27
Prinsjesdag 2020 De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema 15 september 2020 | EY.nl/Prinsjesdag

De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

Prinsjesdag 2020 De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema

15 september 2020 | EY.nl/Prinsjesdag

Page 2: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

1

Introductie

Het is al bijna net zo’n traditie als Prinsjesdag zelf: de Prinsjesdagmailing van EY. Ook dit jaar informeren wij je weer over de fiscale maatregelen die het kabinet op Prinsjesdag heeft voorgesteld. Via onze website EY.nl/Prinsjesdag en social media houden wij je op de hoogte van de relevante ontwikkelingen. Met vriendelijke groet,

Jeroen Davidson Managing Partner EY Belastingadviseurs

Page 3: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

2

Inhoudsopgave Introductie .............................................................................................................................. 1 1. Inleiding ........................................................................................................................ 4 2. Arbeidsmarkt en werkgever ............................................................................................ 6

2.1 Wijzigingen tarief werkkostenregeling ........................................................................ 6 2.2 Een nieuwe gerichte vrijstelling: de scholingsvrijstelling ............................................... 6 2.3 Corona: fiscale afhandeling van de zorgbonus voor niet-werknemers ............................ 6 2.4 Verdere fiscale facilitering innovatieve start-ups gaat niet door .................................... 7 2.5 Aanpassing overgangsregeling levensloopregeling ...................................................... 7

3. Ondernemers ................................................................................................................ 8 3.1 Verdere verlaging zelfstandigenaftrek ........................................................................ 8 3.2 Minder tariefverlaging vennootschapsbelasting .......................................................... 8 3.3 Beperking jaarlijkse verliesverrekening ....................................................................... 8 3.4 Aankondiging aanpassing zakelijkheidbeginsel ............................................................ 9 3.5 Beperking verrekening dividendbelasting ................................................................... 9 3.6 Versobering liquidatie- en stakingsregeling ................................................................. 9 3.7 Voorkomen van vrijstelling door toepassing van renteaftrekbeperking ........................ 10 3.8 Aankondiging onderzoek naar verdere beperking van de renteaftrek en invoering vermogensaftrek ................................................................................................................ 10 3.9 Verduidelijking samenloop tussen hybridemismatchmaatregelen en renteaftrekbeperkingen ...................................................................................................... 11 3.10 Aanpassing minimumkapitaalregel en tijdelijke verhoging bankenbelasting .................. 11 3.11 Nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting ................................................ 11 3.12 Corona: vrijstelling voor TOGS en subsidie vaste lasten MKB ...................................... 12 3.13 Corona: verliesverrekening met coronareserve ......................................................... 12

4. Innovatie en investeringen ............................................................................................ 13 4.1 Verduidelijking kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.................................................... 13 4.2 Stabiele investeringsregelingen EIA, MIA en Vamil ..................................................... 13 4.3 Innovatiebox van 7% naar 9% ................................................................................... 13 4.4 Extra budget voor WBSO in 2021 ............................................................................ 13 4.5 Tijdelijke investeringskorting voor bedrijven ............................................................. 14

5. Particulieren ............................................................................................................... 15 5.1 Verlaging tarieven box 1 inkomstenbelasting ............................................................ 15 5.2 Aanpassing heffingskortingen ................................................................................. 15 5.3 Verlaging aftrektarief ............................................................................................. 16 5.4 Geen wijzigingen in box 2 ....................................................................................... 17 5.5 Aanpassing vermogensrendementsheffing (box 3) .................................................... 17 5.6 Verbetering uitvoerbaarheid toeslagen .................................................................... 18

6. Woning ....................................................................................................................... 19 6.1 Verlaging eigenwoningforfait .................................................................................. 19 6.2 Minder overdrachtsbelasting voor starter; meer voor beleggers ................................. 19 6.3 Eenmalige huurverlaging en verlaging verhuurderheffing .......................................... 20

7. Auto ........................................................................................................................... 21 7.1 Bijtelling auto ........................................................................................................ 21 7.2 BPM bij inschrijving in kentekenregister ................................................................... 21 7.3 Aanpassing schijfgrenzen BPM ................................................................................ 21

8. Milieu ......................................................................................................................... 22 8.1 Afschaffing postcoderoosregeling in de energiebelasting ........................................... 22 8.2 Verlenging verlaagd tarief energiebelasting voor laadpalen ........................................ 22 8.3 Invoering verlaagd tarief energiebelasting voor walstroom ......................................... 22 8.4 Invoering nationale CO2-heffing industrie ................................................................. 22 8.5 Geen plasticbelasting ............................................................................................. 23

9. Overig ........................................................................................................................ 24 9.1 Uitzondering voor het leggen van elektronisch derdenbeslag door de Belastingdienst ... 24 9.2 Overgangsrecht bij aanpassing voorwaarden NSW-landgoederen/buitenlandse landgoederen .................................................................................................................... 24

10. Contact ....................................................................................................................... 25

Page 4: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

3

Page 5: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

4

1. Inleiding

Geen bezuinigingen, maar investeren in onder meer baanbehoud, goede voorzieningen en een

schoner land. Dat is de belangrijkste boodschap uit de Troonrede van de Koning. De fiscale

speerpunten in het pakket Belastingplan 2021 hangen daarmee samen. Het kabinet zet in op

maatregelen om economische groei in de coronacrisis te stimuleren en maatregelen voor een beter,

eerlijker en groener belastingstelsel.

Coronacrisis

Een flink aantal fiscale maatregelen, die in eerste instantie via een beleidsbesluit zijn geregeld,

hangt samen met de coronacrisis. Zo zijn er wettelijke bepalingen voorgesteld voor de fiscale

vrijstellingen voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS), de zogenoemde

‘zorgbonus’ voor zorgpersoneel, de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten

(TOFA) en de mogelijkheid voor ondernemers om een fiscale coronareserve te vormen.

Om investeringen in de coronacrisis te stimuleren stelt het kabinet een tijdelijke baangerelateerde

investeringskorting (BIK) voor. Bedrijven die een investering doen krijgen daarmee korting die ze

kunnen verrekenen via de loonheffing.

Maatregelen voor de burger

Het kabinet heeft in het belastingpakket diverse voorstellen opgenomen om de burger te ontlasten.

Voorbeelden hiervan zijn de verlaging van de inkomstenbelasting, de verhoging van de

arbeidskorting, de verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3, de vrijstelling van

overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt, de aanpassingen in het toeslagenstelsel en

de eenmalige huurverlaging voor huurders met een lager inkomen.

Maatregelen voor het bedrijfsleven

Het bedrijfsleven krijgt over het algemeen te maken met een lastenverzwaring en een aanscherping

van de regels. Zo wordt bijvoorbeeld het hoge tarief van de vennootschapsbelasting in 2021 -

anders dan vorig jaar is aangekondigd - niet verlaagd. De verlaging van het lage tarief gaat wel door.

Daarbij wordt de grens voor het lage tarief geleidelijk verhoogd. Het effectieve tarief van de

innovatiebox wordt per 1 januari 2021 verhoogd en de liquidatie- en stakingsverliesregeling wordt

aangepast (daarvoor is een afzonderlijk wetsvoorstel ingediend). Tevens krijgt het bedrijfsleven per

1 januari 2021 te maken met een bronbelasting op renten en royalty's naar laagbelastende landen

en in misbruiksituaties.

Het kabinet stelt verder voor per 1 januari 2022 het verrekenen van verliezen bij bedrijven te

beperken, een afzonderlijk wetsvoorstel in te dienen om het arm’s-lengthbeginsel aan te passen (om

zo de informeel-kapitaalstructuren aan te pakken) en onderzoek te doen naar invoering van een

vermogensaftrek. Om mogelijke strijdigheid met het EU-recht weg te nemen is het kabinet

voornemens om per 1 januari 2022 onder andere de verrekening van dividendbelasting met de

vennootschapsbelasting te beperken.

