Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2005 – 2006
DE ONTBOSSING VAN REGENWOUDEN. EEN ECONOMISCHE ANALYSE.
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de economische wetenschappen
Sara De Vis onder leiding van
Prof. Johan Albrecht
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2005 – 2006
DE ONTBOSSING VAN REGENWOUDEN. EEN ECONOMISCHE ANALYSE.
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de economische wetenschappen
Sara De Vis onder leiding van
Prof. Johan Albrecht
“Permission”
I
WOORD VOORAF Een scriptie schrijven is geen eenmansactie. Daarom wil ik hier gebruik maken om een aantal
mensen te bedanken die me hierbij hebben bijgestaan.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor, professor Johan Albrecht, bedanken om me de kans te
geven me te verdiepen in dit boeiende onderwerp.
Vervolgens wil ik het personeel van de faculteitsbibliotheken, in het bijzonder van de
landbouwfaculteit, bedanken voor de hulp bij het opzoeken van informatie.
Ook een dankwoord voor mijn familie die mij tijdens mijn studies heeft aangemoedigd. Aan
mijn moeder bovendien ook voor het lezen van de voorlopige versies van deze scriptie.
Tot slot gaat er nog een heel speciale dank uit naar mijn vriend die me tijdens het schrijven
van deze scriptie hard heeft gesteund.
II
INHOUDSOPGAVE
Woord vooraf …………………………………………………………………………... I
Inhoudsopgave …………………………………………………………………………. II
Gebruikte afkortingen ………………………………………………………………….. VI
Lijst van de tabellen ……………………………………………………………………. VIII
Lijst van de figuren …………………………………………………………………….. IX
Lijst van de kaarten …………………………………………………………………….. IX
Lijst van de bijlagen ……………………………………………………………………. IX
Inleiding ………………………………………………………………………………. 1
Hoofdstuk 1 : Definities en data ontbossing van regenwouden ……………... 3
1.1 Definitie ontbossing ………………………………………………………………... 3
1.2 Definitie en ligging regenwouden ………………………………………………….. 7
1.3 Data ontbossing …………………………………………………………………….. 11
Hoofdstuk 2 : Nut van het behoud van regenwouden ………………………… 16
2.1 Hydrologische functie en regulering van het plaatselijk klimaat …………………... 16
2.1.1 Nut regenwouden ………………………………………………………… 16
2.1.2 Gevolgen van ontbossing van de regenwouden ………………………….. 17
2.2 Opname van koolstof en regulering van het wereldklimaat ………………………... 19
2.2.1 Belang van bomen in de koolstofcirkel …………………………………... 19
2.2.2 Gevolgen ontbossing ……………………………………………………... 20
2.2.3 Gevolgen van klimaatverandering ……………………………………….. 21
2.2.4 Specifiek belang van regenwouden ………………………………………. 21
2.2.5 Het Kyoto Protocol ………………………………………………………. 22
III
2.3 Biodiversiteitbehoud ……………………………………………………………….. 22
2.3.1 Definitie biodiversiteit …………………………………………………… 23
2.3.2 Situatie regenwouden …………………………………………………….. 23
2.3.3 Nut biodiversiteit …………………………………………………………. 24
2.3.4 Gevolgen ontbossing ……………………………………………………... 26
2.4 Inheemse bevolking ………………………………………………………………... 28
2.4.1 Nut regenwoud voor de inheemse bevolking …………………………….. 28
2.4.2 Gevolgen ontbossing op inheemse bevolking ……………………………. 29
2.5 Houtproducten ……………………………………….……………………………... 31
2.5.1 Overzicht houtproducten …………………………………………………………. 31
2.5.2 Nut houtproducten ………………………………………………………………... 32
2.5.3 Gevolgen van de ontbossing ……………………………………………………... 35
2.6 Niet-hout bosproducten …………………………………………………………….. 37
2.6.1 Definitie …………………………………………………………………………... 37
2.6.2 Algemeen nut van niet-hout bosproducten ………………………………………. 38
2.6.3 Relatief nut van niet-hout bosproducten ten opzichte van hout ………………….. 39
2.6.4 Probleem met betrekking tot niet-hout bosproducten ……………………………. 40
Hoofdstuk 3: Oorzaken van de ontbossing van de tropische regenwouden 42
3.1 Verantwoording van de keuze voor de bespreking van de studie van Geist en
Lambin ……………………………………….……………………………………. 42
3.2 Begrippenkader ……………………………………….……………………………. 43
3.2.1 Onmiddellijke en onderliggende oorzaken van ontbossing ……………… 43
3.2.1.1 Onmiddellijke oorzaken ………………………………………... 43
3.2.1.2 Onderliggende drijvende krachten ……………………………... 44
3.2.1.3 Andere factoren ………………………………………………… 45
3.2.2 Soorten oorzakelijke verbanden ………………………………………….. 47
3.3 Resultaten van het onderzoek ………………………………………………………. 48
3.3.1 Frequentieanalyse van het optreden van oorzaken ……………………….. 48
3.3.1.1 Onmiddellijke oorzaken ………………………………………... 48
3.3.1.2 Onderliggende oorzaken ……………………………………….. 49
IV
3.3.2 Frequentieanalyse van het optreden van oorzakelijke verbanden ………... 52
3.3.2.1 Aaneenschakeling van onmiddellijke oorzaken ………………... 52
3.3.2.2 Aaneenschakeling van onderliggende oorzaken ……………….. 53
3.3.2.3 Onderliggende krachten die onmiddellijke oorzaken drijven ….. 56
3.3.2.4 Onmiddellijke factoren die een feedback hebben op onderliggende krachten ………………………………………..
57
3.3.3 Armoede- versus kapitaalgedreven ontbossing …………………………... 59
3.4 Discussie ……………………………………….…………………………………... 60
3.4.1 Speelt zwerflandbouw een rol? …………………………………………... 60
3.4.2 Speelt bevolking een rol? ………………………………………………… 61
Hoofdstuk 4: Oplossingen om ontbossing tegen te gaan …………………….. 63
4.1 Certificatie ……………………………………….…………………………………. 63
4.1.1 Van boycot naar certificatie ……………………………………………… 63
4.1.2 Wat is certificatie? ………………………………………………………... 63
4.1.3 Marktgebaseerde oplossing ………………………………………………. 64
4.1.4 Principal-agent …………………………………………………………… 68
4.1.5 Bespreking certificatiesysteem …………………………………………… 68
4.1.6 Voordelen certificatie …………………………………………………….. 69
4.1.7 Huidige situatie en moeilijkheden voor implementatie ………………….. 71
4.2 Agroforestry ……………………………………….……………………………….. 72
4.2.1 Definitie agroforestry …………………………………………………….. 73
4.2.2 Soorten agroforestry ……………………………………………………… 74
4.2.3 Voordelen van agroforestry ………………………………………………. 74
4.2.4 Uitdagingen agroforestry ………………………………………………… 78
4.3 Ecotoerisme ……………………………………….………………………………... 81
4.3.1 Definitie ……………………………………….………………………….. 81
4.3.2 Baten ……………………………………….…………………………….. 81
4.3.3 Nadelen …………………………………………………………………... 83
4.3.4 Uitdagingen voor de toekomst …………………………………………… 84
4.3.5 Voorbeeld ecotoerisme …………………………………………………… 85
V
Hoofdstuk 5: Case studie van de Amazone …………………………………….. 87
5.1 De ontbossing van de Amazone: definities en data ………………………………... 87
5.2 Nut behoud van de Amazone ………………………………………………………. 90
5.2.1 Hydrologische functie ……………………………………………………. 90
5.2.2 Opname van koolstof en regulering van het wereldklimaat ……………… 91
5.2.3 Biodiversiteitbehoud ……………………………………………………... 91
5.2.4 Inheemse bevolking ……………………………………………………… 92
5.2.5 Houtproducten ……………………………………………………………. 92
5.2.6 Niet-hout bosproducten …………………………………………………... 94
5.3 Oorzaken van de ontbossing van het Amazonewoud ……………………………… 94
5.3.1 Situatie tot het begin van de jaren ’60 ……………………………………. 94
5.3.2 Situatie in de jaren ’70 en ’80 ……………………………………………. 94
5.3.3 Situatie sinds de jaren ’90 ………………………………………………... 96
5.3.4 Resultaten van Geist en Lambin …………………………………………. 98
5.4 Oplossingen om de ontbossing af te remmen ……………………………………… 98
5.4.1 Certificatie ………………………………………………………………... 98
5.4.2 Agroforestry ……………………………………………………………… 99
5.4.3 Ecotoerisme ………………………………………………………………. 100
Algemeen besluit ……………………………………….…………………………… 101
Lijst van de geraadpleegde werken …………………………………………………….. X
Bijlagen ……………………………………….………………………………………... XXI
VI
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
abs absoluut aantal cases
AGRO agricultural expansion
uitbreiding van de landbouw
BBP bruto binnenlands product
CDM Clean Development Mechanism
CERFLOR Sistema Brazileiro de Certificação Florestal
CIFOR Center for International Forestry Research
CO2 koolstofdioxide
Cs eenheidskosten duurzame houtkap
Cu eenheidskosten onduurzame houtkap
CULT culturele factoren
ECON economische factoren
FAO Food and Agriculture Organization of the United Nations
Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties
FSC Forest Stewardship Council
INFRA uitbreiding van de infrastructuur
INPE Instituto Nacional de Pesquisas Espaciais
Nationaal instituut voor ruimteonderzoek (Brazilië)
INST beleid- en institutionele factoren
Is investeringsuitgaven duurzame houtkap
Iu investeringsuitgaven onduurzame houtkap
km kilometer
m meter
max maximum
mm millimeter
n aantal cases in een specifiek gebied
N totaal aantal cases
NAW netto actuele waarde
NWFP Non-Wood Forest Products
niet-hout bosproducten
VII
OTHER other factors
de ‘andere factoren’
pg. pagina
POP human population dynamics
demografische factoren
Ps eenheidsprijs van gecertificeerd hout
Pu eenheidsprijs van niet gecertificeerd hout
rel relatief aantal cases die tot een bepaalde groep behoren, ten opzichte van het
totaal aantal cases
TECH technologische factoren
US$ Amerikaanse dollar
vb. bijvoorbeeld
WOOD wood extraction
uitbreiding extractie van hout
VIII
LIJST VAN DE TABELLEN
Tabel 1.1: Oppervlakte en verspreiding van de regenwouden in 2000 (in 1 000 hectare) 12
Tabel 2.1: Aantal soorten (eenheden) per land op een bepaalde oppervlakte (in km²) …. 23
Tabel 2.2: Overzicht van de verschillende categorieën houtproducten, gegroepeerd naar
plaats van eindverwerking …………………………………………………… 32
Tabel 2.3: Hoeveelheid productie van houtproducten in enkele regenwoudlanden in
1999 en 2003 (in 1 000 m³) ………………………………………………….. 33
Tabel 2.4: Waarde van de export van houtproducten uit enkele regenwoudlanden in
1999 en 2003 (in US$ 1 000) ………………………………………………... 34
Tabel 2.5: Overzicht van de verschillende categorieën NWFP, gegroepeerd naar
oorsprong …………………………………………………………………….. 37
Tabel 2.6: Economisch belang van NWFP ……………………………………………… 39
Tabel 3.1: Soorten economische onderliggende oorzaken ……………………………… 44
Tabel 3.2: De oorzaken van ontbossing ………………………………………………… 46
Tabel 3.3: Soorten oorzakelijke verbanden ……………………………………………... 47
Tabel 3.4: Frequentieanalyse van specifieke economische onderliggende factoren
(in absoluut en relatief aantal) ……………………………………………….. 50
Tabel 3.5: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onmiddellijke
oorzaken (in absoluut aantal en relatief ten opzichte van 152), waarbij de
rijen de kolommen veroorzaken ……………………………………………... 53
Tabel 3.6: Frequentieanalyse keten-logische causaliteit van onderliggende oorzaken
(in absoluut en relatief aantal) ……………………………………………….. 54
Tabel 3.7: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onderliggende
krachten die onmiddellijke oorzaken drijven (absoluut en relatief) …………. 57
Tabel 3.8: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onmiddellijke factoren
die een feedback hebben op onderliggende krachten (absoluut en relatief) …. 58
Tabel 5.1: Hoeveelheid ontbossing per jaar in de staten van de Legal Amazon (in km²) 90
Tabel 5.2: Aantal soorten, in gevaar gebrachte soorten en bedreigde land-inheemse
soorten in landen met Amazonewoud (in eenheden) ………………………... 92
Tabel 5.3: Productie van de verschillende soorten houtproducten in landen van de
Amazone in de jaren 1999 tot 2003 (in 1 000 m³) …………………………… 93
IX
Tabel 5.4: Export van de verschillende soorten houtproducten in landen van de
Amazone in de jaren 1999 tot 2003 (in US$ 1 000) ……………………… 93
LIJST VAN DE FIGUREN
Figuur 1.1: Verspreiding van de regenwouden over gebieden (in procent van totaal wereldareaal regenwouden) ……………………………………………... 13
Figuur 1.2: Bosbedekking in de jaren 1990, 2000 en 2005 (in miljoen hectare) ……. 15
Figuur 4.1: Baten van agroforestry ………………………………………………….. 76
Figuur 4.2: Theoretische vergelijking in de tijd van de winst van zwerflandbouw en
agroforestry (in €) ………………………………………………………. 80
Figuur 5.1: Hoeveelheid ontbossing per jaar in de Legal Amazon over de jaren 1988
tot 2005 (in km²) ………………………………………………………… 89
LIJST VAN DE KAARTEN
Kaart 1.1: Ligging van de regenwouden in de wereld in 2000 ………………………. 10
Kaart 1.2: Gemiddelde jaarlijkse netto verandering in bosbedekking
jaren 2000-2005) ………………………………………………………….. 14
Kaart 2.1: Procentuele verhouding van de waarde van de export tot de waarde van
de import van houtproducten in het jaar 2003 ……………………………. 35
Kaart 5.1: Ligging van de Braziliaanse Amazone, het Amazonebekken en de Legal Amazon ……………………………………………………………………
88
LIJST VAN DE BIJLAGEN
Bijlage 1.1: Eigen berekening van de hoeveelheid tropische regenwouden in 2000 ... XXI
Bijlage 3.1: Ligging van de case studie gebieden in Afrika …………………………. XXII
Bijlage 3.2: Ligging van de case studie gebieden in Azië …………………………… XXIII
Bijlage 3.3: Ligging van de case studie gebieden in Latijns-Amerika ………………. XXIV
Bijlage 3.4: Lijst van onmiddellijke oorzaken ……………………………………….. XXV
Bijlage 3.5: Lijst van onderliggende oorzaken ………………………………………. XXVI
Bijlage 3.6: Resultaten van de frequentieanalyse van de onmiddellijke oorzaken …... XXVIII
Bijlage 3.7: Resultaten van de frequentieanalyse van de onderliggende oorzaken ….. XXIX
1
INLEIDING
De ontbossing heeft wereldwijd reeds veel aandacht gekregen. Overal horen we dat ze blijft
toenemen en dat de situatie recent zelfs nog verslechterd is. Het ontbossingprobleem is daarom
zeer actueel. Wanneer er over ontbossing gesproken wordt, gaat het in bijna alle gevallen over
deze in de tropische regenwouden. Het verdwijnen van de regenwouden heeft tal van
gevolgen. In de media wordt er echter dikwijls een te eenzijdige kijk gegeven op het
ontbossingproces, waarbij vooral de gevolgen voor het wereldmilieu worden benadrukt. De
economische aspecten worden ofwel niet besproken, ofwel zijn ze zeer emotioneel getint.
Bovendien lijkt men in Europa enkel de gevolgen te benadrukken, zonder in te gaan op de
oorzaken. Indien dit wel gebeurt wordt meestal de schuld in de schoenen geschoven van de
bevolkingsdruk en de zwerflandbouwers in de ontwikkelingslanden, waar de regenwouden
gelegen zijn. Bij dergelijke uitspraken wordt echter al te dikwijls vergeten dat we vroeger juist
hetzelfde gedaan hebben met onze bossen en dat deze mensen dikwijls geen andere keuze
hebben dan het regenwoud te kappen.
In deze scriptie is het mijn bedoeling om op een wetenschappelijke wijze na te gaan wat de
economische aspecten zijn van het ontbossingproces. Hierbij komen niet alleen de
economische voordelen van het behoud van de regenwouden aan bod, maar ook de oorzaken.
Bovendien worden een aantal oplossingen besproken voor het verminderen van de ontbossing.
Deze scriptie is voornamelijk toegespitst op de economische aspecten van het
ontbossingprobleem. Onvermijdelijk wordt hier ook interdisciplinair gewerkt, aangezien er
veel andere aspecten bij betrokken zijn die niet zomaar kunnen genegeerd worden.
Een beperking bij het schrijven van deze scriptie was dat er geen gedetailleerde data bestaan
over de overblijvende hoeveelheid regenwouden en de ontbossing die reeds opgetreden is. De
regenwouden liggen immers in ontwikkelingslanden, die andere prioriteiten hebben dan het
registreren van de ontbossing. Daarom was het in deze studie ook niet mogelijk om de
theoretische benadering steeds empirisch te verduidelijken waardoor een kostenbaten analyse
buiten bereik valt. Bij gebrek aan duidelijke informatie over de verscheidene tropische
regenwouden blijft deze studie bovendien op het algemeen niveau met, waar mogelijk, een
verdere uitwerking voor een specifiek land of gebied.
2
In hoofdstuk 1 worden de kernbegrippen, namelijk ‘ontbossing’ en ‘regenwouden’
gedefinieerd en het onderzoeksdomein afgebakend. Er wordt een overzicht gegeven van waar
de regenwouden gelegen zijn, hoeveel regenwouden er nog zijn, en hoeveel ontbossing er
jaarlijks optreedt. In de literatuur heerst er hier geen eensgezindheid over.
Hoofdstuk 2 behandelt het nut van het behoud van de regenwouden en de gevolgen van de
ontbossing. Een aantal functies die regenwouden met zich meebrengen en besproken worden
zijn: hydrologische functie, opname van koolstof, biodiversiteitbehoud, nut voor de inheemse
bevolking, productie van houtproducten en niet-hout bosproducten. Telkens wordt er bij de
bespreking hoofdzakelijk ingegaan op de economische aspecten.
In hoofdstuk 3 worden de economische redenen nagegaan van het verdwijnen van de tropische
regenwouden, aan de hand van een studie van Geist en Lambin. Er wordt nagegaan wat het
belang is van de onmiddellijke oorzaken, onderliggende drijvende krachten en ‘andere
factoren’ bij het veroorzaken van de ontbossing. Ook hun interactie wordt besproken.
Hoofdstuk 4 geeft de mogelijke economische oplossingen weer om de ontbossing te
verminderen. In dit hoofdstuk worden certificaten, agroforesty en ecotoerisme
achtereenvolgens besproken. Er wordt vermeld wat de huidige situatie is en wat de
uitdagingen zijn naar de toekomst toe.
In het afsluitend hoofdstuk 5 tenslotte wordt een case studie gegeven van het grootste
overblijvende regenwoud, namelijk het Amazonegebied. Dit hoofdstuk is een illustratie van
wat in de voorgaande hoofdstukken besproken werd.
3
HOOFDSTUK 1 : DEFINITIES EN DATA ONTBOSSING VAN
REGENWOUDEN Om een economische analyse te kunnen maken van de ontbossing van regenwouden is het
belangrijk dat het onderzoeksdomein duidelijk afgebakend wordt door het definiëren van
‘ontbossing’ en ‘regenwouden’. Er bestaat in de wetenschappelijke wereld geen consensus
omtrent deze definities. De keuze van de definitie is echter belangrijk aangezien deze bepaalt
wat de oorspronkelijke oppervlakte van het regenwoud is en welke hoeveelheid als ontbossing
beschouwd wordt. Deze gaan immers beide de ontbossinggraad beïnvloeden. Afhankelijk van
de gebruikte definitie krijg je dus een ander beeld van de ontbossing van de regenwouden. In
dit hoofdstuk wordt naar een geschikte definitie van ontbossing gezocht (1.1). Dan wordt
nagegaan wat onder de term ‘regenwouden’ verstaan wordt en waar ze gelegen zijn (1.2).
Tenslotte wordt het volume van de nog resterende regenwouden bepaald en wordt de graad
van ontbossing geschat (1.3). De structuur van dit hoofdstuk is gebaseerd op Jepma (Jepma
C., J., 1995).
1.1 Definitie ontbossing Ondanks het feit dat er geen eensgezindheid bestaat in de wetenschappelijke wereld, kunnen
de verschillende definities van ontbossing onderverdeeld worden in twee grote categorieën,
namelijk de ‘brede’ en de ‘nauwe’ (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). Het onderscheid
tussen deze definities is afhankelijk van het feit of bosdegradatie al dan niet tot de ontbossing
gerekend wordt. Om de tekst overzichtelijk te houden wordt eerst een omschrijving gegeven
van bosdegradatie en wordt nadien het onderscheid tussen de brede en nauwe definities
besproken.
De ‘Food and Agriculture Organization of the United Nations’ (FAO) definieert degradatie als
"de veranderingen binnen het bos die op een negatieve wijze de structuur of functie van de
plaats beïnvloeden, en daarbij de capaciteit verlagen om goederen en diensten te leveren
(FAO, 2001c, pg.137)". Bosdegradatie houdt met andere woorden een afname in van de
kwaliteit van het bos en de bosecosystemen, waaronder de dichtheid en structuur, ecologische
diensten, vegetatie, fauna, bodem en soortendiversiteit in aanmerking komen (Lanly J.-P.,
2003). Deze kwaliteitafname gaat het bos op een negatieve manier beïnvloeden. Het wordt
4
immers op een niet-duurzame wijze gebruikt, waardoor de regeneratie- en productiecapaciteit
verminderen en er een daling zal optreden van de toekomstige oogsten (Brown K., 1992,
pg.9). Degradatie wordt door sommige wetenschappers in de definitie van ontbossing
opgenomen omdat dit dikwijls de eerste stap is in een reeks van gebeurtenissen die leiden tot
permanente ontbossing (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). Anderen zeggen dat
bosdegradatie geen reductie inhoudt van het bosgebied. Volgens hen blijft het bos immers
onder de term bos vervat en neemt het enkel een andere vorm van bostype aan.
Op grond van een algemeen begrip van bosdegradatie kan overgegaan worden naar het
onderscheid tussen de ‘brede’ en ‘nauwe’ definities van ontbossing. De nauwe versie
beschouwt enkel de veranderingen van het gebruik van bosland als ontbossing. De brede
definities van ontbossing omvatten zowel een verandering van het gebruik van bosland als
bosdegradatie (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). De nauwe definitie beschouwt
bosdegradatie dus niet als ontbossing. Dit onderscheid tussen de brede en nauwe definities van
ontbossing kan gerelateerd worden aan het onderscheid tussen de visie van de ecologen en
deze van de economen. De economische visie beschouwt ontbossing als de volledige
ontruiming van bos en hun vervanging door een ander landgebruik, en hanteert dus een nauwe
definitie (Jepma C., J., 1995, pg.7). De ecologen daarentegen gebruiken een brede definitie,
waarbij ze de degradatie van bosecosystemen ook als ontbossing aanzien (Jepma C., J., 1995,
pg.7).
Het gebruik van de brede en nauwe definities van ontbossing kunnen we illustreren aan de
hand van twee definities van ontbossing die veelvuldig vergeleken worden in de literatuur,
namelijk de definitie van Myers en deze van de FAO (Jepma C., J., 1995, pg.20; Amelung T.
en Diehl M., 1992, pg.11-13). De definitie van de FAO kunnen we beschouwen als een
economische en nauwe definitie, deze van Myers daarentegen als een ecologische en brede
definitie.
De definitie die de FAO gebruikt is de volgende: "ontbossing is de vermindering op lange
termijn (meer dan 10 jaar) van de bedekking door de kroonlaag1 van de bomen beneden de
10% of de omvorming van bos naar een ander landgebruik (FAO, 2001c, pg. 137)". De FAO
1 bedekking door de kroonlaag : de procentuele bedekking van de bodem door de vertikale projectie van de boomkruinen
5
verklaart deze definitie als volgt : "ontbossing houdt een permanent verlies of verlies op lange
termijn in van de bosbedekking en een transformatie in een ander landgebruik. Ontbossing
bevat bosgebieden die omgevormd zijn in landbouwgebied, weiden, waterreservoirs en
stedelijke gebieden. Indien verwacht wordt dat het bos zal regenereren na de oogst of de
houtkap, wordt dit niet als ontbossing aanzien. Ontbossing houdt bovendien ook gebieden in
waar bijvoorbeeld door het effect van een verstoring, overmatig gebruik of veranderende
milieuomstandigheden het bos in een zodanige mate beïnvloed wordt dat het geen bedekking
van de kroonlaag van minimum 10% kan behouden (FAO, 2001c, pg.137)".
Er wordt in de definitie gegeven dat wanneer de bedekking van de kroonlaag geen 10% meer
aanneemt, dit als ontbossing beschouwd wordt. Dit komt omdat de FAO bos als volgt
definieert : "bos bevat natuurlijk bos en bosplantages. De term wordt gebruikt om te refereren
naar land met een bedekking van de kroonlaag van de bomen van meer dan 10% en een gebied
van meer dan 0,5 hectare. Bossen worden zowel gedetermineerd door de aanwezigheid van
bomen als de afwezigheid van andere overheersende landgebruiken. De term sluit specifiek
plaatsen van bossen uit die primair gevestigd zijn voor landbouwproductie, bijvoorbeeld
plantages van fruitbomen (FAO, 2005a, pg.137)". De definitie van bos is dus een combinatie
van landbedekking en landgebruik2.
Naast de definitie van ontbossing van de FAO is er ook de definitie van Myers. Hij stelt dat
"ontbossing niet enkel de volledige vernietiging is van de bosbedekking door ontruiming voor
de landbouw, maar ook de gevallen van serieuze degradatie van het bosecosysteem (Jepma C.,
J., 1995, pg.8)". In tegenstelling tot de FAO beschouwt Myers dus ook degradatie als
ontbossing.
Aangezien Myers en de FAO een verschillende definitie van ontbossing gebruiken,
beschouwen ze een ander gebied als bebost gebied en schatten ze ook de hoeveelheid
ontbossing anders in. Hoe breder de definitie van ontbossing, waardoor ook degradatie als
ontbossing aanzien wordt, hoe kleiner het gebied dat als bos wordt beschouwd en hoe groter
de hoeveelheid ontbossing zal geschat worden (Van Soest D., P., 1998, pg.34). De
ontbossinggraad die berekend wordt als de verhouding van de hoeveelheid ontbossing in een
2 Onder landbedekking verstaan we de aanwezigheid van bomen. Onder landgebruik verstaan we het gebruik van het land als bos of een ander landgebruik (FAO, 2001b, pg.2).
6
jaar op het oorspronkelijk bosgebied van dat zelfde jaar, zal dus bij gebruik van een brede
definitie groter zijn dan bij een nauwe definitie. De schattingen van de ontbossinggraad van
Myers zullen derhalve dan ook groter zijn dan deze van de FAO (Van Soest D., P., 1998,
pg.34; Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg. 8).
In de literatuur vindt men veel kritiek op de definitie van de FAO. De kritiek heeft betrekking
op het deel van landgebruik en het deel van de landbedekking, waaruit de definitie is
samengesteld. Voor wat de landbedekking betreft, stelt de definitie dat ontbossing de
vermindering op lange termijn (>10 jaar) van de bedekking door de kroonlaag van de bomen
beneden de 10% inhoudt. De eerste kritiek die hierop kan gegeven worden is dat deze definitie
degradatie niet als ontbossing aanziet (Jepma C., J., 1995, pg.8; Van Soest D., P., 1998,
pg.33). Het kan immers zo zijn dat er enorme bosschade optreedt door een overdreven
houtkap, zonder dat de kroonlaag hierdoor lager wordt dan 10%. Deze degradatie kan echter
tot gevolg hebben dat het bos zijn functies niet meer kan vervullen, waardoor het eigenlijk wel
onder ontbossing zou moeten gerekend worden (Van Soest D., P., 1998, pg.33). De nauwe
definitie van de FAO beschouwt degradatie echter niet als ontbossing.
Een tweede kritiek kan gegeven worden op de bepaling van de lange termijn. De enige manier
om te weten of het bos nu werkelijk ontbost is, is door na te gaan hoe het 10 jaar later met het
bos gesteld zou zijn (CIFOR, 2006). Dit is echter bijna onmogelijk om vast te stellen
aangezien het landgebruik op 10 jaar tijd enorm kan veranderen.
Een andere kritiek wordt gegeven op de 10%, of dus de bepaling van welk gebied dat als bos
aanzien wordt (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg. 9; Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3).
Het probleem is dat een bos met een oorspronkelijke kroondichtheid van 90% die een verlies
aan kroondichtheid heeft tot juist boven 10% niet aanzien wordt als ontbossing (Kant S. en
Mahapatra K., 2004, pg.3). Ondanks de enorme hoeveelheid bomen die er in het bos
gesneuveld werden, wordt dit niet als ontbossing beschouwd. Een afname van de
kroondichtheid van 11% naar 9% wordt echter wel als ontbossing aanzien.
Een tweede verzameling van kritieken heeft betrekking op het onderdeel landgebruik van de
definitie. Het is zo dat het dominant landgebruik bepaalt of een gebied als bos aanzien wordt
of niet (FAO, 2001b, pg.2). Indien er in het bos vee graast en men niet-hout bosproducten
7
verzamelt, wordt dit nog aanzien als bos omdat bos het dominant landgebruik is (FAO, 2001b,
pg. 2).
Een andere kritiek kan gegeven worden als zijnde het feit dat zwerflandbouw als ontbossing
wordt aanzien (Angelsen A., 1995). Bos dat geopend wordt voor zwerflandbouw wordt
immers een tijd gebruikt en nadien braak gelegd. Dikwijls groeit hier na verloop van tijd terug
bos op, in de vorm van secundair bos (Angelsen A., 1995). Zwerflandbouw wordt echter wel
aanzien als ontbossing omdat het bos onder een ander landgebruik komt. Indien hetzelfde
gebied door een houthakbedrijf gekapt zou worden, en het bedrijf de intentie zou hebben om
het bos nadien te herbebossen, wordt dit in tegenstelling hiermee niet beschouwd als
ontbossing. Dit kan tot een bizarre toestand leiden van een bos zonder bomen.
Naar mijn mening moet er ook rekening gehouden worden met de degradatie van bossen. De
functies van het bos kunnen immers niet goed meer uitgeoefend worden. Ook op economisch
vlak betekent dit dat de opbrengsten die men uit het bos kan halen gaan dalen, aangezien de
groei van de niet-hout bosproducten ook gaat verminderen. De functies die in hoofdstuk 2
worden besproken (infra, pg.16) gaan immers door het bos niet goed meer uitgeoefend kunnen
worden. De definitie van bos is ook niet perfect aangezien een bedekking van de kroonlaag
van 10% immers niet veel is. De FAO geeft een groepering van bomen dus heel snel de term
‘bos’.
Ondanks bovenstaande kritieken houdt deze tekst zich in wat volgt aan de definitie die door de
FAO gebruikt wordt omdat deze definitie door de meeste auteurs wordt gebruikt en de data
eenvoudig te vinden zijn. De huidige studies dienen zich immers te focussen op de
economische nauwe definities aangezien de tropische regenwouden grotendeels in
ontwikkelingslanden gelegen zijn die technische en financiële beperkingen hebben om de
bosdegradatie te meten (Kant S. en Mahapatra K, 2004, pg 3).
1.2 Definitie en ligging regenwouden Naast een definitie van ontbossing is het ook belangrijk dat er goed aangeduid wordt over
welke soorten bossen het gaat. Ook met betrekking tot de definitie van regenwouden bestaat er
geen eensgezindheid. De term regenwouden wordt meestal gebruikt om tropische bossen te
8
definiëren. Indien men het heeft over regenwouden wordt er dus meestal verwezen naar
tropische regenwouden, maar er bestaan ook gematigde regenwouden3. Deze studie zal zich
evenwel concentreren op tropische regenwouden, of dus regenwouden die in de tropen liggen.
De tropen vinden we rond de evenaar, tussen de kreeftskeerkring en de steenbokskeerkring.
Het woord tropen is afgeleid uit de kreeftskeerkring (tropic of Cancer) op parallel 23°27’
noorderbreedte en de steenbokskeerkring (tropic of Capricorn) op parallel 23°27’
zuiderbreedte (Pratiwi, 1996, pg.10). De bossen in de tropen zijn echter niet allemaal
regenwouden, er bestaan ook bossen in de tropen die vochtig, droog of bergachtig zijn (FAO,
2001b, pg. 431). In deze thesis zal de term regenwouden steeds slaan op de tropische
regenwouden.
De algemene kenmerkende eigenschappen van regenwouden zijn de temperatuur en regenval.
"Tropische regenwouden worden gekenmerkt door een goed verdeelde regenval gedurende het
jaar, geen regelmatig droogseizoen en geen maanden met regenval van minder dan 60 mm, of
met een droogseizoen met een duur van slechts 1 of enkele maanden (Pratiwi, 1996,
pg.10)". Om de ontwikkeling van tropische regenwouden toe te laten dienen de volgende
kenmerken minstens aanwezig te zijn : "een relatief tropische temperatuur, met een kleine
amplitude zowel door de dag als door het jaar, een jaarlijkse regenval van minstens 1 800 mm,
gelijkmatig verspreid over het jaar (Jepma C., J., 1995, pg. 5; Pratiwi, 1996, pg.16)". Van
Soest zegt dat "tropische regenwouden in de permanente vochtige tropen liggen, waar de
regenval uniform verdeeld is over het jaar: in dit gebied is de minimale maandelijkse
hoeveelheid regenval 100 mm (Van Soest D., P., 1998, pg.18-19)". Er bestaat dus duidelijk
wel eensgezindheid over wat de kenmerkende eigenschappen van de regenwouden zijn,
namelijk een hoge temperatuur en veel regenval. Wat nu de precieze grenzen zijn van de
regenwouden is een kwestie van definitie.
Regenwouden kunnen gedefinieerd worden als : "natuurlijke bossen die gekenmerkt worden
door relatief dichte instandhoudingen van relatief grote, voor het grootste deel steeds groene
loofbomen, met een gesloten kroonbedekking die gewoonlijk samengesteld is uit een hoge
diversiteit aan boomsoorten. Het klimaat is gewoonlijk nat, met jaarlijks meer dan 1 500 mm
regenval, maar met niet meer dan 6 maanden met minder dan 100 mm regenval per maand
3 regenwouden in de gematigde streken vinden we enkel in regio’s met hoge regenval en redelijk stabiele temperaturen doorheen het jaar, bijvoorbeeld in Alaska, Chili en Canada (Greenpeace, 2006)
9
(Lewis S., L., 2005, pg. 196)". Evenwel bestaat er niet één soort tropisch regenwoud. Alle
regenwouden op de verschillende continenten zijn anders (Corlett R., T., en Primack, R., B.
2005, pg.1). De FAO heeft de indeling van de tropische regenwouden gebaseerd op de
indeling in ecologische zones. Hieronder volgt, per continent, een overzicht van de landen die
regenwouden bezitten en van hun voornaamste kenmerken. Kaart 1.1 geeft de ligging van de
regenwouden weer.
"In de tropische regenwouden van Afrika is er een hoge regenval, gaande van 1 000 tot meer
dan 2 000 mm per jaar. Indien er een droogseizoen is, duurt het niet langer dan 3 tot 4 maand
en zal het steeds optreden in de winter. De temperaturen zijn altijd hoog (FAO, 2001a)".
Afrikaanse landen met regenwoud: Angola, Benin, Kameroen, Central African Republic,
Kongo, Ivoorkust, Democratische Republiek Kongo, Equatoriaal Guinea, Gabon, Ghana,
Guinea, Guinea-Bissau, Kenia, Liberia, Madagaskar, Mozambique, Nigeria, Sao Tome en
Principe, Sierra Leone, Sudan, Togo, Uganda, en United Republic of Tanzania (FAO, 2001b,
pg.431).
"In de tropische regenwouden van Azië is de jaarlijkse regenval overal meer dan 1 000 mm en
dikwijls meer dan 2 000 mm. In de Aziatische evenaarsgebieden is er geen droogseizoen.
Overal elders is er een kort droogseizoen van 1 tot 4 maand. De temperaturen zijn steeds hoog,
de gemiddelde temperatuur van de koudste maand is dikwijls meer dan 20°C (FAO, 2001a)".
