderen met een verstandelijke beperking. Men is het er in de literatuur echter niet over eens hoeveel weken het duurt voordat een trainingseffect bereikt wordt bij verstandelijk beperkten. Het trainingseffect is moeilijk meetbaar omdat de prestaties per dag (zeer) kunnen verschillen en omdat er geen vaste meetinstrumenten zijn die een weerspiegeling kunnen geven van het fysieke ontwikkelingsniveau van een verstandelijk beperkte (Franciosi, 2010). Onderzoek heeft tevens uitgewezen dat mensen met het syndroom van Down verschillen van leeftijdsgenoten met een verstandelijke beperking op het gebied van cardiovasculaire capaciteit, cardiovasculaire respons op lichaamsbeweging, spierkracht en uithoudingsvermogen (Pitetti, Rimmer, & Fernhall, 1993). Voor dit onderzoek is het dus interessant om ook naar de verschillen te kijken van de behaalde resultaten per vorm van de verstandelijke beperking. De hoofdvraag luidt: “In hoeverre is de snelheid, kracht en lenigheid bij kinderen met een verstandelijke beperking veranderd na het volgen van een atletiek-‐ georiënteerd beweegprogramma?” De subvraag luidt als volgt: “Zijn er verschillen in de behaalde resultaten per vormen van verstandelijke beperking?” In de methode wordt besproken hoe de resultaten behaald gaan worden, er wordt uitleg gegeven over de onderzoekspopulatie, de gebruikte meetinstrumenten en hoe de verzamelde data wordt geanalyseerd. In de resultaten sectie worden de resultaten besproken, maar nog niet geïnterpreteerd. De opvallendste resultaten worden uitgelicht. De discussie geeft weer wat de beperkingen van het onderzoek zijn geweest en een verklaring voor het wel/niet vinden van verschillen in de grondmotorische eigenschappen bij kinderen met een verstandelijke beperking na invoering van een atletiek-‐georiënteerd beweegprogramma. Na verzameling van deze gegevens worden de resultaten geïnterpreteerd, waar een logische conclusie uit volgt met de daarbij behorende aanbevelingen.
9
Methode
Onderzoeksopzet Om het effect van een atletiek-‐georiënteerd beweegprogramma te meten is er longitudinaal kwantitatief onderzoek gedaan. Voor dit onderzoek is het beweegprogramma dat door Latour (2014) is opgesteld als leidraad gebruikt. Het beweegprogramma van Latour is in bijlage 4 opgenomen. Het onderzoek levert kwantitatieve resultaten van de grondmotorische vaardigheden van kinderen met een verstandelijke beperking. Er is eerst een nulmeting gedaan waarbij de kinderen zijn getest op rensnelheid, lenigheid en werpkracht. Na een trainingsperiode van vier weken is er een eindmeting gedaan waarop de kinderen nogmaals en op dezelfde onderdelen zijn getest. De resultaten van beide metingen zijn per type beperking met elkaar vergeleken. In bijlage 1 zijn de protocollen die gehanteerd zijn tijdens het afnemen van de fysieke testen opgenomen.
Populatie en doelgroep Het onderzoek is in opdracht van Stichting Happy2Move uitgevoerd. De kinderen die gebruik maken van de diensten van Happy2Move hebben allemaal een (verstandelijke) beperking. Een voorwaarde van aanmelding bij Happy2Move is dat de deelnemers beschikken over een Persoons Gebonden Budget of een Zorg in Natura indicatie. De beperkingen verschillen van autisme, ADHD tot het syndroom van down en/of combinaties van meerdere beperkingen. Men spreekt al van een verstandelijke beperking wanneer iemand “beneden gemiddeld” scoort op een algemene intelligentie test. (Woittiez, Ras, & Oudijk, 2012) In tabel 1 is de mate van verstandelijke beperking gebaseerd op het IQ weergegeven zoals gehanteerd wordt door Woittiez, Ras, & Oudijk (2012). Tabel 1. Indeling van verstandelijke beperking gebaseerd op IQ-‐score type verstandelijke beperking: IQ score: zwakbegaafd 70-‐85 licht verstandelijke beperking 50-‐69 ernstige verstandelijke beperking onder de 50 zware verstandelijke beperking onder de 20 Happy2Move beschikt over drie verschillende locaties: in Amsterdam Noord, Amsterdam West en in Amsterdam Zuidoost. Bij dit onderzoek zijn alleen kinderen met een verstandelijke beperking betrokken die gebruik maken van de diensten van Happy2Move in Amsterdam Noord. In totaal hebben 26 kinderen aan dit onderzoek deelgenomen. De leeftijd van de kinderen loopt uiteen van zeven tot zeventien jaar. De verdeling van de kinderen en hun beperking in deze onderzoeksgroep verloopt als volgt: vier kinderen met Down Syndroom, vijf kinderen met autisme (alle vormen), vijf zwakbegaafde kinderen, elf kinderen met een licht verstandelijke beperking en een kind met het fragiele X-‐Syndroom. Kinderen mochten aan dit onderzoek deelnemen als zij vanaf februari 2015 bij Happy2Move waren aangemeld, als zij dit zelf wilden en als zij schriftelijke toestemming hadden van hun ouders/verzorgers. Daarnaast zijn alleen de resultaten van de kinderen verwerkt als zij tenminste twee lessen aanwezig zijn geweest. Kinderen die cognitief of lichamelijk niet in staat waren om deel te nemen aan het meetprotocol, en/of moeite hadden met het volgen van het trainingsprogramma zijn van deelname aan het onderzoek uitgesloten, dat wil zeggen: zij mochten wel aan het beweegprogramma deelnemen, de door hun behaalde resultaten zijn genoteerd, maar bij verwerking van de resultaten buiten beschouwing gelaten.
10
Er is geen gebruik gemaakt van een controlegroep omdat het niet mogelijk was de gehele groep van Happy2Move Amsterdam Noord te splitsen aangezien er anders te weinig deelnemers per onderzoeksgroep zouden zijn. Bij de andere vestigingen van Happy2Move was er helaas geen vergelijkbare groep te vinden waarbij de verhoudingen binnen de groepen ongeveer hetzelfde zouden zijn.
Procedure Er is eerst toestemming gevraagd aan de ouders/verzorgers van de kinderen. De ouders vulden daarvoor een toestemmingsformulier in. Ondertekening van het formulier betekende dat er toestemming gegeven is voor publicatie van onderzoeksresultaten. Zie bijlage 2 voor het toestemmingsformulier. In de persoonlijke dossiers van de kinderen (die voor de onderzoeker beschikbaar zijn gesteld door Happy2Move) staat hun geboortedatum en het type beperking dat ze hebben. Door het verzamelen van deze gegevens is er inzicht verkregen in wie welke beperking heeft en hoe vaak een beperking voor komt. Nadat alle toestemmingsformulieren zijn verzameld is er op maandag begonnen met het uitvoeren van de zogeheten mini meerkamp lessen zoals die beschreven staan in het beweegprogramma van Latour (2014). Deze mini meerkamp lessen zijn een introductie in het atletiek georiënteerde beweegprogramma van Latour (2014). Tijdens deze lessen is er een introductie gegeven in de onderdelen snelheid, kracht en lenigheid. Na de mini meerkamp is er begonnen met de eerste les uit de lessenreeks van Latour (2014), op maandag het onderdeel snelheid, op dinsdag het onderdeel kracht en op donderdag het onderdeel lenigheid. Voorafgaand aan de eerste les is er eerst een test afgenomen om een nulmeting te hebben. De hiervoor afgenomen testonderdelen zijn: de 40-‐meter sprint test voor snelheid, een werp test voor kracht en een sit and reach test voor lenigheid. Het protocol voor deze testen staan in bijlage 1. Na het afnemen van de test, wordt de eerste les van het eigenlijke lesprogramma gegeven. De test les (zoals genoemd in het beweegprogramma van Latour) telt dus mee als les. De testles aan het einde van het programma wordt wel gegeven maar niet als les meegeteld. Er is aan het meetmoment een spel element toegevoegd, een uitdaging vergroot vaak de focus en de inzet. Het kan bij kinderen met een beperking ook te veel druk op leggen waardoor er gedragsproblemen zouden kunnen ontstaan. (Jong, 2010) De onderzoeker heeft in overleg met de sportcoördinator van Happy2Move bewust gekozen voor een opzet waarbij elke weekdag een ander atletiekonderdeel aan bod komt., aangezien niet alle deelnemende kinderen de gehele week aanwezig zijn. Het is echter wel zo, dat de kinderen die op maandag aanwezig zijn, ook iedere maandag aanwezig zijn. Bijlage 3 bevat het schema met de opbouw van het beweegprogramma. De kinderen krijgen één type les, tenzij zij ook op andere dagen van de week aanwezig zijn. In totaal duurt het beweegprogramma zes weken, zoals Latour (2014) dat bedoeld heeft. De mini meerkamp en de laatste les maken formeel geen deel uit van de trainingsperiode. De trainingsperiode van het beweegprogramma duurt vier weken, met vier lessen per onderdeel. In deze vier weken is er volgens de richtlijnen van het beweegprogramma van Latour(2014) les gegeven. Er wordt zes weken bewogen, waarvan er vier weken gemeten wordt.
11
De testen zijn afgenomen door de onderzoeker zelf met ondersteuning van de werknemers van Happy2Move. De gegeven lessen heeft de onderzoeker zelfstandig uitgevoerd met ondersteuning van de medewerkers van Happy2Move en stagiaires van de opleiding Sport & Bewegen. Doordat het beweegprogramma van Latour (2014) als leidraad gebruikt wordt, zijn de lessen gestandaardiseerd. In de praktijk bleek een aantal oefeningen niet te passen (want te moeilijk) bij het ontwikkelingsniveau van de kinderen. Sommige lessen zijn daardoor aangepast zodat de kinderen toch op hun eigen niveau deel konden nemen aan de lessen. Tijdens de lessen is ook rekening gehouden met de indeling van de groepen. De warming-‐up is in twee verschillende groepen uitgevoerd, een 'hoge' en een 'lage' groep. Vanzelfsprekend wordt de kinderen niet verteld dat zij in een 'hoge' of 'lage' groep zitten. Er wordt hen slechts verteld dat zij in een andere groep zitten. Bij deze indeling is gekeken naar een ongeveer gelijk cognitief niveau en ongeveer dezelfde fysieke mogelijkheden. Dit is gedaan om het voor de deelnemers zo interessant mogelijk te houden. De indeling is samen met medewerkers van Happy2Move bepaald: zij kennen de kinderen goed en zij weten wat bij elk kind de mogelijkheden en de beperkingen zijn. Na de warming-‐up is de groep in vieren gedeeld. Bij de indeling van de vier groepen is geen rekening gehouden met voorgaande criteria. De sociale flexibiliteit van de kinderen om met elkaar om te leren gaan had namelijk de prioriteit. De 'hoge' kinderen spelen hierbij een belangrijke rol; hen wordt gevraagd het goede voorbeeld te geven aan de 'lagere' kinderen.
12
Meetinstrumenten Uitkomstmaat van het onderzoek De uitkomstmaat van het onderzoek bepaalt of er verbeteringen zijn in de snelheid (gemeten in tijd), lenigheid (gemeten in centimeters) en kracht (gemeten in meters) van kinderen met een verstandelijke beperking. Dit wordt vergeleken met de gegevens voor de invoering van het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma. De uitkomsten van de nul-‐ en eindmetingen worden met het dataverwerkingsprogramma SPSS verwerkt om een beeld te krijgen van de effecten op de grondmotorische vaardigheden. Type metingen Er zijn verschillende methoden beschikbaar om de grondmotorische vaardigheden te testen bij kinderen met een verstandelijke beperking. De validiteit en betrouwbaarheid zijn echter niet gegarandeerd, daarom is er gekozen voor een andere aanpak van testen. (Mensch, Rameckers, Boogaard, & Ketelaar, 2005) Latour (2014) heeft in zijn beweegprogramma de eerste les aangegeven als testles. Tijdens deze les zouden verschillende testen afgenomen worden. Omdat de betrouwbaarheid en validiteit van de meetmethoden niet zijn benoemd is er gekozen om nieuwe testmethoden te gebruiken om de betrouwbaarheid en validiteit te verhogen. Er is door de onderzoeker gekozen voor een 40-‐meter sprinttest, een werptest om de kracht in de bovenarmen te meten en de sit and reach test om de lenigheid te meten. Alle meetinstrumenten zijn testen om de fysieke gesteldheid voor snelheid, kracht en lenigheid te meten. Alle testen worden tijdens de gymles uitgevoerd, de sprint test en de werp test worden in groepsverband uitgevoerd in verband met de beperkte beschikbare tijd om de testen uit te voeren. De sit and reach test is individueel uitgevoerd met de onderzoeker, tijdens de gymlessen. De soms (ver)storende invloed van de deelnemers kan invloed hebben op de resultaten van de test. De testen worden steeds op hetzelfde moment van de dag uitgevoerd. De volgorde van de kinderen die getest worden blijft ook steeds dezelfde. De sprinttest is uitgevoerd door de onderzoeker zelf met een werknemer van Happy2Move. De onderzoeker start de kinderen weg en de medewerker van Happy2Move is verantwoordelijk voor de tijdregistratie en tijdnotering. De meting en daarmee het testresultaat kan minder betrouwbaar worden als de tijd onzorgvuldig of onnauwkeurig geregistreerd wordt of door fouten in de notatie van de tijdregistratie. De betrouwbaarheid is verhoogd door duidelijke instructies te geven en door het inzetten van dezelfde werknemer bij de begin-‐ en eindmeting. De test wordt volgens protocol uitgevoerd en steeds op dezelfde manier om de betrouwbaarheid te verhogen. Het onderzoek van Glaister et al. (2007) geeft namelijk aan dat testen en her-‐testen de betrouwbaarheid van het onderzoek kan vergroten indien daarbij ook steeds dezelfde methode wordt gehanteerd. De werptest wordt in kleine groepjes van vijf kinderen uitgevoerd. De test wordt door de onderzoeker uitgevoerd met ondersteuning van een medewerker van Happy2Move. De medewerker geeft aan welk kind als eerste mag gooien, zodat de onderzoeker zich kan richten op de geworpen afstand. Bij deze test is het belangrijk te letten op de werptechniek, om betrouwbaarheid te verhogen dienen de kinderen namelijk allemaal op dezelfde manier te gooien. Daarnaast blijft het de vraag in hoeverre werpafstand iets zegt over de kracht aangezien de variabelen coördinatie en armsnelheid ook een rol spelen. (Vrijkottte, 2007) Er is toch voor deze meetmethode gekozen omdat er is vastgehouden aan de meetmethode die door Latour (2014) in het beweegprogramma is opgenomen.
13
Om de lenigheid te meten wordt de sit and reach test afgenomen. Deze test wordt gebruikt om de lenigheid van de hamstrings te meten. De hamstrings worden ook het meeste gebruikt tijdens het hoogspringen met de schaartechniek. Latour (2014) heeft alleen hoogspringen als meetmethode aangedragen. Zoals eerder vermeld is deze methode niet op validiteit en betrouwbaarheid gemeten. Er is daarom voor de sit and reach test gekozen die uit eerdere onderzoeken betrouwbaar en valide is gevonden als het gaat om het meten van lenigheid. (Vrijkottte, 2007)
Data-‐analyse De uitkomstmaat van het onderzoek bepaalt of er verbeteringen zijn in de snelheid (gemeten in tijd), lenigheid(gemeten in centimeters) en kracht (gemeten in meters) van kinderen met een verstandelijke beperking in vergelijking voor de invoering van het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma. Snelheid, lenigheid en kracht vallen onder de term “grondmotorische vaardigheden”. Er is een statistische analyse uitgevoerd met behulp van het programma SPSS Statistics. Beschrijvende statistiek is toegepast om de gemiddelden, standaarddeviaties en minimale en maximale waarden van de scores op de voor-‐ en nameting weer te geven per onderdeel van het protocol. Er zal getoetst worden of de data normaal verdeeld is, waarna er bepaald wordt of de uitkomsten op de nametingen significant verschillen van de voormetingen. Zo kan een uitspraak gedaan worden over de vooruitgang in fysieke fitheid die de kinderen hebben bereikt nadat het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma is ingevoerd. Wanneer er voldoende kinderen per leeftijdscategorie zijn (minimaal n=10), zal per leeftijdscategorie een uitspraak gedaan worden over de vooruitgang in fysieke fitheid. Ook is er gekeken of er een verschil bestaat tussen de leeftijdscategorieën. Tevens is gekeken naar de verschillen tussen de types beperkingen. Uit onderzoek blijkt dat mensen met het Down Syndroom in onderzoek naar basiseigenschappen van lichamelijke fitheid als een aparte groep beschouwd moeten worden (Pitetti, Rimmer, & Fernhall, 1993).
14
Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek besproken, er wordt nog geen uitspraak gedaan over de verklaring van de verschillen. Omdat er binnen de literatuur beschreven staat dat de spierkracht bij mensen met een verstandelijke beperking vaak een stuk lager ligt dan bij de mensen die geen beperking hebben (Pitetti, 1990) en daarnaast over een verminderde flexibiliteit (Graham, 2000) en een verminderde cardiovasculair uithoudingsvermogen (Fernhall, 1993) zouden beschikken, worden de resultaten onderling vergeleken in plaats van met reeds bestaande referentietabellen. Karakteristieken deelnemers
Aan dit onderzoek hebben 26 kinderen deelgenomen, waarvan achttien jongens en acht meisjes in de leeftijd van zeven tot zeventien jaar. Er zijn zeventien kinderen getest op snelheid, zestien op kracht en zeven kinderen zijn getest op lenigheid. Deze verdeling wordt verklaard door het aanbod per onderdeel per dag. In tabel 2 is opgenomen welke beperkingen bij de deelnemers voor komen en hoe de verdeling per geslacht is. Tabel 2. Frequentie tabel van de verschillende beperking en per geslacht. Meisjes Jongens Totaal N =8 N = 19 N+26 Downsyndroom 1 3 4 autisme (alle vormen) 3 2 5 zwakbegaafd 1 4 5 lichte verstandelijke beperking 3 8 11 Fragiele X syndroom -‐ 1 1
Beschrijvende statistiek is uitgevoerd om de gemiddelden en standaarddeviaties van de scores op de voor-‐ en nameting weer te geven per onderdeel van het protocol. Deze resultaten zijn weergegeven in tabel 3. Tabel 3. Beschrijvende statistiek: gemiddelden en standaarddeviaties N voormeting nameting t sig. (2-‐
tailed) Gem. SD Gem. SD snelheid (in sec.) 17 9.35 2.06 9.27 2.39 0.40 0.69 lenigheid (in cm) 7 25.67 9.59 25.89 10.62 1.5 0.17 kracht (in m.) 16 10.88 4.83 11.81 4.85 1.04 0.31
15
Resultaten per beperking
Omdat kinderen met syndroom van Down een andere ontwikkeling hebben dan kinderen met autisme of een andere verstandelijke beperking (Pitetti, Rimmer, & Fernhall, 1993) wordt er onderscheid gemaakt in dit onderzoek tussen de verschillende beperkingen. In tabel 4 worden de resultaten per beperking weergegeven. In tabel 5 staan de resultaten van de paired samples t-‐Test. De resultaten in de tabel geven aan in hoeverre de behaalde resultaten significant zijn. De resultaten van de deelnemer met het Fragiele X-‐Syndroom zijn niet weergegeven omdat er maar een persoon heeft deelgenomen met deze beperking, de resultaten konden daardoor niet vergeleken worden. Daarnaast was diegene met het Fragiele X-‐Syndroom alleen op maandag aanwezig en heeft dus niet aan andere testen deelgenomen. Tabel 4. Resultaten per beperking
Tabel 5. Resultaten Paired Samples t-‐Test Opvallend want in tegenspraak met de verwachting is dat de kinderen met Down Syndroom op de onderdelen snelheid en kracht de grootste vooruitgang hebben laten zien. Dit kan er mee te maken hebben dat kinderen met Down Syndroom zich op een andere manier ontwikkelen dan kinderen die deze beperking niet hebben. (Pitetti, Rimmer, Fernhall, 1993). De behaalde resultaten zijn echter niet significant, wellicht omdat er slechts drie deelnemers waren met het syndroom van Down. Uit de resultaten van de sit and reach test blijkt dat alleen kinderen met autisme en de kinderen die zwakbegaafd zijn leniger zijn geworden. De kinderen met Down Syndroom en de kinderen met een licht verstandelijke beperking zijn niet leniger geworden, de resultaten zijn voor deze groepen echter ook niet achteruit gegaan. De vooruitgang in lenigheid bij kinderen met autisme en de kinderen die zwakbegaafd zijn, zijn niet significant bevonden. Tijdens deze test zijn veel resultaten uitgevallen, dit doordat een groot deel van de kinderen de instructie voor de test of het implementeren van de instructie cognitief te moeilijk vonden. Bij de werptest is de groep zwakbegaafden als enige achteruit gegaan. De andere groepen zijn wel sterker geworden. De resultaten zijn echter niet significant bevonden.
