Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
West-Vlaamse Milieufederatie vzw
Beenhouwersstraat 7/2
8000 Brugge
Brugge, 13 september 2019
Aan: Het College van Burgemeester en Schepenen van Lo-Reninge.
Betreft: bezwaar ikv openbaar onderzoek omgevingsvergunning voor uitbreiding en
hernieuwing veeteeltbedrijf Delo bvba, gelegen Kruisstraat 1 te 8647 Lo-Reninge.
Geachte Burgemeester en Schepenen,
Volgende opmerkingen wensen wij, West-Vlaamse Milieufederatie vzw, als koepel van de
West-Vlaamse Milieu- en natuurverenigingen, te maken betreffende bovenvermelde
aanvraag. Deze kwam tot ons via het omgevingsloket.
Algemeen
De Stad Lo-Reninge kent – net als de haar omliggende gemeenten- de laatste jaren een
sterke opgang van de industriële veeteelt. Grote stallen worden bij bosjes neergepoot. Het
zijn niet de familiale boeren die hier de vruchten van plukken, maar meestal (voor kippen en
varkens) de integratoren die een contract aangaan met de landbouwer. Het resultaat is een
nog hogere druk op de prijzen voor die boeren die wél met eigen middelen werken. Een
neveneffect is dat de winsten uit de regio vertrekken, maar de externe kosten voor de regio
zelf zijn. Niet alleen vertaalt zich dat in slechte waterkwaliteitsresultaten (ook in Lo-Reninge
kleuren MAP-meetpunten rood) ook omwille van een overaanbod aan ammoniakemissies die
op de velden komen. Maar ook in een achteruitgang van het leefmilieu van (met hoger
gezondheidsrisico voor) de bevolking. Het draagvlak bij de bevolking (boer en buur) neemt
af. Zeker daar waar het landschappelijk waardevol agrarisch buitengebied wordt opgeofferd
voor de GPBV-veestallen. Boeren ondergaan, omdat opstaan tegen deze evolutie, eveneens
het doorbreken van het stilzwijgen betekent. Buren ondergaan, omdat de industriële boer
ook buur is.
Het is echter de Stad (of gemeente) die de verwevenheid van wonen en landbouw op het
platteland heeft gestimuleerd. Buren van in grootte exploderende stallen wonen met
toestemming en officieel in landelijk gebied. Ze betalen er mee aan het onderhoud van de
wegen en het beheer van de gemeente. Ook deze mensen hebben rechten.
Net als de omliggende natuur. De Blankaart, of de laatste historisch permanente graslanden
in de omgeving. Maar deze liggen hier op het offerblok van de industrialisering. Ook in dit
dossier.
Het is de keuze van de gemeente om dit MER grondig te evalueren, net als de wenselijkheid
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
van deze uitbreiding. De West-Vlaamse Milieufederatie wil met dit bezwaar een aantal
elementen aanreiken, die het voor Lo-Reninge vergemakkelijkt om de kant van de lokaal
verankerde boer en haar burgers te kiezen.
De West-Vlaamse Milieufederatie heeft niet de politiek om zomaar een bezwaar in te dienen.
Via het Omgevingsloket worden we geïnformeerd over nieuwe aanvragen. Aanvragen die al
te frappant zijn, of in cumul met andere aanvragen kunnen zorgen voor een risico voor
natuur en leefmilieu, stellen we in vraag. Deze aanvraag is een combinatie van allen. Niet
alleen lopen er nog twee grote aanvragen in de buurt die in cumulatie een wel erg grote last
geven voor de bevolking en de aanpalende natuurwaarden (zie verder), wordt er bovendien
voorgesteld om industrieel te bouwen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied, op
historische graslanden én is de aanvrager zelf bedrijfsleider van een meubelzaak en dus niet
broodsafhankelijk van deze uitbreiding. Het gaat hier dus om offers brengen (landschap,
milieu, natuur en gezondheid) niet om het overleven van een bedrijf, wél om een surplus te
genereren voor een meubelzaak.
De aankondiging van het Openbaar Onderzoek meldt ‘Gewone aanvraag (milieu en bouw) –
bouwen pluimveestallen en loods en uitbreiden slachtkuikens’. Dit kan op z’n minst
misleidend worden genoemd, gezien het eveneens gaat om een uitbreiding van rundvee met
een niet onaanzienlijke 80 stuks. We stellen ons dan ook de vraag of de aankondiging van
dit openbaar onderzoek wel voldoet aan de geldende regels.
1. Naar de locatie: Landschappelijk (en toeristisch) waardevol agrarisch gebied
Een uitbreiding van industriële aard in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied is
strijdig met de principes van het VCRO art.5.7.1.. De druk die door het huidige bouwvolume
reeds wordt gelegd op dit waardevol overgangslandschap is reeds groot. Daarenboven wordt
de uitbreiding voorzien op historisch permanente graslanden. Graslanden die eeuwenlang
het uitzicht hebben bepaald van een open en weids polderlandschap en daarenboven door
de eeuwen heen een unieke band hebben opgebouwd tussen landbouw en natuur.
Daarenboven is het bedrijf gelegen aan de historische Reepdijk. Een belangrijke dijk ikv de
inpoldering van het landschap.
De voorgestelde maatregelen ‘zelfde bouwmaterialen als reeds bestaande kippenstallen’,
‘streekeigen erfbeplanting’, evenals ‘verzorgd uitziend onderdeel van het landschap’ noch
het wijzen op de reeds aanwezige groene elementen rond het erf kunnen de
landschappelijke inpasbaarheid van een dergelijke industriële activiteit garanderen.
Integendeel.
De bestaande kippen- en rundveestallen, mét bijhorende bouwwerken, vormen reeds een
sterk storend element in het waardevol agrarisch landschap. Het bouwvolume is niet alleen
enorm en overtreft de draagkracht van het landschap, de beperkte integratie (enkele
populieren) is momenteel ook enkel gericht op het zicht vanuit de Kruisstraat. Het historisch
zicht vanop de Reningesteenweg en Hazewind naar Lo is hierdoor nu reeds sterk verstoord,
maar zal met een nieuwe uitbreiding onherstelbaar verbroken worden. Net hier liggen de
fietsknooppunten 13 en 11. En dan hebben we het nog niet over de veiligheid op de kleine
landelijke wegen door de cumulatie van grote transporten door deze en andere uitbreidingen
(zie later).