Tegelijk met alle wetsvoorstellen is op Prinsjesdag ook de hoofdlijnenbrief met een schets van een

nieuwe groepsregeling (fiscale eenheid) in de vennootschapsbelasting gepubliceerd, evenals de

kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport ‘Op weg naar balans in de vennootschapsbelasting’

van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.

Klimaat

Het wetsvoorstel Wet CO2-heffing industrie en het wetsvoorstel ODE-tarieven 2021 en 2022 zien op

de wens van het kabinet ons belastingstelsel groener te maken. In het Klimaatakkoord is

afgesproken dat industriële bedrijven worden gestimuleerd om te investeren om minder CO2 uit te

Page 6: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

5

stoten. Als bedrijven alsnog te veel CO2 uitstoten, gaan ze een CO2-heffing betalen. De

autobelastingen worden aangepast aan de scherpere milieueisen. De stroom bij oplaadpunten voor

elektrische auto’s blijft relatief goedkoop tot en met 2022.

Tot slot

De wetsvoorstellen zijn nog niet definitief. Tijdens de parlementaire behandeling kunnen er nog

wijzigingen optreden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen rondom de kabinetsplannen

nauwgezet.

Page 7: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

6

2. Arbeidsmarkt en werkgever

2.1 Wijzigingen tarief werkkostenregeling

De vrije werkkostenruimte wordt alleen voor het jaar 2020 verhoogd van 1,7% naar 3,0% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Dit levert een extra vrij bedrag van maximaal € 5.200 per werkgever of, als u in de werkkostenregeling de concernregeling toepast, per concern. De reden van deze eenmalige verhoging is het verruimen van de mogelijkheden om in coronatijd iets extra’s – en belastingvrij - voor werknemers te doen. In de belastingplannen voor het jaar 2021 is aangekondigd dat de vrije werkkostenruimte structureel wordt verlaagd van 1,2% naar 1,18% over de fiscale loonsom boven de € 400.000. De reden voor deze verlaging van de vrije ruimte is dat de verruiming van de gerichte vrijstelling van scholingskosten hiermee gefinancierd kan worden. Voor de loonsom tot € 400.000 wordt de vrijstelling in 2021 weer 1,7%.

2.2 Een nieuwe gerichte vrijstelling: de scholingsvrijstelling

Tot en met 2020 is het mogelijk om de gerichte vrijstelling voor scholing toe te passen op outplacementkosten die zijn toegekend aan de werknemer in dienstbetrekking. Vanaf 1 januari 2021 is het ook mogelijk om de vrijstelling toe te passen voor scholingskosten die voortkomen uit vroegere dienstbetrekking, als de scholing gericht op het verkrijgen van toekomstige inkomsten.

2.3 Corona: fiscale afhandeling van de zorgbonus voor niet-werknemers

In het Belastingplan is voorgesteld om voor niet-werknemers (zzp-ers en uitzendkrachten) te voorzien in een regeling om een eenmalige bonus van € 1.000 uit te keren zonder fiscale gevolgen voor de ontvanger. Een vergelijkbare regeling stond – zonder aanpassing van de wet – al open voor werknemers.

De bestaande eindheffingsmogelijkheid was tot nu toe beperkt tot verstrekkingen, zoals kerstpakketten en andere geschenken aan niet-werknemers. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om ook de zorgbonus als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen. De zorginstelling is vervolgens een eindheffing van 75% verschuldigd over deze bonus. De zorginstelling kan een aanvraag indienen bij de Minister van VWS voor de bonus èn de daarover verschuldigde eindheffing.

De regeling voor niet-werknemers werkt terug tot 1 januari 2020 en stelt daarbij een aantal voorwaarden:

• Zorginstellingen doen schriftelijk mededeling aan de ontvanger van het toepassing vinden van deze eindheffing. Aan deze mededelingen worden verder geen voorwaarden gesteld.

• Zorginstellingen houden in een afzonderlijke administratie bij aan wie de bonus is uitgekeerd;

Door de voorgestelde wetswijziging vormt deze bonus geen belastbaar inkomen of belastbare winst voor de niet-werknemers, eveneens heeft deze bonus geen invloed op inkomensafhankelijke regelingen.

Page 8: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

7

2.4 Verdere fiscale facilitering innovatieve start-ups gaat niet door

Een bestaande faciliteit is de belastingvrijstelling (onder voorwaarden) van aan werknemers van innovatieve start-ups toegekende aandelenoptierechten tot een bedrag van maximaal 25% van € 50.000. Eén van de voorwaarden is dat tussen de toekenning en de uitoefening van het optierecht ten minste 12 maanden moeten zijn gelegen en niet meer dan vijf kalenderjaren zijn verstreken.

Het voordeel uit een aandelenoptierecht is volgens de huidige wet belast ten tijde van het uitoefenen van de optie. De werknemer verkrijgt bij uitoefening van de optie incourante aandelen en geen euro’s. Zeker bij innovatieve start-ups ontbreken dan vaak de liquide middelen om de loonheffingen te kunnen voldoen. Het plan was om het tijdstip van belastingheffing te verplaatsen van het moment van uitoefenen van de optie naar het latere moment van verkoop van de met de aandelenoptie verkregen aandelen. Immers, dan zouden er wel euro’s beschikbaar zijn om de loonheffingen te betalen. In de aanbiedingsbrief bij het Belastingplan is aangegeven dat dit voorstel niet doorgaat.

2.5 Aanpassing overgangsregeling levensloopregeling

De overgangsregeling van de levensloopregeling wordt op punten aangepast. De levensloopregeling

is in feite al per 1 januari 2012 afgeschaft, maar voor werknemers met een levensloopsaldo van €

3.000 of meer op 31 december 2011, was voorzien in overgangsrecht tot uiterlijk 31 december

2021. De overheid heeft als doel om uiterlijk op 1 januari 2022 alle bestaande levensloopsaldi

fiscaal af te wikkelen.

De overgangsregeling is nu aangepast. Het fictieve genietingsmoment van alle nog niet belaste

levensloopsaldi wordt gesteld op 31 oktober 2021, Vanaf 1 november 2021 kunnen alle saldi

verwerkt worden in de loonadministratie. De inhoudingsplicht wordt daarbij tevens verlegd naar de

instelling waar het geld is ondergebracht. Redenen voor deze wijziging zijn als volgt:

• De (ex-)werkgever heeft vaak niet de juiste informatie eenvoudig ter beschikking van alle

levensloopsaldi. Ook zal er niet altijd sprake zijn van een inhoudingsplichtige op het (fictieve)

genietingsmoment.

• Bij een fictief genietingsmoment op 31 december 2021 zou de inhouding van loonbelasting

in de meeste gevallen pas na 1 januari 2022 plaatsvinden, waardoor de werknemer de –

hogere - waarde van de aanspraak vóór de inhouding moet opgeven in box 3. Door het

fiscale genietingsmoment naar voren te halen zal in voorkomende gevallen minder box 3-

heffing verschuldigd zijn.

• Het verleggen van de inhoudingsplicht naar de instelling die het levensloopsaldo beheert,

maakt het ook direct eenvoudiger om de loonheffingen in te houden op het uit te keren

saldo. De belastingschuld kan na alle spaarjaren best tot een groot bedrag zijn opgelopen,

en het verleggen van de inhoudingsplicht zou dit praktische punt kunnen oplossen.

Let op, in gevallen waarin de aanspraak eerder wordt uitgekeerd dan 31 oktober 2021, blijft de

werkgever inhoudingsplichtig.

Page 9: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

8

3. Ondernemers

3.1 Verdere verlaging zelfstandigenaftrek

Vorig jaar is al beslist dat de zelfstandigenaftrek voor ondernemers in de inkomstenbelasting vanaf

2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1

januari 2021 wordt de huidige zelfstandigenaftrek van € 7.030 tot en met 2027 verlaagd met €

360 per jaar. In 2028 is de verlaging € 390 en daarna is de verlaging € 110 per jaar tot € 3.240 in

2036.

