Upload
koen-lauwers
View
18
Download
1
Embed Size (px)
Citation preview
Institut Saint- André Schooljaar 2013-2014
1050 Brussel
Leraar: K. Lauwers
Cursus Wereldoriëntatie Tweedejaars
Naam:
Klas:
Doelstellingen Wereldorientatie
1Waarom het vak Wereldorientatie?
Gedurende deze vier uur per week bestuderen we de mens en zijn manier van leven in onze regio en , vertrekkend van het nu, doorheen de tijd. Het vak zal je helpen om de grote uitdagingen en problemen van deze tijd beter te leren begrijpen en wil ook “burgerzin” bijbrengen.
2 Wat ga ik leren?
De bedoeling is dat je feitenkennis i.v.m. de stedelijke en agrarische samenleving uitgebreid wordt, maar ook dat je weet hoe je iets moet doen. De leraar zal je dus leren hoe je schalen maakt, afstanden berekent, syntheses maakt, maar ook hoe je verbanden legt tussen verschillende veranderingen, hoe je oorzaak en gevolg van een gebeurtenis achterhaalt enz.
3 Hoe moet ik leren?
Doorheen het jaar zal de leraar je verschillende vaardigheden aanleren:
C1 Je zoekt de nodige informatie in verschillende documenten op om antwoorden te vinden op een probleem.
C2 Je gebruikt de gevonden informatie op zulk een manier dat je bevredigende antwoorden op de verschillende vragen vindt.
C3 Je communiceert op verschillende manieren de resultaten van je onderzoek.
Je zult ook leren hoe je onderzoeksvragen stelt en hoe je best refelecteert over de behaalde resultaten.
4 Hoe evalueert de leraar me?
Doorheen het schooljaar zal je kennen en kunnen zowel op formatieve als op certificatieve manier getest worden. Die proeven kunnen zowel mondeling als schriftelijk zijn, gepland of niet ( de leraar mag de leerstof van de eerst voorgaande les steeds ondervragen), individueel of in groep. Iedere schriftelijke test moet natuurlijk verzorgd afgegeven worden!
Formatieve test?
De leraar zal je werk op geregelde tijdstippen in de klas evalueren en zal ook op regelmatige tijdstippen doormiddel van korte testen je kennen en kunnen schriftelijk testen. Dit soort overhoringen kan je beschouwen als trainen, en is het dus logisch dat je al eens een fout maakt. Op die manier kun je jezelf dus verbeteren en vooruitgang maken.
Certificatieve test?
Bij Kerstmis, Pasen en juni word je certificatief getest. Als je nu fouten maakt, is dit veel erger. Je wordt verondersteld in het jaar geoefend te hebben wat de leraar je leerde, en zowel de feitenkennis als de vaardigheden te beheersen. Fouten worden hier dus eigenlijk niet meer toegestaan.
LET OP ! Afwezig zijn tijdens een test betekent onverbiddelijk een nul tenzij je afwezigheid is gerechtvaardigd door een geldig medisch attest of een briefje van je ouders waar een andere geldige reden op vermeld staat. Als je gerechtvaardigd afwezig was, ga je de volgende vrijdag om 14u50 naar de studiezaal om een inhaaltest af te leggen.
Ben ik geslaagd ?
Je slaagt voor dit vak als je op de certificatieve proef in juni mistens 50% haalt. Niettemin moet je ook hebben aangetoond dat je tijdens het jaar vooruitgang hebt geboekt en je klaar bent voor de lessen Aardrijkskunde en Geschiedenis in het derde jaar.Wel moet je op het einde van het jaar ook kunnen aantonen dat je 50% hebt.
VEEL SUCCES !
Handtekening ouders:
Handtekening leerling:
Acht tips om de cursus Wereldoriëntatie te studeren
1 In de eerst plaats moet je de woordenschat uit de woordenschatlijsten goed kennen. Op het examen zal er geen woordenschattest zoals in het schooljaar zijn, dus als je thuis de woordenschat wil vertalen dan doe je dat maar.
2 Als je de cursus studeert en er zijn sommige woorden die je niet begrijpt is dat niet zo erg. Herlees de zin opnieuw en probeer of je hem zonder dat ene woord begrijpt. De laatste zinnen voor – en na die zin herlezen kan je helpen om de tekst globaal wel te begrijpen.
3 Denk er aan dat je een verschil maakt tussen belangrijke en onbelangrijke dingen. Je hebt geleerd hoe je een samenvatting maakt, gebruik dat als je je voorbereidt op het examen.
4 Lees aandachtig de titels en ondertitels als je begint te studeren. Zo weet je precies wat je eigenlijk aan het studeren bent.
5 Denk er aan dat je bepaalde perioden, evoluties in stadsplannen , architectuurstijlen enz . uit verschillende steden met elkaar moet kunnen vergelijken. Oefen dat ook als je studeert.
6 De tijdlijn kan je helpen om op basis van de sleutelwoorden die je per thema hebt alles nog eens te herhalen.
7 Je kunt voor jezelf een schema maken per onderdeel van wat je gestudeerd hebt. Dat doe je dan met sleutelwoorden.
8 Studeer geen onbelangrijke datums en straatnamen.
Hoofdstuk 1: HERHALINGWonen, Zich Verplaatsen en
Consumeren in LEUVEN
1. Waar? LokaliserenOm Leuven te situeren, gaan we eerst een aantal elementen
herhalen of leren…Om goed met kaarten te kunnen werken
bekijk je best eerst nog eens vaardigheidsfiche 1 achteraan
dit hoofdstuk
1.1. Wereldschaal
1.1.1 De wereld – De continenten
Opdracht 1: maak voor elk continent een legende en duid ze
aan op onderstaande kaart
Continent Legende (kleur)
Afrika
Amerika
Europa
Azië
Antarctica
Oceanië
Ken jij nog het verschil tussen continenten en werelddelen?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
1.1.2. Oceanen
Er is maar één planeet in ons zonnestelsel dat zeeën en oceanen
heeft: de Aarde. De zeeën en oceanen bedekken 71% van het
oppervlak van de Aarde. De gemiddelde diepte van de oceanen is
3800 m.
Opdracht 2: zoek een goede kaart in de atlas en duid aan op
de bovenstaande kaart met het cijfer ervoor:
1 de Grote Oceaan – 2 de Atlantische Oceaan – 3 Indische Oceaan –
4 Noordelijke 5 Ijszee
Opdracht 3 : zoek een goede kaart in jouw atlas en
beantwoord de volgende vraag: “Welke zeeën grenzen aan welke
oceaan ?: Beringzee, Noordzee, Het Kanaal, Karazee, Beaufortzee,
Rode zee, Baltische zee, Middellandse zee, Golf van Bengalen,
Japanse Zee”.
Grote Oceaan Atlantische Oceaan Indische Oceaan Noordelijke Ijszee
1.1.3 Grote bergketens
Bergketen Continent
Rocky Mountains
De Andes
De Alpen en de Pyreneeën
De Himalaya
De Grote Slenk
Opdracht 4: duid deze bergketens in steeds een andere kleur
aan op de kaart hieronder. Zeg in de kolom hierboven ook welke kleur
je voor welke bergketen gebruikt.
.
1.1.1.4 Europa
Opdracht 5: schrijf voor elk nummer op de kaart het juiste Europese land op, alsook de hoofdstad van dat land, vertel of het lid is van de EU en of je er kan betalen met de euro.
Land HoofdstadLid van de
Europese Unie
Betalen met
de EURO
1
2
3
4
5
6
7
8
Land HoofdstadLid van de
Europese Unie
Betalen met
de EURO
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
Land HoofdstadLid van de
Europese Unie
Betalen met
de EURO
29
30
1.2 Nationale schaal
Opdracht 6: Noteer de verschillende provincies en
hoofdsteden van België op de kaart.
Provincie Hoofdstad Legende (cijfers)
West- Vlaanderen 1
Limburg 2
Luik 3
Henegouwen 4
Oost-Vlaanderen 5
Antwerpen 6
Vlaams-Brabant 7
Waals-Brabant 8
Namen 9
Luxemburg 10
Opdracht 7:
a) Duid de taalgrens aan in het rood.
b)Wat zijn de 3 gewesten in België? In welk gewest ligt Leuven?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
c)Oriënteer Leuven ten opzichte van Elsene. Bekijk hiervoor eerst
nog eens vaardigheidsfiche 2
Leuven ligt ten …………………………………………….van Elsene.
d)Bereken de afstand tussen Leuven en Elsene. Schrijf hieronder
ook de berekening op. Bekijk hiervoor eerst nog eens
vaardigheidsfiche 3.
Afstand tussen Leuven en Elsene: ……………………………………km
Berekening:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
1.1.1
1.3. CONCLUSIE
Waar ligt Leuven ? Situeer op de kaart van België hierboven.
In welk gewest ligt Leuven? ……………………………………………………………………………………..
Van wat is Leuven de hoofdstad? ………………………………………………………………………………
2. HET RELIEF
Ook dit is eigenlijk een herhaling voor jullie. Alvorens we samen
dit deel van het eerste hoofdstuk behandelen bekijken we dan ook
eerst vaardigheidsfiche 4
2.1 Het reliëf in België
Opdracht 8: Noteer op de kaart op de juiste plaats: Laag-
België, Midden-België, Hoog-België. Kleur de drie gebieden
passend (kijk in de atlas) en vul de kleurenlegende in. Er zijn 3
grote reliëfgebieden in België
.
