14
37 HOOFDSTUK III. AFKOMST, OPLEIDING EN GEZELSCHAP IN HET FLORISATELIER (CA. 1542-1567/68) Frans Francken werd als tweede zoon van de Herentalse schilder Nicolaas Francken en Lucia van de Broeck geboren. Het echtpaar had vijf kinderen: Hiëronymus (° 1540), Frans (° ca. 1542), 104 Ambrosius (° 1544), 105 Cornelis (° 1545) en Magdalena (° na 1545) (Pl. 3). Waarschijnlijk werden ze te Herentals geboren, maar dit kan niet aan de hand van documenten gestaafd worden; de Herentalse doopregisters uit deze periode zijn niet bewaard gebleven. Slechts enkele levensfeiten kunnen daadwerkelijk in de biografie van de vermoedelijk gefortuneerde Nicolaas geplaatst worden, maar veel licht op zijn schildersloopbaan werpen ze niet. 106 Van zijn vijf kinderen leidde hij vermoedelijk drie zoons op in het schildersambacht vanaf 1550-55. Nicolaas’ dochter Magdalena en de vierde zoon, Cornelis (die later vettewariër werd, en vroeg stierf) 107 verhuisden naar Mechelen, waar zij in documenten 104 Frans’ precieze geboortedatum is niet bekend. Hij is in ieder geval zeker tussen 1540 en 1544 gebo- ren. Zijn leeftijd wordt vermeld in een aantal documenten, maar hieruit blijkt dat deze varieert: de docu- menten scheppen dus geen duidelijheid. Frans Francken verklaarde onder meer op 9 januari 1578 dat hij 34 jaar was, zie S.A.A., Schepenregisters 350, MNI (1578), fol. 13 v; op 28 januari 1580 dat hij 36 jaar was, zie S.A.A., Certificatieboeken 40 (1579), fol. 70. Op 2 november 1582 verklaarde hij dan weer onge- veer 40 jaar te zijn, zie S.A.A., Schepenregisters 370, MNI (1582), fol. 13 r. Ook op twee van de van hem bewaarde portretten staat zijn leeftijd: het portret door Van der Mast (Pl. 4) vermeldt: “FF AETA 36 1577”, terwijl het portret van de hand van Frans Pourbus II (Pl. 5): “aetatis suae 49” en “francisco pour- bus fil (ius) (…) 1591” vermeldt. We kiezen er dan ook voor om tot nader order de datum ‘ca. 1542’ voorop te stellen. 105 Ambrosius was 52 jaar op 8 juni 1596, zie: S.A.A., Notarisakten 1177, A. de Witte (1595-96), nr. 59. 106 Slechts één vermelding houdt verband met Nicolaas’ schildersloopbaan: in een Herentals’ document uit 1563-64 wordt een zekere “Claes de schilder” genoemd, misschien betreft het hier Nicolaas Francken. Stadsarchief Herentals, Gasthuisarchief nr. 38 Rekening 1563-1564, Rekeninge suster Annen Grielens (n.f.). Dat hij bemiddeld was, is af te leiden uit een document uit 1571: hij leende toen 400 Carolusgulden aan een Antwerps poorter. S.A.A., Schepenregisters 327, AMI, fol. 57 v, dd. 27 april 1571. Zie over deze schilder: N. Peeters, ‘Nicolaes Francken van Herentals (ca. 1520-1596), schilder zonder oeuvre: een korte bijdrage over de stamvader van de Francken-dynastie’, Taxandria. Jaarboek van de Koninklijke geschied- en oudheidkundige kring van de Antwerpse Kempen, nieuwe reeks (1997), p. 207-210. 107 S.A.A., Notarisakten 1173, A. de Witte, fol. 211-213 dd. 23 juni 1583, sterfinventaris van Cornelis Francken, wonend in de Lange Ridderstraat te Antwerpen. Een vettewariër is een was- en kaarsenverkoper. Het ambacht der vettewariërs hoorde bij de Meerse (het ambacht der handelaars). Over deze broer is zeer 94701_KVAB_Peeters_02.indd 37 13/02/14 10:40

chapter of: Frans Francken de Oude (ca. 1542-1616). Leven en werken van een Antwerps historieschilder, Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België,

Embed Size (px)

Citation preview

37

Hoofdstuk III.

Afkomst, opleIdIng en gezelscHAp In Het florIsAtelIer (cA. 1542-1567/68)

Frans Francken werd als tweede zoon van de Herentalse schilder Nicolaas Francken en Lucia van de Broeck geboren. Het echtpaar had vijf kinderen: Hiëronymus (° 1540), Frans (° ca. 1542),104 Ambrosius (° 1544),105 Cornelis (° 1545) en Magdalena (° na 1545) (Pl. 3). Waarschijnlijk werden ze te Herentals geboren, maar dit kan niet aan de hand van documenten gestaafd worden; de Herentalse doopregisters uit deze periode zijn niet bewaard gebleven. Slechts enkele levensfeiten kunnen daadwerkelijk in de biografie van de vermoedelijk gefortuneerde Nicolaas geplaatst worden, maar veel licht op zijn schildersloopbaan werpen ze niet.106 Van zijn vijf kinderen leidde hij vermoedelijk drie zoons op in het schildersambacht vanaf 1550-55. Nicolaas’ dochter Magdalena en de vierde zoon, Cornelis (die later vettewariër werd, en vroeg stierf)107 verhuisden naar Mechelen, waar zij in documenten

104 Frans’ precieze geboortedatum is niet bekend. Hij is in ieder geval zeker tussen 1540 en 1544 gebo-ren. Zijn leeftijd wordt vermeld in een aantal documenten, maar hieruit blijkt dat deze varieert: de docu-menten scheppen dus geen duidelijheid. Frans Francken verklaarde onder meer op 9 januari 1578 dat hij 34 jaar was, zie S.A.A., Schepenregisters 350, MNI (1578), fol. 13 v; op 28 januari 1580 dat hij 36 jaar was, zie S.A.A., Certificatieboeken 40 (1579), fol. 70. Op 2 november 1582 verklaarde hij dan weer onge-veer 40 jaar te zijn, zie S.A.A., Schepenregisters 370, MNI (1582), fol. 13 r. Ook op twee van de van hem bewaarde portretten staat zijn leeftijd: het portret door Van der Mast (Pl. 4) vermeldt: “FF AETA 36 1577”, terwijl het portret van de hand van Frans Pourbus II (Pl. 5): “aetatis suae 49” en “francisco pour-bus fil (ius) (…) 1591” vermeldt. We kiezen er dan ook voor om tot nader order de datum ‘ca. 1542’ voorop te stellen.105 Ambrosius was 52 jaar op 8 juni 1596, zie: S.A.A., Notarisakten 1177, A. de Witte (1595-96), nr. 59.106 Slechts één vermelding houdt verband met Nicolaas’ schildersloopbaan: in een Herentals’ document uit 1563-64 wordt een zekere “Claes de schilder” genoemd, misschien betreft het hier Nicolaas Francken. Stadsarchief Herentals, Gasthuisarchief nr. 38 Rekening 1563-1564, Rekeninge suster Annen Grielens (n.f.). Dat hij bemiddeld was, is af te leiden uit een document uit 1571: hij leende toen 400 Carolus gulden aan een Antwerps poorter. S.A.A., Schepenregisters 327, AMI, fol. 57 v, dd. 27 april 1571. Zie over deze schilder: N. Peeters, ‘Nicolaes Francken van Herentals (ca. 1520-1596), schilder zonder oeuvre: een korte bijdrage over de stamvader van de Francken-dynastie’, Taxandria. Jaarboek van de Koninklijke geschied- en oudheidkundige kring van de Antwerpse Kempen, nieuwe reeks (1997), p. 207-210.107 S.A.A., Notarisakten 1173, A. de Witte, fol. 211-213 dd. 23 juni 1583, sterfinventaris van Cornelis Francken, wonend in de Lange Ridderstraat te Antwerpen. Een vettewariër is een was- en kaarsenverkoper. Het ambacht der vettewariërs hoorde bij de Meerse (het ambacht der handelaars). Over deze broer is zeer