De reden voor de verlaging is het verkleinen van de fiscale verschillen tussen zelfstandigen (zzp-ers)

en werknemers. Om zelfstandigen op korte termijn tegemoet te komen, wordt de verhoging van de

arbeidskorting uit 2022 naar voren gehaald en daalt het tarief van de eerste schijf ten opzichte van

2020 met 0,25 %-punt.

3.2 Minder tariefverlaging vennootschapsbelasting

Het vennootschapsbelastingtarief zou per 1 januari 2021 verlaagd worden van 16,5% naar 15%

(lage tarief) en van 25% naar 21,7% (hoge tarief). Deze verlaging gaat echter deels niet door. Het

kabinet heeft namelijk besloten om af te zien van de verlaging van het hoge

vennootschapsbelastingtarief per 1 januari 2021, zodat het hoge vennootschapsbelastingtarief 25%

blijft.

De verlaging van het tarief in de eerste schijf van 16,5% naar 15% wordt wel doorgevoerd per 1

januari 2021. Bovendien gaan meer MKB-bedrijven in de komende jaren dit lagere tarief betalen.

Vanaf 2021 geldt het lage tarief namelijk voor winsten tot € 245.000 in plaats van € 200.000. In

2022 wordt deze grens verder verhoogd naar € 395.000.

Het tarief wordt als volgt:

2020 2021 2022

Tarief schijf 1 16,5% 15% 15%

Tarief schijf 2 25% 25% 25%

Schijfgrens € 200.000 € 245.000 € 395.000

3.3 Beperking jaarlijkse verliesverrekening

Het kabinet wil de verrekening van verliezen bij bedrijven beperken. Momenteel kunnen bedrijven

verliezen verrekenen met winsten uit het voorgaande jaar of winsten uit de zes jaren daarna. Die

verliezen zijn nu volledig verrekenbaar met de winst.

Vanaf 1 januari 2022 kunnen de verliezen (zowel voorwaarts als achterwaarts) echter slechts tot

een bedrag van € 1 miljoen volledig met de winst worden verrekend. Daarboven kunnen de verliezen

verrekend worden met 50% van de winst die uitgaat boven de eerste € 1 miljoen. Tevens vervalt de

voorwaartse verliesverrekeningstermijn van zes jaar, waardoor de verliezen onbeperkt in de tijd

verrekend kunnen worden. Hierdoor zullen de oude verliezen als gevolg van de coronacrisis in

principe niet meer verdampen en zijn de verliezen geleden tijdens de coronacrisis onbeperkt

verrekenbaar.

Page 10: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

9

3.4 Aankondiging aanpassing zakelijkheidbeginsel

In het voorjaar van 2021 komt het kabinet met een afzonderlijk wetsvoorstel om het

zakelijkheidsbeginsel aan te passen. Het zakelijkheidbeginsel houdt in dat afzonderlijke

vennootschappen die binnen een concern met elkaar handelen onder vergelijkbare omstandigheden

als onafhankelijke partijen moeten handelen. Dit betekent dat een concernvennootschap die een

bepaalde dienst of product koopt, de marktconforme kosten kan aftrekken, terwijl de andere

concernvennootschap (die een bepaalde dienst levert of product verkoopt) een corresponderende

opbrengst in aanmerking neemt. Concernvennootschappen behalen op die manier een

marktconforme winst die in het land waar die vennootschappen gevestigd zijn in de belastingheffing

wordt betrokken.

Momenteel kunnen landen het zakelijkheidsbeginsel verschillend of niet toepassen. Hierdoor kunnen

in internationale situaties verschillen ontstaan waardoor een deel van de winst niet voldoende wordt

belast. Bij een internationale transactie kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een bedrijf in

Nederland wel de kosten aftrekt, maar dat het bedrijf in het andere land geen belasting betaalt over

de corresponderende opbrengst. Om dit soort situaties te voorkomen, wilt het kabinet de aftrek van

kosten in Nederland beperken indien bij de andere partij in het buitenland niet of te weinig belasting

wordt betaald over het financiële voordeel dat daaraan gekoppeld is.

3.5 Beperking verrekening dividendbelasting

Uit recente rechtspraak van het Europese Hof zou kunnen worden afgeleid dat Nederland verplicht is

om Nederlandse dividendbelasting terug te geven aan buitenlandse verlieslatende aandeelhouders.

Om mogelijke strijdigheid met Europees recht weg te nemen is het kabinet daarom van plan om per

1 januari 2022 de verrekening van dividend- en kansspelbelasting met de vennootschapsbelasting

te beperken.

Om deze mogelijke strijdigheid weg te nemen zal straks ook in puur binnenlandse situaties geen

teruggaaf van dividendbelasting (en kansspelbelasting) meer worden toegekend aan Nederlandse

verlieslatende aandeelhouders. Wel kan de niet-verrekende dividendbelasting worden

voortgewenteld naar winstgevende jaren.

Vooruitlopend op de voorgenomen maatregel wordt binnenkort een beleidsbesluit gepubliceerd.

Daarin zal worden goedgekeurd dat in bepaalde situaties – onder voorwaarden – teruggaaf van

dividend- en kansspelbelasting kan worden verleend aan buiten Nederland gevestigde

aandeelhouders. Op die manier wordt volgens het kabinet in de tussenliggende periode de mogelijke

Europeesrechtelijke strijdigheid weggenomen.

3.6 Versobering liquidatie- en stakingsregeling

De liquidatie- en stakingsverliesregelingen in de vennootschapsbelasting worden versoberd. Het

doel hiervan is om een dam op te werpen tegen de uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag

die plaatsvindt door middel van de aftrek van dergelijke verliezen. De wijziging van de

liquidatieverliesregeling omvat de volgende drie onderdelen:

Page 11: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

10

• een beperking tot liquidaties van dochtervennootschappen waarin de moedervennootschap

een kwalificerend belang houdt (materiële beperking);

• een beperking van de liquidatieverliesregeling tot liquidaties van dochtervennootschappen

die zijn gevestigd in de EU/EER of in een aangewezen land waarmee een EU-associatie-

akkoord is gesloten (territoriale beperking); en

• een beperking van de mogelijkheid tot langdurig uitstel van het aftrekmoment van een

liquidatieverlies (temporele beperking).

De voorgestelde beperkingen gaan gepaard met enkele maatregelen om te voorkomen dat de

beperkingen eenvoudig zouden kunnen worden omzeild. Verder wordt er in beperkte mate voorzien

in overgangsrecht.

Tot slot worden er als aanvullende maatregel vergelijkbare wijzigingen voorgesteld met betrekking

tot de stakingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting. Om de voorgestelde regeling

uitvoerbaar te maken voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst is voorgesteld om de beperking

van de liquidatieverliesregeling toe te passen voor zover het liquidatieverlies meer bedraagt dan € 5

miljoen.

3.7 Voorkomen van vrijstelling door toepassing van renteaftrekbeperking

De specifieke renteaftrekbeperking (artikel 10a Wet Vpb) beperkt de aftrek van renten op

kwalificerende schulden. Het kabinet wil ongewenste gevolgen van die regeling aanpakken.

Het kan voorkomen dat een negatief saldo aan renten, valutaresultaten en kosten niet in aftrek

komt en dus effectief wordt vrijgesteld onder de aftrekbeperking. Denk bijvoorbeeld aan resultaten

die zonder de aftrekbeperking zouden leiden tot een hogere winst, zoals een positief

valutaresultaat of negatieve rente. Daarnaast wordt het bedrag aan niet-aftrekbare renten voor alle

kwalificerende schulden gezamenlijk bepaald. Hierdoor kan een negatief saldo worden verrekend

met een positief saldo van een andere kwalificerende schuld.

Het kabinet vindt dit onwenselijk en stelt voor om niet langer toe te staan dat de

renteaftrekbeperking resulteert in een vrijstelling. Deze wijziging geldt per kwalificerende schuld.

Dit betekent dat het saldo niet langer wordt meegeteld als dit negatief is en de vrijstelling van dit

saldo zou leiden tot een lagere winst. Daarnaast kan een negatief saldo niet langer worden afgezet

tegen een positief saldo van een andere schuld. Deze wijziging geldt voor boekjaren die aanvangen

op of na 1 januari 2021.