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
Historische graslanden
Dit MER gaat nogal losjes over het innemen van historisch permanente graslanden. Niet
alleen zijn deze graslanden van onschatbare historische en biodiversiteitswaarde, ze zijn
eveneens klimaatbuffers door CO2 opslag en waterretentie en ze maken van de polders, wat
de polders horen te zijn: een vlak landschap dat de ecosystemische verbinding maakt tussen
kust en binnenland. Voor deze graslanden geldt er niet alleen de zorgplicht, maar eveneens
een standstill-beginsel. Dit is Europese regelgeving. Enkel als het gaat om algemeen belang
(wat voor een zoveelste braadkippenstal moeilijk kan worden gezegd), kan hier een
uitzondering worden gemaakt. Het is aan de overheid om dit algemeen belang uit te roepen,
maar het valt dus te betwijfelen of dit hier het geval is.
2. Naar de voetafdruk
Na het initiële impact van het bouwen van de kippenkwekerijen, de ecologische voetafdruk
door dit bedrijf wordt verder vergroot door het feit dat dieren in grote getallen worden
aangebracht. Voeder, voorraden en bestanddelen van het rantsoen komen van ver. Voeder
wordt niet lokaal geteeld. Zeker niet in dit – in oppervlakte- kleine bedrijf. De niet ter plaatse
verwerkte mest wordt afgevoerd. Het MER geeft niet aan waar de transporten vandaan
komen, noch naartoe gaan. Dit heeft echter wel een grote impact op de ruime omgeving en
de klimaatreflex. Daarenboven gaat het hier ook over een grondloze veehouderij (ook voor
de runderen gezien het aantal) en werden de effecten niet in die zin ingeschat.
De energie voor transport (incl. overzees transport, over meer dan 10.000 km van de
grondstoffen van het kippenvoer) en de productie van de grondstoffen (veevoer) ontbreekt
volkomen, terwijl dit toch minstens van een zelfde orde van grootte is als het energieverbruik
in de stallen. De klimaatimpact wordt volkomen onderbelicht in het MER, en is dan ook op dit
vlak erg onvolledig en ondermaats. Bovendien zal door de degradatie van het poldergrasland
en het bebouwen ervan eveneens een CO2-impact te verwachten zijn. Een verdere
degradatie van het historisch grasland zal dit dan ook verder in de hand werken. Ook hier
gaat de vergunning in tegen internationale doelstellingen rond klimaat en CO2-terugdringing.
3. Naar het aantal dieren in een straal van 3 km
Veeteeltbedrijven in de directe buurt (Marc Dequeker en Lode Leuridan) hebben een
aanvraag tot uitbreiding lopen. Elk van deze projecten apart heeft een cumulatief effect op de
milieudruk van de omgeving. Deze werd niet meegerekend in het MER. Dit MER moet dan
ook de toekomstige situaties ahv de gekende aanvragen maximaal berekenen en in die zin
de omgeving beschermen net als het standstill-principe (dat geldt voor gezonde
leefomgeving, biodiversiteit, waterkwaliteit,…) garanderen. Wat het niet heeft gedaan. Het
kan desgevolgend dan ook geen correcte inschatting geven van de bijkomende druk op de
omgeving.
Daarenboven zijn Provincie, net als de Stad Lo-Reninge, via het verlenen van een
vergunning, mee verantwoordelijk voor het garanderen van een gezond leefklimaat op hun
grondgebied. Het is ook met die achtergrond, net als de ambitie om duurzame
landbouwvoering na te streven, dat de Provincie West-Vlaanderen het rapport ‘Intensieve
veeteelt en gezondheid in West-Vlaanderen’ bestelde bij Ilvo. Je kan stellen – zonder het
hele rapport hier te gaan navertellen- dat er op dit moment geen onderzoek bestaat in
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
Vlaanderen over de effecten van de intensieve veeteelt op haar omgeving, maar dat
bestaande onderzoeken in Nederland (VGO I tot III) aantonen dat vooral pluimvee (stank,
stof en endotoxinen) als soort, maar ook het aantal en de aanwezigheid van andere
veesoorten tot negatieve effecten leiden –en verhoogde mortaliteit- bij omwonenden.
Significante effecten werden vastgesteld tot op een afstand van 3 km. Dit, en meer, kan ook
in het reviewed literatuuronderzoek gelezen worden van de West-Vlaamse Milieufederatie dd
april 2017.
Daarenboven werd in het dossier geen concreet onderzoek gedaan naar de mogelijke
gezondheidseffecten van de intensieve braadkippenteelt in combinatie met intensieve
runderteelt, op de omgeving.
En ongetwijfeld is het risico hoger in de regio van Lo-Reninge. Niet alleen leent het open
landschap zich tot een verre verspreiding van de contaminanten, eveneens heeft het steeds
groeiend aantal kippen een evenredig groeiend effect op de gezondheid van de bevolking
(zie onder). Een ruwe schatting voor de omliggende gemeenten en Lo zelf komt uit op
2.498.261 kippen (Lo-Reninge, Alveringem, Langemark-Poelkapelle en Diksmuide). Jaarlijks,
aan een ratio van 6 weken per ronde en wat pauzes voor reinigen van de stallen, kom je aan
een onderschattende 17,5 miljoen kippen die van hot naar her –met een stalverblijf van 6
weken- door de regio trekken. Inclusief de overdracht van zoönosen en DNA-interactie
tussen dieren.