16
Discussie Naar aanleiding van de gevonden resultaten zijn er enkele aandachtspunten. Er is in tabel 4 met de gemiddelden en standaarddeviaties te zien dat de kinderen op alle onderdelen vooruit zijn gegaan. Er kunnen echter geen uitspraken worden gedaan over de absolute vooruitgang, aangezien de resultaten niet significant zijn bevonden. Er zijn veel variabelen die van invloed kunnen zijn op de gemeten resultaten. De zichtbare veranderingen kunnen te maken hebben met verschillende factoren die los staan van de kwaliteit en de effectiviteit van het beweegprogramma. Zo zijn de testen tijdens de sportlessen uitgevoerd wat invloed zou kunnen hebben op de focus en de motivatie van het kind tijdens de test. Om er voor te zorgen dat kinderen hun concentratie en motivatie konden behouden is de test in kleine groepen uitgevoerd. Daarnaast zouden de gevonden verschillen ontstaan kunnen zijn door motorische groei in plaats van door toename in daadwerkelijke kracht of lenigheid. (Vrijens, Bourgois, & Lenoir, 2007) Bij kinderen kan het tijdstip waarop de testen zijn afgenomen een rol spelen. Vooral jonge kinderen kunnen na het uitvoeren van bepaalde lichamelijke activiteiten na een uur vermoeid zijn. In het onderzoek is de mate van vermoeidheid van het kind per testfase niet meegenomen. Om te voorkomen dat de kinderen tegen de tijd van het uitvoeren van het testen fysiek moe zijn is rekening gehouden met het moment van meten. Er is rekening gehouden met de volgorde waarop de kinderen zijn gemeten om te voorkomen dat het kind bij de voormeting als eerste is gemeten en bij de eindmeting als laatste waardoor het kind bij de eindmeting moe zou kunnen zijn. Om de instrumentatie zo valide mogelijk te houden is er gebruik gemaakt van testprotocollen om er voor te zorgen dat het meetinstrument bij de hertest hetzelfde is gebleven. Gezien de relatief kleine populatie (N=26) van het onderzoek, is het geen grote verrassing dat er geen significante verschillen gevonden werden, er werd wel verwacht dat er veranderingen zouden optreden. Elke planmatige beweegactiviteit leidt immers in principe tot verbetering en versterking van de grondmotorische vaardigheden. (Vrijens, Bourgois, & Lenoir, 2007;Golubovic, Maksimovic, Glubovic, & Glumbic, 2012) Er is echter wel een significant verschil gevonden bij de groep zwakbegaafde kinderen op het onderdeel kracht. Dit significante verschil kan komen doordat het verschil tussen de beide metingen procentueel gezien groter is in vergelijking met de andere metingen. Naast kracht spelen ook coördinatie en de werptechniek een rol bij hoe ver een kind kan werpen. (Vrijkotte, 2007) Het is dus maar de vraag in hoeverre de verbetering in werpkracht iets zegt over de daadwerkelijke krachttoename. Daarnaast zou het ook een uitschieter kunnen zijn omdat de onderzoekspopulatie met deze beperking te klein is. Leeftijd, geslacht en mate van beperking zijn mogelijk ook nog van invloed op de behaalde resultaten. Er is uit onderzoek van Golubovic, Maksimovic, Golubovic, & Glumbic (2012) naar het effect van een lichamelijke activiteit in kinderen met een verstandelijke beperking gebleken dat er een samenhang is tussen de ernst en mate van een beperking en de mogelijkheid tot verbetering in fysieke fitheid. Er wordt echter wel gesteld dat mensen met een verstandelijke beperking op een zelfde manier op krachttraining reageren als de gemiddelde bevolking (Pitetti, Rimmer, & Fernhall, 1993). In de testresultaten is deze samenhang echter niet duidelijk terug te vinden. De duur van het beweegprogramma is ook een relevante factor. De gevonden veranderingen zijn klein, afgezien van enkele uitschieters. Hoewel een trainingsperiode van zes weken wordt aanbevolen (Berkel, Graaf, Rietberg, & Wijffel, 2009) is men het er in de literatuur niet over eens hoeveel weken het duurt voor er een trainingseffect bereikt wordt bij verstandelijk beperkten. Dat dit tot op heden nog niet vastgelegd is kan komen doordat de prestaties van verstandelijk
17
beperkten per dag sterk kunnen verschillen en omdat er nog geen vaste meetinstrumenten zijn die een weerspiegeling kunnen geven van de fysieke ontwikkeling van een verstandelijk beperkte (Franciosi, 2010). Het onderzoek van Taylor, Macpherson, Spears & Weston (2010) stelt dat herhaalde sprinttraining kan leiden tot kleine of grote verbeteringen in snelheid. Dit effect is ook terug te zien in de resultaten behaald door de onderzoeksgroep. Helaas is het verschil niet significant, waarschijnlijk mede door bovengenoemde variabelen. Gemiddeld gezien zijn de kinderen wel iets sneller geworden. Aan dit onderzoek hebben 26 kinderen deelgenomen. Op het onderdeel snelheid zijn zeventien kinderen getest, bij het onderdeel lenigheid waren dit er zeven en bij het onderdeel kracht zijn er zestien kinderen getest. Mede doordat de onderzoeksgroep (te) klein is, zijn er geen significante verschillen gevonden. Als er per onderdeel meer kinderen aan de test hadden deelgenomen waren er wellicht wel significante verschillen gevonden. Er is geprobeerd zo veel mogelijk vast te houden aan het originele beweegprogramma (inclusief meetmethoden) zoals Latour(2014) deze heeft opgesteld. Er is in dat onderzoek geen uitspraak gedaan over de betrouwbaarheid en validiteit van de gekozen meetmethoden. Om het effect van het beweegprogramma te meten is dit echter wel van belang. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen is gezocht naar meetprotocollen voor de te meten onderdelen. Voor sommige kinderen was de sit and reach test cognitief niet uitvoerbaar, dit zorgde voor uitval van de testresultaten. Dit verklaart waarom er op dat onderdeel weinig deelnemers zijn getest. In het vervolg zou gebruik gemaakt kunnen worden van eenvoudigere instructie en uitvoering om kinderen met een verstandelijke beperking te testen op de grondmotorische vaardigheden. Er is in dit onderzoek geen rekening gehouden met de activiteiten die kinderen naast het sporten bij Happy2Move uitvoeren. Als kinderen buiten Happy2Move bij een atletiek vereniging aangesloten zijn of een sport zouden beoefenen die op dezelfde onderdelen traint als het beweegprogramma zou dit natuurlijk ook invloed kunnen hebben op de resultaten. Bij gebrek aan een controlegroep zijn de gevonden resultaten en bevindingen moeilijk toe te schrijven aan het beweegprogramma. De resultaten kunnen door verschillende omstandigheden tot stand zijn gekomen. Bovendien zijn er teveel variabelen. Er is geen hard bewijs gevonden dat het beweegprogramma op zichzelf staand een significant effect heeft op de grondmotorische eigenschappen. Bij gebruik van een controle groep kan er verwacht worden dat de kinderen die het gerichte beweegprogramma wel volgen andere resultaten behalen dan de kinderen die geen beweegprogramma volgen.
18
Conclusie & Aanbevelingen In dit hoofdstuk worden uit de resultaten conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Er is gekeken naar de beantwoording op de hoofdvraag. Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken welke veranderingen er op treden bij kinderen met een verstandelijke beperking op hun grondmotorische vaardigheden na invoering van een atletiek-‐georiënteerd beweegprogramma. Als er naar de algehele resultaten gekeken wordt, is te zien dat de kinderen op alle onderdelen vooruit zijn gegaan. Ze zijn met 0.08 seconden sneller geworden, met 0.22 centimeter leniger geworden en met 8.55 procent sterker geworden. De toename in kracht is procentueel gezien de grootste toename. De resultaten zijn echter niet significant, wat te maken kan hebben met een te kleine onderzoekspopulatie, te veel externe variabelen die invloed hebben gehad op de resultaten en een te korte meetperiode. Hoewel er geen significante verschillen gevonden zijn, wil dit niet zeggen dat het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma geen invloed heeft gehad op de grondmotorische vaardigheden van de deelnemende kinderen met een verstandelijke beperking. Er zijn wel resultaten behaald: een toename van acht procent in kracht is zelfs veel. Het is echter onduidelijk of dit resultaat een gevolg is van invoering van het beweegprogramma. Er is ook gekeken wat de verschillen zijn in behaalde resultaten tussen verschillende vormen van verstandelijke beperking na invoering van het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma op de grondmotorische vaardigheden. De onderlinge verschillen in snelheid, lenigheid en kracht zijn lastig met elkaar te vergelijken als er alleen naar het type beperking gekeken wordt. Dit heeft er mee te maken dat er relatief weinig kinderen hebben deelgenomen die dezelfde beperking hadden. Er is niet een specifieke beperking die op alle onderdelen vooruitgang liet zien. Ook hierbij geldt weer dat de populatie te klein was, er te veel variabelen van invloed kunnen zijn en dat de meetperiode te kort was. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is het aan te bevelen om vervolgonderzoek te doen. De groepen zouden daarbij per beperking en per IQ-‐niveau ingedeeld moeten worden en groepen zouden uit meer dan tien kinderen moeten bestaan om tot relevantere gegevens en een eenduidiger conclusie te komen. Uit het onderzoek is gebleken dat de onderzoekspopulatie te klein was, er waren te veel variabelen van invloed op de resultaten en de meetperiode bleek te kort. Hierdoor kunnen dus helaas geen uitspraken worden gedaan over de effectiviteit en de kwaliteit van het beweegprogramma van Latour (2014) zoals dat voor dit onderzoek in opdracht van Happy2Move is ingezet. Vervolg onderzoek wordt echter sterk aangeraden.
19
Aanbevelingen
Vanuit bovenstaande conclusie zijn er een aantal aanbevelingen, welke zijn gericht op de volgende variabelen: het vergroten en clusteren van de populatie, het isoleren, beheersen en/of minimaliseren van externe variabelen en het verlengen van de meetperiode. Er kon in dit onderzoek geen uitspraak gedaan worden over het effect van het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma van Latour (2014) onder andere doordat de onderzoekspopulatie te klein was. Om dit aan te pakken zou het beweegprogramma op meerdere locaties van Happy2Move uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast zou een controle groep kunnen helpen bij het vaststellen van het los staande effect van het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma van Latour (2014). Bovendien is bij de indeling in de groep niet geclusterd op leeftijd, geslacht, type beperking en het IQ. Er zijn in dit onderzoek meetmethoden gebruikt die niet betrouwbaar of valide zijn gebleken. Bij het meten van de grondmotorische vaardigheden is het Movement ABC een valide en betrouwbaar meetinstrument. Het wordt veelvuldig door fysio-‐, ergo,-‐ en oefentherapeuten gebruikt om de fysieke mogelijkheden van kinderen met een (verstandelijke) beperking in kaart te brengen. (Henderson & Sugden, 2010) Het is echter een zeer kostbaar meetinstrument. Een ander alternatief voor het Movement ABC is zelf de betrouwbaarheid en validiteit van de gebruikte meetmethode te onderzoeken. Dit kan gedaan worden door de onderzoeksgroep te splitsen en ze met twee verschillende meetmethoden te meten die elk hetzelfde doel hebben. Ook aanpassingen in de instructie kan mogelijk leiden tot makkelijkere en betere uitvoering door kinderen met een verstandelijke beperking. De testen die in dit onderzoek zijn uitgevoerd vonden plaats tijdens de gymlessen. Hier is voor gekozen omdat het de focus en inzet van het kind verbeterde. Een nadeel van deze methode is dat het kind afgeleid kan worden door de omgeving waardoor de focus op de uitleg en/of uitvoering verminderd. Om dit aan te pakken zouden de testen individueel uitgevoerd kunnen worden met een toegevoegd spelelement om zo toch de focus en inzet te verhogen. Verdere buitenschoolse activiteiten zijn in dit onderzoek niet meegenomen, dit kan invloed hebben gehad op de resultaten van het huidige onderzoek. Bij vervolgonderzoek zou in kaart gebracht kunnen worden hoeveel kinderen er naast Happy2Move bij een sportvereniging zijn aangesloten zodat uitschieters makkelijker verklaarbaar zijn. De meetperiode van dit onderzoek was vier weken, dit is te kort bevonden voor dit onderzoek. Het wordt daarom aanbevolen om het atletiek-‐georiënteerde beweegprogramma van Latour(2014) uit te breiden naar een langere trainingsperiode. Het beweegprogramma kan volgens de onderzoeker uitgebreid worden naar een trainingsperiode van twaalf weken om gefundeerd uitspraken te kunnen doen over een daadwerkelijk trainingseffect. Een Sport en Beweegprofessional zou zorg kunnen dragen voor de uitvoering en invulling van het beweegprogramma.
20
Bibliografie Alles over gehandicapten sport. (2014). Hoeveel mensen met een handicap zijn er in Nederland en hoeveel sporten er daarvan? Opgeroepen op februari 10, 2015, van Wordpress: https://allesovergehandicaptensport.wordpress.com/2011/11/03/hoeveel-‐mensen-‐met-‐een-‐handicap-‐zijn-‐er-‐in-‐nederland-‐en-‐hoeveel-‐sporten-‐er-‐daarvan/
Archer, T., Josefsson, T., & Lindwall, M. (2014). Effects of Physical Exercise on Depressive Symptoms and Biomarkers in Depression . CNS & Neurological Disorders -‐ Drug targets , 1640-‐1653.
Berkel, M., Graaf, R., Rietberg, C., & Wijffel, I. (2009). In Bewegingsonderwijs aan ZML. Zeis: Jan Luiting Fonds.
Budding, J. (2015, maart 13). Toegang tot sport verbeteren voor kinderen met een handicap. Opgeroepen op maart 19, 2015, van medicalfacts.nl: http://www.medicalfacts.nl/2015/03/13/toegang-‐tot-‐sport-‐verbeteren-‐voor-‐kinderen-‐met-‐een-‐handicap/
Carol Ann Podgorski, K. K. (2004). Physical Activity Intervention for Older Adults With Intellectual Disability: Report on a Pilot Project. AAIDD , 272-‐283.
Diamonds, A. L. (2011, Augustus 19). Interventions shown to aid executive functions development in children 4 to 12 years old. Sience , 333 (6045), pp. 959-‐964.
Fernandes, R., Coelho-‐E Silva, M., Spiguel Lima, M., Cayres, S., Codogno, J., & Lira, F. (2015). Possible underestimation by sports medicine of the effects of early physical exercise practice on the prevention of diseases in adulthood. Journal of Occupational & Environmental Medicine , 235-‐240.
Fernhall, B. (1993). Physical fitness and exercise training of individuals with mental retardation. Medicine & Science in Sports & Exercise , 442-‐450.
Franciosi, E. (2010). Selected Factors Correlated to Athletic Performance in Adults With Mental Retardation. Journal of Strength & Conditioning Research , 1059-‐1064.
Frey, G. C., Stanish, H. I., & Temple, V. A. (2008). Physical activity of youth with intellectual disability: Review and Research Agenda. Adapted Physical Activity Quarterly (25), 05-‐117.
Glaister, M., Howatson, G., Lockey, R. A., Abraham, C. S., Goodwin, J. E., & McInnes, G. (2007). Familiarization and reliability of multiple sprint running performance indices. Journal of Strenght and Conditioning Research (3), 857-‐9.
Golubovic, S., Maksimovic, J., Glubovic, B., & Glumbic, N. (2012). Effects of exercise on physical fitness in children with intellectual disability. Research in Developmental Disabilities. (3), 608-‐614.
Graham, A. (2000). Physical fitness of adults with an intellectual disability a 13-‐year follow-‐up study. Montreal: DEPARTMENT OF PHYSICAL EDUCATION.
21
Haren, B. v. (2012). Onderzoek naar de betekenissen die sportende jongeren met een lichamelijke beperking geven aan rolmodellen. Utrecht: Utrechtse school voor Bestuurs-‐ en Organisatiewetenschappen.
Hartman, E., Houwen, S., Scherder, E., & Visscher, C. (2010). On the relationship between motor performance and executive functioning in children with intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disabilities Research (54), 468-‐477.
Henderson, S. E., & Sugden, D. A. (2010). In Movement ABC-‐2 | Movement Assessment Battery for Children. Pearson.
Jong, W. (2010). Gedragsstoornissen -‐ Hechtingsstoornissen Naar Professioneel Lerarengedrag. In W. Jong, Gedragsstoornissen (Vol. REC4). Noord-‐Holland: Regionaal Expertise Centrum.
Katic, R., Males, B., & Meletic, D. (2002). Effect of a 6-‐month Athletic Training on Motor Abilities in Seven-‐Year-‐Old Schoolgirls. Collegium Antropologicum , 533-‐538.
Latour, B. (2014). Atletiek beweegprogramma voor jeugdigen met een beperking. Haarlem: Inholland.
Leitzmann, M., Park, Y., Blair, A., Ballard-‐Barbash, R., Mouw, T., Hollenbeck, A., et al. (2007). Physical Activity Recommendations and Decreased Risk of Mortality. Archive of International Medicine , 2453-‐2460.
Mensch, S., Rameckers, E., Boogaard, P. v., & Ketelaar, M. (2005). Het mogelijke nut van zes meetinstrumenten ter evaluatie van motorische vaardigheden van kinderen met ernstig meervoudige complexe beperkingen. Naaldwijk: Kinderfysiotherapie.
