188
31200367 februari 2, 2007 Dutch Bedienings- en Onderhouds- handleiding TH560B Verreiker TBP00100 & daarna Houd dit handboek op elk moment met machine.

Bedienings- en Onderhouds- handleiding · Houd dit handboek op elk moment met machine. Belangrijke veiligheidsinformatie ... gewicht van de machine, inclusief de machinist en de uitrustingsstukken

Embed Size (px)

Citation preview

31200367februari 2, 2007

Dutch

Bedienings- enOnderhouds-handleidingTH560B VerreikerTBP00100 & daarna

Houd dit handboek op elk moment met machine.

Belangrijke veiligheidsinformatieDe meeste ongelukken die voorkomen bij de bediening, het onderhoud en reparaties van een product,worden door het niet opvolgen van de algemene veiligheidsregels of voorzorgsmaatregelen veroorzaakt.Vaak kan een ongeluk worden vermeden door in te zien dat een situatie gevaarlijk kan zijn, voordatzich een ongeluk voordoet. Men moet goed uitkijken voor mogelijk gevaarlijke omstandigheden. Menmoet ook over de nodige training, vaardigheden en gereedschappen beschikken om deze functies naarbehoren te verrichten.

Onjuiste bediening, smering, onderhoud of reparatie van dit product kan gevaarlijk zijn en ernstigof dodelijk letsel tot gevolg hebben.Gebruik dit product niet en voer er geen smering, onderhoud of reparatie aan uit voordat ude informatie over de bediening, de smering, het onderhoud en de reparaties hebt gelezen enbegrepen.De veiligheidsvoorschriften en waarschuwingen worden in deze handleiding en op het product gegeven.Als deze waarschuwingen voor gevaren niet in acht worden genomen, kunt u of kunnen andere personenernstig of dodelijk letsel oplopen.

De gevaren worden aangeduid met het “gevaarteken” en gevolgd door een “woord” zoals “GEVAAR”,“WAARSCHUWING” of “VOORZICHTIG”. Het gevaarteken “WAARSCHUWING” is hieronder afgebeeld.

De betekenis van dit veiligheidssymbool is als volgt:

Opgelet! Wees op uw hoede! Uw veiligheid staat op het spel.De mededeling die onder de waarschuwing staat, legt het gevaar nader uit en kan een tekst of afbeeldingzijn.

Handelingen die schade aan het product kunnen veroorzaken, worden op het product en in dezehandleiding aangeduid met “OPGELET”.

Caterpillar kan niet alle mogelijke omstandigheden voorzien die gevaarlijk kunnen zijn. Dewaarschuwingen in deze handleiding en op het product beschrijven dan ook niet alle mogelijkegevaren. Indien gereedschap, een procedure, werkmethode of bedieningstechniek wordt gebruiktdie niet specifiek door Caterpillar wordt aanbevolen, moet u zich ervan verzekeren dat deze veilig isvoor uzelf en voor anderen. U dient zich er ook van te verzekeren dat het product niet beschadigdof onveilig gemaakt zal worden door de bedienings-, smeer-, onderhouds- of reparatieproceduresdie u kiest.De informatie, specificaties en illustraties in deze handleiding zijn gebaseerd op de informatie die tentijde dat de handleiding werd geschreven, beschikbaar was. De specificaties, aandraaimomenten,drukken, afmetingen, afstellingen, illustraties en andere items kunnen op elk moment veranderen. Dezeveranderingen kunnen de aan het product verrichte service, beïnvloeden. Verkrijg de volledige en meestrecente informatie voordat u aan een taak begint. Caterpillar dealers beschikken over de meest recenteinformatie.

Wanneer vervangingsonderdelen voor dit pro-duct vereist zijn, raadt Caterpillar het gebruikvan Caterpillar vervangingsonderdelen of on-derdelen met gelijkwaardige specificaties aan,inclusief, maar niet beperkt tot, afmetingen, type,sterkte en materiaal.

Het niet opvolgen van deze waarschuwing kan totvroegtijdige storingen, beschadiging van het pro-duct en ernstig of dodelijk letsel leiden.

EFFECTIVITY PAGINA

31200367 i

JulI 14, 2006 - A - Originele Kwestie van Handboek

Februari 2, 2007 - B - Toegevoegd Tier III informatie. Herziene pagina's 9, 20, 21, 41, 115, 131, 150, 151a, 151b, 152a, 152b,

153, 154, 155.

EFFECTIVITY PAGINA

31200367ii

31200367 3Inhoud

Inhoud

Voorwoord ............................................................... 4

Veiligheid

Veiligheidsberichten ................................................ 6

Aanvullende berichten .......................................... 21

Algemene veiligheidsvoorschriften ....................... 25

Preventie van beknellings- en snijwonden ........... 27

Preventie van brandwonden ................................. 28

Preventie van brand en explosie .......................... 29

Plaats van brandblusapparaat .............................. 31

Informatie over banden ........................................ 31

Preventie van letsel als gevolg van onweer .......... 31

Vóór het starten van de motor .............................. 32

Motor starten ......................................................... 32

Vóór het bedrijf ..................................................... 33

Bedrijf .................................................................... 33

Motor stoppen ....................................................... 34

Uitrustingsstukken ................................................ 35

Parkeren ............................................................... 35

Uitrustingsstukken neerlaten bij verlies vanhydraulische kracht ............................................. 35

Informatie over geluid en trillingen ........................ 36

Bedieningsstation ................................................. 36

Schermen (Bescherming van machinist) .............. 36

Productinformatie

Algemene informatie ............................................. 38

Informatie over identificatie ................................... 41

Bediening

Vóór het bedrijf ..................................................... 45

Machine bedienen ............................................... 47

Motor starten ....................................................... 100

Parkeren ............................................................. 102

Informatie over transport ..................................... 104

Informatie over slepen ........................................ 106

Motor starten (alternatieve methoden) ................ 109

Onderhoud

Toegang voor onderhoud ..................................... 111

Informatie over bandenspanning ......................... 112

Smeermiddelviscositeiten en inhouden .............. 114

Onderhoudsondersteuning .................................. 116

Onderhoudsschema ............................................ 117

Naslagwerken

Referentiemateriaal ........................................... 173

Index

Index ................................................................... 176

4 31200367Voorwoord

VoorwoordInformatie over documentatieDeze handleiding moet in de documentatiehouderin de cabine of in de opbergruimte in de rugleuningworden bewaard.

Deze handleiding bevat informatie over veiligheid,bedieningsinstructies en informatie over transport,smering en onderhoud.

Sommige foto’s of afbeeldingen in deze handleidingtonen details of uitrustingsstukken die kunnenverschillen van uw machine. Voor de duidelijkheidvan de afbeelding kunnen beschermplaten endeksels zijn weggenomen.

Door de voortdurende verbetering en vooruitgangin het ontwerp van het product kan het zijn dat uwmachine wijzigingen heeft die niet in deze publicatiezijn opgenomen. Lees, bestudeer en bewaar dezehandleiding bij de machine.

Raadpleeg uw Caterpillar dealer voor de meestrecente informatie als u vragen hebt over dezehandleiding of over uw machine.

VeiligheidIn het gedeelte Veiligheid staan de algemeneveiligheidsvoorschriften. Bovendien vindt uin dit gedeelte de tekst en plaats van dewaarschuwingsplaatjes en -labels die op de machineworden gebruikt.

Lees de algemene veiligheidsvoorschriften in hetgedeelte Veiligheid en zorg dat u ze begrijpt voordat udeze machine smeert en er onderhoud of reparatiesaan uitvoert.

BedieningHet gedeelte Bediening dient als referentie voorde nieuwe machinist en als herhaling voor deervaren machinist. In dit gedeelte worden de meters,de schakelaars, de bedieningselementen van demachine en van de uitrustingsstukken en informatieover transport en slepen besproken.

Aan de hand van foto’s en afbeeldingen leertde machinist de correcte procedures voor hetcontroleren, starten, bedienen en stoppen van demachine.

De in deze handleiding beschrevenbedieningstechnieken zijn elementair. Demachinist zal behendiger worden naarmate hij demachine en de mogelijkheden ervan beter leertkennen.

OnderhoudHet gedeelte Onderhoud is een hulpmiddel voorhet goed onderhouden van het materieel. Degeïllustreerde, stapsgewijze instructies zijn peronderhoudsinterval gegroepeerd. Onderdelenzonder specifieke onderhoudsintervallen zijn onderhet interval Wanneer nodig geplaatst. In de tabelmet de onderhoudsintervallen wordt naar meergedetailleerde informatie verwezen die verderopvolgt.

Onderhoudsintervallen

Gebruik de bedrijfsurenmeter om deonderhoudsintervallen te bepalen. De weergegevenkalenderintervallen (dagelijks, wekelijks, maandelijksenz.) kunnen in plaats van de intervallen van debedrijfsurenmeter worden gebruikt indien dit beteruitkomt en deze intervallen ongeveer overeenkomenmet het aantal uren op de meter. Het aanbevolenonderhoud moet altijd bij het interval wordenuitgevoerd dat het zich het eerste voordoet.

In zeer stoffige of vochtige omstandigheden moetwellicht vaker worden gesmeerd dan aangegevenstaat in de tabel met de onderhoudsintervallen.

Gecertificeerd motoronderhoudHet juiste onderhoud en de juiste reparaties zijnessentieel om de motor en machinesystemengoed te laten blijven werken. Als de eigenaarvan een zwaaruitgevoerde dieselmotor voorterreintoepassingen bent u verantwoordelijk voorhet uitvoeren van het vereiste onderhoud datin de Gebruikershandleiding, Bedienings- enOnderhoudshandleiding en Werkplaatshandleidingwordt beschreven.

6 31200367VeiligheidVeiligheidsberichten

Veiligheid

Veiligheidsberichten

g01106084Illustratie 2

31200367 7Veiligheid

Veiligheidsberichten

g01106128Illustratie 3

8 31200367VeiligheidVeiligheidsberichten

Deze pagina opzettelijk verlaten leeg.

10 31200367VeiligheidVeiligheidsberichten

Controleer of alle veiligheidsplaatjes goed leesbaarzijn. Reinig of vervang de veiligheidsplaatjes waarvande woorden niet meer leesbaar zijn. Vervang deafbeeldingen als ze niet meer zichtbaar zijn. Reinigde veiligheidsplaatjes met een doek, water enzeep. Gebruik geen oplosmiddel, benzine of anderechemicaliën om de veiligheidsplaatjes te reinigen.Oplosmiddelen, benzine of chemicaliën kunnende lijm oplossen waarmee het veiligheidsplaatjebevestigd is. Hierdoor valt het veiligheidsplaatje eraf.

Vervang een veiligheidsplaatje dat beschadigd isof ontbreekt. Als een veiligheidsplaatje zich op eenonderdeel bevindt dat werd vervangen, moet eennieuw veiligheidsplaatje op het nieuwe deel wordenaangebracht. Elke Caterpillar dealer kan nieuweveiligheidsplaatjes leveren.

Niet gebruiken (1)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich op het paneel aande rechterkant van het bedieningsstation.

g00931194

Bedien deze uitrusting alleen en werk er alleenaan als u de instructies en waarschuwingen in deBedienings- en Onderhoudshandleiding hebt ge-lezen en begrepen. Het niet opvolgen van de in-structies of het niet in acht nemen van de waar-schuwingen kan ernstig of dodelijk letsel tot ge-volg hebben. Neem contact op met een Caterpillardealer voor nieuwe handleidingen. U bent verant-woordelijk voor het juiste onderhoud.

Niet onder de last gaan staan (2)Dit plaatje bevindt zich aan de zijkant van de giekkopaan weerszijden van de machine.

g00930659

Er is beknellingsgevaar wanneer de giek wordtneergelaten of wanneer een last valt. Blijf op vei-lige afstand van de giek wanneer de machine inbedrijf is. Als u niet op veilige afstand van de giekblijft, kan ernstig of dodelijk letsel worden veroor-zaakt.

31200367 11Veiligheid

Veiligheidsberichten

Geen handen (3)Het plaatje bevindt zich aan de zijkant van hetgieksegment nummer één aan weerszijden van demachine.

g00930870

Er is beknellingsgevaar wanneer de gieksegmen-ten worden in- of uitgeschoven. Blijf op veilige af-stand van de giek wanneer de machine in bedrijfis. Als u niet op veilige afstand van de giek blijftwanneer de machine in bedrijf is, kan ernstig ofdodelijk letsel worden veroorzaakt.

Niet gebruiken (4)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich op het voorsteinstrumentenbord in de cabine.

g00936539

Verkeerde bediening of verkeerd onderhoud vande machine kan ernstig of dodelijk letsel tot ge-volg hebben. Bedien deze machine alleen en werker alleen aan als u de juiste training hebt ontvan-gen, bevoegd bent en de waarschuwingen en in-structies in de Bedienings- en Onderhoudshand-leiding hebt gelezen en begrepen.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Hefvermogentabellen”voor meer informatie.

12 31200367VeiligheidVeiligheidsberichten

Vorken (5)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich op het paneel aande rechterkant van het bedieningsstation.

g01059274

Door zijwaartse belasting van de vorken kunnende vorken het vroegtijdig begeven en dus eenbeknellingsgevaar vormen, wat ernstig of dode-lijk letsel kan veroorzaken. Duw de lading nooitmet de vorken en inspecteer de vorken dagelijksop verdraaiing en verbuiging. Mochten de vorkenverdraaid of verbogen zijn, vervang ze dan vóórverdere hefwerkzaamheden. Lees de Bedienings-en Onderhoudshandleiding voor meer informatieover het juiste gebruik van de vorken.

Niet aan ROPS/FOPS-constructielassen (6)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich achter de stoelnabij de ruit.

g00932470

Constructieschade, omkantelen, wijzigingen ofonjuiste reparaties kunnen de bescherming diedeze constructie biedt, verminderen en dezecertificatie ongeldig maken. Las niet aan dezeconstructie en boor er geen gaten in. Hierdoorwordt de certificatie ongeldig. Raadpleeg eenCaterpillar dealer voor de beperkingen van dezeconstructie zonder de certificatie ongeldig te ma-ken.

Deze machine is gecertificeerd voor de normendie op de certificatiesticker staan. Het maximalegewicht van de machine, inclusief de machinist en deuitrustingsstukken maar zonder een lading, mag hetgewicht op de certificatiesticker niet overschrijden.

Een karakteristiek voorbeeld van dewaarschuwingssticker en de certificatiestickerzijn hierboven afgebeeld.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Schermen(Bescherming van machinist)” voor meer informatie.

31200367 13Veiligheid

Veiligheidsberichten

Beknellingsgevaar (7)Het plaatje bevindt zich aan de onderkant van destempelbalk aan weerszijden van de machine.

g00930659

Er is beknellingsgevaar wanneer de stempels om-hoog of omlaag worden gebracht. Verzeker u er-van dat personeel zich op veilige afstand bevindtwanneer de stempels omhoog of omlaag wordengebracht. Als de stempels worden bediend terwijlhet personeel vlakbij is, kan dit ernstig of dodelijkletsel tot gevolg hebben.

Geen handen (8)Het plaatje bevindt zich boven op de stempelcilindersaan weerszijden van de machine.

g00930870

Er is beknellingsgevaar wanneer de stempels om-hoog of omlaag worden gebracht. Verzeker u er-van dat personeel zich op veilige afstand bevindtwanneer de stempels omhoog of omlaag wordengebracht. Als de stempels worden bediend terwijlhet personeel vlakbij is, kan dit ernstig of dodelijkletsel tot gevolg hebben.

14 31200367VeiligheidVeiligheidsberichten

Veiligheidsgordel (9)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich op het paneel aande rechterkant van het bedieningsstation.

g00931188

Te allen tijde tijdens het bedrijf van de machinemoet een veiligheidsgordel worden gedragen omernstig of dodelijk letsel te voorkomen in gevalvan een ongeluk of omkantelen van de machine.Als geen veiligheidsgordel wordt gedragen tijdenshet bedrijf van de machine, kan dit ernstig of do-delijk letsel tot gevolg hebben.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Veiligheidsgordel” voormeer informatie.

Motorkoelvloeistof (10)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich op dekoelvloeistoftank in de motoromkasting.

g00931247

Systeem onder druk! Hete koelvloeistof kan ern-stige brandwonden of ernstig of dodelijk letselveroorzaken. Om de vuldop van het koelsysteemte openen moet u de motor stoppen en wachtentotdat de componenten van het koelsysteem zijnafgekoeld. Draai de drukdop van het koelsysteemlangzaam los om de druk te ontlasten. Lees deBedienings- en Onderhoudshandleiding en zorgdat u hem begrijpt voordat u enig onderhoud aanhet koelsysteem uitvoert.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Koelvloeistofin koelsysteem Verversen voor de juisteprocedure voor het verwijderen van de drukdop.

31200367 15Veiligheid

Veiligheidsberichten

Lage brug (11)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich in hetbedieningsstation aan de rechterkant van het raam.Dit plaatje bevindt zich alleen op machines die in hetVerenigd Koninkrijk worden gebruikt.

g00931533

De koppeling/het uitrustingsstuk mag tijdens hetrijden op de weg niet hoger dan deze hoogte wor-den geheven. Lichamelijk letsel, materiële schadeof dodelijk letsel kan zich voordoen.

Elektriciteitskabels vermijden (12)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich in hetbedieningsstation aan de rechterkant van het raam.

g00936329

Elektrocutiegevaar! Houd de machine en uitrus-tingsstukken op veilige afstand van elektriciteits-kabels. Blijf op een afstand van 3 m (10 ft) plustweemaal de lengte van de lijnscheider. Lees de in-structies enwaarschuwingen in deBedienings- enOnderhoudshandleiding en zorg dat u ze begrijpt.Het niet opvolgen van de instructies en waarschu-wingen veroorzaakt ernstig of dodelijk letsel.

Controleer altijd op elektriciteitskabels voordat u degiek omhoog brengt. Als u niet op elektriciteitskabelscontroleert voordat u de giek omhoog brengt,kan ernstig of dodelijk letsel door elektrocutieworden veroorzaakt. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Vóór het starten van demotor” voor meer informatie.

16 31200367VeiligheidVeiligheidsberichten

Hulpstartkabels (13)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich op een beugelnaast de accu’s.

g00931020

Explosiegevaar! Onjuiste hulpstartkabelverbin-dingen kunnen een explosie veroorzaken, waternstig of dodelijk letsel tot gevolg heeft. Accu’skunnen zich in aparte ruimten bevinden. Raad-pleeg de Bedienings- en Onderhoudshandleidingvoor de juiste procedure voor starten met start-kabels.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Motor startenmet hulpstartkabels” voor meer informatie.

Ether (14)Dit veiligheidsplaatje bevindt zich op de inlaat vanhet luchtfilter.

g00931562

Explosiegevaar! Geen ether gebruiken! Deze ma-chine is met een luchtinlaatverwarmer uitgerust.Gebruik van ether kan ontploffingen of brand ver-oorzaken, wat ernstig of dodelijk letsel tot gevolgkan hebben. Lees en volg de startprocedure in deBedienings- en Onderhoudshandleiding.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Preventie vanbrand en explosie” voor meer informatie.

31200367 17Veiligheid

Veiligheidsberichten

Deze pagina opzettelijk verlaten leeg.

18 31200367VeiligheidVeiligheidsberichten

Beknellingsgevaar (18)Dit plaatje bevindt zich aan weerszijden van demultifunctionele bak, boven op de bak.

g00943172

Tijdens bedrijf is er in dit gebied geen ruimte voorpersonen. Ernstig of dodelijk letsel als gevolg vanbeknelling kan zich voordoen. Blijf uit de buurt vanhet uitrustingsstuk terwijl het in bedrijf is.

31200367 19Veiligheid

Veiligheidsberichten

Beknellingsgevaar (19)Dit plaatje bevindt zich aan weerszijden van devoorraadbak.

g00951560

Tijdens bedrijf is er in dit gebied geen ruimte voorpersonen. Ernstig of dodelijk letsel als gevolg vanbeknelling kan zich voordoen. Blijf uit de buurt vanhet uitrustingsstuk terwijl het in bedrijf is.

Bediening (20)Dit plaatje bevindt zich op het linker deksel aan deachterkant van de bezem.

g00984073

Bedien deze uitrusting alleen en werk er alleenaan als u de instructies en waarschuwingen in deBedienings- en Onderhoudshandleiding hebt ge-lezen en begrepen. Het niet opvolgen van de in-structies of het niet in acht nemen van de waar-schuwingen kan ernstig of dodelijk letsel tot ge-volg hebben. Neem contact op met een Caterpillardealer voor nieuwe handleidingen. U bent verant-woordelijk voor het juiste onderhoud.

Doorboringsgevaar (21)Dit plaatje bevindt zich aan weerszijden van degrijperbak.

g00951569

Tijdens bedrijf is er in dit gebied geen ruimte voorpersonen. Ernstig of dodelijk letsel als gevolg vandoorboring kan zich voordoen. Blijf uit de buurtvan het uitrustingsstuk terwijl het in bedrijf is.

Beknellingsgevaar (22)Dit plaatje bevindt zich aan weerszijden van degrijperbak.

g00943172

Tijdens bedrijf is er in dit gebied geen ruimte voorpersonen. Ernstig of dodelijk letsel als gevolg vanbeknelling kan zich voordoen. Blijf uit de buurt vanhet uitrustingsstuk terwijl het in bedrijf is.

20 31200367VeiligheidVeiligheidsberichten

Aanraking en rondvliegendevoorwerpen (23)Dit plaatje bevindt zich aan weerszijden van hetbovenste deksel van de bezem.

g00984064

Blijf tijdens bedrijf uit de buurt van dit uitrustings-stuk. Aanraking ervan kan tot ernstig of dodelijkletsel leiden. Rondvliegende voorwerpen afkom-stig van dit uitrustingsstuk kunnen tot ernstig ofdodelijk letsel leiden.

Opsluitpunt (24)Dit plaatje bevindt zich aan weerszijden van dekoppeling op de bezem.

g00984061

Tijdens bedrijf is er in dit gebied geen ruimte voorpersonen. Ernstig of dodelijk letsel als gevolg vanbeknelling kan zich voordoen. Blijf uit de buurt vanhet uitrustingsstuk terwijl het in bedrijf is.

Beknellingsgevaar (25)Dit plaatje bevindt zich aan weerszijden van hetbovenste deksel van de bezem.

g00943172

Tijdens bedrijf is er in dit gebied geen ruimte voorpersonen. Ernstig of dodelijk letsel als gevolg vanbeknelling kan zich voordoen. Blijf uit de buurt vanhet uitrustingsstuk terwijl het in bedrijf is.

Ether (26)Tier II - Dit plaatje bevindt zich op de zijkant van hetkleppendeksel.

g00924889

Indien uitgerust met een luchtinlaatverwarmer(AIH) voor starten bij lage temperaturen, gebruikdan geen spuitbussen starthulp zoals ether. Hetgebruik daarvan kan een ontploffing en lichame-lijk letsel tot gevolg hebben.

31200367 21Veiligheid

Aanvullende berichten

Ether (26)Tier III - Dit plaatje bevindt zich op de zijkant van hetkleppendeksel.

Gebruik aerosol geen soorten beginnende hulpzoals ether. Dergelijk gebruik kon in een explosieen een lichamelijk letsel resulteren.

Hand (Hoge Druk) (27)Tier III - Dit bericht wordt gevestigd op de bovenkant

van de brandstofverzamelleiding.

Het contact met hoge drukbrandstof kan vloeibarepenetratie veroorzaken en gavaren branden. De hogenevel van de drukbrandstof kan een brandgevaar veroorzaken. Het nalaten om inspectie, onderhouds en de dienstinstructies te volgen kan lichamelijk letsel ofdood veroorzaken.

Universele Waarschuwing (28)Tier III - Dit bericht wordt gevestigd aan beide kanten van de de dekkingsbasis van het klepmechanisme.

Werk niet of werk aan dit materiaal tenzij u instructonen de waarschuwingen in de Handboeken van deVerrichting en van het Onderhoud hebt gelezen enbegrepen. Het nalaten om de instructies te volgen ofaan de waarschuwingen aandacht te besteden kon inernstige verwonding of dood resulteren.

Aanvullende berichtenEr zijn verschillende, specifieke plaatjes op dezemachines. De exacte plaats en de beschrijving vande plaatjes staan in dit hoofdstuk. Zorg dat u bekendbent met alle plaatjes.

Controleer of alle plaatjes goed leesbaar zijn. Reinigof vervang de plaatjes waarvan de woorden nietmeer leesbaar zijn. Reinig de plaatjes met een doek,water en zeep. Gebruik geen oplosmiddel, benzineof andere chemicaliën om de plaatjes te reinigen.Oplosmiddelen, benzine of chemicaliën kunnen delijm oplossen waarmee de plaatjes bevestigd zijn.Hierdoor kunnen de plaatjes eraf vallen.

Vervang een plaatje dat beschadigd is of ontbreekt.Als een plaatje zich op een onderdeel bevindtdat werd vervangen, moet een nieuw plaatje ophet nieuwe onderdeel worden aangebracht. ElkeCaterpillar dealer kan nieuwe plaatjes leveren.

24 31200367VeiligheidAanvullende berichten

g00931915Illustratie 14

Als de hoofduitgang is versperd, verlaat u demachine via de achterruit. Gebruik de ring op deachterraamgrendel om de borgpen eruit te trekken.Hierdoor wordt de achterruit ontgrendeld.

Transmissie- en hydrauliekolie (5)

Indien aanwezig, bevindt dit plaatje zich naast hetkijkglas voor de transmissie- en hydrauliekolie.

g01059267Illustratie 15

Controleer de transmissie- en hydrauliekolie terwijlde olie warm is. Voeg geen olie toe terwijl hetsysteem koud is. Als het systeem koud is wanneeru olie toevoegt, kan het systeem te vol raken. Demachine kan hierdoor schade oplopen. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Transmissie en hydraulisch systeem – Oliepeilcontroleren” voor de juiste procedure.

Airconditioning (6)

Op machines die met een airconditioning zijnuitgerust, bevindt dit plaatje zich achter hetbeveiligingsluik aan de achterkant van de deur.

g00934175Illustratie 16

Werk pas aan het airconditioningsysteem nadat u dewerkplaatshandleiding hebt gelezen en begrepen.

Bandenspanning (7)

Dit plaatje bevindt zich achter het beveiligingsluikaan de linkerkant van de cabine.

g00931919Illustratie 17

Verkeerde bandenspanning kan lichamelijk letseltot gevolg hebben. Raadpleeg de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Informatie overbandenspanning” voor meer informatie.

Machinebeveiligingssysteem (8)

Dit plaatje, indien aanwezig, bevindt zich aan delinkerkant van de stuurkolom, vóór het contactslot.

31200367 25Veiligheid

Algemene veiligheidsvoorschriften

g00951606Illustratie 18

Deze machine is met een beveiligingssysteemuitgerust. Lees de Bedienings- enOnderhoudshandleiding voordat u de machinebedient.

Algemeneveiligheidsvoorschriften

g00516949Illustratie 19

Bevestig een waarschuwingslabel “Niet gebruiken”of een gelijksoortige waarschuwing aan hetcontactslot of de bedieningselementen voordat uonderhoud of reparaties aan het materieel uitvoert.Deze waarschuwingslabels z ijn verkrijgbaar bij uw Caterpillar dealer.

Zorg dat u de breedte van het materieel weet om dejuiste afstand te houden wanneer u het materieelnabij schuttingen, gebouwen e.d. gebruikt.

Pas op voor hoogspannings- en ondergrondsekabels. Als de machine in aanraking komt met dezegevaren, kan dat tot ernstig of dodelijk letsel leidenals gevolg van elektrocutie.

g00702020Illustratie 20

Draag een helm, een veiligheidsbril en andereveiligheidsuitrusting zoals vereist.

Draag geen loshangende kleding of sieraden die vastkunnen raken aan de hendels of andere delen vande machine.

Controleer of alle beschermplaten en luiken stevig ophun plaats vastzitten op het materieel.

Houd het materieel vrij van materiaal dat daar nietthuis hoort. Verwijder vuil, olie, gereedschap enandere voorwerpen van het bordes, de loopplatenen de treden.

Zet alle losse voorwerpen vast zoals lunchtrommels,gereedschap en andere zaken die geen deeluitmaken van het materieel.

Zorg dat u de op het werkterrein van toepassingzijnde handsignalen kent en weet wie bevoegd isom de handsignalen te geven. Volg de signalen vanslechts één persoon op.

Rook niet terwijl u onderhoud aan een airconditioninguitvoert. Rook ook niet als koelmiddelgas aanwezigkan zijn. Het inademen van dampen, afkomstig vaneen vlam die met koelmiddel van de airconditioningin aanraking komt, kan ernstig of dodelijk letselveroorzaken. Het inademen van gas, afkomstigvan het koelmiddel van de airconditioning, via eenaangestoken sigaret kan ernstig of dodelijk letselveroorzaken.

Giet onderhoudsvloeistoffen nooit in glazencontainers. Laat alle vloeistoffen in een geschiktecontainer lopen.

Houd u aan alle plaatselijke voorschriften voor hetafvoeren van vloeistoffen.

Wees altijd voorzichtig wanneer u reinigingsmiddelengebruikt. Meld alle noodzakelijke reparaties.

Laat onbevoegde personen niet op het materieel toe.

26 31200367VeiligheidAlgemene veiligheidsvoorschriften

Voer het onderhoud uit met het materieel inde onderhoudsstand tenzij u andere instructieshebt ontvangen. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding voor de procedure om hetmaterieel in de onderhoudsstand te plaatsen.

Perslucht en water onder drukPerslucht en/of water onder druk kunnen rommelen/of heet water wegblazen. Dit kan lichamelijk letseltot gevolg hebben.

Draag veiligheidskleding, veiligheidsschoenenen oogbescherming wanneer perslucht en/ofwater onder druk voor reinigen wordt gebruikt.Oogbescherming bestaat uit een veiligheidsbril ofeen gelaatsmasker.

Voor reinigingsdoeleinden mag de maximaleluchtdruk niet meer bedragen dan 205 kPa (30 psi).De maximale waterdruk voor reinigingsdoeleindenmoet lager dan 275 kPa (40 psi) zijn.

Opgesloten drukDruk kan in een hydraulisch systeem opgeslotenzijn. Het ontlasten van opgesloten druk kan demachine of een uitrustingsstuk plotseling doenbewegen. Wees voorzichtig als u hydraulischeleidingen of koppelstukken losmaakt. Onder hogedruk vrijkomende olie kan een slang doen slaan.Onder hoge druk vrijkomende olie kan olie doenwegspuiten. Binnendringen van vloeistof kan ernstigof dodelijk letsel veroorzaken.

Binnendringen van vloeistof in hetlichaamHet hydraulische circuit kan nog lange tijd nadat demotor is gestopt onder druk staan. Door deze drukkunnen hydraulische vloeistof of voorwerpen zoalspijpstoppen met hoge snelheid wegschieten indiende druk niet correct wordt afgebouwd.

Verwijder of demonteer geen hydraulischecomponenten of onderdelen voordat de drukis ontlast; anders kan lichamelijk letsel wordenveroorzaakt. Raadpleeg de Werkplaatshandleidingvoor procedures die nodig zijn om de hydraulischedruk te ontlasten.

g00687600Illustratie 21

Gebruik steeds een stuk hout of karton wanneer uop lekken controleert. Lekkende vloeistof onder drukkan het lichaam binnendringen. Binnendringen vanvloeistof kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.Een haarfijn lek kan ernstig letsel veroorzaken.Indien vloeistof in de huid wordt gespoten, moet uonmiddellijk behandeld worden. Laat u behandelendoor een arts die bekend is met dit soort letsel.

Gemorste vloeistoffen insluitenPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoerenvan inspecties, onderhoud, tests, afstellingen enreparaties van het materieel ingesloten blijven.Wees erop voorbereid om de vloeistof in geschiktecontainers op te vangen voordat u een huis opent ofdemonteert dat vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Toolsand Shop Products Guide” (Gids voor gereedschapen werkplaatsproducten) voor het volgende:

• Gereedschap en apparatuur die geschikt zijn omvloeistoffen op te vangen

• Gereedschap en apparatuur die geschikt zijn omvloeistoffen in te sluiten

Houd u aan alle plaatselijke voorschriften voor hetafvoeren van vloeistoffen.

31200367 27Veiligheid

Preventie van beknellings- en snijwonden

g00706404Illustratie 23

Als afval niet op de juiste wijze wordt afgevoerd,kan het milieu gevaar lopen. Mogelijk schadelijkevloeistoffen dienen volgens de plaatselijkevoorschriften te worden afgevoerd.

Gebruik altijd lekdichte containers wanneer uvloeistoffen aftapt. Giet geen afval op de grond, ineen afvoer of in een waterbron

Preventie van beknellings- ensnijwonden

Ondersteun het materieel naar behoren voordat uwerk of onderhoud eronder uitvoert. Vertrouw nietop de hydraulische cilinders om het uitrustingsstukomhoog te houden. Indien een bedieningshendelwordt bewogen of een hydraulische leiding breekt,kan een uitrustingsstuk naar beneden vallen.

Werk niet onder de cabine van de machine tenzijdeze op de juiste manier wordt ondersteund.

Probeer nooit afstellingen uit te voeren terwijl demachine rijdt of de motor draait, tenzij dit nadrukkelijkwordt vermeld.

28 31200367VeiligheidPreventie van brandwonden

Start de machine nooit via destartmotorrelaisklemmen. Dit kan onverhoedsebeweging van de machine tot gevolg hebben.

Bij stangenstelsels van het uitrustingsstuk verandertde vrije ruimte in het stangenstelselgebied al naargelang de beweging van het uitrustingsstuk of demachine. Blijf uit de buurt van deze gebieden waarplotseling de vrije ruimte op de machine of hetuitrustingsstuk verandert.

Blijf uit de buurt van alle draaiende en bewegendeonderdelen.

Als het nodig is om schermen te verwijderen omonderhoud uit te voeren, moeten de schermen altijdweer worden geïnstalleerd nadat het onderhoud isuitgevoerd.

Houd onderdelen uit de buurt van draaiendeventilatorbladen. Het ventilatorblad slingertvoorwerpen weg of snijd ze door.

Gebruik nooit geknikte of gerafelde staalkabels.Draag handschoenen bij het hanteren vanstaalkabels.

Een borgpen waarop met kracht wordt geslagen,kan wegspringen. De losse borgpen kan personeelverwonden. Verzeker u ervan dat mensen zich opveilige afstand bevinden wanneer u een borgpenergens in drijft. Draag een veiligheidsbril wanneeru op een borgpen slaat, om letsel aan de ogen tevoorkomen.

Als u op voorwerpen slaat, kunnen kleine deeltjeswegspringen. Zorg ervoor dat niemand doorwegspringende deeltjes kan worden geraakt voordatu op voorwerpen slaat.

Preventie van brandwonden

Raak geen enkel deel van een draaiende motoraan. Laat de motor afkoelen voordat onderhoudaan de motor wordt uitgevoerd. Ontlast alle drukin het luchtsysteem, oliesysteem, smeersysteem,brandstofsysteem of koelsysteem voordat leidingen,koppelstukken of aanverwante onderdelen wordenlosgekoppeld.

KoelvloeistofWanneer de motor op bedrijfstemperatuur is, is dekoelvloeistof van de motor heet. De koelvloeistofstaat ook onder druk. De radiator en alle leidingennaar de verwarmers of de motor bevatten hetekoelvloeistof.

In contact komen met hete koelvloeistof of stoomkan ernstige brandwonden veroorzaken. Laat decomponenten van het koelsysteem afkoelen voordathet koelsysteem wordt afgetapt.

Controleer het koelvloeistofpeil pas als de motor totstilstand is gebracht.

Verzeker u ervan dat de vuldop koel is voordat u hemverwijdert. De vuldop moet koel genoeg zijn om hemmet de blote hand te kunnen aanraken. Verwijder devuldop langzaam om de druk te ontlasten.

Corrosie-inhibitor bevat alkali. Alkali kanverwondingen veroorzaken. Laat alkali niet in contactkomen met de huid, ogen of mond.

OlieHete olie en hete componenten kunnen verwondingenveroorzaken. Laat hete olie of componenten niet inaanraking met de huid komen.

Draai de vuldop van de hydrauliektank pas los als demotor stilstaat. De vuldop moet koel genoeg zijn omhem met de blote hand te kunnen aanraken. Volgde standaardprocedure in deze handleiding om devuldop van de hydrauliektank te verwijderen.

Accu’sElektrolyt is een zuur. Elektrolyt kan verwondingenveroorzaken. Laat elektrolyt niet in aanrakingkomen met de huid of de ogen. Draag altijd eenveiligheidsbril tijdens het uitvoeren van onderhoudaan de accu. Was uw handen nadat u accu’s enconnectoren hebt aangeraakt. Er wordt aangeradenom handschoenen te dragen.

31200367 29Veiligheid

Preventie van brand en explosie

Preventie van brand enexplosie

g00704000Illustratie 24

Alle brandstoffen, de meeste smeermiddelen ensommige koelvloeistofmengsels zijn ontvlambaar.

Ontvlambare vloeistoffen die op hete oppervlakkenof elektrische onderdelen lekken of worden gemorst,kunnen brand veroorzaken. Brand kan lichamelijkletsel en materiële schade veroorzaken.

Verwijder alle ontvlambare materialen zoalsbrandstof, olie en vuil van de machine. Laatontvlambare materialen zich niet op de machineophopen.

Sla brandstoffen en smeermiddelen in gemarkeerdecontainers op uit de buurt van onbevoegde personen.Bewaar beoliede doeken en ontvlambare materialenin veilige containers. Rook niet op plaatsen waarontvlambare materialen opgeslagen worden.

Gebruik de machine niet in de buurt van een vlam.

Uitlaatschilden (indien aanwezig) beschermen heteuitlaatonderdelen tegen olie- of brandstofspatten ingeval van een breuk in een leiding, slang of afdichting.Uitlaatschilden moeten correct geïnstalleerd zijn.

Las niet op leidingen of tanks die ontvlambarevloeistoffen bevatten. Voer geen autogeensnijwerkuit op leidingen of tanks die ontvlambare vloeistoffenbevatten. Reinig dergelijke leidingen of tanks grondigmet een niet-ontvlambaar oplosmiddel voordat u erlas- of autogeensnijwerk op uitvoert.

Controleer alle elektrische bedrading dagelijks.Repareer losse of gerafelde kabels voordat u demachine bedient. Reinig alle elektrische verbindingenen zet ze goed vast.

Stof afkomstig van het repareren van niet-metalenmotorkappen of bumpers kan ontvlambaar en/ofexplosief zijn. Repareer deze componenten in eengoed geventileerde ruimte uit de buurt van openvlammen of vonken.

Inspecteer alle leidingen en slangen op slijtageof beschadiging. De slangen moeten op de juistemanier geleid worden. De leidingen en slangenmoeten voldoende ondersteuning en stevigeklemmen hebben. Span alle verbindingen volgenshet aanbevolen aandraaimoment aan. Lekkenkunnen brand veroorzaken.

g00704059Illustratie 25

Wees voorzichtig bij het tanken. Rook niet terwijl utankt. Tank niet nabij open vlammen of vonken. Stopde motor altijd vóór het tanken. Vul de brandstoftankbuiten.

30 31200367VeiligheidPreventie van brand en explosie

g00704135Illustratie 26

Dampen van een accu kunnen ontploffen. Houd openvlammen of vonken uit de buurt van de bovenkantvan een accu. Rook niet in ruimten waar accu’sgeladen worden.

Controleer de lading van een accu nooit door eenmetalen voorwerp over de accupolen te plaatsen.Gebruik een spanningsmeter of een hydrometer.

Verkeerde startkabelverbindingen kunnen eenontploffing veroorzaken wat tot letsel kan leiden.Raadpleeg het gedeelte Bediening in dezehandleiding voor specifieke instructies.

Laad een bevroren accu niet op. Dit kan eenontploffing veroorzaken.

BrandblusapparaatZorg dat een brandblusapparaat beschikbaaris. Zorg dat u weet hoe het brandblusapparaatwerkt. Inspecteer het brandblusapparaat en voerer regelmatig onderhoud aan uit. Houd u aan deaanbevelingen op het instructieplaatje.

Leidingen, buizen en slangenBuig hogedrukleidingen niet en sla er niet op.Installeer geen gebogen of beschadigde leidingen.

Repareer beschadigde of losse leidingen.Lekken kunnen brand veroorzaken. Raadpleeguw Caterpillar dealer voor reparaties of voorvervangingsonderdelen.

Controleer leidingen, buizen en slangen zorgvuldig.Controleer niet met de blote hand op lekken. Gebruikeen stuk hout of karton om op lekken te controleren.Span alle verbindingen volgens het aanbevolenaandraaimoment aan.

Vervang de onderdelen indien het volgende zichvoordoet:

• Eindaansluitingen zijn beschadigd of lekken.

• Buitenbekledingen zijn versleten of beschadigd.

• Draden liggen bloot.

• Buitenbekledingen vertonen blazen.

• Soepele gedeelte van de slangen is geknikt.

• Buitenbekledingen zitten vast in de pantsering.

• Eindaansluitingen zijn verschoven.

Zorg ervoor dat alle klemmen, beschermplaten enhitteschilden correct gemonteerd zijn. Dit helpt omtijdens het bedrijf trillingen, wrijving tegen andereonderdelen en overmatige hitte te voorkomen.

31200367 31Veiligheid

Plaats van brandblusapparaat

Plaats van brandblusapparaat

Zorg dat een brandblusapparaat op demachine aanwezig is. Zorg dat u weet hoehet brandblusapparaat werkt. Inspecteer hetbrandblusapparaat en voer er regelmatig onderhoudaan uit. Houd u aan de aanbevelingen op hetinstructieplaatje.

De aanbevolen plaats voor het monteren van hetbrandblusapparaat is op de plaat voor de stoel rechtsvan de machinist.

Als het brandblusapparaat op de ROPS-constructiewordt gemonteerd, bindt u de montageplaat aan eenpoot van de ROPS-constructie vast. Als het gewichtvan het brandblusapparaat meer dan 4,5 kg (10 lb) is,monteert u het brandblusapparaat zo laag mogelijkop één poot. Monteer het brandblusapparaat niet ophet bovenste derde gedeelte van de poot.

Opmerking: Las niets aan de ROPS-constructieom het brandblusapparaat te installeren. Boorook geen gaten in de ROPS-constructie om hetbrandblusapparaat op de ROPS-constructie temonteren.

Informatie over banden

Warmte-geïnduceerde gasverbranding in met luchtopgepompte banden kan leiden tot de ontploffingvan de banden. Ontploffingen kunnen veroorzaaktworden door hitte afkomstig van lassen, verwarmenvan velgonderdelen, brand of overmatig gebruik vande remmen.

Een ontploffing van een band is veel krachtiger daneen gewoon lek. De ontploffing kan de band endelen van de velg en de as wel 500 m (1500 ft) ofnog verder van de machine vandaan wegslingeren.De kracht van de ontploffing en de rondvliegendebrokstukken kunnen materiële schade en ernstige ofdodelijke verwondingen veroorzaken.

g00847810Illustratie 27(A) Ten minste 15 m (50 ft)(B) Ten minste 500 m (1500 ft)

Begeef u niet dichtbij een warme band. Houd eenminimale afstand zoals afgebeeld. Blijf buiten hetgearceerde gebied in illustratie 27.

Om te voorkomen dat de banden te hard wordenopgepompt is de juiste training in het gebruik vandeze apparatuur noodzakelijk. Het klappen van eenband of het defect raken van een velg kan het gevolgzijn van verkeerde of verkeerd gebruikte apparatuur.

Ga achter het loopvlak van de band staan engebruik een zelfbevestigende pompnippel voor hetoppompen van een band.

Onderhoud van en reparaties aan banden en velgenkunnen gevaarlijk zijn. Alleen daartoe opgeleidpersoneel dat het juiste gereedschap en de juisteprocedures gebruikt, mag dit onderhoud uitvoeren.Indien de juiste procedures niet worden gebruiktbij het onderhoud van en reparaties aan bandenen velgen, kunnen deze met explosieve kracht uitelkaar springen. Deze explosieve kracht kan ernstigeof dodelijke verwondingen veroorzaken. Volg despecifieke instructies van de bandenleveranciernauwkeurig op.

Preventie van letsel als gevolgvan onweer

Indien de bliksem in de buurt van de machine inslaat,mag de machinist nooit het volgende doen:

• In de machine stappen.

• Uit de machine stappen.

32 31200367VeiligheidVóór het starten van de motor

Als u zich tijdens onweer in de cabine bevindt, moetu daar blijven. Als u zich tijdens onweer op de grondbevindt, moet u uit de buurt van de machine blijven.

Vóór het starten van de motor

Machinisten moeten de juiste training hebben gehaden bekwaam zijn in alle aspecten van de bedieningvan de machine. Om aan bepaalde plaatselijkevereisten te voldoen moet een machinist eenmachinistenrijbewijs of een certificaat hebben.

U moet bekend zijn met de machine om demogelijkheden van de machine te begrijpen.Bovendien moet u vertrouwd zijn met het werkterreinvoordat u de machine gebruikt. Verken het terrein zonodig te voet en let op de volgende zaken:

• Controleer het gebied op doorgang. Controleerzowel op verticale als horizontale doorgang.

• Controleer of er obstakels boven de grondaanwezig zijn.

• Controleer op elektriciteitskabels. Houd demachine en uitrustingsstukken minstens 3m (10 ft)van elektriciteitskabels vandaan.

• Controleer op stoomleidingen. Controleer oppersluchtleidingen.

• Controleer op veranderingen in de stabiliteit vanhet oppervlak van het werkterrein. Controleeropgevulde sleuven. Controleer vervallen dakenvan kelders en tunnels.

• Controleer riool-, gas-, water- en elektrischeleidingen.

Wanneer een lading wordt opgepakt of de giek wordtuitgeschoven, moet u zich ervan verzekeren dat hetoppervlak van het werkterrein gelijkmatige weerstandaan de banden biedt. Wanneer een lading wordtopgepakt of de giek wordt uitgeschoven, moet uzich er bovendien van verzekeren dat de stempelsgelijkmatig in het oppervlak van het werkterreindringen.