Gezien de beperkte milieugebruiksruimte in onze gestapelde regio, lijkt het dan ook niet
onlogisch dat het beleid dan ook de keuze maakt van de grootste toegevoegde waarde voor
de landbouw/landbouwers. We zouden dan ook suggereren om niet de meubelwinkel met
een nevenberoep, maar wel de echte landbouwer met de hoogst toegevoegde waarde voor
de buurt en zijn gezin, voorrang te geven tot het opsouperen van die ruimte.
a. Emissie vluchtige geurcomponenten
Stalsystemen emitteren ook diverse vluchtige geurcomponenten (bv. H2S), hoofdzakelijk
afkomstig van de mest. De geur of beter stank van een kippenstal is niet enkel te beschrijven
als een subjectief fenomeen. Stank kan aanleiding geven tot psychosomatische klachten die
niet zomaar kunnen afgedaan worden, zoals bekend is uit de literatuur. Stank wordt
veroorzaakt door in lucht aanwezige stoffen. Wat men ruikt is er zeker. Wat men niet ruikt
kan er ook zijn en dat kunnen ook schadelijke componenten zijn. Geurcomponenten kunnen
bestaan uit vele verschillende (gevaarlijke) componenten. Ook aerosolen en partikels met
pathogenen kunnen/zullen met dezelfde lucht worden verspreid en al dan in niet mee de
waargenomen geur bepalen.
De in het MER gemodelleerde verspreidingskaart voor de stankhinder is niet correct: de
modellering gebeurt voor een zgn. “bronnencluster” samen met de geuremissies van o.m. de
omliggende varkens- en kippenbedrijven op vandaag. Dit betekent dat de toekomstige
impact van het bronnencluster – gezien de aanvragen tot uitbreiding van naburige bedrijven-
niet correct werd meegenomen in de MER-screening en de emissie op het moment van
uitvoering niet correct wordt ingeschat. Daarenboven werd ook maar een beperkte selectie
bedrijven opgenomen in de bronnencluster. Op 19 februari ll. weigerde Vlaams minister
Koen Van den Heuvel trouwens daarom een vergunning voor een varkensstal
(Dossiernummer: OMV/2018008792) daar de geuremissies niet correct waren meegenomen
in het MER.
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
Daarenboven werd de geurhinder vanuit de rundveeteelt niet meegenomen in de
geurmodellering. Ook hier kan men bezwaarlijk aannemen dat de geur van 500 runderen (in
cumulatie met de andere runderbedrijven) geen impact heeft op de omgeving en de nabije
bewoning. Hoewel dit een beslissing zou zijn van de administratie, lijkt het ons
onwaarschijnlijk dat dit een richtlijn zou zijn waar de gemeente zou kunnen achterstaan. Dit
wordt ook duidelijk aangegeven in de studie ‘Geur en gezondheid : GGD-richtlijn medische
milieukunde. Onderdeel Veehouderij en geur in apart rapport’ van RIVM (2015).
Bovendien wordt aangegeven dat er op heden geen klacht werd ingediend wegens
geuroverlast. Het is voldoende aangetoond dat mensen die in een landelijke omgeving
wonen minder vaak naar de arts gaan om deze klachten te bespreken. Daarenboven zorgt
de sociale context er eveneens voor dat buren van een geurintensief bedrijf zich minder naar
de overheid gaan wenden, als het gaat om geurklachten. In dit geval kunnen we aangeven
dat beide het geval zijn en dat het afwezig zijn van klachten, geenszins aangeeft dat er geen
klachten zijn, maar eerder dat de sociale druk de buurt ertoe aanzet om geen klacht in te
dienen. Een overheid als neutrale actor zou dan ook proactief en onaangekondigd op
geuronderzoek moeten trekken, zoals dit wel gebeurt voor andere economische sectoren.
Een overheid mag haar beleid niet baseren op PV’s, maar dient de weg van de verzoening
en het deugdelijk beleid te bewandelen door actief contaminanten te bemonsteren. Voor
meer info hierover, verwijzen we naar Hooiveld M. et al ‘Odour annoyance in the
neighbourhood of lifestock farming –perceived health and health care seeking behaviour’.
Annals of Agricultural and Enivronmental Medicine, Vol. 22, No.1, p.55-61. 2015.
Daarenboven nog, wordt de impact van de depositie berekend met de IMPACT-modellering.
Dit is een theoretisch model, waarbij een aantal vragen kunnen worden gesteld als het gaat
om de lokale impactberekening:
a. Men gaat ervan simpelweg van uit dat de polluenten zich “normaal gaan verdelen”
volgens het gaussiaans model in zowel de hoogte als de breedte in de pluim. In werkelijkheid
gebeurt dit nagenoeg nooit, en dat merk je als je een rookpluim ziet uit bv. een schoorsteen:
die neemt dikwijls een grillige verspreidingsvorm aan.
b. Men neemt verder aan dat binnen een typische tijdspanne van 1 uur deze
“gaussiaanse pluim” bereikt wordt, en dat de grillige vorm dus is overgegaan in de ideale
modeleerbare vorm. Vraag is dan natuurlijk over welke afstand is de pollutiepluim
ondertussen al gewaaierd?
c. Verder neemt men aan dat de meteorologische omstandigheden (temperatuur,
windrichting, snelheid, enz.) niet veranderen gedurende deze tijd …
d. De meteorologische omstandigheden worden o.m. ook gekenmerkt door de zgn.
“stabiliteit atmosfeer”, wat een weergave is van de mate van weerstand tegen verticale
luchtbewegingen (https://nl.wikipedia.org/wiki/Atmosferische_stabiliteit). Deze waarde wordt
berekend uit meteodata en heeft dus ook een belangrijke onzekerheid in zich, temeer daar
gerekend wordt met historische zgn. “relevante” meteojaren. Voor gerekend werd met
IMPACT waren dat de jaren 1976 – 1977, 1978 -1979 en 1988 – 1989 met data voor de
locatie MOL (SCK). Nu zijn daar de jaren 2007 tot 2012 bijgekomen. De impact op de
verspreidingsresultaten voor geur (stank) en andere polluenten (fijnstof, ammoniak enz.) is
bijzonder groot. Dit is logisch omdat bv. de windrichting en sterkte sterk kan verschillen.
