Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
Baldwin en Köstenberger over auvqentei/n (III)
Het 'syntactisch patroon' van Köstenberger
Piet Dorland April 2018 In Women in the Church volgt op het hoofdstuk van Baldwin over authentein een hoofdstuk
van Andreas J. Köstenberger over het syntactisch patroon van 1 Timoteüs 2:121. Eerdere
studies hierover schieten in zijn ogen te kort. Ook nu is het niet mijn bedoeling om die eerdere
studies te verdedigen. Maar ik hoop wel te laten zien dat ook de studie van Köstenberger niet
de gezaghebbende status verdient die eraan wordt toegekend.
Köstenberger wil aantonen dat het syntactisch patroon van 1 Timoteüs 2:12 het onmogelijk
maakt om auvqentei/n in negatieve zin op te vatten, en zelfs dwingt om het als positief te beschouwen. Vergelijking met talrijke syntactische parallellen in het Nieuwe Testament en in
andere Griekse literatuur zou duidelijk maken dat de woorden die door de Griekse
ontkenning ouvde, aan elkaar worden verbonden of allebei als positief beschouwd moeten worden, of allebei als negatief. Wanneer op zichzelf positieve activiteiten toch allebei
verboden worden of het bestaan ervan wordt ontkend, dan is dat gevolg van omstandigheden
of voorwaarden die in de context worden aangedragen2, door Köstenberger ook wel
"contextual qualifiers" genoemd.3 Aangezien volgens hem dida,skein in absolute zin4 in het
N.T. gebruikt wordt voor een activiteit die in en van zichzelf als positief gezien wordt, moet
ook auvqentei/n beschouwd worden als een activiteit die in en van zichzelf positief is. Als Paulus een negatieve kwalificatie had willen meegeven, zou hij et̀erodidaskalei/n gebruikt hebben, of "contextual qualifiers" toegevoegd hebben om de inhoud te specificeren. Daarom
moet ook auvqentei/n in positieve zin opgevat worden en moet het vertaald worden met "to have (or exercise) authority" en niet met iets als 'domineren over'. Aldus Köstenberger.
5
Samenvatting van de kritiek
We zullen echter zien dat het "syntactical pattern" dat Köstenberger in vele teksten meent te
kunnen aanwijzen, geen syntactisch patroon is maar slechts een weergave van de
woordvolgorde. Hij gaat sowieso nergens op de syntaxis in. Van redekundige analyse is geen
sprake. Van de ruim 50 parallelplaatsen uit het Nieuwe Testament vertoont er slechts één
syntactische overeenkomst met 1 Timoteüs 2:12. De andere passen zelfs niet in het door
Köstenberger zelf geformuleerde patroon. De 48 voorbeelden uit andere literatuur vertonen
wel overeenkomst met 1 Timoteüs 2:12. Maar noch in die tekst noch in die 48 andere
voorbeelden verbindt ouvde, de infinitivi. Er is sprake van een elliptische constructie, waarbij in 1 Timoteüs 2:12 na ouvde, het predikaat evpitre,pw moet worden aangevuld. Bij zijn indeling van de parallelplaatsen volgens twee patronen lijkt Köstenberger niet erg consequent te werk
1 Andreas J. Köstenberger, A Complex Sentence Structure in 1 Timothy 2:12. In: Women in the Church, pp 81-
103. 1 Timoteüs 2:12 luidt:"Dida,skein de. gunaiki. ouvk evpitre,pw ouvde. auvqentei/n avndro,j( avll v ei=nai evn h``suci,a|" Vertaling:"Maar onderwijzen sta ik een vrouw niet toe, en ook niet (sta ik haar toe) te heersen over een man, maar (ik wil) dat zij in rust is." 2 Women in the Church, p. 85.
3 a.w., p. 90.
4 Door Köstenberger gedefinieerd als "unaccompanied by contextual qualifiers such as those denoting the
content of someone's teaching". a.w. p. 90. 5 a.w., p. 91.
2
te gaan. Zijn bewering dat het werkwoord dida,skein een activiteit aanduidt die op zichzelf positief gewaardeerd wordt, blijkt ongegrond. Zijn stelling als geheel is onhoudbaar. In het
vervolg zal ik deze kritiek onderbouwen.
"A Complex Sentence Structure in 1 Timothy 2:12"
De titel van het hoofdstuk van Köstenberger en de term 'syntactisch patroon' doen een
grondige syntactische analyse verwachten. Deze ontbreekt echter. Vrijwel meteen formuleert
Köstenberger wat hij het 'syntactisch patroon' van de zin uit 1 Timoteüs 2 noemt. Het ziet er
als volgt uit:
een ontkend verbum finitum ("ik sta niet toe", ouvk evpitre,pw)
dat een (voorafgaande) infinitief regeert ("onderwijzen", dida,skein) die door de coördinerende conjunctie "ouvde,"(of) verbonden is6
met een tweede infinitief ("gezag hebben", auvqentei/n);
deze zin wordt dan gecontrasteerd met het adversativum "avlla," (maar)
en nog een andere infinitivus ("zich rustig houden", ei=nai evn h̀èsuci,a|) 7
Geconstateerd kan worden dat de syntaxis van de tekst niet aan de orde komt. Nergens in zijn
betoog benoemt Köstenberger de syntactische functies, zoals predikaat, subject, object etc.
Het 'syntactisch patroon' is niet veel meer dan een weergave van de woordvolgorde, waarbij
de woordsoorten benoemd worden, de woordvolgorde deels is gewijzigd8, en enkele
belangrijke zinsdelen - de vrouw (gunaiki,) en de man (avndro,j) - zijn weggelaten. Vervolgens geeft Köstenberger het geheel ook in een formule weer:
(1) een ontkend verbum finitum + (2) een infinitivus + (3) 'ouvde,' + infinitivus + (4) 'avlla,' + inf. 9
In deze formule heeft de eerste infinitivus(2) definitief een plek gekregen achter het
ontkende verbum finitum. Dit onderstreept het feit dat het slechts gaat om de woordvolgorde,
niet om de syntaxis. Verder is 'ouvde,' nu nog duidelijker dan in de eerste versie samengenomen met de tweede infinitivus, ten onrechte, zoals we zullen zien. Ik ben het met
Köstenberger eens dat onderdeel (4) verder geen rol hoeft te spelen.