Kleur Ligging Naam Hoogtes Belangrijkste reliëfvorm
Noorden
Centraal
Zuiden
2.1.1.Het refliëf in meer detail
Het noordelijk deel van ons land wordt LAAG-BELGIE genoemd. Het is een laag
gelegen vlakte. We onderscheiden in Laag-België:
de polders. De polders liggen minder dan 5 m boven de zeespiegel en zijn erg
vlak.
de Vlaamse laagvlakte en de Kempense laagvlakte zijn effen tot breed
golvend. De hoogte varieert van 5 tot 50 m. De rivierdalen zijn bijna nergens meer
dan 10 m ingesneden.
heuvellandschappen. De duinen aan de kust en de duingebieden in de Kempen.
Zuidelijker in het laagland ligt MIDDEN-BELGIE. Hier overheersen de plateau- en
heu-
vellandschappen gelegen tussen 50 en 200 m.
Licht glooiende plateauvlakken wisselen af met dalen die tot 50 m diep. Op de
atlaskaart zien we aan de groene of gele kleur langs de rivieren dat ze tamelijk diepe
dalen hebben.
De plateaulandschappen zijn de lage leemplateaus, met o.a. het Haspengouws, het
Brabants en het Henegouws laagplateau en verder het Kempens laagplateau in
Limburg.
HOOG-BELGIE ligt ten zuiden van Samber en Maas en verheft zich bijna overal
meer
dan 200 m boven de zeespiegel (tussen 200 en 694 m). Het bestaat uit duidelijke
plateaulandschappen en landschappen met heuvelruggen, met veel grotere
reliëfverschillen dan in Midden- België. We onderscheiden:
het plateau van de Condroz
de depressie van de Fagne-Farnenne
het Ardens plateau dat sterk versneden is door dalen die soms meer dan 100 m
diep zijn. Op sommige plaatsen is het Ardens plateau niet versneden, zoals in de
Hoge Venen. Het ziet eruit alsof het een vlakte is, maar ligt toch hoog boven de
zee.
het plateau van Lotharingen met heuvelruggen en het plateau van Herve, dat
sterk versneden is en waarvan het Vlaamse Voeren deel uitmaakt.
Opdracht 9: bekijk nu aandachtig de kaart op de volgende bladzijde, gebruik
een geschikte kaart in de Atlas en vul de tabel na de kaart in zoals het hoort!
Kleur Hoogtes Naam van het reliëf
2.2 Het reliëf in Leuven en omstreken
Opdracht 10: beschrijf het reliëf in Leuven en omstreken
met behulp van bovenstaande informatie en de volgende foto’s
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………
Foto 1
Foto 2
2. Wonen in Leuven
2.1 Soorten bebouwing
Over de verschillende soorten bebouwing hebben jullie natuurlijk vorig jaar al geleerd. Hier toch nog een korte herhaling!
Er zijn in totaal 3 soorten bebouwing:
a)De aaneengesloten bebouwing:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………….……………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
b) De gegroepeerde bebouwing:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………….………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
c) De verspreide bebouwing:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Welke soort bebouwing vinden we vooral rond de school?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
2.2 Bebouwing in Leuven
Opdracht 11: Bekijk goed de onderstaande foto’s nadat je de
uitleg in Info A en Info B goed gelezen hebt en begrijpt.
Antwoord op de vragen hieronder.
a)Soort gebouw
b)Volgens de hoogte: hoogbouw (gebouw met 4 of meer bouwlagen) of
laagbouw (gebouw tot en met 3 bouwlagen). Het gelijkvloers is ook
een bouwlaag. (zie info B)
c)Gebruikte materialen
d)De ouderdom – periode in de geschiedenis – hoe zie je dat?
e)Waar denk je dit huis aan te treffen: in de stadskern, de
stadsrand of buiten de stad
f)Wat is de functie van deze gebouwen? Welke functies kunnen een
gebouw hebben?
Info A: Soorten bebouwing volgens dichtheid
Een gesloten bebouwing= aaneengesloten bebouwing
halfopen bebouwing= gegroepeerde bebouwing
open bebouwing= verspreide bebouwing
Info B: Soorten bebouwing volgens architectuur
1
2
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
………………………………………………………
… …………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
3
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
4
………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
2.3 De bevolkingsdichtheid in Leuven
Waar veel huizen dicht op elkaar staan, zoals in een
stad of in een verstedelijkt gebied wonen natuurlijk ook
veel mensen. De bevolkingsdichtheid = het gemiddeld aantal
inwoners per km² in een bepaald gebied wordt als volgt
berekend:
Geografie
Gewest Vlaanderen
ProvincieVlaams-
Brabant
Arrondissement Leuven
Coördinaten50°52′N, 4°42′E
Oppervlakte– Onbebouwd– Woongebied– Andere
56,63 km² (2009)46,54%22,49%30,97%
Bevolking (Bron: NIS)
Inwoners– Mannen– Vrouwen– Bevolkingsdichtheid
95.463 (01/01/2010)49,66%50,34%
Opdracht 12: Bereken met de gegevens hierboven de bevolkingsdichtheid van Leuven en vul die hierboven in. Maak hieronder ook de berekening!
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3 Zich verplaatsen in Leuven
3.1 Transport in Leuven
3.1.1 Waterwegen
Opdracht 13: kies een goede kaart in jouw atlas en beantwoord volgende vragen.
a)Tot welk groot stromingsgebied behoort Leuven?
………………………………………………………………………………………………………………………………...
b)Welke rivieren stromen door Leuven?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………
c)Welk kanaal in Leuven was belangrijk voor het transport van goederen?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………
d) Met welke stad verbindt dat kanaal Leuven?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………
Hydrografische kaart
3.1.2.Andere vervoersmiddelen
Er is steeds meer en meer verkeer in de stad. Voor welke
problemen kan dit zorgen? Wat zijn volgens zou mogelijke
oplossingen?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Opdracht 14: lees volgend artikel van 6 juni 2008. Wat wenst de stad te doen voor de mobiliteit?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Brengen tram of lightrail soelaas?
De Diestsesteenweg, de Tiensesteenweg, de Mechelsesteenweg, de Brusselsesteenweg en de Geldenaaksebaan. Behalve het feit dat ze allemaal in Leuven liggen hebben deze invalswegen nog
iets gemeen; het is er tijdens de spitsuren een afschuwelijke puinhoop. En daar kunnen ook de bussen van De Lijn, die zoveel mogelijk wagens van de baan moeten halen, weinig aan verhelpen. Het is één van de zaken die de openbare vervoersmaatschappij wil bekijken in een studie over de vervoersstromen in Vlaams-Brabant tegen het jaar 2020. Onder meer de tram, die enkele jaren
geleden nog werden van de hand gedaan als te onrealistisch, duiken zo opnieuw op. In Leuven ziet men wel iets in snelle trams of lightrailverbindingen. Die zouden onder meer via de Vesten naar
Gasthuisberg kunnen rijden, maar eventueel ook Leuven via Tervuren met Brussel verbinden.
4 Consumeren in Leuven
4.1. De functies van de stad
Opdracht 15: Beantwoord de volgende vragen
a)Waarom zijn er grote winkelcentra te vinden aan de stadsrand?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
b)De Diestsestraat is een een winkel-wandelstraat. Waarom zouden ze die term gebruikten?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4.2. Streekproducten
Opdracht 16: lees aandachtig de tekst hieronder. Welke zijn de specialiteiten van Leuven?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Elke streek in Vlaanderen had vroeger zijn eigen mosterdproducenten. Zij vervaardigden mosterd volgens de lokale smaak: van scherp over pittig tot zacht. In het Leuvense wordt vooral zachte mosterd gewaardeerd. Onder de merknaam De Ster produceert de familie Vanderwegen al sinds 1924 mosterd. De spil van het bedrijf is nog steeds de mosterdmolen die grootvader Eugène in dat jaar van een Leuvense mosterdmaker kocht. In deze molen worden de geweekte mosterdzaadjes fijngemalen tussen molenstenen. Er zijn nog maar enkele mosterdproducenten die deze ambachtelijke maalmethode gebruiken. Voor de mosterd wordt een mengsel van een vijftal verschillende zaden gebruikt, voornamelijk gele mosterdzaden (Brassica alba) met een klein percentage donkerbruine zaden (Brassica juncea). De zaadjes worden eerst verbrijzeld in een hamermolen. De droge massa weekt vervolgens gedurende een tiental uur in kuipen in een mengsel van onder meer azijn en zout. Deze brij wordt tot slot fijngemalen tussen de molenstenen. Het resultaat is een zeer smeuïge mosterd met een zachte smaak.
Bron: http://www.streekproduct.be/producten/detail.phtml?id=774
Vaardigheidsfiche 1: de kaart
Zie ook Exploraction 2.O K&K4 p 17-18, K&K11 p 35-38, K&K12 p39-40
A De topografische kaart
Een kaart is een verticale en verkleinde tekening van het
landschap.
Een topografische kaart geeft het landschap weer met heel
veel landschapselementen (= Alle elementen van een
landschap, wat je ziet als je door het raam kijkt.
Bij een kaart horen:
1) …………………………………………………………………………………………………………………..
2) ……………………………………………………………………………………………………………………
3) ………………………………………………………………………………………………………………….
De tekens van een kaart
Wat vinden we terug op een topografische kaart en wat
betekent dat?
Punten : kerken, huizen, torens, gebouwen, bomen,…
Lijnen: autowegen, spoorwegen, rivieren, …
Vlakken: Weiden, akkers, bossen, industrieterreinen,
vliegvelden…
De legende
De betekenis van de punten, lijnen en vlakken wordt
duidelijk in een legende.