M.a.w. als de berekende geurimpact op een locatie “aanvaardbaar” is, kan het heel goed zijn
dat die voor een ander meteojaar “niet aanvaardbaar” wordt …
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
e. Modelering van de impact van obstakels in de omgeving van het emissiepunt zit nog
steeds niet in het model, ook niet in IMPACT
f. Polluenten kunnen uit de pluim verdwijnen door verschillende processen waardoor de
concentratie en depositie kan veranderen. Men onderscheidt droge- en natte depositie (enkel
droge depositiemetingen ter ijking modellen voor ammoniak, NOx en SO2) en allerhande
omzettingen (tijdfactor!). Hier gebeuren sterke vereenvoudigingen in het model (bv. één
vaste depositiesnelheid terwijl die duidelijk dag en seizoensafhankelijk zijn) en het niet of
slechts zeer rudimentair meenemen van de terreinruwheid (ruimte onafhankelijke
berekeningen).
g. Tijdsafhankelijke variaties in de bron, zoals dit het geval is voor een vleeskuikenstal,
worden bij ons weten niet meegenomen in het model: denk aan bv. sterk verschillende
uitstoot volgens leeftijd dieren, dag en nachtritme dieren, enz.
h. De betrouwbaarheid van het IMPACT-model staat en valt natuurlijk ook met de
nauwkeurigheid en representativiteit van de inputgegevens (zie eerder). O.w.v. de eenvoud
worden reeds bestaande achtergrondwaarden voor de verontreiniging slechts zeer beperkt
en grofmazig meegenomen (rastermodel van 1 x 1km).
i. IMPACT kan als model niet gebruikt worden voor:
i. Sterk “geaccidenteerd” terrein … wat dit ook
mag zijn wordt niet aangegeven. Uitgaande van een gehanteerde “receptorhoogte” van 1,5m
zijn aanwezige obstakels van bv. 5 - 10m (bomen, gebouwen) reeds zeer belangrijk.
ii. “bijzondere meteo” condities
iii. Snel wisselende uitstoot
iv. Bronafstand <10m
j. Tot slot worden de gemodelleerde concentraties en deposities enkel weergegeven als
gemiddelden of percentielwaarden over een jaar, terwijl de risico’s en effecten van de
blootstelling voor levende wezens geen rekening houdt met “gemiddelden”. Je kan
bezwaarlijk zeggen dat het welbevinden van mensen die blootgesteld worden aan stank die
zich bv. “slechts” eens per week voordoet of navenant de groeicyclus en het ruimen van de
stallen, geen impact heeft op hun algemeen welbevinden?
Afsluitend nog die bemerking: binnen het MER wordt nergens een beschouwing gemaakt
naar kwetsbare bevolkingsgroepen. Ouderen, kinderen, zwangere vrouwen, zieken zijn zeer
kwetsbaar als het gaat om geur (en bijv. astma), evenals fijn stof (zie later) of schimmels.
Een gedegen lokale afweging van de potentiele gezondheidseffecten – en niet alleen een
kopie uit een rapport zoals nu in het MER, met als conclusie dat er onzekerheid is (quod non
voor kippen)- is niet voldoende als garantie voor de gezondheid van buren.
Conclusie
De MER-screening werd niet correct uitgevoerd daar de toekomstige situatie niet klopt. De
gemodelleerde geurverspreiding is een ernstige onderschatting van de werkelijke geur-
andere contaminantenverspreiding in de omgeving en zal hoogstwaarschijnlijk een versterkte
invloed hebben op het woongebied richting Lo-centrum en de aparte landelijke bewoning.
Desgevolgend kan deze uitbreiding niet garanderen dat er een aanzienlijke achteruitgang is
van het beschermingsniveau van de leefkwaliteit (gezondheid) voor de omgeving. Een
burger heeft ikv de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu (art. 23 derde lid, 4°
Gw.), dan ook recht op bescherming van zijn gezondheid. De modelleringen –en dus het
ontbreken van terreingegevens- en het nalaten van het betrekken van de nakende forse
uitbreidingen van de buurbedrijven (incl. GPBV), geven duidelijk aan dat de basis voor een
gegarandeerde standstill niet kan geleverd worden met dit MER.
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
b. Fijn stof
Naast gassen emitteren de stallen partikels of fijn stof (PM). Gassen en fijn stof kunnen ook
interageren tot zgn. aerosolen. Gassen als NH3, kunnen ook na langere tijd reageren. NH3
reageert met SOx en NOx tot secundair fijn stof. Een zelfde opmerking voor methaan, dat
een sterke rol speelt in de vorming van ozon. Fijn stof is duidelijk gerelateerd met negatieve
gezondheidseffecten. Het is echter een containerbegrip waarvan de inhoud sterk verschilt
met de bron.
Het is dus nodig de 2 componenten uit stalsystemen goed te onderscheiden: het primair fijn
stof gevolg van allerhande abrasieve gebeurtenissen en verstuivingen en het secundair
fijnstof dat ontstaat tgv reacties van NH3 met SOx- en NOx-reacties. Zonder twijfel is dat
‘stalgebonden primair fijnstof vooral in de omgeving aanwezig, terwijl het secundair fijnstof
relatief ‘algemeen’ is (het heeft wel degelijk regionale verschillen in voorkomen), maar zich
voor de omwonenden als stedelijke achtergrondconcentratie toevoegt aan de lokale
exposities en hinder. In de lucht voor omgevingsbewoners bevinden zich dus onder andere:
verbrandingsgerelateerd primair fijnstof, stalgerelateerd primair fijnstof en secundair fijnstof.
Studies die onder werknemers in de veehouderijsector zijn uitgevoerd hebben de afgelopen
jaren goed inzicht opgeleverd over de gezondheidsrisico’s door blootstelling aan endotoxine
en vergelijkbare stoffen. Endotoxinen kunnen via inademing acute luchtwegklachten en
chronische effecten op de luchtwegen (niet allergische astma en COPD) veroorzaken. Deze
effecten zijn beschreven vanaf niveaus van ongeveer 100 Endotoxine Units gedurende een
werkdag (8 uur), in studies onder werknemers. Dit zijn in een aantal gevallen (kortdurende)
experimentele studies geweest die veel zeggingskracht hebben, in combinatie met een groot
aantal dwarsdoorsnede en longitudinale studies die steeds weer dezelfde associaties laten
zien. In reviews bestaat hierover weinig twijfel, ook niet boven welke niveaus deze effecten
optreden.