3.8 Aankondiging onderzoek naar verdere beperking van de renteaftrek en invoering vermogensaftrek

Het kabinet wil de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen meer in evenwicht brengen.

In dit kader gaat het kabinet onderzoek doen naar een invoering van een budgettair neutrale

vermogensaftrek in combinatie met een verdere beperking van de earningsstrippingbepaling

(renteaftrekbeperking). Aangezien dit een ingrijpende wijziging betreft, moet de wenselijkheid en

vormgeving van deze optie verder onderzocht worden door het kabinet.

Page 12: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

11

3.9 Verduidelijking samenloop tussen hybridemismatchmaatregelen en renteaftrekbeperkingen

Met ingang van 1 januari 2020 is de tweede Europese antibelastingontwijkingsrichtlijn (ATAD 2)

geïmplementeerd in de vennootschapsbelasting. Dit kan leiden tot het weigeren van aftrek of het tot

de winst rekenen van betalingen of vergoedingen ingeval van bepaalde hybridemismatches.

Hybridemismatches zijn situaties waarin een belastingvoordeel wordt behaald door verschillen

tussen belastingstelsels. Enkele van de hybridemismatchmaatregelen zijn niet van toepassing indien

sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen.

Het kabinet verduidelijkt nu de samenloop tussen de hybridemismatchmaatregelen en andere

renteaftrekbeperkingen. Dit is met name relevant voor het bedrag aan renteaftrek voor toepassing

van de earningsstrippingbepaling en de minimumkapitaalregel. Daarnaast zijn ook rentebaten

relevant voor de earningsstrippingbepaling. De voorgestelde verduidelijking houdt in dat eerst de

hybridemismatchmaatregelen worden toegepast en vervolgens de andere regelingen. Hierbij wordt

de geweigerde aftrek en het dubbel in aanmerking genomen inkomen toegerekend aan de

rentebaten en rentelasten. Het kabinet verduidelijkt dat deze toerekening evenredig is aan de

verhouding tussen de rentebaten en rentelasten en de overige rentebaten en lasten. Deze

toerekening werkt door naar de earningsstrippingbepaling en de minimumkapitaalregel.

3.10 Aanpassing minimumkapitaalregel en tijdelijke verhoging bankenbelasting

Het kabinet past de minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars aan. Deze aanpassing is

het gevolg van een arrest van de Hoge Raad. Volgens het kabinet heeft dit arrest namelijk als

gevolg dat zogenaamd aanvullend tier 1-kapitaal (AT1-kapitaal) fiscaal kwalificeert als schuld,

waardoor de vergoeding hierop fiscaal aftrekbaar is. Om de budgettaire derving hiervan te

verminderen stelt het kabinet voor om AT1-kapitaal niet langer aan te merken als kapitaal voor de

minimumkapitaalregel.

Als aanvullende maatregel wordt voorgesteld om het percentage van de minimumkapitaalregel per

1 januari 2021 te verhogen van 8% naar 9%. Bij toepassing van de minimumkapitaalregel blijft de

zogeheten leverage ratio op geconsolideerd niveau het uitgangspunt.

Daarnaast wordt voorgesteld om de bankenbelasting in het jaar 2021 tijdelijk te verhogen. Het

tarief dat ziet op kortlopende schuld wordt tijdelijk verhoogd van 0,044% naar 0,066% en het tarief

dat ziet op langlopende schuld wordt tijdelijk verhoogd van 0,022% naar 0,033%. Deze verhoging

wordt met ingang van 1 januari 2022 weer ongedaan gemaakt.

3.11 Nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting

Het kabinet heeft in het kader van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid aangegeven dat de huidige

fiscale-eenheidsregeling in de vennootschapsbelasting op termijn moet worden vervangen. De

nieuwe groepsregeling moest uitvoeringstechnisch en juridisch toekomstbestendig zijn.

Het kabinet volgt dit nu op door een schets te geven van de beoogde toekomstige groepsregeling.

Uit deze schets blijkt dat het kabinet een regeling van verlies- of winstoverdracht of een systeem van

resultatenpooling op het oog heeft. De komende periode zal het kabinet verder van gedachten

Page 13: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

12

wisselen met het parlement en met diverse organisaties uit het bedrijfsleven, belangenorganisaties

en met wetenschappers. De beslissing om een wetsvoorstel in te dienen zal aan een volgend kabinet

worden overgelaten.

3.12 Corona: vrijstelling voor TOGS en subsidie vaste lasten MKB

Ondernemers hebben onder voorwaarden een eenmalige tegemoetkoming gekregen van € 4.000 op

grond van de Beleidsregel Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS). Later is daar

de subsidie vaste lasten MKB bijgekomen. Op basis daarvan krijgen bedrijven afhankelijk van de

omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten en de mate van omzetderving (minimaal 30%)

een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 50.000 voor vier maanden.

Het kabinet heeft aangegeven dat de tegemoetkoming en de subsidie niet tot de winst behoren en

dus zijn vrijgesteld van belastingheffing. Dit is nu met terugwerkende kracht tot en met 1 januari

2020 opgenomen in het Belastingplan, zowel voor de inkomstenbelasting als voor de

vennootschapsbelasting. Eventuele terugbetalingen van de tegemoetkoming of de subsidie zijn dan

ook niet aftrekbaar.

3.13 Corona: verliesverrekening met coronareserve

Indien in 2020 een verlies wordt gemaakt, kan dat verlies worden verrekend met winst uit 2019.

Een verlies in 2020 is gezien de coronacrisis zeer reëel. Het probleem is echter dat de

verliesbeschikking over 2020 pas wordt vastgesteld bij het opleggen van de (definitieve) aanslag

over 2020. Die aanslag wordt niet eerder dan in 2021 opgelegd.

Bedrijven leiden hierdoor een liquiditeitsnadeel. Het kabinet biedt belastingplichtigen daarom de

mogelijkheid om al eerder een verwacht coronagerelateerd verlies over 2020 te verrekenen met

2019. Onder voorwaarden kan een belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting bij het

bepalen van de in 2019 genoten winst een fiscale reserve vormen (coronareserve).

De coronareserve kan worden gevormd voor het gehele of gedeeltelijke coronagerelateerde verlies

dat zich naar verwachting in 2020 voordoet. De coronareserve kan niet hoger zijn dan de winst

voor het jaar 2019. De coronareserve wordt in het jaar na het jaar waarin deze reserve is gevormd

toegevoegd aan de winst.

Indien belastingplichtigen een afwijkend boekjaar hebben van het kalenderjaar kan de reserve

worden gevormd in het laatste jaar dat eindigt in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31

maart 2020.

Page 14: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

13

4. Innovatie en investeringen

4.1 Verduidelijking kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

Een ondernemer die investeert in bedrijfsmiddelen heeft recht op de

kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). De KIA is bedoeld om investeringen van relatief geringe

omvang te bevorderen. De hoogte van de investeringsaftrek is afhankelijk van het

investeringsbedrag.

De Hoge Raad heeft onlangs aangegeven hoe de KIA moet worden toegepast bij een

samenwerkingsverband (zoals een maatschap of een VOF). Daarbij stelde de Hoge Raad een

hoofdregel op, maar maakte ook een uitzondering. Via de voorgestelde wetswijziging wordt voor alle

situaties uitgegaan van de door de Hoge Raad geformuleerde hoofdregel, zonder daarbij

uitzonderingen toe te staan. Deze hoofdregel houdt kort gezegd in dat de belastingplichtige recht

heeft op een evenredig gedeelte van het maximumbedrag aan KIA voor zijn aandeel in het totaal van

de investeringen (de investering in het samenwerkingsverband plus zijn investeringen in het

buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen).

Daarnaast wordt verduidelijkt dat bij het bepalen van de hoogte van de KIA wordt uitgegaan van het

investeringsbedrag per separate onderneming van de belastingplichtige en niet het totaal aan

investeringen voor alle ondernemingen van die belastingplichtige tezamen.