Aziatische landen met regenwouden: Bangladesh, Bhutan, Brunei Darussalam, Cambodja,
India, Indonesië, Lao People’s Democratic Republic, Maleisië, Malediven, Myanmar, Nepal,
Filippijnen, Singapore, Sri Lanka, Thailand, Timor-Leste en Vietnam (FAO, 2001b, pg.432).
"In de tropische regenwouden van Noord en Centraal Amerika liggen de gemiddelde
temperaturen tussen 20°C en 26°C, met weinig seizoensvariatie. De gemiddelde jaarlijkse
regenval ligt tussen 1 500 tot 3 000 mm. In sommige gebieden kan dit zelfs meer zijn dan 4
000 mm. Het aantal droge maanden is minder dan 3 en deze komen voor in de winter (FAO,
2001a)". Regenwoudlanden van Noord en Centraal Amerika : Antigua and Barbuda, Bahamas,
Belize, British Virgin Islands, Costa Rica, Cuba, Dominica, Dominican Republic, El Salvador,
Grenada, Guadeloupe, Guatemala, Haïti, Honduras, Jamaica, Martinique, Mexico, Montserrat,
Nicaragua, Panama, Puerto Rico, Saint Kitts and Nevis, Saint Lucia, Saint Vincent and
Grenadines, United States Virgin Islands, Trinidad en Tobago (FAO, 2001b, pg.434).
10
Kaart 1.1 : Ligging van de regenwouden in de wereld in 2000
(Bron : FAO, 2001b, pg.323)
11
"De tropische regenwouden van Zuid-Amerika aan de Atlantische kust hebben een nat
klimaat. Er treden jaarlijks enorme hoeveelheden regen op in het hart van de Amazonebekken
en de westelijke kust (meer dan 3 000 mm, en zelfs tot 8 000 mm). Op alle andere plaatsen van
Zuid-Amerika is de regenval tussen 1 000 en 3 000 mm, met dikwijls een korte droge periode
tijdens de winter, zelfs tot 4 maanden op sommige plaatsen. De temperaturen zijn hoog (FAO,
2001a)". Landen van Zuid-Amerika met regenwouden : Argentinië, Bolivia, Brazilië,
Colombia, Ecuador, Frans Guyana, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Venezuela (FAO,
2001b, pg.434).
"In de tropische regenwouden van de Pacifische Eilanden van Oceanië varieert de gemiddelde
jaarlijkse neerslag over het algemeen tussen 1 500 en 4 000 mm en het droogseizoen is niet
ernstig. De gemiddelde temperatuur op zeeniveau is 23°C nabij de tropen en 27°C nabij de
evenaar. Het kustgebied van het noordoosten van Australië heeft een tropisch vochtig klimaat.
Het heeft een gemiddelde jaarlijkse regenval van 1 500 tot 2 500 mm met in sommige
gebieden zelfs meer dan 4 500 mm per jaar (FAO, 2001a)". Landen met regenwoud in
Oceanië : American Samoa, Australië, Cook Islands, Fiji, French Polynesia, Guam, Kiribati,
Marshall Islands, Micronesia, Nauru, New Caledonia, Niue, Northern Mariana Islands, Palau,
Papua New Guinea, Samoa, Solomon Islands, Tonga en Vanuatu (FAO, 2001b, pg.433).
Men kan drie grote gebieden onderscheiden waarin de regenwouden liggen (zie kaart 1.1).
Deze zijn : de Amazone in Zuid-Amerika ; India, Indonesië en de Filippijnen in Azië ; en het
Kongobekken in Afrika. De drie belangrijkste regenwoudlanden zijn Brazilië, Democratische
Republiek Kongo en Indonesië.
1.3 Dataverzameling ontbossing Verschillen in ontbossinggraden kunnen naast het gebruik van andere definities ook
veroorzaakt worden door het gebruik van een verschillende registratietechniek van ontbossing.
De data kunnen bijvoorbeeld verzameld worden door enquêtes die door de nationale
overheden van de landen dienen ingevuld te worden, door satellietbeelden en opinies van
experts (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). Bij het gebruik van satellietbeelden kan het
bosgebied ook groter of kleiner geschat worden, afhankelijk van de resolutie (Jepma C., J.,
1995, pg.12). Er wordt hier niet verder ingegaan op de problemen van de dataverzameling. Er
12
wordt enkel benadrukt dat het verzamelen van data over de ontbossing geen eenvoudige
opdracht is. Bovendien is het opmerkelijk hoe weinig er geweten is over de ontbossinggraad
van de regenwouden (Lewis S., L., 2005, pg.197).
De belangrijkste bron van ontbossingdata is de FAO (Lewis S., L., 2005, pg.197). Deze data
zijn gebaseerd op statistieken die door de lidstaten geleverd werden, aangevuld met data
afkomstig van satellietbeelden (Lewis S., L., 2005, pg.197). De data is dan ook niet vrij van
fouten. De nationale overheden kunnen er immers belang bij hebben om hun huidige
hoeveelheid bosgebied te overschatten (Kant S. en Mahapatra K., 2004, pg.3). "Het gebruik
van secundaire informatie, opinies van experts, soms oude data en het gebrek aan registratie
van de ontbossing in vele landen met tropische bossen, dragen allemaal bij tot onzekere
schattingen (Lewis S., L., 2005, pg.197)". Net zoals bij alle andere instanties zijn de
bosgegevens van de FAO dus niet volledig nauwkeurig. Ondanks deze problemen zal deze
studie, net zoals de meeste andere studies, gebruik maken van de data van de FAO.
De oorspronkelijke hoeveelheid regenwoud correct bepalen is bijna onmogelijk omdat
historische data veel gebreken tonen aangezien men vroeger nauwelijks de hoeveelheid bos
registreerde. Zelfs wanneer de gegevens beschikbaar zijn is hun nauwkeurigheid zeer
twijfelachtig (Brown K., 1992, pg.7). Over de huidige hoeveelheid regenwouden zijn er wel
meer betrouwbare statistieken. Een overzicht van de hoeveelheid nog resterende regenwouden
in 2000 wordt gegeven in tabel 1.1. De berekening hiervan is terug te vinden in bijlage 1.1.
Tabel 1.1: Oppervlakte en verspreiding van de regenwouden in 2000 (in 1 000 hectare)
Totale oppervlakte regenwouden (x 1 000 hectare) in 2000
Afrika 215 495,10 Azië 97 193,44 Noord en Centraal Amerika 17 850,68 Zuid Amerika 589 903,20 Oceanië 32 108,58 totaal wereldareaal regenwoud 952 551,00 (Bron: eigen berekening op basis van FAO, 2001b, pg.391-394, 431-434)
Het totaal wereldareaal regenwouden in 2000 was 953 miljoen hectare, waarvan Zuid-
Amerika het grootste deel bezit. Dit wordt verduidelijkt in figuur 1.1, dat weergeeft welk
percentage van het totaal wereldareaal regenwouden in de verscheidene gebieden ligt.
13
Figuur 1.1: Verspreiding van de regenwouden over gebieden (in procent van totaal
wereldareaal regenwouden)
(Bron: eigen berekening op basis van FAO, 2006a, pg.190-195; FAO, 2001b, pg.431-434)
Bij de FAO zijn er enkel data beschikbaar over de verandering in bosbedekking, die kan
toenemen door herbebossing en natuurlijke groei van de bossen, en afnemen door ontbossing
en natuurrampen. De netto vermindering in bosgebied is de som van al deze negatieve en
positieve veranderingen (FAO, 2006a, pg.18). De FAO heeft bij het verzamelen van haar data
aan de afzonderlijke landen niet gevraagd om informatie te leveren over de vier componenten
van de netto verandering, aangezien het grootste deel van de landen deze informatie niet heeft.
Bij gebrek aan deze informatie wordt in deze studie de ‘vermindering in bosbedekking’ als
benadering van de ontbossingdata genomen. Aangezien er bij de netto vermindering ook
rekening gehouden wordt met herbebossing en natuurlijke uitbreiding van bos, zijn de
jaarlijkse ontbossinggraden minstens even groot als de netto vermindering (FAO, 2006a,
pg.19)". Op kaart 1.2 wordt voor alle plaatsen in de wereld de gemiddelde jaarlijkse netto
verandering in bosbedekking van de jaren 2000 tot 2005 weergegeven. Plaatsen die met rood
aangeduid zijn, hebben een netto vermindering van meer dan 0,50% gekend in 2005 ten
opzichte van 2000, de met groen aangeduide landen een netto vermeerdering van meer dan
0,50%, en de landen in grijs ofwel een vermindering van minder dan 0,50%, ofwel een
vermeerdering van minder dan 0,50%.
22,62%
10,20%
1,87%
3,37%
61,94%
Afrika
Azië
Noord en CentraalAmerikaOceanië
Zuid Amerika
14
Kaart 1.2: Gemiddelde jaarlijkse netto verandering in bosbedekking (jaren 2000 – 2005)
(Bron: FAO, 2006a, pg.21)
15
Wanneer kaart 1.2 vergeleken wordt met kaart 1.1 (supra, pg.10), is het opmerkelijk dat de
rode gebieden, waar de vermindering in bosbedekking het grootst was, grotendeels
samenvallen met de tropische regenwouden. Een conclusie die hieruit kan getrokken worden is
dat de druk op de regenwouden enorm groot is aangezien wanneer er ontbossing optreedt, het
meestal in de tropische regenwouden is. Figuur 1.2 geeft voor de verschillende gebieden weer
wat de bosbedekking was in de jaren 1990, 2000 en 2005.
Figuur 1.2: Bosbedekking in de jaren 1990, 2000 en 2005 (in miljoen hectare)
(Bron: eigen berekening op basis van FAO, 2006a, pg.190-195; FAO, 2001b, pg.391-394,
431-434)
Uit deze figuur blijkt duidelijk een afname van de bosbedekking over de jaren heen.
Aangezien de ontbossing minstens even groot is als de toegenomen vermindering in
bosbedekking, weerspiegelt dit een nog grotere toename van de ontbossing. In Zuid-Amerika
is de ontbossing het grootste probleem. Tussen 1990 en 2000 nam de bosbedekking er af met
37 miljoen hectare, en in de periode 2000 tot 2005 was dit reeds 55 miljoen hectare, en dit op
de helft van de tijd. Het is dus duidelijk dat de ontbossing van de tropische regenwouden een
groot probleem is, waar recent geen verbetering in gekomen is, maar in tegendeel nog
verergerd is.
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
Afr ika Azië Noo rd enCen t raalAm erika
Zuid Am erika Ocean ië
bo
sbed
ekki
ng
(in
milj
oen
hec
tare
)
1990 2000 2005
16
HOOFDSTUK 2 : NUT VAN HET BEHOUD VAN
REGENWOUDEN
Uit hoofdstuk 1 blijkt dat de ontbossing van de regenwouden aanzienlijk is en reeds lange tijd
aan de gang is. Men kan zich afvragen waarom deze ontbossing belangrijk is en zoveel
aandacht krijgt in de wetenschappelijke wereld. Vroeger was Europa immers ook grotendeels
bedekt met bossen, en ondanks de verwijdering ervan is er in Europa nu een enorm grote
welvaart. Het verwijderen van de bossen in Europa heeft dus schijnbaar geen negatieve
gevolgen meegebracht. Het is dan ook begrijpelijk dat een aantal mensen geen gevaar zien in
het kappen van de tropische regenwouden. In dit hoofdstuk wordt dan ook nagegaan wat het
specifieke nut is van regenwouden, met het oog op hun belangrijkste milieu- en economische
functies. Om aan te tonen dat het behoud van de regenwouden economisch waardevol is en
meer baten levert dan een alternatief landgebruik, moet de waarde van het bos ten opzichte
van een ander landgebruik bepaald worden en de netto inkomstenstroom van bosbehoud
vergeleken worden met die van een alternatief landgebruik. Aangezien dit enorm moeilijk is
om te berekenen, bij gebrek aan data en gebrek aan studies in de literatuur, valt dit buiten het
bereik van deze scriptie en wordt hieronder enkel een theoretisch overzicht gegeven van de
baten van regenwouden, met enkele empirische verduidelijkingen. De baten van het behoud
van de regenwouden die achtereenvolgens besproken worden zijn: de hydrologische functie en
regulering van het plaatselijk klimaat (2.1), de koolstofopname en regulering van het
wereldklimaat (2.2), biodiversiteitbehoud (2.3), inheemse bevolking (2.4), houtproducten (2.5)
en niet-hout bosproducten (2.6).
2.1 Hydrologische functie en regulering van het plaatselijk klimaat
2.1.1 Nut regenwouden
In de regenwouden valt er jaarlijks een enorme hoeveelheid regen. De bomen van het
regenwoud onderscheppen dit regenwater met hun dichte kroonlaag, waardoor de regenval
niet rechtstreeks met een enorme kracht op de bodem terechtkomt. Bomen zorgen er dus voor
dat het water langzaam in de bodem kan infiltreren, zodat de bodem beschermd wordt tegen de
hevige neerslag (Pratiwi, 1996, pg.17).
17
Een tweede manier waarop bossen zorgen voor een opname van het regenwater is via de
wortels. De enorme wortels van de bomen van de regenwouden zuigen water op uit de bodem.
Het vocht wordt naar de bladeren getransporteerd en daar zal het voor een deel via verdamping
in de atmosfeer verdwijnen (Chomitz K., M. en Kumari K., 1998, pg.22-23). De bomen in het
regenwoud recycleren zo enorm veel water (Pratiwi, 1996, pg.38). Samen met de verdamping
die vanop de bodem gebeurt gaat het water condenseren en wolken vormen en opnieuw onder
de vorm van regen op de regenwouden neervallen. Regenwouden zorgen zo dat het water
gerecycleerd wordt en binnen het regenwoud blijft. Hierdoor ontstaan er met regelmaat
stortbuien, waardoor de jaarlijkse neerslag in de regenwouden hoog is. Regenwouden zorgen
voor de regeling van het plaatselijk klimaat door de verdamping (Laurance W., F., 1999,
pg.110; Fearnside, P., M., 2005, pg.683). Hoe meer bomen er zijn in het regenwoud, hoe meer
water er in circulatie gebracht wordt.
Onder bosvegetatie zal een deel van de neerslag die in de bodem getrokken wordt, afvloeien
naar nabijgelegen rivieren. Dit is de stroomgebiedfunctie van de regenwouden (Laurance W.,
F., 1999, pg.110; Kramer R., A. et al., 1995, pg.277). Een stroomgebied is het gebied waarvan
het water door geulen, beken en zijrivieren naar de hoofdrivier stroomt. Het regenwoud levert
dus zo water aan nabijgelegen rivieren. Op die manier wordt de overvloed aan water in de
bodem wat aan banden gelegd, terwijl het restant heel geleidelijk en over het jaar verspreid
wordt losgelaten. De aanwezigheid van bomen zorgt ervoor dat de rivieren regelmatig water
krijgen. Zo krijgen stroompjes en rivieren de kans om zelfs in droge jaargetijden te blijven
functioneren (Attenborough, D. et al., 1995, pg.34). De aanwezigheid van bomen verhindert
dus een grote amplitude van waterbeschikbaarheid tussen droog- en regenseizoen, en zorgt
ervoor dat er grote overstromingen voorkomen worden gedurende het regenseizoen en
droogtes voorkomen worden tijdens het eventuele droogseizoen (Pratiwi, 1996, pg.17).
2.1.2 Gevolgen van ontbossing van de regenwouden
Indien er ontbossing optreedt, gaat het water niet onderschept worden en gaat het rechtstreeks
op de bodem inslaan (Portela R. en Rademacher I., 2001, pg.124). Door de werking van het
water gaat los bodemmateriaal meegevoerd worden en gaat het land afslijten. Er ontstaat een
enorme bodemschade, erosie genoemd. Het gevolg van dit laatste is dat er bodemdeeltjes in de
rivieren gebracht worden, wat men sediment noemt (Pratiwi, 1996, pg.38). De aanwezigheid
van bomen in het regenwoud zorgt dus voor een bescherming tegen bodemerosie (Pratiwi,
18
1996, pg.17). Erosie heeft tal van negatieve gevolgen: het vermindert de bodemvruchtbaarheid
en de productiviteit en het heeft sedimentatie in de rivieren tot gevolg (Pratiwi, 1996, pg.40-
42). Sedimentatie is het afzetten van het materiaal dat door het water wordt getransporteerd.
Sediment in de rivier kan waardevol waterleven schaden en doden, de capaciteit voor
overstromingcontrole reduceren, de gebruiksduur van de turbines voor hydro-elektriciteit
verkorten, de landbouwproductiviteit verlagen en de kwaliteit van het drinkwater verminderen
(FAO, 2006a, pg. 96; Chomitz K., M. en Kumari K., 1998, pg.21). De beschermende rol van
bossen in het reduceren van erosie in de regenwouden heeft een verreikend effect buiten de
regenwouden door een verminderde sedimentatie in het gehele stroomgebied (FAO, 2006a,
pg. 96). Ontbossing heeft dus enorme negatieve gevolgen op vlak van hydrologie.
Door erosie die veroorzaakt wordt door ontbossing, gaat er ook een afgenomen infiltratiegraad
van het water in de bodem zijn, waardoor er een toegenomen afvloeiing is van het water naar
de rivieren (Pratiwi, 1996, pg.38). Rivieren die uit ontbost land komen gaan door ontbossing
en verlies aan de stroomgebiedfunctie overdreven overstromen na een stortbui, maar erna snel
uitdrogen (Fearnside, P., M., 2005, pg.683). Dit kan leiden tot overstromingen in de
lagergelegen gebieden, droogtes en tot nog meer erosie (Chomitz K., M. en Kumari K., 1998,
pg.22-23).
Overstromingen en droogtes kunnen tot zware economische schade en rampen leiden. Indien
er landbouwactiviteiten voorkomen in gebieden in de nabijheid van boskap, kunnen
overstromingen significante economische verliezen veroorzaken als gevolg van de
vernietiging van gewassen (Kramer R., A. et al., 1995, pg.278). De vernietiging van de oogst
heeft natuurlijk enorme economische gevolgen voor de boeren. Droogtes kunnen ertoe leiden
dat volledige rivieren droog komen te staan. Dit leidt dan tot een tekort aan water voor de
irrigatiesystemen en drinkwater voor de bevolking, of dus een afname van de
waterbeschikbaarheid. Ook op vlak van de productie van hydro-elektriciteit heeft ontbossing
gevolgen. De rivieren die water verkrijgen uit de regenwouden kunnen hydro-elektriciteit
leveren. Door een gebrek aan water in de rivieren gaat er geen hydro-elektriciteit kunnen
opgewekt worden (Cesar H., S., J., et al., 2002, pg.53). Het sediment in de turbines die hydro-
elektriciteit produceren kan ook leiden tot grote onderbrekingen in de werking van deze
turbines. Vele Latijns-Amerikaanse landen hangen enorm af van hydro-elektrische energie om
19
aan hun groeiende elektriciteitbehoeften te kunnen voldoen (Downing T., E. et al., 1992,
pg.37). Het onderbreken van de turbines kan dus tot economische verliezen leiden.
2.2 Opname van koolstof en regulering van het wereldklimaat
2.2.1 Belang van bomen in de koolstofcirkel
De laatste jaren is er een enorme antropogene emissies aan koolstofdioxide (CO2), die in de
atmosfeer als broeikasgas terechtkomt of gedeeltelijk wordt opgevangen door de oceanen en
bossen (Matthews E. et al., 2000, pg.55-56). CO2 is het belangrijkste broeikasgas, en door de
grote hoeveelheid ervan in de atmosfeer gaat het broeikaseffect versterkt worden, wat leidt tot
opwarming van de aarde met negatieve effecten tot gevolg (infra, pg.21).
Bomen spelen een belangrijke rol in deze koolstofcyclus doordat ze een deel van de CO2 uit de
atmosfeer kunnen afzonderen en verwerken door middel van fotosynthese (Dawson T., P. et
al., 2005, pg.162; Roper J., 2001, pg.6). Ze gaan CO2 uit de lucht halen, nemen er de koolstof
uit en laten de zuurstofdeeltjes terug in de lucht komen. De koolstof wordt in de vegetatie
verwerkt tot een suiker dat dienst doet als bouwsteen om nieuw plantenweefsel aan te maken
(The Royal Society, 2001, pg.1; Matthews E. et al., 2000, pg.55). Dankzij de opname van de
koolstofdioxide hebben planten en bomen dus de mogelijkheid om te groeien en hun biomassa
te laten toenemen. "Een onverstoord tropisch regenwoud kent een netto groei van ongeveer
100 jaar na zijn ontstaan (Brown K., 1992, pg.13)". Tegelijk zorgen bomen ervoor dat er
minder broeikasgassen in de atmosfeer blijven, wat dus een vermindering van het
broeikaseffect tot gevolg heeft. De vermijding van de uit het broeikaseffect voortvloeiende
negatieve effecten zorgt ervoor dat de koolstofafzondering door de bomen een economische
waarde heeft.
Naast de afzondering van koolstof uit de atmosfeer hebben bomen nog een tweede belangrijke
rol. Ze zorgen er niet enkel voor dat de koolstof wordt afgezonderd, ze houden deze ook
tijdelijk opgeslagen (MacDicken K. en Smith J., 2000, pg.4; Dawson T., P. et al., 2005). Zoals
elke andere flora zijn bomen opgebouwd uit koolstof. De verwerkte koolstof die voor een
toegenomen biomassa gezorgd heeft blijft effectief in de bomen opgeslagen. Aangezien
bomen een lange levensduur hebben gaan ze dus voor een lange tijd de koolstof opsluiten
zodat ze (tijdelijk) niet terug in de atmosfeer terechtkomt. Bossen, en vooral tropische
20
regenwouden hebben door de aanwezigheid van het groot aantal bomen een enorme
koolstofdichtheid.
2.2.2 Gevolgen ontbossing
Door het broeikasgas CO2 af te zonderen en opgeslagen te houden gaan bomen het
broeikaseffect verzachten en zo het klimaat reguleren. Ontbossing zal het tegengestelde effect
hebben doordat de twee bovenvermelde processen zich niet meer kunnen voordoen.
Indien er ontbossing optreedt door het omhakken of platbranden van bomen, wordt CO2
uitgestoten en blijven er minder bomen over om de CO2 uit de lucht te halen en af te zonderen
(Pratiwi, 1996, pg.60). Hierdoor gaan er dus meer broeikasgassen in de atmosfeer aanwezig
zijn en zal het broeikaseffect versterkt worden. Men moet er evenwel rekening mee houden dat
koolstof slechts ‘tijdelijk’ in bomen kan opgeslagen blijven. Dit komt omdat een boom nooit
eeuwig blijft bestaan. Zonder ontbossing gaat hij op een natuurlijke wijze sterven en rotten.
Tijdens dit rottingsproces komt de opgeslagen koolstof terug vrij en vormt opnieuw CO2 (Kill
J., 2001, pg.6). Indien er ontbossing optreedt, gaan de bossen veel sneller de koolstof terug
vrijlaten. Afhankelijk van de wijze waarop de ontbossing plaats had en het daaropvolgende
landgebruik gaat de grootte en snelheid van de vrijlating van de koolstof groter of kleiner zijn
(Cesar H., S., J. et al., 2002, pg.55). Wanneer bos verwijderd wordt door gebruik te maken van
vuur, gaat onmiddellijk al de voordien opgeslagen koolstof vrijkomen in de atmosfeer en gaat
er een deel opgeslagen worden in as en houtskool (Pratiwi, 1996, pg.43). Brown en Pearce
(Brown, K. en Pearce, D., W., 1994) stellen dat "wanneer bomen worden gekapt en men ze
laat liggen om te rotten, het grootste deel van de koolstof vrijgelaten wordt in de atmosfeer
binnen 10 tot 20 jaar (Brown, K. en Pearce, D., W., 1994, pg.4)". Het landgebruik dat volgt op
de ontbossing bepaalt ook wat de netto emissie is van koolstof. Onafhankelijk van wat het
secundair landgebruik wordt, zal er steeds een netto emissie zijn aan koolstof omdat bomen
immers een veel grotere capaciteit hebben om CO2 op te nemen dan elke andere vegetatie (Kill
J., 2001, pg.9-10). "Tropische bossen bevatten 10 tot 100 keer meer koolstof in hun vegetatie
en bodems dan tropische gewassen of weiden (Downing T., E. et al., 1992, pg.2)". Zelfs indien
de volwassen bomen verwijderd worden en vervangen worden door jonge bomen die veel CO2
opnemen om te groeien, gaat er nog een netto emissie zijn aangezien er uit de verwijderde
volwassen bomen enorm veel koolstof vrijkomt (Kill J., 2001, pg.10). Zelfs wanneer de
volwassen bomen geen koolstof meer nodig hebben om te groeien is het dus beter dat men ze
21
laten staan, omdat ze anders een bron worden aan CO2. Er moet dus voor gezorgd worden dat
bomen blijven staan zodat ze zo lang mogelijk de koolstof kunnen opslaan.
2.2.3 Gevolgen van klimaatverandering
Ontbossing kan dus leiden tot een grotere concentratie aan CO2 in de atmosfeer en draagt dus
bij tot het broeikaseffect. Ontbossing zal dus tot een klimaatverandering in de wereld
bijdragen, met nefaste gevolgen op economisch en milieuvlak.
Door de toegenomen temperatuur kunnen de poolkappen smelten, waardoor het gemiddeld
zeeniveau zal stijgen en laagliggende gebieden zullen overstromen (Matthews E. et al., 2000,
pg.56). Deze overstromingen leiden tot economische kosten door vernielingen van
infrastructuur, landbouwopbrengsten en huizen, en kunnen zelfs mensenlevens kosten. Een
ander resultaat van de temperatuurstijging is dat extreme gebeurtenissen zoals orkanen en
droogte frequenter zullen optreden (Kill J., 2001, pg.1; Roper J., 2001, pg.1). Door de hogere
temperatuur en de verminderde neerslag gaan er over de hele wereld veranderingen optreden
in de landbouwproductiviteit en de samenstelling van de vegetatie (Pratiwi, 1996, pg.17).
Grote landbouwgebieden kunnen zelfs onbruikbaar worden. "In sectoren die sterk afhankelijk
zijn van klimaatomstandigheden zoals toerisme, transport, landbouw en bosbouw, zal de
productiviteit waarschijnlijk afnemen (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.2)". Tenslotte
stellen Downing et al. (Downing T., E. et al., 1992) dat "wanneer de aarde opwarmt en
periodiek uitdroogt er meer bos vatbaar is om te branden, wat het aantal, de grootte en de ernst
van bosbranden laat toenemen (Downing T., E. et al., 1992, pg.205)".
2.2.4 Specifiek belang van regenwouden
We hebben het hierboven steeds gehad over bomen en bossen in het algemeen omdat het niet
enkel de bomen uit de tropische regenwouden zijn die een rol spelen in de vermindering van
het broeikaseffect. Het is wel belangrijk dat precies de bomen uit de regenwouden behouden
worden, aangezien zij de grootste rol spelen in de klimaatregulering.
In tropische regenwouden is het zo dat er een enorm dichte bebossing en concentratie van
organisch leven is. De biomassa is veel groter dan in elk ander bos, waardoor de regenwouden
een ecosysteem zijn waarin een enorme hoeveelheid aan koolstof ligt opgeslagen (Downing
T., E. et al., 1992, pg.196). Een kleine hoeveelheid ontbossing in de tropische regenwouden
22
kan dus enorme gevolgen hebben op wereldschaal. Het blijkt dat tropische bossen de vegetatie
zijn die het grootste gewicht aan koolstof kunnen opslaan per m² (The Royal Society, 2001,
pg.3). Het is dus belangrijk dat de tropische regenwouden behouden en niet ontbost worden
omdat zij van alle bossen de belangrijkste rol kunnen spelen in het binnen de perken houden
van het broeikaseffect. Het is bovendien ook de ontbossing van de tropische wouden die de
afgelopen decennia gezorgd heeft voor een groot deel van de toename van de antropogene
koolstof in de atmosfeer (Downing T., E. et al., 1992, pg.201).
2.2.5 Het Kyoto Protocol
Een bijkomende reden waarom het behoud van de tropische regenwouden belangrijk kan zijn,
is het Kyoto Protocol. Geïndustrialiseerde landen die deze overeenkomst geratificeerd hebben,
hebben de verplichting om hun emissies aan broeikasgassen te verminderen met 5%,
vergeleken met het niveau van 1999, en dit tegen de periode 2008-2012 (Dawson T., P. et al.,
2005, pg.162; Kill J., 2001, pg.4). Dankzij het Clean Development Mechanism (CDM) in het
Kyoto Protocol moeten landen de reductieverplichtingen niet allemaal in hun eigen land
nakomen. Ze hebben de mogelijkheid om in landen die geen reductieverplichtingen hebben,
dus ontwikkelingslanden, emissie-reducerende projecten te financieren (FAO, 2005a, pg.52;
Kill J., 2001, pg.6). De tropische regenwouden liggen in de ontwikkelingslanden.
Industrielanden kunnen er dus projecten doorvoeren die ervoor gaan zorgen dat de
regenwouden niet verder gekapt worden. De ontwikkelingslanden kunnen emissierechten
verhandelen en zo inkomsten krijgen, wat economisch voor hen een verbetering betekent.
Dankzij deze economische opbrengsten gaan de ontwikkelingslanden ook een aansporing
hebben om de bomen in het regenwoud te laten staan en niet te ontbossen. Voor de
geïndustrialiseerde landen is de realisatie van emissiereducerende projecten kosteneffectiever
dan het verminderen van de emissies in hun eigen land (MacDicken K. en Smith J., 2000,
pg.4). Economisch is het behoud van de regenwouden via het CDM dus een win-win situatie
voor zowel de industrielanden als de ontwikkelingslanden.
2.3 Biodiversiteitbehoud
2.3.1 Definitie biodiversiteit
Biodiversiteit is "de biologische diversiteit of de variëteit aan levensvormen (Margules C. en
Sarkar S., 2002, pg.299)". Dit concept is zeer breed aangezien het betrekking heeft op alle
23
levensvormen op aarde en kan daarom slechts vaag gedefinieerd worden. De door CIFOR
(Center for International Forestry Research) gehanteerde definitie van biodiversiteit luidt:
"Biologische diversiteit of biodiversiteit is de variëteit van alle levensvormen op aarde: de
verschillende planten, dieren, zwammen en micro-organismen, hun genen en de variëteit aan
habitat of ecosystemen in dewelke ze leven. Het is de overkoepelende term voor de
biologische rijkdom die al het leven op aarde bevat en ondersteunt, waaronder ook de mensen
(CIFOR, 2006)".
Een overeenkomst die terug te vinden is in de literatuur, is de opsplitsing van de biodiversiteit
in 3 onderverdelingen: soortendiversiteit, genetische diversiteit en diversiteit aan ecosystemen
(FAO, 2006a, pg.37; Thompson H., 1996; Pratiwi, 1996, pg.17; CIFOR, 2006). De genetische
diversiteit refereert naar de variatie aan genen binnen soorten (Thompson H., 1996). "In het
algemeen kunnen we stellen dat hoe meer genetische diversiteit er is binnen een populatie, hoe
groter de kans is dat deze populatie in de omgeving kan overleven (CIFOR, 2006)".
Soortendiversiteit refereert naar de variëteit aan soorten binnen een gebied (Thompson H.,
1996). De variëteit aan ecosystemen houdt de variëteit in van systemen van levende dingen in
relatie met hun omgeving, binnen een gebied (Thompson H., 1996; CIFOR, 2006).
2.3.2 Situatie regenwouden
Tropische regenwouden nemen maar 6 à 7% in van de aardoppervlakte (Portela R. en
Rademacher I., 2001). Op wereldschaal wordt de helft van de levende soorten die tot nu toe
gekend zijn in het regenwoud teruggevonden, waaronder vele inheemse soorten die nergens
anders ter wereld voorkomen (Laurance W., F., 1999, pg.109,). Tropische regenwouden
bevatten dus veel soorten op een kleine oppervlakte, waardoor de biodiversiteit er dan ook
enorm groot is. "De regenwouden bevatten 90% van de biodiversiteit van de aarde (Van Soest
D., P., 1998, pg.20)".
Tabel 2.1 : Aantal soorten (eenheden) per land op een bepaalde oppervlakte (in km²)
aantal soorten land oppervlakte (km²) zoogdieren vogels reptielen amfibieën vaatplanten
Panama 15 97 366 68 32 1 369 Costa Rica 15 100 > 400 > 50 41 2 200
Gabon 2 000 199 342 63 38 Maleisië 8 89 212 > 20 25
Papoea New Guinea 10 27 162 34 23 (Bron : tabel gebaseerd op Pratiwi, 1996, pg.48)
24
Tabel 2.1 geeft een overzicht van de soortenrijkdom van verscheidene tropische regenwouden.
In Panama werden er bijvoorbeeld op een gebied van 15 km² 97 verschillende soorten
zoogdieren, 366 vogels, 68 reptielen, 32 amfibieën en 1 369 vaatplanten aangetroffen. Deze
tabel is een duidelijke illustratie van de grote biodiversiteit in de tropische regenwouden.
Indien er maatregelen moeten genomen worden om de plaatsen te beschermen die
biodiversiteit leveren, zouden we alle plaatsen op aarde moeten beschermen. Maar aangezien
we maar beperkte middelen hebben moeten we een voorkeur geven aan het beschermen van
plaatsen met de grootste biodiversiteit (Margules C. en Sarkar S., 2002, pg.299). Biologische
diversiteit in noordelijke bossen is gewoonlijk relatief laag (FAO, 2006a, pg.53). De tropische
bossen daarentegen bevatten een enorme biodiversiteit. "Ze zijn de thuis van meer dan het
dubbel van de hoeveelheid dieren- en plantensoorten in gematigde zones (Pratiwi, 1996,
pg.9)". In tropische regenwouden is de biologische diversiteit ook substantieel hoger dan in
tropische droge bossen (FAO, 2006a, pg.53; Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.7). Het is dus
belangrijk voor het behoud van de biodiversiteit dat het precies de tropische regenwouden zijn
die behouden moeten blijven aangezien deze de hoogste biodiversiteit bevatten.
2.3.3 Nut biodiversiteit
Het behoud aan biodiversiteit brengt verschillende baten met zich mee. Hieronder wordt
slechts één onderdeel van deze baten besproken, namelijk de medische waarde van de
biodiversiteit van de regenwouden, omdat deze economische opbrengsten levert.
Biodiversiteit in de regenwouden heeft een enorme waarde op wetenschappelijk en medisch
vlak. De soortendiversiteit levert een grote verzameling aan genetisch materiaal dat door
farmaceutische industrieën kan gebruikt worden voor de ontwikkeling van nieuwe
geneesmiddelen. Naar schatting 20 à 33% van de geneesmiddelen die wij gebruiken vinden
hun oorsprong in tropische regenwouden (Van Soest D., P., 1998, pg.21; Amelung T. en Diehl
M., 1992, pg.2). Van de duizenden geïdentificeerde planten die potentiële kanker bestrijdende
componenten bevatten, vinden meer dan de helft hun oorsprong in de regenwouden (CIFOR,
2006). "In sommige gevallen zou het onmogelijk of duurder geweest zijn om de bestanddelen
van medicijnen synthetisch te bereiden dan om ze uit levende bronnen te halen. In andere
gevallen zou het niet mogelijk geweest zijn om te weten welke componenten men zou moeten
25
samenvoegen om tot een medicijn te komen, zonder dat men eerst het natuurlijk model had
(Downing T., E. et al., 1992, pg.39)".
Een sterk argument voor het behoud van de biodiversiteit van de wereld is de potentiële
opbrengst die de ontwikkelingslanden kunnen verkrijgen uit de plantensoorten die gebruikt
worden om commerciële geneesmiddelen te maken. Aangezien vele planten inheems zijn en
nergens anders te vinden zijn, gaat de ontdekking ervan door de wetenschappelijke westerse
wereld voor commercialisering zorgen en inkomsten voor de arme inheemse bevolking. "In
1996 was er een akkoord tussen Marck and Company, een grote farmaceutische firma in de
Verenigde Staten van Amerika, en Costa Rica’s Instituto Nacional de Biodiversidad. Dit
akkoord voorzag een vaste betaling van enkele miljoenen dollars en een substantiële royalty
bij een nieuwe productontdekking (Reid J., W. et al., 1996, pg.167)".
Een opsplitsing die gemaakt kan worden is het onderscheid tussen de gebruikswaarde en de
niet-gebruikswaarde of intrinsieke waarde van biodiversiteit (Wilcox B., A., 1995). De
gebruikswaarde levert een nut en bestaat uit houtproducten (infra, pg.31) en niet-hout
bosproducten (NWFP) (infra, pg.37), de koolstofopname (supra, pg.19) en de hydrologische
functie (supra, pg.16) (Wilcox B., A., 1995). De gebruikswaarde van biodiversiteit kan men
via de markt nagaan door te kijken wat de vraag is naar ecotoerisme (Atkinson G.). Men gaat
hierbij na hoeveel mensen werkelijk betalen voor activiteiten die afhangen van het blijven
bestaan van een rijke voorraad aan diversiteit, bijvoorbeeld mensen die een significant bedrag
betalen om een safari te maken waarbij men tijgers en apen ziet in hun natuurlijk leefmilieu.