Nederlands onderzoek Nederlands onderzoek, dat onderscheid maakt in verschillende
regio’s, geeft aan dat Noord-Brabant, Limburg en Gelderland, waar het aantal veehouderijen
en de dierdichtheid in vergelijking met andere provincies erg hoog is, het percentage fijn stof
afkomstig van de landbouw hoger ligt. Uit verspreidingsberekeningen blijkt dat tot een
afstand van 150 meter de extra bijdrage van intensieve veehouderij aan de fijn
stofconcentratie goed meetbaar is. Met name de bijdrage van pluimveebedrijven is op deze
afstand hoog. De rapportages van het onderzoek in LOG De Rips laat zien dat het LOG
(Landbouw Ontwikkelingsgebied) een gemiddelde toename van 6,8 µg/m3 fijn stof
veroorzaakt. Procentueel betekent dit dat benedenwinds de PM10 concentratie 20 - 30%
hoger is dan bovenwinds (bron: ‘Veeteelt en gezondheid omwonenden West-Vlaanderen’,
West-Vlaamse Milieufederatie, 2017 en Bleeker et al, 2008)
Het is dan ook geen overbodige vraag om in een milieuscreening/-onderzoek de mogelijke
effecten op de bewoners na te gaan en te kijken of deze al dan niet mitigeerbaar zijn. Het is
in het kader van het maatschappelijk welzijn en de volksgezondheid niet overbodig om zowel
de cumulatie van de verschillende (huidige en toekomstige) emissies in de buurt, te bekijken
met de gemodelleerde toekomstige –cfr. lopende aanvragen van twee buurbedrijven-
cumulatieve emissie en totaalvracht van fijn stof en vluchtige emissies in de lucht. Daarnaast
zou het geen overbodigheid zijn om de gezondheidseffecten van deze emissies in te
schatten ahv bestaande onderzoeken. Eén van de onderzoeken hierover beschikbaar, is het
VGO-onderzoek. Hierover werd volgend gepubliceerd:
https://www.kennisplatformveehouderij.nl/nieuws/hoger-risico-longontsteking-rondom-
pluimveebedrijf
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
Voor een uitgebreide literatuurstudie over de gezondheidseffecten kan u terecht op:
http://www.westvlaamsemilieufederatie.be/gezondheid-en-milieu-2/#Veeteelt-en-Gezondheid
Gezien er op heden geen metingen van fijn stof gebeuren in landelijk gebied/ veeintensief
gebied, lijkt het dan ook aangewezen om bij de aanwezige bedrijven een realtime meting te
gaan uitvoeren in functie van de inschatting van de vracht. Daarenboven is een geurstudie,
gezien de bezorgdheid van de omwonenden en het effect op de luchtwegen en het welzijn
van geur en haar componenten, een minimum.
Gezien het ontbreken van ook maar enige inschatting van effecten op de bewoners, lijkt het
verlenen van een vergunning van een dergelijke installatie niet opportuun. Binnen het MER
wordt er inderdaad wel gebruik gemaakt van een modellering, maar deze modellering is een
grove inschatting van veralgemeende cijfers op basis van de door de landbouwer
aangegeven uitstoot. Niet alleen werd in het verleden reeds bewezen via een parlementaire
vraag, dat luchtwassystemen in West-Vlaanderen amper gecontroleerd worden, en als ze
worden gecontroleerd er in het merendeel ook afwijkingen vastgesteld worden (zie
parlementaire vraag Vandaele). Nederlands onderzoek hiernaar geeft aan dat tot 72% van
de luchtwassers onvoldoende of niet in werking is. De overheid kan de aanvraag voor de
bouw van een kippenstal weigeren, wanneer het bedrijf onaanvaardbare geurhinder zou
veroorzaken voor de aanpalende bewoners, zelfs indien de betreffende woningen gesitueerd
zijn in een landelijk woongebied waarvoor de (toch wel weinig voorzienige en gedateerde)
afstandsregels niet gelden. Ons lijkt de afwezigheid van enige effectbeoordeling op vlak van
gezondheid van de bewoners voldoende grond voor weigering. Daarenboven is er voor de
hele uitbreiding van de braadkippenstapel, in combinatie met de intensivering
(‘schaalverandering’ en concentratie) van de runderteelt in de regio Lo-Reninge en bij
uitbreiding Vlaanderen nog geen enkele effectbeoordeling gevoerd. Dit leiden we af uit het
antwoord van minister Vandeurzen op een vraag in de commissie Welzijn, volksgezondheid
en gezin (30 mei 2017). Dus, ook in het kader van voorzorgsprincipe, lijkt het ons
aangewezen vooreerst een grondige studie van best en worst case scenario te voeren,
alvorens dergelijke installaties te vergunnen. Dit wordt eveneens bevestigd door een
uitspraak van de Raad van State van 18.12.2018 nr 243285, waarbij de raad een door de
minister afgeleverde vergunning vernietigde op basis van onderstaande argumentatie en
waarin verwezen wordt naar “de schending van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli
1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, en van het
zorgvuldigheidsbeginsel. “De uitstoot van fijn stof is één van de belangrijkste hinderaspecten
bij de exploitatie van pluimveebedrijven.”
“Zo wordt onder meer duidelijk dat fijn stof dat luchtgedragen wordt („airborne‟) en zo in de
luchtwegen en de longen terecht komt, o.a. volgende schadelijke stoffen bevat: organische
huidschilfertjes en -partikels van veren (waar veruit de meeste allergieën aan vogels door
veroorzaakt worden), faeces van kippen, ammoniak, een grote variëteit van levende
bacteriën en virussen, gisten, schimmels, mijten (Dermatophagoides pteronysisinus),
desinfecteermiddelen en antibiotica (zoals monensine). Mogelijke besmettingen die daaruit
kunnen voorkomen zijn infecties veroorzaakt door Campylobacter, Salmonella,
Staphylococcus aureus, Escherichia coli en Aspergillus species. Een passage door de
lamellen in een warmtewisselaar en een stofbak zijn onvoldoende om bv. bacteriën,
virussen, schimmels e.d. tegen te houden. Integendeel, bij hogere temperaturen in de zomer
zullen ze reservoirs vormen waarin deze micro-organismen kunnen groeien. Door het
ammoniak gehalte te verminderen wordt enkel het „alarmsignaal‟ voor de gevaarlijke uitstoot
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
van fijn stof uitgeschakeld of verminderd. Eén van de belangrijkste gezondheidsrisico’s zijn
luchtgedragen gramnegatieve bacteriële endotoxines, die vrijkomen uit de celwand van
bacteriën. Chronische endotoxine blootstelling kan leiden tot chronische bronchitis en
tekenen van bronchiale hyperreactiviteit (dit is een aandoening die lijkt op astma en die
onder andere ook bij varkensboeren tot grote problemen kan leiden). Ook beta-glucanen uit
de celwand van schimmels kunnen gevaarlijk zijn omdat ze de neiging tot allergie
bevorderen. Talrijke internationale studies melden een hoog aantal acute en chronische
ademhalingssymptomen en verminderde longfuncties als gevolg van moderne
kippenkwekerijen. Naast vele andere toont o.a. de studie van Zuskin et Al […] duidelijk de
korte en lange termijn gevolgen op de luchtwegen van de personen die blootgesteld worden
aan deze ongezonde luchtkwaliteit. Ook de bacteriële endotoxines die talrijk in dit milieu
voorkomen, zijn een belangrijke pathogene factor wegens hun krachtige niet specifieke
immunostimulerende werking. Ontstekingen op de luchtwegen of activering van het
immuunsysteem met allergische reacties komen veelvuldig voor. Het gebruik van speciale
stofmaskers wordt dan ook sterk aangeraden en in sommige landen mogen arbeiders
slechts 3 uur per dag in een dergelijk milieu verblijven. Vanzelfsprekend komt een gedeelte
van dit ziekteverwekkende fijn stof via o.a. de luchtverversing in de omgeving terecht. Vanuit
het voorzorgsbeginsel en het beginsel van het preventief handelen moeten hier dus de
nodige waarborgen worden ingebouwd teneinde elke mogelijke gezondheidsimpact uit te
sluiten. Ook het massaal antibioticagebruik in o.a. de intensieve kippenkwekerij (zelfs met de
„gemediceerde‟ voeders) dat geleid heeft tot een probleem van antibioticumresistentie (zie
artikel uit „Dagblad van het Noorden‟, […]). De ESBL/AmpC- producerende Escherichia coli,
een bacterie die ervoor zorgt dat antibiotica niet helpen als je ziek wordt, is bij recent Duits
onderzoek (2014) aangetroffen op meer dan 200 m van een aantal kippen kwekerijen […].
De MRSA-bacterie veroorzaakt in België meer doden dan het totaal aantal verkeersdoden.
De verspreiding van deze multiresistente bacteriën wordt als één van de grootste
bedreigingen gezien in het veld van de infectieziekten, omdat vrijwel geen antibiotica meer
werkzaam zijn tegen deze bacterie. De resistentie van deze bacterie kan bovendien
overgaan naar andere bacteriën die op de kwekerij aanwezig zijn. Deze antibiotica komen
o.a. via de fijnstofemissie, mest, urine en het voederstof terecht in het omliggende milieu,
met mogelijks nefaste gevolgen voor de omwonenden die ongewild en ongemerkt
blootgesteld worden aan een concentratie antibiotica waarvan de effecten op lange termijn
voor resistentie onvoldoende bekend zijn”(bron: Raad van State van 18.12.2018 nr 243285).
Aansluitend op deze uitspraak geeft het wetenschappelijk magazine The New England
Journal of Medicine aan dat het net de pieken zijn die voor risico zorgen. Laat het nu net de
6 weken durende cyclus met een groei in uitstoot naarmate de dieren groeien én bij het
‘ruimen’ van de stallen. Het lijkt ons dan ook niet verantwoord om een dergelijk
concentratiegebied (zie eerdere opmerking ikv gelijktijdige aanvragen in de buurt) te laten
geworden, in de directe nabijheid (1km) van de eerste woongebieden van de stad Lo, maar
ook in de onmiddellijke buurt van woningen in landelijk gebied. En dit, zonder voorafgaand
onderzoek naar de effectieve verspreiding van fijnstof (huidige is modelberekening
afhankelijk van aangifte door landbouwer) in de regio.
Daarenboven lijken de emissiefactoren voor runderen best onderschat, gezien de bijgestelde
Nederlandse factoren voor runderen met een factor 5 blijken te verschillen met de
aangehaalde (kg/dier/jaar).
(https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2018/03/15/emissiefactoren-fijn-stof-voor-
veehouderij-2018)
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
Conclusie
De MER-screening werd niet correct uitgevoerd daar de toekomstige situatie niet klopt. De
gemodelleerde geurverspreiding is een ernstige onderschatting van de werkelijke geur-
andere contaminantenverspreiding in de omgeving.
Desgevolgend kan deze uitbreiding niet garanderen dat er een aanzienlijke achteruitgang is
van het beschermingsniveau van de leefkwaliteit (gezondheid) voor de omgeving. Een
burger heeft ikv de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu (art. 23 derde lid, 4°
Gw.), dan ook recht op bescherming van zijn gezondheid. De modelleringen –en dus het
ontbreken van terreingegevens- en het nalaten van het betrekken van de nakende forse
uitbreidingen van de buurbedrijven (incl. GPBV), geven duidelijk aan dat de basis voor een
gegarandeerde standstill niet kan geleverd worden met dit MER.
4. Naar de depositie van stikstof in de lucht, in het water en op de bodem. De depositie van stikstof in de lucht zorgt voor lucht-, bodem- en waterverontreiniging.
Nitraten, fijn stof en geurverontreiniging door de concentratie van verschillende industriële
kippen- runds- en varkensbedrijven op een kleine afstand zijn nefast voor de gezondheid van
de bevolking.
De nitraten zorgen ook voor verzuring en vermesting, die zijn negatieve effecten heeft op
fauna en flora in de onmiddellijke en wijde omgeving.
De nota “Tussentijdse richtlijnen voor het onderzoek naar de effecten op de toestand van
waterlichamen” (CIW) geeft aan dat de cumulatieve effecten op de waterlichamen moeten
worden onderzocht, ook op projectniveau. De depositie van ammoniak nu, en bij verdere
uitbreiding van dit en de andere omliggende bedrijven in het afstroomgebied van de Grote
Beverdijkbeek, werd niet bekeken. Nochtans valt niet uit te sluiten –zelfs meer dan
waarschijnlijk- dat de effecten zich wel degelijk zullen manifesteren.