4.2 Stabiele investeringsregelingen EIA, MIA en Vamil

De fiscale investeringsregelingen voor energiezuinige of milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen laten

een stabiel beeld zien. De Energie-investeringsaftrek (EIA) blijft in 2021 op 45%. Ook de

percentages van de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-

investeringen (Vamil) blijven gelijk. De MIA kent voordelen van 36%, 27% of 13,5%. Het Vamil

voordeel blijft 75%.

4.3 Innovatiebox van 7% naar 9%

De verhoging van het effectieve tarief van de innovatiebox van 7% naar 9% is – na de eerdere

aankondiging op Prinsjesdag in 2019 – in het Belastingplan opgenomen. Met dit tarief streeft het

kabinet naar een evenwichtige belastingheffing over winsten uit innovatieve activiteiten, maar blijft

men oog houden voor een goed vestigingsklimaat voor innovatieve ondernemingen in Nederland.

4.4 Extra budget voor WBSO in 2021

De WBSO (S&O-afdrachtvermindering) is een effectief instrument om investeringen in R&D door

private bedrijven te stimuleren. Als gevolg van de coronacrisis kunnen deze investeringen onder

druk komen te staan. Juist de ontwikkeling van technisch nieuwe producten, processen en

programmatuur is nodig om uit de crisis te komen. Om te zorgen dat investeringen in R&D op peil

blijven, is er in 2021 € 157 miljoen extra beschikbaar voor de WBSO. Het totale budget van de

WBSO in 2021 komt daarmee op € 1.438 miljoen.

Page 15: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

14

Het extra budget wordt ingezet door een verhoging van het tarief van de eerste schijf van 32% naar

40%, en een verhoging van het starterstarief van 40% naar 50%. Daarmee komt deze verhoging ten

goede aan alle innovatieve bedrijven die in 2021 gebruik gaan maken van de WBSO.

Inhoudelijk wordt in de WBSO slechts het begrip ‘publieke kennisinstelling’ verduidelijkt, door het

schrappen van de woorden ‘zonder winstoogmerk’ in de definitie. Publieke kennisinstellingen komen

niet in aanmerking voor de WBSO, maar kunnen wel belastingplichtig zijn voor de

vennootschapsbelasting. Dit staat echter los van de beoordeling of al dan niet sprake is van een

winstoogmerk. De verduidelijking leidt niet tot een inperking van de huidige groep gebruikers van de

WBSO.

De heroverweging van de huidige definitie van programmatuurontwikkeling onder de WBSO is nog

niet afgerond. Op basis van de eerdere evaluatie van de WBSO en aanbevelingen van onafhankelijke

experts wordt verder onderzoek gedaan naar aanpassing van deze definitie.

4.5 Tijdelijke investeringskorting voor bedrijven

Met de tijdelijke baangerelateerde investeringskorting (BIK) wil het kabinet bedrijven stimuleren om

te blijven investeren, juist in deze roerige tijden. Met de regeling moeten bedrijven een deel van de

investeringskosten kunnen verrekenen in de loonheffing. De details moeten nog verder worden

uitgewerkt.

Page 16: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

15

5. Particulieren

5.1 Verlaging tarieven box 1 inkomstenbelasting

Met ingang van 1 januari 2020 is een tweeschijvenstelsel ingevoerd in box 1 van de

inkomstenbelasting. Door de invoering van het tweeschijvenstelsel ontstaat een meer proportionele

heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, een zogenoemde sociale vlaktaks,

met een basistarief voor het inkomen tot en met € 68.507 en een toptarief voor het inkomen boven

€ 68.507.

In het vorige Belastingplan waren ook de tarieven voor 2021 al vastgelegd, waardoor het tarief in de

eerste schijf met 0,25%-punt daalt ten opzichte van 2020. Voor de jaren 2022 t/m 2024 wordt ter

versterking van de koopkracht een verdere stapsgewijze verlaging van het tarief in de eerste schijf

aangekondigd tot uiteindelijk 37,03% in 2024.

De tarieven worden als volgt (inclusief premie volksverzekeringen):

Belastingplichtigen jonger dan AOW-leeftijd:

2020 2021 2022 2023 2024

Schijf 1 37,35% 37,10% 37,07% 37,05% 37,03%

Schijf 2 49,50% 49,50% 49,50% 49,50% 49,50%

De grens tussen schijf 1 en 2 ligt in alle jaren bij € 68.507.

AOW-gerechtigden:

2020 2021 2022 2023 2024

Schijf 1 19,45% 19,20% 19,17% 19,15% 19,13%

Schijf 2 37,35% 37,10% 37,07% 37,05% 37,03%

Schijf 3 49,50% 49,50% 49,50% 49,50% 49,50%

AOW-gerechtigden betalen geen AOW-premie. Om die reden behouden zij - ook na 2020 - drie

schijven. Hierbij geldt bovendien een verschil voor de lengte van de eerste schijf al naar gelang de

belastingplichtige voor of na 1946 is geboren.

2020 2021 t/m 2024

Grens schijf 1 (geboren

vanaf 1946)

€ 34.712 € 35.129

Grens schijf 1 (geboren

voor 1946)

€ 35.375 € 35.941

Grens schijf 2 € 68.507 € 68.507

5.2 Aanpassing heffingskortingen

Er wordt het nodige aangepast op het gebied van de heffingskortingen. Tezamen met de verlaging

van het tarief in de eerste schijf streeft het kabinet hiermee een gelijkmatige

koopkrachtontwikkeling na. Waar het aanpassen van de tarieven gunstig is voor de koopkracht van

grote groepen burgers, kan het kabinet met de heffingskortingen specifieke groepen bereiken.

Page 17: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

16

Verhoging algemene heffingskorting

Het maximum van de (inkomensafhankelijke) algemene heffingskorting wordt verhoogd. In 2021

bedraagt deze € 2.837 (2020: € 2.711). Een verhoging voor 2021 was al vastgelegd in eerdere

Belastingplannen, maar het kabinet heeft besloten tot een extra verhoging om daarmee de

koopkracht van met name de lagere inkomensgroepen te verbeteren.

Verhoging arbeidskorting

Het maximum van de (inkomensafhankelijke) arbeidskorting wordt verhoogd. In 2021 bedraagt deze

€ 4.205 (2020: € 3.819), waarmee de voor 2022 aangekondigde verhoging een jaar naar voren

wordt gehaald. Het kabinet heeft besloten tot deze versnelling om daarmee de koopkracht van

werkenden te verbeteren en het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen

te verminderen.

Verhoging (alleenstaande) ouderenkorting

De maximum ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting worden verhoogd om ervoor te

zorgen dat meer ouderen er komend jaar op vooruit gaan. De maximum ouderenkorting wordt

€ 1.703 (2020: € 1.622) en de alleenstaande ouderenkorting wordt € 443 (2020: € 436).

Verlaging inkomensafhankelijke combinatiekorting

De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) wordt in 2021 verlaagd met € 113, om deze

vervolgens in 2022 weer te verhogen met € 77. Deze maatregel is het gevolg van een rechtelijke

uitspraak, waardoor meer co-ouders dan voorzien recht kregen op deze heffingskorting. Per 1

januari 2022 wordt de maximale IACK weer verhoogd met € 77. De structurele verlaging is dus €

36.

5.3 Verlaging aftrektarief

Sinds 2014 wordt het fiscale voordeel van aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning

(hypotheekrenteaftrek) geleidelijk afgebouwd voor zover deze kosten worden afgetrokken tegen het

hoogste tarief van de inkomstenbelasting. De (hypotheek)rente is effectief dan niet meer aftrekbaar

tegen het tabeltarief, maar tegen een lager tarief.

De aftrek zou aanvankelijk van 2014 tot en met 2042 jaarlijks met 0,5%-punt worden verlaagd. De

afbouw van de aftrek is met ingang van 1 januari 2020 echter versneld naar 3%-punt per jaar.