Controleer of de hefvermogentabellen en deinstructieplaatjes zich op de juiste plaats bevindenen leesbaar zijn. Bedien de machine alleen alsu de juiste methode voor het gebruik van dehefvermogentabellen begrijpt.

Zet de deur in de gesloten stand vast op machinesdie met een cabine zijn uitgerust. Zet de ramen inofwel de open of de gesloten positie vast. Zorg datalle ruiten schoon zijn voor het beste zicht.

Inspecteer de conditie van de veiligheidsgordel ende bevestigingsonderdelen. Vervang beschadigdeof versleten onderdelen. Na drie jaar moet deveiligheidsgordel, ongeacht de conditie waarindeze zich bevindt, worden vervangen. Gebruikgeen verlengstuk op een veiligheidsgordel metrolautomaat.

Controleer of alle beschermplaten op de machinevastzitten.

Stel de stoel zodanig dat de pedalen volledigingedrukt kunnen worden terwijl de machinist metzijn rug tegen de rugleuning zit.

Controleer of de machine uitgerust is met eenverlichtingssysteem dat geschikt is voor dewerkomstandigheden. Controleer of alle lampen opde machine goed werken.

Controleer of de claxon, het achteruitrij-alarm en alleandere waarschuwingsinrichtingen goed werken.

Verwijder alle obstakels op de route van de machine.

Verzeker u ervan dat niemand zich onder, rondomof op de machine bevindt voordat u probeert omde motor te starten en met de machine te rijden.Controleer of personeel zich op veilige afstandbevindt. Doe de veiligheidsgordel om.

Motor starten

g00106795Illustratie 28

31200367 33Veiligheid

Vóór het bedrijf

Bevestig een label Speciale instructie, “ NIET GEBRUIKEN” of gelijksoortigwaarschuwingslabel aan het contactslot of debedieningshendels voordat u onderhoud of reparatiesaan de machine uitvoert. Dit waarschuwingslabel isverkrijgbaar bij uw Caterpillar dealer.

Start de motor niet indien een waarschuwingslabelaan het contactslot of de bedieningselementenvan de machine is bevestigd. Ook mogen debedieningshendels van de machine niet wordenbewogen.

Verzeker u ervan dat de transmissiehendel in destand NEUTRAAL (N) staat. De motor start alleen alsde transmissiehendel in de stand NEUTRAAL staat.

Zorg dat de parkeerrem is ingeschakeld.

De uitlaatgassen van een dieselmotor bevattenverbrandingsproducten die schadelijk voor degezondheid kunnen zijn. Laat de motor altijd in eengoed geventileerde ruimte lopen. Indien u zich in eengesloten ruimte bevindt, moeten de uitlaatgassennaar buiten worden afgevoerd.

Start de motor alleen terwijl u goed op de stoelin de cabine zit. Overbrug nooit de accupolenen overbrug nooit de accu’s. Hierdoor kan hetneutraal/startsysteem van de motor wordengepasseerd en kan de machine gaan rijden als hij inde versnelling staat.

Vóór het bedrijf

Houd iedereen uit de buurt van de machine en hetterrein.

Verwijder alle obstakels op de route van de machine.Let op voor gevaren zoals elektrische kabels,greppels enz.

Controleer of alle ruiten schoon zijn. Zet de deuren inde open of de gesloten stand vast. Zet de ramen inde open of de gesloten stand vast.

Controleer of alle spiegels (indien aanwezig) schoonzijn. Voor goed zicht dichtbij de machine moeten despiegels afgesteld worden. Alle spiegels moeten vooroptimaal zicht worden afgesteld terwijl de machinistop zijn stoel zit.

Controleer of de claxon van de machine, hetachteruitrij-alarm (indien aanwezig) en alle anderewaarschuwingsinrichtingen naar behoren werken.

Doe de veiligheidsgordel om.

Controleer of de hefvermogentabellen en deinstructieplaatjes zich op de juiste plaats bevindenen leesbaar zijn.

Bedrijf

Bedrijfstemperatuurbereik vanmachineDe uitvoering van de standaardmachine is bedoeldvoor gebruik bij een omgevingstemperatuurbereikvan −40 °C (-40 °F) tot 50 °C (122 °F). Erkunnen speciale uitvoeringen voor verschillendeomgevingstemperaturen leverbaar zijn. Raadpleeguw Caterpillar dealer voor meer informatie overspeciale uitvoeringen van de machine.

MachinebedieningControleer of de stuur- en rembediening van demachine goed werken terwijl de machine langzaamin een open gebied rijdt. Controleer de stuur- enrembediening terwijl de giek volledig is ingeschovenen het uitrustingsstuk vlak boven de grond is.Controleer of de andere bedieningselementen vande machine goed werken terwijl de machine stilstaat.Breng de giek alleen omhoog als het chassis vande machine horizontaal staat. De giek mag alleenworden uitgeschoven als het chassis van de machinehorizontaal staat. Schuif de giek verscheidene kerenuit en in om de hydrauliekolie op te warmen.

Rijden

Bedien de machine alleen terwijl u op de stoel zit. Deveiligheidsgordel moet vastgemaakt zijn voordat u demachine bedient. Gebruik de bedieningselementenalleen terwijl de motor draait.

Bij het rijden op de openbare weg mag de machinealleen met de modus Tweewielbesturing wordengebruikt.

34 31200367VeiligheidMotor stoppen

Voordat u de machine manoeuvreert moet ucontroleren of zich geen personeel tussen demachine en de uitrustingsstukken bevindt. Weesvoorzichtig bij het veranderen van rijrichting. Weesvoorzichtig wanneer u de giek bedient. Weesvoorzichtig bij het oppakken of neerzetten vanladingen. Rijd in de richting waarin u het beste zichthebt. Rijd met de giek volledig ingeschoven. Rijdook met de giek zo laag mogelijk. Bewaar voldoendeafstand tot de grond voor de omstandigheden. Rijdnooit met de lading hoger dan de rijstand. Weesvoorzichtig dat u alle bodemcondities vermijdt dietot het omkantelen van de machine kunnen leiden.Vermijd alle omstandigheden die tot het omkantelenvan de machine kunnen leiden. De machine kanomkantelen wanneer u op de volgende obstakelswerkt: oevers, heuvels en hellingen. Als de machinemet stempels is uitgerust, moeten deze volledigomhoog staan voordat u met de machine gaat rijden.

Hefvermogens

Houd de machine steeds onder controle. Overschrijdhet laadvermogen van de machine niet. Zorg datde juiste hefvermogentabel wordt geraadpleegd.De ladingen moeten binnen de gewichtslimiet enhet lastzwaartepunt van de machine vallen. Hethefvermogen neemt af naarmate de lading verdervan de machine wordt gebracht.

Opmerking: Als een 180-1637koppelingsadapterset voor een uitrustingsstuk opde snelkoppeling is geïnstalleerd, vermindert uhet laadvermogen van de machine met 200 kg(440 lb) voor alle uitrustingsstukken en met degiek in alle standen. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Hefvermogentabellen”voor meer informatie.

Zorg dat de banden bruikbaar zijn en tot de juistespanning zijn opgepompt.

Zorg dat het chassis altijd horizontaal staat voordatu de giek heft of de stempels neerlaat op machinesdie met een chassis-horizontaalschakelaar zijnuitgerust. Bedien de chassis-horizontaalschakelaarnooit wanneer de giek is geheven of de stempels zijnneergelaten. Controleer of het chassis horizontaalstaat nadat u de stempels hebt neergelaten. Stelhet chassis zo nodig bij. Gebruik de stempels voorhet bijstellen. Stel de stand van de stempels niet bijterwijl de giek is geheven. Hef de giek niet als hetchassis niet horizontaal staat.

De lading moet goed op de vorken of op hetuitrustingsstuk worden vastgezet voordat u de ladingvervoert of heft. Alle ladingen zoals pijpen, steigers,hout en balken moeten goed worden vastgezet.

Gebruik goedgekeurde, met een lading getestehijsstroppen. Alle staalkabels of kettingen moetenook goed worden onderhouden. De staalkabels enkettingen moeten aan de plaatselijke voorschriftenvoldoen. U moet het laadvermogen van dezeapparaten kennen en ermee om kunnen gaan.

Uitrustingsstukken

Het gebruik van niet goedgekeurde uitrustings-stukken op verreikers kan ernstige of dodelijkeongelukken tot gevolg hebben.

Voordat u een uitrustingsstuk op deze machi-ne installeert, moet u zich ervan verzekeren dathet door Caterpillar is goedgekeurd en dat eenCaterpillar hefvermogentabel voor het gebruikervan in de cabine aanwezig is.

OPGELETWanneer bepaalde uitrustingsstukken geïnstalleerdzijn, kunnen deze uitrustingsstukken in aanrakingkomen met de voorbanden of de voorspatborden.Deze situatie kan zich voordoen wanneer de giekis ingeschoven en het uitrustingsstuk volledig naarvoren is gedraaid. Controleer altijd op mogelijkeaanraking wanneer het uitrustingsstuk voor het eerstwordt bediend.

Voordat u een uitrustingsstuk gebruikt, moet ucontroleren of het uitrustingsstuk door Caterpillar isgoedgekeurd. Controleer ook of de machine eenCaterpillar hefvermogentabel heeft. Raadpleeg uwCaterpillar dealer voor informatie over de juistetoepassing en het juiste gebruik van een bepaalduitrustingsstuk.

Motor stoppen

Stop de motor niet onmiddellijk nadat de machineonder belasting heeft gedraaid. Hierdoor kan demotor oververhit raken en kunnen de componentenvan de motor sneller slijten.

Nadat de machine geparkeerd en de parkeerremingeschakeld is, laat u de machine vijf minuten lopenvoordat u hem stopzet. Hierdoor kunnen hete delenvan de motor geleidelijk afkoelen.

Raadpleeg de volgende onderwerpen in hethoofdstuk Bediening van de Bedienings- enOnderhoudshandleiding voor meer informatie:

31200367 35Veiligheid

Uitrustingsstukken

• “Motor stoppen”

• “Motor stoppen als zich een elektrische storingvoordoet”

Uitrustingsstukken

Het gebruik van niet goedgekeurde uitrustings-stukken op verreikers kan ernstige of dodelijkeongelukken tot gevolg hebben.

Voordat u een uitrustingsstuk op deze machi-ne installeert, moet u zich ervan verzekeren dathet door Caterpillar is goedgekeurd en dat eenCaterpillar hefvermogentabel voor het gebruikervan in de cabine aanwezig is.

Als u twijfelt of een bepaald uitrustingsstuk geschiktis voor uw machine, kunt u uw Caterpillar dealerraadplegen.

Zorg ervoor dat alle benodigde beschermingaanwezig is op de machine en op het uitrustingsstuk.

Houd alle ramen en deuren op de machinegesloten. Draag altijd oogbescherming. Draagaltijd de beschermende uitrusting die in deuitrustingsstukhandleiding wordt aanbevolen. Draagook andere beschermende uitrusting die voor debedrijfsomgeving vereist is.

Om te voorkomen dat personeel door vliegendevoorwerpen wordt geraakt, moet u ervoor zorgen datzich geen personeel in het werkgebied bevindt.

Terwijl u onderhoud of tests uitvoert, ofuitrustingsstukken bijstelt, blijft u op veilige afstandvan messen, beknellende oppervlakken engevaarlijke oppervlakken.

Parkeren

Parkeer de machine op vlakke grond. Indien u demachine op een helling moet parkeren, moet u dewielen blokkeren. De giek moet volledig wordeningeschoven. Schuif de giek volledig in en laat hemneer tot het uitrustingsstuk op de grond is.

Schakel de bedrijfsremmen in om de machine testoppen. Plaats de transmissiehendel in de standNEUTRAAL. Breng de gashendel naar de standLAAGTOEREN ONBELAST. Schakel de parkeerremin.

Laat alle uitrustingsstukken op de grondzakken. Schakel de vergrendeling van debedieningselementen in.

Stop de motor.

Draai het contactslot naar de stand UIT en verwijderde contactsleutel.

Draai de accuschakelaar (indien aanwezig) naar destand UIT. Verwijder de sleutel van de accuschakelaarals u de machine voor langere tijd niet gebruikt.Hierdoor zal ontlading van de accu wordenvoorkomen. Kortsluiting in de accu, stroomafnamevan bepaalde componenten, en vandalisme kunnenontlading van de accu veroorzaken.

Uitrustingsstukken neerlatenbij verlies van hydraulischekracht

Voordat u uitrustingsstukken neerlaat bij verlies vanhydraulische kracht, moet u ervoor zorgen dat al hetpersoneel op veilige afstand van het uitrustingsstukis. De procedure om uitrustingsstukken neer telaten varieert al naargelang het type uitrustingsstukdat neergelaten wordt. De meeste systemengebruiken lucht of vloeistof onder hoge druk omhet uitrustingsstuk te regelen. De procedure kande druk in een hogedruksysteem ontlasten omhet uitrustingsstuk neer te laten. Draag geschiktebeschermende uitrusting. Volg de bestaandeprocedure voor het neerlaten van uitrustingsstukkenzonder hydraulische kracht in het gedeelte Bedieningvan de Bedienings- en Onderhoudshandleiding

36 31200367VeiligheidInformatie over geluid en trillingen

Informatie over geluid entrillingen

GeluidsniveauHet geluidsdrukniveau voor de machinist dat volgensde testprocedure in “EN 12053:2001” wordt gemeten,is 80 dB(A) voor een gesloten cabine. De cabine isnaar behoren geïnstalleerd en onderhouden. De testis met gesloten deuren en ramen uitgevoerd.

Gehoorbescherming kan nodig zijn wanneer demachine met een open cabine wordt gebruiktgedurende lange perioden of in een lawaaierigeomgeving. Gehoorbescherming kan nodig zijnwanneer de machine met een cabine wordt gebruiktdie niet naar behoren is onderhouden, of wanneer dedeuren en ramen gedurende lange perioden openstaan of in een lawaaierige omgeving.

TrillingsniveauDe handen en armen worden blootgesteld aan eengewogen, effectieve acceleratie van minder dan 2,5m/sec2 (8,20 ft/sec2).

Het gehele lichaam wordt blootgesteld aan eengewogen, effectieve acceleratie van minder dan0,5000 m/sec2 (1,70 ft/sec2).

De metingen worden op een standaard machineverkregen. De metingen zijn verkregen metgebruikmaking van de procedures in de volgendenormen:

• “ISO 2631-1:1997”

• “ISO 5349-1:2001”

• “SAE J1166”

Bedieningsstation

Eventuele wijzigingen aan de binnenzijde van decabine mogen niet in de bedieningsruimte uitsteken.Een radio, brandblusapparaat en andere uitrustingmoeten zodanig worden geïnstalleerd dat debedieningsruimte in stand wordt gehouden. Geenenkel voorwerp dat in de cabine wordt gebracht, magin de bedieningsruimte uitsteken. Een lunchtrommelof andere losse voorwerpen moeten wordenvastgezet. Voorwerpen mogen geen gevaar vormenop ruw terrein of in geval de machine omkantelt.

Schermen(Bescherming van machinist)

Er zijn verschillende soorten schermen die gebruiktworden om de machinist te beschermen. De machineen de machinetoepassing bepalen het type schermdat moet worden gebruikt.

De schermenmoeten dagelijks worden geïnspecteerdom te controleren of er gebogen, gebarsten of losseconstructies zijn. Gebruik nooit een machine met eenbeschadigde constructie.

De machinist wordt blootgesteld aan een gevaarlijkesituatie als de machine verkeerd gebruikt wordt ofals slechte bedieningstechnieken worden gebruikt.Deze situatie kan zich zelfs voordoen als eenmachine met de juiste bescherming is uitgerust. Volgde vastgelegde bedieningsprocedures die voor demachine worden aanbevolen.

31200367 37VeiligheidSchermen

ROPS-constructie, FOPS-constructie of TOPS-constructieDe ROPS/FOPS-constructie (indien aanwezig)op uw machine is speciaal ontworpen, getest engecertificeerd voor die machine. Graafmachineszijn niet met ROPS-constructies uitgerust.Alle veranderingen of wijzigingen aan deROPS/FOPS-constructie kunnen de constructieverzwakken. Hierdoor raakt de machinist in eenonveilige situatie. Ook wijzigingen of hulpstukkenwaardoor het gewicht van de machine dat ophet certificatieplaatje staat, wordt overschreden,plaatsen de machinist in een onveilige situatie. Eente groot gewicht kan de rem- en stuurprestatiesen de ROPS verzwakken. De bescherming diedoor de ROPS/FOPS-constructie wordt verschaft,vermindert als de ROPS/FOPS-constructiestructureel beschadigd is. Schade aan de constructiekan worden veroorzaakt door kantelen, een vallendvoorwerp, een aanrijding, enz.

Monteer geen voorwerpen (brandblusapparaten,eerstehulpdozen, werkverlichting enz.) door steunenop de ROPS/FOPS-constructie te lassen of doorgaten in de ROPS/FOPS-constructie te boren. Hetlassen van steunen aan of het boren van gatenin de ROPS/FOPS-constructie kan de constructieverzwakken. Raadpleeg uw Caterpillar dealer voormontagerichtlijnen.

Andere bescherming (indienaanwezig)Voor speciale toepassingen is bescherming tegenrondvliegende en/of vallende voorwerpen nodig.Toepassingen voor bosbouw en sloopwerk zijn tweevoorbeelden waarvoor speciale bescherming nodigis.

Een voorscherm moet worden geïnstalleerdwanneer een uitrustingsstuk wordt gebruikt datvoorwerpen doet rondvliegen. Voorschermen metplaatgaas die door Caterpillar zijn goedgekeurd ofvoorschermen met polycarbonaat die door Caterpillarzijn goedgekeurd, zijn verkrijgbaar voor machinesmet een cabine of een open dak. Op machines dievan cabines zijn voorzien, moet de voorruit geslotenzijn. Een veiligheidsbril wordt aangeraden wanneergevaar voor rondvliegende voorwerpen bestaat bijmachines met cabines en machines met een opendak.

Als het werkmateriaal boven de cabine uitsteekt,moeten boven- en voorschermen worden gebruikt.Karakteristieke voorbeelden van dit soort toepassingvindt u hieronder:

• Slooptoepassingen

• Steengroeven

• Bosbouwproducten

Extra schermen kunnen nodig zijn voor specialetoepassingen of uitrustingsstukken. In de Bedienings-en Onderhoudshandleiding van uw machineof uitrustingsstuk staan speciale eisen voor deschermen. Raadpleeg uw Caterpillar dealer voormeer informatie.

38 31200367ProductinformatieAlgemene informatie

Productinformatie

Algemene informatie

Hefvermogens

Een machine op banden heeft een anderhefvermogen dan een machine op stempels. Hethefvermogen van een machine verschilt ook voor elksoort uitrustingsstuk.

Een onstabiele machine kan leiden tot ernstige ofdodelijke ongevallen. Om de stabiliteit tijdens hetwerk te handhaven moet aan de volgende voor-waarden worden voldaan:

De banden moeten goed zijn opgepompt en dejuiste hoeveelheid ballast (indien daarmee uitge-rust) bevatten.

Het chassis van de machine moet horizontaal zijn.

Bedien de chassis-horizontaalschakelaar nooitwanneer de giek omhoog staat.

Bedien de chassis-horizontaalschakelaar nooitwanneer de stempels zijn neergelaten.

Bedien de schakelaars van de stempels nooit wan-neer de giek omhoog staat.

De juiste hefvermogentabel voor de machine zo-als hij is uitgerust, moet worden aangehouden ende opgegeven gewichten en lastzwaartepuntenmogen nooit worden overschreden.

Verplaats de machine nooit wanneer de giek om-hoog staat.

g00955167Illustratie 29

De hefvermogentabellen bevinden zich ophet instrumentenbord aan de rechterkant vande instrumentengroep. Zorg dat de juistehefvermogentabel wordt gebruikt. Een symboolboven aan de tabel geeft aan voor welk soortuitrustingsstuk de tabel is bedoeld. Symbolen gevenook aan of bediening op banden of stempels isbedoeld. De hefvermogentabellen kunnen metrischeeenheden (meters en kilogrammen) of Amerikaanseeenheden [voeten (ft) en Amerikaanse ponden (lb)]bevatten.

Bij het werken op banden wordt de maximale hoogteboven de grond bepaald door het gewicht van devoorgenomen last. Het gewicht van de voorgenomenlast bepaalt tevens de maximale afstand tussen hetlastzwaartepunt en de voorwielen.

Bij het werken met de stempels neergelaten wordtde maximale hoogte boven de grond bepaalddoor het gewicht van de voorgenomen last. Hetgewicht van de voorgenomen last bepaalt tevens demaximale afstand tussen het lastzwaartepunt en destempelvoeten.

De giek van de machine heeft twee schalen dieter referentie met de hefvermogentabel moetenworden gebruikt om het heffen te schatten. Dereferentieschaal voor de uitschuiving van de giekgeeft de lengte van de giek aan. De letters “B”,“C” en “D” komen overeen met dezelfde lettersop de hefvermogentabel. De letter “A” op dehefvermogentabel komt overeen met de geheelingeschoven stand van de giek. De letter “E” op dehefvermogentabel komt overeen met de vollediguitgeschoven stand van de giek.

31200367 39Productinformatie

Algemene informatie

g00955168Illustratie 30

De referentieschaal (1) voor de giekhoek geeft dehoek van de giek aan.

Volg onderstaande instructies om de voorgenomenlast te schatten:

1. Zet de machine voorzichtig op zijn plaats.De machine moet zo dicht mogelijk bij devoorgenomen last staan. Raadpleeg hetbetreffende onderwerp in het hoofdstuk Bedieningvan de Bedienings- en Onderhoudshandleidingvoor meer informatie over de bediening van demachine.

2. Hef de giek en schuif hem uit zodat hetuitrustingsstuk in de stand staat voor het werk.Hef de last nog niet.

3. Kijk naar de referentieschaal voor degiekuitschuiving en de giekhoek en noteer dewaarden. Raadpleeg de hefvermogentabel enbepaal met behulp van deze twee waarden hetovereenkomstige hefgebied.

4. Als de voorgenomen last gelijk aan de waardein het overeenkomstige hefgebied is, kunt uvoorzichtig de last proberen te heffen. Als devoorgenomen last minder dan de waarde inhet overeenkomstige hefgebied is, kunt u ookvoorzichtig de last proberen te heffen.

5. Als de voorgenomen last zwaarder dan de waardein het overeenkomstige hefgebied is, kan de lastniet worden geheven.

Voorbeelden van schattenvan heffen met behulp vanhefvermogentabelOpmerking: In de onderstaande voorbeelden komende nummers uit de hefvermogentabel die aan heteind van dit gedeelte wordt weergegeven. Dezehefvermogentabel dient alleen ter verduidelijking.Deze hefvermogentabel is niet van toepassing opeen bepaalde machine. De aangehaalde getallenhebben geen eenheden. De eenheden op dehefvermogentabellen die in een bepaalde machinezijn aangebracht, kunnen kilo’s of Amerikaanseponden zijn.

Voorbeeld 1

• Het gewicht van de voorgenomen last is 45eenheden.

• De referentie van de giekhoek is 56 graden.

• De referentieschaal van de giekuitschuiving staatop “D”.

Op de hefvermogentabel ziet u dat het punt waar dereferentiewaarden voor giekhoek en -uitschuivingelkaar kruisen, punt “X” is. Dit kruispunt bevindt zichin het hefgebied voor 80 eenheden. De voorgenomenlast van 45 eenheden is minder dan de waarde in hethefgebied, dus de hefvermogentabel geeft aan datde last binnen het vermogen van de machine ligt.

Voorbeeld 2

• Het gewicht van de voorgenomen last is 125eenheden.

• De referentie van de giekhoek is 40 graden.

• De referentieschaal van de giekuitschuiving staatop “B”.

Op de hefvermogentabel ziet u dat het punt waar dereferentiewaarden voor de giekhoek en -uitschuivingelkaar kruisen, punt “Y” is. Dit kruispunt bevindtzich in het hefgebied voor 125 eenheden. Devoorgenomen last van 125 eenheden is gelijk aan dewaarde in het hefgebied, dus de hefvermogentabelgeeft aan dat de last gelijk is aan het maximalevermogen van de machine.

Voorbeeld 3

• Het gewicht van de voorgenomen last is 27eenheden.

• De referentie van de giekhoek is 22 graden.

40 31200367ProductinformatieAlgemene informatie

• De referentieschaal van de giekuitschuivingbevindt zich op ongeveer 66 procent tussen “D” envolledige uitschuiving. De volledige uitschuiving is“E” op de hefvermogentabel.

Op de hefvermogentabel ziet u dat het punt waar dereferentiewaarden voor giekhoek en -uitschuivingelkaar kruisen, punt “Z” is. Dit kruispunt bevindt zichin het hefgebied voor 20 eenheden. De voorgenomenlast van 27 eenheden bedraagt meer dan de waardein het hefgebied, dus de hefvermogentabel geeft aandat de last boven het vermogen van de machine ligt.De last mag niet worden geheven.

Als de hefvermogentabel aangeeft dat het heffenbinnen het vermogen van de machine valt, kunt uproberen de last te heffen, maar wees voorzichtig.Bedenk dat de last meer kan wegen dan wasgeschat. De hefvermogentabel is alleen bedoeld omhet heffen te schatten.

g00992051Illustratie 31

Karakteristieke hefvermogentabel

Specificaties

g00855391Illustratie 32Zijaanzicht

g00855455Illustratie 33

Achteraanzicht

De specificaties worden weergegeven voorstandaardmachines zonder een uitrustingsstuk op desnelkoppeling.

Tabel 1

TH560B machine

Totale hoogte (A) 2548 mm (100,3 inch)

Totale lengte (B) 6943 mm (273,3 inch)

Totale breedte (C) 2585 mm (101,8 inch)

Wielbasis 3250 mm (128 inch)

Bodemvrijheid 519 mm (20,4 inch)

Gewicht bij benadering 12 000 kg (26 455 lb)

42 31200367ProductinformatieInformatie over identificatie

Als de machine het plaatje voor de Europese Unieheeft, dan is dit plaatje aan het IN plaatje bevestigd.Er is ook andere informatie op het CE plaatjegestempeld. Ter referentie moet deze informatie inde onderstaande ruimten worden genoteerd.

• Vermogen van motor (kW)_____________________________

• Gewicht van machine (kg)_____________________________

• Productiejaar_____________________________________________

Geluid

g00937584Illustratie 38

Dit plaatje bevindt zich aan de linkerkant van hethoofdchassis.

g00933634Illustratie 39

Er is een karakteristiek voorbeeld van deze sticker afgebeeld. Uwmachine heeft wellicht een andere waarde.

De certificatiesticker, indien aanwezig, wordt gebruiktom de milieugeluidscertificatie van de machine teverifiëren. De op de sticker opgegeven waardegeeft de gegarandeerde geluidsbelasting aan. Degegarandeerde geluidsbelasting wordt ten tijdevan de fabricage gemeten. De gegarandeerdegeluidsbelasting wordt volgens de condities in“2000/14/EG” gemeten.

Sticker ROPS-/FOPS-constructie

Dit veiligheidsplaatje bevindt zich achter de stoelnabij de achterruit.

g00932470Illustratie 40

Constructieschade, omkantelen, wijzigingen ofonjuiste reparaties kunnen de bescherming diedeze constructie biedt, verminderen en dezecertificatie ongeldig maken. Las niet aan dezeconstructie en boor er geen gaten in. Hierdoorwordt de certificatie ongeldig. Raadpleeg eenCaterpillar dealer voor de beperkingen van dezeconstructie zonder de certificatie ongeldig te ma-ken.

Deze machine is gecertificeerd voor de normendie op de certificatiesticker staan. Het maximalegewicht van de machine, inclusief de machinist en deuitrustingsstukken maar zonder een lading, mag hetgewicht op de certificatiesticker niet overschrijden.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Schermen(Bescherming van machinist)” voor meer informatie.

Machinebeveiligingssysteem

Indien aanwezig, wordt dit plaatje gebruikt om decertificatie van het Machinebeveiligingssysteemals een RF-zender te verifiëren. De volgendespecificaties worden verschaft om te verzekeren dataan alle plaatselijke voorschriften wordt voldaan:

31200367 43Productinformatie

Informatie over identificatie

Tabel 2

Veldsterkte(1) 16,12 dB microampère/meter

Bereik vanbedrijfsfrequentie

134,2 kHz

Bedrijfstijd(2) 0,055 seconden (1/18seconde)

(1) Veldsterkte op 10 meter(2) De bedrijfstijd wordt gemeten nadat het contactslot voor heteerst wordt ingeschakeld.

g01015547Illustratie 41

Dit plaatje bevindt zich op de bedieningsset voorhet beveiligingssysteem van de machine. Debedieningsset bevindt zich in de motorruimte.

g00995393Illustratie 42

Neem contact op met uw Caterpillar dealer voorvragen over de bediening van het MSS in eenbepaald land.

Italiaanse homologatie voor rijden op deopenbare weg

g00937590Illustratie 43

Dit plaatje bevindt zich aan de rechterkant van demachine achter de voorband.

g00937218Illustratie 44

De volgende informatie is op het plaatje gestempeld:

• “Model” ____________________________________________________

• “Homologatienummer” _________________________________

• “IN” _______________________________________________________

• “Toegestaan totaalgewicht” ___________________________

• “Toegestaan voorasgewicht” _________________________

• “Toegestaan achterasgewicht” _______________________

• “Toegestaan sleepgewicht” ___________________________

• “Sleepgewicht zonder remmen” _____________________

• “Sleepgewicht met eigen remmen” __________________

• “Sleepgewicht met oplooprem” ______________________

31200367 45Bediening

Vóór het bedrijf

Bediening

Vóór het bedrijf

In- en uitstappen

g00037860Illustratie 46

Karakteristiek voorbeeld

Stap de machine alleen in en uit op plaatsen waartreden en/of handgrepen aanwezig zijn. Reinig detreden en de handgrepen voordat u in de machinestapt. Inspecteer de treden en de handgrepen. Voeralle nodige reparaties uit.

Houd het gezicht steeds naar de machine gerichtwanneer u in- of uitstapt.

Houd steeds drie punten van het lichaam in contactmet de treden en de handgrepen.

Opmerking: De drie punten kunnen twee voeten enéén hand zijn. De drie punten kunnen ook één voeten twee handen zijn.

Stap nooit in een rijdende machine. Stap nooit uiteen rijdende machine. Spring nooit van de machine.Probeer niet op een machine te stappen of eraf testappen met gereedschap of benodigdheden in dehand. Hijs apparatuur met een touw op het platform.Gebruik de bedieningshendels niet als handgrepentijdens het binnengaan of verlaten van de cabine.

NooduitgangMachines die met een cabine zijn uitgerust,hebben een nooduitgang. Voor meer informatiekunt u de Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Nooduitgang” raadplegen.

Dagelijkse inspectie

Hete olie en hete componenten kunnen verwon-dingen veroorzaken. Laat hete olie of hete com-ponenten niet in aanraking komen met de huid.

Bij bedrijfstemperatuur is motorkoelvloeistof heeten staat deze onder druk.

Stoom kan verwondingen veroorzaken.

Controleer het koelvloeistofpeil alleen nadat demotor tot stilstand is gekomen en de drukdop vanhet koelsysteem koel genoeg is om hem met deblote hand aan te raken.

Verwijder de drukdop van het koelsysteem lang-zaam om de druk te ontlasten.

Corrosie-inhibitor bevat alkali. Vermijd aanrakingmet de huid en ogen om verwondingen te voorko-men.

OPGELETSmeervet en olie die zich op een machine ophopen,vormen brandgevaar. Verwijder dit vuil met stoom ofmet water onder druk minstens om de 1000 bedrijfs-uren of telkens wanneer een aanzienlijke hoeveelheidolie op de machine is gemorst.

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

46 31200367BedieningVóór het bedrijf

Opmerking: Voor een maximale levensduur vande machine moet dagelijks een controlerondgangworden uitgevoerd voordat u de machine gebruikt.Inspecteer de machine op lekkage. Verwijdereventueel aanwezige rommel uit de motorruimteen onderwagen. Controleer of alle beschermplaten,deksels, luiken, kappen en doppen stevig vastzitten.Inspecteer alle slangen en riemen op beschadiging.Inspecteer alle lampen en spiegels op beschadiging.Als het zicht belemmerd wordt, moet u de lampenen spiegels bijstellen of vervangen. Inspecteer desteunen voor de lampen en spiegels. Vervang desteunen als beschadigd of geroest zijn. Controleer detoestand van de ventilatoraandrijfriem. Controleer debrandstofmeter. Vul het brandstofsysteem zo nodig.Voer de nodige reparaties uit voordat u de machinebedient.

Voer de volgende procedures dagelijks uit.

• A chteruitrij-alarm - Testen

• R emsysteem - Testen

• K oelvloeistofpeil van koelsysteem - Controleren

• Motoroli epeil - Controleren

• Wat erafscheider van brandstofsysteem -Aftappen

• Water enbezinksel in brandstoftank - Aftappen

• Ver klikkers en meters - Testen

• Veil igheidsgordel - Inspecteren

• Bandenspanning - Controleren

• Transmissieen hydraulisch systeem - Oliepeil controleren

• Aandraaimoment van wielmoeren - Controleren

• Ramen -Reinigen”

• Uitrustingsstuk - Inspecteren/vervangen

Raadpleeg het gedeelte Onderhoud voor degedetailleerde procedures. Raadpleeg hetonderhoudsschema voor een volledige lijst vanperiodiek onderhoud.

31200367 47Bediening

Machine bedienen

Machine bedienen

Nooduitgang

De achterruit kan op machines met een geslotencabine als nooduitgang worden gebruikt. Als dehoofduitgang is versperd, verlaat u de machine viade achterruit.

g00951976Illustratie 47

Trek met behulp van ring (1) op grendel (2) vande achterruit borgpen (3) eruit. Hierdoor wordt deachterruit ontgrendeld.

Voor reparatie of vervanging van de ruit moet ucontact met uw Caterpillar dealer opnemen.

Stoel

De stoel moet voor de machinist worden afgesteld.Wanneer u tegen de rugleuning zit, moet de stoelzo worden afgesteld dat u de pedalen volledig kuntindrukken.

Vergrendel de stoel op zijn plaats voordat u demachine bedient om te voorkomen dat de stoel gaatbewegen.

Gebruik altijd de veiligheidsgordel wanneer u demachine gebruikt.

Stoelafstelling

g00950445Illustratie 48

Voor-/achteruit hendel (1) – Breng devoor-/achteruit hendel omhoog en schuif de stoelnaar de gewenste stand. Laat de voor-/achteruithendel los om de stoel op zijn plaats te vergrendelen.

Hendel om rugleuning te verstellen (2) – Hierdoorkan de rugleuning in drie verschillende standenworden geplaatst. Druk de hendel om de rugleuningte verstellen naar achteren en breng de rugleuningonder de gewenste hoek. Laat de hendel los om derugleuning op zijn plaats te vergrendelen.

Wanneer u de stoel hebt afgesteld, moet u controlerenof alle hendels van de stoel zijn vergrendeld omonverwachte beweging te voorkomen.

Vering (indien aanwezig)

Afstelhendel (3) voor de stoelvering – Stel devering met de afstelhendel af. De stoelvering moetworden ingesteld terwijl de machinist op zijn stoel zit.De indicator voor de stoelvering moet in het groenegebied zijn.

Als de indicator voor de stoelvering in het rode gebiedis, trekt u de hendel van afstelhendel (3) naar buitenen draait u de hendel linksom totdat de indicator inhet groene gebied is.

Opmerking: De indicator mag overal in het groenegebied zijn. Hierdoor kan de hoogte voor eenbepaalde machinist worden afgesteld.

Wanneer u de stoel hebt afgesteld, moet u controlerenof alle hendels van de stoel zijn vergrendeld omonverwachte beweging te voorkomen.

48 31200367BedieningMachine bedienen

Luchtvering (indien aanwezig)

g00950464Illustratie 49

Gewichtinstelschakelaar (4) –Stel de hoogte van de stoel met degewichtinstelschakelaar in. De stoelhoogte

moet worden ingesteld terwijl de machinist op destoel zit. Stel de stoelhoogte af totdat de verklikker inhet groene gebied staat.

Opmerking: De indicator mag overal in het groenegebied zijn. Hierdoor kan de hoogte voor eenbepaalde machinist worden afgesteld.

Wanneer u de stoel hebt afgesteld, moet u controlerenof alle hendels van de stoel zijn vergrendeld omonverwachte beweging te voorkomen.

OpbergruimteEr bevindt zich een opbergruimte aan de achterkantvan de stoel. Deze kunt u gebruiken om documentenof andere kleine voorwerpen in op te bergen.

Veiligheidsgordel

Opmerking: Deze machine was met eenveiligheidsgordel uitgerust toen de machine doorCaterpillar werd afgeleverd.

Controleer steeds de conditie van de veiligheidsgordelen de toestand van de bevestigingsonderdelenvoordat u de machine gebruikt.

Veiligheidsgordel afstellen voorniet-oprolbare veiligheidsgordelsStel beide einden van de veiligheidsgordel af. Deveiligheidsgordel hoort strak maar wel comfortabelte zitten.

Veiligheidsgordel langer maken

g00100709Illustratie 50

1. Maak de veiligheidsgordel los.

g00932817Illustratie 51

2. Om de speling in de buitenste lus (1) wegte nemen draait u gesp (2). Hierdoor komtde vergrendelingsstang vrij. Nu kan deveiligheidsgordel door de gesp schuiven.

3. Neem de speling uit de buitenste gordellus wegdoor aan de gesp te trekken.

4. Maak de andere helft van de veiligheidsgordelop dezelfde manier los. Als de veiligheidsgordelniet strak zit met de gesp in het midden, stelt ude veiligheidsgordel bij.

31200367 49Bediening

Machine bedienen

Veiligheidsgordel korter maken

g00100713Illustratie 52

1. Doe de veiligheidsgordel om. Trek aan debuitenste gordellus om de veiligheidsgordelstrakker te maken.

2. Stel de andere helft van de veiligheidsgordel opdezelfde manier af.

3. Als de veiligheidsgordel niet strak met de gesp inhet midden past, stelt u de veiligheidsgordel bij.

Veiligheidsgordel vastmaken

g00932818Illustratie 53

Steek de sluiting (3) van de veiligheidsgordel in degesp (2). Zorg dat de veiligheidsgordel laag over deschoot van de bestuurder is geplaatst.

Veiligheidsgordel losmaken

g00100717Illustratie 54

Trek de ontgrendelhendel omhoog. Hierdoor wordtde veiligheidsgordel ontgrendeld.

Veiligheidsgordel afstellen vooroprolbare veiligheidsgordels

Veiligheidsgordel vastmaken

g00867598Illustratie 55

Trek veiligheidsgordel (4) met een constantebeweging uit de rolautomaat.

Steek sluiting (3) van de veiligheidsgordel in gesp(2). Zorg dat de veiligheidsgordel laag over de schootvan de bestuurder is geplaatst.

De rolautomaat past de lengte van de gordel aan ende rolautomaat wordt vergrendeld. Door de huls kande machinist beperkt bewegen.

50 31200367BedieningMachine bedienen

Veiligheidsgordel losmaken

g00039113Illustratie 56

Druk de knop op de gesp in om de veiligheidsgordellos te maken. De veiligheidsgordel wordt automatischin de rolautomaat opgerold.

Veiligheidsgordel verlengen

Bij gebruik van oprolbare veiligheidsgordels mo-gen geen verlengstukken worden gebruikt. Dit kanernstig of dodelijk letsel veroorzaken.

De rolautomaat wordt soms niet vergrendeld af-hankelijk van de lengte van het verlengstuk en deomvang van de persoon. Als de rolautomaat nietvergrendeld wordt, houdt de veiligheidsgordel depersoon niet op zijn plaats.

Er zijn langere, niet-oprolbare veiligheidsgordelsen verlengstukken voor de niet-oprolbareveiligheidsgordels verkrijgbaar.

Caterpillar eist dat alleen niet-oprolbareveiligheidsgordels met een verlengstuk wordengebruikt.

Raadpleeg uw Caterpillar dealer voor langereveiligheidsgordels en voor informatie over hetverlengen van de veiligheidsgordels.

31200367 51Bediening

Machine bedienen

Bedieningselementen(Zijconsole)

g00978969Illustratie 57

Opmerking: Uw machine heeft mogelijk niet allebedieningselementen die in dit onderwerp wordenbeschreven.

Ventilatorschakelaar (1)Ventilatorschakelaar – Draai de schakelaar naarrechts naar de eerste aanslag om de ventilatorvan de verwarming aan te zetten. De ventilatorvan de verwarming werkt met lage snelheid. Draaide schakelaar naar rechts naar de volgende drieaanslagen om de ventilator van de verwarming methogere snelheid te laten werken. Draai de schakelaarnaar links naar de laatste aanslag om de ventilatorvan de verwarming uit te zetten.

Temperatuurschakelaar (2)Temperatuurregeling – Als u detemperatuurschakelaar naar rechts draait,krijgt u warme lucht. Als u de temperatuurschakelaarnaar links draait, krijgt u koudere lucht.

Airconditioningschakelaar (3)Aan/uit-schakelaar airconditioning –Druk op het bovenste deel van deschakelaar om de compressor van

de airconditioning in te schakelen. Druk op hetonderste deel van de schakelaar om de schakelaarnaar de stand UIT terug te brengen. Gebruik deairconditioning samen met de temperatuurschakelaaren de ventilatorschakelaar om de temperatuurin de cabine te verlagen. De compressor van deairconditioning kan met tussenpozen werken terwijlde verwarming aan staat, om overmatig vocht uit decabine te verwijderen.

Ruitenwisser voorruit (4)Ruitenwisser voorruit – Wanneer hetonderste deel van de schakelaar isingedrukt, is de schakelaar in de stand UIT.

Druk één klik op het bovenste deel van de schakelaarom de ruitenwissermotor op lage snelheid te latenwerken. Om de motor op hoge snelheid te latenwerken moet u het bovenste deel van de schakelaarnaar de volgende aanslag duwen.

Ruitensproeier voorruit (5)Ruitensproeier voorruit – Houd hetbovenste deel van de schakelaar ingedruktom de ruitensproeiermotor te activeren.

Laat de schakelaar los. De schakelaar keert naar destand UIT terug.

Ruitenwisser/-sproeier dak (6)Ruitenwisser/-sproeier dak – Druk hetbovenste deel van de schakelaar in omde dakruitenwisser te bedienen. Druk op

de schakelaar en houd het bovenste deel van deschakelaar ingedrukt om de ruitensproeierpompen de dakruitenwisser in te schakelen. Laat hetbovenste deel van de schakelaar los. De schakelaarkeert naar de stand UIT terug.

52 31200367BedieningMachine bedienen

Ruitenwisser en -sproeierachterruit (7)

Ruitenwisser/sproeier achterruit – Drukop het bovenste deel van de schakelaarom de ruitenwisser van de achterruit in

te schakelen. Druk op de schakelaar en houd hetbovenste deel van de schakelaar ingedrukt omde ruitensproeierpomp en de ruitenwisser van deachterruit in te schakelen. Laat het bovenste deelvan de schakelaar los. De schakelaar keert naar destand UIT terug.

Werklichten achter (8)Werklichten achter – Druk het bovenstedeel van de schakelaar in om het werklichtin te schakelen. Druk het onderste deel van

de schakelaar in om het werklicht uit te schakelen.

Werklichten vóór (9)Werklichten vóór – Druk het bovenstedeel van de schakelaar in om het werklichtin te schakelen. Druk het onderste deel van

de schakelaar in om het werklicht uit te schakelen.

Hydrauliekvergrendeling (10)Wanneer het rechter deel van de schakelaar wordtingedrukt, werken alle machinefuncties.

Wanneer het linker deel van de schakelaar wordtingedrukt, wordt de schakelaar in deze standvergrendeld. In deze stand werken alleen devolgende machinefuncties:

• Transmissie

• Stuur

Wanneer de linkerkant van de schakelaar isingedrukt, zijn de volgende machinefunctiesgeblokkeerd:

• Giek omhoog

• Giek omlaag

• Giek uitschuiven

• Giek inschuiven

• Snelkoppeling

• Hulpactuators

• Stempels

Wanneer u met de machine op de openbare wegrijdt, moet het linker deel van de schakelaar ingedruktzijn. Dit helpt om onverwachte beweging van dehydraulisch geregelde componenten te voorkomen.

Om de bediening van de hydraulische componentenweer mogelijk te maken beweegt u de rodevergrendeling op de schakelaar naar links en drukt uop de rechterkant van de schakelaar.

Bedieningselementen

31200367 53Bediening

Machine bedienen

g01111406Illustratie 58(1) Snelkoppelingsschakelaar(2) Neutraalschakelaar van transmissie(3) Stuurmodusschakelaar(4) Chassis-horizontaalschakelaar(5) Schakelaar voor linker stempel(6) Schakelaar voor rechter stempel(7) Schakelaar voor continue hulpstroom(8) Mistlichten(9) Waarschuwingsknipperlichten(10) Dimmerschakelaar voor koplampen(11) Koplampschakelaar

(12) Zwaailamp(13) Joystick(14) Instelbare armleuning(15) Zijconsole(16) Binnenverlichting(17) Parkeer- en noodremhendel(18) Gaspedaal(19) Bedrijfsrempedaal(20) Differentieelblokkeringsschakelaar(21) Transmissiehendel(22) Claxon

54 31200367BedieningMachine bedienen

g01111391Illustratie 59(23) Richtingaanwijzerhendel(24) Contactslot(25) Kantelhendel van stuurkolom

g01055996Illustratie 60(26) Aansluiting voor 12 V

Opmerking: Uw machine heeft mogelijk niet allebedieningselementen die in dit onderwerp wordenbeschreven.

