26
159 2015 2 • RES PUBLICA WETENSCHAPPELIJKE ARTIKELEN Aandacht trekken of advies verstrekken? De aanwezigheid van middenveldorganisaties in adviesraad- en beeldbuispolitiek Bert Fraussen en Ruud Wouters 1 ABSTRACT: Gaining Attention or Giving Advice? The Presence of Advo- cacy Groups in Advisory Councils and Television News. Advocacy groups can contribute to the public debate in many different ways. In this contribution we compare the presence of Belgian advocacy groups in two crucial are- nas: the media arena and the political arena. We analyze the presence of advocacy groups in the 12 strategic advisory councils of the Flemish government (political are- na) and the 19 o’clock newscasts of the most important public and commercial televi- sion stations in Flanders. We argue that while each arena has its own logic, elements of the political logic are echoed in the media logic. Our results show that access to both arenas is cumulative: the same organizations dominate both arenas. Both arenas are not perfect reflections of each other though. Organizations lacking access to the politi- cal arena can rise in the media arena by offering conflict and spectacle. However, this is the exception rather than the rule, as most ‘political outsiders’ gain little attention from journalists. We conclude that mass media tend to follow and reinforce political power, rather than offering challengers a level playing field. KEYWORDS: advocacy groups, political arena, media arena, access, Flanders 1. Inleiding In België vervullen middenveldorganisaties een essentiële rol in het democratische besluitvormingsproces. Deze maatschappelijke actoren definiëren publieke proble- men, verzamelen kennis en expertise, stellen oplossingen voor en communiceren deze zaken richting politiek (Burstein & Linton, 2002). Het middenveld is met andere woorden een belangrijke speler aan de inputzijde van de politiek. Ook aan de outputzijde speelt het echter zijn rol. Eens een compromis gesloten is, sussen

Aandacht trekken of advies verstrekken? De aanwezigheid van middenveldorganisaties in adviesraad- en beeldbuispolitiek

Embed Size (px)

Citation preview

159

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

Aandacht trekken of advies verstrekken?

De aanwezigheid van middenveldorganisaties in adviesraad- en beeldbuispolitiek

Bert Fraussen en Ruud Wouters1

ABSTRACT: Gaining Attention or Giving Advice? The Presence of Advo-cacy Groups in Advisory Councils and Television News.

Advocacy groups can contribute to the public debate in many different ways. In this

contribution we compare the presence of Belgian advocacy groups in two crucial are-

nas: the media arena and the political arena. We analyze the presence of advocacy

groups in the 12 strategic advisory councils of the Flemish government (political are-

na) and the 19 o’clock newscasts of the most important public and commercial televi-

sion stations in Flanders. We argue that while each arena has its own logic, elements of

the political logic are echoed in the media logic. Our results show that access to both

arenas is cumulative: the same organizations dominate both arenas. Both arenas are

not perfect reflections of each other though. Organizations lacking access to the politi-

cal arena can rise in the media arena by offering conflict and spectacle. However, this

is the exception rather than the rule, as most ‘political outsiders’ gain little attention

from journalists. We conclude that mass media tend to follow and reinforce political

power, rather than offering challengers a level playing field.

KEYWORDS: advocacy groups, political arena, media arena, access, Flanders

1. Inleiding

In België vervullen middenveldorganisaties een essentiële rol in het democratische

besluitvormingsproces. Deze maatschappelijke actoren definiëren publieke proble-

men, verzamelen kennis en expertise, stellen oplossingen voor en communiceren

deze zaken richting politiek (Burstein & Linton, 2002). Het middenveld is met

andere woorden een belangrijke speler aan de inputzijde van de politiek. Ook aan

de outputzijde speelt het echter zijn rol. Eens een compromis gesloten is, sussen

160AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

organisaties de achterban en faciliteren ze implementatie (Huyse, 2014). In België

is de interactie tussen middenveld en politiek geschoeid op een neocorporatistische

leest. De toegang tot beleidsmakers is sterk gestructureerd door de overheid en

slechts weggelegd voor een beperkt aantal organisaties. Deze laatste hebben een

stevige hand in beleidsuitvoering (Elchardus, Huyse & Hooghe, 2001).

In deze bijdrage onderzoeken we de mate waarin verschillende middenveldor-

ganisaties erin slagen om hun stem te laten horen in het Vlaamse politiek debat.

Traditioneel worden daarbij twee fora onderscheiden: de media-arena en de poli-

tieke arena. Activiteiten van groepen in deze arena’s worden omschreven als ‘in-

side’ en ‘outside’ lobbying (Binderkrantz, 2008; Dür & Mateo, 2013; Kollman, 1998;

Kriesi, Tresh & Jochum, 2007). In het eerste geval betreft het directe contacten met

beleidsmakers. Organisaties kunnen ministers of parlementsleden aanschrijven,

in adviesraden zetelen, of deelnemen aan parlementaire consultaties. Dergelijke

activiteiten veronderstellen een bepaalde mate van rechtstreekse toegang tot de

besluitvormers en zijn vaak onttrokken aan het publieke oog. In dat opzicht is de

media-arena erg verschillend. Zij is vooreerst gericht op een breder publiek. Belan-

genvertegenwoordiging via de media verloopt dus eerder indirect. Door bepaalde

informatie in de openbaarheid te brengen, hopen organisaties momentum te cre-

eren, zodat de problematiek die ze aankaarten alsnog op de onderhandelingstafel

belandt.

In dit artikel gaan we de aanwezigheid van middenveldorganisaties in beide are-

na’s na in de context van Vlaanderen. Onderzoek schetste aanvankelijk een beeld van

strikt gescheiden werelden. De media-arena werd daarbij als een minderwaardige

terugvaloptie beschouwd, voornamelijk gehanteerd door groepen die rechtstreekse

institutionele toegang ontbeerden (Kollman, 998; Lipsky, 1968). Vooral politiek zwak-

kere actoren zouden gebaat zijn met het verbreden van de reikwijdte van een conflict

(Schattschneider, 1960) en zich daarom in de media-arena wensen te profileren. Meer

recent empirisch onderzoek stelt deze scherpe dichotomie echter in vraag. Zo kwam

uit onderzoek van Binderkrantz (2005) media-aandacht naar voren als een essentieel

en steeds belangrijker wordend politiek drukkingsmiddel, dat ook door sterke organi-

saties werd nagestreefd in tandem met meer directe politiek macht. Kriesi en collega’s

Tresch en Jochum (2007) kwamen in een cross-nationale studie van zeven West-

Europese landen tot gelijkaardige bevindingen. Kort gesteld: meer recent onderzoek

concludeert dat vele middenveldorganisaties op twee fronten actief trachten te zijn,

en dat het dus gaat om advies verstrekken én media-aandacht trekken.

Cruciaal zijn echter niet enkel de strategieën die individuele organisaties hante-

ren, maar ook hoe deze acties de samenstelling van een bepaalde arena kleuren.

De mate waarin diverse maatschappelijke groepen de kans krijgen om zich te la-

ten horen, staat immers aangeschreven als een hoog democratisch ideaal (Dahl,

1961). Responsiviteit van elites heeft weinig zin als bepaalde belangrijke stemmen

of groepen niet gehoord worden, en beleidsmakers bijgevolg sterk vertekende of

161AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

eenzijdige signalen uit de samenleving opvangen. Baumgartner en Jones (1993)

beargumenteren dat het daarbij niet zozeer problematisch is dat een bepaalde are-

na voordelen biedt aan bepaalde groepen, zolang er maar meerdere relevante are-

na’s (of ‘venues’) zijn, die kansen geven aan verschillende organisaties. Indien in

verschillende arena’s echter dezelfde organisaties het hoge woord voeren, blijven

bepaalde belangen van bij de start in de kou staan. Op die manier slinken kansen

op een diverse en gebalanceerde vertegenwoordiging van maatschappelijke belan-

gen, waardoor de mogelijkheid op ongehoorde publieke verzuchtingen toeneemt.

In dit artikel nemen we daarom systematisch en empirisch de gelijkenissen en

verschillen tussen de media- en de politieke arena in het vizier. We stellen ons

daarbij de volgende vragen: komen dezelfde organisaties in dezelfde mate in beide

arena’s aan bod? Of zijn de twee arena’s gescheiden werelden, elk met een eigen

pikorde? En hoe zit het met de machtsconcentratie in beide arena’s? Als typische in-

siderarena focussen we op de samenstelling van de 12 strategische adviesraden van

de Vlaamse regering. Deze adviesraden zijn de belangrijkste vorm van geïnstitutio-

naliseerde toegang tot beleidsmakers op dit politiek niveau en worden beschouwd

als een cruciaal instrument om “de vinger aan de pols van de samenleving” te hou-

den (Bourgeois, 2009). Als typische outsiderarena gaan we de aanwezigheid van het

middenveld in de Vlaamse televisiejournaals na. De structuur die we hanteren is de

volgende. In de theoretische sectie van deze bijdrage verbinden we ons vraagstuk

met de voornaamste democratische theorieën over belangenvertegenwoordiging en

mediasystemen. Vervolgens vragen we ons af welke mechanismen de aanwezigheid

van organisaties in beide arena’s verklaren. We maken daarbij een onderscheid

tussen een politieke en een medialogica. In het empirische luik brengen we via

inhouds- en documentenanalyse beide arena’s in kaart. Onze resultaten ondersteu-

nen in grote mate een cumulatie-hypothese: dezelfde organisaties die achter de

schermen het hoge woord voeren, komen voor de schermen het meest prominent

in beeld. Toch volgt elke arena ook deels een eigen logica. De media-arena is dus

zeker geen zuivere echokamer van de adviesarena. Organisaties die hogere spekta-

kelwaarde bieden, klimmen hoger op de media-aandachtsladder. Zij zijn echter een

minderheid en blijven vaak in de schaduw staan van de gevestigde waarden.