Legende = lijst met de verklaring van de symbolen of kleuren
van een kaart of een figuur
In de legende is de kleur belangrijk.
Blauw: water
Groen: bossen, boomgaarden…
Rood: wegen
Het raster
Wat is de functie van een raster?
…..........................................................
.............................................….............
...........................................................
...........................................................
.........................….................................
...........................................................
..........................................................
De schaal van de kaart
Definitie schaal: aan de hand van de schaal kunnen we de
werkelijke afstanden berekenen of lezen.
Op de meeste kaarten komt de schaal op twee manieren voor:
De breukschaal: bv 1/100 1 cm op de kaart is 100 cm
in de realiteit.
De breukschaal geeft aan hoeveel keer een kaart
verkleind is ten opzichte van de werkelijkheid. Een kaart
met breukschaal 1/1000 is 1000 keer verkleind.
Hoe groter de noemer van de breuk, hoe meer de werkelijkheid
verkleind is, hoe kleiner de schaal.
Hoe kleiner de noemer van de breuk, hoe minder de
werkelijkheid verkleind is, hoe groter de schaal.
De lijnschaal: Meet de afstand op de kaart, en pas die
afstand af op de lijnschaal. Je leest nu onmiddellijk
de werkelijke afstand af.
B De thematische kaart
Definitie van een thematische kaart
...........................................................
...........................................................
......…....................................................
...........................................................
...........................................................
Zoek drie thematische kaarten in je atlas:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
C De synthetische kaart
Definitie van een thematische kaart
...........................................................
...........................................................
…..........................................................
...........................................................
Zoek een synthetische kaart in je atlas:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
D Oefening
Kaarten worden nog verder onderverdeeld op basis van de landschapselementen die we op de kaarten kunnen zien. Zo vind je in de atlas:
Soort kaart Onderwerp Kaartnummer
Natuurkundige kaart
Bevolkingskaart
Economische kaart
Administratieve kaart
Landbouwkaart
Staatkundige kaart
Vaardigheidsfiche 2: zich oriënteren Zie ook Exploraction 2.O K&K 9 p 29-31
Jullie hebben geleerd dat Wereldoriëntatie een combinatie is van geschiedenis en aardrijkskunde. Essentieel bij aardrijkskunde is natuurlijk dat je je kunt oriënteren… dat kan je op verschillende manieren. A De windroos
De windroos heeft vier hoofdpunten: dat zijn de vier windstreken
N= ….....................................
De zon komt hier niet
O= ….....................................
De zon komt op in het O
Z=...........................................
De zon gaar onder in het W
W=..........................................
Daarnaast zijn er vier tussenwindrichtingen
NO=..........................................
ZO= …......................................
ZW=..........................................
NW=..........................................
Verder heeft een windroos ook acht secundaire tussenwindstreken: 1)noordnoordoosten 2)oostnoordoosten 3)oostzuidoosten 4)zuidzuidoosten 5)zuidzuidwesten 6)westzuidwesten 7)westnoordwesten 8)noordnoordwesten
B Het kompas
Je vindt de windroos ook terug op een kompas. Met een kompas kan je je gemakkelijk oriënteren in de natuur. De grote ( rode) pijl wijst altijd naar het N.
C De zon
De zon komt altijd op in het oosten, om 12u is de zon in het zuiden en de zon gaat altijd onder in het westen. De zon komt nooit in het noorden.
We onthouden de volgorde van de windstreken het best in wijzerzin:
NOORD- OOST- ZUID – WEST
Of zoals iemand ooit zei: Nooit Oorlog Zonder Wapens
Vaardigheidsfiche 3: afstanden berekenenZie ook Exploraction 2.O K&K11 p 35-38
Om de afstand tussen twee plaatsen te berekenen hebben we natuurlijk een schaal nodig. Eerst zal de leraar daar wat meer uitleg over geven.
De schaal
Er zijn twee soorten schalen, de lineaire en de numerieke, maar wij zullen alleen met de numerieke schaal werken.
a)De numerieke schaal
1/10000 of 1: 10000
Wat wil dit zeggen?
…..........................................................
...........................................................
…..........................................................
...........................................................
1/25000 of 1:25000
Wat wil dit zeggen? …..........................................................
...........................................................
…..........................................................
...........................................................
b) Als we de schaal van de kaart gevonden hebben, meten we de afstand tussen plaats a en b op de kaart
c) Als we die afstand hebben gevonden, kunnen we een berekening zoals hieronder maken
Vb. De schaal is 1/100 000 en de afstand tussen a en b is 5cm
Berekening: De schaal is 1/100 000, dat wil zeggen dat 1cm op de kaart 100 000 cm in de werkelijkheid is of 1km
Op de kaart is de afstand 5cm dus:
5cm X 100 000 = 500 000 cm
500 000 cm in werkelijkheid is 5 km
Vaardigheidsfiche 4: “Het reliëf”
Zie ook Exploraction 2.O K&K 28 p108-109
Wanneer we een landschap bekijken, bemerken we een
afwisseling van hoogten en laagten in het landoppervlak. Dat
kan ook een gevolg zijn van menselijke ingrepen, zoals
steengroeven en dijken. Dat geheel van oneffenheden noemen
we het reliëf.
Als we het uitzicht van het reliëf willen beschrijven,
houden we rekening met vier elementen (de zgn. 4 h's):
1. ………………………………. kleur rood
2. ………………………………. kleur groen
3. ………………………………. kleur geel
4. ………………………………. Kleur blauw
Landschap uit de Ardennen (Semois) – standplaats van de
fotograaf (520 m)
1)De ……………………..… is het meest opvallende aan het reliëf. Die
leert ons iets over de vorm van de hoogste delen van het
reliëf. De horizon kan vlak, golvend of hoekig zijn.
Definitie
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2) De ……………………..… vormen de verbindingen tussen de hoge en
de lagere delen. Hellingen kunnen zacht of steil en zelfs
loodrecht of overhellend zijn, zoals een klimmuur.
Definitie
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………….
3) Het ……………………..… is het verschil in hoogte tussen het
hoogste en het laagste punt. Het hoogteverschil geeft een
idee over hoe 'sterk' (grote hoogteverschillen) of 'zwak'
(kleine hoogteverschillen) een reliëf is.
Definitie
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
4) De ……………………..…wordt uitgedrukt in meter boven de
zeespiegel. Dat zien we niet in een landschap, noch op een
foto. We lezen het af op een kaart met hoogtelijnen of
isohypsen.
Definitie
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
!! Het type reliëf bepalen
a) Horizonlijn en hoogteverschil
b) Type valleien
Benoem de valleien. Verbind het reliëf met de juiste vallei.
Vallei A is …………………………………………………
Vallei A is …………………………………………………………………………………..
Vallei A komt overeen met foto …………………
BA C
Vallei B is
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Vallei B komt overeen met foto ………………….
Vallei C is
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Vallei C komt overeen met foto …………………
De valleien ………………… en …………… komen voor in België. De
vallei………….vinden we niet in België.
Schrijf op de juiste plaats: hoogplateau, laagplateau,
vlakte , oud gebergte, jong gebergte
(1 t.e.m.5)
Beschrijf deze reliëfvormen (A, B en C)
1……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
1 2
5
43
CB
A
2……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
4……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
5……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
A……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
B……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
C……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Woordenlijst 1
De aanhechting: iets er aan vastmaken of een deel maken van iets
Afbreken: iets kapot maken
Bedekken: over iets leggen om het te verbergen
De bouwlaag: één étage van een huis, één onderdeel van een gebouw
De dijk: een stuk grond langs de zee of een rivier dat hoger is dan de rest van het land om het land droog te houden
Evenwijdig: evenwijdige lijnen hebben overal dezelfde afstand tot elkaar en lopen dus in dezelfde richting= parallel
Glooiend: een landschap dat niet helemaal plat en vlak is maar een beetje heuvels heeft is glooiend
De heuvelrug: de col
Insnijden: ergens een opening in maken
De invalsweg: naar een stadskern leidende of uit een stadskern komende belangrijke weg
Loodrecht: een loodrechte lijn is een rechte lijn met een hoek van 90 graden
Malen: fijn maken door er over te wrijven
De mosterd: is een in de keuken gebruikte kruidenpasta met meestal een scherpe smaak. Mosterd wordt gemaakt uit gemalen mosterdzaden, azijn, water, suiker en zout.
De oneffenheid: als een stuk grond niet zo plat is als de rest van de grond dan is dat een oneffenheid
Opduiken: verschijnen, er weer zijn
Overhellend: iets dat verder uitsteekt dan de rest
De oprit: een korte weg langs waar je op een grotere weg komt
De polder: een stuk land tussen dijken waar vroeger de zee was
Het profiel: een gezicht zoals het er van opzij uitziet
De puinhoop: als je veel problemen hebt is dat een puinhoop
De scheidingslijn: een lijn dat verschillende dingen apart houdt
Schikken: op orde zetten
Smeuïg: dik, vet
De spil: het belangrijkste stuk/element/ persoon van iets, het centrum
Het spitsuur: het moment waarop veel personen met de auto rijden. Meestal rond 7u/ 7u30 in de ochtend tussen 16y en 17u ‘s avonds
De steengroeve: een plaats waar men natuursteen uit de grond haalt
Verbrijzelen: kapot maken in kleine stukken
Verhelpen: helpen, een probleem oplossen
Vervaardigen: maken
De vervoersstroom: de collectie van vervoersmiddelen die zich op de wegen bewegen
De vlakte: een regio waar de grond helemaal plat is
Waarderen: appreciëren
De zeespiegel: het niveau, de hoogte van het water van de zee
Het zonnestelsel: een ster met hemellichamen eromheen, zoals planeten en manen
Hoofdstuk 2: “Produceren in een stedelijke omgeving”
“Hallo! Mijn naam is Dario. Mijn leven is waarschijnlijk een
heel stuk anders dan jullie leven want ik ben een kermiskind. Mijn ouders zijn kermisexploitant en we zijn steeds op reis.