Maar er zijn ook mensen die niet in staat zijn om in tropische bossen een reis te maken. Dit is
niet omdat ze niet geïnteresseerd zijn in het blijven voortbestaan van deze bossen, de blijvende
populariteit van documentaires over de wilde dieren op televisie is slechts een voorbeeld
(Atkinson G.). "Het is aanneembaar dat vele mensen waarde hechten aan en nut hebben van
het blijven voortbestaan van unieke ecosystemen (zoals tropische bossen) en dieren,
onafhankelijk of ze van plan zijn om het te bezoeken (Atkinson G.)". Het is enkel het feit dat
ze weten dat de regenwouden blijven bestaan, dat hen een nut levert (Downing T., E. et
al., 1992, pg.40). Mensen hechten dus waarde aan de diversiteit van soorten en culturen (Van
Soest D., P., 1998, pg.21). We noemen dit de intrinsieke waarde van de natuur of hier de niet-
gebruikswaarde van de biodiversiteit. Het louter bestaan van milieugoederen zoals tropische
bosgebieden, biologische soorten of mooie landschappen, heeft een positieve waarde in termen
26
van consumentenpreferenties (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.2). Het aanbod van deze
milieugoederen is voortdurend aan het afnemen, dus beïnvloedt de welvaartspositie van
consumenten over de hele wereld.
2.3.4 Gevolgen ontbossing
Ontbossing leidt tot een verlies aan biodiversiteit, wat het meest alarmerende aspect van
ontbossing is (Laurance W., F., 1999, pg.109). De gevolgen van ontbossing op de
biodiversiteit zijn al groot, en zullen nog groter worden (Fearnside P., M., 2005, pg.684). Het
marginaal verlies aan biodiversiteit wordt dus steeds groter. Dit betekent dat op gebieden met
nog weinig overblijvend bos de bijkomende gevolgen van de ontbossing nog groter zijn. "Het
huidig verlies van ongeveer de helft van alle tropische bossen wordt verwacht van gelijk te
zijn aan het verlies van ongeveer 15% van de soorten die in de tropische bossen leven (Lewis
S., L., 2005, pg.201)". Ook op plaatsen met veel inheemse soorten zal het marginaal effect op
de biodiversiteit groter zijn (Fearnside P., M., 2005, pg.684). Aangezien in de tropische
regenwouden veel soorten inheems zijn, zal de plaatselijke uitroeiing ook leiden tot een
uitroeiing op wereldvlak, wat meestal een onomkeerbaar proces is.
Misschien het meest verontrustende aspect aan deze uitroeiing is dat vele soorten zelfs nog
ongekend zijn voor de wetenschap (Brown, K. en Pearce, D., W., 1994, pg.6). Er werd reeds
gezegd dat de hoge soortendiversiteit ervoor zorgt dat de tropische regenwouden een enorme
waarde hebben als bron van nieuwe geneesmiddelen. Met het uitsterven van deze planten en
dieren kunnen er dus potentieel zeer waardevolle geneesmiddelen verloren gaan. Helsen
(Helsen, M., 2004) stelt dat "terwijl vandaag een kwart van de westerse farmaceutische
middelen afgeleid zijn van ingrediënten uit het regenwoud, is amper 1 procent van de
tropische bomen en planten op hun genezend vermogen getest door wetenschappers (Helsen,
M., 2004, pg.11)". Met het verdwijnen van de regenwouden verliezen we
behandelingsmiddelen voor levensbedreigende ziektes.
De FAO stelt dat "indien een bosgebied verminderd wordt in grootte, het enkel een
deelverzameling zal ondersteunen van de soorten die gevonden worden in de meer uitgestrekte
bosgebieden, en dat de soorten kwetsbaarder zijn voor verlies door hun relatief kleine
populatiegrootte (FAO, 2001b, pg.48)". De isolatie van populaties van een gegeven soort uit
andere populaties van dezelfde soort zal bovendien de genetische uitwisseling tussen de
27
populaties verminderen (FAO, 2001b, pg.48). Het is ook zo dat een andere soort ontbossing
een andere invloed heeft op de biodiversiteit, afhankelijk van de mate waarin er fragmentatie
optreedt van het habitat. Ontbossing voor het maken van weideland zal minder effect hebben
dan deze voor de landbouw omdat akkerland meer gefragmenteerd is dan weiden en dus een
groter verlies aan soorten veroorzaakt (Portela R. en Rademacher I., 2001, pg.125).
Met de regenwouden verdwijnen ook grote inheemse volkeren (infra, pg.28). Onderzoek naar
de traditionele kennis van de inheemse bevolking van de regenwouden over de bruikbaarheid
van de planten voor medisch gebruik is zeer belangrijk (Carvalhaes, M., A. et al., 2002,
pg.70). De inheemse bevolking weet immers beter dan de westerse wetenschappers welke
krachten de planten bezitten. Hun traditionele kennis van medische planten kan helpen om in
de toekomst te weten op welke planten onderzoek zich moet baseren. Indien de westerse
wetenschappers zelf moeten onderzoeken, en niet weten waar ze moeten beginnen gaat het
wetenschappelijk onderzoek veel duurder zijn. "De plaatselijke tradities met betrekking tot het
gebruik van planten in populaire medicijnen zijn nog steeds omvangrijk en redelijk gevarieerd
(Carvalhaes, M., A. et al., 2002, pg.73)". Ontbossing leidt ertoe dat planten met geneeskundige
krachten die gebruikt worden door de inheemse bevolking zullen verdwijnen en deze mensen
er geen gebruik meer van kunnen maken. Dit gaat tot gevolg hebben dat er meer ziekte en
sterfte zal zijn onder de inheemse bevolking, en vooral onder de kwetsbare bevolking,
namelijk de ouderen. Deze hebben de grootste kennis over de geneeskundige krachten van de
planten in het regenwoud. Indien zij sterven gaat deze kennis met hen verloren. Het is dus
belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan naar de kennis van de inheemse bevolking,
vooraleer deze verloren gaat.
Voor het behoud van de biodiversiteit is het belangrijk dat de bestaande bomen behouden
blijven en dat er dus geen ontbossing optreedt. Indien er ontbost wordt en er nadien een
secundaire beplanting komt, dan zullen de primaire en de secundaire boombedekking als
enigste overeenkomst hebben dat ze beide bomen zijn. Genetisch zullen ze totaal verschillend
zijn, en ook in soort gaan ze verschillend zijn, waardoor de biodiversiteit vermindert. Dikwijls
bestaat de secundaire beplanting immers uit bomen die allemaal dezelfde structuur hebben,
wat ongunstig is voor de biodiversiteit (Kill J., 2001, pg.13).
28
2.4 Inheemse bevolking
2.4.1 Nut regenwoud voor de inheemse bevolking
Een groot aantal mensen zijn van de regenwouden afhankelijk. Er kan een onderscheid
gemaakt worden tussen de mensen die rondom en deze die in deze wouden wonen (Arnold M.
en Byron N., 1997, pg.1). Mensen die nabij deze bossen wonen gaan het hout en de NWFP
gebruiken en verkopen. Uit de verkoop van commerciële bosproducten halen
landbouwgezinnen een supplementair inkomen waarop ze kunnen terugvallen in tijden van een
mislukte oogst of landbouwtekorten (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.4). "Bomen zijn
daarom dikwijls zeer belangrijk als economische buffer en veiligheidsnet (Arnold M. en Byron
N., 1997, pg.4)". Deze mensen zijn echter niet volledig afhankelijk van deze bossen aangezien
de bosproducten slechts een klein deel vormen van hun levensonderhoud (Arnold M. en Byron
N., 1997, pg.3). Velen hebben alternatieven, ze kiezen er voor om de bosoutput te gebruiken,
het is geen noodzaak. "Maar zelfs wanneer de hoeveelheid bosproducten die de mensen
gebruiken klein is, gaat een gebrek aan toegang tot het bos moeilijkheden meebrengen tijdens
harde tijden (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.11)". Het belang van bos en NWFP voor de
kwaliteit van het leven en zelfs het overleven van een zeer groot aantal arme
plattelandsmensen in tropische ontwikkelingslanden is dus onbetwistbaar (Arnold M. en
Byron N., 1997, pg.1).
De mensen die in de regenwouden leven zijn echter wel volledig afhankelijk van de
regenwouden. "De afhankelijkheid wordt hierbij gedefinieerd als: ervan afhangen voor zijn
levensonderhoud, de mogelijkheid niet hebben om het zonder te doen, of noodzaak voor
succes (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.2)". Het is vooral voor deze mensen dat de gevolgen
van de tropische ontbossing het grootst zijn. Hun toestand zou verslechteren indien ze niet
langer toegang krijgen tot de bosoutput die een integraal deel uitmaakt van hun
levensonderhoud. Zij zijn de oorspronkelijke bewoners van het regenwoud, dat hun natuurlijk
leefmilieu, schuilplaats en thuis is (Van Soest D., P., 1998, pg.20). Onder de
regenwoudbewoners is er een grote diversiteit aan inheemse volkeren die al eeuwen in en van
deze bossen leven, en hun eigen taal, religie en cultuur hebben (Pratiwi, 1996, pg.52). "De
regenwouden maken integraal deel uit van hun economisch, cultureel, religieus en sociaal
leven (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.3)". In de loop van de eeuwen hebben deze volkeren
geleerd hoe ze kunnen overleven in deze bossen. Voor de inheemse volkeren die grotendeels
29
leven van jagen en verzamelen, is het bos de bron van hout en NWFP die ze nodig hebben om
te overleven (Arnold M. en Byron N., 1997, pg.6). Het bos is voor hen een levende
voorraadkast en levert hen ook de benodigde medicijnen (Canvas, 2004).
De kennisrijkdom die deze inheemse volkeren door de eeuwen heen hebben opgebouwd, is
zeer waardevol (Pratiwi, 1996, pg.52). "Bosbewonende stammen hebben een indrukwekkende
hoeveelheid aan kennis opgebouwd over hoe verscheidene tropische planten en dieren kunnen
gebruikt worden als voedsel, medicijnen en andere producten. Bovendien hebben deze mensen
vele nuttige lessen geleerd over hoe het bosecosysteem succesvol kan gemanipuleerd worden
voor voedselproductie en het bevredigen van andere overlevingsbehoeften. Het bestuderen van
hoe stammen het bosecosysteem gebruiken is een dringende zaak, om te verzekeren dat deze
kennis niet onomkeerbaar verloren gaat (Downing T., E. et al., 1992, pg.42)".
Tenslotte hebben regenwouden een culturele functie. "Er zijn ongeveer 5 000 verschillende
culturen over de wereld. Het grootste deel van deze culturen kan gevonden worden in
regenwoudgebieden. Dit is omdat mensen in de tropische regenwouden slechts recent in
contact zijn gekomen met nationale gemeenschappen. Voor een lange tijd heeft het grote
bosgebied hen beschermd tegen externe invloeden en konden ze hun eigen manier van leven
verder zetten (Pratiwi, 1996, pg.52)". De regenwouden houden dus de etnische integriteit in
stand van de inheemse stammen. Er zijn mensen die de habitatfunctie een intrinsieke waarde
geven doordat ze belang hechten aan de diversiteit van culturen (Van Soest D., P., 1998,
pg.21).
2.4.2 Gevolgen ontbossing op inheemse bevolking
Ontbossing heeft tot gevolg dat de inheemse volkeren door de immigrerende kolonisten
gedwongen worden om hun traditionele landen te verlaten (Laurance W., F., 1999, pg. 109).
Wanneer de regenwoudbewoners uit hun natuurlijke leefomgeving worden gehaald en
verplaatst, gaat dit uiteraard een effect hebben op hun leven. Deze mensen zijn immers hun
leven lang gewend geweest om in en van de regenwouden te leven.
Ook indien de bosbewoners niet gedwongen worden om te verhuizen gaan ze negatieve
gevolgen ondervinden van de ontbossing door een verstoring van hun omgevingsfactoren
(Pratiwi, 1996, pg.52). Elke verandering in de kwantiteit en kwaliteit van het bos, of in
30
toegang tot traditionele bosgebieden zal waarschijnlijk zeer verstorend zijn voor het
traditioneel gebruik en de activiteitpatronen (Donovan D. en Puri R., 2004, pg.69). De
inheemse mensen zien hun bronnen snel inkrimpen, en zullen moeilijkheden hebben om deze
bosproducten te vinden voor hun levensonderhoud. Door de ontbossing vlucht het vee dieper
het woud in, gevolgd door de inheemse volkeren die op dit vee jagen (Canvas, 2004). "De
vernietiging van het tropisch bos leidt ook tot de vernietiging van wat vroeger een levenslange
stroom was aan NWFP, materiaal voor schuilplaats, en voedsel in de vorm van vlees, noten,
fruit, en vezels (Thompson H., 1996)". Bovendien zijn het ook over het algemeen de arme
bosbewoners die de kosten moeten dragen van een toegenomen erosie, grotere moeilijkheden
in riviertransport, bosbranden en overstromingen die volgen op de ontbossing (Thompson H.,
1996). "De effecten van de ontbossing op het vlak van voeding en psychologisch vlak zijn
reeds zichtbaar onder inheemse mensen wereldwijd : ondervoeding, een toegenomen
voorkomen van niet-overdraagbare ziektes, alcoholisme, drugsmisbruik, demoralisering,
wanhoop en zelfmoord zijn veelvoorkomend in deze gemeenschappen (Donovan D. en Puri
R., 2004, pg.69)". Een geschatte 10 tot 15 miljoen mensen van 748 etnische minderheden en
inheemse groepen in Indonesië, Maleisië, de Filippijnen en Thailand zijn beïnvloed geweest
door bosmaatregelen en ontbossing (Donovan D. en Puri R., 2004, pg.68-69). "Dammen die
gebouwd worden bij de ontbossing hebben het leven van verscheidene inheemse mensen
vernietigd. In Maleisië werden 20 000 inheemsen beïnvloed of moesten ze zich verplaatsen, in
de Filippijnen werden 100 000 inheemsen verplaatst, in Brazilië werden tussen 32 en 34
indianengebieden bedreigd en werd minstens 100 000 hectare indianengebied overstroomd
(Pratiwi, 1996, pg.52)".
De inheemse bevolking heeft het regenwoud gebruikt als een hernieuwbare bron. "Deze
vormen van economisch gebruik, die de regenererende capaciteit van regenwoud ecosystemen
niet vermindert, worden verdrongen gegeven de huidige snelheid van ontbossing in tropische
landen (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.1)". De regenwoudmensen die het bos appreciëren
en niet vernietigen verdwijnen, waarbij ook het duurzaam gebruik van het bos. Dit wordt
vervangen door onduurzame praktijken die een verdere toename van de ontbossing
veroorzaken.
Tenslotte brengt ontbossing een aantal schendingen van rechten van de inheemse bevolking
met zich mee (Downing T., E. et al., 1992, pg.42; Donovan D. en Puri R., 2004, pg.69; Magin
31
G., 2001). Artikel 17 uit de universele verklaring van de mensenrechten zegt bijvoorbeeld dat
iedereen recht heeft op eigendom en dat niemand willekeurig van zijn eigendom mag beroofd
worden (Magin G., 2001, pg.43). Deze regel wordt bij de ontbossing geschonden. In Indonesië
zijn er gevallen waarbij land genomen wordt van de plaatselijke gemeenschap en toegewezen
wordt aan houtkapmaatschappijen zonder de toestemming van de gemeenschap (Magin G.,
2001, pg.12). "In Colombia, Honduras en Mexico zijn lokale gemeenschappen aan het strijden
om hun bossen te beschermen tegen commerciële exploitatie of ontwikkeling. Wanneer alle
inspanningen tot onderhandelen falen, hebben de gemeenschappen geen andere optie dan hun
toevlucht te nemen tot vredevolle betogingen. Hierop volgen conflicten met arrestaties,
gevangenneming, geweld en moord (Magin G., 2001, pg 11)". Tijdens deze conflicten zijn er
inbreuken op tal van rechten die beschermd worden door de universele verklaring van de
mensenrechten, waaronder recht op culturele vrijheid, recht op een behoorlijke
levensstandaard, en een zuivere en gezonde omgeving (Magin G., 2001, pg.5-6).
De volgende case studie, gebaseerd op Magin (Magin G., 2001), geeft een illustratie van hoe
de inheemse stam Penan uit Sarawak in Indonesië hun regenwoud trachten te beschermen.
"Deze stam strijdt reeds jaren om hun bossen te beschermen tegen houtkap en om erkenning te
krijgen van hun traditionele landrechten. Sinds het midden van de jaren ’80 hebben deze
inheemse mensen hun toevlucht genomen tot vredevolle blokkades van wegen die gebruikt
worden voor de houtkap. Sinds de jaren ‘80 werden reeds 700 mensen van deze stam
gearresteerd. Op 13 maart 1997 probeerde deze stam een brief te overhandigen aan een
reusachtig houthakbedrijf. Ze werden tegengehouden door de politie die hen zonder
onderscheid allemaal sloeg. Het resultaat was dat 30 inheemsen gewond raakten en er 4
werden gearresteerd. Bovendien werden twee van de vier gearresteerden tijdens hun
voorhechtenis door de politie geschopt en geslagen (Magin G., 2001, pg.16-17)".
2.5 Houtproducten
2.5.1 Overzicht houtproducten
Tropische regenwouden produceren hout. Hout is nodig als constructiemateriaal, voor de
vervaardiging van pulp en papier, voor brandstof en energie, en voor een brede variëteit aan
andere gebruiken (FAO, 2001b, pg.17). De houthandelsmarkt is dan ook enorm veelzijdig.
Tabel 2.2 geeft een vereenvoudigend overzicht van de voornaamste houtproducten die kunnen
32
gehaald worden uit bossen in het algemeen. Het hout dat in bossen verwijderd wordt is
rondhout. Een deel van het rondhout doet dienst als brandhout, en het andere deel wordt
gebruikt als industrieel rondhout. Brandhout is rondhout dat gebruikt wordt als brandstof om
te koken, te verwarmen of als krachtproductie. Houtskool maakt een deel uit van het
brandhout. Industrieel rondhout wordt gebruikt voor de productie van andere goederen en
diensten zoals zaaghout, fineer en triplex en om opnieuw samengestelde panelen te
vervaardigen. Tenslotte zal een deel van het industrieel rondhout verwerkt worden tot pulp,
waaruit papier en karton gemaakt worden.
Tabel 2.2 : Overzicht van de verschillende categorieën houtproducten, gegroepeerd naar
plaats van eindverwerking
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- (Bron : gebaseerd op FAO, 2005c, pg. vii) 2.5.2 Nut houtproducten
Tropische regenwouden zijn door het leveren van houtproducten nuttig op het plaatselijk,
nationaal en internationaal niveau.
Hout wordt in de regenwouden bijeen gesprokkeld door de plaatselijke bevolking en gebruikt
als brandhout. Brandhout is een bosbron die voor de arme plattelandsbevolking dagelijkse
energie levert (Pratiwi, 1996, pg.37). "Meer dan 2 miljard mensen gebruiken hout en /of
houtskool bij het koken van hun dagelijks voedsel (Jepma C., J., 1995, pg.22)". Brandhout
rondhout
industrieel rondhout
BOS
VERWERKING pulp voor papier
papier en karton PRODUCTEN brandhout
zaaghout
fineer en triplex
opnieuw samengestelde panelen
33
wordt in de regenwouden plaatselijk gebruikt en wordt niet uitgevoerd. Houtskool wordt wel
verhandeld.
Ook op nationaal en internationaal niveau leveren houtproducten nut op. Ten eerste is het zo
dat hout tewerkstelling oplevert voor tal van mensen. Niet alleen zijn er mensen nodig voor de
houtkap, er zijn ook mensen nodig voor de houtverwerking, die in het binnenland of
buitenland gebeurt. Deze tewerkstelling zorgt voor economisch nut, namelijk het inkomen dat
de tewerkgestelden ontvangen.
Tabel 2.3: Hoeveelheid productie van houtproducten in enkele regenwoudlanden in 1999 en
2003 (in 1 000 m³)
Productie (in
1 000 m³)
Productie (in
1 000 m³)
productgroep land in 1999 in 2003 productgroep land in 1999 in 2003 rondhout Kameroen 10 865 10 880 zaaghout Kameroen 600 658
Kongo 2 390 2 453 Brunei Darussalam 90 90 Democratische Republiek Kongo
67 293 72 170 Myanmar 298 1 007
Uganda 36 901 3 8858 Brazilië 17 280 21 200 Sri Lanka 6 591 6 404 Colombia 730 599 Fiji 465 383 industrieel Equatorial Guinea 364 364 Papua New Guinea
8 597 7 241 rondhout Gabon 2 338 3 563
Solomon Islands 872 692 Myanmar 3 348 4 151 Brazilië 231 563 238 536 Sri Lanka 636 694 Colombia 10 590 9 959 Papua New Guinea 3 064 1 708 Peru 9 153 10 265 Brazilië 100 395 102 994
triplex Gabon 134 101 Colombia 2 396 2 068 Brazilië 2 200 2 900 brandhout Myanmar 34 223 35 664
fineer sheets Gabon 133 63 Sri Lanka 5 955 5 710 Brazilië 560 620 Brazilië 131 168 135 542 Colombia 8 194 7 891
(Bron: gebaseerd op FAO, 2005b, pg.2-4, 14-16, 22-24, 74-76, 106-107, 111-113)
Een andere economisch voordeel is de waarde van de houtproducten. Het volume
geproduceerd hout toont de economische en sociale nuttigheid van bosbronnen voor de
nationale economie en lokale gemeenschappen aan (FAO, 2006a, pg.88). Tabel 2.3 geeft voor
de verschillende soorten houtproducten de totale productie weer in 1999 en 2003. De gegevens
zijn uitgedrukt in 1 000 m³. Uit deze tabel is af te lezen dat er een enorme productie is aan
houtproducten in de landen met tropische regenwouden.
34
Deze enorme productie kan in het binnenland gebruikt worden, maar ook verhandeld worden
op de internationale houtmarkt. Deze handel in houtproducten levert inkomsten op voor de
houtproducerende landen aangezien de export van houtproducten een bron is van buitenlandse
handelsontvangsten. Tabel 2.4 geeft een overzicht van de waarde van de export van de
verschillende houtproducten die door tropische regenwoudlanden verhandeld worden. Enkel
de gegevens van de hoogste waarde werden opgenomen, en dit voor landen waarbij de bossen
voor meer dan 85% tropische regenwouden zijn. Het is duidelijk dat er enorme financiële
middelen gepaard gaan met de houthandel. Rondhout is het belangrijkste exportproduct.
Brandhout daarentegen wordt in de landen met tropische regenwouden volledig in het
binnenland verbruikt (FAO, 2005b, pg.18). De inkomsten uit de export van de onverwerkte
houtproducten rondhout en industrieel rondhout zijn aanzienlijk groter dan deze van de
verwerkte houtproducten.
Tabel 2.4: Waarde van de export van houtproducten uit enkele regenwoudlanden in 1999 en
2003 (in US$ 1 000)
export (in US$ 1 000) productgroep land in 1999 in 2003 industrieel rondhout Kongo 55 667 165 572
Equatorial Guinea 81 324 89 531 Gabon 273 166 200 137 Myanmar 185 760 274 109
rondhout Equatorial Guinea 55 667 165 572 Gabon 273 166 200 176 Myanmar 185 760 274 115 Solomon Islands 49 492 40 726
zaaghout Kongo 26 681 38 725 Gabon 21 000 46 451
Myanmar 38 896 111 990 fineer sheets Gabon 25 023 38 899
Equatorial Guinea 7 984 6 290 triplex Kongo 1 440 1 100
Fiji 2 170 3 969 Gabon 25 203 33 784
(Bron: FAO, 2005b, pg. 7-8, 27-28, 80-81, 110, 116-117)
Kaart 2.1 duidt voor alle landen van de wereld aan wat de procentuele verhouding is van de
waarde van de export aan houtproducten tot de waarde van de import aan houtproducten. Het
is duidelijk dat de meeste landen met tropische regenwouden een verhouding hebben van meer
dan 150%. Dankzij de regenwouden kunnen de landen die ze bezitten dus houtproducten
35
uitvoeren waardoor ze inkomsten verkrijgen. Hiernaast worden dure invoerkosten vermeden
doordat er weinig of geen producten moeten ingevoerd worden.
Tenslotte is het zo dat dankzij de talrijke houtproducten die bossen leveren de consumenten
over de hele wereld hier nut uit halen.
Kaart 2.1: Procentuele verhouding van de waarde van de export tot de waarde van de import
van houtproducten in het jaar 2003
(Bron: FAO, 2005c, pg.51)
2.5.3 Gevolgen van de ontbossing
Ontbossing heeft uiteraard gevolgen op de capaciteit van bossen om houtproducten te leveren.
Hout is een hernieuwbare bron, die indien de productie duurzaam gebeurt, op regelmatige
basis kan geoogst worden (Pratiwi, 1996, pg.9). Een duurzaam bosbeheer is dus noodzakelijk
om een continue goederenstroom te kunnen leveren. "Er moet dus getracht worden om een
waardevol aanbod aan bosproducten te behouden, terwijl men terzelfder tijd verzekert dat
productie en oogst duurzaam zijn en de beheeropties voor de toekomstige generaties niet in
gevaar gebracht worden (FAO, 2006a, pg.75)". Een duurzaam bosbeheer kan bekomen
worden door slechts een heel klein percentage aan bomen op een selectieve manier uit het bos
te verwijderen (Attenborough, D. et al., 1995, pg.38). Men moet dus opletten welke bomen
gekapt worden en niet alle bomen ineens kappen, want dan kan slechts na een aantal jaar terug
36
hout geoogst worden. Er kan dus niet ongestraft blijven geoogst worden zonder ervoor te
zorgen dat het woud in staat wordt gesteld om op een goede wijze hout te blijven produceren.
Een duurzaam bosbeheer, waarbij men de heraangroei van de bomen toelaat, wordt niet
aanzien als ontbossing (supra, pg.6) en zal ook niet zo veel problemen met zich meebrengen
als ontbossing.
Ontbossing daarentegen, zoals de omvorming van bos in veeweiden of landbouwgronden zal
wel ernstige gevolgen hebben voor de verdere houtproductie. Bij de omvorming verdwijnen de
bomen voorgoed, en met hen ook de waardevolle houtproducten. Potentiële problemen als
gevolg van ontbossing zijn een tekort aan industrieel hout, brandhout en andere houtproducten
(Kramer R., A. et al., 1995, pg.278; Pratiwi, 1996, pg. 37). De plaatselijke bevolking die hout
sprokkelt zal moeilijkheden hebben om aan brandhout te geraken. Er zal enerzijds een
afgenomen aanbod zijn en anderzijds zal men er dieper voor in de wouden moeten trekken.
Het aanbod van brandhout beïnvloedt de voeding door zijn invloed op de beschikbaarheid van
gekookt voedsel. "Wanneer er minder brandstof is om te koken, zal de consumptie van
ongekookt voedsel toenemen. Dit kan een enorme toename veroorzaken van ziektes,
aangezien slechts weinig ongekookt voedsel goed verteerd kan worden, en koken noodzakelijk
is om parasieten te verwijderen. Een afname in het aantal geleverde maaltijden kan in het
bijzonder een schadelijk effect hebben op de voeding van kinderen (Arnold M. en Byron N.,
1997, pg.3)". Ontbossing en een gebrek aan brandhout hebben geleid tot de zogenoemde
‘energiecrisis van de arme man’ (Jepma C., J., 1995, pg.22).
Wanneer er ontbossing optreedt kan men geen inkomsten meer halen uit de productie van
houtproducten in de toekomst. Wanneer bossen omgevormd worden in een ander landgebruik
kan het hout eventueel verkocht worden en kunnen de plaatselijke en nationale economie er op
korte termijn inkomsten uit halen. Er zijn echter op de lange termijn negatieve gevolgen,
aangezien er geen houtproducten meer zullen zijn in het gebied. De ondergang van de
regenwouden betekent ook het einde van de internationale handel in tropisch hout uit de
regenwouden.
37
2.6 Niet-hout bosproducten
2.6.1 Definitie
De definitie van niet-hout bosproducten (NWFP) die gebruikt wordt door de FAO is de
volgende: "niet-hout bosproducten bestaan uit goederen van biologische oorsprong, andere
dan hout, afkomstig uit bossen, ‘ander bebost land’ en bomen buiten het bos. De term ‘niet-
hout’ verwijst naar het feit dat alle grondstoffen uit hout niet onder deze term vallen. Als
gevolg worden hout, houtsnippers/ splinters, houtskool en brandhout, zowel als klein hout
zoals gereedschap, gezinsuitrusting en snijwerk, uitgesloten. Uit de term ‘bos’ kan afgeleid
worden dat NWFP moeten gehaald worden uit bossen en gelijkaardige landgebruiken.
Aangezien plantages deel uitmaken van de definitie van de FAO van bos, worden NWFP die
verkregen worden uit plantages ook vervat in de definitie van NWFP. Vele NWFP worden
zowel uit natuurlijke bossen als plantages gehaald. De term ‘product’ komt overeen met
goederen die tastbaar zijn en fysische objecten van biologische oorsprong zoals planten, dieren
en hun producten. Bosbaten zoals bodembehoud, bodemvruchtbaarheid en bescherming van
de stroomgebiedfunctie worden uitgesloten (FAO, 1999)". Tabel 2.5 geeft een overzicht van
de verschillende categorieën waarin niet-hout bosproducten kunnen onderscheiden worden.
Tabel 2.5 : Overzicht van de verschillende categorieën NWFP, gegroepeerd naar oorsprong
producten met plantaardige oorsprong producten met dierlijke oorsprong voedsel plantaardige levensmiddelen en
dranken geleverd door fruit, noten, zaden, wortels, paddestoelen,…
levende dieren voornamelijk gewervelden zoals zoogdieren, vogels, reptielen die gehouden/ gekocht worden als huisdieren
veevoeder dierenvoeder, geleverd door bladeren, fruit
honing en bijenwas
producten geleverd door bijen
medicijnen medische planten (vb. bladeren, schors, wortels) gebruikt in traditionele medicijnen en/ of voor farmaceutische maatschappijen
bushmeat vlees geleverd door gewervelden, voornamelijk zoogdieren
medische planten
(vb. bladeren, schors, wortels) gebruikt in traditionele medicijnen en/ of voor farmaceutische maatschappijen
andere eetbare dierenproducten
voornamelijk eetbare ongewervelden zoals insecten en andere secundaire dierenproducten (vb eieren en nesten)
parfums en cosmetica
aromatische planten die essentiële (vluchtige) oliën en andere producten leveren die gebruikt worden voor cosmetische doeleinden
huiden en pelsen voor trofeeën
huiden en pelsen van dieren worden gebruikt voor verschillende doelen
verfstoffen en tannine
plantmateriaal (schors en bladeren) leveren tannine en andere plantendelen (voornamelijk bladeren en fruit) die gebruikt worden als kleurstoffen
medicijnen volledige dieren of delen van dieren zoals verscheidene organen die gebruikt worden als kleurstoffen
38
gereedschappen, handwerken en bouwmaterialen
heterogene groep van producten waaronder riet, bamboe, rotan en vezels
andere niet-eetbare dierenproducten
bijvoorbeeld botten die gebruikt worden als gereedschap
decoratie volledige planten (vb orchidee) en delen van planten (vb potten gemaakt van wortels) die gebruikt worden voor decoratieve doeleinden.
uitzweten substanties zoals gommen (wateroplosbaar), harsen (wateronoplosbaar) en latex (melkachtig of helder sap), uit de planten losgelaten door uitzweten
(Bron: FAO, 2001b, pg. 82)
2.6.2 Algemeen nut van niet-hout bosproducten
Door hun grote biodiversiteit leveren regenwouden een enorme variëteit aan planten en dieren
die door de plaatselijke bevolking verzameld en gebruikt worden. Uit tabel 2.5 kan worden
afgeleid dat er talrijke NWFP bestaan die nut hebben voor de mens. Ze vertolken een cruciale
rol door het bieden van de mogelijkheid om te overleven en een inkomen te verwerven uit de
verkoop of ruil van deze producten (FAO, 2006a, pg.91). Regenwouden hebben dus een
productiefunctie, ze produceren NWFP die door mensen gebruikt worden (Van Soest D., P.,
1998, pg.22). "Ongeveer 80% van de bevolking van de ontwikkelingslanden gebruikt NWFP
om hun gezondheid- en voedingsnoden te bevredigen (FAO, 2006b)". Het zijn over het
algemeen arme gezinnen die het meest afhangen van NWFP als bron van voedsel, veevoeder,
medicijnen, gommen, harsen en bouwmateriaal (FAO, 2001b, pg.81; FAO, 2006b). Het is dus
duidelijk dat de NWFP belangrijk zijn en dat hun productie moet gewaarborgd blijven.
Ontbossing zou voor een productieafname zorgen, waardoor het vooral de arme inheemse
bevolking is die de nadelen ervan zal ondervinden, aangezien ze geen of onvoldoende
alternatieven hebben om van te leven.
Het belangrijkste deel van de NWFP wordt gebruikt door gezinnen of plaatselijk verkocht,
terwijl enkele op de exportmarkten terecht komen (Pratiwi, 1996, pg.54, Jepma C., J., 1995,
pg.31). Een voorbeeld hiervan is het volgende: "ten minste 80% van wat wij vandaag eten
vindt zijn oorsprong in de tropische regenwouden van de wereld. Avocado’s, vijgen,
kokosnoten, sinaasappelen, citroenen, bananen, ananassen, mango’s, guaves en tomaten
komen allemaal uit de regenwouden. Tenminste 3000 fruitsoorten zijn te vinden in de
regenwouden. In het westen kennen wij er daar 200 van, de indianen gebruiken er meer dan
2000 (Helsen, M., 2004, pg.11)".
39
NWFP kennen een hoge productie in tropische regenwoudlanden en kunnen een belangrijke
inkomstenbron leveren wanneer ze uitgevoerd worden. Tabel 2.6 geeft een overzicht van het
economisch belang van deze producten voor regenwoudlanden.
Tabel 2.6: Economisch belang van NWFP
land product hoeveelheid productie (in ton)
hoeveelheid export (in ton)
waarde export (in US $)
periode
Tanzania Schors van Cinchona sp. 756 258 000 1991 Madagaskar schors van Prunus africana 300 1,4 miljoen 1993 Kameroen bladeren van Gnetum spp. 600 2,9 miljoen jaarlijks Indonesië rotan 570 000 90 miljoen jaarlijks Filippijnen rotan 90 miljoen Maleisië rotan 35 miljoen Brazilië Braziliaanse noten 6 miljoen 1999 Bolivia Braziliaanse noten 22,5 miljoen 1999 Peru Braziliaanse noten 1,5 miljoen 1999
Brazilië natuurlijk rubber 53 000 1997 Brazilië palmhart 20 653 1995 Bolivia palmhart 12,4 miljoen 1997
(Bron: gebaseerd op FAO, 2001b, pg. 84-92; Jepma C., J., 1995, pg.32)
Het is belangrijk dat vooral de regenwouden behouden blijven, want ze leveren meer NWFP
dan de gematigde bossen. Deze laatste hebben buiten het hout op commercieel gebied immers
erg weinig te bieden (Attenborough, D. et al., 1995, pg.30). De regenwouden daarentegen
bevatten een schat aan andere potentieel waardevolle producten. Aangezien vele planten en
dieren die deze producten leveren inheems zijn, is het dus belangrijk om de regenwouden te
beschermen.
2.6.3 Relatief nut van niet-hout bosproducten ten opzichte van hout
In het algemeen wordt er minder aandacht besteed aan het belang van het leveren van NWFP
door de regenwouden dan aan het leveren van hout. Toch hebben NWFP een aantal voordelen
ten opzichte van houtproducten.
Ten eerste is het zo dat NWFP een hogere tewerkstelling kunnen bieden dan hout. "Bij de
houtproductie worden zware machines en relatief weinig mensen gebruikt en is er gewoonlijk
een buitenlands beheer. NWFP worden daarentegen geoogst door plaatselijke mensen die
alleen eenvoudig gereedschap gebruiken. Vele mensen halen een inkomen uit bosgebaseerde
industrieën zoals de productie van meubelen, manden, matten en een hoop handwerken.
