34
Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV) Hoofdstuk 1 Artikel 1.2 Bevoegdheid Voorstel tot wijziging 1. Voor zover in het betreffende artikel niet anders is bepaald, is het daartoe bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen bevoegd gezag bevoegd om ontheffing van de regels van deze verordening te verlenen. In alle andere gevallen zijn Gedeputeerde Staten hiertoe gevoegd. Voorstel komt tegemoet aan eisen voortvloeiend uit de WABO. 2. In het besluit van Gedeputeerde Staten wordt vermeld van welke regels van deze verordening ontheffing wordt verleend. Hoofdstuk 2 (milieu) Titel 2.2 Vergunningen voor inrichtingen Artikel 2.3 Voorschriften Voorstel tot wijziging 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een inrichting verstaan een inrichting die behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in bijlage 2. Voor zover in die bijlage bij een categorie van inrichtingen categorieën van gevallen zijn aangewezen, zijn het tweede en het derde lid slechts voor die gevallen van toepassing. 2. Indien het bevoegd gezag een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleent voor een inrichting, worden aan de vergunning in ieder geval de beperkingen en de voorschriften verbonden waarvan de inhoud is aangegeven in bijlage 2, voor zover in die bijlage is aangegeven dat deze van toepassing zijn op de betreffende categorieën van inrichtingen. Dit artikel vervalt. Toelichting In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is bepaald dat gedeputeerde staten het bevoegde gezag zijn voor de omgevingsvergunning in alle gevallen waarin een omgevingsvergunning nodig is voor activiteiten op (of nabij) een gesloten stortplaats. Met het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), vervalt de noodzaak voor instructiebepalingen. 3. Het bevoegd gezag kan, voor zover dit is aangegeven in bijlage 2, afwijken van de beperkingen of de voorschriften bedoeld in het tweede lid. 4. Onverminderd het tweede en derde lid verbindt het bevoegd gezag aan een vergunning die betrekking heeft op het gebruik van een ligboxenstal, waarbinnen de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel van het treffen van voorzieningen met tenminste 90 % wordt gereduceerd.

Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

  • Upload
    others

  • View
    2

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV) Hoofdstuk 1 Artikel 1.2 Bevoegdheid Voorstel tot wijziging 1. Voor zover in het betreffende artikel niet anders is bepaald, is het daartoe bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen bevoegd gezag bevoegd om ontheffing van de regels van deze verordening te verlenen. In alle andere gevallen zijn Gedeputeerde Staten hiertoe gevoegd.

Voorstel komt tegemoet aan eisen voortvloeiend uit de WABO.

2. In het besluit van Gedeputeerde Staten wordt vermeld van welke regels van deze verordening ontheffing wordt verleend.

Hoofdstuk 2 (milieu) Titel 2.2 Vergunningen voor inrichtingen

Artikel 2.3 Voorschriften Voorstel tot wijziging 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een inrichting verstaan een inrichting die behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in bijlage 2. Voor zover in die bijlage bij een categorie van inrichtingen categorieën van gevallen zijn aangewezen, zijn het tweede en het derde lid slechts voor die gevallen van toepassing.

2. Indien het bevoegd gezag een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleent voor een inrichting, worden aan de vergunning in ieder geval de beperkingen en de voorschriften verbonden waarvan de inhoud is aangegeven in bijlage 2, voor zover in die bijlage is aangegeven dat deze van toepassing zijn op de betreffende categorieën van inrichtingen.

Dit artikel vervalt. Toelichting In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is bepaald dat gedeputeerde staten het bevoegde gezag zijn voor de omgevingsvergunning in alle gevallen waarin een omgevingsvergunning nodig is voor activiteiten op (of nabij) een gesloten stortplaats. Met het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), vervalt de noodzaak voor instructiebepalingen.

3. Het bevoegd gezag kan, voor zover dit is aangegeven in bijlage 2, afwijken van de beperkingen of de voorschriften bedoeld in het tweede lid.

4. Onverminderd het tweede en derde lid verbindt het bevoegd gezag aan een vergunning die betrekking heeft op het gebruik van een ligboxenstal, waarbinnen de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel van het treffen van voorzieningen met tenminste 90 % wordt gereduceerd.

Page 2: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 2.11 Verplichtingen Voorstel tot wijziging 1. Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een milieubeschermingsgebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als beschermingsgebied is aangewezen, kan worden geschaad, is behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan verplicht dergelijk handelen achterwege te laten dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. op handelingen verricht in inrichtingen waarvoor het in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer gestelde verbod geldt;

a. op handelingen verricht in inrichtingen waarvoor het in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod geldt; Toelichting: Het artikel ziet op rechtstreeks werkende regels voor gedragingen in milieubeschermingsgebieden. Die regels zijn niet van toepassing op handelingen verricht in inrichtingen waarvoor het verbod van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (het oprichten en inwerking hebben van een inrichting zonder milieuvergunning) gold. De artikelen 8.1 tot en met 8.34 van de Wet milieubeheer zijn vervallen door de integratie van de milieuvergunning in de omgevingsvergunning. Als gevolg daarvan is de verwijzing naar artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in het tweede lid vervangen door een verwijzing naar artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

b. op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet milieubeheer;

c. voor zover artikel 13 van de Wet bodembescherming of artikel 10.1 van de Wet milieubeheer van toepassing is.

c. voor zover artikel 9.2.1.2. of artikel 10.1 van de wet of artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is. Toelichting: De Wet milieugevaarlijke stoffen is ingetrokken. Een aantal bepalingen uit deze wet is overgeheveld naar de Wet milieubeheer, waaronder artikel 2 van

Page 3: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

de Wet milieugevaarlijke stoffen. Dit is verwerkt in het tweede lid, onder c.

3. Ontheffing van het eerste lid is niet mogelijk.

Artikel 2.13 Inrichtingen Voorstel tot wijziging 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een inrichting verstaan een inrichting die behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in bijlage 7. Voor zover in die bijlage bij een categorie van inrichtingen categorieën van gevallen zijn aangewezen, zijn het tweede tot en met het derde lid slechts in die gevallen van toepassing.

2. Indien het bevoegd gezag een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleent voor een inrichting die is of zal zijn gelegen in een milieubeschermingsgebied, worden aan de vergunning in ieder geval de beperkingen en de voorschriften verbonden waarvan de inhoud is aangegeven in bijlage 7, voor zover in die bijlage is aangegeven dat deze van toepassing zijn op de betreffende categorie van inrichtingen.

2. Indien het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verleent voor een inrichting die is of zal zijn gelegen in een milieubeschermingsgebied, worden aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorschriften verbonden waarvan de inhoud is aangegeven in bijlage 7, voor zover in die bijlage is aangegeven dat deze van toepassing zijn op de betreffende categorie van inrichtingen. Toelichting Artikel 2.13 gaat onder meer over instructies voor vergunningen voor inrichtingen in milieubeschermingsgebieden. Op grond van artikel 8.46 van de Wet milieubeheer was het bevoegd gezag verplicht de instructies over te nemen in vergunningen als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheid om instructies in de milieuverordening op te nemen en de verplichting voor het bevoegd gezag die instructies over te nemen in de vergunning, is via de wijziging van de Invoeringswet Wabo terecht gekomen in een nieuw artikel 1.3c van de Wet milieubeheer. Verder zijn de artikelen 8.1 tot en met 8.34 van de Wet milieubeheer vervallen wegens de integratie van de milieuvergunning in de omgevingsvergunning. Als gevolg daarvan is in artikel 2.13 het begrip "vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet" vervangen door "omgevingsvergunning voor een inrichting". Dit laatste begrip wordt gedefinieerd in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In het tweede lid van het artikel is "vergunning" vervangen door

Page 4: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

"omgevingsvergunning". Ook het begrip "omgevingsvergunning" wordt in de Wet milieubeheer gedefinieerd. Het vervallen van het begrip ‘beperkingen’ vindt zijn oorzaak in het feit dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de term ‘beperkingen’ niet langer hanteert maar alleen de term ‘voorschriften’.

3. Het bevoegd gezag kan, voor zover dit is aangegeven in bijlage 7, afwijken van de voorschriften bedoeld in het tweede lid.

4. Ontheffing van het tweede lid is niet mogelijk.

Artikel 2.14 Lozingen vervallen 1. Artikel 2.13 is van overeenkomstige toepassing op een handeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren waarbij in bijlage 7 aangewezen stoffen in oppervlaktewater worden gebracht.

Toelichting: Artikel 2.13 was gebaseerd op artikel 2e van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Dit artikel gaf de provincie de bevoegdheid om instructies in de provinciale milieuverordening op te nemen, die betrekking hebben op de lozingsvergunning op grond van de Wvo. De Wvo is vervallen en in de Waterwet is geen artikel opgenomen dat de provincie de mogelijkheid geeft om instructies op te nemen in een provinciale verordening met betrekking tot vergunningen op grond van de Waterwet, en dat dus vergelijkbaar is met artikel 2e van de Wvo. Dit heeft als gevolg dat de juridische basis van artikel 2.14 is komen te vervallen.

2. Ontheffing van het eerste lid is niet mogelijk.

Bijlage 2 komt te vervallen Toelichting: Bijlage 2 bevat instructies voor vergunningen voor inrichtingen op gesloten stortplaatsen. In verband met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is in het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaald dat gedeputeerde staten het bevoegde gezag zijn voor de omgevingsvergunning in alle gevallen waarin een omgevingsvergunning nodig is voor activiteiten op (of nabij) een gesloten stortplaats. Hierdoor is de noodzaak om instructiebepalingen aan te houden vervallen. De inhoud van deze bijlage vervalt. Bijlage 6 komt als volgt te luiden: BIJLAGE : Regels voor gedragingen A. Regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder Artikel 1 In dit onderdeel wordt verstaan onder: toestel: apparaat dat bestemd of mede bestemd is voor het voortbrengen van geluid, alsmede een apparaat dat bij gebruik anders dan met menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen.

Page 5: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 2 1. Het is verboden in milieubeschermingsgebieden zonder noodzaak geluid voort te brengen, te

doen of laten voorbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.

2. Het is verboden in milieubeschermingsgebieden de door Gedeputeerde Staten aangewezen toestellen te gebruiken.

3. Bij de in het tweede lid bedoelde aanwijzing kan worden bepaald, dat deze aanwijzing slechts gedurende een bepaalde periode, voor een bepaald gebied of voor een bepaald gebruik van een toestel van kracht is.

Artikel 3 Het eerste en tweede lid van artikel 2 zijn niet van toepassing op het gebruiken van toestellen voor normale werkzaamheden die uit agrarisch, visserijtechnisch, bosbouwkundig of beheerstechnisch oogpunt worden verricht. B. Regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor waterwinning Titel 1. Algemene bepalingen Artikel 4 In dit onderdeel van de bijlage wordt verstaan onder: a. boorput: met daartoe geschikte werktuigen aangebrachte put, daaronder begrepen een in de

grond gecontroleerd en mechanisch aangebrachte sondering; b. buisleiding: buisleiding voor het transport van gas, olie of chemicaliën, met uitzondering van

buisleidingen voor het transport van aardgas, alsmede een leiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën.

c. drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet; d. grond- of funderingswerken: een werk in de bodem, daaronder begrepen het plaatsen of

verwijderen van palen, damwanden of folies; e. schadelijke stoffen: stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke

vorm dan ook, waarvan kan worden verwacht dat ze -op of in de bodem gerakend- de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen. Onder schadelijke stoffen worden in elk geval begrepen aardolie en aardolieproducten, afvalstoffen, IBC-bouwstoffen, meststoffen als bedoeld in de Meststoffenwet, en gewasbeschermingsmiddelen en biociden als bedoeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en verontreinigde grond en baggerspecie afkomstig van verdachte locaties (bijvoorbeeld lozingspunten riooloverstorten).

f. achtergrondwaarde AW-2000, baggerspecie, grond, IBC-bouwstof, kwaliteitsklasse A, grootschalige bodemtoepassing: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit bodemkwaliteit dan wel de Regeling bodemkwaliteit.

Titel 2. Waterwingebieden Paragraaf 2.1 Inrichtingen Artikel 5 Het is verboden in waterwingebieden een inrichting op te richten die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Paragraaf 2.2 Gedragingen buiten inrichtingen

Page 6: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 6 1. Het is verboden in waterwingebieden buiten inrichtingen:

a. schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren, dan wel op of in de bodem te brengen;

b. dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost te gebruiken; c. constructies van welke aard dan ook -leidingen en installaties daaronder begrepen- tot stand

te brengen, te hebben of te gebruiken met het doel het vervoeren, het bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem mogelijk te maken;

d. begraafplaatsen of terreinen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging voor de uitstrooiing van as in te richten, te hebben of te gebruiken;

e. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben; f. de grond dieper te roeren dan 3 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de

bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;

g. wegen, parkeergelegenheden en terreinen voor zover deze -al dan niet tijdelijk- voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;

h. kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;

i. kadavers op of in de bodem te brengen of te hebben, onverminderd de Destructiewet; j. een lozing in de bodem uit te voeren (hieronder begrepen diepinfiltratie van regen- en

oppervlaktewater); k. grond of baggerspecie toe te passen waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde AW-2000

overschrijdt. Dit betekent dat ook geen grootschalige bodemtoepassingen mogelijk zijn; l. handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt

onttrokken of toegevoegd. 2. Waar in het eerste lid sprake is van oprichten, tot stand brengen of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden. Artikel 7 1. Artikel 6, eerste lid onder a, geldt niet voor:

a. het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van geringe hoeveelheden schadelijke stoffen in, naar en bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

b. schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

c. het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen; d. het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een in een

deugdelijk gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat.

2. Artikel 6, eerste lid onder e en f, geldt niet voor: a. het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen met het oog op

de openbare drinkwaterproductie; b. het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voor zover daarvoor een

vergunning krachtens de Grondwaterwet is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wet bodembescherming gelden;

c. het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven.

3. Artikel 6, eerste lid, onder j, geldt niet voor een lozing die was toegestaan op het tijdstip waarop dat artikel voor het gebied waarbinnen de lozing plaatsvindt, in werking treedt.

Page 7: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 8 Voor de ondergrondse opslag van schadelijke stoffen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen is geen ontheffing mogelijk. Titel 3 Grondwaterbeschermingsgebieden Paragraaf 3.1 Inrichtingen Artikel 9 Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting op te richten, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in bijlage 6.B.1 opgenomen lijst. Artikel 10 1. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden de werking van:

a. een inrichting die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, waarin de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen ondergronds plaatsvindt, of

b. een inrichting die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, waarbinnen zich een of meer ondergrondse tanks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen bevinden,

te veranderen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering, wat betreft aard of omvang, nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater.

2. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting op te richten of de werking van een inrichting te veranderen, voor zover die oprichting of verandering leidt tot de installatie van een ondergrondse tank van kunststof voor de opslag van vloeibare aardolieproducten.

Artikel 11 1. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting waarvoor het in artikel 2.1,

eerste lid aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod niet geldt, in werking te hebben, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in bijlage 6.B.1 opgenomen lijst.

2. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting waarvoor het in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod niet geldt in werking te hebben, indien zich binnen die inrichting een of meer ondergrondse tanks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen bevinden.

3. Het eerste en tweede lid geldt niet voor zover wordt voldaan aan de algemene voorschriften die

overeenkomstig artikel 18 door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld. Paragraaf 3.2 Gedragingen buiten inrichtingen Artikel 12 1. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden buiten inrichtingen:

a. schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren, dan wel op of in de bodem te brengen;

b. zuiveringsslib te gebruiken; c. constructies van welke aard dan ook -leidingen en installaties daaronder begrepen- tot stand

te brengen, te hebben of te gebruiken met het doel het vervoeren, het bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem mogelijk te maken;

d. begraafplaatsen of terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of dierbegraafplaatsen op te richten of, te gebruiken of te hebben;

e. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben; f. de grond dieper te roeren dan 3 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de

bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;

g. wegen, parkeergelegenheden (al dan niet tijdelijk) en terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;

Page 8: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

h. kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;

i. kadavers op of in de bodem te brengen of te hebben, onverminderd de Destructiewet; j. een lozing in de bodem uit te voeren (waaronder diepinfiltratie van regen of oppervlakte water). k. grond of baggerspecie toe te passen waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde (welke gaan

wij als provincie hanteren) overschrijdt en geen grootschalige bodemtoepassingen mogelijk zijn. l. werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan

het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Hieronder wordt in ieder geval begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem.

2. Waar in het eerste lid sprake is van oprichten, tot stand brengen of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.

Artikel 13 vervallen Artikel 14 1. Artikel 12, eerste lid onder a, geldt niet voor:

a. het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van geringe hoeveelheden schadelijke stoffen in en bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

b. schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

c. het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen; d. het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke

gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanig wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat;

e.het gebruik van kunstmest overeenkomstig normaal landbouwkundig gebruik. f. graafwerkzaamheden en het inbrengen van palen indien uitsluitend gebruik gemaakt wordt van

grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet, in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken.

g. toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem: indien de kwaliteit van de grond of baggerspecie de maximale waarden van de kwaliteitsklasse AW-2000 niet overschrijdt;

Voor zover het baggerspecie betreft die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen afkomstig van niet verdachte locaties: op het aangrenzend perceel, met het oog op het herstellen of verbeteren van die percelen.

2. Artikel 12, eerste lid onder d, is voor begraafplaatsen of terreinen voor de uitstrooiing van as respectievelijk voor wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen of spoorwegen die op 15 februari 1989 bestonden of in aanleg waren, niet van toepassing voor zover het de toestand betreft waarin zij op die datum verkeerden.

3. Artikel 12, eerste lid onder j, geldt niet voor een lozing die was toegestaan op het tijdstip waarop dat artikel voor het gebied waarbinnen de lozing plaatsvindt, in werking treedt.

5. Artikel 12, eerste lid, geldt niet voor zover wordt voldaan aan de algemene voorschriften die overeenkomstig artikel 18 door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld.

Titel 4. Gebieden waar fysische aantasting van de bodem dient te worden voorkomen Artikel 16 Het is verboden in gebieden waar fysische aantasting van de bodem dient te worden voorkomen buiten inrichtingen: a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben; b. de grond dieper te roeren dan 3 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de

bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten.

c. handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of

toegevoegd (hierbij wordt in ieder geval begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem).

Page 9: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 17 1. Artikel 16 geldt niet voor:

a. het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voor zover daarvoor een vergunning krachtens de Grondwaterwet is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wet bodembescherming gelden;

b. het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien Gedeputeerde Staten voor dat saneren of die handelingen op grond van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven;

c. het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een door Gedeputeerde Staten verleende vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet.

2. Artikel 16 geldt niet voor zover wordt voldaan aan de algemene voorschriften die overeenkomstig artikel 18 door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld.

Titel 5 Algemene voorschriften Artikel 18 1. Gedeputeerde Staten kunnen ten aanzien van de inrichtingen of gedragingen, bedoeld in het

eerste en tweede lid van artikel 11, het eerste lid van artikel 12 en Artikel 16 algemene voorschriften vaststellen.

2. Tot de voorschriften, bedoeld in het eerste lid, kan behoren de verplichting de inrichting of gedragingen te melden aan Gedeputeerde Staten of een door Gedeputeerde Staten aangewezen instantie.

3. Voorafgaand aan het gebruik maken van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid winnen Gedeputeerde Staten het advies in van de inspecteur.

Page 10: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Bijlage 6.B Aanwijzing van categorieën van inrichtingen die niet in grondwaterbeschermingsgebied mogen worden opgericht. Het in artikel 9 van Bijlage 6 opgenomen verbod geldt voor de volgende categorieën van inrichtingen: a. inrichtingen voor het winnen van mergel, zand of grind, kalkzandsteen, kalk, steenkolen, turf

of andere delfstoffen; b. inrichtingen voor het opslaan, overslaan of bewerken van steenkool, ertsen of derivaten van

ertsen; c. inrichtingen voor het vervaardigen van ruw ijzer, ruw staal, of primaire non-ferro metalen;

d. inrichtingen voor het vervaardigen van cokes uit steenkool;

e. inrichtingen voor de op- en overslag, verbranding of andere wijze van verwijdering van afvalstoffen;

f. inrichtingen voor het vervaardigen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van schepen voor de beroepsvaart;

g. inrichtingen voor het afleveren van vloeibare brandstoffen voor motorvoertuigen voor het wegverkeer of aan beroepsvaartuigen;

h. inrichtingen voor de opslag van vloeibare brandstoffen, afgewerkte olie, gevaarlijke stoffen, CMR-stoffen of andere bodembelastende stoffen in ondergrondse opslagtanks;

i. inrichtingen voor het reinigen van tankschepen;

j. inrichtingen voor het inwendig reinigen van mobiele tanks, tankwagens, tankcontainers of bulkcontainers;

k. zuiveringstechnische werken en bedrijfsafvalwaterzuiveringen die zelfstandig een inrichting vormen (m.u.v. zuiveringstechnische werken t.b.v. de drinkwaterwinning);

l. inrichtingen voor het recreatievissen of het kweken van siervis of consumptievis in een bassin dat in contact staat met bodem, grondwater of oppervlaktewater;

m. inrichtingen voor oppervlaktebehandeling van metalen of kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, of het aanbrengen van gesmolten metaal waarbij de gebruikte behandelingsbaden direct in of op de bodem zijn geplaatst;.

n. inrichtingen voor schieten in de open lucht zonder gebruikmaking van kogelvangers, met vuurwapens of wapens werkend met luchtdruk of gasdruk;

o. inrichtingen voor aardolie- of aardgaswinning;

p. inrichtingen voor de bewerking van splijt- en kweekstoffen;

q. inrichtingen voor het parkeren van vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen;

r. inrichtingen voor het gebruiken van bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voertuigen of vaartuigen in wedstrijdverband of voor recreatieve doeleinden in de open lucht.

* 1 Voor eventuele bestaande inrichtingen in de grondwaterbeschermingsgebieden die al een bestaande vergunning hebben (peildatum 1 januari 2010) hebben is het verbod niet van toepassing. Bijlage 7, komt als volgt te luiden: Bijlage 7. Voorschriften voor omgevingsvergunningen voor inrichtingen 1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een inrichting die behoort tot een categorie die is

aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht en die a. is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, waarin een bodembedreigende activiteit wordt

ondernomen, en b. waarvoor een omgevingsvergunning voor een inrichting is vereist. 2. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in

het eerste lid in ieder geval de volgende voorschriften: a. een voorschrift met een gelijke inhoud als artikel 2.11, eerste en tweede lid (zorgplicht); b. het voorschrift dat bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen

worden getroffen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd; c. het voorschrift dat indien in de inrichting een potentieel voor het grondwater schadelijke stof

aanwezig is, de onder b bedoelde bodembeschermende voorzieningen de bodembeschermende

Page 11: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

maatregelen de hoogst mogelijke vorm van bescherming bieden. In het voorschrift moet worden opgenomen dat:

1º. De opslag van bodembedreigende vloeibaren en/of vaste (afval-) stoffen, moet voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico (bodemrisicocategorie A van de Nederlandse richtlijn bodembescherming, NRB);

2º. Een tussentijds bodemonderzoek wordt voorgeschreven. De frequentie van dit onderzoek moet conform de NRB worden bepaald, met een minimum van een maal per vijf jaar.

Voorschriften voor niet-omgevingsvergunningplichtige inrichtingen 1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een inrichting die behoort tot een categorie die is

aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht en die is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, waarin een bodembedreigende activiteit wordt ondernomen, en waarvoor geen omgevingsvergunning voor een inrichting is vereist.

2. Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid, drijft, treft de bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd.

Page 12: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Hoofdstuk 3 (water)

Huidige artikel voorstel tot wijziging Artikel 3.2 Veiligheidsnorm 1. De minimale veiligheidsnorm voor de regionale

waterkeringen is 1:100 voor zover de regionale waterkeringen deel uitmaken van: a. de Electraboezem en de Fivelingoboezem

van het waterschap Noorderzijlvest; b. de Eems-Dollardboezem, de

Duurswoldboezem en de Oldambtboezem van het waterschap Hunze en Aa’s;

c. de Friese boezem. 2. Provinciale Staten stellen de minimale

veiligheidsnorm voor de overige regionale waterkeringen vóór 1 januari 2011 na overleg met het Dagelijks Bestuur vast.

3. De omzetting van de in het eerste lid bedoelde norm naar de hoogte en de stabiliteit van de regionale waterkeringen is gerelateerd aan de maatgevende waterstand in de in het eerste lid genoemde boezemgebieden, inclusief bergingsgebieden, die gemiddeld vaker dan één keer per 100 jaar ingezet worden.

4. Gedeputeerde Staten stellen in overleg met het Dagelijks Bestuur de hydraulische randvoorwaarden vast voor de door de beheerder te verrichten toetsing van regionale waterkeringen.

5. Gedeputeerde Staten stellen in overleg met het Dagelijks Bestuur een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze leidraad strekt tot aanbeveling voor de beheerder.

6. Gedeputeerde Staten stellen regels vast voor de door het Dagelijks Bestuur te verrichten beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen.

7. De in het eerste lid genoemde regionale waterkeringen dienen uiterlijk op 1 januari 2015 te voldoen aan de veiligheidsnorm, vermeld in het eerste lid. De overige regionale waterkeringen, bedoeld in het tweede lid, dienen aan de op grond van dat lid vast stellen veiligheidsnorm te voldoen op het door Gedeputeerde Staten na overleg met het Dagelijks Bestuur vast te stellen tijdstip.

In de huidige POV staat niks geregeld over het toezicht op een kering die gelegen is in meerdere provincies. Het is wenselijk dat op een dergelijke kering één provincie toezicht uitoefent. lid 8 toevoegen: 8. Voor een regionale waterkering die gelegen is in meer dan één provincie, kunnen gedeputeerde Staten van die provincies besluiten dat het toezicht op die waterkering wordt uitgeoefend door Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de waterkering in hoofdzaak is gelegen.

Artikel 3.3 Normen waterkwantiteit

1. Bijlage 9 bevat per gebied de norm waarop de

bergings- en afvoercapaciteit van de regionale

wateren is ingericht.

2. Gedeputeerde Staten stellen regels vast voor

de door het Dagelijks Bestuur te verrichten

beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit

van de regionale wateren.

In de toelichting de grijs gearceerde wijzigingen

opnemen. Verder bijlage 9, zoals hieronder

genoemd, met kaart vaststellen.

Toelichting op artikel 3.3

Op grond van artikel 2.8 van de Waterwet

moeten bij provinciale verordening, met het oog

op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de

regionale watersystemen moeten zijn ingericht,

Page 13: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

3. Gedeputeerde Staten stellen na overleg met

het Dagelijks Bestuur het tijdstip vast waarop de

bergings- en afvoercapaciteit van de

verschillende regionale wateren voldoet aan de

in het eerste lid bedoelde normen.

normen worden gesteld voor de gemiddelde

overstromingskans per jaar van daarbij aan te

wijzen gebieden. In deze titel wordt daarin

voorzien.

Voor verscheidene te onderscheiden gebieden

worden normen gegeven waarbij de kans op

overstroming vanuit oppervlaktewater als gevolg

van grote hoeveelheden neerslag is gerelateerd

aan de economische waarde van landgebruik en

de te verwachten schade bij overstroming. De

normen drukken de hoogst toelaatbaar geachte

kans op overstroming uit ofwel het wenselijk

geachte beschermingsniveau.

De normering bakent de zorgplicht af die de

waterbeheerder heeft op het vlak van het

voorkomen, dan wel het beperken van

ontoelaatbare wateroverlast door inundatie vanuit

oppervlaktewater ten gevolge van neerslag. De

normering geeft daarmee helderheid voor de

burgers en de bedrijven over het restrisico en

hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van

roerende en onroerende zaken.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003)

zijn werknormen opgenomen die voor de

verschillende vormen van landgebruik de hoogst

toelaatbaar geachte kans op overstroming ofwel

het wenselijk geachte beschermingsniveau

uitdrukken. In het Nationaal Waterplan (2009)

zijn deze normen als referentienormen

opgenomen. De vormen van landgebruik die

worden onderscheiden zijn: grasland,

akkerbouw, hoogwaardige land- en tuinbouw,

glastuinbouw en bebouwd gebied. Deze

referentienormen zijn uitgangspunt geweest bij

het bepalen van het definitief toepasselijke

beschermingsniveau voor een gebied. Eventuele

maatregelen die nodig zijn om de bergings- en

afvoercapaciteit van de regionale wateren aan de

in deze verordening vastgelegde norm te laten

voldoen neemt de beheerder op in het

beheerplan zoals bedoeld in artikel 4.6 van de

Waterwet.

Artikel 3.12 lid 4 Artikel 3.12 Voorbereiding 4. Een ieder heeft de gelegenheid zijn zienswijze

over het beheerplan naar keuze schriftelijk of

In lid 4: 'een ieder' vervangen door 'belanghebbenden' Omdat afdeling 3.4 Awb al voorgeschreven wordt in art.3.12 lid 1 POV, kan lid 4 komen te vervallen.

Page 14: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

mondeling naar voren te brengen. Toelichting bij Artikel 3.23 3.20

De verwijzing in de toelichting van artikel 3.23 naar artikel 3.20 moet naar artikel 3.21 zijn. Kennelijke verschrijving.

Artikel 3.25 Formulier grondwatervergunning Gedeputeerde Staten stellen een formulier vast voor het aanvragen van een vergunning, bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet.

Omdat GS geen formulier kunnen vaststellen (dit gebeurt landelijk als bijlage IX bij de Waterregeling o.g.v. art. 6.14 lid 1 Waterwet) kan dit artikel verwijderd worden uit de POV. Het artikel vervalt van rechtswege (artikel 119 Provinciewet).

Artikel 3.26 Registratieplicht 1. Degene die water onttrekt aan of infiltreert in

een grondwaterlichaam ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, ten behoeve van een bodemenergiesysteem of ten behoeve van industriële toepassingen in onttrokken hoeveelheden van meer dan 150.000 m3 per jaar is verplicht: a. de omvang en de periode van de

onttrekking op te geven aan Gedeputeerde Staten;

b. de hoeveelheden water die worden onttrokken, te meten en daarvan aantekening te houden;

c. ieder jaar in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking binnen een maand na die beëindiging, aan Gedeputeerde Staten opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken hoeveelheden water;

d. bij de onder c bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave, bedoeld onder a, verstrekte gegevens.

2. Degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam, is verplicht de kwaliteit van het te infiltreren water bedoeld in het eerste lid te meten, te registreren en daarvan aan Gedeputeerde Staten opgave te doen.

3. Gedeputeerde Staten kunnen na overleg met het Dagelijks Bestuur nadere regels stellen omtrent de wijze van meting en registratie.

Omdat in het Waterbesluit in artikel 6.11 lid 2,3 en 4 al meetverplichtingen zijn voorgeschreven, hoeft dit niet nogmaals geregeld te worden in de POV. Dit artikel kan verwijderd worden. Het artikel vervalt van rechtswege (artikel 119 Provinciewet).

Artikel 3.28 Grondwaterregister(s) 1. Gedeputeerde Staten houden een register bij

waarin inrichtingen worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 3.26, eerste lid, worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen op grond waarvan de onttrekking of de infiltratie plaatsvindt.

2. Het Dagelijks Bestuur houdt een register van onttrekkingen en infiltraties bij waarin in ieder geval de door het Dagelijks Bestuur verleende vergunningen en meldingen en de feitelijk onttrokken of geïnfiltreerde hoeveelheden per

Artikel 3.28 lid 1 vervangen door: 1. Gedeputeerde Staten houden een register bij waarin inrichtingen worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 6.14 Waterwet jo. bijlage IX bij de Waterregeling worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen op grond waarvan de onttrekking of de infiltratie plaatsvindt.

Page 15: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

jaar per vergunninghouder worden opgenomen.

3. Het Dagelijks Bestuur verschaft de op grond van het tweede lid geregistreerde gegevens aan Gedeputeerde Staten die deze in het provinciale register doen opnemen. Kaart normering wateroverlast Kaart wordt bij bijlage 9 vastgesteld.

Page 16: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

BIJLAGE 9: Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren De referentienormen Regionale Wateroverlast luiden als volgt.

Grondgebruik Toelaatbare overschrijdingskans Maaiveldcriterium Grasland 1:10 jaar 5% Akkerbouw 1:25 jaar 1% Hoogwaardige land- en tuinbouw 1:50 jaar 1% Glastuinbouw 1:50 jaar 1% Bebouwd gebied 1:100 jaar 0%

Bij de agrarische functies mag een klein percentage van percelen regelmatig inunderen zonder dat sprake is van overschrijding van de referentienorm. Bijvoorbeeld bij grasland mag maximaal 5% van de oppervlakte van het maaiveld regelmatig inunderen (overstromen). Het maaiveldcriterium omvat niet de plassen die op het land blijven staan door stagnerend regenwater. Op basis van de referentienormen is voor de beheergebieden van de waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa's en Wetterskip Fryslân, gelegen in de provincie Groningen, een kaart met gebiedsnormen voor regionale wateroverlast vastgesteld. Voor natuurgebieden (inclusief de nog niet verworven EHS-gebieden en inclusief de beheergebieden als onderdeel van de EHS) zijn geen normen vastgesteld. Voor verspreide bebouwing in het landelijk gebied is de norm gehanteerd van het in de omgeving overwegend landgebruik. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar om waterbestendig te bouwen. Voor de beheergebieden van het waterschap Noorderzijlvest en het Wetterskip Fryslân geldt nog het volgende. Waterschap Noorderzijlvest In het waterschap komen afgetichelde percelen voor. Dat zijn percelen waar het maaiveld is afgegraven voor kleiwinning ten behoeve van steenbakkerijen. De afgetichelde percelen liggen beduidend lager dan het omliggende maaiveld. Voor de afgegraven grond hebben de eigenaren een vergoeding ontvangen. Van de provincie hebben zij een vergunning voor het aftichelen van de percelen ontvangen. Impliciet hebben de eigenaren daarmee een bewuste keuze gemaakt voor het accepteren van een verminderde drooglegging. Voor deze percelen is geen norm vastgesteld. Voor roulerende teelten (bollen e.d.) en verspreid afwijkend landgebruik (b.v. verspreide akkerbouw of glastuinbouw in een overwegend graslandgebied) is aangesloten bij het beschermingsniveau voor het overwegende landgebruik in de directe omgeving. De normen voor de gebieden die direct aan de boezem grenzen en daarop afwateren (boezemland) zijn nog niet vastgesteld. Tot op heden is het gebruikelijk dat lage delen van de boezemgronden kunnen inunderen bij een groot waterbezwaar, waardoor het bergend vermogen van de boezem toeneemt, wanneer de waterstanden hoger worden. Het waterschap gaat onderzoeken of en in welke mate in deze gebieden in de toekomst voldaan moet worden aan de referentienormen, en welke maatregelen daarvoor getroffen moeten worden. De normen worden voor de boezemgronden dus nog nader bepaald. Op de kaart zijn deze gebieden aangegeven. In enkele gebieden komen knelpunten voor, waarvoor nog maatregelen moeten worden bepaald om ze op te lossen. Het waterschap wil in het proces van het opstellen van peilbesluiten deze maatregelen verder uitwerken en de kosten tegen de baten afwegen. Daarna doet het waterschap de provincie een voorstel voor de vast te stellen norm. Deze gebieden krijgen prioriteit voor het nemen van peilbesluiten. Deze geprioriteerde gebieden zijn op de kaart aangegeven. Wetterskip Fryslân Voor roulerende teelten (bollen e.d.) en verspreid afwijkend landgebruik (b.v. verspreide akkerbouw of glastuinbouw in een overwegend graslandgebied) is aangesloten bij het beschermingsniveau voor het overwegende landgebruik in de directe omgeving.

Page 17: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Hoofdstuk 4 (ruimtelijke ordening)

Aanpassingen van regels in Hoofdstuk 4

Artikel 4.1 Begripsbepalingen komt te luiden als volgt

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1. agrarisch bouwperceel: aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;

2. agrarisch bedrijf: bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren;

3. bebouwing: één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde; 4. bedrijf: inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of

nijverheid; 5. bedrijfswoning: woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van

personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of een terrein noodzakelijk is;

6. bedrijventerrein: cluster aaneengesloten percelen met een totale oppervlakte van tenminste één hectare in hoofdzaak ten behoeve van bedrijven en dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen;

7. bestaande bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, met uitzondering van bebouwing die gebouwd is zonder bouwvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan;

8. bestaand gebruik: gebruik van grond en bebouwing dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestond, met uitzondering van gebruik dat op dat tijdstip in strijd was met het geledende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan;

9. bestaand stedelijk gebied: het ingevolge artikel 4.20 als zodanig door Gedeputeerde Staten vastgestelde gebied

10. biomassavergisting: het bedrijfsmatig omzetten van mest en/of co-substraat in biogas en digestaat

11. bos; vlakvormig element met bosbeplanting van minimaal één hectare; 12. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige bij

elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 13. buitengebied: het ingevolge artikel 4.20 als zodanig door Gedeputeerde Staten vastgestelde

gebied 14. buurtwinkel: winkel die geheel of nagenoeg geheel uitsluitend de bewoners van een dorp of

woonwijk waar de winkel is gevestigd, voorziet van dagelijkse behoeften; 15. bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die

direct of indirect met de grond is verbonden dan wel direct of indirect steun vindt in of op de bodem;

16. chalet: demontabel bouwwerk, ten behoeve van recreatief verblijf, bestaande uit hout of kunststof en zonder vaste verankering in de grond;

17. cultuurhistorie: fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds als ondergronds als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen;

18. delfstof: uit de aardkorst gewonnen nuttige stof waaronder fossiele brandstoffen, zouten, zand, grind en klei

19. detailhandel: bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop van die goederen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

20. dienstverlening: inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten.

21. ecologische hoofdstructuur: als zodanig in bijlage 10, kaart 4 aangeduide gebieden;

Page 18: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

22. gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

23. gevaarlijk afval: afval, dat als zodanig is aangegeven in de Europese Afvalstoffenlijst (Eural) 24. glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf waarbij de teelt van gewassen in een kas plaatsvindt

onder gecontroleerde omstandigheden; 25. grootschalige detailhandel: detailhandel geheel of in hoofdzaak bestaande uit niet-

volumineuze goederen met een bovenregionale functie en een vloeroppervlakte van minimaal 1500 m2 per vestiging ;

26. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

27. kantoor: inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten 28. kantoorlocatie: perceel of cluster aaneengesloten percelen met een bruto oppervlakte van ten

minste 1 hectare ten behoeve van kantoren en de daarbij behorende voorzieningen 29. hoofdgebouw: gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een

bouwperceel kan worden aangemerkt; 30. houtsingel: met bomen en struiken begroeide strook langs een perceelafscheiding, waarbij de

begroeiing zich niet bevindt op een aarden wal; 31. houtteelt: bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitende het kweken van bomen ten behoeve van

de houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 6, tweede lid, van de Boswet;

32. houtwal: door mensen opgeworpen langgerekte aarden wal met daarop aaneengesloten beplanting van verschillende houtsoorten en een onderbegroeiing;

33. intensieve veehouderij: agrarische bedrijfsvoering - zelfstandig of als neventak -, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de Landbouwkwaliteitswet

34. landgoed: woongebouw in het buitengebied in combinatie met ten minste vijf hectare niet anders dan door water- of landwegen doorsneden aaneengesloten terrein waarvan tenminste 60% voor het publiek toegankelijk is;

35. landschappelijke waarden: essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, beschreven in bijlage 12;

36. monumentaal erf: erf dat vanwege cultuurhistorische of landschapstypologische kenmerken beeldbepalend of belangwekkend is;

37. natuurlijke waarden: biotische en abiotische waarden van een gebied; 38. nieuw agrarisch bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens een geldend

bestemmingsplan nog geen zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten

39. nevenactiviteiten: aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;

40. nieuwbouwruimte: het maximale aantal woningen per gemeente dat mag worden gebouwd, inclusief vervangende nieuwbouw;

41. objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen: objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bij bejaardenhuizen, sociale werkplaatsen, cellencomplex(en) of daarmee gelijkgestelde inrichtingen

42. permanente bewoning: gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf; 43. recreatiewoning: woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun

hoofdverblijf elders hebben; 44. robuuste verbindingszone: als zodanig in bijlage 10, kaart 4 aangeduide gebieden; 45. verondiepen waterplassen: het minder diep maken van waterplassen door middel van het

toepassen van grond en/of baggerspecie. 46. volwaardig agrarisch bedrijf: duurzaam agrarisch bedrijf dat volledige werkgelegenheid biedt

of op termijn zal bieden aan ten minste één arbeidskracht; 47. waterbergingsgebied: bergings- en noodwaterbergingsgebieden zoals aangegeven in bijlage

8; 48. windmolen: molen die door de wind aangedreven wordt anders dan een windturbine; 49. windturbine: door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van

elektriciteit;

Page 19: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

50. winkelvloeroppervlakte: de voor het publiek zichtbare en toegankelijke, al dan niet geheel overdekte winkelruimte ten behoeve van detailhandel;

51. woning: complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden

52. ziekenhuis: inrichting voor onderzoek, behandeling en verpleging van zieken met de daarbij behorende voorzieningen;

53. zoekgebied robuuste verbindingszone: als zodanig in bijlage 10, kaart 4 aangeduide gebieden;

Artikel 4.2 Toepasselijkheid komt te luiden als volgt:

1. De bepalingen van dit hoofdstuk over bestemmingsplannen, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening zijn, voor zover de Wet ruimtelijke ordening dan wel het Besluit ruimtelijke ordening hieromtrent eisen heeft gesteld, van overeenkomstige toepassing op:

a. Beheersverordeningen, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening b. Omgevingsvergunningen als bedoeld in de Wabo, waarbij wordt afgeweken van het

bestemmingsplan c. Wijzigings- of uitwerkingsplannen, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid onder a en b, van de

Wet ruimtelijke ordening 2. Voor zover in de bepalingen van dit hoofdstuk eisen worden gesteld aan de toelichting op een

bestemmingsplan, zijn de bepalingen van overeenkomstige toepassing op de ruimtelijke onderbouwing van omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan.

In de toelichting op artikel 4.2 wordt opgenomen: De gemeentebesturen hebben naast het instrument van het bestemmingsplan nog andere instrumenten om hun planologische beleid vorm te geven. Om te voorkomen dat door het gebruik van deze instrumenten de doelstellingen van de Omgevingsverordening niet worden gerealiseerd, is in dit artikel opgenomen dat de regels ook van toepassing zijn bij het vaststellen van beheersverordeningen, omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, wijzigings- of uitwerkingsplannen. De toekenning aan B&W van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsverplichting die voorziet in een ontwikkeling die niet- of mogelijk niet met de in de verordening gestelde regels in overeenstemming is, is op zichzelf niet in strijd met de verordening. Teneinde misverstand over de bevoegdheid respectievelijk de verplichting te voorkomen dient in de voorwaarden waaronder van de bevoegdheid gebruik kan / respectievelijk van de verplichting gebruik dient te worden gemaakt, gerefereerd te worden aan het mogelijk vereiste van een ontheffing van de omgevingsverordening. Voorts dient natuurlijk gewaakt te worden voor het toekennen van uitwerkingsverplichtingen zolang niet duidelijk is dat - indien noodzakelijk - voor het uitwerkingsplan ontheffing van de omgevingsverordening verkregen zal worden

Page 20: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 4.5 komt te luiden: Artikel 4.5 Ruimtelijke kwaliteit

De toelichting op een bestemmingsplan biedt, afhankelijk van- en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van de ingreep, inzicht in:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied; b. de bestaande functionele en ruimtelijke karakteristiek; c. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en stedenbouwkundige waarden; d. een ruimtelijk functionele visie op de toekomst van het plangebied;

e. de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in zowel de directe als in de wijdere omgeving;

f. de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan kwaliteiten en waarden ten gevolge van realisering van het plan te voorkomen en te beperken of deze kwaliteiten en waarden elders te compenseren

Toelichting :

De onderwerpen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'duurzaamheid' hebben weliswaar raakvlakken, maar komen beide beter tot hun recht indien zij duidelijker van elkaar worden onderscheiden. Voorts: de eisen die aan de toelichting worden gesteld zijn ook van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen die in ontwikkelingen voorzien die in ruimtelijk opzicht van dusdanig ondergeschikt belang zijn, dat eerdergenoemde eisen onevenredige bestuurslasten met zich meebrengen. Weliswaar is in de toelichting vermeld dat de omvang van de motiveringsverplichting moet worden gezien in relatie tot de aard en omvang van de ingreep, maar deze nuancering dient uit de regel zelf te blijken. Aan de toelichting op artikel 4.5 wordt toegevoegd: Ofschoon hoogbouw - indien op een ongeschikte plaats en met een ongeschikte omvang - negatieve invloed kan hebben op het landschapsbeeld en op het dorpsaanzicht, worden in deze verordening terzake geen regels gesteld. Wij vragen gemeenten echter wel om in hun bestemmingsplannen en uitdrukkelijk ook in hun structuurvisie expliciete aandacht te besteden aan de hoogte van bebouwing in relatie tot de omgeving.

Artikel 4.6 Bebouwingskenmerken vervalt en wordt vervangen door artikel 4.6 Energiebesparing en duurzame ontwikkeling; Toelichting: ad lid b : De hoofdlijnen van de architectuur, het materiaal- en kleurgebruik, de details en de ornamentiek zijn veelal nog niet bekend op het moment dat het bestemmingsplan wordt voorbereid en bovendien dient niet het bestemmingsplan, maar de welstandscriteria op deze aspecten kaderstellend te zijn. Daarmee resteert het ‘ inzicht geven in de situering van gebouwen op hun locatie’ , maar dit is ondervangen door artikel 4.5, onder e, in die zin uit te breiden, dat niet alleen inzicht dient te worden geboden aan de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen in de wijdere omgeving, maar ook in de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen in de directe omgeving. Artikel 4.6 Energiebesparing en duurzame ontwikkeling komt te luiden: De toelichting op een bestemmingsplan omvat een paragraaf over energie en duurzaam ruimtegebruik

die inzicht biedt in: a. de wijze waarop en de mate waarin het plan berust op sturende energieprincipes, waaronder in

ieder geval cascadering, functiekoppeling en energie-efficiency; b. de wijze waarop en de mate waarin het plan berust op het uitgangspunt van duurzaam

ruimtegebruik, onder meer door de toepassing van intensivering en herstructurering. c. overige aspecten van duurzaamheid omvattende sociale en economische aspecten en

milieuaspecten

Page 21: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 4.7 Woningbouw komt te luiden:

lid 1: Een bestemmingsplan kan voorzien in het toevoegen van zelfstandige woningen mits deze toevoeging, in samenhang met de woningbouwcapaciteit in andere bestemmingsplannen, past in de in regionaal verband gemaakte afspraken over de nieuwbouwruimte of, bij het ontbreken van dergelijke afspraken, in de door GS vastgestelde nieuwbouwruimte.

lid 2: Gedeputeerde staten kunnen indien en voor zover het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening daartoe noopt voor het tot het nationaal landschap Middag-Humsterland en het nationaal landschap Drentsche Aa behorende gebied een regeling vaststellen die afwijkt van die in het eerste lid, teneinde een evenwicht te bereiken tussen het aantal personen dat zich binnen het nationaal landschap vestigt en dat daaruit vertrekt.

lid 3: De in het tweede lid bedoelde afwijkende regeling voorziet in de mogelijkheid van afwijking dan wel ontheffing door Gedeputeerde staten voor zover er in het nationaal landschap sprake is van een substantieel negatieve natuurlijke bevolkingsontwikkeling, mits de bevolkingsafname niet op een andere wijze kan worden gekeerd, het een beperkt aantal woningen betreft en de uitgewerkte kernkwaliteiten worden behouden of versterkt

Toelichting:

ad lid 1.

In 2010 liggen er voor alle gemeenten afspraken over de nieuwbouwruimte. Deze afspraken zullen te zijner tijd bijgesteld gaan worden. Daarbij gaat onze voorkeur er naar uit dat deze afspraken in regionaal verband tot stand komen. Voor de regio's die hierin onverhoopt niet slagen zal de provincie zelf de nieuwbouwruimte voor de betreffende gemeenten vaststellen.

De toelichting op een bestemmingsplan biedt vanzelfsprekend inzicht in het maximum aantal te bouwen nieuwe woningen.

Als uit monitoring blijkt dat de feitelijke nieuwbouw in gemeenten de nieuwbouwruimte (dreigen te) overschrijden zal de provincie interveniëren op basis van de bevoegdheden die de Wro biedt".

Het is wenselijk dat de nieuwe regeling nog voor het einde van 2010 door Provinciale Staten wordt vastgesteld. Uitgangspunt voor deze regeling blijven de bestaande afspraken over de nieuwbouwruimte per gemeente. Deze afspraken zullen niet meer in een uitvoeringsbesluit van GS wordt vastgelegd, waardoor ze zonder formele procedure eenvoudig kunnen worden herzien.

De provincie geeft er de voorkeur aan af te stappen van het vooraf toetsen van nieuwe woningbouwcapaciteiten. Om dit mogelijk te maken wil de provincie met de individuele gemeenten nadere afspraken gaan maken over de nog te ontwikkelen nieuwe woningbouwcapaciteiten. Hiervoor is het noodzakelijk dat de gemeenten:

1. inzichtelijk maken op welke wijze men door middel van nieuwbouw en sloop invulling wil geven aan de overeengekomen nieuwbouwruimte;

2. inzicht bieden in de te verwachten woningbouwproductie in de bestaande (onbenutte) woningbouwcapaciteiten; desgewenst kan de provincie de gemeenten hierbij faciliteren.

De provincie vertrouwt erop dat in de toekomst nog te ontwikkelen nieuwe capaciteiten overeenkomen met de gemaakte afspraken.

Voor gemeenten waarmee nog geen afspraken zijn gemaakt zal de toetsing vooralsnog vooraf moeten blijven plaatsvinden op basis van nieuwe woningbouwcapaciteiten.

Page 22: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Naar verwachting zullen de problemen met de huidige regeling door de nieuwe aanpak grotendeels worden weggenomen:

Voor zover overcapaciteit aan plannen niet leidt tot feitelijke woningbouwproductie hoeft deze niet langer ingetrokken te worden. Hierdoor kan er voor gemeenten extra ruimte ontstaan om nieuwe bestemmingsplancapaciteiten te ontwikkelen.

De gemeenten krijgen meer mogelijkheden om flexibel in te spelen op de steeds wisselende marktomstandigheden doordat een overcapaciteit van meer dan 30% bespreekbaar wordt.

Gemeenten waarmee bestuurlijke afspraken zijn gemaakt zullen niet langer geconfronteerd worden met provinciale bezwaren tegen nieuwe bouwcapaciteiten.

Het wordt voor de gemeenten makkelijker inzicht te krijgen in de omvang van de bestaande bouwcapaciteit omdat wijzigingsbevoegdheden[1] niet meer tot deze capaciteit worden gerekend. Pas als van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt is sprake van capaciteit die moet passen binnen de nieuwbouwruimte. Bovendien wil de provincie de gemeenten desgewenst helpen bij de inventarisatie van de bestaande bouwcapaciteit.

ad lid 2 en lid 3:

Ingevolge artikel 3.19 van de ontwerp AMvB ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) dienen de provincies bij verordening het aantal woningen vast te stellen dat binnen de nationale landschappen gebouwd kan worden. Dit aantal moet gebaseerd zijn op de woningbouwcapaciteit die nodig is om te kunnen voldoen aan het ‘migratiesaldo nul’, zijnde het verschil tussen het aantal inwoners dat van - en het aantal dat naar een nationaal landschap verhuist. Deze bepaling heeft in de provincie Groningen gevolgen voor de gemeenten Zuidhorn en Winsum ( nationaal landschap Middag-Humsterland) en de gemeente Haren (nationaal landschap Drentsche Aa) en vergt nauwkeurig onderzoek naar de natuurlijke bevolkingsontwikkeling binnen de beide nationale landschappen. Omdat vooralsnog niet zeker is of de AMvB ruimte op dit punt ongewijzigd zal worden vastgesteld en het onderzoek nog gestart dient te worden, wordt de inhoudelijke besluitvorming uitgesteld en aan Gedeputeerde Staten bevoegdheid toegekend om een afwijkende regeling vast te stellen.

Bijlage 13: “Uitvoeringsbesluit nieuwbouwruimte” vervalt. Artikel 4.8 Winkelvoorzieningen komt te luiden: Winkelvoorzieningen en arbeids- en /of bezoekerintensieve bedrijvigheid 1. De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe locaties voor de vestiging van

detailhandel biedt inzicht in de wijze waarop concentratie van winkelvoorzieningen en detailhandel wordt nagestreefd.

2. Een bestemmingsplan voorziet alleen in nieuwe detailhandelsvestigingen buiten de bestaande wijk- en winkelcentra indien: a. deze bedrijfsvestiging niet ten koste gaat van de bestaande detailhandelstructuur; of b. sprake is van detailhandel met een winkelvloeroppervlakte tot maximaal 2.500 m2 per

bedrijfsvestiging in: 1) brand- en explosiegevaarlijke goederen of; 2) zeer volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, sanitair, vloerbedekking, zonwering, kampeerartikelen, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, woning- en kantoorinrichting of 3) tuininrichting

c. sprake is detailhandel als een niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van een bedrijf. d. de bedrijfsvestiging qua schaal en verzorgingsfunctie aansluit bij aard en schaal van de

betreffende kern

[1] Uitwerkingsverplichtingen blijven wij rekenen tot de bouwcapaciteit.

Page 23: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

3. In afwijking van het tweede lid, onder b, is in de stedelijke kernen Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Appingedam/Delfzijl, Veendam, Winschoten en Stadskanaal vestiging van bedoelde detailhandel mogelijk met een winkelvloeroppervlakte die groter is dan 2.500 m2 op een bedrijventerrein.

4. Een bestemmingsplan voorziet niet in de vestiging van grootschalige detailhandel, waaronder een factory-outletcenter, buiten de gemeente Groningen.

5. Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe kantoorlocaties en in de vestiging van ziekenhuizen anders dan in het bestaand stedelijk gebied binnen of aansluitend op de stedelijke centra genoemd in lid 3. Toelichting: ad lid 1: de werkingssfeer van deze bepaling dient beperkt te worden tot bestemmingsplannen welke voorzien in nieuwe locaties voor de vestiging van detailhandel ad lid 2, sub b, onder 2: aansluiting is gezocht op de gebruikelijke categorie-indeling en voorts is voorzien in de categorie 'kantoorartikelen' ad lid 2, sub d: voorkomen dient te worden dat er een disproportionaliteit ontstaat tussen de omvang van de detailhandelvestiging en aard en schaal van de kern. Ad lid 5: Eén van de centrale uitgangspunten van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan (paragraaf 1.1.3), betreft het streven naar concentratie van wonen en werken in de stedelijke centra Groningen, Hoogezand-Sappemeer Appingedam/Delfzijl, Winschoten, Veendam en Stadskanaal. Daarmee wordt beoogd om deze steden een sterke(re) centrumfunctie te laten vervullen voor het omringende platteland. Als gevolg daarvan kan enerzijds de in deze steden beschikbare ruimte en infrastructuur optimaal worden benut en kunnen anderzijds ruimteclaims op het landelijk gebied en de groei van mobiliteit beperkt blijven. Dit uitgangspunt heeft onder meer tot de beleidskeuze geleid dat perifere detailhandelsvoorzieningen met een omvang groter dan 2500 m2 alleen in stedelijke centra Groningen,Hoogezand-Sappemeer, Appingedam/ Delfzijl, Veendam, Winschoten en Stadskanaal,zijn toegestaan en grootschalige detailhandel (GDV) uitsluitend in de stad Groningen. In het licht van dit centrale uitgangspunt dienen ook nieuwe kantoorlocaties en ziekenhuizen uitsluitend toe te worden gestaan binnen of aansluitend op de genoemde kernen. Artikel 4.9 Bedrijventerrein komt te luiden:

1. Een bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen, tenzij:

A. het nieuwe bedrijventerrein of de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein gelegen is binnen de in bijlage 11, op kaart 5a aangegeven zoekgebieden, en voorts uit de toelichting blijkt dat

a. er behoefte is aan bedrijventerrein en; b. op de bestaande terreinen geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden

verkregen na herstructurering of kan worden aangetoond dat omwille van milieuredenen dan wel om reden van thematisering uitbreiding van bestaand bedrijventerrein noodzakelijk is.

B. uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk is ten behoeve van de verplaatsing van een bedrijfsvestiging elders en uit de toelichting blijkt dat

a. de bedrijfsverplaatsing aantoonbaar noodzakelijk is en b op bestaande bedrijventerreinen binnen de regio geen ruimte meer beschikbaar is

of kan worden verkregen na herstructurering van die terreinen of intensivering van het ruimtegebruik en

c. de totale omvang van de bedrijventerreinen per saldo niet toeneemt, dan wel noodzakelijk is ter leniging van een ruimtelijk knelpunt op de locatie waar het bedrijf gevestigd is en

d. bedrijfsvestiging op de oorspronkelijke bedrijfslocatie niet meer mogelijk zal zijn.

Page 24: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

2. Gedeputeerde Staten kunnen nieuwe zoekgebieden voor de realisering van bedrijventerreinen aanwijzen en zoekgebieden herbegrenzen indien dit niet leidt tot een kwantitatieve toename van het areaal aan potentiële bedrijventerreinen en voldoende op de behoefte afgestemd aanbod van vestigingslocaties overblijft of uit hoofde van thematisering geboden is.

Toelichting:: Een plan kan voorzien in een nieuw- of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein binnen de aangewezen zoekgebieden, mits aan de overige gestelde voorwaarden wordt voldaan. Hetzelfde geldt voor uitbreiding van bedrijventerreinen onder de voorwaarden vermeld in het eerste lid, onder B. ■ aanwijzing nieuw zoekgebied t.b.v. uitbreiding bedrijventerrein Kalverkampen richting N33 (Siddeburen) onder gelijktijdige herbegrenzing zoekruimte bedrijventerrein Rengers II (Slochteren/HS). Gebleken is dat de gemeente Slochteren behoefte heeft aan uitbreiding van het bedrijventerrein Kalverkampen met ca. 11 ha, met name ten behoeve van hervestiging van in het bebouwingslint gevestigde hinderveroorzakende lokale bedrijven. Deze bedrijven zouden weliswaar hun toevlucht kunnen nemen tot het bedrijventerrein Rengers in Kolham of bedrijventerrein Fivelpoort in Appingedam, doch zullen daar qua schaalgrootte en typologie detoneren. In de huidige omgevingsverordening is daarentegen wel in zoekruimte voorzien bij het bedrijventerrein Rengers II (vooral bedoeld voor vestiging van gemengde bedrijvigheid en zware industrie) waar gelet op beschikbaarheid van gronden in de omgeving (Rode Haan, Westpoort en Meerstad) geen behoefte aan te verwachten is. De gemeente heeft dan ook voorgesteld om de toegekende zoekruimte voor Rengers II (20 ha) om te ruilen voor toevoeging van 11 ha zoekruimte in aansluiting bij het bedrijventerrein Kalverkampen. Dit komt neer op een reductie van 9 hectare bedrijventerrein. Gelet op de mogelijkheid dat zich ook in de toekomst de behoefte voordoet aan 'uitruil' van potentiële bedrijventerreinen, is het wenselijk dat hier flexibel op kan worden ingespeeld. Om deze reden is aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid toegekend om nieuwe zoekgebieden aan te wijzen onder gelijktijdige herbegrenzing van reeds bestaande zoekgebieden, waarbij als uitgangspunt geldt dat dit per saldo niet leidt tot een kwantitatieve toename van het aanbod aan (potentieel) bedrijventerrein en anderzijds het potentiële aanbod in kwalitatief opzicht voldoende divers blijft. . Zie ook wijziging van bijlage 11, kaart 5a: begrenzing zoekgebieden Kalverkampen resp. Rengers II N Artikel 4.10 Waterkeringszone lid 4 komt te luiden als volgt: Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid, onder a, gestelde ten behoeve van een zwaar maatschappelijk belang en indien de activiteit redelijkerwijs niet elders kan plaatsvinden. Omdat het artikel zonder bestudering van het op het renvooi (bijlage 8, kaart 3) aangegeven profiel van de waterkeringszone niet duidelijk is, wordt aan de toelichting toegevoegd: Op het renvooi op kaart 3 van bijlage 8 is een schematische weergave gegeven van de waterkeringszone. Voor het hierop onderscheiden 'profiel van vrije ruimte' geldt een 'nee, tenzij benadering'. Volgens artikel 4.10, lid 2, onder a, van de omgevingsverordening dient in het bestemmingsplan binnen het profiel van vrije ruimte een verbod te worden opgenomen voor de oprichting van nieuwe gebouwen en bouwwerken. Gebouwen en bouwwerken ten dienste van de waterkering zijn wel toegestaan. Op grond van lid 4 kunnen GS ontheffing van dit verbod verlenen, mits het gaat om gebouwen en bouwwerken t.b.v. van een zwaar maatschappelijk belang en indien de activiteit redelijkerwijs niet elders kan plaatsvinden.

Page 25: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Voor de onderscheiden bebouwingszone geldt een 'ja, mits benadering'. Deze zone is opgenomen om economische ontwikkelingen binnen bestaand bebouwd gebied niet op slot te zetten. De mogelijkheden binnen deze zone zijn beschreven op pagina 69 en 70 van het POP. Maatwerk is mogelijk en overleg met het Waterschap is gewenst. In artikel 4.10, lid 3, is een verantwoordingsverplichting in de bestemmingsplantoelichting opgenomen. Voor de beschermingszone geldt een 'licht' regime. Deze zone komt uit de Keur van het Waterschap. In de praktijk mag in deze zone worden gebouwd, m.u.v. drukleidingen en drukvaten (zie de Keur van het Waterschap). De stabiliteit van de waterkering mag niet negatief worden beïnvloed. In artikel 4.10, lid 2, onder b, is daarom bepaald dat voor dergelijke ingrepen een verbod in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Artikel 4.13 Windturbines Lid 2 komt te luiden: In afwijking van het in het eerste lid, onder a en onder b gestelde kan een bestemmingsplan voorzien in de oprichting van windturbines binnen de in bijlage 11, kaart 5b aangegeven bestaande windturbineparken en zoekgebieden, mits: a. deze deel gaan uitmaken van een park- of lijnopstelling en b. geen grotere wieklengte hebben dan 2/3 van de ashoogte Toelichting: In het huidige lid 2 komt ten onrechte niet tot uiting dat a. ook binnen de bestaande windturbineparken en binnen de zoekgebieden windturbines geen

wieklengte van meer dan 2/3 van de ashoogte behoren te hebben; b. binnen de zoekgebieden geen solitaire windturbines mogen worden opgericht, tenzij aannemelijk is dat deze deel zullen gaan uitmaken van een park- of lijnopstelling. Artikel 4.19 Biomassavergistingsinstallaties komt te luiden: 1) Een bestemmingsplan bevat geen regels op grond waarvan een installatie ten behoeve van

biomassavergisting kan worden opgericht anders dan op: a. een agrarisch bouwperceel; b. een bedrijventerrein; c. binnen de in bijlage 11, kaart 5b aangegeven glastuinbouwgebieden, met dien verstande dat

sprake dient te zijn van een duurzame functionele relatie met een of meer van de agrarische functies, waaronder de glastuinbouw, in dit gebied.

2) In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan ook voorzien in de bouw van een biomassavergistingsinstallatie op nader door Gedeputeerde Staten aan te wijzen locaties.

Toelichting: Het onderscheid tussen ‘agrarische’ en ‘industriële’ biomassavergisting blijkt in de praktijk niet bruikbaar te zijn en wordt daarom verlaten. In lid 1, onder c, wordt de voorwaarde gesteld van een duurzame functionele relatie. Daarmee wordt bedoeld dat de biomassavergistingsinstallatie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend ten behoeve van de vergisting van producten uit de glastuinbouw dan wel het gewonnen biogas geheel of gedeeltelijk wordt aangewend binnen het glastuinbouwbedrijf Na artikel 4.19 Biomassavergistingsinstallaties, wordt ingevoegd:

Page 26: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 4.19a Agrarisch bouwperceel, welke als volgt komt te luiden

1. Een bestemmingsplan voorziet niet in: a. nieuwe agrarische bouwpercelen; b. uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot een omvang groter dan

i. één hectare indien het betreft de gemeenten, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer en Slochteren;

ii. twee hectare indien het betreft de gemeenten Grootegast, Leek, Marum, Zuidhorn, Vlagtwedde, Bellingwedde, Veendam, Pekela, Stadskanaal, Menterwolde, Oldambt,

Delfzijl, Appingedam, Eemsmond De Marne, Bedum, Winsum en Ten Boer; 2. Ontheffing van het eerste lid, onder a, is mogelijk ten behoeve van een duurzaam volwaardig

volledig agrarisch bedrijf binnen de provincie Groningen, waarvan de verwachting bestaat dat de bedrijfsvoering op termijn duurzaam in stand kan worden gehouden, en indien: a. sprake is van:

i. uitplaatsing uit de ecologische hoofdstructuur of uitplaatsing uit het bebouwingslint van Midwolda in verband met de aanleg van een vaarverbinding of;

ii. uitplaatsing vanwege ruimtegebrek, milieuhinder of een ander ruimtelijk knelpunt of; iii. een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling; en

b. bij de nieuwe locatie rekening is gehouden met het gestelde in titel 4.4 en titel 4.5 en voor de inpassing van de nieuwe locatie de criteria in het zevende worden toegepast;.

3. Ontheffing van het eerste lid, onder b, is mogelijk voor zover de uitbreiding uit oogpunt van landschap, cultuurhistorie en infrastructuur aanvaardbaar is.

4. Indien en voorzover Gedeputeerde Staten hebben vastgesteld dat bestemmingsplannen kunnen voorzien in agrarische bouwpercelen met een omvang tot maximaal 2 hectare, blijft het in het eerste lid, onder b, sub i, bepaalde buiten toepassing.

5. Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid tot oprichting van nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing en bouwwerken buiten de aangewezen agrarische bouwpercelen.

6. Een bestemmingsplan voorziet in regels ter bescherming van monumentale erven; 7. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding tot een omvang groter dan één hectare, bevat de toelichting op het plan een beschrijving van de wijze waarop bij de situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel, alsmede in de bij het plan behorende regels rekening is gehouden met:

a. het respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur; b. het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen; c. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting; d. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de

bedrijfsgebouwen; e. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype; f. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met

uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het (te) verlaten bouwperceel te saneren.

Toelichting: Door de plaatsing in titel 4.3 (Bijzondere bepalingen m.b.t. bestemmingsplannen voor het buitengebied) zijn de regels met betrekking tot agrarisch bouwpercelen ten onrechte niet van toepassing op agrarische bouwpercelen binnen het bestaand bebouwd gebied, reden waarom de bepaling wordt vernummerd en in titel 4.2 (algemeen) wordt geplaatst. Voorts zijn inmiddels ook met de gemeenten Zuidhorn, Marum, Leek en Grootegast afspraken gemaakt over agrarische schaalvergroting,reden voor aanpassing van de bepaling omtrent de maximale omvang van een agrarisch bouwperceel.

Artikel 4.22 Agrarisch bouwperceel vervalt ten gevolge van het nieuwe artikel 4.19a en wordt vervangen door:

Page 27: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 4.22 Diepe waterplassen (Nieuw) Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in bijlage 13 aangegeven diepe

waterplassen voorziet in een verbod op het dempen en op het zowel geheel als gedeeltelijk verondiepen van de waterplassen, anders dan het tijdelijk inrichten van (een deel van) een in gebruik zijnde zandwinning tot onderwaterdepot voor de tijdelijke opslag van primaire bouwgrondstoffen

Toelichting: Door een wijziging van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en het ontbreken van andere relevante regelgeving is het mogelijk dat licht verontreinigde grond en bagger enkel met een melding onder algemene regels, dus zonder vergunning, nuttig wordt toegepast, bijvoorbeeld om een plas te verondiepen. Dit kan grote gevolgen met zich meebrengen voor de in bijlage 13 aangegeven diepe waterplassen, die voornamelijk zijn ontstaan door zandwinning en dankzij hun diepte, de geïsoleerde ligging of andere specifieke omstandigheden als kwel een bijzondere waterkwaliteit en ecologische waarde - ook voor de droogvallende oeverzones - hebben.

Artikel 4.26 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Lid 2, sub c komt te luiden: De ondergeschiktheid van de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de nieuwe nevenactiviteit ten opzichte van de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de hoofdactiviteit vertaald in de vorm van een maximale vloeroppervlakte. Lid 2, sub e, komt te luiden: De beperking van de toelaatbaarheid van nieuwe detailhandel tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten op een inpandige vloeroppervlakte van maximaal 120 m2. Toelichting Ad lid 2, sub c: Door deze aanpassing is er geen misverstand mogelijk over wat als hoofdgebouw dient te worden aangemerkt. Ad lid 2, sub e: De beperking tot detailhandel in ‘streekeigen producten’ blijkt in de praktijk onnodig. Artikel 4.27 Niet-agrarisch grondgebruik komt te luiden: 1. Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van, noch in

nieuwvestiging van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zoals wonen, niet-agrarische bedrijven, dienstverlening, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, voorzieningen voor recreatie, anders dan extensieve recreatie.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op ruimtebeslag ten behoeve van: a) wetenschappelijk onderzoek door middel van het clustergewijs plaatsen van antennes

en/of sensoren tot een hoogte van maximaal 3 meter; b) het winnen en opslaan van water, grondwater en delfstoffen; c) sportkantines, kleedkamers en sanitair alsmede gebouwen en bouwwerken ten behoeve van

terreinonderhoud voor zover gesitueerd op, of aangrenzend aan een bestaand sportcomplex; d) gebouwen en bouwwerken ten behoeve van terreinonderhoud en ondergeschikte

ondersteunende functies op, of aangrenzend aan een openbaar toegankelijk park of begraafplaats.

Page 28: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

3. Het bestemmingsplan stelt regels over het hergebruik van bestaande vrijkomende en reeds

vrijgekomen bebouwing. Deze regels voorzien in elk geval in het volgende:: a. de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw; b. de verbouw vindt uitsluitend inpandig plaats; c. de ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de

goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd behoudens geringe uitwendige aanpassingen;

d. de sloop van monumentale gebouwen wordt zo veel mogelijk voorkomen; e. de bedrijvigheid wordt beperkt tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3 voor

zover naar aard en invloed op de omgeving met categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid, van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke-, agrarische- en/of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m2;

f. de opslag van materialen of goederen op het erf anders dan ter verwezenlijking van de bestemming wordt uitgesloten. (stads- en dorpsuitbreiding) 4. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde ten behoeve van nieuw ruimtebeslag voor stedelijke functies, niet zijnde bedrijventerreinen, zoveel mogelijk

aansluitend op het bestaande bebouwde gebied dan wel aansluitend op een eerdere stads- of dorpsuitbreiding indien uit de toelichting op het plan blijkt dat:

a) binnen het bestaande bebouwde gebied geen ruimte meer beschikbaar is of redelijkerwijs na herstructurering kan worden verkregen, en;

b) bij de invulling van het nieuwe ruimtebeslag zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschapsstructuur van de omgeving;

(landgoederen, incidentele woningbouw en verblijfsrecreatie) 5. Ontheffing van het eerste lid is in ieder geval mogelijk voor: a. de realisering van landgoederen; b. incidentele woningbouw ter verbetering van ruimtelijke kwaliteit in visueel landschappelijk

opzicht; en c. de aanleg van recreatiebungalowparken en zelfstandige campings 6. Ontheffing als bedoeld in het vijfde lid wordt niet verleend als in de planvorming onvoldoende rekening is gehouden met: a. het respecteren van historische gegroeide landschapsstructuur; b. het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen; c . de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting; d. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de gebouwen; e. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype; f. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet noodzakelijke opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel te saneren; 7. Ontheffing als bedoeld in het zesde lid, onder c. wordt voorts niet verleend indien sprake is van vestiging in de ecologische hoofdstructuur, de Nationale Landschappen Middag-Humsterland en Drentsche Aa, het grootschalig open landschap en zones rond wierden, de besloten kleinschalige en open gebieden in Westerwolde, de glaciale ruggen, wierden en essen, aangegeven in bijlage 12, kaart 6 8. Een bestemmingsplan stelt regels ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande niet-agrarische bedrijven. Deze regels betreffen in elk geval:

a. de beperking van de uitbreidingsmogelijkheden tot een eenmalige uitbreiding van de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing tot een percentage dat de 20% niet mag overstijgen;

b. de voorwaarde dat de uitbreiding niet leidt tot onevenredige aantasting van landschap, natuur en milieu en tot verkeersoverlast.

9 Een bestemmingsplan bevat regels over de oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen alsmede bijgebouwen. Deze regels betreffen in elk geval de beperking van de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een oppervlakte die de

Page 29: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

300 m² , dan wel de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300 m2. niet mag overstijgen;

10. Een bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van grote infrastructuur zoals wegen, spoorwegen, buis- en hoogspanningsleidingen met uitzondering van de aanleg van infrastructuur binnen de in bijlage 11, kaart 5c aangegeven reserveringszones en het daar aangegeven zoekgebied. Toelichting:. Door de beperking tot 'nieuwe woningen en nieuwe niet-agrarische bedrijven' heeft het huidige vestigingsverbod geen betrekking op niet bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatiewoningen of niet aan het buitengebied gebonden functies als gemeentehuizen, brandweerkazernes, politiebureaus, scholen, welke veelal bezwaarlijk als een 'bedrijf' kunnen worden aangemerkt. De nieuwe redactie voorziet in reparatie hiervan. Voorts is met het oog op de landschappelijke gevolgen de oprichting van rioolwaterzuiveringsinstallaties niet meer opgenomen in het tweede lid. In hetzelfde lid zijn de begrippen 'grondstoffen en gas' vervangen door het begrip 'delfstoffen' . Voorts is de bepaling dat de gezamenlijke grondoppervlakte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen de oppervlakte van het hoofdgebouw niet mag overstijgen vervallen, omdat dit in de praktijk vaak tot onnodige beperkingen blijkt te leiden. De bepaling dat de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen een oppervlakte van 300 m2 niet mag overstijgen is aangevuld met de zinsnede 'dan wel de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300m2'. Artikel 4.35 Nationaal Landschap Drentsche Aa De toelichtende tekst staat per abuis bij de toelichting op art. 4.34 Nationaal Landschap Middag Humsterland. Dit wordt hersteld. Artikel 4.36, artikel 4.40 en artikel 4.45 vervallen, waarbij artikel 4.36 (Grootschalig open landschap en zones rond wierden en wierdedorpen) wordt vervangen door artikel 4.36: Open landschap en artikel 4.40 (Besloten en kleinschalige en open gebieden Westerwolde) door artikel 4.40: Reliëf Artikel 4.36 Open landschap 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het in bijlage 12 op kaart 6 als grootschalig open aangegeven gebied, of op de directe omgeving van de op dezelfde kaart aangegeven wierden , wierdedorpen, essen en esgehuchten bevat regels ter bescherming van de landschappelijke openheid 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in bijlage 12, kaart 6 aangegeven essen bevat

regels ter bescherming van de landschappelijk openheid van de essen. 3. De in het eerste en in het tweede lid bedoelde regels betreffen in elk geval een verbod op nieuwe

houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden. Artikel 4.40 Reliëf 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in bijlage 12, kaart 6 aangegeven wierden en

essen, alsmede het stuifzandreliëf in Westerwolde bevat regels ter bescherming van het reliëf. 2. De in het eerste lid bedoelde regels betreffen in elk geval een verbod op het diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden 3. In afwijking van het eerste lid is aanvulling van de wierden en essen mogelijk in het geval de

aanvulling dient ter versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden Toelichting: De artikelen 4.36, 4.40 en 4.45 overlappen elkaar deels. De 'samenvoeging' in twee bepalingen dient ter vermijding van misverstand.

Page 30: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Artikel 4.44 Landschap met herkenbare verkaveling lid 2 vervalt. In de toelichting op art. 4.44 wordt opgenomen: Een herkenbare verkaveling is een verkaveling, waarin uit het slotenpatroon en of de aanwezige perceelsrandbeplantingen de oorspronkelijke verkaveling nog goed herkenbaar is. De verkaveling is herkenbaar aan sloten of houtsingels, houtwallen, elzenzingels die een specifiek verkavelingstype accentueren. In het geval van een onregelmatige blokverkaveling betreft het veelal kromme sloten of sloten die de onregelmatige vorm van de percelen accentueren, bij de opstrekkende verkaveling betreft het sloten danwel (meeden)lanen, houtsingels, houtwallen, elzenzingels die de lengterichting van de verkaveling accentueren

Toelichting ad lid 2, sub a: de vaste verhouding tussen de breedte en lengte van percelen is niet aanwijsbaar. ad lid 2, sub b: De bepaling voegt niets toe aan het eerste lid. dat 'deze regels in ieder geval het behoud van de onregelmatige perceelsvormen bij onregelmatige blokverkaveling betreffen' en kan dus achterwege worden gelaten. Artikel 4.51, Rechtstreeks werkende regels aan lid 1, worden de volgende 'subs' toegevoegd: i. : het is verboden om de in bijlage 13, aangegeven diepe waterplassen te dempen dan wel geheel of gedeeltelijk te verondiepen, anders dan het tijdelijk inrichten van (een deel van) een in gebruik zijnde zandwinning tot onderwaterdepot voor de tijdelijke opslag van primaire bouwgrondstoffen j. : het is verboden om binnen de in bijlage 11, kaart 5b aangegeven windturbineparken een windturbine op te richten met een wieklengte van meer dan 2/3 van de ashoogte k. : het is verboden om binnen de in bijlage 11, kaart 5b aangegeven windturbineparken windturbines op te richten die geen deel gaan uitmaken van een lijn- of parkopstelling Artikel 4.53 Overgangsregeling ( Nieuw) De bepalingen van deze verordening zijn niet van toepassing op bouw- en gebruiksmogelijkheden die zijn opgenomen in een ruimtelijk plan waarvoor Gedeputeerde Staten voor de inwerkingtreding van de verordening ontheffing hebben verleend dan wel waarmee zij schriftelijk hebben ingestemd. Artikel 4.54 Provinciaal Basisnet Groningen (Nieuw) 1. Een bestemmingsplan voorziet niet in de oprichting van bebouwing of het gebruik van bestaande bebouwing of gronden ten behoeve van kwetsbare objecten zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) binnen een zone van: a. 20 meter vanaf de as van de op bijlage 17 aangegeven weg N46 tussen de aansluiting met de Beneluxweg (oostelijke ringweg Groningen) tot aan de Eemshaven b. 10 meter vanaf de as van de op kaartbijlage op bijlage 17 aangegeven weg N362 2. De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in

artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) binnen de in het eerste lid genoemde zones, bevat een verantwoording waarom niet aan de richtwaarde als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt voldaan.