NISB. (2014). Effecten van bewegen. Opgeroepen op februari 10, 2015, van NISB-‐Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen: http://www.nisb.nl/weten/feiten_cijfers_trends-‐ontwikkelingen/effecten-‐van-‐bewegen.html
Parker, A. W., & James, B. (1985). Age changes in the flexibility of Downs's Syndrome children. Journal of Mental Deficiency Research (3), 207-‐18.
Pitetti. (1990). A reliable isokinetic strength test for arm and leg musculature for mildly mentally retarded adults. Arch phys med rehabil , 669-‐672.
Pitetti, K., Rimmer, J., & Fernhall, B. (1993). Physical Fitness and Adults with Mental Retardation Review. Sport Medicine (16), 23-‐26.
Rijksoverheid. (2014). Sport voor mensen met een beperking. Opgeroepen op febuari 10, 2015, van rijksoverheid.nl: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/sport-‐en-‐bewegen/sport-‐voor-‐mensen-‐met-‐een-‐beperking
Sport Service Desk. (2015). Sporten en Bewegen met een verstandelijke beperking. Opgeroepen op Augustus 11, 2015, van sportservicedesk.nl: http://www.sportservicedesk.nl/uploads/files/pdf/Aangepast%20sporten/Sporten%20en%20bewegen%20met%20een%20verstandelijke%20beperking%202012.pdf
22
Taylor, J., Macpherson, T., Spears, I., & Weston, M. (2015). The Effects of Repeated-‐Sprint training on Field-‐Based Fitness Measures: A Meta-‐Analysis of Controlled and Non-‐Controlled Trials. Sports Medicine .
Tierlof, B., & Oudenampsen, D. (2013). Kinderen met een handicap in tel. Verwey-‐Jonker Instituut, Utrecht.
Van de Vliet, R. P. (2006). Physical fitness profile of elite athletes with intellectual disability. Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports , 417-‐425.
Volksgezondheidenzorg. (2014). Prevalentie en Incidentie van verstandelijke beperking. Opgeroepen op januari 3, 2015, van Volksgezondheidenzorg: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/verstandelijke-‐beperking/cijfers-‐context/incidentie-‐en-‐prevalentie
Vrijens, J., Bourgois, J., & Lenoir, M. (2007). Coordinatie en techniektraining. In J. Vrijens, J. Bourgois, & M. Lenoir, Basis voor Verantwoord Trainen (pp. 243-‐244). Sint Amandsberg/Gent, Belgie: Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding.
Vrijkottte, S. V. (2007). Fitheidstesten voor jeugdigen. TNO. Leiden: TNO.
Westendorp, M., Houwen, S., Hartman, E., & Visscher, C. (2011). Are gross motor skills and sportsparticipation related in children with intellectual disabilities? Research in Developmental Disabilities (32), 1147-‐1153.
Winnick, J. (2010). Adapted physical education and sport. Champaign: Human kinetics .
Woittiez, I., Ras, M., & Oudijk, D. (2012). IQ met Beperkingen. De Mate van Verstandelijke Handicap en Zorgvragers in Kaart Gebracht. . Den Haag: Sociaal Cultureel Plan Bureau.
Wood, R. (2008). 40 meter sprint. Opgeroepen op februari 13, 2015, van Topend sports: http://www.topendsports.com/testing/tests/sprint-‐40meters.htm
XXIII
Bijlage 1: Test protocollen
Protocol 40-‐meter sprint test Benodigdheden:
-‐ Ruimte voor een 40-‐meter sprint test -‐ Rolmaat om afstand op te meten -‐ Stopwatch -‐ Fluitje -‐ Score formulier
Om de snelheid te meten is er gekozen voor een 40-‐meter sprint test. Er wordt met een meetlint en pionnen een gebied afgezet waartussen de kinderen gaan sprinten. De onderzoeker neemt deze test af samen met een medewerker van Happy2Move. De kinderen staan in vier groepen van vijf kinderen op een rij, klaar voor de start. Als de onderzoeker het teken geeft, starten de kinderen die als eerste in de rij staan en rennen zo hard ze kunnen naar de overkant. Aan de overkant staan vier medewerkers van Happy2Move met een score lijst en een stopwatch. Als de onderzoeker het teken geeft, starten zij de stopwatch. Zodra het kind bij de aangegeven finish is, wordt de timer gestopt en noteren de medewerkers de tijd die op de stopwatch staat. (Wood, 2008) Elk kind sprint drie keer, de snelste tijd telt als eindtijd.
Protocol werp-‐test Benodigdheden:
-‐ Ruimte om zo ver mogelijk te werpen -‐ Rolmaat om afstand op te meten -‐ Score formulier
Om de kracht te meten in de bovenarmen wordt er kogel gestoten. Bij dit onderdeel wordt er gebruik gemaakt van de arm spieren. Om de explosieve kracht te meten wordt er met een op de kogelstoot techniek een pittenzakje zo ver mogelijk gegooid vanaf een vooraf bepaald punt. Vanaf het startpunt wordt er om de vijf meter een pion neergezet. De testpersoon heeft een pittenzakje of een ander voorwerp dat niet stuitert als het op de grond gegooid wordt en moet deze zo ver mogelijk gooien. Als de persoon gegooid heeft, noteert de onderzoeker de geworpen afstand. De kinderen mogen elk twee keer gooien en de verste worp wordt genoteerd. (Vrijkottte, 2007) De kinderen dienen met een hand de bovenhandse gooi techniek te gebruiken.
XXIV
Protocol sit and reach test Benodigdheden:
-‐ Bank -‐ Meetlint -‐ Pen (iets om over het meetlint te schuiven)
Voor aanvang van de test mag het kind het lichaam nog even opwarmen, daarna gaat het kind met blote/platte voeten tegen de zijkant van de bank geplaatst op een vlakke ondergrond zitten. Met gestrekte armen en vingers wordt nu geprobeerd zo ver mogelijk naar voren te reiken waarbij beide handen gelijk worden gehouden. Om er voor te zorgen dat de handen gelijk blijven wordt er gebruik gemaakt van een voorwerp dat over het meetlint geschoven wordt. De knieën blijven gestrekt en worden door de onderzoeker vastgehouden. Het naar voren schuiven dient langzaam en zonder schokken te gebeuren anders telt de meting niet. De test wordt vier keer herhaald waarbij de verste uitslag telt. De afstand van de schuif in centimeters wordt naar beneden op hele centimeters afgerond en genoteerd. (Vrijkottte, 2007)
XXV
Bijlage 2. Toestemming formulier ouders/verzorgers
Beste ouder/verzorger van ……………….. Bij Happy2Move hebben wij als doel om uw kind op een sportieve manier te helpen met allerlei vaardigheden die in het dagelijks leven een rol spelen. Wij merken dat de kinderen bij ons hier op vooruit gaan en kunnen hier veel voorbeelden van noemen. Maar omdat wij de vaardigheden van de kinderen nooit meten kunnen wij hier geen objectieve uitspraak over doen. Om te kijken of de kinderen bij Happy2Move echt vooruitgang boeken, willen wij graag wetenschappelijk onderzoek gaan doen waarbij de kinderen voor een langere periode worden gevolgd. Dit willen wij gaan doen door het invoeren van een atletiek georiënteerd beweegprogramma. Het doel van dit programma is om testen af te nemen bij uw kind, waarbij we in kaart brengen waartoe het kind momenteel staat is. Dit zullen oefeningen zijn zoals hoogspringen en 40-‐meter sprinten. Na deze metingen zullen er sportlessen worden aangeboden met als thema “Atletiek”, deze lessen worden gedurende zes weken aangeboden waarna er dezelfde testen worden afgenomen om te kijken hoe uw kind op dat moment presteert. Uw kind wordt hierbij deskundig begeleid. Aan u willen wij vragen of u toestemming geeft voor uw kind om deel te nemen aan dit project. Indien u toestemming geeft om uw kind mee te laten doen aan dit project, zullen wij u uitgebreidere informatie geven over het project. Mocht u nog vragen hebben, kunt u ons bereiken op ……… Met vriendelijke groeten, Addy Cramer Afstudeer stagiaire Happy2move
Hierbij geef ik toestemming dat mijn kind ……………… deelneemt aan het atletiek georiënteerd beweegprogramma. Door dit formulier te ondertekenen geef ik ook akkoord voor publicatie van de gegevens.
Handtekening
Datum
XXVI
Bijlage 3. Opbouw beweegprogramma
Opbouw beweegprogramma
Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Week 1 Mini meerkamp Mini meerkamp X Mini meerkamp Week 2 Blok Sprint les 1 Blok Werpen les 1 X Blok Springen les 1
Week 3 Blok sprint les 2 Blok Werpen les 2 X Blok Springen les 2
Week 4 Blok Sprint les 3 Blok Werpen les 3 X Blok Springen les 3
Week 5 Blok Sprint les 4 Blok Werpen les 4 X Blok Springen les 4
Week 6 Blok Sprint les 1 Blok Werpen les 1 X Blok Springen les 1
Week 7 Sportdag Sportdag X Sportdag
Blok Snelheid opbouw: Blok Werpen opbouw: Blok Springen opbouw: Les 1: Test + introductie les Les 1: Test + introductie les Les 1: Test + introductie les Les 2: Basis sprint Les 2: Balwerpen Les 2: Ver springen Les 3: Horde lopen Les 3: Kogelstoten Les 3: Hoogspringen Les 4: Lange afstanden Les 4: Discuswerpen Les 4: Mix training Les 5: Test Les 5: Test Les 5: Test
XXVII
Bijlage 4. Atletiek georiënteerd beweegprogramma
Een beweegprogramma gericht op het verbeteren van de grond motorische vaardigheden bij kinderen met een beperking.
Addy Cramer, Juni 2015
Hogeschool InHolland Haarlem, domein Gezondheid, Sport en Welzijn
Atletiek georiënteerd beweegprogramma
28
Voorwoord Voor u ligt het Atletiek georiënteerd beweegprogramma dat is opgesteld door B. Latour (2014). Tijdens het geven van de lessen zoals Latour (2014) dat heeft bedacht, is gebleken dat er een aantal oefeningen te moeilijk waren voor de kinderen. Dit lag bijvoorbeeld aan dat de oefening cognitief te complex was waardoor de kinderen niet begrepen wat de bedoeling was of omdat de oefeningen fysiek te moeilijk zijn gebleken. Het beweegprogramma dat voor u ligt is in stijl van Latour (2014), in de voetnoten/opmerkingen staan de aanpassingen die zijn gedaan tijdens het geven van de lessen. Het beweegprogramma bestaat uit drie verschillende thema’s: kracht, lenigheid en snelheid.
29
Inhoudsopgave
ONDERBOUWING BEWEEGPROGRAMMA ............................................................................................ 30 DOELGROEP ....................................................................................................................................................................... 34 DOELSTELLING BEWEEGPROGRAMMA .......................................................................................................................... 34
HOOFDDOEL BEWEEGPROGRAMMA ..................................................................................................... 35 MACRO PLANNING ............................................................................................................................................................ 35 DOELEN PER BLOK ............................................................................................................................................................ 36
WERKWIJZE BEWEEGPROGRAMMA ...................................................................................................... 37
UITGANGSPUNTEN BEWEEGPROGRAMMA ......................................................................................... 37
MINI MEERKAMP ......................................................................................................................................... 40 LES 1 ................................................................................................................................................................................... 41 LES 2 ................................................................................................................................................................................... 44 LES 3 ................................................................................................................................................................................... 48
SNELHEID ....................................................................................................................................................... 52 LES 1 ................................................................................................................................................................................... 53 LES 2 ................................................................................................................................................................................... 56 LES 3 ................................................................................................................................................................................... 60 LES 4 ................................................................................................................................................................................... 64
WERPEN .......................................................................................................................................................... 68 LES 1 ................................................................................................................................................................................... 69 LES 2 ................................................................................................................................................................................... 73 LES 3 ................................................................................................................................................................................... 77 LES 4 ................................................................................................................................................................................... 81
SPRINGEN ....................................................................................................................................................... 83 LES 1 ................................................................................................................................................................................... 84 LES 2 ................................................................................................................................................................................... 88 LES 3 ................................................................................................................................................................................... 92 LES 4 ................................................................................................................................................................................... 97
30
Onderbouwing Beweegprogramma Veel wetenschappelijk onderzoek over verstandelijk beperkten in combinatie met sport heeft er tot op heden nog niet plaats gevonden en/of het betreft een onderzoek van een flink aantal jaren geleden. Mede hierdoor is er ook nog weinig bekend over effecten van training bij mensen met een verstandelijk beperking. Mede hierom is Happy2Move zelf een wetenschappelijk onderzoek gestart genaamd ‘Een wereld te winnen’. Hiermee willen zij inzicht krijgen in het effect van sport op de motorische vaardigheden van de kinderen, zoals kracht, snelheid en coördinatie. Dit onderzoek gaan zij in samenwerking doen met de VU Amsterdam Faculteit der bewegingswetenschappen.
Een van de reden dat er weinig bekend is over de effecten van sport op de motoriek bij mensen met een verstandelijk beperking is omdat er geen tot weinig specifieke meetinstrumenten zijn voor de doelgroep verstandelijk beperkten terwijl men die wel nodig heeft (Van de Vliet, 2006).
Dit beweegprogramma is gebaseerd op de punten die momenteel wel al bekend zijn uit wetenschappelijk onderzoek naar de positieve effecten van sport bij verstandelijke beperkte.
(Doll-‐Tepper, 1990) en (Eichstaedt, 1992) beschrijven in hun onderzoek dat er vier punten zijn die een implementatie van een prestatie gericht beweegprogramma onder verstandelijk beperkten tot een succes laten leiden. Het eerste punt is dat de oefeningen zorgvuldig aan dienen te sluiten op de probleempunten/aandoeningen van de persoon die getraind word. Het tweede punt is dat de omgeving zo ingericht dient te zijn dat een ieder op zijn niveau een beweging kan leren en oefenen. Het derde punt is dat de lesgeef methode zo ingericht moet zijn dat deze genoeg structuur bied en voldoet aan de persoonlijke behoeftes van de verstandelijk beperkte. Dit houd in dat de coach moet uitzoeken welk gedrag moet worden ontwikkeld en/of veranderd binnen de groep, in kaart brengt wat het huidige niveau van de verstandelijk beperkte is, één of meerdere doelen opstelt voor de groep en de aandachtspunten voor het gedrag implementeert in het programma (Winnick, 2010).
De meest belangrijke criteria voor een succesvol beweegprogramma is echter dat de verstandelijk beperkte er plezier aan moet beleven (Doll-‐Tepper, 1990). Er zijn twee type lesgeefmethodes die kunnen worden toegepast bij verstandelijk beperkte. De directe en de indirecte lesgeef methode. Bij de directe zal de lesgever aangeven wat de persoon moet gaan doen en wat de regels zijn etc. Bij de indirecte vorm word de persoon meer betrokken bij het leerproces tijdens de les. Hierdoor zal hij/zij moeten experimenteren, zich zelf leren kennen en probleem oplossend te werk moeten gaan. Bij verschillende verstandelijke beperkingen is het echter erg moeilijk voor de verstandelijk beperkte om de taken die komen kijken bij de indirecte lesgeefvorm uit te voeren. Vandaar dat er bij beweegprogramma’s voor verstandelijk beperkte voor de directe lesgeef vorm gekozen wordt. (Winnick, 2010).
(Dong, 2004) Beschrijft welke verschillende factoren van training effect hebben op de motorische ontwikkeling van verstandelijk beperkten. De blootstelling aan complexe motorische oefeningen kan effect hebben op het neurale en de niet neurale plasticiteit van de cel ontwikkeling, het cel behoud en het ontstaan van nieuwe neuronen in specifieke gebieden zoals de cerebellum en de motorische cortex ( verantwoordelijk voor de uitvoering en programmering van bewegingen ). Bovendien kan training van de motorische vaardigheden het aantal synapsen (contactplaats tussen twee zenuwcellen waar zenuwimpulsoverdracht plaats vind) vergroten en
31
het kan de capillaire (kleinste bloedvaten in het menselijk lichaam) dichtheid verbeteren omdat er meer vraag naar zuurstof is in het lichaam. Deze positieve uitkomsten van sport op het menselijk brein kunnen voor een deel de motorische vooruitgang bij verstandelijk beperkten verklaren.
Er is in de literatuur echter nog steeds een gat dat de link moet leggen tussen de cellulaire en moleculaire gebeurtenissen bij verandering in vaardigheden en de veranderingen in neurale, niet-‐neurale cellen en de vasculaire functie en structuur.
Binnen de literatuur is er te vinden dat de spierkracht bij mensen met een verstandelijke beperking vaak een stuk lager ligt dan bij mensen zonder een beperking (Pitetti, A reliable isokinetic strength test for arm and leg musculature for mildly mentally retarded adults, 1990). Daarnaast beschikt men over een slechte flexibiliteit (Graham A. J., 2000) en een slecht cardiovasculair uithoudingsvermogen (Fernhall B. , 1993). Veel mensen met een verstandelijke beperking score slecht op hun motorische controle. Dit is een van de dingen die er mede voor zorgt dat mensen met een verstandelijke beperking vaak slecht score op motorische tests (Graham A. J., 2000). Verder zorgen de spierzwakte, gebrek aan coördinatie, slecht begrijpen van de oefening en verwerkingssnelheid voor zwakkere prestaties (Graham A. J., 2000).
Fysieke activiteiten bieden mensen met een verstandelijke beperking vele voordelen volgens de literatuur. Het heeft positieve effecten op de gezondheid, de sociale vaardigheden en de kwaliteit van het leven. (Carol Ann Podgorski, 2004). Atletiek is door de jaren heen een populaire sport geworden onder mensen met een verstandelijke beperking omdat het op recreatief niveau te beoefen is, de motorische vaardigheden traint en het fysiek in zijn geheel traint. Daarnaast komen alle fundamentele bewegingen voor mensen met een verstandelijke beperking voor binnen de atletiek. Namelijk het werpen, lopen, rennen en springen.
Mede doordat atletiek de laatste tijd steeds populairder wordt als sport onder verstandelijk beperkten is er onderzoek gedaan naar het effect van atletiek op het fysiek gebeid bij verstandelijk beperkten (Franciosi, Selected Factors Correlated to Athletic Performance in Adults With Mental Retardation, 2010). In dit onderzoek zijn 29 atleten met een verstandelijke beperking die al een langere tijd aan atletiek deden onderworpen aan enkele tests. Deze tests zijn vergeleken met de uitkomsten die bij verstandelijk beperkten zonder enige sport beoefening naar voren kwamen. De resultaten toonde aan dat de verstandelijk beperkten die aan atletiek deden hoger scoorde op motorische coördinatie, kracht, uithoudingsvermogen, explosieve been kracht en op het cardiovasculaire uithoudingsvermogen.
Binnen de literatuur is men het er niet over eens hoeveel weken het duurt voordat er een trainingseffect bereikt word bij de groep verstandelijk beperkte. Dit komt mede omdat mensen met een verstandelijke beperking met de dag anders kunnen presteren en/of omdat er geen vaste meetinstrumenten zijn die een goede weerspiegeling kunnen geven van het niveau van de verstandelijk beperkte. Wat uit het onderzoek van (Franciosi, Selected Factors Correlated to Athletic Performance in Adults With Mental Retardation, 2010) blijkt is dat enige vorm van atletiek training wel enig effect heeft op het fysiek. Vandaar dat dit beweegprogramma vooral een introducerende insteek met de sport atletiek heeft voor de cliënten van Happy2Move. De cliënten zullen enthousiast gemaakt worden voor het beweegprogramma waarbij plezier voorop staat. Zo kunnen de cliënten eventueel enthousiast genoeg raken om op atletiek te gaan en/of
32
sporten leuk gaan vinden wat hen in de toekomst kan stimuleren om aan sport beoefening te blijven doen.