Snelkoppelingsschakelaar (1)Snelkoppelingsschakelaar – Dit is een schakelaarmet drie standen, indien aanwezig. Schakelaar (2)keert terug naar de stand HOUDEN wanneer hijwordt losgelaten.

Uitschakelen – Breng de rode schuifop de schakelaar naar beneden en drukhet bovenste deel van de schakelaar in.Houd het bovenste deel van de schakelaaringedrukt totdat de snelkoppelingspennenvolledig zijn losgekoppeld.

Houden – De schakelaar keert terug naar de standHOUDEN wanneer hij wordt losgelaten.

Inschakelen – Druk op het onderste deelvan de schakelaar. Houd het onderstedeel van de schakelaar ingedrukt totdatde snelkoppelingspennen volledig zijnvastgekoppeld.

Neutraalschakelaar vantransmissie (2)

Als de neutraalschakelaar van de transmissiein de stand AAN staat en het bedrijfsrempedaalis ingedrukt, schakelt de transmissie naar NEU-TRAAL. Wanneer het bedrijfsrempedaal wordtlosgelaten, duurt het even voordat de transmis-sie weer naar de oorspronkelijke versnellingschakelt. Als de machine op dat moment op eenhelling staat, kan de machine naar voren of naarachteren rollen. De onverwachte beweging van demachine kan ernstig of dodelijk letsel tot gevolghebben. Raadpleeg de Bedienings- en Onder-houdshandleiding, “Transmissiehendel” voormeer informatie.

Neutraalschakelaar van transmissie –Deze schakelaar, indien aanwezig, heefttwee standen. Druk het bovenste deel

van de schakelaar in zodat de neutraalschakelaarvan de transmissie werkt. Er gaat een lampjein de schakelaar branden. De transmissie wordtsteeds in neutraal gezet wanneer de bedrijfsremwordt ingeschakeld. Druk het onderste deel van deschakelaar in om de transmissie ingeschakeld tehouden wanneer de bedrijfsrem wordt ingeschakeld.

Stuurmodusschakelaar (3)

Als met demachine op de openbare weg wordt ge-reden in een andere stand dan tweewielbesturing,bestaat het risico op ernstige of dodelijke onge-lukken.

Zorg dat de achterwielen altijd recht staan en dattweewielbesturing geselecteerd is, als u met demachine op de weg rijdt.

OPGELETOm mogelijke beschadiging van het stuursysteem tevoorkomen, moeten de achterwielen altijd recht staanvoordat u de machine met tweewielbesturing gebruikt.

31200367 55Bediening

Machine bedienen

Stuurmoduskeuzeschakelaar – Dezeschakelaar met drie standen regelt destuurmodus. Druk het bovenste deel van

de schakelaar in om de hondegang te selecteren.Plaats de schakelaar in de middelste stand omtweewielbesturing te selecteren. Druk het onderstedeel van de schakelaar in om cirkelbesturing teselecteren.

Opmerking: Zet de voor- en achterwielen altijd rechtvooruit voordat u de stuurmodus verandert.

g01014284Illustratie 61

Modus Cirkelbesturing – Wanneer demodus Cirkelbesturing is geselecteerd,brandt verklikker (3A).

Modus Hondegang – Wanneer demodus Hondegang is geselecteerd, brandtverklikker (3B).

Modus Tweewielbesturing –Wanneer demodus Tweewielbesturing is geselecteerd,brandt verklikker (3C).

Gebruik van stuurmodi

De machine kan in de volgende stuurmodi wordenbediend:

• Tweewielbesturing

• Cirkelbesturing

• Hondegang

In de modus Tweewielbesturing kunnen alleen devoorwielen worden gestuurd. Deze modus moetworden gebruikt wanneer u op de openbare weg rijdtmet de machine. Gebruik de modus Cirkelbesturingvoor normaal bedrijf. Wanneer de machine in demodus Cirkelbesturing staat, draaien de voor- enachterwielen in tegenovergestelde richting. Hierdoorkan de machine scherpere bochten maken. Wanneerde machine in de modus Hondegang staat, draaiende voor- en achterwielen in dezelfde richting.Wanneer u de modus Hondegang selecteert, rijdt demachine vooruit en naar één kant. Of de machinerijdt achteruit en naar één kant. Hierdoor kan demachine op nauwe plaatsen werken.

Uitvoering van stuursysteem zonderautomatisch uitlijnende besturing achter

Wanneer u van stuurmodus verandert, is het mogelijkdat de besturing niet meer gesynchroniseerd is. Ditgebeurt onder de volgende omstandigheden.

• De achterwielen staan niet recht wanneer u vande modus Cirkelbesturing naar Tweewielbesturingoverschakelt.

• De achterwielen staan niet recht wanneer u vande modus Hondegang naar Tweewielbesturingoverschakelt.

• Alle vier de wielen staan niet recht wanneer uvan de modus Cirkelbesturing naar Hondegangoverschakelt.

• Alle vier de wielen staan niet recht wanneer uvan de modus Hondegang naar Cirkelbesturingoverschakelt.

Om de besturing te synchroniseren gebruikt u devolgende procedure:

1. Stop de machine terwijl de modus Hondegang ofCirkelbesturing is geselecteerd.

g00603627Illustratie 62

56 31200367BedieningMachine bedienen

2. Draai het stuurwiel totdat het linker achterwiel inlijn is met de zijkant van de machine.

g00603632Illustratie 63

3. Schakel naar tweewielbesturing en draai hetstuurwiel totdat het linker voorwiel in lijn is met dezijkant van de machine.

4. Schakel naar de modus Hondegang ofCirkelbesturing, al naargelang wat van toepassingis.

Uitvoering van stuursysteem metautomatisch uitlijnende besturing achter

De machine kan met een automatisch uitlijnendebesturing achter zijn uitgerust. De automatischeuitlijning controleert of de achterwielen zijn uitgelijndvoordat de stuurmodus wordt veranderd.

Wanneer schakelaar (3) door de machinist wordtingedrukt, gaat de machine alleen naar de gewenstestuurmodus als de achterwielen recht vooruit staan.

Als schakelaar (3) door de machinist wordt ingedrukten de achterwielen van de machine niet zijnuitgelijnd, blijft de huidige stuurmodus geselecteerd.De verklikker voor de huidige stuurmodus op hetdisplay blijft aan en de indicator van de gewenstemodus knippert. Wanneer de achterwielen door demachinist recht vooruit worden gezet, verandert destuurmodus dan in de gewenste modus.

Chassis-horizontaalschakelaar (4)De chassis-horizontaalschakelaar, indien aanwezig,is een schakelaar met drie standen.

De chassis-horizontaalschakelaar wordt gebruikt omde machine op een ongelijk oppervlak horizontaalte stellen. De chassis-horizontaalschakelaar kanhet chassis naar links of rechts doen kantelen. Demaximale kantelhoek is 10 graden in elke richting.

Laat de giek zakken voordat u de chassis-horizontaalschakelaar gebruikt. De giek moet vlak bijde grond zijn.

Druk op de rechterkant van de schakelaar om derechterkant van het chassis omlaag te brengen. Hetchassis draait naar rechts ten opzichte van de assen.

Druk op de linkerkant van de schakelaar om delinkerkant van het chassis omlaag te brengen. Hetchassis draait naar links ten opzichte van de assen.

De chassis-horizontaalschakelaar keert naar destand HOUDEN terug wanneer hij wordt losgelaten.

Gebruik het waterpas om te bepalen wanneerhet chassis horizontaal staat. Het chassis staathorizontaal als de luchtbel in het midden van hetkijkglas is.

Stempelschakelaars (5), (6)

Als niet aan de volgende voorwaarden wordt vol-daan, kan de machine onstabiel worden:

De juiste hefvermogentabel wordt gebruikt. Devermogens in de hefvermogentabellen wordenniet overschreden.

De giek is volledig ingeschoven en in de rijstandneergelaten voordat de stempels omhoog wordengebracht.

Er bevindt zich niets naast de stempels en er isgelijkmatige ondersteuning voor het gewicht vande machine en de voorgenomen last.

De machine is niet horizontaal gesteld met be-hulp van de chassis-horizontaalschakelaar terwijlde stempels werden neergelaten.

De stempels worden alleen gebruikt zoals be-schreven in de onderstaande instructies. Ver-keerd gebruik van de stempels kan ernstige ofdodelijke ongelukken tot gevolg hebben.

Bedien de stempels niet wanneer personeel in debuurt is. Zorg dat iedereen zich op veilige afstandbevindt wanneer de stempels omhoog of omlaagworden gebracht. Zorg dat beide stempels geheelomhoog staan voordat u met de machine rijdt.Wanneer u de stempels bedient terwijl personeelin de buurt is, kan dit ernstige of dodelijke onge-lukken tot gevolg hebben.

31200367 57Bediening

Machine bedienen

Linker stempel (5) (indien aanwezig) –Dit is een veerbelaste schakelaar metautomatische terugstelling en drie standen.

Druk op het rechter deel van de schakelaar omde linker stempel omhoog te brengen. Laat deschakelaar los om het stijgen van de stempel testoppen. De schakelaar keert naar de stand Houdenterug. Druk op het linker deel van de schakelaar omde stempel omlaag te brengen. Laat de schakelaarlos om het dalen van de stempel te stoppen. Deschakelaar keert naar de stand Houden terug.Wanneer de schakelaar naar de stand Houden wordtteruggebracht, wordt de schakelaar vergrendeld.

Rechter stempel (6) (indien aanwezig) –Dit is een veerbelaste schakelaar metautomatische terugstelling en drie standen.

Druk op het rechter deel van de schakelaar omde rechter stempel omhoog te brengen. Laat deschakelaar los om het stijgen van de stempel testoppen. De schakelaar keert naar de stand Houdenterug. Druk op het linker deel van de schakelaar omde stempel omlaag te brengen. Laat de schakelaarlos om het dalen van de stempel te stoppen. Deschakelaar keert naar de stand Houden terug.

De machine kan met zwaardere lasten werken bijbepaalde combinaties van giekhoek en -lengtewanneer de stempels zijn neergelaten.

De stabiliteit van de machine in de lengte bij allecombinaties van giekhoek en -lengte is beterwanneer de stempels worden gebruikt. Vertrouwnooit op de stabiliteit van de machine als richtlijnvoor het maximale vermogen. Raadpleeg altijdde juiste hefvermogentabel. Overschrijd de in dehefvermogentabellen opgegeven vermogens nooit.

Gebruik de volgende procedure voor het neerlatenvan de stempels:

1. Laat de motor met een toerental draaien datvoldoende is om genoeg hydraulische kracht televeren.

2. Breng de machine horizontaal door dechassis-horizontaalschakelaar (4) te bedienenen naar het waterpas te kijken. Gebruik dechassis-horizontaalschakelaar niet nadat u destempels hebt neergelaten.

3. Druk het linker deel van schakelaar (5) in en houddit ingedrukt om de linker stempel neer te laten.Kijk naar het gebied rond de linker stempel om tecontroleren of zich geen personen of obstakels inde buurt bevinden.

g00855679Illustratie 64

4. Laat de schakelaar los wanneer de stempel degewenste stand heeft bereikt.

5. Druk het linker deel van schakelaar (6) in en houddit ingedrukt om de rechter stempel neer te laten.Kijk naar het gebied rond de rechter stempel omte controleren of zich geen personen of obstakelsin de buurt bevinden.

g00855680Illustratie 65

6. Laat de schakelaar los wanneer de stempel degewenste stand heeft bereikt.

7. Stel de stand van de stempels bij om de machinehorizontaal te zetten. Het chassis van de machineis horizontaal als de luchtbel in het midden van hetvenster van het waterpas staat. De voorbandenmoeten vlak boven de grond blijven.

Tracht niet de machine horizontaal te zetten metde chassis-horizontaalschakelaar wanneer destempels omlaag staan.

Voordat u de stempels omhoog brengt, schuift ude giek volledig in. Laat de giek vervolgens tot derijstand neer. Verzeker u ervan dat beide stempelszich in de hoogste stand bevinden voordat u metde machine rijdt.

58 31200367BedieningMachine bedienen

Schakelaar voor continuehulpstroom (7) (enkel duimwiel)Druk de schakelaar in wanneer de hulphydrauliekwordt gebruikt. Hierdoor wordt continue stroom aande hulphydrauliek geleverd. De knop op joystick(13) die wordt ingedrukt, bepaalt de richting van destroom. De stroomsnelheid verandert niet wanneerom continue stroom wordt verzocht. Om normaalbedrijf van de machine te hervatten drukt u nogmaalsop de schakelaar. U kunt ook op een van de knoppenop de joystick drukken. De normale werking wordthervat.

Schakelaar voor continuehulpstroom (7) (dubbel duimwiel)Druk schakelaar (7) in wanneer de hulphydrauliekwordt gebruikt. Hierdoor wordt continue stroom aande hulphydrauliek geleverd. De bewegingsrichtingvan het rechter duimwiel op joystick (13) bepaalt destroomrichting. De stroomsnelheid verandert nietwanneer om continue stroom wordt verzocht. Omnormaal bedrijf van de machine te hervatten drukt unogmaals op de schakelaar. Of beweeg het rechterduimwiel omhoog of omlaag. De normale werkingwordt hervat.

Mistlichten (8)Mistlichten – Druk de rechterkant vande schakelaar in om de mistlichten inte schakelen. Druk de linkerkant van de

schakelaar in om de mistlichten uit te schakelen.

Waarschuwingsknipperlichten (9)Waarschuwingsknipperlichten – Drukhet rechter deel van de schakelaar inom de waarschuwingsknipperlichten in

te schakelen. Alle richtingaanwijzers knipperentegelijkertijd. Druk het linker deel van de schakelaar inom de waarschuwingsknipperlichten uit te schakelen.

Dimmerschakelaar voor koplampen(10)

Dimmer – Druk op de rechterkant vande schakelaar om de grootlichten inte schakelen. Schakelaar (11) voor de

koplampen moet in de stand KOPLAMPEN staan omhet grootlicht te kunnen activeren. De koplampenblijven op grootlicht totdat de linkerkant van deschakelaar naar de stand DIMLICHT wordt gedrukt.

Koplamp-parkeerlichten (11)Koplampen (dimlicht) – Druk hetrechter deel van de schakelaar in om deparkeerlichten en de achterlichten in te

schakelen. Druk de rechterkant van de schakelaarnogmaals in om de koplampen, parkeerlichten enachterlichten in te schakelen. Druk de linkerkant vande schakelaar in om de koplampen uit te schakelen.Druk de linkerkant van de schakelaar nogmaalsin om de parkeerlichten en de achterlichten uit teschakelen.

Zwaailamp (12)Zwaailamp (indien aanwezig) – Drukde rechterkant van de schakelaar in omde zwaailamp in te schakelen. Druk de

linkerkant van de schakelaar in om de zwaailampuit te schakelen.

Joystick (13)

Verkeerd gebruik van de giek en uitrustingsstuk-ken kan ernstig of dodelijk letsel tot gevolg heb-ben. De machinist moet goed op de hoogte zijnvan alle functies van de joystick en de juiste be-dieningstechnieken.

De volgende informatie beschrijft twee soortenbedrijfsuitvoeringen van de joystick. Er bevindt zicheen sticker met de configuratie vóór de joystick. Desticker geeft aan welke bewegingen de bedieningvan de joystick tot gevolg heeft.

U moet alle functies van de joystick begrijpenvoordat u de machine bedient.

31200367 59Bediening

Machine bedienen

Uitvoering type A (enkel duimwiel)

g00978774Illustratie 66

Machines uitgerust met de uitvoering type A hebbende sticker (13A) die u hierboven ziet. De joystickwerkt als volgt:

g00978775Illustratie 67

Giek omhoog – Trek de joystick naarachteren om de giek omhoog te brengen.De joystick keert terug naar de stand

HOUDEN wanneer hij wordt losgelaten.

Giek omlaag – Duw de joystick naarvoren om de giek omlaag te brengen. Dejoystick keert terug naar de stand HOUDEN

wanneer hij wordt losgelaten.

Snelkoppeling (naar voren kantelen) –Duw de joystick naar rechts om desnelkoppeling naar voren te kantelen. De

joystick keert terug naar de stand HOUDEN wanneerhij wordt losgelaten.

Snelkoppeling (naar achterenkantelen) – Duw de joystick naar links omde snelkoppeling naar achteren te kantelen.

De joystick keert terug naar de stand HOUDENwanneer hij wordt losgelaten.

Giek uitschuiven – Duw duimwiel (13B)naar voren om de giek uit te schuiven. Hetduimwiel keert naar de stand HOUDEN

terug wanneer het wordt losgelaten.

Opmerking: De giek schuift niet uit wanneer detransmissiehendel zich in de stand ACHTERUITbevindt. De functie voor het uitschuiven van de giekwordt hervat als de transmissie door de bedrijfsrem,de parkeerrem of de neutraalknop van de transmissiein neutraal is gezet.

Giek inschuiven – Trek duimwiel (13B)naar achteren om de giek in te schuiven.Het duimwiel keert naar de stand HOUDEN

terug wanneer het wordt losgelaten.

Hulpbedieningselementen – Druk opschakelaar (13E) om tussen de hydraulischecircuits voor de hulptoepassing 1 en 2 te

wisselen. Druk op schakelaar (13C) om een actuatorvoor een uitrustingsstuk in de positieve richting tebedienen. Druk op schakelaar (13D) om een actuatorvoor een uitrustingsstuk in de negatieve richting tebedienen. Schakelaars (13D), (13C) en (13E) werkenniet proportioneel.

De snelheid van de volgende functies hangt afvan hoe ver de joystick wordt bewogen en van hetmotortoerental.

• Giek omhoog

• Giek omlaag

• Snelkoppeling (naar voren kantelen)

• Snelkoppeling (naar achteren kantelen)

Voor een soepele werking moet het motortoerentaleerst van laag stationair worden opgevoerd.Verplaats joystick (13) vervolgens langzaam totdathet uitrustingsstuk met de gewenste snelheidbeweegt.

De snelheid van het uitschuiven en inschuiven vande giek wordt door de hoeveelheid beweging vanduimwiel (13B) geregeld.

Verplaats joystick (13) diagonaal om tegelijkertijdde snelkoppeling naar voren of naar achteren tekantelen terwijl de giek omhoog of omlaag wordtgebracht.

60 31200367BedieningMachine bedienen

Verplaats joystick (13) diagonaal. Bedien op datmoment ook duimwiel (13B) om de snelkoppelingtegelijkertijd te kantelen terwijl de giek in tweerichtingen wordt bediend.

Uitvoering type A (dubbel duimwiel)

g01051074Illustratie 68Sticker voor joystick met dubbel duimwiel

Machines uitgerust met de uitvoering type A hebbende sticker (13A) die u hierboven ziet. De joystickwerkt als volgt:

g01050405Illustratie 69

Giek omhoog – Trek de joystick naarachteren om de giek omhoog te brengen.De joystick keert terug naar de stand

HOUDEN wanneer hij wordt losgelaten.

Giek omlaag – Duw de joystick naarvoren om de giek omlaag te brengen. Dejoystick keert terug naar de stand HOUDEN

wanneer hij wordt losgelaten.

Snelkoppeling (naar voren kantelen) –Duw de joystick naar rechts om desnelkoppeling naar voren te kantelen. De

joystick keert terug naar de stand HOUDEN wanneerhij wordt losgelaten.

Snelkoppeling (naar achterenkantelen) – Duw de joystick naar links omde snelkoppeling naar achteren te kantelen.

De joystick keert terug naar de stand HOUDENwanneer hij wordt losgelaten.

Giek uitschuiven – Duw duimwiel (13B)naar voren om de giek uit te schuiven. Hetduimwiel keert naar de stand HOUDEN

terug wanneer het wordt losgelaten.

Opmerking: De giek schuift niet uit wanneer detransmissiehendel zich in de stand ACHTERUITbevindt. De functie voor het uitschuiven van de giekwordt hervat als de transmissie door de bedrijfsrem,de parkeerrem of de neutraalknop van de transmissiein neutraal is gezet.

Giek inschuiven – Trek duimwiel (13B)naar achteren om de giek in te schuiven.Het duimwiel keert naar de stand HOUDEN

terug wanneer het wordt losgelaten.

Hulpbedieningselementen – Druk opschakelaar (13E), indien aanwezig, omtussen de hydraulische circuits voor de

hulptoepassing 1 en 2 te wisselen. Druk duimwiel(13C) naar voren om een actuator voor eenuitrustingsstuk in de positieve richting te bedienen.Trek duimwiel (13C) naar achteren om een actuatorvoor een uitrustingsstuk in de negatieve richting tebedienen. Schakelaar (13E) werkt niet proportioneel.

De snelheid van de volgende functies hangt afvan hoe ver de joystick wordt bewogen en van hetmotortoerental.

• Giek omhoog

• Giek omlaag

• Snelkoppeling (naar voren kantelen)

• Snelkoppeling (naar achteren kantelen)

De hoeveelheid hulpstroom wordt door dehoeveelheid beweging van het rechter duimwiel enhet motortoerental geregeld.

31200367 61Bediening

Machine bedienen

Voor een soepele werking moet het motortoerentaleerst van laag stationair worden opgevoerd.Verplaats joystick (13) vervolgens langzaam totdathet uitrustingsstuk met de gewenste snelheidbeweegt.

De snelheid van het uitschuiven en inschuiven vande giek wordt door de hoeveelheid beweging vanduimwiel (13B) geregeld.

Verplaats joystick (13) diagonaal om tegelijkertijdde snelkoppeling naar voren of naar achteren tekantelen terwijl de giek omhoog of omlaag wordtgebracht.

Verplaats joystick (13) diagonaal. Bedien op datmoment ook duimwiel (13B) om de snelkoppelingtegelijkertijd te kantelen terwijl de giek in tweerichtingen wordt bediend.

Uitvoering type B (enkel duimwiel)

g00978869Illustratie 70

Machines uitgerust met de uitvoering type B hebbende sticker (13F) die u hierboven ziet. De joystickwerkt als volgt:

g00978775Illustratie 71

Giek omhoog – Trek joystick (13) naarachteren om de giek omhoog te brengen.De joystick keert terug naar de stand

HOUDEN wanneer hij wordt losgelaten.

Giek omlaag – Duw joystick (13) naarvoren om de giek omlaag te brengen. Dejoystick keert terug naar de stand HOUDEN

wanneer hij wordt losgelaten.

Giek uitschuiven – Duw joystick (13)naar rechts om de giek uit te schuiven. Dejoystick keert terug naar de stand HOUDEN

wanneer hij wordt losgelaten.

Opmerking: De giek schuift niet uit wanneer detransmissiehendel zich in de stand ACHTERUITbevindt. De functie voor het uitschuiven van de giekwordt hervat als de transmissie door de bedrijfsrem,de parkeerrem of de neutraalknop van de transmissiein neutraal is gezet.

Giek inschuiven – Trek joystick (13)naar links om de giek in te schuiven. Dejoystick keert terug naar de stand HOUDEN

wanneer hij wordt losgelaten.

Snelkoppeling (naar voren kantelen) –Duw duimwiel (13B) naar voren om desnelkoppeling naar voren te kantelen.

Het duimwiel keert naar de stand HOUDEN terugwanneer het wordt losgelaten.

Snelkoppeling (naar achterenkantelen) – Trek duimwiel (13B) naarachteren om de snelkoppeling naar

achteren te kantelen. Het duimwiel keert naar destand HOUDEN terug wanneer het wordt losgelaten.

62 31200367BedieningMachine bedienen

Hulpbedieningselementen – Druk opschakelaar (13E) om tussen de hydraulischecircuits voor de hulptoepassing 1 en 2 te

wisselen. Druk op schakelaar (13C) om een actuatorvoor een uitrustingsstuk in de positieve richting tebedienen. Druk op schakelaar (13D) om een actuatorvoor een uitrustingsstuk in de negatieve richting tebedienen. Schakelaars (13E), (13C) en (13D) werkenniet proportioneel.

De snelheid van de volgende functies hangt afvan hoe ver de joystick wordt bewogen en van hetmotortoerental.

• Giek omhoog

• Giek omlaag

• Giek uitschuiven

• Giek inschuiven

Voor een soepele werking moet het motortoerentaleerst van laag stationair worden opgevoerd.Verplaats joystick (13) vervolgens langzaam totdathet uitrustingsstuk met de gewenste snelheidbeweegt.

De snelheid van de snelkoppeling (naar vorenkantelen) en de snelkoppeling (naar achterenkantelen) wordt door de hoeveelheid beweging vanduimwiel (13B) geregeld.

Verplaats joystick (13) diagonaal om tegelijkertijd degiek uit of in te schuiven terwijl hij omhoog of omlaagwordt gebracht.

Verplaats joystick (13) diagonaal. Bedien op datmoment ook duimwiel (13B) om de snelkoppelingtegelijkertijd te kantelen terwijl de giek in tweerichtingen wordt bediend.

Uitvoering type B (dubbel duimwiel)

g01051075Illustratie 72Sticker voor joystick met dubbel duimwiel

Machines uitgerust met de uitvoering type B hebbende sticker (13F) die u hierboven ziet. De joystickwerkt als volgt:

g01050405Illustratie 73

Giek omhoog – Trek joystick (13) naarachteren om de giek omhoog te brengen.De joystick keert terug naar de stand

HOUDEN wanneer hij wordt losgelaten.

Giek omlaag – Duw joystick (13) naarvoren om de giek omlaag te brengen. Dejoystick keert terug naar de stand HOUDEN

wanneer hij wordt losgelaten.

Giek uitschuiven – Duw joystick (13)naar rechts om de giek uit te schuiven. Dejoystick keert terug naar de stand HOUDEN

wanneer hij wordt losgelaten.

31200367 63Bediening

Machine bedienen

Opmerking: De giek schuift niet uit wanneer detransmissiehendel zich in de stand ACHTERUITbevindt. De functie voor het uitschuiven van de giekwordt hervat als de transmissie door de bedrijfsrem,de parkeerrem of de neutraalknop van de transmissiein neutraal is gezet.

Giek inschuiven – Trek joystick (13)naar links om de giek in te schuiven. Dejoystick keert terug naar de stand HOUDEN

wanneer hij wordt losgelaten.

Snelkoppeling (naar voren kantelen) –Duw duimwiel (13B) naar voren om desnelkoppeling naar voren te kantelen.

Het duimwiel keert naar de stand HOUDEN terugwanneer het wordt losgelaten.

Snelkoppeling (naar achterenkantelen) – Trek duimwiel (13B) naarachteren om de snelkoppeling naar

achteren te kantelen. Het duimwiel keert naar destand HOUDEN terug wanneer het wordt losgelaten.

Hulpbedieningselementen – Druk opschakelaar (13E), indien aanwezig, omtussen de hydraulische circuits voor de

hulptoepassing 1 en 2 te wisselen. Druk duimwiel(13C) naar voren om een actuator voor eenuitrustingsstuk in de positieve richting te bedienen.Trek duimwiel (13C) naar achteren om een actuatorvoor een uitrustingsstuk in de negatieve richting tebedienen. Schakelaar (13E) werkt niet proportioneel.

De snelheid van de volgende functies hangt afvan hoe ver de joystick wordt bewogen en van hetmotortoerental.

• Giek omhoog

• Giek omlaag

• Giek uitschuiven

• Giek inschuiven

De hoeveelheid hulpstroom wordt door dehoeveelheid beweging van het rechter duimwiel enhet motortoerental geregeld.

Voor een soepele werking moet het motortoerentaleerst van laag stationair worden opgevoerd.Verplaats joystick (13) vervolgens langzaam totdathet uitrustingsstuk met de gewenste snelheidbeweegt.

De snelheid van de snelkoppeling (naar vorenkantelen) en de snelkoppeling (naar achterenkantelen) wordt door de hoeveelheid beweging vanduimwiel (13B) geregeld.

Verplaats joystick (13) diagonaal om tegelijkertijd degiek uit of in te schuiven terwijl hij omhoog of omlaagwordt gebracht.

Verplaats joystick (13) diagonaal. Bedien op datmoment ook duimwiel (13B) om de snelkoppelingtegelijkertijd te kantelen terwijl de giek in tweerichtingen wordt bediend.

Verstelbare armleuning (14)

g01050409Illustratie 74

g00993847Illustratie 75

Til de armleuning omhoog om hem af te stellen.

Draai knop (14A) om de hoek van de armleuning afte stellen. Draai de knop naar rechts om de hoek vande armleuning te vergroten. Draai de knop naar linksom de hoek van de armleuning te verkleinen.

Voor het afstellen van de hoogte van de armleuningdraait u knop (14B) los en brengt u de armleuningnaar de gewenste hoogte. Draai de knop vast om dearmleuning op de gewenste hoogte vast te zetten.

Zijconsole (15)De zijconsole bevat bedieningselementen voor devolgende functies:

• Verwarming en airconditioning

64 31200367BedieningMachine bedienen

• Ruitenwisser en -sproeier

• Schijnwerpers voor de cabine

• Schijnwerpers voor de giek

• Hydraulische sleepkoppeling

• Hydrauliekvergrendeling

• Hoogwerkplatform

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Bedieningselementen(Zijconsole)” voor meer gedetailleerde informatieover elk van deze bedieningselementen.

Binnenverlichting (16)Binnenverlichting (indien aanwezig) – Drukop een van beide kanten van het lampje om debinnenverlichting in te schakelen. Druk op de anderekant van het lampje om de binnenverlichting uit teschakelen.

Parkeer- en noodremknop (17)

Parkeerrem

Opmerking: De parkeerrem werkt alleen op devooras.

Schakel de parkeerrem in nadat de machine totstilstand is gekomen en de transmissiehendel naarde stand NEUTRAAL is gebracht.

g00978894Illustratie 76

Parkeerrem ingeschakeld – Trek hendel (17)helemaal omhoog om de parkeerrem in te schakelen.Wanneer de hendel helemaal naar boven isgetrokken, wordt de grendel vergrendeld om deparkeerrem in de INGESCHAKELDE stand tehouden.

Parkeerrem uitgeschakeld – Trek hendel (17) naarachteren en trek aan hendel (17A) om de grendelvrij te geven. Breng hendel (17) omlaag naar deUITGESCHAKELDE stand.

Opmerking: De parkeerrem heeft eenveiligheidsschakelaar om te voorkomen dat demachine rijdt terwijl de parkeerrem is ingeschakeld.De machine rijdt niet in VOORUIT of ACHTERUITwanneer de parkeerrem is ingeschakeld. De machinerijdt niet als de parkeerremhendel gedeeltelijk isingeschakeld.

Noodrem

De parkeerrem dient ook als noodrem. De parkeerremmag alleen worden gebruikt om de machine totstilstand te brengen als de bedrijfsremmen demachine niet kunnen stoppen. Als de parkeerrem alsnoodrem is gebruikt, mag u de machine pas weerverplaatsen of gebruiken als het bedrijfsremsysteemis gecontroleerd en noodzakelijke reparaties zijnuitgevoerd.

Gaspedaal (18)Druk het pedaal in om het motortoerental teverhogen.

Laat het pedaal los om het motortoerental teverlagen.

Bedrijfsrempedaal (19)Er zijn remmen op de vooras geïnstalleerd.

Druk het pedaal in om de machine af te remmen of testoppen. Laat het pedaal los om de bedrijfsremmenuit te schakelen.

De bedrijfsrem kan in combinatie met deneutraalschakelaar (2) van de transmissie wordengebruikt. Wanneer het bovenste deel van schakelaar(2) wordt ingedrukt, wordt de transmissie automatischnaar neutraal geschakeld wanneer het rempedaalstevig wordt ingedrukt. Hierdoor is een hogermotortoerental mogelijk voor betere reactietijd van dehydrauliek wanneer u de uitrustingsstukken van demachine gebruikt. Deze bedrijfsmodus mag alleenworden gebruikt wanneer de giek is ingeschoven enlager dan horizontaal staat. Wanneer het onderstedeel van schakelaar (2) wordt ingedrukt, blijft detransmissie ingeschakeld wanneer het pedaalwordt ingedrukt. Voor meer informatie kunt u hetonderwerp in dit hoofdstuk, “Neutraalschakelaar vantransmissie” raadplegen.

31200367 65Bediening

Machine bedienen

Differentieelblokkeringsschakelaar(20)De differentieelblokkering kan worden geselecteerdom de normale werking van het voorasdifferentieel opte heffen. De differentieelblokkering helpt om tractiein zachte of glibberige grond te behouden. Wanneerde differentieelblokkering wordt geselecteerd, wordthet koppel naar beide wielen overgedragen, ook alheeft het ene wiel mogelijk geen tractie.

Differentieelblokkeringsschakelaar –Houd de schakelaar ingedrukt om dedifferentieelblokkering in te schakelen.

Neem de druk op gaspedaal (18) weg en laatde differentieelblokkeringsschakelaar los om dedifferentieelblokkering uit te schakelen.

OPGELETGebruik de differentieelblokkering alleen onder om-standigheden waarbij de wielen slipten of zullen slip-pen. Als de wielen reeds slippen, geeft u minder gasen laat u het motortoerental voldoende afnemen omhet slippen van de wielen te stoppen voordat u de dif-ferentieelblokkering inschakelt. Het niet opvolgen vandeze procedure kan machineschade tot gevolg heb-ben.

Beperk het sturen tot het minimum wanneer de dif-ferentieelblokkering is ingeschakeld. Sturen terwijl dedifferentieelblokkering is ingeschakeld, kan machine-schade tot gevolg hebben.

De differentieelblokkering mag alleen wordeningeschakeld terwijl alle wielen recht vooruit staan.De differentieelblokkering mag alleen wordeningeschakeld terwijl de machine stilstaat.

Transmissiehendel (21)

Rijrichtingskeuze

Vooruit (F) – Duw de hendel helemaalomhoog om vooruit rijden te selecteren.

Neutraal (N) – Breng de hendel naarde middelste stand om NEUTRAAL teselecteren. Breng de hendel naar de stand

NEUTRAAL wanneer u de machine parkeert. Dehendel moet in de stand NEUTRAAL staan voordatde motor kan worden gestart.

Achteruit (R) – Trek de hendel helemaalomlaag om achteruit rijden te selecteren.

Versnellingskeuze

g00978904Illustratie 77

Er zijn vier versnellingen die u kunt selecteren. Deversnellingen worden op kraag (21A) aangegeven.Draai transmissiehendel (21) tot de gewensteversnelling tegenover het streepje staat. Alle vier deversnellingen kunnen worden gekozen voor vooruitrijden. Sommige machines zijn met een automatischevijfde versnelling uitgerust. Machines die metdeze functie zijn uitgerust, schakelen automatischnaar de vijfde versnelling wanneer het geschiktemotortoerental is bereikt. De vijfde versnellingkan niet met de hand door de machinist wordengekozen. De eerste drie versnellingen kunnenworden gekozen voor achteruit rijden. Selecteerde juiste versnelling voor de toepassing. Gebruikde eerste of tweede versnelling wanneer u met demachine begint te rijden. Breng de transmissiehendelnaar de volgende, hogere versnelling om op teschakelen. Het is niet nodig om het gaspedaal los telaten. Breng de transmissiehendel naar de volgende,lagere versnelling om terug te schakelen. Sla geenversnellingen over wanneer u terugschakelt. Blijf opdeze manier tussen de versnellingen schakelen alsde omstandigheden dit vereisen. Om overtoeren vande motor te voorkomen mag u niet terugschakelenals het motortoerental hoog is.

Houd de juiste snelheid van de machine aan alnaargelang de omstandigheden. Houd rekening methet terrein, de weersomstandigheden en de lading.

Opmerking: De machine hoort in de eerste oftweede versnelling te zijn wanneer u de richtingvan de machine van vooruit naar achteruit of vanachteruit naar vooruit verandert.

66 31200367BedieningMachine bedienen

Kies de juiste versnelling voordat u een hellingaf rijdt. Kies de vereiste rijsnelheid voordat u eenhelling begint af te rijden. Verander tijdens hethellingafwaarts rijden niet van versnelling. Houddezelfde versnelling aan om een helling af terijden als de versnelling die nodig zou zijn om diehelling op te rijden. Laat de motor geen overtoerenmaken wanneer u hellingafwaarts rijdt. Gebruikde bedrijfsrem om overtoeren van de motor tevoorkomen wanneer u een helling af rijdt. Kies eenlagere versnelling voordat u dezelfde helling weeraf rijdt.

Wanneer u een helling op rijdt, kiest u een lagereversnelling als het motortoerental begint af te nemen.Rijd met de machine in de versnelling waarbij devereiste snelheid kan worden aangehouden. Zorgdat de koppelomvormer niet slipt en de motor nietoverbelast raakt.

Opmerking: Wanneer de uitgaande as van dekoppelomvormer als gevolg van overmatige belastingbijna stilstaat, kunt u pas nadat de bedrijfsrem isingeschakeld van versnelling veranderen door terugte schakelen.

Claxon (22)Claxon – Druk de claxon in om hem inwerking te stellen. Gebruik de claxon ompersoneel te waarschuwen. Gebruik de

claxon ook om personeel een signaal te geven.

Richtingaanwijzer (23)Richtingaanwijzer – Duw de schakelaaromhoog om de linker richtingaanwijzerte activeren. Trek de schakelaar omlaag

om de rechter richtingaanwijzer te activeren. Demiddelste stand is de stand UIT.

Contactslot (24)Wanneer de contactsleutel van de stand STARTENnaar de stand AAN terugkeert, worden de systemenin de cabine van elektrische stroom voorzien.

UIT – Wanneer u de contactsleutel in hetcontactslot steekt en eruit haalt, moet decontactsleutel in de stand UIT staan. Om

de stroom naar de elektrische circuits in de cabine uitte schakelen draait u de contactsleutel naar de standUIT. Draai de contactsleutel ook naar de stand UITom de motor te stoppen.

Wanneer de sleutel in de stand UIT is, blijven devolgende circuits geactiveerd:

• Waarschuwingsknipperlicht

• Binnenverlichting

• Parkeerlichten

AAN – Draai de contactsleutelnaar rechts naar de stand AAN omalle elektrische circuits behalve het

startmotorcircuit te activeren. De motor start alleenals transmissiehendel (21) in de stand NEUTRAALstaat. Draai de contactsleutel naar rechts van destand AAN naar de stand STARTEN om de motorte starten. Laat het contactslot los zodra de motoraanslaat. De contactsleutel keert naar de stand AANterug.

Opmerking: Als de motor niet aanslaat, moet ude contactsleutel naar de stand UIT terugdraaien.Wacht twintig seconden voordat u de motoropnieuw probeert te starten. Hierdoor wordt hetbewakingssysteem teruggesteld.

Opmerking: Terwijl de machine wordtgestart, doorloopt hij een aantal zelftests ensysteemcontroles. De hydraulische functies kunnengedurende vier seconden niet in bedrijf wordengesteld totdat de zelftest is voltooid.

Het is mogelijk dat uw machine met eenbeveiligingssysteem is uitgerust. Wanneer eenbeveiligingssysteem is geïnstalleerd, kan de motoralleen met de juiste, elektronisch geprogrammeerdesleutel worden gestart.

Kantelhendel van stuurkolom (25)Breng de hendel omhoog om de stuurkolom teontgrendelen. Draai de stuurkolom naar de gewenstestand. Breng de hendel omlaag om de stuurkolomte vergrendelen. Zorg dat de stuurkolom altijdvergrendeld is voordat u met de machine rijdt of hembedient.

Contactdoos (26)Contactdoos – Er bevindt zich een contactdoos van12 volt aan de onderkant van de console voor deparkeerrem. Er bevindt zich een externe contactdoosvan 12 volt linksboven aan de achterkant van decabine. De contactdoos kan worden gebruikt omelektrische automobielapparatuur of accessoiresvan stroom te voorzien. Verwijder de dop vóór hetgebruik.

Opmerking: Voeding van 12 volt is alleenbeschikbaar wanneer het contactslot in de standAAN staat.

31200367 67Bediening

Machine bedienen

Machinebeveiligingssysteem(indien aanwezig)

OPGELETDeze machine is met een Caterpillar machinebeveili-gingssysteem (MSS, Machine Security System) uitge-rust en start wellicht niet onder bepaalde omstandig-heden. Lees de volgende informatie en zorg dat u deinstellingen van uw machine kent. Uw Caterpillar dea-ler kan de instellingen van uw machine identificeren.

Machinebeveiligingssysteem(MSS, Machine Security System) –Machines die met een Caterpillar

machinebeveiligingssysteem (MSS) zijn uitgerust,kunnen worden herkend aan een sticker in de cabine.MSS is bedoeld om het stelen van de machine ofonbevoegd gebruik te voorkomen.

Basiswerking

MSS kan worden geprogrammeerd om eenstandaard Caterpillar sleutel of een elektronischesleutel te lezen. De elektronische sleutel bevat eenelektronische chip in de kunststof behuizing vande sleutel. Elke sleutel zendt een uniek signaalnaar het MSS. De sleutels kunnen aan een grijzeof gele behuizing worden herkend. MSS kangeprogrammeerde instellingen hebben die eenelektronische sleutel of een standaard Caterpillarsleutel voor het starten vereisen tijdens bepaaldetijdsperioden.

Wanneer het contactslot van de machine naarde stand AAN wordt gedraaid, leest de ECM deunieke identificatie die in de elektronische sleutelis opgeslagen. De ECM vergelijkt deze identificatiedan met de lijst van goedgekeurde sleutels. In deonderstaande tabel staat de status voor het startenvan de machine. Het statuslampje bevindt zich nabijhet contactslot.

Tabel 3

Groen licht De machine zal starten.

Rood licht De sleutel is nietgoedgekeurd.

Opmerking: Het MSS stopt de machine niet nadathij is gestart.

Beveiligingsbeheer

Het MSS kan door uzelf zodanig wordengeprogrammeerd dat het automatisch opverschillende tijden met verschillende sleutelswordt geactiveerd. Het MSS kan ook zodanigworden geprogrammeerd dat het een specifiekeelektronische sleutel na een bepaalde datum en tijdniet accepteert. Wanneer u de sleutel naar de standUIT draait terwijl het MSS is ingeschakeld, hebt u 30seconden om de machine weer te starten met eenniet goedgekeurde sleutel. Als de machine afslaat, iser ook een periode van 30 seconden om de machineopnieuw te starten. Deze periode van 30 secondenbegint op het moment dat de sleutel naar de standUIT wordt gedraaid.

Opmerking: Zorg dat u de instellingen van uwmachine weet want het gebruik van een elektronischesleutel is geen garantie dat de machine opnieuw kanworden gestart.

Voor elke elektronische sleutel in de lijst metsleutels voor de machine kan een vervaldatumworden ingesteld. De sleutel start de machineniet meer wanneer de inwendige klok van hetbeveiligingssysteem de vervaldatum is gepasseerd.Elk item in de lijst met sleutels kan een anderevervaldatum hebben.

Reservesleutels zijn bij uw dealer verkrijgbaar.Voordat een sleutel de machine kan starten,moet het MSS zodanig zijn ingesteld dat het diebepaalde sleutel accepteert. Neem contact op metuw Caterpillar dealer voor informatie over meerkenmerken van het MSS.

Accuschakelaar(indien aanwezig)

Open de motoromkasting aan de rechterkant van demachine. De accuschakelaar bevindt zich aan derechterkant van de motorruimte boven de accu.

68 31200367BedieningMachine bedienen

g00951966Illustratie 78Accuschakelaar

AAN – Steek de sleutel in deaccuschakelaar en draai hem naar rechtsom het elektrische systeem in te schakelen.

De schakelaar moet AAN staan voordat u de motorstart.

UIT – Draai de sleutel van deaccuschakelaar naar links om het geheleelektrische systeem uit te schakelen.

De accuschakelaar heeft een andere functie dan hetcontactslot. Wanneer de accuschakelaar uit staat,is het gehele elektrische systeem uitgeschakeld.Wanneer alleen het contactslot uit staat, blijft de accuop het elektrische systeem aangesloten.

Draai de sleutel van de accuschakelaar naar de standUIT en verwijder de sleutel wanneer u onderhoud aanhet elektrische systeem of aan andere componentenvan de machine uitvoert.

Draai de sleutel van de accuschakelaar naar de standUIT en verwijder de sleutel wanneer u de machinevoor een maand of langer achterlaat. Volg dezeprocedure ook om de volgende omstandigheden tevoorkomen:

• kortsluiting als gevolg van het ontladen van deaccu

• actieve onderdelen als gevolg van het ontladenvan de accu

• ontladen van de accu door vandalisme

Opmerking: De accuschakelaar mag nooit wordenuitgeschakeld terwijl de machine werkt.

Achterasblokkering(indien aanwezig)

Als de stabiliteitsgrens van de machine wordtoverschreden, kan het uitrustingsstuk omkante-len of defect raken. Ga de voorgenomen lading naop de hefvermogentabel. Probeer niet te heffenals de stabiliteitsgrens van de machine in delengte wordt overschreden. Omkantelen of defectraken van het uitrustingsstuk kan ernstig of do-delijk letsel van het personeel tot gevolg hebben.

Schakel de parkeerrem in wanneer de achteras inde modus Geblokkeerde as staat. Als u de par-keerrem niet inschakelt, kan de machine gaan rij-den en/of omkantelen. Eenmachine die gaat rijdenof omkantelt, kan tot ernstig of dodelijk letsel lei-den.

De achterasblokkering (RAL) op de verreiker isontworpen om de dwarsstabiliteit van de machinete verbeteren wanneer de machine zware lasten totgrote hoogten hijst.

De bediening van de RAL is volledig automatisch.De machinist kan niet zien wanneer de RAL isingeschakeld.

De RAL heeft drie hoofdbedrijfsmodi.

• Vrije as

• Beperkt vrije es

• Geblokkeerde as

Vrije asDeze modus komt overeen met een machine diezonder RAL werkt. De achteras kan vrij scharnieren.De machine blijft in deze modus totdat de giek bovende kritieke hoek wordt geheven of totdat de motorwordt uitgezet.