Sinds 1 januari 2020 geldt ook voor andere aftrekposten een vergelijkbare aftrekbeperking. Voor

ondernemers gaat het om de volgende aftrekposten:

• zelfstandigenaftrek;

• aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk;

• meewerkaftrek;

• startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid;

• stakingsaftrek;

• MKB-winstvrijstelling.

Voor aanmerkelijk-belanghouders gaat het om de volgende aftrekpost:

• terbeschikkingstellingsvrijstelling.

Page 18: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

17

Voor particulieren gaat het om de volgende aftrekposten:

• uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (alimentatie);

• uitgaven voor specifieke zorgkosten;

• weekenduitgaven voor gehandicapten;

• scholingsuitgaven;

• aftrekbare giften;

• restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren;

• verliezen op beleggingen op durfkapitaal.

Het aftrektarief in de hoogste belastingschijf wordt effectief als volgt beperkt:

2020 2021 2022 2023

Aftrektarief

maximaal

46% 43% 40% 37,05%

Dit was al vastgelegd in het Belastingplan 2019. De versnelde invoering van het tweeschijventarief

in 2020 heeft er niet toe geleid dat het tempo van de afbouw is aangepast.

5.4 Geen wijzigingen in box 2

Iemand met een belang van minimaal 5% in een BV, heeft een aanmerkelijk belang. Inkomsten

daaruit zijn belast in box 2 van de inkomstenbelasting. Het Belastingplan bevat geen enkel voorstel

voor de aanmerkelijk-belangheffing.

Wel wordt met ingang van 1 januari 2021 het tarief in box 2 van de inkomstenbelasting verhoogd.

Dit was echter al opgenomen in het Belastingplan 2019.

Tarief

2020 26,25%

2021 26,9%

Voor aanmerkelijk-belanghouders is wel relevant dat op 17 juni 2020 het wetsvoorstel ‘Excessief

lenen bij eigen vennootschap’ is ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel beoogt

belastinguitstel of –afstel door aanmerkelijkbelanghouders tegen te gaan. Het wetsvoorstel

ontmoedigt lenen bij de eigen BV en treedt in werking op 1 januari 2023. Volgens het wetsvoorstel

wordt het bovenmatige deel van een lening (voor zover meer dan € 500.000) als fictief regulier

voordeel belast in box 2 van de inkomstenbelasting (tegen een tarief van 26,9% in 2023).

5.5 Aanpassing vermogensrendementsheffing (box 3)

Zoals eerder is aangekondigd, is een wetsvoorstel tot aanpassing van de

vermogensrendementsheffing in box 3 van de inkomstenbelasting bij de Tweede Kamer ingediend.

In dit voorstel wordt het heffingvrije vermogen verhoogd van € 30.846 naar € 50.000. Voor

partners wordt het heffingvrije vermogen verhoogd van € 61.692 naar € 100.000. Het gevolg van

deze verhoging van het heffingvrije vermogen zal aldus het kabinet ervoor zorgen dat 900.000

personen minder belasting zullen betalen over hun vermogen in box 3.

Ter financiering van deze verhoging van het heffingvrije vermogen wordt het belastingtarief in box 3

verhoogd van 30% naar 31%. Het gevolg van deze twee voorstellen is dat mensen met een vermogen

Page 19: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

18

tot circa € 220.000 er per saldo op vooruit zullen gaan. Mensen met een vermogen van meer dan €

220.000 zullen er echter per saldo netto op achteruit gaan. Voor hen weegt de verhoging van het

heffingvrije vermogen niet op tegen de verhoging van het belastingtarief. Het kabinet stelt dat tot

deze groep circa 400.000 personen zullen behoren.

Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal het effectieve belastingtarief in box 3 als volgt

bedragen.

Vermogen vanaf tot Effectieve belastingtarief

0 50.000 0

50.000 100.000 0,59%

100.000 1.000.000 1,40%

>1.000.000 1,76%

In dit wetsvoorstel is tevens opgenomen dat de rendementsgrondslag in box 3 bij voor bezwaar

vatbare beschikking wordt vastgesteld indien deze meer dan € 31.340 bedraagt. De

rendementsgrondslag is gelijk aan de bezittingen minus de schulden, vóór toepassing van het

heffingvrije vermogen. Deze grondslag zal dan de basis zijn voor de vermogenstoets die in diverse

inkomensafhankelijke regelingen, zoals huur- en zorgtoeslag, wordt gehanteerd, Het kabinet wil

hiermee voorkomen dat door verhoging van het heffingvrije vermogen meer personen gerechtigd

worden tot diverse inkomensafhankelijke regelingen. Om die rendementsgrondslag te kunnen

vaststellen, ook als geen box 3-heffing is verschuldigd, zijn ook enkele formeelrechtelijke

bevoegdheden voor de Belastingdienst opgenomen in het wetsvoorstel.

5.6 Verbetering uitvoerbaarheid toeslagen

In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het huidige toeslagenstelsel grote nadelen kent. Het

kabinet erkent dat en werkt aan een grote hervorming van het toeslagenstelsel. De volledige

hervorming kost tijd. Maar enkele maatregelen worden nu al genomen, zoals:

• Toeslagen worden voortaan proportioneel vastgesteld en teruggevorderd. Het alles-of-niets

karakter van het huidige toeslagenstelsel wordt daarmee verlaten.

• Belanghebbende krijgen de mogelijkheid om een zienswijze te geven vóórafgaand aan het

opleggen van de beschikking, als die mogelijk grote impact heeft op de belanghebbende.

• Er komen aanvullende waarborgen ter verbetering van de rechtspositie bij de

informatieverplichtingen, en als er een verzuimboete of vergrijpboete wordt opgelegd.

• Op termijn wordt wettelijk vastgelegd dat schulden bij de Belastingdienst/Toeslagen kunnen

worden kwijtgescholden.

• Partnerschap zal niet langer met terugwerkende kracht tot het begin van het kalenderjaar

ontstaan. In plaats daarvan zal het partnerschap voortaan ontstaan op de eerste van de

maand nádat de gebeurtenis waardoor het partnerschap ontstaat heeft plaatsgevonden.

Page 20: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

19

6. Woning

6.1 Verlaging eigenwoningforfait

De percentages van het eigenwoningforfait voor de eigen woning worden in 2021 en 2023

stapsgewijs verlaagd. In combinatie met de endogene ontwikkeling van huur- en prijsstijgingen, leidt

dat waarschijnlijk tot de volgende percentages van het eigenwoningforfait:

2020 2021 2022 2023

Tot € 12.500 0 % 0 % 0 % 0 %

€ 12.500 - € 25.000 0,20% 0,20% 0,20% 0,15%

€ 25.000 - € 50.000 0,35% 0,30% 0,30% 0,25%

€ 50.000 - € 75.000 0,45% 0,40% 0,40% 0,35%

€ 75.000 - € 1.090.000 0,60% 0,50% 0,50% 0,45%

Meer dan € 1.090.000 2,35% 2,35% 2,35% 2,35%

Bij een woningwaarde van meer dan € 1.090.000 ziet het percentage op de eigenwoningwaarde

voor zover die meer bedraagt dan € 1.090.000. Het bedrag van € 1.090.000 geldt voor 2020 en

wordt jaarlijks geïndexeerd.

Dit was al vastgelegd in het Belastingplan 2019.

6.2 Minder overdrachtsbelasting voor starter; meer voor beleggers

Starters krijgen een tegemoetkoming in de overdrachtsbelasting; beleggers gaan meer betalen.

Per 1 januari 2021 is niet meer het type vastgoed (woning of niet-woning) bepalend voor het bedrag

aan overdrachtsbelasting, maar wie de koper is. In het kort krijg je drie typen kopers:

• starters tussen de 18 en 35 jaar die zelf in de woning gaan wonen (zogenaamde

koopstarters) krijgen een vrijstelling;

• doorstromers en mensen vanaf 35 jaar die zelf in de woning gaan wonen betalen 2%;

• kopers van bedrijfsvastgoed én woningen waarbij de koper niet zelf in de gekochte woning

gaat wonen betalen 8%.