Ouvde, en de syntaxis van 1 Timoteüs 2:12
Als we de formule weer invullen met Griekse woorden krijgen we het volgende:
(1) een ontkend verbum finitum + (2) een infinitivus + (3) 'ouvde,' + infinitivus ouvk evpitre,pw dida,skein ouvde. auvqentei/n
6 Hier als vertaling van ouvde, volstaan met "or" kan tot misverstand leiden; ouvde, betekent 'en niet,ook niet, maar
niet, zelfs niet'. Dezelfde, voor wie geen Grieks kent misleidende, onduidelijkheid in een interview met
Köstenberger uit 2008:" The first word linked by the Greek coordinating conjunction oude (“or”) is the word
“teach, "didaskein", https://www.thegospelcoalition.org/blogs/justin-taylor/interview-with-andreas-j-
kstenberger-on/ 7 a.w., p. 81
8 Zijn argumentatie voor die wijziging (a.w. p. 81-82, n. 1) is niet erg overtuigend. In veel van de door hem
hiervoor aangevoerde plaatsen verschilt de zinsopbouw nogal van die in 1 Tim. 2:12, waar de vooropplaatsing
wel degelijk van belang is, namelijk om het contrast van dida,skein met manqa,nein in vers 11 te benadrukken. Zonder aanpassing van de volgorde heeft geen van de buiten-Bijbelse dezelfde woordvolgorde als 1 Tim. 2:12.
Eentje komt wel iets meer in de buurt (p. 99, nr. 46) maar ook daarvan wijzigt Köstenberger de volgorde (p.
102), om bij zijn formule te passen. Wat de N.T. plaatsen betreft is er hoe dan ook geen sprake van enige
syntactische overeenkomst. 9 a.w., p. 82.
3
I do not permit to teach or to have authority
ik sta niet toe te onderwijzen of gezag te hebben
Dat is dan alles wat er van de zin dida,skein de. gunaiki. ouvk evpitre,pw ouvde. auvqentei/n avndro,j overblijft. Woorden zijn weggelaten en dida,skein is verhuisd, de syntactische functies worden niet vermeld. Waarom dit dan een syntactisch patroon moet heten, is mij niet duidelijk. Voor
wie geen Grieks kent is nogalmisleidend, dat Köstenberger niet vermeldt dat ouvde, niet "of" betekent maar "en niet". Als hij dat wel zou doen, zou blijken dat zijn schema de syntaxis van
1 Timoteüs 2:12 zelfs negeert.
De ontkenning ouvde, verbindt in 1 Timoteüs 2:12 namelijk niet de infinitivi. Er is daar sprake van een zogenaamde elliptische constructie: na ouvde, moet in gedachten opnieuw evpitre,pw gunaiki, worden aangevuld. Paulus zegt:"Ik sta een vrouw niet toe te onderwijzen en (ik sta een vrouw) niet (toe) te heersen over een man." Syntactisch gezien is de eerste ontkenning
(ouvk) geen bepaling bij de infinitivus dida,skein maar bij evpitre,pw. Maar ook ouvde, is geen bepaling bij auvqentei/n maar bij het aan te vullen evpitre,pw. Als je ouvde, zou verbinden met auvqentei/n, zoals Köstenberger doet, zou de gebruikelijke vertaling niet houdbaar zijn, maar zou men moeten vertalen met:"Ik sta een vrouw niet toe om te onderwijzen en niet te heersen
over een man." Met andere woorden, ze zou juist wel over hem moeten heersen. Echter, het
Grieks zou in zo'n situatie niet ouvde, gebruiken maar mhde,. Zie ter vergelijking 1 Timoteüs 1:3-4 waar Paulus Timoteüs aanspoort:" i[na paraggei,lh|j tisi.n mh. e`terodidaskalei/n mhde. prose,cein mu,qoij kai. genealogi,aij avpera,ntoij" , "opdat je sommigen beveelt geen andere leer te brengen en zich niet bezig te houden met fabels en eindeloze geslachtsregisters." Hier
zijn de ontkenningen wel een bepaling bij de infinitivi.10
Wie zoals Köstenberger ouvde, met auvqentei/n verbindt, komt in strijd met de grammaticale regels.
Verdere redekundige ontleding laat zien dat dida,skein en auvqentei/n avndro,j object zijn bij ouvk evpitre,pw en ouvde, (evpitre,pw), antwoord gevend op de vraag wat het subject niet toestaat. Van de door Köstenberger buiten beschouwing gelaten woorden gunaiki, en avndro,j is het eerste meewerkend voorwerp bij evpitre,pw. vAndro,j is een genitivusobject bij auvqentei/n. Beide woorden zijn dus zinsdelen met de belangrijke syntactische functie van aanvulling bij
een werkwoord. Köstenberger legt niet uit waarom hij ze niet opneemt in het syntactisch
patroon. Het weglaten ervan is echter een vorm van amputatie, waardoor de mededeling als
geheel geweld wordt aangedaan. De apostel deelt immers niet mee dat hij 'onderwijzen' en
'heersen' niet toestaat, maar dat hij een vrouw niet toestaat te onderwijzen en dat hij haar ook
niet toestaat over een man te heersen. Die twee zaken ziet hij als negatief.11
Maar of de
apostel onderwijzen en heersen over als "in en van zichzelf" positief of negatief te waarderen
activiteiten ziet, worden we hier niet gewaar. En we zullen nog zien dat onderwijzen in het
Nieuwe Testament zowel in negatieve als in positieve zin voorkomt. Over mensen die in de
kerk willen heersen is het nergens positief.
Het gebruik van ouvde, heeft niet te maken met de vraag of daarmee twee positief of negatief te waarderen activiteiten worden verbonden. Het kan wel afhangen van de vraag of in het eerste
van de te verbinden delen een ontkenning staat. In het Attisch proza wordt ouvde, alleen
10
Vergelijk ook Handelingen 4:18, 2 Thess. 2:2, 1 Tim. 6:17. Köstenberger (a.w. p. 83 en 87) lijkt het verschil met een tekst als 1 Tim. 2:12 niet op te merken. 11
We gaan hier niet in op de verdere exegese van dit Schriftgedeelte, of Paulus hier een algemeen en tijdloos
gebod geeft. Zie daarvoor Zonen en Dochters Profeteren, pp. 142-158, of Ambtsdrager M/V, pp. 34-58.
4
gebruikt na ontkend eerste lid: ouvk A ouvde. B, 'niet A en (ook) niet B'12; als het eerste deel positief is, dat wil zeggen geen negatie bevat, wordt kai. ouv gebruikt: A kai. ouv B , (wel) A en/maar niet B. Buiten het Attisch proza wordt ouvde, ook gebruikt na een positief eerste deel, dus zonder negatie. Dit heeft dus niet te maken met de vraag of de activiteiten op zich als
positief of negatief gezien werden. Dat ouvde, uitsluitend gelijk te waarderen activiteiten verbindt wordt weersproken door Zefanja 1:12 in de Septuagint. Daar lezen we dat er mensen
zijn die denken: "De HEER doet geen goed en Hij doet geen kwaad" (ouv mh. avgaqopoih,sh| ku,rioj ouvde. mh.è kakw,sh|).13 Wayne Grudem mag dan nadrukkelijk beweren dat er geen uitzonderingen zijn gevonden, maar dan is deze tekst over het hoofd gezien.
14
Eerste conclusie
Wat Köstenberger het "syntactisch patroon" van I Timoteüs 2:12 noemt, is in strijd met de
syntaxis van die tekst: ouv en ouvde, bepalen niet de infinitivi, maar ouv is een (bijwoordelijke) bepaling bij evpitre,pw , en ouvde, bij een in gedachten aan te vullen evpitre,pw. Ten onrechte suggereert hij dat ouvde, "of" betekent. Op de syntactische functies gaat hij niet in. Hij negeert - de syntactische functies van - gunaiki, en avndro,j. Wat hij syntactisch patroon is niet alleen geen syntactisch patroon maar zelfs in strijd met de syntaxis.