94701_KVAB_Peeters_02.indd 37 13/02/14 10:40

38

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

Pl. 3. Stamboom van de Franckendynastie, © auteur

94701_KVAB_Peeters_02.indd 38 13/02/14 10:40

39

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

vermeld worden. Hiëronymus werd uiteindelijk een vermaard hofschilder te Parijs, Frans en Ambrosius maakten carrière te Antwerpen.

Wellicht kreeg Frans samen met zijn broers Hiëronymus en Ambrosius zijn basisopleiding tot schilder bij zijn vader. Nicolaas hielp in ieder geval de carrière van zijn zonen door hen naar het atelier van Frans Floris (1519/20-1570) te sturen. Antwerpen was toen een bloeiend economisch centrum waar de kunstmarkt een belangrijke rol speelde, zowel lokaal, regionaal als internationaal. De stad kende een levendige ambachtelijke atelierbedrijvigheid, wat leidde tot een permanente inwijking van ambachtslieden.108 De Italiaanse koopman en auteur Ludovico Guicciardini (1521-1589) meldde dat er rond 1560 zo’n driehonderd schilders en beeldhouwers in de metropool leefden en werkten. Zij waren zeker niet allemaal in Antwerpen geboren.109 Vele kunstenaars, zowel leerlingen, gezellen als volleerde meesters van allerlei slag en kunde, trokken tijdens het decennium 1550-1560 naar Antwerpen om er hun geluk te beproeven.110 Daarom is het niet verrassend dat de meerderheid (78 per cent) van de Antwerpse kunstenaars immigrant was.111 Het betrof niet alleen lokaal opgeleide schilders of schildersgezellen uit Herentals, Lier, Mechelen en de Kempen,112 maar ook mensen uit Brugge, Gent en Brussel, en omstreken. Zelfs schilders uit de Noordelijke Nederlanden (onder meer Amsterdam, Haarlem, Leiden, Den Haag, Delft, Utrecht, Amersfoort, Nijmegen, Zierikzee en Gouda) vonden hun weg naar de Antwerpse metropool en het Florisatelier. Het was dus tot ver buiten Antwerpen vermaard en bekend.113

Hiëronymus, Frans en Ambrosius vertrokken wellicht tussen 1555 en 1560 naar Antwerpen om bij Frans Floris te gaan werken. Het is echter niet geweten wanneer

weinig geweten, mede omdat hij zo jong overleed in 1583. Zijn twee kinderen werden door zijn kinder-loze broer Ambrosius opgevoed.108 H. Van der Wee, Conjunctuur en economische groei in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw, Brussel 1965, p. 11; D. Ewing, ‘Marketing art in Antwerp 1460-1560: Our Lady’s Pand’, The Art Bulletin (1990) 71, p. 578; H. van der Wee en J. Materné, ‘De Antwerpse wereld-markt tijdens de 16de en de 17de eeuw’, in: J. van der Stock (ed.), Antwerpen, verhaal van een metropool, 16de-17de eeuw, Antwerpen 1993, p. 19-31; A. Kint, The community of commerce, social relations in 16th Century Antwerp, New York 1996.109 L. Guicciardini, Description de tous les Pays-Bas, autrement appelez la Germanie Inferieure, ou Basse Allemagne, Amsterdam 1625, p. 113; M.P.J. Martens en N. Peeters, ‘Artists by numbers. Quantifying Artist’s Trades in 16th century Antwerp’, in: M. Faries (ed.), Making and Marketing: Studies of the Paint-ing Process in Fifteenth- and Sixteenth-Century Netherlandish Workshops, Turnhout 2006, p. 211-222.110 N. Peeters, ‘Zugewanderte Künstler in Antwerpen in der Frühen Neuzeit’, in: K.J. Bade, P.C. Emmer, L. Lucassen en J. Oltmer (ed.), Enzyklopädie Migration in Europa vom 17. Jahrhundert bis zur Gegenwart, Paderborn 2007, p. 1108-1110; J. Verbeemen, ‘Immigratie te Antwerpen’, Mededelingen van de Geschied- en Oudheikundige Kring voor Leuven en omgeving (‘de Brabantse stad’) (1965), p. 81-100.111 M.P.J. Martens en N. Peeters, O.c., 2006, p. 211-222, spec. p. 221. 112 H. Soly, ‘Sociale relaties in Antwerpen tijdens de 16de en de 17de eeuw’, in: J. van der Stock (ed.), O.c., p. 37-47, spec. p. 37-38.113 C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 443.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 39 13/02/14 10:40

40

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

ze precies het ouderlijke huis en atelier verlieten.114 Vermoedelijk vatte Frans’ loop-baan bij Floris aan rond 1560. Hij had toen minstens een viertal jaren onderricht gekregen bij zijn vader. Frans kwam dus als een reeds geoefend gezel bij Floris terecht. Frans Floris was een meester die als pictor doctus, Italiëreiziger, prentont-werper, schilder en ten slotte ook ondernemer op dat moment als de belangrijkste italianisant en meest vooruitstrevende schilder van de stad gold. Zijn atelier trok de bekwaamste artistieke werkkrachten aan. Frans Francken woonde, net zoals andere gezellen, bij Floris in. Misschien kende hij nog het huis ‘Het Hoefijzer’ op de Meir, dat Floris vanaf 1563/65 inwisselde voor een nieuw groot en luxueus stads paleis in de (huidige) Arenbergstraat.115 Na het opgroeien in het kleine provinciestadje Heren-tals luidde Frans’ komst naar Antwerpen een nieuw hoofdstuk in. Het werk in het atelier van Frans Floris was een eerste stap naar een succesvolle loopbaan.

Van Mander schatte het totale aantal gezellen van Floris tussen ca. 1547 en 1570 op honderd twintig. Dit is moeilijk te verifiëren, omdat de door Van Mander opgesomde gezellen niet in de Liggeren zijn opgetekend.116 Enkel Hans de Mayer werd ooit echt als Florisleerling ingeschreven, namelijk in het gildejaar 1559/60.117

114 N. Peeters en J. Dambruyne, ‘Artists of the twilight zone: Some introductory remarks on journeymen in painters’ workshops in the Southern Netherlands c. 1450 - c. 1650’, in: N. Peeters (ed.), Invisible hands? Role and Status of journeymen in artists’ and craftsmen’s workshops in the Low Countries c. 1450 - c. 1650, Leuven 2007, p. ix-xxiv; N. Peeters m.m.v. M.P.J. Martens, ‘Assistants in artists’ workshops in the South-ern Netherlands (fifteenth and sixteenth centuries). Overview of the archive sources’, in: N. Peeters, Invis-ible hands? The role and status of the Painter’s Journeyman in the Low Countries c. 1450-c. 1650, Leuven 2007, p. 33-49.115 Dit palazzo bestaat niet meer. H. Miedema, O.c., 1994, deel 1, fol. 241 r; C. Van de Velde, Frans Floris (1519/20-1570), Leven en werken, Brussel 1975, deel 1, p. 31; C. King, ‘Artes liberales and the mural deco-ration of the house of Frans Floris, Antwerp c. 1565’, Zeitschrift für Kunstgeschichte (1989) 52, p. 239-256; H.-P. Schwarz, Das Künstlerhaus, Anmerkungen zur Sozialgeschichte des Genies, Braunschweig 1990, p. 190-193. S.A.A., Notarisakten 3638, D. van den Bossche (1576-77), fol. 2 v, dd. 7 januari 1576. 116 Het precieze aantal gezellen en medewerkers blijft onbekend, aangezien er voor het Antwerpse Sint-Lucasgilde geen gezellenlijsten bewaard zijn. De jaren 1562-1563, 1565-1566, 1578 en 1583 zijn boven-dien niet in de Liggeren bij- of ingevuld. P.F. Rombouts en T. Van Lerius, Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, Den Haag 1864-1876, 2 delen (Amsterdam 1961); C. Van de Velde, ‘The grotesque initials in the first Ligger and in the Busboek of the Antwerp guild of Saint Luke’, Bulletijn van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (1973) 45, p. 252-277; M.P.J. Martens en N. Peeters, O.c., 2006, p. 211-222.117 Hans de Mayer (Herentals ca. 1545 – Antwerpen ca. 1613). P. F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel 1, p. 216: C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 115-116; p. 441; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v. Hij was afkomstig uit Herentals en werkzaam in Fontainebleau. In Edinburgh, National Galleries of Scotland, bevindt zich een tekening nr. RSA 271 met bruin lavis en witte hoogsels, 257 ≈ 313 mm, met signatuur “gion Maiar fiameg”. Misschien is de tekening van zijn hand; het is echter moeilijk om ze te vergelijken aangezien er geen andere gesigneerde werken van zijn hand bekend zijn. Ik dank H. Brockle-hurst (Edinburgh, National Galleries of Scotland) voor de informatie. Het is niet duidelijk waarom Floris slechts één leerling inschreef. Voor meer gegevens over De Mayer, zie: N. Peeters, ‘Connecting people. The activities of the Antwerp painter Hieronymus Francken, and other Floris disciples, in Paris after 1566’, in: G. Maës en J. Blanc (ed.), Les échanges artistiques entre les anciens Pays-Bas et la France, 1482-1814, Turnhout 2010, p. 117-128.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 40 13/02/14 10:40

41

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

Van Mander tekende voorts op dat alleen de meest getalenteerde jongemannen bij Floris werkten, nadat ze elders in de leer waren geweest.118 Hij noemt ook een aan- tal medewerkers bij naam119 waaronder Benjamin Sammeling,120 Hiëronymus van Vissenaken,121 Joris van der Straeten,122 Isaac van Swanenburgh,123 Simon Janszoon Kies,124 Frans Menton,125 Thomas van Zierikzee,126 Steven van Cronenborgh,127 Antho-nie Blocklandt (van Montfoort),128 meester Lucas de Heere,129 meester Crispijn van

118 H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v-243 r.119 Ibidem. Van Mander kon zijn informatie vaak uit eerste hand optekenen omdat hij enkele Floris - leer lingen of hun verwanten (zoals Cornelis Ketel, Frans Menton, Ambrosius Francken, Frans Pourbus en Pieter, de vader van Frans Pourbus), persoonlijk had ontmoet. Ook Van Manders leermeesters hadden Floris gekend. Voor het Florisatelier, zie: C. Van de Velde, O.c., 1975, hoofdstuk IV.120 Benjamin Sammeling (Gent ca. 1520 - na 1589), schilder van portretten en religieuze onderwerpen. Hij wordt in 1555-1556 meester in het Antwerpse Sint-Lucasgilde. Volgens Van Mander was hij een van de eerste medewerkers van Frans Floris. P. F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel 1, p. 191; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 106-107; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v.121 Hiëronymus van Vissenaken (? – na 1616/17), staat in de Antwerpse Liggeren van 1579/80 ingeschre-ven als meesterszoon. Mogelijk was hij een zoon van Steven van Vissenaken, Floris’ buurman, wiens huis Floris in 1565 kocht. P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel I, p. 270, p. 531; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 39 en 118, zie ook doc. 40-41; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 243 r. Voor meer gegevens, zie: N. Peeters, ‘Connecting people’, p. 123-124.122 Joris van der Straeten, alias van Gent, (levensdata onbekend), zie: C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 107-108; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, p. 242 v; N. Peeters, ‘Connecting people’, p. 124. Hij was in dienst van de Franse koningin Isabella van Oostenrijk en schildert ook voor het Spaanse hof.123 Isaac Claesz. van Swanenburgh (ca. 1538 – 1614), zie C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 110-111; H. Mie-dema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 295 r. De kunstenaar is afkomstig uit Leiden en was de latere leermees-ter van Otto Van Veen en Jan van Goyen.124 Simon Janszoon Kies, alias van Amsterdam (levensdata onbekend), zie: C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 110; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 r.125 Frans Menton (Haarlem vóór 1550 - Alkmaar 1615) was een portret- en historieschilder, zie: C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 63, 93 en 111; F. Stampfle, ‘The Holy Kinship, A Drawing in the Morgan Library Restored to Frans Floris’ in: Rubens and his World, Bijdragen opgedragen aan Prof. Dr. Ir. R.-A. d’Hulst, Antwerpen 1985, p. 31-35, spec. p. 34; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 r-v; Voor meer gege-vens, zie ook: N. Peeters, ‘Connecting people’, p. 123; F.W. Hollstein, Dutch and Flemish Etchings, engra-vings and woodcuts ca. 1450-1700, Amsterdam s.d. [1972/73], deel XIII, p. 35. In 2009 werd bij Bassenge te Berlijn, lot 5145 een door hem gemonogrammeerde moralizerende prent geveild “De dood verrast een paar”, van 1568.126 Thomas van Zierikzee (levensdata onbekend), zie: C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 110; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v.127 Steven van Cro(o)nenborgh (levensdata onbekend), zie: P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel 1, p. 240; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 118; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 243 r. Hij is afkom-stig uit Den Haag. Hij werd meester te Antwerpen in 1570-1571.128 Anthonie Blocklandt van Montfoort (1533/34 Montfoort - 1583 Utrecht), was een historieschilder en was tijdens de jaren 1550-1552 gezel bij Frans Floris. C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 110; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v, 253 v-255 r.129 Lucas de Heere (1534 - 1584), was meesterszoon, schilder, tapijtontwerper, dichter en ontwerper en werkzaam bij Floris voor en in 1555. H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 255 v; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 109-110. Tussen 1559 en 1561 was de Heere te Parijs. Hij was in Londen in 1567. Zie ook W. Waterschoot, ‘Leven en betekenis van Lucas de Heere’, Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1974) 1, p. 16-126.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 41 13/02/14 10:40

42

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

den Broeck,130 Loys van Brussel,131 Frans Pourbus,132 Melchior Halders,133 Apert Fran-sen van der Hoeven,134 Joos de Beer,135 Herman Janssens alias van der Mast,136 Hans Daelmans,137 Thomas de Wedyghe,138 Damiaan Ortelmans (alias van der Goude),139

130 Crispijn van den Broeck (Mechelen 1523 - Antwerpen 1589/91), was meesterszoon, schilder, graveur en ontwerper en was eerst werkzaam te Mechelen. In 1555-1556 werd hij meester te Antwerpen; hij zou daarna in het atelier van Floris hebben gewerkt. P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel 1, p. 193; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 107; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v; C. Van de Velde, ‘Van den Broeck’, in: J. Turner (ed.), The Dictionary of Art, New York 1996, deel 4, p. 839-840; U. Hanscke, ‘C. van den Broeck’, in: Saur, Allgemeines Künstler-Lexikon, Die Bildenden Künstler aller Zeiten und Völ-ker, München 1996, [lopend], deel 14, p. 322. 131 Loys van Brussel (levensdata onbekend). H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 116. Hij is wellicht niet te vereenzelvigen met Louis de Caullery.132 Frans Pourbus (Brugge 1545/46 - Antwerpen 1581), was de zoon van de schilder Pieter Pourbus en schilder van portretten en historiestukken. Wellicht werkte hij bij Floris vanaf 1564. Hij huwde in 1566 met Suzanna Floris, dochter van Cornelis Floris – en dus het nichtje van zijn meester. Hij werd meester te Antwerpen in 1569/70; Gortzius Geldorp was zijn leerling in 1570. Zie vooral: C. Van de Velde, ‘Nieuwe gegevens en inzichten over het werk van Frans Pourbus de Oudere’, Gentse Bijdragen (1979-80), p. 124-157; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 r-v, 257 v-258 r; C. Van de Velde, ‘Frans Pour-bus the elder and the Diffusion of the style of Frans Floris in the Southern Netherlands’, in: E. Mai et al. (eds.), Die Malerei Antwerpens, Gattungen, Meister, Wirkungen, Keulen 1994, p. 11-17. 133 Melchior Halders, alias de Stomme (levensdata onbekend), zie: H. Miedema (ed.), O.c., deel 4, p. 47; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 117. Hij was leerling bij Marten van Cleve in 1558-1559, werd meester in 1572-1573 en was nog actief in 1589 zoals te lezen is in P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel 1, p. 210, 246, 36, 337.134 Apert Fransen van der Hoeven (? – ca. 1623?). Volgens Van Mander was hij afkomstig uit Delft, waar hij vermeld wordt tussen 1590 en 1623. C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 116; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 274 v. Hij wordt ook vermeld in het sterfhuis Frans Pourbus, zie C. Van de Velde, O.c., 1979-80, p. 145, en doc. II. Voor meer gegevens, zie: N. Peeters, ‘Connecting people’, p. 124.135 Joos de Beer (levensdata onbekend), zie: C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 115; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v, 296 v, 297 r, deel 6, p. 88. Hij was afkomstig uit Utrecht en ook daar terug werk-zaam vanaf de jaren 1580. Volgens Van Mander werkte hij ook in Doornik.136 Herman Janssens alias van der Mast (Briel ca. 1550 - Delft ca. 1610), was portretschilder en werkte te Parijs voor de bisschop van Bourges. Hij keerde rond 1580 terug naar Noord-Nederland. C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 117; C. Van de Velde, ‘Le portrait de la famille Francken, une oeuvre de Herman van der Mast’, in: Ars auro prior. Studia Ioanni Bialostocki sexagenario dicata, Warschau 1981, p. 341-348; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 243 r. Voor meer gegevens, zie : N. Peeters, ‘Connecting people’, p. 123.137 Hans Daelmans of Daleman (levensdata onbekend) is in 1561 in de Liggeren opgenomen als leerling van Melsen Salebos. P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel I, p. 227; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 117; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 243 r.138 Thomas de Wedyghe van Keulen (levensdata onbekend), zie: P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel I, p. 240; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 116; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 242 v. Hij is ingeschreven in het Antwerpse Sint-Lucasgilde in 1570-1571. Hij werkte wellicht bij Floris voor 1570, aangezien hij in dat jaar in de Liggeren als meester ingeschreven staat.139 Damiaan Ortelmans, of Mortelmans, alias Van der Goude (ca. 1520? - na 1589), was doekschilder en in 1534 leerling van Hans Zielens. Hij werd meester in 1545, had een leerling in 1577 en was nog actief in 1589. Zijn zoon Adriaan werd eveneens schilder, werkte mee aan de Blijde Intrede van 1594 en zou als leerling Paul Bril gehad hebben, zie: P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel I, p. 122, 152, 266, 303, 304, 338; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 117-118; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 243 r (van der Goude) en 291 v (Ortelmans).

94701_KVAB_Peeters_02.indd 42 13/02/14 10:40

43

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

Dirk van der Laen,140 Marten van Cleve,141 Evert van Amersfoort,142 Hendrik van Cleve,143 Joris Boba144 en ten slotte de gebroeders Francken.

Maar mogen we dit getal als retorisch interpreteren, of was het eerder een losse telling waarbij ook alle kunstenaars die in Floris’ atelier op bezoek kwamen, werden meegerekend? Tijdens de periode 1500-1579 telde een atelier van een Ant-werps schilder gemiddeld tussen vijf en zeven medewerkers.145 Tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw waren grote ateliers de uitzondering, eerder dan de norm.146 Het grote aantal kunstenaars dat in het Florisatelier werkzaam was, name-lijk honderdtwintig gezellen gedurende een periode van drieëntwintig jaar, wijst er op dat het ver boven het kleinschalige niveau uitsteeg. Het ligt voor de hand dat de medewerkers niet allen tegelijkertijd in het atelier werkten. Naast een vaste kern van getrouwen kende het atelier wellicht een sterk wisselende bezetting en was het ver-loop groot. Sommigen waren misschien op doorreis naar andere oorden; voor hen was het Florisatelier een belangrijke halte. Anderen werden vermoedelijk al naar-gelang de bestellingen, per stuk of contract ingehuurd, teneinde de productie die de wisselende vraag volgde, gestroomlijnd te laten verlopen. In ieder geval kwam Frans