Als ik geen zin heb om te studeren, dan ga ik aan het venster van onze woonwagen zitten en kijk ik naar de landschappen. Dit doe ik heel graag omdat deze overal zo verschillend zijn. Zo merk ik, dat we altijd eerst een commerciële en industriële zone voorbijrijden alvorens we binnenrijden in de stad. Hoe komt
dit? Vaak zijn deze zones ook zo verschillend. Zo is de haven van Antwerpen helemaal niet hetzelfde als de technopool Gent of de regio rond Samber en Maas. Kan jij mij helpen om een antwoord te vinden op mijn vragen? Waarom ziet het landschap er zo uit op die specifieke plaats? Ik ga jullie alle documenten die ik op onze reizen (Antwerpen, Gent en de regio Samber en Maas) heb verzameld geven, zodat jullie deze kunnen analyseren.”
1. De wereld van de ECONOMIE
1.1. Wat is produceren?
Vorig schooljaar en in het vorige hoofdstuk werd er gepraat over consumeren. Maar hoe worden bepaalde producten nu gemaakt? Wat wordt precies bedoeld met produceren
C1: Informatie opzoeken
Wat zegt het woordenboek over produceren?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………Bron:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Wat zegt het internet over produceren?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Bron:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Soms eens een aantal producten op die je nodig hebt om een auto te maken?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Dit is al een hele lijst! Al deze producten worden door de industrie geproduceerd. Uiteraard verloopt dit volgens een aantal stappen of fasen.
Opdracht 1: Vul het schema aan met: Bakstenen – stoffen – katoen – glas – zand – klei.
De basisindustrie gebruikt grondstoffen en energiebronnen en
bewerkt de grondstoffen tot halffabricaten.
Grondstof of energiebron Basisindustrie Halffabricaat
glasfabricage
textielfabriek
steenbakkerij
Opdracht 2: Maak zelf een volledig productieschema van
grondstof tot eindproduct.
Grondstof Basisindustrie Halffabricaat Verwerking Eindproductglasfabricage
Tarwe
Ijzererts Metaalindustrie
Meubelfabriek
Spinnerij Weefsels
Vul in: Hout – Glas - Hoogoven – Planken – Zand – Confectie - Staalplaat - Landbouw – Auto - Bloem – Bakkerij – Brood - Glasbewerking – Zagerij – Katoen – Meubels – Kleding – Glasproducten
De verwerkende industrie verwerkt halffabricaten tot fabricaten of afgewerkte producten.
C6: Nadenken over jouw werkwijze
In de industrie wordt een grondstof tot eindproduct
verwerkt. Dit productieproces verloopt in drie fasen:
1. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………
2. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………..
In de handel of dienstensector wordt de verkoop (=
consumptie) van de afgewerkte producten geregeld.
EXTRA: HET PRODUCTIEPROCES VAN LEGO
Uitdaging 1:”Van telraam tot Eniac: de geschiedenis van de computer”Lees aandachtig de volgende tekst en probeer alles te begrijpen. Succes!
1.2 De economische sectoren
A Opdracht 3
1 Quiz: juist of onjuist
a)De mensen in België werken vooral in de industrie.
Juist / onjuist
b)De mensen in de Alpen leefden vroeger van de landbouw maar tegenwoordig steeds meer van toerisme (handel-diensten).
Juist / onjuist
c)Een visser hoort bij landbouw.
Juist/ onjuist
d)In Zuid-Afrika wordt vooral gewerkt in de industrie.
Juist/ onjuist
2 Open vragen:
a) In Noorwegen, Zweden en Finland wordt vooral in de sector landbouw gewerkt. Hoe komt dit?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
b) In welke sector wordt het meest gewerkt in derde Wereld Landen?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
B Een woordje meer uitleg bij de verschillende sectoren
1) De primaire sector of agrarische sector: is de economische sector die grondstoffen en voedsel levert. Dit zijn niet alleen de boeren, maar ook de vissers, veeteelt, jacht, visserij en de delfstoffenwinning.
2)De secundaire sector of industriële sector: is de
economische sector met alle bedrijven en activiteiten die
van de grondstoffen van de primaire sector afgewerkte
producten maken. De producten worden bijna altijd door de
tertiaire sector aan de consument doorverkocht.
3)De tertiaire sector of dienstensector: is de economische
sector waarin bedrijven met de verkoop van hun diensten
winst willen maken. Een synoniem voor de tertiaire sector is
de "dienstensector", of "de diensten, de handel en het
verkeer"
4) De quartaire sector: is de economische sector van de
niet-commerciële gesubsidieerde en of collectief
gefinancierde dienstverlening. De quartaire sector is de
enige economische sector die niet per sé winst wil maken.
In België werken de meeste mensen in de handel-en
dienstensector. Vroeger was dit anders en in armere landen
wordt er nog steeds vooral in de eerste sector gewerkt. Alle
drie de sectoren kun je weer onderverdelen in andere
sectoren. Winkels, horeca, theaters, kappers, advocaten, ICT
bedrijven enz. zijn een deel van de tertiaire sector. In
ontwikkelde economieën zoals in west Europa en de Verenigde
Staten wordt tussen de 70 en 80 procent in deze sector
verdient
2. De ECONOMISCHE zones in België
Vaardigheidsoefening: we bekijken eerst
vaardigheidsfiche 1 voor we de vragen hieronder oplossen
a)In een atlas kan je opzoeken in het alfabetisch register en de
algemene inhoud. Als wij de belangrijkste industrietakken zoeken
van België waarin zoeken we dan op en waarom?
...................................................................
...................................................................
b)Welke atlaskaart ga je gebruiken om dit op te zoeken?
.........................................................................
.........................................................................
Opdracht 5
a)Benoem de vijf grote industriegebieden in België en nummer ze op de kaart hierboven
1. West-Vlaams Industriegebied2. Vlaamse Ruit3. Kempens Industriegebied4. Henegouws Industriegebied5. Luiks Industriegebied
b)Benoem de drie grote zeehavens in België en plaats hun letter samen op de zwarte stip op de kaart.
1. Haven van Zeebrugge2. Haven van Gent3. Haven van Antwerpen
c)Neem in je atlas kaart ‘België industrie’ (Kaart………………..) en los de onderstaande vragen op.
1)Welke industrie domineert in de Antwerpse haven?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Waarom zou deze industrie zich hier vestigen?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
2) Welke industrie domineert in het West-Vlaams industriegebied?
...........................................................
Waarom zou deze industrie zich hier vestigen?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3)Welke industrie domineert in het Luiks industriegebied?
...........................................................
Waarom zou deze industrie zich hier vestigen?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4)Welke industrie domineert in Genk?
...........................................................
Waarom zou deze industrie zich hier vestigen?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. Vestigingsfactoren
Zonder kapitaal, grondstoffen, energie, verkeerswegen,
arbeidskrachten, een afzetmarkt, verkeersmiddelen en
ruimte is er geen industriële ontwikkeling mogelijk. Deze
factoren hebben impact op de vestigingsplaats van nieuwe
fabrieken of bedrijven, daarom noemt men ze
vestigingsfactoren.
3.1. Zone Antwerpen
3.1.1. Industrie in Antwerpen
Vaardigheidsoefening:een onderzoeksvraag
stellen
Voor je deze oefening maakt moet je eerst aandachtig
vaardigheidsfiche 5 lezen. Als je die begrijpt maak je de
oefening hieronder.
! Stel een pertinente vraag over de lokalisatie van de
industrie in de haven van Antwerpen.
“ ………………………………………………………………………………………………………………………………………………”
3.1.2. Vestigingsfactoren.
Wie een fabriek wil oprichten moet denken aan:
1)Kapitaal
Waarom is er nood aan kapitaal?
..................................................................
2)Grondstoffen
Fabrieken vestigen zich vaak nabij de vindplaats van
hun belangrijkste grondstoffen.
Welk groot voordeel heeft dit?
.............................................................
3) Energie- of krachtbronnen
De meeste energiebronnen komen uit de ondergrond zoals
…………………………, ………………………en ………………….…….
Cokes worden bereid uit ………………………………… in cokesfabrieken.
Benzine, dieselolie en stookolie worden gewonnen uit
………………………………. in aardolieraffinaderijen.
Kernenergie maakt in ons land het grootste deel van de
elektrische stroom. Elektriciteit wordt ook nog gemaakt door
alternatieve of groene energie: ………………………………. en
…………………………………
4)Werkkrachten
Deze worden bij voorkeur gezocht in de grote steden / in de
eigen streek / in de industriearme gebieden.
Verbruiker: Arbeidskracht is ook verbruiker of consument.
5)Afzetmarkt
Wat is een afzetmarkt?
..................................................................
..................................................................
6)Verkeersmiddelen
Deze zijn noodzakelijk voor de aanvoer van ……………………………. en
………………………………… en het afvoeren van de fabricaten naar de
…………………………………
Soorten verkeerswegen:
..................................................................