40
Andere belangrijke bosgebaseerde activiteiten zijn het vervaardigen van producten afkomstig
van wilde dieren zoals huiden, gommen, essentiële oliën en verven, de productie van
paddestoelen en het verzamelen en verwerken van producten met een medisch nut. Als
resultaat gaat in sommige gevallen hout niet zo veel mensen tewerkstellen als NWFP. De
rotanindustrie in Indonesië steunde in 1989 meer dan 200 000 voltijdse werknemers, wat drie
keer zo veel was als de houtindustrie (Jepma C., J., 1995,pg.32)".
Naast een hogere tewerkstelling kunnen NWFP ook een hogere economische waarde
opleveren. De waardebepaling van bosgebieden heeft aangetoond dat het potentieel inkomen
dat kan gehaald worden uit de duurzame oogst van NWFP aanzienlijk hoger kan zijn dan het
inkomen uit hout (Ingles A. en Wollenberg E., 1998, pg.17). NWFP kunnen bovendien
regelmatig geoogst worden, waar het bij hout enkele jaren kan duren vooraleer een nieuwe
boom geveld kan worden.
Tenslotte kunnen NWFP ook op een opmerkelijk vriendelijker manier geoogst worden dan
hout, waarbij veel minder ecologische schade wordt toegebracht aan het bos (Ingles A. en
Wollenberg E., 1998, pg.17 ; Attenborough, D. et al., 1995, pg.30). De regenwouden kunnen
zo op een duurzame manier geoogst worden (Jepma C., J., 1995, pg.31). NWFP hebben het
potentieel om aanzienlijke baten te leveren aan de plaatselijke bevolking terwijl het bos
behouden blijft (Ingles A. en Wollenberg E., 1998, pg.1).
2.6.4 Probleem met betrekking tot niet-hout bosproducten.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat NWFP een enorme waarde kunnen hebben. Een aantal
studies tonen echter aan dat de waarde van NWFP sterk onderschat wordt omdat ze niet
systematisch worden geregistreerd door nationale instellingen (Jepma C., J., 1995, pg.32;
FAO, 2001b, pg.81). Hierin ligt het verschil met de waardebepaling van hout en
landbouwproducten waarvoor er wel uitgebreide statistieken bestaan. De belangrijkste oorzaak
van dit verschil is dat slechts een deel van de NWFP op de internationale markt terecht komt.
Het grootste deel wordt gebruikt om te overleven of wordt plaatselijk verhandeld, waardoor de
waarde moeilijk te bepalen is en dikwijls over het hoofd wordt gezien (Jepma C., J., 1995,
pg.31). Houtproducten daarentegen worden op de internationale markten verhandeld door
grote bedrijven waardoor ze sterk zichtbaar zijn en er uitgebreide statistieken van bestaan
(Jepma C., J., 1995, pg.31; Attenborough, D. et al., 1995, pg.30). Door het gebrek aan
41
statistieken voor NWFP lijkt het of ze maar weinig economische waarde hebben. Er zou een
duidelijke registratie moeten komen zodat de waarde zichtbaar wordt en mensen
aangemoedigd worden om de regenwouden te behouden. Nu lijkt het immers dat ontbossing
meer opbrengt dan de bomen te laten staan om de NWFP te oogsten.
Ontbossing van de regenwouden heeft tot gevolg dat het aanbod aan NWFP zal afnemen of
verdwijnen. "In Azië bijvoorbeeld is er al een uitputting zichtbaar van de rotanbronnen door
een verlies aan bosgebied en overexploitatie (FAO, 2001b, pg.86)". Een ander voorbeeld is de
productieafname van chicle, een latex dat getapt wordt uit de sapodilla-boom en gebruikt
wordt voor de productie van kauwgom. "In Guatemala, waar de productie van chicle van 1940
tot in de jaren ’70 ongeveer 1 000 ton per jaar was, is deze productie nu teruggevallen tot
slechts 500 ton per jaar. Dit werd veroorzaakt door ontbossing en degradatie (FAO, 2001b,
pg.92)".
42
HOOFDSTUK 3 : OORZAKEN VAN DE ONTBOSSING
VAN TROPISCHE REGENW OUDEN In hoofdstuk 2 werd besproken wat het nut is van het behoud van de tropische regenwouden en
het tegengaan of verminderen van ontbossing. Het behoud van regenwouden brengt talrijke
voordelen met zich mee, zowel op economisch, sociaal, milieu- als gezondheidsvlak. Het
probleem is echter dat sommige van de goederen en diensten die de regenwouden bieden geen
marktprijs hebben. Hierdoor wordt er in het beslissingsproces van ontbossing nauwelijks
rekening mee gehouden. In dit hoofdstuk wordt besproken wat de oorzaken zijn waarom er
toch op grote schaal ontbossing optreedt, ondanks de grote waarde die de tropische
regenwouden kunnen leveren indien ze behouden blijven. Er wordt nagegaan wat de
belangrijkste oorzaken zijn van de ontbossing van de tropische regenwouden op basis van een
studie van Geist en Lambin (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001). Enkel de economische
oorzaken worden hier uitvoerig besproken. De structuur van de tekst is eveneens gebaseerd op
Geist en Lambin en is de volgende: verantwoording van de keuze voor de bespreking van de
studie van Geist en Lambin (3.1), begrippenkader (3.2), resultaten van het onderzoek (3.3) en
tot slot een discussie (3.4) over de rol van zwerflandbouw (3.4.1) en bevolking (3.4.2) in het
ontbossingproces. In paragraaf 3.3 wordt eerst een frequentieanalyse van het optreden van
oorzaken gegeven (3.3.1). Ten tweede wordt de analyse besproken van het optreden van
oorzakelijke verbanden, met de nadruk op tandems (3.3.2). Ten derde wordt een onderscheid
gemaakt tussen armoede- en kapitaalgedreven ontbossing (3.3.3). Bij deze bespreking van de
resultaten krijgen de economische verklaringen de meeste aandacht.
3.1 Verantwoording van de keuze voor de bespreking van de studie van Geist en Lambin
Er bestaat geen eensgezindheid over de oorzaken van de ontbossing van de tropische
regenwouden. Afhankelijk van het specifieke gebied of land dat bestudeerd wordt zijn er
andere oorzaken die verantwoordelijk gesteld worden voor de ontbossing. Het is zeer
omslachtig om voor alle gebieden met tropische regenwouden na te gaan wat de voornaamste
oorzaken zijn. Dit hoofdstuk gaat niet verder in op de specifieke gebieden maar baseert zich
voornamelijk op de studie van Geist en Lambin die een frequentieanalyse uitvoerden van de
oorzaken van ontbossing op basis van 152 sub-nationale case studies (Geist H., J. en Lambin
43
E., F., 2001, pg.17). De relatieve invloed van de verschillende oorzaken, drijvers en andere
factoren in verband met tropische ontbossing werden geanalyseerd in verband met hun
frequentie van voorkomen in de case studies en in verband met hun type en frequentie van
oorzakelijke patronen. Het doel van Geist en Lambin was om na te gaan welke oorzaken het
meest besproken werden in de case studies van de afzonderlijke gebieden of landen. Op die
manier wilden ze een algemene kennis van de oorzaken en drijvers van tropische ontbossing
opbouwen waarbij de rijkheid aan verklaringen die in sub-nationale case studies gevonden
werden behouden zouden blijven. Aangezien deze studie een grondige wetenschappelijke
basis heeft, een analyse is van 152 case studies en representatief is voor de tropische
regenwouden, is dit hoofdstuk gebaseerd op deze studie. De representativiteit kan nagegaan
worden door een vergelijking van kaart 1.1 (supra, pg.10) met bijlagen 3.1, 3.2 en 3.3.
3.2 Begrippenkader
3.2.1 Onmiddellijke en onderliggende oorzaken van ontbossing
De oorzaken van ontbossing kunnen onderverdeeld worden in onmiddellijke oorzaken en
onderliggende drijvende krachten van ontbossing. Daarnaast bestaat er nog de groep ‘andere
factoren’ die ook tot de onderliggende drijvende krachten wordt gerekend.
3.2.1.1 Onmiddellijke oorzaken
Onmiddellijke oorzaken zijn menselijke activiteiten of landgebruiken die een rechtstreekse
invloed hebben op de omgeving en vormgeven aan de onmiddellijke bronnen van verandering.
Ze veranderen de landbedekking (in dit geval conversie van bos in andere bedekkingtypes),
met verdere gevolgen voor de omgeving die uiteindelijk een invloed hebben op het
landgebruik (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.5). "Onmiddellijke factoren kunnen dus
geïnterpreteerd worden als de meer onmiddellijke, directe factoren die voortvloeien uit het
landgebruik en een rechtstreekse invloed hebben op de bosbedekking. Ze komen voor op het
plaatselijk niveau (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.6)".
De onmiddellijke oorzaken worden over het algemeen gegroepeerd in 3 categorieën :
uitbreiding van de landbouw (uitbreiding van bebouwd land en weiden), houtextractie en de
uitbreiding van de infrastructuur. Voor een overzicht van deze begrippen wordt verwezen naar
bijlage 3.4. Op het onmiddellijke niveau wordt tropische ontbossing het best verklaard door
44
meervoudige factoren, eerder dan door afzonderlijke variabelen (Geist H., J. en Lambin E., F.,
2004, pg.60).
3.2.1.2 Onderliggende drijvende krachten
Onderliggende drijvende krachten zijn fundamentele krachten die de meer voor de hand
liggende en onmiddellijke oorzaken van tropische ontbossing ondersteunen. "Ze zijn een
complex geheel van sociale, politieke, economische, technologische, en culturele variabelen
die bepalen wat de uitgangssituatie is van de relatie tussen de mens en zijn omgeving. Deze
oorzaken zijn structureel van aard (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.8)". Onderliggende
drijvende krachten kunnen direct werken op het plaatselijk niveau, of indirect op het nationaal
of zelfs wereldniveau.
De onderliggende drijvende krachten zijn ingedeeld in 5 categorieën: demografische,
economische, technologische, beleid/institutionele factoren en socio-politieke/culturele
factoren (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.9-10). Voor een overzicht van wat deze
begrippen precies inhouden wordt verwezen naar bijlage 3.5. Een verdere indeling van de
economische factoren wordt gegeven in tabel 3.1.
Op het onderliggende niveau kan de tropische ontbossing net zoals op het onmiddellijke
niveau het best verklaard worden door meervoudige factoren en synergetische combinaties van
drijvende factoren eerder dan door een afzonderlijke oorzaak. Een derde van de cases is
gedreven door het volledige samenspel van economische, institutionele, technologische,
culturele en demografische variabelen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2004, pg.61).
Tabel 3.1 : Soorten economische onderliggende oorzaken
Marktgroei en commercialisering :
snelle marktgroei (voornamelijk in de exportgeoriënteerde sector), toename van de commerciële
economie, toenemende commercialisering, incorporatie in de wereldeconomie
toegenomen markttoegankelijkheid (voornamelijk van semi-stedelijke en stedelijke markten)
groei van sectorale industrieën (houtgerelateerd, landbouwgerelateerd, mineraalgerelateerd, andere)
groei van vraag naar consumentengoederen en diensten geproduceerd met cash veroorzaakt door een
toename in het welzijn (ongespecificeerd, houtgerelateerd, landbouwgerelateerd, huizen en transport)
45
Specifieke economische structuren:
grote individuele (grotendeels) speculatieve winsten
armoede en gerelateerde factoren (gebrek aan inkomensmogelijkheden, werkloosheid, lage
levensstandaard, bronnenarmoede)
economische neergang, crisis omstandigheden
schulden, zware buitenlandse schuld
Urbanisatie en industrialisatie:
urbanisatie: groei van stedelijke markten
industrialisatie: snelle opbouw van nieuwe basis en zware en bosgebaseerde of bosgerelateerde
industrieën
Speciale economische parameters:
comparatief voordeel veroorzaakt door goedkope, overvloedig aanwezige productiefactoren in
extractie en gebruik van bronnen.
speciale, voornamelijk artificieel laag gehouden productieomstandigheden
prijs (waarde) toename (van brandstof, land, commerciële gewassen)
prijsafname (van commerciële gewassen)
(Bron : gebaseerd op Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 9)
3.2.1.3 Andere factoren
De groep van ‘andere factoren’ die verband houden met ontbossing, is samengesteld uit reeds
beschikbare omgevingsfactoren, biofysische drijvers en in werking zettende gebeurtenissen.
De laatste twee werken als katalyserende factoren die leiden tot plotselinge veranderingen in
de relatie tussen de mens en zijn omgeving. Deze dynamische veranderingen kunnen droogtes
en bosbranden zijn (biofysische drijvers), of sociaal zijn, zoals oorlogen, abrupte economische
veranderingen of beleidsinterventies (in werking zettende gebeurtenissen) (Geist H., J. en
Lambin E., F., 2001, pg.14). Beschikbare omgevingsfactoren zijn kenmerken van het land en
de biofysische omgeving, en zijn min of meer statisch. Al deze ‘andere factoren’ worden
verondersteld onmiddellijke oorzaken te zijn (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.15).
Een samenvattend schema van de onmiddellijke, onderliggende en andere factoren kan
gevonden worden in tabel 3.2.
46
Tabel 3.2 : De oorzaken van ontbossing
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.16)
47
3.2.2 Soorten oorzakelijke verbanden
Er werd in de studie een onderscheid gemaakt tussen drie soorten oorzakelijke verbanden :
afzonderlijke factor causaliteit, keten-logische causaliteit en vergezellend optreden (tabel 3.3).
Tabel 3.3 : Soorten oorzakelijke verbanden
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.22)
Afzonderlijke factor causaliteit op het onmiddellijke niveau betekent dat een individuele
onmiddellijke factor tot ontbossing leidt (tabel 3.3). Deze causaliteit kwam op het
onmiddellijke niveau in de studie voor bij 6% en op het onderliggende niveau bij 12% van alle
cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.22).
Keten-logische causaliteit (tabel 3.3) werd op zowel het onmiddellijke als het onderliggend
niveau waargenomen. "Ook tussen deze twee niveaus komt keten-logische causaliteit voor,
wat betekent dat een of meerdere onderliggende factoren een of meerdere onmiddellijke
factoren drijven (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.21)". Omdat keten-logische
verbindingen zeer complex zijn, werd er in de studie gekozen om enkel relaties met twee
factoren te beschouwen, wat tandems genoemd worden. Tandems van onderliggende factoren
kwamen veel minder frequent voor dan van onmiddellijke (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001,
pg.21). "Zuivere keten-logische causaliteit is laag en komt op het onmiddellijke niveau voor in
6% en op het onderliggend niveau in 5% van alle cases. Keten-logische causaliteit in
afzonderlijke factor causaliteit vb. uitbreiding van permanent bebouwd land voor voedsel A ontbossing keten-logische causaliteit vb. weguitbreiding zwerflandbouw door kolonisten A B ontbossing vergezellend optreden vb. traditionele commerciële zwerflandbouw houtkap A B ontbossing
48
combinatie met vergezellend optreden drijft 59% op het onmiddellijke niveau en 61% van alle
cases op het onderliggende niveau (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.22)".
Een voorbeeld van een keten-logische causaliteit, die volledig op het onmiddellijke niveau
werkt, is de houtkap-landbouw tandem. Deze komt meestal voor in twee stappen : "eerst
leggen houthakkers wegen aan in het regenwoud om de bomen te kunnen kappen. Waar de
wegen aangelegd worden verdwijnen er bomen en treedt er dus reeds ontbossing op. Over het
algemeen kappen de houthakkers eerder hun gebieden kaal dan ze selectief te oogsten, en ze
regenereren niet. Ze trekken verder tot waar volwassen bomen staan en gaan verder met
kappen, waarbij weinig of niets gedaan wordt om het bos te beschermen waar ze reeds
doorgetrokken zijn. Eens de houthakkers hun gebieden verlaten hebben, gaan boslandbouwers
intrekken om het land te bezetten. Ze gebruiken het voor landbouwproductie zodat het bos
weinig kans op regeneratie heeft. Ook al gaan de houthakkers uiteindelijk vertrekken, doen de
landbouwers dit niet en blijft de landbouwproductie doorgaan met ontbossing tot gevolg (Geist
H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.21)".
Verschillend van de twee voorgaande houdt vergezellend optreden de onafhankelijke,
gescheiden werking in van factoren, op zowel het onmiddellijke als onderliggende niveau
(tabel 3.3). Deze causaliteit kwam in de studie voor bij 30% op het onmiddellijke en bij 24%
van alle cases op het onderliggende niveau (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.22).
3.3 Resultaten van het onderzoek
3.3.1 Frequentieanalyse van het optreden van oorzaken
3.3.1.1 Onmiddellijke oorzaken
Uit de frequentieanalyse op het niveau van de drie onmiddellijke oorzaken en de ‘andere
factoren’ zijn Geist en Lambin tot het besluit gekomen dat het opvallend is dat niet
afzonderlijke factor causaliteit belangrijk is voor het verklaren van ontbossing, maar wel
combinaties van meerdere factoren (zie bijlage 3.6). "In het bijzonder is de uitbreiding van de
landbouw (akker- en weideland), in combinatie met 1 tot 3 andere factoren, de meest frequent
vernoemde onmiddellijke oorzaak van tropische ontbossing (Geist H., J. en Lambin E., F.,
2001, pg.23)".
49
De ‘andere factoren’ werden gerapporteerd in 34% van de cases (Geist H., J. en Lambin E., F.,
2001, pg.30). Uit bijlage 3.6 kan afgeleid worden dat geen enkele van deze factoren als
afzonderlijke factor causaliteit optreedt.
3.3.1.2 Onderliggende oorzaken
De frequentieanalyse van de onderliggende oorzaken wees uit dat ook op het onderliggend
niveau de ontbossing het best verklaard wordt door combinaties van meerdere variabelen. Hoe
complexer de combinatie, hoe groter de verklaringskracht. Meer dan een derde van de cases
wordt zelfs door het volledige samenspel van alle onderliggende krachten gedreven (zie
bijlage 3.7). Economische factoren zijn het meest voorkomend in afzonderlijke verklaringen
en combinaties van meerdere factoren (81%) in vergelijking tot beleid en institutionele
factoren (63%), technologische factoren (59%), culturele factoren (56%) en demografische
factoren (51%) (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 32). Hieronder worden enkel de
economische zaken in meer detail besproken, met name de categorie economische
onderliggende factoren.
Economische onderliggende factoren komen in 81% van de cases voor (zie tabel 3.4). In 91%
hiervan werken ze in combinatie, voornamelijk in samenspel van vier of zelfs alle
onderliggende factoren (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 35). Er kan bij de
economische onderliggende factoren een onderscheid gemaakt worden tussen marktgroei en
commercialisering, specifieke economische structuren, urbanisatie en industrialisatie, en
speciale economische variabelen. Geist en Lambin stelden vast dat ontbossing gedreven wordt
door marktgroei en commercialisering in 68% van alle cases, specifieke economische
structuren in 34% van alle cases, urbanisatie en industrialisatie in 38% van alle cases, en
speciale economische variabelen in 32% van alle cases (tabel 3.4). Voorts is er geen
significante variatie tussen regionale cases, en kunnen economische factoren dus beschouwd
worden als de belangrijkste en meest robuuste onderliggende krachten van tropische
ontbossing. In wat volgt worden de vier onderverdelingen van de economische onderliggende
krachten verder besproken en opgesplitst, gebaseerd op tabel 3.4.
50
Tabel 3.4: Frequentieanalyse van specifieke economische onderliggende factoren (in absoluut
en relatief aantal)
51
Met: N = totaal aantal cases (= 152)
n = aantal cases in een specifiek gebied
abs = absoluut aantal cases
rel = relatief aantal cases die tot een bepaalde groep behoren, ten opzichte van het
totaal aantal cases (152)
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.34)
Binnen de groep van marktgroei en commercialisering zijn de meest dominante individuele
variabelen de groei van specifieke sectorale productie-industrieën samen met de groei van de
vraag naar consumentengoederen en diensten. "Langs deze vraagzijde, wordt de consumptie
van hout of op hout gebaseerde producten vaker vernoemd dan de consumptie van
landbouwgoederen. Langs de productiezijde, onder de groei van de specifieke sectorale
productie-industrieën, zijn zowel de groei van houtgerelateerde als landbouwgerelateerde
industrieën met een frequentie van 29% onderliggend aan ontbossing. De groei van industrieën
van minerale en fossiele brandstoffen zijn onderliggend aan 15% van alle cases. De
toegenomen toegankelijkheid van stedelijke en semi-stedelijke markten, voornamelijk
verkregen door de ontwikkeling van transportinfrastructuur is onderliggend aan 18% van alle
cases. Inkomsten uit de winstgevende buitenlandse handel, verkregen uit houtextractie en
landbouwproductie op voordien bebost land, is een andere aanzienlijke kracht die 25% van
alle cases drijft. Een ander kwart van alle cases wordt gedreven door marktgroei en
commercialisering in de brede betekenis, dus wanneer er geen verdere specificatie gegeven is
in de case studies (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 35)".
Naast marktgroei en commercialisering zijn ook specifieke economische structuren
gerapporteerd om een drijver te zijn van ontbossing. De belangrijkste in deze groep zijn
armoede en gerelateerde factoren en grote individuele winsten uit landspeculatie. Onder
armoede en gerelateerde factoren vallen armoede aan bronnen, lage levensstandaard,
werkloosheid, gebrek aan een alternatief niet-agrarisch inkomen en mogelijkheden, en een
gebrek aan basisinfrastructuur en diensten (tabel 3.4).
Urbanisatie en industrialisatie zijn een derde onderverdeling van de economische
onderliggende oorzaken. Urbanisatie en de uitbreiding van stedelijke markten zijn in 17% van
52
alle cases gerapporteerd. De rol die de industrialisatie speelt is groter, namelijk 28% (tabel
3.4). "De snelle opbouw van nieuwe basis en zware industrieën op basis van binnenlandse
bosbronnen wordt versterkt door nationaal beleid van importsubstitutie en bescherming van de
binnenlandse economie (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 36)".
Ten vierde zijn er nog de speciale economische variabelen, waarvan prijstoenames, in het
bijzonder van brandstof, land en commerciële gewassen de grootste verklaringskracht hebben.
Speciaal lage kostenomstandigheden, zoals lage binnenlandse prijzen voor land, arbeid,
brandstof of hout, veroorzaakten ontbossing in 7% van de cases. Dit wordt ‘gesubsidieerde
ontbossing’ genoemd (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 36).
3.3.2 Frequentieanalyse van het optreden van oorzakelijke verbanden
3.3.2.1 Aaneenschakeling van onmiddellijke oorzaken
Aangezien de zuivere keten-logische causaliteit laag is (supra, pg.47), bestaat de
aaneenschakeling van onmiddellijke oorzaken uit vergezellend optreden of vergezellend
optreden samen met keten-logische causaliteit. De keten-logische causaliteit kan opgesplitst
worden in zijn meest eenvoudige vorm, die een tandem is of een keten van twee factoren.
Hierbij komen in totaal 120 aaneenschakelingen van oorzakelijke factoren tevoorschijn (tabel
3.5). De twee hoofdtandems zijn een vorm van landbouwgedreven ontbossing : de uitbreiding
van infrastructuur als een sterke oorzaak van de uitbreiding van de landbouw, en houtextractie
met een invloed op uitbreiding van de landbouw. Deze worden de infrastructuur-landbouw en
houtkap-landbouw tandem genoemd (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 47).
De infrastructuur-landbouw tandem verklaart 37% van alle cases van ontbossing (tabel 3.5). In
het grootste deel hiervan verstaat men onder infrastructuur de uitbreiding van netwerken van
wegen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 47).
De houtkap-landbouw tandem verklaart 10% van alle cases van ontbossing en is een fenomeen
van hoofdzakelijk Aziatische cases. "De leidende specifieke oorzaak is commercieel, in het
bijzonder door de staat gerunde houtkap die leidt tot de uitbreiding van bebouwd land (Geist
H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.48)".
53
Tabel 3.5: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onmiddellijke oorzaken (in
absoluut aantal en relatief ten opzichte van 152), waarbij de rijen de kolommen veroorzaken
AGRO WOOD INFRA OTHER totaal rij
AGRO 5 5 2 0 (12)
3% 3% 1% -
WOOD 15 4 2 1 (22) 10% 3% 1% 1%
INFRA 56 7 2 0 (65) 37% 5% 1% -
OTHER 12 2 1 6 (21)
8% 1% 1% 4%
totaal kolom (88) (18) (7) (7) (120)
Met: AGRO = uitbreiding van de landbouw
WOOD = uitbreiding extractie van hout
INFRA = uitbreiding van de infrastructuur
OTHER = de ‘andere factoren’
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.47)
3.3.2.2 Aaneenschakeling van onderliggende oorzaken
De aaneenschakelingen van onderliggende oorzaken bestaat zoals bij de onmiddellijke
oorzaken uit vergezellend optreden, en vergezellend optreden in combinatie met keten-
logische causaliteit. Ook hier is de zuiver keten-logische causaliteit laag (supra, pg.47).
Wanneer de oorzakelijke verbanden opgesplitst worden, komt een totaal van 342 tandems
tevoorschijn (zie tabel 3.6). De economische zowel als beleid en institutionele factoren lijken
sterke drijvers te zijn van alle andere onderliggende krachten, terwijl culturele, demografische
en technologische factoren dit minder zijn. Economische factoren zijn de drijvende kracht in
104 van de 342 tandems, en beleid en institutionele factoren in 101 (tabel 3.6). Sommige
factoren die tot dezelfde groep van variabelen behoren blijken een sterke invloed op elkaar te
hebben. Dit worden intern gedreven tandems genoemd (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001,
pg. 48). In het bijzonder vertonen de economische en beleid en institutionele factoren deze
sterke intercorrelatie. Opnieuw wordt hier enkel ingegaan op de economische kant, namelijk
de economie-gedreven tandems die bestaan uit de intern gedreven economische tandem, de
economie-beleid/institutionele tandem, de economie-demografie tandem, de economie-
54
technologie tandem en de economie-cultuur tandem (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.
49-51).
De intern gedreven economische tandem is zeer sterk. In 22% van de cases werd vastgesteld
dat economische onderliggende krachten andere economische onderliggende krachten drijven
(tabel 3.6). "Deze interne tandem houdt verband met de marktgroei en commercialisering die
voortvloeien uit een toegenomen welvaart of welzijn. De toename in de vraag naar
voornamelijk op hout gebaseerde en landbouwgoederen vertaalt zich in de groei van de
respectievelijke sectorale industrieën en leidt uiteindelijk tot bosverliezen op het plaatselijk
niveau, veroorzaakt door de kaalkap voor hout en de landbouw (Geist H., J. en Lambin E., F.,
2001, pg. 49)".
Tabel 3.6: Frequentieanalyse keten-logische causaliteit van onderliggende oorzaken (in
absoluut en relatief aantal)
POP ECON TECH INST CULT totaal rij
POP 3 10 16 4 0 (33)
2% 7% 11% 3% -
ECON 17 33 16 23 15 (104) 11% 22% 11% 15% 10%
TECH 17 5 12 5 4 (43) 11% 3% 8% 3% 3%
INST 13 12 29 38 9 (101)
9% 8% 19% 25% 6%
CULT 4 9 19 23 6 (61) 3% 6% 13% 15% 4%
totaal kolom (54) (69) (92) (93) (34) (342)
Met: POP = demografische factoren
ECON = economische factoren
TECH = technologische factoren
INST = beleid- en institutionele factoren
CULT = culturele factoren
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.49)
De economie-beleid/institutionele tandem is samengesteld uit economische onderliggende
krachten die een invloed hebben op onderliggende institutionele factoren die tot ontbossing
55
leiden. Marktgroei en commercialisering zowel als verscheidene specifieke economische
structuren en variabalen zijn bijna bij alle cases betrokken (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001,
pg. 50). "Een voorbeeld van deze tandem is een case studie van verscheidene houtkapgebieden
in Pará in de Braziliaanse Amazone waar kolonisatie (door zwerflandbouwers/
overlevingslandbouwers en veefokkers) gedreven is door lage prijzen voor
landbouwproducten en door een snel groeiende houtkapsector en houtmarkt. Kolonisten
nemen deel aan groeicoalities van houthakkers, verkoopsagenten en onderaannemers.
Institutioneel worden deze kolonisten leverancier-landbouwers in grensgebieden langs de kant
van de weg waar selectieve houtkap met lage intensiteit bijdraagt tot het grootste deel van
ontbossing in niet-opgeëiste gebieden. Een ander voorbeeld komt uit Ghana. Daar geven de
economische afhankelijkheid van inkomsten uit natuurlijke bronnen, de nood om inkomsten
uit de buitenlandse handel te verkrijgen, en de nood om te ontsnappen aan nationale schulden
aanleiding tot staatsbeleid in het voordeel van exportgeoriënteerde gewasontwikkeling. Deels
verbonden met leningspraktijken van internationale donors, promoot dergelijk staatbeleid de
uitbreiding van plantagelandbouw en commerciële landbouw op kleine schaal, met ontbossing
tot gevolg (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 50)".
Economische factoren die demografische factoren drijven vallen onder de term economie-
demografie tandem. "In het bijzonder zijn dit cases uit Latijns-Amerikaanse landen waar
immigratie van kolonisten in beboste gebieden bijdraagt tot ontbossing. Hoofdzakelijk is het
de groei van moderne, gemechaniseerde commerciële gewaslandbouw voor export (en de
hieraan verbonden afname van de traditionele landbouw op kleine schaal, de toename van
werkloosheid en plattelandsarmoede) die werkt als duwende kracht achter de migratie naar de
grens. Bovendien gaat een deel van de plaatselijke industriële groei, zoals commerciële
houtkap, tot verdere immigratie leiden, zoals voornamelijk lage landprijzen doen (Geist H., J.
en Lambin E., F., 2001, pg. 50)".
"In de economie-technologie tandem zijn de nood aan inkomsten uit de buitenlandse handel
en de groei van sectorale, voornamelijk landbouwgerelateerde industrieën de voornaamste
onderliggende economische processen. Specifieke economische structuren en speciale
economische variabelen zijn daarentegen niet op een significante manier betrokken bij deze
tandems. De tandems werken als volgt : de economische onderliggende krachten gaan
technologische veranderingen in de landbouw veroorzaken, namelijk de intensivering van
56
landgebruik en wijzigingen van landbouwsystemen, die uiteindelijk eindigen in ontbossing.
Onder de wijziging van landbouwsystemen wordt voornamelijk het volgende verstaan : de
creatie van grote, geconsolideerde landbouwbedrijven, deels samen met de verschuiving van
kleine, traditionele familieboerderijen naar grote, moderne en gemechaniseerde
landbouwondernemingen. Verder zijn er nog cases die gedreven zijn door de nood om
inkomsten uit de buitenlandse handel te verkrijgen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.
51)".
Tenslotte is er de economie-cultuur tandem. In tegenstelling tot de andere tandems komt hier
een enorm complex beeld naar voor. "Langs de ene kant bevatten deze tandems de volgende
economische factoren : vraaggedreven industriegroei (hout en landbouw), snelle economische
groei, toegenomen toegankelijkheid tot de markt, urbanisatie, de jacht op inkomsten uit
buitenlandse handel, specifieke economische structuren en speciale economische factoren
(prijstoename en -afname). Langs de andere kant zijn bijna alle categorieën van culturele
factoren betrokken : alle varianten van publieke attitudes, onverschilligheid of
veronachtzaming met betrekking tot het milieu, geloof en gedrag van individuen of
huishoudens (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 51)".
3.3.2.3 Onderliggende krachten die onmiddellijke oorzaken drijven
In deze tekst wordt de keten-logische causaliteit besproken waarbij een of meer onderliggende
factoren de drijvende kracht zijn achter een of meer onmiddellijke oorzaken. Wanneer de
oorzakelijke verbanden opgesplitst worden, komt een totaal van 683 tandems tevoorschijn
(tabel 3.7). Bij een totaal van 152 cases betekent dit dat elke case van tropische ontbossing
gemiddeld gedreven wordt door 4 tot 5 tandems (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 56).
In afnemende volgorde van belang hebben institutionele, economische, culturele,
technologische en tenslotte demografische factoren de grootste invloed op de onmiddellijke
oorzaken. De economische verbanden worden hieronder verder toegelicht. Ze bestaan uit
economie-gedreven houtextractie, economie-gedreven uitbreiding van de landbouw en
economie-gedreven uitbreiding van de infrastructuur.
Economische factoren die onderliggend zijn aan de houtextractie zijn hoofdzakelijk een
vraaggedreven groei van houtgerelateerde industrieën en industrialisatie in tropische landen.
"In 12 van de 63 cases is de groei van houtmarkten en -industrieën verbonden met
57
bosgebaseerde nationale, regionale en lokale industrialisatie. De opbouw van nieuwe basis- en
zware industrieën op de basis van binnenlandse bosbronnen is een kenmerk van bijna
uitsluitend Aziatische cases. Andere cases van economiegedreven houtextractie tonen
verscheidene onderliggende factorcombinaties en zijn algemeen verspreid over de continenten
(Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.60)".
De economie-gedreven uitbreiding van de landbouw is een situatie waarbij de uitbreiding van
bebouwd land en weideland gedreven worden door economische factoren, hoofdzakelijk
vraaggedreven groei van de landbouwindustrie en inkomsten uit de winstgevende buitenlandse
handel van landbouwproductie op voordien bebost land (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001,
pg.60).
Tenslotte is er nog de economie-gedreven uitbreiding van de infrastructuur. De betrokken
economische factoren zijn voornamelijk een snelle economische groei, urbanisatie en
industrialisatie (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.60).
Tabel 3.7: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onderliggende krachten die
onmiddellijke oorzaken drijven (absoluut en relatief)
AGRO WOOD INFRA OTHER totaal rij
INST 98 62 29 6 (195)
65% 41% 19% 4%
ECON 58 63 33 3 (157) 38% 41% 22% 2%
CULT 62 48 22 0 (132) 41% 32% 15% -
TECH 65 42 3 3 (113)
43% 28% 2% 2%
POP 72 9 4 1 (86) 47% 6% 3% 1%
totaal kolom (355) (224) (91) (13) (683)
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.56)
3.3.2.4 Onmiddellijke factoren die een feedback hebben op onderliggende krachten
Niet enkel onderliggende krachten kunnen een invloed hebben op onmiddellijke factoren, ook
het omgekeerde is mogelijk. Men spreekt dan van een feedback van onmiddellijke factoren op
onderliggende krachten. Ze kwamen in de studie voor in 43 cases (Geist H., J. en Lambin E.,
58
F., 2001, pg.64). Wanneer de oorzakelijke verbanden opgesplitst worden verkrijgt men 70
tandems. Elk van de onmiddellijke factoren die een feedback heeft op het onderliggende
niveau, oefent dus een invloed uit op tenminste twee onderliggende krachten (Geist H., J. en
Lambin E., F., 2001, pg.64). Uit tabel 3.9 is af te leiden dat enkel de feedback van de
uitbreiding van de infrastructuur (hoofdzakelijk uitbreiding van wegen) op de economische
factoren vermeldenswaardig is en hier ook verder zal besproken worden. We noemen deze de
infrastructuur-markt tandem (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.64).
In 12% van alle cases, heeft de uitbreiding van de infrastructuur (uitbreiding van wegen
grotendeels in combinatie met uitbreiding van de markt en kolonisatie) een feedback op of
beïnvloedt het economische factoren zoals marktgroei en commercialisering, en versterkt het
dus ontbossing (tabel 3.8). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen cases die zuiver
gedreven zijn door de infrastructuur-markt tandem en de andere (Geist H., J. en Lambin E., F.,
2001, pg.64).
Tabel 3.8: Frequentieanalyse van keten-logische causaliteit van onmiddellijke factoren die een
feedback hebben op onderliggende krachten (absoluut en relatief)
POP ECON TECH INST CULT totaal rij
AGRO 0 0 1 1 1 (3) - - 1% 1% 1%
INFRA 9 18 1 1 3 (32)
6% 12% 1% 1% 2%
WOOD 3 0 0 1 3 (7) 2% - - 1% 2%
OTHER 8 4 3 7 6 (28) 5% 3% 2% 5% 4%
totaal kolom (20) (22) (5) (10) (13) (70)
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.56)
In de cases die zuiver gedreven zijn door de infrastructuur-markt tandem werd gezegd dat "de
constructie van wegen de volgende zaken drijft : de groei van houtmarkten, de groei van
landbouwmarkten en om modernisering van de landbouw in de vorm van groeiende
commerciële gewasproductie teweeg te brengen (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.64)".
59
In de andere cases, waar de uitbreiding van infrastructuur een feedback uitoefent op
economische factoren, "werkt de uitbreiding van wegen in combinatie met de uitbreiding van
de markt en kolonisatie, en heeft het een invloed op de marktgroei en commercialisering
(Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.65)".