Opbouw beweegprogramma
Het beweegprogramma begint met een opbouwfase. In dit blok zal er verspreid over 2 weken kennis gemaakt worden met de sport atletiek3. De kinderen binnen Happy2Move leren wat de onderdelen binnen de atletiek inhouden en kunnen hun eigen talenten ontdekken binnen de sport. Atletiek is een sport waarin alle vijf de grond motorische eigenschappen in terug komen. Het ene kind zal sterker zijn dan het ander waar de ander weer sneller zal zijn dan de ander. Dit zal logischerwijs ertoe leiden dat de geen met meer kracht bijvoorbeeld beter in kogelstoten is maar weer langzamer zal sprinten dan de persoon die veel snelheid heeft. Op deze manier leren alle kinderen hun talenten ontdekken en worden ze enthousiast gemaakt voor de sport atletiek. Plezier is een belangrijk aspect binnen dit beweegprogramma waardoor het ontdekken van de talenten van groot belang is.
Na de opbouwfase gaat er gewerkt worden in blokken van 3 weken. Er zijn 4 blokken van 3 weken waarin de kinderen aan de slag gaan. Deze blokken zijn gebaseerd op de verschillende grond motorische eigenschappen en de verschillende atletiek onderdelen. De 4 blokken zijn: lange afstand lopen/uithoudingsvermogen, sprint/snelheid, werponderdelen/kracht en springonderdelen/lenigheid. De vijfde grond motorische eigenschap coördinatie komt verdeelt over alle blokken aan bod.4
De kinderen binnen Happy2Move komen verdeeld over verschillende dagen langs. Dit houdt in dat de blokken niet over één hele week gegeven kunnen worden aangezien er andere kinderen op woensdag zijn dan op de maandag. Vandaar dat er gekozen is voor een opbouw waarbij alle kinderen op de maandag 3 weken achter elkaar bijvoorbeeld snelheid gaan behandelen terwijl de kinderen op de dinsdag 3 weken lang aan hun kracht gaan werken et cetera. Wanneer een blok is afgerond kan er over gegaan worden op een ander blok. De kinderen zullen uiteindelijk 12 weken bezig zijn met deze 4 blokken.2
Wanneer alle blokken aan bod zijn gekomen zal er als laatste een grote sportdag plaats vinden. Tijdens de 4 blokken is er telkens in de eerste week van het blok een test afgenomen op een hoofonderdeel van dat blok. De test resultaten zijn op een scoreformulier genoteerd van de kinderen. Tijdens de sportdag zullen al deze testonderdelen weer terug komen. Hierdoor kunnen de kinderen kijken of zij na de 12 weken atletiek vooruit zijn gegaan op de verschillende onderdelen.
Aan het eind van de sportdag krijgen alle kinderen een diploma mee als bewijs voor hun deelname aan het atletiek georiënteerde beweegprogramma.
3 In het onderzoek van Cramer(2015) is een introductie periode van 1 week aangehouden. 4 In het onderzoek van Cramer (2015) is dit aangepast naar 3 blokken van 5 weken, in totaal zijn het 6 weken van 3 blokken.
33
Opbouw beweegprogramma5
Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag
Week 1 Mini meerkamp Mini meerkamp X Mini meerkamp
Week 2 Blok Sprint les 1 Blok Werpen les 1 X Blok Springen les 1
Week 3 Blok sprint les 2 Blok Werpen les 2 X Blok Springen les 2
Week 4 Blok Sprint les 3 Blok Werpen les 3 X Blok Springen les 3
Week 5 Blok Sprint les 4 Blok Werpen les 4 X Blok Springen les 4
Week 6 Blok Sprint les 1 Blok Werpen les 1 X Blok Springen les 1
Week 7 Sportdag Sportdag X Sportdag
Blok Snelheid opbouw: Blok Werpen opbouw: Blok Springen opbouw: Les 1: Test les Les 1: Test les Les 1: Test les Les 2: Basis sprint Les 2: Balwerpen Les 2: Ver springen Les 3: Horde lopen Les 3: Kogelstoten Les 3: Hoogspringen Les 4: Lange afstanden Les 4: Discuswerpen Les 4: Mix training Les 5: Test les Les 5: Test les Les 5: Test les
5 Zoals gebruikt in onderzoek van Cramer(2015).
34
Doelgroep De doelgroep voor dit beweegprogramma betreft de cliënten binnen Happy2Move. Happy2Move biedt sportieve naschoolse dagopvang voor cliënten tussen de 4-‐20 jaar met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking. Dit houdt in dat de kinderen binnen Happy2Move één uur sportles krijgen en daarna een gezond avondmaal.
De groep is niet alleen zeer divers qua leeftijden (4-‐20 jaar), maar is vooral ook erg divers qua beperkingen die voorkomen binnen de groep. De beperkingen die het meest voorkomen binnen Happy2Move zijn:
1. ADHD 2. PDD-‐NOS 3. ODD 4. Autisme / Asperger 5. Syndroom van Down
Binnen het beweegprogramma is rekening gehouden met de grote verschillen tussen de kinderen binnen Happy2Move. Per spelvorm zijn er makkelijkere en moeilijkere aanpassing opgenomen in de lesvoorbereidingsformulieren. Zo kan ieder kind op zijn/haar niveau meedoen aan de oefening.
Doelstelling beweegprogramma De doelstellingen binnen het atletiek georiënteerde beweegprogramma zijn als volgt ingedeeld:
Allereerst treft u de macroplanning aan waarin het gehele beweegprogramma grof staat beschreven. Hierin treft u het aantal blokken aan die voorkomen in het beweegprogramma en wat er centraal staat tijdens een bepaald blok. Daarnaast zal er per blok een hoofddoel beschreven staan. Dit is het doel waar naar gestreefd zal worden gedurende die periode.
Na de macroplanning zal er in de mesoplanning per blok beschreven worden welke sport onderdelen van de atletiek er centraal staan in dat blok. Vervolgens zal de opbouw van het blok omschreven worden. Deze opbouw dient als houvast om te zien hoever de groep is en/of dat zij verder kunnen met de volgende les of dat herhaling van de vorige les noodzakelijk is. Daarnaast zullen er subdoelen opgesteld zijn per blok die bij dragen aan het behalen van het hoofddoel.
Na de mesoplanning van elk blok zullen de lessen uitgewerkt staan in een lesvoorbereidingsformulier. De LVF’s zijn zo uitgewerkt dat iedereen in een oogopslag kan zien wat de bedoeling is en welke materialen er nodig zijn om de les op te zetten. Gelet op het onvoorspelbare leerproces van kinderen met een verstandelijke beperking en de wens om een flexibel beweegprogramma te hebben, zijn per blok de vaste lessen in detail uitgewerkt in LVF’s. Indien blijkt dat er een onderdeel is dat meer aandacht nodig heeft binnen de groep dan zijn er de mogelijkheden om de les te herhalen met vergroting of verkleining van de complexiteit en/of intensiteit van de oefeningen.
35
Hoofddoel Beweegprogramma Het algemene doel van het atletiek gerelateerde beweegprogramma is het verbeteren van de fysieke, sociale en gedragsmatige aandachtspunten van de cliënten binnen Happy2Move en het kennis laten maken / enthousiast maken van de cliënten met de sport atletiek. Uit de observaties van het onderzoeksrapport kwamen de volgende criteria voor het fysieke, sociale en gedragsmatige deel naar voren bij de cliënten.
1. 1: Korte en bondige uitleg bij de oefeningen 2. 2: Praatje, plaatje, daadje bij de uitleg om het te concretiseren voor de cliënt 3. 3: Leren omgaan met winst en verlies dient te worden gestimuleerd 4. 4: Er dienen duidelijke gedragsregels te worden gehanteerd voor de cliënten en er dient
consequent gehandeld te worden naar deze gedragsregels. 5. 5: Samenwerking tussen de cliënten dient te worden gestimuleerd 6. 6: Het beweegprogramma dient zich te richten op alle vijf de grond motorische
eigenschappen. Hierdoor leert men het lichaam kennen, verbeterd de coördinatie en kan men de motoriek verbeteren.
Macro planning Atletiek is een sport waar gebruik wordt gemaakt van alle vijf de grond motorische eigenschappen. Dit houdt in dat het alle belangrijke facetten van het lichaam traint. Daarnaast biedt het een breed aanbod aan onderdelen. Waar de één van nature sneller is dan de ander, is de ander bijvoorbeeld weer beter in het werpen. Iedere cliënt kan uitblinken op een onderdeel dat hem/haar beter ligt. Het atletiek georiënteerde beweegprogramma zal beginnen met een opbouwfase/aanloopfase waarin de groep bekend raakt met de sport atletiek. Hierin zal iedere cliënt een talent van hem of haarzelf ontdekken voor één of meerdere onderdelen van de atletieksport, waardoor hij/zij enthousiast raakt om verder aan de slag te gaan met het atletiek georiënteerde beweegprogramma.
Er zullen vier blokken van twee weken plaatsvinden binnen het atletiek georiënteerde beweegprogramma. In elk van deze twee weken wordt er gewerkt aan een grond motorische eigenschap. Hier is men echter niet strikt aan gebonden. Het betreft een groep cliënten met een onvoorspelbaar leerproces. Mede hierdoor is het geen probleem als de groep een paar weken extra aan een leerlijn en/of grond motorische eigenschap blijft werken. Dit kan door middel van het herhalen van een les uit de planning en/of het herhalen van de les maar dan met de makkelijkere of moeilijkere varianten van de oefeningen op het LVF. Binnen deze vier blokken zal er elk blok specifiek gewerkt worden aan een grond motorische eigenschap. Coördinatie zal verdeeld over alle vier de blokken behandeld worden. De grond motorische eigenschappen verbeteren is het lange termijn doel per blok. Binnen deze blokken zullen ook korte termijn doelen zijn waar men aan werkt per les om het lange termijn doel te behalen.
Atletiek is een sport waarbij men veel aan de techniek werkt. Tijdens het beweegprogramma zal het plezier voorop staan en het feit dat men de oefeningen goed uitvoert. Spelenderwijs zal er echter aan de techniek gewerkt worden. Een goede hardlooptechniek heeft bijvoorbeeld ook effect op de lichaamshouding van een persoon wanneer hij/zij gewoon loopt. Op deze manier wordt de lichamelijke houding van de cliënten verbeterd. Hier hebben zij in de toekomst zowel in het dagelijks leven als bij eventuele toekomstige sporten die zij gaan beoefenen profijt van.
36
Doelen per blok
Opbouwfase
De cliënten van Happy2Move leren binnen een periode van twee weken welke onderdelen er bij de sport atletiek horen en worden enthousiast gemaakt voor de komende atletiek sportlessen.
Blok uithoudingsvermogen6
De cliënten van Happy2Move verbeteren zich binnen een periode van drie weken op het algehele uithoudingsvermogen.
Blok Lenigheid
De cliënten van Happy2Move verbeteren zich binnen een periode van drie weken op het gebied van lenigheid.
Blok kracht
De cliënten van Happy2Move verbeteren in een periode van drie weken de spierkracht.
Blok snelheid
De cliënten van Happy2Move tonen na een periode van drie weken verbetering in de handelingssnelheid en de sprint snelheid.
Sportdag
De cliënten van Happy2Move tonen aan de hand van het scoreformulier aan dat zij na een periode van 15 weken atletiek beoefenen vooruit zijn gegaan op alle vijf de grond motorische eigenschappen.
Macro planning
Blok 1 Blok 2 Blok 3 Blok 4 Sportdag
Grond motorische eigenschap
Opbouwfase Lenigheid Kracht Snelheid -‐
Onderdelen Spring onderdelen
Werp onderdelen
Sprint onderdelen
-‐
Duur in weken
1 5 5 5 1
6 Dit onderdeel is in het onderzoek van Cramer(2015) niet uitgevoerd.
37
Werkwijze beweegprogramma Binnen het beweegprogramma zullen de lessen ongeveer 45 a 60 minuten duren. De duur van de les zal afhangen van de intensiteit van de les. Daarnaast zullen de lessen binnen het beweegprogramma aan te passen zijn naar het niveau van de cliënten die op een betreffende dag deelnemen aan de sportles. Iedere sportles is opgebouwd uit enkele oefeningen waarbij aanpassingsmogelijkheden beschreven zijn. Met deze aanpassingen zijn de betreffende oefeningen zowel makkelijker als moeilijker te maken. Middels deze aanpassingen sluit het beweegprogramma aan op alle cliënten binnen Happy2Move.
De lessen binnen het beweegprogramma zijn zo ingedeeld dat er telkens een warming up is waar de groep gezamenlijk aan deel neemt. Indien de groep zich voor de warming dient op te splitsen in meerder groepen dan zal dit aangegeven worden. Vervolgens staan er per les minimaal 2 oefeningen die de kern van de les vormen. De groep dient zich op te splitsen en verdelen over deze twee onderdelen. Doet men dit niet dan zal de groep te groot worden om de oefening goed en effectief uit te voeren. De afsluiting zal vervolgens weer gezamenlijk uitgevoerd worden. Tenzij anders beschreven staat in de lesvoorbereiding.
De groep kinderen bij Happy2Move is niet elke dag hetzelfde. Hierdoor is er bij het beweegprogramma voor gekozen om de blokken op vaste dagen te behandelen. Dit houdt in dat de groep kinderen van de maandag bijvoorbeeld 3 weken achter elkaar zullen sprinten en dat de groep van dinsdag gaat springen etc. Op deze manier word voorkomen dat de groep van maandag alleen de opstart doet van het blok en de groep van donderdag alleen de afsluitingen van de blokken.
Uitgangspunten Beweegprogramma Het beweegprogramma gaat uit van enkele vaste regels. Hieronder zijn ze beschreven.
1. De groep cliënten binnen Happy2Move heeft behoefte aan een vaste structuur waar zij zich aan vast kunnen houden. Er dient gewerkt te worden vanuit een vast startpunt waar elke les wordt opgestart en er dient hier ook af te worden gesloten.
2. Per onderdeel wordt gewerkt met de betreffende ‘huisjes’ waar de cliënten op kunnen staan. Vanuit dit punt kan de oefening uitgelegd worden en de cliënten kunnen weer terug keren op hun huisje zodra er extra uitleg nodig blijkt te zijn of men door moet wisselen etc.
3. De opstart, afsluiting en de uitleg tijdens de lessen dient kort, bondig en eenvoudig te zijn zodat de cliënten snel aan de slag kunnen gaan.
4. Aandachtspunten bij oefeningen dient men pas na enkele minuten te geven. De cliënten kunnen zo eerst zelf de oefening ontdekken en daarna pas bezig zijn met aanpassingen.
5. Indien een cliënt niet luistert zal de cliënt eerst twee maal gewaarschuwd worden en aangesproken worden op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing word aangegeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer word de cliënt naar de time-‐out gestuurd.
6. Indien een cliënt is afgeleid word hij/zij hier op aangesproken of word hem/haar een opdracht gegeven om de cliënt weer bij de les te betrekken.
38
7. Indien de cliënt moeite heeft met een oefening kan het hem/haar nogmaals uitgelegd worden en eventueel kan er individueel met de cliënt alles nog één keer stap voor stap doorgenomen worden.
8. Er moet altijd een begeleider bij een onderdeel staan om deze uit te kunnen leggen, hen in het gareel te houden en om de veiligheid van het onderdeel te kunnen waarborgen.
9. Indien er bij het kogelstoten, speerwerpen en discuswerpen met echte kogels, speren en discussen geworpen word tijdens de les dienen er enkele regels.
- De cliënt mag pas werpen indien er geen personen in het veld staan waar in geworpen word.
- Achter het werp vak / aanloop vak dient men ook afstand te houden van de werper.
- De cliënt dient pas te mogen werpen met een speer, discus of kogel indien men de oefening / worp met een bal, hoepel en of werp raket onder de knie heeft.
- Na een worp word het werp vak afgesloten met een pylon zodat duidelijk is dat er niet geworpen mag worden. De pylon kan weer weggehaald worden zodra de worp gemarkeerd is en/of gemeten is en de begeleider het veld weer verlaten heeft.
10. Gevaarlijke situaties moeten altijd worden gemeld bij de leiding en geregistreerd in het daarvoor bestemde formulier.
Aantal deelnemers
Het beweegprogramma gaat uit van een groep van minimaal 10 cliënten dat deelneemt aan de sportlessen. Indien de groep kleiner is kan er gekozen worden voor een rouleer systeem. Hierbij kan dan één onderdeel onbezet blijven tijdens het door rouleren en/of er kan gekozen worden voor een les waarbij de groep in zijn geheel bij elkaar blijft.
Duur en frequentie programma
Het beweegprogramma zal bestaan uit een opbouwfase van twee weken. Binnen deze twee weken maken de cliënten kennis met de sport atletiek en wat voor onderdelen daar allemaal bij komen kijken. Vervolgens zal er in vier periodes van drie weken gesport worden. Tijdens elk van deze periodes zal een grond motorische eigenschap en een onderdeel van de sport atletiek centraal staan. Men hoeft zich echter niet strikt aan deze drie weken te houden. Kinderen met een verstandelijke beperking hebben een onvoorspelbaar leerproces. Het kan daardoor voorkomen dat de ontwikkeling minder snel gaat dan gepland staat in het beweegprogramma. In dat geval kan een les gerust herhaald worden en/of gegeven worden met de aanpassingen om een oefening makkelijker of moeilijker te maken.
Het beweegprogramma gaat er vanuit dat er op drie van de vier dagen per week bij Happy2Move gesport wordt.
39
Sport ruimten
Dit beweegprogramma gaat er vanuit dat de sportlessen binnen Happy2Move plaats zullen vinden in een gymzaal en/of op een groot open veld. Dit vanwege de ruimtes die nodig zijn voor de verschillende onderdelen/oefeningen. Daarnaast zorgt een groot sportveld voor meer ruimte tussen de verschillende onderdelen wat meer rust creëert voor de cliënten binnen Happy2Move. Veel oefeningen zullen echter zo aangepast kunnen worden dat zij ook in kleinere ruimtes uitgevoerd kunnen worden. Dit vanwege het oog op het flexibele karakter wat het beweegprogramma nastreeft.
Materiaal lijst beweegprogramma
Voor dit betreffende beweegprogramma zijn de volgende materialen minimaal nodig.
Benodigde materialen Aantal
Pylonen +/-‐ 30
Horden +/-‐ 20
Ballen +/-‐ 30
Kogelstoot kogels +/-‐ 10
Hoedjes +/-‐ 30
‘Huisjes’ +/-‐ 30
Banken +/-‐ 10
Foam werpraket +/-‐ 5
Estafette stokjes +/-‐ 5
Discus +/-‐ 10
Hoepel +/-‐ 30
Grote dobbelsteen +/-‐ 3
Lintjes +/-‐ 20
Dikke matten +/-‐ 4
Palen voor bij het hoogspringen +/-‐ 4
Stopwatch +/-‐ 5
40
Mini meerkamp
De minimeerkamp lessen worden gedurende 1 week aangeboden. Tijdens de minimeerkamp lessen wordt er een mix aangeboden van onderdelen op snelheid, lenigheid en kracht.