De onderstaande kaart geeft de intensiteit (hoeveel
voertuigen) aan van het wegverkeer via de autowegen en
de dichtheid van het autowegennet.
Opdracht 6: antwoord op de volgende vragen In welk deel van ons land hebben we een hoge
bevolkingsdichtheid?
..................................................................
Waar vinden we de meeste en grootste industriezones?
..................................................................
Waar is de wegendichtheid het grootst?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
De dichtheid van het autowegennet wordt bepaald door de bevolkingsdichtheid, het reliëf en de industrie.
7)Ruimte
Deze is nodig om de fabriek te kunnen vestigen op een
bepaalde plaats. Waarvoor heeft een fabriek nog open ruimte
nodig.
Industrieterrein
Is de plaats waar bedrijven gegroepeerd werden op een
speciaal daarvoor ingericht terrein. Niet enkel
industriële vestigingen op dit terrein maar ook:
- sport- en recreatie
- winkels
- distributieterrein.
Industrieterrein wordt ook bedrijventerrein genoemd.
Zonder kapitaal, grondstoffen, energie,
verkeerswegen, arbeidskrachten, een afzetmarkt,
verkeersmiddelen en ruimte is er geen industriële
ontwikkeling mogelijk. Deze factoren hebben impact op
de vestigingsplaats van nieuwe fabrieken of bedrijven,
daarom noemt men ze vestigingsfactoren
4. Geschiedenis van Antwerpen
Vaardigheidsoefening: een document observeren – kritisch zijn
Vooraleer we verschillende documenten gaan observeren gaan we nog even herhalen hoe een bron moet geïdentificeerd worden.
Vaardigheidsoefening : het bekritiseren van bronnen
Lees aandachtig vaardigheidsfiche 6 voor je deze oefening maakt
Welk soort bron is dit? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Bronnenkritiek: Is deze bron betrouwbaar?…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………
4.1 Overzicht van de geschiedenis van Antwerpen
Opdracht 7: Bekijk aandachtig het videofragment “ Er legt een schip te Antwerpen aan”.a)Wat vertelt het fragment over het ontstaan van Antwerpen?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
b) Wat leer je er uit over de werking van een moderne haven?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 8: Lees aandachtig de tekst hieronder. Antwoord daarna op de vragen. Inleiding
Antwerpen ontstond dankzij de goede ligging op de rechteroever van de Schelde. In een lange bocht van de Schelde was een natuurlijke aanlegplaats voor schepen. Rond die natuurlijke haven groeide een nederzetting die later door het succes van de haven evolueerde naar een wereldstad. Lange tijd ontwikkelden haven en stad zich samen: de havenactiviteiten definieerden volledig de structuur van de stad: hoe belangrijker de haven werd, hoe groter de stad werd. Op het einde van de 19Y eeuw kwam er een breuk in die relatie. Stad en haven evolueerden vanaf dan elk op hun eigen manier. Het centrum groeide van de stroom weg in de richting van het Centraal Station. De haven kende een sterke groei en breidde stroomafwaarts uit. ( Zie kaart 39c in de atlas)
De waterstad ( 850- 1400)
In de beginperiode van Antwerpen evolueerden stad en haven samen op een heel specifieke manier; bij elke uitbreiding van de stad werd een nieuwe grachtengordel gegraven als militaire verdediging. De oude vestinggracht, die altijd binnen de stad lag, werd niet dichtgemaakt maar werd steeds gebruikt als binnenhaven. Langs da ar konden de schepen de stad binnenvaren om de goederen te laden en te lossen. Aan de binnenhavens of vlieten ontstonden markten waar de aangevoerde producten werden gekocht en verkocht. Dit resulteerde in de typische structuur Antwerpen: de haven bepaalde het grondplan van deze stad! ( De evolutie van het grondplan van Antwerpen zie je op de kaarten hieronder)
Tussen 1200 en 1250 werd de stad veel groter en in 1324 kreeg de stad een muur van steen met poorten en torens. De stad werd opnieuw groter in de 15Y eeuw en de rijkdom van de stad werd groter en groter.
Antwerpen in de 16H eeuw: de nieuwstad
In de 16[ eeuw was Antwerpen, door het succes van de haven, nog rijker dan ervoor. Antwerpen werd het belangrijkste economisch centrum van Europa. De bevolking groeide snel en dat had twee redenen:
1 Er kwamen steeds meer kooplieden wonen die hoopten snel rijk te worden 2 Er kwamen veel arbeiders wonen die hoopten dat ze in de haven een job zouden vinden Door de stijgende rijkdom was er ook een nieuw verdedigingssysteem nodig. In 1542 werd er een nieuwe omwalling gebouwd die negen bastions had en vier monumentale poorten met daar rond een brede gracht. In 1567 besliste de Spaanse overheerser om in het zuiden van de omwalling een citadel te bouwen, het Zuidkasteel. Dit was in de eerste plaats niet bedoeld om de stad te beschermen tegen vijanden van buiten de stad, maar vooral om de inwoners zelf te controleren. De 16[ eeuw was dan wel de “ gouden eeuw” voor Antwerpen, toch was maar een klein deel van de bevolking rijk. Voor het grootste deel van de bevolking was dit vooral een periode van grote armoede en lage koopkracht. De meeste mensen konden het zich dus niet veroorloven veel te kopen omdat de huishuur heel hoog was. Het verschil tussen arm en rijk werd ook duidelijk in de ruimtelijke verdeling over de stad: de armste mensen woonden in de het stadsdeel dat vlak bij de Schelde lag en dat deel werd dan ook snel verwaarloosd.
Antwerpen in de 19 H eeuw
Na de Spaanse en Oostenrijkse dominantie in de 16[ eeuw en 17[ eeuw waren de Fransen baas over onze contreien tussen 1794 – 1814 en de Noordelijke Nederlanden tussen 1815-1830. In 1830 begon de Belgische Revolutie en in 1831 ontstond het onafhankelijke land België.
Na de onafhankelijkheid van België kende Antwerpen opnieuw economisch succes, maar alleen een klein deel van de Antwerpse bevolking kon rijker worden. In het midden van de 19 [ eeuw leefde 40 procent van de Antwerpse bevolking in armoede; het verschil tussen arm en rijk werd groter. Dat verschil werd steeds meer zichtbaar in de ruimtelijke verdeling van de stad. Het stadsgedeelte langs de Schelde was in de 16[ eeuw al verwaarloosd maar werden nu echte sloppenbuurten.
Tegelijkertijd nam, door de immigratie van plattelandsbewoners, de bevolking enorm toe. Op het einde van de 19 [ eeuw werd voor het eerst in 300 jaar een stadsuitbreiding noodzakelijk. Tussen 1860 en 1865 werden de 16[ eeuwse omwallingen kapotgemaakt en vervangen door een brede boulevard. Onder druk van militairen echter, die dachten dat Antwerpen een strategische positie zou hebben bij een volgende oorlog, werd er toch een nieuwe vestinggordel aangelegd: de 13 kilometer lange Brialmontomwalling ( bekijk aandachtig tekeningen 4 en 5 en foto 6)
Toen buiten de boulevard het Centraal Station werd gebouwd aan het einde van de Keyserlei lag het centrum van de stad niet meer aan de Schelde maar in de buurt van het kruispunt van de nieuwe boulevard met de Meir en Keyserlei. Het nieuwe gezicht van de stad werd bepaald door de eclectische architectuur langs de nieuwe straten en boulevards. Tot die typische 19 [ eeuwse gebouwen behoren de Opera, het Jeugdtheater en de Nationale Bank.( Op foto 7 zie je de Nationale Bank, op foto 8 de opera en op foto 9 het oude justitiepaleis)
In het zuiden breidde de stad uit op de gronden die beschikbaar werden na het vernietigen van het Zuidkasteel. Om “ Het Zuid” aantrekkelijker te maken werd het Museum voor Schone kunsten gebouwd. Tegenover dit museum werd de Hippodroom gebouwd: een spektakelpaleis dat vele bezoekers naar die buurt moesten brengen. Die buurt ontwikkelde zich tot een aantrekkelijke, vitale stadswijk.
Om een goede verbinding met de oude stad te hebben werd de Nationale straat gebouwd, die “ Het Zuid” met de Groenplaats verbindt ( op foto 10 zie je het Museum voor Schone Kunsten, op foto 11 zie je de hippodroom, op foto 12 zie je de Nationalestraat en op kaart 13 zie je hoe de Nationalestraat “het Zuid “met de oude stad verbindt)
Vragen
1 De haven van Antwerpen speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de stadstructuur. Leg uit.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2 Door de stijgende rijkdom moest Antwerpen een nieuw verdedigingssysteem hebben. Toch was dat in de eerste plaats niet voor vijanden van buiten de stad. Verklaar!
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
3 Wat waren de redenen voor de bevolkingsgroei in Antwerpen in de 16[ eeuw?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4 Als je in de 16[ eeuw wist waar iemand in Antwerpen woonde wist je ook of die persoon arm of rijk was. Leg uit. Was dat in de 19[ eeuw ook nog zo?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
5. Ligging van de haven van Antwerpen
5.1. Natuurlijke ligging
Antwerpen ontstond langs de rechteroever / linkeroever. Leg uit waarom:
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Opdracht 9: Noteer op de onderstaande tekening:
monding / linkeroever / rechteroever
EROSIE: C1: Informatie opzoeken
Zoek de volgende begrippen op in een encyclopedie: meander, erosie, sedimentatie
Meander: ………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Erosie: ……………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Sedimentatie: ………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Opdracht 10: Hieronder zie je een dwarsdoorsnede van Antwerpen. Vul het schema aan:
Linker / rechter oever
Karakteristieken
…………………….………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………….………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………….…………………………………………………………………………………………………………………………
…………………….………………………………………………………………………………………………………………………..