3.3.3 Armoede- versus kapitaalgedreven ontbossing
Naast de aaneenschakelingen kan er ook een onderscheid gemaakt worden tussen armoede- en
kapitaalgedreven ontbossing die beide ‘paden van de vernietiging van regenwouden’
genoemd worden (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.72). Armoedegedreven ontbossing
wordt toegeschreven aan een toenemende populatie van arme boeren en zwerflandbouwers die
weinig andere economische mogelijkheden hebben en daarom beslissen om bijkomend land
kaal te kappen of plat te branden voor landbouwdoeleinden (Geist H., J. en Lambin E., F.,
2001, pg.72). Deze ontbossing komt voornamelijk voor in landen met kleine bossen. "De
kapitaalgedreven ontbossing daarentegen stelt de samenwerking tussen ondernemers,
ondernemingen en kleine landbouwers verantwoordelijk voor de ontbossing. Soms vormen
deze actoren groeicoalities. In andere gevallen profiteren ze van elkaars activiteiten, maar
werken ze niet samen. Ze zijn dan georganiseerde deelnemers van netwerken die privaat
kapitaal en staathulp gebruiken om gebieden toegankelijk te maken voor exploitatie,
kolonisatie en ontbossing, in het bijzonder op plaatsen met uitgestrekte bossen (Geist H., J. en
Lambin E., F., 2001, pg.72)".
Armoede, in combinatie met andere factoren, werd gerapporteerd als een onderliggend sociaal
proces van ontbossing in 42% van alle cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.73).
Armoede werd gespecificeerd in termen van verscheidene demografische, economische,
technologische en beleid/ institutionele factoren : landbouw met weinig bronnengebruik,
overlevingseconomie, onvoldoende voedselproductie, chronische voedseltekorten,
verplaatsing, beperkte landhoeveelheid, groeiende landschaarste, landloosheid, landverdeling
en creatie van arme grondbezitters, lage levensstandaard, werkloosheid, extreem lage
inkomensniveaus, marginalisatie en lage macht van lokale gebruikersgroepen (Geist H., J. en
Lambin E., F., 2001, pg.73). "Op het onmiddellijke niveau houdt ongeveer de helft van de
armoedegedreven cases verband met zwerflandbouw, permanente overlevingslandbouw op
kleine schaal, fokken van vee en kolonisatie. Verbanden met andere onmiddellijke factoren
zijn laag. Als gevolg kenmerken het zuiver overleven en het bevredigen van onmiddellijke
60
behoeften de meeste armoedegedreven cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.73)". Op
het onderliggend niveau zijn de belangrijkste economische factoren specifieke economische
structuren, en marktgroei en commercialisering (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.73).
Naast de armoedegedreven ontbossing is er de kapitaalgedreven ontbossing. "Op het
onmiddellijke niveau zijn de kolonisatie-activiteiten, die gecentreerd zijn rond voornamelijk
zwerflandbouw van kolonisten en het fokken van vee, de meest alledaagse oorzaken die tot
ontbossing leiden. Drie kwart van de cases houdt verband met de uitbreiding van wegen, en
commerciële houtkap is verbonden met drie vijfde van deze cases. Op het onderliggende
niveau zijn verscheidene vormen van vraaggedreven marktgroei en commercialisering de
belangrijkste economische drijvers in bijna alle cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001,
pg.74)".
3.4 Discussie
3.4.1 Speelt zwerflandbouw een rol?
De uitbreiding van de landbouw door traditionele zwerflandbouw oefent een centrale positie
uit in het debat over tropische ontbossing en zwerflandbouwers worden sinds lang beschouwd
als de primaire agenten van ontbossing in tropische ontwikkelingslanden. "Algemene
schattingen van hun aandeel in het ontbossingproces zijn enorm hoog, gaande van 45% tot
60%, met piekwaarden van 79% tot 95% voor individuele landen (Geist H., J. en Lambin E.,
F., 2001, pg.85)". Dit houdt in dat uitbreiding van de landbouw verondersteld wordt om de
leidende bron te zijn van tropische ontbossing, wat door de studie van Geist en Lambin
bevestigd werd. Wel stelden ze de hypothese dat zwerflandbouwers de primaire agenten zijn
van het ontbossingproces in vraag, en verwierpen ze uiteindelijk (Geist H., J. en Lambin E., F.,
2001, pg.85).
Dat de uitbreiding van de landbouw een hoofdrol speelt in het ontbossingproces wordt in de
literatuur beaamd. Amelung en Diehl (Amelung T. en Diehl M., 1992) zeggen dat de
landbouwsector het hoogste aandeel in alle tropische ontbossing heeft, gaande van 80 tot
100% van de activiteiten die bijdragen tot ontbossing (Amelung T. en Diehl M., 1992, pg.75).
Dit is in overeenstemming met de bevindingen van Geist en Lambin dat de uitbreiding van
gewasland en weideland, voor het grootse deel in combinatie met andere onmiddellijke
61
factoren, een rol speelt in 96% van alle bestudeerde cases (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001,
pg.85). Er wordt dus duidelijk bevestigd dat de uitbreiding van de landbouw de belangrijkste
onmiddellijke bron van tropische ontbossing is. "Deze factor werkt hoofdzakelijk in
oorzakelijke verbanden met andere onmiddellijke factoren zoals houtextractie en uitbreiding
van de infrastructuur (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.85)".
Ongeveer de helft van de tropische ontbossing wordt in de literatuur gewoonlijk verklaard
door de uitbreiding van traditionele landbouw, met een expliciete focus op zwerflandbouw
(Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.85). Amelung en Diehl (Amelung T. en Diehl M.,
1992) zeggen bijvoorbeeld dat "binnen de landbouwsector de zwerflandbouwers gemiddeld
voor alle tropische landen het grootste deel van ontbossing voor hun rekening nemen
(Amelung T. en Diehl M., 1992)". In tegenstelling hiermee heeft de studie van Geist en
Lambin gesuggereerd dat "activiteiten zoals permanente bebouwing (zowel voor voedsel om
te overleven als voor commerciële vereisten) en het fokken van vee, meer gerapporteerd
werden als onmiddellijke oorzaak van ontbossing dan zwerflandbouw. Verder is het zo dat er
geen enkele case werd gevonden waarbij zwerflandbouw als afzonderlijke oorzakelijke factor
van ontbossing werd gerapporteerd. Het komt dus eerder naar voor in vergezellend optreden
met andere landbouwactiviteiten (waaronder kolonisatie) en andere onmiddellijke oorzaken
(houtextractie en uitbreiding van de infrastructuur) (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001,
pg.85)".
3.4.2 Speelt bevolking een rol?
In de literatuur bestaat een algemeen verspreid geloof dat bevolkingsgroei (of ‘druk’) een
significante drijvende kracht, en dikwijls zelfs de primaire onderliggende oorzaak is van
ontbossing. De bevindingen van Geist en Lambin toonden aan dat er te veel nadruk gelegd
werd op de natuurlijke bevolkingsgroei als oorzaak van ontbossing (Geist H., J. en Lambin E.,
F., 2001, pg.89).
Bevolking is onweerlegbaar verbonden met alle cases van tropische ontbossing. Wanneer
echter alleen toenames in bevolkingsaantallen beschouwd worden, is bevolking de minst
belangrijkste van de vijf onderliggende drijvende krachten. "In 47% van alle cases zijn
demografische factoren (in het bijzonder immigratie van landbouwers naar beboste
grenszones) direct onderliggend aan de uitbreiding van gewasland en weides. Daarom kan
62
bevestigd worden dat ongeveer de helft van de variatie in de hoeveelheid ontbossing statistisch
kan verklaard worden door variatie in de bevolking. Zeggen dat bevolkingsgroei dé primaire
oorzaak van ontbossing is, dient echter verworpen te worden. In geen enkele van de
populatiegedreven cases werkt een verandering in de bevolking als een afzonderlijke en
directe oorzakelijke factor. Des te meer zijn demografische factoren verbonden met andere
onderliggende oorzaken, hoofdzakelijk in het volledige samenspel van alle onderliggende
drijvende krachten (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.89)".
"Theoretisch bestaat er een indirect effect van populatie op ontbossing door de invloed op de
arbeidsmarkten, de vraag naar landbouw- en bosbouwproducten en geïnduceerde verandering
van de technologie of beleid en institutie. Op de arbeidsmarkt gaan er bij een toegenomen
bevolking meer overvloedig aanwezige productiefactoren en lagere arbeidskosten zijn, wat de
ontbossing kan laten toenemen. Met betrekking tot de vraag naar landbouw- en
bosbouwproducten werd gevonden dat de vraag naar houtproducten onderliggend is aan
aanzienlijk meer cases dan de vraag naar landbouwproducten. In een aantal gevallen zijn
demografische factoren onderliggend aan technologische en/of institutionele veranderingen
die ook tot ontbossing aanleiding geven (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg.89-90)".
63
HOOFDSTUK 4: OPLOSSINGEN OM ONTBOSSING
TEGEN TE GAAN
In het vorige hoofdstuk werd besproken wat de oorzaken zijn van de ontbossing van de
tropische regenwouden. In hoofdstuk 2 werd bovendien besproken welke negatieve gevolgen
ontbossing heeft en wat het nut is van het behoud van de regenwouden. In dit hoofdstuk wordt
besproken wat kan gedaan worden om de ontbossing tegen te gaan en om de nadelige
gevolgen ervan te verminderen. De ontbossing is immers een groot probleem dat maar blijft
voortduren. De volgende economische oplossingen worden achtereenvolgens besproken:
certificatie (4.1), agroforestry (4.2) en ecotoerisme (4.3).
4.1 Certificatie
4.1.1 Van boycot naar certificatie
In de jaren ’80 en ’90 was er een enorme toename van de ontbossing in de tropische
regenwouden. Mensen zagen dit en wilden er iets tegen doen. Een eerste reactie was een
boycot van het tropisch hout, maar dit had negatieve effecten tot gevolg. Aangezien de
tropische landen hun hout niet meer konden verkopen, ging voor hen de waarde van het bos
dalen. Het werd voordeliger om het bos om te vormen tot landbouwgrond, dat immers via de
verkoop van landbouwproducten inkomsten opbracht, daar waar het hout zijn waarde verloor.
Men zag snel in dat de boycot het probleem van de ontbossing nog verergerde en stapte
hiervan af. In 1993 is men overgegaan naar boscertificatie (Rametsteiner E. en Simula M.,
2002). Certificatie is dus ontstaan met als doel het verminderen van de tropische ontbossing,
waaronder dus ook deze van tropische regenwouden, een beter bosbeheer en het behoud van
de tropische biodiversiteit (Rametsteiner E. en Simula M., 2002).
4.1.2 Wat is certificatie?
De definities van certificatie in de literatuur bevatten vele overeenkomsten. Voorkeur heeft de
definitie van Rametsteiner en Simula (Rametsteiner E. en Simula M., 2002), aangezien deze
de meest uitgebreide is en een combinatie is van wat de andere auteurs zeggen. Deze definitie
is de volgende: "Certificatie is het proces waarbij een onafhankelijke derde partij (de
certificerende instelling) de kwaliteit vaststelt van het bosbeheer in relatie tot een verzameling
64
van vooraf bepaalde vereisten (de standaard). De certificerende instelling geeft een geschreven
verzekering dat een product of proces conform is aan de vereisten die gespecificeerd zijn in
deze standaard (Rametsteiner E. en Simula M., 2002, pg.88)".
Ter verduidelijking is het ten eerste zo dat de certificerende instelling een standaard gaat
opstellen van vereisten die een weerspiegeling zijn van een goed en duurzaam bosbeheer,
waarbij op een ecologisch en sociaal aanvaardbare manier geproduceerd wordt (Kiker C., F.
en Putz F., E., 1996). Certificatie houdt dus geen garantie in van de kwaliteit van het product,
maar wel van de wijze van productie van het hout (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Het
is de bedoeling dat enkel deze houtkapbedrijven een certificaat krijgen die hun bos beheren
volgens de standaard. Maar het certificeren van goed bosbeheer is niet voldoende. Er bestaat
ook nog de ‘chain of custody’. Het hout dat uit gebieden komt met een goed bosbeheer moet
nog een volledige weg afleggen voordat het bij de consument terechtkomt. Daarom is het
belangrijk dat het goed gescheiden blijft van niet-gecertificeerd hout gedurende het volledige
traject. Alle verwerkende bedrijven die ervoor zorgen dat het hout gescheiden blijft, krijgen
een certificatie. Certificatie houdt dus rekening met de verwerking van het hout, van in het bos
tot in de internationale handelscentra (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996).
Ten tweede is het zo dat het steeds een onafhankelijke derde partij is die de certificatie
uitschrijft, na te controleren of de houtproductie in overeenstemming was met de standaard
(Dankers C., 2003, pg.8). Certificatie bestaat op die manier uit een externe verificatie van de
kwaliteit van het bosbeheer (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.7). Het certificaat toont aan de
koper dat de productie voldoet aan bepaalde standaarden, wat overtuigender is dan indien de
aanbieder van het hout zelf de verzekering zou leveren (Dankers C., 2003, pg.8).
4.1.3 Marktgebaseerde oplossing
Op grond van de definitie van certificatie kan nagegaan worden wat voor soort oplossing
certificatie is en wat de economische redenering is achter de werking ervan. Vele
ontbossingbeslissingen ontstaan doordat ontbossing economisch voordeliger is, of dus op de
markt meer financiële middelen opbrengt dan bosbehoud. De verschillende baten die
bosbehoud oplevert hebben immers dikwijls geen marktwaarde. Het is dan ook begrijpelijk dat
een oplossing voor het ontbossingprobleem een economische marktgebaseerde oplossing is.
Certificatie voldoet hieraan. Het is een oplossing die hoofdzakelijk een beroep doet op de
65
marktkrachten (vraag en aanbod) en economische initiatieven, en niet op de politieke wereld
(Rametsteiner E. en Simula M., 2002; Ozinga S., 2004, pg.15). Certificatie is een
marktconforme oplossing, wat betekent dat de evenwichtsprijs en -hoeveelheid van de
gecertificeerde producten vrij door de marktkrachten bepaald worden, en niet van bovenaf
opgelegd door de overheid.
Dat certificatie een marktgebaseerde oplossing is, betekent dat zowel de consumenten als de
producenten er een rol in spelen. De mate van succes van certificatie hangt dus af van zowel
de vraag als het aanbod. De consumenten moeten bereid zijn om gecertificeerde producten te
kopen, zowel als de producenten moeten bereid zijn om ze te produceren. Eerst wordt de rol
besproken van de consumenten en nadien deze van de producenten.
De rol van de consumenten in het certificatieproces is cruciaal. Het zijn zij immers die moeten
bereid zijn om de gecertificeerde houtproducten te kopen. Consumenten kunnen via de markt
hun preferenties voor bepaalde producten uiten, wat weerspiegeld wordt in de vraag naar
bepaalde goederen. Volgens Kiker en Putz is het certificatieproces een middel voor
consumenten om preciezer hun smaken, preferenties en waarden uit te drukken op de markt
(Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). Goederen die voor de consumenten een groter nut en
behoeftebevrediging opleveren, zullen een hogere vraag kennen. Ze zullen dan ook bereid zijn
om een hogere prijs te betalen voor deze producten. Het is zo dat de meeste mensen waarde
hechten aan het behoud van tropische regenwouden en biodiversiteit, respect voor inheemse
volkeren van de regenwouden en milieuvriendelijke producten. Consumenten kunnen via de
markt, door de vraag naar en aankoop van gecertificeerde producten aan de producenten
duidelijk maken dat ze meer waarde hechten aan gecertificeerde producten dan aan niet-
gecertificeerde producten. De prijs van gecertificeerde producten is meestal hoger dan van
niet-gecertificeerde. De consumenten krijgen te maken met een afruil: indien ze
gecertificeerde producten willen kopen moeten ze er een groter deel van hun inkomen voor
opgeven en kunnen ze dus minder andere goederen kopen (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996).
Certificatie werkt enkel indien de certificatie geloofwaardigheid is en de consumenten er
vertrouwen in hebben. Het certificaat is een manier voor differentiatie tussen producten die
zonder certificaat door de consument als evenwaardig beschouwd worden doordat ze van
uitzicht identiek zijn (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). De additionele informatie die door het
66
certificaat aan het product wordt toegevoegd, is de verzekering door een gereputeerde
organisatie dat het houtproduct geproduceerd werd op een ecologisch en sociaal aanvaardbare
manier (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). Geloofwaardigheid is bovendien enorm belangrijk.
De consumenten moeten geloven en een zekerheid krijgen dat het certificaat wel degelijk
betekent dat het product milieuvriendelijk is. Daarom is het belangrijk dat het certificaat door
een derde partij of bedrijf gegeven wordt.
Aangezien gecertificeerde en niet-gecertificeerde houtproducten uiterlijk volkomen dezelfde
producten zijn in de ogen van de consumenten, is het nodig dat certificatie gepaard gaat met
een logo of label. Op het verkooppunt vertelt dit label aan de consumenten dat hun product
gehaald werd uit een bos dat aan bepaalde milieu- en sociale standaarden voldoet
(Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Voor de producenten is certificatie op die manier een
marketing instrument (FAO, 2001b, pg.56).
Naast de consumenten spelen ook de producenten een belangrijke rol in het certificatieproces.
Zij moeten bereid zijn om gecertificeerde houtproducten te leveren. Er werd reeds gezegd dat
de gecertificeerde producten meestal een hogere prijs kennen dan de niet-gecertificeerde
(supra, pg.65). Van Soest (Van Soest D., P., 1998) stelt "dat het niet is omdat de prijs van de
gecertificeerde goederen relatief hoger is dan deze van niet-gecertificeerde goederen dat de
producenten automatisch gaan overstappen op certificatie (Van Soest D., P., 1998, pg.177)".
Ze gaan immers buiten hun toegenomen opbrengsten ook te maken hebben met toegenomen
kosten. De ondernemingen gaan dus rekening houden met de netto-opbrengsten van
certificatie. Ze gaan een kostenbaten analyse doorvoeren, waarbij ze de netto actuele waarde
van duurzame (s) en onduurzame (u) houtkap gaan vergelijken. Van Soest stelt dat de
onderneming te maken krijgt met het volgende maximalisatieprobleem:
max. [ NAW (Ps, Cs, Is), NAW (Pu, Cu, Iu)] met NAW = netto actuele waarde
"De keuze van de onderneming hangt af van variabelen zoals het verschil tussen de
eenheidsprijs van gecertificeerd (Ps) en niet gecertificeerd hout (Pu), en ook van het verschil
tussen de eenheidskosten die gemaakt moeten worden bij duurzame (Cs) en onduurzame (Cu)
houtkap. Verder heeft de beslissing nog investeringskenmerken: bijvoorbeeld tegemoetkomen
aan bepaalde criteria (zoals minimumvereisten), wat betekent dat een deel van de oogst moet
67
uitgesteld worden terwijl er ook serieuze investeringsuitgaven moeten gemaakt worden die
kleiner zijn (of zelfs afwezig zijn) wanneer de houtkap onduurzaam gebeurt (Is is groter dan
Iu). Indien de kosten van het voldoen aan de duurzaamheidvereisten meer dan gecompenseerd
worden door het verschil tussen de inkomsten van gecertificeerd en niet gecertificeerd tropisch
hout, zullen de individuele ondernemingen een aansporing hebben om duurzame
productietechnieken toe te passen (Van Soest D., P., 1998, pg.177-178)".
Certificatie brengt dus niet enkel opbrengsten met zich mee, de producenten moeten er ook
kosten voor maken. Een eerste kost is de kost geassocieerd met het verkrijgen van de
certificatiestatus. De tweede zijn de potentieel toegenomen beheerskosten verbonden aan het
bereiken van de vereisten van de standaard (Helles F. et al., 2003). Producenten kunnen
economisch baat hebben bij certificatie doordat hun productiesystemen efficiënter worden, ze
gemakkelijker markttoegang hebben en prijspremiums krijgen (Helles F. et al., 2003).
Producenten zijn dan bereid om extra kosten te maken om gecertificeerde producten te kunnen
afleveren, omdat er vraag naar is en ze er een hogere prijs voor kunnen vragen omdat
consumenten bereid zijn om er een hogere prijs voor te betalen. Producenten zullen enkel
overgaan tot inspanningen om een certificatie te verkrijgen als het voor hen netto economische
baten meebrengt. Het primaire doel van de producenten is immers nog steeds winst maken. "In
de mate dat consumenten bereid zijn om een hogere prijs te betalen voor het gecertificeerde
product, zal het houtbedrijf hoge inkomsten per eenheid product krijgen voor het hout, en in de
mate dat het houtvolume voldoende is en werkingskosten erin vervat zijn, zullen de netto
baten toenemen (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)".
Naast de bespreking van de consumenten en producenten moet ook aandacht besteed worden
aan het soort markt en het product dat verhandeld wordt. Markten bestaan enkel voor goederen
die een prijs hebben. De meeste bosfuncties hebben echter geen marktwaarde. Publieke
goederen zoals het behoud van biodiversiteit kunnen dus niet rechtstreeks via de markt
gekocht worden. Een oplossing hiervoor is wat men noemt de groene markt. "Groene markten
zijn een middel langs waar publieke goederen privaat kunnen geleverd worden. Een groen
product is een onzuiver publiek goed dat bestaat uit een privaat goed (bijvoorbeeld hout),
gebundeld met een gezamenlijk geproduceerd publiek goed (bijvoorbeeld bescherming van
68
biodiversiteit) (Conrad J., M. et al., 2005, pg.419)". Er wordt verondersteld dat consumenten
in groene markten bereid zijn om meer te betalen (Conrad J., M. et al., 2005, pg.420).
4.1.4 Principal-agent4
Certificatie houdt twee ‘principal-agent’ problemen in. Er is er één tussen de houtkapbedrijven
en de certificerende instantie en één tussen de consumenten en de certificerende instantie.
Kiker en Putz (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996) geven een goede beschrijving van deze
problemen. In de relatie tussen de certificerende instelling en de manager van het
houtkapbedrijf is de manager de agent van de certificerende instelling. "Het is zo dat de
certificerende instelling als doel heeft dat hout op zo’n milieuvriendelijk mogelijke manier
geproduceerd wordt, wat de duurzaamheid van het bos op lange termijn betekent. Dit doel kan
enkel door de acties van de bosmanager bereikt worden. De bosmanager moet echter andere
doelen bereiken, namelijk een financieel doel, winstmaximalisatie of kostenminimalisatie voor
het houtkapbedrijf. Hierdoor ontstaat het ‘principal-agent’ probleem. De certificerende
instelling kan haar doel enkel bereiken via de bosmanager, die een ander doel heeft. Indien de
certificerende instelling wil zeker zijn dat de houtkap gedaan wordt volgens een manier die in
de overeenkomst gespecificeerd is, moet er een controle zijn van de acties van de
bosmanagers, de staat van het bos en de stromen van milieudiensten (Kiker C., F. en Putz F.,
E., 1996)". Een tweede ‘principal-agent’ relatie bestaat tussen consumenten en de
certificerende organisatie. "Individuen die ver van de bossen wonen hebben een ‘bereidheid tot
betalen’ om het certificatieproces van de organisatie te steunen. Het individu heeft doelen met
betrekking tot de bossen, namelijk een goed bosbeheer of bosbehoud. Hij heeft echter niet de
mogelijkheid om direct zijn doel te bereiken. Hij kan slechts via de certificerende organisatie
zijn belangen tonen. De certificerende instelling is de agent van de consumenten. Indien
individuen geloven dat de certificerende organisatie hun belangen vertegenwoordigt, zullen ze
het certificatieproces steunen. Op die manier komt de certificerende organisatie aan haar
financiële bronnen voor het certificatieproces (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)".
4.1.5 Bespreking certificatiesysteem
Er bestaan reeds een paar certificatensystemen. Aangezien de consumenten vertrouwen dienen
te hebben in de certificatie door de verschillende certificerende instellingen, worden deze
4 De principal kan zijn doel slechts bereiken via de acties van de agent. Wanneer de agent een andere doelfunctie heeft dan de principal ontstaat het principal-agent probleem. Om dit in te perken dient de principal de agent te motiveren zodat hun doelfuncties samenvallen.
69
laatste soms nog eens gecontroleerd door een andere instelling. De belangrijkste controlerende
instelling is FSC (Forest Stewardship Council).
Het doel van FSC wordt goed beschreven door Kiker en Putz (Kiker C., F. en Putz F., E.,
1996): "Het doel van FSC is om wereldwijd goed bosbeheer te promoten, gebaseerd op een
verzameling van principes die ontworpen zijn om te verzekeren dat alle bossen beheerd
worden op een milieuverantwoordelijke, sociaal voordelige en economisch levensvatbare
manier. Om praktijken van goed bosbeheer te versnellen, zal de FSC certificatieorganisaties
evalueren, accrediteren en controleren die bosactiviteiten inspecteren en beweringen
uitschrijven dat hout op een duurzame manier geproduceerd werd. De FSC zal zelf geen
bosproducten certificeren, zijn mandaat is het accrediteren van organisaties die dit doen. FSC
zal helpen om verwarringen en valse beweringen te elimineren, en geloofwaardigheid te geven
aan certificatie (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)".
De verschillende certificatieschema’s hebben verschillende standaarden. Bij het opstellen van
de standaarden van een certificatieschema is het belangrijk dat alle belanghebbenden er bij
betrokken worden (Ozinga S., 2004, pg.13-14). Het mag niet zo zijn dat een belangengroep
bijvoorbeeld zoals de houthaksector domineert. In een studie van Ozinga S. (Ozinga S., 2004,
pg.14) is het echter zo dat in 6 van de 8 beschreven certificatiesystemen de bosbouwindustrie
domineert. FSC echter vraagt bij het bepalen van de standaarden in haar beslissingsproces een
gelijkwaardige deelname van ecologische, economische en sociale belanghebbenden (Ozinga
S., 2004, pg.14). Ozinga stelt dat een certificatieproces het grootste succes zal hebben wanneer
de certificatiestandaard ontwikkeld is met de evenwichtige vertegenwoordiging van alle
sectoren (Ozinga S., 2004, pg.14). Nog een vereiste van de certificatieschema’s is dat ze in
overeenstemming zijn met de wet en dat de vereisten niet lager liggen dan de verscheidene
relevante reguleringen van de landen waarin ze gebruikt worden (Rametsteiner E. en Simula
M., 2002). De standaarden mogen dus wel hogere of bredere vereisten bevatten dan de
wetgeving die dient als minimumvereisten.
4.1.6 Voordelen certificatie
Bij certificatie wordt het bos op een duurzame wijze beheerd, waardoor in de toekomst het bos
zijn functies nog kan vervullen door een verbeterd behoud van het bosecosysteem
(Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Certificatie is een benadering die de nadruk legt op de
70
lange termijn, in tegenstelling tot de ongecontroleerde houtkap die enkel oog heeft voor de
economische baten op de korte termijn.
Boscertificatie heeft een positieve invloed op de biodiversiteit. Het effect is nu nog maar
beperkt, aangezien het vooral in de tropische ontwikkelingslanden is dat het probleem van
biodiversiteitverlies het grootst is, en er daar nog maar weinig certificatie opgetreden is
(Rametsteiner E. en Simula M., 2002).
Certificatie wordt ook door sommige naar voor geschoven als zijnde een oplossing tegen de
illegale houtkap, aangezien deze op sommige plaatsen één van de belangrijkste oorzaken is
van de ontbossing (Brack D. et al., 2002, pg.5-8). Een certificaat kan enkel verkregen worden
voor legaal gekapt hout, dus indien de consument enkel gecertificeerd hout koopt, weet hij
zeker dat het niet illegaal is.
Boscertificatie heeft verschillende belanghebbenden voor wie het voordelen oplevert. "Voor
de industrie en de handel is het een instrument voor milieumarketing en markttoegang. Voor
kopers en consumenten levert het informatie over de invloed van producten die ze kopen.
Voor milieubewegingen is het een middel om te beïnvloeden hoe bossen beheerd worden om
biodiversiteitbehoud te promoten (Rametsteiner E. en Simula M., 2002)". "Voor de eigenaars
en managers van bossen is het een middel om markttoegang of een marktvoordeel te
verkrijgen, of misschien om prijspremiums te verkrijgen; het dient ook om verantwoordelijk
bosbeheer te tonen door de certificatie door een onafhankelijke derde partij, onafhankelijk van
wat de markt wenst. Voor overheden is het een zacht beleidsinstrument om duurzaam
bosbeheer en consumptiepatronen te promoten, en een variëteit van andere milieu- en sociale
doelen. Voor investeerders kan het ook helpen bij het verminderen van risico (Atyi R., E. en
Simula M., 2002, pg.7)".
Van Soest stelt dat "indien ondernemingen het winstgevend vinden om over te schakelen naar
duurzame houtkaptechnieken, de bosgrootte op lange termijn zal verbeteren na de introductie
van het certificatieschema. Bovendien zal ook de kwaliteit van het overblijvende bos
verbeteren aangezien duurzame houtkap minder degraderend is in termen van de boskwaliteit
dan selectieve houtkap (Van Soest D., P., 1998, pg.183)".
71
4.1.7 Huidige situatie en moeilijkheden voor implementatie
"Boscertificatie is snel aan het uitbreiden, er was een exponentiele groei tussen 2000 en 2002.
In januari 2002 was het gebied aan gecertificeerd bos geschat als zijnde 109 miljoen hectare,
wat bijna 4 keer hoger is dan in 2000 en twee keer hoger dan in 2001 (Atyi R., E. en Simula
M., 2002, pg.10)". Ondanks het feit dat de certificaten ontstaan zijn als middel om de tropische
ontbossing tegen te gaan, is het vooral zo dat de certificaten gebruikt worden in gematigde en
noordelijke bossen (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.10). Slechts 10% van de certificaten
bevonden zich in 2002 in de tropische bossen (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). "In 2000
hadden slechts 4 landen met tropische regenwouden (Bolivia, Brazilië, Guatemala en Mexico)
meer dan 100 000 hectare gecertificeerd bos, voor een totaal van 1,8 miljoen hectare (FAO,
2001b, pg.57)". Aangezien er in de gematigde en noordelijke bossen niet zo veel extra
inspanningen dienen gedaan te worden om duurzaam bosbeheer te doen, heeft certificatie
momenteel nog niet veel verbeteringen gebracht. Deze bossen zijn immers comparatief goed
beheerd. Het zijn vooral de tropische regenwouden waarin de situatie verkeerd is, waarin het
bosbeheer niet duurzaam is, en waarin certificatie dus een goede manier zou zijn om tot beter
bosbeheer te komen en tot een vermindering van de tropische ontbossing. Enkel indien
verbeterde bosbeheerpraktijken ingang vinden in slecht beheerde bossen, kan een significant
effect verwacht worden (Rametsteiner E. en Simula M., 2002). Maar tot op heden is er dus
nog niet veel effect geweest van certificatie op het bosbeheer in de tropische regenwouden
(Rametsteiner E. en Simula M., 2002, pg.31).
Een probleem is dat de situatie in de ontwikkelingslanden volkomen anders is dan in de
ontwikkelde landen. De ontwikkelingslanden hebben niet zo veel financiële middelen om aan
certificatie te kunnen doen. "Opdat certificatie succesvol zou zijn moeten certificerende
organisaties financiële steun krijgen. Een mogelijke bron aan financiële steun wordt gegeven
door internationale donors, die waarde hechten aan een goed bosbeheer. Een andere mogelijke
bron is dat de houthakbedrijven zelf voor de certificatiediensten betalen. Anderen verkrijgen
hun middelen door een combinatie van beide. De eerste financieringsbron is echter beter om
het vertrouwen te behouden van de consumenten in de certificatie aangezien deze objectief en
onafhankelijk is. Indien de financiering gebeurt door betrokken partijen, is een certificering
van de certificerende instelling dus belangrijk (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996)".
72
Er is een toegenomen nood om duidelijkheid te hebben omtrent welke certificaten en labels
kunnen beschouwd worden als zijnde betrouwbaar, geloofwaardig en aanvaardbaar (Atyi R.,
E. en Simula M., 2002, pg.8). Eerst was er enkel FSC, nadien zijn er andere bijgekomen.
Daardoor is het onderwerp van vergelijkbaarheid en uiteindelijke wederzijdse erkenning
tussen de individuele schema’s naar voor gekomen (Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.8).
Indien certificering lokaal gebeurt door nationale instellingen, moet er een internationale
organisatie zijn die ervoor zorgt dat de certificatie van de lokale instellingen een waarde heeft.
Er zou dus in de toekomst meer moeite moeten gedaan worden om een internationaal systeem
te laten ontstaan die zoals FSC de certificerende instellingen certificeert. Op die manier zou er
ook een wederzijdse erkenning zijn van de verscheidene certificatiesystemen.
"Ontwikkelingslanden zijn bezorgd omtrent hun moeilijkheden om een certificatiestatus te
verkrijgen en de verwachte toename van hun productiekosten, terwijl marktbaten onzeker en
ver lijken. Ontwikkelingslanden bevinden zich in een duidelijk andere situatie vergeleken met
de ontwikkelde landen, met betrekking tot hun noden, mogelijkheden en bronnen om gebruik
te maken van certificatie. In de ontwikkelingslanden wordt certificatie dikwijls aanzien als nog
een andere marktvereiste die ingesteld is door de importeurs dat moeilijk is om te bereiken en
bestaat uit een handelsbarrière, eerder dan deze landen te helpen om hun exporten te promoten
(Atyi R., E. en Simula M., 2002, pg.8)".
Niet iedereen is even lovend over de mogelijkheden van certificatie. Er rijzen twijfels over de
effectiviteit van certificatie voor de vermindering van de ontbossing. Ze geloven dat het
algemene ontbossingproces te ingewikkeld is voor een dergelijke benadering om invloed te
hebben (Kiker C., F. en Putz F., E., 1996). Certificatie heeft echter bewezen wat het waard is
in de noordelijke en gematigde bossen. Indien de besproken huidige beperkingen aangepakt
worden, heeft certificatie een groot potentiaal om de ontbossing in de tropische regenwouden
te verminderen.
4.2 Agroforestry
Wanneer landbouwers een techniek van zwerflandbouw toepassen zal de grond snel uitgeput
raken waardoor de boeren meer regenwoud kappen en platbranden om plaats te maken voor
nog meer gewassen (Lodoen D., 2000, pg.30). Een mogelijke oplossing om ervoor te zorgen
73
dat er minder ontbossing optreedt in de tropische regenwouden is een toename van de
opbrengsten van de reeds ontboste gebieden. Dit kan bereikt worden door het intensifiëren van
het landgebruik, en in het bijzonder van de akkerlanden aangezien landbouw de belangrijkste
oorzaak van ontbossing is (supra, pg.60). Indien de opbrengst die men kan verkrijgen op een
eenheid land vergroot, zal men dus voor een zelfde productie minder landbouwgronden nodig
hebben en minder nieuwe gebieden moeten kappen. Agroforestry is een voorbeeld van een
intensief landgebruik met een hoog potentiaal (Casey J., F., 2004, pg.506).
4.2.1 Definitie agroforestry
De definitie van agroforestry die wordt gegeven door Young A. (Young A., 1988) is de
volgende : "Agroforestry is een collectieve naam voor systemen van landgebruik waarin
bomen groeien in combinatie met landbouwgewassen en/of veeweiden, in een regeling in tijd
of plaats, en waarin er zowel een economische als een ecologische interactie is tussen de
bomen en de niet-boomcomponenten van het systeem (Young A., 1988, pg.19)".
Agroforestry is dus een combinatie van landbouw (agriculture) en bosbouw (forestry), wat ook
kan afgeleid worden uit de term. "Agroforestry bestaat uit zowel het planten van bomen op
landbouwgrond, als het brengen van de boeren naar het bos. Dit laatste is echter minder
gebruikelijk (Young A., 1988, pg. 22)".
De definitie zegt dat er bij agroforestry een economische en ecologische interactie bestaat
tussen de boomcomponenten en de niet- boomcomponenten. Economische of productieve
interactie verwijst naar de materiële output zoals hout en NWFP die door de componenten van
agroforestry geleverd worden (Young A., 1988, pg.19, 22). Deze productie dient om een deel
van de behoeftes van de boer te bevredigen, om te overleven of om inkomsten te verkrijgen uit
de verkoop ervan (Young A., 1988, pg.19, 22). Ecologische interacties of de dienstenfuncties
houden de effecten van de bomen in zoals schaduw voor de gewassen en het vee, een
verbeterde bodemvochtigheid en bodemvruchtbaarheid en beschutting van het vee en de
gewassen tegen de wind (Young A., 1988, pg.19, 22). "Hieronder vallen ook overdrachten van
biologisch materiaal, zoals de opname van bladafval door de bodem of het gebruik van
dergelijk afval als veevoeder, met opeenvolgende terugkeer naar de bodem onder de vorm van
mest (Young A., 1988, pg.19)". Economische en ecologische interacties zijn beide essentiële
74
eigenschappen van agroforestry. Het is duidelijk dat er bij dit landgebruik multifunctionele
bomen gebruikt worden die meer dan één dienst of product leveren (Young A., 1988, pg.19).