Lesweek 1 Les 1 Les 2 Les 3
Sportonderdeel Mini meerkamp
Mini meerkamp
Mini meerkamp
41
Les 1 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Opbouwfase
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Mini meerkamp
Doelstelling sportles
De cliënten binnen Happy2Move raken spelenderwijs bekend met de verschillende explosieve looponderdelen (de sprint onderdelen en het hordelopen) en kunnen over de komende twee weken hun eigen talenten ontdekken in de verschillende atletiek onderdelen. Tijdens de komende twee weken zal de nadruk gelegd worden op het aspect plezier. Dit om het feit dat de cliënten enthousiast gemaakt dienen te worden voor de rest van het beweegprogramma.
Beginsituatie
De cliënten binnen Happy2Move zijn niet of deels bekend met de sport atletiek. De kinderen hebben tijdens gym op school en tijdens de sportlessen bij Happy2Move al enige atletiek vormen/variaties gehad. Wat de sport atletiek zelf verder inhoudt is niet bekend bij de kinderen van Happy2Move.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Sneller dan de bal Organisatie: Zet met pylonen een cirkel uit met een diameter van ongeveer 12m. Naar gelang het niveau van de groep kan dit natuurlijk kleiner en/of groter gemaakt worden. De cliënten dienen zich over de pylonen in de cirkel te verdelen. Er zal één renner zijn. Het doel van de renner is om bij het startsignaal zo snel mogelijk om de pylonen heen een rondje te rennen. Er zit echter een extra moeilijkheidsgraad in en dat is dat hij/zij de bal voor moet blijven. Deze bal word in het begin gegeven aan de persoon bij de pylon die naast het startpunt van de loper staat. Bij het startsignaal mag de bal overgegooid worden met de rest van de cliënten. Men dient van pylon naar pylon te werpen zonder een persoon over te slaan. Als de bal eerder terug is bij de eerste werper dan de loper dan winnen de werpers. Is de loper echter eerder dan wint de loper.
42
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Afsluiting
10 min
Hordelopen: Een looponderdeel dat naast snelheid ook lenigheid en sprongkracht bevat is hordelopen. Voor het hordelopen dienen meerdere hordes achter elkaar te worden gezet. Let op dat er tussen elke horden voldoende ruimte is zodat de cliënt voldoende ruimte heeft om 3 a 5 passen te maken voordat hij/zij de volgende horden moet passeren. Zet twee pylonen en/of hoedjes klaar naast elkaar voor de horden en doe het zelfde achter de horden. Deze dienen als start en finishplaats. Iedere cliënt mag vervolgens proberen zo snel mogelijk van de ene naar de andere kant te komen. De begeleider geeft het startsein en houdt tegelijk de tijd bij van ieder kind. Zo kunnen de kinderen zichzelf proberen te verbeteren iedere keer dat zij opnieuw gaan rennen. Op deze manier leren ze kennis te maken met een nieuwe vorm van ‘tegenstand’. Niet een andere cliënt maar de tijd is hun tegenstander. Pittenzak werpen Voor het pittenzakwerpen dient er een vak te worden uitgezet met verschillende pylonen erin. Deze dienen verspreid over het veld neer te worden gezet. De cliënten zullen vanaf een vast werppunt gaan werpen met hoepels. Het doel van het spel is om met de hoepel zo ver mogelijk in het veld een pylon te raken of nog mooier om de hoepel om de pylon heen te gooien. Eventueel kan er opgebouwd worden waarbij men eerst moet proberen de dichtstbijzijnde pylon te raken, daarna de pylon die net iets verderop staat et cetera. Chinese muur Zet met behulp van 4 pylonen een veld uit. Gebruik vervolgens 4 pylonen om een klein rechthoekig veldje uit te zetten voor de tikker / de Chinese muur. Het is de bedoeling dat de cliënten zo snel mogelijk van de ene naar de andere kant zien te komen. In het midden zal een tikker staan die zich voort mag bewegen binnen het rechthoekige vak. Iedereen die getikt word tijdens het oversteken moet zich aansluiten bij de tikker en zijn/haar hand vastpakken. Zo zal er uiteindelijk een lange sliert ontstaan ook wel de Chinese muur genoemd in dit spel. Het spel gaat net zolang door totdat alle cliënten zich aan hebben gesloten bij de Chinese muur.
43
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen.
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Aanpassingen oefeningen
Hordelopen Makkelijker: Horden lager zetten zodat deze makkelijker te passeren zijn en de horden verder uit elkaar zetten zodat de cliënt meer tijd heeft om zich voor te bereiden op de volgende horden. Moeilijker: De horden hoger zetten en dichter op elkaar op deze manier moeten de cliënten snel handelen om over de horden te komen. Discuswerpen/pylon werpen Makkelijker Pylonen dichterbij plaatsen en/of meer pylonen plaatsen Moeilijker Om het moeilijker te maken kan de begeleider een pylon aanwijzen die geraakt moet worden met de ‘discus’. Zo moet men niet alleen in staat zijn om de discus te kunnen werpen maar moet men nu ook de afstand leren in te schatten. De cliënten kan ook een nieuwe techniek worden aangeleerd. Deze houdt in dat men de discus werpt vanuit een halve draai. Dit houdt in dat de cliënten met de rug naar het veld gaan staan waar ze in moeten werpen. Dit gebeurd ongeveer één meter van de balk af. De cliënt draait vervolgens een half rondje terwijl de discus gestrekt naast het lichaam wordt gehouden. Eenmaal bij de balk wordt de discus het veld in geworpen.
44
Les 2 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Opbouwfase
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Mini meerkamp
Doelstelling sportles
De cliënten binnen Happy2Move raken spelenderwijs bekend met de verschillende explosieve looponderdelen (de sprint onderdelen en het hordelopen) en kunnen over de komende twee weken hun eigen talenten ontdekken in de verschillende atletiek onderdelen. Tijdens de komende twee weken zal de nadruk gelegd worden op het aspect plezier. Dit om het feit dat de cliënten enthousiast gemaakt dienen te worden voor de rest van het beweegprogramma.
Beginsituatie
De cliënten binnen Happy2Move zijn niet of deels bekend met de sport atletiek. De kinderen hebben tijdens gym op school en tijdens de sportlessen bij Happy2Move al enige atletiek vormen/variaties gehad. Wat de sport atletiek zelf verder inhoudt is niet bekend bij de kinderen van Happy2Move.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Kern 1:
15 min
Hoepel tikkertje Voor de warming up dienen er veel hoepels op spring afstand van elkaar neergelegd te worden in een speelveld. Vervolgens zal er een tik spel plaatsvinden in dit veld. De cliënten mogen alleen in de hoepels staan en niet erbuiten. Gebeurt dit wel dan is men automatisch af en mag men naast het veld plaats nemen op de bank. Ook de tikker mag zich alleen voortbewegen via de hoepels. In iedere hoepel mag telkens maar 1 persoon staan. Het spel is afgelopen als alle kinderen zijn getikt door de tikker. Dobbelsteen ren spel Voor het volgende spel is een grote dobbelsteen vereist. Er dienen zes pylonen recht achter elkaar te worden
45
Kern 2
15 min
Afsluiting
10 min
gezet. Voor de pylonen dient er een startpunt te worden klaargezet voor de cliënten. Bij dit startpunt werpt de eerste loper vooraan de groep de dobbelsteen. Als men bijvoorbeeld 5 gooit loopt men met de hele groep naar de vijfde pylon toe en weer terug naar het startpunt. Men blijft hierbij netjes in een rijtje lopen en houd het tempo van de voorste loper aan. Eenmaal weer terug bij het starpunt sluit de voorste loper achteraan in de rij en mag de tweede loper de dobbelsteen werpen. Dit gaat net zo lang door totdat iedereen minimaal 1x geworpen heeft. Verspringen Voor het eerste onderdeel is een zandbak en/of een grote mat nodig. De cliënten zullen kennis maken met het onderdeel verspringen. Met pylonen word een lijn uitgezet vanaf waar de cliënten aan mogen lopen. De cliënten mogen eerst vanuit stilstand springen op de mat en/of in de zandbak. Vervolgens zal er met een sprint aangelopen worden waarna men springt op de mat en/of in de zandbak. De afstand die men vervolgens springt kan gemeten worden met een meetlint en/of aangegeven worden met een pylon. Zo kan de cliënt zien of hij/zij zichzelf verbeterd. Springcircuitje Om een combi te maken aan het eind van de les tussen de lange afstand oefening en het springonderdeel kan er afgesloten worden met een springcircuitje. Dit houdt in dat er een parcours word afgelegd waar verschillende spring oefeningen in voor komen. Men kan dat in teams van twee uitvoeren om een competitie element toe te voegen maar men kan dit ook om de beurt met de gehele groep uitvoeren. Enkele oefeningen die men voor kan laten komen in het springcircuit zijn:
- Touwtje springen ( x aantal herhalingen ) - Met twee benen in een kikkersprong over hordes heen springen - Hoepels op spring afstand van elkaar leggen waar men in moet
blijven Een voorwerp in de lucht hangen wat men aan moet proberen te tikken et cetera
46
Aanpassingen oefeningen
Dobbelsteen ren spel Makkelijker Geen dobbelsteen werpen maar als begeleider zelf aangegeven naar welke pylon men moet rennen. Moeilijker De cliënten opdelen in twee teams en ze tegen elkaar laten strijden. Het team waarvan het eerst iedereen aan de beurt is geweest wint. De groep een zwaar object meegeven wat ze mee moeten nemen tijdens het lopen. Verspringen Makkelijker Springen vanuit stilstand op de mat met twee benen (kikkersprong als het waren). Springen met een korte rustige aanloop Moeilijker Indien gebruik wordt gemaakt van een zandbak kan er een horde direct achter de afzet balk worden geplaatst zodat de cliënt gedwongen word om hoogte te maken. Client de opdracht geven om op een bepaalde manier te landen.
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
47
Materiaallijst:
- 2 dobbelstenen - 15 pylonen - 2 hordes - 1 meetlint - 2 dikke matten / 1 zandbak
Aanpassingen gemaakt voor doelgroep door Cramer: Kern 1: Dobbelstenen ren-‐spel is het lijnenspel geworden, daar er geen grote dobbelsteen aanwezig was. Lijnen spel gaat als volgt: Er worden vijf lijnen uitgezet met een kleur, zorg dat er verschillende kleuren pionnen zijn. De begeleider van de groep roept een kleur, bijvoorbeeld: Lijn rood! Dan rent de hele groep naar de lijn met de rode pionnen. Als er lijn groen geroepen wordt, rent de groep naar de groene lijn, etc. Afsluiting: Touwtje springen is buiten beschouwing gelaten, dit bleek voor niet alle kinderen uitvoerbaar. Daarnaast is er ook geen voorwerp opgehangen, omdat dit in de beschikbare ruimte niet mogelijk was.
48
Les 3 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Opbouwfase
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Mini meerkamp
Doelstelling sportles
De cliënten binnen Happy2Move raken spelenderwijs bekend met de verschillende explosieve looponderdelen (de sprint onderdelen en het hordelopen) en kunnen over de komende twee weken hun eigen talenten ontdekken in de verschillende atletiek onderdelen. Tijdens de komende twee weken zal de nadruk gelegd worden op het aspect plezier. Dit om het feit dat de cliënten enthousiast gemaakt dienen te worden voor de rest van het beweegprogramma.
Beginsituatie
De cliënten binnen Happy2Move zijn niet of deels bekend met de sport atletiek. De kinderen hebben tijdens gym op school en tijdens de sportlessen bij Happy2Move al enige atletiek vormen/variaties gehad. Wat de sport atletiek zelf verder inhoudt is niet bekend bij de kinderen van Happy2Move.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Kern 1:
15 min
Hoepel tikkertje Voor de warming up dienen er veel hoepels op spring afstand van elkaar neergelegd te worden in een speelveld. Vervolgens zal er een tik spel plaatsvinden in dit veld. De cliënten mogen alleen in de hoepels staan en niet erbuiten. Gebeurt dit wel dan is men automatisch af en mag men naast het veld plaats nemen op de bank. Ook de tikker mag zich alleen voortbewegen via de hoepels. In iedere hoepel mag telkens maar 1 persoon staan. Het spel is afgelopen als alle kinderen zijn getikt door de tikker. Sneller dan de bal Organisatie: Zet met pylonen een cirkel uit met een diameter van ongeveer 12m. Naar gelang
49
Kern 2
15 min
Afsluiting
10 min
het niveau van de groep kan dit natuurlijk kleiner en/of groter gemaakt worden. De cliënten dienen zich over de pylonen in de cirkel te verdelen. Er zal één renner zijn. Het doel van de renner is om bij het startsignaal zo snel mogelijk om de pylonen heen een rondje te rennen. Er zit echter een extra moeilijkheidsgraad in en dat is dat hij/zij de bal voor moet blijven. Deze bal word in het begin gegeven aan de persoon bij de pylon die naast het startpunt van de loper staat. Bij het startsignaal mag de bal overgegooid worden met de rest van de cliënten. Men dient van pylon naar pylon te werpen zonder een persoon over te slaan. Als de bal eerder terug is bij de eerste werper dan de loper dan winnen de werpers. Is de loper echter eerder dan wint de loper. Verspringen Voor het eerste onderdeel is een zandbak en/of een grote mat nodig. De cliënten zullen kennis maken met het onderdeel verspringen. Met pylonen word een lijn uitgezet vanaf waar de cliënten aan mogen lopen. De cliënten mogen eerst vanuit stilstand springen op de mat en/of in de zandbak. Vervolgens zal er met een sprint aangelopen worden waarna men springt op de mat en/of in de zandbak. De afstand die men vervolgens springt kan gemeten worden met een meetlint en/of aangegeven worden met een pylon. Zo kan de cliënt zien of hij/zij zichzelf verbeterd. Chinese muur Zet met behulp van 4 pylonen een veld uit. Gebruik vervolgens 4 pylonen om een klein rechthoekig veldje uit te zetten voor de tikker / de Chinese muur. Het is de bedoeling dat de cliënten zo snel mogelijk van de ene naar de andere kant zien te komen. In het midden zal een tikker staan die zich voort mag bewegen binnen het rechthoekige vak. Iedereen die getikt word tijdens het oversteken moet zich aansluiten bij de tikker en zijn/haar hand vastpakken. Zo zal er uiteindelijk een lange sliert ontstaan ook wel de Chinese muur genoemd in dit spel. Het spel gaat net zolang door totdat alle cliënten zich aan hebben gesloten bij de Chinese muur.
50
Aanpassingen oefeningen
Verspringen Makkelijker Springen vanuit stilstand op de mat met twee benen (kikkersprong als het waren). Springen met een korte rustige aanloop Moeilijker Indien gebruik wordt gemaakt van een zandbak kan er een horde direct achter de afzet balk worden geplaatst zodat de cliënt gedwongen word om hoogte te maken. Client de opdracht geven om op een bepaalde manier te landen.
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
51
Materiaallijst:
- 2 ballen - 15 pylonen - 2 hordes - 1 meetlint - 2 dikke matten / 1 zandbak
52
Snelheid
Snelheid
Het blok snelheid bestaat uit vijf lessen die verdeeld over 4 weken plaats vinden. In de eerste les van dit blok zullen er test resultaten afgenomen worden. Deze test resultaten zullen genoteerd worden op een scoreformulier. Aan de hand van deze testresultaten kan in kaart worden gebracht wat het huidige niveau van de cliënten is. In de resterende twee lessen zal er aandacht besteed worden aan de technieken die voor komen bij de sprint en het hordenlopen. Dit met als doel om tijdens de sportdag aan het eind van het beweegprogramma vooruitgang te kunnen boeken op de onderdelen die in de eerste les van dit blok zijn uitgevoerd.
Blok snelheid Les 1 Les 2 Les 3 Les 4 Les 5
Sportonderdeel Test les Basis sprint Horde lopen
Lange afstanden
Test les
53
Les 1 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Snelheid, sprint onderdelen
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Test les niveau
Doelstelling sportles
De cliënten binnen Happy2Move gaan vandaag op verschillende sprint onderdelen bijhouden hoe zij scoren. Hiermee kan het niveau van de groep bepaald worden en gekeken worden of er een langere periode voor het blok dient te worden uitgetrokken of dat men binnen de geplande twee weken door het blok heen kan gaan. De onderdelen uit deze les zullen in de sportdag weer terug komen. Op deze manier kunnen de cliënten zelf zien of zij vooruit zijn gegaan na de sportdag aan de hand van hun bijgehouden scores. Voor het bijhouden van deze scores krijgt iedere cliënt een scoreformulier die verderop in het beweegprogramma te vinden zijn.
De cliënten zullen vandaag getest worden op de 60 meter sprint en de 60 meter horden
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de snelheid van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de eerste basis spelen/oefeningen is men binnen de groep bekend na de opbouwfase. Enkele van de al eerder behandelde oefeningen in de opbouwfase zullen terugkomen in dit blok.
Tijd Lesopbouw
Test
30 min
Test
Veertig meter sprint De 40 meter is een afstand die men binnen jeugdatletiek vaak moet lopen op een wedstrijd. Binnen de 60 meter is het van belang dat je een goede start hebt en zo snel mogelijk naar de finish sprint. Zet voor dit onderdeel een duidelijk startpunt en finish neer. Zo is het duidelijk voor de kinderen waar men moet beginnen en moet
54
Kern 1:
5 min
Kern 2:
5 min
Kern 3:
5 min.
Afsluiting
5 min
eindigen met de sprint. De begeleider zal de cliënten weg starten waarna hij/zij ook de tijd meet met een stopwatch. Zorg als begeleider ervoor dat je bij de finish staat zodat je op het juiste moment de timer stopt. Iedere cliënt krijgt 3 kansen om een zo snel mogelijke tijd neer te zetten. De beste tijd zal door een begeleider genoteerd worden op het scoreformulier. Estafette loop De kinderen vormen twee gelijke teams. Het doel van het spel is dat de kinderen zo snel mogelijk moeten rennen. Het team waarbij als eerste de kinderen ten minste een keer aan de beurt zijn geweest heeft gewonnen. De kinderen rennen tussen twee pionnen in. Als een kind geweest is, tikt het de hand aan van het kind dat daarna als eerste in de rij staat. Horde lopen circuit vorm Er wordt een rondje uitgezet, afgewisseld met pionnen waartussen de kinderen sprinten en gaan horde springen. Zet tussen sommige pionnen een horde. Zet dit rondje in de buurt van een basket, zodat er een onderdeel is waar de kinderen een bal in de basket kunnen gooien. Piramide loop. Zet een vierkant uit. De kinderen rennen om dit vierkant rondjes. De begeleider noemt een getal bijvoorbeeld 3. Dan rennen de kinderen drie rondjes om het vierkant. Als ze dit rondje gelopen hebben dan krijgen ze van de begeleider een opdracht zoals bijvoorbeeld 3 keer springen. Daarna noemt de begeleider nog een getal en dan rennen de kinderen dat genoemde aantal rondjes, daarna krijgen ze weer een fysieke andere opdracht. Memory In het midden van de zaal worden voorwerpen neergelegd. Vier voorwerpen die geel zijn van kleur, vier rode voorwerpen, vier blauwe voorwerpen en vier groene voorwerpen. Vervolgens ligt er in elke hoek van de zaal hoepels neergeled in de corresponderende kleuren als de voorwerpen die in het midden liggen. De groep kinderen wordt dan in vieren gedeeld. Team geel, team rood, team blauw en team groen. Een voor een mogen de kinderen naar het midden van de zaal rennen en een voorwerp van hun team kleur pakken. Het team dat als eerste alle voorwerpen van hun kleur heeft verzameld heeft gewonnen.
