Upload
uva
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Holisme en HybrisAuthor(s): Jojada VerripsSource: Etnofoor, Jaarg. 1, Nr. 1 (1988), pp. 35-56Published by: Stichting EtnofoorStable URL: http://www.jstor.org/stable/25757648 .
Accessed: 10/12/2014 06:28
Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at .http://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp
.JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range ofcontent in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new formsof scholarship. For more information about JSTOR, please contact [email protected].
.
Stichting Etnofoor is collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Etnofoor.
http://www.jstor.org
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Holisme en Hybris1
Jojada Verrips Universiteit van Amsterdam
Inleiding
Van Gennep en Turner zijn antropologen, wier werk heden ten dage sterk in de mode is, ook in Nederland. Het bestuderen van rites de passage van allerlei aard en het interpreteren of liever gezegd rubriceren van fenomenen en personen als limineel is in. Te onzent houdt met name Anton Blok zich ermee bezig. Aardig is, dat er thans ook een aantal antropologen is dat meent, dat de antropologie beoefening in een liminele fase verkeert, in een soort ambigu niemandsland waarin met van alles en nog wat geexperimenteerd wordt en niets vaststaat. Zo meent
Ortner, dat men alom .. the classic symptoms of liminality - confusion of cate
gories, expressions of chaos and antistructure..(1984:127) kan herkennen. En Marcus en Fischer, de auteurs van het werk dat wel klassiek zal worden An
thropology as Cultural Critique, staan op het standpunt, dat er thans sprake is van een experimentele periode '...by nature unstable and temporary, situ ated betwixt and between periods of more consolidated research conventions...'
(1986:42). Voor sommige antropologen bevindt onze discipline zich kennelijk in de over
gang, in een soort midlife crisis en vallen er vooralsnog weinig duidelijke pijlen op toekomstige ontwikkelingen te trekken. Bij het lezen van de geschriften van Ortner en Marcus & Fischer kreeg ik niet alleen associaties met een dergelijke cri
sis, maar ook met de manier waarop oude mensen wel over het heden en verleden kunnen spreken. Vroeger was alles goed, gezellig en redelijk overzichtelijk, kende men elkaar en wist men wat men aan elkaar had. Nu is alles chaotisch, kil en
eigenlijk slecht, weet men nauwelijks meer van elkaars bestaan en praat men langs elkaar heen. Vooral Ortner vertoont een sterke neiging om als een oude van dagen over het heden en verleden van ons vak te spreken, getuige deze verzuchting:
The field appears to be a thing of shreds and patches, of individuals and small coteries
pursuing disjunctive investigations and talking mainly to themselves. We do not even hear stirring arguments any more. Although anthropology was never actually unified in the sense of adopting a single shared paradigm, there was at least a period when
ETNOFOOR, I (1) 1988, pp. 35-56 35
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
there were a few large categories of theoretical affiliation, a set of identifiable camps or schools, and a few simple epithets one could hurl at one's opponents. Now there
appears to be an apathy of spirit even at this level. We no longer call each other names. We are no longer sure of how the sides are to be drawn up, and of where we
would place ourselves if we could identify sides (1984:126/27).
Marcus en Fischer laten soortgelijke geluiden horen. Ook zij wekken de indruk, dat antropologen tot voor kort in paradigmatisch opzicht wisten waar zij aan toe
waren, en hoe ze het beste een etnografie konden schrijven. De gehanteerde para
digma's deugden weliswaar niet, evenmin de gebruikelijke etnografische genres, maar er bestond tenminste duidelijkheid over. Dat is iets wat de antropologen van nu niet kunnen zeggen. Daarom viert eclecticisme thans hoogtij en wordt
allerwegen geexperimenteerd met nieuwe etnografische stijlen. Het komt me voor, dat Ortner en Marcus en Fischer de toestand in het verleden
lichtelijk verwrongen voorstellen en er behoorlijk over mythologiseren2. Belang rijker dan dat acht ik evenwel, dat ze een soort heilsverwachting koesteren over de toekomst van de antropologie. Na de liminele fase waarin het vak nu verkeert, zal een periode aanbreken waarin men de vruchten zal plukken van het gezoek naar nieuwe theoretische wegen en het geexperimenteer met etnografische stijlen. Ofschoon ze dat niet met zoveel woorden zeggen, valt uit de geschriften van de
onderhavige auteurs af te leiden dat de tijd nabij is waarin er weer meer zeker heid zal zijn over research conventions en men weer zal weten hoe een goede etnografie te schrijven. Zo'n voorstelling past uiteraard bij een interpretatie van de stand der antropologiebeoefening in Turneriaanse termen.
In dit opstel wil ik ten eerste kort ingaan op het soort weg, waarvan Ortner en Marcus en Fischer menen, dat die naar de produktie van een holistische etnografie kan leiden, om vervolgens te trachten duidelijk te maken, wat voor bovenmen
selijke inspanningen zij eigenlijk van antropologen verwachten om daartoe te komen. Dat laatste wil ik doen op basis van een tentatieve schets van het soort coordinatenstelsel of model, waarmee elke antropoloog mijns inziens zou moeten werken als hij wil realiseren wat Ortner en Marcus en Fischer als ideaal zien. Omdat dat stelsel of model waarop ik hier doel, niet kant en klaar uit de lucht is komen vallen, zal ik niet alleen uiteenzetten wanneer en waardoor de kiem ervan werd gelegd, maar ook hoe het in de loop der tijd is uitgegroeid tot wat het nu is. Ik meen, dat ik aan de hand van dat model inzichtelijk kan maken, wat een antro
poloog met holistische pretenties eigenlijk allemaal zou moeten omvademen wil
hij zijn aanspraak op de benaming holist ook echt waar maken, en hoe onmogelijk dat voor een mens is. Tevens ben ik van oordeel, dat het beschikken erover een must is voor elke antropoloog die zijn onderzoekspopulatie op een zinnige wijze in de tijd en de ruimte wil bestuderen, al was het maar om hem te doen beseffen wat
hij in principe zou moeten bezien, maar node niet kan. Kortom, ik wil een model
presenteren, waarmee we enerzijds kunnen vaststellen welke hybris ons parten speelt wanneer we spreken over het produceren van holistische studies, maar
waarmee we anderzijds ook in de buurt van dat soort studies kunnen komen.
36
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Onduidelijke wegen naar de realisering van het ideaal
Zowel Ortner als ook Marcus en Fischer hebben goede hoop, dat de antropologie uit het liminele slop zal raken. Geeft Ortner de theoretische richting aan, die daar uit leiden kan, namelijk de praxis-theorie van lieden als Bourdieu en Sahlins, Marcus en Fischer zijn wat dat betreft minder uitgesproken. Zij willen niet zozeer een theoretische uitweg noemen dan wel de fragmentatie en het eclecticisme tonen en vooral hoe er thans (met name in de Verenigde Staten) geexperimenteerd wordt met het schrijven van etnografieen. Ze onderscheiden daarin twee soorten:
ethnographies of experience en political economy ethnographies (1986:44). De
experimentele etnografieen zouden in zwang zijn geraakt onder invloed van de
opkomst van de interpretatieve antropologie a la Geertz en Schneider, gericht op het bestuderen van symbolen, betekenissen en mentaliteiten in plaats van op sociale structuren en de gedragingen van individuen zoals daarvoor. Bovendien zou de stoot ertoe gegeven zijn door de toenemende kritiek op de epistemology of fieldwork en het a-historische en a-politieke karakter van het in de jaren zestig nog gangbare genre.
Willen Marcus en Fischer onder geen beding een bepaalde richting propageren
('We do not see ourselves as proclaiming a manifesto or as envisioning a new
direction; we certainly advocate no particular "ism" or "ic" ' [Ibid.:ix]), dat neemt
niet weg, dat ze er geen misverstand over laten bestaan, wat ze voor etnogra fische idealen koesteren en wat voor theoretische richtingen ze voor de realisering daarvan betekenisvol achten, getuige een uitspraak als deze:
The time now seems ripe for a thorough integration of an ethnographic practice that remains markedly interpretive and interested in problems of meaning with the
political-economic and historic implications of any of its projects (Ibid.:85).