4.2.2 Soorten agroforestry
Aangezien agroforestry alle combinaties bevat van bomen met landbouwgewassen en/of
veeweiden in een regeling in tijd of plaats, komen er verschillende vormen van agroforestry
voor. Men kan een onderscheid maken tussen agrosilvopasture (een combinatie van
voedingsgewassen, vee en bomen), agrisilviculture (voedingsgewassen gecombineerd met
bomen) en silvopasture (vee in combinatie met bomen) (Molua E., L., 2003, pg. 205; Jepma
C., J., 1995, pg. 123; Clement C. et al., 1998, pg.4). Een ander onderscheid dat kan gemaakt
worden is de wijze waarop de bomen geplaatst zijn in het systeem. "De bomen kunnen alleen
geplaatst worden, in lijnen, in banden met 2 of meer rakende rijen of in blokken (Young A.,
1988, pg.25)". Een uitgebreide beschrijving van deze verschillende vormen van agroforestry
vindt men in de literatuur en wordt hier niet verder besproken.
4.2.3 Voordelen van agroforestry
Agroforestry wordt in de literatuur herhaaldelijk aangehaald als mogelijke oplossing voor het
ontbossingprobleem in de tropische regenwouden (Jepma C., J., 1995, pg.121; Clement C. et
al., 1998, pg.1; Casey J., F., 2004, pg.505; Gordon A., M. et al., 2004 pg. 360). Gordon et al.
(Gordon A., M. et al., 2004) stellen dat "een studie van Dixon schatte dat voor elke hectare
duurzame agroforestry tot 5 hectare ontbossing kan vermeden worden (Gordon A., M. et al.,
2004, pg. 360)". Een eerste reden waarom agroforestry de ontbossing kan verminderen is
doordat het planten van bomen op het akker- of weideland de druk kan verlichten die rust op
de tropische bossen (Clement C. et al., 1998, pg.48). De bomen die de landbouwer geplant
heeft, staan onder zijn controle. Hij kan ze wanneer hij het wenst omkappen en verkopen, om
zo extra inkomsten te verkrijgen (Young A., 1988, pg.27). Hij kan de grote takken en stammen
ook zelf gebruiken als brandhout. De bomen leveren dus brandhout voor eigen gebruik en
verkoop. De vruchten die op de bomen komen kunnen ze verkopen en er extra inkomsten uit
halen. Doordat het inkomen van de boeren en hun beschikbaarheid aan brandhout op die
manier toenemen, is er minder nood aan het kappen van bomen uit de regenwouden (Lodoen
D., 2000, pg.19; Clement C. et al., 1998, pg.2). Een tweede reden waarom agroforestry voor
minder ontbossing zorgt, houdt verband met tewerkstelling. "Agroforestry zorgt voor een
toegenomen vraag naar arbeid, wat bij een zelfde arbeidsaanbod ervoor zorgt dat het aanbod
75
van arbeid voor de zware houtkap gaat afnemen (Otsuka K. en Suyanto S., pg.2)". Dankzij de
hogere welvaart die uit agroforestry verkregen wordt, zal er minder aanbod zijn aan zware
arbeid voor de houtkap (Jepma C., J., 1995, pg.131; Clement C. et al., 1998, pg.2).
Samenvattend is het dankzij de grotere beschikbaarheid aan brandhout en voedsel, en het
afgenomen arbeidsaanbod voor de houtkap in de regenwouden dat agroforestry de ontbossing
kan laten afnemen.
Naast het verminderen van de ontbossing brengt agroforestry nog talrijke andere baten met
zich mee. Een bewezen baat van agroforestry is het toenemen van de opbrengsten van de
landbouwgewassen (Gordon A., M. et al., 2004, pg.362). "Men zou verwachten dat
agroforestry een verlies inhoudt aan landbouwproductie, aangezien dat land dat anders
beschikbaar zou zijn voor gewassen nu ingenomen wordt door bomen, maar dit is een
misverstand (Molua E., L., 2003, pg.200)". De aanwezigheid van de bomen levert in tegendeel
een hogere productie op dan bij afwezigheid ervan doordat de bomen de bodemvruchtbaarheid
laten toenemen (Casey J., F., 2004, pg.506; Clement C. et al., 1998, pg.4). De bodem in de
tropische gebieden is zeer onvruchtbaar, ze bevat maar weinig nutriënten (Casey J., F., 2004,
pg.507). De bomen zorgen ervoor dat deze voedingsstoffen behouden blijven (Casey J., F. en
Caviglia J., L., 2000, pg.6). De afgevallen bladeren van de bomen zorgen ervoor dat de
vruchtbaarheid van de bodem herstelt, want ze leveren nutriënten aan de bodem. De bomen
zorgen er ook voor dat de voedingsstoffen niet worden weggespoeld door de regens (Casey J.,
F. en Caviglia J., L., 2000, pg.6). "Bomen leveren ook schaduw voor de gewassen, wat
gunstig, ongunstig of neutraal kan zijn (Young A., 1988, pg.24)". Ook het tegenhouden van de
wind, en dus bescherming tegen winderosie kan een toegenomen gewasproductie meebrengen.
Molua zegt dat "gewassen die beschermd worden tegen de beschadigende effecten van de
wind productiever zijn (Molua E., L., 2003, pg.200)". Door het leveren van schaduw en
windbrekers, kunnen bomen de bodemvochtigheid beschermen (Young A., 1988, pg.24;
Clement C. et al., 1998, pg.4 ). De hogere productie van de gewassen die door de hogere
bodemvruchtbaarheid en –vochtigheid kan verkregen worden, kan voor eigen gebruik dienen
voor de boer of verkocht worden. De uit de verkoop verkregen inkomsten zorgen voor een
vermindering van de armoede onder de arme landbouwfamilies (Lodoen D., 2000, pg.6).
Naast voordelen voor de gewassen leveren de bomen in agroforestry ook voordelen voor het
vee. Net zoals voor de gewassen zorgen het tegenhouden van de wind en het leveren van
76
schaduw voor positieve gevolgen. Schaduw zorgt voor een betere leefomgeving voor en
betere productie van het vee (Young A., 1988, pg.24). De bomen kunnen ook voeder leveren
voor het vee. "De dieren kunnen de afgevallen bladeren, fruit en groenteschillen opeten, wat
een waardevol voedingssupplement kan zijn (Young A., 1988, pg.27)". Molua zegt dat "ook
vee dat beschermd wordt tegen de beschadigende effecten van de wind productiever is (Molua
E., L., 2003, pg.200)". Een verduidelijking van de meeste baten die hierboven beschreven
staan vindt men in figuur 4.1.
Figuur 4.1: Baten van agroforestry
(Bron: Young A., 1988, pg.24)
77
Agroforestry kan een aantal problemen van de boer oplossen. De landbouwers kunnen immers
te maken hebben met een aanbodtekort aan voedsel, vee, brandhout en inkomen, waar
agroforestry een oplossing voor kan bieden (Young A., 1988, pg.26). Agroforestry kan zorgen
voor een diversificatie van het voedsel door het planten van fruitbomen en notelaars (Young
A., 1988, pg.27). De bomen leveren talrijke producten zoals fruit, waardoor ze voor
voedselzekerheid zorgen.
Agroforestry zorgt er voor dat het verlies aan biodiversiteit verminderd wordt (Casey J., F.,
2004, pg.506; Beer J. et al., 2003). "Biodiversiteit kan behouden worden door het leveren van
een habitat en bronnen voor planten en dieren. Het is wel zo dat agroforestry nooit hetzelfde
habitat kan leveren als het natuurlijk regenwoud, waardoor het nooit gepromoot mag worden
als zijnde een behoudsmiddel ten koste van inspanningen voor het behoud van natuurlijke
bossen. Ze kunnen wel een complementair middel zijn, waarbij inspanningen geleverd worden
om zowel de natuurlijke bossen te behouden als het aansporen om bomen te planten op de
boerderijen (Beer J., et al., 2003)".
Een ander voordeel is dat de bomen in agroforestry koolstof opnemen uit de lucht. "Sommige
agroforestry systemen kunnen 3 keer meer koolstof opnemen dan hetzelfde gebied aan akker-
of weideland doet (Lodoen D., 2000, pg.10)".
Agroforestry is gebaseerd op meerdere gewassen. Het biedt een voordeel op de monocultuur
aangezien het een risicovermindering meebrengt (Lodoen D., 2000, pg.49). Indien er meerdere
gewassen geoogst worden gaat men minder kwetsbaar zijn voor plantenziektes. Er gaat
bovendien ook een daling van het risico zijn omdat er een spreiding is van de
inkomstenbronnen, aangezien ook de bomen inkomsten leveren (Jepma C., J., 1995, pg.126).
Men is dus niet enkel meer afhankelijk van één gewas om een inkomen te verkrijgen, er is een
diversiteit aan financiële bronnen.
Agroforestry levert duidelijk financiële baten voor de boeren die het toepassen. Casey J., F.
(Casey J., F., 2004) stelt dat er "talrijke studies zijn die een hogere netto actuele waarde voor
agroforestry vinden dan voor systemen van monocultuur (Casey J., F., 2004, pg.507)". In een
studie, uitgevoerd door Molua (Molua E., L., 2003), werd gevonden dat "56% van de
bestudeerde agrosilvopastoral boerderijen, 97% van de agrisilvicultural boerderijen en 57%
78
van de silvopastoral boerderijen winstgevend zijn. Samengevat haalden 64% van de
boerderijen een positieve netto winstmarge uit hun investering in agroforestry. Agroforestry
kan dus duidelijk winstgevend zijn (Molua E., L., 2003, pg.205-206) ". Molua (Molua E., L.,
2003) ging ook na welk agroforestry systeem het meest winstgevend is. Hij kwam tot het
besluit dat agrosilvopasture het meest winstgevend is, gevolgd door agrisilviculture, en
tenslotte silvopasture (Molua E., L., 2003, pg.206).
4.2.4 Uitdagingen agroforestry
De vorige paragraaf heeft aangetoond dat agroforestry een hoog potentiaal heeft om baten op
te leveren. In de praktijk wordt agroforestry echter nog niet op grote schaal toegepast in de
tropische gebieden (Casey J., F., 2004, pg.507-508). Aangezien agroforestry een hogere netto
actuele waarde oplevert dan de andere landgebruiken (supra, pg.77), en de boeren toch niet
overgaan tot agroforestry betekent dit dat de beslissing om over te stappen op agroforestry op
meer gebaseerd is dan een vergelijking van de netto baten. Een aantal auteurs zijn tot de
conclusie gekomen dat de adoptie van agroforestry afhankelijk is van het menselijk kapitaal
van de boeren: een toename van het menselijk kapitaal gaat ervoor zorgen dat agroforestry
sneller wordt toegepast (Casey J., F., 2004, pg.505). Dit wordt door Casey verbonden met de
investeringstheorie van Keynes4 (Casey J., F., 2004). Casey zegt dat "een boer die vertrouwder
is met het verkrijgen van informatie en die meer waarde hecht aan een voorspelling sneller
bereid is om agroforestry toe te passen en er in te investeren (Casey J., F., 2004, pg.506)".
Agroforestry brengt immers baten mee die op het moment zelf onzeker zijn en in de toekomst
liggen, terwijl de kosten onmiddellijk dienen gemaakt te worden. Men stelt dat met een hoger
menselijk kapitaal, dat verkregen wordt door een betere scholing, agroforestry sneller zal
toegepast worden. Geschoolde mensen gaan immers de verkregen informatie over de baten
van agroforestry beter begrijpen, zijn beter uitgerust om de nodige aanpassingen te maken om
het te kunnen toepassen, en zijn flexibeler en gemotiveerder (Casey J., F., 2004, pg.508-510).
Ze gaan de winstmogelijkheden hoger inschatten dan de ongeschoolde mensen. De adoptie
van agroforestry heeft dus te maken met begrippen zoals risico, onzekerheid en vertrouwen in
de verkregen informatie (Casey J., F., 2004, pg.508). Traditionele landgebruiken gaan dikwijls
meer toegepast worden dan agroforestry omdat er minder onzekerheid mee gepaard gaat. Hoe
groter het vertrouwen van de boer dat de verkregen informatie over de winstgevendheid van
4 Keynes: de beslissing tot investeren hangt af van de vergelijking tussen de kosten van kapitaal en de geschatte winstmogelijkheden
79
agroforestry juist is, hoe vlugger de boer agroforestry zal toepassen (Casey J., F., 2004,
pg.508). Een hogere toepassing van agroforestry kan dus verkregen worden door informele
‘on the job training’, formele training en formele scholing (Casey J., F., 2004, pg.518).
Lodoen stelt bovendien dat "het belangrijk is dat jonge kinderen over agroforestry onderwezen
worden aangezien zij de boeren zijn van de toekomst. Deze kinderen zouden veel sneller
agroforestry toepassen dan de oudere boeren die zich hechten aan de traditie (Lodoen D.,
2000, pg.52)".
Een studie in Lodoen (Lodoen D., 2000) wees uit dat "het beter is om eerst de technieken te
tonen aan enkele boeren, die dit gaan toepassen, en nadien moeten deze boeren dan seminaries
geven aan de andere boeren. Dit is veel goedkoper dan indien de wetenschappers bij alle
boeren moeten gaan. Het is ook veel beter: de andere boeren kunnen bij de boer gaan om een
bezoek te brengen en te observeren wat ze aan het doen zijn en hoe ze het doen.
Wetenschappers hebben gevonden dat boeren veel sneller gaan geloven wat ze hebben gezien
en gehoord van een in de buurt wonende boer dan van een onderzoeker (Lodoen D., 2000,
pg.22-23)". De boeren die reeds succesvol agroforestry toegepast hebben vertolken dus een
grote rol in de verdere verspreiding van agroforestry onder de boeren.
Een andere vereiste is de diversiteit of het gebruik van verschillende soorten. "Het is
belangrijk voor het behoud van de winstgevendheid van de nieuwe boomondernemingen dat
een groot aantal soorten beschikbaar zijn. Indien alle boeren een enkele soort telen, zal dit de
prijs naar beneden halen zowel als het de boomgewassen meer kwetsbaar zullen maken voor
vernietiging door pesten en ziektes (Lodoen D., 2000, pg.21)".
Verdergaand op het menselijk kapitaal, kan er nog een andere verklaring gegeven worden voor
het feit dat agroforestry in de praktijk nog niet zo veel toegepast wordt als alternatief voor de
zwerflandbouw. De bespreking gebeurt aan de hand van figuur 4.2, en is volledig gebaseerd
op Pearce (Pearce D., 2001, pg.3-4).
Een zwerflandbouwer neemt in het bos op tijdstip 0 grond 1 in en brandt deze plat. "De as
bevat het grootste deel van de nutriënten die in het bos waren opgeslagen, waardoor de bodem
zeer vruchtbaar is. De zwerflandbouwer kweekt er gewassen op, waardoor de voedingsstoffen
na verloop van tijd opgebruikt geraken (Pearce D., 2001, pg.3)". De landbouwwinst neemt af,
80
om op tijdstip t1 0 te worden. Vooraleer dit gebeurt gaat de zwerflandbouwer, op het moment
dat hij vindt dat de winst niet meer voldoende is, grond 1 verlaten en verder trekken in het bos
naar grond 2, dat hij ook platbrandt. De maximale winst die hij op grond 2 kan verkrijgen is
hoger dan deze die hij nog op grond 1 kon verkrijgen, maar lager dan de oorspronkelijke
maximale winst op grond 1, aangezien grond 2 verder van de markt verwijderd is. "Bij
zwerflandbouw gaat er dus een financiële aanmoediging zijn om te ontbossen (Pearce D.,
2001, pg.4)". Na verloop van tijd gaat hij ook deze grond verlaten. De maximale winst op de
nieuwe gronden wordt steeds kleiner.
Figuur 4.2: Theoretische vergelijking in de tijd van de winst van zwerflandbouw en
agrofrestry (in €)
(Bron: vertaling uit Pearce D., 2001, pg.3)
Agroforestry daarentegen wordt verondersteld van een constante stroom aan winst te leveren.
Aangezien deze stroom na verloop van tijd groter zal zijn dan de winststroom op korte termijn
van de zwerflandbouwers, lijkt agroforestry op lange termijn de meest winstgevende
landbouwvorm. "Toch krijgt in de praktijk zwerflandbouw de voorkeur, aangezien de
landbouwers door onzekerheid een zeer hoge discontovoet hebben. Ze gaan daarom weinig
belang hechten aan de winst op lange termijn van agroforestry, maar in tegendeel wel aan de
winsten op korte termijn van zwerflandbouw. Een uitdaging naar de toekomst toe is dat het
beleid ervoor moet zorgen dat de landbouwers een lagere discontovoet zouden hebben, zodat
81
agroforestry voor hen aantrekkelijk wordt en de financiële prikkel tot ontbossing wegvalt
(Pearce D., 2001, pg.4)".
4.3. Ecotoerisme
4.3.1 Definitie
Definities van ecotoerisme variëren. Een bondige beschrijving van de basiskenmerken ervan is
als volgt: "ecotoerisme is een milieuverantwoordelijke reis en bezoek aan relatief onverstoorde
natuurgebieden, met het oog op het genieten en appreciëren van de natuur, die het behoud
promoot, een laag effect veroorzaakt door de bezoekers, en die voorziet in voordelige actieve
socio-economische betrokkenheid van plaatselijke populaties (Deshler D., D. et al. 2002,
pg.388)".
4.3.2 Baten
Ecotoerisme wordt in de literatuur naar voor gebracht als middel om de verdere ontbossing
tegen te gaan. Dit komt omdat het een manier is om economische inkomsten en ontwikkeling
te verkrijgen, door het tegelijk beschermen en behouden van de regenwouden (Deshler D., D.
et al., 2002, pg.387). Ecotoerisme levert dus economische inkomsten dankzij het intact houden
van de natuur, waardoor het voor een verminderde ontbossing kan zorgen.
Toerisme is een middel voor de herverdeling van economische bronnen van rijk naar arm
(Gossling S., 1999, pg.304). Deze herverdeling gebeurt van toeristen uit geïndustrialiseerde
landen die weinig biodiversiteit hebben, naar ontwikkelingslanden die tropische regenwouden
bezitten met de grootste biodiversiteit (Gossling S., 1999, pg.304). In de geïndustrialiseerde
landen is er een hoge en toenemende vraag naar natuurgebaseerde vakanties. Het bezoeken
van regenwouden is een belangrijke toeristische attractie geworden (Gossling S., 1999,
pg.310). Vele toeristen willen rechtstreeks betalen voor natuurbehoud en bescherming van
gebieden onder de vorm van toegangsprijzen en donaties en leveren zo financiële steun aan
beschermde gebieden (Mongabay, 2006; Deshler D., D. et al., 2002, pg.388). De overheden en
de plaatselijke bevolking zien het belang in van het intact houden van het bos omdat toeristen
betalen om de schoonheid van de natuur te bewonderen en niet voor de vernietiging ervan
(Mongabay, 2006).
82
Ecotoerisme zorgt ook voor toegenomen tewerkstelling en inkomen voor de plaatselijke
bevolking als gids, parkopzichter en werknemer voor het verrichten van diensten in de
verblijfplaats van de gasten (Mongabay, 2006; Colvin J., G., 1996). Deze economische
inkomsten zorgen ervoor dat de bevolking minder nood heeft aan het kappen van
regenwouden als bron van inkomsten. Ecotoerisme zorgt er dus voor dat inkomen kan
verkregen worden uit de bescherming van de regenwouden, terwijl de vernietiging ervan
ontmoedigd wordt doordat het een afname van het inkomen inhoudt (Mongabay, 2006). Een
aantal studies wezen uit dat de tewerkstelling meer invloed heeft op de ontbossing door tijd en
niet door inkomen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.393). "Wanneer mensen voltijds
tewerkgesteld zijn in ecotoerisme, hebben ze minder beschikbare tijd om te jagen of om
bomen te kappen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.393)". Ecotoerisme levert de mogelijkheid
aan gemeenschappen om hun welzijn en economische broodwinning te verbeteren door een
hogere tewerkstelling. Tegelijk biedt ecotoerisme ook een bescherming tegen ontbossing.
Buiten het feit dat het gidsen bijkomende jobs creëert, maximaliseert het ook de kennis die
toeristen kunnen verkrijgen uit hun vakantie. De gidsen kennen immers alles van de
regenwouden en weten waar ze moeten zoeken om de verschillende planten- en diersoorten te
vinden. De dieren in de regenwouden laten zich immers niet zo gemakkelijk zien. Dankzij de
mogelijkheid om de natuur te ervaren leren de toeristen heel veel bij over het milieu en de
regenwouden (Gossling S., 1999, pg.315). Ze gaan begrijpen waarom de regenwouden zo
belangrijk zijn en niet mogen verdwijnen. Ze gaan dan ook veel sneller deelnemen aan acties
tegen de ontbossing en bijdragen tot projecten die de regenwouden en de inheemse bevolking
beschermen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.388). Bovendien controleren gidsen het gedrag
van de bezoekers in beschermde gebieden (Gossling S., 1999, pg.315). Ze zorgen zo voor een
bescherming van het milieu door te verzekeren dat toeristen niet in gevoelige gebieden komen,
bedreigde planten verzamelen of het leven in de wildernis verstoren (FAO, 2005a, pg.29).
Enkele stellen dat toerisme er bovendien voor zorgt dat de tradities en culturen behouden
blijven die anders zouden verloren gaan zoals traditionele dansen en ceremonies (Colvin J., G.,
1996). Ecotoerisme kan ook zorgen voor de heropleving van traditionele ambachten. De lokale
bevolking kan bovendien een inkomen halen uit de verkoop van ambachtelijk vervaardigde
producten aan de toeristen.
83
4.3.3 Nadelen
Ecotoerisme levert echter niet enkel voordelen voor het behoud van regenwouden, maar is een
gemengde strategie van voor - en nadelen (Deshler D., D. et al., 2002, pg.387).
Ecotoerisme lijkt op het eerste zicht ecologisch verantwoord, maar er doen zich verschillende
problemen voor. Het begint reeds met het vervoer naar het land van bestemming. De
vliegtuigreis gebruikt fossiele brandstoffen en leidt tot aanzienlijke emissies (Gossling S.,
1999, pg.303, 304). "Het is dus een zwakke duurzame activiteit aangezien ze veel niet-
hernieuwbare bronnen gebruikt (Gossling S., 1999, pg.304)".
Ook ter plaatse laat ecotoerisme zijn sporen na. Het bouwen van hotels vraagt om ontbossing.
Vooraleer hotels en de verschillende accommodatie gebouwd kunnen worden, moeten eerst
bomen omgehakt worden om de gebouwen te kunnen vestigen. De constructie van de
gebouwen vergt lokaal gekapt hout, wat ook aanleiding geeft tot ontbossing (Mongabay,
2006). Ecotoerisme is het snelst groeiend onderdeel van de toeristische industrie (Colvin J.,
G., 1996; FAO, 2005a, pg.27). Veel toeristische gebieden worden overbelast door de grote
toevoer aan toeristen, waardoor een nood ontstaat aan nieuwe goed georganiseerde en
ecologisch verantwoorde accommodatie. Andere negatieve gevolgen van ecotoerisme zijn een
sterke afvalontwikkeling, vervuiling, problemen met het rioleringswater, verstoring van het
leefmilieu en de beïnvloeding van de plaatselijke bevolking door de toeristen (Deshler D., D.
et al., 2002, pg.388; Deshler D., J. et al., 2003, pg.322).
Een grote paradox bij ecotoerisme is dat zijn succes dikwijls leidt tot zijn neergang (Colvin J.,
G., 1996; Deshler D., D. et al., 2002, pg.388). Dit paradox ontstaat omdat succesvol
ecotoerisme zich snel kan omvormen tot massatoerisme. "Succesvol ecotoerisme kan een
toenemende interesse meebrengen voor het gebied en een hoger aantal toeristen (Deshler D.,
D. et al., 2002, pg.388)". Hierdoor worden de hierboven beschreven negatieve gevolgen van
ecotoerisme versterkt. Een massale aanvoer van toeristen kan bovendien het bos beschadigen
en de wilde dieren bang maken. "Recente studies tonen aan dat een deel van het ecotoerisme
dat gedacht werd om heilzaam te zijn, wilde dieren onder druk zet, hun gedrag wijzigt en
broedpatronen verstoort (FAO, 2005a, pg.28)". Er zijn soorten die gebieden opzoeken die ver
verwijderd zijn van de rumoerige mensen (Mongabay, 2006). Dergelijke negatieve effecten
kunnen een ernstige bedreiging vormen voor de bronnen waarvan ecotoerisme afhankelijk is.
84
4.3.4 Uitdagingen voor de toekomst
Ecotoerisme kan via een verhoogde tewerkstelling en hieraan verbonden hogere inkomsten
een verhoogde levensstandaard meebrengen voor de plaatselijke bevolking. Om dit te kunnen
realiseren moeten er wel twee voorwaarden voldaan zijn: de eerste voorwaarde is de deelname
van de plaatselijke bevolking aan ecotoerisme, en de tweede is een evenwichtige verdeling van
de baten over de plaatselijke bevolking (Colvin J., G., 1996). Er is echter slechts weinig tot
geen empirisch bewijs dat de huidige ecotoeristische industrie aan deze voorwaarden voldoet
(Colvin J., G., 1996; Deshler D., D. et al., 2002, pg.390).
Een grotere lokale betrokkenheid in behoudinitiatieven wordt door velen als prioriteit aanzien.
Dit stamt deels af van het geloof dat lokale betrokkenheid de vijandigheid tegenover
behoudinspanningen kan reduceren (Deshler D., D. et al., 2002, pg.390). Een studie van
Deshler et al. (Deshler D., D. et al., 2002) kwam tot de vaststelling dat "huishoudens die een
familielid hebben die tewerkgesteld is in ecotoerisme gemiddeld 29% meer land in
bosbedekking hebben vergeleken met deze die niet tewerkgesteld zijn of niet ‘blootgesteld zijn
aan’ (leven in een gemeenschap waar toerisme bestaat) ecotoerisme. Families zonder leden die
tewerkgesteld zijn in toerisme, maar die wel blootgesteld zijn aan toerisme, gaan gemiddeld
19% meer land in bosbedekking hebben dan deze die niet tewerkgesteld zijn in of blootgesteld
zijn aan toerisme (Deshler D., D. et al., 2002, pg.394)". Dit resultaat steunt het idee dat een
grotere participatie in ecotoerisme een grotere steun levert aan behoudinspanningen. Er is dus
een positief verband tussen de tewerkstelling in ecotoerisme en inspanningen voor behoud
(Deshler D., D. et al., 2002, pg.405). Ecotoerisme heeft echter teleurstellende resultaten
getoond in termen van participatie. Een uitdaging naar de toekomst toe is het meer betrekken
van de plaatselijke bevolking bij het ecotoerisme.
Verband houdend met het onderwerp participatie is de term batenverdeling. De plaatselijke
bevolking zal haar gedrag niet veranderen indien ze er geen voordeel uit kan halen (Deshler
D., D. et al., 2002, pg.390). Beschermde gebieden zullen niet lang overleven wanneer de
lokale bevolking verarmt blijft. Verscheidene studies kwamen tot de conclusie dat de
verdeling van de baten problematisch is. De lokale bevolking krijgt in de meeste gevallen geen
of slechts weinig inkomsten uit ecotoerisme (Deshler D., J. et al., 2003, pg.324). Dikwijls
krijgen slechts enkele individuen of groepen de baten omdat ze de mogelijkheid hebben om
het gidsen of het vervoer van de toeristen te monopoliseren (Gossling S., 1999, pg.314).
85
Hierdoor worden de verschillen tussen de socio-economische groepen versterkt en zal er geen
steun zijn voor behoudsinitiatieven (Deshler D., D. et al., 2002, pg.390). "Maar zelfs diegene
die wel financieel profiteren hangen dikwijls af van een onstabiele inkomensbron door
seizoensschommelingen, en zijn gevoelig voor economische en politieke gebeurtenissen
(Deshler D., D. et al., 2002, pg.388)". In het grootste deel van de gevallen worden
ecotoeristische programma’s beheerd door nationale en internationale bedrijven (Colvin J., G.,
1996). Het geld dat door ecotoerisme gegenereerd wordt gaat veel te veel naar andere landen,
en levert zo weinig aanmoedigingen om de bronnen te beschermen. "Ook al kunnen sommige
individuen er voordeel bij hebben, heeft de gemeenschap als geheel er over het algemeen geen
baat bij (Colvin J., G., 1996)".
4.3.5 Voorbeeld ecotoerisme
Een voorbeeld van een programma dat succesvol geweest is bij het betrekken van de inheemse
bevolking bij ecotoerisme en de verdeling van de baten over de plaatselijke bevolking is
Capirona. Deze paragraaf is volledig gebaseerd op Colvin J., G., 1996.
"Deze inspanning is volledig op touw gezet door een inheemse gemeenschap van het
Amazonebekken in Ecuador. Deze gemeenschap bestaat uit 24 indianenfamilies die in het
regenwoud wonen. Om het verkrijgen van inkomsten te combineren met het intact houden van
hun regenwoud, besliste de gemeenschap in 1991 om collectief te starten met een ecotoerisme-
programma op kleine schaal. Oorspronkelijk was een groot deel van de inwoners onwillig
tegenover buitenstaanders in Capirona. Eén van de factoren die hen van gedacht deed
veranderen was dat reisagenten uit de stad reeds toeristen naar hun bossen aan het brengen
waren zonder directe baten voor de gemeenschap. De gemeenschap zag de wens van de
toeristen voor ‘authenticiteit’ en bouwde een kleine toeristenverblijfplaats in de traditionele
stijl van gras en bamboe. Iedereen van het dorp nam deel aan de constructie van de toeristische
faciliteiten. Vanaf het begin was het duidelijk dat Capirona er was voor een speciale soort
toeristen. Het gebied is immers afgelegen en de toeristen komen er enkel in door een 2 uur
durende wandeling, diep in het tropische regenwoud. De toeristische activiteiten bestaan onder
meer uit boswandelingen geleid door een gids die mythen en legenden vertelt over het bos en
het traditioneel gebruik van planten en bloemen uitlegt. Er is ook een dag waarop de inwoners
en de bewoners samen deelnemen aan een project van gemeenschapswerk. Het ecotoerisme
blijft de inspanning en deelname vragen van de volledige plaatselijke bevolking. Vrouwen van
86
verschillende families zorgen afwisselend voor het bereiden van de maaltijden voor de
bezoekers. Mannen van het dorp besturen kano’s en treden op als gids in het bos. Zelfs de
dorps- shaman neemt deel door het delen van zijn speciale kennis over het bos en lokale
legendes, en hij demonstreert enkele traditionele ceremonies (Colvin J., G., 1996)".
87
HOOFDSTUK 5 : CASE STUDIE
VAN DE AMAZONE
In de voorgaande hoofdstukken werd er nagegaan wat tropische regenwouden zijn, waar ze
gelegen zijn, hoeveel ontbossing er reeds opgetreden is, hoeveel regenwoud er nog is, wat het
nut is van het behoud van de regenwouden, hoe ontbossing optreedt en welke mogelijkheden
er zijn om de ontbossing af te remmen. Hierbij werd steeds heel algemeen gewerkt door de
situatie voor alle regenwouden te bespreken. In dit afsluitend hoofdstuk wordt dieper ingegaan
op de specifieke situatie in het grootste nog overblijvend regenwoud, namelijk de Amazone. In
dit hoofdstuk worden voornamelijk data gegeven met betrekking tot de Braziliaanse Amazone,
tenzij deze niet beschikbaar waren. Achtereenvolgens worden besproken: definities en data
(5.1), nut behoud van de Amazone (5.2), oorzaken van de ontbossing (5.3) en tenslotte de
oplossingen om de ontbossing af te remmen (5.4).
5.1 De ontbossing van de Amazone: definities en data
Het Amazonebekken bevat het grootste overblijvende tropisch regenwoud van de wereld. Het
Amazonebekken neemt 6,8 miljoen km² in van de aardoppervlakte en strekt zich uit over 9
landen: Venezuela, Colombia, Ecuador, Peru, Bolivia, Brazilië, Frans Guyana, Guyana en
Suriname (Anderson A. et al., 2006, pg.23). Op kaart 5.1 wordt de ligging van het
Amazonebekken weergegeven door het grijs ingekleurde gebied.
Zo’n 60% van het Amazonebekken ligt binnen de grenzen van Brazilië en wordt aangeduid
met de term Braziliaanse Amazone. Op de kaart is dit het geografisch gebied dat binnen het
met zwart omlijnde gebied grijs gekleurd is. Het met zwart omlijnde gebied tenslotte is de
Legal Amazon dat hiervan de administratieve eenheid is. Het neemt met zijn 5 miljoen km²
meer dan 50% van het grondgebied van Brazilië in (Anderson A. et al., 2006, pg.2). Het bevat
de staten Acre, Amazonas, Roraima, Amapá, Pará, Rondônia, Mato Grosso, Tocantins en
Maranhão (Anderson A. et al., 2006, pg.23). Het grootste deel van de bestaande statistieken
die gevonden worden over de ontbossing in de Amazone zijn gegevens voor de Legal Amazon
(Anderson A. et al., 2006, pg.23).
88
Kaart 5.1 : Ligging van de Braziliaanse Amazone, het Amazonebekken en de Legal Amazon
(Bron : Anderson A. et al., 2006, pg.23)
Aangezien er geen data beschikbaar zijn over de Amazone in de gegevensbank van de FAO
maar enkel over landen, worden hieronder ontbossinggegevens gebruikt van INPE (Nationaal
instituut voor ruimteonderzoek van Brazilië). De definitie van ontbossing die door INPE
gebruikt wordt is: "ontbossing is de omvorming van gebieden van primair bos door menselijke
activiteiten met als doel de ontwikkeling van landbouwactiviteiten en veefokkerij, zoals
waargenomen door in een baan draaiende satellieten (Margulis S., 2003, pg.6)". INPE
produceert schattingen van de ontbossing voor de volledige Braziliaanse Legal Amazon door
het visueel interpreteren van deze satellietbeelden, waardoor Brazilië van de tropische landen
de beste weergave van de ontbossingactiviteit heeft (Albernaz et al., 2001, pg.306). Sinds
1988 werden de schattingen van INPE zowel door de centrale overheid als de individuele
staten beschouwd als de officieel aanvaarde statistieken over ontbossing in de Braziliaanse
Amazone (Margulis S., 2003, pg.5).
89
Figuur 5.1 : Hoeveelheid ontbossing per jaar in de Legal Amazon over de jaren 1988 tot
2005 (in km²)
(Bron : gebaseerd op INPE, 2006)
In figuur 5.1 wordt de hoeveelheid ontbossing die elk jaar opgetreden is in de jaren 1988 tot
2005 in de Legal Amazon weergegeven. Het is duidelijk dat er een groot probleem is,
aangezien er elk jaar enorme hoeveelheden bos verdwijnen. Uit de figuur is af te leiden dat de
ontbossing de laatste jaren niet afgenomen is maar in tegendeel nog toegenomen is. Er is een
daling zichtbaar van 1988 tot 1991, waarna een stabilisering volgt. In 1995 komt er een piek,
waarna een afname in 1996, gevolgd door een stabilisatie op een hoger niveau dan de vorige
stabilisatie. Vanaf 2002 stijgt de ontbossing weer en neemt hoge waarden aan. Albernaz
(Albernaz et al., 2001) geeft een verklaring van het beeld dat we krijgen van de ontbossing.
Hij zegt dat "de aanzienlijke variaties onder de jaren deels een reactie zijn op economische
factoren. De uitzonderlijk lage ontbossing in 1991 werd bijvoorbeeld veroorzaakt doordat
rekeningen van de Braziliaanse bank het jaar voordien werden bevroren, wat de investeringen
en economische activiteit onderdrukten. De dramatische sprong in ontbossing in 1995 trad op
doordat beschikbare investeringsfondsen scherp stegen als gevolg van economische
hervormingen door de overheid die de Braziliaanse munteenheid deed stabiliseren. Een
0
5 0 0 0
1 0 0 0 0
1 5 0 0 0
2 0 0 0 0
2 5 0 0 0
3 0 0 0 0
ontb
ossi
ng (
km²)
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
j a a r
90
toegenomen economische activiteit werd ook vermeld als een reden van de toename in de
ontbossing in 2000 (Albernaz et al., 2001, pg.309)".