55
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 15 pylonen - 3 stopwatches - 12 hoedjes - 10 horden - 2 ballen
56
Les 2 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Snelheid, sprint onderdelen
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Basis Sprint
Doelstelling sportles
De cliënten binnen Happy2Move hebben nu de test les gehad en weten hoe zij gescoord hebben. Deze sportles zal er puur aan de basis van de sprint gewerkt worden. Er zal dus veel van de snelheid gevraagd worden van cliënten. Deze les zal naast de snelheid ook gericht zijn op de plezier beleving waardoor de meeste oefeningen in een spelvorm aangeboden worden.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de snelheid van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de eerste basis spelen/oefeningen is men binnen de groep bekend na de opbouwfase. Enkele van de al eerder behandelde oefeningen in de opbouwfase zullen terugkomen in dit blok.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming up
Hoepel dans Voor de hoepel dans dient er een redelijke grote cirkel uitgezet te worden met pylonen ( cirkel van om en nabij de 12 diameter ). In deze cirkel moeten verdeeld over het veld hoepels worden neergelegd. Zorg dat er altijd één hoepel minder is dan het aantal cliënten wat meedoet. Vervolgens kan er een variant op de stoelendans gespeeld worden. Men danst tussen de hoepels door tijdens de muziek en zodra deze stopt zoekt men zo snel mogelijk een hoepel op. Per hoepel mag maar één cliënt staan. De cliënt die geen hoepel heeft is af en mag aan de kant gaan zitten.
57
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Afsluiting
15 min
Estafette: Een spelvariant vanuit de atletiek die bekend kan zijn bij de cliënten is de estafette. Er zullen wederom twee pylonen tegenover elkaar gezet worden. De groep zal verdeeld worden over de twee pylonen. Aan één kan zal gestart worden met een loper die een (estafette)stokje in zijn hand heeft. Hij of zij rent op het startteken zo snel mogelijk naar de overkant en geeft daar het (estafette)stokje door aan de volgende persoon die weer zo snel mogelijk terug rent. Dit gaat net zolang heen weer totdat iedereen weer aan zijn/haar kant staat als waar die begonnen is. Vervolgens kan je de groep in tweeën splitsen en ze tegen elkaar laten strijden om de winst. Kom mee, Ga weg spel Voor dit spel kan gebruik gemaakt worden van de cirkel die uitgezet is bij de hoepel dans. Iedere cliënt gaat bij een pylon staan uit de cirkel. Eén cliënt krijgt geen pylon toegewezen en rent om de cliënten heen. Hij/zij mag iemand kiezen om op de schouder te tikken. Terwijl de cliënt dit doet roept hij/zij kom mee of ga weg. Bij kom mee moet de andere cliënt de tikker in proberen te halen en eerder bij zijn eigen pylon terug te zijn. Indien er ga weg geroepen word dient hij/zij in tegengestelde richting te gaan rennen en wederom eerder bij zijn/haar pylon te zien komen. Ratten en raven Zet twee pylonen op ongeveer 40 meter afstand van elkaar, dit zijn de twee finishlijnen. Zet halverwege deze finishlijnen, twee pylonen op ongeveer 2 meter van elkaar. Bij deze laatste pylonen die op 2meter van elkaar staan gaan de ratten en raven staan.
Vorm tweetallen. Eén kind is de rat, het andere kind is de raaf. Alle ratten vormen een rijtje bij één van de middelste pylonen, alle raven bij de andere pylon. De rat en de raaf van ieder tweetal staan nu ongeveer 2 meter van elkaar. De trainer roept ratten of raven. Als de trainer ratten roept, rennen alle ratten weg richting hun finishlijn. De raven proberen hun rat te tikken voordat deze over de finish is. Als de trainer raven roept, rennen de raven weg en proberen de ratten hun raaf te tikken. Als het lukt om te ontkomen, of als het lukt om de andere te tikken, krijgt het kind een punt. Het is dus bedoeling om zoveel mogelijke punten te verzamelen. Na een aantal keer lopen zullen andere cliënten aan elkaar gekoppeld worden.
58
Aanpassingen oefeningen
Estafette Makkelijker Laat ze in plaats van het doorgeven van een stokje doorrennen zodra ze aan zijn getikt met de hand of als de andere loper uit het team hen voorbij is gerend. Er kan ook in de afstand worden gevarieerd. Moeilijker Voeg obstakels toe tussen het stuk waar ze moeten rennen zoals bijvoorbeeld een kast waar ze overheen moeten of maak een tunnel waar ze onderdoor moeten kruipen om bij de overkant te komen etc. Eventueel kan je afhankelijk van het aantal deelnemers ook meerdere pylonen in een rechte lijn zetten en bij iedere pylon een cliënt. Vervolgens kunnen ze dan het stokje doorgeven. Echter niet vanaf de voorkant maar vanaf de achterkant wat het wisselen van het stokje extra moeilijk maakt. Kom mee, ga weg spel Makkelijker Grotere cirkel ( meer tijd om de tikker in te halen ) Spel kruipend uitvoeren Moeilijker Cirkel kleiner maken Werken in groepen van vier. Als een van de vier aangetikt word moeten zij allen gaan rennen. De geen die als laatst terug is bij zijn/haar pylon is de nieuwe tikker. Ratten en Raven Makkelijker Er is alleen maar één team ratten of één team raven. Zo weten de teams al of ze moeten tikken of getikt gaan worden. Ratten en raven verder uit elkaar zetten Moeilijker Ratten en raven dichter bij elkaar zetten
Opmerking: Ratten en Raven bleek cognitief te moeilijk. Er is geprobeerd de oefening makkelijker te maken door het toevoegen van lintjes. Dit werd ook niet begrepen. Uiteindelijk oefening vervangen door een tik spel.
59
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 20 pylonen - 2 stopwatches - 15 hoepels - 2 estafettestokjes - 2 lintjes
60
Les 3 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Snelheid, sprint onderdelen
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Hordenlopen
Doelstelling sportles
De cliënten binnen Happy2Move hebben nu de test les gehad en weten hoe zij gescoord hebben. Deze sportles zal er puur aan de basis van de sprint gewerkt worden. Er zal dus veel van de snelheid gevraagd worden van cliënten. Deze les zal naast de snelheid ook gericht zijn op de plezier beleving waardoor de meeste oefeningen in een spelvorm aangeboden worden.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de snelheid van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de eerste basis spelen/oefeningen is men binnen de groep bekend na de opbouwfase. Enkele van de al eerder behandelde oefeningen in de opbouwfase zullen terugkomen in dit blok.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Kern 1:
15 min
Warming up
Poorten tikkertje. Er is een tikker, als die een kind tikt, gaat het kind dat getikt is met zijn benen wijd staan. Een kind dat de tikker wil ontwijken kan een kind dat getikt is bevrijden door, door het poortje heen te kruipen. Twee voet afzet Zet een aantal hordes op korte afstand achter elkaar. Zorg wel dat er voldoende ruimte tussen de hordes zit om te landen.
De twee voet afzet is een eerste les waarin men leert de horden te passeren.
61
Kern 2
15 min
Afsluiting
10 min
De kinderen zetten met twee voeten voor de horde af en landen met twee voeten achter de horde. Ze kunnen hoger springen door goed gebruik te maken van de armen en door de knieën te zakken. Tussen de hordes in mogen ze rustig de volgende sprong voorbereiden, ze hoeven niet direct door te springen. Bij de lastigere variant moeten de kinderen in constant ritme over de hordes springen. Nog steeds met twee voeten afzetten en landen. Dus direct na de landing weer (op de tenen) afzetten. Deze vorm is veel lastiger, zet de hordes niet al te hoog.
Fakkel dragen Zet een pylon als eind-‐ en startpunt neer. Zet tussen de pylonen een aantal lage hordes op kleine afstand achter elkaar. De kinderen staan in een rijtje bij de start. Het voorste kind houdt een pylon op de kop aan het uiteinde vast en legt op de pylon een bal. Zorg dat de bal redelijk makkelijk van de pylon kan vallen. Dit is de fakkel. Het kind gaat over de hordes naar het eindpunt toe. Ze springen met twee benen naast elkaar over de hordes. De springer probeert de bal op de pylon te houden (ze mogen de bal niet vasthouden). Als de bal valt legt het kind eerst de bal terug op de pylon voordat hij verder gaat. Bij het eindpunt rent het kind terug naar de start en geeft de fakkel door aan de volgende. Op deze manier word de stabiliteit van de cliënt getraind tijdens de horden passage.
Stok onder horde
Zet voor ieder team een pylon als start-‐ en keerpunt neer. Plaats halverwege deze pylonen een grote pylon en steek daar een stok in. Plaats iets verderop een horde. Vorm teams, ze gaan in een rijtje bij de start klaarstaan. Op signaal rennen de eerste kinderen naar hun grote pylon en pakken de stok eruit. Als ze bij de horde komen schuiven ze de stok onder de horde door, terwijl ze zelf over de horde gaan. Ze pakken de stok weer op en rennen met stok om het keerpunt, terug over de horde (de stok hoeft er nu niet onderdoor), naar de grote pylon. Ze steken de stok terug in de pylon en rennen terug naar de start. Hier tikken ze het volgende kind aan. Deze doet hetzelfde. Dit gaat door tot iedereen van het team een keer heeft gerend, welk team is als eerst klaar en wint de race?
62
Aanpassingen oefeningen
Twee voet afzet Makkelijker Lagere hordes Laat de cliënten eerst kikkersprongen oefenen naast de hordes. Zo kunnen zij vertrouwen opdoen dat ze hoog genoeg kunnen springen en/of kan men het blijven oefenen. Moeilijker Hogere hordes Ritmische door springen tussen de hordes. Dit houdt in zonder pauzes alle horden direct passeren. Indien het ritmisch passeren ook goed gaat kan men door werken naar het doorstappen over de horden. Dit houdt in dat men met een been over de horde stapt en op de grond plaatst vervolgens word het andere been over de horden ‘bijgetrokken’ Dit doet men door als het waren een hondje na te doen dat gaat plassen. Het been word zijwaarts getrokken en over de horden gehaald waarna ook dit been op de grond word gezet. Fakkel dragen Makkelijker Kleiner formaat bal waardoor deze beter in de pylon blijft liggen Indien het te moeilijk blijkt om horden te passeren met een fakkel in de hand dan moeten ze over lijnen of touwen etc heen stappen met de fakkel in de hand. Moeilijker Zodra de bal valt weer opnieuw beginnen bij het begin De oefening ritmisch uitvoeren dus in een keer door stappen
63
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 10 pylonen - 2 stokken / estafette stokjes - 15 horden - 5 hoedjes
64
Les 4 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Snelheid, sprint onderdelen
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Basis Sprint
Doelstelling sportles
De cliënten binnen Happy2Move hebben nu de test les gehad en weten hoe zij gescoord hebben. Deze sportles zal er puur aan de basis van de sprint gewerkt worden. Er zal dus veel van de snelheid gevraagd worden van cliënten. Deze les zal naast de snelheid ook gericht zijn op de plezier beleving waardoor de meeste oefeningen in een spelvorm aangeboden worden.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de snelheid van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de eerste basis spelen/oefeningen is men binnen de groep bekend na de opbouwfase. Enkele van de al eerder behandelde oefeningen in de opbouwfase zullen terugkomen in dit blok.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming up
Hoepel dans Voor de hoepel dans dient er een redelijke grote cirkel uitgezet te worden met pylonen ( cirkel van om en nabij de 12 diameter ). In deze cirkel moeten verdeeld over het veld hoepels worden neergelegd. Zorg dat er altijd één hoepel minder is dan het aantal cliënten wat meedoet. Vervolgens kan er een variant op de stoelendans gespeeld worden. Men danst tussen de hoepels door tijdens de muziek en zodra deze stopt zoekt men zo snel mogelijk een hoepel op. Per hoepel mag maar één cliënt staan. De cliënt die geen hoepel heeft is af en mag aan de kant gaan zitten.
65
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Afsluiting
15 min
Estafette: Een spelvariant vanuit de atletiek die bekend kan zijn bij de cliënten is de estafette. Er zullen wederom twee pylonen tegenover elkaar gezet worden. De groep zal verdeeld worden over de twee pylonen. Aan één kan zal gestart worden met een loper die een (estafette)stokje in zijn hand heeft. Hij of zij rent op het startteken zo snel mogelijk naar de overkant en geeft daar het (estafette)stokje door aan de volgende persoon die weer zo snel mogelijk terug rent. Dit gaat net zolang heen weer totdat iedereen weer aan zijn/haar kant staat als waar die begonnen is. Vervolgens kan je de groep in tweeën splitsen en ze tegen elkaar laten strijden om de winst. Fakkel dragen Zet een pylon als eind-‐ en startpunt neer. Zet tussen de pylonen een aantal lage hordes op kleine afstand achter elkaar. De kinderen staan in een rijtje bij de start. Het voorste kind houdt een pylon op de kop aan het uiteinde vast en legt op de pylon een bal. Zorg dat de bal redelijk makkelijk van de pylon kan vallen. Dit is de fakkel. Het kind gaat over de hordes naar het eindpunt toe. Ze springen met twee benen naast elkaar over de hordes. De springer probeert de bal op de pylon te houden (ze mogen de bal niet vasthouden). Als de bal valt legt het kind eerst de bal terug op de pylon voordat hij verder gaat. Bij het eindpunt rent het kind terug naar de start en geeft de fakkel door aan de volgende. Op deze manier word de stabiliteit van de cliënt getraind tijdens de horden passage.
Stok onder horde
Zet voor ieder team een pylon als start-‐ en keerpunt neer. Plaats halverwege deze pylonen een grote pylon en steek daar een stok in. Plaats iets verderop een horde. Vorm teams, ze gaan in een rijtje bij de start klaarstaan. Op signaal rennen de eerste kinderen naar hun grote pylon en pakken de stok eruit. Als ze bij de horde komen schuiven ze de stok onder de horde door, terwijl ze zelf over de horde gaan. Ze pakken de stok weer op en rennen met stok om het keerpunt, terug over de horde (de stok hoeft er nu niet onderdoor), naar de grote pylon. Ze steken de stok terug in de pylon en rennen terug naar de start. Hier tikken ze het volgende kind aan. Deze doet hetzelfde. Dit gaat door tot iedereen van het team een keer heeft gerend, welk team is als eerst klaar en wint de race?
66
Aanpassingen oefeningen
Estafette Makkelijker Laat ze in plaats van het doorgeven van een stokje doorrennen zodra ze aan zijn getikt met de hand of als de andere loper uit het team hen voorbij is gerend. Er kan ook in de afstand worden gevarieerd. Moeilijker Voeg obstakels toe tussen het stuk waar ze moeten rennen zoals bijvoorbeeld een kast waar ze overheen moeten of maak een tunnel waar ze onderdoor moeten kruipen om bij de overkant te komen etc. Eventueel kan je afhankelijk van het aantal deelnemers ook meerdere pylonen in een rechte lijn zetten en bij iedere pylon een cliënt. Vervolgens kunnen ze dan het stokje doorgeven. Echter niet vanaf de voorkant maar vanaf de achterkant wat het wisselen van het stokje extra moeilijk maakt.
67
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 20 pylonen - 2 stopwatches - 15 hoepels - 2 estafettestokjes - 2 lintjes
68
Werpen
Het blok kracht bestaat uit drie lessen die verdeeld over 5 weken plaats vinden. In de eerste les van dit blok zullen er test resultaten afgenomen worden. Deze test resultaten zullen genoteerd worden op een scoreformulier. Aan de hand van deze testresultaten kan in kaart worden gebracht wat het huidige niveau van de cliënten is. In de resterende drie lessen zal er aandacht besteed worden aan de technieken die voor komen bij de werponderdelen. Dit met als doel om tijdens de sportdag aan het eind van het beweegprogramma vooruitgang te kunnen boeken op de onderdelen die in de eerste les van dit blok zijn uitgevoerd.
Blok kracht Les 1 Les 2 Les 3 Les 4 Les 5
Sportonderdeel Test les Balwerpen Kogelstoten
Speerwerpen Test les
69
Les 1 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Werp onderdelen
Kracht
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Werponderdelen
Doelstelling sportles
De cliënten binnen Happy2Move gaan vandaag op verschillende werp onderdelen bijhouden hoe zij scoren. Hiermee kan het niveau van de groep bepaald worden en gekeken worden of er een langere periode voor het blok dient te worden uitgetrokken of dat men binnen de geplande drie weken door het blok heen kan gaan. Middels de scores die zij bij houden kunnen zij aan het eind van het beweegprogramma zien bij de sportdag of zij vooruit zijn gegaan op enkele hoofd onderdelen van dit blok.
Het doel van deze les is de basis van de werponderdelen spelenderwijs onder de knie te krijgen.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de kracht van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de eerste basis spelen/oefeningen is men binnen de groep bekend na de opbouwfase. Enkele van de al eerder behandelde oefeningen in de opbouwfase zullen terugkomen in dit blok.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming up
Lummelen Om de techniek te leren wordt er begonnen met een spelletje lummelen. De kinderen staan in een kring, een iemand staat in het midden, de lummel. De kinderen gooien de bal naar elkaar over en de lummel moet proberen de bal te onderscheppen. De kinderen mogen alleen met de kogelstoot techniek naar elkaar over gooien.
70
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Afsluiting
15 min
Kogelstoten Voor het kogelstoten dient er een vak te worden uitgezet om in te werpen. Naast dit vak dient een werplijn aangegeven te worden doormiddel van pylonen. Deze pylonen dienen om de 5 meter neer gezet te worden zodat de kinderen een indicatie hebben van wat ze ongeveer gegooid hebben. Tijdens dit onderdeel gaan de kinderen met een kogel werpen. Deze moeten zij zo ver mogelijk proberen te werpen. De werptechniek bij het kogelstoten is als volgt. Men legt de kogel met een hand in het kuiltje van de nek. Vervolgens gaat men met een voet tegen de werplijn aan staan en de ander houd men achter zich. Vanuit deze positie kan men gaan werpen. Iedere client krijgt na het inwerpen 3 pogingen om een zo ver mogelijke afstand neer te zetten. Deze afstand zal op het scoreformulier ingevuld worden.