140 Dirk van der Laen van Haerlem (levensdata onbekend). C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 118; H. Mie-dema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 206 r-v.141 Marten van Cleve (Antwerpen 1527 - Antwerpen 1577/81), werd meester als meesterzoon in 1551 en had leerlingen in 1558, 1560, 1564, 1570 en 1575. P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel I, p. 176, 210, 221, 232, 237, 242, 261; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 108. Hij zou rond 1553 bij Floris werkzaam zijn geweest.142 Evert van Amersfoort (levensdata onbekend), zie: C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 117; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 243 r.143 Hendrik van Cleve (levensdata onbekend), werd meester als meesterszoon in 1551, had een leerling in 1557 en was nog actief in 1589. P.F. Rombouts en T. Van Lerius, O.c., deel I, p. 176, 204, 302, 337; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 108-109; H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 226 v, 230 r-v.144 Joris of Georges Boba, alias Le Vénitien (ca. 1540 - na 1599?), werkte in Frankrijk en zou ook in Rome geweest zijn. [Cat.] A.M. Hind en A.E.P. Popham, Catalogue of Drawings by Dutch and Flemish artists preserved in the Department of Prints and Drawings in the British Museum, Londen 1915-32, 5 delen, deel 5, 1932, p. 23-24; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 112; H. Miedema (ed.), O.c., deel 4, p. 44. Voor meer gegevens, zie: N. Peeters, ‘Connecting people’, p. 124. Zie ook H. Zerner (ed.), The Illustrated Bartsch (formerly vol. 16 part 2), New York 1979, deel 33, voor een aantal prenten van deze kunstenaar, op p. 266-268. 145 M.P.J. Martens en N. Peeters, ‘Masters and servants. Workshop assistants in artists’ workshops (1453-1579): a statistical approach to workshop size and labor division’, in: H. Verougstraete (ed.), La peinture ancienne et ses procédeés: copies, répliques, pastiches. Le dessin sous-jacent colloque XV, Leuven 2006, p. 115-120. De beeldhouwer-architect Cornelis II Floris, Frans’ oudere broer, stelde eveneens veel medewerkers te werk in zijn atelier. J. van Damme, ‘Biografie’, in: A. Huysmans, J. van Damme, C. van Mulders (ed.), Cornelis Floris: 1514-1575: beeldhouwer, architect, ontwerper, Brussel 1996, p. 15.146 Tijdens Antwerpens eerste bloeitijd in de jaren 1530 was er al sprake van een klein aantal zeer grote ateliers, onder meer dat van Pieter Coecke van Aalst. Zie L. Jansen, ‘Considerations on the size of Pieter Coecke’s Workshop. Apprentices, Family and Journeymen. A contribution to the study of Journeymen on a micro level’, in: N. Peeters (ed.), Invisible hands? Role and Status of journeymen in artists’ and crafts-men’s workshops in the Low Countries c. 1450 - c. 1650, Leuven 2007, p. 83-104; N. Peeters en J. Dambruyne, O.c., p. ix e.v.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 43 13/02/14 10:40

44

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

Francken terecht in een van de meest bruisende ateliers van zijn tijd, én in een grote en belangrijke onderneming.

Naast de ene Florismedewerker die als ‘leerling’ ingeschreven was – de reeds vermelde Hans de Mayer –, werkten de meeste anderen als gezel. Daarnaast werkten in het atelier van Floris ook een aantal zelfstandige schilders, zoals Marten van Cleve en zijn broer Hendrik, Benjamin Sammeling, Crispijn Van den Broeck en mis-schien ook Lucas de Heere, die allen reeds meester waren. Het atelier van Floris was dus tamelijk gediversifieerd en telde schilders van verschillende ‘niveaus’, maar toch vooral schilders die reeds een zekere vaardigheid hadden. Floris was dus geen mees-ter die, zoals gebruikelijk was, jonge knaapjes de artistieke beginselen bijbracht.

Dat Frans Francken als gezel ging werken, is verre van uitzonderlijk. Bij de aanvang van zijn leertijd had een kunstenaarsleerling in het zestiende-eeuwse Antwerpen slechts één kans op vijf om meester te worden.147 Van diegenen die uiteindelijk hun meesterstitel haalden, is bekend dat zij na hun leerlingschap van ongeveer vier jaar nog tussen één en elf jaar als gezel werkten.148 Recent onderzoek heeft aangetoond dat de gezellenstatus voor- en nadelen had. Het vergrootte de ervaring en verhoogde de kansen op de arbeidsmarkt. Geschoolde gezellen werden verondersteld dezelfde competenties te hebben als een meester, maar droegen geen meesterstitel en kregen bijgevolg niet dezelfde vergoeding. Op professioneel vlak bevond de gezel zich in een flexibele positie. In tijden van economische bloei zaten getalenteerde gezellen zelden zonder werk. Aangezien zij in loondienst werkten, hoefden ze geen investeringen te doen om een atelier op te starten en te beheren en droegen ze geen financiële risico’s: een comfortabele situatie. Daartegenover stond dat een gezel niet voor eigen rekening mocht werken, ondergeschikt was aan de meester en het werk niet altijd interessant of leerrijk was. Bovendien bevond de gezel zich in tijden van crisis in een zwakke positie: hij de eerste die dan afgedankt werd.149 Werk vinden werd dan een ware calvarie en de onderlinge competitie was vaak bikkelhard.150

Dat vele van de gezellen die bij Floris werkten, meesterszonen waren, is wel-licht een teken aan de wand dat een plaats in Floris’ atelier gegeerd was. Hun vaders die het kunstbedrijf goed kenden, wisten wellicht beter dan wie ook dat een ‘stage’ bij een ronkende naam als Floris de artistieke carrière van hun zonen alleen maar

147 M.P.J. Martens en N. Peeters, O.c., 2006, p. 211-222.148 Idem, O.c., 2006, noot 28; N. Peeters m.m.v. M.P.J. Martens, ‘Assistants in artists’ workshops, 2007, p. 33-49. Voor de leertijd, zie ook R. De Jager, ‘Meester, leerjongen, leertijd; Een analyse van 17e-eeuwse Noord-Nederlandse leerlingcontracten van kunstschilders, goud- en zilversmeden’, Oud-Holland (1990) 104, p. 69-109.149 N. Peeters en J. Dambruyne, O.c., p. ix-xxiv.150 N. Peeters, ‘The guild of Saint Luke’, p. 137-163.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 44 13/02/14 10:40

45

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

vooruit kon helpen. Dit lijkt voor de jonge gebroeders Francken alleszins het geval geweest te zijn. Hoewel er over de wachtlijsten bij Floris – in tegenstelling tot deze bij Pieter Paul Rubens – niets bekend is, hielp de voorspraak van een vader in het vak misschien om deuren te openen. Het meedraaien in één van de grootste en meest prestigieuze ateliers van de Nederlanden was voor velen ongetwijfeld een zeer waar-devolle leerschool. De faam van het Florisatelier was zo groot dat de opgedane ervaring (van welke aard dan ook) kon gelden als een visitekaartje voor elke jonge schilder, of hij er nu lang of kort verbleef.

Wat deden de gezellen in het atelier? Over de precieze activiteiten van Frans Francken (en de andere gezellen) in het Florisatelier is slechts indirecte informatie beschikbaar. Voor zover we ons op deze gegevens kunnen baseren, lijkt Frans’ taak in het atelier tweeledig te zijn geweest. Hij diende studiekoppen (“tronies”) en andere partijen in te vullen op schilderijen, en hij moest kopieën naar originele Floris-composities maken. De eerste activiteit was zeker geschikt voor gezellen: Floris zette hen aan het werk nadat hij het onderwerp had geschetst, of voorzag een eigenhandig uitgevoerde studiekop, die zij dan moesten naschilderen. Er is uit de jaren ’60 geen atelierwerk bekend waarin zulke koppen kunnen geïdentificeerd worden als van de hand van Frans. Wel is de invloed van de Florisfysionomie in Frans’ vroege oeuvre sterk aanwezig aangezien hij zich toen nog veelvuldig van deze typische Floris-koppen bediende (zie verder). In Frans Franckens sterfinventaris van 1617 is te lezen dat hij enkele “tronies” van Frans Floris bezat.151

Ook over de tweede activiteit die door de Florisgezellen werd uitgevoerd, het kopiëren van hele Florisschilderijen is het evenmin makkelijk om zich een helder beeld te vormen. Het kopiëren van originelen (“principalen”) was een wijd verspreid gebruik in Antwerpse ateliers rond 1560. Er zijn tot nu toe geen Franckenkopieën van Florisschilderijen teruggevonden, maar een archiefdocument bewijst dat Fran-cken deze wel degelijk maakte. Een notarisakte van 1576 vertelt ons dat Frans Fran-cken en Frans Pourbus op verzoek van koopman Gabriël Druet getuigden over een paneel dat ze bij Jan Vernaren, kleermaker tegenover de Antwerpse Sint-Andries-kerk, hadden gezien. Vernarens schilderij stelde Kaïn die zijn broer Abel doodslaat voor, eigenhandig geschilderd door Frans Floris en door hem gesigneerd: “FF IN ET FA”. Frans Francken herinnerde zich toen dat hij er rond 1565 een kopie van had gemaakt in de periode dat hij nog werkzaam en woonachtig was bij Floris (Cat. 1).152 Frans Pourbus, zoon van de beroemde Brugse schilder Pieter, die toen

151 S.A.A., Notarisakten 3371, H. van Cantelbeck de Jonge, (1617-niet ingevuld), n.f., dd. 15 februari 1617, gepubliceerd door E. Duverger, O.c., deel 1, 1984, p. 389-394.152 S.A.A., Notarisakten 3638, D. Van den Bossche (1576-1577) fol. 2 v, dd. 7 januari 1576, gepubliceerd in: C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 331-333, vooral p. 472-473, doc. 78; C. Van de Velde, O.c., 1994, p. 11.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 45 13/02/14 10:40

46

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

eveneens inwoonde bij Frans Floris en dus Francken goed kende, bevestigde de verklaring.153 De artistieke carrière van Frans Francken startte dus trouwens aan-zienlijk vroeger dan vermoed, want hij was dus zeker al in 1565 actief.

Hoeveel de gezellen met deze activiteiten verdienden is niet duidelijk, aan-gezien het de gewoonte was dat de gezel kost en inwoon kreeg bij de meester. Werden de kosten verrekend al naargelang het geleverde werk? We moeten hierop het ant-woord schuldig blijven. Naast het meedraaien in het atelier deden de jonge gezellen echter ook nog kennis op. Dat Floris wel degelijk onderricht gaf, en dat dit bijzonder naar waarde geschat werd, toont de volgende pasage uit Van Mander: “…wanneer hy [Floris] voor zijn Discipulen eenen dagh wrocht, sy gaven hem 18. oft 20 gulden des daeghs”.154 Deze collecte die 18 tot 20 Carolusgulden bedroeg, kan mogelijk geïn-terpreteerd worden als Floris’ verloning na een masterclass. Het was een bijzonder hoog bedrag. Het inkomen van een geschoold meester in de Antwerpse bouwvakam-bachten in de periode 1567-1575 was gemiddeld 24 stuivers per dag, een Antwerpse metselaarsgezel verdiende in 1567 gemiddeld 12 stuivers per zomerdag en had dus een gemiddeld jaarloon van 150 Carolusgulden.155 Voor 40 Carolusgulden, het dub-bel van wat Floris ophaalde na één dag masterclass, kon men zich in 1572 een ori-gineel Bruegeldoek aanschaffen!156 Waarschijnlijk was zo’n masterclass dan toch eerder uitzonderlijk en draaiden de jonge gezellen in de eerste plaats mee in het productieproces van het grote atelier.

Floris leerde ook een hele generatie schilders werken in de maniera italiana, die hij op zijn beurt van zijn Luikse leermeester Lambert Lombard (1505-1566) had geleerd.157 Lombards atelier was in de Nederlanden één van de eerste geweest dat naar de Italiaanse humanistische richtlijnen teruggreep. Men onderwees er aan de jonge kunstenaars in opleiding de klassieke vormengrammatica van de kunst. Een verblijf in Lombards atelier hield dus naast het aanleren van praktische vaar-digheden een intellectuele en humanistische scholing in.158 Floris’ honger naar de Italiaanse en klassieke kunst was verder aangescherpt tijdens zijn reis naar Italië van

153 Van Kaïn en Abel zijn verschillende versies bekend, zoals een Florisachtige versie (huidige bewaarplaats onbekend) die echter geen van alle de hand van Frans Francken verraden. Frans Pourbus maakte in 1570 ten minste één versie van het thema, namelijk Adam en Eva met Kaïn en Abel (Salzburg, Residenzgalerie) gemonogrammeerd en gedateerd, waarin ook hij duidelijk beïnvloed is door Floris.154 H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 241 v.155 J. Dambruyne, Corporatieve middengroepen, 2002, p. 837-838. 156 L. Smolderen, ‘Tableaux de Jérôme Bosch, de Pierre Bruegel l’Ancien et de Frans Floris dispersés en vente publique à la Monnaie d’ Anvers en 1572’, Belgisch Tijdschrift voor Oudheidkunde en Kunstgeschie-denis (1995) LXIV, p. 33-41.157 G. Denhaene, Lambert Lombard, Antwerpen 1990.158 J. Puraye, Dominique Lampson, humaniste 1532-1599, Brugge 1950; C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 3-4; R. Van Son, ‘Lomazzo, Lampsonius en de Noordelijke kunst’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek (1993) 44, p. 185-196.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 46 13/02/14 10:40

47

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

1541 tot 1545/46. Francesco Salviati’s Bekering van Sint-Paulus (Rome, Galleria Doria Pamphilj) en zijn toen pas voltooide fresco’s voor de Sala dell’ Udienza in het Palazzo Vecchio (onder meer de grisaille Vrede die de wapens verbrandt) heeft Floris zeker kunnen zien.159 Daarnaast waren ook Polidoro da Caravaggio en Giulio Romano belangrijk in het leerproces van Floris in Rome.160 Floris putte echter niet alleen inspiratie uit de contemporaine Italiaanse schilderkunst, ook klassieke beelden en reliëfs vonden hun weg naar Floris’ Romeinse schetsboeken.161 De houdingen, draperingen en fysionomie werden overgenomen in talrijke historie- en mythologi-sche composities waarmee de Florisgezellen in het Antwerpse atelier in aanraking kwamen.

Eén van de grootste trekpleisters voor kunstenaars was de Sixtijnse kapel met zijn plafond en zijn Laatste Oordeel, beide ontworpen en geschilderd door Michelangelo. Het eerste werd uitgevoerd tussen 1508 en 1512, het tweede tussen 1536 en 1541, en het was bijgevolg net voltooid toen Floris te Rome verbleef.162 Michelangelo’s forse lichamen, de virtuoos opgezette beweging van de figuren en de variétà maakten op Floris een onuitwisbare indruk. Floris besteedde zelf inderdaad veel aandacht aan de musculatuur.163 Het is niet duidelijk óf en in hoeverre Floris’ schetsen ook daadwerkelijk in het atelier gebruikt werden als les- en studiemateriaal. Van Mander meldt immers: “…want eenighe zijn ghesellen oft Discipelen hadden t’ onbehoorlyck al heymlyck zijn [Floris] teyckeninghen [van Michelangelo] ghecreghen en afghedruckt”.164 Deze passage doet onvermijdelijk denken aan Rubens’ uitlating in een brief aan Lucas Fayd’Herbe in 1638, waarin hij vraagt om geen schetsen te

159 C. Van de Velde, O.c., 1975, p. 43-45.160 Idem, O.c., 1975, p. 52, 80, 85, 92, 362, 363 (da Caravaggio), en p. 30, 52, 80, 92, 102, 169, 362, 363 (Romano). 161 Idem, O.c., 1975, p. 335-339.162 H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 339 v-240 r; C. Van de Velde, O.c., 1969, p. 255; C. Van de Velde, O.c., 1975, nr. T10, T 18 (Studies naar Antieke Sculptuur en Studies naar Michelangelo, Bazel, Bibliothek Offentlichen Kunstsammlungen) beide uit het zogenaamde Romeins schetsboek, en T 27 (Stu-dies naar Giulio Romano’s fresco’s van het Palazzo del Te en Palazzo Ducale en Polidoro da Caravaggio, Parijs, Ecole Nationale Supérieure des Beaux-Arts). C. Van de Velde, ‘A Roman sketchbook of Frans Floris’, Master Drawings (1969) VII/3, p. 255-286. Zie voor een algemene inleiding ook: J. Bruyn, ‘Oude en nieuwe elementen in de zestiende-eeuwse voorstellingswereld’, Bulletijn Rijksmuseum (1987) 35, p. 138-163. Hoewel de loggie van Raffaël te Rome eveneens van een grote invloed waren, lijkt deze artistieke persoonlijkheid voor Floris minder belangrijk. Voor Frans Francken echter was ze dat wel, zoals te zien is in de Maagschap van de H. Anna (Herentals, Sint-Waldetrudiskerk) (Cat. 5) (zie verder).163 H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 238 v. Zie ook A.T. Woollett, The altarpiece in Antwerp, 1544-1615: Painting and the Militia guilds, Ann Arbor 2004 [doctoraatsproefschrift Columbia University, N.Y.], p. 36 en 47.164 H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 339 v. Het woord “afghedruckt” kan hier mischien eerder begrepen worden als namaken, of naschilderen, dan als het daadwerkelijk reproduceren d.m.v. prenten. Suggestie met dank aan Hans Vlieghe. Prenten naar Michelangelo door Florisgezellen zijn de auteur in ieder geval niet bekend, wat erop duidt dat het wellicht inderdaad over het heimelijk natekenen of kopiëren van Floris’ tekeningen ging.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 47 13/02/14 10:40

48

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

laten rondslingeren in het atelier.165 Ook van Michiel Coxcie is bekend, dixit Van Man-der, dat hij alles behalve opgezet was met de uitgave van de prentenreeks van Raffaëls School van Athene, aangezien het nu voor iedereen duidelijk werd dat Coxcie in zijn schilderijen een aantal figuren uit de School letterlijk had overgenomen.166 Kennelijk gaven kunste naars hun bronnen niet graag prijs, of deden ze er soms geheimzinnig over.

Toch lijdt het geen twijfel dat Frans Francken het Laatste Oordeel, of toch zeker bepaalde passages hieruit, in het Florisatelier leerde kennen. Hij nam immers al vroeg in zijn loopbaan de michelangeleske koptypes over en ook de forse muscu-latuur schemert door, zoals te zien is in de Maagschap van de H. Anna (Herentals, Sint-Waldetrudiskerk) (Cat. 5) daterend uit 1575.167 Nog volgens Van Mander waren Floris’ figuren met een zachte, gesculpteerde, zelfs bas-reliëfachtige aanblik eerder ‘droog’, wat eveneens duidelijk in het vroege werk van Francken werd overgenomen.168 Een in 1617 in Frans Franckens nalatenschap vermeld en door hem zelf uitgevoerd “schetsboek van Michelangelo” is wellicht verloren gegaan. Maar misschien was het wel een kopie naar de versie van Floris die volgens Van Mander clandestien in diens atelier circuleerde.169 Bovendien speelde Antwerpen rond 1560 als Europees druk-centrum en cultuurcentrum een grote rol in de verspreiding van Italiaanse prenten en reproductiegrafiek.170 Dit heeft de impact van Italiaanse en antiek geïnspireerde kunst op lokale kunstenaars ontegensprekelijk vergroot.

Er bestaat geen enkele aanwijzing dat Frans Francken zelf een Italiëreis heeft ondernomen. Ook zijn er geen bewijzen dat hij ooit, in tegenstelling tot zijn twee broers,171 de Zuidelijke Nederlanden zou hebben verlaten. We beschikken immers over een vrijwel continue reeks documenten die zijn aanwezigheid te Ant-werpen aantoont. Dat Frans geen direct contact heeft gehad met de Italiaanse en klassieke kunst verhinderde niet dat hij in zijn latere werken heel wat compositori-sche en vormelijke elementen die hij via Floris en zijn tijdgenoten had leren kennen, overnam en zelfs verwerkte én emuleerde. Frans had zijn kennis van de klassieke en

165 L. Huet, De brieven van Rubens, Antwerpen 2006, nr. 150, p. 357, dd. 17 augustus 1638.166 H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 258 v-259 r: ”Heel overvloedich van ordinantie was hy niet, behielp hem oock wel met d’Italiaensche dinghen: waerom hy niet wel te vreden was op Ieroon Cock, doe hy in Print uytbracht de Schole van Raphael, daer hy zijn studie uyt had, en veel te pas ghebracht in d’Altaer-tafel van den sterfdagh Mariae tot S. Goelen te Brussel, het welck doe voor alle Man openbaer was”.167 H. Miedema, Den Grondt der edel vry schilder-const, Utrecht 1973, 2 delen, deel 2, p. 288-89; B. W. Meijer, ‘On Dirck Barendsz. and Venice’, Oud-Holland (1988) 102, p. 142; A.J. Elen, Italian late-medieval and Renaissance Drawingbooks from Giovanni de’ Grassi to Palma Giovane, Leiden 1995, p. 83 en 84. 168 H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 238 v. Zie ook A.T. Woollett, O.c., p. 36 en 47.169 S.A.A., Notarisakten 3371, H. van Cantelbeck de Jonge, (1617-niet ingevuld), n.f., dd. 15 februari 1617, gepubliceerd in E. Duverger, O.c., deel 1, 1984, p. 389-394. 170 Voor Antwerpen als drukcentrum verwijzen we naar: J. Van der Stock, Printing images in Antwerp, The introduction of Printmaking in a City: Fifteenth century to 1585, Rotterdam 1998. 171 Hiëronymus Francken ging voor of in 1566 naar Fontainebleau en Parijs, en Ambrosius is er in 1570 opgemerkt, zie: N. Peeters, ‘Connecting people’, p. 117 e.v.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 48 13/02/14 10:40

49

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

de Italiaanse kunst – in tegenstelling tot Michiel Coxcie en Marten de Vos – dus uitsluitend uit tweede hand verworven.172 Andere historieschilders, zoals Willem Key, hadden evenmin een Italië-ervaring, maar dat belette niet dat ook Key tot een verwerking van het renaissancistische artistieke ideeëngoed zou komen.173

Frans Francken zou trouwens, net zoals zijn meester, mythologieën schilde-ren, maar de schilderijen, vermeld in sterfinventarissen, zijn niet bewaard gebleven. Het eerste, de Strijd van Hercules van een niet-gespecifieerde “Franc” (Cat. 2) mogen we wellicht tot het oeuvre van Frans de Oude rekenen eerder dan dat van de jonge generatie: geen enkel tafereel met dit thema is van hen bekend. De Herculesfiguur genoot bovendien een bijzondere populariteit in de jaren 1560/70; zodoende lijkt het waarschijnlijk dat het schilderij uit die periode stamt.174 Ook het andere, een Vulca-nus (Cat. 3), waarvan expliciet vermeld werd dat Frans de Oude het zelf schilderde, is vermoedelijk gemaakt in zijn vroege loopbaan, toen Floris’ oeuvre nog vers in Frans’ geheugen lag. Misschien betreft het zelfs werken die nog in het Florisatelier werden gemaakt en door de meester zelf geïnventeerd waren. Deze mythologische taferelen lichten een tipje van de sluier op van een weinig bekend facet van de artis-tieke persoonlijkheid van Frans Francken.175

Hoewel het Florisatelier in het begin van de jaren ’60 zeer goed draaide, ging het met de kunstenaar persoonlijk gaandeweg minder goed. Dit had verscheidene redenen, die zowel met Floris zelf als met de bredere historische context te maken hebben. Floris, één van de meest befaamde en gerespecteerde schilders van zijn tijd, vroeg hoge prijzen voor zijn werken en behoorde dus tot het topsegment van de Antwerpse schilders. Zijn schilderijen waren dan ook bij uitstek luxe producten.176 Toch kreeg deze succesvolle kunstenaar rond 1565 schulden, een gevolg van de hoge kosten van de bouw van zijn stadspaleis dat in feite gefinancierd was door een

172 Men hoefde trouwens niet naar Italië te reizen om de klassieke kunst te zien: de Italiaanse kunstenaar Francesco Primaticcio had in 1540 op vraag van de Franse koning Frans I sculpturen, reliëfs en afgiet-sels – zowel levensgrote versies als schaalmodellen – van klassieke sculpturen meegebracht uit Rome. Er waren te Fontainebleau dus heel wat antieke voorbeelden voorhanden, zoals Laocoön, Diana, Apollo Belvedere, Cleopatra (in feite de Slapende Ariadne), Camillus, Venus Knidos, het ruiterstandbeeld Mar-cus Aurelius, reliëfs van de Trajaanse zuil en vele andere. 173 We verwijzen naar de lezing van K. Jonckheere, Italianate Netherlandish Art or Netherlandish Italia-nate art: some notes on the paradox of talent, lezing op het congres ‘Crossing Boundaries’, Historians of Netherlandish Art, Amsterdam 27-29 mei 2010.174 Zie voor de Herculesfiguur in de tweede helft van de zestiende eeuw: N. Peeters, ‘«…la maestra del far’ muscoli & scorci naturali». Sculpture, scorci and symplegma in the art of Frans Floris (1519/20-1570)’, lezing op het congres ‘Crossing Boundaries’, Historians of Netherlandish Art, Amsterdam 27-29 mei 2010.175 De schilderijen met de Strijd van Hercules (Cat. 2) en Vulcanus (Cat. 3) zijn de enige mythologische werken die heden van Frans bekend zijn, maar aangezien ze niet meer bewaard zijn, is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de plaats die zij in Frans’ oeuvre innamen.176 N. Peeters, ‘The guild of Saint Luke’, passim.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 49 13/02/14 10:40

50

Afkomst, opleiding en gezelschap in het Florisatelier

hypotheek- en leningencarrousel, en misschien ook door zijn luxueuze levensstijl in het algemeen. Hierdoor zou hij zijn schilderkunst – en dus ook zijn nochtans goed draaiend atelier – hebben verwaarloosd.177 Hiervan getuigt een brief van Abraham Ortelius die Johannes Radermacher in 1566/67 doorverwees naar Marten de Vos voor de uitvoering van een opdracht, omdat hij goedkoper en sneller werkte dan Floris.178 Ook Lampsonius doelt hierop in 1572 in zijn verzen: “O Florus, si en ta qualité de peintre tu avais ajouté autant d’application que la nature t’a accordé de dons (alors que tu préfères peindre beaucoup à peindre bien et que ta féconde lenteur de la lime et le travail te plaisent peu),…”.179 Floris begon dus kenne lijk opdrachten te verliezen. Naast zijn persoonlijke problemen hadden de religieuze troebelen die vanaf het midden van de jaren zestig in de Nederlanden oplaaiden, en een voorbode waren van de eerste tekenen van de economische neergang van Antwerpen, onge-twijfeld ook een impact op het Florisatelier. Ook de economische elite, het cliënteel van Floris, voelde deze achteruitgang.180

In augustus 1566 woedde de eerste Beeldenstorm in de Nederlanden. Filips Marnix van Sint-Aldegonde schreef ontzet: “Car que l’on se propose comment il a esté possible qu’au bout de 4 ou 5 jours, des femmes, enfans, & hommes sans autorité, sans armes, en petit nombre, (...) ayent peu abbattre & ruiner presque par tout le Pays de pardeca tant d’images, autels & ornemens de temples”.181 Ook in het Antwerpsch Chronijckje wordt bericht over de geleden schade: “De destructie die de Calvenisten daer binnen vyff of ses uren gedaen hebben met haer dieverye, en waer niet om te beschryven, noch met eenich gelt, de schade te gelycken”.182 De meeste altaarstukken in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal – en elders in Antwerpen –, werden vernield of zwaar beschadigd.183 Van Mander alludeert kort maar krachtig op de dramatische gevolgen voor het kunstbedrijf in zijn biografie van de Brugse kunste-naar Marcus Gheeraerts: “Doe in ‘t jaer 1566 door de nieu Predicatien de const in stilstant was...”.184 Nét dan moest Frans Franckens carrière nog beginnen.

177 Voor de ‘neergang’ van Floris, zie: F.J. Van den Branden, O.c., deel 1, p. 206 e.v.178 A. Ortelius, Abrahami Ortelii (Geographi Antverpiensis) et virorum eruditorum ad eundem et Jacob Colium Ortelianum, Epistulae, Cambridge 1887, p. 782.179 J. Puraye (ed.), D. Lampson, Les effigies des peintres célèbres des Pays-Bas, Brugge 1956, p. 66-67. 180 H. Van der Wee, O.c., p. 21; H. Soly, ‘De Schepenregisters als bron voor de conjunctuurgeschiedenis van Zuid- en Noord-Nederlandse steden in het Ancien Régime’, Tijdschrift voor Geschiedenis (1974) 87, p. 521-544.181 P. Marnix van St. Aldegonde, Vraye Narration et apologie des choses passées au Pays Bas touchant la Religion en l’an 1566, Den Haag 1871, p. 109.182 F.G. Ullens, Antwerpsch Chronijkje in het welk zeer veele en elders te vergeefsch gezogte geschiedenisse, sedert den jare 1500 tot het jaar 1574, Antwerpen 1743, p. 89.183 C. Van de Velde, ‘Het kunstpatrimonium’, in: W. Aerts (ed.), De Onze Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, Antwerpen 1993, p. 187. 184 H. Miedema (ed.), O.c., 1994, deel 1, fol. 258 r.

94701_KVAB_Peeters_02.indd 50 13/02/14 10:40