31200367 69Bediening

Machine bedienen

Beperkt vrije esDeze modus komt overeen met een machinedie in de modus Vrije as werkt met de volgendeuitzondering. Beide functies voor Giek omhoogen Giek uit-/inschuiven zijn uitgeschakeld. Dezemodus doet zich voor wanneer de giek boven dekritieke hoek is geheven en wanneer de transmissieis ingeschakeld. Als de giek in deze modus wordtneergelaten, gaat de machine naar de modus Vrijeas. Als de transmissiehendel in neutraal wordtgeplaatst en de parkeerrem wordt ingeschakeld, gaatde machine naar de modus Geblokkeerde as.

Geblokkeerde asDeze modus zet de achteras onbeweeglijk ophet frame vast door alle hydrauliekstroom van deachterasblokkeringscilinder te verhinderen. Devolgende bedrijfsomstandigheden moeten aanwezigzijn om de machine in de modus Geblokkeerde aste plaatsen:

• De transmissiehendel moet zich in de standNEUTRAAL bevinden.

• De parkeerrem moet ingeschakeld zijn.

• De chassis-horizontaalstelling, indien aanwezig,moet uitgeschakeld zijn.

• De giek moet boven de kritieke hoek geheven zijn.

In deze modus kan de machinist de giek volledigbedienen. De transmissie kan in deze modus pasworden ingeschakeld als de giek verder dan 45graden is neergelaten. Wanneer de giek verder dan45 graden wordt neergelaten, is de modus Vrije asbeschikbaar.

Opmerking: Er weerklinkt een alarm als deparkeerrem wordt uitgeschakeld met de machine inde modus Geblokkeerde as. Er weerklinkt een alarmom de machinist te waarschuwen dat de machinein een mogelijk onveilige stand wordt geplaatst.Het alarm stopt wanneer de parkeerrem wordtingeschakeld.

Modus Beperkte afstandEr is een modus Beperkte afstand in geval van eenstoring van de giekhoeksensor. De modus Beperkteafstand levert een procedure om de machinenaar de modus Vrije as terug te brengen als degiekhoeksensor defect is.

Als de giekhoeksensor defect is, wordt de machinistmet behulp van een foutcode van niveau 2S op hetdisplay op de hoogte gebracht.

Voordat u de machine verplaatst, moet u zich ervanverzekeren dat de hoek van de giek kleiner dan 45graden is.

Gebruik de volgende procedure om de machine naareen veilige plaats te brengen.

1. Verzeker u ervan dat de versnellingshendel in destand NEUTRAAL staat.

2. Schakel de parkeerrem in.

3. Breng de giek omlaag totdat de giek onder eenhoek van minder dan 45° staat.

4. Beweeg de versnellingshendel door de volgendestanden:

• NEUTRAAL

• EERSTE

• NEUTRAAL

• EERSTE

Opmerking: Deze volgorde moet binnen tweeseconden worden uitgevoerd om geslaagd te zijn.

De transmissie kan nu worden ingeschakeld.

5. De machine moet nu naar een geschikte plaatsworden gebracht om de giekhoeksensor terepareren. Repareer de giekhoeksensor voordat ude machine weer in bedrijf neemt.

Opmerking: De dubbele-schakelvolgorde moetworden herhaald als de versnellingshendel in destand NEUTRAAL wordt geplaatst.

Giekcilindervergrendeling

Een geheven giek kan vallen als een hydraulischecomponent het begeeft.

Een onverwachte beweging van de giek kan ern-stige of dodelijke verwondingen veroorzaken.

Neem alle belasting op het uitrustingsstuk weg,schuif de giek in en installeer de giekcilinderver-grendeling of een geschikte steun voordat u ondereen geheven giek gaat werken.

70 31200367BedieningMachine bedienen

Wanneer u onder de giek werkt, moet u eengiekcilindervergrendeling op de giekcilinderinstalleren.

Installatie- enverwijderingsprocedures

Installeren

1. Parkeer de machine op vlakke grond. Schuifde giek in en breng hem omlaag. Zet detransmissiehendel in NEUTRAAL. Schakel deparkeerrem in.

2. Breng de giek omhoog tot een hoek van ongeveer20 graden.

Opmerking: Verzeker u ervan dat zich geen rommelop de vooras en boven op het hoofdchassis bevindtvoordat u probeert om de giekcilindervergrendelingte installeren. Reinig het gebied zo nodig.

3. Controleer of de cilindervergrendelingvan het juiste type is voor de machine.Inspecteer de giekcilindervergrendeling opbeschadiging. Inspecteer blokje (4). Gebruik decilindervergrendeling niet als hij beschadigd is ofals blokje (4) loszit of ontbreekt.

4. Gebruik de schakelaar aan de linkerkantvan de instrumentengroep om de modusTweewielbesturing te selecteren. Draai de wielentot een volledige vergrendeling ofwel naar rechtsofwel naar links. Stop de motor. Verwijder decontactsleutel. Verwijder de sleutel van deaccuschakelaar, indien aanwezig.

5. Benader de vooras van tussen het stempelframeen het voorwiel. Plaats de cilindervergrendelingboven op het hoofdchassis boven de vooras.Zorg dat er voldoende ruimte is om op het plattegedeelte van het chassis te staan.

Zorg dat u beide handen vrij hebt. Benaderde machine aan de voorkant. Gebruik despatbordsteun (indien aanwezig) en de rand vanhet hoofdchassis als ondersteuning. Stap op deas. Stap vervolgens boven op het hoofdchassis.Gebruik de aanwezige antisliptreden.

g01071433Illustratie 79

6. Installeer giekcilindervergrendeling (1) op degiekcilinder. Breng pen (2) en borgklem (3) aan.Lijn giekcilindervergrendeling (1) uit. Positielip (5)moet tussen giekplaten (6) komen wanneer degiek wordt neergelaten.

Opmerking: Wanneer u uit de machine stapt,gebruikt u de steunen en antisliptreden op dezelfdewijze als in de vorige stappen is aangegeven.

7. Steek de sleutel weer in de accuschakelaar(indien aanwezig) en de contactsleutel weer inhet contactslot.

8. Start de motor. Breng de giek langzaam omlaag.Verzeker u ervan dat positielip (5) tussengiekplaten (6) komt. Breng de giek omlaag toter een ruimte van 6 mm (0,25 inch) tussen degiekplaten (6) en het gele nylon blokje (4) is.

OPGELETGebruik de giek niet terwijl de giekcilindervergren-deling geïnstalleerd is. Wanneer u de giek metgeïnstalleerde giekcilindervergrendeling gebruikt,raken de giekcilindervergrendeling en de giekcilinderbeschadigd.

9. Stop de motor. Verwijder de contactsleutel.Verwijder de sleutel van de accuschakelaar, indienaanwezig. Bevestig een label “Niet gebruiken”of een soortgelijk waarschuwingslabel aan dejoystick.

Verwijderen

Opmerking: Volg dezelfde montage- endemontagerichtlijnen die in het hoofdstuk Installerenzijn beschreven.

31200367 71Bediening

Machine bedienen

1. Steek de contactsleutel in het contactslot.Indien aanwezig, steekt u de sleutel in deaccuschakelaar. Start de motor. Breng de gieklangzaam omhoog totdat giekplaten (6) voorbijpositielip (5) zijn. Stop de motor. Verwijder desleutel van de accuschakelaar, indien aanwezig.Verwijder de contactsleutel.

2. Verwijder borgklem (3) en pen (2). Verwijdergiekcilindervergrendeling (1) van de giekcilinderen plaats de vergrendeling op het vlakke gedeeltevan het hoofdchassis. Stap uit de machine.

g01071445Illustratie 80

Karakteristiek voorbeeld van opbergbeugel

3. Berg de giekcilindervergrendeling op deopbergbeugel op die op de machine isgemonteerd. De beugel kan op de linker- ofrechterkant van de machine worden gemonteerd.

4. Steek de contactsleutel in het contactslot.Indien aanwezig, steekt u de sleutel in deaccuschakelaar. Start de motor en laat de giekhelemaal omlaag komen.

72 31200367BedieningMachine bedienen

Deze pagina opzettelijk verlaten leeg.

31200367 73Bediening

Machine bedienen

Deze pagina opzettelijk verlaten leeg.

74 31200367BedieningMachine bedienen

Deze pagina opzettelijk verlaten leeg.

31200367 75Bediening

Machine bedienen

Informatie over bediening

Gebruik deze machine niet en werk er niet aanvoordat u de instructies en waarschuwingen inde Bedienings- en Onderhoudshandleiding hebtgelezen en begrepen. Het niet opvolgen van deinstructies of het negeren van de waarschuwin-gen kan leiden tot ernstige of dodelijke ongeval-len. Neem contact op met uw Caterpillar dealervoor nieuwe handleidingen. U bent verantwoorde-lijk voor het juiste onderhoud.

Als de machine te dicht bij elektriciteitskabelswordt geplaatst, kan elektrische stroom doorde machine lopen. Dit kan leiden tot ernstige ofdodelijke ongevallen als gevolg van elektrocu-tie. Houd de machine minstens 3m (10 ft) vanelektriciteitskabels vandaan. Controleer altijd opelektriciteitskabels voordat u de giek omhoogbrengt.

76 31200367BedieningMachine bedienen

Een onstabiele machine kan leiden tot ernstige ofdodelijke ongevallen. Om de stabiliteit tijdens hetwerk te verzekeren moet aan de volgende voor-waarden worden voldaan.

De banden moeten goed zijn opgepompt en dejuiste hoeveelheid ballast (indien daarmee uitge-rust) bevatten.

De machine moet horizontaal zijn.

De chassis-horizontaalschakelaar mag nooit wor-den bediend wanneer de giek omhoog staat.

De chassis-horizontaalschakelaar mag nooit wor-den bediend wanneer de stempels zijn neergela-ten.

De schakelaars van de stempelsmogen nooit wor-den bediend wanneer de giek omhoog staat.

De juiste hefvermogentabel moet worden ge-raadpleegd voor het uitrustingsstuk dat op demachine is geïnstalleerd. De opgegeven gewich-ten en lastzwaartepunten mogen nooit wordenoverschreden.

Demachine mag nooit worden verplaatst wanneerde giek omhoog staat.

Gebruik de chassis-horizontaalschakelaar om demachine op ongelijke grond horizontaal te zetten.Gebruik het waterpas om te controleren of hetchassis horizontaal staat.

Zet het chassis horizontaal voordat u een last heft.Zet het chassis ook horizontaal voordat u de stempelsneerlaat. Bedien de chassis-horizontaalschakelaarnooit wanneer u de giek hebt geheven of nadat u destempels hebt neergelaten.

Gebruik altijd de giek om de last met hetuitrustingsstuk op te pakken. Verplaats de machineniet om de last met het uitrustingsstuk op tepakken. Gebruik altijd de giek om de last met hetuitrustingsstuk op zijn plaats te brengen. Verplaatsde machine niet om de last met het uitrustingsstuk opzijn plaats te brengen. Gebruik altijd de giek om delast van het uitrustingsstuk af te nemen. Verplaatsde machine niet om de last van het uitrustingsstukaf te nemen.

Bedien de giek rustig om te voorkomen dat de lastbeschadigd raakt of zich loswrikt.

Rijd niet met de machine terwijl de giek gehevenof uitgeschoven is. Als de machine moet wordenverplaatst, moet u de giek eerst neerlaten eninschuiven.

De giek moet volledig zijn ingeschoven en in derijstand zijn neergelaten voordat u de stempelsneerlaat of omhoog brengt.

De neutraalschakelaar van de transmissie werkt incombinatie met de bedrijfsrem. De schakelaar moetin de stand UIT staan wanneer u op de openbareweg rijdt.

Gebruik de machine niet om samen met anderemachines lasten te heffen. De combinatie van hetgewicht van de last en de kracht van de anderemachine kan het vermogen van de machine te bovengaan. De machine kan hierdoor omkantelen.

Zorg dat de juiste hefvermogentabel voor hetgeïnstalleerde uitrustingsstuk wordt gebruikt. Zorgdat u de juiste hefvermogentabel van de machinevoor gebruik op banden of stempels gebruikt. Zorgdat u de hefvermogentabel begrijpt voordat u trachteen last te heffen.

Let voortdurend op of er veranderingen in deomstandigheden optreden die van invloed kunnenzijn op de stabiliteit van de machine.

Als de giek wordt uitgeschoven of neergelaten, wordtde reikwijdte van de last groter. Hierdoor worden hetvermogen en de stabiliteit van de machine kleiner.Schuif de giek in voordat u hem neerlaat.

Wees voorzichtig bij het neerzetten en opnemen vanlasten. Wees voorzichtig bij het gebruik van klemmenof cilinders. Wees ook voorzichtig wanneer u eenapparaat gebruikt dat in de last steekt. Verzeker uervan dat het werk kan worden voltooid zonder delast van de stapel af te duwen.

Opmerking: Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Bedieningselementen”voor de plaats en bediening van debedieningselementen van de machine.

1. Controleer of niemand zich op of nabij de machinebevindt voordat u de machine verplaatst. Houd demachine te allen tijde onder controle.

2. Voor bedrijf onder normalebedrijfsomstandigheden moet u zichervan verzekeren dat de achterlichten in dehoogste stand staan. Om met de machine opde openbare weg te rijden moet u zich ervanverzekeren dat de achterlichten in de laagstestand staan. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Op de weg rijden metde machine” voor meer informatie.

3. Start de machine.

31200367 77Bediening

Machine bedienen

4. Hef alle neergelaten uitrustingsstukken om overobstakels heen te kunnen rijden. Breng destempels geheel omhoog.

g01040816Illustratie 87

5. Trap het bedrijfsrempedaal in zodat de machineniet kan rijden.

g01040761Illustratie 88

6. Schakel de parkeerrem uit. De parkeerrem heefteen veiligheidsschakelaar om te voorkomendat de machine rijdt terwijl de parkeerrem isingeschakeld. De machine rijdt niet in voor- ofachteruit wanneer de parkeerrem is ingeschakeld.

g01040788Illustratie 89

7. Zet de transmissiehendel in de stand VOORUIT(F) of ACHTERUIT (R).

8. Draai de transmissiehendel totdat de vereisteversnelling is gekozen.

9. Laat het bedrijfsrempedaal los om de machine teverplaatsen. Druk op het gaspedaal.

Snelheid en rijrichting veranderen

g01042565Illustratie 90Transmissie

Begin met de machine in de eerste of tweedeversnelling te rijden. Draai de transmissiehendelnaar de volgende, hogere versnelling om op teschakelen. Het is niet nodig om het gaspedaal los telaten. Draai de transmissiehendel naar de volgende,lagere versnelling om terug te schakelen. Sla geenversnellingen over wanneer u terugschakelt. Blijf opdeze manier tussen de versnellingen schakelen alsde omstandigheden dit vereisen. Om overtoeren vande motor te voorkomen mag u niet terugschakelenals het motortoerental hoog is. Raadpleeg hetonderwerp “Transmissiehendel” in de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Bedieningselementen”voor meer informatie.

Houd de juiste snelheid van de machine aan alnaargelang de omstandigheden. Houd rekening methet terrein, de weersomstandigheden en de last.

OPGELETDe transmissie kan schade oplopen als de machinemet de transmissie in neutraal rijdt. De transmissiekan tevens schade oplopen als van richting wordt ver-anderd bij een zeer hoge snelheid. Laat de machineniet met de transmissie in neutraal rijden. Veranderde rijrichting alleen als de machine in de eerste ver-snelling staat en de machine langzamer dan 4 km/u(2,5 mph) rijdt.

78 31200367BedieningMachine bedienen

Opmerking: Deze machines zijn niet metsnelheidsmeters uitgerust. Voordat u van richting(van vooruit naar achteruit of van achteruit naarvooruit) verandert, moet u de machine volledig totstilstand brengen.

Kies de juiste versnelling voordat u een hellingaf rijdt. Kies de vereiste rijsnelheid voordat u eenhelling begint af te rijden. Verander tijdens hethellingafwaarts rijden niet van versnelling. Houddezelfde versnelling aan om een helling af terijden als de versnelling die nodig zou zijn om diehelling op te rijden. Laat de motor geen overtoerenmaken wanneer u hellingafwaarts rijdt. Gebruikde bedrijfsrem om overtoeren van de motor tevoorkomen wanneer u een helling af rijdt. Kies eenlagere versnelling voordat u dezelfde helling weeraf rijdt.

Wanneer u een helling op rijdt, kiest u een lagereversnelling als het motortoerental begint af te nemen.Rijd met de machine in de versnelling waarbij devereiste snelheid kan worden aangehouden.

Hydraulische snelkoppelingDe machine kan met een hydraulische snelkoppelingzijn uitgerust.

De illustraties in de volgende procedure tonen eenvorkenbord dat met vorken is uitgerust. De procedureis van toepassing op alle uitrustingsstukken metdezelfde soort montagepunten.

Installatieprocedure

g01060075Illustratie 91

1. Breng het rode gedeelte van de schakelaar voorde snelkoppeling omlaag en druk op het bovenstedeel van de schakelaar. Houd het bovenstedeel van de schakelaar ingedrukt totdat desnelkoppelingspennen volledig zijn losgekoppeld.Laat de schakelaar los.

2. Laat de giek zakken en schuif hem ongeveer 2 m(6,6 ft) uit zodat de snelkoppeling vanuit de cabinezichtbaar is. Plaats de snelkoppeling op één lijnmet het vorkenbord.

g00975380Illustratie 92

3. Kantel de snelkoppeling naar voren tot desnelkoppelingsbuizen (1) zich onder het niveauvan haken (2) bevinden.

g00975278Illustratie 93

4. Schuif de giek langzaam uit tot desnelkoppelingsbuizen het vorkenbordraken. Breng de giek omhoog tot desnelkoppelingsbuizen in de haken grijpen.

g00975332Illustratie 94

31200367 79Bediening

Machine bedienen

5. Kantel de snelkoppeling terug tot het onderstedeel van het vorkenbord de snelkoppeling raakt.

6. Druk op het onderste deel van de schakelaar voorde snelkoppeling om de snelkoppelingspennenvast te maken. Laat de schakelaar los wanneer depennen volledig zijn vastgekoppeld.

Een verkeerd geïnstalleerd uitrustingsstuk kan tij-dens het bedrijf van de machine losraken. Dit kanernstige of dodelijke ongelukken tot gevolg heb-ben. Gebruik de machine pas als u zeker weet datde snelkoppelingspennen volledig zijn vastgekop-peld.

g00975388Illustratie 95

Linker snelkoppelingspen

7. Controleer de stand van de pennen aanweerszijden van de snelkoppeling. Beidekoppelingspennen moeten volledig zijnvastgekoppeld. Laat de giek zakken tot hetvorkenbord tegen de grond wordt gedrukt. Rijdde machine langzaam achteruit. Naarmate demachine begint te rijden, controleert u op spelingtussen het vorkenbord en de snelkoppeling.Speling betekent dat de snelkoppelingspennenniet op de juiste wijze zijn geïnstalleerd. Bediende machine alleen als de snelkoppelingspennenvolledig in de snelkoppeling en het vorkenbordzitten.

8. Installeer de hydrauliekleidingen van hetvorkenbord naar de wisselklep, indien aanwezig.

Verwijderingsprocedure

1. Kantel de snelkoppeling terug. Laat de giekzakken en schuif hem ongeveer 2 m (6,6 ft) uitzodat de snelkoppeling vanuit de cabine zichtbaaris.

2. Maak de hydrauliekleidingen van hetuitrustingsstuk los van de wisselklep, indienaanwezig.

g01060075Illustratie 96

3. Breng het rode gedeelte van de schakelaar voorde snelkoppeling omlaag en druk op het bovenstedeel van de schakelaar. Houd het bovenstedeel van de schakelaar ingedrukt totdat desnelkoppelingspennen volledig zijn losgekoppeld.Laat de schakelaar los.

g00975363Illustratie 97

4. Laat de giek zakken en kantel de snelkoppelingnaar voren tot het vorkenbord op de grondrust. Blokkeer het vorkenbord zo nodig om tevoorkomen dat het beweegt wanneer het vande snelkoppeling wordt losgekoppeld. Laat degiek zakken tot buizen (1) los van haken (2) zijn.Schuif de giek in tot de snelkoppeling vrij van hetvorkenbord is.

Handbediende snelkoppelingDe machine kan met een handbediendesnelkoppeling zijn uitgerust.

De illustraties in de volgende procedure tonen eenvorkenbord dat met vorken is uitgerust. De procedureis van toepassing op alle uitrustingsstukken metdezelfde soort montagepunten.

80 31200367BedieningMachine bedienen

Installatieprocedure

1. Laat de giek zakken en schuif hem ongeveer 2 m(6,6 ft) uit zodat de snelkoppeling vanuit de cabinezichtbaar is. Plaats de snelkoppeling op één lijnmet het vorkenbord.

g01060117Illustratie 98

2. Verwijder de borgklem uit pen (3). Verwijder depen.

3. Kantel de snelkoppeling naar voren tot desnelkoppelingsbuizen (1) zich onder het niveauvan haken (2) bevinden.

g00975278Illustratie 99

4. Schuif de giek langzaam uit tot desnelkoppelingsbuizen het vorkenbordraken. Breng de giek omhoog tot desnelkoppelingsbuizen in de haken grijpen.

g00975332Illustratie 100

5. Kantel de snelkoppeling terug tot het onderstedeel van het vorkenbord de snelkoppeling raakt.

6. Installeer pen (3) en de borgklem.

7. Installeer de hulphydrauliekslangen ofbedieningskabels op de machine (indienaanwezig).

Verwijderingsprocedure

1. Schuif de giek ongeveer 2 m (6,6 ft) uit zodat hetvorkenbord vlak boven de grond en vanuit decabine zichtbaar is. Kantel de snelkoppeling terug.Maak de hydrauliekleidingen of kabels van hetvorkenbord los van de giekkop (indien aanwezig).

g01060117Illustratie 101

2. Verwijder de borgpen en pen (3).

3. Laat de giek zakken en kantel de snelkoppelingnaar voren tot het vorkenbord op de grondrust. Blokkeer het vorkenbord zo nodig om tevoorkomen dat het beweegt wanneer het van desnelkoppeling wordt losgekoppeld. Laat de giekzakken tot buizen (1) los van haken (2) zijn.

4. Schuif de giek in tot de snelkoppeling vrij van hetvorkenbord is.

31200367 81Bediening

Machine bedienen

5. Steek de pen in de koppeling.

Gebruik van uitrustingsstukken

OPGELETWanneer bepaalde uitrustingsstukken geïnstalleerdzijn, kunnen deze uitrustingsstukken in aanrakingkomen met de voorbanden of de voorspatborden.Deze situatie kan zich voordoen wanneer de giekis ingeschoven en het uitrustingsstuk volledig naarvoren is gedraaid. Controleer altijd op mogelijkeaanraking wanneer het uitrustingsstuk voor het eerstwordt bediend.

Wanneer u een blad voor nivelleren of schrapengebruikt, moet de giek volledig worden ingeschoven.Werk met de onderkant van het blad parallel aan degrond.

Een aantal van de door Caterpillar goedgekeurdebakken kunnen als uitrustingsstukken voorverreikers worden gebruikt. Raadpleeg dejuiste hefvermogentabel voor het geïnstalleerdeuitrustingsstuk en overschrijd nooit de gewichten enlastzwaartepunten die in de hefvermogentabellenworden opgegeven. Wanneer u een bak laadt, moetde giek volledig zijn ingeschoven. Wanneer de giekwordt uitgeschoven, wordt de reikwijdte van de lastgroter waardoor de stabiliteit van de machine in delengte afneemt.

OPGELETHoud de giek volledig ingeschoven om te voorkomendat de giek tijdens graven en/of nivelleren schade op-loopt.

Haal materiaal zo van de voorraadhoop dat de hoopniet wordt ondergraven of overhangt.

Lasten hanteren en stapelenDe onderstaande illustraties tonen een machinedie met een uitrustingsstukdrager is uitgerust. Deuitrustingsstukdrager wordt als voorbeeld van eenuitrustingsstuk getoond dat op de snelkoppeling kanworden gemonteerd.

g00832849Illustratie 102

1. De machine moet haaks op de voorgenomen laststaan. Rijd langzaam naar de last toe met de giekin de rijstand en rijd tot zo dicht mogelijk bij de last.

2. Schakel de parkeerrem in en zet detransmissiehendel in de stand NEUTRAAL.

3. Zet het chassis zo nodig horizontaal voordat u degiek heft of de last opneemt. Zet het chassis niethorizontaal terwijl de giek omhoog staat.

g00832850Illustratie 103

4. Als u met stempels werkt, laat u deze neer totde voorbanden net boven de grond zijn en hetchassis horizontaal staat.

82 31200367BedieningMachine bedienen

g00832851Illustratie 104

5. Kantel de snelkoppeling tot de vorken horizontaalstaan. De machine is uitgerust met eenautomatisch systeem dat de snelkoppeling onderde gewenste hoek houdt wanneer de giek omhoogof omlaag wordt gebracht.

g00832852Illustratie 105

6. Zorg dat de vorken zo ver mogelijk uit elkaarstaan. Dit maakt de last stabieler.

g00832853Illustratie 106

7. Breng de giek omhoog en schuif hem uit. Devorken moeten op één lijn staan met de openingenin de last.

8. Gebruik de hefvermogentabel om devoorgenomen last te schatten. Dehefvermogentabel moet aangeven of devoorgenomen last binnen het vermogen vande machine ligt. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Hefvermogentabellen”.

g00832854Illustratie 107

9. Schuif de giek uit en laat hem neer. De vorkenmoeten gemakkelijk in de openingen van de lastgaan. De vorken moeten volledig in de openingenvan de last grijpen. Pas op dat u de last niet vanzijn plaats brengt.

g00832856Illustratie 108

10.Hef de last voorzichtig. Als u ervan overtuigdbent dat de machine stabiel is, kantelt u desnelkoppeling naar achteren om de last te heffen.Als u niet zeker weet of de machine stabiel is,kantelt u de snelkoppeling naar voren om de lastneer te laten. Ga niet verder. De machine moetworden verplaatst om de reikwijdte kleiner temaken voordat u de last weer probeert te heffen.

31200367 83Bediening

Machine bedienen

g00832857Illustratie 109

11.Gebruik de joystick om de last van de stapelvandaan te halen.

g00832858Illustratie 110

12.Schuif de giek in en laat de last tot de rijstandzakken voordat u gaat rijden of de stempelsomhoog brengt. Stel het chassis zo nodighorizontaal. Controleer of zich geen personeel ofobstakels achter de machine bevinden, voordat uachteruit rijdt.

g00832859Illustratie 111

13.Rijd langzaam naar de plaats van bestemming.Plaats de machine haaks. Kom zo dichtmogelijk bij de plaats waar de last moet wordenneergezet. Schakel de parkeerrem in en plaats detransmissiehendel in de stand NEUTRAAL. Stelhet chassis zo nodig horizontaal.Zet het chassisniet horizontaal terwijl de giek omhoog staat.

g00832860Illustratie 112

14.Als u met stempels werkt, laat u deze neer tot devoorbanden net boven de grond zijn.

g00832861Illustratie 113

15.Breng de giek omhoog en schuif hem uit tot delast direct boven de gewenste plaats is. Zorgdat u de maximale giekhoek en gieklengte nietoverschrijdt. Gebruik de hefvermogentabel om demaximale giekhoek en gieklengte te bepalen.

Wees voorzichtig wanneer u de maximale, inde hefvermogentabel aangegeven giekhoeken/of -lengte nadert. Als u niet zeker weet of demachine stabiel is, schuift u de giek in. Laat delast tot de rijstand zakken. Rijd de machine dichterbij de plaats waar de last moet worden neergezet.Als de machine daar niet dichterbij kan wordengebracht, ligt deze plaats buiten het vermogen vande machine. De last kan niet op de voorgenomenplaats worden neergezet.

84 31200367BedieningMachine bedienen

g00832862Illustratie 114

16.Kantel de snelkoppeling naar voren tot de lasthorizontaal is. Laat de last zakken en zet hem opzijn plaats.

g00832863Illustratie 115

17.Controleer of de last goed is geplaatst enstabiel is. Breng de giek met behulp van dejoystick zo omhoog en schuif hem zo in dat devorken onbelemmerd uit de last kunnen wordengetrokken. Trek de vorken niet uit de last door demachine achteruit te rijden.

g00832864Illustratie 116

18.Schuif de giek in en laat hem zakken tot derijstand voordat u met de machine rijdt of destempels omhoog brengt.

Uitrustingsstukken

Algemene richtlijnen voorbediening

Het gebruik van niet goedgekeurde uitrustings-stukken op verreikers kan ernstige of dodelijkeongelukken tot gevolg hebben.

Voordat u een uitrustingsstuk op deze machi-ne installeert, moet u zich ervan verzekeren dathet door Caterpillar is goedgekeurd en dat eenCaterpillar hefvermogentabel voor het gebruikervan in de cabine aanwezig is.

OPGELETWanneer bepaalde uitrustingsstukken geïnstalleerdzijn, kunnen deze uitrustingsstukken in aanrakingkomen met de voorbanden of de voorspatborden.Deze situatie kan zich voordoen wanneer de giekis ingeschoven en het uitrustingsstuk volledig naarvoren is gedraaid. Controleer altijd op mogelijkeaanraking wanneer het uitrustingsstuk voor het eerstwordt bediend.

OPGELETWanneer bepaalde uitrustingsstukken zijn geïn-stalleerd, kunnen deze de stempels raken. Dit kangebeuren wanneer de giek wordt ingeschoven en hetuitrustingsstuk volledig naar voren is gedraaid. Bijgebruik van een nieuw uitrustingsstuk moet steedsworden gecontroleerd of dit het geval is.

Rijd met het uitrustingsstuk zo laag mogelijk metvoldoende ruimte boven de grond. Rijd met de giekvolledig ingeschoven zodat u goed zicht hebt en demachine stabiel is.

Houd goede tractie door overmatige neerwaartsedruk op het uitrustingsstuk te voorkomen.

Wanneer de machine op een helling wordt gebruikt,plaatst u het zwaarste einde van de machineheuvelopwaarts gericht.

31200367 85Bediening

Machine bedienen

Zorg ervoor dat het gebruikte uitrustingsstukgeschikt is voor het werk dat wordt verricht. Hetoverschrijden van de limieten van de machineverkort de levensduur van de machine. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“DoorCaterpillar goedgekeurde uitrustingsstukken”voor meer informatie.

Aansluitingen van hulphydrauliekEr zijn vele soorten uitrustingsstukken, van diversefabrikaten, die op de machine kunnen wordenaangebracht. Caterpillar kan niet elk mogelijkuitrustingsstuk en het gebruik ervan voorzien. Volgde richtlijnen en instructies van de fabrikant voor deinstallatie en bediening van het uitrustingsstuk. Als uvragen hebt, raadpleeg dan uw Caterpillar dealer. UwCaterpillar dealer kan u meer informatie verstrekkenover de juiste installatie en het juiste gebruik vanspecifieke uitrustingsstukken.

g00975155Illustratie 117

Op standaard machines is een enkele wisselklep mettwee snelkoppelingen geïnstalleerd. De wisselklepstelt de machinist in staat om hydrauliekolie naar defunctie van de hydraulische snelkoppeling of naar hetuitrustingsstuk te sturen.

Opmerking: De elektrische wisselklep is wellicht nietop bepaalde MA’s (Merchandising Arrangements)geïnstalleerd. Raadpleeg uw Caterpillar dealer voorhet installeren van de verbindingspunten voor dehulphydrauliek met handbediende snelkoppelingen.

Opmerking: Een dubbele wisselklep wordt als optiegeïnstalleerd.

Raadpleeg het onderwerp “Joystick” in de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Bedieningselementen”voor meer informatie over de bediening van de gieken de uitrustingsstukken.

Uitrustingsstuk vastkoppelenRaadpleeg de procedures in het onderwerp“Snelkoppeling” in de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Informatie overbediening” om de uitrustingsstukken te installeren.

Wanneer u uitrustingsstukken aansluit diehydraulische verbindingen nodig hebben, schuift u degiek ongeveer 1 m (3 ft) uit nadat u het uitrustingsstukop de snelkoppeling hebt geïnstalleerd. Deze extraruimte is nodig om de hulpslangen aan te sluiten.

1. Zet de machine op de juiste plaats. Laat desnelkoppeling of het uitrustingsstuk op de grondrusten.

2. Schakel de parkeerrem in. Plaats detransmissiehendel in de stand NEUTRAAL enstop de motor.

3. De hendels van de hydraulische functies moetenin de stand HOUDEN staan. Deze hendels gaanterug naar de stand HOUDEN wanneer ze wordenlosgelaten.

4. Inspecteer de hydraulische slangen of pijpenop het uitrustingsstuk zorgvuldig op tekenenvan beschadiging. De hydraulische slangenof pijpen mogen niet de volgende defectenvertonen: Sneden, slijtage, uitstulpingen, knikkenen deuken. Gebruik een uitrustingsstuk niet alsde hydraulische slangen en pijpen niet in goedestaat verkeren.

5. Sluit de snelkoppelingen op het uitrustingsstukaan op die van de machine. Controleer of desnelkoppelingen naar behoren ingrijpen. Deborgringen moeten zijn ingegrepen en stevigvastzitten.

Uitrustingsstuk loskoppelen1. Het uitrustingsstuk moet op de grond rusten.Ondersteun het uitrustingsstuk zo nodig metblokken.

2. Schakel de parkeerrem in. Plaats detransmissiehendel in de stand NEUTRAAL enstop de motor. Plaats alle bedieningshendels vande hydraulische functies in de stand HOUDEN.

3. Maak de snelkoppelingen schoon. Ontkoppelde snelkoppelingen door de borgringen naarachteren te trekken. Breng beschermdoppen aanop de snelkoppelingen van de machine en vanhet uitrustingsstuk.

86 31200367BedieningMachine bedienen

Vorkenborden en vorken

g00974120Illustratie 118

Karakteristiek vorkenbord en vorken

Alle door Caterpillar goedgekeurde vorkenbordendie op deze machines worden gebruikt, kunnenrechtstreeks op de snelkoppeling wordengeïnstalleerd.

Alle vorkenborden zijn met lastrekken ontworpen omde last te ondersteunen. Brede uitvoeringen moetenworden gebruikt voor extra ondersteuning wanneergrote lasten worden gehanteerd.

Vorken

Er is beknellingsgevaar wanneer de giek wordtneergelaten of wanneer een last valt. Blijf op vei-lige afstand van de giek wanneer de machine inbedrijf is. Als u niet op veilige afstand van de giekblijft, kan ernstig of dodelijk letsel worden veroor-zaakt.

Niet voldoen aan het laadvermogen kan lichame-lijk letsel of schade aan een uitrustingsstuk ver-oorzaken.

Zoek het laadvermogen van een bepaald uitrus-tingsstuk op voordat u gaat werken. Breng zo no-dig veranderingen in het laadvermogen aan.

Plotseling bewegen van demachine kan ernstig ofdodelijk letsel tot gevolg hebben.

Plotseling bewegen van demachine kan letsel ver-oorzaken van personen op of nabij de machine.

Om ernstig of dodelijk letsel te voorkomen moet uervoor zorgen dat zich geen personeel en obsta-kels rond de machine bevinden.

Raadpleeg het onderwerp “Lasten hanterenen stapelen” in de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Informatie overbediening”.

Juist gebruik van vorken

• Plaats de vorken altijd in de hefopeningen voordatu een lading heft.

• Plaats de lading altijd over alle vorken zodat hetgewicht gelijk is verdeeld.

• Hef de lading alleen als de lading binnen hethefvermogen is dat in de hefvermogentabel staat.De hefvermogentabel is op het instrumentenpaneelvan de machine bevestigd.

Onjuist gebruik van de vorken

Gebruik de vorken niet voor de volgende handelingen:

• Duwen of trekken van de lading.

• Uitgraven van voorwerpen die in de grond zitten

• Bevestigen van kettingen of stroppen

• Heffen van een lading met slechts één vork

Vorken die voor bovenstaande doeleinden zijngebruikt, moeten van de machine worden verwijderd.De vorken moeten worden vernietigd.

Opmerking: Stroppen en kettingen moeten met eenhijshaak worden gebruikt.

31200367 87Bediening

Machine bedienen

Bakken

OPGELETWanneer een bak wordt gebruikt om materiaal op eenterrein te verschuiven of om een terrein te ontginnen,houdt u het onderste vlak parallel met de grond. Hier-door wordt schade aan de voorste rand van de bakvoorkomen. Behoud de tractie van de machine doorgeen extra neerwaartse kracht op de bak uit te oefe-nen. Schuif de giek minimaal uit om verdraaien van degiek te voorkomen.

Gebruik een bak die voor het werk geschikt is.

g00974741Illustratie 119Karakteristieke bak

Bakken die voor zware toepassingen wordengebruikt, zijn voorzien van een mes. Bakkenvoor algemeen gebruik worden voor graven enmateriaaloverslag gebruikt. Karakteristiek materiaalis aarde, zand, cement en aggregaten.

Grijperbakken

g00974763Illustratie 120

Karakteristieke grijperbak

Grijperbakken zijn van een mes voorzien.Grijperbakken zijn met hydraulische cilindersuitgerust die op het hydraulische systeem van demachine moeten worden aangesloten. De kaken vande bak grijpen de lading.

Rijd met de bak dicht bij de grond voor het bestezicht van de machinist.

Installeer de bak die geschikt is voor de voorgenomenwerkzaamheden. Installeer de juiste slijtplaat en hetjuiste mes.

Enkel duimwiel

g00974772Illustratie 121

Houd schakelaar (1) ingedrukt om de grijper teopenen. Houd schakelaar (2) ingedrukt om de grijperte sluiten. Raadpleeg het onderwerp “Joystick”in de Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Bedieningselementen” voor volledige informatie.

Dubbel duimwiel

g01053965Illustratie 122

88 31200367BedieningMachine bedienen

Draai duimwiel (3) vooruit om de grijper te openen.Draai duimwiel (3) achteruit om de grijper tesluiten. Raadpleeg het onderwerp “Joystick”in de Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Bedieningselementen” voor volledige informatie.

Multifunctionele bakken

g01037342Illustratie 123

Karakteristieke multifunctionele bak

Multifunctionele bakken zijn van een mesvoorzien. Multifunctionele bakken zijn uitgerustmet hydraulische cilinders die op het hydraulischesysteem van de machine moeten wordenaangesloten. De kaken van de bak grijpen de lading.Deze bakken zijn bedoeld voor gebruik bij hetafgraven van terreinen.

Rijd met de bak dicht bij de grond voor het bestezicht van de machinist.

Installeer de bak die geschikt is voor de voorgenomenwerkzaamheden. Installeer de juiste slijtplaat.

Enkel duimwiel

g00974772Illustratie 124

Houd schakelaar (1) ingedrukt om de grijper teopenen. Houd schakelaar (2) ingedrukt om de grijperte sluiten. Raadpleeg het onderwerp “Joystick”in de Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Bedieningselementen” voor volledige informatie.

Dubbel duimwiel

g01053965Illustratie 125

Draai duimwiel (3) vooruit om de grijper te openen.Draai duimwiel (3) achteruit om de grijper tesluiten. Raadpleeg het onderwerp “Joystick”in de Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Bedieningselementen” voor volledige informatie.

Giekverlengstuk

g00974780Illustratie 126

Een giekverlengstuk kan worden gebruikt intoepassingen waar extra reikwijdte of hoogte nodig isom lichte lasten, zoals daksteunen, te plaatsen.

Raadpleeg de juiste hefvermogentabel en overschrijdhet vermogen van de machine niet.

Gebruik alleen goedgekeurde hefuitrusting met eengeldig onderhoudscertificaat wanneer u een last aaneen giekverlengstuk bevestigt. Korte stroppen zorgendat de last niet overmatig gaat zwenken.

31200367 89Bediening

Machine bedienen

Voordat u de last heft, plaatst u het hefpunt op hetgiekverlengstuk vlak boven het hefpunt van de last.Als u deze procedure niet volgt, kan de last tijdenshet heffen zwenken. Dit kan lichamelijk letsel ofschade aan nabijgelegen constructies en materialentot gevolg hebben.

Bij zeer lage temperaturen kan een last aan de grondvastgevroren zijn. Maak de last vrij voordat u hemprobeert te heffen. Als u dit niet doet, kan dat destabiliteit van de machine beïnvloeden bij het heffen.

Gebruik raailijnen voor lasten die precies geplaatstmoeten worden.

Wanneer een last wordt geheven met de giekuitgeschoven en omhoog, buigt de giek vanwege delast door. Hierdoor wordt de last van de machinevandaan verplaatst tijdens het heffen van de last.Houd rekening met deze afwijking.

Manoeuvreer de last naar de juiste plaatsdoor de giekfuncties te gebruiken. Gebruik desnelkoppeling niet om de last te plaatsen wanneerhet giekverlengstuk is geïnstalleerd.

De machinist moet bij de bedieningselementenvan de machine blijven wanneer een last aan hetgiekverlengstuk hangt.

Hijshaak

g00974785Illustratie 127

Voordat u de last omhoog brengt, plaatst u hethefpunt op de hijshaak vlak boven het hefpunt opde last. Als u deze procedure niet volgt, kan delast tijdens het heffen zwenken. Dit kan lichamelijkletsel of schade aan nabijgelegen constructies enmaterialen tot gevolg hebben.

Materiaaloverslagarm

g01037376Illustratie 128

Raadpleeg de juiste hefvermogentabel en overschrijdhet vermogen van de machine niet.

Gebruik alleen goedgekeurde hefuitrusting met eengeldig onderhoudscertificaat wanneer u een last aaneen materiaaloverslagarm bevestigt. Korte stroppenzorgen dat de last niet overmatig gaat zwenken.

Voordat u de last heft, plaatst u het hefpunt op demateriaaloverslagarm vlak boven het hefpunt opde last. Als u deze procedure niet volgt, kan delast tijdens het heffen zwenken. Dit kan lichamelijkletsel of schade aan nabijgelegen constructies enmaterialen tot gevolg hebben.

Bij zeer lage temperaturen kan een last aan de grondvastgevroren zijn. Maak de last vrij voordat u hemprobeert te heffen. Als u dit niet doet, kan dat destabiliteit van de machine beïnvloeden bij het heffen.

Gebruik raailijnen voor lasten die precies geplaatstmoeten worden.

Wanneer een last wordt geheven met de giekuitgeschoven en omhoog, buigt de giek vanwege delast door. Hierdoor wordt de last van de machinevandaan verplaatst tijdens het heffen van de last.Houd rekening met deze afwijking.

Manoeuvreer de last naar de juiste plaatsdoor de giekfuncties te gebruiken. Gebruik desnelkoppeling niet om de last te plaatsen wanneer demateriaaloverslagarm is geïnstalleerd.

90 31200367BedieningMachine bedienen

Voorraadbak

g00974787Illustratie 129

Voorraadbak oppakken

Plaats de machine haaks op de voorraadbak. Schuifde giek uit en laat hem neer. De vorken moetengemakkelijk in de houders van de voorraadbakschuiven. De vorken moeten volledig in de houdersvan de voorraadbak grijpen.

g00974805Illustratie 130

Wanneer de vorken volledig zijn vastgekoppeld,wordt elke vork door een veerbelaste stang op zijnplaats vergrendeld. Verzeker u ervan dat de vorkenveilig op hun plaats zijn vergrendeld voordat u devoorraadbak omhoog brengt.

Voordat u de voorraadbak omhoog brengt, moetu zich ervan verzekeren dat de grendel voor deactiveringshendel goed is ingeschakeld.

Breng de voorraadbak omhoog. Kantel desnelkoppeling iets naar achteren om de voorraadbakbeter vast te zetten. Rijd met de giek volledig Verwijs naar het correcte Handboek van de Dienstingeschoven zodat u goed zicht hebt en de machine voor meer informatie.stabiel is.

Voorraadbak lossen

Rijd de machine naar het werkterrein. Stop demachine en schakel de parkeerrem in. Breng devoorraadbak omlaag.

g00974801Illustratie 131

Trek de ontgrendelingshendel omlaag.

De voorraadbak kantelt naar voren en de last wordtgelost.

Om de voorraadbak te verwijderen laat u devoorraadbak op de grond zakken. De stang waarmeede vorken op hun plaats worden gehouden, wordtautomatisch losgekoppeld wanneer de voorraadbakop de grond wordt geplaatst. Trek de vorken uit dehouders door de giek in te schuiven.

Bezem

g01015331Illustratie 132

31200356 91Bediening

Machine bedienen

Bewakingssysteem 1

Waarschuwingslampjes

g01002552Illustratie 133

Motoroliedruk (1) – Deze verklikker brandtwanneer de motoroliedruk te laag is.

Alarmlampje (2) – Deze verklikkerbrandt wanneer een storing vanwaarschuwingsniveau 2 of hoger zich

voordoet. Als het lampje brandt, is de machinebinnenkort aan onderhoud toe. De kleur van dezeverklikker kan geelbruin of rood zijn. Er kan tevenseen hoorbaar alarm weerklinken wanneer dezeverklikker brandt.

Wanneer zich een waarschuwingsniveau 2 voordoet,knippert het rode alarmlampje en is er geen hoorbaaralarm. Om ernstige schade aan de componenten tevoorkomen, moet de machinist de bediening van demachine veranderen of onderhoud aan de machineuitvoeren.

Wanneer zich een waarschuwingsniveau 2Svoordoet, knippert het rode alarmlampje en is er eencontinu hoorbaar alarm. Om ernstige schade aan decomponenten te voorkomen, moet de machinist debediening van de machine veranderen.

Wanneer zich een waarschuwingsniveau 3 voordoet,knippert het rode alarmlampje en is er een hoorbaaralarm met tussenpozen. Om lichamelijk letsel ofernstige schade aan de componenten te voorkomen,moet de machinist de motor veilig stopzetten.

Wanneer de machine zonder modelaanduiding isgeconfigureerd, knippert verklikker (2) geelbruin enweerklinkt er geen hoorbaar alarm. In dit geval wordtgeen foutcode geregistreerd.

Wanneer de gegevensverbinding niet met het displaycommuniceert, knippert verklikker (2) geelbruin enweerklinkt er geen hoorbaar alarm. In dit geval wordteen foutcode geregistreerd.

Acculading (3) – Deze verklikker brandtwanneer de accu niet door de dynamowordt geladen.

