20
26 PALEO-AKTUEEL

Een vindplaatscomplex uit het late Midden-Paleolithicum bij Zeijen (Dr.)

  • Upload
    rug

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Paleo-aktueel 26

26

PALEO-AKTUEEL

Met de jaarlijkse uitgave van Paleo-aktueel geven de medewerkers van het Groninger Instituut voor Archeologie inzicht in een deel van het lopende onderzoek van het instituut.

Redacteurs voor dit nummer: Stijn Arnoldussen, Peter Attema, René Cappers, Henny Groenendijk, André van Holk, Gilles de Langen, Elisabeth van ‘t Lindenhout, Johan Nicolay, Annet Nieuwhof, Hans Peeters, Daan Raemaekers, Mans Schepers en Sarah Willemsen

Redactiecoördinatie: Sarah WillemsenVormgeving: Siebe BoersmaOmslagontwerp: Siebe Boersma & Miriam Los-WeijnsCorrectie Engelse samenvattingen: Xandra Bardet

Foto omslag: Duigenbakje in een beerput aan de Oude Boteringestraat 43/45, Groningen. (foto Jaap Buist). Zie artikel Yotti Van Deun & Frits Vrede.

ISBN 9789491431968ISSN 1572-6622

Website: www.paleo-aktueel.nl

Adres van de redactieRijksuniversiteit Groningen

Groninger Instituut voor Archeologie (GIA)Poststraat 6 9712 ER Groningen

Tel.: 050 363 6712 fax 050 363 [email protected]

Adres van de uitgeverBarkhuis Publishing

Kooiweg 38 9761 GL EeldeTel. 050 3080936 fax 050 [email protected] www.barkhuis.nl

© GIA. Inlichtingen: www.rug.nl/let/onderzoek/onderzoekinstituten/gia/publications

rijksuniversiteit groninger instituut voor archeologiegroningen

Paleo-aktueel

26

Rijksuniversiteit Groningen / Groninger Instituut voor Archeologie (GIA)University of Groningen / Groningen Institute of Archaeology

& BarkhuisGroningen, 2015

In dit nummer: 1) Nederland, 2) Italië en 3) Spitsbergen.

In dit nummer: 1) Dronrijp, 2) Ellersinghuizen, 3) Ezinge, 4) Groningen, 5) Hatsum, 6) Holwerd, 7) Jonkersvaart, 8) Klazinaveen, 9) Laudemarke, 10) Norg, 11) Oosterbeintum, 12) Schokland, 13) Texel, 14) Veenhuizen en 15) Zeijen

VOORWOORD VII

DICK STAPERT, MARCEL NIEKUS, HENK PAAS, DICK BRINKHUIZEN & LYKKE JOHANSENEen vindplaatscomplex uit het late Midden-Paleolithicum bij Zeijen (Dr.) 1

WILLY GROENMAN-VAN WAATERINGEPalynologisch onderzoek van enkele Drentse hunebedden 13

WIJNAND VAN DER SANDENGelukkig hebben we de foto’s nog – de houten knots van Klazienaveen (Dr.) 19

WIEKE DE NEEF & MARTIJN VAN LEUSENOnderzoek aan het einde van de bergweg: prehistorisch gebruik van een Calabrese bergvallei 25

SARAH WILLEMSEN & JORN SEUBERSToegevoegde waarde of waardeloze toevoeging? Ervaringen met 3D-documentatie in het veld 37

TINEKE VOLKERSBuitenbeentjes, bloempotten en verloren schapen. North African Red Slip ware (ARS) ten noorden van de Limes 47

HENNY GROENENDIJK & MARTIN VAN DEN BOSCHDepot Jonkersvaart (Gr.): twee 9de­­eeuwse­zilveren­muntfibula’s­en een Romeinse bronzen munt 55

MANS SCHEPERS, JASPER HUIS IN ’T VELD & PAUL VAN DER KROFTWat stro, struikhei en dorsresten verbindt 65

ESTHER SCHEELE & REMCO ROLLINGSWIERGasselte boerderijen: migratie van zand naar klei 73

NELLEKE IJSSENNAGGEREen bijzondere Vikingvondst van Texel 81

VINCENT VAN VILSTERENEen mislukte kraak uit de 14de eeuw – over een onderzoekje in 1941 in Veenhuizen (Dr.) 89

YOTTI VAN DEUN & FRITS VREDEHouten duigenbakjes uit de Late Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd 99

Inhoud

V

HENNY GROENENDIJK & ELZO RENKENEen 14de eeuws eergetouw uit het Ellersinghuizerveld (gem. Vlagtwedde, Gr.) 107

FROUKJE VEENMANEen bijzonder ‘veenfenomeen’ in Corpus den Hoorn 117

SARAH DRESSCHERTimemanagement op Spitsbergen. Een historisch-archeologische benadering van Pomoren in de 18de eeuw 125

YFTINUS VAN POPTAHet maritieme cultuurlandschap van Schokland 133

DAAN RAEMAEKERSDe verbeelding van de prehistorie 2. Postzegels als spiegels van maatschappelijke ontwikkelingen 141