Ook bij de rest van zijn betoog over de vele parallelplaatsen uit het Nieuwe Testament en uit
buiten-Bijbelse literatuur zijn de nodige vraagtekens te plaatsen.
A. Parallelplaatsen uit het Nieuwe Testament.
Inconsequenties
Om zijn stelling te onderbouwen voert Köstenberger namelijk een groot aantal
parallelplaatsen aan. Eerst bespreken we die uit het Nieuwe Testament.
Merkwaardigerwijs maar terecht merkt Köstenberger daarbij zelf op dat er, "strictly
speaking", slechts in één geval sprake is van een echte parallel, namelijk Handelingen 16:21.15
Maar, zegt hij, als je ook gevallen met andere verbale vormen dan infinitivi erbij betrekt, die
door ouvde, worden verbonden, blijken er tweeënvijftig passages geïdentificeerd te kunnen worden.
16
Geen van deze passages passen echter in Köstenbergers eigen formule. Want daarin is de
eerste ontkenning (ouvk) - terecht - niet verbonden met de eerste infinitivus maar met het verbum finitum evpitre,pw. De parallelplaatsen hebben echter veelal dezelfde opbouw als het 'ze zaaien niet en ze maaien niet', ouv spei,rousin ouvde qeri,zousin in Matt. 6:26. Daar horen ouvk en ouvde, wel bij twee gelijksoortige werkwoordsvormen. Onderdeel 1 van de formule -
12
A. Rijksbaron e.a., Beknopte syntaxis van het klassieke Grieks. Lunteren: Hermaion 2000, p.165. Zie ook de
Ausführliche Grammatik der Griechischen Sprache van Kühner-Gerth. (II,2, p. 293, in de editie van 1904.) 13
De negatie ouv mh, is een verkorte vorm voor ouv deino.n / fo,boj mh, , 'er bestaat geen gevaar/vrees dat', en wordt gebruikt als krachtige ontkenning. Zie ook het door Köstenberger aangehaalde voorbeeld uit Hebr. 13:5. (Women
in the Church, p.85). Vergelijk Galaten 3:27-28 waar ouvde. de tegengestelde begrippen dou/loj en evleu,qeroj verbindt. Dit zijn geen werkwoordsvormen maar vergelijk het door Köstenberger aangevoerde Rom. 9:16
(p.86),"ouv tou/ qe,lontoj ouvde. tou/ tre,contoj"; participia zijn nominale vormen, in dit geval substantivisch gebruikt. 14
"Köstenberger found no exceptions to these patterns", en: "No exceptions were found". Evangelical Feminism
and Biblical Truth, p. 314 en p. 315.. 15
a.w. p 84. 16
a.w. p. 85.
5
een ontkend verbum finitum - is in al die voorbeelden niet aanwezig. Als je 1 Timoteüs 2:12
werkelijk op die 52 parallelplaatsen wil laten lijken, zou die tekst nog verder omgebouwd
moeten worden tot evpitre,pw ouv dida,skein ouvde. auvqentei/n. Dit is nauwelijks meer Grieks en zou als het vertaald zou worden een zin met geheel andere betekenis opleveren.
17 Er is dus
helemaal geen sprake van meer dan vijftig parallellen. Alleen Handelingen 16:21 blijft over.
Daarover straks meer.
De indeling van de parallelplaatsen
Köstenberger is bovendien niet consistent in de behandeling van zijn parallelplaatsen. Hij
deelt die namelijk in op basis van twee patronen in het gebruik van ouvde, 18:
patroon 1: twee activiteiten of concepten die op zichzelf als positief beschouwd worden;
maar de uitoefening ervan wordt verboden of het bestaan ervan ontkend ten
gevolge van omstandigheden of voorwaarden die in de context worden
aangevoerd, of
patroon 2: twee activiteiten of concepten die als negatief beschouwd worden;
waarvan dientengevolge de uitoefening wordt verboden of waarvan het bestaan
ontkend wordt of vermeden moet worden.
Niet helemaal duidelijk is wat Köstenberger met 'activiteit' of 'concept' bedoelt. Het lijkt erop
dat het om twee verschillende dingen gaat: bij 'activiteit' om een werkwoord alleen, bij
'concept' om een werkwoord met aanvullingen. Daardoor kan hij hetzelfde werkwoord zowel
in de positieve als in de negatieve categorie plaatsen. Maar we moeten niet vergeten dat hij
wil aantonen dat het werkwoord auvqentei/n zelf, zonder aanvullingen, als een "in en van zichzelf" positieve activiteit moet worden opgevat.
Zo duidt hij in zijn bespreking19
van de enige echte parallel Handelingen 16:21 de infinitivi
parade,cesqai en poiei/n aan als handelingen die op zichzelf geen negatieve connotaties hebben. Daarbij laat hij dus het object (e;qh) a[ weg. Maar hetzelfde poiei/n zien we terug in de negatieve lijst in het citaat uit 1 Petrus 2:22: a`marti,an ouvk evpoi,hsen , nu dus mèt object. Hij plaatst 2 Thessalonicenzen 3:7-8 (ouvde. dwrea.n a;rton evfa,gomen) in de negatieve lijst, dus weer met object.
20 Van de handeling 'eten' valt echter op zich niets kwaads te zeggen. Van
'gegeven brood' trouwens ook niet. Köstenberger plaatst dan ook Romeinen 14:21, waar
hetzelfde werkwoord gebruikt wordt, bij de positieve categorie. Ook 'zich inspannen'
(kopia/n) krijgt een plaats in beide categorieën, positief en negatief.21 In de negatieve lijst voegt hij namelijk de bepaling eivj keno,n toe. [Aptesqai plaatst hij op pagina 86 in de positieve lijst (Col. 2:21), maar op pagina 101 in de negatieve lijst van buiten-Bijbelse
parallelplaatsen, opnieuw met toevoeging van het object. Ook 1 Timoteüs 2:12 zelf krijgt
merkwaardig genoeg reeds een plek in de lijst met positieve voorbeelden, waarbij auvqentei/n
17
De enige manier waarop het vertaald zou kunnen worden is door ouv dida,skein en ouvde. auvqentei/n op te vatten als twee objecten, antwoord gevend op de vraag wat Paulus toestaat "Ik sta 'niet onderwijzen en niet heersen'
toe". 18
a.w. p. 85 19
a.w. p. 88. 20
ibidem 21
a.w. pp. 85 en 87
6
is genoteerd met het object avndro,j. Maar betekent dat nu dat alleen het werkwoord auvqentei/n "in en van zichzelf" als positief wordt gezien, of de hele uitdrukking?