5.2. Vestigingsfactoren haven van Antwerpen
Opdracht 11 video “ Haven van Antwerpen”
a)”De diamantindustrie”
Bekijk het videofragment aandachtig; hoe gaat volgens jou
het verwerken van diamant precies in zijn werk?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
b)”General Motors”
Bekijk het videofragment aandachtig; op welke manier wordt
de stad Antwerpen hier gepromoot?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 12: bekijk aandachtig de onderstaande documenten
en zoek daarin de verschillende vestigingsfactoren voor de haven
van Antwerpen
1e factor: …………………………………………………………………………………………………………………………………
DOC 1.:
De haven van Antwerpen is meer dan 100 jaar oud en is de tweede grootste haven van Europa na Rotterdam. De haven behoort tot de 10 grootste ter wereld. De haven heeft 5 sluizen heeft die direct verbonden zijn met de zee. De haven van Antwerpen is via de Westerschelde verbonden met de Noordzee
DOC. 2:
Werking van een sluis: ( bekijk ook de bijhorende video)
DOC. 3:
DOC. 4:
DOC. 5:
DOC. 6:
2e factor: ………………………………………..
Doc.1
De Schelde gaat ten noorden van Antwerpen door een groen en uitgebreid poldergebied. Het vergroten van de haven van Antwerpen zorgde voor het verdwijnen van verschillende polderdorpen.
Doc.2
Ga mee op stap door Doel — het dorp dat niet weg wil
Doel, het
polderdorp dat moet weggaan voor de Antwerpse haven, is de toeristische hype van het moment. Een blik op het
dorp in foto en video.
1998: Het dorp moet verdwijnen om de haven van Antwerpen te
kunnen uitbreiden op de linkeroever van de Schelde. In 1998
besliste de Vlaamse regering het Deurganckdok vlakbij Doel
te bouwen. De woonkern moet verdwijnen.
2009: Het woonrecht loopt af in Doel. Alleen huiseigenaars
kunnen er blijven wonen. Omdat men al zo lang discussieert
over het dossier, blijven veel Doelenaars hopen dat het dorp
blijft bestaan.
2010: Het dorp wordt ingekleurd als havengebied. Wat de
haven van Antwerpen met de vrijgekomen ruimte zal doen, weet
niemand.
De Standaard.
3e factor: ………………………………………..
Doc.1
Opslag en logistieke dienstverlening
Met ruim 5.3 miljoen m² aan opslagruimte is Antwerpen de grootste Europese aanbieder van overdekte magazijnen.
De haven is veel meer dan een los- en laadplaats: goederen worden er opgeslagen, herverpakt, verdeeld en klaargemaakt voor transport naar hun eindbestemming.
Dankzij haar enorme opslagcapaciteit functioneert de haven als de “supermarkt” van Europa waar alle producten een gespecialiseerde opvang en transport vinden.
De haven van Antwerpen heeft de ambitie om te groeien tot een jaarlijkse goederenoverslag van 300 miljoen ton.
http://www.havenvanantwerpen.be
Synthesefiche Haven van Antwerpen
Soort bedrijven in de haven:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Welke factoren beïnvloeden de aanwezigheid van deze
industrie in de haven van Antwerpen:
1e factor:
…………………………………………………………………………………………………………………
2e factor:
…………………………………………………………………………………………………………………
3e factor:
……………………………………………………………………………………………………………
6. TECHNOPOLEN – Ontwikkeling van hoge technologie
Inleiding: video “ Technopool van Zwijnaarde”
Wat is een technopool?
Een wetenschapspark, ook wel kennispark, technologiepark of
(in het Engels) science park, is een bedrijventerrein of
industriegebied waar voor het grootste deel bedrijven met
een wetenschappelijke of technologische specialisatie en
onderzoekinstituten zijn. Vaak is er een sterke link met één
of meerdere universiteiten. Het bekende Amerikaanse Silicon
Valley is één van de eerste concentraties van zo zulke
bedrijven en instellingen ook al zijn deze verspreid over
een gehele streek in plaats van een gelimiteerd terrein.
1. Bedrijven in het technologiepark Zwijnaarde (Gent)
Opdracht 14: Bekijk het plan en antwoord op de vragen
hieronder.
Welk soort bedrijven vinden we in dit bedrijvenpark terug?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
In welk sector werken ze vooral?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Zijn er evenveel bedrijven als in Antwerpen? Waarom wel of
waarom niet?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2. Vestigingsfactoren technologiepark Zwijnaarde.
Doc. 1: …………………………………….
Doc. 2: …………………………………….
Doc. 3: ………………………………………….;
Het Technologiepark Zwijnaarde is de Campus Ardoyen en het Wetenschapspark Ardoyen. Op de Campus Ardoyen zijn verschillende instituten van de Faculteit ingenieurswetenschappen en van de Faculteit Wetenschappen van de Universiteit Gent. In het Wetenschapspark Ardoyen zijn ongeveer veertig bedrijven die onderzoek doen. De meeste van deze bedrijven zijn hoogtechnologische biobedrijven.
De hoogtechnologische biobedrijven doen hun activiteiten liefst zo dicht mogelijk bij excellente onderzoeksinstellingen zoals universiteiten.
De stad Gent wordt dikwijls de hoofdstad van de Vlaamse biotechnologie genoemd wegens de vestiging van industriële bedrijven zoals Innogenetics, deVGen, BASF Cropscience… en wegens de lange traditie van academisch onderzoek op het domein van de biotechnologie.
Voor deze bedrijven is het interessant om hier gevestigd te zijn omdat er samenwerkingmogelijkheden zijn met de bedrijven die dichtbij zijn en instellingen op het gebied van biotechnologie. Omdat de universiteit dichtbij is zijn er veel hoog gekwalificeerde werkkrachten aanwezig.
Synthesefiche Technologiepark Zwijnaarde
Soort bedrijven in de technopool
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Welke factoren hebben impact op de aanwezigheid van
technopool in Gent:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
7. OUDE INDUSRIE BELGIË
1. Lokalisatie
a)Als jullie kijken naar de kaart op p. 11 van dit
hoofdstuk. Welke industrie vind je vooral terug rond de
Samber en de Maas?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
b)Stel een pertinente vraag over het type industrie die je
terugvindt in de streek rond Samber en Maas:
“………………………………………………………………………………………………………………”
2. Historiek van de industrie rond Samber en Maas
Om te begrijpen waarom we vooral dit type industrie
terugvinden moeten we terugkeren in het verleden. Voor vele
jaren was Wallonië de economische en sociale motor van
België dankzij de staalnijverheid. België tijdens de 19e
eeuw één van de grootste industriële centra van Europa.
Rond 1800 groeide de bevolking ineens heel erg. Hierdoor
ontstond er veel vraag naar voedsel en kleding. De mensen
konden al dit werk niet met de hand doen, dus ontwikkelden
mensen apparaten die veel werk uit handen konden nemen. De
industriële revolutie is er niet zomaar gekomen het was een
combinatie van oorzaken:
1. Er was in die periode een einde gekomen aan de
oorlogen en er was een vermindering van epidemieën.
Hierdoor steeg het bevolkingsaantal en steeg de
vraag naar consumptiegoederen. Er moest meer voedsel
komen maar alles gebeurde met paard en kar op het
platteland. Ook kleding maakten ze zelf. Van wol of
katoen spinden ze bijvoorbeeld draden. Maar omdat de
bevolking groeide, ontstond er steeds meer vraag
naar kleding, lakens en ander textiel.
2. Hierdoor ging men op zoek naar technische
hulpmiddelen. Zo werd de Stoommachine uitgevonden.
De stoommachine werd al vlug gebruikt in fabrieken
om het rendement te verhogen: staalnijverheid,
mijnen, …
3. Ook de landbouwsector ging deze machine gebruiken
vanaf 1850. De landbouwmachines werd aangedreven
door een stoommachine, zo kan het werk vlugger
gebeuren.
4. De grote investeerders uit deze eeuw gingen
investeren in transport: zoals boten en vooral
spoorwegen. Op deze manier konden de goederen
gemakkelijk vervoerd worden.
5 Om de nieuwe machines energie te geven moest er op
zoek gegaan worden naar energiegrondstoffen. In
Wallonië was de ondergrond rijk aan steenkool.
Stoommachine Stoomlocomotief
Gevolgen Industriële revolutie:
1. Er waren meer en meer arbeiders nodig in de
fabrieken. De autochtone bevolking kon niet al het
werk doen en hierdoor werd beroep gedaan uit
arbeiders uit andere landen (bv. Italië).
2. Omdat er meer werk is, circuleert er ook meer geld.
Dit heeft als gevolg dat de vraag naar specifieke
producten stijgt.
3. De fabrieken moeten competitiever worden om zo het
rendement te doen stijgen. Hiervoor moeten ze nieuwe
technologische investeringen doen maar ook arbeiders
dag en nacht laten werken (zelfs vrouwen en
kinderen).
4 Er ontstaan nieuwe sociale klassen: de rijke
bourgeoisie en het proletariaat (de arbeiders die
niets bezitten
en afhankelijk
zijn van hun
salaris om te
leven).