Zij en Ortner vinden, dat antropologen niet alleen aandacht moeten besteden aan
hoe samenlevingen en culturen op een bepaald moment in de tijd in elkaar steken, maar ook aan hoe ze zo geworden zijn als ze zijn. Zo zegt Ortner weliswaar de term praxis als sleutelsymbool voor recente ontwikkelingen binnen de antropolo
gie te hebben gekozen, maar dat ze met evenveel recht de term history had
kunnen nemen. De politiek-economisch georienteerde antropologen, wier werk ze overigens fiks bekritiseert, komt volgens haar de eer toe te hebben gewezen op het grote belang van de historie:
... the political economists must be given leading credit for stressing very strongly the importance of history for anthropological study. They are not the first to have done so, nor are they the only ones doing so now ... Nonetheless, it is certainly the members of this school who appear the most committed to a fully historical
anthropology, and who are producing sustained and systematic work grounded in
this commitment (1984:142).
Ook Marcus en Fischer delen een dergelijke pluim uit. Zij achten het de grote verdienste van die antropologen, die zich bij voorbeeld hebben laten inspireren
37
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
door het werk van Wallerstein, dat zij op zoek zijn gegaan naar effectievere manieren '...to describe how ethnographic subjects are implicated in broader
processes of historical political economy' (1986:44). Daarmee kwam een eind aan de produktie van volledig a-historische monografieen of monografieen met
slechts een klein hoofdstukje over de geschiedenis van stam zus of dorp zo en/of recente veranderingen. Het bezwaar tegen de studies van de politiek-economisch
georienteerde antropologen is echter, dat zij daarin betrekkelijk weinig aandacht
besteden aan het wereldbeeld en ethos der onderzochte populaties. Hun focus
is vooral gericht op micro-macroverhoudingen en historische ontwikkelingen met name in de politiek-economische sfeer. Voor een diepgaande benadering van dat
wereldbeeld en ethos kan men beter terecht bij de antropologen die zich hebben
laten inspireren door iemand als Geertz. Het bezwaar tegen hun studies is even
wel, dat ze daarin betrekkelijk weinig aandacht besteden aan de inkapseling van
hun onderzoekspopulaties in wijdere verbanden en de historische ontwikkeling van hun samenleving en cultuur. Volgens Marcus en Fischer is het tijd om
beide benaderingen aan elkaar te koppelen of in elkaar te schuiven, zodat de
ideale holistische etnografieen ontstaan waarop zij hopen. Er bestaat nu een
soort dilemma '... between a literature weak on culture, but strong on political economy analysis, and one strong on cultural analysis, but weak on political economy ...' (Ibid.:86) 3. Dat zou kunnen worden opgelost, als men een formule zou kunnen vinden voor het construeren van een adequate tekst. Het gaat vol
gens Marcus en Fischer immers om '.. .a problem of representation or textual
construction, rather than a difference of good intention or political conviction'
(Ibid.) tussen politiek-economisch georienteerde antropologen en interpret at ieve
antropologen4. Omdat de laatsten minder dan de eersten werken vanuit (of aan) 'a single disciplined and dominant paradigm', zouden hun kansen op het vin den van een passende formule groter zijn, maar: 'An interpretive anthropology fully accountable to its historical and political-economy relations ... remains to be written' (Ibid.). Verbazingwekkend is dat niet, omdat dat een fundamentele doorbraak vergt, namelijk het afstappen van het werken met of in onderzoeks eenheden die gei'soleerd zijn in ruimte en tijd.
De taak waarvoor antropologen nu dus staan is een uiterst complexe en zware. Ze moeten enerzijds rekening houden met de wijze waarop hun onderzoekspopu laties ingebed zijn in wijdere contexten en hoe hun voelen, denken en handelen daardoor bei'nvloed wordt net zo goed als dat er invloed op uitoefent, en ander
zijds met de historische verschuivingen in die verhoudingen (cf. Vincent 1977). Volgens Marcus en Fischer zijn er twee terreinen, waarop het soort synthetische werk dat zij ideaal achten verwacht kan worden:
First, it is likely to arise from the well-established interest in the continuing transfor mation of peasant societies, that by definition reflect encapsulation in larger entities. Second, it is also likely to come from less established ethnographic interests in the middle classes, elites, professionals, and the organization of industrial work forces
(Ibid.:87).
38
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Het toeval (?) wil, dat ik me op beide terreinen heb bewogen. Immers, in
1970/1971 deed ik veldwerk in een snel transformerende agrarische gemeenschap in de Alblasserwaard en in 1980 onder particuliere binnenschippers. Op grond daarvan meen ik enig recht te hebben op het plaatsen van relativerende kant
tekeningen bij Marcus en Fischer's idealen.
Belangrijker evenwel dan de terreinen waarop 'het' mogelijk zal gaan gebeuren, is het antwoord op de vraag, hoe men die idealen volgens hen zou kunnen ver
wezenlijken of preciezer, wat dat voor mentale uitrusting van antropologen vergt. Uit hun boek kan men de indruk krijgen, dat een niet erg rigide binding aan een of ander paradigma en een grote bereidheid om op textueel gebied te ex
perimenteren daarop wel perspectieven biedt. Ik denk dat ze wat dat bet reft wel gelijk hebben, maar dat ze hun lezers bijzonder weinig concrete richtlijnen bieden over hoe ze aan de slag zouden kunnen gaan. Om uiteindelijk tot het
opleveren van een tekst te komen, waarin niet alleen op systematische en 'werke
lijkheidsadequate' wijze het wereldbeeld, ethos en handelen van de leden van een gemeenschap of klasse in kaart worden gebracht, maar ook in een wijdere en historische context worden geplaatst, kan men het niet stellen zonder een
uitgewerkt coordinatenstelsel of model. Daarover zijn Marcus en Fischer echter uiterst vaag, sterker nog, zeggen ze niks. Hetzelfde geldt trouwens voor Ortner, die opmerkt: '... a practice approach offers, or at least promises, a model that
implicitly unifies both historical and anthropological studies' (1984:159) en het
daarbij laat. Toch valt uit het boek van Marcus en Fischer te destilleren, dat het model waarop ik hier doel, ingredienten zou moeten bevatten uit de inter
pretatieve benadering a la Geertz en de politiek-economische of modern Marxis tische a la Wolf of Willis. Treffend is, dat zij de door Godelier tot ontwikkeling gebrachte benadering niet als inspiratiebron noemen. Dat komt, dunkt me, om dat ze slechts een enkel werk van hem hebben bezien en hem op grond daarvan onterecht afschilderen als een formalist, die slechts uit zou zijn op het hand haven van .. the framework, dogma, and canonic terminology of Marxism ...'
(1986:40). Ortner, die Godelier tot de structureel-Marxisten rekent, is weliswaar
positiever over zijn werk en dat van zijn geestverwanten, maar verwerpt het, onder andere omdat het cultuur zou verengen tot ideologie en in tegenstelling tot dat der politiek-economisch georienteerde antropologen 'largely nonhistorical' zou zijn. Het komt me voor, dat zowel zij als ook Marcus en Fischer, ofschoon om verschillende redenen, geneigd zijn het kind met het badwater weg te gooien. De structureel-Marxistische benadering a la Godelier en de politiek-economische a la Wolf kunnen in combinatie juist heel wat ingredienten leveren voor het coordinatenstelsel of model dat nodig is om het soort holistische studies te pro duceren dat Marcus en Fischer als ideaal zien, maar waarvan het de vraag is, of
het ooit door een antropoloog gerealiseerd zal kunnen worden.
In hetgeen nu volgt zal ik proberen om de contouren van dat stelsel of model te
schetsen. Ik zal het, zoals ik reeds heb opgemerkt, niet ineens presenteren, maar
aangeven hoe het in de loop der tijd is ontstaan, gegroeid en getransformeerd.