De koopstarter mag de vrijstelling maar één keer toepassen. Hiervoor maakt het niet uit of de

koopstarter zijn eerste, tweede of derde woning koopt, zolang hij of zij de woning maar zelf gaat

bewonen en het de eerste keer is dat hij of zij de startersvrijstelling claimt. Is één van de twee

partners 35 jaar of ouder, dan krijgt alleen de jongere koper een vrijstelling voor zijn/haar deel.

De voorgestelde wijziging heeft met name negatieve gevolgen voor partijen die vanaf 1 januari

2021 een woning kopen en deze niet zelf gaan bewonen. Hiervoor geldt een verhoging van het

tarief van 2% naar 8%. Wij denken hierbij met name aan woningcorporaties, beleggers,

familierelaties, vakantiewoningen en partijen met zorgvastgoed. Ook voor ander vastgoed gaat het

tarief naar 8%.

Effecten

De voorgestelde maatregel heeft tot gevolg dat wij verwachten dat de woningmarkt tot 1 januari

2021 enerzijds afremt en anderzijds op hol slaat. Wij verwachten dat ‘starters’ de koop of levering

Page 21: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

20

van hun woning gaan uitstellen tot 1 januari 2021. Aan de andere kant verwachten we dat

beleggers proberen transacties met woningen nog vóór 1 januari 2021 af te ronden.

Visie EY

De tariefswijziging hing al langer in de lucht, maar komt door afradende adviezen dit jaar toch als

een verrassing. Ondanks dat de wijziging op zich sympathiek is, is het de vraag of het de starter ook

echt gaat helpen. De huurstarter heeft er niets aan want de huur wordt mogelijk zelfs hoger door

hogere kosten bij de belegger. Daarnaast werkt het ook niet voor koopstarters die nieuwbouw willen

kopen omdat daar 21% btw op zit in plaats van overdrachtsbelasting. Het is de vraag of deze

stimulans ook niet haaks staat op de Energietransitie, omdat met name nieuwe woningen gasloos of

energieneutraal zijn. De vrijstelling is dus een stap in de goede richting maar nog niet alle starters

worden bereikt.

6.3 Eenmalige huurverlaging en verlaging verhuurderheffing

Volgens de staatssecretaris van Financiën geldt voor veel huurders dat zij door de coronacrisis in

een lastige financiële situatie zijn beland. Om deze huurders een steuntje in de rug te geven, wordt

in voorgesteld om zittende huurders met een gereguleerd huurcontract en met een inkomen tot aan

de voorheen maximale inkomensgrens, eenmalig het recht te geven op een huurverlaging tot de

aftoppingsgrens.

Om woningcorporaties tegemoet te komen wordt het tarief van de verhuurderheffing met 0,036 %-

punt verlaagd.

Page 22: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

21

7. Auto

7.1 Bijtelling auto

Ook in 2021 kan in het geval van een ter beschikking gestelde auto’s zonder CO2-uitstoot het verlaagde bijtellingstarief van 12% (in 2020 was het tarief 8%) toegepast worden op de cataloguswaarde tot en met €40.000 (in 2020 was de cap €45.000). Het reguliere bijtellingspercentage zonder korting bedraagt 22%. De cap is niet van toepassing voor elektrische auto’s met geïntegreerde zonnepanelen en voor emissievrije auto’s die rijden op waterstof.

7.2 BPM bij inschrijving in kentekenregister

Het belastbare feit voor de invoer van gebruikte auto’s uit het buitenland wordt in plaats van het moment van tenaamstelling, het moment waarop inschrijving plaatsvindt in het kentekenregister.

In de praktijk blijkt er tijdsverloop te zijn tussen inschrijving in het kentekenregister en de tenaamstelling. Omdat de waarde van de auto nu op dit laatste moment wordt bepaald, kan er soms nog sprake zijn van een verdere waardedaling wanneer de tenaamstelling op een (veel) later moment plaatsvindt dan de inschrijving in het kentekenregister (bijvoorbeeld wanneer de auto in de handelsvoorraad zit van een handelaar in tweedehands auto’s). Door het moment waarop de belasting wordt verschuldigd naar voren te halen, wordt dit effect voorkomen en zullen er naar verwachting minder geschillen ontstaan over de waardebepaling van de ingevoerde tweedehands auto en uiteindelijk de te betalen BPM.

7.3 Aanpassing schijfgrenzen BPM

De BPM wordt geheven op basis van de CO2-uitstoot van een personenauto. Hoe hoger de CO2-uitstoot, hoe meer BPM wordt betaald. De CO2-schijfgrenzen, de schijftarieven voor personenauto’s en de CO2-grens en het tarief voor de dieseltoeslag voor personenauto’s voor 2021 zullen worden aangescherpt in lijn met de technologische ontwikkelingen. Dit betekent dat bepaalde personenauto’s in een hogere schijf kunnen vallen vanaf 2021 en dat meer BPM moet worden betaald ten opzichte van de huidige situatie.

Page 23: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

22

8. Milieu

8.1 Afschaffing postcoderoosregeling in de energiebelasting

In de energiebelasting wordt de zogenaamde ‘postcoderoosregeling’ afgeschaft. Deze regeling

voorziet in een verlaagd energiebelastingtarief in de eerste verbruiksschijf voor elektriciteit voor

leden van een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie die lokaal elektriciteit opwekt met

hernieuwbare energiebronnen.

Deze regeling wordt als (te) complex ervaren en om die reden vervangen door een subsidieregeling.

De nieuwe subsidieregeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

(RVO). Leden van coöperaties die voor 31 december 2020 zijn aangewezen door de inspecteur,

kunnen gedurende 15 jaar nog gebruik maken van een overgangsregeling waaronder het verlaagde

energiebelastingtarief nog kan worden toegepast.

8.2 Verlenging verlaagd tarief energiebelasting voor laadpalen

De maatregel om bij de levering van elektriciteit aan laadpalen een verlaagd energiebelastingtarief

te heffen zal worden verlengd tot en met 2022.

8.3 Invoering verlaagd tarief energiebelasting voor walstroom

Het kabinet introduceert een verlaagd tarief in de energiebelasting voor zogenaamde walstroom.

Walstroom is elektriciteit afkomstig van het distributienet aan land die wordt geleverd aan schepen

die zijn afgemeerd. Als schepen walstroom gebruiken, zijn zij voor de elektriciteitsvoorziening aan

boord niet meer aangewezen op het gebruik van een met minerale oliën aangedreven generator en

wordt het verbruik van die minerale oliën voor die elektriciteitsvoorziening vermeden. Dat levert

milieuwinst op en om die reden wordt dan ook een verlaagd tarief in de energiebelasting voorgesteld

voor walstroom.

8.4 Invoering nationale CO2-heffing industrie

Met ingang van 1 januari 2021 introduceert het kabinet een nieuwe, nationale CO2-heffing voor de industrie. De heffing sluit aan bij en komt bovenop het bestaande EU-systeem voor emissiehandel (Emission Trading Scheme, ETS). In totaal krijgen net geen 300 Nederlandse bedrijven met deze aanvullende heffing te maken, waarvan ruim 90% op dit moment al valt onder het EU ETS. Het doel van deze regeling is om een extra prikkel te geven om Nederlandse bedrijven aan de CO2-doelstellingen van het Klimaatakkoord te laten voldoen. De opbrengst van deze maatregel zal in de loop van 2020 tot 2030 gestaag toenemen. Het tarief van € 30 per ton CO2 met ingang van 2021 loopt jaarlijks met iets meer dan € 10 op tot uiteindelijk € 125 per ton CO2 in 2030. In de praktijk zal het bedrijfsleven dit tarief niet betalen. Allereerst wordt de – fluctuerende – EU ETS-prijs in aftrek gebracht op het CO2-tarief. Sinds de introductie van het EU ETS in 2012 heeft de prijs per ton CO2 gefluctueerd van € 3 tot circa € 25 per ton CO2. Eind 2019 schommelde de prijs net onder de € 30 per ton CO2. Daarnaast wordt gebruikt gemaakt van dispensatierechten. Deze rechten worden onder meer berekend aan de hand van industrie-specifieke benchmarks en geven een vrijstelling voor een bepaalde hoeveelheid uitstoot. Deze dispensatierechten kunnen, net als onder het EU ETS, door marktdeelnemers onderling verhandeld worden.