Combinatie transmissie- enhydrauliekoliefilter (4) – Deze verklikkerbrandt wanneer het transmissie-oliefilter

moet worden vervangen.

Motorluchtfilter (5) – Deze verklikkerbrandt wanneer het motorluchtfilter moetworden vervangen.

Verklikkers

g01014331Illustratie 134

Linker richtingaanwijzer (6) – Dezeverklikker knippert wanneer de linkerrichtingaanwijzer aan staat.

Cirkelbesturing (7) – Deze verklikkerbrandt wanneer de modus Cirkelbesturingis geselecteerd.

Hondegang (8) – Deze verklikkerbrandt wanneer de modus Hondegang isgeselecteerd.

Tweewielbesturing (9) – Dezeverklikker brandt wanneer de modusTweewielbesturing is geselecteerd.

92 31200367BedieningMachine bedienen

Motorstarthulp (10) – Deze verklikkerbrandt wanneer de motorstarthulp isingeschakeld.

Parkeerremverklikker (11) – Dezeverklikker brandt wanneer de parkeerremis ingeschakeld.

Rechter richtingaanwijzer (12) – Dezeverklikker knippert wanneer de rechterrichtingaanwijzer aan staat.

Richtingaanwijzers (13) van aanhanger –Deze verklikker knippert wanneer eenrichtingaanwijzer van de aanhanger aan

staat.

Grootlicht (14) – Deze verklikker geeftaan dat het grootlicht is ingeschakeld.

Stempels (15) – Dit lampje geeft aanwanneer de stempels omlaag staan.

Hulphydrauliek 2 (16) – Dit geeft aanwanneer de relais op de wisselklep zijnbekrachtigd om de oliestroom naar het

tweede hulpcircuit te sturen.

MetersDeze meters worden gebruikt om de machinist tehelpen trends of veranderingen in machinebedrijf tebewaken.

g01014333Illustratie 135Display met toerenteller

g01014335Illustratie 136Display met indicator voor stabiliteit in de lengte

Motorkoelvloeistoftemperatuur (17) –Deze meter geeft de temperatuur vande motorkoelvloeistof aan. Het groene

gebied geeft aan dat de temperatuur van demotorkoelvloeistof normaal is. Het rode gebied geeftaan dat de motorkoelvloeistof oververhit is. Stop demotor als de meter oververhitting aangeeft. Spoorde oorzaak van het probleem op. Controleer hetkoelvloeistofpeil. Controleer of de ventilatorriemgebroken of los is. Controleer of de radiatorribbenschoon zijn.

Toerenteller (18) – Deze meter, indienaanwezig, geeft het toerental van demotor in omwentelingen per minuut aan.

Raadpleeg illustratie 135.

Temperatuur van koppelomvormerolie(19) – Deze meter geeft de temperatuurvan de olie van het transmissie- en

hydraulische systeem aan nadat de olie door dekoppelomvormer is gestroomd. Het groene gebiedgeeft aan dat de temperatuur van de olie van hettransmissie- en hydraulische systeem normaal is.Het rode gebied geeft aan dat de temperatuur van dekoppelomvormer te hoog is.

Hydrauliekolietemperatuur (20) – Dezemeter geeft de temperatuur van de olie vanhet transmissie- en hydraulische systeem

in het carter aan. Het groene gebied geeft aan datde temperatuur van de olie van het transmissie-en hydraulische systeem normaal is. Het rodegebied geeft aan dat de olie van het transmissie- enhydraulische systeem oververhit is.

Snelheidsmeter (21) – Dit digitale display geeft dehuidige snelheid van de machine aan.

31200367 93Bediening

Machine bedienen

Bedrijfsurenmeter (22) – Dit digitale display geefthet totaal aantal bedrijfsuren van de motor aan. Debedrijfsurenmeter hoort gebruikt te worden om deonderhoudsbeurten te bepalen.

Brandstofpeil (23) – Deze meter geeft dehoeveelheid brandstof in de brandstoftankaan. Vul de brandstoftank wanneer de

naald op de brandstofmeter het rode gebied bereikt.

Indicator voor stabiliteit in de lengte (24) – Dezemeter, indien aanwezig, geeft de stabiliteit in delengte van de machine aan. Raadpleeg illustratie136. Raadpleeg “Indicator voor stabiliteit in de lengte”voor meer informatie.

Indicator voor stabiliteit in delengte

Als de stabiliteitsgrens van de machine wordtoverschreden, kan het uitrustingsstuk omkante-len of defect raken. Ga de voorgenomen lading naop de hefvermogentabel. Probeer niet te heffenals de stabiliteitsgrens van de machine in delengte wordt overschreden. Omkantelen of defectraken van het uitrustingsstuk kan ernstig of do-delijk letsel van het personeel tot gevolg hebben.

Het is mogelijk dat uw machine met een indicatorvoor stabiliteit in de lengte is uitgerust. Deindicator voor stabiliteit in de lengte (indienaanwezig) geeft hoorbaar en zichtbaar delimiet van de stabiliteit van de machine in delengte aan. Het hoorbare signaal wordt metandere systeemstoringen gedeeld. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding voortoepassingen van het hoorbare signaal. De indicatorvoor stabiliteit in de lengte krijgt stroom van hetelektrische systeem van de machine dat wordtgeactiveerd wanneer de contactsleutel naar de standAAN wordt gedraaid.

Verzeker u ervan dat een Caterpillar uitrustingsstukop de machine is bevestigd en gebruik de juistehefvermogentabel om te controleren of hetvoorgenomen heffen binnen het vermogen vande machine valt. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Hefvermogens” voor deplaats van de hefvermogentabellen.

De stabiliteit van de machine in de lengte hangt vande volgende factoren af:

• Gewicht van het uitrustingsstuk

• Gewicht van de lading

• Hoek van de giek

• Lengte van de giek

• De stand van de stempels (indien aanwezig)

g01014337Illustratie 137

De indicator voor stabiliteit in de lengte heeft eenvariabele meter (24) die de stabiliteit in de lengte vande machine aangeeft. De indicator toont de statusvan het uit te voeren heffen in vergelijking met delimiet van de stabiliteit van de machine. De variabelemeter bevindt zich in het midden van het display.

Naarmate de belasting op de machine toeneemt,loopt de indicator door het groene gebied naar hetrode gebied van de meter.

De schaal op de meter heeft drie gekleurde gebieden.

Groen gebied (25) – De machine werkt binnen destabiliteitslimiet in de lengte.

Geelbruin gebied (26) – De stabiliteitslimiet van demachine in de lengte is bereikt of overschreden.

Rood gebied (27) – De stabiliteitslimiet van demachine in de lengte is overschreden.

Wanneer de visuele indicator (24) in het geelbruinegebied komt, weerklinkt een hoorbaar alarm continuen gaat een zichtbare waarschuwingslamp (2) aan.Dit hoorbare signaal geeft aan dat de stabiliteitslimietin de lengte is bereikt of overschreden. Ga nietverder met heffen als deze toestand zichvoordoet. Schuif de giek in als hij is uitgeschoven.Als de giek ingeschoven is, brengt u de last naar deoorspronkelijke stand terug. Als de indicator niet inhet geelbruine of rode gebied is, is het mogelijk dathet alarm door een ander systeem wordt veroorzaakt.Controleer de andere meters op een indicatie vanandere problemen. Verander de bediening van demachine.

94 31200367BedieningMachine bedienen

Als de giek wordt uitgeschoven of een gehevengiek wordt neergelaten, wordt de reikwijdte vande last groter. De stabiliteit van de machine in delengte kan hierdoor worden verminderd. De ma-chine kan hierdoor omkantelen. Als de indicatorvoor stabiliteit in de lengte aangeeft dat de stabi-liteitslimiet van de machine wordt benaderd, magu de giek niet omlaag brengen of verder uitschui-ven. Schuif de giek in voordat u hem neerlaat. Hetomkantelen van de machine kan ernstig of dode-lijk letsel van de machinist of ander personeel ophet werkterrein veroorzaken.

De zichtbare indicator (24) en het hoorbare alarmkunnen even werken wanneer de machine met eenlast op het uitrustingsstuk rijdt. Dit kan zich vooral opongelijke grond of ruw terrein voordoen. Wanneeru het stuursysteem op de volledige vergrendelingdraait, kan hierdoor ook onverwacht het zichtbare enhoorbare alarm worden ingeschakeld.

Wanneer het contactslot van de machine van destand UIT naar de stand AAN wordt gedraaid, voertde machine de systeemtest voor de LSI (indicatorvoor stabiliteit in de lengte) uit. Raadpleeg deBedienings- en Onderhoudshandleiding, “Indicatorvoor stabiliteit in de lengte - Testen” voor meerinformatie. Als het systeem de test voor de LSImet goed gevolg voltooit, kan de machine normaalworden bediend.

Als het LSI systeem een probleem ontdekt, legt demachine de systeemtest niet met goed gevolg af.Hierdoor blijft indicator (24) in het rode gebied (27).U hoort een hoorbaar alarm met tussenpozen enhet waarschuwingslampje brandt. Raadpleeg deBedienings- en Onderhoudshandleiding, “Indicatorvoor stabiliteit in de lengte - Testen” voor meerinformatie als de test niet met goed gevolg wordtvoltooid.

Een andere functie van het systeem is deautomatische afstelling. Wanneer de machine vande stand UIT in de stand AAN wordt gezet, voertde machine een automatische afstelling van de LSIuit. Deze afstelling hangt van de toestand van demachine af wanneer het contactslot naar de standAAN wordt gedraaid. Voor optimale prestaties vanhet LSI systeem moet de machine op de volgendemanier worden geparkeerd:

• Parkeer de machine op vlakke grond.

• Schuif de giek volledig in.

• Breng de stempels volledig omhoog (indienaanwezig).

• Laat de giek volledig zakken.

• Maak het uitrustingsstuk leeg en laat hetvoorzichtig op de grond rusten.

• Verwijder de aanhanger van de koppeling.

Het LSI systeem is gevoeliger als de machine nietop deze wijze wordt geparkeerd. De LSI komt in hetgeelbruine gebied en het alarm wordt ingeschakeldmet lichtere belasting op het uitrustingsstuk.

Om het systeem weer de beste prestaties te latenleveren verricht u de volgende handelingen:

• Parkeer de machine op de bovengenoemdemanier.

• Draai het contactslot naar de stand UIT.

• Wacht 30 seconden.

• Start de machine en hervat de bediening.

Als er veranderingen aan de standaarduitvoeringvan de verreiker zijn aangebracht, moet het systeemwellicht opnieuw worden gekalibreerd. Neem contactop met uw Caterpillar dealer voor het opnieuwkalibreren van de LSI.

De volgende situaties zijn toestanden die een nieuwekalibratie vereisen:

• Het type wielen op de achteras is veranderd.

• Het type banden op de achteras is veranderd.

• Er is schuimvulling aan de banden toegevoegd.

• De achteras is veranderd.

• De sensor voor de LSI is veranderd.

De volledige test, die in de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Onderhoudsschema”,wordt vermeld, moet worden gevolgd.

Achteruitrij-alarm

Het achteruitrij-alarm bevindt zich aan de achterkantvan de machine. Dit alarm weerklinkt wanneerde rijrichtings- en versnellingshendel zich in destand ACHTERUIT bevindt. Het achteruitrij-alarmwordt gebruikt om personen achter de machine tewaarschuwen.

31200367 95Bediening

Machine bedienen

Cabinedeur

Ontgrendel de cabinedeur.

Opmerking: De sleutel van de cabinedeur is nietdezelfde als de contactsleutel.

g00955706Illustratie 138

Trek deurgrendel (1) aan de buitenkant naar buitenom de deur aan de buitenkant te openen.

g00955718Illustratie 139

Duw deurgrendel (2) aan de binnenkant naar devoorkant van de cabine toe om de deur aan debinnenkant te openen.

De deur moet gesloten zijn terwijl u de machinebedient.

96 31200367BedieningMotor starten

Motor starteni02244102

Motor startenSMCS code: 1000; 7000

Uitlaatgassen van dieselmotoren bevatten ver-brandingsproducten die lichamelijk letsel kunnenveroorzaken.

Zorg dat u de motor altijd in een goed geventileer-de ruimte start en laat lopen, en, indien de motorin een gesloten ruimte is, moet u de uitlaatgassennaar buiten afvoeren.

1. Stel de stoel af. Raadpleeg de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Stoel” voor meerinformatie.

2. Stel de stuurkolom af. Raadpleeg deBedienings- en Onderhoudshandleiding,“Bedieningselementen” voor meer informatie.

3. Doe de veiligheidsgordel om.

g01117943Illustratie 148

4. Plaats de transmissiehendel (1) in de standNEUTRAAL (N). De motor start alleen als detransmissiehendel in de stand NEUTRAAL staat.

5. Zet de parkeerremknop (2) in deINGESCHAKELDE stand.

g01117946Illustratie 149

6. Draai de contactsleutel (3) naar deCONTACT-stand om de machine te initialiseren.De machine voert een zelftest uit die moet wordenvoltooid voordat u de motor start.

7. Druk het gaspedaal een klein beetje in voordatu de motor tornt.

8. Draai de contactsleutel naar de stand STARTENom de motor te starten. Laat de contactsleutel loszodra de motor aanslaat. Laat de motor met laagstationair toerental draaien.

Opmerking: Voordat u de motor opnieuw probeertte starten, plaatst u de contactsleutel 10 seconden inde stand UIT. Hierdoor wordt het diagnosesysteemteruggesteld. Verwijs naar het correcte Handboek van de Dienstvoor meer informatie.

OPGELETTorn de motor niet langer dan 30 seconden. Laat destartmotor twee minuten afkoelen voordat u de motorweer tornt.

Schade aan de turbocharger (indien aanwezig) kanveroorzaakt worden als het motortoerental niet laagwordt gehouden totdat het lampje/de meter voor demotorolie bevestigt dat de oliedruk voldoende is.

31200367 97Bediening

Motor starten

Starten onder 0 °C (32 °F)

Indien uitgerust met een luchtinlaatverwarmer(AIH) voor starten bij lage temperaturen, gebruikdan geen spuitbussen starthulp zoals ether. Hetgebruik daarvan kan een ontploffing en lichame-lijk letsel tot gevolg hebben.

1. Volg stap 1 tot en met 7 van demotorstartprocedure.

g01117947Illustratie 150

2. Als de temperatuur onder de vooringestelde grensvalt, gaat verklikker (4) op het instrumentenpaneelbranden.

3. Wanneer verklikker (4) uitgaat, draait u decontactsleutel naar de stand STARTEN om demotor te starten.

4. Laat de motor enkele minuten warmlopen. De tijdhangt af van de buitentemperatuur. Tijdens delaatste minuten hiervan laat u de hydrauliekolieopwarmen door de joystick te bedienen om degiek te heffen en neer te laten.

Voor het starten bij temperaturen onder -18 °C(0 °F) wordt het gebruik van bijkomendekoudstarthulpmiddelen aanbevolen. Een van devolgende kunnen vereist zijn.

• Een koelvloeistofverwarmer

• Een brandstofverwarmer

• Een olieverwarmer

• Een accu met extra capaciteit

Voordat u de machine bij temperaturen onder-23 °C (-10 °F) bedient, moet u uw Caterpillardealer.

Motor en machine latenwarmlopen

OPGELETHoud het motortoerental laag totdat het waarschu-wingslampje voor de motoroliedruk uitgaat. Als hetwaarschuwingslampje niet binnen tien seconden uit-gaat, stop de motor dan en spoor de oorzaak van hetprobleem op voordat u de motor weer start. Het nala-ten hiervan kan motorschade tot gevolg hebben.

1. Voer het toerental van de motor niet hoger op danlaag stationair. Belast de motor niet tijdens deeerste tien seconden dat de motor draait.

2. Kijk naar alle andere meters en verklikkers. Allemeters en verklikkers moeten normaal bedrijfaanduiden.

3. Laat de motor minstens vijf minuten met laagstationair toerental draaien om de olie op tewarmen. Bij zeer lage temperaturen kan hetopwarmen langer dan vijf minuten duren. Gebruikdeze opwarmtijd om de hydrauliekolie op tewarmen door de joystick te bedienen om de giekte heffen en neer te laten.

98 31200367BedieningParkeren

Parkeren

Machine stoppen

OPGELETParkeer op vlakke grond. Als op een helling gepar-keerd moet worden, blokkeer de wielen dan goed.

Schakel de parkeerrem in. Schakel de noodrem niet interwijl de machine rijdt, tenzij de bedrijfsremmen nietwerken.

g00953505Illustratie 151

1. Schakel bedrijfsrem (2) in om de machine testoppen. Houd bedrijfsrempedaal (2) ingedruktnadat de machine tot stilstand is gekomen.

2. Breng transmissiehendel (1) naar de standNEUTRAAL.

3. Schakel parkeerrem (3) in.

4. Laat rempedaal (2) los. Verzeker u ervan dat deparkeerrem de machine op zijn plaats houdt.

5. Schuif de giek volledig in en breng hemhelemaal omlaag. Indien aanwezig, zorg dat hetuitrustingsstuk op de grond rust.

Motor stoppen

OPGELETWanneer demotor onmiddellijk wordt gestopt nadat hijonder belasting heeft gedraaid, kunnen componentenvan de motor oververhit raken en sneller slijten.

Raadpleeg de volgende procedure om de motor te la-ten afkoelen en om te hoge temperaturen in het mid-dengedeelte van de turbocharger (indien aanwezig) tevoorkomen, wat problemen met koolvorming kan ver-oorzaken.

1. Laat de motor vijf minuten lang met laag toerentalbij nullast draaien. Deze procedure zorgt dat detemperatuur van de componenten gelijk wordt.

g00952425Illustratie 152

2. Draai de contactsleutel naar de stand UIT om demotor te stoppen.

3. Verwijder de contactsleutel.

31200367 99BedieningParkeren

Motor stoppen indien zich eenelektrische storing voordoet

Draai het contactslot naar de stand UIT. Als de motorniet stopt, voer dan de volgende procedure uit.

1. Zoek de zekering van de brandstofpomp op.Deze zekering bevindt zich in de motorruimtenaast de automatische zekeringen. Verwijderhet beveiligingsluik om de zekering te kunnenbereiken. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Zekeringen en relais -Vervangen”.

2. Verwijder de zekering. De motor stopt.

Opmerking: Gebruik de machine pas weer nadatde storing is verholpen.

Machine verlaten

1. Draai de contactsleutel naar de stand AAN.Bedien elke hydraulische functie verschillendekeren om de druk in het hydraulische systeem teontlasten. Draai de contactsleutel naar de standUIT en verwijder de sleutel.

2. Sluit de ramen en controleer of deze op de juistemanier zijn vergrendeld voordat u de cabineverlaat.

3. Gebruik treden en handgrepen steeds wanneeru uit de machine stapt. Houd het gezicht naarde machine gericht en houd steeds drie puntenvan het lichaam in contact met de treden en dehandgrepen. De drie punten kunnen twee voetenen één hand zijn. De drie punten kunnen één voeten twee handen zijn.

4. Vergrendel de cabinedeur.

5. Blokkeer de wielen als de machine op een hellingis geparkeerd.

6. Inspecteer de motorruimte op rommel. Verwijderalle vuil en papier om brand te voorkomen.

7. Draai de sleutel voor de accuschakelaar naarde stand UIT. Als de machine gedurende éénmaand wordt achterlaten, moet u de sleutel vande accuschakelaar verwijderen. Of u kunt de accuverwijderen.

8. Sluit en vergrendel de motoromkasting.

9. Installeer alle antivandalismedeksels en -luikenvoordat u de machine verlaat.

Als de machine gedurende één maand of langerwordt achterlaten, doet u het volgende:

• Koppel de accu los en verwijder hem.

• Ontlast de hydraulische druk in het hydraulischesysteem.

• Dicht de luchtinlaat- en uitlaatopeningen af.

• Smeer de glanzende onderdelen.

• Bescherm de rubber componenten tegen directzonlicht.

• Vul de brandstoftank

• Verzeker u ervan dat de banden de juiste spanninghebben.

100 31200367BedieningInformatie over transport

Informatie over transport

Machine vervoeren

Zorg dat het gewicht van machine plus het gewichtvan het transportvoertuig overal langs de rijroutevoldoet aan de plaatselijke wetten en voorschriften.

Controleer of er op de voorgenomen rijroutevoldoende doorgang in de hoogte en de breedte isvoor het transportvoertuig wanneer de machine eropgeladen is.

Verwijder ijs, sneeuw of ander glibberig materiaalvan het transportvoertuig, de treinwagon of hetlaadplatform voordat u de machine laadt.

Blokkeer altijd de wielen van het transportvoertuig ofde treinwagon voordat u de machine laadt.

De giek moet geheel zijn ingeschoven. De giek moetook zo ver zijn neergelaten dat de snelkoppeling ofhet uitrustingsstuk op het transportvoertuig rust.

OPGELETNeem alle nationale en plaatselijke wetten in acht be-treffende het gewicht, de breedte en de lengte van delading.

Zorg ervoor dat het koelsysteem de juiste antivriesheeft als de machine naar een koeler klimaat wordtgebracht.

Neem alle voorschriften in acht betreffende brede la-dingen.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Specificaties”voor de standaard afmetingen en de gewichten voortransport van een standaard machine.

Op de weg rijden met demachine

Informeer bij de desbetreffende instanties naar devereiste vergunningen en andere dergelijke zaken.

Pomp de banden op tot de juiste spanning.Gebruik een zelfbevestigende pompnippel enga tijdens het oppompen achter het loopvlakvan de band staan. Raadpleeg de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Bandenspanning -Controleren”.

g00977271Illustratie 153

Zet de achterlichten in de LAAGSTE stand als u metde machine op de openbare weg rijdt.

Zet de achterlichten in de HOOGSTE stand als demachine onder normale bedrijfsomstandighedengebruikt.

Bedien de machine alleen in de modusTweewielbesturing wanneer u met de machine opde openbare weg rijdt. Raadpleeg de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Bedieningselementen”voor meer informatie.

Rijd met de giek volledig ingeschoven en zover mogelijk naar beneden terwijl u voldoendebodemvrijheid voor de koppeling of het uitrustingsstukhoudt. In sommige landen is het bij de wet verplichtom de giekfuncties en hydraulische hulpfunctieste vergrendelen voordat u met de machine op deopenbare weg rijdt. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Bedieningselementen”voor informatie over het blokkeren van alle giek- enhydraulische hulpfuncties.

Rijd met matige snelheid. Houd u aan demaximumsnelheid wanneer u met de machine op deweg rijdt.

Wanneer u over lange afstanden rijdt, moet u pauzesinlassen om de banden en de componenten te latenafkoelen. Stop gedurende 30 minuten na 40 km(25 mijl) of stop gedurende 30 minuten na elk uur.

31200367 101Bediening

Informatie over transport

Machine hijsen en vastsjorrenSMCS code: 7000; 7500

Een machine kan gaan schuiven als verkeerdeprocedures of apparatuur worden gebruikt voorhet voor vervoer hijsen en vastzetten van demachine. Zorg ervoor dat de juiste apparatuuren procedures worden gebruikt voor het voorvervoer hijsen en vastzetten van de machine. Alseen machine gaat schuiven, kan dit ernstig ofdodelijk letsel veroorzaken.

g00863232Illustratie 154

1. Gebruik uitrusting die geschikt is voor het gewichtvan de te hijsen machine.

2. De breedte van de spreidstangen moet voldoendezijn om beschadiging van de machine tevoorkomen.

3. Bevestig de uitrusting aan de vier aanwezigehijspunten.

g00863696Illustratie 155

4. Breng sjorkabels aan, die geschikt zijn voor hetgewicht van de machine. Breng de sjorkabels opalle vier de aanwezige punten aan.

5. Blokkeer de voorste en achterste wielen van demachine.

6. Schakel de parkeerrem in en zet detransmissiehendel in de stand NEUTRAAL.

7. Zorg dat de giek volledig is ingeschoven. Zorg datde giek omlaag staat.

8. Stop de motor en verwijder de contactsleutel.

9. Bedek de opening van de uitlaatpijp om mogelijkeschade aan de turbocharger van de motor tevoorkomen.

Als u ergens niet zeker van bent, raadpleeg dan uwCaterpillar dealer voor meer informatie.

102 31200367BedieningInformatie over slepen

Informatie over slepen

Machine slepen

Defecte machine slepen

Het verkeerd slepen van een defecte machine kanernstige of dodelijke ongevallen tot gevolg heb-ben.

Blokkeer de machine om beweging te voorkomenvoordat u de remmen uitschakelt. De machine kanwegrollen indien hij niet geblokkeerd is.

Volg de onderstaande aanbevelingen omde sleep-procedure naar behoren uit te voeren.

Opmerking: De TH560B machineshebben beperkt sleepvermogen op terrein wanneerde machines met een takelkoppeling zijn uitgerust.Het brutogewicht van de aanhanger mag niet meerdan 3 ton zijn. De verticale belasting die op dekoppeling wordt uitgeoefend, mag niet meer dan 0,5ton zijn. De takelkoppeling die zich aan de achterkantvan alle TH560B machines bevindt, isbedoeld om de machine in veiligheid te brengenwanneer de machine defect is.

De volgende sleepinstructies gelden voor hetverplaatsen van een machine over een korte afstandmet een lage snelheid. Verplaats de machine met eensnelheid van niet meer dan 8 km/u (5 mph) naar eengeschikte plaats voor reparaties. Deze instructies zijnuitsluitend voor noodsituaties. Laad de machine altijdop een geschikt transportvoertuig indien de machineover een lange afstand moet worden verplaatst.

De parkeerrem van de defecte machine moet zijningeschakeld en de wielen moeten zijn geblokkeerd.

De giek moet volledig zijn ingeschoven enneergelaten en de last moet worden verwijderdvoordat de machine wordt gesleept. Als geenhydraulische kracht beschikbaar is, dient ude Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Uitrustingsstukken neerlaten zonder hydraulischekracht” te raadplegen om de giek in te schuiven enneer te laten.

Om beschadiging van de defecte machine tevoorkomen moeten de voorste en achtersteaandrijfas vóór het slepen worden verwijderd.Raadpleeg Disassembly and Assembly,“Drive Shaft - Remove and Install” (Demontage enmontage, Aandrijfas - Verwijderen en installeren).

Gebruik geen kettingen voor het slepen van eenmachine. De kettingschakels kunnen zondervoorafgaande waarschuwing breken. Gebruik eenstaalkabel met lussen of ringen aan de uiteinden ofeen stijve sleepstang. Voordat de machine wordtgesleept, dient u zich ervan te verzekeren dat desleepkabel of sleepstang in goede staat verkeert.Verzeker u ervan dat de sleepkabel of sleepstangsterk genoeg is voor de omstandigheden in kwestie.De sleepkabel of sleepstang moet minstens 150procent van het bruto gewicht van de gesleeptemachine kunnen trekken. Dit is van toepassing op hetslepen van een defecte machine die in de moddervastzit en op het slepen van een machine op eenhelling.

g01056003Illustratie 156TH560B

Hijs- en vastsjorpunten (voor)

31200367 103Bediening

Informatie over slepen

Voor het slepen of in veiligheid brengen van demachine aan de voorkant moet sleepuitrusting aande hijspunten op het frame aan de voorkant van demachine worden bevestigd.

g00952474Illustratie 158Karakteristieke takelkoppeling (achter)

Voor het slepen of in veiligheid brengen van demachine aan de achterkant bevestigt u de sleepkabelof sleepstang aan de takelkoppeling aan deachterkant van de machine.

Normaliter moet de sleepmachine ten minste evengroot zijn als de defecte machine. Verzeker u ervandat de sleepmachine voldoende remvermogen,gewicht en vermogen heeft. De sleepmachine moetin staat zijn om beide machines onder controle tehouden voor de helling, afstand en omstandighedenin kwestie.

Om voldoende controle en remkracht te leverenwanneer een defecte machine hellingafwaarts moetworden gesleept, zijn een grotere sleepmachine eneen stevige sleepstang vereist.

Op beide machines moeten schermen wordengeplaatst. Hierdoor wordt de machinist beschermdals de sleepkabel of de sleepstang breekt.

Niemand mag zich op de defecte machine bevindenbehalve de machinist. Sta de machinist alleen op dedefecte machine toe als hij het sturen en/of remmenkan regelen.

Laat iemand, die op veilige afstand staat, deprocedure in de gaten houden. Deze persoon kan deprocedure stoppen als de kabel begint te breken of terafelen. Stop de procedure wanneer de sleepmachinerijdt zonder dat de gesleepte machine rijdt.

Schakel de parkeerrem pas uit of verwijder deblokken pas van de wielen als de sleepkabel ofsleepstang het gewicht van de defecte machine heeftovergenomen.

Snelle manoeuvres kunnen de sleepkabel of desleepstang overbelasten. Hierdoor kan de sleepkabelof de sleepstang breken. Geleidelijke, kalmebewegingen van de machine zijn effectiever.

Houd de hoek van de sleepkabel zo klein mogelijk.De hoek mag niet meer dan 30 graden bedragen tenopzichte van de stand recht vooruit.

De vereisten voor alle situaties kunnen niet wordenopgesomd. Zo zal voor het slepen van een machineop vlakke grond slechts een minimale trekkrachtvereist zijn, terwijl voor het slepen op een helling metslechte bodemcondities een maximale trekkracht isvereist.

Als er twijfel bestaat, raadpleeg dan uw Caterpillardealer voordat u tracht een defecte machine teslepen.

Slepen met de machineOpmerking: De TH560B machineshebben beperkt sleepvermogen op terrein.

Als het gecombineerde gewicht van de machi-ne, het gesleepte uitrustingsstuk en de lading inhet uitrustingsstuk het beschikbare remvermogenvan demachine plus het gesleepte uitrustingsstukoverschrijdt, kan de combinatie onbestuurbaarworden. De machinist moet controleren of hetgecombineerde gewicht het gecombineerde rem-vermogen niet overschrijdt. Onbestuurbaarheidkan ernstige of dodelijke ongelukken veroorza-ken.

Opmerking: Het maximale toegestane gewichtvan het uitrustingsstuk en de lading moet wellichtworden verminderd als het uitrustingsstuk niet opvlakke grond wordt gesleept. De snelheid van demachine moet wellicht ook worden verlaagd als hetuitrustingsstuk niet op vlakke grond wordt gesleept.

Gesleepte uitrustingsstukken die de hierbovenweergegeven gewichten overschrijden, moetenmet een geschikt type remsysteem zijn uitgerust.Het remsysteem moet voldoende remvermogenhebben om het remvermogen van de machine aante vullen.

Verzeker u ervan dat de remspecificaties voorhet gesleepte uitrustingsstuk aan de plaatselijkevoorschriften voor uw voorgenomen toepassingvoldoen. Zorg dat dit door de leverancier van hetgesleepte uitrustingsstuk is bevestigd.

104 31200367BedieningInformatie over slepen

Voor gesleepte uitrustingsstukken met een voldoendekrachtig remsysteem kunt u tabel 4 raadplegen.

Tabel 4

Soort koppeling TH560B

Maximaal gewicht vanuitrustingsstuk en lading

3000 kg (6600 lb)Takelkoppeling(1)

Maximale verticalegewichtscomponent opde koppelingsverbinding

500 kg (1100 lb)

(1) Alleen voor gebruik op terrein

Opmerking: Wanneer u de machine met eengesleept uitrustingsstuk gebruikt, controleer demotor- en transmissietemperatuur dan vaker.Controleer de temperaturen vaker wanneer u demachine op een helling gebruikt. Als een van beidetemperaturen boven het normale bedrijfsgebeid vande machine stijgt, gebruik de machine dan in eenlagere versnelling.

Takelkoppeling

g01068287Illustratie 159

Om het sleepuitrustingsstuk aan te koppelenverwijdert u pen (1). Lijn de machine en het sleepoogvan het uitrustingsstuk uit. Rijd de machine achteruitmet de hulp van een andere persoon om eengemakkelijke aankoppeling te verzekeren.

Zet pen (1) met verende pen (2) vast.

Opmerking: De takelkoppeling is alleen geschiktvoor gebruik op terrein.

31200367 105Bediening

Motor starten (alternatieve methoden)

Motor starten (alternatievemethoden)

Motor starten methulpstartkabels

Het niet naar behoren onderhouden van de accu’skan lichamelijk letsel veroorzaken.

Zorg dat geen vonken in de buurt van de accu’skomen. Ze kunnen dampen doen ontploffen. Zorgdat de uiteinden van de hulpstartkabels elkaar ofde machine niet raken.

Rook niet tijdens het controleren van het elektro-lytpeil in de accu’s.

Elektrolyt is een zuur dat lichamelijk letsel kan ver-oorzaken als het in contact komt met de huid ofogen.

Draag steeds een veiligheidsbril wanneer u eenmachine met behulp van hulpstartkabels start.

Het verkeerd verbinden van hulpstartkabels kaneen ontploffing veroorzaken met als gevolg licha-melijk letsel.

Wanneer u hulpstartkabels gebruikt, verbindt usteeds eerst de plusstartkabel (+) met pluspool(+) van de accu. Vervolgens verbindt u de min-startkabel (-) met het chassis bij de accu vandaan.Volg de procedure in de Bedienings- en Onder-houdshandleiding.

Start de machine alleen met behulp van een start-bron met dezelfde spanning als de machine metde lege accu.

Schakel alle lichten en accessoires op de machi-ne met de lege accu uit. Anders worden deze inwerking gesteld wanneer de startbron wordt aan-gesloten.

Deze machine heeft een 12 volt systeem. Wanneergeen hulpstartcontactdozen beschikbaar zijn, moetde volgende procedure gebruikt worden. Als de acculeeg is, is het mogelijk dat u de accu met een zwakkelaadstroom moet opladen.

1. Schakel de parkeerrem op de machine met delege accu in. Plaats de transmissie in neutraal.Laat het uitrustingsstuk op de grond zakken.Plaats alle bedieningselementen in de standHOUDEN.

2. Draai het contactslot op de machine met de legeaccu naar de stand UIT. Schakel alle accessoiresuit.

3. Draai de accuschakelaar op de machine met delege accu naar de stand AAN (indien aanwezig).

4. Rijd de machine die als startbron wordt gebruikt,dicht genoeg bij de machine met de lege accuzodat de startkabels de machine met de lege accukunnen bereiken. Zorg dat de machines elkaarniet raken.

5. Schakel de parkeerrem in van de machine die alsstartbron wordt gebruikt.

6. Stop de motor van de machine die als startbronwordt gebruikt. Als u een hulpstartbron gebruikt,schakel het laadsysteem dan uit.

7. Verzeker u ervan dat de dopjes van de accu’s opbeide machines goed vastzitten. Verzeker u ervandat de dopjes van de accu’s op hun plaats zitten.Verzeker u ervan dat de accu’s op de machinemet de lege accu niet bevroren zijn. Controleer ofde accu’s voldoende elektrolyt hebben. Draag bijhet uitvoeren van deze taak een gelaatsmaskeren beschermende kleding.

8. De pluseinden van de hulpstartkabel zijn rood.Verbind het ene pluseinde van de hulpstartkabelmet de plus-kabelpool van de lege accu. Sommigemachines hebben accusets.

Opmerking: Accu’s in serie kunnen zich inafzonderlijke ruimten bevinden. Gebruik deaansluiting die verbonden is met het startmotorrelais.Deze accu of accuset bevindt zich normaliter aandezelfde kant van de machine als de startmotor.

Zorg ervoor dat de plus-kabelklemmen alleen metde accupolen en niet met ander metaal in contactkomen.

9. Verbind het andere pluseinde van dehulpstartkabel met de plus-kabelpool van destartbron.

10.Verbind het ene mineinde van de hulpstartkabelmet de min-kabelpool van de startbron.

31200367 107BedieningMachine bedienen

Dankzij de grootte van de hydrauliekolietank is hetmogelijk om 12 l (3,17 Am. gallon) meer olie dan detankinhoud naar de tank terug te sturen. Dit volumeolie moet door de volgende procedure wordenverwijderd voordat u de giek na een volle slag laatzakken.

Procedure voor het aftappen vande hydrauliekolietank

Hete olie en hete componenten kunnen verwon-dingen veroorzaken. Laat hete olie of hete com-ponenten niet in aanraking komen met de huid.

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

g00951114Illustratie 140

Beveiligingsluik

1. Om beveiligingsluik (1) te openen ontgrendelt uslot (2) en trekt u grendel (3) naar buiten.

g00951761Illustratie 141Vuldop hydrauliekolietank

2. Breng grendel (4) omhoog en draai hemlinksom om de druk in het hydraulische systeemte ontlasten. Verwijder vuldop (5) van dehydrauliekolietank.

g00964117Illustratie 142

3. Verwijder de aftapstop (6) aan de onderkant vande tank en laat 12 l (3,17 Am. gallon) olie in eengeschikte container lopen. Reinig de aftapstop.Installeer de aftapstop weer in de tank. Installeerde vuldop van de hydrauliekolietank. Als de giekniet hoeft te worden ingeschoven, gaat u verdermet “Procedure voor neerlaten van giek”.

108 31200367Bediening

Machine bedienen

Procedure voor inschuiven vangiekOpmerking: Als de hoek van de giek minder danongeveer 55 graden is, is het mogelijk dat de giekniet inschuift. Als de giek minder dan 55 graden isen er slechts een lichte last op het uitrustingsstukis, hoeft de “Procedure voor inschuiven van giek”mogelijk niet te worden uitgevoerd.

g00964372Illustratie 143

1. Zoek het achterluik aan de achterkant van degiek op. Verwijder drie bouten (7) en drie hardesluitringen (8) waarmee achterluik (9) op zijnplaats wordt gehouden. Verwijder het achterluik.

g01107808Illustratie 144

2. Zoek laadregelklep (10) op. Draai borgmoer (12)een klein beetje los. Verwijder stelschroef (11)zonder borgmoer (12) op de schroef te draaien.Meet de afstand van de kop van stelschroef (11)tot de bovenkant van borgmoer (12). Noteerdeze meting. U hebt deze meting later nodigwanneer stelschroef (11) wordt teruggesteld.Draai borgmoer (12) tot de kop van stelschroef(11). Draai stelschroef (11) met de hand inlaadregelklep (10) om de kogel te raken. Brengeen sleutel op stelschroef (11) aan en draai deschroef naar rechts totdat hij goed vastzit.

Opmerking: Gebruik geen overmatige krachtwanneer u stelschroef (11) met een sleutel draait.

g00964632Illustratie 145

3. Zoek het rechter toegangsluik aan de achterkantvan het chassis op. Verwijder de twee sluitringenen twee bouten waarmee het toegangsluik op hetchassis vastzit. Verwijder het toegangsluik om deregelklep te kunnen bereiken.

g01000894Illustratie 146

4. Zoek de regelklep (13) op.

31200367 109BedieningMachine bedienen

5. Meet de afstand van de kop van de stelschroef(17) tot de bovenkant van de borgmoer (16).Verwijder de borgmoer (16) volledig. Draai deschroef met de hand naar rechts totdat hij vastzit.Gebruik een inbussleutel om de stelschroef naarrechts te draaien om de giek in te schuiven. Laatde giek volledig inschuiven.

Opmerking: Draai de stelschroef (17) zo nodig naarlinks om het inschuiven van de giek te stoppen.

6. Wanneer de giek volledig ingeschoven is, draaitu stelschroef (17) tegen de klok in totdat destelschroef weer op zijn oorspronkelijke plaats is.

7. Draai borgmoer (16) vast. Als de giek neergelatenmoet worden, gaat u verder met “Procedure voorneerlaten van giek”.

Opmerking: Start de motor pas nadat u stelschroef(11) en (17) hebt teruggesteld.

8. Start de motor. Breng de giek omhoog en omlaag.Schuif de giek ongeveer 300 mm (12 inch) uit enin.

9. Plaats de giek in de volledig ingeschoven stand.Plaats de giek in de volledig neergelaten stand.

10.Verwijder de vuldop van de hydrauliekolietank.Voeg de 12 l (3,17 Am. gallon) olie toe diein stap 3 van “Procedure voor aftappen vanhydrauliekolietank” uit de tank was verwijderd.

11.Controleer het oliepeil in de hydrauliekolietank.Voeg zo nodig hydrauliekolie tot het vereiste peiltoe. Installeer de vuldop van de hydrauliekolietank.Ruim eventueel gemorste olie op. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” en de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Inhouden” voor meerinformatie.

12. Installeer het toegangsluik op het chassis.Installeer het achterluik van de giek.

Procedure voor neerlaten van giek

g01000895Illustratie 147

1. Zoek laadregelklep (18) voor het neerlaten van degiek op. De laadregelklep is aan de onderkant vande cilinder nabij de achterkant ervan gemonteerd.De klep kan aan de onderkant van de machineworden bereikt.

2. Draai borgmoer (20) een klein beetje los.Verwijder stelschroef (19) zonder borgmoer (20)op de schroef te draaien. Meet de afstand van dekop van stelschroef (19) tot de bovenkant vanborgmoer (20). Noteer deze meting. U hebt dezemeting later nodig wanneer stelschroef (19) wordtteruggesteld. Draai borgmoer (20) tot de kop vanstelschroef (19). Draai stelschroef (19) met dehand in laadregelklep (18) om de kogel te raken.Breng een sleutel op stelschroef (19) aan en draaide schroef naar rechts totdat hij goed vastzit.

Opmerking: Gebruik geen overmatige krachtwanneer u stelschroef (19) met een sleutel draait.

3. Zoek regelklep (13) op. Raadpleeg illustratie 146.

4. Meet de afstand van de kop van de stelschroef(15) tot de bovenkant van de borgmoer (14).Verwijder de borgmoer (14) volledig. Draai deschroef met de hand naar rechts totdat hij vastzit.Gebruik een inbussleutel om de stelschroef naarrechts te draaien om de giek neer te laten. Laatde giek volledig omlaag komen.

Opmerking: Draai de stelschroef (15) zo nodig naarlinks om het neerlaten van de giek te stoppen.

5. Wanneer de giek volledig omlaag is, draaitu stelschroef (15) tegen de klok in totdat destelschroef weer op zijn oorspronkelijke plaats is.

6. Draai borgmoer (14) vast.

Opmerking: Start de motor pas nadat u stelschroef(15) en (19) hebt teruggesteld.

110 31200367Bediening

Machine bedienen

7. Start de motor. Breng de giek omhoog en omlaag.Schuif de giek ongeveer 300 mm (12 inch) uit enin.

8. Plaats de giek in de volledig ingeschoven stand.Plaats de giek in de volledig neergelaten stand.

9. Verwijder de vuldop van de hydrauliekolietank.Voeg de 12 l (3,17 Am. gallon) olie toe diein stap 3 van “Procedure voor aftappen vanhydrauliekolietank” uit de tank was verwijderd.

10.Controleer het oliepeil in de hydrauliekolietank.Voeg zo nodig hydrauliekolie tot het vereiste peiltoe. Installeer de vuldop van de hydrauliekolietank.Ruim eventueel gemorste olie op. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” en de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Inhouden” voor meerinformatie.

11. Installeer het toegangsluik op het chassis.

Ladingregelsysteem terugstellen

Laadregelkleppen terugstellen

1. Stel stelschroef (11) terug op de meting die inde procedure voor het inschuiven van de giekwerd genoteerd. Raadpleeg illustratie 144. Stelstelschroef (19) terug op de meting die in deprocedure voor het neerlaten van de giek werdgenoteerd. Raadpleeg illustratie 147.

2. Zet stelschroef (11) en (19) met borgmoer (12)en (20) vast.

3. Repareer de machine voordat u hem weer inbedrijf neemt.

Systeem ontluchten

Er kan lucht het hydraulisch systeem zijnbinnengekomen. Zorg dat het hydraulische systeemwordt ontlucht voordat de machine weer in bedrijfwordt genomen.

Opmerking: Het ontluchten van het systeem moetop een onbelaste giek worden uitgevoerd.

1. Breng de giek volledig omhoog en omlaag.

2. Herhaal deze procedure driemaal om hethydraulische systeem te ontluchten.

3. Schuif de giek helemaal uit en in. De giek hoortsoepel te werken.

4. Herhaal deze procedure zo nodig om hethydraulische systeem te ontluchten.

Juiste instelling van laadregelkleppencontroleren

1. Installeer een uitrustingsstuk op de snelkoppeling.Breng de giek omhoog totdat het uitrustingsstukvan de grond komt. Schuif de giek ongeveer300 mm (12 inch) uit.

2. Kijk naar de referentieschaal voor degiekuitschuiving en de giekhoek en noteer dewaarden. Raadpleeg de hefvermogentabel enbepaal aan de hand van deze twee waarden hetmaximale gewicht dat met de giek in deze standkan worden geheven.

3. Hef de maximale lading die in stap 2 werd bepaald.Raadpleeg de procedure in de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Lasten hanteren enstapelen”.

4. Schuif de giek ongeveer 300 mm (12 inch) uit enbreng de giek helemaal omhoog.

5. Stop de motor.

6. Op regelklep (13) draait u borgmoer (14) en(16) één slag tegen de klok in. Draai stelschroef(15) en (17) in vier hele slagen tegen de klok in.Raadpleeg illustratie 146.

7. Controleer na 10 minuten de stand van de giek.De cilinder voor het inschuiven van de giek ende cilinder voor het heffen van de giek mogenniet zijn afgeweken. Als een van beide cilindersis afgeweken, dient u uw Caterpillar dealerte raadplegen. Bedien de machine pas weernadat alle nodige reparaties of bijstellingen zijnuitgevoerd.