39
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Met enige nadruk zij hier gesteld, dat men het niet moet verwarren met een the
orie. Het is namelijk in de eerste plaats een samenvattende voorstelling van aan
dachtsvelden en dimensies met behulp waarvan we 'de' werkelijkheid, waardoor we omringd worden en die we zelf zijn, systematisch zouden kunnen verkennen en
inkarteren. Over de specifieke aard van de verbanden tussen de erin opgenomen elementen en dimensies zegt het model op zich niets. Het kan ons echter wel
helpen bij het doen van uitspraken daarover, zo goed als het ons ook helpen kan
theoretische stromingen te plaatsen en een oordeel te vellen over de reikwijdte,
systematiek en precisie van het werk van antropologen die daartoe behoren. Over beide laatste zaken gaat het me in dit verband echter minder, maar geheel buiten
beschouwing zal ik ze niet (kunnen) laten. Door het presenteren van 'mijn' model
hoop ik - ik herhaal - enerzijds duidelijk te maken, hoe pretentieus en ook expan
sionist isch antropologen zijn die spreken over en aandringen op het verrichten van holistische studies, anderzijds een ieder die desalniettemin een poging in die richting wil wagen daarmee een globaal orient at iekader te bieden, waarmee eerst in het veld en daarna achter de schrijftafel of personal computer te werken valt.
De genese van een coordinatenstelsel of model
Enkele weken nadat ik in de zomer van 1970 in het dorp van mijn onderzoek was neergestreken, ontmoette ik een stokoude boer, die als kind de Doleantie ter plekke had meegemaakt. Zonder dat ik hem daarnaar vroeg begon hij over
vroeger te verhalen. Een mededeling intrigeerde me zeer, en wel dat de besten
destijds uit de Hervormde kerk waren gelopen en 'de rommel' er in was achterge bleven. Dat was geheel in strijd met het beeld dat men in de literatuur over de beroemde en beruchte kerkscheuring aantrof. De opmerking van de hoogbe jaarde had een radicaal effect op het verloop van mijn onderzoek. Immers, ik werd erdoor bepaald bij een mijns inziens onjuiste beeldvorming in historische
geschriften en bij het feit, dat ik weinig van de dorpsfiguratie anno 1970 zou kunnen begrijpen, als ik niet diachroon zou werken. Bovendien werd ik erdoor
bepaald bij het feit, dat ik ook voor wat betreft het verleden rekening zou moeten houden met micro-macroverhoudingen, met de wisselwerking tussen gebeurtenis sen op lokaal niveau en die in de wijdere samenleving. Over die wisselwerking heb ik daarop voor een tijdvak van ongeveer honderd jaar, min of meer op goed geluk en zonder te beschikken over een richtinggevend model, van allerlei informatie van informanten en uit schriftelijke bronnen verzameld. Na de afsluiting van
mijn veldwerk beschikte ik over een kolosale hoeveelheid gegevens, waarmee ik echter enige jaren niets wist te doen, omdat me een formule ontbrak met behulp waarvan ik ze systematisch in een tekst zou kunnen weergeven. Ik miste met an dere woorden een model, waarmee ik het rijke feitenmateriaal over het verleden en heden binnen het bestek van een beperkt aantal pagina's overzichtelijk uit de
40
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
punt van mijn pen zou kunnen laten vloeien. Vooral de kwestie, hoe de ontwik
kelingen in allerlei sferen samenhangend weer te geven, leek me onoplosbaar. Ik realiseerde me evenwel, dat ze opgelost moest worden, omdat ik anders ook niet toe zou kunnen komen aan een zinnige interpretatie ervan.
In de loop van 1974, ruim drie jaren na de voltooiing van mijn veldwerk, begonnen zich echter de contouren af te tekenen van de formule of het model, waarnaar ik al zo lang zocht. Samen met Jeremy Boissevain gaf ik toen een werk
college getiteld 'Op zoek naar een nieuw paradigma'. We behandelden daarin theoretische teksten van Marx, Weber, Elias, Levi-Strauss, Wolf, Mills, Geertz, Barth, Asad, Goudsblom en anderen en trachtten op grond daarvan tot een syn thetisch beeld te komen, dat orienterend zou kunnen werken. Voor mij is dat
werkcollege van fundamentele betekenis geweest, omdat het me de ingredienten opleverde voor het model, waarnaar ik zocht en waarmee ik er uiteindelijk in
slaagde mijn dissert at ie (cf. Verrips 1977) zo te schrijven, dat daarin en his torische ontwikkelingen (de tijdsdimensie) en de micro-macroverhoudingen (de ruimte-dimensie) op systematische wijze aan bod zijn gekomen. Was ik tijdens mijn veldwerk al doordrongen geraakt van de noodzaak om
aandacht aan die twee dimensies te schenken en werd ik door de literatuur (met name het werk van Marx, Elias, Mills, Wolf en Goudsblom) in die aanpak ge steund, door die literatuur kwam ik ook op het spoor van de conceptuele mid
delen, waarmee ik mijn materiaal zou kunnen weergeven en duiden. Vooral de
geschriften van Elias (1969, 1971 & 1974) en Goudsblom (1974) bleken uiterst
inspirerend. Aan het werk van de eerste ontleende ik de fundamentele drieslag: natuurbeheersing, sociale beheersing en zelfbeheersing. Ik realiseerde me hoe ik in elk geval over de samenhang tussen de eerste twee beheersingsvormen verslag zou moeten doen en daarbij absoluut rekening zou moeten houden met de stand der techniek en fundamentele demogra?sche feiten. Om greep te kunnen krijgen op de ontwikkeling van de sociale beheersing ontleende ik aan het werk van
Goudsblom diens onderscheid in belangrijke probleemgebieden, waarvoor mensen
steeds weer oplossingen moeten vinden, te weten bezit, arbeidsdeling, hierarchie en solidariteit. Deze attenderende begrippen, die men zou kunnen uitbreiden
met socialisatie (wie leert wat van wie?)5, bleken nuttige hulpmiddelen om de
empirische gegevens die ik gedurende een jaar had verzameld, te rangschikken, presenteren en interpreteren.
Verder realiseerde ik me op grond van het werk van Geertz (1966), dat mensen
bij het oplossen van de problemen die de natuurbeheersing en sociale beheersing met zich brengen, gebruik maken van kennis en waarderende opvattingen (cul tuur in engere zin). Met name zijn definitie van religie als symboolsysteem met
een intrinsiek dubbel karakter achtte ik uiterst zinvol om de betekenis van de ge
loofsvoorstellingen der Ottolanders duidelijk te maken. Met dat intrinsiek dubbel
karakter bedoelt Geertz, dat religie enerzijds een model biedt van de wereld (ex plicatief is) en anderzijds een model voor de opstelling in de wereld (normatief
is). Behalve een verklaringsmodel verschaft religie dus ook een handelingsmodel
41
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Hoe zij in beide opzichten transformeerde in samenhang met veranderingen in de hiervoor opgesomde aandachtsvelden werd uiteindelijk een cruciale kwestie in mijn boek. Dat ik daarover wat kon melden vloeide direct voort uit het
feit, dat ik die cent rale aandachtsvelden op het spoor was gekomen en daardoor
zinnige verbindingen kon leggen. Tenslotte besefte ik tijdens dat voor mij zo
betekenisvolle werkcollege, dat het richten van het zoeklicht op gevallen, waarin de inwoners van Ottoland het met elkaar aan de stok gekregen hadden, op de manier waarop de transactionalisten dat toen plachten te doen, nuttige inzichten zou kunnen opleveren in het reilen en zeilen van hun gemeenschap.
Tijdens de slotzitting van het werkcollege heb ik alle hiervoor uiterst be
knopt genoemde dimensies en aandachtsvelden in een schematische voorstelling samengebracht. Deze voorstelling, die ik al spoedig 'mijn coordinatenstelsel'
doopte, heb ik in Figuur 1 in gereconstrueerde vorm weergegeven. In principe gaat het om een stereometrische uitbeelding van de formule waarmee ik mijn dis sertatie schrijven kon op de wijze waarop die geschreven is. Het komt me voor, dat het hier om het soort formule handelt, waarvan Marcus en Fischer de wen
selijkheid hebben bepleit, maar die ze niet hebben willen of kunnen uitwerken.