Speer werpen Voor het speerwerpen dient er een vak te worden uitgezet om in te werpen. Zet daarnaast een werplijn uit. Zet naast het vak om de 5 meter een pylon neer zodat de kinderen een indicatie hebben hoever ze ongeveer gegooid hebben. De kinderen krijgen voor dit onderdeel een knots hockey stick om mee te werpen. Op de plek waar de stick neerkomt zal per kind een hoedje neer worden gezet. Zo weten ze welke afstand ze dienen te verbeteren. Na de laatste worp zal de afstand tot het hoedje worden opgemeten. Leg tijdens de oefening de nadruk op het werpen op de manier zoals men bij het speerwerpen doet. Dit houd in dat men wijdbeens met één voet tegen de werplijn aan gaat staan en de arm waarin de speer vast word gehouden gestrekt ernaast word gehouden. Ook bij dit onderdeel krijgen de kinderen een x aantal worpen om in te werpen om vervolgens 3x te mogen werpen om een zo ver mogelijke afstand te behalen. De afstand word genoteerd op het score formulier. Afsluiting Iemand is hem, niemand is hem. Er wordt een vak uitgezet. In dat vak wordt er een bal gegooid. Diegene die de bal heeft moet proberen de andere kinderen af te gooien. Als je door de bal bent geraakt ben je af en ga je langs de kant staan. Iedereen mag de bal pakken als die in de ruimte ligt.
71
Aanpassingen oefeningen
Kogelstoten Makkelijker: Indien de techniek te lastig blijkt met de kogel kan men ervoor kiezen om de oefening uit te voeren met een lichte bal (tennisbal etc ). Als de worp nog steeds niet lukt kan men ervoor kiezen om het kind te laten werpen zoals hij/zij wil. Moeilijker: Werpen met een extra techniek. Men leunt nu vanuit de positie waarin men al werpt naar achteren en kijkt op zijn horloge met de arm waarmee men niet werpt. Vervolgens opent men het gordijn met deze zelfde arm wijst naar het punt waar men naar toe wil werpen en werpt de kogel hier achteraan. Zie afbeelding voor voorbeeld.
Speerwerpen Makkelijker: Als de kinderen moeite hebben met het werpen van de speer kan er ook gekozen worden voor het werpen met een bal. Moeilijker: Werpen met techniek zie wederom de afbeelding.
Indien dit goed gaat kan een kruislingse aanloop worden toegevoegd. Dit houd in dat men middels een kruispas aanloopt en vervolgens de speer wegwerpt vanuit de positie op het plaatje hierboven.
72
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 30 pylonen - 20 hoedjes - 2 speren/foam werpraketen - +/-‐ 20 ballen - 2 a 3 kasten - 5 palen - 10 knots hockey sticks
73
Les 2 Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Kracht
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Werponderdelen
Doelstelling sportles
Het niveau van de cliënten is middels de scoreformulieren die vorige week zijn ingevuld bekend. Spelenderwijs zal vandaag geprobeerd worden om de cliënten op de werponderdelen vooruitgang te laten boeken. De oefeningen zullen in spelvorm worden aangeboden waarbij de werptechniek aan bod komt. Vandaag zullen de onderdelen balwerpen en speerwerpen centraal staan.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de kracht van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de werponderdelen is men binnen de groep bekend na de opbouwfase en de eerste les uit het blok kracht
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming-‐up Lummelen Voor de warming up word de groep opgedeeld in meerdere groepjes van ongeveer 5 kinderen. Voor iedere groep dient een speel vak aanwezig te zijn. Binnen het vak zal vervolgens gelummeld worden. Dit houd in dat er 1 persoon word uitgekozen die in het midden gaat staan. De rest gaat eromheen staan en hebben de bal in hun bezit. Terwijl deze personen de bal overwerpen moet de persoon in het midden proberen de bal af te pakken. De bal mag niet van een persoon zelf worden afgepakt maar wil indien deze door de lucht zweeft en/of op de grond ligt. Indien het overwerpen goed gaat en het te moeilijk word voor de persoon om de bal af te pakken dan mag hij/zij ook de overgooiers tikken
74
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Afsluiting
15 min
indien zij de bal in de handen hebben. Indien de persoon getikt word met de bal in de handen dan is deze af en gaat hij/zij in het midden staan. Drijfbal Voor het spel drijfbal dienen twee lijnen uitgezet te worden recht tegen over elkaar. Doe ongeveer 10 meter tussen de lijnen. Leg tussen de twee lijnen in het midden van het veld een bal op de grond. De groep word vervolgens verdeeld over de twee lijnen. Beide teams zullen een x aantal ballen krijgen. Het doel van het spel is om met je team de bal in het midden met de ballen die je hebt over de lijn van de tegenstanders te gooien. Let erop dat er bovenhands gegooid word tijdens deze oefening zodat men een zelfde beweging maakt bij het bal en speerwerpen. Loper, renner, sprinter… Zet met vier pylonen een vierkant uit van ongeveer 12 bij 12 meter. Zet bij de hoek waar de sprint begint (en eindigt) een extra pylon neer. De kinderen staan in een kring in het vierkant. Ze gooien de bal over en noemen daarbij de naam van degene waarna ze gooien. Als het kind de verkeerde naam roept, of als het andere kind de bal niet vangt, is degene die de fout maakt de tikker. De andere kinderen rennen eerst naar het begin van het vierkant (herkenbaar aan de extra pylon) en vervolgens een rondje er omheen. De tikker pakt de bal en probeert een rennend kind af te gooien. Dit tikker mag hierbij met de bal rennen. Als dat lukt, is het geraakte kind de nieuwe tikker. De oude tikker rent met de kinderen mee. De nieuwe tikker probeert iemand af te gooien, enz... Als alle kinderen een rondje hebben gerend, is één kind de tikker. Dat kind heet vanaf dan 'loper 1'. Het spel begint opnieuw, alleen wordt bij het overgooien dat kind loper 1 genoemd. Dit maakt het iets lastiger. Het kind dat daarna de laatste tikker is, wordt loper 2, daarna loper 3, en zo verder. Als een loper nogmaals de laatste tikker is, wordt dat renner 1, daarna komen nog de namen sprinter en eventueel super sprinter. Werpspel Voor het afsluitende spel dient een veldje uitgezet te worden bij een muur. Er dient een lijn uitgezet te worden door middel van twee pylonen. Deze dienen op ongeveer 3 meter van de muur te worden neergezet. Het is de bedoeling dat de cliënten op de knieën een bal vanaf de aangegeven lijn boven een bepaald punt op de muur gaan werpen. Deze stuitert vervolgens terug waarna men nog een keer gooit net zolang tot men 3x boven het vastgestelde punt heeft gegooid. Hierna wisselt men om en mag de volgende in de rij de bal werpen. Dit spel dient in twee teams
C C
C C
C
75
gespeelt te worden. Het team dat als eerst allemaal geworpen heeft wint het spel.
Aanpassingen oefeningen
Drijfbal Makkelijker: Plaats de lijnen dichter bij elkaar Zorg voor grotere ballen waar mee geworpen mag worden Laat iedereen om de beurt gooien waardoor het minder chaotisch word Moeilijker: Zorg voor een grotere afstand tussen de lijnen Maak de bal die over de lijn geworpen moet worden kleiner Loper, renner, sprinter Makkelijker: Namen niet veranderen Moeilijker: Aan het begin al andere namen toekennen aan bepaalde kinderen
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
76
Materiaallijst:
- 20 pylonen - +/-‐ 20 ballen - 5 lintjes
77
Les 3
Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Kracht
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Werponderdelen
Doelstelling sportles
Het niveau van de cliënten is middels de scoreformulieren bekend. Spelenderwijs zal vandaag verder gebouwd worden op de werptechniek van het kogelstoten en het discuswerpen.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de kracht van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de werponderdelen is men binnen de groep bekend na de opbouwfase en de eerste twee lessen uit het blok kracht
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming-‐up Fopbal De kinderen gaan in een halve cirkel staan. Kies één kind uit, 'de stoter'. Deze krijgt de bal en gaat op een paar meter afstand voor de andere kinderen staan. Alle kinderen houden hun handen op de rug. De stoter stoot de bal naar een kind in het rijtje. Als dit kind de bal vangt, stoot deze de bal terug en is er niets aan de hand. Als het kind de bal niet vangt is deze af. Ook als een kind na een schuinbeweging de handen van de rug haalt, is die af. Als een kind af is, wordt dat de nieuwe stoter. De stoter moet wel goed mikken, ballen die ver naast het kind belanden tellen niet mee.
Medicinebal stootspel
78
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Afsluiting
15 min
Zet op ongeveer 17 meter van elkaar twee lijnen uit, bijv. met pylonen. Vorm drietallen. Twee kinderen gaan achter de startlijn staan (dit zijn de nummer 1 en 2). Het andere kind (nummer 3) gaat achter de lijn aan de overkant staan. De nummers 1 krijgen een medicinebal. Op signaal van de trainer stoten de nummers 1 de medicinbal vanaf de borst zover mogelijk voor zich uit. Nadat iedereen heeft gestoten, gaan de nummers 2 bij de startlijn klaarstaan. Als de trainer "rennen!" roept, rennen de nummers 2 naar hun medicinebal, die ergens op het veld ligt. Ze pakken deze op en nemen hem mee naar de overkant. Daar aangekomen, geven ze de medicinebal aan de nummers 3. Deze rennen met de bal terug naar de startlijn. Als ze de medicinebal met één hand op de startlijn leggen en de andere hand in de lucht steken zijn ze klaar. Welk drietal is het snelst? Vervolgens wisselen de rollen om.
Minst aantal worpen Zet voor de volgende oefening één groot veld uit. Vorm enkele groepjes van ongeveer 3 à 4 kinderen. Geef iedereen één hoepel. De groepjes beginnen aan één kant van het veld. De eerste van het groepje werpt een hoepel zo ver mogelijk weg. De tweede werper gaat in de hoepel van de eerste staan en werpt vanaf daar zijn hoepel. Vervolgens werpt de derde uit de hoepel van de tweede enzovoort... Welk groepje bereikt als eerst de overkant van het veld? Of welk groepje heeft het minst aantal worpen nodig? De kinderen werpen op de manier van discuswerpen. Omdat iedereen maar één hoepel heeft, moeten de kinderen hun eigen hoepel weer meenemen.
Eindspel
Het eindspel zal een combinatie zijn van de twee spellen tijdens deze les in de zelfde variant als ‘minst aantal worpen’. Men gaat in twee tallen werken voor het spel. Er dient voor het eindspel gebruik gemaakt te worden van het grote veld dat uitgezet is bij het onderdeel minst aantal worpen. Van het tweetal krijgt één werper een kogel/medicinebal en de ander een hoepel. Vervolgens werpt de eerste werpen zijn/haar kogel en/of hoepel. De volgende werper werpt vanaf het punt waar de hoepel en/of kogel is neergekomen. Dit herhaalt men totdat de overkant van het veld gehaald is. Eenmaal aan de overkant wisselen de spelers van hoepel en kogel en werkt men weer op de zelfde manier als op de heenweg weer terug naar het startpunt.
79
Aanpassingen oefeningen
Medicinebal stootspel
Makkelijker: Het rennen naar de overkant overslaan en de bal alleen ophalen om vervolgens zelf weer te mogen stoten met de medicinebal Werpen met een lichtere bal Moeilijker: Kiezen voor zwaardere medicine ballen Minst aantal worpen Makkelijker: Laat ze niet werpen op de manier zoals er met een discus geworpen wordt. Meer werpers per groep ( meer werpers is minder worpen per persoon om de overkant te halen ) Verkleinen veld Moeilijker: Minder werpers per groep Vergroten veld Indien er met fietsbanden etc gegooid word kunnen er gewichten in de vorm van pittenzakjes etc in gelegd worden. Zo word het lastiger om ver te werpen met de ‘discus’.
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
80
technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 30 pylonen - +/-‐ 10 hoepels - +/-‐ 10 kogels
81
Les 4
Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Kracht
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Werponderdelen
Doelstelling sportles
Het niveau van de cliënten is middels de scoreformulieren bekend. Spelenderwijs zal vandaag verder gebouwd worden op de werptechniek van het kogelstoten en het discuswerpen.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de kracht van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de werponderdelen is men binnen de groep bekend na de opbouwfase en de eerste twee lessen uit het blok kracht
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming-‐up Sneller dan de bal De kinderen staan in een kring. Er is een bal. De bal wordt naar elkaar door gegeven. Er is op een gegeven moment een loper. De loper moet proberen de bal in te halen terwijl deze om de groep heen loopt. De groep moet proberen sneller de bal door te geven voordat de loper weer terug op zijn plek zijn. De loper moet proberen de bal in te halen en eerder bij de stip terug te zijn dan de bal.
82
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Afsluiting
15 min
Loper, renner, sprinter… Zet met vier pylonen een vierkant uit van ongeveer 12 bij 12 meter. Zet bij de hoek waar de sprint begint (en eindigt) een extra pylon neer. De kinderen staan in een kring in het vierkant. Ze gooien de bal over en noemen daarbij de naam van degene waarna ze gooien. Als het kind de verkeerde naam roept, of als het andere kind de bal niet vangt, is degene die de fout maakt de tikker. De andere kinderen rennen eerst naar het begin van het vierkant (herkenbaar aan de extra pylon) en vervolgens een rondje er omheen. De tikker pakt de bal en probeert een rennend kind af te gooien. Dit tikker mag hierbij met de bal rennen. Als dat lukt, is het geraakte kind de nieuwe tikker. De oude tikker rent met de kinderen mee. De nieuwe tikker probeert iemand af te gooien, enz... Als alle kinderen een rondje hebben gerend, is één kind de tikker. Dat kind heet vanaf dan 'loper 1'. Het spel begint opnieuw, alleen wordt bij het overgooien dat kind loper 1 genoemd. Dit maakt het iets lastiger. Het kind dat daarna de laatste tikker is, wordt loper 2, daarna loper 3, en zo verder. Als een loper nogmaals de laatste tikker is, wordt dat renner 1, daarna komen nog de namen sprinter en eventueel super sprinter. Ring werpen Zet zes pionnen neer variërend in afstand vanaf de start pion/hoedje. Vanaf de start mogen de kinderen om de beurt een hoepel om de pion gooien. Ze krijgen elk 3 pogingen om te gooien. De voorste pion is 1 punt, de pion daarna 2 punten etc. Hoe verder weg de pion hoe meer punten de worp waard is. Als de hoepel om de pion geworpen is, is er een punt verdient. Wie kan de meeste punten verzamelen?
Eindspel: Fopbal De kinderen gaan in een halve cirkel staan. Kies één kind uit, 'de stoter'. Deze krijgt de bal en gaat op een paar meter afstand voor de andere kinderen staan. Alle kinderen houden hun handen op de rug. De stoter stoot de bal naar een kind in het rijtje. Als dit kind de bal vangt, stoot deze de bal terug en is er niets aan de hand. Als het kind de bal niet vangt is deze af. Ook als een kind na een schuinbeweging de handen van de rug haalt, is die af. Als een kind af is, wordt dat de nieuwe stoter. De stoter moet wel goed mikken, ballen die ver naast het kind belanden tellen niet mee.
C C
C C
C
83
Springen
Het blok lenigheid bestaat uit vijf lessen die verdeeld over 4 weken plaats vinden. In de eerste les van dit blok zullen er test resultaten afgenomen worden. Deze test resultaten zullen genoteerd worden op een scoreformulier. Aan de hand van deze testresultaten kan in kaart worden gebracht wat het huidige niveau van de cliënten is. In de resterende drie lessen zal er aandacht besteed worden aan de technieken die voor komen bij de springonderdelen. Dit met als doel om tijdens de sportdag aan het eind van het beweegprogramma vooruitgang te kunnen boeken op de onderdelen die in de eerste les van dit blok zijn uitgevoerd.
Blok lenigheid Les 1 Les 2 Les 3 Les 4 Les 5
Sportonderdeel Test les Verspringen Hoogspringen
Mix training Test les
84
Les 1
Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Lenigheid
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Spring onderdelen
Doelstelling sportles
Middels een scoreformulier zal er vandaag bijgehouden worden hoe de cliënten op de spring onderdelen score. Zo kan het niveau van de cliënten ingeschat worden en kan er gekeken worden of men meer aandacht moet besteden aan een bepaald onderdeel van de spring onderdelen. Daarnaast kan er tijdens de sportdag gekeken worden of de cliënten vooruit zijn gegaan op de verschillende onderdelen.
Het doel is om de kinderen verder bekend te laten raken met de spring onderdelen binnen de atletiek en om hun niveau op deze verschillende onderdelen in kaart te brengen.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de kracht van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
Met de spring onderdelen is men bekend geraakt na de opbouwfase. Diep op de onderdelen zijn de kinderen echter nog niet ingegaan.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming-‐up
Hoepel tikkertje
Voor de warming up dienen er veel hoepels op spring afstand van elkaar neergelegd te worden in een speelveld. Vervolgens zal er een tik spel plaatsvinden in dit veld. De cliënten mogen alleen in de hoepels staan en niet erbuiten. Gebeurt dit wel dan is men automatisch af en mag men naast het veld plaats nemen op de bank. Ook de tikker mag zich alleen voortbewegen via de hoepels. In iedere hoepel mag telkens maar 1
85
Kern 1:
10 min
Kern 2
10 min
persoon staan. Het spel is afgelopen als alle kinderen zijn getikt door de tikker.
Verspringen
Zet een pylon neer op een plek waarvandaan men met 5 passen bij de lijn is om af te zetten. Als dat in de groep erg uiteenloopt, kan je eventueel meerdere pylonen neerzetten.
Laat de kinderen met een 5-‐pas aanlopen. Laat ze afwisselend met rechts en links afzetten. Het been waarmee niet wordt afgezet staat bij de start vooraan, dan komen ze na vijf passen met het juiste been uit. De kinderen mogen afzetten in het afzetvlak en landen met de benen naast elkaar. Het accent van de oefening ligt op de aanloop met 5-‐passen, de andere aspecten zijn tijdelijk minder belangrijk.
De afstand die ieder kind springt word opgemeten aan de hand van een meetlint. Men moet goed opletten waar het kind afzet in het afzetvlak aangezien er vanaf dat punt gemeten moet worden. AIndien er op een mat word gesprongen moet er iemand in de gaten houden waar het kind geland is. Er wordt een pion achter de voeten gezet om aan te tonen waar het kind geland is, zodat het de volgende keer verder dan de eigen pion kan springen. Ieder kind krijgt na het inspringen drie kansen om een zo ver mogelijke afstand neer te zetten.
Hoogspringen
De kinderen binnen Happy2Move zijn nog niet bekend met de fosburyflop. Dit houdt in dat zij niet bekend zijn met het indraaien richting de lat en het hol trekken van de rug tijdens de sprong bij het hoogspringen. Daarom zal er gesprongen worden met de schaarsprong. Dit houd in dat de kinderen gaan proberen om vanuit ongeveer 3 passen aan te lopen naar de mat toe en vervolgens omhoog te springen en de benen gestrekt als een schaar over de lat proberen te gooien.
De kinderen mogen eerst een paar keer wenen aan de sprong techniek en kijken of ze recht van voren willen aanlopen of dat ze in een bocht aan willen komen lopen zodat zij evenwijdig aan de lat staan tijdens de afzet.
Horde springen
86
Kern 3
10 min
Kern 4
10 min
De kinderen krijgen bij dit onderdeel om de schaar techniek te oefenen op een horde. Er wordt een rij van hordes drie hordes neergezet. De kinderen gaan om de beurt over de hordes heen. Als het eerste kind bij de tweede horde is, mag het volgende kind starten. De schaarsprong is bij deze oefening het belangrijkste.