Dat deze omgeving van groot belang is voor de drinkwatervoorziening, is eveneens duidelijk.
De Reepdijk en een deel van de Grote Beverdijkbeek fungeren immers als transportweg voor
ruw water, ingenomen uit de IJzer en bestemd voor het spaarbekken van Nieuwkapelle en
(via een persleiding) voor het waterproductiecentrum "De Blankaart".
Deze richtlijnen bepalen het stapsgewijze proces ter bepaling van de risico’s van een
activiteit voor de toestand van oppervlakte- of grondwater. Het is daarbij niet nodig om
uitgebreid in te gaan op de effecten van een project; enkel als er een kans bestaat dat er een
invloed wordt uitgeoefend op de huidige of toekomstige toestand van één of meerdere
waterlichamen. Dat zijn de oppervlakte- en grondwaterlichamen waarop het project
rechtstreeks ingrijpt of er mee in verbinding staat. Om verschillende redenen grijpen de
activiteiten van de vergunning zeker ook in op een waterlichaam, namelijk de Grote
Beverdijkbeek die uitmondt in de Reepdijk. De Reepdijk is vervat in een
soortenbeschermingsprogramma voor de kleine modderkruiper. De effecten van de
cumulatieve verzuring en vermesting uit de uitbreidingen van dit en de omliggende
veeteeltbedrijven, werden niet opgenomen in dit MER.
Onder §7.1.2 (van het eerder aangehaalde document) “Verenigbaarheid met gebiedsgerichte
acties” kan men ook lezen: “Projecten die niet te verenigen zijn met (de doelen van) de
acties in het maatregelenprogramma kunnen mogelijk het bereiken van de doelstellingen in
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
gevaar brengen en daarvoor is verder onderzoek nodig.” De vergunning waartegen wij hier
bezwaar aantekenen heeft inderdaad een te verwachten negatief effect op de waterkwaliteit
van de Grote Beverdijkbeek en de Reepdijk. Dit wordt helemaal niet onderzocht in het MER.
Er wordt zelfs geen melding gemaakt van het doelgebied voor het SBP, wat op zich al
veelzeggend is.
Schrijnend wordt het als de vermestende depositie op pagina 110 wordt aangegeven voor
het grondgebied van Lo-Reninge. Met cijfers uit 2007 wordt de emissie van ammoniak
aangegeven. Het hoeft geen betoog dat cijfers uit de dalperiode voor de veeteelt – 2007 is
het kanteljaar na de afbouw van de veestapel minister Dua en de start van de ‘begeleide’
toename door minister Peeters- niet houdbaar zijn in een piekperiode als nu. Het aantal
stuks vee is voor de hoofdcategorieën voor meer dan de helft toegenomen in 2018
tegenover 2007. De emissie van ammoniak kan onmogelijk stabiel gebleven zijn, gezien de
concentratie van de uitbreiding van veeteeltbedrijven in de Westhoek.
Daarenboven wordt in het MER ook gebruik gemaakt van de OPS-kaart van 2011. Intussen
is er een meer recente VLOPS-kaart opgesteld voor 2017 die een preciezere weergave geeft
van de uitstoot. Een MER wordt geacht van de meest recente gegevens te gebruiken. (Bron
kaart: Jaarrapport Lucht ‘Emissies 2000-2016 en luchtkwaliteit in 2017 in Vlaanderen’ VMM)
Daarenboven maakt het MER nergens gewag van bestaande meetresultaten van het gehalte
NH3 in de lucht. Nochtans is ook dit goed beschreven in het eerder aangehaalde jaarrapport
en zijn de effecten van een verhoogde achtergrondconcentratie NH3 in de lucht op de
gezondheid (vorming ammoniumnitraat en –sulfaat), waterkwaliteit en biodiversiteit
genoegzaam bekend.
“Hoogste gemeten jaargemiddelden vooral op meetplaatsen in West-Vlaanderen In 2017
lagen de jaargemiddelden voor NH tussen 1,5 en 10,5 µ 3 g/m3 , zie Figuur 4.3 en bijlage 4,
Tabel 3 - Deel II van dit rapport. Het hoogste jaargemiddelde maten we op de meetplaats in
Torhout (10,5 µg/m3 ). Ook in Ichtegem, Ieper, Malle en Wingene waren de jaargemiddelden
relatief hoog (6,2 - 8,5 µg/m3 ). Al deze plaatsen liggen in regio’s met intensieve veeteelt.
Het NH -gemiddelde in 2017 was het laagst in Hoeilaart (1,5 µ 3 g/m3 ) en Tielt-Winge (1,6
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
µg/m3 ). De vierwekelijkse concentratie was in Torhout voor 12 van de 13 meetperiodes
hoger dan 6 µg/m3 en was vooral hoog tijdens het voorjaar (12-26 µg/m3 ). Ook op andere
meetplaatsen was de concentratie algemeen hoger in het voorjaar, wat verklaard kan
worden door het uitrijden van mest in deze periode. In Tielt-Winge was het vierwekelijks
gemiddelde nooit hoger dan 3 µg/m3 en bedroeg de laagste meetwaarde maar 0,2 µg/m3 .
De statistische verwerking van de NH3 -metingen in 2017 is opgenomen in bijlage 4, Tabel 3
- Deel II van dit rapport.” (Jaarrapport Lucht p.158).
Het is dan ook duidelijk dat de uitgangspositie ikv ammoniakdepositie niet deze behoort te
zijn van een beperkte groep bedrijven in de directe buurt (die aan de vooravond van een
uitbreiding staan), maar wel de cumulatie van de in de lucht aanwezige ammoniak, in
combinatie met de pieken. Daarenboven dienen ook de gezondheidseffecten op langere
afstand in rekening te worden gebracht, gezien de vorming van secundair fijnstof.
De vermestende en verzurende impact op de directe omgeving door het bedrijf, dit zowel in
het landbouwgebied als daarbuiten, heeft cumulatief ook een belangrijke impact op de
bodemkwaliteit. Door de zeer belangrijke depositie van NH3 (op korte afstand rondom deze
stallen), heeft voor gevolg dat wellicht de maximale bemestingsnorm voor stikstof
overschreden wordt omdat boeren geen rekening houden met de sterk verhoogde
deposities. Deze impact en de gevolgen voor het te voeren bemestingsbeleid, en de
nitraatuitspoeling in de regio wordt niet onderzocht in de MER-screening, en dit ondanks het
feit dat heel Vlaanderen als kwetsbaar gebied voor stikstof staat ingekleurd. De MER-
screening voldoet ook hier niet.
5. Mitigerende maatregel ‘groen’ rond het erf
Binnen het MER wordt aangegeven dat beplanting rond de stallen een mitigerende invloed
heeft op zowel fijnstof als ammoniak. Welke voorwaarden er aan zulke singels worden
opgelegd om enig effect te bereiken, laat staan hoeveel ze effectief zouden afvangen en wat
de effectieve inplanting ervan in die functie zou kunnen zijn, wordt evenwel niet aangegeven.
Het is inderdaad zo dat groen – op een bepaalde manier aangeplant en bestaand uit de best
presterende plantensoorten van een bepaalde hoogte en densiteit, inderdaad effect hebben
op de afvang van fijn stof en de diffusie van ammoniak. Maar deze is miniem. Het is dan ook
voorbarig te zeggen dat de voorgestelde beplanting dit evenzeer doet. In het rapport
‘Onderzoek naar de interceptie van fijnstof door opgaande gewassen’ (Pronk et al, WUR,
2012) wordt aangegeven dat er effectief fijnstof wordt afgevangen, hoewel hier nog te weinig
informatie over bestaat. Ilvo wijst vooral op het effect van verspreiding van de vervuiling, als
de bomen/ struiken op een bepaalde manier aangeplant worden. Gezien het niet de
bedoeling lijkt dat de eigenaar een windsingel zal aanleggen, maar eerder het gebruikelijke
integratieplan zal laten opmaken door Inagro, is deze vermelding dan ook misleidend.
6. Naar het vervoer op landelijke wegen.
De Stad Lo-Reninge en de Provincie West-Vlaanderen (oa Westtoer) willen zich profileren
als toeristische trekpleister. Zie het aantal fietsknooppunten aanwezig in de
Reningesteenweg, Kievithoek en Zuidstraat: de mooie en historische omgeving van Lo. De
profilering als fiets- en wandelvriendelijke regio en open landschap is niet verenigbaar met
de impact die deze industrie met zich meebrengt door onder andere het zwaar vervoer en de
geurhinder.
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
Zwaar vervoer zorgt voor beschadiging aan de landelijke wegen die het kruisen van een
oplegger met een personenwagen laat staan een fiets niet mogelijk maken. Deze landelijke
wegen hebben immers geen aparte en verhoogde fietspaden, noch voetpaden.
Daarenboven is de Kruisstraat op dit moment reeds een sluipweg voor zwaar vervoer dat het
centrum van Lo wil vermijden. Hoewel niet aangegeven in het MER, wordt deze weg
intensief gebruikt voor aan- en afvoer van andere GPBV en veeteeltbedrijven evenals het
bedrijf Hancke dat in Hazewind gevestigd is. Deze bedrijven, net als het eerder aangegeven
buurbedrijf van Dequeker, zitten in een aanvraag voor een vergunning voor uitbreiding van
activiteiten. De voorgestelde verhoging van het aantal transporten dient dan ook ikv de
huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen/ gebruik te worden beschouwd. Het
aanzuigen van nieuw verkeer, lijkt dan ook niet wenselijk. De beperkte beschouwingen ikv
transport in het MER zijn dan ook onvoldoende om de verkeersveiligheid nu, en bij een
eventuele uitbreiding, te garanderen. Daarenboven heeft dit MER op geen enkele wijze een
gerichte studie gedaan over de fytosanitaire aspecten van de transporten. Dit, niet alleen
voor de bewoners, maar eveneens in relatie met de andere aanwezige opgehokte
diersoorten.
Een mobiliteitsstudie voor dit gebied met dergelijke bedrijven in een toeristische regio, is dan
ook meer dan aangewezen.
7. Aard van de activiteit, is dit nog een landbouwbedrijf of is dit een industriële
activiteit?
Hoewel we bij het laatste punt wat moeten gissen, vermoeden we dat in de toekomst nog
meer stallen zullen bijkomen, eens de sluizen worden opengezet. De braadkippenindustrie
draait op volle stoom. Elke gemeente (Lo, Alveringem, Langemark, Diksmuide) in de directe
regio, groeide met 100.000 kippen tussen 2017 en 2018. Eens de stallen zijn gebouwd (in
LWAG en op historisch grasland), is er weinig kans dat ze bij faillissement of heroriëntering
terug worden afgebroken. Gezien de eigenaar eveneens een interieurzaak uitbaat, zijn er
natuurlijk steeds andere opties voor de gebouwen. Een andere optie is eveneens dat de
Stad om een nieuwe invulling zoekt voor de panden, of een compensatie betaalt bij afbraak.
Deze gronden worden anders dan ook de facto in gebruik genomen als bedrijvenzone. Het
lijkt ons dan ook niet meer dan normaal om – bij eventuele vergunning- een tijdelijkheid en
plicht tot afbraak –bij stopzetten activiteiten- in te bouwen. Het betonrapport van Natuurpunt
(2018) geeft aan dat Lo-Reninge bij de middenmoot van Vlaanderen zit, als het gaat om
verharden van open ruimte. Het diffuus bijbouwen van industriële stallen in open ruimte zal
dan ook een linteffect creëren dat voor extra maatschappelijke kosten zorgt.
8. Gehoord worden
Om ons bezwaar kracht bij te zetten en eventuele vragen te beantwoorden, willen we dan
ook vragen om gehoord te worden voor de commissie.
We zijn ervan overtuigd dat u onze opmerkingen zal meenemen in de besprekingen van het
dossier.
Hoogachtend,
West-Vlaamse Milieufederatie vzw. Secretariaat en zetel : Beenhouwersstraat 7. 2de verdieping. 8000 Brugge. KBO 0458 055 477. T 050.70.71.07. E [email protected]. W www.westvlaamsemilieufederatie.be
In opdracht van het bestuur
Katty De Wilde
Coördinator
West-Vlaamse Milieufederatie vzw