Immers, ze houdt rekening met precies die dimensies en facetten, die zij als be
langrijk hebben aangestipt. Onmiddellijk zij er in dit verband op gewezen, dat ik in mijn boek niet alle facetten heb behandeld en de facetten die ik wel heb
behandeld, niet altijd even uitgebreid de revue heb laten passeren. Een van de oorzaken daarvan is geweest het ontbreken van de hiervoor geschetste formule op het moment, dat ik mijn veldwerk verrichtte. Daardoor zocht ik meer op goed geluk en intuitief naar bepaalde gegevens dan systematisch vanuit een duidelijk heuristisch model, waarvoor men mijn stereometrische voorstelling houden kan. Zo heb ik bij voorbeeld nauwelijks materiaal vergaard op grond waarvan ik iets te berde had kunnen brengen over de ontwikkeling van de zelfbeheersing (psycho genese) in verband met de ontwikkeling van de natuurlijke en sociale omgeving (sociogenese). Een andere reden voor het weglaten of onderbelichten van aan dachtsvelden vloeide voort uit de beperktheden van het onderzoeksinstrument, dat ik zelf was (en nog steeds ben).
Een onderzoeker kan maar een beperkte hoeveelheid aspecten van de werkelijk heid, zoals die zich aan hem voordoet, overzien zowel in de ruimte als in de tijd. Zo is bij voorbeeld de mate, waarin hij aandacht kan besteden aan met name het
persoonlijk levenslot van individuen omgekeerd evenredig met de omvang van zijn onderzoekseenheid. Hoe groter hij die kiest, des te moeilijker zal het zijn aan dat levenslot recht te doen en des te sneller zal hij ertoe neigen zich slechts in te laten
met geschiedenis en sociale structuren of een van beide. Het zal de oplettende lezer duidelijk zijn, dat ik hier doel op de verwezenlijking van de door Mills
geformuleerde opdracht voor de sociale wetenschap: 'Social science deals with
problems of biography, of history and their intersections within social structures'
(1959:143). Wanneer een antropoloog het in de breedte (ruimte) zoekt, zullen
zijn historische diepgang en aandacht voor het levenslot van concrete individuen
42
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
daarvan de effecten ondervinden, zo goed als ook het omgekeerde het geval is. Omdat hij slechts een sterveling is en geen aan god gelijke, zal een antropoloog
-
en trouwens ook niemand anders - geen echt holistische studie kunnen schrijven.
Omdat men her en der lezen kan over de wenselijkheid van een holistische aanpak, weliswaar verschillend van die der 19e eeuwse maatschappijgeleerden, heb ik er behoefte aan deze open deur in te trappen. In bij voorbeeld hun grensgevechten met historici schermen antropologen mijns inziens te gemakkelijk met die aanpak zonder zich terdege te realiseren, welke pretenties ze daarmee eigenlijk uiten.
Maar dit terzijde. Hiervoor noemde ik mijn model heuristisch. Dat is het in verschillende opzich
ten. Ten eerste kan men er op een systematische wijze historiserend onderzoek mee doen in lokale gemeenschappen. Ten tweede kan het dienen om de resultaten daarvan op systematische wijze in geschriften weer te geven. Veelal zal die weer
gave impliceren, dat men een specifieke periodisering kiest en dat men voor elke
gekozen periode alle aandachtsvelden verkent en in hun onderlinge samenhang schetst teneinde transformaties er in zichtbaar en inzichtelijk te maken. Ten derde kan het model ook dienen om benaderingswijzen in de antropologie ten
opzichte van elkaar te situeren en eventueel te bekritiseren. Zo valt niet alleen aan
te geven met welke dimensies en aandachtsvelden zij zich al of niet bezighouden, maar ook op welke zij het accent leggen, als het gaat om het geven van verkla
ringen. Neem bij voorbeeld het structuralisme van Levi-Strauss. Dat is gericht op het achterhalen van de gestructureerdheid van het weet- en waarderingsbezit op grond van de aanname, dat het menselijke brein volgens bepaalde universele
principes werkt. Deze stroming valt deswege aan de rechterzijde van mijn stereo metrische model te plaatsen. Hetzelfde geldt voor het neo-structuralisme en de
interpret at ieve antropologie a la Geertz. De stroming der transactionalisten be
weegt zich in vlak A 2, terwijl het Britse structureel-functionalisme waaruit ze
voortkwam daarin ook te plaatsen valt. De betekenis van de mogelijkheid om theoretische stromingen met behulp van
het geschetste model tentatief te situeren acht ik, dat men daardoor zicht kan
krijgen op overeenkomsten en verschillen er tussen en waar wellicht mogelijkhe den tot integratie gelegen zijn. Per slot van rekening lijken ze alle gericht op het verklaren van (onderdelen van) eenzelfde werkelijkheid. Over dat punt valt even
wel te twisten. Zo kan men namelijk beweren dat er geen objectieve werkelijkheid bestaat, die antropologen bestuderen kunnen, en volhouden dat zij door hun ver
schillende theoretische visies verschillende werkelijkheden construeren, die niet
met elkaar vallen te rijmen. Vooralsnog wil ik niet op dat standpunt gaan staan, omdat dat elke wetenschappelijke discussie tot een strijd van gelovigen maakt, elk
met een eigen wereldbeeld en daarbij passend ethos. Twee stromingen die mijns inziens op vruchtbare wijze met elkaar verbonden zouden kunnen worden, zijn de
Levi-Straussiaanse en de Eliassiaanse. De eerste valt, dunkt me, te dynamiseren en de tweede te structuraliseren. Zo kan ik niet goed inzien, dat het onmogelijk zou zijn om aan te tonen, a) welke structuur het weet- en waarderingsbezit van
43
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
een bepaalde populatie in een bepaalde omgeving op een zeker moment heeft, en
b) hoe dat transformeren kan in een ander, edoch ook gestructureerd dito bezit
van een populatie op een later tijdstip. Anton Bloks artikel (1981) over rammen
en bokken en de code of honour in het Mediterrane gebied bevat bij voorbeeld
een schitterende aanzet tot de hier gesuggereerde synthese 6.
Ten vierde en tenslotte is het mogelijk om mijn model allerlei disciplines, zoals die thans aan westerse universiteiten gedoceerd worden, ten opzichte van
elkaar te situeren. Dat mijn tekeningetje die mogelijkheid 66k biedt, lijkt me een
onmiddellijk gevolg van het feit, dat de aandachtsvelden en dimensies erin vervat
een reflectie vormen van de indeling in wetenschappelijke aandachtsvelden, zoals
die zich in het westen ontwikkeld heeft en die ik heb leren kennen. Als men zich
realiseert, dat met elk aandachtsveld in mijn model een aantal wetenschappe
lijke disciplines correspondeert, dan kan duidelijk worden, voor welke gigantische
opgave antropologen die holistisch willen werken, in principe staan, alsook dat
ze die nimmer kunnen vervullen.
De groei en transformatie van het model
Nadat ik mijn dissertatie had voltooid, bleef ik mijn stereometrische model ge
bruiken, o.a. om doctoraalstudenten die in allerlei dorpsgemeenschappen in West
Europa leeronderzoek gingen doen, aan een grofmazig orient at iekader te helpen. Voor de drie centrale aandachtsvelden: natuurlijke omgeving, sociale omgeving, en het weet- en waarderingsbezit van mensen (cultuur) 'bedacht' ik evenwel an
dere benamingen en wel landscape, manscape en mindscape 7. Aangezien het bij
samenlevingen om mensen in meervoud (een uitdrukking van Goudsblom) gaat en meestal de helft daarvan uit vrouwen bestaat, heb ik de term manscape later
vervangen door (wo)menscape. Om de bestudering van de genese en transfor
matie van die drie scapes in de ruimte gesitueerd, draaide en draait het mijns inziens nog steeds in onze discipline 8.