2. Twee arena’s vergeleken

Wat houdt ideale vertegenwoordiging van maatschappelijke groepen in de politieke

arena precies in? Dit is een wederkerend thema in literatuur rond belangen-

groepen (Baumgartner & Leech, 1998; Lowery & Gray, 2004; Schattschneider, 1960;

Schlozman & Tierney, 1986; Schlozman, Verba & Brady, 2012). Eenvoudigweg zou

je kunnen stellen dat alle belanghebbende partijen in een bepaalde kwestie de

162AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

kans moeten krijgen om gehoord te worden. Danielian en Page (1994) beargumen-

teren dat een dergelijke vrije toegang echter onmogelijk en zelfs onwenselijk is.

Hij maakt inspraak onoverzichtelijk en bemoeilijkt compromisvorming (voor een

gelijkaardig argument, zie Maloney & Jordan, 1997). Niet absolute maar relatieve

gelijkheid, in proportie tot het maatschappelijk belang, lijkt wenselijker. Het is

echter niet zo eenvoudig om dit ‘maatschappelijk belang’ netjes af te bakenen.

Er is niet meteen een objectieve benchmark voorhanden en er bestaat een grote

eensgezindheid dat het onmogelijk is om te weten hoe ‘ideale’ vertegenwoordiging

er juist uit moet zien (Binderkrantz, 2005). In plaats daarvan argumenteren de

meeste auteurs dat een zekere diversiteit cruciaal is: de aanwezigheid van mid-

denveldorganisaties moet op zijn minst gevarieerd zijn. Geen enkele stem mag een

debat volledig domineren.

Belangrijk is ook dat belangenvertegenwoordiging zich niet afspeelt in een

contextueel vacuüm. Overheden hebben in verschillende mate de interactie met

maatschappelijke actoren ingericht. Dit heeft vanzelfsprekend impact op wie mee

aan tafel zit. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen neocorporatis-

tische landen, bijvoorbeeld België en Duitsland, en pluralistische systemen,

zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten (bv. Lowery & Gray, 2004;

Schmitter & Lehmbruch, 1979; Streeck & Kenworthy, 2005). Deze politieke sys-

temen vertonen grote verschillen wat betreft de beleidsautonomie van de overheid

en de mate waarin verschillende segmenten binnen de samenleving georganiseerd

zijn, alsook de mate waarin (al dan niet diverse) middenveldorganisaties legitimi-

teit genieten en in de beleidsvorming betrokken worden (Eising, 2008, p. 1169).

In een pluralistisch systeem zijn de relaties tussen middenveldorganisaties en be-

leidsmakers erg vergelijkbaar met een economische markt. Interacties worden be-

paald door politieke vraag en maatschappelijk aanbod, waarbij een groot aantal

maatschappelijke actoren concurreren voor toegang en invloed. Bovendien zijn de

werelden van de politiek en het middenveld hier ook meer gescheiden; het primaat

van de politiek primeert en de rol van belangenorganisaties beperkt zich meestal

tot de inputzijde van het politieke proces. De situatie in een neocorporatistisch

systeem is enigszins anders. Hier probeert de overheid de omgang met het midden-

veld in sterkere mate te structureren via geïnstitutionaliseerde kanalen voor advies

en overleg, en door aan een select aantal (koepel)organisaties geprivilegieerde po-

sities en vaak ook beslissingsmacht toe te kennen. De sociale partners, de koepels

van werkgeversorganisaties en vakbonden, zijn hiervan het voorbeeld bij uitstek.

We vinden parallelle beschouwingen in zowel normatieve theorieën over mas-

samedia als in studies die mediasystemen in internationaal comparatief perspectief

plaatsen (Ferree et al., 2002; Hallin & Mancini, 2004) Vanuit een normatief oogpunt

geldt enerzijds de waakhondfunctie van de media-arena (Gurevitch & Blumler,

1990). Als vierde macht van de democratie dienen massamedia machtsbekleders

te controleren en dus vooral over de handel en wandel van elites te berichten. An-

163AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

derzijds heeft de media-arena een forumfunctie (Norris, 2000). In dat geval staat

een benadering van de media-arena als ‘marketplace of ideas’ voorop. Massamedia

dienen een forum te bieden voor pluralistisch debat, waarbij diversiteit en een

brede waaier aan actoren (en niet enkel elites) de voornaamste doelstelling vormt.

In de praktijk worden beide normatieve functies van de media-arena sterk ver-

schillend ingevuld over verschillende landen heen. Zo tonen Hallin en Mancini

(2004) aan dat er, wat de waakhondfunctie betreft, grote variaties in staatsinterven-

tie bestaan in democratische mediasystemen. Staten kunnen uitblinken in totale af-

wezigheid en de markt laten regeren (Angelsaksische landen), de informatiestroom

faciliteren middels subsidies (Scandinavische en de Lage Landen), of op een meer

structurele en instrumentele manier gebruik maken van media door de informatie-

stroom (in bepaalde mate) te beknotten (mediterrane landen). In sommige syste-

men zijn media veel meer een spreekbuis van een bepaalde opvatting dan in ande-

re, wat zowel de waakhond- als de forumfunctie van een bepaalde mediatitel sterk

bëinvloedt. In vaktermen heet dit ‘politiek parallellisme’. Belangrijk is dat Hallin

en Mancini (2004) stellen dat deze kenmerken van mediasystemen hun oorsprong

vinden in politieke facetten zoals democratisering, kenmerken van partijsystemen

en ontwikkeling van individuele of collectieve vertegenwoordigingsmechanismen.

Wie de mogelijkheid heeft om aan bod te komen in de media-arena is dus deels

structureel verankerd in (de ontwikkeling van) het politieke systeem.

In de volgende paragrafen vullen we de aanwezigheid van middenveldactoren in

de politieke en media-arena op een meer concrete manier in. Meer bepaald bespre-

ken we de onderliggende mechanismen die verklaren waarom sommige groepen al

dan niet toegang tot adviesraden genieten, en stellen we theorieën voor die verklaren

waarom journalisten aandacht besteden aan de ene middenveldorganisatie en niet

aan de andere. Kortom, we lichten de wetten en regels toe die in beide arena’s heer-

sen en bundelen deze onder de noemer van een politieke en een medialogica. Deze

verschillende logica’s vloeien voort uit de meer structurele verschillen tussen de

arena’s, bijvoorbeeld in hun gebruik van andere selectiecriteria (zoals een voorkeur

voor spektakel of nuance) en hun “draagkracht” of de mate waarin zij een beperkt of

eerder groot aantal actoren aan bod kunnen laten komen (Hilgartner & Bosk, 1988).

2.1 Adviesraadarena: de politieke logica

De interactie tussen middenveldorganisaties en beleidsmakers wordt vaak voor-

gesteld als een soort van ruiloperatie (Bouwen, 2002; Braun, 2012; Eising, 2007;

Öberg et al., 2011). Beleidsmakers zoeken contact met het middenveld, teneinde

expertise in te winnen en beleidskeuzes de nodige legitimiteit te geven. Midden-

veldorganisaties wensen de belangen en voorkeuren van hun achterban zo goed

mogelijk te behartigen en zijn hiervoor afhankelijk van toegang tot beleidsmakers.

164AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

Deze wisselwerking wordt vaak vormgegeven via kanalen voor consultatie, zo-

als adviesraden, commissies en groepen van experten. Hierbij selecteren overhe-

den een beperkte groep van organisaties en/of experts, die vervolgens via over-

leg tot een gezamenlijk advies dienen te komen. De 12 Strategische Adviesraden

(SARs) van de Vlaamse regering vallen in deze categorie. Deze adviesraden over-

koepelen elk verschillende beleidsdomeinen (bijvoorbeeld sociale zaken en econo-

mie (SERV), milieu en natuur (MINA-raad), of onderwijs (VLOR)) en zijn meestal

samengesteld uit zo’n 20 (effectieve) leden, hoofdzakelijk vertegenwoordigers van

middenveldorganisaties, soms aangevuld met een viertal ‘onafhankelijke’ experten

(voor een meer gedetailleerde omschrijving van de werking en samenstelling van

deze adviesorganen, zie Fraussen, Beyers & Donas, 2014).

Wat zijn de mechanismen die verklaren waarom bepaalde organisaties toegang

hebben tot deze adviesraden en andere niet, of slechts in beperkte mate? We schre-

ven hierboven dat politici toenadering zoeken tot middenveldorganisaties met twee

motieven in het achterhoofd: expertise en legitimiteit. Als we deze redenering vol-

gen, verwachten we in adviesraden voornamelijk middenveldorganisaties aan te

treffen die beschikken over een uitgebreide knowhow binnen hun domein, sterk ge-

professionaliseerd zijn en over de noodzakelijke financiële middelen en mankracht

beschikken (Klüver, 2012; Klüver & Saurugger, 2013). Daarnaast zullen organisaties

die kunnen buigen op een ruime achterban – organisaties die veel leden tellen of

een groot aantal andere organisaties overkoepelen – een gegeerde gesprekspartner

van de overheid zijn (Grossmann, 2012; Maloney, Jordan & MacLaughlin, 1994).

Beide factoren wijzen impliciet op een derde factor. Aangezien het finale doel het

verstrekken van advies is dat volgt uit overleg tussen de middenveldorganisaties,

wordt van de betrokken spelers ook enige compromisbereidheid gevraagd. Eerder

radicale organisaties die zich aan de uiteinden van het politieke spectrum bevin-

den, hebben minder kans om opgenomen te worden in adviesraden of staan soms

zelf eerder afkerig van al te nauwe banden met de overheid (Binderkrantz, 2008, p.

179). Een zekere salonfähigkeit speelt dus zeker niet in het nadeel.

Naast deze dynamieken, die quasi universeel zijn, moeten we nog enkele ty-

pische kenmerken van het Vlaamse politieke landschap in rekening brengen. Zo

staat België traditioneel gekend als een neocorporatistisch systeem, waarin econo-

mische actoren een centrale rol spelen en nauw bij het beleid betrokken worden

(Bloodgood, Tremblay-Boire & Prakash, 2014; Lijphart & Crepaz, 1991; Luyten 2006;

Siaroff, 1999). Bijgevolg vermoeden we dat economische actoren, die vaak ook een

voorkeur hebben voor institutionele kanalen van belangenvertegenwoordiging, in

sterkere mate vertegenwoordigd zijn dan groeperingen van burgers (zie ook Chris-

tiansen et al., 2010). Daarnaast kunnen we ten slotte niet naast de erfenis van de

verzuiling kijken. Gedurende lange tijd genoten middenveldorganisaties die verbon-

den waren met één van de drie zuilen (katholiek, socialistisch, liberaal) een bijzon-

dere aandacht van beleidsmakers. Klassieke voorbeelden hiervan zijn de vakbon-

165AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

den, werkgeversorganisaties en de ziekenfondsen. Zij spelen zowel in de input- als

outputzijde van het politieke proces een heel belangrijke rol en genoten (zeker in

het verleden) vaak nauwe relaties met de traditionele politieke partijen. Bovendien

heeft de verzuiling een proliferatie van belangenorganisaties tot gevolg gehad. Bin-

nen elke zuil vinden we immers niet enkel vakbonden en mutualiteiten terug, maar

ook verschillende sociaal-culturele organisaties (organisaties uit de gezondheids- en

welzijnssector, maar ook jeugd- en vrouwenorganisaties) en ngo’s. Vaak werd bij het

invullen van adviesorganen gezocht naar evenwichten. Dit gebeurde niet enkel via

pariteit tussen werkgevers en werknemers, zoals in de SERV bijvoorbeeld, maar ook

door de organisaties van elke zuil in de besluitvorming te betrekken, wat ook klei-

nere organisaties (bijvoorbeeld de liberale vakbond) een plaats aan tafel verschafte.

Waar de verzuiling als maatschappelijk fenomeen verleden tijd is, zijn er nog steeds

sterke relaties tussen politieke partijen en organisaties die deel uitmaakten van de-

zelfde zuil (zie van Haute et al., 2013; Van Maele, 2009), en hebben de verzuilde

organisaties hun macht in het algemeen weten te bestendigen. We verwachten dat

de adviesraden hier geen uitzondering op vormen.

2.2 Media-arena: de medialogica

Welke mechanismen bepalen welke middenveldorganisaties een prominente plek

op de nieuwsagenda weten te veroveren? Elke dag strijden meer actoren om een

plek in het nieuws dan het nieuws herbergen kan. Deze competitie om media-

aandacht kan het best gezien worden als deel van een grotere strijd om politieke

controle (Wolfsfeld, 1997). In de komende paragrafen stellen we twee benaderin-

gen voor die samen de logica van de media-arena vormen.

Een eerste nieuwsselectiebenadering vertrekt vanuit de sociale psychologie en

stelt de karakteristieken van een event of actor centraal. De nieuwswaardentheorie

van Galtung en Ruge (1965) verklaart dat hoe hoger een gebeurtenis scoort op een

reeks nieuwswaarden, hoe sneller die opgepikt zal worden door de nieuwsmedia.

Cruciale nieuwswaarden zijn factoren als conflict, drama en spektakel. Dergelijke

waarden staan min of meer haaks op de bovengeschetste politieke logica, die eer-

der de wegen van consensus, incrementalisme en draagvlak bewandelt. Met an-

dere woorden, dit eerste aspect van de medialogica zou moeten leiden tot een an-

dere pikorde in de media-arena dan in de politieke arena. Middenveldorganisaties

waarvan de schreeuw om aandacht via institutionele kanalen in dovemansoren

valt, kunnen beter op conflict met elites aansturen door bijvoorbeeld spectaculaire

protestacties op touw te zetten. Groots, kleurrijk, luidruchtig of zelfs gewelddadig

protest beantwoordt aan de neus voor nieuws van journalisten en wordt bijgevolg

sneller opgepikt (McCarthy, McPhail & Smith, 1996; Wouters, 2013). Dergelijke

protestacties nodigen uit om complexe sociale problemen te simplificeren, te po-

166AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

lariseren en te personaliseren (Strombäck, 2008) en bieden op die manier kant

en klare bouwstenen aan voor typische mediaverhaallijnen die een breed publiek

kunnen aanspreken (Altheide & Snow, 1979). Uit onderzoek van Andrews en

Caren (2010) en Danielian en Page (1994) komt inderdaad naar voren dat organisa-

ties die protestacties op touw zetten een grotere kans maken op media-aandacht;

bevindingen die in lijn liggen met het belang van de factor ‘drama’ in het public

arena’s-model van Hilgartner en Bosk (1988).

Nieuwswaarden van conflict en spektakel zijn echter niet het enige opererende

mechanisme in de media-arena. Een tweede benadering bekijkt het nieuwsproduc-

tieproces met een meer sociologische bril. Zenders of kranten zijn organisaties die

dagelijks hun product dienen te leveren en bijgevolg erg kostenefficiënt moeten

werken (Tuchman, 1978). Bronnen die het leven van journalisten gemakkelijker

maken, worden sneller geselecteerd. Organisaties met voldoende financiële hulp-

middelen en expertise, die, al dan niet letterlijk, ‘een autoriteit’ zijn in hun the-

matisch domein en die over afdoende legitimiteit beschikken, kunnen journalisten

hapklare brokken betrouwbare informatie voorschotelen (Schoemaker & Reese,

1996). Niet enkel is er meer vraag vanuit journalisten naar deze bronnen, deze

bronnen hebben zelf ook meer middelen om journalisten te bereiken. Bronnen met

minder legitimiteit moeten grondiger bestudeerd worden, en daar hebben journa-

listen steeds minder tijd voor (Davies, 2011). Bovenop deze journalistieke routines

komt dat ‘macht’ een belangrijke nieuwswaarde is (Van Dalen, 2012). Journalisten

hebben meer oog voor machtige politieke actoren, omdat die echte beslissingen

nemen die het leven van burgers beïnvloeden. In de context van België en Vlaan-

deren is deze beslissingsmacht nog steeds sterk geconcentreerd bij traditionele (en

vaak voormalig verzuilde) corporatistische actoren. Hoewel de tijd van verzuilde

spreekbuismedia tot het verleden behoort (Hallin & Mancini, 2004) en verschil-

lende nieuwe actoren ondertussen op het politiek toneel zijn verschenen (Hooghe,

2004), behoren deze zuilorganisaties nog steeds tot de reuzen van het middenveld.

Men zou zelfs kunnen stellen dat, nu de band tussen een bepaalde zuilorganisatie

en een mediatitel minder exclusief is, zij ‘zaken’ kunnen doen met meerdere titels,

en bijgevolg sterker in de media-arena staan (Verhulst & Walgrave, 2005).

Kortom, dit tweede mediamechanisme benadrukt vooral een soort zichzelf ver-

sterkende ongelijkheid. Zowel de gejaagdheid van het journalistieke bestaan als

de politieke relevantie van bepaalde organisaties en hun vermogen om hapklare

brokken informatie te serveren, leiden ertoe dat in de media-arena min of meer

dezelfde organisaties de dienst uitmaken als in de politieke arena. Media achter-

volgen en bestendigen volgens deze logica (politieke) macht. Voor en achter de

schermen – in adviesraad en media-arena- zouden we dan ook verwachten dat de

machtsverdeling min of meer gelijk loopt; of sterker nog, dat het zwaartepunt van

mediamacht zich concentreert bij de allersterksten uit de politieke arena. Onder-

zoek naar media-aandacht voor politici ondersteunt deze verwachting. Zo spreken

167AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

De Swert en Walgrave (2002) over de kanseliersbonus die regeringspartijen in de

krant en op televisie ten goede komt. In een studie naar de aanwezigheid van be-

langenorganisaties in het Amerikaanse televisienieuws komen Danielian en Page

(1994) tot een gelijkaardig besluit. Groepen die reeds over macht en geld beschik-

ken, en dus ook achter de schermen al het best hun mannetje staan, komen tevens

het verst in de publieke arena (zie ook Thrall, 2006).

Door systematisch de aanwezigheid van middenveldorganisaties in beide arena’s

te vergelijken, kunnen we deze verschillende mogelijke uitkomsten tegen elkaar af-

wegen. Indien dezelfde organisaties in beide arena’s het hoge woord voeren, kunnen

we spreken van cumulatie. Indien in beide arena’s totaal verschillende organisaties

hoog opduiken, kunnen we concluderen dat de arena’s elkaar aanvullen en dat er

sprake is van compensatie. Een derde optie is dat we een op soort van middenweg

stuiten, een combinatie van cumulatie en compensatie. De moeilijkheid ligt er dan

in om te bepalen wanneer er juist sprake is van een middenweg: is de aanwezigheid

van een handvol niet institutioneel vertegenwoordigde organisaties in de hoogste

regionen van de media-arena een indicatie van een dergelijke middenweg? Of moet

de verdeling tussen politieke in- en outsiders nagenoeg ‘fifty-fifty’ zijn? In het em-

pirische luik laten we de data spreken en nemen we de drie mogelijke uitkomsten

onder de loep, om ten slotte in het besluit een gefundeerd standpunt in te nemen.

3. Onderzoeksdesign

Hier stellen we eerst een operationele definitie van middenveldorganisaties voor.

Daarna beschrijven we bondig de twee datasets die we hanteren. Deze datasets wer-

den afzonderlijk verzameld voor de doctoraatsstudies van beide auteurs (Fraussen,

2014; Wouters, 2013). Ten slotte beargumenteren we waarom het vergelijken van

deze twee arena’s relevant is en lichten we de beperkingen van onze vergelijking toe.

Het opstellen van een definitie – laat staan een operationele definitie – voor

het begrip middenveldorganisatie (of welk label dan ook) is een netelige kwestie,

getuige een hele rist publicaties (zie bijvoorbeeld Allern & Bale, 2012; Andrews

& Edwards, 2004; Berry, 1999; Beyers, Eising & Malloney, 2008; Burstein, 1998;

McCarthy & Zald, 1979; Walgrave, 1992). Met middenveldorganisaties doelen we

hier op collectieve actoren die opereren tussen het microniveau van de burger en

het macroniveau van de staat, maar die niet behoren tot het zuivere bedrijfsleven

(markt) of overheidsapparaat, en waarvan de voornaamste bestaansreden politiek

van aard is, in die zin dat ze belangen aggregeren en communiceren over proble-

men en oplossingen met het oog op het verkrijgen van politieke invloed. Deze

definitie is ruim en omvat een grote diversiteit aan actoren. Het is daardoor gemak-

kelijker om aan te geven welke groepen we niet onder dit label rekenen. Zo sluiten

168AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

we organisaties uit die deelnemen aan verkiezingen (het zijn geen politieke partij-

en), zelfstandige bedrijven die lobby-activiteiten ontplooien (niet Belfius maar wel

Febelfin) en pure overheidsinstanties (niet Kind & Gezin maar wel de Gezinsbond).

Ook voetbalclubs, bowlingliga’s en andere sociaal-culturele verenigingen met een

meer lokaal karakter laten we links liggen in onze analyses: hun primaire interesse

is simpelweg niet politiek. Bovendien focussen we enkel op organisaties die op

nationaal of regionaal niveau actief zijn en leden hebben in heel België of in één

van zijn regio’s (in dit geval Vlaanderen).

Om een beeld te krijgen van de belangenorganisaties die een prominente rol

spelen in de politieke arena, analyseren we de samenstelling van de Strategische

Adviesraden (SARs) bij de Vlaamse Regering. Deze raden zijn een essentieel kanaal

voor overleg met het middenveld en spelen een belangrijke rol in verschillende fa-

ses van de politieke beleidscyclus (Popelier et al., 2012). Als we zowel de 12 strate-

gische (hoofd)raden als hun subraden in beschouwing nemen, kunnen we 352 or-

ganisaties identificeren. Al de belangenorganisaties die in deze raden opgenomen

zijn, werden gecodeerd op basis van het codeboek ontwikkeld door Hanegraaff en

collega’s (2011). Hierbij werd gebruik gemaakt van informatie beschikbaar op de

websites van de betrokken organisaties, data uit jaarrekeningen of -verslagen, en

informatie verkregen via medewerkers van de bewuste organisatie.

Wat de media-arena betreft focussen we op de nieuwsuitzendingen van 19 uur

van de grootste Vlaamse publieke (Eén) en commerciële (vtm) zender. Uit surveys

blijkt dat televisienieuws voor burgers de belangrijkste bron van informatie is over

samenleving en politiek (Curran et al., 2009). De nieuwsuitzendingen van 19 uur

zijn de drukst bekeken nieuwsuitzendingen (Wouters, Swert & Walgrave, 2009).

Voor de periode 2003-2010 gingen we voor deze nieuwsuitzendingen van elke zen-

der en van elke dag de aanwezigheid van middenveldorganisaties in de nieuws-

items na. We vertrokken daarbij van het nieuwsarchief TV, een census database

die onderhouden wordt door het Steunpunt Media.2 Elk nieuwsitem wordt door het

archief gecodeerd op zowel issue-, actor- als landniveau. Om de database gebruiks-

klaar te maken voor onderstaande analyses nam één van de auteurs systematisch

de variabelen “actor naam” (open tekst veld), “actor functie” (open tekst veld) en

“actor typologie” (gesloten veld) door en creëerde een nieuwe dummy variabele

“middenveldorganisatie”. Die kreeg de waarde 1 indien de actor aan bovenstaande

operationele definitie voldeed.

Met deze twee specifieke arena’s vergelijken we “insider”- en “outsider”-fora die

voor Vlaamse middenveldorganisaties zonder twijfel zeer relevant zijn. Uiteraard

spelen wat betreft insiderarena’s ook informele contacten (bijvoorbeeld met kabinet-

ten) en meer ad hoc werkgroepen een belangrijke rol. Vergeleken met de adviesraden,

is het echter bijzonder moeilijk om een accuraat en volledig beeld te krijgen van deze

insiderkanalen. Wat outsiderarena’s betreft zouden naast televisiejournaals ook kran-

ten een mogelijk vergelijkingspunt kunnen bieden. Televisiejournaals hebben echter

169AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

een groter bereik. Bovendien ligt de draagkracht van de krantenarena veel hoger,

waardoor competitie om toegang er minder sterk is (Hilgartner & Bosk, 1988). Van-

uit dat oogpunt lijkt de televisiearena het geprefereerde vergelijkingspunt voor onze

studie, al kan het best zijn dat de verschillen tussen beide arena’s in tijden van sterke

intermedia-agendasetting niet erg uitgesproken zijn (Vliegenthart & Walgrave, 2008).

We willen hier even ingaan op enkele beperkingen aangaande de rechtstreekse

vergelijkbaarheid van beide arena’s. In de eerste plaats betreft dit consequenties

van bevoegdheidsverdelingen in de federale staat België. Hoewel we enkel Vlaamse

adviesraden en Vlaamse media analyseren, is de thematische reikwijdte van de

geanalyseerde media-arena vele malen breder dan die van de politieke arena, daar

deze eerste ook over federale bevoegdheden bericht. Omdat het onmogelijk bleek

om themacodes in het nieuws betrouwbaar aan specifieke en exclusief Vlaamse

bevoegdheden te koppelen, zitten ook federale thema’s in het mediabestand (voor

meer diepgaande analyses wat betreft verschillen tussen beleidsdomeinen/thema’s

in de respectievelijke arena’s, zie Fraussen & Beyers, 2014; Wouters, 2013). Een

tweede beperking draait om de labeling van organisaties. In de adviesraden zetelen

vaak specifieke of gespecialiseerde organisaties, die een onderdeel zijn van een

koepelorganisatie (maar die in eigen naam zetelen). In de media-arena wordt een

dergelijke specificiteit niet consequent nageleefd (ACOD wordt al snel ABVV of,

algemener, de socialistische vakbond). Daarom plaatsen we elke specifieke (vak)

organisatie onder haar hoofdkoepel. Ten slotte zetelen er in de adviesraden insti-

tutionele organisaties, zoals koepels van gezondheidsinstellingen (zoals Zorgnet

Vlaanderen) of lokale overheden (zoals de Vereniging van Steden en Gemeenten).

Met betrekking tot deze laatste, stelde eerder onderzoek reeds vast dat een niet

onaanzienlijke proportie van lobbywerk betrekking heeft op onderlinge contacten

tussen overheden (Halpin & Thomas, 2012). Deze organisaties rekenen we in de

context van dit artikel echter niet tot het maatschappelijk middenveld en ze wor-

den in de analyses niet opgenomen. In bepaalde mate kijken we dus met oogklep-

pen op naar de adviesraad- en media-arena. Niettegenstaande deze beperkingen,

zijn we er sterk van overtuigd dat onze analyse een betrouwbaar beeld schetst van

de aanwezigheid van middenveldorganisaties in beide arena’s.

4. Resultaten

Welke organisaties komen aan bod in welke arena’s? Eerst bespreken we de mid-

denveldleden van de 12 strategische adviesraden, vervolgens nemen we de media

agenda onder de loep. Ten slotte leggen we beide arena’s naast elkaar.

In de 12 strategische adviesraden onderscheiden we 148 organisaties die aan

onze middenvelddefinitie voldoen. Naast economische actoren (n = 69), zoals on-

170AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

der andere vertegenwoordigers van werknemers, zelfstandigen, kmo’s en industrie-

takken, treffen we een grote hoeveelheid niet-economische actoren of groeperingen

van burgers (n = 79) aan. Op het eerste gezicht lijkt het er dus op dat de overheid

zich door vele groepen van divers pluimage laat adviseren, waarbij economische

en niet-economische actoren elkaar min of meer in evenwicht houden. De machts-

verdeling tussen de verschillende individuele organisaties is echter allesbehalve ge-

balanceerd. Als we kijken naar de mate waarin individuele organisaties toegang

genieten tot verschillende strategische raden, of als we het aantal zetels per orga-

nisatie in beschouwing nemen, stellen we een erg scheve verdeling vast. Zo zetelt

47 procent van de organisaties enkel in subraden van één van de 12 strategische

raden, en hebben slechts 17 organisaties (11%) vertegenwoordiging in meer dan

twee strategische adviesraden. Voor de analyse die volgt, focussen we op de samen-

stelling van de 12 strategische adviesraden en laten we de subraden (die niet bij elke

strategische raad (in even grote aantallen) aanwezig zijn) even buiten beschouwing.

TABEL 1. Top 20 van meest prominente middenveldorganisaties in adviesraden.

Organisatie Econ. Raden Zetels Zetels % Cum. %

1 ACV 7 29 10,8 10,8

2 ABVV 8 25 9,3 20,1

3 VOKA 8 17 6,3 26,4

4 Boerenbond 7 17 6,3 32,7

5 UNIZO 8 16 5,9 38,6

6 Natuurpunt 4 11 4,1 42,7

7 BBL 4 9 3,3 46,0

8 ACLVB 5 8 3,0 49,0

9 ACW 6 7 2,6 51,6

10 Gezinsbond 4 7 2,6 54,2

11 Confederatie van Immobiliënberoepen 3 5 1,9 56,1

12 Algemeen Boerensyndicaat 2 5 1,9 58,0

13 Confederatie Bouw 3 4 1,5 59,5

14 Netwerk Armoede 3 4 1,5 61,0

15 Confederatie Ouders en Ouderverenigingen 1 4 1,5 62,5

16 Vlaamse Scholieren koepel 1 4 1,5 64

17 Vlaamse Vereniging van Studenten 1 4 1,5 65,5

18 Fevia 2 3 1,1 66,6

19 Vereniging van Vlaamse Huisvesting 2 3 1,1 67,7

20 Overleg Bewonersbelangen 1 3 1,1 68,8

171AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

Tabel 1 geeft de twintig meest prominente middenveldorganisaties in adviesraden

weer. In de verschillende kolommen tonen we of de middenveldorganisatie al dan

niet een economische actor is, het aantal raden waarin de organisatie zetelt, het

aantal zetels, de proportie van het totale aantal zitjes dat de organisatie betrekt en

het cumulatieve percentage van de top 20. Aan de hand van onderstaande tabel

lichten we de selectiemechanismen in de adviesraadarena toe.

Wat meteen opvalt, is dat de top vijf volledig uit economische actoren bestaat.

Samen trekken deze vijf een erg groot deel (zo’n 40%) van het laken naar zich toe.

Bovendien weerklinkt de stem van deze “core insiders” heel wat luider, aangezien

zij vertegenwoordigd zijn in verschillende raden of beleidsdomeinen. Zij beschik-

ken via de adviesraden als het ware over een megafoon. In het totaal worden

177 van de 269 middenveldadviesraadzetels ingevuld door economische actoren

(66%). Natuurpunt en BBL zijn wat dat betreft de meest vreemde eenden in de top

20: de belangen die zij vertegenwoordigen sluiten het dichtst aan bij postmateria-

listische bekommernissen (leefmilieu, natuur), daar waar zo goed als alle andere

organisaties zich eerder op bread and butter-issues richten. Dit bevestigt de ver-

wachting dat economische actoren in neocorporatistische systemen bevoorrechte

partners zijn en sluit aan bij de bevinding dat het sociaaleconomisch overleg in

Vlaanderen vooral economisch overleg is (Ongena; 2010).

In de top 5 valt daarnaast de dominantie van (voormalige leden van) de chris-

telijke zuil op (ACV, Unizo, Boerenbond). Deze erfenis van de verzuiling is een

meer typisch Vlaamse bevinding. De christelijke zuil gold als de sterkst structureel

verankerde (zeker in Vlaanderen), en deze bevinding lijkt nog steeds op te gaan.

Meer algemeen verraden de bovenste regionen van de adviesraadarena een voor-

liefde van de overheid voor organisaties met een sterke maatschappelijke inbed-

ding (ACV, ABVV, VOKA, Unizo, BBL, ACLVB, ACW, Vlaamse Scholierenkoepel).

Ook dit lag in de lijn der verwachtingen, gezien het sterk representatieve karakter

van deze groepen.3 Ze spreken voor een ruime achterban en brengen verschillende

deelbelangen samen. In zekere zin gaan zij de versplintering van belangen tegen,

wat onderhandelen en advies verstrekken vergemakkelijkt. Met andere woorden:

de mening van een koepelorganisatie in een adviesraad is reeds het resultaat van

een eerder rondje (intern) onderhandelen. Dit vijlt wellicht ook de al te scherpe

kantjes af. Tot slot zijn dit ook allemaal organisaties die kunnen bogen op aanzien-

lijke financiële middelen en mankracht, waardoor zij in staat zijn om intern de no-

dige expertise op te bouwen (zie hierover ook Streeck & Kenworthy, 2005, p. 450).

Samengevat: de resultaten van de adviesraadarena liggen erg sterk in lijn met

het beeld dat de politieke logica voorschreef. Al bij al is het toch vrij opmerkelijk

dat een klein gezelschap van middenveldorganisaties zo dominant aanwezig is, en

dat we bovendien heel wat usual suspects aantreffen. Dit is des te meer het geval

gezien dit adviesstelsel in 2003 nog hervormd werd. Het lijkt erop dat traditionele

172AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

organisaties er goed in slagen om, al dan niet bewust, “de ladder op te halen” voor

nieuwe spelers op het veld (Hooghe, 1998).

Wat leren we uit de resultaten van de media arena? Een gemiddelde nieuws-

uitzending duurt ongeveer 40 minuten en het dagelijkse aanbod van bronnen die

smeken om aandacht is groot. Voor de periode 2003-2010 slaagden desalniette-

min 636 unieke middenveldorganisaties er in om zich voorbij de poorten van het

nieuws te werken. Vergeleken met het aantal organisaties die in adviesraden zete-

len is toegang tot de media-arena dus eerder open te noemen. Meer organisaties

krijgen een kans om gehoord te worden. In termen van Hilgartner en Bosk (1988):

de “draagkracht” van de media-arena is simpelweg groter, en dat blijkt ook uit

onze data.

Dit betekent echter niet dat de media-arena ook evenwichtiger verdeeld is.

Net als in het geval van de adviesraden, merken we hier een erg scheve verdeling

op: de 20 meest nieuwswaardige middenveldorganisaties gaan met maar liefst

60 procent van alle aandacht lopen. In de omgekeerde richting geldt dat we voor

vele middenveldorganisaties nauwelijks over een (succesvolle) outsiderstrategie

kunnen spreken. Iets meer dan de helft (N = 334) van alle middenveldorgani-

saties komt gedurende de 8-jarige periode slechts maximaal tweemaal in het

nieuws. We kunnen ons daarbij de vraag stellen in hoeverre deze organisaties

werkelijk substantieel deelnemen aan het politieke debat, laat staan hun stem-

pel kunnen drukken op actuele kwesties. Het lijkt erop dat de bijdrage van vele

organisaties niet meer is dan een druppel op een hete plaat. Samengevat: in de

media-arena mogen meer organisaties hun zeg doen, maar wat vooral opvalt is

dat de staart van de aandachtsverdeling veel langer is. Tabel 2 geeft de 20 meest

nieuwswaardige middenveldorganisaties weer. Zij voeren het hoge woord in de

media-arena.

De twee reuzen van het middenveld in de media blijken de socialistische en de

christendemocratische vakbond te zijn. Samen zijn ze goed voor iets meer dan een

vierde van alle aandacht voor alle middenveldorganisaties. Algemeen zien we dat

de gehele top 20 gedomineerd wordt door vakbonden (4) en beroepsorganisaties

(7, met UNIZO op de derde plaats). Het zijn in grote mate dezelfde organisaties die

in het adviesstelsel een centrale rol innemen. De voortdurende nieuwswaardigheid

van economische thema’s is hiervoor wellicht een belangrijke verklaring. Boven-

dien behoren de middenveldorganisaties die rond deze thema’s actief zijn tot de

sterkst geïnstitutionaliseerde organisaties in Vlaanderen. Ze zitten vaak mee aan

tafel als er knopen doorgehakt worden, en worden door journalisten terecht als

erg relevant beschouwd. Bovendien zijn deze organisaties actief in verschillende

beleidsdomeinen. Hoewel economie of werkgelegenheid zonder twijfel hun core

business is, worden zij ook gehoord als het over andere thema’s gaat, zoals milieu,

onderwijs en gezondheidszorg. Ook in de strategische adviesraden die op deze

materies focussen, zitten zij mee aan tafel.

173AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

TABEL 2. Top 20 van meest nieuwswaardige middenveldorganisaties.

Organisatie Econ. Freq. % Cum. %

1 ABVV 1437 13,8 13,8

2 ACV 1401 13,4 27,2

3 UNIZO 445 4,3 31,5

4 ACLVB 356 3,4 34,9

5 Test Aankoop 327 3,1 38,1

6 Rode Kruis 302 2,9 41

7 VBO 213 2 43

8 VTB-VAB 213 2 45,1

9 Touring 210 2 47,1

10 VOKA 138 1,3 48,4

11 Boerenbond 133 1,3 49,7

12 GAIA 128 1,2 50,9

13 Fed. Ho.Re.Ca Vl. 113 1,1 52

14 Vogelbescherming Vl. 111 1,1 53,1

15 Assuralia 109 1 54,1

16 BBL 107 1 55,1

17 NSPV 107 1 56,2

18 Confederatie Bouw 101 1 57,1

19 Greenpeace 96 0,9 58

20 Febelfin 95 0,9 59

Pluizen we de top 20 verder uit, dan vinden we ook consumentenorganisaties hoog

terug, met Test Aankoop op een verrassende vijfde plaats en de automobilistenver-

enigingen VTB-VAB en Touring nog net binnen de top 10. Vooral deze laatste twee

organisaties treden in het nieuws niet zozeer op als belangenvertegenwoordigers.

Zij hebben eerder een duidende functie bij verkeersellende en werkzaamheden

en worden bij deze gebeurtenissen geraadpleegd omwille van hun expertise. Ook

milieu- en dierenrechtenorganisaties zijn met 4 organisaties relatief goed vertegen-

woordigd, samen met internationale ngo’s, zoals het Rode Kruis en, net buiten de

top 20, Artsen Zonder Grenzen.

Toch lijkt het erop dat de top 20 van meest nieuwswaardige middenveldorgani-

saties vooral bevolkt wordt door zij die kunnen buigen op een stevige institutionele

verankering, een brede achterban, (voormalige) verkering met een zuil, aanzien-

lijke middelen en een ruime expertise. Kortom, min of meer dezelfde kenmerken

die we als kenmerkend voor de logica van de politieke arena naar voren schoven.

174AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

Leggen we de tabellen van de media-arena naast elkaar, dan zien we duidelijk

dat het primaat van de politieke macht domineert. Het is echter geen ijzeren wet.

Een nadere vergelijking maakt dit duidelijk. Zo zien we dat het meer militante

ABVV hoger in de mediapikorde eindigt dan het sterker formeel ingebedde ACV,

dat over meer leden en zetels beschikt. De aanwezigheid van de milieu- en die-

renrechtenorganisaties GAIA, Greenpeace en Vogelbescherming Vlaanderen doet

vanuit een cumulatieperspectief de wenkbrauwen fronsen. Het feit dat deze niet of

institutioneel zwak vertegenwoordigde organisaties meer aandacht naar zich toe

weten te trekken dan Bond Beter Leefmilieu (16de plaats in de media-arena) en

Natuurpunt (22ste), die beide wel in adviesraden zetelen, lijkt erop te wijzen dat

er ook andere wetten gelden in medialand. Bij de eerste twee organisaties wordt

een sterke professionalisering gecombineerd met activiteiten die op maat gesneden

zijn van de media en in lijn liggen met de geformuleerde verwachtingen aangaande

het aanbieden van ‘spektakel’. Spectaculaire protestacties en stoorvermogen (GAIA

= 28% van alle nieuwsberichten betreft protest, Greenpeace = 50% van de items

bevat protest) bieden drama en conflict, elementen waar gemakkelijk een aantrek-

kelijk nieuwsitem van te maken valt. Deze strategie blijkt veel minder aan bod te

komen in de items met Bond Beter Leefmilieu (8,5%) en Natuurpunt (4%).

Vogelbescherming Vlaanderen lijkt dan weer handig gebruik te maken van een

ander kenmerk van de media-arena. Waar de samenstelling van adviesraden re-

latief stabiel is, is het mediaspotlicht voortdurend zoekende. Dit maakt dat orga-

nisaties gebruik kunnen maken van het ‘momentum’. Zo was Vogelbescherming

Vlaanderen vooral nieuwswaardig in september-oktober 2003, naar aanleiding van

een olielek veroorzaakt bij de berging van de tanker Tricolor. Door van dit mo-

mentum gebruik te maken, veroverde de organisatie een plek in het adresboekje

van journalisten en werd een basis gelegd voor verdere consultatie wanneer het

thema van dierenrechten weer op de nieuwsagenda verscheen. Eenzelfde mecha-

nisme lijkt op te gaan voor beide consumentenorganisaties die de belangen van

weggebruikers verdedigen (VTB-VAB; Touring). In de adviesraadarena bekleden

ze beide twee zetels in één enkele raad. Daarmee behoren ze tot de middenmoot.

In de media-arena stijgen ze daar echter ver bovenuit, al vervullen ze eerder een

duidende rol als expert dan een vertegenwoordigende functie. In de omgekeerde

richting blijken bepaalde belangen beter institutioneel vertegenwoordigd dan ze

in de media-arena aan bod komen: vooral de stem van scholieren en studenten

wordt in de media-arena veel minder gehoord dan in de adviesraden. Tot slot

zorgt ook een eerder aangehaalde beperking van onze vergelijking voor ruis op de

relatie: waar de media-arena (in theorie) openstaat voor alle mogelijke thema’s,

komen in de Vlaamse adviesraden vooral beleidsdomeinen aan bod die exclusieve

bevoegdheden zijn (zoals landbouw, milieu, wonen, welzijn en onderwijs). Deze

verdeling van bevoegdheden biedt mogelijk ook een verklaring voor het feit dat we

bepaalde nieuwswaardige organisaties (zoals Test Aankoop en Assuralia) niet of

175AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

minder prominent in de Vlaamse adviesraden terugvinden, terwijl ze wel hoog in

de media-arena scoren.

Samenvattend lijken de patronen die we zien veel sterker een cumulatie- dan

een compensatiehypothese te ondersteunen. Het zijn in grote mate dezelfde or-

ganisaties die in beide arena’s hoge ogen gooien. Van de 10 meest prominente

middenveldorganisaties in adviesraden vinden we er zeven terug in de top 20 van

meest nieuwswaardige middenveldorganisaties. Zeker gezien de erg scheve verde-

ling van toegang tot beide arena’s en de relatief grote machtsconcentratie bij een

beperkt aantal actoren, is dit niet min te noemen. Een meer systematische vergelij-

king of formele test verkrijgen we door een Spearman’s rank order-correlatie te be-

rekenen. Hierbij zijn we vertrokken van de tien meest prominente organisaties uit

de adviesraadarena die ook in de media-arena voorkomen. De rank order-correlatie

vergelijkt systematisch de rangorde die iedere organisatie bekleedt voor en achter

de schermen. Met een correlatie van .794 (p =.006) kunnen we besluiten dat er in

heel erg grote mate sprake is van cumulatie. De spiegeling tussen beide arena’s is

niet perfect – we bespraken enkele merkwaardige verschillen in voorgaande para-

graaf – maar is voldoende sterk om de alternatieve hypotheses met betrekking tot

compensatie en middenweg te verwerpen. Kortom, organisaties die stevig ingebed

zijn in adviesraden hebben ook meer slagkracht in de media-arena. Het lijkt er op

dat de media-arena politieke macht volgt en bestendigt, eerder dan dat het uitda-

gers een level playing field biedt.

5. Discussie en conclusie

We vertrokken in deze studie van het uitgangspunt dat het politiek debat er wel bij

vaart, indien diverse stemmen gehoord worden. Indien een dergelijke standaard

niet gehaald wordt, verwatert het debat immers tot een monoloog. Meer bepaald

onderzochten we de aanwezigheid van middenveldorganisaties in twee arena’s: die

van de strategische adviesraden en die van de belangrijkste televisienieuwsuitzen-

dingen. Traditioneel wordt de media-arena als een soort van opvangnet beschouwd

voor organisaties die institutionele toegang ontberen. Op die manier zouden beide

arena’s elkaar aanvullen.

Onze resultaten tonen aan dat toegang tot de politieke en de media-arena in

grote mate cumulatief is. Dezelfde stemmen die in de politieke arena hoge ogen

gooien, voeren in de media-arena het hoge woord. Zij die reeds gehoord worden

achter de schermen, krijgen ook voor de schermen het snelst een megafoon toe-

gestopt. Kortom, de media-arena weerspiegelt politieke macht en bestendigt in het

geval van Vlaanderen traditionele neocorporatistische patronen. Een grote ach-

terban, afdoende financiële middelen, expertise en positionering op economische

176AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

thema’s maken bepaalde middenveldorganisaties voor zowel politici als journalis-

ten bevoorrechte gesprekspartners. Het lijkt erop dat men in beide arena’s betaalt

met dezelfde munt.

Toch spiegelt de media-arena de politieke arena niet perfect. Het journalisten-

metier heeft deels een eigen logica, die een alternatieve economie doet ontstaan, zij

het een erg kleinschalige. Organisaties die spektakel bieden, op conflict met elites

aansturen, of handig gebruik weten te maken van het momentum, klimmen hoger

op de ladder in de media-arena. Bovendien is de media-arena meer inclusief: veel

meer organisaties verschijnen ten tonele, al is hun tekst vaak dermate beperkt dat

de vraag rijst of hun bijdrage meer is dan een druppel op een hete plaat.

Dat de meest dominante spelers kunnen bogen op een aanzienlijke expertise

en een brede achterban spreekt alleszins in hun voordeel. Het zijn zonder twij-

fel legitieme gesprekspartners van de overheid. Toch willen we twee kantteke-

ningen plaatsen bij deze bevindingen. Een gezonde democratie veronderstelt dat

een veelheid aan stemmen gehoord wordt, dat er debat en discussie plaatsvindt

tussen verschillende maatschappelijke actoren. Onze top 10 wordt echter sterk

gedomineerd door middenveldorganisaties die de samenleving door een eerder

economische bril bekijken. Een belangrijke vraag is dan ook of de dominantie van

deze organisaties in adviesraad- en beeldbuispolitiek het maatschappelijk debat

niet verschraalt. Om die vraag te beantwoorden, zouden we een specifieker onder-

zoeksdesign moeten hanteren. In dit stuk analyseerden we louter de aanwezigheid

van verschillende (types) actoren. Toekomstig onderzoek zou een meer fijnmazige

en specifieke analyse kunnen uitvoeren door te focussen op de eigenlijke claims

die deze actoren maken in de verschillende arena’s naar aanleiding van specifieke

beleidskwesties.

Onderzoek naar de relaties tussen belangenorganisaties en beleidsmakers legt

bovendien vaak (louter) de nadruk op machtsverhoudingen, zoals de mate van

beleidsinvloed die verschillende organisaties al dan niet uitoefenen, of meer alge-

meen de rol van middenveldorganisaties in het politiek proces. Er is echter ook een

alternatieve, meer functionele en beleidsgerichte benadering mogelijk (zie Streeck

& Kenworthy, 2005, p. 454). Hierbij is de centrale vraag hoe overheid en midden-

veld optimaal kunnen samenwerken teneinde maatschappelijke problemen aan te

pakken (zonder a priori de precieze rol van beide actoren vast te leggen). Een on-

derzoeksdesign dat meer inzicht poogt te bieden in de beleidsrepercussies van de

optredens van middenveldactoren in diverse politiek arena’s zou bijvoorbeeld kun-

nen focussen op een steekproef van concrete beleidskwesties en de evolutie van

deze wetgevende initiatieven, alsook de betrokken middenveldactoren en de wijze

waarop zij betrokken worden in het beleid, kunnen analyseren doorheen de gehele

beleidscyclus (in navolging van eerder issue-centered onderzoek in de VS en de

EU, zie Baumgartner et al., 2009 en Beyers et al., 2014). Een dergelijke benadering

zou zowel het dynamisch karakter van politieke processen kunnen capteren, als

177AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

de precieze rol van middenveldorganisaties in beleidsvorming en de verhouding

tussen de beide arena’s beter in kaart kunnen brengen.

Een andere belangrijke vraag is in welke mate de pikordes in beide arena’s

daadwerkelijk politieke macht weerspiegelen. In dat opzicht is het erg opmerkelijk

dat de organisaties die het meest prominent aanwezig zijn in beide arena’s, name-

lijk de sociale partners, vaak hun beklag doen over een gebrek aan inspraak en

aandacht voor hun bekommernissen. We zien twee mogelijke verklaringen voor

deze ogenschijnlijke paradox. Vooreerst is het mogelijk dat, hoewel deze organisa-

ties nog steeds erg dominant zijn, ze steeds meer competitie ervaren van andere

middenveldorganisaties. Dit zou wijzen op een evolutie naar een meer divers en

dynamisch middenveld. In die zin moeten we toegeven dat de studie de we hier

presenteren slechts een momentopname is. Longitudinaal onderzoek zou een beeld

kunnen schetsen van de evolutie van de macht van middenveldorganisaties in ad-

viesraden en nieuwsuitzendingen. Een dergelijke analyse doorheen de tijd zou als

voordeel hebben dat ze ons een benchmark oplevert. Indien blijkt dat de diversiteit

van belangenvertegenwoordiging in de politieke en/of media-arena doorheen de

tijd sterk is toegenomen, zouden we kunnen stellen dat we vandaag al meer een

‘middenweg’ bewandelen. Een dergelijke tendens zou ook de noodzakelijkheid van

‘compensatie’ tussen verschillende arena’s als democratisch ideaal kunnen bijstel-

len. Als beleidsmakers of journalisten erin geslaagd zijn om, meer dan vroeger,

evenwichtige en gebalanceerde adviesraden of nieuwsuitzendingen samen te stel-

len, dan zouden we kunnen stellen dat de sterke cumulatie die we in dit onderzoek

vinden minder problematisch is dan democratische theoretici ons voorspiegelen.

Een tweede verklaring voor het beklag van prominente organisaties zou kun-

nen liggen in het veranderde karakter van beide arena’s. Het is mogelijk dat de

aanwezigheid in beide fora vroeger een goede indicator was voor het politieke

gewicht van een organisatie, maar dat de effectiviteit van deze kanalen verminderd

is. Zo is het mogelijk dat de macht van adviesraden getaand is ten voordele van

parallelle, meer indirecte en minder zichtbare wegen naar beleidsinvloed. Ook in

de media-arena lijken gevestigde waarden het moeilijker te hebben dan voorheen.

Misschien niet zozeer wat de toegang tot de media-arena betreft, maar wel met

betrekking tot hun controle over de boodschap die ze willen brengen. Waar kran-

ten of staatsomroepen vroeger meer ontvankelijk waren voor de desiderata van

partijen en zuilen, lijkt het erop dat journalisten momenteel vaker de dans leiden

en dat het de politieke actoren zijn die zich – zeker in de eigen perceptie – naar

de wetmatigheden van een meer en meer gefragmenteerde en in toenemende mate

digitale media-arena dienen te plooien (Van Aelst, 2014). De vraag in hoeverre bo-

vengeschetste evoluties in de politieke en media-arena resulteren in een bredere of

meer beperkte vertegenwoordiging van verschillende maatschappelijke belangen,

lijkt ons een legitieme democratische bekommernis en een pertinente vraag voor

toekomstig onderzoek.

178AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

Noten

1. Beide auteurs droegen in gelijke mate bij aan dit artikel; de auteursvolgorde is

alfabetisch.

2. Het Steunpunt Media is een consortium van de Universiteit Antwerpen (UA), Vrije

Universiteit Brussel (VUB), KU Leuven (KUL) en Universiteit Gent (UG). Het Nieuwsar-

chief TV is de verderzetting van het Elektronisch NieuwsArchief (ENA). Voor meer

informatie, contacteer [email protected].

3. Het sterk representatief karakter verwijst hier in de eerste plaats naar de hoge le-

denaantallen van deze organisaties en naar het feit dat zij ook vaak georganiseerd zijn

op regionaal of lokaal niveau, vergeleken met andere belangenorganisaties. Het gaat

hier niet zozeer om de wijze waarop zij hun achterban in hun werking betrekken en

hun bekommernissen op het politieke toneel vertegenwoordigen (al zijn de mechanis-

men voor interne besluitvorming bij de meeste van deze organisaties meer uitgebreid

en sterker geïnstitutionaliseerd dan in vele andere middenveldorganisaties).

Bibliografie

Allern, E. & Bale, T. (2012). Political Parties and Interest Groups: Disentangeling Com-

plex Relationships. Party Politics, 18(1), 7-25.

Altheide, D. & Snow, R. (1979). Media Logic. Beverly Hills, California: Sage.

Andrews, K.T. & Caren, N. (2010). Making the News: Movement Organizations, Media

Attention, and the Public Agenda. American Sociological Review, 75(6), 841-866.

Andrews, K.T. & Edwards, B. (2004). Advocacy Organizations in the US Political Pro-

cess. Annual Review of Sociology, 30, 479-506.

Baumgartner, F.R., Berry, J., Hojnacki, M., Kimball, D.C. & Leech, B.L. (2009). Lobby-

ing and Policy Change. In Who Wins, Who Loses, and Why. Chicago: University of

Chicago Press.

Baumgartner, F.R. & Jones, B.D. (1993). Agendas and Instability in American Politics.

Chicago: University of Chicago Press.

Baumgartner, F.R. & Leech, B.L. (1998). Basic Interests: The Importance of Groups in

Politics and Political Science. Princeton: Princeton University Press.

Berry, J.M. (1999). The New Liberalism: The Rising Power of Citizen Groups. Washing-

ton: Brookings Institution Press.

Beyers, J., Chaques Bonafont, L., Dür, A., Eising, R., Fink-Hafner, D., Lowery, D. et al.

(2014). The INTEREURO Project: Logic and Structure. Interest Groups and Advocacy,

3(2), 126-140.

179AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

Beyers, J., Eising, R. & Maloney, W. (2008). Researching Interest Group Politics in Eu-

rope and Elsewhere: Much We Study, Little We Know? West European Politics, 31(6),

1103-1128.

Binderkrantz, A. (2005). Interest Group Strategies: Navigating Between Privileged Ac-

cess and Strategies of Pressure. Political Studies, 53(4), 694-715.

Binderkrantz, A. (2008). Different Groups, Different Strategies: How Interest Groups

Pursue Their Political Ambitions. Scandinavian Political Studies, 31(2), 173-200.

Bloodgood, E.A., Tremblay-Boire, J. & Prakash, A. (2014). National Styles of NGO Regu-

lation. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 43(4), 716-736.

Bourgeois, G. (2009). Beleidsnota Bestuurszaken 2009-2014. Vlaamse Regering.

Bouwen, P. (2002). Corporate Lobbying in the European Union: The Logic of Access.

Journal of European Public Policy, 9(3), 365-390.

Braun, C. (2012). The Captive or the Broker? Explaining Public Agency-Interest Group

Interactions. Governance and International Journal of Policy Administration and

Institutions, 25(2), 291-314.

Burstein, P. (1998). Interest Organizations, Political Parties, and the Study of Democratic

Politics. In A. Costain & A. McFarland (Eds.), Social Movements and American Politi-

cal Institutions. Rowman & Littlefield Publishers).

Burstein, P. & Linton, A. (2002). The Impact of Political Parties, Interest Groups, and

Social Movement Organizations on Public Policy: Some Recent Evidence and Theo-

retical Concerns. Social Forces, 81(2), 380-408.

Christiansen, P.M., Norgaard, A S., Rommetvedt, H., Svensson, T., Thesen, G. & Oberg,

P. (2010). Varieties of Democracy: Interest Groups and Corporatist Committees in

Scandinavian Policy Making. Voluntas, 21(1), 22-40.

Curran, J., Iyengar, S., Lund, A.B. & Salovaara-Moring, I. (2009). Media System, Public

Knowledge and Democracy: A Comparative Study. European Journal of Communi-

cation, 24(5), 5-26.

Dahl, R.A. (1961). Who Governs? New Haven: Yale University Press.

Danielian, L. & Page, B. (1994). The Heavenly Chorus: Interest Group Voices on TV

News. American Journal of Political Science, 38(4), 1056-1078.

Davies, N. (2011). Flat Earth News: An Award-winning Reporter Exposes Falsehood, Dis-

tortion and Propaganda in the Global Media. London: Random House.

De Smedt, J., Wouters, R. & De Swert, K. (2013). Inter-coder Reliability in the TV News

Archive: A Report on Coding Issues, Countries and Actors in Belgian Television

News. Antwerpen: Steunpunt Media.

De Swert, K. & Walgrave, S. (2002). De kanseliersbonus in de Vlaamse pers. Een on-

derzoek naar regering en oppositie in drie Vlaamse kranten (1991-2000). Tijdschrift

voor Sociologie, 23(3/4), 371-403.

Dür, A. & Mateo, G. (2013). Gaining Access or Going Public? Interest Group Strate-

gies in Five European Countries. European Journal of Political Research, 52(5),

660-686.

180AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

Duyvendak, J.W. & Giugni, M. (1995). Social Movement Types and Policy Domains.

In H. Kriesi, R. Koopmans, J.W. Duyvendak & M. Giugni (Eds.), New Social Move-

ments in Western Europe. A Comparative Analysis. London: University of London

Press.

Eising, R. (2007). The Access of Business Interest to EU Institutions: Towards Elite Plu-

ralism. Journal of European Public Policy, 14(3), 384-403.

Eising, R. (2008). Clientelism, Committees, Pluralism and Protests in the European Un-

ion: Matching Patterns? West European Politics, 31(6), 1166-1187.

Elchardus, M., Huyse, L. & Hooghe, M. (2001). Het maatschappelijk middenveld in

Vlaanderen. Brussel: VUBPress.

Ferree, M.M., Gamson, W.A., Gerhards, J. & Rucht, D. (2002). Four Models of the Public

Sphere in Modern Democracies. Theory and Society, 31(3), 289-324.

Fraussen, B. (2014). The Lucky Few. Why Some Interest Organizations Develop, Enjoy

Access and Are Influential. Dissertatie. Antwerpen: Universiteit Antwerpen.

Fraussen, B. & Beyers, J. (2014). Who’s In and Who’s Out? Explaining Access to Policy-

makers in Belgium. Acta Politica. doi:10.1057/ap.2015.9.

Fraussen, B., Beyers, J. & Donas, T. (2014). The Expanding Core and Varying Degrees of

Insiderness: Institutionalized Interest Group Involvement Through Advisory Coun-

cils. Political Studies. doi: 10.1111/1467-9248.12112.

Galtung, J. & Ruge, M.H. (1965). The Structure of Foreign News. The Presentation of the

Congo, Cuba and Cyprus Crises in Four Norwegian Newspapers. Journal of Peace

Research, 2(1), 64-90.

Grossmann, M. (2012). The Not-so-special Interests: Interest Groups, Public Representa-

tion, and American Governance. Stanford, California: Stanford University Press.

Gurevitch, M. & Blumler, J. (1990). Political Communication Systems and Democratic

Values. In J. Lichtenberg (Ed.), Democracy and the Mass Media. Cambridge: Cam-

bridge University Press.

Hallin, D.C. & Mancini, P. (2004). Comparing Media Systems: Three Models of Media

and Politics. Cambridge: Cambridge University Press.

Halpin, D. & Thomas, H. (2012). Evaluating the Breadth of Policy Engagement by Or-

ganized Interests. Public Administration, 90(3), 582-559.

Hanegraaff, M., Beyers, J. & Braun, C. (2011). Open the Door to More of the Same? The

Development of Interest Group Representation at the WTO. World Trade Review,

10(4), 447-472.

Hilgartner, S. & Bosk, C.L. (1988). The Rise and Fall of Social Problems: A Public Arenas

Model. American Journal of Sociology, 94(1), 53-78.

Hooghe, M. (1998). Selectieve Uitsluiting in het Belgisch Politiek Systeem. Res Publica,

40(1), 3-21.

Hooghe, M. (2004). Een bewegend doelwit. De sociologische en historische studie van

(nieuwe) sociale bewegingen in Vlaanderen. Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Ge-

schiedenis, 34(3), 331-357.

181AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

Huyse, L. (2014). De democratie voorbij. Leuven: Van Halewijck.

Klüver, H. (2012). Informational Lobbying in the European Union: The Effect of Organi-

sational Characteristics. West European Politics, 35(3), 491-510.

Klüver, H. & Saurugger, S. (2013). Opening the Black Box: The Professionalization of

Interest Groups in the European Union. Interest Groups and Advocacy, 2(2), 185-

205.

Kollman, K. (1998). Outside Lobbying: Public Opinion and Interest Group Strategies.

Princeton, N.J.: Princeton University Press.

Kriesi, H., Tresh, A. & Jochum, M. (2007). Going Public in the European Union: Action

Repertoires of Western European Collective Political Actors. Comparative Political

Studies, 40(1), 48-73.

Lijphart, A. & Crepaz, M.M.L. (1991). Corporatism and Consensus Democracy in 18

Countries – Conceptual and Empirical Linkages. British Journal of Political Science,

21(2), 235-246.

Lipsky, M. (1968). Protest as a Political Resource. The American Political Science Re-

view, 62(4), 1144-1158.

Lowery, D. & Gray, V. (2004). Bias in the Heavenly Chorus – Interests in Society and

before Government. Journal of Theoretical Politics, 16(1), 5-29.

Luyten, D. (2006). Corporatisme, neocorporatisme, competitief corporatisme: sociale

regulering sinds 1945. In E. Witte & A. Meynen (Eds.), De Geschiedenis van België

na 1945 (pp. 365-394). Antwerpen: Standaard Uitgeverij.

Maloney, W., Jordan, G. & McLaughlin, M. (1994). Interest Groups and Public Policy:

The Insider/Outsider Model Revisited. Journal of Public Policy, 14(1), 17-38.

McCarthy, J. & Zald, M. (1977). Resource Mobilization and Social Movements: A Partial

Theory. The American Journal of Sociology, 82(6), 1212-1241.

McCarthy, J., McPhail, C. & Smith, J. (1996). Images of Protest: Dimensions of Selection

Bias in Media Coverage of Washington Demonstrations, 1982 and 1991. American

Sociological Review, 61(3), 478-499.

Norris, P. (2000). A Virtuous Circle: Political Communications in Postindustrial Societies.

Cambridge: Cambridge University Press.

Öberg, P., Svensson, T., Christiansen, P.M., Norgaard, A.S., Rommetvedt, H. & Thesen,

G. (2011). Disrupted Exchange and Declining Corporatism: Government Authority

and Interest Group Capability in Scandinavia. Government and Opposition, 46(3),

365-391.

Ongena, O. (2010). Een geschiedenis van het sociaaleconomisch overleg in Vlaanderen

(1945-2010). 25 jaar SERV. Gent: Academia Press.

Popelier, P., Van Humbeeck, P., Meuwese, A. & Van Aeken, K. (2012). Transparant con-

sulteren in Vlaanderen: de spanning tussen rationeel wetgevingsmodel en besluit-

vormingspraktijk. Tijdschrift voor Wetgeving, 1(2), 2-13.

Schattschneider, E.E. (1960). The Semisovereign People: A Realist’s View of Democracy

in America. Hinsdale: Dryden Press.

182AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

RES PUBLICA • 2015 – 2

WET

ENSC

HA

PPEL

IJK

E A

RTI

KEL

EN

Schlozman, K.L. & Tierney, J.T. (1986). Organized Interests and American Democracy.

New York: Harper & Row.

Schlozman, K.L., Verba, S. & Brady, H.E. (2012). The Unheavenly Chorus: Unequal Po-

litical Voice and the Broken Promise of American Democracy. Princeton: Princeton

University Press.

Schmitter, P.C. & Lehmbruch, G. (1979). Trends Toward Corporatist Intermediation.

London: Sage Publications.

Shoemaker, P. & Reese, S. (1996). Mediating the Message. Theories of Influence on Mass

Media Content. New York: Longman.

Siaroff, A. (1999). Corporatism in 24 Industrial Democracies: Meaning and Measure-

ment. European Journal of Political Research, 36(2), 175-205.

Streeck, W. & Kenworthy, L. (2005). Theories and Practices of Neocorporatism. In R.

Janoski, R. Alford, A.M. Hicks & M.A. Schwartz (Eds.), Handbook of Political Sociol-

ogy. Cambridge: Cambridge University Press.

Strömbäck, J. (2008). Four Phases of Mediatization: An Analysis of the Mediatization of

Politics. The International Journal of Press/Politics, 13(3), 228-246.

Thrall, T. (2006). The Myth of the Outside Strategy: Mass Media News Coverage of

Interest Groups. Political Communication, 23(4), 407-420.

Tuchman, G. (1973). Making News by Doing Work: Routinizing the Unexpected. Ameri-

can Journal of Sociology, 79(1), 110-131.

Van Aelst, P. (2014). De mediatisering van de Vlaamse politiek. Leuven: Acco.

Van Dalen, A. (2012). Structural Bias in Cross-National Perspective: How Political Sys-

tems and Journalism Cultures Influence Government Dominance in the News. The

International Journal of Press/Politics, 17(32), 32-55.

van Haute, E., Amjahad, A., Borriello, A., Close, C. & Sandri, G. (2013). Party Members

in a Pillarised Democracy. An Empirical Overview of Party Membership Figures and

Profiles in Belgium. Acta Politica, 48(1), 68-91.

Van Maele, D. (2009). De politiek-organisatorische machtsconfiguratie in België: Rela-

ties tussen maatschappelijke organisaties en de staatselite. Tijdschrift voor Sociolo-

gie, 30(2), 117-142.

Verhulst, J. & Walgrave, S. (2005). Gezien worden of Gezien zijn? Over oude en nieuwe

sociale bewegingen in de Vlaamse pers. Mens & Maatschappij, 80(4), 305-327.

Vliegenthart, R. & Walgrave, S. (2008). The Contingency of Intermedia Agenda Setting:

A Longitudinal Study in Belgium. Journalism & Mass Communication Quarterly,

85(4), 860-877.

Walgrave, S. (1992). Nieuwe Sociale Bewegingen: Een Type van Bewegingen. Tijdschrift

voor Sociologie, 13(1), 71-104.

Walgrave, S. & De Swert, K. (2005). De ‘kanseliersbonus’ revisited. Over de dominante

aanwezigheid van de regering en de premier in het TV-nieuws. In M. Hooghe, K. De

Swert & S. Walgrave (Eds.), Nieuws op televisie. Televisiejournaals als venster op de

wereld. Leuven: Acco.

183AANDACHT TREKKEN OF ADVIES VERSTREKKEN?

2015 – 2 • RES PUBLICA

WETEN

SCH

APPELIJK

E AR

TIKELEN

Wolfsfeld, G. (1997). Media and Political Conflict: News from the Middle East. Cam-

bridge: Cambridge University Press.

Wouters, R. (2013). Selection. Description. Reaction. How Television News Covers Move-

ments and Protest. Dissertation. Antwerpen: Universiteit Antwerpen.

Wouters, R., Swert, K.D. & Walgrave, S. (2009). Een venster op de wereld. De actuele

staat van buitenlandberichtgeving: feiten, impact en actieruimte. Brussel: Vlaams

Vredesinstituut.