8. Draai stelschroef (15) en (17) met de klok mee.Draai de schroeven vast.

9. Draai borgmoer (14) en (16) vast.

31200367 111Onderhoud

Toegang voor onderhoud

Onderhoud

Toegang voor onderhoud

Toegangsluiken

g00954656Illustratie 160

Het motorluik (1) bevindt zich aan de rechterkant vande machine. Open toegangsluik (1) om de volgendecomponenten te kunnen bereiken:

• Accu’s

• Riem

• Automatische zekeringen

• Koelvloeistoftank en drukdop

• Thermostaat

• Motorluchtfilters

• Motorsteunen

• Motoroliepeilstok

• Motorolievuldop

• Motoroliefilter

• Motorcarteraftapleiding

• Brandstofverstuivers

• Brandstofsysteemontluchtingspomp

• Hoofdbrandstoffilter/waterafscheiderelement

• Radiator

• Turbocharger

g00954654Illustratie 161

Het deksel van de hydrauliekolie- en brandstofvulpijp(2) bevindt zich aan de linkerkant van de machine.Open toegangsluik (2) om de volgende componentente kunnen bereiken:

• Cabineluchtvoorfilter

• Zekeringen en relais

• Brandstoftank en vuldop

• Hydrauliekolietank en vuldop

• Kijkglas voor de hydrauliekolie

112 31200367OnderhoudInformatie over bandenspanning

Informatie overbandenspanning

Banden oppompen met lucht

Gebruik een zelfbevestigende nippel en ga tijdenshet oppompen achter het loopvlak van de bandstaan.

De juiste apparatuur en training in het gebruik vande apparatuur zijn nodig om te voorkomen dat debandenspanning te hoog wordt. Het klappen vaneen band of het defect raken van een velg kan hetgevolg zijn van verkeerde of verkeerd gebruikteapparatuur.

Installeer de band op de machine of zet hem ineen veiligheidsinrichting vast voordat u de bandoppompt.

OPGELETStel de regelaar van het pompmaterieel op niet meerdan 140 kPa (20 psi) boven de aanbevolen banden-spanning in.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Bandenspanningtijdens transport” voor bedrijfsspanning.

Bandenspanning tijdens

Het verkeerd oppompen van banden kan ernstigletsel veroorzaken.

Indien de uitrusting onjuist gebruikt of misbruiktwordt, kan dat een klapband of een defect aan eenvelg tot gevolg hebben.

Gebruik een zelfbevestigende nippel en ga ach-ter het loopvlak van de band staan wanneer u eenband oppompt.

De juiste uitrusting voor het oppompen en trainingin het gebruik van de uitrusting zijn nodig om tevoorkomen dat de banden te hard worden opge-pompt.

Plaats de band in een veiligheidsinrichting voor-dat u de band oppompt.

De in de volgende tabel weergegevenbandenspanning is koude bandenspanning.

De bandenspanning kan voor elke toepassingverschillend zijn. Deze bandenspanningen dienen bijuw bandenleverancier te worden verkregen.

Ga achter het loopvlak van de band staan engebruik een pompnippel op de luchtslang meteen Caterpillar 4S-6524 bandenspanningsmeterof 1P-0545 bandenspanningsmeter. Als dezebandenspanningsmeters niet verkrijgbaar zijn,kunt u een gelijkwaardig product gebruiken om debandenspanning te controleren.

De bandenspanning voor banden die in de NACD enEAME gebieden worden gebruikt, wordt in de volgendetabellen weergegeven.

31200367 115Onderhoud

Smeermiddelviscositeiten en inhouden

Inhouden

Tabel 8

INHOUDEN BIJ BENADERING VOOR DE TH560B

Huis of systeem liter Am.gallon

Eng.gallon

Koelsysteem (totaleinhoud zonderverwarmer)12 kW goudkleurigekoeler

22,5 5,9 5,0

Koelsysteem(totale inhoud metverwarmer)12 kW goudkleurigekoeler

23,5 6,2 5,2

Koelsysteem (totaleinhoud zonderverwarmer)20 kW zwarte koeler

23,5 6,2 5,2

Koelsysteem(totale inhoud metverwarmer)20 kW zwarte koeler

24,5 6,5 5,4

Brandstoftank(tankinhoud) 110 29 24,2

Totale motor(olie-inhoud)74,5 kW (99 pk) motor

Max.peil8,4

Min. peil7,1

Max.peil2,2

Min. peil1,9

Max.peil1,8Min.peil1,6

Max.peil8,5

Min. peil6,8

Max.peil2,2

Min. peil1,8

Max.peil1,9Min.peil1,5

Differentieel vooras(1) 15 4 3,3

Differentieel achteras 13,5 3,6 3

Eindaandrijvingsna-ven (per naaf) 1,7 .44 0,37

Hydraulisch systeem(inclusief dehydrauliekolietanken de transmissie)

105,3 27,8 23,2

Sproeierreservoir 5 1,3 1,1(1) Hoeveelheden exclusief 0,4 l (0,11 Am. gallon) 197-0017wrijvingswijziger (as en rem).

Informatie over S·O·S

S·O·S service wordt sterk aanbevolen voorCaterpillar klanten om eigendoms- en bedrijfskostentot een minimum te beperken. Klanten verschaffenoliemonsters, koelvloeistofmonsters en andereinformatie over de machine. De dealer gebruikt degegevens om aanbevelingen aan de klant te doenvoor het beheer van het materieel. S·O·S service kanook de oorzaak van een bestaand probleem met eenproduct helpen opsporen.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Onderhoudsschema”voor een specifieke monsternameplaats en voorde onderhoudsperiode.

Neem contact op met uw Caterpillar dealer voorcomplete informatie en als u hulp nodig hebt bijhet opstellen van een S·O·S programma voor uwmaterieel.

Totale motor(olie-inhoud)92 kW (123pk) motorof 93.1 kW (125 pk)motor

116 31200367OnderhoudOnderhoudsondersteuning

Onderhoudsondersteuning

Lassen op machines enmotoren met elektronischebedieningselementen

De juiste lasprocedures moeten worden gebruikt omschade aan de elektronische bedieningselementenen de lagers te voorkomen. Haal de component diegelast moet worden, zo mogelijk uit de machine ofmotor en las de component dan. Wanneer u nabijeen elektronisch bedieningselement op de machineof motor moet lassen, verwijdert u het elektronischebedieningselement tijdelijk om schade als gevolg vanhitte te voorkomen. De volgende stappen moetenworden gevolgd om op een machine of een motormet elektronische bedieningselementen te lassen.

1. Zet de motor uit. Plaats het contactslot in de standUIT.

2. Draai de accuschakelaar, indien aanwezig, naarde stand UIT. Als er geen accuschakelaar is,verwijdert u de min-accukabel bij de accu.

OPGELETGebruik GEEN elektrische componenten (ECM ofECM sensoren) of aardingspunten voor elektronischecomponenten voor het aarden van het lasapparaat.

3. Klem de massakabel tussen het lasapparaaten de te lassen component. Plaats de klemzo dicht mogelijk bij de las. Verzeker u ervandat de stroomweg van de massakabel naar decomponent niet via een lager loopt. Gebruikdeze procedure om de kans op schade aan devolgende componenten te beperken:

• Lagers van de aandrijflijn

• Hydraulische componenten

• Elektrische componenten

• Andere componenten van de machine

4. Bescherm draadbomen tegen de deeltjes diebij het lassen ontstaan. Bescherm draadbomentegen de spatten die bij het lassen ontstaan.

5. Gebruik standaard lasprocedures om dematerialen aan elkaar te lassen.

31200367 117Onderhoud

Onderhoudsschema

Onderhoudsschema

Opmerking: U dient alle veiligheidsinformatie,waarschuwingen en instructies te lezen ente begrijpen voordat u een bedienings- ofonderhoudsprocedure uitvoert.

Voordat elke volgende onderhoudsbeurt wordtuitgevoerd, moeten alle onderhoudseisen van devorige onderhoudsbeurt eerst worden uitgevoerd.

Wanneer nodig

Asontluchters - Reinigen/vervangen .................... 119Accu - Recyclen .................................................. 119Accu of accukabel - Inspecteren/vervangen ....... 120Giekuitschuifcilinder - Ontluchten ....................... 124Giek en frame - Inspecteren ............................... 127Cabineluchtfilter - Reinigen/vervangen .............. 130Automatische zekeringen - Testen ...................... 130Koelsysteemdrukdop - Reinigen/vervangen ...... 136Voorfilterelement van motorluchtfilter -Reinigen/vervangen ......................................... 142Secundair element van motorluchtfilter -Vervangen ......................................................... 144Brandstofsysteem - Voorvullen ........................... 150Dop van brandstoftank - Reinigen ...................... 152Zekeringen en relais - Vervangen ....................... 154Oliefilter - Inspecteren ........................................ 158Parkeerrem - Afstellen ........................................ 158Radiatorblok - Reinigen ..................................... 159Ruitensproeierreservoir - Vullen ......................... 169Ruitenwisser - Inspecteren/vervangen ............... 169

Om de 10 bedrijfsuren of dagelijks

Achteruitrij-alarm - Testen ................................... 119Remsysteem - Testen ........................................ 128Koelvloeistofpeil van koelsysteem -Controleren ....................................................... 134Motoroliepeil - Controleren ................................. 145Waterafscheider van brandstofsysteem -Aftappen ............................................................ 151Water en bezinksel in brandstoftank - Aftappen .. 153Verklikkers en meters - Testen ........................... 156Veiligheidsgordel - Inspecteren .......................... 162Bandenspanning - Controleren .......................... 163Transmissie en hydraulisch systeem - Oliepeilcontroleren ........................................................ 166Aandraaimoment van wielmoeren - Controleren........................................................................... 168Ruiten - Reinigen ................................................ 169Uitrustingsstuk - Inspecteren/vervangen ............ 169

Om de 100 bedrijfsuren of maandelijks

Indicator voor stabiliteit in de lengte - Testen ...... 157

Om de 250 bedrijfsuren

Motoroliemonster - Nemen ................................ 145

Na eerste 500 uur (voor nieuwe, opnieuwgevulde en omgeschakelde systemen)

Koelvloeistofmonster uit koelsysteem (niveau 2) -Nemen .............................................................. 136

Om de 500 bedrijfsuren

Koelvloeistofmonster uit koelsysteem (niveau 1) -Nemen .............................................................. 135Differentieeloliemonster - Nemen ....................... 140Eindaandrijvingolie - Monster nemen ................. 149Transmissie en hydraulisch systeem - Oliemonsternemen ............................................................... 167

Om de 500 bedrijfsuren of 6 maanden

Spanning van giekketting - Controleren/afstellen ............................................................. 121Giekcilinderpen - Smeren ................................... 123Giekkopsegment - Smeren ................................. 124Scharnieras van giek - Smeren .......................... 124Regelcilinderlager - Smeren ............................... 131Differentieeloliepeil - Controleren ....................... 139Aandrijfasspiebaan - Smeren ............................. 140Bouten van aandrijfaskruiskoppelingen -Controleren ....................................................... 141Voorfilterelement van motorluchtfilter -Reinigen/vervangen ......................................... 142Voorfilterelement van motorluchtfilter -Vervangen ......................................................... 144Secundair element van motorluchtfilter -Vervangen ......................................................... 144Motorolie en -filter - Verversen en vervangen ..... 146Eindaandrijvingoliepeil - Controleren ................. 149Vork-horizontaalcilinderpen - Smeren ................. 150Chassis-horizontaalcilinderpen - Smeren ........... 150Waterafscheiderelement van brandstofsysteem -Vervangen ........................................................ 151Indicator voor stabiliteit in de lengte - Kalibreren .. 157Riemschijf voor giekuitschuifketting - Smeren .... 159Riemschijf voor giekinschuifketting - Smeren ..... 159Stempel- en cilinderlagers - Smeren .................. 163

Om de 1000 bedrijfsuren of jaarlijks

Riem - Inspecteren/vervangen ............................ 120Speling van giekslijtplaten - Inspecteren/afstellen ............................................................. 125 Differentieelolie - Verversen ............................... 138Eindaandrijvingolie - Verversen .......................... 148ROPS-constructie (bescherming bij omkantelen) enFOPS-constructie (bescherming tegen vallendevoorwerpen) - Inspecteren ................................ 161Olie van transmissie en hydraulisch systeem -Verversen .......................................................... 163

118 31200367OnderhoudOnderhoudsschema

Koelvloeistof in koelsysteem - Verversen ......... 131Transmissie en hydraulisch systeem - Oliefiltervervangen ......................................................... 165Uitrustingsstuk - Inspecteren/vervangen ............ 169

Om de 2000 bedrijfsuren of 2 jaar

Motorklepspeling - Controleren ........................... 147Koelmiddeldroger - Vervangen ........................... 160Tankontluchter van transmissie en hydraulischsysteem - Reinigen ........................................... 168Turbocharger - Inspecteren ............................... 168

Jaarlijks

Koelvloeistofmonster uit koelsysteem (niveau 2) -Nemen .............................................................. 136

Om de 3 jaar na de installatiedatum of om de5 jaar na de productiedatum

Veiligheidsgordel - Vervangen ............................ 162

Om de 3000 bedrijfsuren of 3 jaar

Giekketting - Inspecteren/smeren ....................... 121Thermostaat van koelsysteem - Vervangen ...... 137Motorsteunen - Inspecteren ............................... 145

31200367 119Onderhoud

Hoogwerkplatform - Inspecteren

Asontluchters -Reinigen/vervangen

1. Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif degiek volledig in en breng hem helemaal omlaag.Breng de transmissiehendel naar de standNEUTRAAL en zorg ervoor dat de parkeerrem isingeschakeld. Zet de motor uit.

g00979103Illustratie 162Asontluchter

2. Zoek de asontluchters rechts van de voor- enachterassen op. Reinig het gebied rond deontluchters. Verwijder de ontluchters uit de voor-en achterassen.

3. Was de ontluchters in een schoon,niet-ontvlambaar oplosmiddel. Veeg deontluchters schoon en controleer ze opbeschadiging.

4. Vervang de ontluchters als ze zijn beschadigd.Installeer de schone ontluchters weer in de assen.

Achteruitrij-alarm - Testen

Het achteruitrij-alarm bevindt zich aan de achterkantvan de machine.

Draai het contactslot naar de stand AAN om de testuit te voeren.

Schakel de bedrijfsrem in. Plaats detransmissiehendel in de stand ACHTERUIT.

Het achteruitrij-alarm dient onmiddellijk teweerklinken. Het achteruitrij-alarm blijft weerklinkentotdat de transmissiehendel in de stand NEUTRAALof VOORUIT is geplaatst.

Het achteruitrij-alarm heeft één geluidsniveau. Hetgeluidsniveau kan niet worden bijgesteld.

Accu - Recyclen

Recycle een accu altijd. Gooi een accu nooit weg.

120 31200367OnderhoudAccu of accukabel - Inspecteren/vervangen

Breng gebruikte accu’s altijd naar een van devolgende plaatsen:

• Een acculeverancier

• Een erkende accuverzamelplaats.

• Een recycleplaats

Accu of accukabel -Inspecteren/vervangen

1. Draai de contactsleutel naar de stand UIT. Draaialle schakelaars naar de stand UIT.

2. De accuschakelaar (indien aanwezig) bevindtzich in de motorruimte boven de accu. Draai desleutel voor de accuschakelaar naar de stand UIT.Verwijder de sleutel. Raadpleeg de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Accuschakelaar”voor meer informatie.

3. Maak de min-accukabel los bij de accuschakelaar.

Opmerking: Sommige machines hebben tweeaccu’s. Laat de losgemaakte accukabel deaccuschakelaar of de machine niet raken.

4. Maak de min-accukabel los van de accu.

5. Maak de pluskabel bij de accu los.

6. Inspecteer de accupolen op corrosie. Inspecteerde accukabels op slijtage of beschadiging.

7. Voer zo nodig reparaties uit. Vervang deaccukabels, de accu of de accuschakelaar zonodig.

8. Sluit het einde van de pluskabel aan dat zich bijde accu bevindt.

9. Sluit de min-accukabel op de accu aan.

10.Verbind de min-accukabel bij de accuschakelaar.

11.Steek de sleutel in de accuschakelaar. Draai deaccuschakelaar naar de stand AAN.

Riem - Inspecteren/vervangen

InspecterenOpmerking: Als een nieuwe riem wordt geïnstalleerd,controleert u de sticker op de riemspaninrichting(2) na 30 minuten gebruik. Een riem wordt na 30minuten bedrijf als gebruikt beschouwd.

1. Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif degiek volledig in en breng hem helemaal omlaag.Zet de transmissiehendel in de stand NEUTRAALen schakel de parkeerrem in. Zet de motor uit.

2. Open de motoromkasting.

g00953133Illustratie 163

3. Inspecteer de conditie van riem (1).

4. Vervang de riem als een van de volgendeomstandigheden zich voordoet:

• overmatige barsten

• overmatige slijtage

• overmatige beschadiging

5. Inspecteer de vrije-armaanslag van deriemspaninrichting (2). De vrije-armaanslagmoet op één lijn liggen met de zwarte streepop de sticker van riemspaninrichting (2). Als devrije-armaanslag in het rode gebied is, vervangtu de riem.

6. Sluit de motoromkasting.

31200367 121Onderhoud

Giekketting - Inspecteren/smeren

Vervangen1. Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif degiek volledig in en breng hem helemaal omlaag.Zet de transmissiehendel in de stand NEUTRAALen schakel de parkeerrem in. Zet de motor uit.

2. Open de motoromkasting.

3. Draai de accuschakelaar naar de stand UIT.

4. Verwijder de borgbouten van deventilatorbeschermplaat. Schuif de beschermplaatuit de motoromkasting.

g00953133Illustratie 164

5. Ontlast de spanning op de riem (1). Steek eenratel van 12,7 mm (0,50 inch) in het vierkantegat in de riemspaninrichting (2) en wrik deriemspaninrichting linksom los.

6. Verwijder de riem van de riemschijven. Installeerde riem over de ventilator.

7. Installeer de nieuwe riem rond de riemschijven.Wrik de riemspaninrichting rechtsom vast.Installeer de riem rond de riemspaninrichting.Draai de riemspaninrichting los om de riem tespannen. De baan van de riem wordt in illustratie164 afgebeeld.

8. Installeer de ventilatorbeschermplaat en draai deborgbouten aan tot een aandraaimoment van15 ± 3 N·m (11,1 ± 2 lb ft).

9. Draai de accuschakelaar naar de stand AAN.

10.Sluit de motoromkasting.

Giekketting - Inspecteren/smeren

Opmerking: De volgende informatie is alleen vantoepassing op machines die een driedelige giekhebben.

g00856575Illustratie 165

De giekuitschuifketting en giekinschuifketting moetenvan de giek worden verwijderd voor inspectie.Na deze verwijderd zijn, meet u de slijtage vande kettingen. Kettingen die nog bruikbaar zijn,moeten worden gesmeerd voordat u de kettingenweer aanbrengt. Voor de juiste procedure kuntu Systems Operation, Testing and Adjusting,“Boom Chain - Clean/Inspect/Lubricate” (Werking,testen en afstellen van systemen, Giekketting -Reinigen/inspecteren/smeren) van het hydraulischesysteem of uw Caterpillar dealer voor detailsraadplegen.

Spanning van giekketting -Controleren/afstellen

U moet de waarschuwingen en instructies inhet gedeelte Veiligheid van deze handleidinglezen. Voordat u deze machine gebruikt of eronderhoud aan uitvoert, moet u zorgen dat u dewaarschuwingen en instructies begrijpt.

Conditie controleren1. Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif degiek volledig in en laat hem neer.

2. Verwijder het luik aan de achterkant van hetchassis.

122 31200367OnderhoudSpanning van giekketting - Controleren/afstellen

3. U kunt een beperkte inspectie van de kettingenuitvoeren via de achterkant van de giek. Degiekuitschuifketting kan worden geïnspecteerddoor de giek volledig uit te schuiven en bovenop het tussengedeelte te kijken. Als de kettingenzijn gecorrodeerd, moeten ze van de giekworden verwijderd om ze te reinigen en vooreen volledige inspectie. Als de kettingen moetenworden gesmeerd, moeten ze van de giekworden verwijderd om ze te reinigen en vooreen volledige inspectie. Raadpleeg SystemsOperation, Testing and Adjusting, “BoomChain - Clean/Inspect/Lubricate” (Werking,testen en afstellen van systemen, Giekketting- Reinigen/inspecteren/smeren) van hethydraulische systeem of uw Caterpillar dealer.

4. Breng het luik aan de achterkant van de giek aan.

Kettingspanning controleren enbijstellen1. Verminder de spanning op de uit- en inschuifkettingeen klein beetje. Breng de giek omhoog tot demaximale hoek en schuif de giek in. Hierdoorwordt verzekerd dat alle segmenten geheelzijn ingeschoven. Als de inschuifketting moetworden bijgesteld en de giek is ingeschoven enneergelaten, kunnen alle segmenten niet volledigworden ingeschoven.

De giek kan vallen als een bedieningshendelwordt aangeraakt of als een hydraulische com-ponent defect raakt. Dit kan ernstige of dodelijkeongelukken veroorzaken. Ondersteun de giek metsteunen. Vertrouw er niet op dat de cilinder degiek omhoog zal houden.

g00836123Illustratie 166

2. Laat de giek zakken tot hij horizontaal staaten plaats een geschikte steun onder heteerste segment om te voorkomen dat de giekonverwachts valt.

3. Breng de giek omlaag tot vlak boven de steun enstop de motor.

g01108706Illustratie 167

g01108709Illustratie 168

4. Stel de minimale speling tussen gieksegment2 en gieksegment 3 op 212 mm (8,3 inch) in.De maximaal toegestane speling is 222 mm(8,7 inch). Stel de uitschuifketting (1) strakkerom segment 3 naar buiten te bewegen. Stel deinschuifkettingen (2) strakker om segment 3 naarbinnen te bewegen. Als de speling beduidendmeer dan 212 mm (8,3 inch) bedraagt, vermindertu de spanning op beide kettingen en raadpleegtu stap 1.

5. Nadat u de speling op de vereiste tolerantiehebt ingesteld, stelt u de uitschuifketting strakkertot 25 N·m (18 lb ft). Houd de speling tussengieksegment 2 en gieksegment 3 in stand terwijlu de ketting aanspant.

6. Stel de inschuifketting strakker tot 22 N·m (16 lb ft).

7. Stel de uitschuifketting strakker tot 130 ± 5 N·m(96 ± 4 lb ft).

8. Stel de inschuifketting strakker tot 85 ± 5 N·m(63 ± 4 lb ft).

31200367 123Onderhoud

Giekcilinderpen - Smeren

9. Schuif de giek enkele keren in en uit. Controleerhet aandraaimoment van de uitschuifketting.Controleer het aandraaimoment van deinschuifketting. Controleer de speling tussengieksegment 2 en gieksegment 3. Allespecificaties moeten binnen de tolerantie wordengehouden.

10.Breng de borgmoer van de uitschuifketting aan.Draai de borgmoer van de uitschuifketting aan tot130 ± 5 N·m (96 ± 4 lb ft).

11.Breng de borgmoer van de inschuifketting aan.Draai de borgmoer van de inschuifketting aan tot85 ± 5 N·m (63 ± 4 lb ft).

12.Controleer de schakels op beide kettingen. Stelde schakels zo nodig bij zodat ze horizontaalstaan.

13.Verwijder de steun en laat de giek zakken.

Ketting op slijtage metenDe nominale afstand tussen de schakels is 25,4 mm(1 inch).

De nominale hoogte van de plaat is 24,1 mm(0,95 inch).

1. Schuif de giek volledig in. Plaats de giekhorizontaal.

2. Schuif de giek 2 m (6 ft 7 inch) uit of tot hetgedeelte van de ketting dat het vaakste over deriemschijf van de giekuitschuifketting loopt.

Schuif de gieksegmenten niet in voordat u dekettingen begint te meten.

g00747739Illustratie 169

3. Meet de hoogte van binnenplaat (A) en de hoogtevan buitenplaat (A) met een krompasser over 15openingen tussen schakels van het geselecteerdeversleten gedeelte van de ketting. Als een binnen-of buitenplaat een vermindering in hoogte vanmeer dan 5% slijtage toont, moeten alle kettingenworden vervangen. Als de gemeten lengte minderdan 22,89 mm (0,901 inch) is, moeten allekettingen ook worden vervangen.

4. Gebruik een 6V-0028 kettingslijtagemeter omde ketting tussen de 16 penhartlijnen van hetgeselecteerde, versleten gedeelte (B) te meten.De nominale lengte van de 16 penhartlijnen is381 mm (15 inch). Als de kettingen meer dan2% zijn uitgerekt, moeten alle kettingen wordenvervangen. Als de gemeten lengte meer dan388,6 mm (15,30 inch) is, moeten alle kettingenook worden vervangen.

Giekcilinderpen - Smeren

g00951662Illustratie 170

Er bevindt zich een giekhefcilinder onder de giek.Smeer de giekcilinderpen via de smeernippel bij hetstangeinde van de cilinder.

124 31200367OnderhoudGiekkopsegment - Smeren

Giekkopsegment - Smeren

g00950665Illustratie 171

Smeer de giekkop via de smeernippel.

Scharnieras van giek - Smeren

g00856576Illustratie 172Plaats van de scharnieras voor de giek

g00950677Illustratie 173

Smeer de scharnieras van de giek via desmeernippel. De smeernippel bevindt zich boven opde scharnieras van de giek.

Giekuitschuifcilinder -Ontluchten

Het is mogelijk dat de giekuitschuifcilinder moetworden ontlucht nadat de hydrauliekolie is ververst.Het kan tevens nodig zijn om de giekuitschuifcilinderte ontluchten na demontage van componenten vanhet hydraulische systeem.

Het hydraulische systeem wordt gewoonlijk ontlucht,maar lucht kan in de giekuitschuifcilinder opgeslotenraken. Lucht in de giekuitschuifcilinder kanonbeheerste bewegingen van de giek veroorzaken.

1. Warm de hydrauliekolie zo nodig op door de giekomhoog en omlaag te brengen.

g00837537Illustratie 174

2. Schuif de giek in en breng hem omlaag. Plaatsde machine op een neerwaartse helling. Schakelde parkeerrem in.

3. Schuif de giek zes maal volledig in en uit. Hierdoorworden de cilinders ontlucht.

4. Plaats de machine weer op vlakke grond encontroleer de bediening van de giekbeweging.

31200367 125Onderhoud

Speling van giekslijtplaten - Inspecteren/afstellen

Speling van giekslijtplaten -Inspecteren/afstellen

In zware bedrijfsomstandigheden moet de spelingtussen de slijtplaten en het gieksegment vakerworden gecontroleerd.

Opmerking: Zand en gruis kunnen snellere slijtagevan de slijtplaten veroorzaken.

1. Parkeer de machine in een vrije ruimte op vlakkegrond en blokkeer de wielen.

De giek kan vallen als een bedieningshendelwordt aangeraakt of als een hydraulische com-ponent defect raakt. Dit kan ernstige of dodelijkeongelukken veroorzaken. Ondersteun de giek metsteunen. Vertrouw er niet op dat de cilinder degiek omhoog zal houden.

g00857793Illustratie 175

2. Breng de giek omhoog tot de horizontale stand enschuif de giek volledig uit. Plaats een geschiktesteun onder het eerste segment om te voorkomendat de giek onverwachts valt. Ondersteun hettweede en derde segment niet. Stop de motor.

g00857783Illustratie 176

3. Meet aan weerskanten speling (1) tussen deslijtplaten en de zijkant van de gieksegmenten.

4. Meet speling (2) tussen de slijtplaten en debovenkant van de gieksegmenten.

g00857785Illustratie 177

5. Breng de giek omhoog en verwijder de steun.Schuif de giek volledig in en ondersteun hem in dehorizontale stand. Om de giek te ondersteunen,brengt u een steun onder het derde segment ofstutten onder de snelkoppeling aan.

g00857804Illustratie 178

126 31200367OnderhoudSpeling van giekslijtplaten - Inspecteren/afstellen

6. Verwijder het luik aan de achterkant van hetchassis en meet aan weerskanten speling (3)tussen de achterste slijtplaten en de zijkant vande gieksegmenten.

7. Meet speling (4) tussen de achterste slijtplaten ende bovenkant van de gieksegmenten.

8. De speling mag op alle plaatsen niet meer dan3 mm (0,12 inch) zijn. Als de speling veel groteris, moeten bijstellingen worden uitgevoerd.

AfstellenOpmerking: De bouten waarmee de verschillendeslijtplaten zijn bevestigd, hebben niet dezelfdelengte. Verwissel de bouten niet. Reinig allegebruikte bouten. Breng vóór de installatieschroefdraadborgmiddel op de bouten aan waarmeede slijtplaten vastzitten.

g00858058Illustratie 179

1. Draai bouten (5) los, waarmee de bovensteslijtplaten aan de achterkant vastzitten. Installeervoldoende vulplaten om de speling tot 0,75 mm(0,030 inch) te verminderen. Draai de bouten meteen aandraaimoment van 75 ± 5 N·m (55 ± 4 lb ft)vast.

2. Verwijder bouten (6) waarmee de zijslijtplaten aande achterkant vastzitten. Installeer voldoendevulplaten om de speling aan weerszijden tot0,75 mm (0,030 inch) te verminderen. Installeervoldoende vulplaten zodat aan weerszijden eengelijke speling tussen de gieksegmenten wordtverkregen. Het kan nodig zijn om aan de ene kantmeer vulplaten aan te brengen dan aan de anderekant. Draai de bouten met een aandraaimomentvan 75 ± 5 N·m (55 ± 4 lb ft) vast.

g00857793Illustratie 180

3. Breng de giek omhoog tot hij ver genoeg bovende steun is. Schuif de giek volledig uit en laat hemtot de horizontale stand zakken. Ondersteun degiek onder het derde segment.

g00865469Illustratie 181

4. Verwijder bouten (7) waarmee de ondersteslijtplaten vastzitten. Installeer voldoendevulplaten om de speling tot 0,75 mm (0,030 inch)te verminderen. Draai de bouten met eenaandraaimoment van 75 ± 5 N·m (55 ± 4 lb ft) vast.

g00865472Illustratie 182

31200367 127Onderhoud

Giek en frame - Inspecteren

5. Verwijder bouten (8) waarmee de zijslijtplatenvastzitten. Installeer voldoende vulplaten om despeling aan weerszijden tot 0,75 mm (0,030 inch)te verminderen. Installeer voldoende vulplatenom aan weerszijden gelijke speling tussen deslijtplaten en de gieksegmenten te verkrijgen. Hetkan nodig zijn om aan de ene kant meer vulplatenaan te brengen dan aan de andere kant. Draai debouten met een aandraaimoment van 75 ± 5 N·m(55 ± 4 lb ft) vast.

6. Schuif de giek helemaal uit en schuif hem weerin onder een hoek van 0 graden, 45 graden en70 graden. De giek moet soepel werken. Als degiek niet soepel werkt, moet hij met een last van500 kg (1100 lb) op het uitrustingsstuk wordenbediend. Schuif de giek helemaal uit en schuifhem weer in onder een hoek van 45 graden.Herhaal dit tienmaal.

g00858059Illustratie 183

7. Schuif de giek uit en laat het uitrustingsstukop de grond zakken. Laat de giek op de grondzakken en schuif hem helemaal uit. Controleerde temperatuur van het bovenoppervlak vande gieksegmenten nummer 1 en nummer 2.Controleer de temperatuur van de slijtplaten optegenover elkaar liggende plaatsen op punt (A)en (B). De temperatuur moet aan beide kantenvan elk segment gelijk aanvoelen. Vergrootzo nodig de dikte van de vulplaten onder deachterste slijtplaat die in aanraking is met dekoele kant van het gieksegment. Of verminder dedikte van de vulplaten onder de voorste slijtplaatdie in aanraking is met de warme kant van hetgieksegment.

8. Breng het luik aan de achterkant van de giek aan.

Giek en frame - Inspecteren

Om onverwachte, dure reparaties en stilstandtijdtot een minimum te beperken, moeten inspectiesregelmatig worden uitgevoerd. De periode tussende inspecties hangt van bepaalde factoren af. Dezefactoren zijn hoe oud de machine is, hoe zwaar detoepassing is, lastcondities, hoeveel regelmatigeonderhoudsbeurten op de machine zijn uitgevoerd ende bedrijfsomstandigheden.

Oudere machines of machines die voor bijzonderzware toepassingen worden gebruikt, moeten vakerworden geïnspecteerd.

Als de machine betrokken is geweest bij een ongeluk,moet hij onmiddellijk buiten bedrijf worden gesteld.De machine moet opnieuw worden geïnspecteerd.

Om een goede inspectie uit te voeren, moet demachine grondig worden gereinigd. Het is onmogelijkde machine goed te inspecteren als hij vuil is.

Als defecten vroeg aan het licht komen en wordenverholpen, kan de machine in bedrijf blijven. Alsdefecten vroeg aan het licht komen en wordenverholpen, is de inzetbaarheid van de machinebovendien groter. Het verhelpen van defecten maakttevens de kans op ongelukken kleiner.

De machine mag alleen door een vakbekwameCaterpillar dealer worden gerepareerd. Als u echterbesluit om zelf reparaties uit te voeren, kunt ucontact opnemen met uw Caterpillar dealer voor deaanbevolen reparatietechnieken.

g00861901Illustratie 184

Hoofdframe en steunframe

128 31200367OnderhoudRemsysteem - Testen

Schuif de giek in en breng de giek omhoog, van hethoofdframe en steunframe (1) vandaan. Ondersteunde giek met een geschikte steun. Inspecteer hetgehele hoofdframe en steunframe. Inspecteer hethoofdframe en steunframe vooral in de gelasteconstructies.

Let vooral op de montagepunten voor de volgendeonderdelen:

• Giek

• Cabine

• Assen

• Motor

• Transmissie

• Sleepuitrustingsstuk (indien aanwezig)

• Montagepunten op het frame

• Stempels (indien aanwezig)

• Vastsjor-oren

g00836172Illustratie 185

Stempel en ROPS-constructie

Laat stempels (2) zakken tot de stempelvoetende grond raken. Inspecteer elke stempelgrondig. Inspecteer de balken, stempelvoeten,montagemiddelen, cilinders en scharnierpennen.

Inspecteerde de ROPS-constructie (3) of deFOPS-constructie (3), indien aanwezig. Inspecteerde ROPS- of FOPS-constructie zorgvuldig. Probeerde constructie niet recht te maken. Probeer deconstructie niet te repareren door deze te lassen.Raadpleeg uw Caterpillar dealer als de ROPS- ofFOPS-constructie is beschadigd.

g00836174Illustratie 186Giek en snelkoppeling

Inspecteer alle segmenten van giek (4). Inspecteerde giek nadat hij geheel is uitgeschoven en hetuitrustingsstuk op de grond rust.

Inspecteer de snelkoppeling (5) helemaal. Inspecteerook het uitrustingsstuk.

g00836176Illustratie 187

Scharnierpennen en verankeringspunten

Inspecteer alle scharnierpennen en alleverankeringspunten op slijtage.

Remsysteem - Testen

BedrijfsremControleer het gebied rondom de machine. Verzekeru ervan dat personeel en obstakels zich op veiligeafstand bevinden.

Test de remmen op een droog, horizontaal oppervlak.

Doe de veiligheidsgordel om voordat u de remmentest.

31200367 129Onderhoud

Remsysteem - Testen

De volgende procedure wordt gebruikt om te bepalenof de bedrijfsrem werkt. Deze procedure is nietbedoeld om de maximale remprestaties te meten.Het vereiste remkoppel voor het in stand houdenvan een motorkoppel bij een bepaald motortoerentalvarieert al naargelang de uitvoering van de machine.De variaties zijn de verschillen in motorafstelling,efficiëntie van de aandrijflijn, remvermogen enz.

Testprocedure

1. Verwijder het uitrustingsstuk en parkeer demachine in de rijstand.

2. Start de motor en schakel de parkeerremuit. Plaats de transmissie in de EERSTEVERSNELLING VOORUIT.

3. Schakel de bedrijfsrem in en druk het gaspedaalvolledig in om het motortoerental te verhogen.

4. De machine hoort tijdens deze test stil te blijvenstaan.

5. Zet de motor uit en schakel de parkeerrem in.

Als de machine tijdens het testen van de bedrijfs-remmen is gaan rijden, moet u contact opnemenmet uw Caterpillar dealer.

Laat de dealer de bedrijfsremmen inspecteren enzo nodig repareren voordat de machine opnieuwin bedrijf wordt genomen. Als u de bedrijfsrem-men niet laat inspecteren en repareren, kan dit li-chamelijk of dodelijk letsel tot gevolg hebben. Verwijs naar het correcte Handboek van de Dienst voor meer informatie.

ParkeerremControleer het gebied rondom de machine. Verzekeru ervan dat personeel en obstakels zich op veiligeafstand bevinden.

Test de remmen op een droog, horizontaal oppervlak.

Doe de veiligheidsgordel om voordat u de remmentest.

De volgende procedure wordt gebruikt om te bepalenof de parkeerrem werkt. Deze procedure is nietbedoeld om de maximale remprestaties te meten.Het vereiste remkoppel voor het in stand houdenvan een motorkoppel bij een bepaald motortoerentalvarieert al naargelang de uitvoering van de machine.De variaties zijn de verschillen in motorafstelling,efficiëntie van de aandrijflijn, remvermogen enz.

Testprocedure

1. Start de motor.

2. Schakel de parkeerrem in.

3. Als de machine met een standaard transmissieis uitgerust, beweegt u de transmissiehendelvolgens het volgende schema:

• TWEEDE

• NEUTRAAL

• TWEEDE

Dit wordt gedaan om de neutraalschakelaar vande transmissie voor deze test te passeren.

Opmerking: De verklikker van de parkeerrem hoortte gaan branden.

4. Als de machine met een Power Shift transmissieis uitgerust, beweegt u de transmissiehendelvolgens het volgende schema:

• TWEEDE VERSNELLING VOORUIT

• NEUTRAAL

• TWEEDE VERSNELLING VOORUIT

Dit wordt gedaan om de neutraalschakelaar vande transmissie voor deze test te passeren.

Opmerking: De verklikker van de parkeerrem hoortte gaan branden.

5. Voer het motortoerental geleidelijk op tot voltoerenbij nullast. De machine mag niet gaan rijden.

Indien de machine begint te rijden, moet u het mo-tortoerental onmiddellijk verlagen en het bedrijfs-rempedaal indrukken.

6. Verminder het motortoerental. Breng detransmissiehendel naar NEUTRAAL.

130 31200367OnderhoudCabineluchtfilter - Reinigen/vervangen

Als de machine tijdens de test is gaan rijden, voertu de onderhoudsprocedure in de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Parkeerrem - Afstellen”uit.

Cabineluchtfilter -Reinigen/vervangen

CabineluchtvoorfilterEr zijn twee cabineluchtfilters.

g00951114Illustratie 188

1. Het cabineluchtvoorfilter bevindt zich achterbeveiligingsluik (1) aan de linkerkant van decabine. Om het beveiligingsluik te openenontgrendelt u slot (2) en trekt u grendel (3) naarbuiten.

g00970467Illustratie 189

2. Open filterdeksel (4) door borgschroef (5) teverwijderen.

3. Verwijder het filter van achter filterdeksel (4).

4. Reinig het luchtfilter met perslucht als het luchtfilterniet is beschadigd. De maximale luchtdruk voorreinigen is 205 kPa (30 psi).

Richt de perslucht langs de plooien, niet dichterdan 160 mm (6 inch) bij het luchtfilter.

Vervang het luchtfilter als het beschadigd is.

Secundair cabineluchtfilterHet secundaire cabineluchtfilter bevindt zich in decabine. Het filter bevindt zich op de achterwand vande cabine achter de stoel.

g00970469Illustratie 190

1. Open filterdeksel (6) door borgschroeven (7) teverwijderen.

2. Verwijder het filter uit het filterhuis.

3. Reinig het luchtfilter met perslucht als het luchtfilterniet is beschadigd. De maximale luchtdruk voorreinigen is 205 kPa (30 psi).

Richt de perslucht langs de plooien, niet dichterdan 160 mm (6 inch) bij het luchtfilter.

Vervang het luchtfilter als het beschadigd is.

Automatische zekeringen -Testen

De automatische zekeringen bevinden zich onder demotorkap rechts aan de voorkant van de motorruimte.

132 31200367OnderhoudKoelvloeistof in koelsysteem - Verversen

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

Als de koelvloeistof in de machineop een ander soort koelvloeistof wordt overgeschakeld, moet u uw Caterpillar dealerraadplegen.

1. Laat de motor afkoelen.

g01081067Illustratie 193

2. Draai de drukdop (1) van de koelvloeistoftanklangzaam los om de druk te ontlasten. Verwijderde drukdop.

g00984483Illustratie 194

3. Open de aftapkraan (2) bij de rechterbenedenhoek van de radiator. Tap de koelvloeistofin een geschikte container af.

g00993488Illustratie 195

4. Verwijder de koelvloeistofaftapstop (3) die zich inhet motorblok boven de startmotor bevindt. Tap dekoelvloeistof in een geschikte container af.

31200367 133Onderhoud

Koelvloeistof (ELC) in koelsysteem - Verversen

Opmerking: Controleer de schroefdraad vande aftapstop op beschadiging. Controleer hetafdichtmiddel op de aftapstop op beschadiging.De aftapstop kan opnieuw worden gebruikt als deschroefdraad en het afdichtmiddel niet beschadigdzijn.

g00993528Illustratie 196

5. Maak de slangklem (5) los die zich op dehydrauliekoliekoeler bevindt. Verwijder de slang(4). Laat de koelvloeistof in een geschiktecontainer lopen.

g00993544Illustratie 197

6. Als de machine met een cabineverwarming isuitgerust, draait u de verwarmingsknop, die zichin de cabine bevindt, naar de stand WARM. Maakde slangklem (6) los. Verwijder de slang (7). Laatde koelvloeistof in een geschikte container lopen.

7. Spoel het koelsysteem met schoon water doortotdat het uitstromende water helder is.

8. Sluit de aftapkraan (2).

9. Breng de aftapstop die zich in het motorblok (3)bevindt, weer aan. Draai de stop vast.

10.Sluit de slang (4) en (7) weer aan. Draai deklemmen (5) en (6) vast.

OPGELETVoeg de koelvloeistofoplossing met maximaal vijfliter per minuut toe. Hierdoor wordt de kans op op-gesloten lucht in het motorblok verminderd. Een gro-te hoeveelheid opgesloten lucht kan plaatselijke ver-warming tijdens het opstarten veroorzaken. Plaatse-lijke verwarming kan motorschade tot gevolg hebben,waardoor de motor defect kan raken.

11.Voeg koelvloeistof aan dekoelvloeistoftank toe. Raadpleeg de volgendeonderwerpen:

•Verwijs naar het correcte handboek van de

dienst voor meer informatie.

• Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Inhouden”

12.Start de motor. Laat de motor draaien met dedrukdop van de koelvloeistoftank eraf totdat dethermostaat open gaat en het koelvloeistofpeilzich stabiliseert.

13.Houd het koelvloeistofpeil tot aan het merktekenFULL (VOL) op de koelvloeistoftank.

14. Inspecteer de pakking van de drukdop. Vervangde dop als de pakking beschadigd is.

15.Breng de drukdop op de koelvloeistoftank aan.

16.Stop de motor.

134 31200367OnderhoudExtender voor koelvloeistof van koelsysteem - Toevoegen

Koelvloeistofpeil vankoelsysteem - Controleren

Hete koelvloeistof, stoom en alkali kunnen ver-wondingen veroorzaken.

Bij bedrijfstemperatuur is motorkoelvloeistof heeten staat deze onder druk. De radiator en alle lei-dingen naar verwarmers of de motor bevatten he-te koelvloeistof of stoom. Aanraking daarmee kanernstige brandwonden veroorzaken.

Verwijder de vuldop van het koelsysteem lang-zaam om alleen de druk te ontlasten wanneer demotor stilstaat en de radiatordop koel genoeg isom hem met de blote hand aan te raken.

Probeer geen slangverbindingen vast te zettenwanneer de koelvloeistof heet is; de slang kanloskomen en brandwonden veroorzaken.

31200367 135Onderhoud

Koelvloeistofmonster uit koelsysteem (niveau 1) - Nemen

Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif de giekvolledig in en breng hem helemaal omlaag. Brengde transmissiehendel naar de stand NEUTRAAL enzorg ervoor dat de parkeerrem is ingeschakeld. Zetde motor uit.

g01057534Illustratie 198

De koelvloeistoftank voor het koelsysteem bevindtzich in de motorruimte.

Controleer het koelvloeistofpeil terwijl de motor koudis. Het koelvloeistofpeil hoort op de streep “FULL”(VOL) op de koelvloeistoftank te blijven.

Koelvloeistofmonster uitkoelsysteem (niveau 1) -Nemen

OPGELETGebruik steeds een speciale pomp voor het nemenvan oliemonsters en een speciale pomp voor het ne-men van koelvloeistofmonsters. Als u dezelfde pompvoor beide typen monsters gebruikt, kunnen de ge-nomen monsters verontreinigd raken. Deze verontrei-niging kan een verkeerde analyse en een incorrecteinterpretatie tot gevolg hebben wat bij zowel dealersals klanten vragen kan oproepen.

Opmerking: De resultaten van niveau 1 kunnenaangeven dat een analyse van niveau 2 nodig is.

g01081068Illustratie 199

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Toegangsluiken”voor de plaats van de onderhoudspunten.

Neem het monster van de koelvloeistof zo dichtmogelijk bij het aanbevolen monstername-interval.Om zo veel mogelijk profijt van de S·O·S analysete krijgen moet u consistent gegevens verzamelen.Hiervoor moeten consistent monsters wordengenomen na gelijke tijdsperioden. Benodigdhedenvoor het nemen van monsters kunt u bij uw Caterpillardealer verkrijgen.

Gebruik de volgende richtlijnen voor de juistemonstername van de koelvloeistof:

• Bewaar de ongebruikte monsternameflessen inplastic zakken.

• Houd de doppen op de lege monsternameflessentotdat u klaar bent om het monster te nemen.

• Vul de informatie op het label van demonsternamefles in voordat u met het nemen vanmonsters begint.

• Gebruik een speciale pomp voor het nemen vanhet monster om verontreiniging te voorkomen.

• Neem koelvloeistofmonsters rechtstreeks uit dekoelvloeistoftank. U mag de monsters niet uit eenandere plaats nemen.

• Plaats het monster onmiddellijk na het nemenervan in een verzendkoker om verontreiniging tevoorkomen.