In het begin van de jaren tachtig raakte ik betrokken bij het geven van on
derwijs aan eerstejaars en moest ik exegeses gaan geven van Roger Keesings handboek Cultural Anthropology, a Contemporary Perspective (1981). Het trof
me, dat het gecomponeerd scheen op basis van een soortgelijk coordinatenstelsel
als het mijne. Immers, Keesing bepleit bestudering van dezelfde drieslag in
de tijd en ruimte. Hij hanteert evenwel andere begrippen, namelijk ecosystem,
society (of abstracter social structure) en culture (of ideational system) 9. Door
het bestuderen van zijn handboek werd ik eens te meer bepaald bij het feit, dat men er goed aan doet met betrekking tot culture, of in mijn terminologie
mindscape, te beseffen, dat het daarbij handelt om een aangeleerd, deels bewust
deels onbewust, dwingend en gestructureerd geheel met een distributief karakter.
Die laatste twee kenmerken wil ik in dit verband benadrukken. De mindscape van
mensen is gestructureerd - indien dat niet zo was zou hun samenleving immers
44
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
ook geen structuur kunnen vertonen -, maar niet alle leden van een samenleving beschikken over dezelfde mindscape (culture).
Keesings uiteenzettingen deden me inzien, dat ik mijn attenderende coordina tenstelsel bij diende te stellen en uit te breiden. Omdat ze voor een belangrijk deel gebaseerd bleken op werk van Maurice Godelier, edoch op sommige punten op een volstrekt onheldere wijze, ben ik me in diens werk zelf gaan verdiepen. Terzijde zij hier vermeld, dat men er dan al snel achter komt, dat Keesing het niet alleen op een gebrekkige wijze weergeeft, maar er ook op een onaanvaardbare
wijze uit citeert 10. Voor mij betekende het kennisnemen van de geschriften van
de Franse neo-Marxist of, zoals Ortner hem heeft genoemd, structured Marxist, dat ik mijn model op bepaalde onderdelen veel specifieker kon maken. Boven dien raakte ik erdoor overtuigd, dat men voor het verwerven van landscape,
(wo)menscape en mindscape - alle drie op te vatten als gestructureerde fenome
nen - uit zou moeten gaan van, of 'in laatste analyse' terug zou dienen te vallen
op, een subterrein van de (wo)menscape, te weten de economische sfeer. Immers, zonder produktie geen reproduktie van samenlevingen en culturen. Kortom, door Godeliers werk leerde ik ook, hoe ik op een zinvolle manier verbanden zou kun nen leggen tussen of theoretiseren over de aandachtsvelden, met het opsporen en
verfijnen waarvan ik me tot dan toe eigenlijk hoofdzakelijk had bezig gehouden. Omdat zijn denkbeelden een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van mijn model, wil ik enkele van de belangrijkste beknopt weergeven. Boven dien wil ik daarmee tegelijkertijd duidelijk maken, dat Marcus en Fischer Gode lier mijns inziens ten onrechte als formalist aan de zijlijn plaatsen en Ortner dat ook doet maar om andere redenen.
Godelieriaans intermezzo
Inzake de kwestie hoe men zich de verhouding tussen Grundlage (infrastructuur) en Uberbau (superstructuur) het beste zou kunnen opvatten, heeft Godelier een
geheel eigen visie ontwikkeld en zich daarmee in een aantal opzichten gekeerd tegen zowel Marxistische als ook niet-Marxistische collega-antropologen. Onder infrastructuur verstaat hij: de combinatie van verschillende materiele en sociale
condities, die het de leden van een samenleving mogelijk maakt de materiele middelen van hun sociale bestaan te produceren en reproduceren. Hij splitst die
combinatie als volgt uit: 1. De ecologische en geograGsche condities, waaruit de materiele middelen wor
den geput. 2. De produktiemiddelen, d.w.z. alle materiele en intellectuele middelen die
mensen aanwenden om de natuur (zie 1.) tegemoet te treden om daaraan
hun bestaansmiddelen te onttrekken.
3. De produktieverhoudingen, d.w.z. alle verschillende verhoudingen tussen
mensen met de volgende drieledige functie:
45
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
a) de bepaling van de concrete sociale vorm van de toegang tot hulpbronnen
(bij voorbeeld land) en van de controle over de produktiemiddelen (zeg de arbeidsdeling) en
b) het verdelen van de arbeidskracht van de leden van een samenleving over
verschillende arbeidsprocessen en het organiseren van die processen (zeg de arbeidsdeling) en
c) de bepaling van de concrete sociale vorm van de circuiatie en distribu
te van de produkten van individuele en collectieve arbeid (cf. Godelier
1978:763). Voor Godelier maken 2. en 3. de produictiewijze uit, terwijl hij de term econo
mische structuur reserveert voor 3. alleen. Van groot belang is wat hij opmerkt over de produktieverhoudingen. Dat kunnen namelijk al die verschillende verhou
dingen tussen mensen zijn, die de hiervoor genoemde drieledige functie vervullen.
Het betreft hier een visie die het direkte resultaat is van Godeliers afstappen van het (etnocentrische) onderscheid tussen onder- en bovenbouw-verhoudingen, waarvan de eerste de laatste (al dan niet in laatste instantie) zouden bepalen, en het overstappen op een hierarchie van functies, waarvan de drieledige in zijn ogen de belangrijkste is (cf. Godelier 1973, 1978 en 1984). Het voordeel ervan
is, dat men niet in de problemen komt in het geval van samenlevingen waarin
geen sprake is van afzonderlijke economische, verwantschappelijke, politieke en
religieuze instituties zoals in de onze, die wat dat betreft uniek is. In dat soort
samenlevingen zijn het namelijk nu eens de verwantschapsverhoudingen, dan de
politieke verhoudingen en soms zelfs de religieuze die naast hun 'normale' functie ook nog eens de drieledige economische functie vervullen. Men kan het een en
ander ook anders formuleren en zeggen, dat in die samenlevingen bij voorbeeld de
verwantschapsverhoudingen, omdat ze die drieledige functie 66k vervullen, tevens de economische structuur vormen. En dat is iets, aldus Godelier (1973), wat de Britse structureel-functionalisten steeds volledig over het hoofd hebben gezien. Daardoor dachten zij Marxisten, die beweerden dat de infrastructuur (in laatste
instantie) de superstructuren zoals de verwantschappelijke verhoudingen, deter
mineerden, in het ongelijk te kunnen stellen, omdat er van het omgekeerde sprake zou zijn. Onzin, aldus Godelier, als men beseft, dat het in het oog springen van
het belang van die verhoudingen alleen maar kan, als ze in economisch opzicht de drie hiervoor genoemde functies vervullen. In feite beschuldigt hij de structureel functionalististen van pure oppervlakkigheid, het trappen in wat ze waarnamen, zo goed als hij bepaalde Marxistische collega's verwijt, dat ze bij het bestude ren van zogenaamd pre-kapitalistische samenlevingen uitgaan van een scheiding tussen institutionele sferen (hierarchisch ten opzichte van elkaar gerangschikt), die pas laat in de geschiedenis is ontstaan, en wel met de opkomst van het kapi talisme.
