View
4
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
1
Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
Academiejaar 2014-2015
Spieractiviteit als representatie van de intradiscale druk tijdens
bewegingen in een revalidatietoestel voor lage rugpijn patiënten
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de
Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
Goedele De Backer
Stefanie De Paepe
Promotor: Prof. Dr. Lieven Danneels
Copromotor: Dr. Sophie De Mits en Dr. Ine Van Caekenberghe
5
Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
Academiejaar 2014-2015
Spieractiviteit als representatie van de intradiscale druk tijdens
bewegingen in een revalidatietoestel voor lage rugpijn patiënten
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de
Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
Goedele De Backer
Stefanie De Paepe
Promotor: Prof. Dr. Lieven Danneels
Copromotor: Dr. Sophie De Mits en Dr. Ine Van Caekenberghe
7
Dankwoord
Wij hadden deze masterproef niet tot een goed einde kunnen brengen zonder de hulp van enkele
personen. Daarom willen wij hen hiervoor bedanken.
We willen beginnen met onze promotor Prof. Dr L. Danneels te bedanken die ons dit onderwerp
heeft laten uitwerken. Verder willen wij hem bedanken voor zijn aanvullingen en opmerkingen
tijdens ons onderzoek en tijdens het verwerken van alle gegevens. Wij willen ook Dr. Sophie De Mits
bedanken die ons tijdens masterproef 1 heeft begeleid en die tijdens masterproef 2 ons is blijven
opvolgen. Een speciaal woordje van dank gaat naar Dr. Ine Van Caekenberghe die ons heeft geholpen
met de opzet van ons protocol en met de verwerking van onze gegevens. Verder willen wij ook nog
Siska Bossuyt bedanken die in het midden van het jaar in een volledig nieuw project belandde maar
ons toch op een zeer goede manier wist te begeleiden.
Verder willen wij ook al onze proefpersonen bedanken die vrijwillig hebben deelgenomen aan deze
studie.
Een welgemeende dankjewel gaat ook naar onze vrienden, familie en ouders die ons doorheen deze
vijfjarige opleiding continu hebben gesteund en voor de nodige ontspanning hebben gezorgd.
Goedele De Backer en Stefanie De Paepe
9
Inhoudsopgave 1. Lijsten ............................................................................................................................................ 11
1.1. Lijst van bijlages ..................................................................................................................... 11
1.2. Lijst van figuren ..................................................................................................................... 11
1.3. Lijst van tabellen .................................................................................................................... 11
1.4. Lijst van grafieken .................................................................................................................. 12
1.5. Lijst van afkortingen .............................................................................................................. 13
2. Abstract ......................................................................................................................................... 15
2.1. Abstract in het Nederlands ................................................................................................... 15
2.2. Abstract in het Engels ........................................................................................................... 16
3. Inleiding ......................................................................................................................................... 17
4. Methode ........................................................................................................................................ 21
4.1. Onderzoeksdesign ................................................................................................................. 21
4.2. Deelnemers ........................................................................................................................... 21
4.3. Onderzoeksprocedure ........................................................................................................... 22
4.3.1. Technische specificaties ................................................................................................ 22
4.3.2. Procedure ...................................................................................................................... 23
4.4. Data-collectie ......................................................................................................................... 25
4.4.1. IPAQ Vragenlijst ............................................................................................................. 25
4.4.2. Elektromyografie (EMG) ................................................................................................ 25
4.4.3. 3-D Kinematica .............................................................................................................. 27
4.5. Data Analyse .............................................................................................................................. 28
4.5.1. IPAQ vragenlijst ............................................................................................................. 28
4.5.2. EMG ............................................................................................................................... 28
4.5.3. 3D-kinematica................................................................................................................ 29
4.6. Statistische analyse .............................................................................................................. 29
5. Resultaten .......................................................................................................................................... 30
5.1. Flexie ...................................................................................................................................... 30
5.2. Extensie ................................................................................................................................. 31
5.3. Bewegingsverloop ................................................................................................................. 34
5.4. Spierverloop .......................................................................................................................... 34
6. Discussie ............................................................................................................................................ 41
6.1. Limitaties ........................................................................................................................... 43
6.2. Suggesties voor verder onderzoek .................................................................................... 44
10
6.3. Algemene conclusie ........................................................................................................... 45
7. Abstract in lekentaal .......................................................................................................................... 46
8. Bibliografie..................................................................................................................................... 47
9. Bijlages ........................................................................................................................................... 51
9.1. Bijlage 1: Informatiebrief deelnemers en informed consent ................................................ 51
9.2. Bijlage 2: IPAQ-vragenlijst ..................................................................................................... 58
9.3. Bijlage 3: locaties 3D-marker tracking ................................................................................... 69
9.4. Bijlage 4: scoring IPAQ- vragenlijst ........................................................................................ 70
9.5. Bijlage 5: Grafieken spierverloop .......................................................................................... 78
11
1. Lijsten 1.1. Lijst van bijlages
Bijlage 1: Informatiebrief deelnemers en informed consent
Bijlage 2: IPAQ-vragenlijst
Bijlage 3: Locaties 3D-marker tracking
Bijlage 4: Scoring IPAQ- vragenlijst
1.2. Lijst van figuren
Figuur 1: Disc unloader brace
Figuur 2: Technische specificaties
Figuur 3: Voorbeeld (appreciatie, compensatie) puntenwolk met best passende rechte
Figuur 4: Elektrodes dorsaal, 1: LD, 2: ILT, 3: ILL, 4: MF, 5: GM
Figuur 5: Elektrodes ventraal, RA
Figuur 6: Markers ventraal
Figuur 7: Markers dorsaal
1.3. Lijst van tabellen
Tabel 1: In– en exclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek
Tabel 2: Testcondities
Tabel 3: Locaties elektroden
Tabel 4: Gebruikte condities
Tabel 5: Resultaten statistische analyse
12
1.4. Lijst van grafieken
Grafiek 1: Gemiddelde piekwaardes per conditie voor RA, GM en MF tijdens flexie
Grafiek 2: Gemiddelde piekwaardes per conditie voor GM en MF tijdens extensie
Grafiek 3a: Bewegingsverloop flexie aan spontaan tempo
Grafiek 4a: Spierverloop MF, ILL en RA bij spontaan tempo, waarbij 0% het begin van de
flexiebeweging voorstelt en 100% het einde
Grafiek 3b: Bewegingsverloop flexie aan hoog tempo
Grafiek 4b: Spierverloop MF, ILL en RA bij hoog tempo, waarbij 0% het begin van de flexiebeweging
voorstelt en 100% het einde
Grafiek 3c: Bewegingsverloop flexie aan laag tempo
Grafiek 4c: Spierverloop MF, ILL en RA bij laag tempo, waarbij 0% het begin van de flexiebeweging
voorstelt en 100% het einde
Grafiek 3d: Bewegingsverloop extensie aan spontaan tempo
Grafiek 4d: Spierverloop MF, ILL en MF bij spontaan tempo, waarbij 0% het begin van de extensie
beweging voorstelt en 100% het einde
Grafiek 3e: Bewegingsverloop extensie aan hoog tempo
Grafiek 4e: Spierverloop MF, ILL en MF bij snel tempo, waarbij 0% het begin van de extensie
beweging voorstelt en 100% het einde
Grafiek 3f: Bewegingsverloop extensie aan laag tempo
Grafiek 4f: Spierverloop MF, ILL en MF bij spontaan tempo, waarbij 0% het begin van de extensie
beweging voorstelt en 100% het einde
13
1.5. Lijst van afkortingen
RIZIV: Rijksinstituut voor Ziekte- en invaliditeitsverzekering
ROM: Range of Motion
L4: 4e lumbale wervel
L5: 5e lumbale wervel
EMG: Electromyografie
ECG: Electrocardiografie
LD: M. Latissimus Dorsi
RA: M. Rectus Abdominis
GM: M. Gluteus Maximus
MF: M. Multifidus
ILT: M. Iliocostalis Thoracicus pars thoracis
ILL: M. Iliocostalis lumborum pars lumborum
ES: M. Erector Spinae
SIPS: Spina iliaca posterior superior
IPAQ: international Physical Activity Questionnaire
MVC: Maximal Voluntary Contraction
RMS: Root Mean Square
e.g.: Exempli gratiā
15
2. Abstract
2.1. Abstract in het Nederlands
Achtergrond - Lage rugpijn is een belangrijke gezondheidszorgkwestie: meer dan 70% van de
Vlaamse bevolking ervaart minstens één keer in hun leven een episode van lage rugpijn, met
discogene problematiek als een van de belangrijkste oorzaken. In de behandeling van lage rugpijn
bestaan echter nog veel tekorten en onduidelijkheden. Daarom werd, ter aanvulling van rugtherapie
en met als doel verlaging van intradiscale druk tijdens flexie, de Flex-rehab ontwikkeld.
Doelstellingen – Het doel van deze studie is om aan de hand van elektromyografische (EMG)
activiteit van de rugspieren suggesties te kunnen maken in verband met wijzigingen in de intradiscale
druk naar gelang de ingestelde ondersteuning van de Flex-rehab.
Onderzoeksdesign - Het beschreven onderzoek is experimenteel en heeft een repeated measures
design.
Methode – De 24 deelnemers voerden gedurende één test-sessie meerdere flexie-
extensiebewegingen uit aan verschillende snelheden en intensiteiten in het revalidatietoestel. Tijdens
de testing werd de spieractiviteit via EMG geregistreerd en beweging aan de hand van 3D-kinematica.
Resultaten – Voor alle rugspieren werd zowel bij flexie als extensie een significant lagere
spieractiviteit gevonden bij hogere ondersteuning van het toestel. Voor de M. rectus abdominis (RA)
zagen we het tegenovergestelde effect bij beide bewegingen, echter enkel significant bij flexie.
Snelheid beïnvloedde de spieractiviteit significant bij flexie voor de ventrale keten en bij extensie voor
de dorsale keten.
Conclusies – Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan gesuggereerd worden dat het toestel
de spieractiviteit en mogelijks dus ook de intradiscale druk, verlaagt bij flexie. Verder onderzoek is
nodig omtrent de RA en zijn rol in deze situatie.
Sleutelwoorden - Intradiscale druk – Flexie – EMG – Discusdegeneratie
16
2.2. Abstract in het Engels
Background – Low back pain is an important health issue. More than 70% of all people suffer an
episode of low back pain at least once in their life, very often caused by discogenic sources. Treatment
of low back pain is still vague and unclear and often inadequate. With this in mind, the Flex-rehab has
been designed. This prototype will serve to improve back rehabilitation and lower intradiscal pressure
during flexion.
Objectives – The aim of this study is to verify whether intradiscal pressure, derived from EMG back
muscle activity, changes by the chosen support of the Flex-rehab during flexion.
Study Design – The described study is experimental and has a repeated measures design.
Methods – 24 participants performed multiple flexion and extension movements during one test
session. These movements were completed at different velocities and levels of compensation by the
Flex-rehab. During this test, muscle activity and motion were being objectified by respectively EMG
and 3D-kinematics.
Results – A significantly lower muscle activity when the Flex-rehab gave more support, was seen for
all back muscles. For the M. rectus abdominis, muscle activity was higher at higher support levels. This
was only found to be significant for the flexion movement. Velocity only has a significant effect for the
muscle which was performing a concentric contraction, i.e. flexion for the ventral chain, extension for
the dorsal chain.
Conclusion – As this study suggests, it can be concluded that the Flex-rehab does lowers the muscle
activity and thus the intradiscal pressure during flexion. The role of the M. rectus abdominis needs to
be further investigated in this situation.
Keywords - Intradiscal pressure – Flexion – EMG – Disc degeneration
17
3. Inleiding
Lage rugpijn is een belangrijke kwestie in de gezondheidszorg: zo ervaart meer dan 70% van
de Vlaamse bevolking minstens één keer in hun leven een episode van lage rugpijn (Andersson 1999).
De voorbije 10 jaar werd de huisarts geraadpleegd voor lage rugpijn door een vierde van de
patiënten tussen 18 en 75 jaar. Deze incidentie blijft stabiel. Uit de gegevens van het RIZIV (2004)
blijkt dat er jaarlijks € 143.137.975 wordt vrij gemaakt voor het medisch onderzoek en de
behandeling van lage rugpijn. Van dit bedrag wordt 13% (€ 19.321.615) gebruikt voor kinesitherapie
en revalidatie (KCE 2006). Verder wordt lage rugpijn ook aangekaart als één van de grootste
oorzaken van arbeidsongeschiktheid. Acht procent van de lage rugpijnpatiënten is na 6 maand nog
steeds arbeidsongeschikt (Goubert et al. 2004) (Nachemson 1991). Daarbovenop heeft lage rugpijn
een groot gevolg op de quality of life (Choi et al. 2014) (Antunes et al. 2013). Voorgenoemde zaken
benadrukken de nood en relevantie van onderzoek naar zowel de oorzaken als de behandeling van
lage rugpijn.
Vooral in de behandeling van lage rugpijn is er veel onduidelijkheid en inconsistentie. De
overgang van passieve therapie naar actief oefenen blijkt vaak te groot voor de patiënt en pijn blijft
een sterk belemmerende factor. Door deze pijn kan de patiënt vaak geen volledige range of motion
(ROM) bereiken (Vaisy et al. 2014). Verder kan er bewegingsangst ontstaan door de pijn (Antunes et
al. 2013). In dit kader werd reeds onderzoek uitgevoerd: Vijay Vad et al. (2003) onderzochten de
werking van een ‘Disc unloader brace’ (Figuur 1) als hulp
tijdens de revalidatie van patiënten met discogene pijn (Vad &
Lee 2003). Dit is pijn die primair veroorzaakt wordt door
discuslijden. Uit dit onderzoek werd geconcludeerd dat de
brace de intradiscale druk vermindert met 41% bij gezonde
proefpersonen. Bij voorgenoemd onderzoek ontbreken echter
dynamische metingen en metingen bij lage rugpijnpatiënten.
Verder is de ‘Disc unloader brace’ niet individueel afgestemd.
Hoewel de resultaten van de ‘Disc unloader brace’
veelbelovend zijn, is er nog geen ideale en wijdverspreide
oplossing voor de ontbrekende tussenstap in de
rugrevalidatie. Ninix heeft in samenwerking met UGent een nieuw revalidatietoestel ontwikkeld
omdat er meer onderzoek naar de ‘Disc unloader brace’ en gelijkaardige toestellen met betrekking
Figuur 1: Disc unloader brace
18
tot revalidatie bij lage rugpijnpatiënten vereist is. Dit nieuw toestel, de Flex-rehab, kan individueel
afgestemd worden en ondersteunt de patiënt tijdens flexie.
De discus intervertebralis of tussenwervelschijf is een complexe structuur die articuleert
tussen twee wervellichamen. Hij bestaat uit drie delen: de nucleus pulposus, de annulus fibrosus en
de cartilagineuze eindplaten, welke de scheiding vormen tussen discus en het wervellichaam
(COVENTRY et al. 1945). De kern of nucleus beweegt tijdens flexie in de ringen van de annulus
fibrosus naar dorsaal en tijdens extensie naar anterieur (Schnebel et al. 1988). De discus
intervertebralis zorgt enerzijds voor stabiliteit en schokdemping, anderzijds maken hij beweging (nl.
flexie-extensie, lateroflexie en rotatie) tussen de corpora vertebrae onderling mogelijk. Bij een
normale flexiebeweging wordt van de eerste 60° flexie een aanzienlijk deel uitgevoerd door de
lumbale wervelkolom, nl. 60-70%. Vanaf 75 tot 85° flexie heeft de lumbale wervelkolom zijn
maximale flexie bereikt en voert het pelvis, dat roteert tussen de twee femurbeenderen, de
resterende ROM uit tot maximale flexie (Gatchel et al. 2011). Op dit punt gaan de niet-contractiele
weefsels, zoals ligamenten en fascia, de wervelkolom ondersteunen. De M. Erector spinae vertoont
in deze houding een kleine spieractiviteit om deze houding te handhaven (Neblett et al. 2003). Door
een spiercontractie stijgt de intradiscale druk. Dit is de druk die heerst binnen de discus, meer
precies in de nucleus pulposus. Hoe hoger deze druk, hoe meer de rug en dus de annulus belast
wordt. Het gevolg hiervan is dat de kans op rugklachten toeneemt. De laagste intradiscale drukken
worden gemeten in ruglig. Hieruit zou dus geconcludeerd kunnen worden dat dit de minst
belastende houding is (Merriam et al. 1982). Daarnaast stijgt de druk in de discus bij toenemende
flexie (Takahashi et al. 2006) (Nachemson 1981) (Sato et al. 1999). Naast houding en spierspanning
wordt de intradiscale druk nog bepaald door factoren als intra-abdominale druk, leeftijd en
pathologieën. Intradiscale druk speelt dus een grote rol in lage rugklachten en de revalidatie ervan.
De oorzaak van lage rugpijn kan niet altijd nader gespecifieerd worden. Indien er wel een
diagnose gesteld wordt is de meest voorkomende: discushernia zonder radiculopathie (KCE 2006).
Symptomen hiervan zijn louter pijn een bewegingsbeperking zonder objectief verlies van sensorische
en/of motorische functie (radiculopathie). Op structureel vlak zien we hierbij scheurtjes in de annulus
fibrosus, zonder een grote uitpuiling, protrusie of herniatie tot tegen de zenuwwortels. Een
discushernia kan ontstaan door een te hoge druk in de discus. De hoogste intradiscale drukken
worden steeds gemeten op het niveau L4-L5, waar men als gevolg ook het meest hernia’s waarneemt
(Biluts et al. 2012). Een tweede mogelijke oorzaak van discushernia is discusdegeneratie of het
19
normaal verouderingsproces. De eerste ouderdomsverschijnselen beginnen al in de eerste 10
levensjaren (Wilke H. et al. 1999) met microscopische veranderingen zoals proliferatie van de cellen
van de nucleus, kleine scheurtjes in de annulus en veranderingen in celdichtheid. Deze processen
leiden op termijn tot dehydratatie en een verschuiving in drukbelasting (Dolan et al. 2013). Vanaf de
leeftijd van 30 jaar ontstaan er scheuren in de annulus en worden de eindplaten geleidelijk aan
vervangen door vezelig kraakbeen (Boos et al. 2002). Deze processen vinden plaats bij ieder individu
en worden slechts pathologisch indien ze zich vroeger en/of sneller manifesteren. Discusdegeneratie
leidt slechts in bepaalde gevallen tot een discushernia. Verder kan het wel een oorzaak zijn van
belangrijke mechanische pijnklachten. Eerder onderzoek kon bij degeneratieve disci geen verband
vinden tussen houding en intradiscale druk. Wel kon besloten worden dat de druk in niet-gezonde
disci steeds lager is dan deze in gezonde en dit in elke houding (Merriam et al. 1982) (Sato et al.
1999). Rugpijn kan dus door verschillende oorzaken ontstaan, maar deze zijn niet altijd klinisch of
gediagnostiseerd.
Er bestaan verscheidene manieren om intradiscale drukmetingen uit te voeren. De druk kan
direct gemeten worden via sensoren die in de discus worden aangebracht of indirect via intra-
abdominale druk, intramusculaire druk, discale hoogte of elektromyografische activiteit van de
rugspieren (Örtengren et al. 1981). Directe metingen geven de meest waarheidsgetrouwe resultaten,
maar het is niet bekend welke complicaties invasieve metingen kunnen hebben op lange termijn voor
een gezonde discus. Verder is ook niet bekend hoe directe metingen de intradiscale druk kan
beïnvloeden (McNally et al. 1992). Uit onderzoek blijkt dat met EMG gemeten rugspieractiviteit het
best correleert (97%) met de werkelijk gemeten intradiscale drukken (NACHEMSON et al. 1964)
(Örtengren et al. 1981) (Schultz A.et al. 1981) (Schultz et al. 1982) (Quinnell et al. 1983) (Sato et al.
1999) (Wilke H. et al. 1999). De rugspieren proberen bij het uitvoeren van flexie de beweging te
controleren. Door deze excentrische contractie stijgt de intradiscale druk. De M. Multifidus (MF) is
verantwoordelijk voor 50% van deze drukstijging (Vad & Lee 2003) (Larke et al. 2004). Er wordt dus
een stijging van spieractiviteit verwacht naarmate meer flexie uitgevoerd wordt, dit gebaseerd op de
toenemende intradiscale druk bij deze beweging.
In het kader van lage rugpijnproblemen en het ontbreken van essentiële tussenstappen in
het revalidatieproces, werd door Ninix in samenwerking met de UGent een prototype van een
rugrevalidatietoestel ontworpen: de Flex-rehab. Het doel van het toestel is om de intradiscale druk te
verlagen tijdens flexiebewegingen, dit door het gewicht van de romp te ondersteunen tijdens flexie.
20
Het toestel wordt naargelang de lengte en gewicht van de proefpersoon ingesteld zodat het
persoonlijke flexietraject zo goed mogelijk gevolgd wordt en een natuurlijke beweging kan worden
uitgevoerd. Door het ingeven van deze antropometrische gegevens wordt de gemiddelde baan van
T8 voor iemand met deze lengte en gewicht berekend en zal het rugkussen, gepositioneerd ter
hoogte van T8, deze baan volgen. De hoeveelheid compensatie kan worden ingegeven afhankelijk
van wat gewenst is, gaande van 0% tot 100%. Het toestel kan worden ingeschakeld na passieve
therapie. Hierbij wordt het actief oefenen geleidelijk opgebouwd en kan de volledige ROM bereikt
kan worden dankzij het verminderen van de druk en dus het wegnemen van de pijn. Een eerder
omschreven toestel, de ‘Disc unloader brace’, van Vijay Vad et al., 2003, heeft hetzelfde doel maar in
deze studie evalueerde men enkel het effect van de brace op een statische manier bij gezonde
proefpersonen. Resultaten waren veelbelovend doch beperkt. Meer onderzoek tijdens dynamische
bewegingen en bij een patiëntenpopulatie is dus nodig. De Flex-rehab werkt in vergelijking met deze
brace veel preciezer en individueler dankzij het geïndividualiseerd traject en de instelbare graad van
compensatie. Met de Flex-rehab zou deze tussenstap in de revalidatie dus specifiek op de noden van
iedere patiënt individueel kunnen afgesteld worden.
Het doel van deze studie is om de effecten na te gaan van het prototype van een
rugrevalidatietoestel ontworpen om de intradiscale druk te verlagen. Er zal vooreerst gekeken
worden naar de spieractiviteit, op basis waarvan informatie over de intradiscale druk kan afgeleid
worden. Daarnaast zal ook ROM geëvalueerd worden. In deze studie wordt de spieractiviteit van
gezonde proefpersonen onderzocht om een referentie te creëren voor verder onderzoek. De
hypothese van dit onderzoek luidt: “De EMG-activiteit van de rugspieren wijzigt naar gelang de
ingestelde ondersteuning van de Flex-rehab.”
21
4. Methode
4.1. Onderzoeksdesign
Het beschreven onderzoek is experimenteel en heeft een repeated measures design.
4.2. Deelnemers
12 mannen (leeftijd: 24,3 ±2,1 jaar; gewicht: 77,1 ±10,2 kg; grootte: 185 ±2,8 cm) en 12 vrouwen
(leeftijd: 23,2 ±0,6 jaar; gewicht: 65,1 ±8,3 kg; grootte: 171,2 ±1,8 cm) namen vrijwillig deel aan deze
studie. Alle deelnemers werden gerekruteerd vanuit UGent en voldeden aan de in- en exclusiecriteria
(Tabel 1). Elke deelnemer kreeg op voorhand een informatiebrief omtrent de studie en gaf zijn/haar
schriftelijke toestemming tot deelname aan de studie (Bijlage 1).
Inclusiecriteria Exclusiecriteria
[20 jaar - 30 jaar] < 20 jaar of > 30 jaar
Geen episodes van lage
rugpijn de afgelopen 2 jaar
Reeds episodes van lage
rugpijn in de afgelopen 2 jaar
Geen voorgaande chirurgie
aan de rug
Voorgaande chirurgie aan de
rug
Geen systeemziektes met
weerslag op de rug
(bijvoorbeeld reumatische
aandoeningen)
Systeemziektes met
weerslag op de rug
(bijvoorbeeld reumatische
aandoeningen)
Tabel 1: In– en exclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek
22
4.3. Onderzoeksprocedure
4.3.1. Technische specificaties
Het toestel bestaat uit een statisch (onderste gedeelte) en een dynamisch (bovenste
gedeelte) frame, die de flexiebeweging van de proefpersoon volgt. De hoogte van het toestel wordt
op twee manieren aangepast aan de grootte van de proefpersoon. Ten eerste wordt de flexie-
extensie-as van het toestel gelijkgesteld met de as van heupflexie-extensie (midden tussen crista en
trochanter maior). Ten tweede wordt, omdat de proefpersoon wordt vastgeklikt in het toestel met
een gordel idealiter ter hoogte van T7, de hoogte van het dynamische gedeelte geïndividualiseerd.
Achteraan de gordel is een kussen bevestigd om het comfort te verbeteren en de beweging zo goed
mogelijk te kunnen volgen. De baan van de gemiddelde proefpersoon werd hiervoor voordien
uitgerekend. Naast de hoogte wordt ook de diepte ingesteld, meer bepaald de horizontale afstand
tussen de flexie-extensie as van het toestel en het steunkussen (Figuur 2).
Figuur 2: Technische specificaties
23
4.3.2. Procedure
De proefpersonen voerden gedurende één testsessie meerdere flexie-extensiebewegingen
uit aan verschillende snelheden en compensaties in het revalidatietoestel. Alle testcondities werden
gerandomiseerd toegewezen. Gedurende de testing vonden verschillende metingen plaats. Er werd
gestart met het opstellen van een persoonlijke appreciatieschaal aangezien het
compensatiemechanisme van het toestel nog niet geïndividualiseerd was. De proefpersoon nam
plaats in het toestel en werd gevraagd een cijfer van 0 tot 15 toe te kennen aan verschillende
compensaties, waarbij 0 voor deze proefpersoon geen ondersteuning betekende, 5 gemiddelde
ondersteuning, 10 de perfecte ondersteuning en 15 teveel ondersteuning. Dit werd 15 maal
herhaald. Deze datapunten (xi, yi) = (appreciatie, compensatie) werden uitgezet in een grafiek (Figuur
3). Op deze manier werd per proefpersoon een regressie vergelijking op basis van de kleinste
kwadratenmethode opgesteld. Op basis van deze vergelijking werden de appreciaties 2,5; 5; 7,5; 10
en 12,5 bepaald (Figuur 3). Voor de nulwaarde werd steeds 0% compensatie weerhouden. De
volgorde van de hierna beschreven testonderdelen verliep gerandomiseerd.
Figuur 3: Voorbeeld (appreciatie, compensatie) puntenwolk met best passende rechte
De eerste effectieve test vond plaats buiten het toestel. De proefpersoon werd gevraagd vijf
maal voorover te buigen, dit aan zijn/haar eigen tempo, tot zijn/haar maximale ROM bereikt werd.
Op het diepste punt werd de positie steeds drie seconden aangehouden (Tabel 2; Test 1). Testen 2
t.e.m. 7 werden nog steeds aan eigen tempo uitgevoerd, maar in het toestel met veranderende
compensaties. De proefpersoon werd gevraagd bij elke test vijf maal voorover te buigen, dit zowel
met 0% ondersteuning (Tabel 2; Test 2) als met het percentage overeenkomstig met 2,5; 5; 7,5; 10
0
20
40
60
80
100
0 5 10 15
Com
pens
atie
Appreciatie
Appreciatieschaal
24
en 12,5 op de appreciatieschaal van dit individu (Tabel 2; resp. test 3, 4, 5, 6 en 7). Hier werden dus
zes verschillende condities van vijf maal voorover buigen gemeten. Door beperking van het toestel,
bedroeg de ROM maximaal 110°. Op het diepste punt werd de houding steeds drie seconden
aangehouden. Vervolgens werden bij testen 8 t.e.m. 10 een tempo opgelegd met een metronoom
die op 60 BPM ingesteld werd. Bij elk van deze 3 condities werd gevraagd 5 keer de flexiebeweging in
twee seconden uit te voeren, daarna de diepste positie drie seconden aan te houden om daarna
weer in twee seconden een extensie uit te voeren tot de uitgangspositie. Dit werd uitgevoerd met de
0% compensatie en de overeenkomstige compensaties van 5 en 10 (Tabel 2; resp. test 8, 9, 10).
Hetzelfde werd gedaan aan de hand van een tragere beweging, nl. vijf seconden flexie, drie seconden
houden en vijf seconden extensie. Opnieuw met de drie verschillende compensaties en met 5
herhalingen per conditie (Tabel 2; resp. test 11, 12, 13).
Met/zonder toestel Compensatie Tempo
Aantal
herhalingen
Test 1 Zonder / Zelf gekozen 5
Test 2 Met toestel 0% Zelf gekozen 5
Test 3 Met toestel 25% Zelf gekozen 5
Test 4 Met toestel 50% Zelf gekozen 5
Test 5 Met toestel 75% Zelf gekozen 5
Test 6 Met toestel 100% Zelf gekozen 5
Test 7 Met toestel 125% Zelf gekozen 5
Test 8 Met toestel 0% Opgelegde 2 seconden 5
Test 9 Met toestel 50% Opgelegde 2 seconden 5
Test 10 Met toestel 100% Opgelegde 2 seconden 5
Test 11 Met toestel 0% Opgelegde 5 seconden 5
Test 12 Met toestel 50% Opgelegde 5 seconden 5
Test 13 Met toestel 100% Opgelegde 5 seconden 5
Tabel 2: Testcondities
25
4.4. Data-collectie
4.4.1. IPAQ Vragenlijst
Om het activiteitenniveau van de proefpersonen in kaart te brengen, werd hen gevraagd de
korte versie van de International Physical Activity Questionnaire (IPAQ) in te vullen. Deze peilt naar
de hoeveelheid en het niveau van activiteiten gedurende de 7 voorafgaande dagen aan de testing
(Bijlage 2). (IPAQ 2004)
4.4.2. Elektromyografie (EMG)
EMG werd draadloos geregistreerd (Telemyo 900, Noraxon USA, Inc) om de spieractiviteit
van de dorsale keten bilateraal te meten tijdens flexie en extensie bewegingen. Hierbij werden
volgende spieren in rekening gebracht: M. Latissimus Dorsi (LD), M. Iliocostalis thoracicus pars
thoracis (ILT), M. Iliocostalis lumborum pars lumborum (ILL), M. Multifidus (MF) en de M. Gluteus
maximus (GM) (Figuur 4). Ventraal werd ook de activiteit van de M. Rectus Abdominis (RA) bilateraal
gemeten (Figuur 5). Positie van de elektroden is beschreven in Tabel 3. Vooraleer de elektroden aan
te brengen, werd de huid geschoren, gescrubd met een scrub van Spes Medica en ontsmet met
diethylether. Er werd geopteerd voor de elektroden Blue Sensor P (Ambu®) met een diameter van 34
mm en 10 mm2 sensor oppervlakte.
GM Midden tussen de spina iliacae posterior superior (SIPS) en de tuberositas ischiadicum
(Danneels et al. 2001)
MF 2 cm lateraal van de proccessus spinosus, boven en onder de lijn die linker en rechter SIPS
verbindt (Danneels et al. 2002)
ILT Op het niveau van L1, tussen de laterale palpeerbare boord van de M. Erector Spinae (ES)
en de verticale lijn door SIPS (Macintosh et al. 1987)
ILL Op het niveau van L4, tussen de laterale palpeerbare boord van de ES en de verticale lijn
door SIPS (Macintosh et al. 1987)
LD 3 cm lateraal en inferieur van de angulus inferior van de scapula (Danneels et al. 2001)
RA 3 cm lateraal van de navel, midden tussen de onderste ribben en de navel (Souza et al.
2001)
Tabel 3: Locaties elektroden
26
Figuur 4: Elektrodes dorsaal,
1: LD, 2: ILT, 3: ILL, 4: MF, 5: GM
Figuur 5: Elektrodes ventraal, RA
Na het aanbrengen van de elektroden werden maximal voluntary contractions (MVC’s)
geregistreerd voor normalisatie. Voor de GM gebeurde dit in buiklig met de armen ter hoogte van
het voorhoofd en één been vastgemaakt aan de tafel met behulp van een singel. Het te testen been
werd in 90° knieflexie geplaatst. Er werd aan de proefpersoon gevraagd een extensie van het been
uit te voeren terwijl de onderzoeker weerstand bood ter hoogte van het bovenbeen. De contractie
werd eerst opgebouwd en op het moment dat deze maximaal was, werd de MVC geregistreerd. Er
werd gevraagd de maximale contractie gedurende 5 seconden vol te houden, dit 3 maal met
minimum 20 seconden rust tussen. Deze opbouw werd gebruikt voor alle MVC-metingen. Voor de
rugspieren (MF, ILT, ILL) lag de proefpersoon in buiklig met het bekken ter hoogte van het uiteinde
van de tafel en de voeten vastgemaakt aan de tafel met behulp van een singel. Er werd gevraagd om
de romp met armen gekruist op de borst te heffen tegen weerstand van de onderzoeker. De MVC
van de LD werd gemeten in stand. De proefpersoon nam met de dijen contact met de behandeltafel.
Er werd gevraagd om vanuit endorotatie een retroflexie uit te voeren met de armen, tegen
weerstand van de onderzoeker. Ten laatste werd de MVC van de RA uitgevoerd, welke in zit
gebeurde. De proefpersoon werd gevraagd om met gekruiste armen op de borst een crunch-
beweging uit te voeren. De onderzoeker bood weerstand ter hoogte van de schouders.
27
4.4.3. 3-D Kinematica
De 3D-marker tracking gebeurde door 8 opto-elektronische camera’s (OQUS 3, Qualysis AB,
Gothenburg, Zweden). Zestig 12 mm-markers werden op het volledige lichaam bilateraal
aangebracht met dubbelzijdige tape, waaronder zowel anatomische als technische markers. De
exacte locaties worden weergegeven in Bijlage 3, Figuur 6 en Figuur 7. Metingen gebeurden aan
100 Hz. Er werd eerst een statische opname in anatomische houding genomen met de anatomische
en technische markers om de positie en as van de segmenten te bepalen. Na deze opname werden
de anatomische markers verwijderd (Bijlage 3, BOLD). Wanneer het volledige protocol doorlopen
was, werden de anatomische markers teruggeplaatst voor een afsluitende statische opname.
Naast de markers op het lichaam werden ook 3 markers op het toestel geplaatst. De eerste in het
midden van het onderste gedeelte, de 2e op de rotatie-as, en de 3e op het bovenste gedeelte van de
Flex-rehab.
Enkel deze laatste 3 werden in dit deel van het onderzoek gebruikt om de flexie- en extensiehoek te
berekenen.
Figuur 6: Markers ventraal Figuur 7: Markers dorsaal
28
4.5. Data Analyse
4.5.1. IPAQ vragenlijst
De verwerking van de vragenlijst gebeurde aan de hand van de door IPAQ opgestelde
richtlijnen (Bijlage 4). De proefpersonen werden in 3 categorieën ingedeeld namelijk inactive
(categorie 1), minimally active (categorie 2) en HEPA of health-enhancing physical activity (categorie
3). (IPAQ 2004)
4.5.2. EMG
EMG data werd geanalyseerd met de software Myoresearch 3.6 (+Noraxon USA, Inc). In een
eerste stap, bij het bepalen van de MVC’s, werd het ECG-signaal gefilterd. Daarna werd het EMG-
signaal gerectificeerd (full wave rectification) waarbij de negatieve signalen positief gemaakt werden.
Als laatste werd een digitaal smoothing algorithm, namelijk root mean square (RMS), toegepast
waarbij de vierkantswortel van de gemiddelde power van de ruwe EMG berekend werd over een
tijdsperiode van 100 ms. Voor elke MVC meting werd de gemiddelde spieractiviteit gedurende 3
seconden gemeten nadat de contractie maximaal was. Van de 3 MVC metingen werd het gemiddelde
genomen per spier. Wanneer een MVC-meting beduidend lager was (i.e. minder dan 85% van de
hoogste MVC-meting), werd deze geëxcludeerd. Voorgenoemde handelingen gebeurden voor alle
gemeten spieren per proefpersoon.
De EMG-signalen van de eigenlijke testing in het toestel werden op een gelijkaardige manier
verwerkt. Ten eerste werd de EMG-baseline gecorrigeerd naar nul. Daarna werd het ECG-signaal
gefilterd, het EMG-signaal gerectificeerd (full wave rectification) en het digitaal smoothing algorithm
(RMS, 100 ms) toegepast. Als laatste werd de tijdsschaal omgezet naar een ‘procent cycle’ tussen 0%
en 100% via tijdsnormalisatie. Alle EMG-signalen werden verder verwerkt in Excel en weergegeven
als percentages van de MVC’s. Daarnaast werden ook piekwaardes per spier, conditie en snelheid
bepaald. Er werd een gemiddelde (links-rechts) piekwaarde bepaald van iedere proefpersoon en
iedere spier, en dit bij iedere conditie.
29
4.5.3. 3D-kinematica
De kinematica werd geanalyseerd met de software Visual 3D (C-Motion, Germantown, MD).
Hiermee werd de hoek berekend op basis van de 3 markers op het toestel (Ninix_High, Ninix_Axis en
Ninix_Low). Alle data werd gefilterd met een lowpass filter (butterworth) aan een cut-off frequentie
van 2 Hz. Het begin van de flexiebeweging werd bepaald op het moment dat de snelheid meer dan 5°
per seconde bedroeg (i.e. FLEXIE_START) en het einde van de flexiebeweging op het moment dat de
snelheid minder dan 5° per seconde bedroeg (FLEXIE_STOP). Op dezelfde manier werd bepaald
wanneer de extensie begon (EXTENSIE_START) en eindigde (EXTENSIE_STOP). Vervolgens werd via de
eerste afgeleide de snelheid bepaald en via de 2de afgeleide de versnelling.
4.6. Statistische analyse
De gemiddelde piekwaardes en IPAQ categorieën werden in IBM SPSS Statistics 22.0
verwerkt. De waarden van LD werden geëxcludeerd wegens teveel ruis in de signalen, welke meest
waarschijnlijk veroorzaakt werd door de gordel die zich steeds op de elektrodes bevond. Daarnaast
werden in dit project enkel de condities met compensaties 0%, 50% en 100% geïncludeerd omdat in
uitgevoerde analyse twee variabelen, namelijk snelheid en compensatie, onderling vergeleken
werden. Genoemde compensaties werden slechts aan één tempo getest en konden dus niet verder
vergeleken worden. In Tabel 4 worden geïncludeerde condities opgelijst, samen met het nummer
waarmee ze bij de analyse benoemd worden.
Compensatie
1 0%
2 50%
3 100%
Tabel 4: Gebruikte condities
Snelheid
1 Spontaan
2 Snel (2 sec neer, 3 sec houden, 2 sec op)
3 Traag (5 sec neer, 3 sec houden, 5 sec op)
30
Er werd een two-way within subjects ANCOVA (significantieniveau α = 0,05) uitgevoerd met
gemiddelde EMG-piekwaarde als afhankelijke variabele en compensatie (0%, 50%, 100%) en snelheid
(V1, V2, V3) als onafhankelijke variabelen. Ten eerste werd de beschrijvende statistiek bepaald voor
beide variabelen (gemiddelde en standaarddeviatie). Bonferroni’s post hoc testen werden
opgevraagd om paarsgewijs te vergelijken indien een significant hoofdeffect kon gevonden worden.
Daarnaast werd IPAQ voorop gesteld als covariabele. Indien er vastgesteld kon worden dat de IPAQ
een significant effect had op de analyse, werd deze meegenomen als dusdanig en werden de
resultaten uitgezuiverd voor deze covariable. Indien er geen significantie kon gezien worden,
gebeurde de analyse zonder IPAQ als covariabele. De hiervoor beschreven testprocedure werd
uitgevoerd voor elke spier apart en per flexie-/extensiebeweging. Hieruit volgden dus 10 uitkomsten,
namelijk ILT, MF, ILL, GM en RA tijdens flexie en dezelfde spieren tijdens extensie. Op basis van
Mauchly’s Test of Sphericity werd, indien Greenhouse-Geisser > 0,75, Huynh-Feldt beoordeeld op
niveau van significantie. Indien Greenhouse-Geisser < 0,75 werd Greenhouse-Geisser gebruikt.
5. Resultaten
Eerst werd gekeken naar het significantieniveau van de covariabele, de IPAQ-categorieën. Dit
was significant bij de MF en de ILL tijdens de flexiebeweging. Bij de overige spieren werd de analyse
uitgevoerd zonder opname van IPAQ als covariabele.
5.1. Flexie
Er werd voor de flexiebeweging een significant hoofdeffect gevonden binnen de
verschillende compensaties en dit voor alle spieren. Bij hogere compensaties werden gemiddeld
lagere EMG-piekwaarden gemeten, bij de RA daarentegen was dit het omgekeerde (Tabel 5). Er was
altijd een significant verschil tussen condities 1 en 3, de overige onderlinge vergelijkingen varieerden
(Tabel 5). Voor de MF, RA en GM werd dit weergegeven in Grafiek 1. Het effect van de snelheid op
de spieractiviteit werd dan weer enkel bij de RA significant bevonden. Dit alleen tussen de twee
extremen, namelijk de lage en de hoge snelheid (Tabel 5). De spieractiviteit steeg met toenemende
snelheid (Tabel 5). Er werden geen significante interacties tussen de hoeveelheid compensatie en de
snelheid gevonden.
31
5.2. Extensie
Voor de extensiebeweging kon er een significante vermindering (Tabel 5) van de
spieractiviteit vastgesteld worden tussen de drie condities bij alle spieren met uitzondering van de RA
(Tabel 5). Dit wordt weergegeven in Grafiek 2 voor MF en GM. Afzonderlijk bekeken werd gezien dat
dit steeds gold voor conditie 1 vergeleken met 2, alsook voor conditie 1 vergeleken met 3 en slechts
in drie gevallen voor conditie 2 in vergelijking met conditie 3 (Tabel 5). Voor de snelheid werden er
bij de extensie wel significante resultaten gevonden. Dit was het geval bij alle spieren uitgezonderd
bij de RA (Tabel 5). De spieractiviteit steeg met toenemende snelheid (Tabel 5). Snelheid 1 en 2
vergeleken met snelheid 3 was bij alle gevallen significant, het resterende paar was slechts af en toe
significant (Tabel 5). Ten laatste werd ook bij extensie geen interactie gevonden tussen beide
onafhankelijke variabelen.
32
RA_FL GM FL
MF FL
Grafiek 1: Gemiddelde piekwaardes per conditie voor RA, GM en MF tijdens flexie
MF EXT GM EXT
Grafiek 2: Gemiddelde piekwaardes per conditie voor GM en MF tijdens extensie
33
COMPENSATIE COMPENSATIE: F, P SNELHEID SNELHEID: F, P CONDITIExSNELHEID INTERACTIE COMP GEM(μV) StD(μV) SNELH GEM(μV) StD(μV)
ILT flexie
1 0,264* 0,025 F = 9,987, P = 0,001 $
1 0,220 0,022 F = 2,301, P = 0,124 F = 1,720, P = 0,202 2 0,210 0,023 2 0,246 0,028
3 0,211** 0,025 3 0,219 0,024
extensie
1 0,472* 0,043
F = 11,152, P = 0,001 $
1 0,410 0,034
F = 9,597, P = 0,003 $ F = 2,563, P = 0,102 2 0,396 0,036 2 0,467*** 0,047
3 0,371** 0,032 3 0,362** 0,031 MF
flexie
1 0,309 * 0,021 F = 12,238, P = 0,001 $
1 0,277 0,020 F = 0,790, P = 0,446 F = 0,429, P = 0,629 2 0,255 *** 0,017 2 0,270 0,019
3 0,230 ** 0,017 3 0,247 0,017
extensie
1 0,548* 0,039
F = 16,934, P = < 0,001 $
1 0,499 0,035
F = 18,317, P = < 0,001 $ F = 2,146, P = 0,117 2 0,478*** 0,032 2 0,529*** 0,037
3 0,445** 0,032 3 0,443** 0,029 ILL
flexie
1 0,316 * 0,024 F = 9,114, P = 0,001 $
1 0,272 0,023 F = 0,537, P = 0,586 F = 0,183, P = 0,825 2 0,267 *** 0,026 2 0,271 0,022
3 0,214 ** 0,020 3 0,253 0,024
extensie
1 0,613* 0,049
F = 26,031, P = < 0,001 $
1 0,560* 0,044
F = 24,539, P = < 0,001 $ F = 1,952, P = 0,144 2 0,532*** 0,037 2 0,594*** 0,047
3 0,484** 0,039 3 0,475** 0,034 RA
flexie
1 0,226 * 0,041 F = 7,383, P = 0,006 $
1 0,298 0,051 F = 7,050, P = 0,001 $ F = 1,340, P = 0,272 2 0,333 0,054 2 0,374*** 0,063
3 0,383 ** 0,071 3 0,270 0,046
extensie
1 0,175 0,031
F = 1,387, P = 0,259
1 0,180 0,029
F = 0,368, P = 0, 694 F = 0,179, P = 0, 881 2 0,184 0,031 2 0,185 0,032
3 0,200 0,037 3 0,193 0,038 GM
flexie
1 0,133 ** 0,020 F = 6,816, P = 0,004 $
1 0,114 0,015 F = 0,5848, P = 0,503 F = 1,982, P = 0,141 2 0,104 0,014 2 0,108 0,015
3 0,091 0,010 3 0,105 0,013
extensie
1 0,266* 0,035
F = 22,544, P = < 0,001 $
1 0,223* 0,031
F = 13,155, P = < 0,001 $ F = 1,699, P = 0,185 2 0,206*** 0,025 2 0,246*** 0,031
3 0,180** 0,021 3 0,183** 0,019
34
Tabel 5: Resultaten statistische analyse
Weergegeven gemiddeldes (GEM) en standaarddeviaties (StD) EMG-piekwaarden uitgedrukt in μV
$: p < 0,05
* geeft p < 0.05 weer tussen 1 en 2, ** geeft p <0.05 weer tussen 1-3, *** geeft p < 0.05 weer tussen 2 en 3
5.3. Bewegingsverloop Verder werden grafieken opgemaakt ter visualisatie. Ten eerste werden de grafieken van het
bewegingsverloop weergegeven. Hierbij waren er bij de verschillende tempo's geen grote wijzigingen
in verloop en ROM. De grootste bewegingsrange werd steeds gezien bij 0% ondersteuning, dit zowel
bij flexie als extensie. Bij 100% ondersteuning werd het minst graden doorlopen. Algemeen was bij
zowel flexie als extensie de bereikte ROM aan spontane snelheid hoger dan de ROM bereikt aan
hoog tempo. De bewegingen aan een lage snelheid waren in beide gevallen nog lager dan
laatstgenoemde (Grafieken 3).
5.4. Spierverloop
Ten tweede werd het spierverloop weergegeven doorheen de beweging (Grafieken 4). In
onderstaande grafieken werden verloop van MF, ILL en RA weergegeven voor zowel de flexie als
extensie aan de verschillende snelheden. Voor de MF werd bij beide beweging het verwachte
patroon getoond, namelijk een stijging van spieractiviteit naarmate de flexie toenam tot een
maximum in de helft van de beweging. Hierna daalde de spieractiviteit opnieuw. De EMG-waarden
lagen bij deze beweging hoger bij de conditie zonder compensatie van het toestel. Bij flexie aan hoge
snelheid werd bij MF het grootste verschil gezien tussen geen compensatie en wel compensatie. Bij
extensie kon dezelfde trend waargenomen worden. Bij ILL, hier ook weergegeven, werden
gelijkaardige patronen vastgesteld. Overige spieren vertoonden gelijkenissen en werden toegevoegd
in Bijlage 5. Tijdens de flexiebeweging kon bij de RA net het omgekeerde patroon gezien worden. De
spieren zijn actief in het begin van de beweging, waarna de activiteit afneemt om naar eindflexie toe
terug toe te nemen. Tijdens extensie werd weinig activiteit geregistreerd met uitzondering van de
eerste bewegingsgraden.
35
Grafiek 4a: Spierverloop MF, ILL en RA bij spontaan tempo, waarbij 0% het begin van de
flexiebeweging voorstelt en 100% het einde
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE SPONTAAN RA
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE SPONTAAN MF
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE SPONTAAN ILLGrafiek 3a: Bewegingsverloop flexie aan spontaan tempo
SPONTAAN_FLEXIE
M 0 SPONTAAN
M 50 SPONTAAN
M 100 SPONTAAN
36
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE V2 MF
0
0.2
0.4
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE V2 RA
Grafiek 4b: Spierverloop MF, ILL en RA bij hoog tempo, waarbij 0% het begin van de flexiebeweging
voorstelt en 100% het einde
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE V2 ILL
Grafiek 3b: Bewegingsverloop flexie aan hoog tempo
V2_FLEXIE
M 0 V2
M 50 V2
M 100 V2
37
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE V5 RA
Grafiek 4c: spierverloop MF, ILL en RA bij laag tempo, waarbij 0% het begin van de flexiebeweging
voorstelt en 100% het einde
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE V5 ILL
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
FLEXIE V5 MF
Grafiek 3c: Bewegingsverloop flexie aan laag tempo
V5_FLEXIE
38
00.10.20.30.40.50.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
EXTENSIE SPONTAAN MF
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
EXTENSIE SPONTAAN RA
Grafiek 4d: Spierverloop MF, ILL en MF bij spontaan tempo, waarbij 0% het begin van de extensie
beweging voorstelt en 100% het einde
00.10.20.30.40.50.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
EXTENSIE SPONTAAN ILLGrafiek 3d: Bewegingsverloop extensie aan spontaan tempo
SPONTAAN_EXTENSIE
M 0 SPONTAAN
M 50 SPONTAAN
M 100 SPONTAAN
39
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
EXTENSIE V2 MF
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
EXTENSIE V2 RA
Grafiek 4e: Spierverloop MF, ILL en MF bij snel tempo, waarbij 0% het begin van de extensie
beweging voorstelt en 100% het einde
Grafiek 3e: Bewegingsverloop extensie aan hoog tempo
V2_EXTENSIE
M 0 V2
M 50 V2
M 100 V2
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
EXTENSIE V2 ILL
40
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
EXTENSIE V5 RA
Grafiek 3f: Bewegingsverloop extensie aan laag tempo
00.10.20.30.40.50.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(V)
Tijd (%)
EXTENSIE V5 ILL
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
EXTENSIE V5 MF
V5_EXTENSIE
Grafiek 4f: Spierverloop MF, ILL en MF bij spontaan tempo, waarbij 0% het begin van de extensie
beweging voorstelt en 100% het einde
M 0 V5
M 50 V5
M 100 V5
41
6. Discussie
In deze scriptie werd de werking van het prototype van een nieuw revalidatietoestel, de Flex-
rehab, onderzocht. Het doel van het toestel is om de intradiscale druk te verlagen tijdens
bewegingen in het kader van discale problemen. In dit onderzoek werd de druk gerepresenteerd
door de activiteit van de rugspieren gemeten via EMG. De hypothese luidde als volgt: “de EMG
activiteit van de rugspieren wijzigt naar gelang de ingestelde ondersteuning van de Flex-rehab”.
Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat het toestel de rugspieractiviteit significant deed
dalen met toenemende ondersteuning, wat de hypothese bevestigt. De piekwaardes van de
rugspieren zijn allen significant lager naar mate de ondersteuning toeneemt, wat ook geïllustreerd
werd in de grafieken van het spierverloop (Grafieken 4 en Bijlage 5). Enkel de vergelijking van de
piekwaardes van de ILT tussen 50% en 100% ondersteuning zijn niet significant. Dit zou kunnen
verklaard worden door de hogere lokalisatie van deze spier, waardoor zijn aandeel in lumbale flexie
minder is en dus het effect van het toestel hier ook minder tot uiting komt. In het onderzoek van
Caldwell et al. (2003) werd ook een lagere EMG-activiteit gemeten voor de ILT in vergelijking met de
ILL en MF bij lumbale flexie. In kader van intradiscale druk is een belangrijk resultaat uit deze studie
dat de activiteit van de MF significant lager is bij hogere ondersteuning. Het verschil tussen 0% en
100% ondersteuning is duidelijk zichtbaar in het spierverloop tijdens de flexiebeweging (grafiek 4a, 4b
en 4c). Aangezien reeds werd aangetoond dat de MF verantwoordelijk is voor 50% van de intradiscale
drukstijging kan gesuggereerd worden dat door gebruik van de Flex-rehab de intradiscale druk zal
dalen (Vad & Lee 2003) (Larke et al. 2004).
Opmerkelijk was dat de piekwaardes voor de RA hoger werden naarmate de ondersteuning
steeg en dus evenredig waren met de hoeveelheid compensatie. Deze piekwaardes komen steeds
terug in het begin van de flexiebeweging. De piek zou een logisch gevolg kunnen zijn van de hoge te
overwinnen weerstand van het toestel in de eerste flexiegraden. Door de contractie van de RA stijgt
de intra-abdominale druk. Over het gevolg hiervan op de lumbale wervelzuil en de discus is in de
literatuur nog onenigheid. Enerzijds vonden Cholewicki et al. (1999) en Hodges et al. (2005) dat door
de stijging van de intra-abdominale druk de lumbale wervelzuil gestabiliseerd werd en stijver zou zijn.
Anderzijds werd door Bartelink (1957) , Örtengren R. et al. (1981) en Krag et al. (1984) aangegeven
dat door een stijging van intra-abdominale druk de intradiscale druk zou verlagen. Hieromtrent is dus
meer recent onderzoek nodig. Rekening houdend met de rugspieren en in het licht van de
intradiscale drukken kan dus gesuggereerd worden dat, door de ondersteuning van de romp, er een
vermindering in intradiscale druk zal zijn bij gebruik van het toestel (Örtengren et al. 1981).
42
Het effect van de snelheid op de EMG-activiteit was significant voor de RA bij flexie en voor
de rugextensoren bij extensie. Bij een hogere snelheid werd dus steeds een significant hogere EMG-
activiteit gezien. Opmerkelijk is dat het steeds om concentrische spieractiviteit gaat. Zo vond Vera-
Garcia et al. (2008) hetzelfde effect bij de buikspieren tijdens een curl-up en Qi L. et al. (2012) voor
de schouderspieren tijdens rolstoelrijden. In de tegenovergestelde beweging, of excentrische
spieractiviteit, werd bij geen enkele spier een significant verschil gevonden in deze studie, gezien de
respectievelijke spieren dan geen concentrische contractie zullen uitvoeren. Er werd reeds
aangetoond dat de EMG-activiteit bij een excentrische spiercontractie lager is dan bij een
concentrische spieractiviteit (Madeleine et al. 2001) (Nakazawa et al. 1993). Dit kan verklaard
worden door het kleiner aantal gerekruteerde motor units en de lagere vuurfrequentie bij een
excentrische spiercontractie (Moritani et al. 1987) (Søgaard et al. 1996). Betreffende de ROM en
snelheid werd vastgesteld dat bij spontane snelheid steeds de grootste ROM bereikt werd. In het
kader van functionele revalidatie lijkt dit hier dan ook de aan te bevelen snelheid te zijn.
De IPAQ-vragenlijst werd als covariabele meegenomen om het eventuele effect van
getrainde spieren op de spieractiviteit te bepalen. Slechts voor de MF en ILL tijdens flexie werd dit
effect significant bevonden. Een hogere IPAQ-categorie gaf bij deze twee over het algemeen hogere
piekwaarden. Dit kan verklaard worden door een betere neuromusculaire controle (Sbriccoli et al.
2010), een efficiëntere activatiestrategie (Amiridis et al. 1996) en een verhoogde activatie van de
agonist gepaard gaande met een verlaagde activatie van de antagonist (Zaggelidis et al.
2012)(Zaggelidis et al. 2013) bij getrainde personen. Bij gevolg kunnen getrainde spieren hogere
relatieve piekkrachten genereren (Zaggelidis et al. 2013). Aangezien tijdens lumbale flexie het
aandeel van de MF en ILL het grootst is lijkt het logisch dat hier bij meer getrainde personen hogere
piekwaardes gezien worden.
De resultaten van dit onderzoek lijken veelbelovend. Ten eerste is de Flex-rehab individueel
aangepast aan de proefpersoon in hoogte en diepte. Verder wordt de as van rotatie van het
revalidatietoestel zo goed mogelijk gelijkgesteld met de as van rotatie van de proefpersoon. Hierdoor
volgt het toestel zo goed mogelijk de bewegingsbaan van de proefpersoon en voelt deze zo natuurlijk
mogelijk aan. Ten tweede is Flex-rehab uniek in het feit dat de mate van compensatie kan ingesteld
worden afhankelijk van de noden van de persoon, de pijn en de fase in de revalidatie. Dit is in
tegenstelling tot de ‘Disc unloader brace’ (Vad & Lee 2003). Een derde voordeel van de Flex-rehab is
dat een brede patiëntenpopulatie (e.g. aspecifieke lage rugpijn , discusbulging, discusdegeneratie…)
hierin zou kunnen revalideren eenmaal het toestel verder geoptimaliseerd en gevalideerd wordt
binnen een patiëntenpopulatie. Er kan gesuggereerd worden dat het revalidatietoestel mogelijks een
positief effect heeft op de discusconditie en -regeneratie . Aangezien de druk in de discus verlaagt, is
43
er meer toevoer van voedingsstoffen waardoor het proces van degeneratie kan worden afgeremd
(Johannessen et al. 2004) (Kuo et al. 1976). Verder wordt gesuggereerd dat het revalidatietoestel een
positieve invloed kan hebben op de discushoogte (Schnake et al. 2006). Ten laatste heeft de Flex-
rehab als voordeel dat het een behandeling is waarbij niet invasief gewerkt wordt. Aangezien meer
en meer invasieve, chirurgische methodes gebruikt worden om discusproblemen aan te pakken
zoals: nucleus pulposus replacement, annulus fibrosus replacement of een totale discus prothese
(James et al. 2013) kan de Flex-rehab een alternatieve methode bieden als conservatieve
behandeling. Het is echter wel noodzakelijk om de verschillende limitaties van het huidig toestel en
onderzoek te erkennen en verder te optimaliseren alvorens een patiëntpopulatie te gaan testen en
later te behandelen.
6.1. Limitaties
Een eerste beperking van de Flex-rehab is dat de riem waarmee de proefpersoon
vergrendeld werd in het toestel ter hoogte van de elektroden van de LD kwam. Door deze storing
waren de resultaten van de LD onbruikbaar. Hierdoor kon niet de volledige posterieure keten in
beeld gebracht worden. Een volgende beperking van deze riem is dat deze na verloop van tijd
huidirritaties veroorzaakte bij van de proefpersoon. Een suggestie vanuit dit onderzoek is om te
opteren voor een harnas in plaats van een riem. De proefpersoon zou zich comfortabeler voelen. Een
ander pluspunt van een harnas is dat deze voor vrouwelijke gebruikers aan te passen is naar maat en
vorm.
Een tweede beperking is dat de proefpersoon bij hogere compensaties een steeds hogere
weerstand moest overwinnen om het toestel in beweging te krijgen. Hier wordt voorgesteld dat het
toestel de eerste 10° de flexiebeweging mee zou ondersteunen en dat de positie van de persoon in
het toestel objectief bepaald wordt. Verder onderzoek met een patiëntenpopulatie is hiervoor echter
vereist.
Ten derde is het opstellen van een appreciatieschaal een subjectieve manier om de mate van
ondersteuning te bepalen. In deze studie werd hier echter voor geopteerd omdat het bij 100%
ondersteuning van het toestel onmogelijk was om een flexie uit te voeren tot maximale ROM.
Hierdoor moest de maximale ondersteuning voor iedere proefpersoon individueel bepaald worden.
Deze ondersteuning leek afhankelijk te zijn van verschillende factoren zoals gewicht, lengte, geslacht,
lichaamsbesef en kracht. Daarnaast zullen bij een patiëntenpopulatie ook de mate van pijn, soort
pathologie, fase in de revalidatie en bewegingsangst bepalend zijn voor de mate van ondersteuning.
44
Met deze factoren dient rekening gehouden te worden bij verder onderzoek. Aangezien het in deze
studie nog gaat om een prototype van de Flex-rehab zijn op dit vlak zeker nog aanpassingen en
onderzoek nodig.
6.2. Suggesties voor verder onderzoek
Voor een vervolgonderzoek wordt aangeraden om het revalidatietoestel ook te testen bij een
patiëntenpopulatie die kampt met discale problemen zoals bijvoorbeeld discusbulging en
discusdegeneratie. Bij deze patiëntenpopulatie is het aangewezen om de intradiscale druk te
verlagen (Schnake et al. 2006). Verder wordt er ook aanbevolen om een breder publiek te
onderzoeken zoals bij proefpersonen ouder dan 30 jaar, patiënten met aangetoonde
discusdegeneratie en bij patiënten met een geschiedenis van lage rugpijn.
Opvolgend onderzoek is ook nodig om na te gaan welke modaliteiten de beste effecten
geven. Zowel in tijd van gebruik, aantal herhalingen, aantal reeksen en de mate van compensatie.
Verder is het ook noodzakelijk om de gebruiksvriendelijkheid van de Flex-rehab te
optimaliseren. Zoals eerder vermeld zou een harnas een alternatief kunnen vormen voor de gordel.
Wel moet onderzocht worden of de beweeglijkheid hierdoor niet beperkt wordt en of dit harnas
comfortabeler aanvoelt. Ten tweede moet de ondersteuning van het toestel nog verder
geoptimaliseerd worden. Idealiter zou dit objectief moeten gebeuren door het toestel. Dit zou
kunnen na het ingeven van de personengegevens (geslacht, lengte en gewicht) en andere bepalende
factoren zoals reeds vermeld. Om deze factoren te objectiveren wordt de IPAQ voor
activiteitenniveau en TAMPA schaal voor bewegingsangst en psychologische toestand aanbevolen.
Een laatste suggestie in kader van de gebruiksvriendelijkheid is dat de Flex-rehab de beweging
automatisch mee inzet de eerste 10° zodat de gebruiker de weerstand in het begin van de beweging
niet zelf moet overwinnen.
Ten slotte wordt aanbevolen om richtlijnen te ontwikkelen om de gebruiker correct te
positioneren in de Flex-rehab. Dit gebeurt bij het huidige prototype op basis van het zicht. Hiervoor
zou een ingebouwde laserstraal ter projectie kunnen zorgen voor meer objectiviteit. Aangezien het
bewegingsverloop van flexie en extensie in de Flex-rehab gebaseerd is op de biomechanica en dus
afhankelijk is van voet- en heuppositie (respectievelijk in voor-achterwaartse richting als in hoogte)
zal flecteren, voornamelijk tijdens de eerste bewegingsgraden, hierdoor gemakkelijker of moeilijker
gaan. Er moet gestreefd worden naar het meest natuurlijke bewegingsverloop. De as van rotatie van
45
het toestel en de as van rotatie van heupflexie moeten idealiter perfect overeen komen gedurende
de volledige beweging. In het beste geval volgt de as van het toestel dus de dorsale verplaatsing van
de heupflexie-as.
6.3. Algemene conclusie
Het doel van deze studie was om na te gaan of de Flex-rehab, een revalidatietoestel, de intradiscale
druk zou kunnen verlagen. Dit werd onderzocht door de EMG-activiteit van de rugspieren te meten
en deze te representeren in functie van de intradiscale druk. De vooropgestelde hypothese was: “de
EMG activiteit van de rugspieren wijzigt naar gelang de ingestelde ondersteuning van de Flex-rehab”.
Uit de resultaten blijkt dat bij gebruik van de Flex-rehab de rugspieractiviteit significant lager is bij
toenemende ondersteuning. Hierbij wordt de hypothese bevestigt. Er kan dus gesuggereerd worden
dat bij gebruik van de Flex-rehab de intradiscale druk verlaagt bij toenemende ondersteuning.
De EMG-activiteit van de RA is echter evenredig met de ondersteuning. Hieromtrent is meer
onderzoek nodig om na te gaan wat de invloed zou kunnen zijn op de intradiscale druk.
Ondanks de nood aan verder onderzoek en het gebrek aan fine-tuning van het comfort van de Flex-
rehab, lijkt het toestel een veelbelovende en wijdverspreide toekomst te hebben. Met name het feit
dat de Flex-rehab individueel aanpasbaar is maakt deze uniek.
Dit onderzoek heeft een meerwaarde voor zowel de klinische praktijk als voor de wetenschap. Het
toestel kan in de toekomst dienst doen in revalidatiecentra waar gewerkt wordt met dergelijke
patiëntenpopulaties. Door de grootte van de Flex-rehab lijkt deze minder geschikt in de private
kinesitherapeutische praktijken.
46
7. Abstract in lekentaal
Achtergrond - Lage rugpijn is een belangrijke gezondheidszorgkwestie; meer dan 70% van de
Vlaamse bevolking ervaart minstens 1 keer in hun leven een episode van lage rugpijn, met als meest
voorkomende oorzaak problematiek met de tussenwervelschijven. In de behandeling van lage
rugpijn bestaan echter nog veel tekorten en onduidelijkheden. Daarom werd, ter aanvulling van rug
therapie en met als doel verlaging van de druk in deze tussenwervelschijven tijdens voorover buigen,
de Flex-rehab ontwikkeld.
Doelstellingen – Het doel van deze studie is om aan de hand van de mate van activiteit van de
rugspieren na te gaan of de druk in de tussenwervelschijven wijzigt naar gelang de ingestelde
ondersteuning van de Flex-rehab.
Onderzoeksontwerp - Het beschreven onderzoek is experimenteel en heeft een repeated measures
design.
Methode – De 24 deelnemers voerden gedurende één test-sessie meerdere buig-strekbewegingen
van de rug uit aan verschillende snelheden en intensiteiten in het revalidatietoestel. Terwijl werd
spieractiviteit en beweging geobjectiveerd.
Resultaten – Voor alle rugspieren werd zowel bij buigen als bij rechtkomen een significant lagere
spieractiviteit gevonden bij hogere ondersteuning van het toestel. Voor de rechte buikspieren zagen
we het tegenovergestelde effect bij beide bewegingen, echter enkel significant bij buigen. Snelheid
beïnvloedde de spieractiviteit significant bij buigen voor de spieren aan de voorzijde van het lichaam
en bij rechtkomen voor de spieren achteraan het lichaam.
Conclusies – Het lijk erop dat de Flex-rehab de doelstelling volbrengt. Op basis van de resultaten van
dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat dit toestel de spieractiviteit en dus de druk in de
tussenwervelschijf, verlaagt bij voorover buigen. Verder onderzoek is nodig omtrent de buikspieren
en hun rol in deze situatie.
47
8. Bibliografie
Amiridis IG, Martin A, Morlon B, Martin L, Cometti G, Pousson M, van H.J., 1996. Co-activation and tension- regulating phenomena during isokinetic knee extension in sedentary and highly skilled humans. Eur J Appl Physiol Occup Physiol, 73, pp.149–156.
Andersson, G.B., 1999. Epidemiological features of chronic low-back pain. Lancet, 354(9178), pp.581–5.
Antunes RS, De Macedo BG, A.T., 2013. Pain, Kinesiophobia and Quality of Life in Chronic Low Back Pain and Depression. , 21(1), pp.27–29.
Biluts H., Munie T., A.M., 2012. Review of lumbar disc diseases at Tikur Anbessa Hospital. Ethiop Med J., 50(1), pp.57–65.
Boos, N. et al., 2002. Classification of age-related changes in lumbar intervertebral discs: 2002 Volvo Award in basic science. Spine, 27(23), pp.2631–2644.
Caldwell, J.S., McNair, P.J. & Williams, M., 2003. The effects of repetitive motion on lumbar flexion and erector spinae muscle activity in rowers. Clinical Biomechanics, 18(8), pp.704–711.
Choi, Y.S. et al., 2014. How Does Chronic Back Pain In fl uence Quality of Life in Koreans : A Cross-Sectional Study. , pp.346–352.
Cholewicki, J., Juluru, K. & McGill, S.M., 1999. Intra-abdominal pressure mechanism for stabilizing the lumbar spine. Journal of Biomechanics, 32(1), pp.13–17.
COVENTRY, M.B., GHORMLEY, R.K. & KERNOHAN, J.W., 1945. THE INTERVERTEBRAL DISC: ITS MICROSCOPIC ANATOMY AND PATHOLOGY. The Journal of Bone & Joint Surgery, 27(3), pp.460–474.
D.L. Bartelink, 1957. The Role of abdominal pressure in relieving the pressure on the lumbar intervertebral discs. The Journal of Bone & Joint Surgery, 39B(4), pp.718–725.
Danneels, L. et al., 2002. Differences in electromyographic activity in the multifidus muscle and the iliocostalis lumborum between healthy subjects and patients with sub-acute and chronic low back pain. European Spine Journal, 11(1), pp.13–19.
Danneels LA, Vanderstraeten GG, Cambier DC, Witvrouw EE, Stevens VK, D. cuyper H., 2001. A functional subdivision of hip, abdominal, and back muscles during asymmetric lifting. Spine, 26(6), pp.114–121.
Dolan, P. et al., 2013. Intervertebral Disc Decompression Following Endplate Damage. Spine, 38(17), pp.1473–1481.
Gatchel, R.J. & Ph, D., 2011. Correcting Abnormal Flexion-Relaxation in Chronic Lumbar Pain: Responsiveniss to a New Biofeedback Training Protocol. , 26(5), pp.403–409.
Goubert, L., Crombez, G. & De Bourdeaudhuij, I., 2004. Low back pain, disability and back pain myths in a community sample: Prevalence and interrelationships. European Journal of Pain, 8(4), pp.385–394.
IPAQ, 2004. Guidelines for data processing and analysis of the international physical activity questionnaire (IPAQ) - Short Form. Available at: http://www.institutferran.org/documentos/scoring_short_ipaq_april04.pdf [Accessed March 9, 2015].
48
James C. Iatridis, Steven B. Nicoll, Arthur J. Michalek, Benjamin A. Walter, M.S.G., 2013. Role of biomechanics on intervertebral disc degeneration and regenerative therapies: What needs repairing in the disc and what are promising biomaterials for its repair? Spine, 13(3), pp.243–262.
Johannessen W, Vresilovic EJ, Wright AC, E.D., 2004. Intervertebral disc mechanics are restored following cyclic loading and unloaded recovery. Ann Biomed Eng, 32(1), pp.70–76.
KCE, 2006. Chronische lage rugpijn,
Krag, M.H., Gilbertson, L.G., Pope, M.H., 1984. A test of the hypothesis of abdominal pressure as a disc load-reducing mechanism: a study using quantitative electromyography. Proceeding of American So- ciety of Biomechanics.
Kuo YW, Hsu YC, Chuang IT, Chao PH, W.J., 1976. Spinal traction promotes molecular transportation in a simulated degenerative intervertebral disc model. Spine.
L, Qi, Wakeling J, Grange S, F.-P.M., 2012. Effect of velocity on shoulder muscle recruitment patterns during wheelchair propulsion in nondisabled individuals: pilot study. J Rehabil Res Dev., 49(10), pp.1527–1536.
Larke, L.I.S. a C., Dwards, a N.E. & Raham, E.L.G., 2004. Influence of varying muscle forces on lumbar intradiscal pressure: an in vitro study. Medicine, 30(4), pp.559–562.
Macintosh JE, Bogduk N, 1987. The morphology of the lumbar erector spinae. Spine, 12(7), pp.658–668.
Madeleine, P. et al., 2001. Mechanomyography and electromyography force relationships during concentric, isometric and eccentric contractions. Journal of Electromyography and Kinesiology, 11(2), pp.113–121.
McNally, D.S., Adams, M. a. & Goodship, a. E., 1992. Development and validation of a new transducer for intradiscal pressure measurement. Journal of Biomedical Engineering, 14(6), pp.495–498.
Merriam, W.F. et al., 1982. The effect of postural changes on the inferred pressures within the nucleus pulposus during lumbar discography. Spine, 9(4), pp.405–408.
Moritani T, Muramatsu S, M.M., 1987. Activity of motor units dur- ing concentric and eccentric contractions. Am J Phys Med, 66, pp.338–50.
Nachemson, 1991. Newest Knowledge of Low Back Pain. Clinical Orthopaedics and Related Research, 279, pp.8–28.
NACHEMSON, A. & MORRIS, J.M., 1964. IN VIVO MEASUREMENTS OF INTRADISCAL PRESSURE. DISCOMETRY, A METHOD FOR THE DETERMINATION OF PRESSURE IN THE LOWER LUMBAR DISCS. The Journal of bone and joint surgery. American volume, 46(5), pp.1077–92.
Nachemson, A.L., 1981. Disc Pressure Measurements. Spine, 6(1), pp.93–97.
Nakazawa K, Kawakami Y, Fukunaga T, Yano H, M.M., 1993. Differences in activation patterns in elbow flexor muscles during isometric, concentric and eccentric contractions. Eur J Appl Physiol, 66, pp.214–2020.
Neblett, R. et al., 2003. Quantifying the lumbar flexion-relaxation phenomenon: theory, normative data, and clinical applications. Spine, 28(13), pp.1435–1446.
49
Örtengren R., Gunnar B., Andersson J., N.L., 1981. Studies of Relationships Between Lumbar Disc Pressure, Myoelectric Back Muscle Activity, and Intra-Abdominal (Intragastric) Pressure. Spine, 6, pp.98–103.
Quinnell R. C., Stockdale H. R., W.D.S., 1983. Observations of Pressures within Normal Discs in the Lumbar Spine. Spine, 8, pp.166–169.
Sato, K., Kikuchi, S. & Yonezawa, T., 1999. In vivo intradiscal pressure measurement in healthy individuals and in patients with ongoing back problems. Spine, 24(23), pp.2468–2474.
Sbriccoli P, Camomilla V, Di Mario A, Quinzi F, Figura F, F.F., 2010. Neuromuscular control adaptations in elite athletes: the case of top level karateka. Eur J Appl Physiol, 108, pp.1269–1280.
Schnake, K.J. et al., 2006. Mechanical concepts for disc regeneration. European Spine Journal, 15(SUPPL. 3), pp.354–360.
Schnebel B., Simmons J., Chowning J., D.R., 1988. A digitizing Technique for the study of movement of intradiscal dye in response to flexion and extand extension of the lumbar spine. Spine, 13, pp.309–312.
Schultz, A. et al., 1982. Loads on the lumbar spine. Validation of a biomechanical analysis by measurements of intradiscal pressures and myoelectric signals. The Journal of bone and joint surgery. American volume, 64(5), pp.713–20.
Schultz A., Gunnar B., A.J., 1981. Analysis of Loads on the Lumbar Spine. Spine, 6, pp.76–82.
Søgaard K, Christensen H, Jensen BR, Finsen L, S.G., 1996. Motor control and kinetics during low level concentric and eccentric contractions in man. Electroencephalogr. Electroencephalogr Clin Neurophysiol, 101, pp.453–60.
Souza, G.M., Baker, L.L. & Powers, C.M., 2001. Electromyographic activity of selected trunk muscles during dynamic spine stabilization exercises. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 82(11), pp.1551–1557.
Takahashi, I. et al., 2006. Mechanical load of the lumbar spine during forward bending motion of the trunk-a biomechanical study. Spine, 31(1), pp.18–23.
Vad, V. & Lee, M., 2003. Quantitative electromyography analysis of disc unloader brace. Pain physician, 6(4), pp.419–420.
Vaisy, M. et al., 2014. Measurement of Lumbar Spine Functional Movement in Low Back Pain
Vera-Garcia FJ, F. & ores-Parodi B, Elvira JL, S.M., 2008. Influence of trunk curl-up speed on muscular recruitment. J Strength Cond Res., 22(3), pp.684–690.
W Hodges, P. et al., 2005. Intra-abdominal pressure increases stiffness of the lumbar spine. Journal of Biomechanics, 38(9), pp.1873–1880.
Wilke H., Neef P., Caimi M., H.T.C.E., 1999. New In Vivo Measurements of Pressures in the Intervertebral Disc in Daily Life. Spine, 24, pp.755–762.
Zaggelidis G, Lazaridis S, Malkogiorgos A, M.F., 2012. Differences in vertical jumping performance between untrained males and advanced Greek judokas. Arch of Budo, 8, pp.87–90.
50
Zaggelidis, G. & Lazaridis, S., 2013. Muscle activation profiles of lower extremities in different throwing techniques and in jumping performance in elite and novice greek judo athletes. Journal of human kinetics, 37(June), pp.63–70.
51
9. Bijlages 9.1. Bijlage 1: Informatiebrief deelnemers en informed consent
Informatiebrief voor deelnemers aan studies
Titel van de studie: Controle van intradiscale drukken bij rompflexie.
Doel van de studie: Men heeft u gevraagd om deel te nemen aan een studie. De bedoeling van deze studie is om na te gaan wat de invloed is van het nieuw ontworpen toestel, de ‘WeegNIX’, op de druk in de tussenwervelschijven wanneer u voorover buigt.
FACULTEIT
GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Vakgroep Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie
Goedele De Backer en Stefanie De Paepe
Dr. Ine Van Caekenberghe
Prof. Dr. L. Danneels
52
Beschrijving van de studie: Deel 1. Aanmelding
Eerst zullen wij u vragen een vragenlijst in te vullen. Hierbij zal uw naam, lengte en gewicht bevraagd worden, evenals uw job, hobby’s en andere activiteiten. Daarna wordt er een foto genomen vanuit profiel waarop wij de lengte van uw romp en benen zeer precies kunnen meten.
Deel 2. 3D-analyse en EMG
Tijdens de proeven gaat u gefilmd worden door 12 infraroodcamera’s. Aangezien deze camera’s enkel infraroodlicht registreren, zullen er reflecterende markers op uw lichaam aangebracht worden. Op basis van deze meetwaarden kan via computersoftware een volledig 3D-beeld van uw lichaam opgesteld worden.
Daarnaast zal ook de spieractiviteit van uw buik-, rug- en achterbeenspieren gemeten worden via EMG-elektroden. Om de spieractiviteit goed te kunnen registreren wordt uw huid vooraf geschoren, gescrubd en ontsmet.
Deel 3. Rompflexie
Tijdens de eigenlijke testen zal u gevraagd worden om voorover te buigen en dit met verschillende parameters. Eerst zal u dit gevraagd worden zonder het toestel, hierbij meten we al uw spieractiviteit en de maximale capaciteit van uw lage rug om voorover te buigen. Daarna wordt u in het toestel geplaatst en passen wij bepaalde parameters hierin aan. Het toestel zal, om de druk in uw tussenwervelschijven te verlagen, je rompgewicht een bepaald percentage opheffen.
Concreet:
Met/zonder
toestel?
Hoe ver? Tempo? Aantal
herhalingen?
Test 1 Zonder Zo ver je kan Zelf gekozen,
5x hetzelfde 5
Test 2 Met toestel, 0%
ondersteuning Zo ver P kan
Zelf gekozen,
5x hetzelfde 5
Test 3 Met toestel, 50%
ondersteuning Zo ver P kan
Zelf gekozen,
5x hetzelfde 5
Test 4 Met toestel, 100%
ondersteuning Zo ver P kan
Zelf gekozen,
5x hetzelfde 5
53
Test 5 Met toestel,
100% ondersteuning Zo ver P kan
Opgelegde
snelheid, traag 5
Test 6 Met toestel,
100% ondersteuning Zo ver P kan
Opgelegde
snelheid, snel 5
Dit deel van het onderzoek duurt bij maximaal 2 uur.
Verwittig onmiddellijk de proefleiders wanneer u zich onwel voelt, of wanneer u een pauze nodig heeft. Als proefpersoon mag u op elk ogenblik de proeven onderbreken en elke verdere deelname stop zetten. De gegevens van deze studie worden enkel voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt. U, als proefpersoon heeft hierin steeds inzage.
Wat wordt verwacht van de deelnemer? Voor het welslagen van de studie, is het uitermate belangrijk dat we uw toestemming krijgen om de nodige gegevens te verzamelen en te verwerken en dat u volledig meewerkt met de onderzoeker en dat u zijn/haar instructies nauwlettend opvolgt.
Deelname en beëindiging: De deelname aan deze studie vindt plaats op vrijwillige basis.
U kan weigeren om deel te nemen aan de studie, en u kunt zich op elk ogenblik terugtrekken uit de studie zonder dat u hiervoor een reden moet opgeven en zonder dat dit op enigerlei wijze een invloed zal hebben op uw verdere relatie en/of behandeling met de onderzoeker.
Als u deelneemt, wordt u gevraagd het toestemmingsformulier te tekenen.
Risico’s en voordelen: Mogelijke risico’s van de proeven zijn lichte spierstijfheid van de buikspieren en onderste ledematen ten gevolge de testen in de ‘weegNIX’ de bepaling van de maximale spierkracht, alsook lichte irritatie van de huid ten gevolge van de EMG-elektroden.
U hebt het recht op elk ogenblik vragen te stellen over de mogelijke risico’s van deze studie. Als er in het verloop van de studie gegevens aan het licht komen die een invloed zouden kunnen hebben op
54
uw bereidheid om te blijven deelnemen aan deze studie, zult u daarvan op de hoogte worden gebracht.
Deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent. In geen geval dient u de goedkeuring door de Commissie voor Medische Ethiek te beschouwen als een aanzet tot deelname aan deze studie.
Kosten: Uw deelname aan deze studie brengt geen extra kosten mee voor U.
Vergoeding: Deelname aan de studie is vrijwillig. Er wordt geen vergoeding voorzien.
Vertrouwelijkheid: In overeenstemming met de Belgische wet van 8 december 1992 en de Belgische wet van 22 augustus 2002, zal u persoonlijke levenssfeer worden gerespecteerd en zal u toegang krijgen tot de verzamelde gegevens. Elk onjuist gegeven kan op uw verzoek verbeterd worden.
Vertegenwoordigers van de opdrachtgever, auditoren, de Commissie voor Medische Ethiek en de bevoegde overheden hebben rechtstreeks toegang tot Uw dossiers om de procedures van de studie en/of de gegevens te controleren, zonder de vertrouwelijkheid te schenden. Dit kan enkel binnen de grenzen die door de betreffende wetten zijn toegestaan. Door het toestemmingsformulier, na voorafgaande uitleg, te ondertekenen stemt U in met deze toegang.
Als u akkoord gaat om aan deze studie deel te nemen, zullen uw persoonlijke gegevens tijdens deze studie worden verzameld en gecodeerd (hierbij kan men uw gegevens nog terug koppelen naar uw persoonlijk dossier).
Verslagen waarin U wordt geïdentificeerd, zullen niet openlijk beschikbaar zijn. Als de resultaten van de studie worden gepubliceerd, zal uw identiteit vertrouwelijke informatie blijven.
55
Contactpersoon: Als U aanvullende informatie wenst over de studie of over uw rechten en plichten, kunt U in de loop van de studie op elk ogenblik contact opnemen met:
Ine Van Caekenberghe, ine.vancaekenberghe@ugent.be, 09/264.86.59, 0479/36.99.00
Goedele De Backer, goedele.debacker@ugentbe, 0499/199754
Stefanie De Paepe, stefanie.depaepe@ugent.be, 0472/767037
56
Toestemmingsformulier
Ik, _________________________________________ heb het document “Informatiebrief voor deelnemers aan studies met als voettekst “Informed consent ” 24/12/2014 pagina 1 tot en met 4 gelezen en er een kopij van gekregen. Ik stem in met de inhoud van het document en stem ook in deel te nemen aan deze studie.
Ik heb een kopij gekregen van dit ondertekende en gedateerde formulier voor “Toestemmingsformulier”. Ik heb uitleg gekregen over de aard en het doel van de studie en over wat men van mij verwacht. Ik heb uitleg gekregen over de mogelijke risico’s en voordelen van de studie. Men heeft me de gelegenheid en voldoende tijd gegeven om vragen te stellen over de studie, en ik heb op al mijn vragen een bevredigend antwoord gekregen.
Ik stem ermee in om volledig samen te werken met de toeziende onderzoekers.
Ik ben me ervan bewust dat deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent. Deze goedkeuring was in geen geval de aanzet om te beslissen om deel te nemen aan deze studie.
Ik mag me op elk ogenblik uit de studie terugtrekken zonder een reden voor deze beslissing op te geven en zonder dat dit op enigerlei wijze een invloed zal hebben op mijn verdere relatie met de onderzoekers.
Men heeft mij ingelicht dat zowel persoonlijke gegevens als gegevens aangaande mijn gezondheid, worden verwerkt en bewaard gedurende minstens 30 jaar. Ik stem hiermee in en ben op de hoogte dat ik recht heb op toegang en op verbetering van deze gegevens. Aangezien deze gegevens verwerkt worden in het kader van medisch-wetenschappelijke doeleinden, begrijp ik dat de toegang tot mijn gegevens kan uitgesteld worden tot na beëindiging van het studie. Indien ik toegang wil tot mijn gegevens, zal ik mij richten tot de toeziende onderzoekers, die verantwoordelijk is voor de verwerking.
Ik begrijp dat auditors, vertegenwoordigers van de opdrachtgever, de Commissie voor Medische Ethiek of bevoegde overheden, mijn gegevens mogelijk willen inspecteren om de verzamelde informatie te controleren. Door dit document te ondertekenen, geef ik toestemming voor deze controle. Bovendien ben ik op de hoogte dat bepaalde gegevens doorgegeven worden aan de opdrachtgever. Ik geef hiervoor mijn toestemming, zelfs indien dit betekent dat mijn gegevens doorgegeven worden aan een land buiten de Europese Unie. Ten alle tijden zal mijn privacy gerespecteerd worden.
57
Ik ben bereid op vrijwillige basis deel te nemen aan deze studie.
Naam van de vrijwilliger: _________________________________________
Datum: _________________________________________
Handtekening:
Ik bevestig dat ik de aard en het doel van de studie heb uitgelegd aan de bovenvermelde vrijwilliger.
De vrijwilliger stemde toe om deel te nemen door zijn/haar persoonlijk gedateerde handtekening te plaatsen.
Naam van de persoon
die voorafgaande uitleg
heeft gegeven: _________________________________________
Datum: _________________________________________
Handtekening:
58
9.2. Bijlage 2: IPAQ-vragenlijst
Aanmelding Naam:
Datum + uur test:
Job/studie:
Hobby’s:
Rugproblematiek:
Lengte: ……………cm
Gewicht: …………..kg
Foto
IPAQ-vragenlijst: Internationale Vragenlijst in verband met Fysieke Activiteiten
INTERNATIONALE VRAGENLIJST IN VERBAND MET FYSIEKE ACTIVITEITEN JONGVOLWASSENEN EN VOLWASSENEN VAN MIDDELBARE LEEFTIJD LANGE VERSIE VOOR DE LAATSTE ZEVEN DAGEN
[NOTE: EXAMPLES OF ACTIVITIES MAY BE REPLACED BY CULTURALLY RELEVANT EXAMPLES WITH THE SAME METS VALUES.
(SEE AINSWORTH ET AL)]
LAATSTE ZEVEN DAGEN !!
59
Internationale Vragenlijst in verband met Fysieke Activiteiten
Wij willen onderzoeken welke lichaamsbeweging mensen doen in hun dagelijkse leven. Deze enquête maakt deel uit van een onderzoek dat in een groot aantal landen over de hele wereld wordt uitgevoerd. Aan de hand van uw antwoorden kunnen we ons actief-zijn vergelijken met dat in andere landen.
De vragen gaan over de fysieke activiteit die u in de laatste zeven dagen gedaan hebt. Er zitten vragen bij over de lichaamsbeweging op uw werk, over uw verplaatsingen, over uw werk in huis en in de tuin, en over uw vrije tijd in verband met ontspanning, lichaamsbeweging en sport.
Uw antwoorden zijn belangrijk. Probeer op alle vragen te antwoorden, zelfs als u vindt dat u niet erg actief bent.
DANK VOOR UW MEDEWERKING
Een toelichting bij het beantwoorden van de volgende vragen:
i zware fysieke activiteiten verwijzen naar activiteiten die een zware lichamelijke inspanning vereisen en waarbij u veel sneller en dieper ademt dan normaal.
i matige fysieke activiteiten verwijzen naar activiteiten die een matige lichamelijke inspanning vereisen en waarbij u iets sneller en dieper ademt dan normaal.
60
DEEL 1: FYSIEKE ACTIVITEITEN TIJDENS UW WERK Deel 1 gaat over uw werk. Onder werk verstaan we: betaald werk, werk op de boerderij, vrijwilligerswerk, studiewerk en ander onbetaald werk dat u buitenshuis verricht heeft.
Thuiswerk zoals huishoudelijk werk, tuinieren, klusjes en gezinstaken horen hier niet bij. Dat komt aan bod in deel 3.
1a Hebt u momenteel een baan of doet u onbetaald werk buitenshuis?
� Ja
� Nee (Ga naar Deel 2: Vervoer)
De volgende vragen handelen over alle fysieke activiteiten die u gedaan heeft in de laatste zeven dagen als deel van uw betaald of onbetaald werk. De verplaatsing van en naar het werk hoort hier niet bij. Het gaat hier alleen om de fysieke activiteiten die u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk gedaan heeft.
1b Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u zware fysieke activiteiten gedaan zoals zwaar tilwerk, spitten, bouwwerken of trappen oplopen als deel van uw werk?
________ dagen per week
� Geen (Ga naar vraag 1d.)
1c Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan zware fysieke activiteiten als deel van uw werk?
____ uur ___ minuten /dag
1d Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige fysieke activiteiten gedaan zoals het dragen van lichte lasten als deel van uw werk?
________ dagen per week
61
� Geen (Ga naar vraag 1f.)
1e Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan matige fysieke activiteiten als deel van uw werk?
____ uur ___ minuten /dag
1f Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gewandeld gedurende minstens 10 minuten aan één stuk als deel van uw werk
Opgelet, de verplaatsing te voet van en naar het werk hoort hier niet bij !
________ dagen per week
� Geen (Ga naar Deel 2: Vervoer)
1g Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld als deel van uw werk ?
____ uur ___ minuten /dag
1h Indien u gewandeld heeft als deel van uw werk, in welk tempo was dat dan meestal ?
Heeft u gewandeld u in :
� een hoog tempo?
� een middelmatig tempo?
� een laag tempo?
62
DEEL 2: FYSIEKE ACTIVITEITEN DIE VERBAND HOUDEN MET VERVOER Nu volgen enkele vragen over hoe u zich verplaatst heeft naar het werk, om boodschappen te doen, naar de film te gaan enzovoort.
2a Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u zich verplaatst met een motorvoertuig zoals de trein, de bus, de wagen of de tram?
________ dagen per week
� Geen (Ga naar vraag 2c)
2b Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan verplaatsingen met de wagen, de bus, de trein of een ander motorvoertuig?
____ uur ___ minuten / dag
Denk nu alleen aan het fietsen en het wandelen dat u gedaan heeft om naar het werk te gaan, te winkelen of gewoon om ergens heen te gaan.
2c Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gefietst gedurende minstens 10 minuten aan één stuk om ergens heen te gaan?
________ dagen per week.
� Geen (Ga naar vraag 2f)
2d Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gefietst om ergens heen te gaan ?
____ uur ___ minuten /dag
2e Als u zich verplaatst heeft per fiets, in welk tempo was dat dan meestal ?
Heeft u gefietst in :
63
� een hoog tempo
� een middelmatig tempo of
� een laag tempo
2f. Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gewandeld gedurende minstens 10 minuten aan één stuk om ergens heen te gaan ?
________ dagen per week
� Geen (Ga naar Deel 3: Huishoudelijk Werk, Klusjes en Gezinstaken)
2g Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld om ergens heen te gaan ?
____ uur ___ minuten /dag
2h Als u gewandeld heeft om ergens heen te gaan, in welk tempo was dat dan meestal ?
Heeft u gewandeld in :
� een hoog tempo
� een middelmatig tempo of
� een laag tempo
64
DEEL 3. HUISHOUDELIJK WERK, KLUSJES EN GEZINSTAKEN Dit deel gaat over de fysieke activiteiten die u in de laatste zeven dagen gedaan heeft in en rond het huis, bijvoorbeeld huishoudelijk werk, tuinieren, onderhoudswerk of voor het gezin zorgen. Nogmaals, denk alleen aan die fysieke activiteiten die u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk verricht heeft.
3a Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u zware fysieke activiteiten gedaan zoals zwaar tilwerk, houthakken, sneeuwruimen of spitten in de tuin of
moestuin ?
________ dagen per week
� Geen (Ga naar vraag 3c)
3b Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan zware fysieke activiteiten in de tuin of moestuin ?
____ uur ___ minuten /dag
3c Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige fysieke activiteiten gedaan zoals lichte lasten dragen, ruiten wassen, vegen of harken in de tuin of
moestuin ?
________ dagen per week
� Geen (Ga naar vraag 3e)
3d Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan matige fysieke activiteiten in de tuin of moestuin ?
____ uur ___ minuten /dag
3e Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige fysieke activiteiten gedaan zoals lichte lasten dragen, ruiten wassen, vloeren schrobben of vegen binnenshuis ?
65
________ dagen per week
� Geen (Ga naar Deel 4: Fysieke Activiteiten die verband houden met Sport,
Ontspanning en Vrije Tijd)
3f Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan matige fysieke activiteiten binnenshuis?
____ uur ___ minuten /dag
66
DEEL 4: FYSIEKE ACTIVITEITEN DIE VERBAND HOUDEN MET SPORT, ONTSPANNING EN VRIJE TIJD Dit deel gaat over alle fysieke activiteiten die u de laatste zeven dagen gedaan heeft, maar dan uitsluitend als recreatie, sport, training of vrijetijdsbesteding. Nogmaals, denk alleen aan die fysieke activiteiten die u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk verricht heeft. Gelieve geen activiteiten mee te rekenen die u reeds vermeld hebt.
4a Zonder het wandelen dat u reeds vermeld hebt, op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gewandeld gedurende minstens 10 minuten aan één stuk in uw vrije tijd ?
________ dagen per week
� Geen (Ga naar vraag 4d)
4b Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld in uw vrije tijd ?
____ uur ___ minuten /dag
4c Als u gewandeld heeft in uw vrije tijd, in welk tempo was dat dan meestal?
Heeft u gewandeld in :
� een hoog tempo
� een middelmatig tempo of
� een laag tempo
4d Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u zware fysieke activiteiten gedaan zoals bijvoorbeeld aerobics, lopen, snel fietsen, snel zwemmen of andere intense activiteiten, in uw vrije tijd ?
________ dagen per week
� Geen (Ga naar vraag 4f)
67
4e Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan zware fysieke activiteiten in uw vrije tijd?
____ uur ___ minuten /dag
4f Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige fysieke activiteiten gedaan zoals bijvoorbeeld fietsen aan een middelmatig tempo, zwemmen aan een middelmatig tempo, tennis dubbelspel of andere activiteiten aan een matige intensiteit, in uw vrije tijd ?
________ dagen per week
� Geen (Ga naar Deel 5: De tijd die u zittend doorbrengt)
4g Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan matige fysieke activiteiten in uw vrije tijd?
____ uur ___ minuten /dag
68
DEEL 5: DE TIJD DIE U ZITTEND DOORBRENGT De laatste vragen gaan over de tijd die u de laatste zeven dagen zittend doorbracht op het werk, thuis, tijdens studiewerk of in uw vrije tijd. Hierbij hoort ook de tijd dat u achter een bureau zat, bezoek kreeg, zat te lezen, of naar televisie zat of lag te kijken.
De tijd die u zittend doorbracht in een motorvoertuig, die u reeds vermeld hebt, komt hier niet in aanmerking.
5a Hoeveel tijd heeft u gemiddeld gezeten op een weekdag, in de laatste zeven dagen ?
____ uur ___ minuten /dag
5b Hoeveel tijd heeft u gemiddeld gezeten op een weekenddag, in de laatste zeven dagen ?
____ uur ___ minuten /dag
69
9.3. Bijlage 3: locaties 3D-marker tracking
(markers in bold and underlined can be removed after static trial)
HEAD_L
HEAD_ANT
HEAD_R
C7
T8
L1
L3
L5
ACROM_L
ACROM_R
STERNUM
PROC_XIP
ELB_MED_L
ELB_LAT_L
WR_ANT_L
WR_POST_L
ELB_MED_R
ELB_LAT_R
WR_ANT_R
WR_POST_R
ASIS_L
PSIS_L
ILCREST_L
GTROC_L
ASIS_R
PSIS_R
ILCREST_R
GTROC_R
UL_PR_ANT_L
UL_PR_POST_L
UL_DI_ANT_L
UL_DI_POST_L
KNEE_MED_L
KNEE_LAT_L
LL_PR_ANT_L
LL_PR_POST_L
LL_DI_ANT_L
LL_DI_POST_L
MAL_MED_L
MAL_LAT_L
HEEL_DI_L
MTH1_L
MTH5_L
T_L
UL_PR_ANT_R
UL_PR_POST_R
UL_DI_ANT_R
UL_DI_POST_R
KNEE_MED_R
KNEE_LAT_R
LL_PR_ANT_R
LL_PR_POST_R
LL_DI_ANT_R
LL_DI_POST_R
MAL_MED_R
MAL_LAT_R
HEEL_DI_R
MTH1_R
MTH5_R
T_R
78
9.5. Bijlage 5: Grafieken spierverloop
00.10.20.30.40.50.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Extensie Spontaan ILL
00.10.20.30.40.50.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Extensie V2 ILL
00.10.20.30.40.50.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(V)
Tijd (%)
Extensie V5 ILL
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie Spontaan ILL
00.10.20.30.40.50.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie V2 ILL
00.10.20.30.40.50.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie V5 ILL
M 0 V5 M 50 V5 M 100 V5Legende:
79
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie V5 ILT
M 0 V5 M 50 V5 M 100 V5
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Extensie Spontaan GM
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Extensie V5 GM
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Extensie V2 GM
0
0.02
0.04
0.06
0.08
0.1
0.12
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
Tijd (%)
Flexie Spontaan GM
0
0.02
0.04
0.06
0.08
0.1
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie V2 GM
0
0.02
0.04
0.06
0.08
0.1
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie V5 GM
Legende:
80
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Extensie V5 ILT
M 0 V5 M 50 V5 M 100 V5
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Extensie V2 ILT
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Extensie Spontaan ILT
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie Spontaan ILT
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie V2 ILT
0
0.1
0.2
0.3
0.4
0.5
0.6
0 20 40 60 80 100
EMG
-act
ivit
eit
(μV
)
Tijd (%)
Flexie V5 ILT
Legende:
Recommended