VI

VII

Voorwoord

Archeologisch onderzoek is eigenlijk altijd verrassend. Of het nu gaat om het ontdekken van bronstijdbewoning in het hoogland van Noord-Calabrië in Zuid-Italië of de aanwezigheid van Midden- en Jong-Palaeolithische artefactclusters in het Drentse landschap. Soms zijn vond-sten ronduit bijzonder, zoals de Vikingarmbanden en -ringen gedaan op het eiland Texel of de­vondst­van­twee­zilveren­muntfibula’s­en­een­grote­bronzen­munt­uit­ongeveer­dezelfde­periode te Jonkersvaart in de provincie Groningen, alle gevonden met de metaaldetector. Of maken we kennis met een type artefact waarvan lang niet iedereen het bestaan zal kennen, zoals houten duigenbakjes uit de Late Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd, opgegraven uit beer- en waterputten van de stad Groningen. Of met een fragment van de houten schaar van een eergetouw uit de 14de eeuw uit het Groningse Vlagtwedde, op een moment dat de ploeg al in gebruik was. Ook horen we over lopend archeologisch en historisch onderzoek naar de expedities van de Pomoren (Russische jagers uit het gebied van de Witte Zee) naar Spitsbergen en hoe belangrijk een goede planning was voor deze groep om succesvol in hun levensonder-houd te kunnen voorzien.­ Deze­aflevering­bevat­zoals­gebruikelijk­ook­bijdragen­over­bioarcheologisch­onderzoek,­zoals­het palynologische onderzoek gedaan rond Drentse hunebedden met de nadruk op vegetatiere-constructie van de recentere fasen van deze monumenten. De gepresenteerde analyses onder-schrijven dat de hunebedden gelegen waren in open bossen of aan de rand van bos en open veld. Bijzonder is de analyse van zogenaamde dubbelkuilen te Norg in een opgraving van een vroeg-middeleeuws nederzettingsterrein. Zorgvuldig graafwerk en ‘slimme’ bemonstering leidden tot de conclusie dat het hier gaat om voorraadkuilen die voor dat doel werden schoongebrand. Een tweede bijdrage met betrekking tot middeleeuws nederzettingsonderzoek betreft de aanwezig-heid van boerderijen van het type Gasselte op de kleigronden, waar voorheen de aandacht vooral naar het voorkomen van dit type op de Drentse zandgronden ging. Tot slot treft de lezer bijdragen aan over archeologische afbeeldingen op postzegels als spie-gels van maatschappelijke ontwikkelingen en een evaluatie van recente ontwikkelingen op het gebied van 3D-documentatie in het veld. Kortom, in deze Paleo-aktueel opnieuw een gevarieerd en voor iedereen toegankelijk aanbod van het fascinerende wetenschappelijk onderzoek dat vanuit of in samenwerking met het Groninger Instituut voor Archeologie door een keur aan onderzoekers­wordt­ondernomen.­Ik­kijk­alweer­uit­naar­de­volgende­aflevering!

Peter AttemaDirecteur GIA

1

Een vindplaatscomplex uit het late Midden-Paleolithicum bij Zeijen (Dr.)

Dick Stapert1, Marcel Niekus 2, Henk Paas3, Dick Brinkhuizen 2 & Lykke Johansen1

De Broekenloop ten westen van Zeijen is een zijtak van het bovenloopse deel van het Oostervoortse Diep, een beek in noordelijk Drenthe. Het Oostervoortse Diep mondt bij Lieveren uit in het Groote Diep, waarna de hoofdstroom als Lieversche Diep, en ver-volgens als Peizerdiep, verder noordwaarts stroomt, en zich uiteindelijk bij Aduarderzijl verenigt met het Reitdiep. Het gehele stroom-gebied staat bekend als het Peizerdiep-dalsysteem. Op verschillende locaties in dit dalsysteem kennen we belangwekkende vind-plaatsen uit zowel het Midden- als het Jong-Paleolithicum. Tot de laatste groep behoort de bekende Creswellien-vindplaats ‘Zeijen’ die meermalen is besproken in Paleo-aktueel (nrs. 12, 13, 22). Langs de Broekenloop is een cluster mid-den-paleolithische vindplaatsen aanwezig waarvan de belangrijkste, door ons ‘Zeijen-Oost’ genoemd, twee bifaciaal bewerkte ar-tefacten uit het latere Midden-Paleolithicum heeft opgeleverd. In dit artikel gaan we met name in op een aantal nieuwe vondsten van deze locatie, gelegen langs de oostoever van de Broekenloop. Met ruim 15 artefacten be-hoort de vindplaats nu tot een van de grotere midden-paleolithische sites op het Drents-Friese keileemplateau. Daarna worden enkele andere vindplaatsen en losse vondsten in de omgeving van Zeijen kort besproken.4 Wij be-perken ons tot de meest opvallende stukken; de­classificaties­ en­maten­van­de­artefacten­zijn opgenomen in tabel 1.5 De meeste midden-paleolithische sites zijn gebonden aan dalranden; vooral locaties waar

een zijdalletje uitmondt in een groter dal lij-ken­aantrekkelijk­te­zijn­geweest­(fig.­1).6