In dit verband is het ook van belang even stil te staan bij Godeliers visie
op de rol van voorstellingen of de relatie tussen Videel et le materiel Behalve de opvatting dat ideeen, zoals menig orthodox Marxist beweerde, pas na het
46
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
tot stand komen van allerlei relaties tussen mensen zouden zijn opgekomen en
gevormd, verwerpt hij ook de opvatting dat ze, zoals menig niet-Marxist volhield, richting zouden geven aan hun handelen, met andere woorden, er aan vooraf zouden gaan. In plaats daarvan stelt hij zich op het standpunt, dat je geen gedrag (relaties) kunt hebben zonder voorstellingen en geen voorstellingen zonder
gedrag (relaties) (cf. Godelier 1984; Verrips 1985). Omdat Godelier meent, dat denken en doen elkaar steeds veronderstellen, dat men ze wel mag onderscheiden maar niet mag scheiden, valt te begrijpen, dat hij voorstellingen met betrekking tot de natuurlijke hulpbronnen, de arbeidsdeling etc., die van belang zijn voor het economisch handelen, tot de produktiemiddelen rekent. Daaronder vallen bij voorbeeld voorstellingen over onzichtbare machten, waarvan men aanneemt dat
ze de reproduktie van de natuur beheersen en op grond waarvan men komt tot het uitvoeren van rituelen teneinde ze te behagen of verzoenen. Maar daaronder vallen ook alle classificaties van alle wel en niet eetbare planten en dieren, alle
regels voor het vervaardigen en het gebruik van werktuigen etc.. Omdat wij mensen onze voorstellingen uitdrukken in taal, behoort een deel van onze taal, aldus Godelier (1978), net als die werktuigen (de materialiseringen van voorstel
lingen) tot de produktiemiddelen of -krachten. Godeliers visie omvat veel meer dan ik hier in een notedop heb weergegeven.
Zo zijn zijn beschouwingen over de gronden waarop overheersing berust, o.a. op gedeelde voorstellingen (cf. Godelier 1982), en de mogelijke motor van maat
schappelijke en culturele veranderingen (het groeien van contradicties tussen de stand der produktiekrachten en de structuur der produktieverhoudingen) uiterst
interessant, maar daar wil ik in dit bestek niet nader op ingaan. Zijn opvat tingen, zoals ik die hiervoor beknopt heb geschetst, hebben mij ertoe gebracht
mijn model te wijzigen. Het kwam me voor dat de heuristische waarde ervan
vergroot zou kunnen worden als ik zijn specificaties van de infrastructuur erin zou opnemen onder de noemer (wo)menscape. Ze zijn namelijk precieser dan Goudsbloms attenderende noties bezitsverdeling en arbeidsdeling. Diens andere twee dito begrippen hierarchie en solidariteit heb ik niet geheel laten vallen, maar
wat meer naar de achtergrond geschoven. In plaats daarvan heb ik een aantal institutionele sferen die in onze complexe samenleving ((wo)menscape) te onder scheiden vallen, zoals sociale, politieke, legaal-juridische en religieuze, ingevoerd. Dat lijkt me niet in strijd met Godeliers opvattingen en ook als dat zo was zou ik daar geen boodschap aan hebben. Het handelt hier om superstructurele sferen, waarmee net als met de economische of infrastructurele een bepaald deel der
mindscape (cultuur) correspondeert. Hoe mijn coordinatenstelsel er uit kwam te zien nadat ik me verdiept had in Godeliers geschriften, heb ik weergegeven in
Figuur 2. Daarin heb ik tevens met een aantal pijlen aangegeven, welke deter
ministische redeneerwijzen vulgair Marxisten en cultured materialisten volgen ten einde duidelijk te maken, dat die niet in mijn door Godelier gei'nspireerde
model geimpliceerd zijn. Ook voor dit model gelden de functies die ik voor het
eerdere heb opgesomd.
47
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Het model groeit verder; nieuwe termen
Marcus en Fischer hebben Godelier een formalist genoemd en zijn werk verder
niet in beschouwing genomen. Ortner heeft hem gerangschikt onder de struc
tureel-Marxisten, die weliswaar een pluim op de hoed verdienen o.a. omdat ze .. did not dismiss cultural beliefs and native categories as irrelevant to the real
and objective operations of society ...' en .. put a relatively powerful sociology back in the picture' (1984:140), maar toch door haar aan de kant worden gezet, omdat ze het cultuurbegrip vernauwd zouden hebben tot 'ideologic' en tamelijk 'nonhistorical' zouden zijn. Het eerste verwijt acht ik in het geval van Gode lier ongenuanceerd om niet te zeggen onjuist, het tweede heeft enige grond. In
zijn overigens voortreffelijke monografie over de Baruya besteedt Godelier (1982) inderdaad nauwelijks aandacht aan de historische ontwikkeling van hun samen
leving en cultuur. Evenmin gaat hij daarin uitvoering in op hun inkapseling in
wijdere politiek-economische verbanden. Dat hij die twee onderwerpen in zijn
etnografisch werk onderbelicht, betekent voor mij echter niet dat zijn benadering daardoor als inspiratiebron komt te vervallen.
Maar al te vaak zijn antropologen geneigd om bij het constateren van omissies in of tegenspraak tussen benaderingswijzen het kind met het badwater weg te
smijten in plaats van te zoeken naar aanvullingen en oplossingen. Zo heeft het me heel vaak verbaasd en geergerd, dat Elias en veel van zijn adepten de structuralistische aanpak eigenlijk nimmer serieus hebben willen nemen, om
dat die a- of anti-historisch is. Al eerder heb ik opgemerkt, dat het mogelijk moet zijn om een socio- en psychogenetische benadering a la Elias te com
bineren met een structuralistische a la Levi-Strauss, alsmede stromingen die daarmee een nauwe verwantschap vertonen, zoals die structured Marxisten en de neo-structuralisten. Elias (1969) spreekt over onbedoelde edoch gestructureerde socio-en psychogenetische processen, hetgeen het werken met de notie dat land
scape, (wo)menscape en mindscape gestructureerde entiteiten vormen, waarvan
de structuur en de principes waarop die berust zich op bepaalde momenten in de
tijd laten bestuderen, mijns inziens allerminst uitsluit. Sterker nog, ik meen dat het bestuderen van die processen in hun onderlinge samenhang rijkere resultaten zou kunnen opleveren als men die notie serieus neemt en expliciet uitgaat van de gestructureerdheid van de scapes die transformeren. En dat brengt me op de laatste specificaties, die ik in mijn model heb aangebracht.
Elias werkt met het dynamische begrippenpaar socio- en psychogenese. In ver
band met het precieser richten van onze onderzoekersblik lijkt het me zinnig daar een aantal soortgelijke begrippen aan toe te voegen. In de eerste plaats stel ik voor gebruik te gaan maken van het attenderende begrip ecogenese. De natuur
lijke omgeving waarin mensen zich bevinden, is o.a. door de manier waarop zij er gebruik van maken aan een continue transformatie onderworpen 11. Het land
schap waarin onze voorouders leefden, is een totaal ander dan hetgeen waarmee
wij thans te maken hebben. Hoewel Elias gewezen heeft op de nauwe samenhang
48
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
tussen natuurbeheersing, sociale beheersing en zelfbeheersing, is het opmerkelijk dat hij wel de begrippen socio- en psychogenese heeft gelanceerd en niet het door
mij voorgestelde, waar dat toch een voor de hand liggende zaak was geweest. In de tweede plaats stel ik het begrip technogenese voor, waarmee ik de aan
dacht wil vestigen op de ontwikkelingen in de sfeer van de techniek. De middelen waarmee wij de natuur thans exploiteren ondergaan in een razend tempo veran
deringen (men behoeft maar te denken aan de olie- en gaswinning uit onderzeese
reservoirs) met alle effect en van dien op wat we ons milieu zijn gaan noemen en
de manier waarop we daar nog in kunnen (samen)leven. Bij technogenese denk ik evenwel niet alleen aan de ontwikkeling der produktiemiddelen, maar ook aan die der communicatiemiddelen, woningbouw, huishoudelijke apparatuur, e.d. .
In de derde plaats wil ik het begrip demogenese introduceren, waaronder ik de getalsmatige ontwikkelingen van populaties wil vangen, kortom die processen die in het centrum der belangstelling der demografie staan.