Page 24: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

23

Op basis van het overzicht van de budgettaire gevolgen van deze maatregel is het de verwachting van het kabinet dat de maatregel in de eerste jaren na introductie een beperkte opbrengsten heeft. Daaruit leiden wij af dat de bedrijven die op dit moment niet onder de EU ETS vallen – meer specifiek afvalverwerkers en een enkele uitstoter van lachgas – kennelijk grotendeels zullen worden vrijgesteld door middel van de hiervoor genoemde dispensatierechten. Dat is op dit moment nog maar de vraag, omdat de benchmarks pas eind 2020 zullen worden gepubliceerd. Bovendien worden de dispensatierechten pas aan het einde van het belastingjaar berekend en toegekend (en kunnen die op dat moment pas onderling verhandeld worden). De voorgestelde wetswijziging bevat geen heffing op de invoer van CO2, of concreter een compensatie voor de invoer van producten die buiten Nederland op een vergelijkbaar vervuilende wijze zijn geproduceerd. Dat was onder het EU ETS ook al het geval ten aanzien van landen buiten de EU, maar in aanvulling daarop maakt Nederland nu een extra onderscheid ook ten opzichte van andere EU lidstaten. Dat betekent dat het stapsgewijs mogelijk steeds minder aantrekkelijk wordt voor producerende bedrijven om productielocaties in Nederland aan te houden. De ‘HUF-toets’ (de toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid) meldt dat de grenseffecten die worden verwacht verwaarloosbaar zijn. Visie EY De nieuwe CO2-heffing bevat nog bijzonder veel losse eindjes en de concrete financiële impact voor bedrijven is op dit moment nog nagenoeg onbekend. Dit komt mede doordat het tarief afhankelijk is van een fluctuerende en toekomstige EU ETS-prijs en van achteraf berekende vrijstellingen (dispensatierechten) die ook nog eens onderling verhandeld kunnen worden. Onder meer door aan te sluiten bij de bestaande EU ETS zullen de administratieve lasten voor het bedrijfsleven mogelijk beperkt blijven, maar dat gaat wat ons betreft wel ten koste van de concurrentiepositie van een deel van het Nederlandse bedrijfsleven.

8.5 Geen plasticbelasting

De grote afwezige in het Belastingplan is toch wel de belasting op niet-gerecycled plastic, die enkele

weken geleden door de Europese Commissie werd aangekondigd met een introductiedatum per 1

januari 2021. Wij kijken reikhalzend uit naar het moment waarop deze conceptwetgeving op tafel

komt, zowel vanuit de Europese Commissie als vanuit het kabinet.

Page 25: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

24

9. Overig

9.1 Uitzondering voor het leggen van elektronisch derdenbeslag door de Belastingdienst

Met ingang van 1 januari 2021 wordt het beslag- en executierecht herzien. Onderdeel daarvan is de verplichting om elektronisch derdenbeslag te leggen als van de derde, bijvoorbeeld een werkgever, een elektronisch adres bekend is bij de gerechtsdeurwaarder. De Belastingdienst heeft in 2018 aangegeven dat het invoeren van elektronisch derdenbeslag door de Belastingdienst op de beoogde invoeringsdatum (1 januari 2021) niet haalbaar is. Beoogd was daarom om in de wet zelf een uitzondering te maken voor de Belastingdienst voor wat betreft het elektronisch leggen van derdenbeslag, maar dat bleek niet mogelijk. Daarom wordt de uitzonderingspositie voor de Belastingdienst nu vastgelegd in de Invorderingswet. De Belastingdienst verwacht dat zij niet eerder dan in 2023 elektronisch derdenbeslag kan leggen.

9.2 Overgangsrecht bij aanpassing voorwaarden NSW-landgoederen/buitenlandse landgoederen

De Natuurschoonwet 1928 (NSW) stimuleert door fiscale faciliteiten instandhouding van landgoederen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Uit een evaluatie blijkt dat de NSW van groot belang is voor de instandhouding van landgoederen en daarmee voor het behoud van het natuurschoon op deze landgoederen. Tegelijkertijd blijkt uit de evaluatie dat op onderdelen aanpassingen wenselijk zijn. Als uitvloeisel van deze evaluatie wordt met ingang van 1 januari 2021 het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 gewijzigd. Dit Rangschikkingsbesluit bevat de voorwaarden waaraan landgoederen moeten voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een NSW-landgoed. Voor de NSW-landgoederen die nu gerangschikt zijn maar door de gewijzigde voorwaarden niet langer gerangschikt kunnen blijven is overgangsrecht in het Belastingplan opgenomen. Buitenlandse landgoederen kunnen op grond van een goedkeurend beleidsbesluit sinds 18 december 2014 aangemerkt worden als NSW landgoed als zij een element vormen van het Nederlands cultuurgoed. Met ingang van 1 januari 2021 wordt de NSW hierop aangepast. Het eerdergenoemde Rangschikkingsbesluit bevat de criteria om als element van het Nederlands cultuurgoed aangemerkt te worden.

Page 26: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

25

10. Contact

Arbeidsmarkt en werkgevers Jan-Bertram Rietveld E: [email protected] T: 088 – 407 83 22

Innovatie en investeringen Ben Kiekebeld E: [email protected] T: 088 – 407 84 57

Ondernemers Vennootschapsbelasting en Europese maatregelen Daniel Smit E: [email protected] T: 088 – 407 84 99

Ondernemers Btw, overdrachtsbelasting, douane en milieubelastingen Walter de Wit E: [email protected] T: 088 – 407 13 90

Particulieren Rob Boltjes E: [email protected] T: 088 – 407 92 46

Vermogende particulieren en formeel belastingrecht Roxana Bos E: [email protected] T: 088 – 407 84 43

Page 27: De fiscale consequenties van het Belastingplan op thema ......2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1 januari 2021 wordt de huidige

EY| Assurance | Tax | Strategy and Transactions | Consulting

Over EY

EY is wereldwijd toonaangevend op de gebieden assurance, tax, strategy,

transaction en consulting services. Met de inzichten en de hoogwaardige diensten

die wij bieden, dragen wij bij aan het versterken van het vertrouwen in de

kapitaalmarkten en economieën overal ter wereld. Wij brengen toonaangevende

leiders voort die door samen te werken onze beloften aan al onze stakeholders

waarmaken. Daarmee spelen wij een cruciale rol bij het creëren van een beter

functionerende wereld voor onze mensen, onze cliënten en de maatschappij.

De aanduiding EY verwijst naar de wereldwijde organisatie en mogelijk naar een of

meer lidfirma’s van Ernst & Young Global Limited (EYG), die elk een afzonderlijke

rechtspersoon zijn. EYG is een UK company limited by guarantee en verleent zelf

geen diensten aan cliënten. Informatie over hoe EY persoonsgegevens verzamelt

en gebruikt en een beschrijving van de rechten die personen hebben onder de

wetgeving inzake gegevensbescherming zijn beschikbaar op ey.com/privacy. Voor

meer informatie over onze organisatie, kijk op ey.com.

© 2020 Ernst & Young Belastingadviseurs LLP.

Alle rechten voorbehouden.

ED NONE

Deze publicatie bevat informatie in samengevatte vorm en is daarom enkel bedoeld als

algemene leidraad. Ze is niet bedoeld om te dienen als een substituut voor gedetailleerd

onderzoek of voor het aanwenden van een professioneel oordeel. Noch EYGM Limited, noch

enig ander lid van de wereldwijde EY organisatie kan aansprakelijk worden gesteld voor het

verlies van iemand die handelde of die ervan afzag te handelen ten gevolge van enige

informatie in deze publicatie. Bij elke specifieke aangelegenheid dient steeds een geschikte

adviseur geraadpleegd te worden.

ey.com/nl