Metingen lenigheid
Sit and reach test worden tijdens dit onderdeel uitgevoerd. (zie protocol in bijlage 1).
Aanpassingen oefeningen
Verspringen
Makkelijker: Springen uit stilstand. Dit doe je door op de rand van de bak te gaan staan met twee voeten naast elkaar. Vervolgens spring je met een kikkersprong de bak in. Dit houdt in dat je door je knieën zakt en vervolgens je benen snel uitstrekt en tegelijk afzet waarna je weer op twee voeten land in de bak. Springen vanuit een 1 en/of 3-‐pas aanloop Moeilijker: Aanlopen vanuit een 7-‐pas en/of zelfs een 11 of 13 pas aanloop. Let op dat de snelheid flink toe zal nemen aangezien het kind langer de tijd heeft om snelheid te maken. Dit zorgt ervoor dat het kind ook in staat moet zijn om meer kracht in de afzet te leggen anders zal hij/zij minder ver springen. Landen op de zij in plaats van op de voeten. Dit vergt echter veel oefening dus dit kan pas toegevoegd worden als het kind al het overige al goed onder de knie heeft. Hoogspringen Makkelijker: Springen met een elastisch koord tussen de palen. Zo hoeft men niet bang te zijn om tegen een harde lat aan te springen. Uit stilstand springen op de mat. Hierbij altijd met een elastiek tussen de palen springen aangezien de kans anders groot is dat men op de lat land. Moeilijker: Fosburyflop techniek gebruiken
87
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 2 dikke maten - +/-‐ 10 pylonen - +/-‐ 20 hoepels - 1 hark - 1 schep - 1 meetlint
88
Les 2
Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Lenigheid
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Spring onderdelen
Verspringen
Doelstelling sportles
Doormiddel van de scoreformulieren uit de vorige les is in kaart gebracht wat het actuele niveau van de groep kinderen is. Indien blijkt dat een onderdeel extra aandacht nodig heeft dan kan hier langer mee aan de slag gegaan worden dan de vaste les die nu is ingepland.
Het doel van vandaag is om de kinderen verder bekend te laten raken met het onderdeel verspringen en om spelenderwijs de kinderen enkele technieken van het verspringen bij te leren.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de kracht van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
De kinderen hebben één eerste les gehad waarin zij resultaten hebben neergezet op het verspringen en het hoogspringen. De technieken die komen kijken bij deze onderdelen zijn nog niet of minimaal bekend bij de groep.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming-‐up
Kangoeroe tikkertje Er is 1 tikker. Die moet proberen alle kinderen te tikken. De kinderen (inclusief tikker) mogen alleen met twee voeten tegelijk springen, niet rennen. Als je getikt bent doe je 5 jumping jacks. Daarna mag je weer meedoen.
89
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Middellijnspringen
Opstelling: Zorg voor een afzetlijn, je kan bijvoorbeeld een lang touw (of losse touwtjes) neerleggen (De lijnen in een sportzaal voldoen ook). Leg op ongeveer 2 meter van de afzetlijn hoepels neer, steeds aan de andere kant van de afzetlijn. Zet enkele meters achter ieder hoepel een pylon. De kinderen rennen zigzaggend om de pylon. Ze zetten steeds met één been voor de afzetlijn af en landen met twee voeten in de hoepel. Zorg voor een zachte ondergrond zoals gras. Maak de afstand tot de hoepel niet al te groot, de landing moet wel veilig blijven. Aan het eind van het parcourtje rennen ze buitenom terug naar het begin (en beginnen eventueel opnieuw).
De oefening kan eventueel in een estafette vorm plaats vinden indien er twee velden klaar gezet worden. Men moet het onderdeel dan zo snel mogelijk voltooien en terug rennen naar de rest van de groep om de volgende aan te tikken. Het groepje waarvan alle groepsleden hebben gelopen en terug zijn bij het startpunt wint.
Fietsband/hoepel springen
Leg op het gras, op toenemende afstand van een lijn (of bijvoorbeeld de verspring-‐aanloopbaan), naast elkaar een aantal fietsbanden/hoepels neer. De eerste fietsband/hoepel ligt op korte afstand van de afzetlijn. De laatste fietsband of hoepel ligt, ook voor de beste van de groep, op uitdagende afstand van de lijn.
De kinderen springen om de beurt van achter de afzetlijn naar de fietsband. Ze zetten met één been af en mogen één pas als aanloop gebruiken. Ze landen met twee voeten in de fietsband. Als het lukt om in de fietsband te landen, mogen ze naar de volgende fietsband (die iets verder langs afzetlijn ligt). Als het niet lukt om de fietsband te bereiken wordt er nogmaals geprobeerd om naar de fietsband te springen. Na twee pogingen valt het kind af. Omdat de afstand van de afzetlijn tot de fietsbanden steeds groter wordt, is de oefening uiteindelijk voor iedereen een uitdaging. Om ver te springen, kunnen de kinderen letten op een goede knie-‐inzet en op het goed mee zwaaien van de armen. Deze tips kunnen mee
90
Afsluiting
10 min
gegeven worden aan de kinderen zodat zij verder kunnen springen en enkele basis technieken trainen.
Spring hindernisbaan
Voor deze oefeningen dienen verschillende spring onderdelen over de zaal verspreid te worden en in een circuitje gelegd te worden. Bijvoorbeeld het middenlijnspringen kan toegevoegd worden aan het parcours om tijd te besparen bij het opzetten ervan. Laat de kinderen vervolgens het parcours afleggen.
Aanpassingen oefeningen
Middenlijnspringen
Makkelijker: Hoepels dichter bij de middenlijn Sprong ook goedkeuren indien er maar 1 voet in de hoepel land waardoor het landen ondergeschikt gemaakt word Moeilijker: Hoepels verder weg leggen Tijdslimiet stellen waarbinnen het onderdeel voltooid moet worden Onderdeel laten afleggen met een bal in de hand Fietsband/hoepel springen Makkelijker: Sprong goedkeuren als men met één voet in de hoepel of fietsband land Grotere hoepels Als de eerste hoepel al een probleem blijkt te zijn laat de cliënten dan met een klein (3-‐passen) aanloopje springen Moeilijker: Hoepels verder weg leggen Meer op techniek trainen ( indien het kind geen knie inzet en/of arm inzet heeft word de hoepel niet als behaald gezien en mag er opnieuw worden gesprongen. Kind laten proberen in de lucht de benen naar voren te werpen om verder te komen (kan alleen in de zandbak of op een zachte ondergrond).
91
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 2 dikke maten - +/-‐ 10 dunnen matjes - +/-‐ 20 hoedjes - +/-‐ 20 hoepels - +/-‐ 10 pylonen - 1 touw of andere object om een lijn mee aan te geven
92
Les 3
Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Lenigheid
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Spring onderdelen
Hoogspringen
Doelstelling sportles
Doormiddel van de scoreformulieren is in kaart gebracht wat het actuele niveau van de groep kinderen is. Indien blijkt dat een onderdeel extra aandacht nodig heeft dan kan hier langer mee aan de slag gegaan worden dan de vaste les die nu is ingepland.
Het doel van vandaag is om de kinderen verder bekend te laten raken met het onderdeel hoogspringen en om spelenderwijs de kinderen enkele technieken van het hoogspringen bij te leren.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de kracht van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
De kinderen hebben één eerste les gehad waarin zij resultaten hebben neergezet op het verspringen en het hoogspringen. De technieken die komen kijken bij deze onderdelen zijn nog niet of minimaal bekend bij de groep.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming-‐up
Voor de warming-‐up kan gebruik gemaakt worden van de volgende spring oefeningen. Deze staan allemaal in het teken van het verbeteren van de sprongkracht.
-‐ Touwtjespringen, zo vaak mogelijk. -‐ Zijwaarts, met twee voeten naast elkaar, heen en weer over een lage hindernis springen (bijv. een lage horde of twee op de kant liggende
93
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
pylonen). -‐ Banksprongen. Met twee handen op de bank heen en weer over de bank springen. Hierbij de voeten naast elkaar houden. -‐ Zijwaarts heen en weer over een horde springen. Alleen de buitenste voet komt op de grond. De binnenste voet gaat wel over de horde maar blijft een stukje boven de grond zweven, deze wordt dus alleen bijgetrokken. -‐ Vanaf de zijkant van de verspringbak met twee voeten afzetten en zo ver mogelijk springen. Eventueel een meetlint neerleggen, zodat de afstand gemeten kan worden. Er kan ook met één voet worden afgezet of met een 1-‐pas aanloop worden gesprongen. -‐ Hordes kort achter elkaar plaatsen. Met twee voeten naast elkaar over de hordes springen. De kinderen vertrekken om de beurt en dribbelen langs de hordes terug. -‐ Grond aanraken en vervolgens zo hoog mogelijk springen met armen in de lucht. Dit in een hoog tempo doen. Deze oefening kan ook met een stok in de handen worden gedaan.
Achtlopen
Naast de sprong is de aanloop bij het hoogspringen ook van belang. Met het spel achtlopen zal hier aandacht aan worden besteed.
Begin met het uitzetten van een achtfiguur doormiddel van 6 pylonen. Laat de kinderen vervolgens in een rijtje achter elkaar de acht lopen. Je kan eventueel de opdracht geven om in de bochten een sprintje te trekken of juist in de rechte stukken te sprinten. Het in de bocht rennen zie je terug bij de aanloop van het hoogspringen.
Een variant die je uit kan voeren is waarbij je alle kinderen opstelt achter een startstreep aan het begin van een recht stuk. Laat de kinderen nu om de beurt vertrekken. Het volgende kind mag vertrekken als het kind voor hem halverwege de eerste bocht is. Geef de opdracht om op de rechte stukken te versnellen. Als het kind de hele acht heeft gelopen, sluit het weer achter de rij aan.
Hindernisbaan
Zet voor de hindernisbaan enkele hoog spring oefeningen neer. Dit houdt in dat er objecten moeten zijn waarbij zij de hoogte in moeten springen en niet zover mogelijk zoals bij het verspringen het geval is (deze kunnen natuurlijk wel toegevoegd worden om sprongkracht aan bod te laten komen).
Een voorbeeld voor een circuitje kan
94
Afsluiting
10 min
bijvoorbeeld het volgende zijn:
1) Half rondje aanlopen + schotse sprong/schaarsprong (zie les 1 springonderdelen voor omschrijving en afbeelding ter verduidelijking) over horde. Deze hindernis wordt tijdens de hindernisbaan twee keer genomen, van twee verschillende kanten. 2) Vier banksprongen: Met twee handen op de bank en met twee voeten naast elkaar links/rechts over de bank springen. 3) Schotse sprongen/schaarsprong over hordes. 4) Zijwaartse sprongen over hordes of koord. 5) Van fietsband naar fietsband springen. Het verkeersplein Zet een cirkel uit met behulp van bijvoorbeeld pylonen. Zet aan vier kanten op ongeveer 5 meter buiten de cirkel een pylon. Vorm vier groepjes, ieder groepje gaat bij één van de pylonen buiten de cirkel staan. Als de trainer het signaal geeft mogen de eerste kinderen van ieder groepje een rondje om het verkeersplein (de cirkel) rennen. De kinderen naderen het verkeersplein rustig, maar op het verkeersplein gaan ze snel rennen. Als ze na een rondje het verkeersplein verlaten, gaan ze weer rustig rennen. Op signaal mag ook het tweede kind van ieder groepje rennen enzovoort. Deze oefenvorm kan ook als een estafette worden gedaan. Een variant met voertuigen: Ieder groepje bedenkt voor zichzelf een voertuig en geeft dit door aan de trainer. De trainer roept een voertuig (bijvoorbeeld "sneltrein") en een getal voor het aantal rondjes. Alle kinderen van het groepje met dat voertuig rennen het genoemde aantal rondjes om de rotonde en keren daarna terug naar de pylon. Tijdens het rennen mogen ze hun voertuig nadoen (bijv. het geluid etc).
95
Aanpassingen oefeningen
Achtlopen
Makkelijker: Niet versnellen Als het moeilijk blijkt om de 8 vorm te lopen kan er ook voor gekozen worden om de nadruk op de bochten lopen te leggen. Je kan de pylonen zo neer zetten dat ze als het waren moeten slalommen waarbij ze de hele tijd bochten lopen. Moeilijker: Opdrachten meegeven tijdens het lopen. 1x fluiten is omhoog springen, 2x fluiten is 5x opdrukken etc. De kinderen op tijd laten lopen waardoor ze zo snel mogelijk de 8 vorm af moeten leggen. Hetzelfde kan in een estafette vorm gedaan worden. Hindernisbaan Makkelijker: Zorg voor lagere objecten waar men op moet springen. Minder herhalingen indien men vaak moet springen over een bankje bijvoorbeeld. Aangeven dat cliënt langs een hindernis mag lopen indien het echt niet lukt. Lagere gewichten indien men met een gewicht iets moet uitvoeren etc… Moeilijker: Hoge objecten gebruiken voor de hindernisbaan Veel herhalingen zodat men uitgedaagd word Tijd bijhouden om te kijken hoe snel de cliënten de hindernisbaan af kunnen leggen (let hierbij op de veiligheid van de cliënten als ze iets nog niet goed onder de knie hebben dan is het beter om niet op tijd te gaan lopen).
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
96
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 2 dikke maten - 2 a 4 kasten - +/-‐ 5 dunnen matjes - +/-‐ 20 hoedjes - +/-‐ 10 hoepels - +/-‐ 15 pylonen - Etc alles wat bruikbaar is voor een hindernisbaan
97
Les 4
Lesvoorbereidingsformulier Happy2Move
Organisatie Happy2Move Blok/periode Lenigheid
Lesgever Datum
Aantal deelnemers Onderwerp Spring onderdelen
Verspringen
Doelstelling sportles
Doormiddel van de scoreformulieren uit de vorige les is in kaart gebracht wat het actuele niveau van de groep kinderen is. Indien blijkt dat een onderdeel extra aandacht nodig heeft dan kan hier langer mee aan de slag gegaan worden dan de vaste les die nu is ingepland.
Het doel van vandaag is om de kinderen verder bekend te laten raken met het onderdeel verspringen en om spelenderwijs de kinderen enkele technieken van het verspringen bij te leren.
Beginsituatie
De meeste cliënten binnen Happy2Move sporten al een aantal maanden/jaren bij Happy2Move. Er zit echter een groot verschil in de kracht van veel cliënten binnen Happy2Move. Dit komt mede door de grote leeftijdsverschillen waardoor het niveau verschil binnen de groep groot is.
De kinderen hebben één eerste les gehad waarin zij resultaten hebben neergezet op het verspringen en het hoogspringen. De technieken die komen kijken bij deze onderdelen zijn nog niet of minimaal bekend bij de groep.
Tijd Lesopbouw
Warming up
10 min
Warming-‐up
Kangoeroe tikkertje Er is 1 tikker. Die moet proberen alle kinderen te tikken. De kinderen (inclusief tikker) mogen alleen met twee voeten tegelijk springen, niet rennen. Als je getikt bent doe je 5 jumping jacks. Daarna mag je weer meedoen.
98
Kern 1:
15 min
Kern 2
15 min
Afsluiting
10 min
Achtlopen
Naast de sprong is de aanloop bij het hoogspringen ook van belang. Met het spel achtlopen zal hier aandacht aan worden besteed.
Begin met het uitzetten van een achtfiguur doormiddel van 6 pylonen. Laat de kinderen vervolgens in een rijtje achter elkaar de acht lopen. Je kan eventueel de opdracht geven om in de bochten een sprintje te trekken of juist in de rechte stukken te sprinten. Het in de bocht rennen zie je terug bij de aanloop van het hoogspringen.
Een variant die je uit kan voeren is waarbij je alle kinderen opstelt achter een startstreep aan het begin van een recht stuk. Laat de kinderen nu om de beurt vertrekken. Het volgende kind mag vertrekken als het kind voor hem halverwege de eerste bocht is. Geef de opdracht om op de rechte stukken te versnellen. Als het kind de hele acht heeft gelopen, sluit het weer achter de rij aan.
Hoepel tikkertje Voor de warming up dienen er veel hoepels op spring afstand van elkaar neergelegd te worden in een speelveld. Vervolgens zal er een tik spel plaatsvinden in dit veld. De cliënten mogen alleen in de hoepels staan en niet erbuiten. Gebeurt dit wel dan is men automatisch af en mag men naast het veld plaats nemen op de bank. Ook de tikker mag zich alleen voortbewegen via de hoepels. In iedere hoepel mag telkens maar 1 persoon staan. Het spel is afgelopen als alle kinderen zijn getikt door de tikker. gegeven worden aan de kinderen zodat zij verder kunnen springen en enkele basis technieken trainen.
Spring hindernisbaan
Voor deze oefeningen dienen verschillende spring onderdelen over de zaal verspreid te worden en in een circuitje gelegd te worden. Bijvoorbeeld het middenlijnspringen kan toegevoegd worden aan het parcours om tijd te besparen bij het opzetten ervan. Laat de kinderen vervolgens het parcours afleggen.
99
Aanpassingen oefeningen
Middenlijnspringen
Makkelijker: Hoepels dichter bij de middenlijn Sprong ook goedkeuren indien er maar 1 voet in de hoepel land waardoor het landen ondergeschikt gemaakt word Moeilijker: Hoepels verder weg leggen Tijdslimiet stellen waarbinnen het onderdeel voltooid moet worden Onderdeel laten afleggen met een bal in de hand Achtlopen
Makkelijker: Niet versnellen Als het moeilijk blijkt om de 8 vorm te lopen kan er ook voor gekozen worden om de nadruk op de bochten lopen te leggen. Je kan de pylonen zo neer zetten dat ze als het waren moeten slalommen waarbij ze de hele tijd bochten lopen. Moeilijker: Opdrachten meegeven tijdens het lopen. 1x fluiten is omhoog springen, 2x fluiten is 5x opdrukken etc. De kinderen op tijd laten lopen waardoor ze zo snel mogelijk de 8 vorm af moeten leggen. Hetzelfde kan in een estafette vorm gedaan worden.
100
Aandachtspunten/te verwachten problemen tijdens de les
Oplossingen aandachtspunten / te verwachten problemen
1: Cliënt luistert niet/wordt agressief.
2: Cliënt voert opdracht niet goed uit
3: Cliënt is afgeleid
4: Cliënt heeft moeite met de technieken die komen kijken bij de verschillende atletiek onderdelen
Client eerst twee maal waarschuwen en aanspreken op zijn/haar gedrag. Bij de tweede waarschuwing aangeven dat de cliënt naar de time-‐out moet als hij/zij zich nogmaals misdraagt. Bij de derde keer cliënt naar de time-‐out sturen.
Cliënt eerst zelf de oefening laten uitvoeren en pas na enkele minuten aanwijzingen geven. Zo kan hij/zij eerst wennen aan de oefening voordat er wat aangepast dient te worden.
Cliënt weer bij de les betrekken door hem/haar aan te spreken of een opdracht te geven.
Nogmaals voordoen wat er verwacht wordt van de cliënt en vervolgens de techniek stap voor stap individueel doornemen met de betreffende cliënt.
Materiaallijst:
- 2 dikke maten - +/-‐ 10 dunnen matjes - +/-‐ 20 hoedjes - +/-‐ 20 hoepels - +/-‐ 10 pylonen - 1 touw of andere object om een lijn mee aan te geven