Zeijen-OostDe eerste vondsten van deze locatie, waaron-der een bifaciaal bewerkt artefact (een mis-lukt­ halffabricaat­ van­ een­ bladspits­ of­ een­bifaciale schaaf), dateren uit het begin van de jaren ’90 (Stapert et al. 2007) Op onge-veer dezelfde plek werd een vrij grote afslag gevonden (tabel 1, vnr. 2). Op een afstand van ca. 300 meter van bovenstaande vond-sten werd een door secundaire vorstsplijting gefragmenteerde kern opgeraapt (vnr. 3). Het duurde tot 2007 voordat er weer mid-den-paleolithische artefacten tevoorschijn kwamen. In dat jaar werden twee artefac-ten opgeraapt (vnrs. 4 en 5): een complete afslag met op de dorsale zijde verschillende negatieven en een ad-hoc kerntje met slechts twee duidelijke negatieven. De onderzij-de van het kerntje bestaat geheel uit oude vorstsplijtvlakken. De afgelopen jaren wordt de vindplaats re-gelmatig en met succes afgezocht. Sinds 2007 zijn in totaal 11 artefacten opgeraapt (vnrs. 6-16): 5 afslagen, 1 klingvormige afslag, 3 kernen,­ 1­ schaaf­ en­ 1­ halffabricaat­ (bifaci-aal; zie onder). Een van de afslagen kan van-wege een dwarsstaand oud vorstsplijtvlak eventueel als couteau à dos naturel (‘rugmes’) geclassificeerd­ worden.­ Een­ waarschijnlijk­midden-paleolithische afslag, gevonden in de omgeving van hunebed D5, behoort vermoe-delijk ook tot dit complex, maar dit stuk heb-ben wij nog niet kunnen bestuderen (vnr. 17).

2

Paleo-aktueel 26, 2015

In totaal heeft de vindplaats dus 16 (of 17) midden-paleolithische artefacten opgeleverd, naast de nodige incerto-facten.

Een halffabricaat van een bladspitsDe meest bijzondere vondst van de afgelopen jaren is zonder twijfel een bijna 8 cm lang bifaciaal­bewerkt­artefact­ (fig.­2:­nr.­1).­Dit­stuk­ laat­ zich­moeilijk­ classificeren­ daar­ de­

Tabel 1. Enkele­gegevens­van­de­midden-paleolithische­vondsten­die­worden­besproken­ in­dit­ artikel.­De­vindplaats-nummers­in­de­eerste­kolom­verwijzen­naar­de­nummers­op­de­kaart­in­figuur­1.­De­maten­zijn­in­mm,­de­gewichten­in­grammen. Een asterisk duidt metingen aan die niet de originele zijn vanwege fragmentatie. Een streepje geeft aan dat de betreffende­gegevens­niet­beschikbaar­zijn.

Vindplaatsen vondstjaar vnr. type lengte breedte dikte gewicht vinder

1. Zeijen-Oost jaren ‘90 1 halffabricaat? 73 45 16 - J. v.d. Veen

jaren ‘90 2 afslag 73 64* 14 - J. v.d. Veen

1991 3 kern 60* 49* 17* - M. Wetterauw

2007 4 afslag 43 37 13 - H. Paas

2007 5 kern 45 41 13 28,1 J.R. Beuker

2011 6 halffabricaat 79 46 16 59,2 H. Paas

2012 7 afslag 27 27 7 6,6 D.C. Brinkhuizen

2012 8 Levallois-kern 42 40 20* 27,9* M.J.L.Th. Niekus

2013 9 afslag / rugmes 59 30 20 36,8 M.J.L.Th. Niekus

2013 10 schaaf op Levallois-kern 62 44 21 60,5 H. Paas

2008 11 afslag 28 28 9 7,1 H. Paas

2013 12 klingvormige afslag 38* 25 10 10* H. Paas

2014 13 afslag 48 43 17 31,4 H. Paas

2014 14 kern 64 48* 18 62* H. Paas

2015 15 (Levallois?) kern 47 41 17 32,5 H. Paas

2015 16 afslag 35* 32 6 6,0* H. Paas

? 17 afslag? - - - - H. v. Reesch

2. Zeijen-West 2011 1 (kernpreparatie-)afslag 50 53 20 - H. Paas

2012 2 afslag 31 19 9 4,9 H. Paas

2012 3 (Levallois?) afslag 47 50 13 25,8 M.J.L.Th. Niekus

2012 4 Levallois-kern 48* 36* 10* 18* M.J.L.Th. Niekus

2014 5 (Levallois?) afslag, klingv. 47* 28 6 7* M.J.L.Th. Niekus

3. Zeijen-Zuidwest 2014 1 afslag 41 38 14 23 H. Paas

2014 2 afslag 24 50 14 13 H. Paas

2014 3 (vuistbijl?) afslag 27 23 6 3 H. Paas

2014 4 afslag 17 24 4 2 H. Paas

4. Zeijen-Zeijerwiek 2013 1 klingvormige afslag 53* 25 12 14,3* H. Paas

2013 2 afslag 20* 25* 4* 2,1* H. Paas

2013 3 Levallois-afslag 49* 47 11* 22,5* J. van Rijn

Losse vondsten

5. jaren ‘90? - afslag 80 61 19 - S. Wetterauw

6. 1986 - Levallois-kern 57 46 12 - F. de Vries

7. 1986 - kern 53 44 19 - F. de Vries

8. 1997 - (Levallois?) kern 66 46 10* - J. v.d. Veen

9. 2013 - afslag 28 32 8 9,2 H. Paas

3

Een vindplaatscomplex uit het late Midden-Paleolithicum bij Zeijen (Dr.)

bewerking deels mislukte en het werkstuk niet werd voltooid, terwijl verschillen in ver-weringsgraad suggereren dat het werktuig in twee verschillende perioden werd bewerkt. Het werktuig kan het best beschreven wor-den­ als­ een­ mislukt­ halffabricaat­ van­ een­(Mauern-)bladspits. De bewerking mislukte omdat een dikker deel in het topgedeelte van vlak A (zie het zijaanzicht) ondanks meer-dere pogingen niet weggewerkt kon worden en vrij diepe hinges ontstonden. Hoewel dit vlak vanaf alle kanten is bewerkt zijn de ne-gatieven onregelmatig en deels mislukt, en sommige zijn te steil. We hebben de indruk dat dit stuk is bewerkt door een gevorderde leerling - niet door een ervaren bewerker. Opvallend is dat vlak B grotendeels veel sterker is verweerd dan vlak A; het opper-vlak is putteriger, en bedekt met een vlekke-rige witte patina. Dit sterker verweerde deel

bestaat uit vier of vijf vlakken die veel lijken op negatieven (zo zijn ze ook getekend maar wel met wat meer korte dwarslijntjes dan bij overduidelijke negatieven). We kunnen ech-ter niet uitsluiten dat deze vlakjes natuurlijk ontstonden. Als deze oude, witgepatineerde vlakjes wel (deels) als negatieven worden op-gevat, dan gaat het om een ‘pick-up’: een ar-tefact dat tijdens twee verschillende perioden is bewerkt. Slechts een klein deel van vlak B, langs de linker rand, toont een aantal nega-tieven met dezelfde (lichtere) mate van ver-wering als vlak A zonder witte patina. Deze zijn waarschijnlijk tijdens de tweede bewer-kingsepisode ontstaan toen het werktuig voor een deel bifaciaal werd bewerkt. In een eerste stadium zou het, gezien het feit dat de negatieven uit verschillende richtingen komen, kunnen gaan om een vuistbijl(fragment) of een grotere (Levallois?)

Fig. 1. Hoogtekaart, ge-baseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), van de omgeving van Zeijen met vindplaatsen (nrs. 1-4) en losse vondsten (nrs. 5-9) uit het Midden-Paleolithicum. De vindplaat-sen zijn aangegeven met een ster (de grootte van de ster wordt bepaald door het aantal midden-paleolithi-sche artefacten): 1. Zeijen-Oost; 2. Zeijen-West; 3. Zeijen-Zuidwest; 4. Zeijen-Zeijerwiek. De losse vonds-ten zijn aangegeven met een cirkel (afslagen) of een vierkant (kernen). Lagere delen in het landschap zijn aangegeven in blauw en groen, hogere delen in geel en bruin. Het dal van het Oostervoortse Diep met zijn vertakkingen is goed te zien aan de westkant van de Zeijerrug (kaart J. Bongers, De Steekproef bv, Zuidhorn).

4

Paleo-aktueel 26, 2015

Fig. 2. Zeijen-Oost. 1. Mislukt halffabricaat van een bladspits; 2. convexe schaaf op (Levallois) restkern (tekening L. Johansen, Haren).

5

Een vindplaatscomplex uit het late Midden-Paleolithicum bij Zeijen (Dr.)

kern. Toen de tweede gebruiker het opraapte om er een bladspits van te maken moet het stuk­al­flink­verweerd­zijn­geweest­en­was­het­mogelijk een al duizenden jaren oud artefact. Wat de laatste bewerkingsfase betreft, gaat het waarschijnlijk om een werkstuk van een gevor-derde leerling, een ouder kind. Dat is op zich niet­onbekend:­er­zijn­meer­mislukte­halffabri-caten van bladspitsen die aan leerlingen kun-nen worden toegeschreven (Stapert et al. 2007; Johansen & Stapert, 2012). Omdat bladspitsen

technisch gezien de moeilijkste werktuigen waren uit het latere Midden-Paleolithicum, is te verwachten dat er regelmatig mislukkingen ontstonden - zeker door leerling-bewerkers. Nagenoeg dezelfde conclusies werden getrok-ken voor het bifaciaal bewerkte artefact dat eerder op deze vindplaats werd gevonden. Mogelijk zijn beide bifaciale stukken van ‘Zeijen-Oost’ door dezelfde persoon gemaakt, en waarschijnlijk liet hij nog meer werkstuk-ken achter (zie hieronder).

Fig. 3. Zeijen-Oost. 1. Kleine Levallois-kern; 2. kleine, mis-lukte Levallois-achtige kern (tekening L. Johansen, Haren).

6

Paleo-aktueel 26, 2015

Een schaaf en meerdere kernenEen ander interessant artefact is een convexe schaaf­ op­ een­ afgedankte­ (rest)kern­ (fig.­ 2:­nr. 2). Vlak B is vrij vlak, terwijl vlak A een hoog-gewelfde vorm heeft. Vlak B kan geïn-terpreteerd worden als het bovenvlak van een Levallois-kern, maar met onvolledige prepa-ratie. Ondanks twee cortexresten vond men de vorm van dit vlak goed genoeg om een poging te wagen tot het afslaan van een af-slag (vanaf de top in de tekening). Deze af-slag greep te diep in en eindigde veel te kort (de maximale lengte van het negatief is nog geen 2 cm), waarna het stuk ongeschikt was om nog verder als kern te benutten. Hierna werd het stuk vuursteen getrans-formeerd tot een schaaf met een convexe werkrand. Van het voormalige ondervlak van de kern, vlak A, werd één lange zijde geretoucheerd over een lengte van 4-5 cm. De schaafhoek bedraagt meest 65-75°. De andere negatieven op vlak A zijn slagvlak-ken voor de bewerking van het bovenvlak van de kern, vlak B. In noordelijk Nederland waren gave en gro-tere brokken vuursteen altijd schaars, ook al tijdens het Midden-Paleolithicum. De omvor-ming van een afgedankte kern tot schaaf ligt in deze context voor de hand. Dit verschijnsel kennen we ook van andere vindplaatsen, bij-voorbeeld van Mander (Stapert et al. 2013). ­ Van­ een­ klein­ Levallois-kerntje­ (fig.­ 3:­nr. 1) is door secondaire vorstsplijting een flink­deel­van­het­ondervlak­verdwenen;­ook­zijn interne vorstscheuren aanwezig. Het grootste negatief op het afbouwvlak heeft een maximale lengte van slechts 1,9 cm. Een aantal van de centripetale negatieven eindigde in steps, waardoor er geen ‘zadel-vormige’ welving ontstond zoals we dat bij klassieke Levallois-kernen vaak zien. Op het ondervlak is een serie negatieven langs de randen te zien die dienden als slagvlak, en verder resten van oude vlakken. Dit lijkt ons geen kern die door een ervaren bewerker werd benut.

­ Ook­een­tweede­kleine­kern­(fig.­3:­nr.­2)­is hoogstwaarschijnlijk een oefenstuk van een (gevorderde) leerling. Op vlak A is een res-tant van de cortex aanwezig en op beide vlak-ken zijn oude vorstsplijtvlakken aanwezig; het uitgangsstuk is dus niet dikker geweest dan het werkstuk nu is. Vlak B is nauwelijks bewerkt. Twee onregelmatig gevormde grote-re negatieven zijn aanwezig, waarvan er een eindigt in een step. Op het ‘bovenvlak’ (A) is een serie onregelmatige negatieven aanwezig langs meerdere randen, waardoor dit stuk als geheel enigszins lijkt op een Levallois-kerntje. Veel bruikbare afslagen kan dit kerntje niet hebben opgeleverd; het langste negatief is nauwelijks 2 cm. Leerling-werkstukken be-doeld om de Levallois-techniek te oefenen, vaak veel kleiner dan ’normale’ kernen, ken-nen we van meerdere andere vindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum (Johansen & Stapert 2012; Stapert et al. 2013). Van een andere, wat grotere maar een-voudige kern (niet afgebeeld) is oudtijds een stuk afgebroken. Deze (niet-Levallois) kern is gemaakt van een vrij plat vorstsplijtstuk. Op beide vlakken zijn restanten van oude vlak-ken aanwezig. Vanaf een slagvlak, bestaande uit een negatief, zijn tenminste twee grotere afslagen verwijderd van het bovenvlak, waar-van de grootste een lengte van ruim 6 cm had.­ Er­werd­ dus­ effectief­ gebruik­ gemaakt­van het beschikbare stuk vuursteen, en hoe-wel er sprake is van een ad-hoc kern is dit vermoedelijk geen werkstuk van een leerling.

Zeijen-West Deze vindplaats ligt aan de westkant van het dal van de Broekenloop, tegenover Zeijen-Oost, en is in 2011 ontdekt door de derde auteur. Tot dusver heeft ‘West’ zeker 5 mid-den-paleolithische artefacten opgeleverd: een aantal afslagen, een klingvormige (Levallois-achtige) afslag en een Levallois-kern. Onder de afslagen bevindt zich een exemplaar waar-van de dorsale zijde grotendeels uit oude vlakken bestaat, en die enige preparatie laat

7

Een vindplaatscomplex uit het late Midden-Paleolithicum bij Zeijen (Dr.)

zien zoals we dat goed kennen uit het Jong-Paleolithicum. Dit is waarschijnlijk een afslag van het eerste stadium in de exploitatie van een kern, na enige preparatie (‘cresting’) om een eerste ’rib’ in de lengterichting te creë-ren. Van een andere afslag bestaat de dorsale zijde alleen uit resten van negatieven; moge-lijk is dit een afslag die is ontstaan tijdens de preparatie van een Levallois-kern. Ook deze vindplaats heeft een (fragment van­ een)­ Levallois-kern­ opgeleverd­ (fig.­ 4:­nr. 1). Hoewel de kern zeer dun is - in het midden nauwelijks 6 mm - is er toch een flinke­afslag­vanaf­gehaald:­het­negatief­heeft­een lengte van ca. 4 cm. Rondom zijn nega-tieven van preparatie-afslagen te zien. Het

ondervlak bestaat grotendeels uit cortex, en kleine negatieven die slagvlakjes vormden voor bewerking van het bovenvlak. Tot slot is er een fragment van een kling-achtige­Levallois-afslag­(fig.­4:­nr.­2).­De­slag-vlakrest is niet meer aanwezig als gevolg van een oude breuk. Dorsaal zijn vijf negatieven uit meerdere richtingen aanwezig. De randen moeten goed bruikbaar zijn geweest voor snijwerkzaamheden.

Zeijen-Zuidwest De vindplaats Zeijen-Zuidwest ligt ten zui-den van Zeijen-West en is eveneens door de derde auteur ontdekt (in 2014). Deze vind-plaats heeft tot dusver tenminste vier zekere

Fig. 4. Zeijen-West. 1. (Halve) Levallois-kern; 2. fragment van een Levallois-achtige kling (te-kening L. Johansen, Haren).

8

Paleo-aktueel 26, 2015

midden-paleolithische artefacten opgeleverd, allen afslagen. Een van de afslagen doet den-ken aan een vuistbijlafslag. Een andere afslag laat dorsaal sporen van ‘kernpreparatie’ zien, bedoeld om een uitstekend deel op de kern zoveel mogelijk te verwijderen.

Zeijen-Zeijerwiek In 2013 zijn op twee locaties in de omgeving van het ‘Veldakkersveentje’, een pingo-ruïne in het dal van de Broekenloop ten zuidwesten van Zeijen, midden-paleolitische artefacten gevonden. Beide vindplaatsen liggen ca. 350 m van elkaar: respectievelijk ten westen en ten zuiden van de pingo-ruïne. Het is op dit moment onduidelijk of ze bij elkaar horen dan wel twee verschillende sites weerspiegelen. De eerste vindplaats (van de derde auteur) heeft een (proximaal) fragment van een kling-vormige afslag en een afslagfragment opgele-verd. Op de andere plek vond J. van Rijn een nagenoeg complete afslag met negatieven uit meerdere richtingen: zeer waarschijnlijk een Levallois-afslag­(fig.­5).­Interessant­aan­deze­vondst is dat het stuk uit het keizand is verza-meld toen een kop werd doorsneden tijdens het uitgraven van de beek.

Losse vondsten uit de omgevingVooral aan de westkant van het stroomdal van de Broekenloop zijn op verschillende locaties­ vondsten­ gedaan­ (fig.­ 1:­ nrs.­ 5-9).­Sommige plekken liggen niet in de buurt van een dalrand. Het betreft de volgende artefac-ten: een forse afslag uit een steenhoop langs een akker (nr. 5), een (Levallois-achtig) kern-fragment (nr. 8; zie Beuker & Niekus 1999) en een afslag (nr. 9). Al in 1986 vond F. de Vries twee kernen in de wijdere omgeving van Zeijen. Het eerste exemplaar is een klassieke Levallois-kern (nr. 6­op­de­kaart;­fig.­6:­nr.­1).­Het­bovenvlak­is­rondom geprepareerd en het negatief van het eindproduct heeft een driehoekige omtrek. Deze Levallois-afslag werd gezien de diepe slagbultindruk verkregen door harde percus-sie. Het ondervlak (B) bestaat grotendeels uit een oud vorstsplijtvlak. Langs delen van de randen van dit vlak zijn kleine negatieven aanwezig die slagvlakjes creëerden voor de bewerking van het bovenvlak. De tweede kern­(nr.­7­op­de­kaart;­fig.­6:­nr.­2)­leverde­slechts twee grotere afslagen en kunnen we het beste omschrijven als een ad-hoc kern. Het ondervlak van dit kerntje bestaat groten-deels uit zwaar verweerde cortex, en deels uit preparatieretouches voor de bewerking van het bovenvlak. Dit stuk werd opgeraapt van een wagen met stenen die op een akker langs de Picardtweg stond.

Betekenis van de halffabricatenIn totaal kennen we van Zeijen-Oost nu 16 of 17 vondsten, waaronder tenminste één, mogelijk­ twee,­ mislukte­ halffabricaten­ van­bladspitsen. Net als twee kerntjes werden ook­ de­ halffabricaten­ waarschijnlijk­ be-werkt door een (of enkele) niet volleerde vuursteenbewerker(s). Verder kennen we een convexe schaaf (op restkern), enkele kernen, en een serie afslagen. We beschouwen deze site, gesitueerd langs een dalrand, voorlopig als een basiskamp, omdat er kennelijk meer-dere mensen een tijdje hebben gebivakkeerd,

Fig. 5. Zeijen-Zeijerwiek. Levallois-afslag (tekening L. Johansen, Haren).

9

Een vindplaatscomplex uit het late Midden-Paleolithicum bij Zeijen (Dr.)

die bovendien verschillende activiteiten lijken te hebben ontplooid. Het waarschijnlijkste is dat­ beide­ halffabricaten­ ter­ plaatse­ vervaar-digd zijn. Dit is een unieke vindplaats: nergens anders­hebben­we­twee­vermoedelijke­halffa-bricaten van bladspitsen op één site. Vindplaatsen in het buitenland die tiental-len bladspitsen hebben opgeleverd zijn onder meer Mauern in zuidelijk Duitsland (Bohmers

1951) en Beedings in zuidelijk Engeland (Jacobi 2007). Op beide vindplaatsen komen mislukte­halffabricaten­voor­die­waarschijn-lijk werden achtergelaten door leerling-bewerkers (zie: Johansen & Stapert 2012: 63-66). Zelfs in de Ilsenhöhle in Duitsland, beroemd vanwege de grote en fantastisch vormgegeven bladspitsen, lijken enkele

Fig. 6. Losse vondsten uit de omgeving van Zeijen. 1. Levallois-kern; 2. ad-hoc kern (tekening L. Johansen op basis van eerdere tekeningen van H.R. Roelink, RUG/GIA, en Jeannette van der Post, Londen).

10

Paleo-aktueel 26, 2015

mislukkingen voor te komen (Hülle 1977: bijv. 2,31 en 2,72; resp. Taf. 13 en Taf. 36). Het ligt voor de hand dat er tijdens de ‘op-leiding’ van paleolithische vuursteenbewer-kers veel mislukte oefenstukken zijn ontstaan. Bladspitsen waren tenslotte nog moeilijker te produceren dan vuistbijlen of Levallois-kernen. In Nederland zijn naast Zeijen andere sites­bekend­met­mislukte­halffabricaten­van­bladspitsen, zoals Zuidlaren, Onna en ver-moedelijk ook Balloo. Opvallend is dat we ook bladspitsen kennen die diverse gebreken vertonen, maar die kennelijk toch als bruik-baar werden gezien (bladspitsen werden naar alle waarschijnlijkheid gebruikt als speer-punt). Dit geldt onder meer voor de stukken van Leusderheide en de Woldberg.7 De reden om deze werktuigen als zodanig te beschou-wen is hun geïsoleerde vondstlocatie. Ook de goed gelukte bladspitsen in Nederland zijn namelijk merendeels ‘losse vondsten’, zoals de stukken van Emmen, Eindhoven, Eeserveld en de Aardjesberg. Een belangrijk deel van deze werktuigen werd gevonden op strategische en hooggelegen plekken in het landschap; enkele andere werden mogelijk achtergelaten op kill sites. In beide gevallen wijst het geïsoleerde voorkomen er waarschijnlijk op dat ze een functionele rol gespeeld hebben. Het is interessant om in dit verband de bladspits van Banholt in Limburg te vermel-den, een geïsoleerd werktuig gevonden in de jaren ’70 van de vorige eeuw (Wouters 1980).8 Ook hier gaat het om een mislukt, onvoltooid werktuig, waarschijnlijk geprodu-ceerd door een leerling-bewerker. Het werk-tuig is gemaakt van een vorstsplijtscherf, en tijdens de bewerking ontstonden meerdere diepe steps. De vindplaats is echter een hoog-gelegen punt met wijds uitzicht over een dal ten westen ervan. Deze ligging, en het geïso-leerde karakter van de vondst, lijken erop te wijzen dat het werktuig toch is gebruikt.

SummaryA site near Zeijen (‘Zeijen-East’), on the eastern rim of the Broekenloop valley, which is part of the Peizerdiep valley system in northern Drenthe, is the provenance of at least one, but possibly two failed preforms of leafpoints of the Mauern type. One of these may have been manufactured out of a ’pick-up’ from an earlier Middle Palaeolithic site in the vicinity (possibly a handaxe fragment or a Levallois core). Both specimens were prob-ably produced by advanced learners in the art of flintknapping. From the same site a convex side-scraper made of a residual (Levallois) core, several other cores, and some flakes are known. Two of these cores are quite small and inade-quately worked: these are probably also work-pieces by one or two apprentice flintknappers. The site may be interpreted as a ‘base camp’, as several different types of activity were performed here by a number of individuals. In this paper, some other Middle Palaeolithic sites from the same area are also briefly discussed. Several other (failed) preforms of leafpoints are known from the Netherlands, and also else-where (for example from Mauern in Germany). Apparently, some semi-finished leafpoints were considered useful, despite their inadequacies, given that they were found in isolation - not in ’base camps’. Examples of this type are the leafpoints from Leusderheide, Woldberg and Banholt. The reason to believe these tools were functional is the fact that many well-made specimens too occurred isolated, for example those from Emmen, Eindhoven, Eeserveld and Aardjesberg. Most of these leafpoints were found at strategically located sites, for example offer-ing a wide view over the landscape. Some other specimens, in lower-lying locations, may have been left at kill sites. In either case the isolated nature of these finds suggests that these tools per-formed a functional role, probably in hunting.9

11

Een vindplaatscomplex uit het late Midden-Paleolithicum bij Zeijen (Dr.)

Noten1. Ossewei 6, 9751 SC Haren. E-mail Stapert:

[email protected]; E-mail Johansen: [email protected].

2. Stichting STONE (STeentijd Onderzoek NEderland) p/a Lopendediep 28, 9712 NW Groningen. E-mail Niekus: [email protected]; E-mail Brinkhuizen: [email protected].

3. Groene Dijk N.Z. 1, 9406 XM Assen. E-mail: [email protected].

4. Onze dank gaat uit naar J. van Rijn (Assen), M. Wetterauw (Zuidlaren) en F. de Vries (Stiens) voor de gelegenheid om hun vondsten te kunnen bestuderen en/of voor aanvullende informatie over de vindplaatsen en vondstomstandigheden.

5. Alle hier besproken artefacten vertonen de typische oppervlakteveranderingen van vuurstenen (inclusief midden-paleoli-thische artefacten) uit het keizand, zoals windlak met kleine putjes, kleur- en/of witte patina, geringe afronding en (meest-al) kryoturbatie-retouches en krasjes.

6. Geologie-studenten van de VU hebben in 2011 onder leiding van R.T. van Balen en K. Kasse een booronderzoek uitgevoerd op en rond Zeijen-Oost.

7. Het is uit de aard der zaak niet gemakke-lijk om redelijk zeker te zijn van een clas-sificatie­als­‘mislukt­halffabricaat­van­een­bladspits’. In enkele gevallen houdt de tweede auteur een alternatieve duiding als bifaciale schaaf (Woldberg) of kern (Balloo) voor waarschijnlijker.

8. Johansen en Stapert konden enkele ja-ren geleden de bladspits van Banholt onderzoeken en tekenen in het Limburgs Museum te Venlo, waarvoor zij L. Verhart hartelijk danken. Ook bedanken zij de vinder, S. Hutschemakers, voor informa-tie over de vindplaats.

9. We bedanken Xandra Bardet hartelijk voor het verbeteren van onze Engelse tekst.

LiteratuurBeuker, J.R. & M.J.L.Th. Niekus, 1999. Zeijen.

In: W.A.B. van der Sanden & V.T. van Vilsteren (red.), Archeologie in Drenthe 1995-1997. Nieuwe Drentse Volksalmanak 116, 171-172.

Bohmers, A., 1951. Die Höhlen von Mauern. Teil I. Kulturgeschichte der altsteinzeitlichen Besiedlung. Palaeohistoria 1, 1-107.

Hülle, W.M., 1977. Die Ilsenhöhle unter Burg Ranis / Thüringen. Eine paläolithische Jägerstation. Gustav Fischer, Stuttgart/New York.

Jacobi, R., 2007. A collection of Early Upper Palaeolithic artefacts from Beedings, near Pulborough, West Sussex, and the context of similar­finds­from­the­British­Isles.­Proceedings of the Prehistoric Society 73, 229-325.

Johansen, L. & D. Stapert, 2012. Some work-pieces by Middle Palaeolithic apprentice flintknappers.­ In:­ Niekus,­M.J.L.Th.,­ R.N.E.­Barton, M. Street & Th. Terberger (red.), A mind set on flint. Studies in honour of Dick Stapert. [= Groningen Archaeological Studies, volume 16.] Barkhuis & Groningen University Library, Groningen, 49-76.

Roebroeks, W., 1986. Eindhoven. In: Verwers, W.J.H. (red.), Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 1981-1982. Waalre, 13-14.

Stapert, D., J. Beuker, L. Johansen & M.J.L.Th. Niekus, 2007. Bladspitsen en pogingen daar-toe: souvenirs van de laatste Neanderthalers in Nederland. Paleo-aktueel 18, 21-31.

Stapert, D., J. Been, J. Beuker, L. Johansen, M.L.J.Th. Niekus & P. Wiersma, 2008. Bladspitsen en andere middenpaleolithi-sche vondsten rond het glaciale bekken van Steenwijk (Dr. en Ov.). Paleo-aktueel 19, 10-19.

Stapert, D., L. Johansen, M.J.L.Th. Niekus & D. Schlüter, 2013. De Neanderthaler-site bij Mander (Ov.) krijgt contouren. Paleo-aktueel 24, 13-22.

Wouters, A., 1980. De middenpalaeoli-thische vindplaats Sint Geertruid (L.). Archaeologische Berichten 8, 38-106.