De industriële revolutie had veel gevolgen. Ten eerste
voor de bevolking zelf. Er waren niet genoeg woningen voor
al die nieuwe inwoners. Hoe leefde een eenvoudig
arbeidersgezin in de grote stad? In het begin was het
vreselijk om in de stad te moeten wonen. Gezinnen woonden op
zolders, in kelders of in schuren. Later kwamen er wijken
voor arbeiders. Wijken met goedkope en kleine woningen. Vaak
zonder een eigen toilet of watervoorziening! Veel gezinnen
die gewend waren aan de ruimte van het platteland, woonden
nu in éénkamerwoningen.
Een "bron" uit die tijd zegt het volgende:
"Mijn vader huurde een woning. Het was in een klein straatje. Er was één kamer van 6 bij 4 meter, dat was alles. Aan de achterkant hadden we één klein raam. Er kwam niet veel licht door. Daardoor was de kamer donker en vochtig. Er waren 2 bedsteden. In de ene sliepen mijn ouders en mijn broertje. In de andere sliep ik met mijn oudere broertje en mijn 2 zusjes. Een riolering was er niet, maar in de hoek van de kamer stond een ton."
arbeiders woning
Elke dag moest er weer heel hard gewerkt worden, tijd voor leuke dingen was er haast niet! Bovendien, wat konden ze eigenlijk nog doen in hun "vrije tijd"? De meeste mensen waren zo moe dat ze gewoon niets leuks meer konden doen.
3. Het industrieel landschap van de mijnen
Constantin Meunier, “Au pays Noir”, 1890
Vaardigheidsoefening : identificatie van een
bron
Wie ? ……………………………………………………………………………………………………………………………………
Wat ? ……………………………………………………………………………………………………………………………………
Waar ? …………………………………………………………………………………………………………………………………
Wanneer ? …………………………………………………………………………………………………………………………
Welk idee had de schilder over het industrielandschap van
de mijnen ?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
4. Vestgingsfactoren van deze industrie in het dal
van de Samber en Maas
1 e vestigingsfactor: ……………………………………………………………………
Doc. 1:
De stoommachine heeft een heel grote impact gehad op de geschiedenis van de mens. De uitvinding van de stoommachine leidde in de 18e eeuw de Industriële Revolutie in. Met behulp van de stoommachine werd het mogelijk om warmte te veranderen in mechanische energie. België, was na Engeland, het eerste land op het Europese vaste land die hierin ging investeren.
Doc. 2.:
In Wallonië werd al steenkool ontgonnen voor de industriële revolutie echt begon. De Waalse Steenkolenbekkens waren geconcentreerd in de industrieas van de Maas, Samber en Hene, die liep van Luik tot Bergen. De zware industrie in Wallonië, zoals de glas- maar in het bijzonder de staalnijverheid, steunde vooral op de Belgische steenkoolproductie.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kolenmijn#Steenkoolnijverheid_in_Belgi.C3.AB
Doc. 3:
2 e vestigingsfactor: ……………………………………………………………………
Doc. 1:
Synthesefiche oude Industrie Samber en Maas
Geschiedenis Industriële Revolutie:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Welke vestigingsfactoren hebben impact op de vestiging van de
staalindustrie bij Samber en Maas?:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Synthese Vestigingsfactoren:
Industriële Zone Lokalisatie
België
Type industrie Vestigingsfactoren
De haven van
Antwerpen
De vallei van
Samber en Maas
De Technopool in
Zwijnaarde
Opdracht 15: “Presentatie”
Jullie zijn op uitstap naar Antwerpen geweest en vertellen nu
wat jullie daar uit geleerd hebben!
Jullie moeten in groepjes van vier over een bron ( die je
tijdens de uitstap tegen bent gekomen) ( foto’s, affiches,
brochures, boeken, kaarten ) en 10 minuten over de bron praten.
Ieder van de groep draagt bij, iedereen moet aan bod komen!
a)De voorbereiding: Jullie geven per groep een schriftelijke
voorbereiding af die voldoet aan de volgende criteria:
- Jullie gebruiken bronnen en vermelden die op het einde van
het schriftelijke werk. Er moeten drie geprinte bronnen
geraadpleegd zijn en twee websites. Onder elk stukje wordt de
naam vermeld van de leerling die dit geschreven heeft!
b)Schrijven:
Het werk wordt verzorgd afgegeven en let op de taal en
spelling. Zorg dat je de woordenschat die jullie geleerd hebben
ook tijdens de presentatie gebruiken!
e)Presentatie: let op de tips die jullie achteraan in de cursus
terugvinden!
f)Evaluatie: de criteria voor de mondelinge presentatie vinden
jullie terug in de tips achteraan in de cursus en op de
evaluatiefiches. Iedereen evalueert elke groep en doet op een
positieve en constructieve manier! De puntenverdeling zien
jullie op de fiche op de volgende bladzijde.
Verder zal je geëvalueerd worden op 35 punten en er zal door de
leraar rekening gehouden worden met de volgende criteria:
De preciesheid van de informatie
De grondigheid van de presentatie
De documentatie zelf en het gebruik ervan
Jouw houding tijdens de presentatie ( de evaluatiefiche
achteraan de cursus wordt hiervoor weer gebruikt!)
Het taalgebruik
SUCCES!!
Evaluatie presentatie uitstap naar Antwerpen
Bron:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Naam:
Klas:
Inhoud: /15
Bronnen: /10
Taal: /5
Lay-out: /5
Totaal: /35
Uitdaging 2:”Naar een industriële
samenleving”Lees aandachtig de volgende tekst en probeer hem te begrijpen.
Succes!
Vaardigheidsfiche 5: een onderzoeksvraag
stellen
A Hoe stel je een onderzoeksvraag?
! In de eerste plaats moet je goed weten wat je zoekt, anders
stel je geen pertinente vraag
Vb Je moet de impact van Alexander de Grote op de Grieken
onderzoeken. Daarbij vraag je je misschien af wat de naam van zijn
paard was. Maar die vraag zal niet nuttig zijn voor je onderzoek.
Een onderzoeksvraag helpt je om snel en efficiënt te werken: ze
is pertinent of passend, ze hoort bij het voorwerp van jouw
studie. Met een onderzoeksvraag kun je uitleg vragen over wat
je hebt gezien, gehoord, geconstateerd enz.
Wanneer is er sprake van een onderzoeksvraag?
Je kunt bij een onderwerp vragen stellen die in drie
categorieën zijn:
1 Vragen om informatie
WAAR?
WIE?
WAT?
WANNEER?
HOE?
Zo vraag je alleen naar informatie.
2 Vragen naar een waardeoordeel.
Met dit soort vragen wil je geen informatie of uitleg, maar zoek je
gegevens om je mening te kunnen geven.
Vb Is het goed om kinderen van 6 jaar te laten werken?
Dit soort vragen noem je niet pertinent en moet je dus eigenlijk
niet stellen.
Wat wel pertinent zou zijn is vragen: “ Waarom laten mensen in deze
tijd kinderen van 6 jaar nog werken? “ Op deze manier zoek je een
verklaring.
3 Vragen om uitleg of een verklaring.
3.1 Waarom? Met welk doel?
Zo zoek je naar het doel, de bestaansreden van wat je hebt opgemerkt.
Vb:
Vraag: “ Waarom is er een parking aangelegd langs de Leopoldlaan? “
Antwoord: “ Om het verkeer buiten het stadscentrum te houden”
3.2 Waardoor? Hoe komt het ?
Zo zoek je naar de achtergrond, de geschiedenis van wat je hebt
opgemerkt.
Vb:
Vraag: “ Waarom staan er veel huizen leeg in het centrum van de winkelstad?
“
Antwoord: “ Omdat de grote winkels langs de drukke wegen de klant meer
keuze en parkeergelegenheid bieden.”
Een goede onderzoeksvraag vertrekt van wat je al weet en helpt je
meer te weten te komen. Pertinente vragen horen bij zoek of studie
en zorgen ervoor dat je beter begrijpt wat je bestudeert. Wanneer je
een onderzoeksvraag stelt zullen misschien meerdere antwoorden
mogelijk zijn. Dan is het belangrijk om te weten welk antwoord het
juiste is; je hebt daarvoor ook bewijzen nodig. Constateer je dat
een antwoord niet correct is , probeer dat dan ook te bewijzen met
de juiste argumenten.
B Hoe weet je of je een goede onderzoeksvraag hebt gesteld?
1 Karakteristieken ivm het goed begrijpen van de vraag.
De vraag is correct geformuleerd
De vraag is precies
Iedereen kan de vraag begrijpen
2 Karakteristieken die te maken hebben met jouw opdracht
De vraag heeft effectief te maken met waar je mee bezig bent, is
gepast voor het thema.
De vraag gaat over de impact die het milieu heeft op het leven van
de mens.
De vraag gaat over de impact die de tijd heeft op het leven van de
mens.
3 Praktische karakteristieken
Het is mogelijk om de vraag te beantwoorden binnen de tijd die je
hebt.
Er is documentatie om op de vraag te antwoorden
4 Karakteristieken die te maken hebben met de definitie van de
onderzoeksvraag
De vraag heeft te maken met wat je bestudeert en zoekt naar een
verklaring, naar het “ hoe “ en het “ waarom”.
De vraag is er niet gewoon om extra informatie te krijgen.( wie,
wat, waar, wanneer)
De vraag leidt niet naar een waardeoordeel.