Een uitsplitsing naar de verschillende staten van de Legal Amazon geeft het beeld dat weer te
vinden is in tabel 5.1. De meeste ontbossing komt voor in wat de ‘ontbossingboog’ genoemd
wordt, die de oostelijke en zuidelijke grenzen bevat van de bossen in de staten Rondônia, Mato
Grosso en Pará (Anderson A. et al., 2006, pg.13; Margulis S., 2003, pg.6).
Tabel 5.1 : Hoeveelheid ontbossing per jaar in de staten van de Legal Amazon (in km²)
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Acre 1208 433 358 536 441 547 419 727 903 771 656
Amapá 9 0 18 30 0 0 7 0 5,19 18 32
Amazonas 2114 1023 589 670 720 612 634 1016 1582,21 1207 751
Maranhão 1745 1061 409 1012 1230 1065 958 1330 993,43 755 977
Mato Grosso
10391 6543 5271 6466 6963 6369 7703 7578 10409,6 11814 6900
Pará 7845 6135 4139 5829 5111 6671 5237 8697 6772,41 8494 6046
Rondônia 4730 2432 1986 2041 2358 2465 2673 3605 3609,61 3833 3147
Roraima 220 214 184 223 220 253 345 54 438,84 311 138
Tocantins 797 320 273 576 216 244 189 259 156,20 158 253
Amazônia Legal
29059 18161 13227 17383 17259 18226 18165 23266 24871 27362 18900
(Bron : gebaseerd op INPE, 2006)
5.2 Nut behoud van de Amazone
5.2.1 Hydrologische functie
In de Braziliaanse Amazone stroomt 50% van het regenwater via zijrivieren weg langs de
Amazonerivier, die doorheen het Amazonebekken stroomt. De overige 50% veroorzaakt
nieuwe regen door recyclage van het regenwater via de opname en verdamping van het water
door de bomen (Fearnside, P., M., 2005, pg.683).
Ontbossing zorgt voor een temperatuurstijging en een afname van de neerslag. Er werd
berekend dat ontbossing in het Amazonebekken de regenval met 20% laat afnemen en de
gemiddelde temperatuur laat toenemen met 2 tot 3°C (Van Soest D., P., 1998, pg.22;
Laurance W., F., 1999, pg.110). "Dergelijke veranderingen zullen frequenter hevige branden
91
veroorzaken, in het bijzonder in de oostelijke en zuidelijke gebieden van het bekken, die sterke
droge seizoenen kennen (Laurance W., F., 1999, pg.110)".
Ontbossing in het Amazonebekken zal ook onherroepelijk klimaatveranderingen
teweegbrengen in de rest van Brazilië. Er werd reeds een droger klimaat waargenomen in
Zuid-Brazilië, als gevolg van de ontbossing in de Amazone (Downing T., E. et al., 1992,
pg.41). Fearnside (Fearnside, P., M., 2005) stelt "dat er in Rio de Janeiro en Sao Paulo
herhaaldelijke onderbrekingen van de beschikbaarheid van elektriciteit waren in 2001 als
resultaat van lage waterniveaus in hydro-elektrische reservoirs in het niet-Amazone deel van
het land (Fearnside, P., M., 2005, pg.683)". Deze reservoirs kregen immers te weinig water uit
het Amazonebekken.
5.2.2 Opname van koolstof en regulering van het wereldklimaat
De Amazone is het grootste overgebleven regenwoud waardoor het een belangrijk deel van de
koolstof opneemt, wat helpt om het wereldklimaat te bepalen. De bossen van de Amazone
bezitten enorme houtbronnen en dus grote voorraden aan koolstof: naar schatting 140 tot 350
ton per hectare (Husain S., A. et al., 2000, pg.8).
5.2.3 Biodiversiteitbehoud
De Amazone is uniek en heeft een natuurlijke omgeving die nergens anders in de wereld
bestaat. In biologisch opzicht is er geen rijker en gevarieerder gebied te vinden. Een overzicht
van de biodiversiteit en de bedreiging van de biodiversiteit door de ontbossing van de
Amazone wordt gegeven in tabel 5.2. De landen Guyana, Suriname en Frans Guyana werden
gebruikt omdat deze bijna volledig in het Amazonebekken liggen en Brazilië omdat daar het
grootste deel van het Amazonebekken ligt. Een overzicht van de biodiversiteit in deze landen
geeft dus een duidelijk beeld van de biodiversiteit van het Amazonebekken weer. Het totaal
aantal soorten die aanwezig zijn in elk land wordt gegeven in de eerste kolom, en het aantal
daarvan dat beschouwd worden als zijnde in gevaar gebracht in de tweede kolom. Van het
totaal aantal bedreigde soorten, wordt het aantal land-inheemse soorten vermeld in de derde
kolom. Uiteindelijk tonen de laatste 5 kolommen hoeveel van de bedreigde land-inheemse
soorten voorkomen in bossen, voor elke soortengroep. Uit de tabel is af te leiden dat het
Amazonegebied een grote rijkdom aan biodiversiteit bezit en dat ontbossing de uitroeiing
veroorzaakt van soorten, waaronder een aantal inheems zijn.
92
Tabel 5.2: Aantal soorten, in gevaar gebrachte soorten en bedreigde land-inheemse soorten in
landen met Amazonewoud (in eenheden)
amfibieën, vogels, varens, zoogdieren, palmen, reptielen en bomen
bedreigde land-inheemse soorten
totaal aantal soorten
aantal in gevaar gebrachte soorten
vogels zoogdieren palmen bomen totaal
Brazilië 3 744 621 57 27 20 185 289 Guyana 1 370 50 9 9 Suriname 1 453 53 Frans Guyana 1 495 47 2 2 6 10
(Bron: FAO, 2001b, pg.430)
De Wereldbank stelt dat "de bossen van het Amazonebekken tenminste de helft van de soorten
van de wereld bevatten. Dit aantal ligt tussen 5 en 30 miljoen, waarvan 1,5 miljoen
geclassificeerd werden. Binnen de Amazonebossen verblijven een geschatte 2,5 miljoen
soorten geleedpotigen, meer dan 60 000 plantensoorten, meer dan 2 000 vissoorten, en meer
dan 300 soorten zoogdieren. Het aantal microscopische organismen is ongekend (Husain S.,
A. et al., 2000, pg.8)".
5.2.4 Inheemse bevolking
Miljoenen mensen hangen rechtstreeks of onrechtstreeks af van de Amazone voor hun
levensonderhoud : landbouwers verkopen gewassen op de binnenlandse en internationale
markten en de bossector telt ongeveer 8% van het jaarlijks BBP van het land. Het grote
Amazonebekken onderhoudt miljoenen mensen die afhangen van de rijkheid van deze plaats
voor hun dagelijkse noden (Anderson A. et al., 2006, pg.9).
In het Amazonebekken houden vele bosgeschillen verband met de langdurige worsteling voor
land. "Terwijl de moord op de rubbertapper Chico Mendes de krantenkopen haalde in 1988,
zijn de moorden op honderden andere indianen die verband houden met landgeschillen in de
jaren sinds zijn dood voorbijgegaan zonder relatief vermeld te zijn door de internationale
media (Magin G., 2001, pg.11)". In 1998 werden er 47 plattelandsarbeiders vermoord in
verband met landconflicten (Magin G., 2001, pg.11).
5.2.5 Houtproducten
De bossen van de Amazone hebben een enorme voorraad aan houtproducten (Husain S., A. et
al., 2000, pg.8). Onderstaande tabellen geven een overzicht van de hoeveelheid productie
93
(tabel 5.3) en de waarde van de export (tabel 5.4) van houtproducten. In dit overzicht werden
de landen genomen waarbij de landoppervlakte bijna volledig tot de Amazone behoort. Dit
zijn de volgende landen: Brazilië, Suriname, Guyana en Frans Guyana. Het is duidelijk dat de
inkomsten die deze landen kunnen verkrijgen uit deze houtproducten aanzienlijk zijn.
Tabel 5.3: Productie van de verschillende soorten houtproducten in landen van de Amazone in
de jaren 1999 tot 2003 (in 1 000 m³)
productie (in 1000 m³) 1999 2000 2001 2002 2003 industrieel rondhout Brazilië 100 395 102 994 102 994 102 994 102 994
Suriname 98 177 163 154 155 Frans Guyana 60 60 60 60 60 Guyana 454 289 312 292 292
rondhout Brazilië 231 563 235 402 236 422 237 467 238 536 Suriname 140 220 206 198 199 Frans Guyana 130 135 139 144 149 Guyana 1 335 1 169 1 188 1 165 1 162
brandhout Brazilië 131 168 132 408 133 428 134 473 135 542 Suriname 42 43 43 44 44 Frans Guyana 70 75 79 84 89 Guyana 881 880 876 873 870
zaaghout Brazilië 17 280 23 100 20 850 21 200 21 200 Suriname 28 60 56 47 56 Frans Guyana 15 15 15 15 15 Guyana 50 29 30 31 38
fineer sheets Brazilië 560 620 620 620 620 triplex Brazilië 2 200 2 470 2 300 2 900 2 900
Guyana 87 92 69 51 51 (Bron: gebaseerd op FAO, 2005b, pg.2-4, 14-16, 22-24, 74-76, 106-107, 111-113)
Tabel 5.4: Export van de verschillende soorten houtproducten in landen van de Amazone in de
jaren 1999 tot 2003 (in US$ 1 000)
export (in US$ 1 000) 1999 2000 2001 2002 2003 industrieel rondhout Brazilië 22 286 34 543 16 001 32 223 30 181
Suriname 1 718 1 242 1 091 3 155 495 Guyana 3 056 3 409 3 567 4 578 9 327
rondhout Brazilië 22 286 34 543 16 001 32 223 30 181 Suriname 1 718 1 242 1 091 3 155 495 Guyana 3 056 3 409 3 567 4 578 9 426
zaaghout Brazilië 497 408 490 194 512 163 548 941 548 941 Suriname 822 1 812 2 286 2 137 1 895 Frans Guyana 1 609 1 609 1 609 1 609 1 609 Guyana 7 000 11 000 7 591 10 717 7 714
fineer sheets Brazilië 27 244 62 786 36 726 47 827 47 827 triplex Brazilië 345 029 373 669 359 985 387 070 589 820
Guyana 22 000 24 000 16 691 12 271 12 000 (Bron: FAO, 2005b)
94
5.2.6 Niet-hout bosproducten
Ook niet-houtproducten kunnen uit het regenwoud van de Amazone gehaald worden. "De
jaarlijkse netto opbrengst van NWFP van het Amazonewoud in Peru bijvoorbeeld werd
geschat op US$ 6 330 per hectare. Dit is ongeveer 6 keer de hoeveelheid die kan verkregen
worden uit het oogsten van al het hout op een enkel jaar, of twee keer de waarde van het
omvormen van het land in veeweides (Jepma C., J., 1995, pg.35)".
In het Amazonegebied zijn Braziliaanse noten en palmharten de best gekende eetbare
producten, met een aanzienlijke regionale, binnenlandse en internationale markt. Braziliaanse
noten zijn nog steeds bijna volledig afkomstig van wilde boomsoorten in Bolivia, Brazilië en
Peru en zijn een hoofdcomponent van de extractie-economie van deze landen (FAO, 2001b,
pg.89). Terwijl ze slechts een klein deel uitmaken van de wereldhandel in eetbare noten,
brengen ze aanzienlijke inkomsten mee voor de producerende landen. De wereldexport van
Braziliaanse noten bedroeg US$ 30 miljoen in 1999, waarbij Bolivia de grootste uitvoerder is
(FAO, 2001b, pg.89). Van deze US$ 30 miljoen had Bolivia een aandeel van 75%, Brazilië
20% en Peru 5% (FAO, 2001b, pg.89). De productie van palmharten is hoofdzakelijk
geconcentreerd in Brazilië, Bolivia, Colombia, Venezuela, Guyana en Peru. In het
Amazonegebied spelen de vruchten van de palmen een belangrijke rol in de voeding en drank
(FAO, 2001b, pg.90). Brazilië kende een productie van 20 653 ton aan palmhart in 1995 en de
waarde van de export ervan in 1997 in Bolivia was US$ 12 355 420 (FAO, 2001b, pg.89).
5.3 Oorzaken van de ontbossing van het Amazonewoud
5.3.1 Situatie tot het begin van de jaren ’60
Tot het begin van de jaren 1960 bleef het Amazonewoud voor het grootste deel onverstoord en
trad er dus geen ontbossing op. Dit kwam doordat een gebrek aan infrastructuur de toegang tot
het gebied enorm beperkte en er weinig economische prikkelingen waren om er
landbouwvestigingen te creëren.
5.3.2 Situatie in de jaren ’70 en ’80
De situatie veranderde echter toen de Braziliaanse overheid door een ambitieus wegenbouw-
en vestigingprogramma besloot om het gebied te openen en ‘mensen zonder land naar land
zonder mensen te brengen’ (Andersen L., E., 1997, pg.15). De Legal Amazon werd wel reeds
95
bevolkt door verscheidene indianenstammen, maar deze werden niet beschouwd als ‘echte’
Brazilianen omdat ze niet bijdroegen tot het BBP en de overheid niet op hen kon rekenen om
de nationale grenzen te beschermen (Andersen L., E., 1997, pg.2). Vroeg in de jaren ’60 werd
er daarom besloten om een groot ontwikkelingsprogramma op te starten dat het
Amazonegebied moest integreren in de rest van de economie, het bevolken met ‘echte’
Brazilianen en voor economische ontwikkeling moest zorgen. Internationale bronnen zorgden
voor miljoenen dollars die gebruikt werden voor de constructie van hydro-elektrische
faciliteiten, havens en spoorwegen (Andersen L., E., 1997, pg.9). Tussen 1970 en 2000
verdubbelde het wegennetwerk door de aanleg van 80 000 km nieuwe wegen waarbij
verscheidene honderdduizenden mensen werden geholpen om er zich langs te vestigen
(Margulis S., 2003, pg.17). Onder deze maatregelen waren gratis transport naar de Amazone,
voor elke kolonist een gebied van 100 hectare met zekere eigendom en een subsidie gedurende
6 maand om de familie de moeilijke opstartperiode te laten doorkomen (Andersen L., E., 1997,
pg.10). Miljarden dollars krediet werden verleend aan negatieve reële rentevoeten.
Ondernemers die een landbouwvestiging wilden opstarten in het gebied hoefden tijdelijk geen
belastingen betalen en er werden landconcessies aangeboden.
De publieke levering van wegen werkt als een subsidie voor de kaalkap van het regenwoud.
Het is veel gemakkelijker om bos te kappen langs een weg dan een gebied dat langs alle zijden
omringd is door dicht onverstoord bos. Dankzij de wegenbouw vonden verscheidene
miljoenen mensen het economisch gunstig om zich te vestigen in de Amazone, zelfs zonder
officiële hulp. De Braziliaanse overheid heeft dus de kaalkap van bossen gesubsidieerd door
het leveren van infrastructuur, aanmoedigingen door belastingvermindering, goedkoop krediet
aan landbouwers die een deel van de Amazoneregenwouden wilden omvormen in
landbouwland en lagere transportkosten dankzij het wegennetwerk (Andersen L., E., 1997,
pg.9). Dit alles maakte het winstgevend om landbouwactiviteiten en veefokkerij te beginnen
die voordien niet levensvatbaar waren in het gebied (Margulis S., 2003,pg. 17).
Ook het hierop volgend verschil in landprijzen tussen het zuiden en het noorden van Brazilië
zijn een krachtige magneet geweest die zorgden voor de economische en demografische
bezetting van de Amazone in het noorden. "De lage bevolkingsdichtheid en oorspronkelijk een
gebrek aan economische infrastructuur in het gebied betekende dat de landprijs significant
lager was dan in de rest van Brazilië. De beleidsmaatregelen werden gevolgd door het openen
96
van nieuw land voor landbouwactiviteiten en veefokkerij. Het Amazonegebied had een
comparatief voordeel dat voortkwam uit de relatieve overvloedigheid van goedkoop
bebouwbaar land en verrassend gunstige productieomstandigheden, voornamelijk regenval,
temperatuur en luchtvochtigheid (Margulis S., 2003, pg.xviii)". Een studie van Margulis
(Margulis S., 2003) toonde aan dat het fokken van vee in het oosten van de Amazone sterk
winstgevend is uit privaat gezichtspunt. Het levert een winstgraad die hoger is dan deze die
dezelfde activiteit levert in de traditionele veefokkerijgebieden in de rest van Brazilië. De
kleine landbouwers uit het zuiden werden dan ook naar het gebied getrokken omdat ze
gemakkelijk de grootte van hun vestiging konden verdubbelen door te migreren naar het
noorden in de jaren 1970 (Margulis S., 2003, pg.22). In 1980 kon een boer al gemiddeld 14
hectares land kopen in het noorden voor elke hectare die hij verkocht in het zuiden (Andersen
L., E., 1997, pg.19). "Het migratieproces betekende dat minder intensieve activiteiten zoals
veefokkerij naar het noorden werden geduwd naar minder dure gebieden, waardoor de druk op
het Amazonegebied verder toenam en zo ook de ontbossing (Margulis S., 2003, pg.22)".
Het resultaat van dit alles was een drastische toename in zowel output, bevolking als
ontbossing. "De totale bevolking van de Legal Amazon nam toe van 7,3 miljoen in 1970 tot
13,2 miljoen in 1985, het reëel BBP nam toe van US$ 2,2 miljard tot US$ 13,5 miljard
gedurende dezelfde periode, en 33 miljoen hectares van min of meer dicht bos werden
omgevormd tot landbouwland (Andersen L., E., 1997, pg.2)". De Braziliaanse overheid wordt
vaak veroordeeld schuld te hebben aan de grootschalige ontbossing die er in deze periode is
opgetreden. Deze is immers geconcentreerd langs de wegen en rivieren, wat het bewijs is van
het kritisch belang van toegankelijkheid tot de regenwouden (Andersen L., E., 1997, pg.16).
5.3.3 Situatie sinds de jaren ’90
Tot in de jaren ’80 was de bezetting van het Braziliaans Amazonewoud dus grotendeels
geïnduceerd door het overheidsbeleid. Deze aanmoedigingen door de overheid om
economische ontwikkeling en veefokkerij in de Amazone te promoten werden uiteindelijk
verminderd in de vroege jaren 1990 (Laurance W., F., 1999, pg.113). Maar zelfs na deze
vermindering bleef de uitbreiding van de veefokkerij verdergaan en waren er weinig tekenen
van een afname van de ontbossing. De veepopulatie in de staten Pará, Mato Grosso, en
Rondônia zijn tijdens de periode 1995-2000 enorm toegenomen. Het gemiddelde percentage
toename aan veepopulatie over deze periode was 6% in Mato Grosso, 5% in Para en 7,6% in
97
Rondônia (Margulis S., 2003, pg.13). Dat de veefokkerij bleef verder gaan zonder de
overheidshulp kwam doordat de dynamiek van het bezettingsproces in toenemende mate
endogeen was geworden (Margulis S., 2003, pg.19). Het had dus een leven op zichzelf
gekregen. De economische activiteiten die optraden als de drijvende kracht achter het openen
van nieuwe gebieden voor de landbouw- en veeproductie en ontbossing waren dus niet langer
afhankelijk van subsidies of transfers van de overheid uit de rest van Brazilië.
"In de jaren ’70 en ’80 was openbaar land in de Amazone voornamelijk bestemd voor kleine
agenten door kolonisatieprojecten of ‘spontane’ bezetting. Om verscheidene redenen
eindigden deze kleine agenten steeds met het verkopen van hun landen aan meer
gekapitaliseerde agenten (Margulis S., 2003, pg.21)". Deze laatsten willen land, dat klaar is
voor productief gebruik, kopen van de kleine veehouders wanneer de prijs die ze ervoor
moeten betalen kleiner of gelijk is aan de netto actuele waarde die ze kunnen verkrijgen uit het
geplande landgebruik (Margulis S., 2003, pg.22). De potentiële winst die kan verkregen
worden uit het fokken van vee is uiteindelijk de ultieme onderliggende factor van ontbossing
achter de beslissing door de initiële agenten en de uiteindelijke kopers om land kaal te kappen
en het om te vormen in weideland. Zonder het winstmotief zou de interesse in het kopen van
kaalgekapte gebieden lager zijn en dus resulteren in minder ontbossing.
"De hoofdverklaring waarom veefokkerij zich uitbreidt in de Amazone is dat het een
winstgevende onderneming is met een laag risico. De veefokkers hebben veel gemeen met de
kapitalisten-ondernemers van wie de belangrijkste doelstelling het continu uitbreiden van hun
onderneming is met het oog op het maximaliseren van hun winst, in plaats van te wachten op
de directe en indirecte baten die de overheid levert (Margulis S., 2003, pg.49)". Zolang dat
veefokken competitief en economisch leefbaar blijft, zullen veehouders bereid zijn om land te
blijven kopen van de oorspronkelijke bezetters. Momenteel maken fiscale aanmoedigingen
geen deel meer uit van de factoren die de winstgevendheid van de sector en ontbossing in de
Amazone verklaren. Een groot deel van de huidige ontbossing is het resultaat van
veefokkerijen op medium- en grote schaal (Margulis S., 2003, pg.xi). De veehouderij met zijn
weidegronden drukt echter wel een heel zware stempel op het regenwoud. De grote en
mediumgrote fokkerijen worden geacht verantwoordelijk te zijn voor 70 tot 75% van alle
ontbossing in de Braziliaanse Amazone (Laurance W., F., 1999, pg.113; Fearnside, P., M.,
2005, pg.680).
98
5.3.4 Resultaten van Geist en Lambin
Aangezien in hoofdstuk 3 uitvoerig gebruikt gemaakt werd van de studie van Geist en Lambin,
wordt hieronder beschreven tot welke besluiten zij in hun studie kwamen voor de Amazone. In
hun studie werd zeer algemeen gewerkt. Geist en Lambin (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001)
halen de volgende oorzaken aan voor de ontbossing in de Amazone, zonder ze verder te
bespreken of in te gaan op hun relatief belang: de economie-beleid/institutionele tandem; de
creatie van weides voor vee; kolonisatie, transmigratie en vestigingen; de uitbreiding van
gewasland en veefokkerijen in combinatie met de uitbreiding van
transportinfrastructuur; leningspraktijk van internationale financiële instellingen om
economische ontwikkeling te promoten; de mentaliteit van ‘kap kaal vooraleer iemand anders
het doet’; de uitbreiding van wegen in combinatie met uitbreiding van de markt en
vestigingen; en kapitaalgedreven ontbossing (Geist H., J. en Lambin E., F., 2001).
5.4 Oplossingen om de ontbossing af te remmen
5.4.1 Certificatie
In Brazilië bestaat het certificatieschema CERFLOR (Sistema Brazileiro de Certificação
Florestal). Het is een relatief jong schema dat voor het eerst voorgesteld werd in 1991, maar
slechts in werking trad in maart 2003 (Ozinga S., 2004, pg.62). Voordien werd in Brazilië
reeds gebruik gemaakt van FSC, dat er tegen het jaar 2000 reeds 666 000 hectare bos
certificeerde (FAO, 2001b, pg.414). "De toename van FSC-certificaten in Brazilië had enkele
leiders van de bosindustrie, die ontevreden waren met de FSC standaarden ertoe aangezet
nationale standaarden te creëren voor bosbeheer en ‘chain of custody’ systemen (supra, pg.64)
(Ozinga S., 2004, pg.62)". Samen met de Braziliaanse overheid ontworpen ze CERFLOR. Het
schema heeft de bedoeling om zowel aangeplante als natuurlijke bossen in Brazilië te
certificeren, maar certificatie was in 2004 nog maar enkel mogelijk voor plantages, waarvan er
nog niet veel gecertificeerd zijn (Ozinga S., 2004, pg.62).
CERFLOR heeft een aantal negatieve aspecten. Het is een systeem dat door de industrie
gedomineerd is zonder evenwichtige deelname van alle belanghebbenden (Ozinga S., 2004,
pg.25). Het gebrek aan transparantie is ook een ernstig probleem aangezien zelfs de standaard
niet gratis beschikbaar is, maar moet gekocht worden. Binnen het schema is er ook geen
duidelijke herkenning van de rechten van de inheemse bevolking. Door deze vele negatieve
99
punten heeft CERFLOR bovendien geen productlabel gekregen (Ozinga S., 2004, pg.25). Er
moeten duidelijk nog veel aanpassingen gedaan worden aan CERFLOR om een invloed te
kunnen uitoefenen op de ontbossing in het Amazonegebied.
5.4.2 Agroforestry
In de recentste jaren is agroforestry tevoorschijn gekomen als zijnde een van de meest
veelbelovende alternatieve landgebruiken voor het Amazonebekken (Clement C. et al., 1998,
pg.v). De sleutel tot duurzame landbouw in de Amazone is immers diversiteit aangezien de
bodem er te arm is voor monocultuur (Lodoen D., 2000, pg.31). Frey (Frey E., F., 2002) stelt
dat het uitvoeren van agroforestry in sommige gebieden van de Amazone het ontginnen van
land zal minimaliseren, terwijl men nog steeds de boer toelaat zichzelf en zijn familie te
voorzien.
Agroforestry is een oude praktijk in de Amazone. Vele inheemse mensen planten een mix van
bomen en jaargewassen op hun velden, en traditionele kleine landbouwers hebben een rijk
assortiment aan bomen, struiken, en kruidachtige planten in hun tuinen (Clement C. et al.,
1998, pg.5). Landbouwers in gebieden van de Amazone zijn aan het experimenteren met een
brede reeks van vaste gewassen en gewascombinaties. "Er werd een totaal van 111
verschillende vormen van agroforestry gevonden in een onderzoek van 142 policulturele
velden in de Braziliaanse Amazone. Deze bevindingen onthullen een veelbelovende toekomst
voor de verdere ontwikkeling van agroforestry in de Amazone. Ze onthullen ook dat de
Amazone een lapwerk is van ecologische systemen en economische mogelijkheden. Een
‘typische’ boerderij bestaat er niet (Clement C. et al., 1998, pg.9)".
Ondanks zijn veelbelovendheid neemt agroforestry momenteel maar een klein gebied in,
vergeleken met extensievere landgebruiken zoals houtkap, zwerflandbouw en weides voor vee
die ontbossing en bosdegradatie veroorzaken. (Clement C. et al., 1998, pg.v). Momenteel is
agroforestry zo goed als afwezig op veefokkerijen, zelfs als omheining, voornamelijk door het
frequent gebruik van vuur om onkruid binnen de perken te houden en om de grasgroei aan te
moedigen (Clement C. et al., 1998). De geringe toepassingen van agroforestry zijn het gevolg
van een aantal beperkingen in de Amazone.
100
Clement (Clement C. et al., 1998) stelt dat "socio-economische factoren de primaire
beperkingen zijn om verder agroforestry te ontwikkelen in de Braziliaanse Amazone.
Commerciële rentevoeten in Brazilië zijn te hoog voor de boeren en ondernemers die
geïnteresseerd zijn in het vervaardigen van landbouwproducten. Een klein aantal van de door
de overheid gesubsidieerde kredietprogramma’s hebben effectief agroforestry als beoogd doel
(Clement C. et al., 1998, pg.ii)".
"Een andere beperking in de Braziliaanse Amazone om agroforestry toe te passen is een
gebrek aan informatie over kosten en prijzen. Doorheen de Braziliaanse Amazone is er een
opmerkelijk gebrek aan informatie over lokale en regionale prijzen voor agroforestry
producten, en over de kosten van produceren, verwerken en marketing van deze producten. Dit
informatie vacuüm verhindert regionale en staatsbanken om krediet te leveren aan
agroforestry, en gaat dus de toepassing van dit landgebruik door boeren beperken (Clement C.
et al., 1998, pg.iii)".
5.4.3 Ecotoerisme
Ecotoerisme in de Amazone is een beginnende activiteit die nog niet systematisch onderzocht
werd, en daarom bestaan er weinig relevante data over. Door de huidige grootte van het in
stand gehouden gebied van de Amazone, heeft ecotoerisme desalniettemin potentiaal om te
groeien, zelfs indien er een verdere afname van het bosgebied zou optreden (Margulis S.,
2003, pg.52). Een voorbeeld van een succesvol ecotoeristisch programma in de Amazone werd
reeds beschreven in deze scriptie (supra, pg.85).
Schattingen beschouwen dat het potentiaal voor ecotoerisme in de Amazone hoogstens
equivalent zou zijn aan het huidig potentiaal van dezelfde activiteit in het Pantanal gebied van
Brazilië, waar er een geconsolideerde ecotoerisme sector bestaat in een biotoop dat bijna totaal
in stand gehouden is, de thuis is van een rijkdom aan biodiversiteit en waterbronnen, en dus
een grote aantrekking heeft voor dit type toerisme (Margulis S., 2003, pg.53). Er werd ook
verondersteld dat de groeiende vraag naar ecotoerisme kan leiden tot groei in beide biotopen
zonder dat een gebied het andere negatief beïnvloedt. "Gebruik makend van data over het
maximum potentiaal van ecotoeristische activiteit in Mato Grosso do Sul, werd een cijfer van
US$ 9 per hectare bereikt, dat het netto verlies aan inkomsten weerspiegelt dat de niet-
ontwikkeling van ecotoerisme zou meebrengen in de Amazone (Margulis S., 2003, pg.53)".
101
ALGEMEEN BESLUIT
In deze scriptie werden de economische aspecten van de ontbossing van de regenwouden
onderzocht. Er bestaat in de wetenschappelijke wereld geen eensgezindheid over de definities
en hoeveelheden van ontbossing en regenwouden. Op basis van data van de FAO werd
berekend dat het totaal wereldareaal regenwouden in 2000 gelijk was aan 953 miljoen hectare.
Hiervan lag 61,94 % in Zuid-Amerika, 22,62 % in Afrika, 10,20 % in Azië, 3,37 % in Oceanië
en 1,87 % in Noord- en Centraal Amerika. Bij de berekening van de hoeveelheid ontbossing
werd een raming gemaakt op basis van de hoeveelheid vermindering in de bosbedekking.
Plaatsen die tussen 2000 en 2005 de grootste jaarlijkse netto vermindering in bosbedekking
gekend hebben, vallen grotendeels samen met de tropische regenwouden. De druk op de
regenwouden is dus enorm groot aangezien wanneer er ontbossing optreedt, het meestal in de
tropische regenwouden is. Bovendien blijkt er een duidelijke toename van de vermindering in
bosbedekking over de jaren heen, wat een weerspiegeling is van een toegenomen ontbossing.
In Zuid-Amerika is de ontbossing het grootst. Tussen 1990 en 2000 nam de bosbedekking er
af met 37 miljoen hectare, en in de periode 2000 tot 2005 was dit reeds 55 miljoen hectare, en
dit op de helft van de tijd. Het is dus duidelijk dat de ontbossing van de tropische
regenwouden een groot probleem is, waar recent geen verbetering in gekomen is, maar in
tegendeel nog verergerd is.
Dat de regenwouden stilaan verdwijnen is een probleem van wereldbelang. Regenwouden
leveren tal van baten die door ontbossing, samen met de bomen verdwijnen en negatieve
economische gevolgen meebrengen.
Regenwouden hebben een hydrologische functie: ze recycleren water door het op te nemen en
te laten verdampen, waardoor het terug in de atmosfeer komt en regen vormt. Op die manier
regelen ze het plaatselijk klimaat door te zorgen voor een hoge vochtigheid en het binnen de
perken houden van de hoge temperatuur. Bossen zorgen er ook voor dat het regenwater wordt
opgevangen en niet rechtstreeks op de bodem invalt. Door ontbossing wordt het regenwater
niet meer onderschept en wordt bodemerosie veroorzaakt met sedimentatie tot gevolg.
Ontbossing heeft als gevolg dat deze functies niet meer kunnen uitgevoerd worden, en geeft
aanleiding tot economische verliezen door overstromingen en droogtes, een daling van de
102
bodemvruchtbaarheid en - productiviteit die leiden tot verminderde landbouwopbrengsten en
een onderbreking van de productie van hydro-elektriciteit. Ontbossing creëert door de
verstoring van de hydrologische cirkel aanzienlijke economische verliezen.
Een andere functie die regenwouden vervullen is de regulering van het wereldklimaat door de
afzondering van koolstof uit de atmosfeer en de opslag ervan in de bomen door middel van
fotosynthese. Het gevolg van ontbossing is een daling van beide functies waardoor het
broeikaseffect verergert met als gevolg een klimaatverandering, dat nefast is op economisch
vlak: overstromingen, orkanen en droogte; vernielingen van infrastructuur,
landbouwopbrengsten en huizen; en over de hele wereld een afname van de
landbouwproductiviteit en de samenstelling van de vegetatie. Een belangrijke vaststelling is
dat zelfs indien de volwassen bomen verwijderd worden en vervangen worden door jonge
bomen die veel koolstofdioxide (CO2) opnemen om te groeien, er nog een netto emissie gaat
zijn. Dit komt omdat de verwijderde volwassen bomen de opgeslagen koolstof vrijlaten en zo
een bron worden aan CO2. Er moet dus voor gezorgd worden dat bomen blijven staan zodat ze
zo lang mogelijk de koolstof kunnen opslaan. Dankzij het Kyoto Protocol kunnen landen met
regenwouden inkomsten verkrijgen uit het behoud van hun regenwouden en hebben ze een
aanmoediging om deze bossen te beschermen.
De biodiversiteit in de tropische regenwouden is groot en zorgt ervoor dat ze een hoge waarde
hebben als genetische bron voor nieuwe geneesmiddelen. De potentiële opbrengsten die de
ontwikkelingslanden hieruit kunnen verkrijgen zijn aanzienlijk, omdat sommige soorten
inheems en dus nergens anders te vinden zijn. Ontbossing zorgt voor afname van de
biodiversiteit, waardoor potentieel zeer waardevolle geneesmiddelen verloren gaan. Doordat
vele soorten inheems zijn leidt de plaatselijke uitroeiing ook tot een uitroeiing op wereldvlak.
Het meest verontrustende aspect is dat het grootste deel van de biodiversiteit in de tropische
regenwouden zelfs nog ongekend en onbestudeerd zijn. Bovendien is het zo dat veel mensen
waarde hechten aan de diversiteit van soorten en culturen. Ontbossing gaat de welvaartspositie
van talrijke consumenten daarom laten afnemen. Voor het behoud van de biodiversiteit is het
ook belangrijk dat de huidige bomen behouden blijven, aangezien er in de secundaire
beplanting meestal maar weinig genetische variatie zit, en zo een lagere biodiversiteit
ondersteunen.
103
Een groot aantal mensen, zowel diegene die rond als diegene die in de regenwouden leven,
zijn van de regenwouden afhankelijk. Landbouwgezinnen die er rondom wonen, halen uit de
verkoop van commerciële bosproducten een supplementair inkomen waarop ze kunnen
terugvallen in tijden van een mislukte oogst of landbouwtekorten. Bomen zijn daarom dikwijls
zeer belangrijk als economische buffer en veiligheidsnet. Het belang van bos en niet-hout
bosproducten (NWFP) voor de kwaliteit van het leven voor een zeer groot aantal arme
plattelandsmensen in tropische ontwikkelingslanden is dus onbetwistbaar, ook al zijn ze er niet
volledig afhankelijk van. De mensen die in de regenwouden leven zijn echter wel volledig
afhankelijk van de regenwouden, waardoor de gevolgen van de ontbossing voor hen het
grootst zijn. Voor de inheemse volkeren die grotendeels leven van jagen en verzamelen, is het
bos de bron van hout en NWFP die ze nodig hebben om te overleven. Door ontbossing zien ze
deze bronnen snel inkrimpen. De kennisrijkdom die deze inheemse volkeren door de eeuwen
heen hebben opgebouwd, is zeer waardevol. Het bestuderen van hoe stammen het
bosecosysteem gebruiken is een dringende zaak, zodat deze kennis niet onomkeerbaar
verloren gaat. De regenwoudmensen die het bos appreciëren en niet vernietigen verdwijnen,
waarbij ook het duurzaam gebruik van het bos. Dit wordt vervangen door onduurzame
praktijken die een verdere toename van de ontbossing veroorzaken. Tenslotte brengt
ontbossing een aantal schendingen van rechten van de inheemse bevolking met zich mee.