Dat er tussen de ecogenese, technogenese en demogenese sprake is van een nauwe samenhang lijkt me weinig betoog behoeven. In elk specifiek geval zal men evenwel moeten nagaan van wat voor karakter die is, alsook hoe die drie
gerelateerd zijn aan de socio- en psychogenese. Omdat ik het laatste atten derende begrip van Elias teveel vind slaan op de affectieve ontwikkelingen die de leden van een samenleving (kunnen) ondergaan, en te weinig op de cogni tieve, stel ik voor naast psychogenese de notie ideogenese
12 te gebruiken en die twee te subsumeren onder mentogenese. Met mentogenese bedoel ik dan zowel transformaties in de affecthuishouding alsook in de kennishuishouding van
mensen in meervoud. Hoe die twee huishoudingen er op een bepaald moment in de geschiedenis uitzien noem ik de mindscape, waarvan ik met de structuralist en
aanneem, dat het daarbij handelt om een gestructureerd geheel. Terzijde zij er
hier op gewezen, dat het opperhoofd der structuralisten Levi-Strauss zich slechts in cognitieve structuren heeft verdiept en niet in affectieve, waar Elias het accent
juist heeft gelegd op affecten zonder structuralistisch te redeneren. Let de eerste niet op de historische ontwikkeling van die structuren, daar houdt de laatste juist wel rekening met de geleidelijke transformatie der affecthuishouding. Zowel de
genese van affecten en voorstellingen (oiVideel in Godeliers terminologie) alsook de wijze waarop ze een systematisch geheel vormen op bepaalde punten in de
tijd zouden de aandacht moeten hebben van elke antropoloog die holistisch bezig wil zijn.
Uit het voorgaande is hopelijk duidelijk geworden, dat ik bij (de genese van de) mindscape niet denk aan hoe het daarmee gesteld is in het geval van een individu, maar van verzamelingen individuen (bij voorbeeld een klasse, beroepsgroep, of een dorpsgemeenschap). Tot dusver ben ik er nog niet in geslaagd nieuwe be
grippen te smeden met betrekking tot de genese van de (wo)menscape13, door
Elias aangeduid als sociogenese, een mijns inziens te weinig preciese aandui
ding om edit goed mee uit de voeten te kunnen omdat er te veel onder valt
(zie daarvoor Figuur 2 en 3). Daardoor is de attenderende werking ervan te
49
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
gering. Evenmin is het me tot dusver gelukt om een goede term te vinden voor de ontwikkeling die de mensheid in de loop der geschiedenis in biologisch opzicht meemaakt. Voor de lange termijn processen in dat vlak lijkt biogenese geschikt. Tenslotte beschik ik nog niet over een adequate benaming voor het ontstaan en
de ontwikkeling van de manieren waarop mensen hun lichaam (leren) gebruiken in (re)produktieve en communicatieve zin. Elias mag zich dan wel uitvoerig hebben verdiept in de beheersing van allerlei lichamelijke verrichtingen vanuit een socio- en psychogenetisch perspectief, een term voor de genese van specifieke lichaamstalen zal men bij hem tevergeefs zoeken. Wellicht is somagenese in dit verband bruikbaar14.
Dit gezoek naar termen, dat me nu al zo lang bezighoudt en waarvoor ik in dit opstel de aandacht vraag, zou men kunnen duiden als een uiting van een neu
rotische etiketteringsdrift. Daar heeft het inderdaad iets van weg. Ik ben echter de overtuiging toegedaan, dat het speuren naar min of meer adequate woorden voor verschijnselen waarmee we ons bezighouden maar waarvoor we (nog) geen naam hebben, om verschillende redenen zinvol is. Wanneer we iets benoemd en
geclassificeerd hebben, krijgt het betekenis en is de kans groot, dat er voortaan
systematisch op gelet gaat worden. De geschiedenis van de antropologie is voor een groot deel de geschiedenis van haar termen. Nadat Codrington het begrip mana had gelanceerd, ontdekten antropologen alom mana-achtige fenomenen. Hetzelfde geldt voor de ganse begrippenwinkel met betrekking tot verwantschap en afstamming. Daar zijn hele generaties antropologen mee opgevoed en die heeft in niet geringe mate een rol gespeeld bij hun onderzoeken. Nieuwe noties
zijn steeds nodig in verband met het scherper richten van ons wetenschappelijk zoeklicht. Wie dat ontkennen wil staat mijns inziens zijn eigen ideogenese in de weg en in het verlengde daar van de ontwikkeling van de wetenschap i.e. de
antropologie. In Figuur 3 heb ik mijn nieuwe model, met daarin de begrippen zoals ik die
hiervoor heb uiteengezet, weergegeven. Me dunkt, dat het voor al die antropolo gen die menen dat holistisch onderzoek datgene is waarnaar we moeten streven, in verschillende opzichten van betekenis kan zijn. Ten eerste kan het hen bij hun hybris bepalen en doen beseffen, dat dergelijk onderzoek in feite iets van ze
vergt waarover ze niet beschikken, namelijk een soort goddelijk over- en inzicht.
Hybris kan soms niet anders dan met hybris bestreden worden. Ten tweede, en dat is positiever, kan het, als ze hun hoogmoed erdoor inzien en een wat beschei dener opstelling kiezen, ook een houvast bieden bij het systematisch verzamelen en verwerken van empirisch materiaal. Bovendien stelt het gepresenteerde model in staat om theorieen te situeren en theoretische keuzes te maken. Van die keuzes zal in belangrijke mate afhangen op welk terrein men onderzoek zal aanvangen, hoe men vervolgens voort zal gaan en waar men ten slotte stoppen zal, terwijl die ook hun stempel zullen drukken op de arrangering van onderzoeksgegevens in een tekst en de interpretatie ervan. Wat dat betreft lijkt het werk der structureel
Marxisten, i.e. Godelier, een nuttige bakenfunctie te kunnen vervullen.
50
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Ceterum censeo, dat er nimmer een antropoloog zal zijn, die aan al de in mijn model vervatte dimensies en aandachtsvelden op een aanvaardbare wijze recht zal kunnen doen, ergo dat de antropologiebeoefening betwixt and between zal
blijven. Over een echt holistische antropologie valt niet eens te dromen.
Noten
1 Met dank aan Heidi Dahles, Rob van Ginkel, Birgit Meyer en Ton Zwaan voor hun commentaren op een eerdere versie van dit opstel, dat ik schreef voor de conferentie
'Geschiedenis in antropologisch onderzoek', die op 10 en 11 april 1987 te Plasmolen bij Mook plaatsvond.
2 Hun schets van de situatie vroeger en nu doet onwillekeurig denken aan Tonnies
uiteenzettingen over de 'warme' Gemeinschaft en de 'koele' Gesellschaft.
3 Het gebruik van de term literature in dit verband lijkt me niet toevallig. Voor Marcus & Fischer, evenals trouwens voor een groot aantal andere (experimenteel) antropologen, is de kwestie op welke punten antropologische en literaire geschriften overeenkomen dan wel verschillen een uiterst actuele. Zie in dit verband bij voor
beeld Lepenies' (1986) schets over de concurrentie tussen de beoefenaars van de
sociale wetenschappen en literatoren.
4 Het betreft hier een tamelijk nai'eve opstelling van Marcus &: Fischer. Het bereiken van een synthese vergt namelijk niet alleen het vinden van een formule voor het construeren van een tekst, maar ook en vooral het ontwikkelen van nieuwe theorieen en dito begrippen. Zonder het laatste laten het soort teksten waar zij over dromen
zich immers niet schrijven. 5 Kitty Verrips komt de eer toe dit probleemgebied aan de reeks van Goudsblom te
hebben toegevoegd. 6 Een soortgelijke aanzet valt te vinden in de fascinerende inaugurele rede van Schulte
Nordholt (1967). Recent heeft Sahlins in zijn studie Islands of History laten zien, hoe structuur en geschiedenis op een zinvolle wijze met elkaar gekoppeld kunnen
worden. Daarin zegt hij onder meer: '...there is no phenomenal ground -
let
alone any heuristic advantage -
for considering history and structure as exclusive
alternatives. Hawaiian history is throughout grounded in structure, the systematic ordering of contingent circumstances, even as the Hawaiian structure proved itself
historical' (1985: 143/44). 7 Deze drie termen heb ik niet zelf ontworpen. Zo zijn de termen landscape en man
scape waarschijnlijk voor het eerst gebruikt door de Nederlandse antropoloog D. van
den Bosch. Tot dusver heb ik echter niet kunnen achterhalen in welk geschrift hij ze heeft gelanceerd. De term mindscape heb ik ontleend aan het werk van Maruyama, die hem als volgt heeft gedeflnieerd:
.. a structure of reasoning, cognition, per
ception, conceptualisation, design, planning, and decision making that may vary from one individual, profession, culture, or social group to another' (1980:591). Het
opnemen van culture in deze definitie acht ik misplaatst; voor mij vallen mindscape en cultuur namelijk samen, ergo bezig ik Maruyama's definitie in gewijzigde vorm. Heb ik de termen dus niet zelf bedacht, de combinatie is van mij. Een soortge lijke combinatie is ooit door de Deen Knut Weibust gesuggereerd. Zo heeft hij een
artikel, die ik tot dusver niet heb kunnen terugvinden, de titel gegeven Landskap, Redskap, Manskap. Porteous Sz Mastin (1985) introduceerden recentelijk de intri
gerende term soundscape om aan te geven, dat in bepaalde landschappen (zowel
stedelijke als rurale) gestructureerde geluidspatronen te onderkennen vallen.