Als je vraag beantwoordt aan de meeste van deze
karakteristieken, heb je een goede onderzoeksvraag!
Vaardigheidsfiche 6: een bron
bekritiseren
Welke vragen moet je stellen om te weten of een getuigenis of
bron betrouwbaar is? De waarde van een getuigenis hangt af van de
volgende vragen. Denk mee met de leraar wat die concreet betekenen.
1 Wie maakte de bron? Waar en wanneer?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2 Uit welke periode dateert de bron? Was de getuige aanwezig bij de
gebeurtenissen?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3 Was de getuige competent?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4 Is de getuigenis authentiek?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
5 Waar haalde de maker zijn informatie?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
6 Is de tekst in de originele taal gemaakt of is het een vertaling?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
7 Welke boodschap is er in de bron?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
8 Had de maker een reden om de waarheid te manipuleren?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Woordenschatlijst 2
De aanlegplaats: een constructie in het water op palen waar een
boot kan parkeren en vastgemaakt worden
De aanvoer : iets naar een plaats brengen
De aardolie: olie waarvan bijv. benzine wordt gemaakt
Aanslepen : duren. Iets dat lang aansleept duurt lang
De afvoer: een product naar een andere plaats brengen dan waar
het was
Het afgewerkt product: een product zoals je die in de winkel
kan kopen
De afzetmarkt : het gebied waar men een product kan verkopen
Bauxiet: een soort erts waar aluminium van wordt gemaakt
Bruinkool: een zachte kool, meestal donkerbruin van kleur en
met een structuur die bijna hetzelfde is als hout
Cokes: steenkool dat zo warm is gemaakt dat het gas er uit weg
is
De delfstof: een nuttige stof uit de aarde, zoals zilver of
goud
Het erts: een stof in de grond waarvan ijzer wordt gemaakt
De goederenoverslag: de producten van het ene transportmiddel
in een ander transportmiddel zetten voor dat ze naar een andere
plaats worden gebracht
De grachtengordel: een reeks van beken gegraven rond een
kasteel of in een stad
De granulaatkorrel: chemisch bestrijdingsmiddel in korrelvorm
Het half afgewerkt product: een product dat nog niet klaar is
maar de basis is voor een afgewerkt product
De hoogoven: een grote oven waarin ijzer wordt gemaakt uit erts
Ingaan op: meer over iets praten, schrijven. Extra uitleg geven
over iets
De inplanting: het vestigen, het maken van gebouwen op een
plaats
Van de kaart vegen: iets doen verdwijnen, kapot maken, zorgen
dat het er niet meer is
De kernenergie: energie dat begint te bestaan als er een atoom
gesplitst wordt
De koopkracht: hoeveel je met een specifieke kwantiteit geld
kan kopen
Het kopererts: een stof uit de grond waarvan koper gemaakt
wordt. Koper is een is een bruin, zacht metaal
Het omzetten in: als je iets omzet verander je dat in iets
anders
De ontginning: een stuk grond klaar maken om aan landbouw te
doen
De opslagruimte: een plaats ( bijvoorbeeld een hangar) waar je
producten kan stockeren
De overheerser: een persoon of een volk dat een ander volk
domineert
Overwegen: nadenken over de pro’s en de contra’s van iets voor
je een beslissing neemt
De raffinaderij: een fabriek dat ruwe olie bewerkt of waar
ijzer en staal worden gemaakt
De scholingsgraad: hoelang iemand naar school is geweest en
welke diploma’s hij/zij heeft is de scholingsgraad van die
persoon
De sluis: een systeem met twee deuren waardoor schepen van
hoger in lager water komen en omgekeerd
De siderurgie: ijzer- en staalnijverheid
De sloppenbuurt: een heel arm deel van een stad waar de
woningen van heel slechte kwaliteit zijn ( materiaal,
veiligheid, hygiëne)
De staalplaat: staal in de vorm van een plaat
De veeteelt: het houden van koeien, varkens, paarden en zorgen
dat ze jongeren krijgen. Boeren doen aan veeteelt om het vlees
van die dieren te verkopen.
De vestinggordel: een reeks van constructies die de inwoners
van een stad moeten beschermen tegen de vijanden
De vestinggracht: een gracht om zich te verdedigen tegen de
vijanden
De wegendichtheid: de kwantiteit van wegen op een specifieke
plaats
Het winnen uit: als je van een stof een product kan maken win
je dat product uit die stof
Het winstoogmerk: proberen om winst te maken
De zagerij: een firma waar ze hout, ijzer enz. met machines in
stukken verdelen
Hoofdstuk 7: “Het maatschappelijke leven in verschillende omgevingen”
A Inleiding
Opdracht1: om te leren hoe mensen in een maatschappij samenleven en integreren kijk je eerst eens naar de volgende filmpjes. Daarna moet je de vragen beantwoorden, maar let op: de antwoorden vind je niet steeds in chronologische volgorde in de fragmenten!
Fragment 1:”Minderjarige vluchtelingen uit Afghanistan”
1 Beschrijf kort de situatie in Afghanistan en het gezinsleven van de geïnterviewde jongen.……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………2 Welk profiel schetst Marianne Vervliet, onderzoekster aan de RU Gent van die Afghaanse vluchtelingen? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3 Geef de verschillende stadia van zijn traject van Afghanistan naar Europa.a)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
b)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
c)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
d)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
e)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….4 Som de problemen op die hij in België had.a)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
b)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
c)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
d)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
e)………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
5 Welke verplichtingen heeft de Belgische regering ten opzichte van minderjarige vluchtelingen volgens Marianne Vervliet? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………6 Wat is het antwoord van Teun Degans ( jurist bij Minor Ndako/WMC ) op de klachten van de Afghaanse jongen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
7 Is in de loop van de jaren de mening van deze vluchteling over België en zijn inwoners veranderd?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
8 Heeft de jongen hier opnieuw een toekomst?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment 2: “ Is er nog plaats in de herberg?
Geef bij elk van de getuigenissen kort een antwoord op de volgende vragen.
A Aisha
Identiteit: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thuissituatie:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Situatie in vaderland: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
B Polja
Identiteit: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thuissituatie: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Situatie in vaderland: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
C Jean Serge
Identiteit: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thuissituatie: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Situatie in vaderland: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
D Asif
Identiteit:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Thuissituatie: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Situatie in vaderland:
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment 3: “ Dienst Vreemdelingenzaken”
1 Wat zijn de verschillende functies van de Dienst Vreemdelingenzaken? a ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
b ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
c ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2 Wat is de eigenlijke missie van die dienst?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3 Beschrijf kort de procedure die een asielaanzoeker moet volgena …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
b…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
c …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
d…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
4 Welke soorten gesloten centra bestaan er in België? Wat is hun functie? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
5 Hoe wordt het verblijf in zulke centra door de Belgische regering gepromoot? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Fragment 4: “ Onthaalbureau: het inburgeringstraject”
1 Waarom bestaat er volgens jou zoiets als een inburgeringstraject?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2 Schets kort het profiel van de mensen die eraan deelnemen.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
3 Beschrijf het integratieprogramma.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4 Vertel kort wat er in de les Maatschappelijke Oriëntatie zoal besproken wordt.……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
5 Wat is het uiteindelijke doel van dat inburgeringstraject?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Spreekvaardigheid Spreekvaardigheid
Naam:Klas:Oefening:
Naam:Klas:Oefening:
Spreken
articulatie
Onduidelijk1 2 3 4 5
Zeer duidelijk
Tempo
Te snel / te traag1 2 3 4 5
Goed verstaanbaar
Volume
Te stil / te luid1 2 3 4 5
Goed verstaanbaar
metataal
Contact met het publiek (oogcontact, pers. en bezit. vnw., retorische vragen)
Geen contact1 2 3 4 5
Veel contact
Houding (prutsen, te veel weg van publiek, armen gekruist)
Onaangenaam1 2 3 4 5
aangenaam
Ondersteuning
Presentatie/foto’s (te veel tekst, geen ondersteuning)
Te veel/te weinig1 2 3 4 5
Goede ondersteuning
Spreekplan (uit het hoofd geleerd, te veel afgelezen)
Zeer onnatuurlijk1 2 3 4 5
natuurlijk
Onderwerp
Spreken
articulatie
Onduidelijk1 2
Tempo
Te snel / te traag1 2
Volume
Te stil / te luid1 2
metataal
Contact met het publiek (oogcontact, pers. en bezit. vnw., retorische vragen)
Geen contact1 2
Houding (prutsen, te veel weg van publiek, armen gekruist)
Onaangenaam1 2
Ondersteuning
Presentatie/foto’s (te veel tekst, geen ondersteuning)
Te veel/te weinig1 2
Spreekplan (uit het hoofd geleerd, te veel afgelezen)
Zeer onnatuurlijk1 2
Onderwerp
Onderzoek (meerdere bronnen: versch. websites, boeken, …)
Geen/eenzijdig onderzoek
1 2 3 4 5Goed onderzocht
Afbakening & timing (te veel informatie / te weinig informatie)
Te veel / te weinig1 2 3 4 5
Goede timing
Andere
Onderzoek (meerdere bronnen: versch. websites, boeken, …)
Geen/eenzijdig onderzoek
1 2
Afbakening & timing (te veel informatie / te weinig informatie)
Te veel / te weinig1 2
Andere
De Oudheid De Middeleeuwen De Nieuwe Tijd De Nieuwste Tijd
Produceren
in de stad
Produceren op het platteland
Zich Cultiveren
Zich ontspannen
De maatschappij