Tropische regenwouden hebben een productiefunctie: ze produceren hout en niet-hout
bosproducten. De productie van deze goederen is enorm en levert een grote tewerkstelling,
inkomen en vermindering van de armoede. De productie is noodzakelijk voor de inheemse
bevolking die ze gebruikt om te overleven en om te verkopen. Ook kunnen er aanzienlijke
financiële inkomsten verkregen worden uit de export van deze goederen. Landen met tropische
regenwouden hebben ook een veel grotere uitvoer dan invoer van bosproducten. Hout krijgt de
meeste aandacht, maar de opbrengsten die uit NWFP kunnen verkregen worden zijn meestal
nog groter.
Wanneer er ontbossing optreedt kan men in de toekomst geen inkomsten meer halen uit de
productie van houtproducten. Wanneer bossen omgevormd worden in een ander landgebruik
kan het hout eventueel verkocht worden en kunnen de plaatselijke en nationale economie er op
korte termijn inkomsten uit halen. Er zijn echter op de lange termijn negatieve gevolgen,
aangezien er geen houtproducten meer zullen zijn in het gebied. Potentiële problemen als
104
gevolg van ontbossing zijn een tekort aan industrieel hout, brandhout en andere
houtproducten. De ondergang van de regenwouden betekent ook het einde van de inkomsten
uit de internationale handel in hout uit de regenwouden. Met betrekking tot niet-hout
bosproducten kan gezegd worden dat het over het algemeen arme gezinnen zijn die het meest
afhangen van NWFP als bron van voedsel, veevoeder, medicijnen, gommen, harsen en
bouwmateriaal. Ontbossing zorgt voor een productieafname, waardoor het vooral de arme
inheemse bevolking is die de nadelen ervan zal ondervinden, aangezien ze geen of
onvoldoende alternatieven hebben om van te leven. Het belangrijkste deel van de NWFP
wordt gebruikt door gezinnen of plaatselijk verkocht, terwijl enkele op de exportmarkten
terecht komen. Door het gebrek aan statistieken voor NWFP lijkt het of ze maar weinig
economische waarde hebben. Er zou een duidelijke registratie moeten komen zodat de waarde
zichtbaar wordt en mensen aangemoedigd worden om de regenwouden te behouden. Nu lijkt
het immers dat ontbossing meer opbrengt dan de bomen te laten staan om de NWFP te
oogsten.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat ontbossing tal van economische verliezen met zich
meebrengt en voor een afname van de welzijns- en welvaartspositie zorgt. Het specifiek
belang van de tropische regenwouden ten opzichte van andere bossen, ligt erin dat ze de
grootste biodiversiteit ter wereld hebben, er de grootste hoeveelheid koolstof in opgeslagen
ligt, ze de grootste mogelijkheid hebben om koolstof op te nemen, en veel meer hout en niet-
hout bosproducten leveren dan de gematigde bossen en tropische bossen die geen
regenwouden zijn. Het is dus duidelijk dat tropische regenwouden een grote economische
waarde hebben. Toch treedt er op grote schaal ontbossing op.
Verklaringen van deze ontbossing zijn complex, er is niet één factor die de
hoofdverantwoordelijke is voor de ontbossing in de tropische regenwouden. Ook niet elke
ontbossing wordt gedreven door dezelfde oorzaken. Op zoek gaan naar dé oorzaak van
ontbossing is niet mogelijk, het ontbossingproces is immers niet het resultaat van één oorzaak,
maar het gevolg van een complexe interactie aan oorzaken. Er bestaat dus geen universeel
verband tussen tropische ontbossing en haar oorzaken. In de literatuur vindt men dat
ontbossing het gevolg is van verschillende combinaties van oorzaken, afhankelijk van de
beschouwde plaats. In deze scriptie werd op basis van een studie van Geist en Lambin
nagegaan welke factoren het meest naar voor komen als de oorzaken van ontbossing. Er blijkt
105
dat economische factoren een belangrijke oorzakelijke factor zijn in het ontbossingproces,
namelijk de belangrijkste onderliggende factor. In de literatuur wordt dikwijls aangehaald dat
zwerflandbouwers en de natuurlijke bevolkingsdruk de primaire oorzaken zijn van de
tropische ontbossing. Onderzoek wees echter uit dat dit een misverstand is. Zwerflandbouw
komt hoofdzakelijk als oorzaak voor in combinatie met andere onmiddellijke factoren, zoals
houtextractie en de uitbreiding van de infrastructuur. Eerder permanente bebouwing en
veeweides, dus uitbreiding van de landbouw, zijn de onmiddellijke oorzaken van ontbossing.
De studie wees ook uit dat er te veel nadruk gelegd wordt op de bevolking als oorzaak van de
ontbossing. De bevolking is de minst belangrijkste afzonderlijke factor die de ontbossing
verklaart en komt dus meestal voor in combinatie met andere onderliggende factoren.
Aangezien er zo veel oorzaken zijn van ontbossing, en in elk tropisch regenwoud in een ander
gebied de oorzaken anders zijn, is het niet mogelijk om een universeel beleid te vinden om het
ontbossingprobleem op te lossen. De oplossing dient in tegendeel per specifieke plaats
ontworpen te zijn, in overeenstemming met de oorzaken. Aangezien ontbossing het best
verklaard wordt door meerdere factoren, zal het ook nodig zijn om meerdere oplossingen te
combineren, die aangepast zijn aan de specifieke oorzaken in een gebied. In deze scriptie werd
er voor gekozen om certificaten, agroforestry en ecotoerisme te bespreken als mogelijke
oplossingen om de ontbossing te verminderen. Deze werden gekozen omdat economische
oorzaken, en vooral de uitbreiding van de landbouw de voornaamste oorzaken zijn van
ontbossing. Er bleek dat deze oplossingen een groot potentiaal hebben om de ontbossing in de
regenwouden af te remmen, maar er momenteel hun kracht nog niet bewezen hebben.
Dat deze oplossingen de ontbossing kunnen afremmen kan als volgt verklaard worden:
certificatie kan ervoor zorgen dat er een differentiatie bestaat voor consumenten tussen hout
dat op een ecologisch en sociaal aanvaardbare manier geproduceerd werd, en ander hout.
Consumenten kunnen via de markt hun voorkeur voor bosbehoud uiten door de vraag naar
gecertificeerde producten. Bij certificatie wordt het bos immers op een duurzame wijze
beheerd, waardoor in de toekomst het bos zijn functies nog kan vervullen door een verbeterd
behoud van het bosecosysteem en er minder ontbossing zal optreden. Ondanks het feit dat de
certificaten ontstaan zijn als middel om de tropische ontbossing tegen te gaan, is het vooral zo
dat de certificaten gebruikt worden in gematigde en noordelijke bossen. Bij agroforestry is het
zo dat dankzij de grotere beschikbaarheid aan brandhout en voedsel, en het afgenomen
106
arbeidsaanbod voor de houtkap de ontbossing kan afnemen. Ondanks de hoge winsten die
agroforestry kan meebrengen, krijgt in de praktijk zwerflandbouw de voorkeur, aangezien de
landbouwers door onzekerheid een zeer hoge discontovoet hebben. Ze gaan daarom weinig
belang hechten aan de winst op lange termijn van agroforestry, maar in tegendeel wel aan de
winsten op korte termijn van zwerflandbouw. Een uitdaging naar de toekomst toe is dat het
beleid ervoor moet zorgen dat de landbouwers een lagere discontovoet zouden hebben, zodat
agroforestry voor hen aantrekkelijk wordt en de financiële prikkel tot ontbossing wegvalt.
Ecotoerisme is een manier om economische inkomsten en ontwikkeling te verkrijgen, door het
tegelijk beschermen en behouden van de regenwouden. Er is een hoog potentiaal aangezien er
in de geïndustrialiseerde landen een hoge en toenemende vraag naar natuurgebaseerde
vakanties is. Ecotoerisme kan via een verhoogde tewerkstelling en hieraan verbonden hogere
inkomsten een toegenomen levensstandaard meebrengen voor de plaatselijke bevolking. Om
dit te kunnen realiseren moeten er wel twee voorwaarden voldaan zijn: de eerste voorwaarde is
de deelname van de plaatselijke bevolking aan ecotoerisme, en de tweede is een evenwichtige
verdeling van de baten over de plaatselijke bevolking. Er is echter slechts weinig tot geen
empirisch bewijs dat de huidige ecotoeristische industrie aan deze voorwaarden voldoet.
Er werd hier bewust gekozen om niet te pleiten om de ontbossing ‘stop te zetten’, maar wel ‘af
te remmen’. De ontbossing kan immers onmogelijk volledig stopgezet worden, er zal altijd
ontbossing blijven optreden doordat zowel ontbossing als inspanningen voor het behoud van
de regenwouden gedreven worden door economische motieven. Regenwouden zullen steeds
blijven gekapt worden door de landbouwers, aangezien de mensen er voedsel nodig hebben.
Om het cru te zeggen: mensen kunnen nog steeds geen bomen eten. Ze hebben in economisch
gezichtspunt geen andere optie dan de bomen van het regenwoud te kappen. Ze moeten
immers zien te overleven. Naar de toekomst toe moet er dus getracht worden om een
evenwicht te vinden tussen de menselijke behoeften, een duurzaam milieubeleid, ontbossing
en het behoud van de regenwouden. Het is duidelijk dat er nog een heel lange weg af te leggen
is zowel op politiek als economisch vlak, om dit evenwicht te bereiken. Een politieke wil en
een diepgaande economische analyse zijn hierbij onontbeerlijk.
X
LIJST VAN DE GERAADPLEEGDE WERKEN ALBERNAZ A., K., M., DA COSTA C. en LAURANCE, W., F., 2001, Is deforestation accelerating in the Brazilian Amazon?, in: Environmental Conservation, jg. 28, nr. 4, 2001, pg. 305–311, URL: <http://elin.lub.lu.se/link2elin?genre=article&issn=03768929&year=2001&volume=28&issue=4&collection=ejor&pages=305-311&resid=675712c24bbf5059e921e049f6dc31e8&lang=en >. (12/06/2006). AMELUNG T. en DIEHL M., 1992, Deforestation of Tropical Rain Forests, Economic Causes and Impact on Development, Kieler Studien 214, Institut für Weltwirtschaft an der Universität Kiel, Mohr, Tübingen, 157 pg. ANDERSEN L., E., 1997, Modelling the Relationship between Government Policy, Economic Growth, and Deforestation in the Brazilian Amazon, Working Paper 2, Department of Economics, University of Aarhus, 36 pg., URL: < http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=54986>. (11/06/2006). ANDERSON A., BARRETO P., NOGUERON R., SALOMAO R. en SOUZA C., 2006, Human Pressure on the Brazilian Amazon Forests, World Resources Institute Report, 84 pg., URL:<http://pdf.wri.org/human_pressure_amazon.pdf>. (10/06/2006). ANGELSEN A., 1995, Shifting Cultivation and “Deforestation”: A Study from Indonesia, in: World Development, vol. 23, oktober 1995, nr. 10, pg.1713-1729, URL : < http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-A-MsSAYWA-UUW-U-AAVEEZAZBY-AAVDCVWVBY-YZBZBUBYV-A-U&_rdoc=1&_fmt=summary&_udi=B6VC6-3YCMM4R-14&_coverDate=10%2F31%2F1995&_cdi=5946&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=3ed6cad3f80888ca0cc145cfdddf9d1b>. (27/02/2006). ARNOLD M. en BYRON N., 1997, What Futures for the People of the Tropical Forests?, Working Paper CIFOR nr.19, november 1997, pg.1-16, URL : <http://www.cifor.cgiar.org/publications/pdf_files/WPapers/WP-19.pdf>. (08/04/2006). ATKINSON G., 2002, Biodiversity: An Economic Approach, The London School of Economics and Political Science, URL : < http://www.fathom.com/course/21701792/session1.html >. (30/03/2006).
XI
ATTENBOROUGH, D., BEAZLEY, M. en COLLINS M., 1995, The last rain forests, World Conservation Atlas, Oxford University Press, New York, 200 pg. ATYI R., E. en SIMULA M., 2002, Forest Certification : Pending Challenges for Tropical Timber, ITTO Technical Series 19, Yokohama, International Tropical Timber Organization, 66 pg., URL : < http://www.itto.or.jp/live/Live_Server/192/ts19e.pdf>. (13/05/2006).
BEER J., HARMAND J., M., HARVEY C., A., IBRAHIM M., JIMENEZ F. en SOMARRIBA E., 2003, Service functions of agroforestry systems, FAO, URL:<http://www.fao.org/docrep/article/wfc/xii/ms20-e.htm>. (24/05/2006).
BRACK D., MARIJNISSEN C. en OZINGA S., 2002, Controlling imports of illegal timber: Options for Europe, Summary, Fern, 12 pg., URL:<http://www.fern.org/media/documents/document_1587_1589.pdf>. (13/05/2006). BROWN K., 1992, Carbon Sequestration and Storage in Tropical Forests, CSERGE GEC Working Paper 92-24, Centre for Social and Economic Research on the Global Environment, University of East Anglia, 25 pg., URL:<http://www.uea.ac.uk/env/cserge/pub/wp/gec/gec_1992_24.htm>. (27/02/2006). BROWN, K. en PEARCE, D., W., 1994, The Causes of Tropical Deforestation, The economic and statistical analysis of factors giving rise to the loss of the tropical forests, University College London Press, London, 338 pg. CANVAS, 2004, OverLeven, Tropisch hout, Canvas reportage 2 mei 2004, 42 minuten. CARVALHAES, M., A., DI STASI, L., C., KAKINAMI, S., H., OLIVEIRA, G., P., QUEIROZ-JUNIOR, M., REIS, M., S. en TIEN, O., S., 2002, Medicinal plants popularly used in the Brazilian Tropical Atlantic Forest, in: Fitoterapia, vol.73(2), februari 2002, pg.69-91. URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-A-MsSAYZA-UUA-U-AAVEEZBUYD-AAVDCVBYYD-YZBZEABAB-A-U&_rdoc=1&_fmt=full&_udi=B6VSC-44PVT9V-1&_coverDate=02%2F28%2F2002&_cdi=6259&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=5427ed0b34890ec42799886e644ba4f1>.(30/03/2006). CASEY J., F. en CAVIGLIA J., L., 2000, Deforestation and Agroforestry Adoption in Tropical Forests: Can we Generalize?, Some Results from Campeche, Mexico and Rondônia, Brazil, pg.1-28. URL:<home.wlu.edu/~caseyj/vancouver.pdf>. (24/05/2006).
XII
CASEY J., F., 2004, Agroforestry adoption in Mexico: using Keynes to better understand farmer decision-making, in: Journal of Post Keynesian Economics, lente 2004, vol. 26, nr. 3 , pg.505-521, URL:<http://search.epnet.com/login.aspx?direct=true&db=buh&an=13002675>. (24/05/2006). CESAR H., S., J., JANSSEN M., A. en VAN BEUKERING P., J., H., 2002, Economic valuation of the Leuser National Park on Sumatra, Indonesia, in: Ecological Economics, vol. 44, februari 2003, pg.43-62. URL: < http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-A-MsSAYWW-UUA-U-AAVEEZBCAZ-AAVDCVVBAZ-YZBDUYZYB-A-U&_rdoc=1&_fmt=full&_udi=B6VDY-47S6PRG-1&_coverDate=02%2F28%2F2003&_cdi=5995&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=990629966dd3c8d310ae5ab221b00838>. (20/03/2006). CHOMITZ K., M. en KUMARI K., 1998, The Domestic Benefits of Tropical Forests: A Critical Review, in: The World Bank Research Observer, vol.13, nr.1, februari 1998, pg.13–35, URL:<http://www.worldbank.org/research/journals/wbro/obsfeb98/domestic.htm>. (18/03/2006). CIFOR, 2006, website CIFOR, URL:<http://www.cifor.cgiar.org/docs/_ref/findoutabout/biodiversity/index.htm>. (30/03/2006). CLEMENT C., CURRENT D., DUBOIS J., LUTZ E. en SMITH N., 1998, Agroforestry Experiences in the Brazilian Amazon : Constraints and Opportunities, The Pilot Program to Conserve the Brazilian Rain Forest, World Bank, 67 pg., URL:<http://www-wds.worldbank.org/servlet/WDS_IBank_Servlet?pcont=details&eid=000094946_99031910540233>. (24/05/2006). COLVIN J., G., 1996, Indigenous ecotourism: The Capirona programme in Napo Province, Ecuador, in: Unasylva, Forest conservation and utilization, vol. 187, 1996, 64 pg., URL: <http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/w2149e/w2149e00.htm>. (30/05/2006). CONRAD J., M., FERRARO P., J. en UCHIDA T., 2005, Price Premiums for Eco-friendly Commodities: Are ‘Green’ Markets the Best Way to Protect Endangered Ecosystems?, in: Environmental & Resource Economics, vol.32, nr.3, november 2005, pg. 419–438, URL:<http://epp.gsu.edu/pferraro/docs/EARE2005.pdf>.(13/05/2006).
XIII
CORLETT R., T., en PRIMACK, R., B. 2005, Tropical rain forests, an ecological and biogeographical comparison, Blackwell Publishing, 336 pg. DANKERS C., 2003, Environmental and Social Standards, Certification and Labelling for Cash Crops, Technical Paper 2, FAO, Commodities and Trade, 103 pg., URL :<http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/006/y5136e/y5136e00.htm>. (14/05/2006). DAWSON T., P., MILNE R. en PATENAUDE G., 2005, Review, Synthesis of remote sensing approaches for forest carbon estimation: reporting to the Kyoto Protocol, in: Environmental Science & Policy, vol. 8, 1 april 2005, pg. 161-178, URL: <http://elin.lub.lu.se/link2elin?genre=article&issn=14629011&year=2005&volume=8&issue=2&collection=ejor&pages=161-178&resid=bf657a471ece901fe57a380b5fc8ae11&lang=en>. (24/03/2006). DESHLER D., D., LASSOIE J., P., LEE D., R., SCHELHAS J., W. en STEM C., J., 2002, Community Participation in Ecotourism Benefits: The Link to Conservation Practices and Perspectives, in: Society and Natural Resources, vol.16, nr.7, augustus 2003, pg.387–413. URL:<http://taylorandfrancis.metapress.com/(0dpbei554iqm3f45wdvca5jz)/app/home/contribution.asp?referrer=parent&backto=issue,2,6;journal,31,71;linkingpublicationresults,1:102490,1>.(24/03/2005). DESHLER D., J., LASSOIE J., P., LEE D., R. en STEM C., J., 2003, How 'Eco' is Ecotourism? A Comparative Case Study of Ecotourism in Costa Rica, in: Journal of Sustainable Tourism, vol. 11, nr. 4, 2003, pg.322-347, URL:<http://www.multilingual-matters.net/jost/011/jost0110322.htm>. (29/05/2006). DONOVAN D. en PURI R., 2004, Asia’s Tropical forests in a Changing Global Context : Can expert-led policy-making Cope with Change ?, in: Tropical Forests in a Changing Global Context, Royal Academy of Overseas Sciences, Brussel, 2005, pg. 61-92. DOWNING T., E., GARCIA-DOWNING C., HECHT S., B. en PEARSON H., A., 1992, Development or Destruction, The conversion of Tropical Forest to Pasture in Latin America, Westview Press, , 405 pg. FAO, 1999, FAO forestry, in: Unasylva, Non-wood forest products and income generation, nr. 198, 1999, 71 pg., URL:<http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/x2450e/x2450e0d.htm> (21/04/2006).
XIV
FAO, 2001a, Global ecological zoning for the global forest resources assessment 2000 final report, Rome, URL:<http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/006/ad652e/ad652e00.htm>. (28/02/2006). FAO, 2001b, Global Forest Resources Assessment 2000, Main Report, FAO Forestry Paper 140, , 479 pg., URL:<http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/DOCREP/004/Y1997E/Y1997E00.HTM>.(27/02/2006). FAO, 2001c, State of the world’s forests 2001, 181 pg., URL:<http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/DOCREP/003/Y0900E/Y0900E00.HTM>.(28/02/2006). FAO, 2005a, State of the world’s forests 2005, 153 pg., URL:<http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/007/y5574e/y5574e00.htm>. (27/02/2006). FAO, 2005b, FAO Yearbook Forest products 2003 (1999-2003), FAO Forestry Series nr.38, FAO Statistics Series nr.184, 243 pg., URL:<ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/008/y5985m/>. (08/04/2006). FAO, 2005c, Trends in wood products 1961-2003, 55 pg., URL:< ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/008/a0142m/a0142m00.pdf>. (08/04/2006). FAO, 2006a, Global Forest Resources Assessment 2005, Progress towards sustainable forest management Series, FAO Forestry Paper 147, 320 pg., URL:<http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/008/a0400e/a0400e00.htm>. (01/03/2006). FAO, 2006b, website FAO Forest Products and Economics Division, URL:<www.fao.org/forestry/site/6366/en>. (21/04/2006). FEARNSIDE, P., M., 2005, Deforestation in Brazilian Amazonia: History, Rates, and Consequences, in: Conservation Biology, vol. 19, pg. 680-688, URL:<http://www.blackwell-synergy.com/doi/abs/10.1111/j.1523-1739.2005.00697.x>. (21/03/2006).
XV
FREY E., F., 2002, Tropical Deforestation in the Amazon: An Economic Analysis of Rondonia, Brazil, Salisbury University, in: Issues in Political Economy, vol.11, 2002, 17 pg., URL:<http://org.elon.edu/ipe/Frey1.pdf>. (12/06/2006). GEIST H., J. en LAMBIN E., F., 2001, What Drives Tropical Deforestation ? A meta- analysis of proximate and underlying causes of deforestation based on subnational case study evidence, LUCC Report Series nr. 4, 116 pg., URL:<http://www.indiana.edu/~act/focus1/tropdef.pdf>. (27/04/2006). GEIST H., J. en LAMBIN E., F., 2004, Causes and Pathways of Tropical Deforestation, in: Tropical Forests. A State of the Art at the Turn of the Century, Royal Academy of Overseas Sciences, Brussel, 2004, pg. 59-65. GORDON A., M., OELBERMANN M. en VORONEY R., P., 2004, Carbon sequestration in tropical and temperate agroforestry systems: a review with examples from Costa Rica and southern Canada, in: Agriculture, Ecosystems and Environment, vol.104, december 2004, pg.359–377, URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_udi=B6T3Y-4D5JW0F-4&_coverDate=12%2F31%2F2004&_alid=401191355&_rdoc=1&_fmt=&_orig=search&_qd=1&_cdi=4959&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=36569cf91ef52b7dfee83760b91493ad>. (24/05/2006). GOSSLING S., 1999, Ecotourism: a means to safeguard biodiversity and ecosystem functions?, in: Ecological Economics, vol.29, mei 1999, pg. 303-320. URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_udi=B6VDY-3WN6YRS-9&_coverDate=05%2F31%2F1999&_alid=401192167&_rdoc=1&_fmt=&_orig=search&_qd=1&_cdi=5995&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=ee8edcd26d69178d53207b3139d6eeab>. (30/05/2006). GREENPEACE, 2006, website, URL:<http://www.greenpeace.org/belgium/nl/campaigns/bossen/canada>. (27/02/2006). HELLES F., JACOBSEN J., B., NEBEL G. en QUEVEDO L., 2003, Development and economic significance of forest certification: the case of FSC in Bolivia, in: Forest Policy and Economics, vol.7, februari 2005, pg.175– 186. URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-A-MsSAYZW-UUW-U-AAVEEZCBUY-AAVDCVZAUY-YZBDYVBVV-A-U&_rdoc=1&_fmt=full&_udi=B6VT4-491BVMG-2&_coverDate=02%2F28%2F2005&_cdi=6280&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=f43c698027e50409f88b305f463fbd08>. (13/05/2006).
XVI
HELSEN, M., 2004, Eindaanval op groene long ingezet, Het Nieuwsblad, maandag 20 december 2004, pg. 10-11. HUSAIN S., A., LELE U., PERKINS K., VERISSIMO A., VIANA V. en VOSTI S., 2000, Brazil. Forests in the balance: challenges of conservation with development, world bank operations evaluation department, Evaluation Country Case Study Series, The World Bank, Washington, D.C., 195 pg. URL:<http://wbln0018.worldbank.org/oed/oeddoclib.nsf/0/d985594af1f1dfb185256970007c1acc/$FILE/BrazilCS.pdf>. (15/06/2006). INGLES A. en WOLLENBERG E., 1998, Incomes from the Forest. Methods for the development and conservation of forest products for local communities, CIFOR, 227 pg., URL:<http://www.cifor.cgiar.org/publications/ntfpsite/pdf/Incomes.pdf>. (22/04/2006). INPE, 2006, URL:<http://www.obt.inpe.br/prodes/prodes_1988_2005.htm>. (15/06/2006). JEPMA C., J., 1995, Tropical Deforestation, A Socio-Economic Approach, Earthscan Publications Limited, London, 316 pg. KANT, S. en MAHAPATRA, K., 2004, Tropical deforestation: A multinomial logistic model and some country-specific policy prescriptions, in: Forest Policy and Economics, vol.7, januari 2005, pg.1-24, URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_udi=B6VT4-49DF7X4-1&_coverDate=01%2F31%2F2005&_alid=401194474&_rdoc=1&_fmt=&_orig=search&_qd=1&_cdi=6280&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=e08462fd26297980609e013a0785cb67>. (24/03/2006). KIKER C., F. en PUTZ F., E., 1996, Methodological and ideological options, Ecolocical certification of forest products: Economic challenges, in: Ecological Economics, vol. 20, januari 1997, pg. 37-51, URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-A-MsSAYVA-UUW-U-AAVEEZCBZW-AAVDCVZAZW-YZBDYZCVV-A-U&_rdoc=1&_fmt=full&_udi=B6VDY-3SVHN6G-4&_coverDate=01%2F31%2F1997&_cdi=5995&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=c3f520262867040f84f3950d038bf048>. (13/05/2006). KILL J., 2001, Sinks in the Kyoto Protocol, A Dirty Deal for Forests, Forest Peoples and the Climate, Fern Briefing Note, 17 pg., URL:<http://www.fern.org/pubs/briefs/sinks2.pdf>. (24/03/2006).
XVII
KRAMER R., A., PATTANAYAK S., RICHTER D., D. en SHARMA N., P., 1995, Ecological and Economic Analysis of Watershed Protection in Eastern Madagascar, in: Journal of environmental management, jg.1997, vol. 49, pg.277-295, URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_udi=B6WJ7-45M2VVF-9&_coverDate=03%2F31%2F1997&_alid=322680308&_rdoc=1&_fmt=&_orig=search&_qd=1&_cdi=6871&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=6fc973580ed15e19299b7f89d2a3b0e2>. (22/03/2006). LANLY J.-P., 2003, Deforestation and forest degradation factors, FAO, URL:<http://www.fao.org/docrep/article/wfc/xii/ms12a-e.htm>.(14/03/2006). LAURANCE W., F., 1999, Reflections on the tropical deforestation crisis, in: Biological Conservation, vol. 91, december 1999, pg. 109-117, URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-A-MsSAYVA-UUA-U-AAVEEZCVYE-AAVDCVZWYE-YZBDEAYCA-A-U&_rdoc=1&_fmt=full&_udi=B6V5X-3XNK44Y-3&_coverDate=12%2F31%2F1999&_cdi=5798&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=b18ecfbeeda0c733137da3e0648cc3c1>.(16/03/2005). LEWIS S., L., 2005, Review, Tropical forests and the changing earth system, in: Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological Sciences, vol. 361, nr.1465, 29 januari 2006, pg. 195-210, URL:< http://www.journals.royalsoc.ac.uk/link.asp?id=p086w21035r437u6>. (14/03/2006). LODOEN D., 2000, Trees of change, Corporate Report 2000, international centre for research in agroforestry, 73 pg. MACDICKEN K. en SMITH J., 2000, Capturing the value of forest carbon for local livelihoods: opportunities under the clean development mechanisms of the Kyoto protocol, CIFOR, Bogor, Indonesia, 16pg., URL:<http://www.cifor.cgiar.org/publications/pdf_files/carbon.pdf>. (26/03/2006). MAGIN G., 2001, Forests of fear. The Abuse of Human Rights in Forest Conflicts, Fern, 48 pg., URL:< http://www.fern.org/pubs/reports/fear.pdf>.(08/04/2006). MARGULES C. en SARKAR S., 2002, Operationalizing biodiversity for conservation planning, in: Journal of Biosciences, vol. 27, nr. 4, juli 2002, pg. 299–308, URL:<http://www.ias.ac.in/jbiosci/jul2002/299.pdf>. (10/03/2006).
XVIII
MARGULIS S., 2003, Causes of Deforestation of the Brazilian Amazon, The World Bank, World Bank Working Paper nr. 22, Washington D. C., 77 pg., URL: < http://www-wds.worldbank.org/servlet/WDSContentServer/WDSP/IB/2004/02/02/000090341_20040202130625/Rendered/PDF/277150PAPER0wbwp0no1022.pdf>. (10/03/2006). MATTHEWS E., MURRAY S., PAYNE R. en ROHWEDER M., 2000, Carbon storage and sequestration, in: Forest Ecosystems, Pilot analysis of global ecosystems, World Resources Institute, Washington DC, pg. 55-59, URL:<http://pdf.wri.org/page_forests_010_carbon.pdf>. (24/03/2006). MOLUA E., L., 2003, The economics of tropical agroforestry systems: the case of agroforestry farms in Cameroon, in: Forest Policy and Economics, vol. 7, februari 2005, pg.199–211, URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_udi=B6VT4-491BVMG-4&_coverDate=02%2F28%2F2005&_alid=393757635&_rdoc=1&_fmt=&_orig=search&_qd=1&_cdi=6280&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=ca7097baace2f46fcd23d2f6147badcd>. (24/03/2005). MONGABAY, 2006, website Mongabay, URL:< http://rainforests.mongabay.com/>. (30/05/2006). OTSUKA K. en SUYANTO S., 2001, From Deforestation to Development of Agroforests in Customary Land Tenure Areas of Sumatra, in: Asian Economic Journal, vol. 15, nr.1, maart 2001, pg.1-17, URL:<http://www.blackwell-synergy.com/doi/abs/10.1111/1467-8381.00120>. (23/04/2006). OZINGA S., 2004, Footprints in the forest, Current practice and future challenges in forest certification, Fern, 76 pg., URL :<http://www.fern.org/media/documents/document_1890_1900.pdf>. (13/05/2006). PEARCE D., 2001, How valuable are the Tropical Forests? Demonstrating and Capturing Economic Value as a Means of Addressing the Causes of Deforestation, 12 pg. URL: < http://www.cserge.ucl.ac.uk/TROPICAL%20FORESTS_Parispaper.pdf>. (24/05/2006). PORTELA R. en RADEMACHER I., 2001, A dynamic model of patterns of deforestation and their effect on the ability of the Brazilian Amazonia to provide ecosystem services, in: Ecological Modelling, vol.143, 15 oktober 2001, pg.115-146. URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_aset=V-WA-A-W-A-MsSAYWW-UUA-U-AAVEEZZAWD-AAVDCVZEWD-YZBYAEVCC-A-U&_rdoc=1&_fmt=full&_udi=B6VBS-44113RH-9&_coverDate=10%2F15%2F2001&_cdi=5934&_orig=search&_st=13&_sort=d&view=c&_
XIX
acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=342bc43bbbfa0f436a57471a333a683d>.(22/03/2006). PRATIWI, 1996, Deforestation and reforestation policy in tropical regions, with special reference to Indonesia, doctoraatthesis, academiejaar 1995-1996, UGent, 375 pg. RAMETSTEINER E. en SIMULA M., 2002, Forest certification - an instrument to promote sustainable forest management?, in: Journal of Environmental Management, vol. 67, 1 januari 2003, pg. 87–98, URL:<http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_udi=B6WJ7-480CKPJ-2&_coverDate=01%2F01%2F2003&_alid=401198107&_rdoc=1&_fmt=&_orig=search&_qd=1&_cdi=6871&_sort=d&view=c&_acct=C000043466&_version=1&_urlVersion=0&_userid=794998&md5=598ad13f4bd6b6d198d1f327a0e6af52>.(13/05/2006). REID J., W., SEDJO R., A. en SIMPSON R., D., 1996, Valuing Biodiversity for Use in Pharmaceutical Research, in: Journal of Political Economy, vol. 104, nr. 1, februari 1996, pg. 163-185, URL:< http://www.jstor.org/view/00223808/di980618/98p0008q/0>. (31/03/2006). ROPER J., 2001, Forestry Issues, Tropical Forests and Climate Change, 17 pg., URL:<http://www.rcfa-cfan.org/english/issues.13.html>.(24/03/2006). The Royal Society, 2001, The role of land carbon sinks in mitigating global climate change, Policy document 10/01, , 28 pg., URL:<http://www.royalsociety.org/displaypagedoc.asp?id=7451>. (25/03/2006). THOMPSON H., Indonesia: Development, Degraded Rainforests and Decreasing Global Biological Diversity, URL: < http://www.vuw.ac.nz/atp/articles/thompson_9609.html >. (30/03/2006). VAN SOEST D., P., 1998, Tropical Deforestation: An Economic Perspective, proefschrift doctoraat in de Economische Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen, 277 pg., URL: < http://irs.ub.rug.nl/ppn/166119326 >. (26/02/2006). WILCOX B., A., 1995, Tropical forest resources and biodiversity: the risks of forest loss and degradation, in: Unasylva, nr. 181, vol.46, 1995, pg. 43-49, URL:<http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/v5200e/v5200e0a.htm> (30/03/2006).
XX
YOUNG A., 1988, ICRAF Reprint nr. 47, Agroforestry and its potential to contribute to land development in the tropics, herdruk uit: Journal of Biogeography, Blackwell Scientific Publications, vol. 15, 1988, pg. 19-30.
XXI
BIJLAGEN Bijlage 1.1 : Eigen berekening van de hoeveelheid tropische regenwouden in 2000
De hoeveelheid tropische regenwouden werd bepaald aan de hand van de volgende formule :
(totaal bosgebied)ty x (percentage van het bosgebied dat tropisch regenwoud is)ty
= (hoeveelheid tropische regenwouden)ty
met : t = jaar 2000, y = land y
De FAO (FAO, 2001b) heeft een verdeling in ecologische zones gemaakt van alle bossen in de
wereld. Voor elk land werd weergegeven welk percentage van het bosgebied tot een bepaalde
bosklasse behoorde in 2000 (FAO, 2001b, pg.431-434). De landen die volgens de FAO op
basis van de ecologische zones tropische regenwouden bezitten, werden ook als dusdanig
beschouwd in deze scriptie. Voor al deze landen werd ook bepaald wat het totaal bosgebied
was in 2000, op basis van dezelfde studie (FAO, 2001b, pg.391-394).
Door deze data in te vullen in de formule, verkrijgt men bijvoorbeeld voor Brazilië:
(543 905 x 1 000 hectare) x (76%) = 413 367,8 x 1 000 hectare
Om de hoeveelheid regenwoud te bekomen in Zuid-Amerika werd de bovenstaande
berekening uitgevoerd voor alle Zuid-Amerikaanse landen die regenwouden bezitten, namelijk
Argentinië, Bolivia, Brazilië, Colombia, Ecuador, Frans Guyana, Guyana, Paraguay, Peru,
Suriname en Venezuela. De bekomen resultaten werden opgeteld, waarna bekomen werd dat
er in Zuid-Amerika 589 903,20 x 1 000 hectare aan regenwoud ligt.
Deze zelfde berekening werd ook uitgevoerd voor Afrika, Azië, Noord en Centraal Amerika
en Oceanië, wat een totaal wereldareaal regenwouden gaf van 952 551,00 x 1 000 hectare.
Deze berekening kan enkel gemaakt worden voor het jaar 2000, aangezien het percentage aan
tropisch regenwoud in een land elk jaar wijzigt door de ontbossing en het percentage enkel
beschikbaar is voor 2000.
XXII
Bijlage 3.1 : Ligging van de case studie gebieden in Afrika (Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 18)
XXIII
Bijlage 3.2 : Ligging van de case studie gebieden in Azië (Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 19)
Opmerking: op de kaart werden twee case studies niet aangeduid, namelijk een van Western
Samoa Islands en Irian Jaya.
XXIV
Bijlage 3.3 : Ligging van de case studie gebieden in Latijns-Amerika
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 19)
XXV
Bijlage 3.4: Lijst van onmiddellijke oorzaken
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 7)
XXVI
Bijlage 3.5: Lijst van onderliggende oorzaken
XXVII
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 9-10)
XXVIII
Bijlage 3.6 : Resultaten van de frequentieanalyse van de onmiddellijke oorzaken
N = aantal cases waar de relatie in voorkomt % = percentage van de in totaal 152 cases waarin de relatie voorkomt (Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 24)
XXIX
Bijlage 3.7 : Resultaten van de frequentieanalyse van de onderliggende oorzaken
(Bron : Geist H., J. en Lambin E., F., 2001, pg. 33)