22
Met name in de lijst van parallelplaatsen in het N.T. van patroon 2 voegt Köstenberger
regelmatig de 'circumstances' en 'conditions' toe, waardoor 'in en van zichzelf' als positief te
beschouwen acties van kleur verschieten. Er is immers geen enkele reden om die,rcomai (door iets gaan, een afstand afleggen, Joh. 4:15), di,dwmi (geven), prose,cw (aandacht geven), peripate,w (wandelen), evlpi,zw (hopen)23, tre,cw (lopen) en poie,w (n.b. vergelijk Köstenberger over Hand. 16:21) te beschouwen als op zichzelf negatief te waarderen
handelingen. Niettemin zet Köstenberger die allemaal onder het kopje negatief, hetgeen hij
mogelijk maakt door er de aanvullingen (water putten, verderf zien, praatjes, slechtheid,
rijkdom, tevergeefs, zonde) aan toe te voegen.24
'Water putten' en 'rijkdom' zijn trouwens 'in
en van zichzelf' ook niet negatief te noemen. Het werkwoord diw,kw in Lucas 17:23 rekent hij bij de op zichzelf positief te waarderen handelingen
25, terwijl het net zo goed 'achtervolgen'
kan betekenen, Matt. 5:11, en dus niet zonder meer positief is te noemen. Wat uit dit alles valt
te leren is, dat in veel gevallen niet te zeggen is of een werkwoord een "in en van zichzelf"
een positief of negatief te waarderen activiteit aanduidt, maar dat dat wel mogelijk is van de
combinatie van zo'n werkwoord met de erbij behorende aanvullingen als subject, object en
bepalingen. De vraag kan gesteld worden welke bewijskracht die indrukwekkende lijst
parallellen nog heeft voor de stelling dat auvqentei/n op zich als positief moet worden beschouwd, als aan de indeling in positief en negatief de consistentie ontbreekt?
In de lijsten met parallelplaatsen zijn trouwens niet alleen voorbeelden met ouvk / ouvde, maar ook met mh, / mhde, opgenomen, zonder enige rekenschap van de verschillen in zinsconstructie waarin deze ontkenningen soms gebruikt worden.
26 Verder zijn bij lang niet alle teksten van
patroon 1 in de context omstandigheden of voorwaarden te vinden waarom die activiteiten
worden verboden of ontkend, zoals de omschrijving van patroon 1 zegt. Zo bijv. Matt. 6:26,
waar geen enkele omstandigheid wordt aangevoerd waarom ontkend wordt dat vogels zaaien
en maaien.27
Er wordt slechts vastgesteld dat zij niet zaaien of maaien. Ook met ontkenning
wordt over die twee activiteiten trouwens niets negatiefs gezegd, eerder het tegendeel: de
vogels zijn een voorbeeld.
De term 'contextual qualifier' wordt in de syntaxis niet gebruikt, omdat hij geen syntactische
relatie tussen zinsdelen aanduidt. Köstenberger gebruikt die term niet op eenduidige wijze,
doordat hij niet alleen de 'circumstances' en 'conditions' die in de context te vinden zijn ermee
lijkt aan te duiden, maar ook zinsdelen die wel syntactisch met het betreffende werkwoord
verbonden zijn, zoals subject, object of bepaling. 28
22
In de 3e druk wil hij, volgens zijn eigen samenvatting, aantonen dat Paulus de activiteit auvqentei/n avndro,j in haar geheel als positief beschouwde. https://static.crossway.org/excerpt/women-in-the-church/women-in-the-
church-excerpt.pdf 23
In 1 Tim. 6:17 staat hvlpike,nai ( perf. van evlpi,zw, hopen ) tegenover ùyhlofronei/n. De door dit laatste werkwoord aangeduide houding ('hoogmoedig zijn') zal over het algemeen negatief gewaardeerd worden, 'hopen'
daarentegen vaak als positief. Maar 'je hoop gevestigd hebben op onzekere rijkdom', dat ziet Paulus niet als
positief. 24
a.w. pp 87-88. Het zijn stuk voor stuk demonstraties van de onmogelijkheid om dergelijke woorden te zien als
'in en van zichzelf' positief of negatief. 25
a.w. p. 86. 26
Vergelijk Hand. 4:18 en 21:21 met Matt. 10:14. 27
Zie ook Matth. 6:28, 10:14, 23:13; Marc. 6:11, 8:17. Lucas 12:24, 27; Joh. 14:17; Hand. 9:9; Rom. 9:11 en 16; 1 Kor. 15:50. 28
Zie bijvoorbeeld zijn definitie van 'absoluut gebruik', p. 90.
7
Alles bij elkaar genomen blijkt opnieuw dat een degelijke basis aan Köstenbergers stelling
ontbreekt.
Handelingen 16:21
De enige werkelijke parallel uit het N.T. die Köstenberger noemt, is dus Handelingen
16:21.29
De eigenaars van de waarzeggende slavin, die een bron van inkomsten waren kwijt
geraakt, sleepten Paulus en Silas voor de stadsbestuurders en stelden hen in een kwaad
daglicht door hen ervan te beschuldigen dat zij de stad in verwarring brachten en "gewoontes
verkondigden, waarvan het ons, Romeinen zijnde, niet is toegestaan die over te nemen en in
praktijk te brengen."
Köstenberger behandelt deze tekst op een zelfde manier als die in Timoteüs. 'Overnemen' en
'in praktijk brengen' kunnen volgens hem op zichzelf als positief worden beschouwd. Dat
deze activiteiten toch niet zijn toegestaan, "not lawful" zijn, zou te wijten zijn aan de
omstandigheden die in de context worden aangeduid met "being Romans", "Romeinen
zijnde".30
Met andere woorden, 'overnemen' en 'in praktijk brengen' zijn normaal gesproken
geoorloofde activiteiten, behalve als je een Romein bent. Voor de inwoners van Filippi zijn
die activiteiten immers "not lawful", omdat ze Romeinen zijn. Een duidelijker demonstratie
van de onhoudbaarheid van zijn stelling dan Köstenberger hier zelf geeft, is nauwelijks
denkbaar. Ook hier wreekt zich dat hij iedere vorm van syntactische analyse achterwege laat.
De tekst in Handelingen 16:21 is wat gecompliceerder dan in Timoteüs, omdat er sprake is
van een relatieve bijzin, met de functie van bijvoeglijke bepaling bij gewoontes (e;qh). Het punt van de eigenaars van de slavin is niet dat Romeinen níet zouden mogen "overnemen" en
"in praktijk brengen", maar dat ze de door Paulus en Silas verkondigde gewoontes niet mogen
overnemen en in praktijk brengen. Het relativum a[, dat terugwijst naar e;qh en object is bij parade,cesqai (overnemen) en poiei/n (doen, in praktijk brengen) wordt door Köstenberger ten onrechte buiten zijn syntactisch patroon gelaten. ```` ``Hmi/n (ons) is complement ('dativusobject') bij het ontkende predikaat ouvk e;xestin (het is niet toegestaan). Köstenberger noemt `Rwmai,oij ou;sin (Romeinen zijnde, omdat wij Romeinen zijn) een 'contextual qualifier', maar syntactisch gezien is het een predicatieve bepaling bij h`mi/n en bij ouvk e;xestin, die de reden geeft, waarom het die 'ons' 'niet is toegestaan' de door de apostelen verkondigde
gewoontes over te nemen en in praktijk te brengen. Opnieuw verbindt ouvde, niet de twee infinitivi maar is er sprake van een ellips: het is ons niet toegestaan de door Paulus en Silas
verkondigde gewoontes over te nemen èn het is ons niet toegestaan die gewoontes in praktijk
te brengen. De werkwoorden op zich zijn volstrekt neutraal; het hangt er maar vanaf , wie wat
overneemt of doet. De syntactische overeenkomst met 1 Timoteüs 2:12 zegt niets over de
vraag of 'auvqentei/n' als een op zichzelf positief of negatief te waarderen handeling moet worden beschouwd.
B. Parallellen buiten het Nieuwe Testament Köstenberger voert ook 48 parallellen aan uit de Septuagint en andere literatuur buiten het
Nieuwe Testament. Een snelle 'scan' leert dat het daarbij, net als in 1 Timoteüs 2:12, gaat
om elliptische constructies. Er is dus inderdaad sprake van syntactische overeenkomst. Maar
om die zelfde reden bieden ook deze geen ondersteuning aan de stelling van Köstenberger.
29
Women in the Church, p. 90, n. 9: "Strictly speaking there is only one close parallel ... in the New Testament",
namelijk Hand. 16:21. 30
Women in the Church, p. 88: "Accepting" and "practicing" do not carry negative connotations in and of
themselves. However, due to circumstances indicated in the context, "being Romans", the exercise of these
otherwise legitimate activities is considered "not lawful".
8
Ter illustratie bespreek ik hier de eerste vijf teksten, afkomstig uit de Septuagint.31
a) 1 Macc. 15: 14: kai. (1) ouvk ei;asen ouvde,na (2) evkporeu,esqai (3) ouvde. eivsporeu,esqai 'and he (Antiochus, P.D.) (1) permitted no one (2) to leave (3) or to enter it'
In deze zin staat een a.c.i. constructie: hij stond niet toe dat iemand eruit ging en (hij stond
niet toe dat iemand) erin ging. Echter, elliptische constructie, ouvde, verbindt niet de infinitivi. b) Sirach 18:6: (1) ouvk e;stin (2) evlattw/sai (3) ouvde. prosqei/nai( kai. ouvk e;stin evxicnia,sai ta. qauma,sia tou/ kuri/ou) (1) it is not possible (2) to diminish (3) or increase them, nor is it possible to trace the wonders of the Lord. Opnieuw, elliptische constructie, ouvde, verbindt niet de infinitivi.
c) Jes. 42:24b: ouvci o` qeoj, w[| h`ma,rtosan auvtw/| kai. (1) ouvk evbou,lonto evn tai/j o`doi/j auvtou/(2) poreu,esqai (3) ouvde. avkou,ein tou/ no,mou auvtou/; Was it not God, against whom they have sinned, and in whose ways (1) they were not willing (2) to walk and whose law (3) they did
not obey? Opnieuw verbindt ouvde, niet de infinitivi, maar is er sprake van een elliptische constructie; de infinitivi poreu,esqai en avkou,ein hangen allebei af van ouvk/ouvde. evbou,lonto. Köstenberger echter vertaalt de infinitivus avkou,ein als een zelfstandige persoonsvorm "they did not obey". Bij de plaatsing van de nummers houdt hij geen rekening met de syntactische
verbanden. De aanvullingen bij de infinitivi laat hij buiten beschouwing als hij poreu,esqai en avkou,ein in de positieve lijst plaatst, p. 99. Met andere woorden; volgens patroon 1 van Köstenberger
32 zijn "in zijn wegen" en "naar zijn wet" de 'contextual qualifiers' die zouden
maken dat het normaal gesproken positieve "gaan" en "luisteren" voor het subject van ouvk evbou,lonto (= zij wilden niet!) zijn verboden of dat het bestaan ervan wordt ontkend. De onhoudbaarheid van Köstenbergers stelling komt hier duidelijk aan het licht. Voor iedere
lezer is volstrekt helder wat in deze tekst als negatief wordt beschouwd, namelijk dat de
Israëlieten twee dingen niet wilden: zij wilden niet in zijn wegen gaan en zij wilden niet naar
zijn wet luisteren. Of gaan en luisteren in en van zichzelf wel of niet als positief beschouwd
worden, is van geen enkel belang.33
Maar er is in de hele Schrift niet één plaats waar in zijn
wegen gaan en naar zijn wet luisteren als negatief worden beschouwd. Het weglaten van de
bepalingen bij die werkwoorden amputeert de taaluiting als geheel en negeert de syntactische
verbanden. d) Ezech. 44:13: kai. (1) ouvk evggiou/si próo,j me tou/ (2) i`erateu,ein moi (3) ouvde. tou/ prosa,gein pro.j ta. a[gia uìw/n tou/ vIsrah.l ouvde. pro.j ta. a[gia tw/n àgi,wn mou (...): And (1) they shall not come near to Me (2) to serve as a priest to Me, (3) nor come near to any of the
holy things of the sons of Israel, nor to the holiest of my holy things (...).
In deze eigen vertaling van Köstenberger komt niet uit dat ook tou/ prosa,gein afhangt van evggiou/si. Achter het eerste ouvde, moet dus ook weer evggiou/si worden aangevuld. De plaats van de (2) in de Griekse tekst is wat vreemd, tussen lidwoord en infinitivus in.
e) Dan. 5:8: kai. eivseporeu,onto pa,ntej oì sofoi. tou/ basile,wj kai. (1) ouvk hvdu,nanto th.n grafh.n (2) anvagnw/nai (3) ouvde. th.n su,gkrisin gnwri,sai tw/| basilei/: Then all the king's wise men came in, but (1) they could not (2) read the inscription (3) [n]or make known its
interpretation to the king. Overduidelijk moet na ouvde weer hvdu,nanto worden aangevuld.
31
Zie Köstenberger, a.w. pp. 92-93. 32
"twee activiteiten of concepten die op zichzelf als positief beschouwd worden; maar de uitoefening ervan
wordt verboden of het bestaan ervan ontkend ten gevolge van omstandigheden of voorwaarden die in de context
worden aangevoerd" 33
Het zijn trouwens opnieuw volstrekt neutrale begrippen; het hangt er weer vanaf op welke wegen je gaat en
naar wie of wat je luistert.
9
Köstenberger ziet dus steeds hetzelfde drieledig patroon terugkeren van zijn formule: 1) ouv + verbum finitum, + 2) infinitivus +3) ouvde, + infinitivus. Maar dezelfde bezwaren zijn in te brengen:
er wordt niet in rekening gebracht dat het om elliptische constructies gaat waarbij
oude, niet de infinitivi verbindt;34 hij laat zinsdelen weg.
Hier kan aan worden toegevoegd dat bij de plaatsing van de nummers Köstenberger geen
rekening houdt met syntactische verbanden in de zin. Ook bij zijn indeling in positief en
negatief (pp. 99-102) valt weer hetzelfde bezwaar van willekeur te maken. Er is geen enkele
reden waarom werkwoorden als lamba,nein( e;cein( zhtei/n( òra/sqai( bai,nein (en als hij consequent zou zijn ook het erop volgende ein-vai), qauma,zein( kaqeu,dein( ba,llein( poiei/n in en van zichzelf als negatief moeten worden beschouwd. Niettemin krijgen ze allemaal een
plaats in de negatieve lijst van Köstenberger.35
Al met al leveren dus ook de buiten-Bijbelse teksten geen basis voor zijn stelling. Ze vertonen
bovendien geen enkele syntactische overeenkomst met de door hem uit het Nieuwe Testament
aangevoerde plaatsen.
Een ander voorbeeld.
Ter illustratie nog een voorbeeld uit een andere tekst, dat door Köstenberger wat breder wordt
uitgewerkt.36
Bij de negatief geklasseerde voorbeelden bespreekt hij een tekst van Josephus,
waarin van Hyrcanus gezegd wordt dat 'die zich niet wilde bemoeien met politiek of een
revolutie beginnen'.37
Köstenberger brengt opnieuw niet in rekening dat er sprake is van een
elliptische constructie: Hyrcanus wilde zich niet met politiek bemoeien én hij wilde niet een
revolutie beginnen. In het Grieks staat voor de hele uitdrukking 'zich met politiek bemoeien'
('to meddle in state affairs') slechts één werkwoord (polupragmonei/n), maar 'een revolutie beginnen' ('to start a revolution') is de vertaling van newte,rwn a[ptesqai, dus een werkwoord met genitivusobject. Behalve dat hij zich niet met politiek wilde bemoeien wilde hij dus ook
niet 'een revolutie beginnen'. Die twee activiteiten ziet Hyrcanus kennelijk als negatief.
Daar komt nog wat bij. Polupragmonei/n heeft namelijk heel vaak een negatieve klank van 'een bemoeial zijn, onrust stoken'.
38 Maar a[ptesqai betekent 'zich vasthechten', 'beetpakken',
'vasthouden', 'aanpakken' e.d., en in overdrachtelijke zin: 'beginnen'. Dit zijn geen activiteiten
die in en van zichzelf als negatief beschouwd worden. Ook niet als positief trouwens. Net als
'starting' is a[ptesqai een volstrekt neutraal begrip. Het is maar wat je start, een oorlog of een diaconaal project. Köstenberger heeft het echter opgenomen in de lijst van positieve
voorbeelden in het N.T. (Kolossenzen 2:21), waar het geen object heeft. Alleen doordat hij nu
het object, 'newte,rwn, een revolutie', toevoegt, voorkomt hij dat hij in tegenspraak komt met zijn eigen stelling, omdat hier een werkwoord met een negatieve bijsmaak (polupragmonei/n) en een geheel neutraal, in zijn ogen zelfs positief, werkwoord (a[ptesqai) door 'ouvde,' worden verbonden. Ook nu valt er dus op basis van de syntactische overeenkomst niet te zeggen of
auvqentei/n in 1 Timoteüs 2:12 op zich als positief of negatief moet worden beschouwd.
34
Kennelijk is hem ontgaan dat in één van de door hem geciteerde vertalingen dit duidelijk blijkt (tekst nr. 41, p.
98) "it was not seemly (.....) and it was not seemly for me (....)". 35
a.w. p. 101. 36
Zie a.w. pp 96 en 102. Köstenberger behandelt een beperkt aantal plaatsen iets uitgebreider. In de meeste
gevallen volstaat hij met het in de tekst en in de vertaling plaatsen van de aanduidingen (1), (2) en (3). 37
ouvk hvxi,ou polupragmonei/n ouvde. newte,rwn a[ptesqai) 38
Zie Köstenberger a.w. p. 96, n. 14.
10
Is dida,skein 'op zich' positief of negatief? Er zijn werkwoorden die een activiteit aanduiden die over het algemeen negatief wordt
gewaardeerd. Denk aan een werkwoord als stelen. De daardoor aangeduide activiteit zou je
kunnen omschrijven als 'het wederrechtelijk zich toeëigenen van andermans eigendom'. Maar
heel veel handelingen zijn op zich neutraal, bijvoorbeeld zich toeëigenen.39
De overheid mag
zich wel een deel van mijn inkomen toeëigenen, mijn buurman niet. Amos roept ons
toe:"Zoek het goede en niet het kwade", Amos 5:14.
Je zou de betekenis (semantische inhoud) van onderwijzen (dida,skein) kunnen omschrijven als: het overdragen van leerinhoud (kennis, kunde, vaardigheden). Op zich is dat een neutrale
activiteit. Of in een concrete situatie die activiteit als positief of negatief beschouwd moet
worden is een zaak van interpretatie, waarbij onder andere de inhoud van het onderwijs van
groot belang is.
dida,skein in het Nieuwe Testament
Hetzelfde zien we in het Nieuwe Testament. Paulus spoort Timoteüs aan met de woorden
"para,ggelle tau/ta kai. di,daske" en "tau/ta di,daske kai. paraka,lei", 1 Timoteüs 4:11 en 6:2. Met tau/ta verwijst hij naar de aanwijzingen die hij daarvóór gegeven heeft. In 2 Timoteüs 2:2 spoort hij zijn medewerker aan om "deze dingen" (tau/ta), namelijk wat hij van Paulus gehoord heeft, over te dragen aan betrouwbare mensen die in staat zullen zijn om ook anderen
te onderwijzen". In alle drie gevallen gaat het om positief te waarderen leraren en leerinhoud,
het onderwijs van Paulus zelf. In die situatie ziet Paulus de activiteit van het onderwijzen dan
ook graag gebeuren.
Anderzijds krijgt Titus de opdracht om "ijdele praters en misleiders" het zwijgen op te leggen
omdat die hele families op hun kop zetten, door "onbehoorlijke dingen te onderwijzen",
"dida,skontej a[ mh. dei/", Titus 1:11. Dit onderwijs deugt niet vanwege de inhoud en vanwege de hoedanigheid van de onderwijzenden. Paulus werd ervan beschuldigd aan de Joden in de
verstrooiing afval van Mozes te onderwijzen "o[ti avpostasi,an dida,skeij avpo. Mwu?se,wj", Handelingen 21:21. Dat werd dus niet als positief beschouwd. Ook "vrouwe Izebel"
onderwees (dida,skei), om de gelovigen in Thyatira tot ontucht te verleiden, Openbaring 2:20. Ook Bileam deed dat (evdi,dasken), toen hij Balak een tip gaf, hoe die de Israëlieten tot ontucht kon verleiden, Openbaring 2:14. De van het graf gevluchte soldaten "evpoi,hsan w`vj evdida,cqhsan", "deden zoals hun was onderwezen", Matth. 28:15. Ze vertelden de leugen van de Joodse leiders door. Een positief tegenbeeld van deze tekst vinden we in Kolossenzen 2:7,
waar Paulus zijn lezers oproept om een gelovig leven te leiden "zoals u geleerd is", "kaqw.j evdida,cqhte". Positief of negatief, de activiteit "onderwijzen" op zich verandert er niet van. Duidelijk blijkt dit ook in Mattheüs 5:19. Daar plaatst Jezus naast elkaar, zonder verschil te
maken in de handeling van het onderwijzen op zich, iemand die "ook maar één van de
kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert (dida,xh|) dat zelfde te doen" en iemand die "ze onderhoudt en dat aan anderen leert (eveneens dida,xh|)". Niet het onderwijzen op zich is negatief of positief, maar wat iemand onderwijst, bepaalt hoe er in het koninkrijk van de
hemel naar hem gekeken wordt.40
'Absoluut gebruik'
39
Zo ook de hierboven vermelde werkwoorden die Köstenberger bij de categorie 'negatief' plaatste. 40
De bewering van Köstenberger (https://www.thegospelcoalition.org/blogs/justin-taylor/interview-with-
andreas-j-kstenberger-on/) dat in de Pastorale brieven didaskein "virtually always has a positive connotation,
referring to the instruction of the congregation by the pastors and elders of the church" blijkt onjuist en ook voor
de rest van het Nieuwe Testament niet te kloppen.
11
Köstenberger stelt dat dida,skein in het Nieuwe Testament in absolute zin gebruikt wordt voor een activiteit die in en van zichzelf als positief wordt beschouwd. Maar, afgezien van de ten
onrechte uit 1 en 2 Timoteüs en Titus aangevoerde plaatsen, geeft hij daarvan geen
bewijzenKöstenberger spreekt over 'absoluut gebruik' van dida,skein, als er geen sprake is van 'contextual qualifiers', die bijvoorbeeld de inhoud van iemands onderwijs aanduiden.
41 In dat
kader gaat hij in op de uitspraak van de Kroegers dat "als de context van 1 Timoteüs 2:12
neutraal is en alleen betrekking heeft op de activiteit van 'onderwijzen' eerder dan op de
positieve of negatieve inhoud daarvan, dit dan de enige keer in de pastorale brieven is dat
dida,skein zo wordt gebruikt".42 Hij stelt dat deze uitspraak wordt weersproken door de bovengenoemde teksten 1 Timoteüs 4:1, 6:2 en 2 Timoteüs 2:2. Kennelijk ziet hij over het
hoofd dat in de eerste twee genoemde teksten het object vermeld wordt en in het derde geval
de context over het object geen twijfel laat bestaan: Timoteüs moet betrouwbare mensen
zoeken, die in staat zijn om te onderwijzen, namelijk wat Paulus aan hem heeft geleerd.43
Geen van deze teksten voldoet dus aan de omschrijving die Köstenberger zelf, onmiddellijk
voorafgaand aan boven genoemd citaat, van 'absoluut gebruik' van een werkwoord geeft,
namelijk als het is.44
.45
Wellicht dat Köstenberger denkt aan teksten als het zojuist genoemde Mattheüs 28:15 en
Kolossenzen 2:7. Maar de context maakt in beide gevallen duidelijk of het om een positief of
negatief te waarderen activiteit gaat. Ook in teksten als Romeinen 2:21 voldoet het gebruik
van dida,skein niet aan de omschrijving van Köstenberger. Er staat: "Hoe nu, gij die een ander onderwijst (o` dida,skwn), onderwijst gij (dida,skeij) uzelf niet?". Het is, tegen de achtergrond van vers 19 en 20, de vraag of o` dida,skwn zonder meer positief is bedoeld; neutraal lijkt meer voor de hand te liggen. In Romeinen 12:7 blijkt uit de context, die handelt
over het gebruik van de gaven in de gemeente, dat o` dida,skwn daar positief bedoeld is. In Marcus 9:31 wordt ook niets over de inhoud gezegd, maar omdat het Jezus is die onderwijst,
is duidelijk dat het positief te waarderen is. In feite is in al deze gevallen van 'absoluut'
gebruik zoals Köstenberger dat omschrijft, geen sprake. Als je ze toch zo wilt noemen, blijkt
uit de context of het om een positief of negatief te waarderen actie gaat, omdat die duidelijk
maakt wie er onderwijst en/of wat er onderwezen wordt. Maar 'onderwijzen' op zich is
neutraal.
41
a.w. p. 90: "unaccompanied by contextual qualifiers such as those denoting the content of someone's
teaching". Over de onduidelijkheid van de term 'contextual qualifiers' zie hierboven. Van absoluut gebruik is
m.i. alleen sprake in zinnen als "onderwijzen is moeilijk", "onderwijzen is leuk", "niet iedereen is in staat te
onderwijzen" of "met onderwijzen valt niet veel geld te verdienen", "een onderwijzende moet kunnen uitleggen".
'Onderwijzen' is in deze voorbeelden losgemaakt ('absolutum') van een concrete situatie en geheel neutraal. 42
a.w. p. 90 :The Kroegers'claim that "If the context of 1 Timothy is neutral and refers only to the activity of
teaching rather than to its positive or negative content, then it is the only time that dida,skein is so used in the Pastorals" is contradicted by passages like the following:', namelijk 1 Tim. 4:11, 6:2 en 2 Tim. 2:2. 43
Dat in Titus 1:11 dida,skein niet positief wordt gezien is niet zozeer een kwestie van 'contextual indication' maar een gevolg van het feit dat het subject "ijdele praters en misleiders" zijn en het object "onbehoorlijke
dingen". Syntaxis! 44
Het feit dat ik het niet met Köstenberger eens ben, zegt niets over mijn mening over de stelling van de
Kroegers. 45
Ook in het al eerder genoemde interview uit 2008 negeert hij plaatsen met een duidelijk negatieve
connotatie:"The first word linked by the Greek coordinating conjunction oude ("or") is the word "teach",
didaskein, which is frequently used in the Pastoral Epistles and virtually always has a positive connotation,
referring to the instruction of the congregation by the pastors and elders of the church (e.g. 1 Tim. 4:11; 6:2; 2
Tim. 2:2.)."
12
dida,skein in 1 Timoteüs 2:12
Het is duidelijk dat in 1 Timoteüs 2:12 'een vrouw' als de agens moet worden beschouwd bij
dida,skein. Maar wat de inhoud van het onderwijs was, kan niet met zekerheid worden vastgesteld, ook niet vanuit de context. Paulus lijkt daarom eerder het optreden van een vrouw
als leraar op het oog te hebben. Met andere woorden, dida,skein lijkt hier in absolute zin en geheel neutraal gebruikt te zijn. Het ermee samenhangende auvqentei/n - zie de volgende paragraaf - geeft mogelijk wel een aanwijzing over de aard van dit optreden van vrouwen of
over de houding die zij daarbij aannemen. In de twee erop volgende verzen laat de apostel
zien waarom hun argumenten daarvoor niet deugen.
Authentein
Zoals we zagen, het werkwoord auvqentei/n authentein duidt het bezit van een zeggenschap en macht aan die iemand van zichzelf of vanwege zijn of haar positie heeft, of die iemand zich
heeft toegeëigend, en waardoor hij of zij op het gebied waar die macht gebruikt kan worden,
kan optreden zonder restricties en zonder rekenschap af te hoeven leggen. Belangrijke notie is
dus het autonoom (kunnen) optreden. Op zich is dit een neutraal begrip, al kan zo'n soort
zeggenschap heel makkelijk negatieve aspecten krijgen. Er is geen reden om in 1 Timoteüs
2:12 dit begrip positief of negatief te labellen. Maar wel staat vast dat met auvqentei/n een zeggenschap en een macht worden aangeduid die niet thuis horen in de kerk en niet passen bij
een ambtsdrager. Ambtsdragers zijn geen autonome machthebbers. Ook over mannen mogen
zij niet 'authentein'. Jezus waarschuwde herhaaldelijk zijn discipelen tegen het denken in
termen van macht. Petrus zal die waarschuwing later herhalen.46
Conclusie
Voor de stelling van Köstenberger dat het syntactisch patroon van 1 Timoteüs 2:12 het
noodzakelijk maakt om auvqentei/n te zien als een werkwoord dat een activiteit die op zichzelf en van zichzelf als positief wordt beschouwd, is geen grond.
Het door hem gesignaleerde 'syntactisch patroon' verdient die naam niet. Het is geen weergave van de syntactische relaties, niet gebaseerd op een syntactische analyse en
zelfs in strijd met de syntaxis van de tekst. Het is hooguit een weergave van de
woordvolgorde, waarbij echter belangrijke zinsdelen zijn weggelaten.
Om in het 'syntactisch patroon' te passen moet juist van 1 Timoteüs 2:12 de woordvolgorde gewijzigd worden. Als het om de syntaxis gaat, is dat niet nodig.
Daarom verandert deze wijziging in de volgorde ook niets aan het feit dat de ruim vijftig parallelplaatsen uit het Nieuwe Testament geen enkele syntactische
overeenkomst met 1 Timoteüs 2:12 hebben.
Anders dan in al die parallelplaatsen verbindt ouvde, in 1 Timoteüs 2:12 niet twee gelijksoortige werkwoordsvormen, maar is daar sprake van een elliptische constructie,
waarbij na ouvde, opnieuw evpitre,pw moet worden aangevuld. De enige uitzondering (Hand. 16:21) wordt door Köstenberger bij zijn 'patroon 1'
ingedeeld, maar blijkt bij concrete toepassing van dat patroon tot een absurde
consequentie te leiden. Ook deze plaats biedt geen ondersteuning voor zijn stelling.
De manier waarop Köstenberger de parallelplaatsen indeelt, mist consistentie.
De parallelplaatsen uit de buiten-Bijbelse literatuur vertonen wel overeenkomst met 1 Timoteüs 2:12, maar Köstenberger negeert consequent dat het steeds gaat om een
elliptische constructie, waarbij ouvde, niet de infinitivi verbindt.
46
Matth. 20:25-26, Marcus 10:42-43, Matth. 23:7-9, Lucas 22:25-26, 1 Petrus 5:3.
13
Toepassing van Köstenbergers patroon 1 blijkt opnieuw tot een onhoudbare consequentie te leiden.
Bij de indeling volgens patroon 1 en 2 is er opnieuw spraken van inconsistentie. En opnieuw worden werkwoorden in de categorie 'negatief' ondergebracht zonder dat daar
enige aanleiding voor is, behalve dan dat Köstenberger in die gevallen de 'contextual
qualifier' eraan toevoegt.
De term 'contextual qualifier' hoort overigens niet thuis in de syntaxis.
Deze parallelplaatsen zeggen dus niets over de vraag of auvqentei/n op zich als positief of negatief moet worden beschouwd, en bieden derhalve geen steun aan Köstenbergers
stelling.
Köstenberger voert geen enkele bewijsplaats aan voor zijn bewering dat in het Nieuwe Testament 'onderwijzen', indien 'absoluut gebruikt', gezien wordt als positief te
waarderen activiteit. Of het als negatief of positief moet worden gezien, hangt, ook in
het Nieuwe Testament, af van wie wat onderwijst. De activiteit 'onderwijzen' op zich
blijft hetzelfde en is dus als neutraal te beschouwen. Het 'wat' is in 1 Timoteüs 2:12
niet vast te stellen.
Ook auvqentei/n is als neutraal te betitelen. Paulus wijst niet de handeling auvqentei/n op zich af maar staat niet toe dat een vrouw heerst over een man.
Auvqentei/n duidt echter een soort gezag aan dat niet in de kerk thuishoort.
De eindconclusie kan zijn dat zowel Baldwin als Köstenberger geen houdbare argumentatie
geleverd hebben voor de stelling dat auvqentei/n in 1 Timoteüs 2:12 positief moet worden geduid. Autonome machthebbers horen in de kerk niet thuis. Al met al zijn er voldoende
redenen om een stevig vraagteken te zetten bij de gezaghebbende status van wat zij
geschreven hebben in Women in the Church.
Piet Dorland.
Deventer, april 2018.
Korte bibliografie
Andreas J. Köstenberger e.a., Women in the Church. A Fresh Analysis of 1 Timothy 2:9-15. Grand Rapids, Michigan: Baker Books, 1995. Hierin de hoofdstukken van H. Scott Baldwin, A Difficult Word: auvqente,w in 1 Timothy 2:12, pp 65-80, en Andreas J. Köstenberger, A Complex Sentence Structure in 1 Timothy 2:12, pp. 81-104. Albert Wolters, A Semantic Study of auvqe,nthj and its Derivatives. Journal for Biblical Manhood and Womanhood JBMW 11/1 (Spring 2006), pp. 44-65. Wayne Grudem, Evangelical Feminism & Biblical Truth. An Analysis of More than 100 Disputed Questions.Wheaton, Illinois: Crosway, 2012. Het is een reprint van het boek dat in 2004 verscheen bij Multnomah Publishers. Philip B. Payne, Man and Woman, One in Christ: An Exegetical and Theological Study of Paul's Letters. Grand Rapids: Zondervan 2009. Hierin het hoofdstuk 1 Timothy 2:12"Part III: Does auvqente,w mean "assume authority"? (pp. 361-397) Cynthia L. Westfall, The Meaning of αὐθεντέω in 1 Timothy 2:12. Journal of Greco-Roman Christianity and Judaism, 10 (2014), pp 138-173. Liddell-Scott-Jones, Greek-English Lexicon. Oxford 1968: Clarendon Press. (Aangeduid als LSJ) Pierre Chantraine, Dictionnaire étymoligique de la lange grecque. Histoire des mots. Paris: Les Éditions Klinksieck, 1977.