3. Een bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande

objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen binnen een zone van 30 meter aan weerszijden van de wegrand van- of spoorrails van de op bijlage 17 aangegeven transportroutes.

4. Gedeputeerde Staten kunnen bijlage 17 wijzigen indien veranderingen in de infrastructuur of in het

beheer van de wegen daartoe aanleiding geven. 5. De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het invloedgebied van een

transportroute als aangegeven in bijlage 18 bevat een verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de wijze waarop rekening is gehouden met het advies van de regionale brandweer

Page 31: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Toelichting: In het ontwikkelde provinciaal basisnet voor transportroutes van gevaarlijke stoffen "uitwerkingsnota van Veilig op weg, veiligheid rondom de weg" is aangesloten bij landelijke inzichten over autonome groei en zijn keuzes gemaakt om de in de provincie Groningen relatief veilige situatie rondom transportassen te behouden zonder dat het vestigingsklimaat voor bedrijven die grote transportstromen van gevaarlijke stoffen genereren in de Eemshaven en het chemiepark Delfzijl beperkt wordt. Dit houdt onder meer in dat ten behoeve van ruimtelijke plannen rondom provinciale wegen er voor het plaatsgebonden risico (PR) geen berekening meer hoeft te worden gemaakt. Het Provinciaal Basisnet Groningen is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 20 april 2010. Bijlage 18

Invloedsgebied transportroutes (bron: § 8.3.4.2.1. provinciaal basisnet Groningen)als bedoeld in artikel 4. 54, lid 5

Weg Het invloedsgebied voor de transportmodaliteit weg wordt, voor het provinciaal basisnet Groningen, gesteld op 200 meter aan weerszijden van de weg. De scenario’s waar bij 'weg' rekening mee gehouden moet worden, zijn plasbrand (tot 30 meter) en BLEVE (tot 200 meter). Spoor Voor de transportmodaliteit spoor wordt het invloedsgebied per spoorvak gesteld volgens tabel 1. De opgenomen afstanden zijn opgenomen als praktische maatvoering. Werkelijke effectafstanden/invloedgebieden kunnen afwijken. Spoorvak Invloedsgebied Scenario's t.b.v. rampenbestrijding

Zwolle - Onnen 1500 m. Plasbrand (tot 30 m), BLEVE (tot 200 m) en blootstelling aan toxisch gas (tot 1500 m.)

Onnen - Sauwerd 1500 m Plasbrand (tot 30 m), BLEVE (tot 200 m) en blootstelling aan toxisch gas (tot 1500 m.)

Sauwerd - chemiepark Delfzijl 1500 m Plasbrand (tot 30 m), BLEVE (tot 200 m) en blootstelling aan toxisch gas (tot 1500 m.)

Sauwerd - Eemshaven 200 m Plasbrand (tot 30 m), BLEVE (tot 200 m)[3]

Groningen - Zuidbroek 1500 m. Plasbrand (tot 30 m), BLEVE (tot 200 m) en blootstelling aan toxisch gas (tot 1500 m.)

Zuidbroek - Veendam (RSCG) 1500 m.[4] Plasbrand (tot 30 m), BLEVE (tot 200 m) en blootstelling aan toxisch gas (tot 1500 m.)

Zuidbroek - Duitse grens 1500 m. [5] Plasbrand (tot 30 m), BLEVE (tot 200 m) en blootstelling aan toxisch gas (tot 1500 m.)

Groningen - Leeuwarden n.v.t. Tabel 1. invloedgebied en scenario's per spoorvak

[3] Scenario BLEVE alleen relevant indien op dit spoortraject brandbare gassen worden getransporteerd. [4] In het ONTWERP was abusievelijk het scenario blootstelling aan toxisch gas vergeten [5] Scenario's alleen relevant indien betrokken stoffen worden getransporteerd.

Page 32: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Rubriek 2: Aanpassing kaartbeelden bij regels Hoofdstuk 4 1. Aanpassing begrenzing EHS/overig bos- en natuurgebied Op een aantal onderdelen dient de begrenzing van de EHS/overig bos-en natuurgebied te worden aangepast. Het gaat hier in het algemeen om geringe aanpassingen van de begrenzing. In Westerwolde vinden diverse kleine aanpassingen plaats om de volgende redenen: - oplossen van een aantal knelpunten bij uitvoeringsprojecten. Het gaat hier om enkele aanpassingen

waarbij de netto omvang van de EHS gelijk blijft. - betere afstemming van de EHS begrenzing op de bestemmingen in het bestemmingsplan

buitengebied van de gemeente Vlagtwedde. Woningen en erven maken geen deel uit van de EHS. Op diverse plekken wordt de begrenzing van de EHS beter afgestemd op de woonbestemming in het bestemmingsplan.

- afstemmen EHS-begrenzing op eigendomssituatie natuurmonumenten. Het betreft hier enkele zeer kleine aanpassingen, die kunnen worden gezien als herstel van foutjes op de huidige EHS kaart (inspraak natuurbeheerplan).

- op verzoek van een particuliere grondeigenaar worden enkele perceeltjes landbouwgrond begrensd als EHS-natuur (2.75 ha). Daarmee wordt een betere afronding van de EHS bewerkstelligd.

Blauwe Stad: - Door de inrichting van de Blauwe Stad is een perceel landbouwgrond, dat deel uit maakt van de

EHS, geïsoleerd komen te liggen ten opzichte van de overige EHS-gebieden, waardoor het moeilijk wordt natuurdoelen te realiseren. Voorgesteld wordt dit perceel uit de EHS te halen en in plaats daarvan een tweetal kleinere landbouwperceeltjes als EHS te begrenzen. Daarmee kan de robuuste verbindingszone langs de A7 worden versterkt.

- Als gevolg van de verdere inrichting van de Blauwe Stad en de daarmee samenhangende waterhuishoudkundige aanpassingen heeft een ruiling van gronden plaats gevonden tussen het waterschap Hunze en Aa's en het Groninger Landschap. Voor een deel gaat het hier om gronden die al behoren tot de EHS. Voor een ander deel gaat het om gronden die nu nog geen EHS zijn. De EHS begrenzing is aangepast aan de eigendomssituatie van het Groninger Landschap. Het betreft hier een geringe aanpassing van de begrenzing (inspraak natuurbeheerplan).

Foxhol Per abuis is aan een door een dam van het Foxholstermeer afgescheiden waterpartij waarop ingevolge het bestemmingsplan "Hoogezand-West 2006" de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' rust, de aanduiding 'overig bos- en natuurgebied' geprojecteerd. Gorecht: Als gevolg van de inrichting van een waterbergingsgebied in de Onner- en Oostpolder is rondom het pompstation van het waterleidingbedrijf extra ruimte nodig voor een bassin voor wateropslag. De begrenzing van de EHS (beheergebied) wordt hierop aangepast. Aanpassing begrenzing overig bos- en natuurgebied. Het gaat hier om diverse kleinere aanpassingen, waarmee de begrenzing in overeenstemming wordt gebracht met de eigendomssituatie van natuurterreinbeherende organisaties. Ecologische verbindingszone Lauwers/Munnikezijlsterriet: Op verzoek van een particuliere grondeigenaar worden enkele perceeltjes landbouwgrond begrensd als EHS. Hiermee kan een onderdeel van de EVZ langs de Lauwers worden gerealiseerd. en aantal onderdelen is aanpassing van de begrenzing van de EHS/overig bos-en natuurgebied gewenst. Het gaat hier in het algemeen om geringe aanpassingen van de begrenzing. 2. Kaart 5b-2 Windturbinepark Veendam / N33 Per abuis sluit de begrenzing van het toekomstig windturbinepark niet aan op de topografische ondergrond. De kaart wordt hierop aangepast.

Page 33: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

3. Kaart 6 Op kaart 6 ontbreekt een belangrijke pingoruine aan de oostzijde en de zuidkant van het Noordlaarderbos. Ook het Bolmeer en het Rondemeer (ZWK) ontbreken op de kaart. De kaart wordt hierop aangepast.

4. wijziging van bijlage 11, kaart 5a (zie art. 4.9 Bedrijventerreinen) herbegrenzing zoekgebieden bedrijventerreinen Kalverkampen resp. Rengers II NB: Voorts: Bijlage 13 (Uitvoeringsbesluit Nieuwbouwruimte) vervalt en wordt bijlage 13 Diepe plassen Bijlage 17: provinciaal Basisnet Groningen Bijlage 18: Invloedsgebied transportroutes

Page 34: Aanpassingen provinciale omgevingsverordening (POV ... · 150 lux bedraagt, het voorschrift dat tussen 20.00 uur en 6.00 uur de lichtuitstraling vanuit de ligboxental door middel

Voorstel tot wijziging van het Wegenreglement der provincie Groningen A. Na paragraaf 5, artikel 23, wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd luidende: Paragraaf 6 Vergunningplicht, bevoegdheidsverdeling en advisering ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Artikel 24 1. Als verbod om te handelen zonder omgevingsvergunning in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden aangemerkt de verboden als bedoeld in de artikelen 8 t/m 21 van dit reglement, voor zover er sprake is van: a. het aanleggen van een weg of het aanbrengen van veranderingen in de aanleg van een weg, voor zover daarvoor tevens een verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; b. het maken van een uitweg of deze te veranderen; c. het als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toe te staan of te gedogen dat op of aan die onroerende zaak handelsreclame wordt gemaakt of gevoerd met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats. 2. Met betrekking tot een aanvraag om een omgevingsvergunning waar en voor zover sprake is van activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a t/m c, is bevoegd te beschikken en belast met de handhaving daarvan, het daartoe bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen bevoegde gezag. 3. Met betrekking tot een aanvraag om een omgevingsvergunning waar en voor zover sprake is van activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a t/m c, worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur in gevallen waarin een ander bestuursorgaan bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is aangewezen als het bevoegde gezag. B. Paragraaf 6 (Overgangs- en slotbepalingen) wordt gewijzigd in Paragraaf 7 (Overgangs- en slotbepalingen). Toelichting: De voorgestelde wijzigingen vloeien voort uit de artikelen 2.2, eerste lid, onder d, e, en h, en 2.26, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.