51
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
8 Een studie waarin aan alle drie op bewonderenswaardige wijze aandacht wordt besteed is die van Geertz (1980) over de Balinese theaterstaat. Hoewel hij daarin uiteenzet hoe men op verschillende manieren geschiedenis kan schrijven, komt hij toch niet toe aan het verwezenlijken van de 'developmental approach' die in tegen
stelling tot de 'period approach' zijn voorkeur geniet. 9 Het ecosystem (op te vatten als een samenhangend geheel van klimaat, bodems,
waterlopen, flora en fauna) biedt mensen mogelijkheden er van alles van te ge
bruiken of aan te ontlenen, waardoor ze niet alleen zelf in leven kunnen blijven maar ook nieuw leven kunnen scheppen. Society verwijst voor Keesing naar het
totaal aantal bindingen, dat mensen in een bepaalde natuurlijke omgeving met
elkaar onderhouden, waarbij hij onderscheid maakt tussen betrekkingen met een
economisch, sociaal, legaal-juridisch en religieus karakter. Culture tenslotte laat
hij slechts slaan op datgene wat mensen in hun hoofd hebben aan kennis, waarde
ringen en normen en onderscheidt hij scherp van het daarop gebaseerde handelen en
de daaruit voortvloeiende bindingen in allerlei sferen, met andere woorden society of social structure. Dat mag evenwel niet leiden tot de conclusie, dat men beide
van elkaar zou kunnen (of mogen) scheiden; neen, ze veronderstellen elkaar. Geen
gedragswijzen, geen relaties tussen mensen zonder culture en, omgekeerd, geen cul
ture zonder die gedragswijzen, die relaties tussen mensen. Culture geeft richting aan gedrag en wordt er tegelijkertijd in uitgedrukt. Over dit analytisch onderscheid valt te redetwisten, maar vooralsnog lijkt het me zinnig en vooral nuttig bij het doen van onderzoek.
10 Zo plaatst hij fragmenten uit een tekst van Godelier (1978:765) in omgekeerde volg orde achter elkaar (Keesing 1981:186), waardoor de eerste niet alleen iets in de mond gelegd krijgt wat hij absoluut niet heeft beweerd, maar ook als een moeilijke crypticus over het voetlicht komt.
11 O.a. omdat die omgeving ook transformeert door bij voorbeeld de manier waarop onderdelen ervan (b.v. dieren)
er mee omgaan of op elkaar inwerken. Zie voor een
interessante 'ecogenetische' uiteenzetting Lofgren (1976 en 1980). 12 Deze ideogenese valt niet los te zien van de ontwikkeling der taal, waarvoor de
aanduiding linguagenese wellicht een passende is.
13 Met betrekking tot bij voorbeeld de ontwikkeling van de economische structuur zou men ook kunnen denken aan ecogenese, ware het niet dat ik die al voorgesteld heb
voor de ontwikkeling van de natuurlijke omgeving. Werken met ecogenese I en II
lijkt me verwarrend.
14 Men zou ook kunnen denken aan fysiogenese.
Literatuur
Blok, Anton 1981 Rams and Billy-Goats: A Key to the Mediterranean Code of Honour. Man,
N.S. 16:427-440.
Elias, Norbert 1969 Uber den Prozess der Zivilisation, 2. Auflage, 2 Bande. Bern/Miinchen: Francke.
Elias, Norbert 1971 Wat is sociologie? Utrecht: Het Spectrum. Aulaboek 462. 1974 Community and State. Towards a Theory. In: Bell, C. k H. Newby (Eds.),
The Sociology of Community. A Collection of Readings. London: Frank Cass. Pp. ix-xlii.
52
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Geertz, Clifford 1966 Religion as a Cultural System. In: Banton, M. (Ed.), Anthropological Ap
proaches to the Study of Religion. ASA Monographs 3. London: Tavistock Publications. Pp. 1-47.
1980 Negara. The Theatre State in Nineteenth-Century Bali. Princeton, N.J.:
Princeton University Press.
Godelier, Maurice
1973 Horizon, trajets marxistes en anthropologie. Paris: Maspero. 1978 Infrastructures, Society, and History. Current Anthropology 19(4):763-768. 1982 La production des Grands Hommes. Paris: Fayard. 1984 L'ideel et le materiel. Pensee, economies, societes. Paris: Fayard.
Goudsblom, Johan
1974 Balans van de sociologie. Utrecht: Het Spectrum. Aulaboek 518.
Keesing, Roger M.
1981 Cultural Anthropology. A Contemporary Perspective. Second Edition. New York, etc.: Holt, Rinehart &; Winston.
Lepenies, Wolf 1986 Vom Krieg der Literatur und der Wissenschaften. Der Status der Soziologie
seit der Aufklarung. Merkur 40(6):482-494. Lofgren, Orvar
1976 Peasant Ecotypes: Problems in the Comparative Study of Ecological Adap tion. Ethnologia Scandinavica: 100-115.
1980 Historical Perspectives on Scandinavian Peasantries. Annual Review of An
thropology 9:187-215. Marcus, George E. Sz Michael M. J. Fischer
1986 Anthropology as Cultural Critique. An Experimental Moment in the Human Sciences. Chicago and London: The University of Chicago Press.
Maruyama, Nagoroh 1980 Mindscapes and Science Theories. Current Anthropology 21(5):589-600.
Mills, C. Wright 1959 The Sociological Imagination. New York: Oxford University Press.
Ortner, Sherry B. 1984 Theory in Anthropology since the Sixties. Comparative Studies in Society
and History 26:126-166. Porteous, J. Douglas &; Jane F. Mastin
1985 Soundscape. Journal of Architectural and Planning Research 2(3):169-186. Sahlins, Marshall 1985 Islands of History. Chicago: The University of Chicago Press.
Schulte Nordholt, H.G. 1967 Culturele antropologie en geschiedenis. Rede. Amsterdam: Scheltema &
Holkema N.V.
Verrips, Jojada 1977 En boven de polder de hemel. Een antropologische studie van een Nederlands
dorp 1850-1971. Baarn: Verrips. 1985 'The worst of architects is better than the best of the bees'. A debate between
Eric Wolf and Maurice Godelier. Critique of Anthropology V(2): 5-19.
Vincent, Joan
1977 Agrarian Society as Organized Flow: Processes of Development Past and Present. Peasant Studies VI(2):56-66.
53
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
Tjjdsas \
- ?EH06*APIC - BB2ITS
- HlMlUsRCHiC
- SOtlDARlTf IT
54
Figuur 1
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
MINDSCAPE(UDIIL)
VM .yvLS-MARxiinc *M : KOLTO*MetMAT H.lALlXH?
Figuur 2
55
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions
C MINORCA ft
Figuur 3
This content downloaded from 146.50.98.28 on Wed, 10 Dec 2014 06:28:39 AMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions