23
Holisme en Hybris Author(s): Jojada Verrips Source: Etnofoor, Jaarg. 1, Nr. 1 (1988), pp. 35-56 Published by: Stichting Etnofoor Stable URL: http://www.jstor.org/stable/25757648 . Accessed: 10/12/2014 06:28 Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at . http://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp . JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range of content in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new forms of scholarship. For more information about JSTOR, please contact [email protected]. . Stichting Etnofoor is collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Etnofoor. http://www.jstor.org This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AM All use subject to JSTOR Terms and Conditions

Holisme en Hybris

  • Upload
    uva

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Holisme en HybrisAuthor(s): Jojada VerripsSource: Etnofoor, Jaarg. 1, Nr. 1 (1988), pp. 35-56Published by: Stichting EtnofoorStable URL: http://www.jstor.org/stable/25757648 .

Accessed: 10/12/2014 06:28

Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at .http://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp

.JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range ofcontent in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new formsof scholarship. For more information about JSTOR, please contact [email protected].

.

Stichting Etnofoor is collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Etnofoor.

http://www.jstor.org

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Holisme en Hybris1

Jojada Verrips Universiteit van Amsterdam

Inleiding

Van Gennep en Turner zijn antropologen, wier werk heden ten dage sterk in de mode is, ook in Nederland. Het bestuderen van rites de passage van allerlei aard en het interpreteren of liever gezegd rubriceren van fenomenen en personen als limineel is in. Te onzent houdt met name Anton Blok zich ermee bezig. Aardig is, dat er thans ook een aantal antropologen is dat meent, dat de antropologie beoefening in een liminele fase verkeert, in een soort ambigu niemandsland waarin met van alles en nog wat geexperimenteerd wordt en niets vaststaat. Zo meent

Ortner, dat men alom .. the classic symptoms of liminality - confusion of cate

gories, expressions of chaos and antistructure..(1984:127) kan herkennen. En Marcus en Fischer, de auteurs van het werk dat wel klassiek zal worden An

thropology as Cultural Critique, staan op het standpunt, dat er thans sprake is van een experimentele periode '...by nature unstable and temporary, situ ated betwixt and between periods of more consolidated research conventions...'

(1986:42). Voor sommige antropologen bevindt onze discipline zich kennelijk in de over

gang, in een soort midlife crisis en vallen er vooralsnog weinig duidelijke pijlen op toekomstige ontwikkelingen te trekken. Bij het lezen van de geschriften van Ortner en Marcus & Fischer kreeg ik niet alleen associaties met een dergelijke cri

sis, maar ook met de manier waarop oude mensen wel over het heden en verleden kunnen spreken. Vroeger was alles goed, gezellig en redelijk overzichtelijk, kende men elkaar en wist men wat men aan elkaar had. Nu is alles chaotisch, kil en

eigenlijk slecht, weet men nauwelijks meer van elkaars bestaan en praat men langs elkaar heen. Vooral Ortner vertoont een sterke neiging om als een oude van dagen over het heden en verleden van ons vak te spreken, getuige deze verzuchting:

The field appears to be a thing of shreds and patches, of individuals and small coteries

pursuing disjunctive investigations and talking mainly to themselves. We do not even hear stirring arguments any more. Although anthropology was never actually unified in the sense of adopting a single shared paradigm, there was at least a period when

ETNOFOOR, I (1) 1988, pp. 35-56 35

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

there were a few large categories of theoretical affiliation, a set of identifiable camps or schools, and a few simple epithets one could hurl at one's opponents. Now there

appears to be an apathy of spirit even at this level. We no longer call each other names. We are no longer sure of how the sides are to be drawn up, and of where we

would place ourselves if we could identify sides (1984:126/27).

Marcus en Fischer laten soortgelijke geluiden horen. Ook zij wekken de indruk, dat antropologen tot voor kort in paradigmatisch opzicht wisten waar zij aan toe

waren, en hoe ze het beste een etnografie konden schrijven. De gehanteerde para

digma's deugden weliswaar niet, evenmin de gebruikelijke etnografische genres, maar er bestond tenminste duidelijkheid over. Dat is iets wat de antropologen van nu niet kunnen zeggen. Daarom viert eclecticisme thans hoogtij en wordt

allerwegen geexperimenteerd met nieuwe etnografische stijlen. Het komt me voor, dat Ortner en Marcus en Fischer de toestand in het verleden

lichtelijk verwrongen voorstellen en er behoorlijk over mythologiseren2. Belang rijker dan dat acht ik evenwel, dat ze een soort heilsverwachting koesteren over de toekomst van de antropologie. Na de liminele fase waarin het vak nu verkeert, zal een periode aanbreken waarin men de vruchten zal plukken van het gezoek naar nieuwe theoretische wegen en het geexperimenteer met etnografische stijlen. Ofschoon ze dat niet met zoveel woorden zeggen, valt uit de geschriften van de

onderhavige auteurs af te leiden dat de tijd nabij is waarin er weer meer zeker heid zal zijn over research conventions en men weer zal weten hoe een goede etnografie te schrijven. Zo'n voorstelling past uiteraard bij een interpretatie van de stand der antropologiebeoefening in Turneriaanse termen.

In dit opstel wil ik ten eerste kort ingaan op het soort weg, waarvan Ortner en Marcus en Fischer menen, dat die naar de produktie van een holistische etnografie kan leiden, om vervolgens te trachten duidelijk te maken, wat voor bovenmen

selijke inspanningen zij eigenlijk van antropologen verwachten om daartoe te komen. Dat laatste wil ik doen op basis van een tentatieve schets van het soort coordinatenstelsel of model, waarmee elke antropoloog mijns inziens zou moeten werken als hij wil realiseren wat Ortner en Marcus en Fischer als ideaal zien. Omdat dat stelsel of model waarop ik hier doel, niet kant en klaar uit de lucht is komen vallen, zal ik niet alleen uiteenzetten wanneer en waardoor de kiem ervan werd gelegd, maar ook hoe het in de loop der tijd is uitgegroeid tot wat het nu is. Ik meen, dat ik aan de hand van dat model inzichtelijk kan maken, wat een antro

poloog met holistische pretenties eigenlijk allemaal zou moeten omvademen wil

hij zijn aanspraak op de benaming holist ook echt waar maken, en hoe onmogelijk dat voor een mens is. Tevens ben ik van oordeel, dat het beschikken erover een must is voor elke antropoloog die zijn onderzoekspopulatie op een zinnige wijze in de tijd en de ruimte wil bestuderen, al was het maar om hem te doen beseffen wat

hij in principe zou moeten bezien, maar node niet kan. Kortom, ik wil een model

presenteren, waarmee we enerzijds kunnen vaststellen welke hybris ons parten speelt wanneer we spreken over het produceren van holistische studies, maar

waarmee we anderzijds ook in de buurt van dat soort studies kunnen komen.

36

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Onduidelijke wegen naar de realisering van het ideaal

Zowel Ortner als ook Marcus en Fischer hebben goede hoop, dat de antropologie uit het liminele slop zal raken. Geeft Ortner de theoretische richting aan, die daar uit leiden kan, namelijk de praxis-theorie van lieden als Bourdieu en Sahlins, Marcus en Fischer zijn wat dat betreft minder uitgesproken. Zij willen niet zozeer een theoretische uitweg noemen dan wel de fragmentatie en het eclecticisme tonen en vooral hoe er thans (met name in de Verenigde Staten) geexperimenteerd wordt met het schrijven van etnografieen. Ze onderscheiden daarin twee soorten:

ethnographies of experience en political economy ethnographies (1986:44). De

experimentele etnografieen zouden in zwang zijn geraakt onder invloed van de

opkomst van de interpretatieve antropologie a la Geertz en Schneider, gericht op het bestuderen van symbolen, betekenissen en mentaliteiten in plaats van op sociale structuren en de gedragingen van individuen zoals daarvoor. Bovendien zou de stoot ertoe gegeven zijn door de toenemende kritiek op de epistemology of fieldwork en het a-historische en a-politieke karakter van het in de jaren zestig nog gangbare genre.

Willen Marcus en Fischer onder geen beding een bepaalde richting propageren

('We do not see ourselves as proclaiming a manifesto or as envisioning a new

direction; we certainly advocate no particular "ism" or "ic" ' [Ibid.:ix]), dat neemt

niet weg, dat ze er geen misverstand over laten bestaan, wat ze voor etnogra fische idealen koesteren en wat voor theoretische richtingen ze voor de realisering daarvan betekenisvol achten, getuige een uitspraak als deze:

The time now seems ripe for a thorough integration of an ethnographic practice that remains markedly interpretive and interested in problems of meaning with the

political-economic and historic implications of any of its projects (Ibid.:85).

Zij en Ortner vinden, dat antropologen niet alleen aandacht moeten besteden aan

hoe samenlevingen en culturen op een bepaald moment in de tijd in elkaar steken, maar ook aan hoe ze zo geworden zijn als ze zijn. Zo zegt Ortner weliswaar de term praxis als sleutelsymbool voor recente ontwikkelingen binnen de antropolo

gie te hebben gekozen, maar dat ze met evenveel recht de term history had

kunnen nemen. De politiek-economisch georienteerde antropologen, wier werk ze overigens fiks bekritiseert, komt volgens haar de eer toe te hebben gewezen op het grote belang van de historie:

... the political economists must be given leading credit for stressing very strongly the importance of history for anthropological study. They are not the first to have done so, nor are they the only ones doing so now ... Nonetheless, it is certainly the members of this school who appear the most committed to a fully historical

anthropology, and who are producing sustained and systematic work grounded in

this commitment (1984:142).

Ook Marcus en Fischer delen een dergelijke pluim uit. Zij achten het de grote verdienste van die antropologen, die zich bij voorbeeld hebben laten inspireren

37

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

door het werk van Wallerstein, dat zij op zoek zijn gegaan naar effectievere manieren '...to describe how ethnographic subjects are implicated in broader

processes of historical political economy' (1986:44). Daarmee kwam een eind aan de produktie van volledig a-historische monografieen of monografieen met

slechts een klein hoofdstukje over de geschiedenis van stam zus of dorp zo en/of recente veranderingen. Het bezwaar tegen de studies van de politiek-economisch

georienteerde antropologen is echter, dat zij daarin betrekkelijk weinig aandacht

besteden aan het wereldbeeld en ethos der onderzochte populaties. Hun focus

is vooral gericht op micro-macroverhoudingen en historische ontwikkelingen met name in de politiek-economische sfeer. Voor een diepgaande benadering van dat

wereldbeeld en ethos kan men beter terecht bij de antropologen die zich hebben

laten inspireren door iemand als Geertz. Het bezwaar tegen hun studies is even

wel, dat ze daarin betrekkelijk weinig aandacht besteden aan de inkapseling van

hun onderzoekspopulaties in wijdere verbanden en de historische ontwikkeling van hun samenleving en cultuur. Volgens Marcus en Fischer is het tijd om

beide benaderingen aan elkaar te koppelen of in elkaar te schuiven, zodat de

ideale holistische etnografieen ontstaan waarop zij hopen. Er bestaat nu een

soort dilemma '... between a literature weak on culture, but strong on political economy analysis, and one strong on cultural analysis, but weak on political economy ...' (Ibid.:86) 3. Dat zou kunnen worden opgelost, als men een formule zou kunnen vinden voor het construeren van een adequate tekst. Het gaat vol

gens Marcus en Fischer immers om '.. .a problem of representation or textual

construction, rather than a difference of good intention or political conviction'

(Ibid.) tussen politiek-economisch georienteerde antropologen en interpret at ieve

antropologen4. Omdat de laatsten minder dan de eersten werken vanuit (of aan) 'a single disciplined and dominant paradigm', zouden hun kansen op het vin den van een passende formule groter zijn, maar: 'An interpretive anthropology fully accountable to its historical and political-economy relations ... remains to be written' (Ibid.). Verbazingwekkend is dat niet, omdat dat een fundamentele doorbraak vergt, namelijk het afstappen van het werken met of in onderzoeks eenheden die gei'soleerd zijn in ruimte en tijd.

De taak waarvoor antropologen nu dus staan is een uiterst complexe en zware. Ze moeten enerzijds rekening houden met de wijze waarop hun onderzoekspopu laties ingebed zijn in wijdere contexten en hoe hun voelen, denken en handelen daardoor bei'nvloed wordt net zo goed als dat er invloed op uitoefent, en ander

zijds met de historische verschuivingen in die verhoudingen (cf. Vincent 1977). Volgens Marcus en Fischer zijn er twee terreinen, waarop het soort synthetische werk dat zij ideaal achten verwacht kan worden:

First, it is likely to arise from the well-established interest in the continuing transfor mation of peasant societies, that by definition reflect encapsulation in larger entities. Second, it is also likely to come from less established ethnographic interests in the middle classes, elites, professionals, and the organization of industrial work forces

(Ibid.:87).

38

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Het toeval (?) wil, dat ik me op beide terreinen heb bewogen. Immers, in

1970/1971 deed ik veldwerk in een snel transformerende agrarische gemeenschap in de Alblasserwaard en in 1980 onder particuliere binnenschippers. Op grond daarvan meen ik enig recht te hebben op het plaatsen van relativerende kant

tekeningen bij Marcus en Fischer's idealen.

Belangrijker evenwel dan de terreinen waarop 'het' mogelijk zal gaan gebeuren, is het antwoord op de vraag, hoe men die idealen volgens hen zou kunnen ver

wezenlijken of preciezer, wat dat voor mentale uitrusting van antropologen vergt. Uit hun boek kan men de indruk krijgen, dat een niet erg rigide binding aan een of ander paradigma en een grote bereidheid om op textueel gebied te ex

perimenteren daarop wel perspectieven biedt. Ik denk dat ze wat dat bet reft wel gelijk hebben, maar dat ze hun lezers bijzonder weinig concrete richtlijnen bieden over hoe ze aan de slag zouden kunnen gaan. Om uiteindelijk tot het

opleveren van een tekst te komen, waarin niet alleen op systematische en 'werke

lijkheidsadequate' wijze het wereldbeeld, ethos en handelen van de leden van een gemeenschap of klasse in kaart worden gebracht, maar ook in een wijdere en historische context worden geplaatst, kan men het niet stellen zonder een

uitgewerkt coordinatenstelsel of model. Daarover zijn Marcus en Fischer echter uiterst vaag, sterker nog, zeggen ze niks. Hetzelfde geldt trouwens voor Ortner, die opmerkt: '... a practice approach offers, or at least promises, a model that

implicitly unifies both historical and anthropological studies' (1984:159) en het

daarbij laat. Toch valt uit het boek van Marcus en Fischer te destilleren, dat het model waarop ik hier doel, ingredienten zou moeten bevatten uit de inter

pretatieve benadering a la Geertz en de politiek-economische of modern Marxis tische a la Wolf of Willis. Treffend is, dat zij de door Godelier tot ontwikkeling gebrachte benadering niet als inspiratiebron noemen. Dat komt, dunkt me, om dat ze slechts een enkel werk van hem hebben bezien en hem op grond daarvan onterecht afschilderen als een formalist, die slechts uit zou zijn op het hand haven van .. the framework, dogma, and canonic terminology of Marxism ...'

(1986:40). Ortner, die Godelier tot de structureel-Marxisten rekent, is weliswaar

positiever over zijn werk en dat van zijn geestverwanten, maar verwerpt het, onder andere omdat het cultuur zou verengen tot ideologie en in tegenstelling tot dat der politiek-economisch georienteerde antropologen 'largely nonhistorical' zou zijn. Het komt me voor, dat zowel zij als ook Marcus en Fischer, ofschoon om verschillende redenen, geneigd zijn het kind met het badwater weg te gooien. De structureel-Marxistische benadering a la Godelier en de politiek-economische a la Wolf kunnen in combinatie juist heel wat ingredienten leveren voor het coordinatenstelsel of model dat nodig is om het soort holistische studies te pro duceren dat Marcus en Fischer als ideaal zien, maar waarvan het de vraag is, of

het ooit door een antropoloog gerealiseerd zal kunnen worden.

In hetgeen nu volgt zal ik proberen om de contouren van dat stelsel of model te

schetsen. Ik zal het, zoals ik reeds heb opgemerkt, niet ineens presenteren, maar

aangeven hoe het in de loop der tijd is ontstaan, gegroeid en getransformeerd.

39

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Met enige nadruk zij hier gesteld, dat men het niet moet verwarren met een the

orie. Het is namelijk in de eerste plaats een samenvattende voorstelling van aan

dachtsvelden en dimensies met behulp waarvan we 'de' werkelijkheid, waardoor we omringd worden en die we zelf zijn, systematisch zouden kunnen verkennen en

inkarteren. Over de specifieke aard van de verbanden tussen de erin opgenomen elementen en dimensies zegt het model op zich niets. Het kan ons echter wel

helpen bij het doen van uitspraken daarover, zo goed als het ons ook helpen kan

theoretische stromingen te plaatsen en een oordeel te vellen over de reikwijdte,

systematiek en precisie van het werk van antropologen die daartoe behoren. Over beide laatste zaken gaat het me in dit verband echter minder, maar geheel buiten

beschouwing zal ik ze niet (kunnen) laten. Door het presenteren van 'mijn' model

hoop ik - ik herhaal - enerzijds duidelijk te maken, hoe pretentieus en ook expan

sionist isch antropologen zijn die spreken over en aandringen op het verrichten van holistische studies, anderzijds een ieder die desalniettemin een poging in die richting wil wagen daarmee een globaal orient at iekader te bieden, waarmee eerst in het veld en daarna achter de schrijftafel of personal computer te werken valt.

De genese van een coordinatenstelsel of model

Enkele weken nadat ik in de zomer van 1970 in het dorp van mijn onderzoek was neergestreken, ontmoette ik een stokoude boer, die als kind de Doleantie ter plekke had meegemaakt. Zonder dat ik hem daarnaar vroeg begon hij over

vroeger te verhalen. Een mededeling intrigeerde me zeer, en wel dat de besten

destijds uit de Hervormde kerk waren gelopen en 'de rommel' er in was achterge bleven. Dat was geheel in strijd met het beeld dat men in de literatuur over de beroemde en beruchte kerkscheuring aantrof. De opmerking van de hoogbe jaarde had een radicaal effect op het verloop van mijn onderzoek. Immers, ik werd erdoor bepaald bij een mijns inziens onjuiste beeldvorming in historische

geschriften en bij het feit, dat ik weinig van de dorpsfiguratie anno 1970 zou kunnen begrijpen, als ik niet diachroon zou werken. Bovendien werd ik erdoor

bepaald bij het feit, dat ik ook voor wat betreft het verleden rekening zou moeten houden met micro-macroverhoudingen, met de wisselwerking tussen gebeurtenis sen op lokaal niveau en die in de wijdere samenleving. Over die wisselwerking heb ik daarop voor een tijdvak van ongeveer honderd jaar, min of meer op goed geluk en zonder te beschikken over een richtinggevend model, van allerlei informatie van informanten en uit schriftelijke bronnen verzameld. Na de afsluiting van

mijn veldwerk beschikte ik over een kolosale hoeveelheid gegevens, waarmee ik echter enige jaren niets wist te doen, omdat me een formule ontbrak met behulp waarvan ik ze systematisch in een tekst zou kunnen weergeven. Ik miste met an dere woorden een model, waarmee ik het rijke feitenmateriaal over het verleden en heden binnen het bestek van een beperkt aantal pagina's overzichtelijk uit de

40

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

punt van mijn pen zou kunnen laten vloeien. Vooral de kwestie, hoe de ontwik

kelingen in allerlei sferen samenhangend weer te geven, leek me onoplosbaar. Ik realiseerde me evenwel, dat ze opgelost moest worden, omdat ik anders ook niet toe zou kunnen komen aan een zinnige interpretatie ervan.

In de loop van 1974, ruim drie jaren na de voltooiing van mijn veldwerk, begonnen zich echter de contouren af te tekenen van de formule of het model, waarnaar ik al zo lang zocht. Samen met Jeremy Boissevain gaf ik toen een werk

college getiteld 'Op zoek naar een nieuw paradigma'. We behandelden daarin theoretische teksten van Marx, Weber, Elias, Levi-Strauss, Wolf, Mills, Geertz, Barth, Asad, Goudsblom en anderen en trachtten op grond daarvan tot een syn thetisch beeld te komen, dat orienterend zou kunnen werken. Voor mij is dat

werkcollege van fundamentele betekenis geweest, omdat het me de ingredienten opleverde voor het model, waarnaar ik zocht en waarmee ik er uiteindelijk in

slaagde mijn dissert at ie (cf. Verrips 1977) zo te schrijven, dat daarin en his torische ontwikkelingen (de tijdsdimensie) en de micro-macroverhoudingen (de ruimte-dimensie) op systematische wijze aan bod zijn gekomen. Was ik tijdens mijn veldwerk al doordrongen geraakt van de noodzaak om

aandacht aan die twee dimensies te schenken en werd ik door de literatuur (met name het werk van Marx, Elias, Mills, Wolf en Goudsblom) in die aanpak ge steund, door die literatuur kwam ik ook op het spoor van de conceptuele mid

delen, waarmee ik mijn materiaal zou kunnen weergeven en duiden. Vooral de

geschriften van Elias (1969, 1971 & 1974) en Goudsblom (1974) bleken uiterst

inspirerend. Aan het werk van de eerste ontleende ik de fundamentele drieslag: natuurbeheersing, sociale beheersing en zelfbeheersing. Ik realiseerde me hoe ik in elk geval over de samenhang tussen de eerste twee beheersingsvormen verslag zou moeten doen en daarbij absoluut rekening zou moeten houden met de stand der techniek en fundamentele demogra?sche feiten. Om greep te kunnen krijgen op de ontwikkeling van de sociale beheersing ontleende ik aan het werk van

Goudsblom diens onderscheid in belangrijke probleemgebieden, waarvoor mensen

steeds weer oplossingen moeten vinden, te weten bezit, arbeidsdeling, hierarchie en solidariteit. Deze attenderende begrippen, die men zou kunnen uitbreiden

met socialisatie (wie leert wat van wie?)5, bleken nuttige hulpmiddelen om de

empirische gegevens die ik gedurende een jaar had verzameld, te rangschikken, presenteren en interpreteren.

Verder realiseerde ik me op grond van het werk van Geertz (1966), dat mensen

bij het oplossen van de problemen die de natuurbeheersing en sociale beheersing met zich brengen, gebruik maken van kennis en waarderende opvattingen (cul tuur in engere zin). Met name zijn definitie van religie als symboolsysteem met

een intrinsiek dubbel karakter achtte ik uiterst zinvol om de betekenis van de ge

loofsvoorstellingen der Ottolanders duidelijk te maken. Met dat intrinsiek dubbel

karakter bedoelt Geertz, dat religie enerzijds een model biedt van de wereld (ex plicatief is) en anderzijds een model voor de opstelling in de wereld (normatief

is). Behalve een verklaringsmodel verschaft religie dus ook een handelingsmodel

41

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Hoe zij in beide opzichten transformeerde in samenhang met veranderingen in de hiervoor opgesomde aandachtsvelden werd uiteindelijk een cruciale kwestie in mijn boek. Dat ik daarover wat kon melden vloeide direct voort uit het

feit, dat ik die cent rale aandachtsvelden op het spoor was gekomen en daardoor

zinnige verbindingen kon leggen. Tenslotte besefte ik tijdens dat voor mij zo

betekenisvolle werkcollege, dat het richten van het zoeklicht op gevallen, waarin de inwoners van Ottoland het met elkaar aan de stok gekregen hadden, op de manier waarop de transactionalisten dat toen plachten te doen, nuttige inzichten zou kunnen opleveren in het reilen en zeilen van hun gemeenschap.

Tijdens de slotzitting van het werkcollege heb ik alle hiervoor uiterst be

knopt genoemde dimensies en aandachtsvelden in een schematische voorstelling samengebracht. Deze voorstelling, die ik al spoedig 'mijn coordinatenstelsel'

doopte, heb ik in Figuur 1 in gereconstrueerde vorm weergegeven. In principe gaat het om een stereometrische uitbeelding van de formule waarmee ik mijn dis sertatie schrijven kon op de wijze waarop die geschreven is. Het komt me voor, dat het hier om het soort formule handelt, waarvan Marcus en Fischer de wen

selijkheid hebben bepleit, maar die ze niet hebben willen of kunnen uitwerken.

Immers, ze houdt rekening met precies die dimensies en facetten, die zij als be

langrijk hebben aangestipt. Onmiddellijk zij er in dit verband op gewezen, dat ik in mijn boek niet alle facetten heb behandeld en de facetten die ik wel heb

behandeld, niet altijd even uitgebreid de revue heb laten passeren. Een van de oorzaken daarvan is geweest het ontbreken van de hiervoor geschetste formule op het moment, dat ik mijn veldwerk verrichtte. Daardoor zocht ik meer op goed geluk en intuitief naar bepaalde gegevens dan systematisch vanuit een duidelijk heuristisch model, waarvoor men mijn stereometrische voorstelling houden kan. Zo heb ik bij voorbeeld nauwelijks materiaal vergaard op grond waarvan ik iets te berde had kunnen brengen over de ontwikkeling van de zelfbeheersing (psycho genese) in verband met de ontwikkeling van de natuurlijke en sociale omgeving (sociogenese). Een andere reden voor het weglaten of onderbelichten van aan dachtsvelden vloeide voort uit de beperktheden van het onderzoeksinstrument, dat ik zelf was (en nog steeds ben).

Een onderzoeker kan maar een beperkte hoeveelheid aspecten van de werkelijk heid, zoals die zich aan hem voordoet, overzien zowel in de ruimte als in de tijd. Zo is bij voorbeeld de mate, waarin hij aandacht kan besteden aan met name het

persoonlijk levenslot van individuen omgekeerd evenredig met de omvang van zijn onderzoekseenheid. Hoe groter hij die kiest, des te moeilijker zal het zijn aan dat levenslot recht te doen en des te sneller zal hij ertoe neigen zich slechts in te laten

met geschiedenis en sociale structuren of een van beide. Het zal de oplettende lezer duidelijk zijn, dat ik hier doel op de verwezenlijking van de door Mills

geformuleerde opdracht voor de sociale wetenschap: 'Social science deals with

problems of biography, of history and their intersections within social structures'

(1959:143). Wanneer een antropoloog het in de breedte (ruimte) zoekt, zullen

zijn historische diepgang en aandacht voor het levenslot van concrete individuen

42

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

daarvan de effecten ondervinden, zo goed als ook het omgekeerde het geval is. Omdat hij slechts een sterveling is en geen aan god gelijke, zal een antropoloog

-

en trouwens ook niemand anders - geen echt holistische studie kunnen schrijven.

Omdat men her en der lezen kan over de wenselijkheid van een holistische aanpak, weliswaar verschillend van die der 19e eeuwse maatschappijgeleerden, heb ik er behoefte aan deze open deur in te trappen. In bij voorbeeld hun grensgevechten met historici schermen antropologen mijns inziens te gemakkelijk met die aanpak zonder zich terdege te realiseren, welke pretenties ze daarmee eigenlijk uiten.

Maar dit terzijde. Hiervoor noemde ik mijn model heuristisch. Dat is het in verschillende opzich

ten. Ten eerste kan men er op een systematische wijze historiserend onderzoek mee doen in lokale gemeenschappen. Ten tweede kan het dienen om de resultaten daarvan op systematische wijze in geschriften weer te geven. Veelal zal die weer

gave impliceren, dat men een specifieke periodisering kiest en dat men voor elke

gekozen periode alle aandachtsvelden verkent en in hun onderlinge samenhang schetst teneinde transformaties er in zichtbaar en inzichtelijk te maken. Ten derde kan het model ook dienen om benaderingswijzen in de antropologie ten

opzichte van elkaar te situeren en eventueel te bekritiseren. Zo valt niet alleen aan

te geven met welke dimensies en aandachtsvelden zij zich al of niet bezighouden, maar ook op welke zij het accent leggen, als het gaat om het geven van verkla

ringen. Neem bij voorbeeld het structuralisme van Levi-Strauss. Dat is gericht op het achterhalen van de gestructureerdheid van het weet- en waarderingsbezit op grond van de aanname, dat het menselijke brein volgens bepaalde universele

principes werkt. Deze stroming valt deswege aan de rechterzijde van mijn stereo metrische model te plaatsen. Hetzelfde geldt voor het neo-structuralisme en de

interpret at ieve antropologie a la Geertz. De stroming der transactionalisten be

weegt zich in vlak A 2, terwijl het Britse structureel-functionalisme waaruit ze

voortkwam daarin ook te plaatsen valt. De betekenis van de mogelijkheid om theoretische stromingen met behulp van

het geschetste model tentatief te situeren acht ik, dat men daardoor zicht kan

krijgen op overeenkomsten en verschillen er tussen en waar wellicht mogelijkhe den tot integratie gelegen zijn. Per slot van rekening lijken ze alle gericht op het verklaren van (onderdelen van) eenzelfde werkelijkheid. Over dat punt valt even

wel te twisten. Zo kan men namelijk beweren dat er geen objectieve werkelijkheid bestaat, die antropologen bestuderen kunnen, en volhouden dat zij door hun ver

schillende theoretische visies verschillende werkelijkheden construeren, die niet

met elkaar vallen te rijmen. Vooralsnog wil ik niet op dat standpunt gaan staan, omdat dat elke wetenschappelijke discussie tot een strijd van gelovigen maakt, elk

met een eigen wereldbeeld en daarbij passend ethos. Twee stromingen die mijns inziens op vruchtbare wijze met elkaar verbonden zouden kunnen worden, zijn de

Levi-Straussiaanse en de Eliassiaanse. De eerste valt, dunkt me, te dynamiseren en de tweede te structuraliseren. Zo kan ik niet goed inzien, dat het onmogelijk zou zijn om aan te tonen, a) welke structuur het weet- en waarderingsbezit van

43

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

een bepaalde populatie in een bepaalde omgeving op een zeker moment heeft, en

b) hoe dat transformeren kan in een ander, edoch ook gestructureerd dito bezit

van een populatie op een later tijdstip. Anton Bloks artikel (1981) over rammen

en bokken en de code of honour in het Mediterrane gebied bevat bij voorbeeld

een schitterende aanzet tot de hier gesuggereerde synthese 6.

Ten vierde en tenslotte is het mogelijk om mijn model allerlei disciplines, zoals die thans aan westerse universiteiten gedoceerd worden, ten opzichte van

elkaar te situeren. Dat mijn tekeningetje die mogelijkheid 66k biedt, lijkt me een

onmiddellijk gevolg van het feit, dat de aandachtsvelden en dimensies erin vervat

een reflectie vormen van de indeling in wetenschappelijke aandachtsvelden, zoals

die zich in het westen ontwikkeld heeft en die ik heb leren kennen. Als men zich

realiseert, dat met elk aandachtsveld in mijn model een aantal wetenschappe

lijke disciplines correspondeert, dan kan duidelijk worden, voor welke gigantische

opgave antropologen die holistisch willen werken, in principe staan, alsook dat

ze die nimmer kunnen vervullen.

De groei en transformatie van het model

Nadat ik mijn dissertatie had voltooid, bleef ik mijn stereometrische model ge

bruiken, o.a. om doctoraalstudenten die in allerlei dorpsgemeenschappen in West

Europa leeronderzoek gingen doen, aan een grofmazig orient at iekader te helpen. Voor de drie centrale aandachtsvelden: natuurlijke omgeving, sociale omgeving, en het weet- en waarderingsbezit van mensen (cultuur) 'bedacht' ik evenwel an

dere benamingen en wel landscape, manscape en mindscape 7. Aangezien het bij

samenlevingen om mensen in meervoud (een uitdrukking van Goudsblom) gaat en meestal de helft daarvan uit vrouwen bestaat, heb ik de term manscape later

vervangen door (wo)menscape. Om de bestudering van de genese en transfor

matie van die drie scapes in de ruimte gesitueerd, draaide en draait het mijns inziens nog steeds in onze discipline 8.