• Neem nooit monsters uit de aftapkraan van eensysteem.

Dien het monster voor analyse van niveau 1 in.

136 31200367OnderhoudKoelvloeistofmonster uit koelsysteem (niveau 2) - Nemen

Voor meer informatie over koelvloeistofanalyse kuntu Speciale publicatie, SDBU6250, “Aanbevolenvloeistoffen voor Caterpillar machines” raadplegen ofcontact opnemen met uw Caterpillar dealer.

Koelvloeistofmonster uitkoelsysteem (niveau 2) -Nemen

OPGELETGebruik steeds een speciale pomp voor het nemenvan oliemonsters en een speciale pomp voor het ne-men van koelvloeistofmonsters. Als u dezelfde pompvoor beide typen monsters gebruikt, kunnen de ge-nomen monsters verontreinigd raken. Deze verontrei-niging kan een verkeerde analyse en een incorrecteinterpretatie tot gevolg hebben wat bij zowel dealersals klanten vragen kan oproepen.

g01081068Illustratie 200

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Toegangsluiken”voor de plaats van de onderhoudspunten.

Neem het monster van de koelvloeistof zo dichtmogelijk bij het aanbevolen monstername-interval.Benodigdheden voor het nemen van monsters kunt ubij uw Caterpillar dealer verkrijgen.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Koelvloeistofmonster uitkoelsysteem (niveau 1) - Nemen” voor richtlijnenvoor de juiste manier van monsternemen van dekoelvloeistof.

Dien het monster voor analyse van niveau 2 in.

Voor meer informatie over koelvloeistofanalyse kuntu Speciale publicatie, SDBU6250, “Aanbevolenvloeistoffen voor Caterpillar machines” raadplegen ofcontact opnemen met uw Caterpillar dealer.

Koelsysteemdrukdop -Reinigen/vervangen

Hete koelvloeistof, stoom en alkali kunnen ver-wondingen veroorzaken.

Bij bedrijfstemperatuur is motorkoelvloeistof heeten staat deze onder druk. De radiator en alle lei-dingen naar verwarmers of de motor bevatten he-te koelvloeistof of stoom. Aanraking daarmee kanernstige brandwonden veroorzaken.

Verwijder de vuldop van het koelsysteem lang-zaam om alleen de druk te ontlasten wanneer demotor stilstaat en de radiatordop koel genoeg isom hem met de blote hand aan te raken.

Probeer geen slangverbindingen vast te zettenwanneer de koelvloeistof heet is; de slang kanloskomen en brandwonden veroorzaken.

g01081068Illustratie 201

De drukdop van het koelsysteem bevindt zich op dekoelvloeistoftank in de motorruimte.

1. Verwijder de dop langzaam om de druk teontlasten.

2. Inspecteer de dop en de pakking op beschadiging,ongewenst materiaal en afzetting.

31200367 137Onderhoud

Thermostaat van koelsysteem - Vervangen

3. Reinig de dop met een schone doek of vervanghem zo nodig.

Opmerking: Controleer altijd de nominale druk vande oude dop voordat u hem vervangt. Vervang deoude dop door een nieuwe van dezelfde nominaledruk.

4. Installeer de dop weer.

Thermostaat van koelsysteem- Vervangen

Hete koelvloeistof, stoom en alkali kunnen ver-wondingen veroorzaken.

Bij bedrijfstemperatuur is motorkoelvloeistof heeten staat deze onder druk. De radiator en alle lei-dingen naar verwarmers of de motor bevatten he-te koelvloeistof of stoom. Aanraking daarmee kanernstige brandwonden veroorzaken.

Verwijder de vuldop van het koelsysteem lang-zaam om alleen de druk te ontlasten wanneer demotor stilstaat en de radiatordop koel genoeg isom hem met de blote hand aan te raken.

Probeer geen slangverbindingen vast te zettenwanneer de koelvloeistof heet is; de slang kanloskomen en brandwonden veroorzaken.

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

OPGELETAls de thermostaat van de motor niet regelmatig wordtvervangen, kan de motor ernstige schade oplopen.

OPGELETOmdat Caterpillar motoren een koelsysteem met om-loopleiding hebben, mag de motor uitsluitend met eenthermostaat worden gebruikt.

Afhankelijk van de belasting kan het niet gebruikenvan een thermostaat oververhitting of onderkoeling totgevolg hebben.

Vervang de thermostaat regelmatig om de kansop onvoorziene stilstandtijd en problemen met hetkoelsysteem te verminderen. De thermostaat moetook worden vervangen nadat het koelsysteem isgereinigd.

Vervang de thermostaat terwijl het koelsysteemvolledig is afgetapt of terwijl de koelvloeistof in hetkoelsysteem is afgetapt tot een niveau dat onder hetthermostaathuis is.

g00975677Illustratie 202

1. Maak de slangklem (1) los.

2. Verwijder de slang (2) uit het huis.

3. Maak de slangklem (3) los.

4. Neem de slang (4) uit het koppelstuk.

5. Verwijder de bouten en de sluitringen (5).

6. Verwijder het thermostaathuis (6). Verwijder dethermostaat en de pakking.

OPGELETAls de thermostaat verkeerd wordt geïnstalleerd, zalde motor oververhit raken.

138 31200367OnderhoudDifferentieelolie - Verversen

7. Installeer een nieuwe thermostaat en een nieuwepakking.

8. Installeer het huis (6).

9. Installeer de sluitringen en bouten (5). Draai debouten vast.

10. Installeer de slang (4) Zet de slangklem (3) vast.

11. Installeer de slang (2). Zet de slangklem (1) vast.

12.Vul het koelsysteem.

Differentieelolie - Verversen

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif de giekvolledig in en breng hem helemaal omlaag. Brengde transmissiehendel naar de stand NEUTRAAL enzorg ervoor dat de parkeerrem is ingeschakeld. Zetde motor uit.

Differentieel achteras

g00952999Illustratie 203

1. Reinig het gebied rond de stoppen. Verwijder devolgende stoppen van het achterdifferentieel:

• Aftapstop (1)

• Controle-/vulstop (2)

Laat de olie in een geschikte container lopen.

2. Reinig aftapstop (1) en breng hem weer aan.

3. Voeg verse olie toe aan de differentieelbehuizingvia vulgat (2) tot de olie tot aan de schroefdraadvan peilstop (2) reikt. Raadpleeg deBedienings- en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” voor de juisteoliekwaliteit. Raadpleeg de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Inhouden”Aanbevolenvloeistoffen voor Caterpillar machines” voor meergedetailleerde informatie over smeermiddelen.

4. Reinig stop (2) en breng hem weer aan.

Differentieel vooras

g00953178Illustratie 204

1. Reinig het gebied rond de stoppen. Verwijder devolgende stoppen van het voordifferentieel:

31200367 139Onderhoud

Differentieeloliepeil - Controleren

• Aftapstop (3)

• Controle-/vulstop (4)

Laat de olie in een geschikte container lopen.

2. Reinig aftapstop (3) en breng hem weer aan.

3. Voeg verse 197-0017 as- en remolietoevoegingaan de differentieelbehuizing toe viagat (4). Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Inhouden” voor meerinformatie.

4. Voeg verse olie toe aan de differentieelbehuizingvia vulopening (4) tot de olie tot aan deschroefdraad van stop (4) reikt. Wanneeru de vooras met olie vult, moet u wachtentot de olie via het differentieel in de anderekant van de as is gelopen. Zorg dat dejuiste hoeveelheid olie aan de as wordttoegevoegd om het differentieel en ascarterte vullen. Het differentieel raakt beschadigdals u deze procedure niet volgt. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” voor de juisteoliekwaliteit.

Verwijs naar het correcte Handboek van de Dienst voor meer informatie.

5. Reinig stop (2) en breng hem weer aan.

Differentieeloliepeil -Controleren

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif de giekvolledig in en breng hem helemaal omlaag. Brengde transmissiehendel naar de stand NEUTRAAL enzorg ervoor dat de parkeerrem is ingeschakeld. Zetde motor uit.

Achterasdifferentieel

g00953223Illustratie 205

1. Reinig het gebied rond controle-/vulstop (1) voorhet achterdifferentieel. Verwijder stop (1) encontroleer of de olie gelijk staat met het gat voorde peilstop (1).

2. Voeg zo nodig olie toe door dezelfde opening.

3. Reinig en installeer stop (1).

Voorasdifferentieel

g00953225Illustratie 206

1. Reinig het gebied rond controle-/vulstop (2)voor het voordifferentieel. Verwijder stop (2) encontroleer of de olie gelijk staat met het gat.

2. Voeg zo nodig olie toe door dezelfde opening.

3. Reinig en installeer stop (2)().

140 31200367OnderhoudDifferentieeloliemonster - Nemen

Differentieeloliemonster -Nemen

Hete olie en onderdelen kunnen verwondingenveroorzaken.

Laat hete olie en onderdelen niet in aanraking ko-men met de huid.

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

g00953223Illustratie 207Achterasdifferentieel

g01054761Illustratie 208Voorasdifferentieel

Schuif de giek volledig in en breng hem helemaalomlaag. Breng de transmissiehendel naar de standNEUTRAAL en zorg ervoor dat de parkeerrem isingeschakeld. Zet de motor uit.

Neem een oliemonster uit elke as. Houd deoliemonsters gescheiden.

Reinig het gebied rond vulstop (1) van hetdifferentieel. Verwijder stop (1). Gebruik eenmonsternamepomp in het vulgat om een oliemonsterte nemen. Inspecteer stop (1) op beschadiging.Installeer stop (1).

De analyse van de olie uit elke as geeft eennauwkeurig beeld van de toestand van de olie in elksysteem.

Gebruik S·O·S olieanalyse om de conditie van deolie te bewaken.

Aandrijfasspiebaan - Smeren

OPGELETBreng uitsluitend met een handvetspuit smeermiddelin de smeernippels aan. Als een onder druk werken-de vetspuit wordt gebruikt, worden de afdichtingen be-schadigd.

31200367 141Onderhoud

Bouten van aandrijfaskruiskoppelingen - Controleren

g00837541Illustratie 209Plaats van de aandrijfassen

De volgende aandrijfassen moeten wordengesmeerd:

• De voorste aandrijfas

• De achterste aandrijfas

g00864761Illustratie 210

Karakteristiek smeerpunt

Er is een smeernippel op de schuif van elkeaandrijfas.

Smeer de aandrijfasvertandingen via desmeernippels.

Bouten vanaandrijfaskruiskoppelingen -Controleren

g00856592Illustratie 211

Plaats van kruiskoppelingen

g00950658Illustratie 212

Zorg dat de bouten voor de voorste en achtersteaandrijfaskruiskoppelingen tot het juiste standaardaandraaimoment zijn aangedraaid.

142 31200367OnderhoudVoorfilterelement van motorluchtfilter - Reinigen/vervangen

Voorfilterelement vanmotorluchtfilter -Reinigen/vervangen

Opmerking: Het voorfilterelement van het luchtfilterkan maximaal driemaal worden gebruikt alshet element naar behoren wordt gereinigd engeïnspecteerd. Vervang het voorfilterelement vanhet luchtfilter als het element 500 bedrijfsuren ofzes maanden gebruikt is. Dit moet worden gedaanongeacht het aantal keren dat het element isgereinigd.

g00950906Illustratie 213

1. Open de motoromkasting.

2. Schuif borgklem (1) naar buiten.

3. Haal deksel (2) van luchtfilterhuis (3) af doortegen de klok in te draaien. Verwijder het dekselvan het huis.

4. Neem voorfilterelement (4) uit filterhuis (3). Zorgdat u de zijkanten van het huis niet met hetelement aanraakt om te voorkomen dat stofloskomt. Inspecteer het voorfilterelement. Alsde plooien of afdichtingen beschadigd zijn, gooihet voorfilterelement dan weg. Vervang eenbeschadigd voorfilterelement door een schoonvoorfilterelement.

5. Als het voorfilterelement niet beschadigd is, kuntu het reinigen. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Voorfilterelementen vanluchtfilter reinigen”.

6. Wanneer u de plooien van binnen reinigt, richtu de lucht langs de plooien. Inspecteer hetvoorfilterelement nadat u het gereinigd hebt.

7. Reinig de binnenkant van het filterhuis enhet deksel. Let vooral op het sluitvlak van deafvoerbuis die in het voorfilterelement past.

8. Installeer een schoon voorfilterelement.

9. Installeer het deksel.

10.Stel de vervuilingsindicator van het motorluchtfilteropnieuw in door op knop (5) te drukken.

g00847436Illustratie 214

11.Start de motor. Als de vervuilingsindicator(6) van het motorluchtfilter op hetinstrumentenbord brandt, installeert u eennieuw voorfilterelement. Raadpleeg het hoofdstuk“Waarschuwingslampjes” van de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Bewakingssysteem”voor meer informatie. Als de uitlaatrook zwartis, installeert u ook een nieuw voorfilterelement.Vervang het secundaire element van hetmotorluchtfilter wanneer u het voorfilterelementvervangt. Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Secundair element vanmotorluchtfilter - Vervangen”.

12.Sluit de motoromkasting.

31200367 143Onderhoud

Voorfilterelement van motorluchtfilter - Reinigen/vervangen

Voorfilterelementen van luchtfilterreinigen

OPGELETCaterpillar raadt gecertificeerde luchtfilterreinigings-diensten aan die verkrijgbaar zijn bij deelnemendeCa-terpillar dealers. Het door Caterpillar gebruikte reini-gingsproces maakt gebruik van bewezen proceduresom consistente kwaliteit en een levensduur van het fil-ter te verzekeren die lang genoeg is.

Neem de volgende richtlijnen in acht als u het filtere-lement probeert te reinigen:

Klop of sla niet op het filterelement om stof te verwij-deren.

Was het filterelement niet.

Gebruik perslucht onder lage druk om het stof uit hetfilterelement te verwijderen. De luchtdruk mag niet ho-ger zijn dan 207 kPa (30 psi). Richt de luchtstroomlangs de plooien aan de binnenkant van het filterele-ment omhoog en omlaag. Wees uiterst voorzichtig ombeschadiging van de plooien te vermijden.

Gebruik nooit luchtfilters met beschadigde plooien,pakkingen of afdichtingen. Als vuil de motor binnen-komt, lopen de componenten van demotor schade op.

OPGELETReinig de luchtfilterelementen niet door erop te slaanof te kloppen. Hierdoor kunnen de afdichtingenbeschadigd raken. Gebruik geen elementen metbeschadigde plooien, pakkingen of afdichtingen. Be-schadigde elementen laten vuil door. Motorschadekan het gevolg zijn.

Inspecteer het luchtvoorfilterelement op het oogvoordat u het reinigt. Inspecteer het luchtfilterelementop schade aan de afdichting, pakkingenen het buitendeksel. Gooi alle beschadigdeluchtfilterelementen weg.

Er zijn twee algemene methoden omvoorfilterelementen van het luchtfilter te reinigen:

• Perslucht

• Stofzuigen

Perslucht

Voorfilterelementen van het luchtfilter die niet meerdan tweemaal zijn gereinigd, kunnen met persluchtworden gereinigd. Perslucht verwijdert geen afzettingvan koolstof en olie. Gebruik gefilterde, droge luchtmet een maximale druk van 207 kPa (30 psi).

g00281692Illustratie 215

Opmerking: Begin bij het reinigen van devoorfilterelementen van het luchtfilter altijd met deschone zijde (binnenkant) zodat vuildeeltjes naar devuile zijde (buitenzijde) worden gespoten.

Richt de slang zodanig dat de lucht binnen in hetelement over de volle lengte van het filter stroomt, omschade aan de papierplooien te helpen voorkomen.Richt de luchtstroom niet rechtstreeks op hetvoorfilterelement van het luchtfilter. Vuil kan verder inde plooien dringen.

Stofzuigen

Stofzuigen is een andere methode voor het reinigenvan voorfilterelementen van het luchtfilter diedagelijks gereinigd moeten worden in een droge,stoffige omgeving. Er wordt aangeraden om vóórhet stofzuigen met perslucht te reinigen. Stofzuigenverwijdert geen afzetting van koolstof en olie.

Voorfilterelementen van luchtfilterinspecteren

g00281693Illustratie 216

144 31200367OnderhoudVoorfilterelement van motorluchtfilter - Vervangen

Inspecteer het schone, droge voorfilterelementvan het luchtfilter. Gebruik een blauwe lamp van60 W in een donkere kamer of iets dergelijks.Plaats de blauwe lamp in het voorfilterelement vanhet luchtfilter. Draai het voorfilterelement van hetluchtfilter. Inspecteer het voorfilterelement van hetluchtfilter op scheurtjes en/of gaatjes. Kijk of lichtdoor het filtermateriaal van het voorfilterelement vanhet luchtfilter schijnt. Als u zeker wilt zijn, kunt u hetvoorfilterelement van het luchtfilter vergelijken meteen nieuw element dat hetzelfde onderdeelnummerheeft.

Gebruik nooit een voorfilterelement van een luchtfilterwaarvan het filtermateriaal scheurtjes en/of gaatjesvertoont. Gebruik nooit een voorfilterelement van eenluchtfilter met beschadigde plooien, pakkingen ofafdichtingen. Gooi beschadigde voorfilterelementenvan een luchtfilter weg.

Voorfilterelementen van luchtfilteropslaan

Als een voorfilterelement van een luchtfilter datin orde is bevonden, niet wordt gebruikt, kan hetopgeslagen en later gebruikt worden.

g00281694Illustratie 217

Gebruik geen verf, waterdichte afdekking ofplastic als bescherming voor het opslaan. Deluchtstroom kan dan worden beperkt. Wikkel devoorfilterelementen van het luchtfilter in VolatileCorrosion Inhibited (VCI) papier om ze tegen vuil enbeschadiging te beschermen.

Plaats het voorfilterelement van het luchtfilter in eenopbergdoos. Markeer de buitenkant van de doosen markeer het voorfilterelement van het luchtfilter.Noteer de volgende informatie:

• Reinigingsdatum

• Aantal reinigingsbeurten

Berg de doos op een droge plaats op.

Voorfilterelement vanmotorluchtfilter - Vervangen

OPGELETHet filter mag niet langer dan zes maanden of 500bedrijfsuren worden gebruikt.

Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Voorfilterelementvan motorluchtfilter - Reinigen/vervangen” voor devervangingsprocedure.

Schrijf de datum op het element wanneer het elementvervangen is.

Secundair element vanmotorluchtfilter - Vervangen

OPGELETVervang het secundaire filterelement altijd. Probeerhet element niet opnieuw te gebruiken door het te rei-nigen.

Het secundaire filterelement dient te worden vervan-gen op het moment dat het voorfilterelement voor dederde keer een onderhoudsbeurt krijgt.

1. Open de motoromkasting.

g01001933Illustratie 218

2. Schuif borgklem (1) naar buiten.

3. Haal deksel (2) van luchtfilterhuis (3) af doortegen de klok in te draaien. Verwijder het dekselvan het huis.

31200367 145Onderhoud

Motorsteunen - Inspecteren

4. Neem voorfilterelement (4) uit filterhuis (3). Zorgdat u de zijkanten van het huis niet met hetelement aanraakt om te voorkomen dat stofloskomt.

5. Verwijder secundair filterelement (5).

6. Bedek de luchtinlaatopening. Reinig debinnenkant van het luchtfilterhuis.

7. Maak de luchtinlaatopening vrij. Installeer eennieuw secundair element.

8. Installeer het voorfilterelement en het deksel vanhet luchtfilter.

9. Sluit de motoromkasting.

Motorsteunen - Inspecteren

Controleer de motorsteunen op beschadiging.Controleer de bouten van de motorsteunen op hetjuiste aandraaimoment. Het juiste aandraaimomentvan de bouten voorkomt overmatige trilling van demotor, die door onjuiste montage wordt veroorzaakt.

Motoroliepeil - Controleren

Hete olie en hete componenten kunnen verwon-dingen veroorzaken. Laat hete olie of hete com-ponenten niet in aanraking komen met de huid.

OPGELETGiet niet te veel of te weinig olie in het motorcarter. Inbeide gevallen kan motorschade het gevolg zijn.

Parkeer de machine op vlakke grond.

Controleer het oliepeil in het carter terwijl de machinehorizontaal staat. Als de machine net is gestopt,moet u minstens één minuut wachten. In deze minuutkan de olie in het carter teruglopen.

g00951796Illustratie 219

1. Open de motoromkasting. De oliepeilstok bevindtzich aan de voorkant van de motor.

2. Houd het oliepeil tussen de merktekens “ADD”(BIJVULLEN) en “FULL” (VOL) op de peilstok.

Opmerking: Wanneer u op zeer steile hellingenwerkt, moet het oliepeil in het motorcarter bij hetmerkteken “FULL” (VOL) op de peilstok staan.

g01081071Illustratie 220

3. Reinig de olievuldop. Verwijder de olievuldop.Voeg zo nodig olie toe.

4. Installeer de olievuldop.

5. Sluit de motoromkasting.

Motoroliemonster - Nemen

Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif de giekhelemaal in en breng hem helemaal omlaag. Brengde transmissiehendel naar de stand NEUTRAAL enzorg ervoor dat de parkeerrem is ingeschakeld.

146 31200367OnderhoudMotorolie en -filter - Verversen en vervangen

g01057330Illustratie 221

De oliemonsternameklep voor de motorolie bevindtzich op de motoroliefilterflens.Verwijs naar het correcte Handboek van de

Dienst voor meer informatie.

Gebruik een S·O·S olieanalyse om de conditie vanuw motor te bewaken.

Motorolie en -filter - Verversenen vervangen

Hete olie en hete componenten kunnen verwon-dingen veroorzaken. Laat hete olie of hete com-ponenten niet in aanraking komen met de huid.

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

Opmerking: Ververs de motorolie en vervang hetfilter om de 500 uur. Dit is de normale periode mitsaan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

• Er mogen uitsluitend originele Caterpillar filtersworden gebruikt.

• Er mag uitsluitend Caterpillar Multigrade DieselEngine Oil (DEO) volgens specificatie CG-4 of eengelijkwaardig product worden gebruikt. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” en Speciale publicatie,“Aanbevolen vloeistoffen voor Caterpillarmachines” voor meer gedetailleerde informatieover smeermiddelen.

• Er moet in een schone omgeving worden gewerkten de toepassingen moeten licht zijn. Neem eenS·O·S oliemonster na de eerste 250 uur om tebepalen of de olie vaker ververst moet worden.

• Het zwavelgehalte van de brandstof moet tussen0,05% en 0,5% liggen. Als het zwavelgehalte in debrandstof hoger is, moet de motorolie vaker wordenververst en het filter vaker worden vervangen. Bijeen zwavelgehalte van 0,5% tot 1,0% moet omde 250 uur de motorolie worden ververst en hetfilter worden vervangen. Bij een zwavelgehalte van1,0% tot 1,5% moet om de 125 uur de motorolieworden ververst en het filter worden vervangen.

1. Voordat u de motorolie aftapt, moet u de machineop vlakke grond parkeren en de parkeerreminschakelen. De motorolie moet warm zijn voordatu de olie aftapt. Stop de motor.

2. Open het motorluik.

g00975860Illustratie 222

31200367 147Onderhoud

Motorklepspeling - Controleren

3. Plaats het einde van slang (3) in een geschiktecontainer. Draai afsluitkraan (2) naar links omde motorolie uit het carter af te tappen. Draai deafsluitkraan naar rechts om hem te sluiten. Laatde olie uit de slang lopen.

4. Verwijder het oude filter (1) met een filtertang.

5. Reinig de filterhuisflens. Zorg dat al het materiaalvan de oude pakking verwijderd wordt.

6. Breng een dun laagje schone motorolie op denieuwe filterpakking aan.

7. Installeer motoroliefilter (1) handvast totdat deafdichting van motoroliefilter (1) de flens raakt.Noteer de stand van de indextekens op het filter inverhouding tot een vast punt op de filterflens.

Opmerking: Er staan draai-indextekens opmotoroliefilter (1) op 90° of 1/4 slag van elkaar.Gebruik deze draai-indextekens als leidraad wanneeru motoroliefilter (1) vastdraait.

8. Draai het filter vast volgens de instructies die ophet filter zijn gedrukt. Gebruik de indextekens alsleidraad.

Opmerking: U hebt wellicht een Caterpillarbandsleutel of ander geschikt gereedschap nodigom het filter zo ver vast te draaien als nodigis voor de uiteindelijke installatie. Zorg dat hetmontagegereedschap het filter niet beschadigt.

g01081070Illustratie 223

9. Verwijder vuldop (4) en vul het carter met verseolie.

Raadpleeg de Bedienings-en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” voor meerinformatie over het vereiste soort olie. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Inhouden” voor meer informatie over dehoeveelheid vereiste olie.

10.Controleer of de parkeerrem is ingeschakelden de transmissie in NEUTRAAL staat en startde motor vervolgens. Laat de motor vijf minutenmet stationair toerental draaien. Inspecteer demotor op lekkage en voer eventueel noodzakelijkereparaties uit.

11.Stop de motor. Wacht twee minuten nadat u demotor hebt gestopt. Door de motor te stoppen kande olie in het carter teruglopen. Controleer hetoliepeil. Voeg zo nodig olie toe. Houd het oliepeiltussen de merktekens “ADD” (BIJVULLEN) en“FULL” (VOL) op de peilstok. Installeer de vuldop.

12.Sluit het motorluik.

Motorklepspeling - Controleren

Onderhoud wordt door Caterpillar aanbevolenvoor het afstellen van de motorklepspeling. Hetonderhoud voor de motorklepspeling maakt deel uitvan het smeerschema en het schema voor preventiefonderhoud om de motor zo lang mogelijk te latenmeegaan.

Opmerking: De motorklepspeling moet om de 2000uur of om de 2 jaar worden gecontroleerd.

OPGELETAlleen bevoegd onderhoudspersoneel mag dit onder-houd uitvoeren. Raadpleeg deWerkplaatshandleidingof uw Caterpillar dealer voor de complete procedureom de motorklepspeling af te stellen.

Verzeker u ervan dat de motor niet kan worden ge-start terwijl dit onderhoud wordt uitgevoerd. Ommogelijk letsel te voorkomen mag u de startmotorniet gebruiken om het vliegwiel te draaien.

Hete motorcomponenten kunnen brandwondenveroorzaken. Wacht lang genoeg tot de motor isafgekoeld voordat u de motorklepspeling meet ofafstelt.

148 31200367OnderhoudEindaandrijvingolie - Verversen

OPGELETAls Caterpillar motoren met de verkeerde motor-klepspeling draaien, werkt de motor minder goed. Ditkan overmatig brandstofverbruik en/of een korterelevensduur van de motorcomponenten tot gevolghebben.

Meet de motorklepspeling met stilstaande motor. Omeen nauwkeurige meting te krijgen moet u minstens20 minuten wachten tot de kleppen tot de tempera-tuur van de motorcilinderkop en het motorblok zijn af-gekoeld.

Eindaandrijvingolie -Verversen

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

g00952214Illustratie 224

Stand van de stop voor aftappen van olie

1. Parkeer de machine op vlakke grond. Plaats deaftapstop in de in illustratie 224 afgebeelde stand.

2. Schuif de giek volledig in en breng hem helemaalomlaag. Zet de transmissiehendel in de standNEUTRAAL en schakel de parkeerrem in. Zetde motor uit.

3. Veeg het gebied rond de aftapstop schoon.Verwijder de stop en laat de olie in een geschiktecontainer lopen.

g00952220Illustratie 225Stand van de stop voor bijvullen van olie

4. Rijd met de machine tot de opening voor destop zich op de horizontale hartlijn van het wielbevindt. Deze juiste stand wordt in illustratie 225weergegeven.

5. Voeg olie toe aan de eindaandrijving via deopening voor de stop. Er hoort olie uit destop te druppelen wanneer de eindaandrijvingvol met olie is. Raadpleeg de Bedienings-en Onderhoudshandleiding, “Inhouden” ende Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” voor meer informatie.

6. Reinig de stop en breng hem weer aan.

7. Herhaal de stappen die hierboven zijn uitgelegdvoor de drie andere eindaandrijvingen.

31200367 149Onderhoud

Eindaandrijvingoliepeil - Controleren

Eindaandrijvingoliepeil -Controleren

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

g00952220Illustratie 226

1. Plaats de machine op vlakke grond om het oliepeilvan de eindaandrijving te controleren. Plaats destop van de eindaandrijving op de horizontalehartlijn van het wiel.

2. Schuif de giek volledig in en breng hem helemaalomlaag. Zet de transmissiehendel in de standNEUTRAAL en schakel de parkeerrem in. Zetde motor uit.

3. Reinig het gebied rond de stop. Verwijder de stop.

4. Controleer of de olie tot aan de vulopening reikt.Voeg zo nodig olie toe via de opening voor destop.

5. Reinig de stop en breng hem weer aan.

6. Herhaal stap 1 tot en met 5 voor de overige drieeindaandrijvingen.

Eindaandrijvingolie - Monsternemen

Hete olie en onderdelen kunnen verwondingenveroorzaken.

Laat hete olie en onderdelen niet in aanraking ko-men met de huid.

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

g00952220Illustratie 227

Schuif de giek volledig in en breng hem helemaalomlaag. Zet de transmissiehendel in de standNEUTRAAL en schakel de parkeerrem in. Zet demotor uit.

Neem een oliemonster uit elke eindaandrijving. Houdde oliemonsters gescheiden.

Kies een eindaandrijving om een oliemonster tenemen. Parkeer de machine op vlakke grond metde stop van de eindaandrijving op de horizontalemiddellijn van het wiel.

150 31200367OnderhoudVork-horizontaalcilinderpen - Smeren

Reinig het gebied rond de stop en verwijder hem.Gebruik een monsternamepomp in het gat voorde stop om een oliemonster uit de eindaandrijvingte nemen. Inspecteer de stop op beschadiging.Installeer de stop.

Herhaal deze procedure voor de overigeeindaandrijvingen. De analyse van de olie uit debijbehorende eindaandrijving geeft een nauwkeurigbeeld van de toestand van de olie in elk systeem.

Gebruik S·O·S olieanalyse om de conditie van deolie te bewaken.

Vork-horizontaalcilinderpen -Smeren

g00977344Illustratie 228

Smeer de vork-horizontaalcilinderpen via desmeernippel.

Chassis-horizontaalcilinderpen -Smeren

g00856617Illustratie 229

Plaats van de chassis-horizontaalcilinder

g01013692Illustratie 230

De chassis-horizontaalcilinder bevindt zich rechtsaan de voorkant van de machine.

Smeer de chassis-horizontaalcilinderpen via desmeernippel op het bovenste montagepunt.

31200367 151a Onderhoud Brandstofsysteem - Voorvullen

Brandstofsysteem - Voorvullen1. Draai het contactslot naar de stand AAN. Houd deschakelaar 3 minuten in de stand AAN.

OP G E L E TTorn de motor niet langer dan 30 seconden. Laat destartmotor twee minuten afkoelen voordat u de motorweer tornt.

Schade aan de turbocharger (indien aanwezig) kanveroorzaakt worden als het motortoerental niet laagwordt gehouden totdat het lampje/de meter voor demotorolie bevestigt dat de oliedruk voldoende is.

Tier II

2. Start de motor. Laat de motor stationair draaientotdat de motor rustig loopt.

Tier III

Het lichamelijke letsel of de dood kan uit het nalatenvoortvloeien om de volgende procedures aan tehangen.

Het contact met hoge drukbrandstof kan vloeibarepenetratie veroorzaken en gevaren branden.

De hoge nevel van de drukbrandstof kan eenbrandgevaar veroorzaken.

OPGELETZwengel niet de motor meer dan 30 seconden aan. Sta de beginnende motor toe om twee minuten te koelen alvorens opnieuw aan te zwengelen.

1. Stel pomp van de brandstofinstructie (1) in werking.2. Einde na 100 depressies van de pomp van de

brandstofinstructie.

3. Het systeem van de motorbrandstof nu moeten zou worden klaargemaakt.

4. Stel motoraanzet en onstabiele motor in werking. Nadat de motor is begonnen, werk onmiddellijk bij lage nutteloos voor een minimum van vijf minuten nadat de lucht is verwijderd uit brandstofsysteem.

OPGELET

De werkende motor voor dit periode van keer hulp verzekert het brandstofsysteem van lucht vrij is.

Maak de geen hoge lijn van de drukbrandstof los om lucht van brandstofsysteem te zuiveren.

�������

31200367 152a Onderhoud Waterafscheiderelement van brandstofsysteem - Vervangen

1. Parkeer de machine op vlakke grond. Schuif degiek helemaal in en breng hem helemaal omlaag.Breng de transmissiehendel naar de standNEUTRAAL en zorg ervoor dat de parkeerrem isingeschakeld. Zet de motor uit.

2. Open de motoromkasting.

g00976197Illustratie 232

3. Draai de klep (3) los en laat de inhoud van hethuis (2) in een geschikte container lopen. Draaide klep vast.

4. Ondersteun het huis (2) en draai het huis.Verwijder het huis.

5. Draai het element 90 graden naar links en haalhet element uit het huis (2).

6. Reinig het sluitvlak van de pakking op demontageflens (1). Vervang de O-ringafdichtingdie zich op het huis (2) bevindt. Steek een nieuwfilterelement in het huis en draai het element 90graden naar rechts om het te vergrendelen.

7. Breng een laagje schone dieselbrandstof op deO-ringafdichting van het nieuwe element aan.

8. Installeer het huis op de montageflens. Zet hethuis met de hand vast. Draai het huis niet te strakvast.

Opmerking: Zorg dat de O-ringafdichting nietbeschadigd raakt tijdens het installeren van het huis.Vervang de O-ring als hij beschadigd is.

9. Ontlucht het brandstofsysteem. Raadpleegde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Brandstofsysteem - Voorvullen” voor nadereinstructies.

10.Start de motor en controleer op lekken.

Waterafscheiderelement vanbrandstofsysteem - VervangenTier III

Het lichamelijke letsel of de dood kan uit het nalatenvoortvloeien om de volgende procedures aan tehangen.

Brandstof die op hete oppervlakten ofelektrocomponenten wordt gelekt of wordt de gemorstkan een brand veroorzaken.

Maak gelekt of gemorste allen schoon brandstof. Rookniet terwijl het werken aan het brandstofsysteem.

Draai losmaken uitschakelen of losmaken de batterijwanneer het veranderen van brandstoffilters.

OPGELET

Het nodige moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat de vloeistoffen tijdens prestaties van inspectie, onderhoud, het testen, het aanpassen en reparatie van het product bevat zijn. Voorbereidingen getroffen om de vloeistof met geschikte containers te verzamelen alvorens om het even welk compartiment te openen of demonterend om het even welke component die vloeistoffen bevat.

Verwijs naar het correcte Handboek van de Dienst voor meer informatie.

Doe alle vloeistoffen volgens lokale verordeningen en mandaten weg.

Primaire Filter

1. Parkeer de machine op niveaugrond. Trek en volledig verminder volledig de boom in. Verplaats de transmissiecontrole in de NEUTRALE positie en zorg ervoor dat de parkerenrem bezet is. Zet de motor af.

2. Open de motorbijlage.

OAM1320

31200367 153Onderhoud

Water en bezinksel in brandstoftank - Aftappen

g00951116Illustratie 234

2. Zoek brandstofvuldop (4) op en verwijder hethangslot, indien aanwezig.

3. Breng hendel (5) omhoog en draai de dopnaar links. Hierdoor wordt de brandstofvuldopontgrendeld.

4. Verwijder brandstofdop (4) en inspecteer hem.Vervang de brandstofdop als hij beschadigd is.

5. Breng de brandstofdop aan.

6. Installeer het hangslot, indien aanwezig.

7. Sluit het beveiligingsluik.

Water en bezinksel inbrandstoftank - Aftappen

Het niet opvolgen van de volgende procedureskan tot ernstig of dodelijk letsel leiden.

Brandstof die op hete oppervlakken of elektrischeonderdelen lekt of wordt gemorst, kan brand ver-oorzaken.

Ruim alle gelekte of gemorste brandstof op. Rookniet terwijl u aan het brandstofsysteem werkt.

Draai de accuschakelaar UIT of koppel de accu loswanneer u de brandstoffilters vervangt.

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

g00979514Illustratie 235

De aftapstop van de brandstoftank bevindt zich aande onderkant van de brandstoftank.

1. Draai de aftapstop los. Verwijder de aftapstopniet. Laat het water en bezinksel in een geschiktecontainer lopen en draai de aftapstop vervolgensvast.

2. Vul de brandstoftank met brandstof. Vul debrandstoftank aan het einde van elke werkdag.Hierdoor wordt vochtige lucht uitgedreven. Hetvullen van de tank helpt ook om condensatie toteen minimum te beperken. Vul de tank niet totbovenaan. Warme brandstof zet uit en de tankkan overstromen als hij te vol is.

Opmerking: Zorg dat de brandstoftank nooit leegraakt.

31200367 155Onderhoud

Zekeringen en relais - Vervangen

Ruitenwisser voorruit (3) – 10 A

Ruitenwisser achterruit (4) – 15 A

Airconditioningventilator hoge snelheid(5) – 25 A

Airconditioningventilator lage snelheid(6) – 15 A

Hydraulisch hulpcircuit (7) – 10 A

Stuuruitlijning (8) – 10 A

Joystick (9) – 10 A

Reserveplaats (10)

PHS circuit (12) – 15 A

Richtingaanwijzers (13) – 10 A

Werklicht (14) – 10 A

Werklicht (15) – 10 A

Werklichten achter (16) – 10 A

Motor starten (17) – 10 A

Waarschuwingsknipperlichten (18) – 10A

Linker parkeerlicht, linker achterlicht ennummerbordlampje (19) – 15 A

Rechter parkeerlicht, rechter achterlichten mistlicht (20) – 15 A

Zwaailamp (21) – 10 A

Dynamoverklikker en oliedrukverklikker(22) – 15 A

Hoogte-afstelling van stoel (23) – 15 A

Radio, onafhankelijk van contactslot(24) – 10 A

Achterlichten links (25) – 10 A

Achterlichten rechts (26) – 10 A

Motor draait (27) – 10 A

Brandstofpomp (28) – Deze zekeringwordt niet op deze machine gebruikt.

Radio, afhankelijk van contactslot (29) –10 A

Claxon (30) – 10 A

Reserveplaats (11)

156 31200367OnderhoudVerklikkers en meters - Testen

Elektronisch bewakingssysteem (31) –15 A

Elektronisch bewakingssysteem (32) –20 A

g01056973Illustratie 239

Voor Tier II machines bevindt de zekering voorde brandstofpomp zich in de motorruimte naastde automatische zekeringen. Verwijder hetbeveiligingsluik om de zekering te kunnen bereiken.

RelaisOpmerking: Het is mogelijk dat de machine nietalle hier genoemde relais gebruikt. U dient dezerelais uitsluitend door relais van hetzelfde soort tevervangen.

g00951212Illustratie 240

Illustratie 240 geeft de plaats van de relais ophet zekeringenpaneel weer. Er bevindt zich eenpictogram op het toegangsluik. De plaats van hetrelais komt overeen met de plaats van het pictogramop de sticker.

Brandstofpomp (33)

Massa voor snelkoppeling (34)

Voeding voor snelkoppeling (35)

Hondegang (36)

Achteruitrijlichten (37)

Cirkelbesturing (38)

Chassis horizontaal (39)

Massa voor hulpwisselklep (40)

Voeding voor hulpwisselklep (41)

Differentieelblokkering (42)

Brandstofpomp (43)

Motorrelais (44)

Verklikkers en meters - Testen

Controleer op kapotte verklikkers, schakelaar enlenzen van de meters op het instrumentenpaneel.

31200367 157Onderhoud

Indicator voor stabiliteit in de lengte - Kalibreren

Start de motor. Laat de motor draaien tot de metersop het instrumentenpaneel de huidige waardeaanwijzen. Controleer of de meters goed werken.

Stop de motor en voer de nodige reparaties uitvoordat u de machine bedient.

Indicator voor stabiliteit in delengte - Kalibreren

Het gebruik van een defecte indicator voor de sta-biliteit in de lengte (LSI, Longitudinal Stability In-dicator) kan ertoe leiden dat de machine onstabielis. Gebruik de machine alleen als de LSI in goe-de staat verkeert. Een onstabielemachine kan ern-stig of dodelijk letsel veroorzaken.

Verwijs naar het correcte Handboek van de Dienst voor meer informatie.

Indicator voor stabiliteit in delengte - Testen

De volgende procedure moet worden gevolgdwanneer u de werking van het indicatorsysteem voorstabiliteit in de lengte test.

Eerste test1. Voer de volgende procedures op de machine uit:

a. Verwijder alle uitrustingsstukken van demachine. Verwijder alle belasting die op deachterste koppeling wordt uitgeoefend.

b. Plaats de machine op vlakke grond. Stel hetchassis van de machine zo nodig horizontaal.

c. Breng de stempels geheel omhoog .

d. Zorg dat alle wielen recht vooruit staan. Rijd demachine 3 m (10 ft) voor- en achteruit.

e. Kantel de koppeling volledig naar voren.

f. Laat de giek volledig zakken en schuif hem in.

g. Schakel de parkeerrem in en zet detransmissiehendel in de stand NEUTRAAL.

2. Draai het contactslot naar de stand UIT. Wacht30 seconden.

3. Draai het contactslot naar de stand AAN, maartorn de motor niet.

Opmerking: De machine voert de zelftestuit. Raadpleeg het onderwerp “Contactslot” inde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Bedieningselementen” voor meer informatie.

4. Nadat de zelftests zijn voltooid, test de machinehet indicatorsysteem voor stabiliteit in de lengte.

a. Als de test met goed gevolg is voltooid, werktde meter op de manier die in de Bedienings- enOnderhoudshandleiding , “Bewakingssysteem”is beschreven. Dit geeft aan dat het systeemnaar behoren werkt.

b. De naald van de indicator voor stabiliteit in delengte gaat naar het rode gebied van de meterals de test niet met goed gevolg is voltooid. Uhoort een hoorbaar alarm met tussenpozen.Het waarschuwingslampje wordt ingeschakeld.Draai het contactslot naar de stand UIT om hetalarm te stoppen.

Opmerking: Deze test wordt automatisch uitgevoerd.De test wordt uitgevoerd wanneer het contactslot vande stand UIT naar de stand AAN wordt gedraaid.

Tweede testVoer de volgende test uit als de machine desysteemtest van de indicator voor stabiliteit in delengte niet met goed gevolg voltooit.

1. Verzeker u ervan dat alle stappen zijn uitgevoerdin Stap 1 van “Eerste test”.

2. Herhaal de test voor het indicatorsysteem voorstabiliteit in de lengte.

Opmerking: Als de machine de systeemtests vande indicator voor stabiliteit in de lengte niet metgoed gevolg blijft voltooien, mag de machine nietworden bediend. Bel uw Caterpillar dealer om hetindicatorsysteem voor stabiliteit in de lengte opnieuwte kalibreren.

158 31200367OnderhoudOliefilter - Inspecteren

Oliefilter - Inspecteren

Gebruikt filter op deeltjesinspecteren

g00100013Illustratie 241Het element is afgebeeld met deeltjes.

Snijd het filterelement open met een filtermes. Spreidde plooien open en controleer het element op deaanwezigheid van metalen en andere deeltjes. Eente grote hoeveelheid deeltjes in het filterelement kanwijzen op een mogelijk defect.

Als metalen in het filterelement worden gevonden,kan een magneet worden gebruikt om hetverschil te zien tussen ijzerhoudende deeltjes enniet-ijzerhoudende deeltjes.

IJzerhoudende metalen kunnen wijzen op slijtagevan stalen en gietijzeren onderdelen.

Niet-ijzerhoudende metalen kunnen wijzen op slijtagevan de aluminium onderdelen van de motor zoals dehoofdlagers, drijfstanglagers of turbochargerlagers.

In het filterelement kunnen kleine hoeveelhedendeeltjes worden gevonden. Dit kan wordenveroorzaakt door wrijving en normale slijtage.Raadpleeg uw Caterpillar dealer voor verdereanalyse indien een overmatige hoeveelheid deeltjeswordt gevonden.

Het gebruik van een oliefilterelement dat niet doorCaterpillar wordt aanbevolen, kan leiden tot ernstigemotorschade aan de motorlagers, de krukas enandere delen. Dit kan leiden tot grotere deeltjesin ongefilterde olie. Deze deeltjes kunnen hetsmeersysteem binnendringen en ernstige schadeveroorzaken.

Parkeerrem - Afstellen

Als de machine tijdens de test “Parkeerrem”in de Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Remsysteem - Testen” rijdt, voert u de volgendeprocedure uit om de parkeerrem bij te stellen.

1. Schakel de bedrijfsremmen in.

g00951281Illustratie 242

2. Schakel de parkeerrem uit.

3. Terwijl u naar de parkeerremhendel kijkt vanaf devoorkant van de machine en naar de achterkantvan de machine toe, draait u de hendel een halveslag naar rechts.

4. Herhaal de testprocedure “Parkeerrem” inde Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Remsysteem - Testen”.

Als de machine tijdens de parkeerremtest rijdt,voert u de afstelprocedure nogmaals uit. Als ude parkeerremhendel niet verder kunt bijstellen,raadpleegt u Systems Operation, Testing andAdjusting, Parking Brake Control - Check and Adjust” (Systeemwerking, testen enafstellen, Parkeerremhendel - Controleren enafstellen).

31200367 159Onderhoud

Riemschijf voor giekuitschuifketting - Smeren

Riemschijf voorgiekuitschuifketting - Smeren

g00979569Illustratie 243

Smeer de riemschijf van de giekuitschuifketting viaéén smeernippel.

Riemschijf voorgiekinschuifketting - Smeren

g00856690Illustratie 244

g00979573Illustratie 245

Breng de giek helemaal omhoog en smeer de rolvan de giekinschuifketting via één smeernippel. Ukunt deze via een opening aan de linkerkant van degiek bereiken.

Radiatorblok - Reinigen

Als de machine niet met een airconditioning isuitgerust, gebruikt u perslucht om stof en andererommel van het radiatorblok te verwijderen.

Als de machine met een airconditioning isuitgerust, moet de condensor uit de buurt van deradiator worden gekanteld om het radiatorblok encondensorblok goed te kunnen schoonmaken.

1. Open het motorluik.

g00950948Illustratie 246

160 31200367OnderhoudKoelmiddeldroger - Vervangen

2. Open de grendel die zich boven op de condensorbevindt.

g00951345Illustratie 247

3. Kantel de condensor van de radiator vandaan.

4. Verwijder stof en andere rommel met persluchtvan het radiatorblok en condensorblok.

5. Kantel de condensor terug en vergrendel degrendel.

Koelmiddeldroger - Vervangen

Aanraking van koelmiddel kan lichamelijk letseltot gevolg hebben.

Aanraking van koelmiddel kan bevroren ledema-ten tot gevolg hebben. Houd gezicht en handen uitde buurt om letsel te helpen voorkomen.

Er moet altijd een veiligheidsbril worden gedragenwanneer koelmiddelleidingen worden geopend,zelfs als de meters aangeven dat er geen koelmid-del in het systeem is.

Wees altijd voorzichtig bij het verwijderen van eenkoppelstuk. Draai het koppelstuk langzaam open.Als het systeem nog onder druk staat, ontlast u dedruk langzaam in een goed-geventileerde ruimte.

Inademen van koelmiddelgas via een brandendesigaret kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.

Inademen van airconditioningkoelmiddelgas viaeen brandende sigaret of andere manier van ro-ken of inademen van dampen die door een vlamworden geproduceerd die in aanraking is methet airconditioningkoelmiddelgas, kan ernstig ofdodelijk letsel veroorzaken.

Rook niet tijdens het uitvoeren van onderhoud ofreparaties aan airconditionings of steeds wanneerkoelmiddelgas aanwezig kan zijn.

Gebruik een gewaarmerkte terugwinnings- enrecycleerwagen om het koelmiddel op de juistewijze uit het airconditioningssysteem te verwijde-ren.

g00980936Illustratie 248

31200367 161Onderhoud

ROPS-constructie (bescherming bij omkantelen) en FOPS-constructie (bescherming tegen vallende voorwerpen) -Inspecteren

De koelmiddelaccumulator bevindt zich aan deachterkant van de motorruimte.

Opmerking: Wanneer u de machine bedient in eenklimaat met een hoge vochtigheidsgraad, moet u dekoelmiddelaccumulator om de 1000 bedrijfsuren of 6maanden vervangen.

ROPS-constructie(bescherming bij omkantelen)en FOPS-constructie(bescherming tegen vallendevoorwerpen) - Inspecteren

g00950870Illustratie 249

g00951451Illustratie 250

De voorste bouten (1) bevinden onder de linkerkantvan de cabine.

De achterste bouten (3) bevinden onder hetruitensproeierreservoir achter de cabine.

1. Verwijder de bouten (2) om hetruitensproeierreservoir te kunnen verwijderen.

2. Vervang beschadigde of ontbrekende boutenalleen door originele onderdelen. Draai de boutenaan tot 450 N·m (332 lb ft).

Opmerking: Breng olie op de bouten aan voordat uze aanbrengt. Het aandraaimoment kan verkeerd zijnals u geen olie aanbrengt.

3. Installeer het ruitensproeierreservoir en de tweebouten.

4. Gebruik de machine op oneffen terrein. Vervangde ROPS/FOPS-montagesteunen als deROPS/FOPS-constructie lawaai maakt of als deROPS/FOPS-constructie ratelt.

Probeer de ROPS/FOPS-constructie niet recht tebuigen of te repareren. Als er scheuren in de lassen,de gietstukken, of in enig metalen gedeelte van deROPS/FOPS-constructie voorkomen, dient u uwCaterpillar dealer te raadplegen voor reparaties.

162 31200367OnderhoudVeiligheidsgordel - Inspecteren

Veiligheidsgordel - Inspecteren

Controleer de conditie van de veiligheidsgordel envan de bevestigingsonderdelen altijd voordat u demachine gebruikt. Vervang beschadigde of versletenonderdelen voordat u de machine bedient.

g00932801Illustratie 251

Karakteristiek voorbeeld

Controleer de bevestigingsonderdelen (1) vande veiligheidsgordel op slijtage en beschadiging.Vervang alle bevestigingsonderdelen die versletenof beschadigd zijn. Controleer of de montageboutengoed vastzitten.

Controleer gesp (2) op slijtage of beschadiging.Vervang de veiligheidsgordel als de gesp versletenof beschadigd is.

Inspecteer of het weefsel van de veiligheidsgordel (3)versleten of gerafeld is. Vervang de veiligheidsgordelals hij versleten of gerafeld is.

Neem contact op met uw Caterpillar dealer voorhet vervangen van de veiligheidsgordel en debevestigingsonderdelen.

Opmerking: Vervang de veiligheidsgordel binnendrie jaar na de installatiedatum of binnen vijf jaar nade productiedatum. Vervang de veiligheidsgordel opde eerstvolgende datum. Op elke veiligheidsgordelis een etiket genaaid voor het bepalen van deouderdom van de gordel.

Als de machine met een verlengstuk voor deveiligheidsgordel is uitgerust, voert u dezeinspectieprocedure ook voor het verlengstuk van deveiligheidsgordel uit.

Veiligheidsgordel - Vervangen

Vervang de veiligheidsgordel binnen drie jaarna de installatiedatum of binnen vijf jaar na deproductiedatum. Vervang de veiligheidsgordel opde eerstvolgende datum. Op elke veiligheidsgordelis een etiket genaaid voor het bepalen van deouderdom van de gordel.

g01118402Illustratie 252

(1) Installatiedatum (onderkant)(2) Installatiedatum(3) Productiedatum

Raadpleeg uw Caterpillar dealer voor het vervangenvan de veiligheidsgordel.

Als de machine met een verlengstuk voor deveiligheidsgordel is uitgerust, voert u dezevervangingsprocedure ook voor het verlengstuk vande veiligheidsgordel uit.

31200367 163Onderhoud

Stempel- en cilinderlagers - Smeren

Stempel- en cilinderlagers -Smeren

g01013784Illustratie 253

Smeer de stempelcilinderlagers en de poten van destempel via acht smeernippels als de machine metstempels is uitgerust.

Bandenspanning - Controleren

Het verkeerd oppompen van banden kan ernstigletsel veroorzaken.

Indien de uitrusting onjuist gebruikt of misbruiktwordt, kan dat een klapband of een defect aan eenvelg tot gevolg hebben.

Gebruik een zelfbevestigende nippel en ga ach-ter het loopvlak van de band staan wanneer u eenband oppompt.

De juiste uitrusting voor het oppompen en trainingin het gebruik van de uitrusting zijn nodig om tevoorkomen dat de banden te hard worden opge-pompt.

Plaats de band in een veiligheidsinrichting voor-dat u de band oppompt.

Sommige machines zijn met luchtgevulde bandenuitgerust. Andere machines zijn met schuimgevuldebanden uitgerust. De spanning van luchtgevuldebanden moet worden gecontroleerd. De spanningvan schuimgevulde banden hoeft niet te wordengecontroleerd.

1. Parkeer de machine op vlakke grond. Schakel deparkeerrem in. Schuif de giek in en breng hemomlaag. Zet de motor uit.

2. Veeg het gebied rond de ventielsteel schoon.

3. Verwijder de stofdop van de ventielsteel.

4. Ga achter het loopvlak van de bandstaan en gebruik een Caterpillar 4S-6524bandenspanningsmeter of 1P-0545bandenspanningsmeter om de bandenspanningte meten. Als deze bandenspanningsmeters nietverkrijgbaar zijn, kunt u een gelijkwaardig productgebruiken om de bandenspanning te controleren.Pomp de band op als de spanning te laag is.

5. Breng de stofdop op de ventielsteel aan.

Raadpleeg de volgende aanvullende informatie overde bandenspanning:

• Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Bandenspanning tijdens transport”

• Bedienings- en Onderhoudshandleiding,“Bandenspanning bijstellen”

Raadpleeg uw Caterpillar dealer voor meer informatieover de juiste bedrijfsspanning en de maximalebelasting.

Olie van transmissie enhydraulisch systeem -Verversen

Hete olie en hete componenten kunnen verwon-dingen veroorzaken. Laat hete olie of hete com-ponenten niet in aanraking komen met de huid.

164 31200367OnderhoudOlie van transmissie en hydraulisch systeem - Verversen

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

g00951114Illustratie 254

1. Om beveiligingsluik (1) te openen ontgrendelt uslot (2) en trekt u grendel (3) naar buiten.

g00951761Illustratie 255

2. Breng grendel (4) omhoog. Draai de grendel naarlinks om de druk in het hydraulische systeem teontlasten. Verwijder vuldop (5).

g00979542Illustratie 256

3. Verwijder aftapstop (6) aan de onderkant van dehydrauliektank en laat de olie in een geschiktecontainer lopen. Reinig de aftapstop. Installeer deaftapstop weer in de tank.

31200367 165Onderhoud

Transmissie en hydraulisch systeem - Oliefilter vervangen

g00979556Illustratie 257

4. Verwijder aftapstop (7) aan de onderkant vande transmissie en laat de olie in een geschiktecontainer lopen. Reinig de aftapstop. Installeer deaftapstop weer in de transmissie.

5. Vul de tank met verse TDTO olie eninstalleer de vuldop. Veeg eventueelgemorste olie op. Raadpleeg deBedienings- en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” en de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Inhouden” voor meerinformatie.

Opmerking: Start de motor pas wanneer de tankmet verse olie is gevuld. Wanneer u de motor startvoordat u hem opnieuw met olie hebt gevuld, kan despoelpomp of de transmissie beschadigd raken.

6. Start de motor. Controleer op ruimte voor degiek. De giek heeft ruimte nodig om volledig uitte schuiven. U hebt voldoende ruimte nodig omde giek helemaal omhoog en omlaag te brengen.Breng de giek enkele keren omhoog en omlaag.Schuif de giek enkele keren uit en in.

7. Rijd de machine langzaam vooruit met de giekin de rijstand. Stuur de machine van links naarrechts.

8. Parkeer de machine en controleer het oliepeil.Voeg zo nodig olie toe.

9. Sluit het beveiligingsluik.

Referentie: Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Transmissie enhydraulisch systeem - Oliepeil controleren” voormeer informatie.

Transmissie en hydraulischsysteem - Oliefilter vervangen

Hete olie en hete componenten kunnen verwon-dingen veroorzaken. Laat hete olie of hete com-ponenten niet in aanraking komen met de huid.

OPGELETPas op dat vloeistoffen tijdens het uitvoeren van eeninspectie, onderhoud, test, afstelling en reparatie vanhet product ingesloten blijven. Wees erop voorbereidom de vloeistof in geschikte containers op te vangenvoordat u een huis opent of een component uit elkaarhaalt die vloeistoffen bevat.

Raadpleeg Speciale publicatie, NENG2500, “Cater-pillar Tools and Shop Products Guide” (Gids voorgereedschap en werkplaatsproducten) voor ge-reedschap en benodigdheden die geschikt zijn omvloeistoffen van Caterpillar producten op te vangen.

Voer alle vloeistoffen volgens de plaatselijke voor-schriften en verordeningen af.

g00951114Illustratie 258

1. Om beveiligingsluik (1) te openen ontgrendelt uslot (2) en trekt u grendel (3) naar buiten.

166 31200367OnderhoudTransmissie en hydraulisch systeem - Oliepeil controleren

g00951761Illustratie 259

2. Breng grendel (4) omhoog en draai hem linksomom de druk in het hydraulische systeem teontlasten. Verwijder vuldop (5).

3. Open de motoromkasting.

g00951763Illustratie 260

4. Verwijder oliefilter (6). Gooi het oliefilter weg nadatu het hebt verwijderd. Het oliefilter bevat olie.

5. Reinig de aansluitflens van het oliefilter. Zorg datde oude filterpakking geheel verwijderd is.

6. Breng een dun laagje olie op de afdichting vanhet nieuwe oliefilter aan.

7. Installeer het nieuwe oliefilter met de hand totdatde afdichting van het oliefilter de filterhuisflensraakt. Noteer de stand van de indextekens ophet filter in verhouding tot een vast punt op defilterhuisflens.

Opmerking: Er staan draai-indextekens op hetoliefilter op 90 graden of 1/4 slag van elkaar. Gebruikde draai-indextekens als leidraad wanneer u hetoliefilter vastdraait.

8. Draai het oliefilter vast volgens de instructies dieop het filter zijn gedrukt. Gebruik deze tekens alsleidraad voor het vastdraaien van het oliefilter.

Opmerking: U hebt wellicht een Caterpillarbandsleutel of ander geschikt gereedschap nodigom het filter zo ver vast te draaien als nodigis voor de uiteindelijke installatie. Zorg dat hetmontagegereedschap het filter niet beschadigt.

Referentie: Raadpleeg de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Transmissie enhydraulisch systeem – Oliepeil controleren” voormeer informatie.

9. Draai vuldop (5) vast.

10.Sluit het beveiligingsluik.

Transmissie en hydraulischsysteem - Oliepeil controleren

Voordat u het hydrauliekoliepeil controleert, moet ude volgende procedures uitvoeren.

• Parkeer de machine op vlakke grond.

• Schuif de giek in.

• Laat het uitrustingsstuk op de grond zakken.

• Breng de stempels geheel omhoog.

31200367 167Onderhoud

Transmissie en hydraulisch systeem - Oliemonster nemen

g00951114Illustratie 261

De oliepeilstok bevindt zich achter beveiligingsluik(1) aan de linkerkant van de machine. Om hetbeveiligingsluik te openen ontgrendelt u slot (2) entrekt u grendel (3) naar buiten.

g00951788Illustratie 262

Opmerking: Laat de machine minstens vijf minuten Verwijs naar het correcte Handboek van de Dienstlopen om het hydraulische systeem onder druk te voor meer informatie.brengen.

Kijk naar oliepeilstok (4) om het oliepeil in hethydraulische systeem te controleren. Het oliepeilvan het hydraulische systeem is correct wanneerhet oliepeil boven de rode streep op oliepeilstok(4) zichtbaar is. Voeg zo nodig met behulp van devolgende methode TDTO olie tot het juiste oliepeiltoe.

1. Breng grendel (5) omhoog en draai vuldop (6)langzaam los om de druk in het hydraulischesysteem te ontlasten. Verwijder de vuldop.

2. Vul de hydrauliekolie bij tot het vereistepeil en breng de vuldop aan. Veegeventueel gemorste olie op. Raadpleeg deBedienings- en Onderhoudshandleiding,“Smeermiddelviscositeiten” en de Bedienings- enOnderhoudshandleiding, “Inhouden” voor meerinformatie.

3. Sluit het beveiligingsluik.

Transmissie en hydraulischsysteem - Oliemonster nemen

g00956578Illustratie 263

De monsternameklep voor de transmissie enhydrauliekolie bevindt zich in de motorruimte op defilterflens voor het transmissie- en hydrauliekoliefilter.

168 31200367OnderhoudTankontluchter van transmissie en hydraulisch systeem - Reinigen

Tankontluchter vantransmissie en hydraulischsysteem - Reinigen

De ontluchter voor de tank van de transmissie en hethydraulische systeem bevindt zich vlak onder hetruitensproeierreservoir.

g00951527Illustratie 264

1. Verwijder twee bouten (1) uit de bovenkantvan het ruitensproeierreservoir. Til hetruitensproeierreservoir omhoog om ontluchter (2)te kunnen bereiken.

g00951661Illustratie 265

2. Maak slangklemmen (3) los en haal de slangenvan de ontluchter af.

3. Draai bout (4) los en verwijder de ontluchter.

4. Was de ontluchter in een schoon, niet-ontvlambaaroplosmiddel.

5. Installeer de schone ontluchter en sluit de tweeslangen weer aan. Zet de twee slangklemmenvast.

6. Installeer het ruitensproeierreservoir en de tweebouten.

Turbocharger - Inspecteren

Als de turbocharger defect raakt terwijl demotor draait, kunnen het compressorwiel van deturbocharger en de gehele motor ernstige schadeoplopen.

Als de lagers van de turbocharger defect raken,kunnen grote hoeveelheden olie in het luchtinlaat- enuitlaatsysteem terecht komen. Verlies van motoroliekan ernstige motorschade veroorzaken.

Blijf de motor niet gebruiken wanneer een lagervan de turbocharger defect is geraakt en demotorprestaties aanzienlijk zijn afgenomen.Motorrook en verhoging van het toerental terwijl demotor onbelast is, zijn kenmerken van verlies vanmotorprestaties.

Referentie: Voor meer informatie over hetinspecteren van de turbocharger kunt u dedesbetreffende Werkplaatshandleiding voor de motorvan de machine raadplegen.

Aandraaimoment vanwielmoeren - Controleren

Controleer het aandraaimoment van de wielmoerenop nieuwe wielen en op gerepareerde wielen omde tien bedrijfsuren totdat het voorgeschrevenaandraaimoment wordt gehandhaafd.

Draai de wielmoeren vast met een aandraaimomentvan 460 ± 60 N·m (340 ± 45 lb ft). Wanneer u nieuweof gerepareerde wielen installeert, breng dan ééndruppel smeerolie op de schroefdraad aan voordat ude wielmoeren en sluitringen installeert.

31200367 169Onderhoud

Ruitensproeierreservoir - Vullen

Ruitensproeierreservoir -Vullen

OPGELETGebruik Caterpillar ruitensproeiervloeistof die niet be-vriest, of een in de handel verkrijgbare ruitensproeier-vloeistof om te voorkomen dat het ruitensproeiersys-teem bevriest.

g00951404Illustratie 266

g00950813Illustratie 267

1. Verwijder de vuldop.

2. Vul het reservoir met geschikteruitensproeiervloeistof.

3. Installeer de vuldop.

Ruitenwisser - Inspecteren/vervangen

Controleer de conditie van de ruitenwissers. Vervangde wisserbladen als ze versleten of beschadigd zijnof als ze strepen op de ruit veroorzaken.

Ruiten - Reinigen

g00856748Illustratie 268

Gebruik in de handel verkrijgbareruitenreinigingsmiddelen om de ruiten schoonte maken. Sta op de grond om de buitenkant van deruiten te reinigen, tenzij handgrepen aanwezig zijn.

Uitrustingsstuk -Inspecteren/vervangenSMCS code: 6700-040; 6700-510

Om onverwachte, dure reparaties en stilstandtijdtot een minimum te beperken moeten inspectiesregelmatig worden uitgevoerd. De periode tussende inspecties hangt van de ouderdom van hetuitrustingsstuk en de bedrijfsomstandigheden af.

Oudere uitrustingsstukken en uitrustingsstukken diein zware bedrijfsomstandigheden worden gebruikt,moeten vaker worden geïnspecteerd.

Om een goede inspectie te kunnen uitvoerenmoet het uitrustingsstuk grondig worden gereinigd.Het is onmogelijk om het uitrustingsstuk goed teinspecteren als het vuil is.

170 31200367OnderhoudUitrustingsstuk - Inspecteren/vervangen

Als defecten vroeg aan het licht komen en wordenverholpen, kan het uitrustingsstuk bedrijfsklaarblijven. Als defecten vroeg aan het licht komenen worden verholpen, is de inzetbaarheid van hetuitrustingsstuk bovendien groter. Het verhelpenvan defecten maakt tevens de kans op ongelukkenkleiner.

Het uitrustingsstuk mag alleen door een vakbekwameCaterpillar dealer in overeenstemming met deaanbevelingen van de fabrikant worden gerepareerd.Als u echter besluit om zelf reparaties uit te voeren,kunt u contact opnemen met uw Caterpillar dealervoor de aanbevolen reparatietechnieken.

Inspecteer het uitrustingsstuk voordat het aan demachine wordt bevestigd.

VorkenVorken kunnen verslijten. De cumulatieve gevolgenvan ouderdom, slijtende werking, corrosie,overbelasting en misbruik kunnen de vorkenaanzienlijk verzwakken.

Oudere uitrustingsstukken en uitrustingsstukkendie in bijzonder zware bedrijfsomstandigheden of ineen verhuurbedrijf worden gebruikt, moeten vakerworden geïnspecteerd.

Om een goede inspectie uit te voeren, moetende vorken grondig worden gereinigd. Het isonmogelijk om de vorken goed te inspecteren als hetuitrustingsstuk vuil is.

Inspecteer de vorken voordat deze aan de machineworden bevestigd.

Voer de jaarlijkse inspectie voor de vorken uit vóór deaanvang van elk contract voor alle machines die ineen verhuurbedrijf worden gebruikt.

Inspecteer de vorken op vervorming. Controleer ofde vorkhouder haaks op het blad van de vork staat.Controleer de vork op scheurtjes in het metaal.Inspecteer het gebied rondom de hiel van de vorknauwkeurig. Dit is het gebied van de vork dat aande grootste belasting wordt blootgesteld. Als eenscheurtje zichtbaar is, moet u de vork onmiddellijkuit bedrijf nemen totdat hij grondig onderzocht kanworden.

Houd documentatie van elke vork bij opdat de vorkenregelmatig worden geïnspecteerd. Neem de volgendeaanvankelijke informatie in de documentatie op:

• Fabrikant van de vork

• Vorktype

• Oorspronkelijke grootte van vorkgedeelte

• Oorspronkelijke lengte van de vork

Noteer de datum en het resultaat van elke inspectie.Zorg dat de volgende informatie is opgenomen:

• Hoeveelheid slijtage op het blad

• Eventuele beschadiging, defect of vervorming diehet gebruik van de vorken kan belemmeren

• Eventuele reparaties of onderhoud aan de vorken

Doorlopende documentatie van deze informatie helptbij het identificeren van de juiste inspectieperiodenvoor elk karwei, bij het identificeren en oplossen vanproblemen en bij het voorzien van het tijdstip waaropde vorken moeten worden vervangen.

Dagelijkse inspectie

1. Kijk of de vorken scheurtjes hebben. Zoek vooralnaar scheurtjes in de hiel van de vorken en rondde lassen. Zoek naar gebroken of verbogenvorkpunten. Zoek naar verdraaide bladen enschachten. Vorken die verdraaid zijn, dienen uitbedrijf te worden genomen. Vorken die scheurtjesvertonen, moeten ook uit bedrijf worden genomen.

2. Controleer of de bout voor het vergrendelen vande vork op zijn plaats zit en werkt. Vergrendel devorken voordat u ze gebruikt.

3. Neem alle versleten of beschadigde vorken uitbedrijf.

Jaarlijkse inspectie

g01001950Illustratie 269

1. Inspecteer de vorken zorgvuldig op scheurtjes. Letvooral op hiel (A) en montagesteunen (B). Zoeknaar scheurtjes rond alle lassen. Inspecteer debuizen op vorken die op assen zijn gemonteerd.

Vorken met scheurtjes dienen uit bedrijf te wordengenomen.

31200367 171Onderhoud

Uitrustingsstuk - Inspecteren/vervangen

g01001964Illustratie 270

2. Controleer de hoek tussen het bovenvlak van blad(D) en het voorvlak van schacht (E). Neem de vorkuit bedrijf als hoek (C) meer dan 93 graden is.

3. Controleer met een richtliniaal of het bovenvlakvan blad (D) en het voorvlak van schacht (E) rechtzijn.

Neem de vork uit bedrijf als de gemeten afwijkingmeer dan 0,5 procent van de lengte van het bladis. Neem de vork uit bedrijf als de afwijking van dehoogte meer dan 0,5 procent van de hoogte vande schacht is.

g01001968Illustratie 271

4. Controleer het verschil in de hoogte van de puntvan één vork vergeleken met de hoogte van depunt van de andere vork wanneer de vorken ophet vorkenbord zijn gemonteerd. Als een vorkpuntvan hoogte verschilt, kan dit tot een ongelijkeverdeling van de last leiden. Dit kan problemenveroorzaken wanneer de vorken de openingenvan de last binnengaan.

Het maximale aanbevolen hoogteverschil vande punt van vorken (F) is 6,5 mm (0,25 inch)voor palletvorken. Het maximale aanbevolenhoogteverschil van de punt van vorken (F) is3 mm (0,125 inch) voor volledig taps toelopendevorken. Het maximale toegestane verschil in dehoogte van de punten tussen twee of meer vorkenis 3 procent van de lengte (L) van het blad.

Vervang één of beide vorken wanneer het verschilin de hoogte van de punt van de vork groter is danhet maximale toegestane verschil.

g01001977Illustratie 272

5. Controleer de dikte (J) van het blad en de dikte(H) van de schacht op slijtage. Let vooral op hiel(A). Neem de vork uit bedrijf als de dikte tot 90procent of minder van de oorspronkelijke dikte isverminderd.

De lengte van de vork kan ook door slijtageworden verminderd, vooral op taps toelopendevorken. Neem de vorken uit bedrijf wanneer delengte van het blad niet meer toereikend is voorde voorgenomen lasten.

g01001990Illustratie 273

6. Controleer of u markeringen (K) kunt lezen.Vervang de markeringen als ze niet leesbaar zijn.

172 31200367OnderhoudUitrustingsstuk - Inspecteren/vervangen

Bakken

Montagesteun

Inspecteer de montagesteunen op de bak encontroleer of de montageplaten niet verbogen of opandere wijze beschadigd zijn. Inspecteer de schuineplaat en controleer of de plaat niet gebogen of opandere wijze beschadigd is. Als u vermoedt dat erslijtage of beschadiging is, dient u uw Caterpillardealer te raadplegen voordat u de bak gebruikt.

Bakmessen

Het vallen van de bak kan ernstige of dodelijkeongevallen tot gevolg hebben.

Plaats blokken onder de bak voordat u de bakmes-sen verwisselt.

1. Breng de bak omhoog. Plaats een blok onder debak.

2. Laat de bak op het blok zakken.

Zet de bak niet te hoog. Stut de bak zodanigdat de bak hoog genoeg is om de messen enhoekstukken te verwijderen.

3. Verwijder de bouten. Verwijder het mes en dehoekstukken.

4. Reinig de raakvlakken.

5. Gebruik de andere kant van het mes als deze kantnog niet afgesleten is.

6. Installeer een nieuw mes als beide kantenversleten zijn.

7. Breng de bouten aan. Draai de bouten tot hetopgegeven aandraaimoment aan.

8. Breng de bak omhoog. Verwijder de blokken.

9. Laat de bak op de grond zakken.

10.Na enkele bedrijfsuren moet u de bouten op hetjuiste aandraaimoment controleren.

Bakslijtplaten

Het vallen van de bak kan ernstige of dodelijkeongevallen tot gevolg hebben.

Wanneer u met de bak omhoog onder of in debuurt van de bak of het stangenstelsel werkt, moetu blokken onder de bak en/of het stangenstelselplaatsen.

Vervang de slijtplaten voordat de bodem van de bakschade oploopt.

1. Breng de bak omhoog en plaats er blokken onder.

2. Draai de bouten los en verwijder de slijtplaten.

3. Installeer nieuwe slijtplaten. Draai de bouten tothet opgegeven aandraaimoment aan.

31200367 173Naslagwerken

Referentiemateriaal

Deze pagina opzettelijk verlaten leeg.

174 31200367NaslagwerkenReferentiemateriaal

goedgekeurde uitrustingsstukkenSMCS code: 6700 Het gebruik van niet goedgekeurde uitrustings-stukken op verreikers kan ernstige of dodelijkeongelukken tot gevolg hebben.

Voordat u een uitrustingsstuk op deze machi-ne installeert, moet u zich ervan verzekeren dathet door Caterpillar is goedgekeurd en dat eenCaterpillar hefvermogentabel voor het gebruikervan in de cabine aanwezig is.

OPGELETWanneer bepaalde uitrustingsstukken geïnstalleerdzijn, kunnen deze uitrustingsstukken in aanrakingkomen met de voorbanden of de voorspatborden.Deze situatie kan zich voordoen wanneer de giekis ingeschoven en het uitrustingsstuk volledig naarvoren is gedraaid. Controleer altijd op mogelijkeaanraking wanneer het uitrustingsstuk voor het eerstwordt bediend.

De uitrustingsstukken in deze tabellen zijn doorCaterpillar goedgekeurd voor gebruik op de machinesdie in deze handleiding worden beschreven. Hetonderdeelnummer van het uitrustingsstuk wordtop het identificatieplaatje van het uitrustingsstukaangeduid. Gebruik de volgende tabellen om tebepalen of het uitrustingsstuk door Caterpillar isgoedgekeurd. Er zijn wellicht meer uitrustingsstukkengoedgekeurd sinds deze handleiding werdgepubliceerd. U moet contact opnemen met uwCaterpillar dealer voordat u uitrustingsstukkengebruikt die niet in deze tabellen staan. Alleuitrustingsstukken moeten overeenkomstig debetreffende hefvermogentabel worden gebruikt.Gebruik de volgende tabellen om ervoor te zorgendat u de juiste hefvermogentabel gebruikt. U moethet laadvermogen van deze uitrustingsstukkenweten. Zorg ervoor dat u de juiste hefvermogentabelgebruikt.

31200367 175Naslagwerken

Referentiemateriaal

Tabel 10

TH560B

goedgekeure itrustingsstukken

Onderdeelnummer Uitrustingsstuk

215-4350 Vorkenbordset

222-6210 Vorkenborduitvoering (sideshift)

174-7731 Vorkenbordset (breed)

231-3229 Draaiend vorkenbord

227-5748 Draaiend vorkenbord (breed)

145-5349 Vorkenset (1220 mm lang)

215-7965 Vorkenset (1525 mm lang)

145-5347 Vorkenset (blok)

186-5838 Materiaalbakset

163-4262 Grijperbakuitvoering

229-9714 Materiaaloverslagarmset

190-0913 Hopper

169-6460 Hijshaakset

169-3945 Dakspantgiekset

221-1960 Uitvoering zelfopnemende veegmachine

176 31200367Index

Index

A

Aandraaimoment van wielmoeren - Controleren.. 168Aandrijfasspiebaan - Smeren .............................. 140Aanvullende berichten........................................... 21Accu - Recyclen.................................................... 119Accu of accukabel - Inspecteren/vervangen........ 120Accuschakelaar (indien aanwezig) ........................ 67Achterasblokkering (indien aanwezig)................... 68Beperkt vrije es .................................................. 69Geblokkeerde as................................................ 69Modus Beperkte afstand.................................... 69Vrije as ............................................................... 68

Achteruitrij-alarm ................................................... 94Achteruitrij-alarm - Testen..................................... 119Algemene informatie.............................................. 38Algemene veiligheidsvoorschriften ........................ 25Afval afvoeren.................................................... 27Binnendringen van vloeistof in het lichaam........ 26Gemorste vloeistoffen insluiten.......................... 26Informatie over asbest ....................................... 27Opgesloten druk................................................. 26Perslucht en water onder druk........................... 26

Asontluchters - Reinigen/vervangen..................... 119Automatische zekeringen - Testen ...................... 130

B

Banden oppompen met lucht................................ 112Bandenspanning - Controleren............................ 163Bandenspanning bijstellen.................................... 113Bandenspanning tijdens transport ........................ 112Bediening............................................................... 45

Bedieningselementen............................................ 52Bedrijfsrempedaal (19)....................................... 64Binnenverlichting (16) ........................................ 64Chassis-horizontaalschakelaar (4)..................... 56Claxon (22) ........................................................ 66Contactdoos (26) ............................................... 66Contactslot (24).................................................. 66Differentieelblokkeringsschakelaar (20)............. 65Dimmerschakelaar voor koplampen (10) ........... 58Gaspedaal (18) .................................................. 64Joystick (13)....................................................... 58Kantelhendel van stuurkolom (25) ..................... 66Koplamp-parkeerlichten (11).............................. 58Machinebeveiligingssysteem (indienaanwezig)......................................................... 67Mistlichten (8)..................................................... 58Neutraalschakelaar van transmissie (2)............. 54Parkeer- en noodremknop (17).......................... 64Richtingaanwijzer (23) ....................................... 66Schakelaar voor continue hulpstroom (7) (dubbelduimwiel) .......................................................... 58Schakelaar voor continue hulpstroom (7) (enkelduimwiel) .......................................................... 58Snelkoppelingsschakelaar (1)............................ 54Stempelschakelaars (5), (6)............................... 56Stuurmodusschakelaar (3)................................. 54Transmissiehendel (21) ..................................... 65Verstelbare armleuning (14)............................... 63Waarschuwingsknipperlichten (9) ...................... 58Zijconsole (15) ................................................... 63Zwaailamp (12) .................................................. 58

Bedieningselementen (Zijconsole) ........................ 51Airconditioningschakelaar (3)............................. 51 Hydrauliekvergrendeling (10)............................. 52Ruitensproeier voorruit (5) ................................. 51Ruitenwisser en -sproeier achterruit (7)............. 52Ruitenwisser voorruit (4) .................................... 51Ruitenwisser/-sproeier dak (6) ........................... 51Temperatuurschakelaar (2) ................................ 51Ventilatorschakelaar (1) ..................................... 51Werklichten achter (8)........................................ 52Werklichten vóór (9)........................................... 52

Bedieningsstation .................................................. 36Bedrijf .................................................................... 33Bedrijfstemperatuurbereik van machine ............ 33Machinebediening.............................................. 33

Belangrijke veiligheidsinformatie ............................. 2Bewakingssysteem................................................ 91Indicator voor stabiliteit in de lengte................... 93Meters ................................................................ 92Verklikkers.......................................................... 91Waarschuwingslampjes ..................................... 91

Bouten van aandrijfaskruiskoppelingen -Controleren........................................................ 141Brandstofsysteem - Voorvullen............................ 150Buiten bedrijf nemen en van de hand doen......... 174

31200367 177Index

C

Cabinedeur ............................................................ 95Cabineluchtfilter - Reinigen/vervangen................ 130Cabineluchtvoorfilter ........................................ 130Secundair cabineluchtfilter............................... 130

Chassis-horizontaalcilinderpen - Smeren............ 150

D

Dagelijkse inspectie............................................... 45Differentieelolie - Verversen ................................ 138Differentieel achteras ....................................... 138Differentieel vooras .......................................... 138

Differentieeloliemonster - Nemen ........................ 140Differentieeloliepeil - Controleren ........................ 139Achterasdifferentieel ........................................ 139Voorasdifferentieel ........................................... 139

goedgekeurdeuitrustingsstukken.............................................. 174Dop van brandstoftank - Reinigen....................... 152

E

Eindaandrijvingolie - Monster nemen .................. 149Eindaandrijvingolie - Verversen........................... 148Eindaandrijvingoliepeil - Controleren................... 149Extender voor koelvloeistof van koelsysteem -Toevoegen ......................................................... 134

G

Giek en frame - Inspecteren................................ 127Giekcilinderpen - Smeren.................................... 123Giekcilindervergrendeling ...................................... 69Installatie- en verwijderingsprocedures.............. 70

Giekketting - Inspecteren/smeren........................ 121Giekkopsegment - Smeren.................................. 124Giekuitschuifcilinder - Ontluchten........................ 124

H

Hefvermogens ....................................................... 38Voorbeelden van schatten van heffen met behulpvan hefvermogentabel...................................... 39

I

In- en uitstappen.................................................... 45Nooduitgang....................................................... 45

Indicator voor stabiliteit in de lengte - Kalibreren.. 157

Indicator voor stabiliteit in de lengte - Testen ...... 157Eerste test........................................................ 157Tweede test...................................................... 157

Informatie over banden.......................................... 31Informatie over bandenspanning.......................... 112Informatie over bediening...................................... 75Gebruik van uitrustingsstukken.......................... 81Handbediende snelkoppeling............................. 79Hydraulische snelkoppeling ............................... 78Lasten hanteren en stapelen ............................. 81Snelheid en rijrichting veranderen ..................... 77

Informatie over geluid en trillingen......................... 36Geluidsniveau .................................................... 36Trillingsniveau .................................................... 36

Informatie over identificatie.................................... 41Informatie over S·O·S ........................................... 115Informatie over slepen......................................... 106Informatie over transport ..................................... 104Inhoud...................................................................... 3Inhouden............................................................... 115

K

Koelmiddeldroger - Vervangen............................ 160Koelsysteemdrukdop - Reinigen/vervangen........ 136Koelvloeistof in koelsysteem - Verversen.. 131Koelvloeistofmonster uit koelsysteem (niveau 1) -Nemen ............................................................... 135Koelvloeistofmonster uit koelsysteem (niveau 2) -Nemen ............................................................... 136Koelvloeistofpeil van koelsysteem - Controleren.. 134

L

Lassen op machines en motoren met elektronischebedieningselementen.......................................... 116

M

Machine bedienen ................................................. 47Machine hijsen en vastsjorren ............................. 105Machine slepen ................................................... 106Defecte machine slepen .................................. 106Slepen met de machine ................................... 107

Machine stoppen ................................................. 102Machine verlaten ................................................. 103Machine vervoeren.............................................. 104Motor en machine laten warmlopen .................... 101Motor starten ................................................. 32, 100Starten onder 0 °C (32 °F) ............................... 101

Motor starten (alternatieve methoden) ................ 109Motor starten met hulpstartkabels ....................... 109Motor stoppen................................................ 34, 102Motor stoppen indien zich een elektrische storingvoordoet............................................................. 103Motorklepspeling - Controleren ........................... 147Motorolie en -filter - Verversen en vervangen...... 146Motoroliemonster - Nemen.................................. 145

178 31200367Index

Motoroliepeil - Controleren .................................. 145Motorsteunen - Inspecteren................................. 145

N

Naslagwerken...................................................... 173Nooduitgang .......................................................... 47

O

Olie van transmissie en hydraulisch systeem -Verversen........................................................... 163Oliefilter - Inspecteren ......................................... 158Gebruikt filter op deeltjes inspecteren.............. 158

Onderhoud............................................................ 111Onderhoudsondersteuning................................... 116Onderhoudsschema ............................................. 117Op de weg rijden met de machine....................... 104

P

Parkeerrem - Afstellen......................................... 158Parkeren........................................................ 35, 102Plaats van brandblusapparaat............................... 31Plaats van plaatjes en stickers .............................. 41Certificatie .......................................................... 41Serienr................................................................ 41

Preventie van beknellings- en snijwonden ............ 27Preventie van brand en explosie ........................... 29Brandblusapparaat............................................. 30Ether .................................................................. 30Leidingen, buizen en slangen ............................ 30

Preventie van brandwonden.................................. 28Accu’s ................................................................ 28Koelvloeistof....................................................... 28Olie..................................................................... 28

Preventie van letsel als gevolg van onweer .......... 31Productinformatie .................................................. 38

R

Radiatorblok - Reinigen....................................... 159Referentiemateriaal ............................................. 173Aanvullend referentiemateriaal ........................ 174

Regelcilinderlager - Smeren................................ 131Remsysteem - Testen.......................................... 128Bedrijfsrem....................................................... 128Parkeerrem ...................................................... 129

Riem - Inspecteren/vervangen ............................ 120Inspecteren ...................................................... 120Vervangen........................................................ 121

Riemschijf voor giekinschuifketting - Smeren...... 159Riemschijf voor giekuitschuifketting - Smeren..... 159ROPS-constructie (bescherming bij omkantelen) enFOPS-constructie (bescherming tegen vallendevoorwerpen) - Inspecteren................................. 161Ruiten - Reinigen................................................. 169

Ruitensproeierreservoir - Vullen .......................... 169Ruitenwisser - Inspecteren/vervangen ................ 169

S

Scharnieras van giek - Smeren ........................... 124Schermen (Bescherming van machinist)............... 36Andere bescherming (indien aanwezig)............. 37ROPS-constructie, FOPS-constructie ofTOPS-constructie............................................. 37

Secundair element van motorluchtfilter -Vervangen.......................................................... 144Smeermiddelviscositeiten..................................... 114Aanbevolen smeervet ....................................... 114

Smeermiddelviscositeiten en inhouden................ 114Spanning van giekketting - Controleren/afstellen ............................................................. 121Conditie controleren......................................... 121Ketting op slijtage meten.................................. 123Kettingspanning controleren en bijstellen ........ 122

Specificaties .......................................................... 40Speling van giekslijtplaten - Inspecteren/afstellen ............................................................. 125Afstellen ........................................................... 126

Stempel- en cilinderlagers - Smeren ................... 163Sticker met emissiecertificatie ............................... 44Stoel ...................................................................... 47Opbergruimte ..................................................... 48Stoelafstelling..................................................... 47

T

Tankontluchter van transmissie en hydraulischsysteem - Reinigen............................................ 168Thermostaat van koelsysteem - Vervangen ........ 137Toegang voor onderhoud...................................... 111Toegangsluiken..................................................... 111Transmissie en hydraulisch systeem - Oliefiltervervangen.......................................................... 165Transmissie en hydraulisch systeem - Oliemonsternemen................................................................ 167Transmissie en hydraulisch systeem - Oliepeilcontroleren......................................................... 166Turbocharger - Inspecteren ................................. 168

U

Uitrustingsstuk - Inspecteren/vervangen ............. 169Bakken............................................................. 172Vorken.............................................................. 170

31200367 179Index

Uitrustingsstukken ........................................... 35, 84Aansluitingen van hulphydrauliek ...................... 85Algemene richtlijnen voor bediening .................. 84Bakken............................................................... 87Bezem................................................................ 90Giekverlengstuk ................................................. 88Hijshaak ............................................................. 89Materiaaloverslagarm ........................................ 89Uitrustingsstuk loskoppelen ............................... 85Uitrustingsstuk vastkoppelen ............................. 85Voorraadbak....................................................... 90Vorkenborden en vorken.................................... 86

Uitrustingsstukken neerlaten bij verlies vanhydraulische kracht.............................................. 35Uitrustingsstukken neerlaten zonder hydraulischekracht ................................................................... 95Ladingregelsysteem terugstellen ....................... 99Procedure voor het aftappen van dehydrauliekolietank ............................................ 96Procedure voor inschuiven van giek .................. 97Procedure voor neerlaten van giek .................... 98

V

Veiligheid ................................................................. 6Veiligheidsberichten................................................. 6Veiligheidsgordel ................................................... 48Veiligheidsgordel afstellen voor niet-oprolbareveiligheidsgordels............................................. 48Veiligheidsgordel afstellen voor oprolbareveiligheidsgordels............................................. 49Veiligheidsgordel verlengen............................... 50

Veiligheidsgordel - Inspecteren ........................... 162Veiligheidsgordel - Vervangen............................. 162Verklikkers en meters - Testen ............................ 156Vóór het bedrijf ................................................ 33, 45Vóór het starten van de motor ............................... 32Voorfilterelement van motorluchtfilter -Reinigen/vervangen........................................... 142Voorfilterelementen van luchtfilterinspecteren..................................................... 143Voorfilterelementen van luchtfilter reinigen...... 143

Voorfilterelement van motorluchtfilter -Vervangen.......................................................... 144Voorwoord ............................................................... 5Bediening ............................................................. 4Caterpillar productidentificatienummer ................ 5Gecertificeerd motoronderhoud ........................... 4Informatie over documentatie .............................. 4Onderhoud........................................................... 4Veiligheid.............................................................. 4Vermogen van machine ....................................... 5 Vork-horizontaalcilinderpen - Smeren ................. 150

W

Water en bezinksel in brandstoftank - Aftappen.. 153

Waterafscheider van brandstofsysteem -Aftappen ............................................................ 151Waterafscheiderelement van brandstofsysteem -Vervangen.......................................................... 151

Z

Zekeringen en relais - Vervangen........................ 154Relais ............................................................... 156Zekeringen....................................................... 154

180 SDBU7707-03Index

JLG Industries, Inc.

EIGENDOMSOVERDRACHTAan: De eigenaar van JLG-, Gradall-, Lull- en SkyTrak-producten:

Als u momenteel de eigenaar bent, maar NIET de oorspronkelijke koper van het product dat in deze handleiding wordt beschreven, willen we graag weten wie u bent. JLG Industries, Inc. vindt het bijzonder belangrijk om over up-to-date gegevens te beschikken over de huidige eigenaren van JLG-producten, om hen veiligheidspublicaties te kunnen toezenden. JLG houdt de gegevens bij van de eigenaar van elk JLG-product en gebruikt deze informatie om de eigenaar zo nodig te informeren.

Maak gebruik van dit formulier om JLG te voorzien van bijgewerkte informatie met betrekking tot het huidige eigenaarschap van JLG-producten. Verzend het volledig ingevulde formulier per fax naar het Product Safety & Reliability Department van JLG of stuur het naar het onderstaande adres.

Hartelijk dank,Product Safety & Reliability DepartmentJLG Industries, Inc.1 JLG DriveMcConnellsburg, PA 17233-9533USATelefoon: (717) 485-5161Fax: (717) 485-6573

OPMERKING: Units die zijn geleased of gehuurd dienen niet op dit formulier te worden vermeld.

Productiemodel: ___________________________________________________________

Serienummer: _____________________________________________________________

Vorige eigenaar: ___________________________________________________________

Adres: ___________________________________________________________________

_________________________________________________________________________

Land: ____________________________ Telefoon: (_______) _____________________

Overdrachtsdatum: ______________________________

Huidige eigenaar: __________________________________________________________

Adres: ___________________________________________________________________

_________________________________________________________________________

Land: ____________________________ Telefoon: (_______) _____________________

Wie moeten we in uw bedrijf informeren?

Naam: ___________________________________________________________________

Aanspreektitel: ____________________________________________________________

Product- en dealerinformatieOpmerking: Voor de plaatsen van het productidentificatieplaatje dient u het hoofdstuk “Informatie overproductidentificatie” in de Bedienings- en Onderhoudshandleiding te raadplegen.

Leveringsdatum:

ProductinformatieModel:

Productidentificatienummer:

Serienummer van motor:

Serienummer van transmissie:

Serienummer van generator:

Serienummers van uitrustingsstukken:

Informatie over uitrustingsstukken:

Nummer van materieel van klant:

Nummer van materieel van dealer:

DealerinformatieNaam: Filiaal:

Adres:

Contactpersoon bij dealer Telefoonnummer Uren

Verkoop:

Onderdelen:

Service:

Vervaardigd door JLG onder vergunning van Caterpillar