In het begin van de jaren tachtig raakte ik betrokken bij het geven van on

derwijs aan eerstejaars en moest ik exegeses gaan geven van Roger Keesings handboek Cultural Anthropology, a Contemporary Perspective (1981). Het trof

me, dat het gecomponeerd scheen op basis van een soortgelijk coordinatenstelsel

als het mijne. Immers, Keesing bepleit bestudering van dezelfde drieslag in

de tijd en ruimte. Hij hanteert evenwel andere begrippen, namelijk ecosystem,

society (of abstracter social structure) en culture (of ideational system) 9. Door

het bestuderen van zijn handboek werd ik eens te meer bepaald bij het feit, dat men er goed aan doet met betrekking tot culture, of in mijn terminologie

mindscape, te beseffen, dat het daarbij handelt om een aangeleerd, deels bewust

deels onbewust, dwingend en gestructureerd geheel met een distributief karakter.

Die laatste twee kenmerken wil ik in dit verband benadrukken. De mindscape van

mensen is gestructureerd - indien dat niet zo was zou hun samenleving immers

44

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

ook geen structuur kunnen vertonen -, maar niet alle leden van een samenleving beschikken over dezelfde mindscape (culture).

Keesings uiteenzettingen deden me inzien, dat ik mijn attenderende coordina tenstelsel bij diende te stellen en uit te breiden. Omdat ze voor een belangrijk deel gebaseerd bleken op werk van Maurice Godelier, edoch op sommige punten op een volstrekt onheldere wijze, ben ik me in diens werk zelf gaan verdiepen. Terzijde zij hier vermeld, dat men er dan al snel achter komt, dat Keesing het niet alleen op een gebrekkige wijze weergeeft, maar er ook op een onaanvaardbare

wijze uit citeert 10. Voor mij betekende het kennisnemen van de geschriften van

de Franse neo-Marxist of, zoals Ortner hem heeft genoemd, structured Marxist, dat ik mijn model op bepaalde onderdelen veel specifieker kon maken. Boven dien raakte ik erdoor overtuigd, dat men voor het verwerven van landscape,

(wo)menscape en mindscape - alle drie op te vatten als gestructureerde fenome

nen - uit zou moeten gaan van, of 'in laatste analyse' terug zou dienen te vallen

op, een subterrein van de (wo)menscape, te weten de economische sfeer. Immers, zonder produktie geen reproduktie van samenlevingen en culturen. Kortom, door Godeliers werk leerde ik ook, hoe ik op een zinvolle manier verbanden zou kun nen leggen tussen of theoretiseren over de aandachtsvelden, met het opsporen en

verfijnen waarvan ik me tot dan toe eigenlijk hoofdzakelijk had bezig gehouden. Omdat zijn denkbeelden een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van mijn model, wil ik enkele van de belangrijkste beknopt weergeven. Boven dien wil ik daarmee tegelijkertijd duidelijk maken, dat Marcus en Fischer Gode lier mijns inziens ten onrechte als formalist aan de zijlijn plaatsen en Ortner dat ook doet maar om andere redenen.

Godelieriaans intermezzo

Inzake de kwestie hoe men zich de verhouding tussen Grundlage (infrastructuur) en Uberbau (superstructuur) het beste zou kunnen opvatten, heeft Godelier een

geheel eigen visie ontwikkeld en zich daarmee in een aantal opzichten gekeerd tegen zowel Marxistische als ook niet-Marxistische collega-antropologen. Onder infrastructuur verstaat hij: de combinatie van verschillende materiele en sociale

condities, die het de leden van een samenleving mogelijk maakt de materiele middelen van hun sociale bestaan te produceren en reproduceren. Hij splitst die

combinatie als volgt uit: 1. De ecologische en geograGsche condities, waaruit de materiele middelen wor

den geput. 2. De produktiemiddelen, d.w.z. alle materiele en intellectuele middelen die

mensen aanwenden om de natuur (zie 1.) tegemoet te treden om daaraan

hun bestaansmiddelen te onttrekken.

3. De produktieverhoudingen, d.w.z. alle verschillende verhoudingen tussen

mensen met de volgende drieledige functie:

45

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

a) de bepaling van de concrete sociale vorm van de toegang tot hulpbronnen

(bij voorbeeld land) en van de controle over de produktiemiddelen (zeg de arbeidsdeling) en

b) het verdelen van de arbeidskracht van de leden van een samenleving over

verschillende arbeidsprocessen en het organiseren van die processen (zeg de arbeidsdeling) en

c) de bepaling van de concrete sociale vorm van de circuiatie en distribu

te van de produkten van individuele en collectieve arbeid (cf. Godelier

1978:763). Voor Godelier maken 2. en 3. de produictiewijze uit, terwijl hij de term econo

mische structuur reserveert voor 3. alleen. Van groot belang is wat hij opmerkt over de produktieverhoudingen. Dat kunnen namelijk al die verschillende verhou

dingen tussen mensen zijn, die de hiervoor genoemde drieledige functie vervullen.

Het betreft hier een visie die het direkte resultaat is van Godeliers afstappen van het (etnocentrische) onderscheid tussen onder- en bovenbouw-verhoudingen, waarvan de eerste de laatste (al dan niet in laatste instantie) zouden bepalen, en het overstappen op een hierarchie van functies, waarvan de drieledige in zijn ogen de belangrijkste is (cf. Godelier 1973, 1978 en 1984). Het voordeel ervan

is, dat men niet in de problemen komt in het geval van samenlevingen waarin

geen sprake is van afzonderlijke economische, verwantschappelijke, politieke en

religieuze instituties zoals in de onze, die wat dat betreft uniek is. In dat soort

samenlevingen zijn het namelijk nu eens de verwantschapsverhoudingen, dan de

politieke verhoudingen en soms zelfs de religieuze die naast hun 'normale' functie ook nog eens de drieledige economische functie vervullen. Men kan het een en

ander ook anders formuleren en zeggen, dat in die samenlevingen bij voorbeeld de

verwantschapsverhoudingen, omdat ze die drieledige functie 66k vervullen, tevens de economische structuur vormen. En dat is iets, aldus Godelier (1973), wat de Britse structureel-functionalisten steeds volledig over het hoofd hebben gezien. Daardoor dachten zij Marxisten, die beweerden dat de infrastructuur (in laatste

instantie) de superstructuren zoals de verwantschappelijke verhoudingen, deter

mineerden, in het ongelijk te kunnen stellen, omdat er van het omgekeerde sprake zou zijn. Onzin, aldus Godelier, als men beseft, dat het in het oog springen van

het belang van die verhoudingen alleen maar kan, als ze in economisch opzicht de drie hiervoor genoemde functies vervullen. In feite beschuldigt hij de structureel functionalististen van pure oppervlakkigheid, het trappen in wat ze waarnamen, zo goed als hij bepaalde Marxistische collega's verwijt, dat ze bij het bestude ren van zogenaamd pre-kapitalistische samenlevingen uitgaan van een scheiding tussen institutionele sferen (hierarchisch ten opzichte van elkaar gerangschikt), die pas laat in de geschiedenis is ontstaan, en wel met de opkomst van het kapi talisme.

In dit verband is het ook van belang even stil te staan bij Godeliers visie

op de rol van voorstellingen of de relatie tussen Videel et le materiel Behalve de opvatting dat ideeen, zoals menig orthodox Marxist beweerde, pas na het

46

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

tot stand komen van allerlei relaties tussen mensen zouden zijn opgekomen en

gevormd, verwerpt hij ook de opvatting dat ze, zoals menig niet-Marxist volhield, richting zouden geven aan hun handelen, met andere woorden, er aan vooraf zouden gaan. In plaats daarvan stelt hij zich op het standpunt, dat je geen gedrag (relaties) kunt hebben zonder voorstellingen en geen voorstellingen zonder

gedrag (relaties) (cf. Godelier 1984; Verrips 1985). Omdat Godelier meent, dat denken en doen elkaar steeds veronderstellen, dat men ze wel mag onderscheiden maar niet mag scheiden, valt te begrijpen, dat hij voorstellingen met betrekking tot de natuurlijke hulpbronnen, de arbeidsdeling etc., die van belang zijn voor het economisch handelen, tot de produktiemiddelen rekent. Daaronder vallen bij voorbeeld voorstellingen over onzichtbare machten, waarvan men aanneemt dat

ze de reproduktie van de natuur beheersen en op grond waarvan men komt tot het uitvoeren van rituelen teneinde ze te behagen of verzoenen. Maar daaronder vallen ook alle classificaties van alle wel en niet eetbare planten en dieren, alle

regels voor het vervaardigen en het gebruik van werktuigen etc.. Omdat wij mensen onze voorstellingen uitdrukken in taal, behoort een deel van onze taal, aldus Godelier (1978), net als die werktuigen (de materialiseringen van voorstel

lingen) tot de produktiemiddelen of -krachten. Godeliers visie omvat veel meer dan ik hier in een notedop heb weergegeven.

Zo zijn zijn beschouwingen over de gronden waarop overheersing berust, o.a. op gedeelde voorstellingen (cf. Godelier 1982), en de mogelijke motor van maat

schappelijke en culturele veranderingen (het groeien van contradicties tussen de stand der produktiekrachten en de structuur der produktieverhoudingen) uiterst

interessant, maar daar wil ik in dit bestek niet nader op ingaan. Zijn opvat tingen, zoals ik die hiervoor beknopt heb geschetst, hebben mij ertoe gebracht

mijn model te wijzigen. Het kwam me voor dat de heuristische waarde ervan

vergroot zou kunnen worden als ik zijn specificaties van de infrastructuur erin zou opnemen onder de noemer (wo)menscape. Ze zijn namelijk precieser dan Goudsbloms attenderende noties bezitsverdeling en arbeidsdeling. Diens andere twee dito begrippen hierarchie en solidariteit heb ik niet geheel laten vallen, maar

wat meer naar de achtergrond geschoven. In plaats daarvan heb ik een aantal institutionele sferen die in onze complexe samenleving ((wo)menscape) te onder scheiden vallen, zoals sociale, politieke, legaal-juridische en religieuze, ingevoerd. Dat lijkt me niet in strijd met Godeliers opvattingen en ook als dat zo was zou ik daar geen boodschap aan hebben. Het handelt hier om superstructurele sferen, waarmee net als met de economische of infrastructurele een bepaald deel der

mindscape (cultuur) correspondeert. Hoe mijn coordinatenstelsel er uit kwam te zien nadat ik me verdiept had in Godeliers geschriften, heb ik weergegeven in

Figuur 2. Daarin heb ik tevens met een aantal pijlen aangegeven, welke deter

ministische redeneerwijzen vulgair Marxisten en cultured materialisten volgen ten einde duidelijk te maken, dat die niet in mijn door Godelier gei'nspireerde

model geimpliceerd zijn. Ook voor dit model gelden de functies die ik voor het

eerdere heb opgesomd.

47

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Het model groeit verder; nieuwe termen

Marcus en Fischer hebben Godelier een formalist genoemd en zijn werk verder

niet in beschouwing genomen. Ortner heeft hem gerangschikt onder de struc

tureel-Marxisten, die weliswaar een pluim op de hoed verdienen o.a. omdat ze .. did not dismiss cultural beliefs and native categories as irrelevant to the real

and objective operations of society ...' en .. put a relatively powerful sociology back in the picture' (1984:140), maar toch door haar aan de kant worden gezet, omdat ze het cultuurbegrip vernauwd zouden hebben tot 'ideologic' en tamelijk 'nonhistorical' zouden zijn. Het eerste verwijt acht ik in het geval van Gode lier ongenuanceerd om niet te zeggen onjuist, het tweede heeft enige grond. In

zijn overigens voortreffelijke monografie over de Baruya besteedt Godelier (1982) inderdaad nauwelijks aandacht aan de historische ontwikkeling van hun samen

leving en cultuur. Evenmin gaat hij daarin uitvoering in op hun inkapseling in

wijdere politiek-economische verbanden. Dat hij die twee onderwerpen in zijn

etnografisch werk onderbelicht, betekent voor mij echter niet dat zijn benadering daardoor als inspiratiebron komt te vervallen.

Maar al te vaak zijn antropologen geneigd om bij het constateren van omissies in of tegenspraak tussen benaderingswijzen het kind met het badwater weg te

smijten in plaats van te zoeken naar aanvullingen en oplossingen. Zo heeft het me heel vaak verbaasd en geergerd, dat Elias en veel van zijn adepten de structuralistische aanpak eigenlijk nimmer serieus hebben willen nemen, om

dat die a- of anti-historisch is. Al eerder heb ik opgemerkt, dat het mogelijk moet zijn om een socio- en psychogenetische benadering a la Elias te com

bineren met een structuralistische a la Levi-Strauss, alsmede stromingen die daarmee een nauwe verwantschap vertonen, zoals die structured Marxisten en de neo-structuralisten. Elias (1969) spreekt over onbedoelde edoch gestructureerde socio-en psychogenetische processen, hetgeen het werken met de notie dat land

scape, (wo)menscape en mindscape gestructureerde entiteiten vormen, waarvan

de structuur en de principes waarop die berust zich op bepaalde momenten in de

tijd laten bestuderen, mijns inziens allerminst uitsluit. Sterker nog, ik meen dat het bestuderen van die processen in hun onderlinge samenhang rijkere resultaten zou kunnen opleveren als men die notie serieus neemt en expliciet uitgaat van de gestructureerdheid van de scapes die transformeren. En dat brengt me op de laatste specificaties, die ik in mijn model heb aangebracht.

Elias werkt met het dynamische begrippenpaar socio- en psychogenese. In ver

band met het precieser richten van onze onderzoekersblik lijkt het me zinnig daar een aantal soortgelijke begrippen aan toe te voegen. In de eerste plaats stel ik voor gebruik te gaan maken van het attenderende begrip ecogenese. De natuur

lijke omgeving waarin mensen zich bevinden, is o.a. door de manier waarop zij er gebruik van maken aan een continue transformatie onderworpen 11. Het land

schap waarin onze voorouders leefden, is een totaal ander dan hetgeen waarmee

wij thans te maken hebben. Hoewel Elias gewezen heeft op de nauwe samenhang

48

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

tussen natuurbeheersing, sociale beheersing en zelfbeheersing, is het opmerkelijk dat hij wel de begrippen socio- en psychogenese heeft gelanceerd en niet het door

mij voorgestelde, waar dat toch een voor de hand liggende zaak was geweest. In de tweede plaats stel ik het begrip technogenese voor, waarmee ik de aan

dacht wil vestigen op de ontwikkelingen in de sfeer van de techniek. De middelen waarmee wij de natuur thans exploiteren ondergaan in een razend tempo veran

deringen (men behoeft maar te denken aan de olie- en gaswinning uit onderzeese

reservoirs) met alle effect en van dien op wat we ons milieu zijn gaan noemen en

de manier waarop we daar nog in kunnen (samen)leven. Bij technogenese denk ik evenwel niet alleen aan de ontwikkeling der produktiemiddelen, maar ook aan die der communicatiemiddelen, woningbouw, huishoudelijke apparatuur, e.d. .

In de derde plaats wil ik het begrip demogenese introduceren, waaronder ik de getalsmatige ontwikkelingen van populaties wil vangen, kortom die processen die in het centrum der belangstelling der demografie staan.

Dat er tussen de ecogenese, technogenese en demogenese sprake is van een nauwe samenhang lijkt me weinig betoog behoeven. In elk specifiek geval zal men evenwel moeten nagaan van wat voor karakter die is, alsook hoe die drie

gerelateerd zijn aan de socio- en psychogenese. Omdat ik het laatste atten derende begrip van Elias teveel vind slaan op de affectieve ontwikkelingen die de leden van een samenleving (kunnen) ondergaan, en te weinig op de cogni tieve, stel ik voor naast psychogenese de notie ideogenese

12 te gebruiken en die twee te subsumeren onder mentogenese. Met mentogenese bedoel ik dan zowel transformaties in de affecthuishouding alsook in de kennishuishouding van

mensen in meervoud. Hoe die twee huishoudingen er op een bepaald moment in de geschiedenis uitzien noem ik de mindscape, waarvan ik met de structuralist en

aanneem, dat het daarbij handelt om een gestructureerd geheel. Terzijde zij er

hier op gewezen, dat het opperhoofd der structuralisten Levi-Strauss zich slechts in cognitieve structuren heeft verdiept en niet in affectieve, waar Elias het accent

juist heeft gelegd op affecten zonder structuralistisch te redeneren. Let de eerste niet op de historische ontwikkeling van die structuren, daar houdt de laatste juist wel rekening met de geleidelijke transformatie der affecthuishouding. Zowel de

genese van affecten en voorstellingen (oiVideel in Godeliers terminologie) alsook de wijze waarop ze een systematisch geheel vormen op bepaalde punten in de

tijd zouden de aandacht moeten hebben van elke antropoloog die holistisch bezig wil zijn.

Uit het voorgaande is hopelijk duidelijk geworden, dat ik bij (de genese van de) mindscape niet denk aan hoe het daarmee gesteld is in het geval van een individu, maar van verzamelingen individuen (bij voorbeeld een klasse, beroepsgroep, of een dorpsgemeenschap). Tot dusver ben ik er nog niet in geslaagd nieuwe be

grippen te smeden met betrekking tot de genese van de (wo)menscape13, door

Elias aangeduid als sociogenese, een mijns inziens te weinig preciese aandui

ding om edit goed mee uit de voeten te kunnen omdat er te veel onder valt

(zie daarvoor Figuur 2 en 3). Daardoor is de attenderende werking ervan te

49

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

gering. Evenmin is het me tot dusver gelukt om een goede term te vinden voor de ontwikkeling die de mensheid in de loop der geschiedenis in biologisch opzicht meemaakt. Voor de lange termijn processen in dat vlak lijkt biogenese geschikt. Tenslotte beschik ik nog niet over een adequate benaming voor het ontstaan en

de ontwikkeling van de manieren waarop mensen hun lichaam (leren) gebruiken in (re)produktieve en communicatieve zin. Elias mag zich dan wel uitvoerig hebben verdiept in de beheersing van allerlei lichamelijke verrichtingen vanuit een socio- en psychogenetisch perspectief, een term voor de genese van specifieke lichaamstalen zal men bij hem tevergeefs zoeken. Wellicht is somagenese in dit verband bruikbaar14.

Dit gezoek naar termen, dat me nu al zo lang bezighoudt en waarvoor ik in dit opstel de aandacht vraag, zou men kunnen duiden als een uiting van een neu

rotische etiketteringsdrift. Daar heeft het inderdaad iets van weg. Ik ben echter de overtuiging toegedaan, dat het speuren naar min of meer adequate woorden voor verschijnselen waarmee we ons bezighouden maar waarvoor we (nog) geen naam hebben, om verschillende redenen zinvol is. Wanneer we iets benoemd en

geclassificeerd hebben, krijgt het betekenis en is de kans groot, dat er voortaan

systematisch op gelet gaat worden. De geschiedenis van de antropologie is voor een groot deel de geschiedenis van haar termen. Nadat Codrington het begrip mana had gelanceerd, ontdekten antropologen alom mana-achtige fenomenen. Hetzelfde geldt voor de ganse begrippenwinkel met betrekking tot verwantschap en afstamming. Daar zijn hele generaties antropologen mee opgevoed en die heeft in niet geringe mate een rol gespeeld bij hun onderzoeken. Nieuwe noties

zijn steeds nodig in verband met het scherper richten van ons wetenschappelijk zoeklicht. Wie dat ontkennen wil staat mijns inziens zijn eigen ideogenese in de weg en in het verlengde daar van de ontwikkeling van de wetenschap i.e. de

antropologie. In Figuur 3 heb ik mijn nieuwe model, met daarin de begrippen zoals ik die

hiervoor heb uiteengezet, weergegeven. Me dunkt, dat het voor al die antropolo gen die menen dat holistisch onderzoek datgene is waarnaar we moeten streven, in verschillende opzichten van betekenis kan zijn. Ten eerste kan het hen bij hun hybris bepalen en doen beseffen, dat dergelijk onderzoek in feite iets van ze

vergt waarover ze niet beschikken, namelijk een soort goddelijk over- en inzicht.

Hybris kan soms niet anders dan met hybris bestreden worden. Ten tweede, en dat is positiever, kan het, als ze hun hoogmoed erdoor inzien en een wat beschei dener opstelling kiezen, ook een houvast bieden bij het systematisch verzamelen en verwerken van empirisch materiaal. Bovendien stelt het gepresenteerde model in staat om theorieen te situeren en theoretische keuzes te maken. Van die keuzes zal in belangrijke mate afhangen op welk terrein men onderzoek zal aanvangen, hoe men vervolgens voort zal gaan en waar men ten slotte stoppen zal, terwijl die ook hun stempel zullen drukken op de arrangering van onderzoeksgegevens in een tekst en de interpretatie ervan. Wat dat betreft lijkt het werk der structureel

Marxisten, i.e. Godelier, een nuttige bakenfunctie te kunnen vervullen.

50

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Ceterum censeo, dat er nimmer een antropoloog zal zijn, die aan al de in mijn model vervatte dimensies en aandachtsvelden op een aanvaardbare wijze recht zal kunnen doen, ergo dat de antropologiebeoefening betwixt and between zal

blijven. Over een echt holistische antropologie valt niet eens te dromen.

Noten

1 Met dank aan Heidi Dahles, Rob van Ginkel, Birgit Meyer en Ton Zwaan voor hun commentaren op een eerdere versie van dit opstel, dat ik schreef voor de conferentie

'Geschiedenis in antropologisch onderzoek', die op 10 en 11 april 1987 te Plasmolen bij Mook plaatsvond.

2 Hun schets van de situatie vroeger en nu doet onwillekeurig denken aan Tonnies

uiteenzettingen over de 'warme' Gemeinschaft en de 'koele' Gesellschaft.

3 Het gebruik van de term literature in dit verband lijkt me niet toevallig. Voor Marcus & Fischer, evenals trouwens voor een groot aantal andere (experimenteel) antropologen, is de kwestie op welke punten antropologische en literaire geschriften overeenkomen dan wel verschillen een uiterst actuele. Zie in dit verband bij voor

beeld Lepenies' (1986) schets over de concurrentie tussen de beoefenaars van de

sociale wetenschappen en literatoren.

4 Het betreft hier een tamelijk nai'eve opstelling van Marcus &: Fischer. Het bereiken van een synthese vergt namelijk niet alleen het vinden van een formule voor het construeren van een tekst, maar ook en vooral het ontwikkelen van nieuwe theorieen en dito begrippen. Zonder het laatste laten het soort teksten waar zij over dromen

zich immers niet schrijven. 5 Kitty Verrips komt de eer toe dit probleemgebied aan de reeks van Goudsblom te

hebben toegevoegd. 6 Een soortgelijke aanzet valt te vinden in de fascinerende inaugurele rede van Schulte

Nordholt (1967). Recent heeft Sahlins in zijn studie Islands of History laten zien, hoe structuur en geschiedenis op een zinvolle wijze met elkaar gekoppeld kunnen

worden. Daarin zegt hij onder meer: '...there is no phenomenal ground -

let

alone any heuristic advantage -

for considering history and structure as exclusive

alternatives. Hawaiian history is throughout grounded in structure, the systematic ordering of contingent circumstances, even as the Hawaiian structure proved itself

historical' (1985: 143/44). 7 Deze drie termen heb ik niet zelf ontworpen. Zo zijn de termen landscape en man

scape waarschijnlijk voor het eerst gebruikt door de Nederlandse antropoloog D. van

den Bosch. Tot dusver heb ik echter niet kunnen achterhalen in welk geschrift hij ze heeft gelanceerd. De term mindscape heb ik ontleend aan het werk van Maruyama, die hem als volgt heeft gedeflnieerd:

.. a structure of reasoning, cognition, per

ception, conceptualisation, design, planning, and decision making that may vary from one individual, profession, culture, or social group to another' (1980:591). Het

opnemen van culture in deze definitie acht ik misplaatst; voor mij vallen mindscape en cultuur namelijk samen, ergo bezig ik Maruyama's definitie in gewijzigde vorm. Heb ik de termen dus niet zelf bedacht, de combinatie is van mij. Een soortge lijke combinatie is ooit door de Deen Knut Weibust gesuggereerd. Zo heeft hij een

artikel, die ik tot dusver niet heb kunnen terugvinden, de titel gegeven Landskap, Redskap, Manskap. Porteous Sz Mastin (1985) introduceerden recentelijk de intri

gerende term soundscape om aan te geven, dat in bepaalde landschappen (zowel

stedelijke als rurale) gestructureerde geluidspatronen te onderkennen vallen.

51

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

8 Een studie waarin aan alle drie op bewonderenswaardige wijze aandacht wordt besteed is die van Geertz (1980) over de Balinese theaterstaat. Hoewel hij daarin uiteenzet hoe men op verschillende manieren geschiedenis kan schrijven, komt hij toch niet toe aan het verwezenlijken van de 'developmental approach' die in tegen

stelling tot de 'period approach' zijn voorkeur geniet. 9 Het ecosystem (op te vatten als een samenhangend geheel van klimaat, bodems,

waterlopen, flora en fauna) biedt mensen mogelijkheden er van alles van te ge

bruiken of aan te ontlenen, waardoor ze niet alleen zelf in leven kunnen blijven maar ook nieuw leven kunnen scheppen. Society verwijst voor Keesing naar het

totaal aantal bindingen, dat mensen in een bepaalde natuurlijke omgeving met

elkaar onderhouden, waarbij hij onderscheid maakt tussen betrekkingen met een

economisch, sociaal, legaal-juridisch en religieus karakter. Culture tenslotte laat

hij slechts slaan op datgene wat mensen in hun hoofd hebben aan kennis, waarde

ringen en normen en onderscheidt hij scherp van het daarop gebaseerde handelen en

de daaruit voortvloeiende bindingen in allerlei sferen, met andere woorden society of social structure. Dat mag evenwel niet leiden tot de conclusie, dat men beide

van elkaar zou kunnen (of mogen) scheiden; neen, ze veronderstellen elkaar. Geen

gedragswijzen, geen relaties tussen mensen zonder culture en, omgekeerd, geen cul

ture zonder die gedragswijzen, die relaties tussen mensen. Culture geeft richting aan gedrag en wordt er tegelijkertijd in uitgedrukt. Over dit analytisch onderscheid valt te redetwisten, maar vooralsnog lijkt het me zinnig en vooral nuttig bij het doen van onderzoek.

10 Zo plaatst hij fragmenten uit een tekst van Godelier (1978:765) in omgekeerde volg orde achter elkaar (Keesing 1981:186), waardoor de eerste niet alleen iets in de mond gelegd krijgt wat hij absoluut niet heeft beweerd, maar ook als een moeilijke crypticus over het voetlicht komt.

11 O.a. omdat die omgeving ook transformeert door bij voorbeeld de manier waarop onderdelen ervan (b.v. dieren)

er mee omgaan of op elkaar inwerken. Zie voor een

interessante 'ecogenetische' uiteenzetting Lofgren (1976 en 1980). 12 Deze ideogenese valt niet los te zien van de ontwikkeling der taal, waarvoor de

aanduiding linguagenese wellicht een passende is.

13 Met betrekking tot bij voorbeeld de ontwikkeling van de economische structuur zou men ook kunnen denken aan ecogenese, ware het niet dat ik die al voorgesteld heb

voor de ontwikkeling van de natuurlijke omgeving. Werken met ecogenese I en II

lijkt me verwarrend.

14 Men zou ook kunnen denken aan fysiogenese.

Literatuur

Blok, Anton 1981 Rams and Billy-Goats: A Key to the Mediterranean Code of Honour. Man,

N.S. 16:427-440.

Elias, Norbert 1969 Uber den Prozess der Zivilisation, 2. Auflage, 2 Bande. Bern/Miinchen: Francke.

Elias, Norbert 1971 Wat is sociologie? Utrecht: Het Spectrum. Aulaboek 462. 1974 Community and State. Towards a Theory. In: Bell, C. k H. Newby (Eds.),

The Sociology of Community. A Collection of Readings. London: Frank Cass. Pp. ix-xlii.

52

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Geertz, Clifford 1966 Religion as a Cultural System. In: Banton, M. (Ed.), Anthropological Ap

proaches to the Study of Religion. ASA Monographs 3. London: Tavistock Publications. Pp. 1-47.

1980 Negara. The Theatre State in Nineteenth-Century Bali. Princeton, N.J.:

Princeton University Press.

Godelier, Maurice

1973 Horizon, trajets marxistes en anthropologie. Paris: Maspero. 1978 Infrastructures, Society, and History. Current Anthropology 19(4):763-768. 1982 La production des Grands Hommes. Paris: Fayard. 1984 L'ideel et le materiel. Pensee, economies, societes. Paris: Fayard.

Goudsblom, Johan

1974 Balans van de sociologie. Utrecht: Het Spectrum. Aulaboek 518.

Keesing, Roger M.

1981 Cultural Anthropology. A Contemporary Perspective. Second Edition. New York, etc.: Holt, Rinehart &; Winston.

Lepenies, Wolf 1986 Vom Krieg der Literatur und der Wissenschaften. Der Status der Soziologie

seit der Aufklarung. Merkur 40(6):482-494. Lofgren, Orvar

1976 Peasant Ecotypes: Problems in the Comparative Study of Ecological Adap tion. Ethnologia Scandinavica: 100-115.

1980 Historical Perspectives on Scandinavian Peasantries. Annual Review of An

thropology 9:187-215. Marcus, George E. Sz Michael M. J. Fischer

1986 Anthropology as Cultural Critique. An Experimental Moment in the Human Sciences. Chicago and London: The University of Chicago Press.

Maruyama, Nagoroh 1980 Mindscapes and Science Theories. Current Anthropology 21(5):589-600.

Mills, C. Wright 1959 The Sociological Imagination. New York: Oxford University Press.

Ortner, Sherry B. 1984 Theory in Anthropology since the Sixties. Comparative Studies in Society

and History 26:126-166. Porteous, J. Douglas &; Jane F. Mastin

1985 Soundscape. Journal of Architectural and Planning Research 2(3):169-186. Sahlins, Marshall 1985 Islands of History. Chicago: The University of Chicago Press.

Schulte Nordholt, H.G. 1967 Culturele antropologie en geschiedenis. Rede. Amsterdam: Scheltema &

Holkema N.V.

Verrips, Jojada 1977 En boven de polder de hemel. Een antropologische studie van een Nederlands

dorp 1850-1971. Baarn: Verrips. 1985 'The worst of architects is better than the best of the bees'. A debate between

Eric Wolf and Maurice Godelier. Critique of Anthropology V(2): 5-19.

Vincent, Joan

1977 Agrarian Society as Organized Flow: Processes of Development Past and Present. Peasant Studies VI(2):56-66.

53

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Tjjdsas \

- ?EH06*APIC - BB2ITS

- HlMlUsRCHiC

- SOtlDARlTf IT

54

Figuur 1

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

MINDSCAPE(UDIIL)

VM .yvLS-MARxiinc *M : KOLTO*MetMAT H.lALlXH?

Figuur 2

55

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

C MINORCA ft

Figuur 3

This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions