View
5
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Hart- en vaatziekten in Nederland 2018
3.31
812
RP9
1 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2018
Cijfers overrisicofactoren, hartinterventies,ziekte en sterfte
Hart- en vaatziekten in Nederland 2018
3.31
812
RP9
1 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2018
Cijfers overrisicofactoren, hartinterventies,ziekte en sterfte
Inhoudsopgave Voorwoord 3
Samenstelling van de Werkgroep Cijfers van de Hartstichting 5
1 Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten 7
2 Hartfalen in Nederland 51
3 Openhartoperaties en percutane coronaire interventies bij patiënten met hartziekten in Nederland 81
4 Prevalentie van risicofactoren voor hart- en vaatziekten op basis van het Lifelines cohort 91
5 Comorbiditeit bij patiënten met hart- en vaatziekten in de huisartsenpraktijk 113
Bijlage
A Beschrijving ICD-codes van de tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten 127
Colofon
Zetwerk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Druk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Uitgave: 2018
ISBN: 978-90-75131-82-6
NUR 870
Hart- en vaatziekten in Nederland, 2018
Cijfers over risicofactoren, hartinterventies, ziekte en sterfte
Gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek, Dutch Hospital Data,
Lifelines cohort, Nederlandse Hartregistratie en NIVEL gepubliceerd onder
redactie van de ‘Werkgroep Cijfers’ van de Hartstichting.
Samenstelling (in alfabetische volgorde):
Drs. A.R. de Boer, arts1,2
Prof. dr. M.L. Bots, arts-epidemioloog1
Dr. I. van Dis, epidemioloog2
Dr. I. Vaartjes, epidemioloog1,2
Prof. dr. F.L.J. Visseren, internist-vasculair geneeskundige3
1 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht2 Hartstichting, Den Haag 3 Afdeling Vasculaire Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
Gegevens en figuren uit dit rapport mogen met bronvermelding worden
overgenomen. De juiste verwijzing luidt: Auteurs hoofdstuk, titel hoofd-
stuk. In: de Boer AR, van Dis I, Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Hart- en
vaatziekten in Nederland 2018, cijfers over risicofactoren, hartinterventies,
ziekte en sterfte. Den Haag: Hartstichting, 2018.
Den Haag, november 2018
2
Voorwoord3
Voorwoord
Voor de 24ste maal biedt de Hartstichting u een boek met cijfers over risico-
factoren, hartinterventies, ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten aan.
Hoofdstuk 1 omvat de meest recente cijfers over ziekte en sterfte aan hart-
en vaatziekten (HVZ).
Hart- en vaatziekten en kanker zijn de belangrijkste doodsoorzaken.
Nieuw in dit boek zijn cijfers over de gemiddelde leeftijd waarop patiënten
overlijden aan HVZ: vrouwen sterven op hogere leeftijd dan mannen. De
gemiddelde leeftijd bij overlijden aan HVZ is vanaf 1980 gestegen met zo’n
5 jaar. Bij hartfalen is de stijging 8 jaar.
In hoofdstuk 2 worden cijfers over hartfalen gepresenteerd. Voor het eerst
worden cijfers over de prevalentie van hartfalen met een gereduceerde
ejectiefractie (HFrEF) en behouden ejectiefractie (HFpEF) op een rij gezet.
Bij patiënten met diabetes mellitus type 2, mensen met kortademigheid bij
inspanning en kwetsbare ouderen wordt de diagnose hartfalen niet altijd
herkend (16-34%). Van deze niet herkende diagnoses bestaat het grootste
deel (70-83%) uit HFpEF. In de huisartsenpraktijk is de verhouding HFrEF
en HFpEF nagenoeg gelijk. In de praktijk van de cardioloog (CHECK-HF
registratie) heeft 79% van de hartfalen patiënten HFrEF.
Het aantal openhartoperaties ligt al jaren rond de 15.000 per jaar (hoofd-
stuk 3). Het aantal percutane coronaire interventies (PCI), waaronder dotter-
behandelingen en stentplaatsingen is in de afgelopen 35 jaar sterk gestegen,
maar lijkt nu ook een plateaufase te hebben bereikt. In 2017 ondergingen
ca. 41.000 patiënten een PCI. 80% van de openhartoperaties vond plaats bij
mannen. Ook hier is de gemiddelde leeftijd waarop een operatie plaats vond
gestegen sinds 1995, bij mannen met 4,7 jaar en bij vrouwen met 2,5 jaar.
Van het Lifelines cohort met 167.000 deelnemers uit Noord-Nederland is
per 10 jaars-leeftijdsklasse de prevalentie van de risicofactoren voor hart- en
vaatziekten en aandoeningen binnen hart- en vaatziekten weergegeven
(hoofdstuk 4). Tevens zijn extrapolaties naar de hele Nederlandse bevolking
gemaakt: in de leeftijdsklasse 18-75 jaar hebben naar schatting 1,9 miljoen
Nederlanders obesitas, 2 miljoen een verhoogd cholesterol, 3 miljoen hyper-
tensie en roken bijna 2,5 miljoen Nederlanders. Het opsporen van mensen
met een verhoogde bloeddruk en/of cholesterol en het verlagen van deze
waardes zal de komende jaren hoog op de agenda van de Hartstichting staan.
Voorwoord4
Het aantal mensen dat tijdens het leven meerdere ziekten ontwikkelt,
neemt toe (hoofdstuk 5). Zo hebben patiënten met hartfalen, perifeer vaat-
lijden, ischemische hartziekten en beroerte meerdere HVZ-comorbiditeiten
en niet-HVZ comorbiditeiten. Voorbeeld: van de patiënten met hartfalen
heeft 38% ook een ischemische hartziekte, 11% een beroerte en 9% perifeer
vaatlijden. Tevens heeft 36% van de patiënten met hartfalen diabetes, is 41%
slecht ziend, heeft 27% kanker, 27% COPD en 25% rug/nekklachten. Wij zijn
verheugd dat mw.dr. J. Buddeke, de vorige onderzoekster van het cijferpro-
ject mei j.l. gepromoveerd is op het belangrijke onderwerp ‘Comorbidity in
cardiovascular disease’.
De Hartstichting publiceert in dit boek cijfers van verschillende databron-
nen. Hierbij willen wij onze dank betuigen aan het CBS, Dutch Hospital
Data, het Julius Centrum (UMCU), Nederlandse Hartregistratie, Lifelines,
NIVEL en afdeling Cardiologie in het ErasmusMC. Tevens danken wij de
onderzoekers en gastauteurs voor hun grote inzet om deze interessante
data te ontsluiten.
Namens de Werkgroep Cijfers,
Prof.dr. F. L. J. Visseren, mw. dr. I. van Dis,
Internist-vasculair geneeskundige, epidemioloog,
UMC Utrecht Hartstichting
Voorzitter Secretaris
(i.van.disAhartstichting.nl)
5 Werkgroep Cijfers
Samenstelling van de Werkgroep Cijfers van de Hartstichting
Prof.dr. F. L. J. Visseren, voorzitter (Afdeling Vasculaire Geneeskunde, UMC
Utrecht)
Mevr. dr.ir. I. van Dis, secretaris (Hartstichting, Den Haag)
Dr. J. D. Blankensteijn (Afdeling Heelkunde, VUmc, Amsterdam)
Prof.dr. M. L. Bots (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht)
Mevr. ir. A. de Bruin (Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag; vanaf
juni 2018 agendalid)
Prof.dr. J. Deckers (Thoraxcentrum, ErasmusMC, Rotterdam)
Dr. A. H. Liem (Afdeling Cardiologie, St Franciscus Gasthuis, Rotterdam)
Dr. J. B. Reitsma (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht)
Prof. dr. F.G. Schellevis (Nivel, Utrecht en Afdeling Huisartsgeneeskunde &
Ouderengeneeskunde, Amsterdam Public Health Research Institute, VUmc,
Amsterdam)
Prof.dr. Y. Smulders (Afdeling Interne Geneeskunde, VUmc, Amsterdam)
Mevr. J. J.S. Tjin-A-Ton (kaderhuisarts Hart- en vaatziekten, Amstelveen;
per 1 januari 2018)
Mevr. prof.dr.ir. W.M.M. Verschuren (Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu, Centrum voor Voeding, Preventie en Zorg, Bilthoven)
Mevr. dr. M.C. Visser (Afdeling Neurologie, VUmc, Amsterdam)
Dr. R. H. Wimmers (Team Strategie & informatievoorziening, Hartstichting)
Wetenschappelijke medewerkersMevr. drs. A. R. de Boer (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen
en Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht)
Mevr. dr. I. Vaartjes (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMC Utrecht)
6
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten7
1 Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten
A.R. de Boer1,2, I. van Dis1, F.L.J. Visseren3, I. Vaartjes1,2, M.L. Bots2
1 Hartstichting, Den Haag2 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht3 Afdeling Vasculaire Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
Samenvatting
SterfteIn 2017 zijn in Nederland in totaal 38.119 mensen overleden aan hart- en
vaatziekten, 18.080 mannen en 20.039 vrouwen.
— Mannen overlijden op jongere leeftijd aan hart- en vaatziekten dan
vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan hart- en vaatziekten
was 78 jaar voor mannen en 84 jaar voor vrouwen.
— Vrouwen overlijden vaker dan mannen aan een beroerte en hartfalen,
terwijl mannen vaker overlijden aan een acuut hartinfarct.
— In totaal overleden er in 2017 2.822 mannen en 2.123 vrouwen aan een acuut
hartinfarct. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan een hartinfarct was
75 jaar voor mannen en 82 jaar voor vrouwen.
— In totaal overleden er in 2017 3.757 mannen en 5.419 vrouwen aan een
beroerte. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan een beroerte was 79 jaar
voor mannen en 84 jaar voor vrouwen.
— In totaal overleden er in 2017 3.180 mannen en 4.509 vrouwen aan
hartfalen. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan hartfalen was 83 jaar
voor mannen en 88 jaar voor vrouwen.
— In totaal overleden er 27.443 mannen aan hart- en vaatziekten in 1980 en
18.080 in 2017.
— In totaal overleden er 23.803 vrouwen in 1980 aan hart- en vaatziekten en
20.039 in 2017.
— Het voor de leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde sterftecijfer
voor hart- en vaatziekten is sinds 1980 voor mannen met 70% gedaald en
voor vrouwen met 61%.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten8
— Het voor de leeftijdsopbouw van bevolking gecorrigeerde sterftecijfer
voor een geruptureerd aneurysma van de aorta abdominalis is voor de
leeftijdsgroep van 65-84 jaar gedaald van 629 sterfgevallen in 1996 naar 94
in 2017 voor mannen en van 112 sterfgevallen in 1996 naar 33 in 2017 voor
vrouwen.
ZiekenhuisopnamenIn 2017 waren er in Nederland in totaal 265.933 ziekenhuisopnamen van-
wege hart- en vaatziekten, waarbij er meer opnamen waren voor mannen
dan voor vrouwen.
— Er waren 157.577 ziekenhuisopnamen vanwege hart- en vaatziekten voor
mannen en 108.356 voor vrouwen. Mannen waren gemiddeld 68 jaar oud
bij opname vanwege hart- en vaatziekten en vrouwen 72 jaar oud.
— Er waren 23.003 ziekenhuisopnamen vanwege acuut hartinfarct voor
mannen en 11.144 voor vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij opname
vanwege acuut hartinfarct was 66 jaar voor mannen en 71 jaar voor
vrouwen.
— Bij beroerte ging het om 22.315 ziekenhuisopnamen voor mannen en
19.370 ziekenhuisopnamen voor vrouwen, hier bedroeg de gemiddelde
leeftijd bij opname 71 jaar voor mannen en 73 jaar voor vrouwen.
— Er waren 16.283 ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen voor mannen en
14.702 voor vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij opname vanwege hartfalen
was 76 jaar voor mannen en 80 jaar voor vrouwen.
— Het voor de leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde
ziekenhuisopnamecijfer vanwege hart- en vaatziekten is in de periode 1980
tot 2017 bij mannen met 11% gedaald en bij vrouwen met 2% gedaald.
— In dezelfde periode nam het voor de leeftijdsopbouw van de bevolking
gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer vanwege hartinfarct af bij mannen
met 39% en bij vrouwen met 19%. Voor beroerte was er enkel een daling
voor mannen met 6% en steeg het opnamecijfer bij vrouwen met 2%. Bij
hartfalen was er een toename van 6% bij mannen en 15% bij vrouwen.
— Het voor de leeftijdsopbouw van bevolking gecorrigeerde aantal
ziekenhuisopnamen voor een geruptureerd aneurysma van de aorta
abdominalis is voor de leeftijdsgroep van 65-84 jaar gedaald van 1.017
opnamen in 1996 naar 391 in 2017 voor mannen en van 132 opnamen in 1996
naar 92 in 2017 voor vrouwen.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten9
DagopnamenValiditeit van dagopnamencijfers is nog niet voldoende onderzocht en deze
cijfers moeten daarom met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
In 2017 waren er in Nederland in totaal 86.147 dagopnamen voor hart- en vaat-
ziekten, waarbij er meer opnamen voor mannen dan voor vrouwen waren.
— Er waren 54.346 dagopnamen vanwege hart- en vaatziekten voor mannen
en 31.801 voor vrouwen. In 2017 was de gemiddelde leeftijd bij dagopname
vanwege hart- en vaatziekten 66 jaar voor mannen en 67 jaar voor vrouwen.
— Er waren 22.710 dagopnamen vanwege ischemische hartziekten voor
mannen en 10.421 dagopnamen voor vrouwen.
— Er waren 20.595 dagopnamen vanwege overige hartziekten (o.a. hartfalen
en boezemfibrilleren) voor mannen en 11.146 dagopnamen voor vrouwen.
1.1 Sterfte
In 2017 overleden er in Nederland meer vrouwen dan mannen aan de gevol-
gen van hart- en vaatziekten (tabel 1.1), namelijk 18.080 mannen en 20.039
vrouwen. Dit betekent dat er gemiddeld 50 mannen en 55 vrouwen per dag
overleden aan hart- en vaatziekten. Het aandeel van hart- en vaatziekten
aan de totale sterfte was 25% voor mannen en 26% voor vrouwen. In tabel 1.2
is te zien dat naarmate de leeftijd toeneemt ook het aantal personen dat aan
hart- en vaatziekten sterft toeneemt. Een belangrijke verklaring dat er meer
vrouwen dan mannen overlijden aan de gevolgen van hart- en vaatziekten is
dat er meer vrouwen zijn in de oudere leeftijdsgroepen. Zoals in tabel 1.4 te
zien is, sterven er relatief gezien in elke leeftijdscategorie meer mannen aan
hart- en vaatziekten dan vrouwen.
Kwaadaardige nieuwvormingen, of kanker, vormen voor zowel mannen als
vrouwen de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland met een aandeel van
respectievelijk 34% en 26% in de totale sterfte. Naast hart- en vaatziekten en
kanker vormen ziekten van de ademhalingsorganen, psychische en gedrags-
stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen belangrijke
oorzaken van overlijden. Overlijden aan de complicaties van dementie valt
zowel onder de groep psychische en gedragsstoornissen als ziekten van het
zenuwstelsel (in 2017 betrof dit 5.171 mannen, gemiddelde leeftijd bij over-
lijden was 85 jaar en 10.624 vrouwen, gemiddelde leeftijd bij overlijden was
88 jaar). Onder de groep overige doodsoorzaken valt onder andere diabetes
mellitus (dit betrof in 2017 1.315 mannen, gemiddelde leeftijd bij overlijden
was 76 jaar en 1.464 vrouwen, gemiddelde leeftijd bij overlijden was 83
jaar). De ziekte van Parkinson (1.134 mannen, gemiddelde leeftijd 81 jaar en
774 vrouwen, gemiddelde leeftijd 83 jaar) valt zowel onder ziekten van het
zenuwstelsel en zintuigen als overige doodsoorzaken.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten10
Registratie van doodsoorzakenDe cijfers over doodsoorzaken zijn berekend op basis van gegevens
aangeleverd door het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS). Het CBS
is in 2013 overgegaan van handmatig coderen van de doodsoorzaken-
formulieren naar automatisch coderen van doodsoorzaken. De over-
eenstemming bleek bijna 90% op ICD-10 hoofdstukniveau. Samen met
het invoeren van een ICD-10 update, bracht dit echter wel eenmalige
verschuivingen in de statistiek met zich mee. Zo was er een significante
toename van de infectieziekten, dementie, de ziekte van Alzheimer
en het laat gevolg van een CVA als onderliggende doodsoorzaak, en
een significante afname van longontsteking, COPD, ziekten van het
spijsverteringsstelsel, urineweginfectie en ouderdom als doodsoorzaak.
Dementie/Alzheimer en het laat gevolg van een CVA namen toe als
doodsoorzaak ten koste van longontsteking en urineweginfectie. Het
is een aanpassing aan internationale opvattingen over het selecteren
van de onderliggende doodsoorzaak. Voor de prevalentie van kanker en
hart- en vaatziekten is het verschil tussen het automatisch en handma-
tig coderen gering.1
Daarnaast dient de opmerking te worden geplaatst dat de gepresen-
teerde sterftecijfers van 2017 voorlopige cijfers betreffen. Er kunnen
nog kleine veranderingen optreden.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten11
Tabel 1.1 Doodsoorzaken in Nederland in 2017. Absolute aantallen, percentages en gemiddelde leeftijd
van overlijden
Bron CBS
Bij mannen en vrouwen jonger dan 85 jaar is kanker de meest voorkomende
oorzaak van overlijden. Vanaf 85 jaar vormen hart- en vaatziekten bij man-
nen en vrouwen de belangrijkste oorzaak van overlijden. Het aandeel van
hart- en vaatziekten in de totale sterfte neemt toe met de leeftijd: van 17%
tot 65 jaar, naar 25% van 65 tot 85 jaar, tot 30% bij 85 jaar en ouder bij man-
nen en van 11% tot 65 jaar, naar 23% van 65 tot 85 jaar, tot 32% bij 85 jaar en
ouder bij vrouwen.
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak Gem. Gem. Gem.
N %2 Lft. N %2 Lft. N %2 Lft.
Hart- en vaatziekten1 18.080 25 78 20.039 26 84 38.119 25 81
Kwaadaardige
nieuwvormingen 24.532 34 73 20.353 26 73 44.885 30 73
Ziekten van
de ademhalingsorganen 6.305 9 80 6.647 9 82 12.952 9 81
Psychische en
gedragsstoornissen 4.387 6 82 8.194 11 87 12.581 8 85
Ziekten van zenuwstelsel
en zintuigen 3.723 5 77 4.753 6 82 8.476 6 80
Uitwendige oorzaken van
letsel en vergiftiging 4.159 6 65 3.810 5 79 7.969 5 71
Overige doodsoorzaken 11.475 16 73 13.757 18 81 25.232 17 78
Alle doodsoorzaken 72.661 100 75 77.553 100 80 150.214 100 78
1 Op basis van ICD-10 codes I00 t/m I99. Voor de precieze omschrijving van deze codes wordt verwezen
naar bijlage A 2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet tot 100 op
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten12
Tabel 1.2 Doodsoorzaken in Nederland in 2017. Absolute aantallen naar leeftijd en geslacht
Bron CBS
1 Voor de precieze omschrijving van deze codes wordt verwezen naar bijlage A
Sterfte aan specifieke hart- en vaatziektenIn tabel 1.3 is de sterfte binnen de groep hart- en vaatziekten in 2017 uitge-
splitst in tien ziektecategorieën. Voor zowel mannen als vrouwen betreft
het grootste deel van de sterfte binnen de groep hart- en vaatziekten de
sterfte aan ischemische hartziekten en beroertes. Samen zijn deze twee
ziektebeelden verantwoordelijk voor 49% van de sterfte binnen hart- en
vaatziekten bij mannen en voor 44% bij vrouwen. Naast de ischemische
hartziekten en beroertes levert de categorie overige hartziekten een belang-
Mannen
Doodsoorzaak 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
Hart- en vaatziekten1 184 556 1.470 3.555 6.098 5.604 613 18.080
Kwaadaardige nieuwvormingen 400 1.144 3.554 7.553 7.849 3.826 206 24.532
Ziekten van de ademhalingsorganen 32 83 421 1.113 2.294 2.098 264 6.305
Psychische en gedragsstoornissen 67 105 196 436 1.345 2.014 224 4.387
Ziekten van zenuwstelsel
en zintuigen 129 109 254 665 1.358 1.114 94 3.723
Uitwendige oorzaken van
letsel en vergiftiging 855 506 515 471 778 910 124 4.159
Overige doodsoorzaken 703 603 1.212 2.231 3.253 2.988 485 11.475
Alle doodsoorzaken 2.370 3.106 7.622 16.024 22.975 18.554 2.010 72.661
Vrouwen
Doodsoorzaak 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85 -94 95+ Totaal
Hart- en vaatziekten1 129 266 687 1.903 5.262 9.632 2.160 20.039
Kwaadaardige nieuwvormingen 455 1.327 3.308 5.463 5.701 3.673 426 20.353
Ziekten van de ademhalingsorganen 24 87 420 1.050 1.789 2.654 623 6.647
Psychische en gedragsstoornissen 43 52 101 331 1.823 4.662 1.182 8.194
Ziekten van zenuwstelsel
en zintuigen 73 76 186 553 1.366 2.121 378 4.753
Uitwendige oorzaken van letsel
en vergiftiging 302 186 230 277 747 1.631 437 3.810
Overige doodsoorzaken 463 335 765 1.482 3.176 5.882 1.654 13.757
Alle doodsoorzaken 1.489 2.329 5.697 11.059 19.864 30.255 6.860 77.553
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten13
rijke bijdrage aan de sterfte binnen hart- en vaatziekten. Hieronder vallen
onder andere sterfte aan hartfalen en boezemfibrilleren. Er overlijden meer
mannen dan vrouwen aan de gevolgen van ischemische hartziekten, waar-
onder het acute hartinfarct. Vrouwen overlijden vaker aan de gevolgen van
een beroerte en hartfalen (tabel 1.3 en figuur 1.1).
Tabel 1.3 Doodsoorzaken binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute aantallen en
percentages per ziektecategorie naar geslacht
Bron CBS
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak1 N %2 N % N %
Ischemische hartziekten 4.983 28% 3.350 17% 8.333 22%
Waarvan acuut hartinfarct 2.822 2.123 4.945
Beroerte 3.757 21% 5.419 27% 9.176 24%
Waarvan herseninfarct 1.988 3.305 5.293
Waarvan subarachnoïdale bloeding 121 234 355
Waarvan intracerebrale bloeding 799 893 1.692
Reumatische hartziekten en klepgebreken 678 4% 1.020 5% 1.698 5%
Infectieuze hartzieken 338 2% 395 2% 733 2%
Overige hartziekten 6.132 34% 7.759 39% 13.891 36%
Waarvan hartfalen 3.180 4.509 7.689
Waarvan boezemfibrilleren 583 1.003 1.586
Waarvan cardiomyopathie 257 183 440
Arterieel vaatlijden 1.101 6% 774 4% 1.875 5%
Waarvan AAA3 met ruptuur 154 64 218
Waarvan AAA3 zonder ruptuur 198 66 264
Waarvan claudicatio intermittens 144 160 304
Atherosclerose en/of hypertensie 1.030 6% 1.264 6% 2.294 6%
Veneus vaatlijden 43 <1 35 <1 78 <1
Overige ziekten van het vaatstelsel en
de lymfewegen 18 <1 23 <1 41 <1
Totaal 18.080 100% 20.039 100% 38.119 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet op tot 100%3 AAA: Aneurysma van de Abdominale Aorta
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten14
Figuur 1.1 Sterfte aan hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute aantallen per
ziektebeeld naar geslacht
Bron CBS
In de leeftijdsklassen tot 85 jaar overlijden minder vrouwen dan mannen
aan hart- en vaatziekten, terwijl in de leeftijdsklassen boven 85 jaar in
absolute aantallen meer vrouwen overlijden (figuur 1.2). Van alle vrouwen
die overlijden aan hart- en vaatziekten sterft 95% op een leeftijd van 65 jaar
of ouder. Bij mannen is dit 88%. De gemiddelde leeftijd van overlijden aan
hart- en vaatziekten is 78 jaar bij mannen en 84 jaar bij vrouwen. Bij ische-
mische hartziekten bedroeg de gemiddelde leeftijd bij overlijden 76 jaar
voor mannen en 83 jaar voor vrouwen. Bij het hartinfarct is de gemiddelde
leeftijd van overlijden 75 jaar bij mannen en 82 jaar bij vrouwen. De gemid-
delde leeftijd van overlijden bij een beroerte is voor mannen en vrouwen
respectievelijk 79 en 84 jaar. Mannen waren gemiddeld 83 jaar oud als zij
overleden aan hartfalen in 2017, vrouwen waren gemiddeld 88 jaar.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
Totaal hart- en vaatziekten
Overige hart- en vaatziekten
HartfalenBeroerteAcuut hartinfarct
Mannen Vrouwen
2.82
2
2.12
3 3.75
7 5.41
9
3.18
0 4.50
9
8.32
1
7.98
8
18.0
80 20.0
39
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten15
Figuur 1.2 Sterfte aan hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute aantallen naar leeftijd
en geslacht
Bron CBS
Een belangrijke verklaring voor het hogere absolute aantal sterfgevallen
aan hart- en vaatziekten bij vrouwen ten opzichte van mannen is het grotere
aantal vrouwen in de Nederlandse bevolking in de oudere leeftijdsgroepen.
Tabel 1.4 toont daarom voor ischemische hartziekten, acuut hartinfarct,
beroerte en het totaal van hart- en vaatziekten ook het aantal sterfgevallen
uitgedrukt per 100.000 mannen, respectievelijk vrouwen. In alle leeftijds-
klassen is het sterfterisico aan hart- en vaatziekten per 100.000 inwoners in
2017 hoger bij mannen dan vrouwen, betreffende de doodsoorzaken acuut
hartinfarct, hartfalen en het totaal aan hart- en vaatziekten. Alleen op zeer
hoge leeftijd overlijden per 100.000 personen meer vrouwen dan mannen
aan een beroerte.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
95+85-9475-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
184
129
1.47
0
687
3.55
5
1.90
3
6.09
8
5.26
2
556
266
5.60
4
9.63
2
613
2.16
0
Leeftijd (jaren)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten16
Tabel 1.4 Sterfte aan hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute aantallen en per 100.000
personen naar leeftijd en geslacht
Bron CBS
Mannen Vrouwen
Doodsoorzaak1 Leeftijd Aantal Sterfte per Aantal Sterfte per
(in jaren) overledenen 100.000 overledenen 100.000
Totaal hart- en vaatziekten 0-44 184 4 129 3
45-54 556 43 266 21
55-64 1.470 129 687 60
65-74 3.555 391 1.903 203
75-84 6.098 1.387 5.262 964
85-94 5.604 4.868 9.632 4.244
95+ 613 12.327 2.160 11.165
Totaal 18.080 213 20.039 232
Ischemische hartziekten 0-44 45 1 14 <1
45-54 203 16 56 4
55-64 536 47 143 13
65-74 1.206 133 409 44
75-84 1.686 384 1.033 189
85-94 1.203 1.045 1.438 634
95+ 104 2.091 257 1.328
Totaal 4.983 59 3.350 39
Hartinfarct 0-44 36 1 14 <1
45-54 162 13 40 3
55-64 365 32 104 9
65-74 683 75 267 28
75-84 934 213 663 121
85-94 592 514 890 392
95+ 50 1.005 145 750
Totaal 2.822 33 2.123 25
Hartfalen 0-542 38 <1 23 <1
55-64 96 8 54 5
65-74 377 41 223 24
75-84 1.019 232 899 165
85-94 1.443 1.254 2.558 1.127
95+ 207 4.162 752 3.887
Totaal 3.180 37 4.509 52
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten17
Beroerte 0-44 27 1 39 1
45-54 94 7 89 7
55-64 237 21 182 16
65-74 701 77 522 56
75-84 1.359 309 1.512 277
85-94 1.229 1.068 2.550 1.123
95+ 110 2.212 525 2.714
Totaal 3.757 44 5.419 63
1 Op basis van ICD-10 codes I00 t/m I99. Voor de precieze omschrijving van deze codes wordt verwezen
naar bijlage A 2 Om privacy redenen zijn de leeftijdsgroepen 0-44 en 45-54 bij elkaar optgeteld
1.2 Trends in sterfte
Sterfte aan hart- en vaatziekten nam in de periode 1980-2017 af, terwijl de
sterfte aan kanker in dezelfde periode steeg. Ziekten van het zenuwstelsel
en psychische en gedragsstoornissen namen tussen 1980-2017 in toene-
mende mate een belangrijker aandeel in de totale sterfte in. Dit is te zien in
figuur 1.3.
Figuur 1.3 Trends in doodsoorzaken in Nederland. Absolute aantallen naar geslacht. Periode
1980-2017
Bron CBS
Mannen
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hart- en vaatziekten
Uitwendige oorzakenvan letsel en vergiftiging
Kwaadaardigenieuwvormingen
Overige doodsoorzaken
Ziekten van deademhalingsorganen
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen
Psychische en gedragsstoornissen
Totaal sterfte
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten18
Vrouwen
Tabel 1.5 geeft het absolute aantal sterfgevallen aan hart- en vaatziekten,
waaronder ischemische hartziekten, hartinfarct, beroerte en hartfalen in
de periode 1980-2017. Bij mannen is het absolute sterftecijfer voor hart- en
vaatziekten met 46% gedaald (van 391 per 100.000 in 1980 naar 213 per
100.000 in 2017). Bij vrouwen daalde het absolute sterftecijfer met 31% (van
334 per 100.000 in 1980 naar 232 per 100.000 in 2017).
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
Jaar
Hart- en vaatziekten
Uitwendige oorzakenvan letsel en vergiftiging
Kwaadaardigenieuwvormingen
Overige doodsoorzaken
Ziekten van deademhalingsorganen
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen
Psychische en gedragsstoornissen
Totaal sterfte
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten19
Tabel 1.5 Sterfte aan hart- en vaatziekten1 in Nederland. Absolute aantallen en per 100.000 personen
naar geslacht. Periode 1980-2017
Bron CBS
Het verschil in daling van sterfte aan hart- en vaatziekten tussen mannen en
vrouwen neemt af als de sterftecijfers gecorrigeerd worden voor veranderin-
gen in de leeftijdsopbouw van de bevolking (tabel 1.6): 70% daling bij man-
Hartfalen Beroerte
n (per 100.000) n (per 100.000)
Jaartal Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
1980 1.428 (20) 1.233 (17) 5.303 (76) 6.737 (95)
1985 2.691 (38) 3.245 (44) 4.893 (68) 6.866 (94)
1990 1.923 (26) 2.509 (33) 4.931 (67) 7.461 (99)
1995 2.835 (37) 4.067 (52) 4.781 (63) 7.628 (98)
2000 2.234 (28) 3.674 (46) 4.702 (60) 7.482 (93)
2005 2.311 (29) 3.632 (44) 4.032 (50) 6.294 (76)
2010 2.488 (30) 3.936 (47) 3.462 (42) 5.377 (64)
2015 3.115 (37) 4.572 (54) 3.974 (47) 5.661 (66)
2016 3.101 (37) 4.530 (53) 3.931 (47) 5.576 (65)
2017 3.180 (37) 4.509 (52) 3.757 (44) 5.419 (63)
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar bijlage A
Totaal Hart- Ischemische Hartinfarct
en vaatziekten hartziekten
n (per 100.000) n (per 100.000) n (per 100.000)
Jaartal Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
1980 27.443 (391) 23.803 (334) 15.094 (215) 9.442 (132) 12.634 (180) 7.718 (108)
1985 28.438 (397) 25.944 (354) 15.496 (216) 10.208 (139) 12.486 (174) 8.082 (110)
1990 25.887 (350) 25.733 (340) 13.000 (176) 9.396 (124) 10.002 (135) 7.300 (97)
1995 25.519 (334) 26.579 (340) 11.870 (155) 8.853 (113) 8.888 (116) 6.800 (87)
2000 23.638 (300) 25.553 (318) 9.921 (126) 7.522 (93) 7.254 (92) 5.644 (70)
2005 20.773 (257) 22.577 (274) 7.631 (95) 5.712 (69) 5.326 (66) 4.119 (50)
2010 18.275 (222) 20.734 (247) 6.004 (73) 4.378 (52) 3.832 (47) 2.970 (35)
2015 18.567 (221) 20.812 (244) 5.303 (63) 3.700 (43) 3.056 (36) 2.347 (27)
2016 18.148 (215) 20.499 (239) 5.065 (60) 3.575 (42) 2.860 (34) 2.215 (26)
2017 18.080 (213) 20.039 (232) 4.983 (59) 3.350 (39) 2.822 (33) 2.123 (25)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten20
nen (van 703 per 100.000 in 1980 naar 213 per 100.000 in 2017) en 61% daling
bij vrouwen (van 593 per 100.000 in 1980 naar 232 per 100.000 in 2017). In
figuur 1.4 is te zien dat de sterkste procentuele daling in het gecorrigeerde
sterftecijfer tussen 1980 en 2017 wordt gezien in de leeftijdsgroep van 45-64
jaar bij mannen (81%) en de leeftijdsgroep van 65-74 jaar bij vrouwen (76%).
Tabel 1.6 Voor bevolkingsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer voor hart- en vaatziekten in Nederland. Per
100.000 personen naar leeftijd en geslacht. Periode 1980-2017. Jaar van standaardisatie is 2017
Bron CBS
Mannen
Leeftijdsklassen
Jaartal 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
1980 16 226 678 1.852 4.506 9.587 15.210 703
1985 14 191 637 1.780 4.502 9.767 16.014 686
1990 12 146 502 1.524 3.931 8.498 16.269 586
1995 11 124 417 1.359 3.704 8.266 17.054 539
2000 10 112 336 7.078 3.231 7.410 14.176 458
2005 8 87 242 765 2.532 6.710 14.059 362
2010 6 61 180 527 1.846 5.719 13.022 274
2015 5 51 140 442 1.536 5.199 13.394 234
2016 4 47 135 409 1.414 5.134 12.059 221
2017 4 43 129 391 1.387 4.868 12.327 213
Vrouwen
Leeftijdsklassen
Jaartal 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
1980 7 64 208 854 3.233 8.391 15.391 593
1985 6 58 196 766 2.974 8.058 15.833 557
1990 5 43 162 635 2.526 7.387 14.820 487
1995 7 48 151 591 2.322 6.913 14.516 456
2000 7 47 122 518 2.030 6.306 12.981 406
2005 5 39 91 368 1.623 5.549 11.431 335
2010 3 33 74 267 1.246 4.866 11.123 277
2015 3 22 63 217 1.063 4.534 11.723 249
2016 3 24 61 208 986 4.454 11.788 241
2017 3 21 60 203 964 4.244 11.165 232
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar bijlage A
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten21
Figuur 1.4 Verschil in sterfte ten gevolge van hart- en vaatziekten tussen 1980 en 2017.
Percentage naar geslacht en leeftijd
Bron CBS
In 2017 overleden 25% van de mensen aan de gevolgen van hart- en vaatziek-
ten. Voor kanker is dit 30% en kanker is daarmee de belangrijkste doodsoor-
zaak. Sinds 2016 overlijden meer vrouwen aan de gevolgen van kanker dan
aan de gevolgen van hart- en vaatziekten. Voor mannen is dit zo sinds 2005.
In figuur 1.5 worden de voor verandering in leeftijdsopbouw van de
bevolking gecorrigeerde sterftecijfers voor hart- en vaatziekten en kanker
weergegeven. Bij mannen is het gecorrigeerde sterftecijfer voor kanker met
35% gedaald (van 448 per 100.000 in 1980 naar 289 per 100.000 in 2017).
Bij vrouwen is het gecorrigeerde sterftecijfer voor kanker in mindere mate
afgenomen met een daling van 11% (van 266 per 100.000 in 1980 naar 236 per
100.000 in 2017).
Ver
schi
l in
ster
fte
1980
-201
7 (%
)
-100
-90
-80
-70
-60
-50
-40
-30
-20
-10
0
Totaal95+85-9475-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
Leeftijd (jaren)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten22
Figuur 1.5 Trends in voor bevolkingsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer voor hart- en vaatziekten
en kanker in Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode 1980-2017.
Jaar van standaardisatie is 2017
Bron CBS
De voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde sterftecijfers voor hartinfarct
en beroerte vertonen een sterke daling in de periode van 1980-2017 (figuur
1.6 A en B). De grootste afname in het voor de bevolkingsopbouw gecor-
rigeerde sterftecijfer wordt waargenomen voor het hartinfarct. Daarvoor
bedraagt de daling bij mannen 89% (van 312 per 100.000 in 1980 naar 33 per
100.000 in 2017) en bij vrouwen 86% (van 176 per 100.000 in 1980 naar 25
per 100.000 in 2017). Bij beroerte is het voor de bevolkingsopbouw gecor-
rigeerde sterftecijfer bij mannen gedaald met 69% (van 140 per 100.000
in 1980 naar 44 per 100.000 in 2017) en bij vrouwen met 62% (van 167 per
100.000 in 1980 naar 63 per 100.000 in 2017). Het voor de bevolkingsopbouw
gecorrigeerde sterftecijfer voor hartfalen blijft gelijk bij mannen (37 per
100.000 zowel in 1980 als in 2017) en neemt bij vrouwen met 63% toe (32 per
100.000 in 1980 naar 52 per 100.000 in 2017).
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
0
100
200
300
400
500
600
700
800
JaarMan Hart- en vaatziekten
Man Kwaadaardige nieuwvormingen
Vrouw Hart- en vaatziekten
Vrouw Kwaadaardige nieuwvormingen
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten23
Figuur 1.6 Trends in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer voor hart- en vaatziek-
ten, waaronder hartinfarct en hartfalen (A) evenals beroerte en ischemische hartziek-
ten (B), in Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode 1980-2017. Jaar
van standaardisatie is 2017
Bron CBS
A
B
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
0
100
200
300
400
500
600
700
800
JaarMan Hart- en vaatziekten
Man Acuut hartinfarct
Vrouw Hart- en vaatziekten
Vrouw Acuut hartinfarct
Man Hartfalen Vrouw Hartfalen
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
0
100
200
300
400
500
600
700
800
JaarMan Hart- en vaatziekten
Man Ischemische hartziekten
Vrouw Hart- en vaatziekten
Vrouw Ischemische hartziekten
Man Beroerte Vrouw Beroerte
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten24
In figuur 1.7 worden trends in de gemiddelde leeftijd bij overlijden gepre-
senteerd. De gemiddelde leeftijd bij overlijden ten gevolge van hart- en
vaatziekten neemt toe over de tijd voor zowel mannen als vrouwen: van 73
jaar in 1980 tot 78 jaar in 2017 voor mannen en van 79 jaar in 1980 tot 84 jaar
in 2017 voor vrouwen. Eenzelfde trend wordt ook gezien wanneer er naar
ischemische hartziekten, acuut hartinfarct, beroerte en hartfalen wordt
gekeken (figuur 1.7). Vrouwen zijn gemiddeld 5 jaar ouder dan mannen als
zij overlijden aan een hart- of vaatziekte.
Figuur 1.7 Trends in gemiddelde leeftijd bij overlijden door alle doodsoorzaken en hart- en
vaatziekten (A), acuut hartinfarct en hartfalen (B) evenals beroerte en ischemische
hartziekten (C), in Nederland. Leeftijd in jaren en naar geslacht. Periode 1980-2017
Bron CBS
Gem
idde
lde
leef
tijd
60
65
70
75
80
85
90
JaarMan Alle doodsoorzaken
Man Hart- en vaatziekten
Vrouw Alle doodsoorzaken
Vrouw Hart- en vaatziekten
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
A
Gem
idde
lde
leef
tijd
60
65
70
75
80
85
90
JaarMan Acuut hartinfarct
Man Hartfalen
Vrouw Acuut hartinfarct
Vrouw Hartfalen
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
B
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten25
In dit hoofdstuk worden ook cijfers gepresenteerd over sterfte ten gevolge
van Aneurysma van de Aorta Abdominalis (AAA) met en zonder vermelding
van ruptuur. In figuur 1.8A is te zien dat het absolute aantal sterfgevallen
ten gevolge van AAA met ruptuur daalt van 485 in 1996 naar 154 in 2017 voor
mannen en 141 in 1996 naar 64 in 2017 voor vrouwen. De meeste mensen
zijn dan in de leeftijd tussen 65 en 84 jaar. Wanneer het aantal sterfgevallen
in de leeftijdscategorie 65-84 jaar wordt gecorrigeerd voor de bevolkingsop-
bouw is voor mannen een nog sterkere daling te zien in vergelijking met de
ongecorrigeerde (bruto) aantallen (figuur 1.8B): van 629 in 1996 naar 94 in
2017 voor mannen en voor vrouwen van 112 in 1996 naar 33 in 2017.
In figuur 1.9A wordt het absolute aantal sterfgevallen ten gevolge van AAA
zonder vermelding van ruptuur gepresenteerd. Voor mannen is een stijging
te zien van 148 in 1996 naar 198 in 2017. Voor vrouwen is deze stijging min-
der (van 52 in 1996 naar 66 in 2017). Figuur 1.9B toont de cijfers gecorrigeerd
voor de bevolkingsopbouw voor personen tussen 65 en 85 jaar. Bij mannen
is dan een daling te zien van 209 in 1996 naar 130 in 2017. Voor vrouwen
blijven de cijfers nagenoeg gelijk (van 44 in 1996 naar 34 in 2017).
Gem
idde
lde
leef
tijd
60
65
70
75
80
85
90
JaarMan Ischemische hartziekten
Man Beroerte
Vrouw Ischemische hartziekten
Vrouw Beroerte
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
C
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten26
Figuur 1.8 Trends in sterfte door Aneurysma van de Aorta Abdominalis (AAA) met vermelding van
ruptuur in Nederland. Absolute aantallen naar geslacht (A) en voor de leeftijdsgroep
65-84 jaar gecorrigeerd voor de bevolkingsopbouw naar geslacht (B). Periode 1980-
2017. Jaar van standaardisatie is 2017
Bron CBS
A
B
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
100
200
300
400
500
600
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
Mannen Vrouwen
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
100
200
300
400
500
600
700
800
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
Man Ongecorrigeerde aantallen
Man Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Vrouw Ongecorrigeerde aantallen
Vrouw Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten27
Figuur 1.9 Trends in sterfte door Aneurysma van de Aorta Abdominalis (AAA) zonder vermelding
van ruptuur in Nederland. Absolute aantallen naar geslacht (A) en voor de leeftijds-
groep 65-84 jaar gecorrigeerd voor de bevolkingsopbouw naar geslacht (B). Periode
1980-2017. Jaar van standaardisatie is 2017
Bron CBS
A
B
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
50
100
150
200
250
300
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
Mannen Vrouwen
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
50
100
150
200
250
300
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
Man Ongecorrigeerde aantallen
Man Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Vrouw Ongecorrigeerde aantallen
Vrouw Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten28
1.3 Klinische ziekenhuisopnamen
In paragrafen 1.3 en 1.4 worden de klinische ziekenhuisopnamecijfers
voor hart- en vaatziekten gepresenteerd, inclusief de één-daagse klinische
observaties, een zorgtype dat in 2014 geïntroduceerd is (zie kader). In
paragrafen 1.5 en 1.6 staan de cijfers over dagopnamen. In tegenstelling tot
de doodsoorzaken, gaan de cijfers van ziekenhuis- en dagopnamen over het
aantal opnamen per jaar en betreffen dus geen unieke patiënten.
Belangrijke wijzigingen in registratie van ziekenhuisopnamen in de laatste jaren De cijfers in dit hoofdstuk zijn berekend op basis van gegevens die zie-
kenhuizen leveren aan de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg
(LBZ). Deze gegevens worden door Dutch Hospital Data (DHD)
beheerd. Het is belangrijk op te merken dat in de afgelopen jaren deze
cijfers beïnvloed zijn door veranderingen in coderingen en definities
van de gegeven zorg en door onvolledig aanleveren van data door zie-
kenhuizen.2 Meer informatie over deze deels tijdelijke veranderingen
kunt u vinden in het boek Hart- en vaatziekten in Nederland, 2016. In
het kort traden de volgende veranderingen op:
1. Verandering in definitie van een klinische opname
In 2012 is de definitie van een klinische ziekenhuisopname aange-
past en betekent een klinische ziekenhuisopname ten minste één
verpleegdag en één overnachting. Daarnaast is sinds 2014 het zorg-
type ‘observatie’ geïntroduceerd: een korte opname op een klinische
afdeling voor diagnostisch onderzoek/observatie waarbij de patiënt
niet overnacht. Ongeplande opnames die voorheen tot ééndaagse
klinische opnames werden gerekend, worden waarschijnlijk vanaf
2014 voornamelijk als observaties geregistreerd. Om deze reden
worden de observaties in dit hoofdstuk wederom tot de klinische
opnamen gerekend.
Voornamelijk in 2014 zijn de observaties onvolledig aangeleverd in
de LBZ. Geplande opnames die voorheen tot ééndaagse klinische
opnames werden gerekend, worden waarschijnlijk vanaf 2014 voor-
namelijk als dagopname geregistreerd.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten29
In 2017 vonden er 265.933 ziekenhuisopnamen wegens hart- en vaatziekten
plaats, waarvan 157.577 (59%) opnamen van mannen en 108.356 (41%) van
vrouwen. In tabel 1.7 is het aantal ziekenhuisopnamen per ziektecategorie
binnen hart- en vaatziekten in 2017 weergegeven. Het grootste deel van
het totaal aantal ziekenhuisopnamen binnen hart- en vaatziekten wordt
bij zowel mannen als vrouwen veroorzaakt door de categorie overige
hartziekten. Belangrijke ziekten in deze categorie zijn hartfalen en boe-
zemfibrilleren. Bij mannen levert ook de categorie ischemische hartziekten,
waaronder het hartinfarct, een belangrijke bijdrage aan het totaal aantal
ziekenhuisopnamen binnen hart- en vaatziekten.
2. Onvolledigheid LBZ
Missende opnamen in de LBZ zijn bij geschat, waarbij de methodiek
in 2012 en 2013 afweek van voorgaande jaren. Vanaf 2014 worden
de gegevens over klinische opnamen weer (vrijwel) volledig
aangeleverd.
3. Omzetting van ICD-9 naar ICD-10 (Bijlage A)
Sinds 2013 worden de gegevens over ziekenhuisopnamen in ICD-10
codes aangeleverd. Dit betekent ook dat een aantal ziektebeelden
nu buiten het ziektebeeld hart- en vaatziekten (I00 t/m I99) vallen
zoals TIA’s, aangeboren hartafwijkingen, pijn op de borst en syn-
cope en collaps.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten30
Tabel 1.7 Ziekenhuisopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2017.
Absolute aantallen en percentages naar geslacht
Bron DHD
Er vinden meer dan twee keer zoveel ziekenhuisopnamen plaats voor
acuut hartinfarct bij mannen ten opzichte van vrouwen (figuur 1.10). Voor
beroerte, hartfalen en boezemfibrilleren geldt ook dat er meer opnamen
voor mannen plaatsvinden.
Mannen Vrouwen Totaal
Reden ziekenhuisopname1 N % N %2 N %2
Ischemische hartziekten 49.375 31% 22.961 21% 72.336 27%
Waarvan acuut hartinfarct 23.003 11.144 34.147
Beroerte 22.315 14% 19.370 18% 41.685 16%
Waarvan herseninfarct 15.425 13.799 29.224
Waarvan subarachnoïdale bloeding 3.735 2.773 6.508
Waarvan intracerebrale bloeding 588 1.020 1.608
Reumatische hartziekten en klepgebreken 5.677 4% 4.556 4% 10.233 4%
Infectieuze hartzieken 2.785 2% 1.262 1% 4.047 2%
Overige hartziekten 57.064 36% 46.266 43% 103.330 39%
Waarvan hartfalen 16.283 14.702 30.985
Waarvan boezemfibrilleren 20.735 16.633 37.368
Waarvan cardiomyopathie 1.099 891 1.990
Arterieel vaatlijden 10.506 7% 5.296 5% 15.802 6%
Waarvan AAA3 met ruptuur 531 162 693
Waarvan AAA3 zonder ruptuur 2.757 569 3.326
Waarvan claudicatio intermittens 1.742 1.226 2.968
Atherosclerose en/of hypertensie 6.815 4% 5.809 5% 12.624 5%
Veneus vaatlijden 1.296 1% 1.376 1% 2.672 1%
Overige ziekten van het vaatstelsel en
de lymfewegen 1.744 1% 1.460 1% 3.204 1%
Totaal 157.577 100% 108.356 100% 265.933 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet op tot 100%3 AAA: Aneurysma van de Abdominale Aorta
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten31
Figuur 1.10 Ziekenhuisopnamen vanwege hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute
aantallen naar ziektebeeld en geslacht
Bron DHD
In de leeftijdsklasse tot 85 jaar vinden er meer ziekenhuisopnamen voor
hart- en vaatziekten van mannen plaats (figuur 1.11), terwijl vanaf 85 jaar
het aantal ziekenhuisopnamen van vrouwen hoger is. Deze omslag volgt uit
het gegeven dat vrouwen ouder worden dan mannen.
Figuur 1.11 Ziekenhuisopnamen vanwege hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute
aantallen naar leeftijd en geslacht
Bron DHD
Aan
tal z
iekt
esop
nam
en
0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
140.000
160.000
180.000
200.000
Totaal hart- en vaatziekten
Overige hart- en vaatziekten
Boezem-fibrilleren
HartfalenBeroerteAcuut hartinfarct
Mannen Vrouwen
23.0
03
11.1
44 22.3
15
19.3
70
16.2
83
14.7
02
20.7
35
16.6
33
75.2
41
46.5
07
157.
577
108.
356
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
95+ 85-94 75-84 65-74 55-64 45-54 0-44
Mannen Vrouwen
7.42
9
5.22
4
16.5
04
8.29
6
32.7
13
15.0
40
49.0
95
28.1
28
39.2
46
32.7
15
12.1
85 17.8
60
405
1.09
3
Leeftijd (jaren)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten32
Tabel 1.8 toont voor de verschillende hart- en vaatziekten een duidelijke
stijging in het absolute aantal ziekenhuisopnamen met het toenemen van
de leeftijd. Bij mannen geldt dat het absolute aantal opnamen voor het
totaal aan hart- en vaatziekten, voor acuut hartinfarct, beroerte en boezem-
fibrilleren toeneemt tot en met de leeftijd van 75 jaar. Het absolute aantal
opnamen voor hartfalen neemt bij mannen toe tot en met de leeftijd van 85
jaar. Voor vrouwen neemt het absolute aantal opnamen in alle weergegeven
ziektecategorieën toe tot en met de leeftijd van 85 jaar, enkel opnamen
voor boezemfibrilleren komen het vaakst voor in de leeftijdscategorie van
65-74 jaar. Tabel 1.8 toont ook het aantal ziekenhuisopnamen uitgedrukt
per 100.000 mannen, respectievelijk vrouwen. Zo is te zien dat in vrijwel
alle ziektecategorieën en leeftijdsklassen het aantal opnamen voor hart- en
vaatziekten uitgedrukt per 100.000 inwoners in 2017 hoger ligt bij mannen
dan bij vrouwen en bij zowel mannen als vrouwen oploopt tot de leeftijd
van 95 jaar.
Tabel 1.8 Ziekenhuisopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2017.
Absolute aantallen en per 100.000 personen naar leeftijd en geslacht
Bron DHD
Mannen Vrouwen
Leeftijd Aantal Opnamen per Aantal Opnamen per
(in jaren) opnamen 100.000 opnamen 100.000
Acuut hartinfarct 0-44 1.013 22 342 8
45-54 3.768 294 1.106 87
55-64 6.036 531 1.896 166
65-74 6.282 691 2.866 305
75-84 4.500 1.024 3.240 593
85-94 1.370 1.190 1.607 708
95+ 34 684 87 450
Totaal 23.003 271 11.144 129
Beroerte 0-44 761 16 757 17
45-54 1.953 152 1.594 125
55-64 3.805 335 2.398 210
65-74 6.677 735 4.345 463
75-84 6.591 1.500 6.043 1.107
85-94 2.432 2.113 3.942 1.737
95+ 96 1.930 291 1.504
Totaal 22.315 262 19.370 224
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten33
Hartfalen 0-44 250 5 180 4
45-54 639 50 296 23
55-64 1.735 153 916 80
65-74 4.222 465 2.637 281
75-84 6.117 1.392 5.208 954
85-94 3.189 2.770 5.043 2.222
95+ 131 2.634 422 2.181
Totaal 16.283 192 14.702 170
Boezemfibrilleren 0-44 990 21 275 6
45-54 2.505 195 871 68
55-64 5.306 467 2.536 223
65-74 7.129 785 5.631 600
75-84 3.884 884 5.218 956
85-94 888 771 2.020 890
95+ 33 664 82 424
Totaal 20.735 244 16.633 193
Totaal hart- en vaatziekten 0-44 7.429 161 5.224 116
45-54 16.504 1.286 8.296 652
55-64 32.713 2.880 15.040 1.320
65-74 49.095 5.404 28.128 2.996
75-84 39.246 8.929 32.715 5.992
85-94 12.185 10.585 17.860 7.869
95+ 405 8.144 1.093 5.650
Totaal 157.577 1.854 108.356 1.256
1.4 Trends in ziekenhuisopnamen
Tabel 1.9 geeft de trend in absolute aantallen ziekenhuisopnamen vanwege
acuut hartinfarct, beroerte, hartfalen en totaal hart- en vaatziekten weer
en uitgedrukt per 100.000 mannen, respectievelijk vrouwen in de periode
1980-2017. Figuur 1.12 geeft het absoluut aantal ziekenhuisopnamen voor
hart- en vaatziekten voor mannen en vrouwen weer. De daling rond 2013
wordt veroorzaakt door meerdere wijzigingen in de ziekenhuisopname
registratie. Meer informatie hierover kunt u vinden in het kader op bladzij-
de 21 en het boek Hart- en vaatziekten in Nederland, 2016. Na deze periode
lijkt er sprake van een stijging die nu stagneert. Figuur 1.13 toont het voor
de leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer
voor hart- en vaatziekten voor mannen en vrouwen. In de periode 1980 tot
2017 is het gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer voor hart- en vaatziekten
bij mannen met 11% gedaald en het gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer
met 2% gedaald bij vrouwen.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten34
Tabel 1.9 Ziekenhuisopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland. Absolute
aantallen en per 100.000 personen naar leeftijd en geslacht. Periode 1980-20171
Bron DHD
Acuut hartinfarct Beroerte
Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
Aantal Aantal Aantal Aantal
(per 100.000) (per 100.000) (per 100.000) (per 100.000)
1980 19.597 (279) 7.880 (111) 11.895 (169) 10.822 (152)
1985 21.669 (302) 9.242 (126) 13.854 (193) 12.770 (174)
1990 20.038 (271) 9.288 (123) 13.180 (178) 13.030 (172)
1995 19.478 (255) 9.255 (118) 15.321 (200) 14.624 (187)
2000 17.525 (222) 8.339 (104) 15.009 (191) 14.422 (179)
2005 16.034 (199) 7.766 (94) 18.670 (231) 18.114 (220)
2010 18.683 (227) 8.771 (105) 21.831 (265) 20.797 (248)
2015 22.628 (270) 10.849 (127) 21.206 (253) 18.493 (216)
2016 23.123 (274) 11.307 (132) 21.832 (258) 19.215 (224)
2017 23.003 (271) 11.144 (129) 22.315 (262) 19.370 (224)
Hartfalen Totaal hart- en vaatziekten
Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
Aantal Aantal Aantal Aantal
(per 100.000) (per 100.000) (per 100.000) (per 100.000)
1980 7.181 (120) 6.828 (96) 95.670 (1.363) 66.151 (928)
1985 9.830 (137) 9.396 (128) 116.946 (1.632) 79.102 (1.080)
1990 12.315 (167) 11.455 (151) 125.123 (1.693) 87.135 (1.552)
1995 12.667 (166) 12.322 (158) 143.351 (1.875) 102.225 (1.308)
2000 12.053 (153) 11.621 (144) 131.578 (1.670) 92.757 (1.153)
2005 12.581 (156) 12.844 (156) 149.198 (1.848) 105.957 (1.285)
2010 14.808 (180) 15.030 (179) 170.192 (2.070) 121.263 (1.445)
2015 15.436 (183) 14.810 (173) 158.836 (1.892) 110.700 (1.296)
2016 15.701 (186) 14.944 (174) 160.274 (1.898) 111.960 (1.304)
2017 16.283 (192) 14.702 (170) 157.577 (1.854) 108.356 (1.256)
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met de
cijfers van de jaren ervoor (kader pagina pagina 28)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten35
Figuur 1.12 Trends in ziekenhuisopnamen vanwege hart- en vaatziekten in Nederland. Absolute
aantallen naar geslacht. Periode 1980-20171
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
Figuur 1.13 Trends in het voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer voor
hart- en vaatziekten in Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode
1980-2017. Jaar van standaardisatie is 20171
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
140.000
160.000
180.000
200.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
JaarMannen Vrouwen
ICD-9 à ICD-10
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten36
In de periode van 1980 tot 2017 nam het voor leeftijdsopbouw van de
bevolking gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen per 100.000 personen
wegens een hartinfarct bij mannen en vrouwen met respectievelijk 39% en
19% af (figuur 1.14A). Bij hartfalen vertoont het voor de leeftijdsopbouw van
de bevolking gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen per 100.000 perso-
nen een minder grillig verloop dan bij het hartinfarct. Verder is te zien dat
vanaf midden jaren negentig de opnamecijfers voor hartfalen van mannen
en vrouwen dichter bij elkaar kwamen te liggen. In de periode van 1980 tot
2017 nam het voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde aantal
ziekenhuisopnamen per 100.000 personen wegens hartfalen bij mannen en
vrouwen met respectievelijk 6% en 15% toe. In figuur 1.14B is te zien dat tot
aan 1996 het ziekenhuisopnamecijfer voor ischemische hartziekten steeg,
waarna er vervolgens een daling inzette. Het voor de bevolkingsopbouw
gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer per 100.000 personen voor ischemi-
sche hartziekten daalde over de periode 1980 tot 2017 bij mannen met 31%
en bij vrouwen met 16%. In dezelfde periode nam het voor leeftijdsopbouw
van de bevolking gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen per 100.000 per-
sonen wegens een beroerte bij mannen met 6% af en steeg het opnamecijfer
bij vrouwen met 2%.
Figuur 1.14 Trends in het voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer voor
acuut hartinfarct en hartfalen (A) en beroerte en ischemische hartziekten (B) in
Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode 1980-2017. Jaar van stan-
daardisatie is 20171
Bron DHD
A
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
JaarMan Acuut hartinfarct Vrouw Acuut hartinfarct
Man Hartfalen Vrouw Hartfalen
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten37
B
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
De gemiddelde leeftijd waarop iemand in het ziekenhuis wordt opgenomen
voor hart- en vaatziekten is in de periode van 1980-2017 gestegen voor zowel
mannen als vrouwen (voor mannen van gemiddeld 61 jaar naar 68 jaar en
voor vrouwen van gemiddeld 64 jaar naar 72 jaar). Eenzelfde trend wordt
gezien voor leeftijd bij opname vanwege hartinfarct, beroerte, hartfalen en
boezemfibrilleren (figuur 1.15). Wat opvalt is dat de gemiddelde leeftijd bij
opname voor al deze ziektebeelden bij vrouwen hoger is dan bij mannen.
In 2017 was de gemiddelde leeftijd bij opname vanwege acuut hartinfarct
voor mannen 66 jaar en voor vrouwen 71 jaar. Bij beroerte bedroeg de
gemiddelde leeftijd bij opname voor mannen 71 jaar en voor vrouwen
73 jaar. De gemiddelde leeftijd bij opname vanwege hartfalen was voor
mannen 76 jaar en voor vrouwen 80 jaar, en bij boezemfibrilleren voor
mannen 66 jaar en voor vrouwen 73 jaar.
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
JaarMan Ischemische hartziekten Vrouw Ischemische hartziekten
Man Beroerte Vrouw Beroerte
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten38
Figuur 1.15 Trends in gemiddelde leeftijd bij ziekenhuisopname vanwege acuut hartinfarct en
beroerte (A) en hartfalen en boezemfibrilleren (B) in Nederland. Leeftijd in jaren en
naar geslacht. Periode 1980-2017
Bron DHD
A
B
Gem
idde
lde
leef
tijd
in ja
ren
60
62
64
66
68
70
72
74
76
JaarMan Acuut hartinfarct Vrouw Acuut hartinfarct
Man Beroerte Vrouw Beroerte
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Gem
idde
lde
leef
tijd
in ja
ren
60
62
64
66
68
70
72
74
76
78
80
82
JaarMan Hartfalen Vrouw Hartfalen
Man Boezemfibrilleren Vrouw Boezemfibrilleren
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten39
In dit hoofdstuk worden ook cijfers gepresenteerd over ziekenhuisopname
vanwege AAA met en zonder vermelding van ruptuur. In figuur 1.16A is te
zien dat het absolute aantal ziekenhuisopnamen vanwege AAA met rup-
tuur daalt van 754 in 1996 naar 531 in 2017 voor mannen en voor vrouwen
iets stijgt (van 144 in 1980 naar 162 in 2017). Er worden duidelijk meer
mannen opgenomen dan vrouwen vanwege AAA met ruptuur. De meeste
mensen zijn dan in de leeftijd tussen 65 en 85 jaar. In figuur 1.16B worden
voor de leeftijdsgroep 65-84 jaar absolute aantallen ziekenhuisopnamen
weergegeven en het aantal ziekenhuisopnamen gecorrigeerd voor de bevol-
kingsopbouw. Wanneer wordt gecorrigeerd voor de bevolkingsopbouw is er
voor mannen een nog sterkere daling in aantal ziekenhuisopnamen te zien:
van 1.017 in 1996 naar 391 in 2017. Voor vrouwen is deze daling wederom een
stuk minder (van 132 in 1996 naar 92 in 2017).
Figuur 1.16 Trends in ziekenhuisopnamen vanwege Aneurysma van de Aorta Abdominalis (AAA)
met vermelding van ruptuur in Nederland. Absolute aantallen naar geslacht (A) en
voor de leeftijdsgroep 65-84 jaar bruto aantallen (ongecorrigeerd) en gecorrigeerd
voor bevolkingsopbouw naar geslacht (B). Periode 1996-2017. Jaar van standaardisa-
tie is 20171
Bron DHD
A
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
Mannen Vrouwen
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten40
B
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
Figuur 1.17A worden absolute aantallen ziekenhuisopnamen vanwege AAA
zonder vermelding van ruptuur gepresenteerd. Voor mannen is geen grote
verandering in aantal ziekenhuisopnamen te zien: 2.893 in 1996 naar 2.757
in 2017. Voor vrouwen stijgt het aantal opnamen van 467 in 1996 naar 569 in
2017. De meeste mensen zijn dan in de leeftijd tussen 65 en 85 jaar. In figuur
1.15B worden voor de leeftijdsgroep 65-84 jaar absolute aantallen zieken-
huisopnamen weergegeven en het aantal ziekenhuisopnamen gecorrigeerd
voor de bevolkingsopbouw. Bij mannen is dan een daling te zien van 3.570
in 1996 naar 2.244 in 2017. Voor vrouwen blijven de cijfers nagenoeg gelijk
(van 498 in 1996 naar 445 in 2017).
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
200
400
600
800
1.000
1.200
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
Man Ongecorrigeerde aantallen
Man Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Vrouw Ongecorrigeerde aantallen
Vrouw Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten41
Figuur 1.17 Trends in ziekenhuisopnamen vanwege Aneurysma van de Aorta Abdominalis (AAA)
zonder vermelding van ruptuur in Nederland. Absolute aantallen naar geslacht (A) en
voor de leeftijdsgroep 65-84 jaar bruto aantallen (ongecorrigeerd) en gecorrigeerd
voor bevolkingsopbouw naar geslacht (B). Periode 1996-2017. Jaar van standaardisa-
tie is 20171
Bron DHD
A
B
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
Mannen Vrouwen
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
Man Ongecorrigeerde aantallen
Man Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Vrouw Ongecorrigeerde aantallen
Vrouw Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten42
1.5 Dagopnamen
In 2017 vonden er 86.147 dagopnamen plaats vanwege hart- en vaatziekten,
waarvan 54.346 (63%) van mannen en 31.801 (37%) van vrouwen. Ter verge-
lijking, in 2017 vonden er 265.933 klinische ziekenhuisopnamen plaats,
zodat hedendaags ongeveer 1 op de 4 opnamen voor hart- en vaatziekten
een dagopname betreft. De gemiddelde leeftijd bij een dagopname van-
wege hart- en vaatziekten was in 2017 66 jaar voor mannen en 67 jaar voor
vrouwen. In tabel 1.10 is het aantal dagopnamen per ziektecategorie in 2017
weergegeven. Bij zowel mannen als vrouwen vormen de ziektebeelden
ischemische hartziekten (respectievelijk 42% en 33%) en overige hartziekten
(respectievelijk 38% en 35%, met name boezemfibrilleren) het grootste
aandeel in dagopnamen. Bij vrouwen vormen dagopnamen vanwege veneus
vaatlijden een groter aandeel in dagopnamen dan bij mannen (8% bij vrou-
wen tegenover 4% voor mannen).
Kanttekeningen cijfers dagopnamen De gegevens over dagopnamen zijn potentieel van groot belang om de
dynamiek van het diagnostische en therapeutische zorgproces te bestu-
deren. In tabel 1.10 zijn de ICD-codes gegroepeerd aan de hand van de
ziektecategorieën van ziekenhuisopnamen, die in sommige gevallen
niet goed overeenkomen met de werkelijke reden voor dagopnamen.
Zowel diagnostische als therapeutische zaken kunnen reden zijn voor
een dagopname en er is daarin moeilijk onderscheid te maken. Tevens
leiden sommige ziekenhuizen de diagnose af uit de ICD-10 diagnose
bij de DBC zoals door de arts vastgelegd of is er geen enkele diagnose
vastgelegd. Ondanks het grote belang van cijfers over dagopnamen,
staat het onderzoek naar de validatiteit van deze cijfers nog in de
kinderschoenen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre de
geregistreerde ICD-codes passen bij de indicaties voor de dagopname
en de gepleegde interventies. Daarom menen wij dat deze cijfers als
illustratie gezien moeten worden en derhalve met voorzichtigheid
dienen te worden geïnterpreteerd.
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten43
Tabel 1.10 Dagopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute
aantallen en percentages naar geslacht
Bron DHD
1.6 Trends in dagopnamen
Figuur 1.18 toont de absolute aantallen dagopnamen wegens hart- en vaat-
ziekten van 1992 tot 2017 naar geslacht. Sinds 1992 is er een gestage toename
bij zowel mannen als vrouwen, van 6.437 en 7.340 dagopnamen van man-
nen respectievelijk vrouwen in 1992 naar 73.508 en 56.536 dagopnamen in
2013. Mede door administratieve en financiële veranderingen daalde het
dagopnamecijfer na 2013 tot 54.346 dagopnamen van mannen en 31.801
dagopnamen van vrouwen in 2017. Deze daling is echter niet specifiek voor
hart- en vaatziekten en wordt ook waargenomen over het totaal aantal
dagopnamen in Nederland.
Mannen Vrouwen Totaal
Reden voor dagopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 22.710 42% 10.421 33% 33.131 39%
Waarvan acuut hartinfarct 999 435 1.434
Beroerte 708 1% 600 2% 1.308 2%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 2.827 5% 2.257 7% 5.084 6%
Infectieuze hartzieken 273 1% 268 1% 541 1%
Overige hartziekten 20.595 38% 11.146 35% 31.741 37%
Waarvan hartfalen 1.207 674 1.881
Waarvan boezemfibrilleren 16.268 7.882 24.150
Waarvan cardiomyopathie 459 306 765
Arterieel vaatlijden 2.417 4% 1.345 4% 3.762 4%
Waarvan claudicatio intermittens 721 523 1.244
Atherosclerose en/of hypertensie 2.003 4% 1.513 5% 3.516 4%
Veneus vaatlijden 2.051 4% 2.660 8% 4.711 6%
Overige ziekten van het vaatstelsel en
de lymfewegen 762 1% 1.591 5% 2.353 3%
Totaal 54.346 100% 31.801 100% 86.147 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten44
Figuur 1.18 Trends in dagopnamen vanwege hart- en vaatziekten in Nederland. Absolute aantallen
naar ziektebeeld en geslacht. Periode 1992-20171
Bron DHD
Figuur 1.19 Trends in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde dagopnamencijfer voor hart- en
vaatziekten in Nederland. Per 100.000 personen naar geslacht. Periode 1992-2017.
Jaar van standaardisatie is 20171
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
Aan
tal d
agop
nam
en
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
1993
Man HVZ Vrouw HVZ
Vrouw boezemfibrillerenMan boezemfibrilleren
Vrouw ischemische hartziektenMan ischemische hartziektenVrouw beroerteMan beroerte
Aan
tal d
agop
nam
en/1
00.0
00
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1.000
Jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
1993
Mannen Vrouwen
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten45
Geraadpleegde literatuur
1. P.P.M. Harteloh. Van handmatig naar automatisch coderen van doodsoorzaken. Een
bridge coding study. CBS, 2015
2. Dutch Hospital Data: Gebruikershandleiding Landelijke Basisregistratie
Ziekenhuiszorg (LBZ), 2014
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten46
Bijlage 1.1 Sterfte, ziekenhuis- en dagopnamen voor hart- en vaatziekten volgens TNO-indeling
Tot 2015 werd er door de Hartstichting gebruik gemaakt van de indeling
voor hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO in 1984. Vanaf het boek
Hart- en vaatziekten in Nederland, 2016 maakt de Hartstichting gebruik
van een vergelijkbare indeling voor hart- en vaatziekten als het CBS en het
RIVM (ICD-9: 390 t/m 459 en ICD-10 I00 t/m I99) om cijfers gepresenteerd
door verschillende organisaties beter op elkaar aan te laten sluiten. Om cij-
fers in voorgaande versies van het boek Hart- en vaatziekten in Nederland
met elkaar te kunnen vergelijken worden in deze bijlage ook de cijfers
conform de TNO-indeling gepresenteerd.
Onderstaande ziektebeelden vallen in de TNO-indeling wel onder hart- en
vaatziekten, maar in de nieuwe indeling na 2015 niet.
— Transiënte ischemische aanvallen en verwante symptomen (G45) onder
‘beroerte’
— Polyarteritis nodosa en verwante aandoeningen (M30) en overige
necrotiserende vaataandoeningen (M31) onder ‘arterieel vaatlijden’
— Aangeboren hart- en vaatafwijkingen (P29.3 en Q20 t/m Q28)
— Enkele overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen, zoals
afwijkingen van de hartslag (R00)
— Syncope en collaps (R55)
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten47
Tabel 1.11 Doodsoorzaken binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute aantallen en
percentages per ziektecategorie naar geslacht. Volgens TNO-indeling
Bron CBS
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak1 N %2 N %2 N %2
Ischemische hartziekten 4.983 27% 3.350 17% 8.333 22%
Waarvan acuut hartinfarct 2.822 2.123 4.945
Beroerte (inclusief G45) 3.759 21% 5.421 27% 9.180 24%
Waarvan herseninfarct 1.988 3.305 5.293
Waarvan subarachnoïdale bloeding 121 234 355
Waarvan intracerebrale bloeding 799 893 1.692
Aangeboren hartafwijkingen 72 <1 33 <1 105 <1
Reumatische hartziekten en klepgebreken 678 4% 1.020 5% 1.698 4%
Infectieuze hartzieken 338 2% 395 2% 733 2%
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 6.132 34% 7.759 38% 13.891 36%
Waarvan hartfalen 3.180 4.509 7.689
Waarvan boezemfibrilleren 583 1.003 1.586
Waarvan cardiomyopathie 257 183 440
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 1.002 6% 634 3% 1.636 4%
Waarvan AAA3 met ruptuur 154 64 218
Waarvan AAA3 zonder ruptuur 198 66 264
Atherosclerose en/of hypertensie 1.030 6% 1.264 6% 2.294 6%
Veneus vaatlijden 43 <1 35 <1 78 <1
Overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen
(inclusief A18.2, D18, K55, R00-R02, R07.1-R07.4,
R09.8, R16.1, R23.0-R23.2, R55, R57.0, R58-R60) 228 1% 321 2% 549 1%
Waarvan claudicatio intermittens 144 160 304
Totaal 18.265 100% 20.232 100% 38.497 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet op tot 100%3 AAA: Aneurysma van de Abdominale Aorta
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten48
Ziekenhuisopnamen
Dagopnamen
Aantal ziekenhuisopnames voor hart- en vaatziekten buiten de nieuwe indelingOnderstaand overzicht toont een overzicht van enkele hart- en vaat-
ziekten, met bijbehorende ICD-10 code, die buiten de nieuwe indeling
vallen maar wel leiden tot een flink aantal ziekenhuisopnamen in 2017.
ICD-10 Mannen Vrouwen
Transiënte ischemische aanval (TIA) G45 4.769 4.184
Pijn op de borst R07 24.122 25.593
Aangeboren hartafwijkingen P29.3, Q20-Q28 1.385 1.201
Syncope en collaps R55 7.944 6.257
Aantal dagopnamen voor hart- en vaatziekten buiten de nieuwe indelingOnderstaand overzicht toont een overzicht van enkele hart- en vaat-
ziekten, met bijbehorende ICD-10 code, die buiten de nieuwe indeling
vallen maar wel leiden tot een flink aantal dagopnamen in 2017.
ICD-10 Mannen Vrouwen
Transiënte ischemische aanval (TIA) G45 1.647 1.639
Pijn op de borst R07 4.457 5.788
Aangeboren hartafwijkingen P29.3, Q20-Q28 536 629
Syncope en collaps R55 817 836
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten49
Tabel 1.12 Ziekenhuisopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2017.
Absolute aantallen en percentages naar geslacht. Volgens TNO-indeling
Bron DHD
Mannen Vrouwen Totaal
Reden van ziekenhuisopname1 N %2 N % 2 N % 2
Ischemische hartziekten 49.375 25% 22.961 15% 72.336 21%
Waarvan acuut hartinfarct 23.003 11.144 34.147
Beroerte (inclusief G45) 27.084 14% 23.554 16% 50.638 15%
Waarvan herseninfarct 15.425 13.799 29.224
Waarvan subarachnoïdale bloeding 3.735 2.773 6.508
Waarvan intracerebrale bloeding 588 1.020 1.608
Waarvan TIA3 4.769 4.184 8.953
Aangeboren hartafwijkingen 1.385 1% 1.201 1% 2.586 1%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 5.677 3% 4.556 3% 10.233 3%
Infectieuze hartzieken 2.785 1% 1.262 1% 4.047 1%
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 57.124 29% 46.326 31% 103.450 30%
Waarvan hartfalen 16.283 14.702 30.985
Waarvan boezemfibrilleren 20.735 16.633 37.368
Waarvan cardiomyopathie 1.099 891 1.990
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 9.290 5% 4.594 3% 13.884 4%
Waarvan AAA4 met ruptuur 531 162 693
Waarvan AAA4 zonder ruptuur 2.757 569 3.326
Atherosclerose en/of hypertensie 6.815 3% 5.809 4% 12.624 4%
Veneus vaatlijden 1.296 1% 1.376 1% 2.672 1%
Overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen
(inclusief A18.2, D18, K55, R00-R02, R07.1-R07.4, R09.8,
R16.1, R23.0-R23.2, R55, R57.0, R58-R60) 38.783 19% 38.469 26% 77.252 22%
Waarvan claudicatio intermittens 1.742 1.226 2.968
Totaal 199.614 100% 150.108 100% 349.722 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet op tot 100%3 TIA: Transient Ischemic Attack4 AAA: Aneurysma van de Abdominale Aorta
Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten50
Tabel 1.13 Dagopnamen per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2017. Absolute
aantallen en percentages naar geslacht. Volgens TNO-indeling
Bron DHD
Mannen Vrouwen Totaal
Reden van dagopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 22.710 35% 10.421 24% 33.131 31%
Waarvan acuut hartinfarct 999 435 1.434
Beroerte (inclusief G45) 2.355 4% 2.239 5% 4.594 4%
Waarvan TIA2 1.647 1.639 3.286
Aangeboren hartafwijkingen 536 629 1.165
Reumatische hartziekten en klepgebreken 2.827 4% 2.257 5% 5.084 5%
Infectieuze hartzieken 273 <1% 268 1% 541 1%
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 20.697 32% 11.222 26% 31.919 30%
Waarvan hartfalen 1.207 674 1.881
Waarvan boezemfibrilleren 16.268 7.882 24.150
Waarvan cardiomyopathie 459 306 765
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 2.271 4% 1.547 4% 3.818 4%
Atherosclerose en/of hypertensie 2.003 3% 1.513 4% 3.516 3%
Veneus vaatlijden 2.051 3% 2.660 6% 4.711 4%
Overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen
(inclusief A18.2, D18, K55, R00-R02, R07.1-R07.4,
R16.1, R23.0-R23.2, R55, R57.0, R58-R60) 8.824 14% 10.712 25% 19.536 18%
Waarvan claudicatio intermittens 721 523 1.244
Totaal 64.547 100% 43.468 100% 108.015 100%
1 Precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen zijn te vinden in bijlage A2 TIA: Transient Ischemic Attack
Hartfalen in Nederland51
2 Hartfalen in Nederland A.R. de Boer1,2, F.H. Rutten2, M.J.M. Valk2, J.J. Brugts3, J.W. Deckers3, M.L Bots2, I. Vaartjes1,2
1 Hartstichting, Den Haag2 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht3 Afdeling Cardiologie, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
Met dank aan dr. M. Nielen (Nivel Zorgregistraties eerste lijn) voor het
beschikbaar stellen van de prevalentie- en incidentiecijfers van hartfalen in
de eerste lijn.
Samenvatting
— In Nederland overleden in 2017 7.689 mensen aan hartfalen, waaronder
3.180 mannen en 4.509 vrouwen. Hartfalen is verantwoordelijk voor 20%
van de totale sterfte aan hart- en vaatziekten.
— De gemiddelde leeftijd van overlijden aan hartfalen bedroeg 83 jaar voor
mannen en 88 jaar voor vrouwen.
— De absolute sterfte aan hartfalen is toegenomen van 1.428 in 1980 naar 3.180
in 2017 bij mannen en van 1.233 naar 4.509 bij vrouwen.
— Het voor de leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde sterftecijfer
voor hartfalen is de afgelopen 20 jaar bij mannen met 18% gedaald. Bij
vrouwen was dit 9%.
— Op basis van cijfers uit de huisartsenregistratie van Nivel Zorgregistraties
eerste lijn is geschat dat in 2017 er 230.200 patiënten zijn, waaronder
105.600 mannen en 124.600 vrouwen, die hartfalen hebben en kregen
ongeveer 39.300 mensen, waaronder 18.200 mannen en 21.000 vrouwen,
voor het eerst de diagnose hartfalen.
— Het aantal ziekenhuisopnamen wegens hartfalen in 2017 bedroeg 30.985
(16.283 voor mannen en 14.702 voor vrouwen). Dit is 12% van het totaal
aantal ziekenhuisopnamen voor hart- en vaatziekten.
— Bij een ziekenhuisopname voor hartfalen in 2017 bedroeg de gemiddelde
ligduur bij mannen en vrouwen 7 dagen.
— Na een eerste ziekenhuisopname voor hartfalen overleden in de periode
2008-2010 binnen 30 dagen, 1 jaar en 5 jaar respectievelijk 13%, 32% en 64%
van de mannen en 15%, 33% en 65% van de vrouwen.
Hartfalen in Nederland52
— Bij patiënten met diabetes mellitus type 2, mensen met kortademigheid bij
inspanning en kwetsbare ouderen wordt de diagnose hartfalen niet altijd
herkend (16-34%). Van deze niet herkende diagnoses bestaat het grootste
deel (70-83%) uit hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF).9,10,11 Dit
geldt zowel voor mannen als vrouwen.
— In de huisartsenpraktijk is bij ongeveer 1 op de 6 patiënten de diagnose
hartfalen niet terecht gesteld. De verhouding hartfalen met gereduceerde
ejectiefractie (HFrEF) en HFpEF is in de huisartspraktijk nagenoeg gelijk
(HFrEF is 51% en HFpEF is 48%).12 Vrouwen boven de 75 jaar hebben vaker
HFpEF vergeleken met mannen.
— Op basis van de CHECK-HF registratie is de verhouding HFrEF/HFpEF bij
patiënten die met hartfalen bij een cardioloog bekend zijn 79% en 21%.13
Voor mannen is de verhouding HFrEF/HFpEF 84% en 16% en voor vrouwen
71% en 29%.
2.1 Hartfalen
Hartfalen is een klinisch syndroom dat zich uit in symptomen die veroor-
zaakt worden door een tekortschietende pompfunctie van het hart. Door de
verminderde pompfunctie is de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen naar
de organen verminderd. Klachten die hierdoor kunnen ontstaan zijn ver-
moeidheid en kortademigheid en veel patiënten hebben last van vochtopho-
ping, met name in de benen of de longen. Factoren die oorzakelijk in verband
zijn gebracht met het ontstaan van een verminderde pompfunctie zijn het
hebben doorgemaakt van een hartinfarct, het hebben van hoge bloeddruk,
klepaandoeningen en/of hartspierafwijkingen (cardiomyopathie).1,2
Om de kennis hierover verder te brengen subsidieert de Hartstichting
grootschalig onderzoek naar de rol van geslacht, de nieren en de hersenen
in de ontwikkeling en gevolgen van hartfalen, alsmede onderzoek naar
het eerder opsporen van hartfalen (onder andere CVON-Queen of Heart,
SHE-PREDICTS-HF, CVON-RECONNECT, CVON-Heart-brain connection,
EARLY-HFPEF, RED-CVD). Afhankelijk van de ernst gaat hartfalen gepaard
met een sterk verminderde kwaliteit van leven.3,4
Hartfalen wordt geclassificeerd op basis van de (resterende) pompfuncte
van het hart. Dit kan onder andere met echografisch onderzoek van het
hart. Er kan dan onderscheid worden gemaakt tussen hartfalen met een
gereduceerde ejectiefractie (HFrEF) en hartfalen met een behouden ejectie-
fractie (HFpEF). In paragraaf 2.8 zal dieper op (de prevalentie van) de beide
vormen van hartfalen worden ingegaan. Ziekenhuisregistraties en doodoor-
zaken registraties maken helaas geen onderscheid tussen HFrEF en HFpEF.
Hartfalen in Nederland53
2.2 Sterfte aan hartfalen
In 2017 overleden in Nederland 18.080 mannen en 20.039 vrouwen aan hart-
en vaatziekten. Het aandeel sterfte door hartfalen binnen deze groep is
20% (mannen 18%, vrouwen 23%) of uitgedrukt in absolute aantallen: 7.689
mensen, 3.180 mannen en 4.509 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van over-
lijden aan hartfalen bedroeg 83 jaar voor mannen en 88 jaar voor vrouwen.
Andere belangrijke doodsoorzaken binnen de groep hart- en vaatziekten
zijn ischemische hartziekten en beroerte (figuur 2.1).
Figuur 2.1 Sterfte aan hart- en vaatziekten uitgesplitst in hartfalen, ischemische hartziekten en
beroerte in Nederland in 2017. Weergegeven in percentages
Bron CBS
In figuur 2.2 is te zien neemt het absolute aantal sterfgevallen ten gevolge
van hartfalen als primaire doodsoorzaak toe met de leeftijd, met de meeste
sterfgevallen tussen 85 en 94 jaar. Deze cijfers betreffen waarschijnlijk een
onderschatting van de werkelijke aantallen.5 Een reden hiervoor kan zijn
dat hartfalen niet als primaire doodsoorzaak wordt aangewezen maar als
secundaire doodsoorzaak. Een acuut hartinfarct, beroerte of ritmestoornis
wordt dan bijvoorbeeld als primaire oorzaak vermeld. In 2012, het laatste
jaar waarin secundaire doodsoorzaken werden geregistreerd, werd bij 703
mannen en bij 847 vrouwen hartfalen als secundaire doodsoorzaak vermeld.
In 2012 was hartfalen als primaire doodsoorzaak gemeld bij 2.625 mannen
en 4.136 vrouwen. Voor het jaar 2007 is berekend dat er ongeveer 21.000
sterfgevallen ten gevolge van hartfalen hadden moeten zijn, terwijl er 6.091
geregistreerd waren door het CBS.5
Hartfalen
Beroerte
Ischemische hartziekten
Rest hart- en vaatziekten34%
24%
22%
20%
Hartfalen in Nederland54
Figuur 2.2 Sterfte ten gevolge van hartfalen in Nederland in 2017. Absolute aantallen naar leeftijd
en geslacht
Bron CBS
2.3 Trends in sterfte aan hartfalen
Figuur 2.3A toont de trends in sterfte aan hartfalen in de periode 1980-2017.
In deze periode steeg het aantal personen dat overleed aan hartfalen in
absolute aantallen van 1.428 in 1980 naar 3.180 in 2017 bij mannen en van
1.233 naar 4.509 bij vrouwen. In figuur 2.3B worden deze cijfers weergege-
ven voor mannen en vrouwen boven en onder de 85 jaar. Het is duidelijk dat
de sterfte aan hartfalen onder de 85 jaar voor mannen en vrouwen nagenoeg
vergelijkbaar is en dat de sterfte aan hartfalen bij 85-plussers zowel voor
mannen als vrouwen toeneemt, echter veel sterker bij vrouwen dan bij
mannen. Deze cijfers zijn echter niet gecorrigeerd voor veranderingen in
de leeftijdsopbouw van de bevolking. Figuur 2.4 laat de trend in sterfte aan
hartfalen zien, gecorrigeerd voor de leeftijdsopbouw van de bevolking. Het
sterftecijfer voor hartfalen ten opzichte van 20 jaar geleden is bij mannen
met 18% gedaald. Bij vrouwen bedraagt deze daling 9%. Over de gehele peri-
ode, vanaf 1980, zien we een stijging van 60% bij vrouwen, terwijl de sterfte
gelijk is gebleven bij mannen. In de periode voor 1996 laat het verloop van
de sterfte een grillig patroon zien. Dit wordt verder toegelicht in Box 1.
Aan
tal s
terf
geva
llen
aan
hart
fale
n
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
95+85-9475-8465-7455-640-54
Mannen Vrouwen
38 23 96 54
377
223
1.01
9
899
1.44
3
2.55
8
207
752
Hartfalen in Nederland55
Figuur 2.3 Trends in sterfte aan hartfalen in Nederland. Absolute aantallen naar geslacht (A).
Absolute aantallen naar geslacht en gestratificeerd voor personen boven en onder de
85 jaar (B). Periode 1980-2017
Bron CBS
A
Box 1 Grillig verloop sterfte hartfalenTussen 1982-1986 en 1993-1995 zijn twee duidelijke pieken in de sterfte
aan hartfalen te zien (figuur 2.3 en figuur 2.4). Uit analyses van het
CBS bleek dat deze pieken samenhangen met een daling in sterfte aan
andere aandoeningen die onder ‘Overige hartziekten’ vallen (voor codes
zie Bijlage A). Mogelijkerwijs heeft er uitwisseling tussen deze groepen
doodsoorzaken plaatsgevonden. Tevens kunnen tijdelijke wijzigingen
in de manier van coderen hebben plaatsgevonden. De tweede piek valt
net voor de omslag van codering volgens ICD-9 naar ICD-10 in 1996. De
precieze redenen voor de pieken blijven onduidelijk, maar lijken een
artefact van registratie te zijn.
Aan
tal s
terf
geva
llen
aan
hart
fale
n
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
4.500
5.000
JaarMannen Totaal Vrouwen Totaal
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hartfalen in Nederland56
B
Figuur 2.4 Trends in voor bevolkingsopbouw gecorrigeerde sterfte aan hartfalen in Nederland. Per
100.000 personen naar geslacht. Periode 1980-2017. Jaar van standaardisatie is 2017
Bron CBS
De gemiddelde leeftijd waarop mensen aan hartfalen overleden is sinds
1980 met 8 jaar gestegen voor zowel mannen als vrouwen. Dit wordt
geïllustreerd in figuur 2.5. Voor mannen stijgt de gemiddelde leeftijd bij
overlijden van 75 jaar in 1980 naar 83 jaar in 2017. Voor vrouwen stijgt de
gemiddelde leeftijd van 80 jaar in 1980 naar 88 jaar in 2017.
Aan
tal s
terf
geva
llen
aan
hart
fale
n
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
JaarMannen 85+
Mannen 0-84 jaar
Vrouwen 85+
Vrouwen 0-84 jaar
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal s
terf
geva
llen
aan
hart
fale
n/10
0.00
0
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
JaarMannen Vrouwen
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hartfalen in Nederland57
Figuur 2.5 Trends in gemiddelde leeftijd bij overlijden ten gevolge van hartfalen in Nederland.
Leeftijd in jaren naar geslacht. Periode 1980-2017
Bron CBS
2.4 Incidentie en prevalentie van hartfalen
Op basis van cijfers uit de huisartsenregistratie van Nivel Zorgregistraties
eerste lijn is geschat dat in 2017 ongeveer 105.600 mannen en 124.600 vrou-
wen hartfalen hebben. In absolute aantallen komt hartfalen het vaakst voor
bij mannen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar (35% van het totaal) en
bij vrouwen in de leeftijd van 85 en ouder (43% van het totaal) (figuur 2.6).
Uitgedrukt per 1.000 mannen, respectievelijk vrouwen per desbetreffende
leeftijdsgroep, komt hartfalen het vaakst voor bij mannen en vrouwen van
85 jaar en ouder (tabel 2.1).
In 2017 kregen ongeveer 18.200 mannen en 21.000 vrouwen de diagnose
hartfalen. Ook hier was het absolute aantal nieuwe diagnoses voor hartfalen
het hoogst bij mannen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar en bij vrouwen
in de leeftijd van 85 jaar en ouder (figuur 2.7), terwijl hartfalen uitgedrukt
per 1.000 inwoners bij zowel mannen als vrouwen het vaakst gediagnos-
ticeerd werd bij mensen van 85 jaar en ouder (tabel 2.2). Het RIVM heeft
berekend dat door de vergrijzing van de bevolking het aantal patiënten met
hartfalen tussen 2011 en 2040 zal toenemen met 111%.6
Gem
idde
lde
leef
tijd
65
70
75
80
85
90
JaarMannen Vrouwen
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hartfalen in Nederland58
Figuur 2.6 Jaarprevalentie van hartfalen1 in Nederland in 2017. Naar leeftijd en geslacht
Bron Nivel Zorgregistraties eerste lijn
Tabel 2.1 Jaarprevalentie van hartfalen1 per 1.000 inwoners in Nederland in 2017. Naar leeftijd en geslacht
Bron Nivel Zorgregistraties eerste lijn
Jaar
prev
alen
tie
0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
140.000
160.000
Totaal85+75-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
1.50
0
1.40
0
3.60
0
3.20
0
11.0
00
7.80
0
26.6
00
20.7
00 37.0
00
38.1
00
26.0
00
53.4
00
105.
600 12
4.60
0
Leeftijd (jaren)
Leeftijdsklasse (jaren) Mannen Vrouwen
0-44 0,3 0,3
45-54 2,8 2,5
55-64 9,7 6,8
65-74 29,3 22,1
75-84 84,1 69,9
85+ 216,1 216,6
Totaal 12,4 14,4
1 ICPC-code K77
Hartfalen in Nederland59
Figuur 2.7 Absolute incidentie van hartfalen1 in Nederland in 2017. Naar leeftijd en geslacht
Bron Nivel Zorgregistraties eerste lijn
Tabel 2.2 Jaarincidentie voor hartfalen1 per 1.000 inwoners in Nederland in 2017. Naar leeftijd en geslacht
Bron Nivel Zorgregistraties eerste lijn
2.5 Ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen
Bij snel ontstaan of verergering van hartfalen kan acute behandeling
nodig zijn in het ziekenhuis. Het aantal ziekenhuisopnamen vanwege
hartfalen bedroeg 30.985 in 2017, waarvan 16.283 opnames voor mannen en
14.702 opnames voor vrouwen. Hartfalen vormde 12% van het totaal aantal
ziekenhuisopnamen wegens hart- en vaatziekten in Nederland. De meeste
ziekenhuisopnamen kwamen voor in de leeftijdscategorie van 75 tot 84
jaar (figuur 2.8). Onder de 75 jaar werden er meer ziekenhuisopnamen voor
Inci
dent
ie
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
Totaal85+75-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
200
300
600
500 1.
800
1.20
0
4.50
0
3.50
0
6.40
0
6.90
0
4.60
0
8.60
0
18.2
00
21.0
00
Leeftijd (jaren)
Leeftijdsklasse (jaren) Mannen Vrouwen
0-44 0,1 0,1
45-54 0,5 0,4
55-64 1,6 1,1
65-74 5,0 3,8
75-84 14,5 12,7
85+ 38,6 34,8
Totaal 2,1 2,4
1 ICPC-code K77
Hartfalen in Nederland60
hartfalen gezien bij mannen. Bij deze ziekenhuisopnamecijfers is geen
onderscheid gemaakt tussen eerste ziekenhuis opname of recidief opname,
waardoor de incidentie cijfers van Nivel Zorgregistraties eerste lijn en de
ziekenhuiscijfers niet rechtstreeks met elkaar vergeleken kunnen worden.
Figuur 2.8 Ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen in Nederland in 2017. Absolute aantallen naar
leeftijd en geslacht
Bron DHD
2.6 Trends in ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen
In deze paragraaf worden trends in ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen
gepresenteerd. Deze cijfers gaan over het aantal ziekenhuisopnamen per
jaar en betreffen dus geen unieke patiënten. In Box 2 worden belangrijke
wijzigingen in registratie van ziekenhuisopnamen in de laatste jaren gepre-
senteerd, die nodig zijn om de trends goed te interpreteren.
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
18.000
20.000
Totaal95+85-9475-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
250
180 63
9
296 1.
735
916
4.22
2
2.63
7
6.11
7
5.20
8
3.18
9 5.04
3
131
422
16.2
83
14.7
02
Leeftijd (jaren)
Hartfalen in Nederland61
Het absolute aantal ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen is in de periode
1980-2017 voor zowel mannen als vrouwen toegenomen. Voor mannen van
7.181 in 1980 naar 16.283 in 2017 (+127%) en voor vrouwen van 6.828 in 1980
naar 14.702 in 2017 (+115%) (figuur 2.9). Het aandeel personen ouder dan 85
jaar van het totale aantal opgenomen hartfalenpatiënten steeg bij mannen
van 8% in 1980 naar 20% in 2017. Bij vrouwen nam het percentage patiënten
boven de 85 jaar toe van 14% naar 37%. De voor verandering in de leeftijds-
opbouw van de bevolking gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfers zijn
eveneens toegenomen (figuur 2.10), bij mannen van 180 per 100.000 in 1980
naar 192 per 100.000 in 2017 (+7%) en bij vrouwen van 148 per 100.000 naar
Box 2 Belangrijke wijzigingen in registratie van ziekenhuisopnamen in de laatste jarenDe cijfers in dit hoofdstuk zijn berekend op basis van gegevens die
ziekenhuizen leveren aan de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg
(LBZ). Deze gegevens worden door Dutch Hospital Data (DHD) beheerd.
Het is belangrijk op te merken dat in de afgelopen jaren deze cijfers beïn-
vloed zijn door veranderingen in coderingen en definities van de gegeven
zorg en door onvolledig aanleveren van data door ziekenhuizen.
In het kort traden de volgende veranderingen op:
1. Verandering in definitie van een klinische opname.
In 2012 is de definitie van een klinische ziekenhuisopname aangepast
en betekent een klinische ziekenhuisopname ten minste één
verpleegdag en één overnachting. Daarnaast is sinds 2014 het zorgtype
‘observatie’ geïntroduceerd: een korte opname op een klinische
afdeling voor diagnostisch onderzoek/observatie waarbij de patiënt
niet overnacht. Ongeplande opnames die voorheen tot ééndaagse
klinische opnames werden gerekend, worden waarschijnlijk vanaf
2014 voornamelijk als observaties geregistreerd. Om deze reden
worden de observaties in dit hoofdstuk wederom tot de klinische
opnamen gerekend.
Voornamelijk in 2014 zijn de observaties onvolledig aangeleverd in
de LBZ. Geplande opnames die voorheen tot ééndaagse klinische
opnames werden gerekend, worden waarschijnlijk vanaf 2014
voornamelijk als dagopname geregistreerd.
2. Onvolledigheid LBZ
Missende opnamen in de LBZ zijn bij geschat, waarbij de methodiek
in 2012 en 2013 afweek van voorgaande jaren. Vanaf 2014 worden de
klinische opnamen weer (vrijwel) volledig aangeleverd.
Hartfalen in Nederland62
170 per 100.000 (+15%). Bij uitsplitsing van de cijfers naar leeftijd worden er
onder de leeftijd van 85 jaar nauwelijks verschillen gezien in de afgelopen
10 jaar (figuur 2.11). De gemiddelde ligduur nam af, bij mannen van 19
dagen in 1980 tot 7 dagen in 2017 en bij vrouwen van 24 dagen in 1980 tot 7
dagen in 2017. De gemiddelde leeftijd bij opname nam toe. Mannen waren
in 1980 gemiddeld 71 jaar bij opname en in 2017 76 jaar, vrouwen waren in
1980 gemiddeld 63 jaar en in 2017 66 jaar. De gemiddelde leeftijd bij opna-
me is dus voor mannen met 5 jaar en voor vrouwen met 3 jaar toegenomen.
Figuur 2.9 Trends in aantal ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen in Nederland. Absolute aantal-
len naar leeftijd en geslacht. Periode 1980-2017
Bron DHD
Mannen
Vrouwen
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
18.000
Jaar
ICD-9 à ICD-10
55-64 65-74 75-84 85+ Totaal
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
18.000
Jaar
ICD-9 à ICD-10
55-64 65-74 75-84 85+ Totaal
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hartfalen in Nederland63
Figuur 2.10 Trends in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen wegens
hartfalen in Nederland. Per 100.000 naar geslacht. Periode 1980-2017. Jaar van
standaardisatie is 20171
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
Figuur 2.11 Trends voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen wegens
hartfalen in Nederland. Naar leeftijd en geslacht. Periode 1980-2017. Jaar van stan-
daardisatie is 20171
Bron DHD
Mannen
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
50
100
150
200
250
300
JaarMan Bruto aantallen Vrouw Bruto aantallen
Man Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
Vrouw Gecorrigeerd voorbevolkingsopbouw
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
Jaar55-64 65-74 75-84 85+
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hartfalen in Nederland64
Vrouwen
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed verge-
lijkbaar met de cijfers van de jaren ervoor. Om deze reden worden de cijfers tussen
2012 en 2014 gestippeld weergegeven
2.7 Prognose na ziekenhuisopname voor hartfalen
In het boek Hart- en vaatziekten in Nederland, 2017 werden cijfers over
prognose na ziekenhuisopname voor hartfalen gepresenteerd. Hieronder
volgen hiervan de belangrijkste bevindingen. Voor een uitgebreidere
beschouwing en toelichting op de methodiek die is gebruikt, wordt verwe-
zen naar het boek Hart- en vaatziekten in Nederland, 2017.
Na een eerste ziekenhuisopname voor hartfalen overleden in de periode
2008-2010 binnen 30 dagen, 1 jaar en 5 jaar respectievelijk 13%, 32% en 64%
van de mannen en 15%, 33% en 65% van de vrouwen. De kans op overlijden
neemt sterk toe met de leeftijd (figuur 2.12). Bij 30-dagen sterfte is dat 4%
voor zowel mannen als vrouwen van 25-54 jaar tot respectievelijk 25% en
20% voor mannen en vrouwen van 85 jaar en ouder. Bij 1-jaar sterfte betrof
dit respectievelijk 10% en 53% van de mannen en 10% en 46% van de vrou-
wen. Vijf jaar na opname voor hartfalen was dit 22% en 20% voor respectie-
velijk mannen en vrouwen van 25-54 jaar en 90% en 85% in de leeftijdsgroep
van 85 jaar en ouder.
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
Jaar55-64 65-74 75-84 85+
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
Hartfalen in Nederland65
Figuur 2.12 Sterfte in het 2008-2010 cohort na 30-dagen, 1- en 5-jaar, in percentages. Naar leef-
tijd en geslacht
Mannen
Vrouwen
Tussen 2000 en 2010 zijn de kansen om te overlijden na een ziekenhuis-
opname voor hartfalen in Nederland gedaald in alle leeftijdsgroepen met
gemiddeld 2-3%. De 30-dagen sterftekans bij mannen en vrouwen tot 85
jaar is nagenoeg gelijk. Voorheen hadden mannen een hogere kans op
overlijden.
Ster
fte
%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Totaal85+75-8465-7455-6425-54
30-dagen sterfte 1-jaar sterfte 5-jaar sterfte
Leeftijd (jaren)
4
10
22
5
14
35
8
23
53
13
32
64
14
36
73
25
53
90
Ster
fte
%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Totaal85+75-8465-7455-6425-54
30-dagen sterfte 1-jaar sterfte 5-jaar sterfte
Leeftijd (jaren)
4
10
20
6
16
35
8
21
46
13
30
65
20
46
85
15
33
66
Hartfalen in Nederland66
2.8 Prevalentie HFrEF en HFpEF
Hartfalen wordt vooral geclassificeerd door de beoordeling van de pomp-
functie van het hart. Dit kan onder andere met echografisch onderzoek van
het hart. De gebruikte termen om hartfalen vervolgens te classificeren zijn
HFpEF (Heart Failure with preserved Ejection Fraction) en HFrEF (Heart
Failure with reduced Ejection Fraction). Het onderscheid tussen beide
vormen is belangrijk, omdat momenteel alleen voor HFrEF-patiënten is
aangetoond dat de huidige therapie een vermindering geeft in morbiditeit
en mortaliteit., Er is overigens veel discussie over de definitie van beide
termen en over het ‘grijze gebied’ en de gehanteerde afkappunten tussen
HFpEF en HFrEF. De European Society of Cardiology (ESC) publiceerde in
de richtlijn van 2016 de volgende tabel:
Tabel 2.3 Classificatie hartfalen op basis van ejectiefractie en afwijkingen bij echocardiografie
Bron ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure, 2016
Aangepast en vertaald naar het Nederlands
Type hartfalen HFrEF HFmrEF HFpEF
Cri
teri
a
1 Symptomen en/of aan-
wijzingen bij lichamelijk
onderzoek wijzend op
hartfalen
Symptomen en/of aan-
wijzingen bij lichamelijk
onderzoek wijzend op
hartfalen
Symptomen en/of aan-
wijzingen bij lichamelijk
onderzoek wijzend op
hartfalen
2 LVEF1 < 40% LVEF1 40-49% LVEF1 ≥ 50%
3 1. BNP2 > 35 pg/ml en/of
NT-proBNP3 > 125 pg/ml;
1. BNP2 > 35 pg/ml en/of
NT-proBNP3 > 125 pg/ml;
2. Tenminste één van de
volgende criteria:
- Linkerventrikel hypertro-
fie en/of vergroot linker
atrium
- Aanwezigheid diastoli-
sche dysfunctie
2. Tenminste één van de
volgende criteria:
- Linkerventrikel hypertro-
fie en/of vergroot linker
atrium
- Aanwezigheid diastoli-
sche dysfunctie
1 Linker Ventrikel Ejectie Fractie2 B-type natriuretic peptide3 N-terminal pro-B type natriuretic peptide
Hartfalen in Nederland67
In tabel 2.3 is te zien dat het ‘grijze gebied’ tussen HFrEF en HFpEF in de
ESC-richtlijn van 2016 gedefinieerd is als HFmrEF (mr=mid-range). Deze
term verscheen voor het eerst in de ESC-richtlijn van 2016. Daarnaast valt
op dat de Linker Ventrikel Ejectie Fractie (LVEF) niet het enige criterium
is voor het onderscheid tussen HFrEF en HFpEF, maar dat er ook andere
afwijkingen bij echocardiografie gezien moeten worden. Deze afwijkingen
bestaan onder andere uit een toename van de dikte van de ventrikel- of
hartkamerwand (ventrikelhypertrofie) of een verminderd vermogen om de
hartkamer te vullen (diastolische dysfunctie).
Vanwege de onduidelijkheid in definitie en het gebrek aan onderzoek zijn
er geen incidentie- en prevalentiecijfers voor HFrEF en HFpEF te geven
voor Nederland. Wel is er onderzoek gedaan naar voorkomen van hartfalen
in verschillende subgroepen in de bevolking, voorkomen van hartfalen
in de eerste lijn en voorkomen van HFrEF en HFpEF bij cardiologiepoli’s.
Deze cijfers worden gepresenteerd per 5-jaars leeftijdscategorie en naar
geslacht.
Hartfalen in Nederland68
Subgroepen in de bevolking – kortademigheid bij inspanningIn de studie van Van Riet et al.9 is het voorkomen van hartfalen onderzocht
bij mensen ≥ 65 jaar in de algemene bevolking met kortademigheid bij
inspanning zonder een diagnose van hartfalen. In tabel 2.4 worden de
belangrijkste studiekenmerken weergegeven en is te lezen hoe de diagnose
hartfalen is gesteld en het onderscheid tussen HFrEF en HFpEF is gemaakt.
Bij 16% van de 585 deelnemers aan de studie werd een nieuwe diagnose
hartfalen gesteld.
Tabel 2.4 Studiekenmerken en resultaten Niet herkend hartfalen bij mensen met kortademigheid bij
inspanning9
Van de 92 nieuwe diagnosen hartfalen was 18% HFrEF (11 mannen en 6
vrouwen) en 78% HFpEF (30 mannen en 40 vrouwen) bij patiënten met
kortademigheid bij inspanning zonder diagnose hartfalen. Van de 44 man-
nen met een nieuwe diagnose hartfalen hadden 11 (25%) HFrEF en 30 (68%
HFpEF). Van de 48 vrouwen met een nieuwe diagnose hartfalen hadden 6
(13%) HFrEF en 40 (83%) HFpEF. In tabel 2.5 worden absolute aantallen en
prevalentie van HFrEF en HFpEF weergegeven naar leeftijd en geslacht. De
prevalentie voor zowel HFrEF als HFpEF neemt toe met de leeftijd waarbij
de grootste toename is te zien voor HFpEF.
Studiedesign
Periode
Populatie die in aanmerking
komt om deel te nemen
Cross-sectionele studie
2010-2012
≥ 65 jaar. Afgelopen 12 maanden voor kortadmigheid bij
inspanning bij de huisarts geweest en die nog niet bekend
zijn met hartfalen
Manier van hartfalen diagnosticeren Symptomen/klachten van hartfalen en structurele en/of
functionele afwijkingen bij echocardiografie
Diagnose HFrEF
Diagnose HFpEF
LFEV ≤ 45%
LFEV > 45%, diastolische dysfunctie bij echocardiografie
In aanmerking voor deelname
Neemt deel aan studie
Nieuwe diagnose hartfalen
n (%)
1.527
585 (38%)
92 (16%)
Hartfalen in Nederland69
Tabel 2.5 HFrEF en HFpEF onder patiënten ≥ 65 jaar die zich bij de huisarts presenteerden met kortade-
migheid bij inspanning. Weergegeven in absolute aantallen en percentages9
In conclusie is er sprake van een niet eerder gestelde diagnose hartfalen bij
16% van de mensen van 65 jaar en ouder met kortademigheid bij inspanning
en betreft dit vaker HFpEF dan HFrEF.
Mannen Vrouwen
Leeftijdsklasse n HFrEF HFpEF n HFrEF HFpEF
in jaren n (%) n (%) n (%) n (%)
65-69 74 3 (4,1) 4 (5,4) 95 1 (1,1) 1 (1,1)
70-74 81 2 (2,5) 5 (6,2) 84 1 (1,2) 9 (10,7)
75-79 58 3 (5,2) 8 (13,8) 61 3 (4,9) 11 (18,0)
≥ 80 53 3 (5,7) 13 (24,5) 79 1 (1,3) 19 (24,0)
Alle leeftijden 266 11 (4,1) 30 (11,3) 319 6 (1,9) 40 (12,5)
Hartfalen in Nederland70
Subgroepen in de bevolking – kwetsbare ouderen en dyspneuUit de studie van Van Mourik et al.10 zijn cijfers over het voorkomen van
hartfalen af te leiden bij kwetsbare ouderen ≥ 65 jaar met verminderde
inspanningstolerantie en dyspneu. Tabel 2.6 geeft de belangrijkste kenmer-
ken van de studie weer en de manier waarop de diagnose hartfalen is gesteld
en het onderscheid tussen HFrEF en HFpEF is gemaakt. Bij 34% van de 371
deelnemers aan de studie werd een nieuwe diagnose hartfalen gesteld.
Tabel 2.6 Studiekenmerken en resultaten Niet herkend hartfalen bij kwetsbare ouderen met dyspneu10
Van de 127 nieuwe diagnosen hartfalen was 28% HFrEF (24 mannen en 12
vrouwen) en 70% HFpEF (40 mannen en 49 vrouwen) bij kwetsbare ouderen
met dyspneu zonder diagnose hartfalen. Van de 64 mannen met een nieuwe
diagnose hartfalen hadden 24 (38%) HFrEF en 40 (63% HFpEF). Van de 63
vrouwen met een nieuwe diagnose hartfalen hadden 12 (19%) HFrEF en 49
(78%) HFpEF. In tabel 2.7 worden absolute aantallen en prevalentie van
HFrEF en HFpEF weergegeven naar leeftijd en geslacht. De prevalentie
voor zowel HFrEF als HFpEF neemt toe met de leeftijd waarbij de grootste
toename is te zien voor HFpEF.
Studiedesign
Periode
Populatie die beschreven wordt
Populatie uit een cluster randomized trial
2010-2012
≥ 65 jaar. Geclassificeerd als frail (=kwetsbaar: ≥ 3 chro-
nische of vitaliteitsbedreigende ziektes en/of ≥ 5 voorge-
schreven medicijnen voor dagelijks gebruik gedurende het
afgelopen jaar) en een verminderde inspanningtolerantie of
dyspneu
Manier van hartfalen diagnosticeren Symptomen/klachten van hartfalen en structurele en ventri-
culaire dysfunctie bij echocardiografie
Diagnose HFrEF
Diagnose HFpEF
LFEV ≤ 45%
LFEV > 45%, diastolische dysfunctie bij echocardiografie
Neemt deel aan studie
Nieuwe diagnose hartfalen
n (%)
357 (zonder diagnose hartfalen)
127 (36%)
Hartfalen in Nederland71
Tabel 2.7 HFrEF en HFpEF bij kwetsbare ouderen ≥ 65 jaar met dyspneu. Weergegeven in absolute
aantallen en percentages
In conclusie is er sprake van een niet gestelde diagnose hartfalen bij 34%
van de kwetsbare ouderen van 65 jaar en ouder met verminderde inspan-
ningstolerantie en dyspneu betreft dit vaker HFpEF dan HFrEF.
Mannen Vrouwen
Leeftijdsklasse n HFrEF HFpEF n HFrEF HFpEF
in jaren n (%) n (%) n (%) n (%)
65-69 29 4 (13,8) 6 (20,7) 42 0 (0) 0 (0)
70-74 42 3 (7,1) 8 (19,0) 63 5 (7,9) 19 (30,2)
75-79 45 5 (11,1) 14 (31,1) 43 1 (2,3) 16 (37,2)
≥80 46 12 (26,1) 12 (26,1) 47 6 (12,8) 14 (29,8)
Alle leeftijden 162 24 (14,8) 40 (24,7) 195 12 (6,2) 49 (25,1)
Hartfalen in Nederland72
Subgroepen in de bevolking – diabetes mellitus type 2In de studie van Boonman-de Winter et al.11 is het voorkomen van hartfalen
onderzocht bij mensen ≥ 60 jaar met diabetes mellitus type 2. Tabel 2.8 geeft
de belangrijkste studiekenmerken weer, de manier van het stellen van de
diagnose hartfalen en het onderscheid tussen HFrEF en HFpEF is gemaakt.
Bij 28% van de 581 mensen werd een nieuwe diagnose hartfalen gesteld.
Tabel 2.8 Studiekenmerken en resultaten Niet herkend hartfalen bij mensen met diabetes mellitus type 211
Van de 161 nieuwe diagnosen hartfalen was 17% HFrEF (20 mannen en 8
vrouwen) en 83% HFpEF (57 mannen en 76 vrouwen) bij patiënten met dia-
betes mellitus type 2 zonder diagnose hartfalen Van de 77 mannen met een
nieuwe diagnose hartfalen hadden 20 (26%) HFrEF en 57 (74% HFpEF). Van
de 84 vrouwen met een nieuwe diagnose hartfalen hadden 8 (10%) HFrEF
en 76 (90%) HFpEF. In tabel 2.9 worden absolute aantallen en prevalentie
van HFrEF en HFpEF weergegeven naar leeftijd en geslacht. De prevalentie
voor zowel HFrEF als HFpEF neemt toe met de leeftijd met daarbij de
grootste toename voor HFpEF.
Studiedesign
Periode
Populatie die in aanmerking komt om
deel te nemen
Cross-sectionele studie
2009-2010
≥ 60 jaar. Bekend met diabetes mellitus type 2
Manier van hartfalen diagnosticeren Symptomen/klachten van hartfalen en systolische of diastoli-
sche dysfunctie bij echocardiografie
Diagnose HFrEF
Diagnose HFpEF
LFEV ≤ 45%
LFEV > 45%, diastolische dysfunctie bij echocardiografie
Neemt deel aan studie
Nieuwe diagnose hartfalen
n (%)
581 zonder diagnose hartfalen
161 (28%)
Hartfalen in Nederland73
Tabel 2.9 HFrEF en HFpEF onder patiënten ≥ 60 jaar bekend met diabetes mellitus type 2. Weergegeven
in absolute aantallen en percentages11
In conclusie is er sprake van een niet gestelde diagnose hartfalen bij 28% van
de mensen van 65 jaar en ouder met diabetes mellitus type 2 en betreft dit
vaker HFpEF dan HFrEF.
Tabel 2.10 geeft de verhouding van HFrEF en HFpEF weer per subgroep
naar geslacht. Bij elke subgroep werd vaker HFpEF dan HFrEF gediagnosti-
ceerd wanneer er sprake was van een nieuwe diagnose hartfalen. Wat opvalt
is dat mannen vaker een HFrEF hadden dan vrouwen en vrouwen vaker een
HFpEF.
Mannen Vrouwen
Leeftijdsklasse n HFrEF HFpEF n HFrEF HFpEF
in jaren n (%) n (%) n (%) n (%)
60-64 85 3 (3,5) 14 (16,5) 60 1 (1,7) 6 (10,0)
65-69 64 3 (4,7) 10 (15,6) 67 2 (3,0) 13 (19,4)
70-74 65 4 (6,2) 6 (9,2) 51 0 (0) 19 (37,3)
75-79 49 3 (6,1) 9 (18,4) 44 2 (4,5) 20 (45,5)
≥ 80 47 7 (14,9) 18 (38,3) 49 3 (6,1) 18 (36,7)
Alle leeftijden 310 20 (6,8) 57 (18,4) 271 8 (3,0) 76 (28,0)
Hartfalen in Nederland74
Tabel 2.10 HFrEF en HFpEF bij subgroepen in de algemene bevolking. Weergegeven in absolute aantal-
len en percentages9-11
Mannen Vrouwen Totaal
Kortademigheid bij inspanning
Nieuwe diagnose hartfalen n 44 48 92
HFrEF n (%) 11 (25%) 6 (13%) 17 (18%)
HFpEF n (%) 30 (68%) 40 (83%) 70 (78%)
Fraile ouderen met dyspneuklachten
Nieuwe diagnose hartfalen n 64 63 127
HFrEF n (%) 24 (38%) 12 (19%) 36 (28%)
HFpEF n (%) 40 (63%) 49 (78%) 89 (70%)
Diabetes type 2
Nieuwe diagnose hartfalen n 77 84 161
HFrEF n (%) 20 (26%) 8 (10%) 28 (17%)
HFpEF n (%) 57 (74%) 76 (90%) 133 (83%)
Hartfalen in Nederland75
Eerste lijnIn de studie uit 2016 van Valk et al.12 is de proportie bepaald van het aantal
mensen dat bij de huisarts bekend is met hartfalen en ook daadwerkelijk
hartfalen hebben. Om de diagnose te kunnen bevestigen werden deel-
nemende huisartsen opgeroepen om bij de patiënten die bij de huisarts
geregistreerd stonden met hartfalen een echocardiogram te maken indien
dit nog niet eerder was gebeurd. Uiteindelijk was van 74% van de mensen
een echocardiogram beschikbaar. Vervolgens keek een expert-panel naar al
het aanwezige diagnostisch materiaal om de diagnose hartfalen te bevesti-
gen, te verwerpen of als ‘mogelijk hartfalen’ af te geven. Studiekenmerken
en resultaten zijn te zien in tabel 2.11. De diagnose hartfalen werd bij
64% bevestigd en bij 17% werd geconcludeerd dat er geen sprake was van
hartfalen.
Tabel 2.11 Studiekenmerken en resultaten Hartfalen in de eerste lijn12
Studiedesign
Periode
Populatie die in aanmerking
komt voor inclusie
Cross-sectionele studie
2011
Zelfstandig wonende mensen die ≥ 2 maal bij de huisarts zijn
geweest vanwege hartfalen
Manier van hartfalen diagnosticeren Symptomen/klachten van hartfalen en structurele en/of
functionele afwijkingen bij echocardiografie
Diagnose HFrEF
Diagnose HFpEF
LFEV ≤ 45%
LFEV > 45%, diastolische dysfunctie of structurele
afwijkingen bij echocardiografie
Geïncludeerd in studie
Diagnose hartfalen bevestigd
Mogelijk hartfalen
Geen hartfalen
n (%)
683
434 (64%)
131 (19%)
118 (17%)
Hartfalen in Nederland76
Van de 434 patiënten met een diagnose hartfalen had 222 HFrEF (51%) en
207 HFpEF (48%). Tabel 2.12 geeft de verhouding HFrEF en HFpEF weer
naar leeftijd en geslacht. Mannen hadden vaker HFrEF (63%) dan HFpEF
(37%) en in elke leeftijdscategorie werd er bij mannen vaker HFrEF dan
HFpEF gediagnosticeerd. Vrouwen hadden vaker HFpEF (58%) dan HFrEF
(42%), in de jongere leeftijdscategorieën werd vaker HFrEF gediagnosti-
ceerd en in de oudere leeftijdscategorieën vaker HFpEF.
Tabel 2.12 HFrEF en HFpEF bij patiënten in de eerste lijn me een bevestigd hartfalen. Weergegeven in
absolute aantallen en percentages
Geconcludeerd kan worden dat bij ongeveer 1 op de 6 patiënten in de huis-
artspraktijk de diagnose hartfalen niet terecht is gesteld. Van de patiënten
bij wie de diagnose hartfalen door middel van echocardiografie bevestigd
werd, bleek de verhouding HFrEF en HFpEF nagenoeg gelijk.
Mannen Vrouwen
Leeftijdsklasse n HFrEF HFpEF n HFrEF HFpEF
in jaren n (%) n (%) n (%) n (%)
<65 35 25 (71) 10 (29) 21 18 (86) 3 (14)
65-69 15 11 (73) 4 (27) 11 6 (55) 5 (46)
70-74 30 18 (60) 12 (40) 23 13 (57) 10 (44)
75-79 51 28 (55) 23 (45) 37 13 (35) 24 (65)
80-84 39 24 (62) 15 (39) 57 20 (35) 37 (65)
≥80 32 21 (66) 11 (34) 78 25 (32) 53 (68)
Alle leeftijden 202 127 (63) 75 (37) 227 95 (42) 132 (58)
Hartfalen in Nederland77
Tweede/derde lijn - Cardiologiepoli’sIn de CHECK-HF registratie zijn patiënten met chronisch hartfalen
geïncludeerd die bij een cardiologiepoli bij één van de 34 deelnemende zie-
kenhuizen bekend zijn. Naar schatting is ›80% van het in totaal bij de poli’s
bekende aantal patiënten geïncludeerd in de registratie13 (tabel 2.13).
Tabel 2.13 Studiekenmerken en resultaten Hartfalen bij patiënten bekend in de tweede/derde lijn13
De resultaten van de cross-sectionele studie van Brugts et al.13 geven verhou-
dingen HFrEF en HFpEF binnen deze CHECK-HF registratie weer. Deze
resultaten zijn in tabel 2.14 weergegeven als absolute aantallen en percen-
tages HFrEF en HFpEF naar 5-jaars leeftijdscategorie en geslacht. Omdat
niet voor alle patiënten de informatie bekend was om het onderscheid te
kunnen maken tussen HFrEF en HFpEF telt het totaal niet op tot 10.910,
maar tot 10.573. Van de 10.573 patiënten zijn 8.314 als HFrEF (79%) en 2.259
(21%) als HFpEF geclassificeerd. Bij mannen ligt deze verhouding nog
meer in de richting van HFrEF (6.349 mannen waarvan 84% HFrEF en 16%
HFpEF), terwijl bij vrouwen de verhouding juist meer in de richting van
HFpEF (4.224 vrouwen waarvan 71% HFrEF en 29% HFpEF) ligt. In tabel
2.14 is tevens te zien dat het aantal mensen met hartfalen bekend bij een
cardiologiepoli toeneemt met de leeftijd en dat deze toename voor zowel
HFrEF als HFpEF geldt.
Studiedesign
Periode
Populatie die in aanmerking
komt voor inclusie
Cross-sectionele studie
2013-2016
Patiënten ≥ 18 jaar met chronisch hartfalen bekend bij een
cardiologiepoli bij één van de 34 deelnemende ziekenhuizen
Manier van hartfalen diagnosticeren Symptomen/klachten van hartfalen en structurele en/of
functionele afwijkingen bij echocardiografie
Diagnose HFrEF
Diagnose HFpEF
LFEV < 50%
LFEV ≥ 50%, diastolische dysfunctie of structurele afwijkin-
gen bij echocardiografie
Geïncludeerd in studie 10.910: naar schatting > 80% van totaal aantal bij de poli’s
bekende patiënten
Hartfalen in Nederland78
Tabel 2.14 HFrEF en HFpEF bij patiënten bekend met chronisch hartfalen in de tweede en derde lijn.
Weergegeven in absolute aantallen en percentages
Bron CHECK-HF registratie
In conclusie is de prevalentie van HFrEF/HFpEF van chronisch hartfalen
patiënten bekend in de tweede/derde lijn respectievelijk 79% en 21%. In
verhouding hebben vrouwen ten opzichte van mannen vaker HFpEF en
mannen vaker HFrEF. Met het stijgen van de leeftijd stijgt ook de prevalen-
tie van zowel HFrEF als HFpEF.
ConclusieDe diagnose hartfalen wordt niet altijd herkend, zoals is onderzocht bij
patiënten met diabetes mellitus type 2, mensen met kortademigheid bij
inspanning en kwetsbare ouderen met dyspneu. Van deze niet herkende
diagnoses bestaat het grootste deel uit HFpEF. In de genoemde subgroepen
in de algemene populatie wordt bij mannen in vergelijking met vrouwen
vaker HFrEF gevonden en is dit bij vrouwen vaker HFpEF. In de eerste lijn
is bij ongeveer 1 op de 6 patiënten de diagnose hartfalen niet terecht gesteld.
Van de patiënten in de huisartspraktijk bij wie de diagnose door middel van
echocardiografie bevestigd is, is de verhouding HFrEF en HFpEF nagenoeg
gelijk (HFrEF is 51% en HFpEF is 48%). In de tweede en derde lijn is de ver-
houding HFrEF/HFpEF respectievelijk 79% en 21%. Wanneer in de tweede
en derde lijn mannen met vrouwen worden vergeleken, hebben vrouwen
vaker HFpEF (29% bij vrouwen en 16% bij mannen) en mannen vaker HFrEF
(84% bij mannen en 71% bij vrouwen).
Mannen Vrouwen
Leeftijdsklasse HFrEF HFpEF HFrEF HFpEF
in jaren n (%) n (%) n (%) n (%)
< 50 223 (4,2) 59 (5,7) 146 (4,9) 42 (3,4)
50-54 202 (3,8) 39 (3,8) 130 (4,3) 25 (2,0)
55-59 338 (6,4) 60 (5,8) 161 (5,4) 39 (3,2)
60-64 515 (9,7) 88 (8,5) 222 (7,4) 67 (5,5)
65-69 768 (14,5) 144 (13,9) 316 (10,5) 103 (8,4)
70-74 880 (16,6) 149 (14,4) 389 (13,0) 163 (13,3)
75-79 938 (17,7) 171 (16,5) 519 (17,3) 202 (16,5)
≥80 1.450 (27,3) 325 (31,4) 1.117 (37,2) 583 (47,6)
Totaal 5.314 (100,0) 1.035 (100,0) 3.000 (100,0) 1.224 (100,0)
Hartfalen in Nederland79
Referenties
1. Roger VL. Epidemiology of heart failure. Circ Res 2013;113:646-659.
2. Ponikowski P et al. 2016 ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of actue and
chronic heart failure of the European Society of Cardiology (ESC). Developed with
the special contribution of the Heart Failure Association (HFA) of the ESC. Eur Heart J
2016;37:2129-2200.
3. Zhang J, Hobkirk J, Carroll S, Pellicori P, Clark AL, Cleland JGF. Exploring quality of
life in patients with and without heart failure. Int J Cariol 2016; 202:676-684.
4. Dunlay SH, Roger VL, Redfield MM. Epidemiology of heart failure with preserved
ejection fraction. Nat Rev Cardiol 2017;14:591-602.
5. Engelfriet PM, Hoogenveen RT, Boshuizen HC, Van Baal PHM. To die with or from
heart failure: A difference that counts: is heart failure underrepresented in national
mortality statistics? Eur J Heart Fail. 2011;13:377–383.
6. Blokstra A, Over EAB, Verschuren WMM. Toekomstscenario’s hart- en vaatziekten
2011-20140. In: Van Dis I, Buddeke J, Vaartjes I, Visseren FLJ, Bots ML. Hart- en
vaatziekten in Nederland 2015, cijfers over heden, verleden en toekomst. Den Haag:
Hartstichting, 2015.
7. Butler J, Fonarow GC, Zile MR, Lam CS, Roessig L, Schelbert EB, Shah SJ, Ahmed A,
Bonow RO, Cleland JGF, Cody RJ, Chioncel O, Collins SP, Dunnmon P, Filippatos G,
Lefkowitz MP, Marti CN, McMurray JJ, Misselwitz F, Nodari S, O’Connor C, Pfeffer
MA, Pieske B, Pitt B, Rosano G, Sabbah HN, Senni M, Solomon SD, Stockbridge N,
Teerlink JR, Georgiopoulou VV, Gheorghiade M. Developing therapies for heart
failure with preserved ejection fraction: current state and future directions. JACC
Heart Fail 2014;2:97–112.
8. Senni M, Greene SJ, Butler J, Fonarow GC, Gheorghiade M. Drug Development
for heart failure with preserved ejection fraction: what pieces are missing from the
puzzle? Can J Cardiol 2017;33:768-776.
9. van Riet EES, Hoes AW, Limburg A, Landman MAJ, van der Hoeven H, Rutten FH.
Prevalence of unrecognized heart failure in older persons with shortness of breath on
exertion. Eur J Heart Fail 2014; 16:772-777.
10. van Mourik Y, Bertens LCM, Cramer MHM, Lammers JWJ, Reitsma JB, Moons
KGM, Hoes AW, Rutten FH. Unrecognized Heart Failure and Chronic Obstructive
Pulmonary Disease (COPD) in frail elderly detected through a near-home targeted
screening strategy. J Am Board Fam Med 2014; 27:811-21.
11. Boonman-de Winter LJM, Rutten FH, Cramer MJM, Landman MJ, Liem AH, Rutten
GEHM, Hoes AW. High prevalence of previously unknown heart failure and left
ventricular dysfunction in patients with type 2 diabetes. Diabetologia 2012;
55:2154-62.
12. Valk MJ, Mosterd A, Broekhuizen BDL, Zuithoff NPA, Landman MAJ, Hoes AW,
Rutten FH. Overdiagnosis of heart failure in primary care: a cross-sectional study. Br J
Gen Pract 2016; 66: e587-92.
13. Brugts JJ, Linssen GCM, Hoes AW, Brunner-La Rocca HP. Real-world heart failure
management in 10,910 patients with chronic heart failure in the Netherlands. Neth
Heart J 2018; 26:272-279.
80
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies81
3 Openhartoperaties en percu-tane coronaire interventies bij patiënten met hartziekten in Nederland
P.C. Smits1,2, M. Marteijn2
1 Cardioloog, Maasstadziekenhuis, Rotterdam2 Nederlandse Hartregistratie, Utrecht
Samenvatting
— In 2017 zijn in Nederland 14.937 openhartoperaties en 40.938
percutane coronaire interventies (PCI), waaronder dotter behandeling
en stentplaatsingen, uitgevoerd. Voor beide behandelingen lijkt een
plateaufase bereikt te zijn.
— Van alle openhartoperaties in 2017 betrof 63,2% een bypassoperatie aan de
kransslagaders (CABG 9.204) en 26,4% een operatie aan de aortaklep van
het hart (3.852).
— Daarnaast werd bij 1.759 patiënten via een katheterinterventie een
aortaklep vervangen, meer dan een verdubbeling vanaf 2013.
— 80% van de bypassoperaties werd uitgevoerd bij mannen. Mannen waren
gemiddeld 67 jaar en vrouwen 70 jaar bij een CABG.
— 72% van de PCI’s werd uitgevoerd bij mannen. Mannen waren gemiddeld
65 jaar en vrouwen 69 jaar bij een PCI.
— In de afgelopen 23 jaar is de gemiddelde leeftijd voor een CABG en PCI
geleidelijk gestegen met respectievelijk, 4,7 en 6 jaar voor mannen en
2,5 en 5 jaar voor vrouwen.
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies82
3.1 Inleiding
In Nederland worden verschillende ingrepen bij patiënten met hartziekten
verricht. In dit hoofdstuk treft u cijfers over het totaal aantal openhart-
operaties (OHO’s), transcatheter hartklep interventies (THI) en percutane
coronaire interventies (PCI’s) aan.
Cijfers over OHO’s, THI’s en PCI’s worden verzameld door alle hartcentra
en dottercentra in Nederland en bijeengebracht door de Nederlandse
Hartregistratie, een samenvoeging van Begeleidingscommissie
Hartinterventies Nederland (BHN), National Cardiovascular Data Registry
(NCDR) en Meetbaar Beter. In 2017 waren er in Nederland 16 centra voor
OHO’s en THI’s en 30 centra voor PCI’s. In de bijlage treft u het overzicht
met de hartcentra en informatie over de volledigheid van de registraties.
Onder OHO’s vallen bypassoperaties aan de kransslagaders (CABG), klepchi-
rurgie, aortachirurgie en overige cardiochirurgie zoals ritme- en congeni-
tale cardiochirurgie. De OHO’s zijn alleen therapeutisch van aard. Operaties
kunnen geïsoleerd, dan wel in combinatie met andere cardiochirurgische
ingrepen (niet geïsoleerd) verricht worden.
Onder PCI’s vallen behandelingen van de kransslagaderen waaronder
ballondilatatie/dotters (PTCA), stent plaatsing, laser behandeling, athe-
rectomie en overige technieken. Deze kunnen zowel therapeutisch als
diagnostisch van aard zijn. Onder diagnostische PCI’s vallen intracoronaire
diagnostiek zoals: FFR-meting, CFR-meting, IVUS-procedure, OCT-
procedure etc. Tot 2013 worden de totale aantal (therapeutische en diagnos-
tische) PCI’s weergegeven. Vanaf 2013 wordt alleen de therapeutische PCI’s
weergegeven met de definitie conform de NHR (2015; zie bijlage).
3.2 Openhartoperaties en percutane coronaire interventies
In 2017 zijn in Nederland 14.937 OHO’s en 40.938 PCI’s uitgevoerd. Het
totaal aantal OHO’s dat jaarlijks verricht wordt, is redelijk stabiel sinds
1997. Er was sprake van een lichte toename van het totaal aantal OHO’s
sinds 2003 tot aan 2012. In de laatste 5 jaar is het aantal OHO’s stabiel met
lichte trend tot afname.
Het aantal PCI’s liet een sterke stijging zien, vooral sinds 1999 (figuur 3.1).
Deze toename is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van verruiming van de
indicatie voor PCI, voornamelijk bij patiënten in de acute fase van een
hartinfarct en in mindere mate door toenemend gebruik van intracoronaire
diagnostiek, zoals FFR. Over de laatste 5 jaar is geen stijging waarneembaar
in het aantal therapeutisch PCI’s en lijkt een plateaufase bereikt te zijn.
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies83
Figuur 3.1 Absoluut aantal verrichte openhartoperaties vanaf 1985 en PCI’s* vanaf 1983 in
Nederland tot en met 2017
Bron NHR
* Voor de PCI curve betreft het therapeutische als diagnostische PCI’s tot 2013. Vanaf
2013 worden alleen de therapeutische PCI’s weergegeven
3.2.1 Bypassoperaties aan de kransslagadersIn totaal hebben in 2017 14.937 OHO’s (exclusief transcatheter hartklep
interventies) plaatsgevonden. De meeste operaties (14.541; 97,3%) vonden
plaats bij volwassenen (≥ 18 jaar). Bij kinderen jonger dan 14 jaar vonden 353
operaties plaats en bij jongeren in de leeftijd 14-17 jaar vonden 43 operaties
plaats. De cijfers hierna hebben betrekking op patiënten ouder dan 14 jaar.
Van alle openhartoperaties betrof in 2017 63,2% een bypassoperatie (CABG;
9.204/14.573) aan de kransslagaders. Dit aandeel was 80% rond 1995 en is
gedaald in de loop der jaren (figuur 3.2).
Aan
tal
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
30.000
35.000
40.000
45.000
50.000
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
1993
1991
1989
1987
1985
1983
OHO PCI (inclusief intracoronaire diagnostiek)PCI (exclusief intracoronaire diagnostiek)
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies84
Figuur 3.2 Aandeel bypassoperaties (CABG’s) in het totaal aan openhartoperaties (>14 jaar)
Bron NHR database
Hiervan was een groot deel een geïsoleerde CABG (7.216/14.573; 49,5% van
alle OHO’s), dat wil zeggen dat er naast de CABG geen andere ingrepen
(zoals klepchirurgie) hebben plaats gevonden.
In 2017 vond 80% van deze operaties (zowel geïsoleerde CABG’s als niet-
geïsoleerde CABG’s) bij mannen plaats (figuur 3.3), in absolute aantallen
7.389 bij mannen en 1.815 bij vrouwen. Het aandeel mannen in CABG’s lijkt
over de laatste jaren iets toe te nemen, van 76% in 2010 naar 80% in 2017.
Figuur 3.3 Trend in aantal bypassoperaties (CABG’s) bij mannen en vrouwen (leeftijd >14 jaar) in
periode 1995-2017
Bron NHR database
%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
Mannen Vrouwen
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies85
In 2017 waren mannen en vrouwen, respectievelijk, gemiddeld 67 en 70 jaar
oud ten tijde van de CABG. Interessant is de geleidelijke toename in gemid-
delde leeftijd in de afgelopen 23 jaar met gemiddeld 4,7 jaar bij mannen
en 2,5 jaar bij vrouwen sinds 1995. Wellicht loopt dit parallel aan de ouder
wordende Nederlandse bevolking.
Figuur 3.4 Trend in gemiddelde leeftijd waarop een bypassoperatie (CABG) plaatsvond bij mannen
en vrouwen (leeftijd > 14 jaar) in periode 1995-2017
Bron NHR database
3.2.2 Aortaklepvervangingen
AortaklepoperatieVan alle OHO’s betrof in 2017 26,4% een operatie aan de aortaklep (plastiek
of conventionele aortaklepvervanging) (3.852/14.573). Hiervan was een deel
(10,8% van alle OHO’s; 1.576/14.573) geïsoleerde aortaklepchirurgie, dat
wil zeggen dat er naast de operatie aan de aortaklep geen andere ingrepen
(zoals b.v. een CABG) heeft plaats gevonden.
Van de patiënten die in 2017 een aortaklepoperatie (zowel geïsoleerde
aortaklepchirurgie als niet-geïsoleerde aortaklepchirurgie) ondergingen
was 67% man (2.568 mannen en 1.280 vrouwen; van 3 personen ontbreekt
geslacht in de database). In figuur 3.5 is het aantal aortaklepoperaties bij
mannen en vrouwen weergegeven. In periode 1995-2010 was het aandeel
mannen ca. 60%, dit aandeel steeg naar 67% in 2017. De gemiddelde leeftijd
van deze mannen bedroeg in 2017 66 jaar, terwijl de gemiddelde leeftijd bij
de vrouwen 69 jaar was (figuur 3.6).
Gem
idde
lde
leef
tijd
(jaa
r)
58
60
62
64
66
68
70
72
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
Mannen Vrouwen
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies86
Bij aortaklepoperaties in 2017 kreeg 18% van de patiënten een mechanische
klep, 77,7% een biologische klep en 4,3% een aortaklepplastiek.
Het aandeel mechanische aortakleppen is sterk gedaald, van 61,5% in 1995
naar 18% in 2017 (figuur 3.7), het aandeel aortaklepplastiek is licht gestegen
van 2,4% in 1995 naar 4,3% in 2017.
Figuur 3.5 Trend in aantal aortaklepoperaties bij mannen en vrouwen
Bron NHR database
Figuur 3.6 Trend in gemiddelde leeftijd waarop aortaklepoperatie werd uitgevoerd bij mannen en
vrouwen
Bron NHR database
Aan
tal
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
Mannen Vrouwen
Gem
idde
lde
leef
tijd
(jaa
r)
54
56
58
60
62
64
66
68
70
72
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
Mannen Vrouwen
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies87
Figuur 3.7 Trend in aandeel aortaklepvervangingen door een mechanische klep in periode
1995-2017
Bron NHR database
Transcatheter hartklep interventies (THI) van de aortaklep (TAVI)Met transcatheter-aortaklepimplantatie, of in het kort TAVI (Transcatheter
Aortic Valve Implantation), wordt een nieuwe hartklep met een katheter in
het hart geplaatst vaak zonder dat de borstkas wordt geopend. Deze minder
invasieve ingreep wordt uitgevoerd bij patiënten met aortaklepstenose die
bij een OHO te veel risico lopen. In 2017 werden 2.055 THI’s uitgevoerd,
waarvan 1.759 TAVI’s en 296 overige interventies waaronder mitralclips
(figuur 3.8). Het aantal TAVI’s is in de afgelopen 4 jaar meer dan verdub-
beld. In 2017 was de gemiddelde leeftijd van de patiénten 79 jaar bij man-
nen en 81 jaar bij vrouwen.
Figuur 3.8 Aantal TAVI’s en overige THI’s in periode 2013-2017
Bron NHR database
%
0
10
20
30
40
50
60
70
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
Aan
tal
0
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
1.600
1.800
2.000
20172016201520142013
TAVI’s Overige THI’sLeeftijd (jaren)
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies88
3.2.3 Percutane coronaire interventies (PCI’s), waaronder stent plaatsingenIn totaal hebben in 2017 40.938 therapeutische PCI’s plaatsgevonden.
Hierna worden PCI’s besproken bij patiënten van 14 jaar en ouder. Het
grootste deel (72%) van de ingrepen worden bij mannen uitgevoerd (29.478
bij mannen en 11.441 bij vrouwen). Deze verhouding man/vrouw lijkt wei-
nig te verschillen over de jaren heen (figuur 3.9). Mannen waren gemiddeld
jonger dan vrouwen, respectievelijk 65 en 69 jaar (figuur 3.10). Net als bij
OHO’s is sprake van een geleidelijke toename van de gemiddelde leeftijd
over de laatste 23 jaar. Echter bij PCI iets meer uitgesproken dan bij OHO
met respectievelijk 6 jaar bij mannen en 5 jaar bij de vrouwen.
Figuur 3.9 Trend in aantal PCI’s bij mannen en vrouwen (alle PCI centra) in periode 1995-2017
Bron NHR database
Figuur 3.10 Trend in gemiddelde leeftijd waarop PCI werd uitgevoerd bij mannen en vrouwen in
periode 1995-2017
%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
Mannen Vrouwen
Gem
idde
lde
leef
tijd
(jaa
r)
54
56
58
60
62
64
66
68
70
Jaar
2017
2015
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
2016
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
Mannen Vrouwen
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies89
BijlageOverzicht van de 16 openhartoperatie en THI centra in 2017Universitair Medisch Centrum Groningen, Isala klinieken Zwolle,
Academisch Medisch Centrum Amsterdam, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis
Amsterdam, VU Medisch Centrum Amsterdam, Leids Universitair Medisch
Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht, St. Antonius Ziekenhuis
Nieuwegein, Erasmus MC Rotterdam, Universitair Medisch Centrum St.
Radboud Nijmegen, Amphia Ziekenhuis Breda, Catharina-ziekenhuis
Eindhoven, Maastricht Universitair Medisch Cenrum, Medisch Centrum
Leeuwarden, Hartcentrum Den Haag-Delft, Medisch Spectrum Twente
Enschede
De OHO aantallen van 1985 t/m 1994 zijn gebaseerd op de productieregistratie (BHN),
en vanaf 1995 gebaseerd op de voormalige BHN database (op 1 centrum na; voor dit
centrum geldt dat data vanaf 2007 is aangeleverd). De OHO cijfers m.b.t. geslacht en
leeftijd zijn afgeleid van de NHR database.
Overzicht van de 30 PCI centra in 2017Universitair Medisch Centrum Groningen, Isala klinieken Zwolle,
Academisch Medisch Centrum Amsterdam, VU Medisch Centrum
Amsterdam, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis Amsterdam, Leids Universitair
Medisch Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht, St. Antonius
Ziekenhuis Nieuwegein, Erasmus MC Rotterdam, Universitair Medisch
Centrum St. Radboud Nijmegen, Amphia Ziekenhuis Breda, Catharina-
ziekenhuis Eindhoven, Maastricht Universitair Medisch Centrum,
Medisch Centrum Alkmaar , Maasstad Ziekenhuis Rotterdam, Medisch
Centrum Leeuwarden, Hartcentrum Den Haag-Delft, Medisch Spectrum
Twente Enschede, Ziekenhuis Rijnstate Arnhem, Canisius-Wilhelmina
Ziekenhuis Nijmegen, Jeroen Bosch Ziekenhuis Den Bosch, Albert
Schweitzer Ziekenhuis / RIVAS Dordrecht, Invasieve Hartzorg Drenthe
/ Scheperziekenhuis Emmen, Meander Medisch Centrum Amersfoort,
Atrium MC Heerlen, Medisch Centrum Haaglanden Den Haag,
Tergooiziekenhuis Blaricum, TweeSteden Ziekenhuis Tilburg, VieCuri
Medisch Centrum Venlo, ZorgSaam Ziekenhuis Terneuzen
Openhartoperaties en percutane coronaire interventies90
De PCI aantallen zijn berekend aan de hand van samenvoeging van de voormalige
BHN, NCRD en Meetbaar Beter databases. 1983-2012: productie-aantallen van 27 van
de 30 centra zijn bekend. Bij 3 van de 30 centra zijn de cijfers geïmputeerd. 2013-2014
Aantallen van 28 van de 30 centra zijn bekend. Bij 2 van de 30 centra zijn de cijfers
geïmputeerd. 2015-2017: aantallen van 30 van de 30 centra zijn bekend en is de ‘’inten-
tion to treat’’ definitie voor inclusie PCI van het NHR handboek gebruikt.
Definitie PCI (conform handboek NHR): Elke interventie waarbij een instrument (guide wire, ballon, trombosuctie
katheter, rotablator, etc.) in één van de coronairen of in de coronaire arteri-
ele bypass graft ingebracht wordt met de intentie om een PCI te verrichten.
De geïsoleerde diagnostische metingen worden niet geïncludeerd.
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten91
4 Prevalentie van risicofactoren voor hart- en vaatziekten op basis van het Lifelines cohort
A. Sijtsma1, R.A. Alingh1, M.Y. van der Ende2, H.T. Hartman2, P. van der Harst2, I. van Dis3
1 Lifelines biobank en cohort studie, Groningen2 Rijksuniversiteit Groningen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Afdeling
Cardiologie, Groningen3 Hartstichting, Den Haag
4.1 Inleiding
Lifelines is een longitudinale cohortstudie waarbij gedurende dertig jaar
data en biomateriaal zal gaan worden verzameld bij een startcohort van
ruim 167.000 deelnemers uit de algemene bevolking van Noord-Nederland.
Lifelines beslaat drie generaties, namelijk kinderen, volwassenen en ouderen.
Lifelines is gestart in 2006 en in de afgelopen 10 jaar zijn veel data en bioma-
teriaal verzameld in twee onderzoeksrondes. Een derde onderzoeksronde
wordt voorbereid. Data en biomateriaal is beschikbaar voor onderzoekers
wereldwijd voor onderzoek op het gebied van gezonder oud worden.1-3
Deelnemers aan Lifelines zijn voornamelijk personen van Europese afkomst
(98%). Hoger opgeleiden zijn in Lifelines iets oververtegenwoordigd. Bij het
vergelijken van de prevalenties van verschillende chronische aandoeningen
in Lifelines vergeleken met de populatie van Noord-Nederland is het ver-
schil meestal kleiner dan 3%.4
Lifelines verzamelt data die bijdragen aan het onderzoek naar gezonder
oud worden. Een pijler binnen dit thema zijn hart- en vaatziekten en de
risicofactoren hiervoor, zoals bloeddruk, lipiden, roken en diabetes. Deze
risicofactoren spelen ook een belangrijke rol in de richtlijnen van het cardio-
vasculair risicomanagement (CVRM). Uit een eerder onderzoek binnen het
Lifelines-cohort onder volwassenen in de leeftijdsklasse 18-65 jaar en onder
degenen ouder dan 65 jaar bleek dat 23% resp. 69% hypertensie, 13% resp. 44%
hypercholesterolemie, 3% resp. 12% diabetes, 54% resp. 71% overgewicht had
en 22% resp. 8% rookte.5 In dit hoofdstuk worden de prevalenties van risico-
factoren voor hart- en vaatziekten meer in detail beschreven op basis van het
Lifelines cohort, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd (5 leeftijdsklassen).
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten92
4.2 Methode
Voor de analyses zijn de baseline Lifelines data gebruikt, welke verzameld
zijn in de periode 2006 t/m 2013 (87% na 2010). Hierbij is een afbakening
gemaakt naar personen in de leeftijdsklasse 18-74 jaar. Daardoor zijn
gegevens van 62.298 mannen en 88.147 vrouwen gebruikt. In de bijlage op
pagina 109 staan de definities van de ziektebeelden en risicofactoren voor
hart- en vaatziekten vermeld. De risicofactoren zijn ingedeeld op basis van
algemeen geldende afkapwaarden en streefwaarden in de 6th European
Guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice6 en de
indeling die gebruikt wordt in Hart- en vaatziekten in Nederland, uitgaven
2012 en 2013, om te kunnen vergelijken met RIVM-data van NL de Maat.7-8
In de analyses zijn mensen met hart- en vaatziekten, diabetes of medicijn
gebruik voor hart- en vaatziekten geïncludeerd om zo een beeld te krijgen
van in de Nederlandse bevolking voorkomende waarden en prevalenties.
Tevens is het percentage mannen en vrouwen in de populatie zonder door-
gemaakte hart- of vaatziekte (excl. hartritmestoornissen) en/of gebruik van
cholesterol- en bloeddrukverlagende medicatie berekend met een laag (0 tot
5%), midden (5 tot 10%) en hoog (›10%) risico op hart- en vaatziekten op basis
van de Systematic COronary Risk Evaluation (SCORE) voor laag risico lan-
den. Deze score schat het 10-jaars risico op een fatale cardiovasculaire aan-
doening. Tevens zijn de percentages doorberekend naar het absolute aantal
personen in Nederland, gebaseerd op de bevolkingsopbouw van 2017.9
4.3 Resultaten
In tabel 4.1 en 4.2 staan de gemiddelden, standaarddeviaties en prevalenties
van ziektebeelden binnen hart- en vaatziekten en van risicofactoren voor
hart- en vaatziekten gepresenteerd voor respectievelijk mannen en vrouwen.
In figuren 4.1 en 4.2 zijn diverse cijfers grafisch weergegeven. Voor de waarden
voor diabetes, hart- en vaatziekten, BMI, bloeddruk en SCORE zijn er 0,1 - 1,5%
missende waarden. De waarden voor triglyceriden, cholesterol, glucose en
HbA1C ontbreken bij 3,3-3,9%. Informatie over roken mist bij 6,2% van de
deelnemers. Dit heeft te maken met een verandering van de vraag over roken
over de tijd, waardoor een deel van de data niet bruikbaar is. De behandeling
van hypercholesterolemie en hypertensie is bij veel deelnemers onbekend (zie
tabel 4.1 en 4.2). Dit komt omdat alleen deelnemers die bekend waren met
hypercholesterolemie en/of hypertensie werd gevraagd naar een behandeling.
Voor veel deelnemers was dit niet bekend op het moment van bloedafname,
waardoor deze vraag over behandeling niet is ingevuld. In veel gevallen zal
een onbekende behandeling betekenen dat er geen behandeling is.
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten93
Tabel 4.1 Mannen: risicofactoren voor hart- en vaatziekten en prevalentie van diabetes en hart- en
vaatziekten in het Lifelines cohort naar leeftijd
Leeftijdsklasse 18-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar
N 13.791 17.020 18.123 8.449 4.915
(%) (22,1) (27,3) (29,1) (13,6) (7,9)
Risicofactoren
BMI (kg/m2) gemiddelde ± SD 24,8 ± 3,6 26,5 ± 3,7 26,9 ± 3,6 27,0 ± 3,4 27,0 ± 3,3
% BMI <18,5 (ondergewicht) 1,4 0,2 0,2 0,1 0,1
% BMI 18,5 - <25 (normaal gewicht) 56,0 35,7 30,5 28,0 26,0
% BMI 25 - <30 (overgewicht) 34,6 48,8 52,4 54,1 57,1
% BMI ≥ 30 (obesitas) 8,0 15,2 16,8 17,8 16,8
Systolische bloeddruk (mmHg)
gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie ) 126 ± 11,6 129 ±12,5 131 ± 13,8 133 ± 15 138 ± 17
Diastolische bloeddruk (mmHg)
gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie ) 70,5 ± 7,7 76,4 ± 8,7 79,3 ± 7,3 79,3 ± 9,2 78,1 ± 9,1
% Systolische BP ≥140 mmHg
en/of diastolische BP ≥ 90 mmHg
en/of medicatie 13,7 21,7 32,4 45,7 58,0
Waarvan:
% geen behandeling 15,7 21,8 20,5 14,7 8,7
% behandeld met laag zout dieet 0,1 0,2 0,4 0,4 0,6
% behandeld met medicatie 6,5 15,9 28,5 45,3 44,0
% behandeld met laag zout dieet en medicatie 0,3 0,7 1,3 2,6 3,4
% geen informatie behandeling beschikbaar* 77,4 61,3 49,3 36,9 43,3
LDL chol (mmol/l) gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie) 2,95 ± 0,84 3,44 ± 0,86 3,59 ± 0,88 3,53 ± 0,92 3,32 ± 0,95
% LDL chol < 1,8 mmol/l 5,6 1,6 1,5 2,4 4,8
% LDL chol 1,8 - < 2,5 mmol/l 23,3 10,3 7,7 9,7 14,5
% LDL chol 2,5 - < 3 mmol/l 24,4 17,8 14,7 14,1 16,5
% LDL chol ≥ 3 mmol/l 46,7 70,3 76,2 73,8 64,2
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten94
HDL chol (mmol/l) gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie) 1,31 ± 0,30 1,27 ± 0,30 1,31 ± 0,32 1,35 ± 0,34 1,37 ± 0,34
% HDL chol <0,9 mmol/l 3,8 5,3 4,2 3,8 3,2
% HDL chol 0,9 - <1,0 mmol/l 5,5 7,0 6,2 5,1 4,5
% HDL chol 1,0 - <1,2 mmol/l 21,4 24,8 22,8 20,2 19,3
% HDL chol ≥ 1,2 mmol/l 69,2 62,9 66,8 70,8 72,9
Totaal chol gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie) 4,61 ± 0,92 5,17 ± 0,97 5,37 ± 0,97 5,33 ± 0,99 5,09 ± 1,05
% Totaal chol <5 mmol/l 67,7 43,1 34,1 35,2 44,8
% Totaal chol 5- <6,5 mmol/l 28,7 47,6 53,1 52,4 45,0
% Totaal chol ≥6,5 mmol/l 3,6 9,3 12,8 12,4 10,2
% Totaal chol ≥6,5 mmol/l en/of medicatie7 4,0 11,9 19,3 28,8 31,7
Waarvan
% geen behandeling 15,5 19,5 19,6 14,3 8,8
% behandeld met dieet 1,1 1,1 1,7 1,4 1,3
% behandeld met medicatie 11,4 22,8 34,2 53,7 63,4
% behandeld met beide 1,5 2,2 2,8 5,9 6,5
% geen informatie behandeling beschikbaar* 70,5 54,4 41,8 24,7 20
Triglyceriden gemiddelde ± SD 1,18 ± 0,80 1,47 ± 1,12 1,51 ± 1,10 1,42 ± 0,92 1,31 ± 0,80
% Triglyceriden ≥ 1,7 mmol/l 15,6 26,3 28,3 24,2 19,5
Glucose gemiddelde ± SD 4,88 ± 0,60 5,10 ± 0,82 5,26 ± 0,95 5,44 ± 1,07 5,54 ± 1,12
% Glucose ≥ 7 mmol/l 0,5 1,6 3,0 5,7 8,4
HbA1c gemiddelde ± SD 5,35 ± 0,33 5,51 ± 0,43 5,61 ± 0,47 5,74 ± 0,51 5,86 ± 0,57
% HbA1c ≥ 7% 0,3 0,9 1,5 2,9 4,7
% Rokers (in de afgelopen maand,
min 1 jaar gerookt) 28,8 24,9 22,0 15,7 10,7
% Ex-rokers (min 1 jaar gerookt,
min 1 maand gestopt) 14,3 24,7 32,5 54,0 63,2
% Nooit rokers (nooit min 1 jaar gerookt) 56,9 50,4 45,5 30,3 26,2
Cardiovasculaire risico score**
gemiddelde ± SD 0,09 ± 0,30 0,12 ± 0,33 1,31 ± 0.63 3,13 ± 1,93 5,12 ± 2,47
% < 5 100 100 99,6 82,8 49,0
% 5 - <10 0 0 0,4 16,0 45,7
% ≥10 0 0 0 1,2 5,2
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten95
Aandoeningen
% Ooit diabetes mellitus 0,4 1,2 2,4 6,1 10,4
% Ooit HVZ, waarvan 3,6 5,9 10,0 19,6 30,4
% ooit hartinfarct 0,1 0,4 1,4 4,2 8,2
% ooit dotter en/of bypass operatie 0,1 0,5 1,7 5,7 11,4
% ooit AAA 0,1 0,1 0,4 0,9 2,4
% ooit hartfalen 0,3 0,4 0,8 2,0 3,2
% ooit hartritmestoornissen (arts) 3,1 4,7 7,2 11,9 16,3
% ooit beroerte 0,2 0,3 0,7 1,8 3,5
* gegeven percentages bijna gelijk aan percentage deelnemers dat niet weet dat ze de gegeven risicofactor
hebben ** 10-jaars risico op een fatale cardiovasculaire aandoening in lage risico regio’s van Europa, formule met
totaal cholesterol; mensen met doorgemaakte hart- en vaatziekte (excl. hartritmestoornissen) en op
preventieve hartvaatziekte medicatie voor hypertensie en hypercholesterolemie uitgesloten
BMI: body mass index; chol: cholesterol; HVZ: Hart- en vaatziekten; AAA: abdominal aortic aneurysm;
SD: standaard deviatie
Tabel 4.2 Vrouwen: risicofactoren voor hart- en vaatziekten en prevalentie van diabetes en hart- en
vaatziekten in het Lifelines cohort naar leeftijd
Leeftijdsklasse 18-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar
N 21.070 24.664 25.420 11.440 5.553
(%) (23,9) (28,0) (28,8) (13,0) (6,3)
Risicofactoren
BMI (kg/m2) gemiddelde ± SD 24,5±4,5 25,9±4,9 26,2±4,7 26,6±4,4 27,3±4,4
% BMI <18,5 (ondergewicht) 2,4 0,8 0,6 0,5 0,4
% BMI 18,5 - <25 (normaal gewicht) 61,9 50,9 45,8 39,6 31,6
% BMI 25 - <30 (overgewicht) 24,5 31,3 35,6 41,2 44,8
% BMI ≥ 30 (obesitas) 11,2 17,1 18,0 18,7 23,2
Systolische bloeddruk (mmHg)
gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie ) 116±10,9 119±13,1 123±15,2 128±16,3 136±17,9
Diastolische bloeddruk (mmHg)
gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie ) 68,4±7,2 71,4±8,6 73,4±9,3 73,4±8,9 73,6±8,8
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten96
% Systolische BP ≥140 mmHg
en/of diastolische BP ≥ 90 mmHg
en/of medicatie 3,8 10,4 22,6 38,1 55,1
Waarvan:
% behandeld met laag zout dieet 0,3 0,5 1,0 1,4 1,2
% behandeld met medicatie 26,3 36,5 44,7 52,5 45,4
% behandeld met laag zout dieet en medicatie 1,6 1,8 2,5 3,4 5,4
% geen behandeling 22,4 25,8 19,7 16,1 10,7
% geen informatie behandeling beschikbaar* 49,4 35,5 32,0 26,5 37,4
LDL chol (mmol/l) gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie) 2,66±0,72 2,90±0,77 3,27±0,86 3,70±0,94 3,67±0,99
% LDL chol < 1,8 mmol/l 8,1 4,5 2,1 1,2 2,1
% LDL chol 1,8 - < 2,5 mmol/l 33,5 24,8 14,3 7,3 8,7
% LDL chol 2,5 - < 3 mmol/l 27,6 27,0 21,4 12,3 12,8
% LDL chol ≥ 3 mmol/l 30,8 43,7 62,2 79,3 76,4
HDL chol (mmol/l) gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie) 1,52±0,35 1,58±0,37 1,66±0,41 1,71±0,43 1,69±0,42
% HDL chol <0,9 mmol/l 1,1 0,9 0,8 0,4 0,4
% HDL chol 0,9 - <1,0 mmol/l 1,8 1,6 1,2 0,9 1,0
% HDL chol 1,0 - <1,2 mmol/l 10,5 8,5 6,8 6,0 6,4
% HDL chol ≥ 1,2 mmol/l 86,6 89,0 91,2 92,7 92,1
Totaal chol gemiddelde ± SD
(inclusief deelnemers met medicatie) 4,46±0,78 4,75±0,82 5,24±0,92 5,77±0,99 5,73±1,06
% Totaal chol <5 mmol/l 75,6 63,3 39,7 19,6 22,9
% Totaal chol 5- <6,5 mmol/l 22,9 33,8 50,8 57,4 53,1
% Totaal chol ≥6,5 mmol/l 1,4 2,9 9,5 23,0 24,1
% Totaal chol ≥6,5 mmol/l en/of medicatie7 1,7 3,9 12,8 33,6 40,7
Waarvan
% geen behandeling 11,2 17,4 16,5 18,3 13,4
% behandeld met dieet 2,4 1,5 2,9 3,2 2,7
% behandeld met medicatie 17,4 23,7 25,7 30,1 37,7
% behandeld met beide 3,8 4,5 3,0 4,8 6,4
% geen informatie behandeling beschikbaar* 65,3 52,9 51,9 43,7 39,7
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten97
Triglyceriden gemiddelde ± SD 0,91±0,44 0,93±0,56 1,06±0,61 1,20±0,66 1,27±0,61
% Triglyceriden ≥ 1,7 mmol/l 5,0 6,5 11,0 15,6 17,8
Glucose gemiddelde ± SD 4,64±0,53 4,80±0,69 4,95±0,78 5,15±0,88 5,33±1,04
% Glucose ≥ 7 mmol/l 0,3 0,9 1,7 3,4 6,2
HbA1c gemiddelde ± SD 5,33±0,32 5,45±0,37 5,58±0,42 5,76±0,45 5,87±0,51
% HbA1c ≥ 7% 0,2 0,6 1,0 2,0 3,5
% Rokers (in de afgelopen maand) 23,5 19,8 20,8 13,8 7,6
% Ex-rokers (min 1 jaar gerookt,
min 1 maand gestopt) 15,6 24,8 37,1 51,0 41,0
% Nooit rokers 60,9 55,3 42,1 35,2 51,4
Cardiovasculaire risico score**
gemiddelde ± SD 0,00 ± 0,08 0,00 ± 0,09 0,14 ± 0,37 1,37 ± 0,93 2,63 ± 1,33
% < 5 100 100 100 98,8 92,4
% 5 - <10 0 <0,1 <0,1 1,2 7,3
% ≥10 0 0 0 <0,1 0,3
Aandoeningen
% Ooit diabetes mellitus 0,6 1,2 2,1 4,8 8,3
% Ooit HVZ, waarvan 3,8 7,0 10,5 15,3 22,2
% ooit hartinfarct <0,1 0,1 0,4 0,8 2,2
% ooit dotter en/of bypass operatie <0,1 0,2 0,6 1,4 2,9
% ooit AAA <0,1 <0,1 0,1 0,3 0,7
% ooit hartfalen 0,1 0,3 0,5 0,8 2,1
% ooit hartritmestoornissen (arts) 3,4 6,2 8,8 12,4 16,5
% ooit beroerte 0,2 0,4 0,7 1,2 2,1
* gegeven percentages bijna gelijk aan percentage deelnemers dat niet weet dat ze de gegeven risicofactor
hebben ** 10-jaars risico op een fatale cardiovasculaire aandoening in lage risico regio’s van Europa, formule met
totaal cholesterol; mensen met doorgemaakte hart- en vaatziekte (excl. hartritmestoornissen) en op
preventieve hartvaatziekte medicatie voor hypertensie en hypercholesterolemie uitgesloten
BMI: body mass index; chol: cholesterol; HVZ: Hart- en vaatziekten; AAA: abdominal aortic aneurysm;
SD: standaard deviatie
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten98
Figuur 4.1 Percentage mannen en vrouwen met risicofactoren voor hart- en vaatziekten naar
leeftijd
Bron Lifelines-cohort
Mannen
Vrouwen
Hypertensie: systolische bloeddruk ≥140 mmg en/of diastolische bloeddruk
≥90 mmHg en/of gebruik medicatie7; Hypercholesterolemie: totaal cholesterol
≥6,5 mmol/l en/of gebruik medicatie7
%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
65-7455-6445-5435-4418-34
Leeftijd (jaren)
BMI ≥30 RokersGlucose ≥7 mmol/l
LDL ≥3 mmol/lHypercholesterolemieHypertensie
%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
65-7455-6445-5435-4418-34
Leeftijd (jaren)
BMI ≥30 RokersGlucose ≥7 mmol/l
LDL ≥3 mmol/lHypercholesterolemieHypertensie
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten99
Figuur 4.2 Percentage Lifelines deelnemers met diabetes mellitus en/of hart- en vaatziekten naar
geslacht
Mannen
Vrouwen
HVZ hart- en vaatziekten; AAA abdominal aortic aneurysm
%
0
5
10
15
20
25
30
35
65-7455-6445-5435-4418-34
Leeftijd (jaren)
%
0
5
10
15
20
25
30
35
65-7455-6445-5435-4418-34
Leeftijd (jaren)
% Ooit diabetes mellitus % Ooit HVZ, waarvan
% Ooit dotter en/of bypass operatie
% Ooit hartinfarct % Ooit AAA
% Ooit hartfalen % Ooit beroerte
% Ooit hartritmestoornissen
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten100
Tabel 4.3 Lifelines percentages doorberekend naar absolute leeftijdsspecifieke aantallen voor
Nederland (op basis van de bevolkingsopbouw CBS 2017) voor mannen en vrouwen apart
afgerond op een veelvoud van duizend
Mannen
Totaal
18-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar 18-74 jaar
Risicofactoren
BMI ≥ 30 146.000 159.000 216.000 201.000 151.000 872.000
Systolische BP ≥ 140
mmHg en/of diastolische
BP ≥ 90 mmHg en/of
medicatie 250.000 226.000 417.000 516.000 520.000 1.930.000
LDL chol 2,5 – <3 mmol/l 445.000 186.000 189.000 159.000 148.000 1.127.000
LDL chol ≥ 3 mmol/l 852.000 733.000 982.000 833.000 576.000 3.976.000
Totaal chol ≥6,5 mmol/l
en/of medicatie 73.000 124.000 249.000 325.000 284.000 1.055.000
Glucose ≥ 7 mmol/l 9.000 17.000 39.000 64.000 75.000 204.000
Rokers (in de afgelopen
maand, min 1 jaar gerookt) 526.000 260.000 283.000 177.000 96.000 1.342.000
SCORE >10% 0 0 0 15.000 39.000 54.000
Aandoeningen
Ooit diabetes mellitus 7.000 13.000 31.000 69.000 93.000 213.000
Ooit HVZ, waarvan 66.000 62.000 129.000 221.000 273.000 750.000
ooit hartinfarct 2.000 4.000 18.000 47.000 74.000 145.000
ooit dotter en/of bypass
operatie 2.000 5.000 22.000 64.000 102.000 195.000
ooit AAA 2.000 1.000 5.000 10.000 22.000 40.000
ooit hartfalen 5.000 4.000 10.000 23.000 29.000 71.000
ooit hartritmestoornissen
(arts) 57.000 49.000 93.000 134.000 146.000 479.000
ooit beroerte 4.000 3.000 9.000 20.000 31.000 67.000
BMI: body mass index; chol: cholesterol; HVZ: Hart- en vaatziekten; AAA: abdominal aortic aneurysm;
SCORE: Systematic COronary Risk Evaluation, 10-jaars risico op een fatale cardiovasculaire aandoening
in lage risico regio’s van Europa
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten101
Vrouwen Totaal
Totaal
18-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar 18-74 jaar 18-74 jaar
199.000 179.000 230.000 212.000 215.000 1.035.000 1.907.000
67.000 109.000 288.000 431.000 511.000 1.407.000 3.336.000
490.000 283.000 273.000 139.000 119.000 1.304.000 2.432.000
547.000 458.000 794.000 897.000 708.000 3.405.000 7.381.000
30.000 41.000 163.000 380.000 377.000 992.000 2.047.000
5.000 9.000 22.000 38.000 57.000 132.000 337.000
417.000 208.000 265.000 156.000 70.000 1.117.000 2.459.000
0 0 0 0 3.000 4.000 57.000
11.000 13.000 27.000 54.000 77.000 181.000 394.000
67.000 73.000 134.000 173.000 206.000 654.000 1.404.000
1.000 1.000 5.000 9.000 20.000 37.000 181.000
1.000 2.000 8.000 16.000 27.000 54.000 248.000
1.000 1.000 1.000 3.000 6.000 14.000 52.000
2.000 3.000 6.000 9.000 19.000 40.000 111.000
60.000 65.000 112.000 140.000 153.000 531.000 1.010.000
4.000 4.000 9.000 14.000 19.000 50.000 117.000
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten102
Het percentage met een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekten neemt
toe bij mannen van 4% in de leeftijdsklasse 18-35 jaar naar 30% bij 65-75 jari-
gen en bij vrouwen van 4% naar 22%, respectievelijk. Hartritmestoornissen
zijn het meest frequent, gevolgd door een dotter en/of bypass operatie in de
oudere leeftijdsklassen.
In de leeftijdsklasse 18-75 jaar hebben naar schatting 1,9 miljoen mensen
obesitas, roken bijna 2,5 miljoen mensen, hebben 2 miljoen mensen een
verhoogd cholesterol en meer dan 3 miljoen mensen hypertensie (tabel 4.3).
4.4 Vergelijking Lifelines met andere Nederlandse data
Waar mogelijk wordt het percentage mensen met risicofactoren vergeleken
met cijfers uit min of meer dezelfde periode gemeten in andere bronnen zoals
vermeld in Hart- en vaatziekten in Nederland, uitgaven 2012 en 2013.7-8
OvergewichtHet percentage mensen met overgewicht en obesitas loopt op met de
leeftijd. Boven de 40 jaar ligt de prevalentie van overgewicht en obesitas
iets hoger in Lifelines vergeleken met RIVM, NL de Maat (figuur 3).8 De
Lifelines-data zijn voornamelijk in de periode 2010-2013 verzameld (87%).
In deze jaren nam het % mensen met overgewicht nog toe.
Figuur 4.3 % mannen en vrouwen met overgewicht en obesitas in RIVM, NL de Maat 2009-2010
en Lifelines 2006-2013 cohorten
Mannen
%
0
10
20
30
40
50
60
65-7460-69
55-6450-59
45-5440-49
35-4430-39
25-34
Lifelines, BMI 25-30 kg/m² Lifelines, BMI ≥ 30 kg/m²
RIVM, BMI 25-30 kg/m² RIVM, BMI ≥ 30 kg/m²
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten103
Vrouwen
HypertensieVoor hypertensie wordt een omgekeerd beeld t.o.v. hypercholesterolemie
gevonden (figuur 4.4). In de oudere leeftijdsklassen zijn iets minder mensen
met hypertensie in Lifelines vergeleken met het RIVM-cohort, terwijl het
percentage mannen en vrouwen met hypertensie op jongere leeftijd min of
meer gelijk is.
Figuur 4.4 % mannen en vrouwen met hypertensie (inclusief medicatie) in RIVM, NL de Maat
2009-2010 en Lifelines 2010-2013
Mannen
%
0
10
20
30
40
50
60
65-7460-69
55-6450-59
45-5440-49
35-4430-39
25-34
Lifelines, BMI 25-30 kg/m² Lifelines, BMI ≥ 30 kg/m²
RIVM, BMI 25-30 kg/m² RIVM, BMI ≥ 30 kg/m²
%
0
10
20
30
40
50
60
70
65-7460-69
55-6450-59
45-5440-49
35-4430-39
RIVM Lifelines
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten104
Vrouwen
HypercholesterolemieIn de oudere leeftijdsklassen zijn er iets meer mensen met hypercholestero-
lemie in Lifelines vergeleken met de cijfers van RIVM, NL de Maat, terwijl dit
in de jongere leeftijdsklassen min of meer gelijk is in beide cohorten (figuur
4.5). De Lifelines-data zijn met name verzameld in de periode 2010-2013 (13%
in de periode hiervoor), dus met name in de jaren na die van RIVM, NL de
Maat. Het waargenomen verschil kan wellicht verklaard worden door de toe-
name in gebruik van cholesterolverlagende medicatie in recentere jaren. De
enige afwijkende waarde bij de cijfers van het RIVM, NL de Maat is het lage
percentage mannen met hypercholesterolemie in de leeftijd van 60-69 jaar.
Figuur 4.5 % mannen en vrouwen met hypercholesterolemie (inclusief medicatie) in RIVM, NL de
Maat (2009-2010) en Lifelines (2006-2013) cohorten
Mannen
%
0
10
20
30
40
50
60
70
65-7460-69
55-6450-59
45-5440-49
35-4430-39
RIVM Lifelines
%
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
65-7460-69
55-6450-59
45-5440-49
35-4430-39
RIVM Lifelines
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten105
Vrouwen
RokenHet aantal rokers in het Lifelines cohort is het hoogst in de leeftijdsklasse
18-34 jaar, bij zowel mannen als vrouwen. In deze leeftijdsklasse rookte 29%
van de mannen en 24% van de vrouwen. Dit percentage nam geleidelijk af
naar 11% resp. 8% in de leeftijdsklasse 65-74 jaar. Deze cijfers liggen in alle
leeftijdsklassen en zowel bij mannen als vrouwen in Lifelines lager dan die
gemeten door STIVORO in het jaar 2012 (figuur 4.6). Deze verschillen kun-
nen verklaard worden door een lichte over representatie van hoger opgelei-
den in Lifelines. Daarnaast zijn de cijfers van STIVORO 2012 afkomstig van
het Continu Onderzoek Rookgewoonten en omvatten zowel het weleens als
dagelijks roken.8 De Lifelines data betreffen deelnemers die in de afgelopen
maand rookten en minimaal 1 jaar gerookt hebben.
%
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
65-7460-69
55-6450-59
45-5440-49
35-4430-39
RIVM Lifelines
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten106
Figuur 4.6 % Rokers in Lifelines (2006-2013) vergeleken met die gemeten door STIVORO in het
jaar 2012 (Continu Onderzoek Rookgewoonten)9 naar leeftijd en geslacht
Mannen
Vrouwen
* cijfers in de categorie 25-34 jaar betreffen de Lifelines populatie 18-34 jaar, overige
leeftijdsklassen zijn identiek
%
0
5
10
15
20
25
30
35
40
65-7455-6445-5435-4425-34*
STIVORO Lifelines
%
0
5
10
15
20
25
30
35
40
65-7455-6445-5435-4425-34*
STIVORO Lifelines
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten107
4.5 Conclusie
De cijfers die in dit hoofdstuk zijn weergegeven betreffen een afspiegeling
van de Nederlandse bevolking. Mensen met een hart- of vaatziekte zijn
derhalve niet uitgesloten van analyse. De hier gepresenteerde cijfers naar
5 leeftijdsklassen en geslacht betreffen een detaillering van de cijfers die al
eerder gepresenteerd zijn van Lifelines waarbij ten aanzien van de risico-
factoren voor hart- en vaatziekten alleen cijfers van onder en boven de 65
jaar werden gepresenteerd.5 Deze gedetailleerdere cijfers maken tevens een
vergelijking mogelijk met die van de RIVM-data NL de Maat.7
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten108
Gebruikte literatuur
1. Scholtens S, Smidt N , Swertz MA, Bakker SH, Dotinga A, Vonk JM et al. Cohort
profile: Lifelines, a three-generation cohort study and biobank. Int J Epidemiol 2014.
2. Stolk RP, Rosmalen JG, Postma DS, de Boer RA, Navis G, Slaets JP et al. Universal risk
factors for multifactorial diseases: Lifelines: a three-generation population-based
study. Eur J Epidemiol 2008; 23: 67-74.
3. https://www.lifelines.nl/researcher
4. Klijs B, Scholtens S, Mandemakers JJ, Snieder H, Stolk RP, Smidt N.
Representativeness of the Lifelines Cohort Study. PLoS ONE 2015; 10: e0137203,
doi:10,1371/journal,pone,0137203.
5. van der Ende MY, Hartman MHT, Hagemeijer Y et al. The Lifelines Cohort Study:
prevalence and treatment of cardiovascular disease and risk factors. Int J Cardiol
2017;228:495–500.
6. Piepoli MF, Hoes AW, Agewall S et al. 6th European Guidelines on cardiovascular
disease prevention in clinical practice. EHJ 2016.
7. Blokstra A, van Dis I, Verschuren WMM. Prevalentie en trends van cholesterol,
bloeddruk en gewicht in de Nederlandse bevolking. In: Koopman C, van Dis I,
Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Hart- en vaatziekten in Nederland 2012, cijfers
over risicofactoren, ziekte en sterfte. Den Haag: Hartstichting, 2012.
8. Blokstra A, van Dis I, Verschuren WMM. Prevalentie en trends van roken, voeding en
bewegen in de Nederlandse bevolking. In: Vaartjes I, Koopman C, van Dis I, Visseren
FLJ, , Bots ML. Hart- en vaatziekten in Nederland 2013, cijfers over leefstijl, risico-
factoren, ziekte en sterfte. Den Haag: Hartstichting, 2013.
9. statline.cbs.nl
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten109
Bijlage 4.1 Definities ziektebeelden en risicofactoren voor hart- en vaatziekten
Onderstaande ziektebeelden zijn gebaseerd op zelf gerapporteerde data uit vragenlijstenDiabetes Mellitus Deelnemers met diabetes mellitus
(zowel type 1 als type 2)
Hartinfarct Deelnemers met ooit een hartinfarct
Dotter/ bypass operatie Deelnemers met ooit een dotter en/of bypass
operatie
AAA Deelnemers met ooit AAA
(= abdominal aortic aneurysm)
Hartfalen: Deelnemers met ooit hartfalen
Hartritmestoornissen Deelnemers met ooit hartritmestoornissen, die
zijn vastgesteld door een arts
Beroerte Deelnemers met ooit een beroerte
Ooit HVZ Deelnemers met ooit tenminste 1 van de volgen-
de aandoeningen: hartinfarct, dotter/ bypass operatie, AAA, hartfalen, hartritmestoornissen
vastgesteld door een arts, beroerte
Riscofactoren gemeten door Lifelines medewerkerBMI: Gewicht in kg / (lengte in m)2
gemeten met kleding, zonder schoenen
Ondergewicht: BMI ‹18,5 Normaal gewicht: BMI 18,5 - 25 Overgewicht: BMI 25 - 30 Obesitas: BMI ≥ 30
Bloeddruk Systolische en diastolische bloeddruk
Gemeten in mmHg met de automatische bloed-
drukmeter Dynamap.
Meting is zittend uitgevoerd na 5 minuten rust
10 keer gemeten. Bloeddruk is berekend als
gemiddelde van de laatste twee metingen
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten110
Definitie hypertensie: Volgens RIVM-data NL de Maat7
% systolische BP ≥ 140 mmHg
en/of diastolische BP ≥ 90 mmHg
en/of medicatie
Riscofactoren o.b.v. nuchtere bloedwaardenDefinitie hypercholesterolemie: volgens RIVM-data NL de Maat7
Totaal cholesterol ≥ 6,5 mmol/l
en/of medicatie
Totaal cholesterol ‹ 5 mmol/l in EU-richtlijn6
‹ 5 mmol/l, 5-6,5 mmol/l, ≥ 6,5 mmol/l
vergelijking RIVM-data NL de Maat7
LDL cholesterol Streefwaarden diverse doelgroepen in
EU-richtlijn6
‹ 1,8 mmol/l, 1,8-2,5 mmol/l, 2,5-3 mmol/l,
≥ 3 mmol/l
HDL cholesterol › 1 mmol/l bij mannen en › 1,2 mmol/l bij
vrouwen o.b.v. EU-richtlijn6
‹ 0,9 mmol/l om vergelijking te maken met
RIVM-data NL de Maat7
Triglyceriden ‹ 1,7 mmol/l obv EU-richtlijn6
Glucose ≥ 7 mmol/l obv WHO indeling 2006, vermeld in
HVZ in Nederland, 20138
HbA1c ‹ 7 % obv EU-richtlijn6
Riscofactoren gebaseerd op zelf gerapporteerde data uit vragenlijstenRokers: Deelnemers die in de afgelopen maand rookten
Ex-rokers: Deelnemers die in de afgelopen maand niet
rookten, maar wel ooit minimaal 1 jaar hebben
gerookt
Nooit rokers: Deelnemers die in de afgelopen maand niet
rookten en die nooit minimaal 1 jaar gerookt
hebben
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten111
Behandeling hypercholesterolemie: Deelnemers die van zichzelf weten dat
ze hypercholesterolemie hebben, werd gevraagd
hoe dit werd behandeld. Van deelnemers die
niet weten dat ze hypercholesterolemie hebben,
is dus geen informatie over de behandeling
beschikbaar. Maar omdat deze mensen niet
bekend zijn met hypercholesterolemie, zullen
de meesten mensen hier hoogstwaarschijnlijk
ook geen behandeling voor ontvangen.
Behandeling hypertensie: Deelnemers die van zichzelf weten dat ze
hypertensie hebben, werd gevraagd hoe dit
werd behandeld. Van deelnemers die niet
weten dat ze hypertensie hebben, is dus geen
informatie over de behandeling beschikbaar.
Maar omdat deze mensen niet bekend zijn met
hypertensie, zullen de meesten mensen hier
hoogstwaarschijnlijk ook geen behandeling
voor ontvangen.
Cardiovasculaire risico score is berekend aan de hand van de Systematic
COronary Risk Evaluation (SCORE) in lage risico regio’s van Europa. De
score geeft het 10-jaars risico op een fatale cardiovasculaire aandoening
gebaseerd op geslacht, leeftijd, totaal cholesterol, systolische bloeddruk
en rookstatus. (https://www.escardio.org/Education/Practice-Tools/
CVD-prevention-toolbox/SCORE-Risk-Charts)
112
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk113
5 Comorbiditeit bij patiënten met hart- en vaatziekten in de huisartsenpraktijk
J. Buddeke1,2, M.L. Bots1, I. van Dis2, F.L.J. Visseren3, M. Hollander1,4, F.G. Schellevis5,6, I. Vaartjes1,2
1 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Hartstichting, Den Haag3 Afdeling Vasculaire Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht4 Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra, Utrecht5 Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL), Utrecht6 Afdeling Huisartsgeneeskunde & ouderengeneeskunde, Amsterdam Public Health
Research Institute, Amsterdam UMC locatie VU medisch centrum, Amsterdam
Contactpersoon dr. I. Vaartjes (c.h.vaartjes@umcutrecht.nl)
Samenvatting
— In een huisartsenpopulatie van 226.670 patiënten, hadden 15.787 patiënten
hart- en vaatziekten: hartfalen, perifeer vaatlijden, ischemische hartziekten
en beroerte.
— In alle leeftijdsgroepen kwamen comorbide aandoeningen het vaakst voor
bij patiënten met hartfalen, direct gevolgd door patiënten met perifeer
vaatlijden en minder vaak bij patiënten met ischemische hartziekten en
cerebrovasculaire ziekten.
— Slechtziendheid, diabetes mellitus, rug/nekklachten, artrose, COPD en
kanker zijn de meest voorkomende aandoeningen bij patiënten met hart-
en vaatziekten, ongeacht leeftijd of geslacht.
— Van deze ziekten kwamen COPD en slechtziendheid significant vaker voor
onder patiënten met hart- en vaatziekten vergeleken met patiënten zonder
hart- en vaatziekten.
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk114
5.1 Inleiding
Preventieve maatregelen ter bestrijding van risicofactoren voor hart- en vaat-
ziekten (zoals stoppen met roken) en preventieve medicatie hebben ervoor
gezorgd dat het risico op het krijgen van hart- en vaatziekten in de laatste
decennia is afgenomen. Als gevolg hiervan is de leeftijd waarop patiënten
hart- en vaatziekten krijgen flink gestegen.1 Daarnaast is ook de levensver-
wachting van diverse groepen patiënten met chronische ziekten toegenomen,
zoals bij verschillende typen kanker, waardoor deze patiënten steeds vaker de
leeftijd bereiken waarop ze een verhoogd risico hebben om hart- en vaatziek-
ten te ontwikkelen. Door deze twee redenen heeft een groeiend aantal men-
sen gedurende hun leven meer tijd om verschillende ziekten te ontwikkelen.
Het hebben van een andere ziekte naast een zogenaamde indexziekte noemt
men comorbiditeit.2 Dit fenomeen brengt uitdagingen met zich mee voor
zowel de patiënt als de gezondheidszorg. Comorbiditeit is tegenwoordig
eerder regel dan uitzondering, daarom is verbeterd inzicht en verbetering
in het begeleiden van patiënten met hart- en vaatziekten en comorbiditeit
zeer belangrijk.3 Eén van de eerste stappen in dit proces is het in kaart
brengen van de verschillende comorbide aandoeningen bij patiënten met
hart- en vaatziekten.
In dit hoofdstuk presenteren wij de prevalenties en de associaties van ver-
schillende comorbide aandoeningen bij patiënten met hart- en vaatziekten
uitgesplitst naar verschillende leeftijdsgroepen en geslacht.
5.2 Methodologie
Voor dit hoofdstuk hebben wij gebruik gemaakt van data van de Julius
Huisartsen Netwerk (JHN)-registratie. De JHN-registratie bevat gegevens uit
anonieme elektronische patiëntendossiers van alle patiënten ingeschreven
bij 53 huisartsen in Utrecht en omgeving. Voor deze studie werd gebruik
gemaakt van gegevens van patiënten van tenminste 18 jaar en ouder en die
tenminste één jaar ingeschreven stonden bij de desbetreffende huisarts.
In deze groep (n= 226.670 patiënten) werd nagegaan hoe vaak de volgende
hart- en vaatziekten voorkwamen: hartfalen, perifeer vaatlijden, coro-
naire hartziekten of een beroerte. Deze ziekten zullen vanaf hier worden
aangeduid als ‘indexziekten’. We maakten onderscheid tussen comorbide
hart-vaataandoeningen en andere comorbide aandoeningen. De comorbide
hart-vaataandoeningen omvatten dezelfde ziekten als de indexziekten.
De andere comorbide aandoeningen zijn chronische aandoeningen zoals
gedefinieerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM). De lijst met comorbide aandoeningen met de bijhorende ICPC-codes
(International Classification for Primary Care codes) staat vermeld in tabel 5.1.
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk115
Tabel 5.1 Indexziekten/comorbide hart-vaataandoeningen (*) en andere comorbide aandoeningen
5.3 Resultaten
Uit de totale studiepopulatie identificeerden we 15.787 patiënten met hart-
en vaatziekten, waaronder 3.290 patiënten met hartfalen, 2.846 patiënten
met perifeer vaatlijden, 9.487 patiënten met ischemische hartziekten en
3.261 patiënten met een beroerte (tabel 5.2). De gemiddelde leeftijd was 68
jaar en 71 jaar bij respectievelijk mannen en vrouwen met hart- en vaatziek-
ten. In de totale studiepopulatie lag dit een stuk lager, namelijk 48 jaar.
Aandoening ICPC code
Hartfalen* K77
Perifeer vaatlijden* K92, K99.01-99.03
Ischemische hartziekten* K74-76
Beroerte* K90
Astma R96
Rug/nek problemen L83-86, waaronder hernia, spondylartrose en scoliose
Kanker A29, B72-73, D74-75, D77, L71, N74, R84-85, S77, T71, U75-77, W72, X75-77, Y77
COPD R91, R95
Aangeboren afwijkingen van het centraal zenuwstelsel N85
Dementie P70
Depressie P76
Diabetes mellitus T90
Epilepsie N88
Gehoorproblemen N85-85
HIV/AIDS B90
Intellectuele achterstand P85
Slechtziendheid F83-84, F92-94
Multiple sclerose N86
Artrose L89-91
Osteoporose L95
Parkinson N87
Reumatoïde artritis L88
Schizofrenie P72
Tuberculose A70
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk116
Tabel 5.2 Kenmerken van het totale cohort en van patiënten met hart- en vaatziekten binnen dit cohort
Gehele cohort Patiënten met HVZ*
Mannen Vrouwen
N % N % N %
Aantal patiënten 226.670 8.588 7.199
Leeftijd, mediaan (IQR) 46 (18) 68 (13) 71 (15)
Follow-up tijd in jaren, mediaan (IQR) 8,8 (5,5-8,8) 8,8 (8,6-8,8) 8,8 (8,4-8,8)
Hartfalen 3.290 2% 1.466 17% 1.824 25%
Perifeer vaatlijden 2.846 1% 1.499 18% 1.347 19%
Ischemische hartziekten 9.487 4% 5.695 66% 3.792 53%
Beroerte 3.261 1% 1.665 19% 1.596 22%
Astma 20.734 9% 878 10% 1.193 17%
Rug/nek problemen 26.136 12% 1.741 20% 2.132 30%
Kanker 16.237 7% 1.772 21% 1.582 22%
Aangeboren afwijkingen CZS 138 0% 10 0% 3 0%
Colitis 1.906 1% 95 1% 86 1%
COPD 8.163 4% 1.410 16% 1.228 17%
Dementie 1.313 1% 243 3% 326 5%
Depressie 16.682 7% 712 8% 928 13%
Diabetes mellitus 15.187 7% 2.395 28% 1.887 26%
Epilepsie 1.949 1% 180 2% 146 2%
Gehoorproblemen 3.525 2% 553 6% 466 7%
HIV/Aids 332 0% 11 0% 2 0%
Intellectuele achterstand 965 0% 37 0% 19 0%
Slechtziendheid 16.037 7% 2.220 26% 2.338 33%
Multiple sclerose 494 0% 12 0% 20 0%
Artrose 15.553 7% 1.419 17% 2.278 32%
Osteoporose 5.759 3% 270 3% 1.115 16%
Parkinson 694 0% 139 2% 94 1%
Reumatoïde artritis 3.077 1% 219 3% 358 5%
Schizofrenie 1.021 1% 40 1% 28 0%
Tuberculose 322 0% 21 0% 12 0%
* hartfalen, perifeer vaatlijden, ischemische hartziekten en/of beroerte.
Afkortingen: CZS Centraal zenuwstelsel; COPD Chronic Obstructive Pulmonary Disease; HIV/Aids
Human immunodeficiency virus/acquired immune deficiency syndrome; IQR interquartile range
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk117
Comorbide hart-vaataandoeningenIschemische hartziekten waren de vaakst voorkomende comorbide hart-
vaataandoeningen onder patiënten met hartfalen (38%), perifeer vaatlijden
(26%) en beroerte (19%) (figuur 5.1 A en B). Bij patiënten met ischemische
hartziekten was hartfalen de meest prevalente comorbide hart-vaataandoe-
ning (13%). Patiënten met hartfalen werden het vaakst getroffen door andere
hart- en vaatziekten, gevolgd door patiënten met perifeer vaatlijden. 27%
van de patiënten met hartfalen had naast de indexziekte ook een andere
hart- en vaatziekte en daarnaast ook nog een aandoening aan het bewe-
gingsapparaat. Dit was 18%, 16% en 12% bij patiënten met respectievelijk
perifeer vaatlijden, beroerte en ischemische hartziekten (figuur 5.1 A en B).
Andere comorbide aandoeningenSlechtziendheid, diabetes mellitus, rug/nekklachten, artrose, COPD en
kanker waren de meest voorkomende andere comorbide aandoeningen bij
patiënten met hart- en vaatziekten (figuur 5.1 A en B). Van deze ziekten kwa-
men COPD en slechtziendheid significant vaker voor onder patiënten met
hart- en vaatziekten vergeleken met patiënten zonder hart- en vaatziekten
(figuur 5.1 A en B). Bij patiënten met een beroerte waren de prevalenties van
de comorbide aandoeningen iets lager vergeleken met patiënten met de
andere indexziekten. Echter, epilepsie kwam vaker voor bij patiënten met
een beroerte met een prevalentie van 6% (figuur 5.1B), vergeleken met een
prevalentie van minder dan 2,5% bij de andere indexziekten.
Artrose is een veel voorkomende ziekte met een prevalentie van 32% onder
patiënten met hartfalen (figuur 5.1 A). Wanneer alle ziekten aan het bewe-
gingsapparaat worden gegroepeerd stijgt dit percentage zelfs naar 52%.
De prevalentie van andere comorbide aandoeningen is het hoogst onder
patiënten met hartfalen (figuur 5.1).
Andere comorbide aandoeningen naar leeftijdsgroep en geslachtSlechtziendheid, diabetes mellitus, rug/nekproblemen, artrose, COPD en
kanker waren de vaakst voorkomende andere comorbide aandoeningen bij
patiënten met hart- en vaatziekten ongeacht leeftijd en geslacht (tabel 5.3).
Enkel astma en depressie kwamen daarnaast nog voor onder de jongste
leeftijdsgroep (18 tot en met 54 jaar) en voor epilepsie gold dat specifiek bij
patiënten met een beroerte. De prevalentie van diabetes mellitus lag hoger in
de oudere leeftijdsgroepen, maar kwam ook vaak voor in de jongere leeftijds-
groepen. Depressie kwam het vaakst voor onder de jongere leeftijdsgroepen,
terwijl kanker vaker vóórkwam bij patiënten van 75 jaar en ouder. Over alle
leeftijdsgroepen kwam de meerderheid van de comorbide aandoeningen
het vaakst voor bij patiënten met hartfalen, direct gevolgd door patiënten
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk118
met perifeer vaatlijden. Deze aandoeningen kwamen minder vaak voor bij
patiënten met ischemische hartziekten en beroerte. Het meest uitgesproken
verschil tussen mannen en vrouwen was de hogere prevalentie van aandoe-
ningen aan het bewegingsapparaat bij vrouwen (tabel 5.3).
5.4 Discussie
De resultaten van deze studie onderstrepen de hoge prevalentie van
comorbide ziekten onder patiënten met hart- en vaatziekten, in het bij-
zonder bij patiënten met hartfalen en patiënten met perifeer vaatlijden.
Deze bevindingen kunnen helpen om interventies en initiatieven in de
gezondheidzorg beter te laten aansluiten bij de groeiende groep patiënten
met meerdere ziekten. De resultaten van deze studie kan onderzoekers
en richtlijnontwikkelaars informeren welke comorbide ziekte het vaakst
voorkomen en mogelijk prioriteit behoeven, zoals comorbide ziekten die
belemmerend kunnen werken in de behandeling van de respectievelijke
hart- en vaatziekte. Daarnaast geeft inzicht in comorbiditeit meer richting
aan initiatieven die de verschillende specialismen overstijgen. Gebundelde
expertise van de verschillende gezondheidszorgexperts kan worden ingezet
om de gezondheidszorg beter te laten aansluiten aan de behoeften van
patiënten met verschillende ziekten.
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk119
Figuur 5.1 Cluster diagram van de meest voorkomende comorbide aandoeningen bij patiënten met
hartfalen, perifeer vaatlijden (figuur 5.1 A) en ischemische hartziekten en beroerte
(figuur 5.1 B)
In de cirkel wordt de prevalentie gegeven en de odds ratio met het daar bijhorende
95% betrouwbaarheidsinterval van de desbetreffende aandoening gecorrigeerd voor
leeftijd en geslacht. Bijvoorbeeld, 36% van de patiënten met hartfalen heeft diabetes
mellitus. Diabetes mellitus komt vaker voor onder patiënten met hartfalen vergeleken
met patiënten zonder hartfalen (odds ratio 1,8, 95% betrouwbaarheidsinterval 1,7-
1,9). Het gerapporteerde percentage naast de lijnen die hart- en vaatziekten met de
niet- hart- en vaatziekten verbindt geeft het percentage weer voor zowel het hebben
van een hart- en vaatziekten comorbide aandoening als de niet- hart- en vaatziekte
comorbide aandoening. Bijvoorbeeld, 19% van de patiënten met hartfalen heeft
zowel een hart- en vaatziekte comorbide aandoening als een niet- hart- en vaatziekte
comorbide aandoening.
Enkel percentages boven de 2,5% zijn weergegeven. De grootte van de cirkel staat
evenredig met de hoogte van de prevalentie.
Afkortingen: IHZ ischemische hartziekten; COPD Chronic Obstructive Pulmonary
disease; CVA Beroerte; DEP Depressie; HF hartfalen
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk120
Figuur 5.1A Hartfalen
Perifeer vaatlijden
27%
CVA11%
1.7(1.5-1.9)
Rug/nek25%
1.0(0.9-1.1) Kanker27%
1.0(0.9-1.1)
Diabetes36%
1.8(1.7-2.0)
Zicht41%
1.3(1.2-1.4)
Artrose32%
1.0(1.0-1.1)
COPD27%
2.5(2.3-2.7)
IHZ38%
3.1(2.9-3.4)
PV9%
2.2(1.9-2.5)
4% 6% 3%
14%
22%19%
52%
19%
Astma18%
2.0(1.8-2.2)
Gehoor9%
1.0(0.9-1.1)
Depressie10%
1.1(1.0-1.3)
Dementie6%
1.1(0.9-1.3)
RA5%
1.2(1.0-1.4)
Osteoporose14%
1.0(0.9-1.2)
CVA11%
2.3(2.0-2.7)
Rug/nek25%
1.5(1.4-1.6)
Artrose20%
1.2(1.1-1.3)Osteoporose
9%1.5(1.3-1.7)
RA4%
1.4(1.2-1.8)
Depressie11%
1.4(1.3-1.6)
Gehoor6%
1.2(1.0-1.4)
Dementie4%
1.3(1.0-1.6)
Kanker22%
1.5(1.3-1.7)
Diabetes27%
2.0(1.9-2.2)
Zicht26%
1.4(1.3-1.6)
Astma12%
1.3(1.2-1.4)
COPD21%
3.0(2.7-3.3)
IHZ25%
2.8(2.6-3.1)
HF11%
2.7(2.3-3.0)
3% 4% 2%14%
13%13%
9%
44%
18%
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk121
Figuur 5.1B Ischemische hartziekten
Beroerte
CVA7%
1.5(1.3-1.6)
PV8%
2.9(2.6-3.2)
HF13%
3.8(3.6-4.2)
Rug/nek26%
1.4(1.4-1.5)
Artrose24%
1.4(1.3-1.4)
RA4%
1.3(1.1-1.6)
Dementie
Gehoor7%
1.1(0.9-1.3)Depressie
10%1.3(1.2-1.4)
Kanker21%
1.1(1.0-1.2)
Diabetes29%
2.1(2.0-2.2)
Zicht29%
1.5(1.4-1.6)
Astma13%
1.5(1.4-1.6)
COPD16%
2.0(1.9-2.1)Osteoporose8%
1.0(0.9-1.2)
6%
9%
8%
2%
12%
46%
3% 1% 9%
PV8%
2.3(2.0-2.6)
HF11%
2.0(1.8-2.2)
Rug/nek22%
1.0(0.9-1.1)
Kanker22%
1.1(1.0-1.2)
Diabetes25%
1.4(1.3-1.6)
Depressie12%
1.5(1.3-1.7)
Artrose22%
0.9(0.8-1.0)
RA4%
1.3(1.1-1.6) Zicht30%
1.2(1.1-1.3)
Astma11%
1.2(1.1-1.4)
COPD14%
1.4(1.2-1.5)Osteoporose
9%1.0(0.9-1.2)
Gehoor7%
1.1(0.9-1.3)
Dementie6%
2.3(1.9-2.7)
Epilepsie6%
6.5(5.6-7.7)
IHZ19%
1.4(1.2-1.5)
16%
42%
13%
8%10%
10%
22%
3% 4% 3% 2%
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk122
Tabel 5.3 Prevalentie van comorbide hart-vaataandoeningen en de top 10 meest voorkomende andere
comorbide aandoeningen bij patiënten met hartfalen, perifeer vaatlijden, ischemische hart-
ziekten en beroerte, naar leeftijd en geslacht
Mannen Hartfalen
HVZ-comorbiditeit
18-54 55-74 75-84 85+
PV - PV 11% PV 13% PV 11%
IHZ 32% IHZ 42% IHZ 48% IHZ 44%
Beroerte - Beroerte 11% Beroerte 13% Beroerte 18%
TOP Niet-HVZ- comorbiditeit
1. Diabetes 23% Diabetes 42% Zicht 49% Zicht 55%
2. Astma 19% COPD 30% Diabetes 38% Kanker 40%
3. Rug/nek 15% Zicht 26% COPD 34% Diabetes 29%
4. - Artose 21% Kanker 31% COPD 28%
5. - Rug/nek 19% Artrose 25% Artrose 27%
6. - Kanker 18% Rug/nek 20% Rug/nek 19%
7. - Astma 16% Astma 17% Gehoor 15%
8. - Depressie 9% Gehoor 13% Dementie 11%
9. - OP 4% Depressie 7% Astma 10%
10. - Epilepsie 3% Dementie 7% OP 6%
Vrouwen Hartfalen
HVZ-comorbiditeit
18-54 55-74 75-84 85+
PV - PV 8% PV 11% PV 5%
IHZ 15% IHZ 31% IHZ 37% IHZ 34%
Beroerte - Beroerte 7% Beroerte 10% Beroerte 13%
TOP Niet-HVZ- comorbiditeit
1. Astma 31% Diabetes 42% Zicht 52% Zicht 49%
2. Rug/nek 24% Artrose 32% Artrose 43% Artrose 47%
3. Diabetes 23% COPD 29% Diabetes 38% Kanker 31%
4. Depressie 20% Rug/nek 29% Rug/ nek 37% Diabetes 30%
5. Zicht 16% Zicht 28% Kanker 33% Rug/nek 28%
6. Kanker 13% Astma 22% COPD 29% OP 23%
7. - Kanker 19% OP 25% COPD 20%
8. - Depressie 15% Astma 20% Astma 16%
9. - OP 14% Depressie 12% Gehoor 13%
10. - RA 6% Gehoor 10% Dementie 12%
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk123
Mannen Perifeer vaatlijden
HVZ-comorbiditeit
18-54 55-74 75-84 85+
HF - HF 8% HF 18% HF 29%
IHZ 13% IHZ 31% IHZ 38% IHZ 45%
Beroerte - Beroerte 10% Beroerte 13% Beroerte 15%
TOP Niet-HVZ- comorbiditeit
1. Rug/nek 15% Diabetes 32% Zicht 43% Zicht 46%
2. Depressie 13% Rug/nek 24% Diabetes 41% Diabetes 37%
3. Diabetes 13% COPD 22% Kanker 40% Kanker 36%
4. COPD 5% Zicht 21% Artrose 28% Artrose 28%
5. Kanker 4% Kanker 20% COPD 26% Rug/nek 26%
6. Zicht 4% Artrose 15% Rug/nek 26% COPD 21%
7. - Depressie 12% Gehoor 10% Gehoor 15%
8. - Astma 9% Astma 8% Dementie 12%
9. - Gehoor 4% Depressie 6% OP 9%
10. - OP 4% Dementie 6% Astma 9%
Vrouwen Perifeer vaatlijden
HVZ-comorbiditeit
18-54 55-74 75-84 85+
HF HF 8% HF 21% HF 24%
IHZ 4% IHZ 21% IHZ 28% IHZ 31%
Beroerte 3% Beroerte 6% Beroerte 12% Beroerte 15%
TOP Niet-HVZ- comorbiditeit
1. Rug/nek 18% Rug/nek 32% Zicht 51% Zicht 53%
2. Astma 15% COPD 29% Artrose 41% Artrose 42%
3. Depressie 15% Diabetes 27% Rug/nek 35% Kanker 31%
4. Kanker 6% Artrose 25% Kanker/Diabetes 32% Rug/nek 30%
5. COPD 5% Kanker 24% Kanker/Diabetes 32% Diabetes 29%
6. Artrose 4% Zicht 23% COPD 29% OP 25%
7. Zicht 3% Astma 17% OP 27% COPD 21%
8. Diabetes 3% Depressie 13% Astma 18% Gehoor 16%
9. RA 2% OP 12% Gehoor 12% Dementie 11%
10. - RA 6% Depressie 12% Astma 9%
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk124
Mannen Ischemische hartziekten
HVZ-comorbiditeit
18-54 55-74 75-84 85+
HF 4% HF 7% HF 19% HF 29%
PV 4% PV 8% PV 11% PV 12%
Beroerte 3% Beroerte 5% Beroerte 9% Beroerte 13%
TOP Niet-HVZ- comorbiditeit
1. Rug/nek 20% Diabetes 29% Zicht 44% Zicht 56%
2. Diabetes 17% Rug/nek 22% Diabetes 33% Kanker 37%
3. Depressie 13% Zicht 18% Kanker 33% Artrose 30%
4. Astma 10% COPD 16% Artrose 25% Diabetes 29%
5. COPD 6% Kanker 15% Rug/nek 22% Rug/nek 23%
6. Zicht 5% Artrose 15% COPD 21% COPD 19%
7. Artrose 5% Astma 11% Gehoor 12% Gehoor 17%
8. Kanker 3% Depressie 9% Astma 10% Dementie 9%
9. - Gehoor 4% Depressie 5% Astma 8%
10. - RA 2% Dementie 5% Depressie 5%
Vrouwen Ischemische hartziekten
HVZ-comorbiditeit
18-54 55-74 75-84 85+
HF 4% HF 9% HF 19% HF 34%
PV 5% PV 6% PV 8% PV 7%
Beroerte 5% Beroerte 5% Beroerte 8% Beroerte 12%
TOP Niet-HVZ- comorbiditeit
1. Rug/nek 25% Rug/nek 31% Zicht 52% Zicht 52%
2. Astma 23% Artrose 29% Artrose 43% Artrose 49%
3. Depressie 19% Diabetes 27% Rug/nek 38% Rug/nek 33%
4. Diabetes 16% Zicht 23% Diabetes 35% Kanker 31%
5. COPD 10% Astma 19% Kanker 29% Diabetes 29%
6. Artrose 9% COPD 19% OP 21% OP 23%
7. Kanker 8% Kanker 19% COPD 20% Gehoor 17%
8. Zicht 4% Depressie 15% Astma 17% COPD 13%
9. - OP 14% Depressie 10% Astma 13%
10. - RA 5% Gehoor 10% Dementie 11%
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk125
Mannen Beroerte
HVZ-comorbiditeit
18-54 55-74 75-84 85+
HF - HF 7% HF 15% HF 30%
PV - PV 10% PV 11% PV 9%
IHZ 12% IHZ 18% IHZ 28% IHZ 33%
TOP Niet-HVZ- comorbiditeit
1. Depressie 19% Diabetes 27% Zicht 42% Zicht 53%
2. Diabetes 13% Kanker 18% Kanker 35% Kanker 38%
3. Rug/nek 13% Zicht 17% Diabetes 30% Artrose 28%
4. Epilepsie 9% COPD 16% Artrose 22% Diabetes 27%
5. Astma 8% Rug/nek 16% Rug/nek 20% COPD 20%
6. COPD 5% Artrose 12% COPD 17% Rug/nek 19%
7. - Depressie 11% Dementie 11% Gehoor 14%
8. - Astma 10% Gehoor 9% Dementie 12%
9. - Epilepsie 7% Astma 9% Astma 12%
10. - Gehoor 5% Depressie 7% Depressie/OP 5%
Vrouwen Beroerte
HVZ-comorbiditeit
18-54 55-74 75-84 85+
HF - HF 6% HF 13% HF 25%
PV 5% PV 5% PV 8% PV 7%
IHZ 8% IHZ 12% IHZ 20% IHZ 23%
TOP Niet-HVZ- comorbiditeit
1. Rug/nek 23% Diabetes 27% Zicht 46% Zicht 52%
2. Astma 19% Rug/nek 27% Artrose 36% Artrose 44%
3. Depressie 15% Artrose 24% Rug/nek 31% Kanker 26%
4. Diabetes 11% Zicht 22% Diabetes 28% Rug/nek 26%
5. Epilepsie 8% Kanker 18% Kanker 27% Diabetes 26%
6. Artrose 6% Depressie 17% OP 22% Dementie 18%
7. - Astma 16% COPD 16% OP 17%
8. - COPD 15% Depressie 13% Gehoor 16%
9. - OP 11% Astma 12% Depressie 13%
10. - Epilepsie 6% Dementie 8% COPD 11%
Afkortingen: IHZ ischemische hartziekten; COPD Chronic Obstructive pulmonary Disease; OP osteopo-
rose; HF hartfalen; PV perifeer vaatlijden; RA reumatoïde artritis ; Zicht slechtziendheid. Percentages
zijn enkel weergegeven wanneer er ten minste 10 patiënten in de studiepopulatie voorkwamen
Comorbiditeit bij patiënten met HVZ in de huisartsenpraktijk126
Gebruikte literatuur
1. Capewell S, Flaherty M. Rapid mortality falls after risk-factor changes in populations.
Lancet 2011;378:752–753.
2. Feinstein AG. Clinical judgement. 1967. New York: Williams & Wilkins; 1967.
3. Barnett K, Mercer S, Norbury M, Graham Watt, Wyke S, Guthrie B. Epidemiology of
multimorbidity and implications for health care, research, and medical education: a
cross-sectional study. Lancet 2012;380:37–43.
ICD-codes127
Bijlage A Beschrijving ICD-codes
Beschrijving van tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten
Conform voorgaande jaren zijn de hart- en vaatziekten in dit rapport in 10
groepen onderverdeeld. Tot 2015 werd er door de Hartstichting gebruik
gemaakt van de indeling voor hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO.
Sindsdien maakt de Hartstichting gebruik van dezelfde indeling voor
hart- en vaatziekten als het CBS en het RIVM om zo tot vergelijkbare cijfers
te komen. Wat dat voor gevolgen heeft voor de 10 groepen kunt u in onder-
staand overzicht vinden. In cursief staan de aanvullende codes van ziekte-
beelden die onder de TNO indeling ook bij de desbetreffende groep hoorde.
In bijlage 1 op pagina 46 treft u de sterftecijfers conform de TNO indeling.
1. ISCHEMISCHE HARTZIEKTENICD-9
Acuut hartinfarct (410); Overige acute en subacute vormen van ischemische
hartziekten (411); Oud hartinfarct (412); Angina pectoris (413); Andere
vormen van chronische ischemische hartziekten (414)
ICD-10
Angina pectoris (I20); Acuut hartinfarct (I21); Recidief hartinfarct (I22);
Bepaalde actuele complicaties na acuut hartinfarct (I23); Overige acute
ischemische hartziekten (I24); Chronische ischemische hartziekte (I25)
2.CEREBROVASCULAIRE AANDOENINGENICD-9
Subarachnoïdale bloeding (430); Intracerebrale bloeding (431); Overige
en niet-gespecificeerde intracraniale bloedingen (432); Afsluiting en
stenose van precerebrale arteriën (433); Afsluiting van cerebrale arteriën
(434); Transiënte cerebrale ischaemie (435); Acute, niet scherp omschreven
cerebrovasculaire aandoeningen (436); Overige en niet scherp omschreven
cerebrovasculaire aandoeningen (437); Late gevolgen van cerebrovasculaire
aandoeningen (438)
ICD-10
Subarachnoïdale bloeding (I60); Intracerebrale bloeding (I61); Overige niet-
traumatische intracraniale bloeding (I62); Cerebraal infarct (I63); Beroerte,
niet gespecificeerd als bloeding of infarct (I64); Occlusie en stenose van
ICD-codes128
precerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct (I65); Occlusie
en stenose van cerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct (I66);
Overige cerebrovasculaire ziekten (I67); Late gevolgen van cerebrovasculaire
ziekte (I69)
TNO indeling: + Transient ischaemic attack en verwante syndromen (G45)
3. ARTERIEEL VAATLIJDENICD-9
Arterioveneuze fistel en aneurysma van de longslagader (417.0 en 417.1);
Aneurysma van de aorta (441); Overige aneurysmata (442); Claudicatio inter-
mittens (443.9)*; Arteriële embolie en trombose (444); Polyarteritis nodosa
en verwante aandoeningen (446); Overige aandoeningen van arteriën en
arteriolen (447)
ICD-10
Arterioveneuze fistel van longvaten (I28.0); Aneurysma van longarterie
(I28.1); Aneurysma en dissectie van aorta (I71); Overige aneurysmata (I72);
Claudicatio intermittens (I73.9)*; Arteriële embolie en thrombose (I74);
Overige aandoeningen van arteriën en arteriolen (I77)
TNO indeling: + Polyarteritis nodosa en verwante aandoeningen (M30) & Overige
necrotiserende vaataandoeningen (M31)* In TNO indeling is Claudicatio Intermittens onder Overige ziekten van het vaatstelsel
en lymfewegen ingedeeld.
4. REUMATISCHE HARTZIEKTEN EN KLEPGEBREKEN ICD-9
Acuut gewrichtsreuma zonder vermelding van hartaandoening (390);
Acuut gewrichtsreuma met hartaandoening (391); Reumatische chorea
(392); Chronische reumatische pericarditis (393); Aandoeningen van de
mitralisklep (394); Aandoeningen van de aortaklep (395); Aandoeningen
van de mitralis -en aortakleppen (396); Aandoeningen van andere endo-
cardstructuren (397); Overige reumatische hartaandoeningen (398); Overige
aandoeningen van het endocard (424)
ICD-10
Acuut reuma zonder vermelding van hartaandoening (I00); Acuut reuma
met hartaandoening (I01); Reumatische chorea (I02); Reumatische aandoe-
ningen van mitralisklep (I05); Reumatische aandoeningen van aortaklep
(I06); Reumatische aandoeningen van tricuspidalisklep (I07); Multipele
klepaandoeningen (I08); Overige reumatische hartziekten (I09); Niet-
reumatische mitralisklepaandoeningen (I34); Niet-reumatische aortaklep-
ICD-codes129
aandoeningen (I35); Niet-reumatische tricuspidalisklepaandoeningen (I36);
Pulmonalisklepaandoeningen (I37)
5. INFECTIEUZE HARTZIEKTENICD-9
Acute pericarditis (420); Acute en subacute endocarditis (421); Acute
myocarditis (422); Overige aandoeningen van het pericard (423)
TNO indeling: + Cardiovasculaire syfilis (093)
ICD-10
Endomyocardiale (eosinofiele) ziekte (I42.3); Acute pericarditis (I30);
Overige ziekten van pericard (I31); Acute and subacute endocarditis (I33);
Endocarditis, klep niet gespecificeerd (I38); Acute myocarditis (I40)
TNO indeling: + Cardiovasculaire syfilis (A52.0)
7. OVERIGE HARTZIEKTENICD-9
Acute pulmonale hartaandoening (415); Chronische pulmonale hartaandoe-
ning (416); Cardiomyopathie (425); Geleidingsstoornissen (426); Cardiale
dysritmieën (427); Hartfalen (428); Niet scherp omschreven ziektebeelden
en complicaties van hartziekten (429)
TNO indeling: + Afwijking bij cardiovasculair functie-onderzoek (794.3)
ICD-10
Longembolie (I26); Overige pulmonale hartziekten (I27); Cardiomyopathie
met hartdilatatie (I42.0); Obstructieve hypertrofische cardiomyopathie
(I42.1); Overige hypertrofische cardiomyopathie (I42.2); Endocardiale fibro-
elastosis (I42.4); Overige restrictieve cardiomyopathie (I42.5); Alcoholische
cardiomyopathie (I42.6); Cardiomyopathie door geneesmiddelen en
andere uitwendige agentia (I42.7); Overige cardiomyopathieën (I42.8);
Cardiomyopathie, niet gespecificeerd (I42.9); Atrioventriculair block en
linker-bundeltakblock (I44); Overige geleidingsstoornissen (I45);
Hartstilstand (I46); Paroxysmale tachycardie (I47); Atriumfibrillatie
en -flutter (I48); Overige hartritmestoornissen (I49); Hartfalen
(I50); Complicaties en slecht omschreven hartziekten (I51); Post-
cardiotomiesyndroom (I97.0); Overige functionele stoornissen na hart-
chirurgie (I97.1); Overige aandoeningen van hart en vaatstelsel na een
medische verrichting, niet elders geclassificeerd (I97.8); Aandoening van
hart en vaatstelsel na een medische verrichting, niet gespecificeerd (I97.9)
TNO indeling: + Afwijkende uitslagen van cardiovasculair functie-onderzoek (R94.3)
ICD-codes130
8. ATHEROSCLEROSE EN /OF HYPERTENSIEICD-9
Essentiële hypertensie (401); Hartziekte ten gevolge van hypertensie (402);
Nierziekte ten gevolge van hypertensie (403); Hart -en nierziekten ten gevol-
ge van hypertensie (404); Secundaire hypertensie (405); Atherosclerose (440)
ICD-10
Essentiële (primaire) hypertensie (I10); Hypertensieve hartziekte (I11);
Hypertensieve nierziekte (I12); Hypertensieve hart -en nierziekte (I13);
Secundaire hypertensie (I15); Atherosclerose (I70)
9. VENEUS VAATLIJDENICD-9
Flebitis en tromboflebitis (451); Vena portae trombose (452); Overige
veneuze embolie en trombose (453); Varices van de onderste extremiteiten
(454); Hemorroïden (455); Varices op overige localisaties (456)
ICD-10
Flebitis en tromboflebitis (I80); Trombose van vena portae (I81); Overige
veneuze embolie en trombose (I82); Varices van de onderste extremiteiten
(I83); Hemorroïden (I84); Slokdarmvarices (I85); Varices op overige lokalisa-
ties (I86); Overige aandoeningen van venen (I87)
10. OVERIGE ZIEKTEN VAN HET VAATSTELSEL EN DE LYMFEWEGENICD-9
Overige aandoeningen van de longcirculatie (417.8 en 417.9); Syndroom van
Raynaud (443.0); Tromboangitis obliterans (443.1); Overige arteriele dissectie
(443.2); Overige gespecificeerde perifeer vasculaire ziekten (443.8); Ziekten
van capillairen (448); Niet-infectieuze aandoeningen van de lymfewegen
(457); Hypotensie (458); Overige ziekten van de tractus circulatorius (459)
TNO indeling: + Tuberculose van de perifere lymfeklieren (017.2); Hemangioom en
lymfangioom (228); Lymfadenitis (289.1, 289.2 en 289.3); Vasculaire insufficiëntie van
de darm (557); Syncope en collaps (780.2); Oedeem (782.3); Cyanose (782.5); Bleekheid
en opvliegingen (782.6); Symptomen van het hart en vaatstelsel (785); Pijn op de borst
(786.5); Splenomegalie (789.2)
ICD-10
Overige gespecificeerde ziekten van longvaten (I28.8); Ziekte van longvaten,
niet gespecificeerd (I28.9); Syndroom van Raynaud (I73.0); Tromboangitis
obliterans (I73.1); Overige gespecificeerde perifeer vasculaire ziekten
(I73.8); Ziekten van capillairen (I78); Niet-specifieke lymfadenitis (I88);
ICD-codes131
Overige niet-infectieuze aandoeningen van lymfevaten en lymfeklieren
(I89); Hypotensie (I95); Lymfoedeem na mastectomie (I97.2); Overige en niet
gespecificeerde aandoeningen van hart en vaatstelsel (I99)
TNO indeling: + Tuberculeuze perifere lymfadenopathie (A18.2); Hemangioom en lym-
fangioom, elke lokalisatie (D18); Vaataandoeningen van de darm (K55); Afwijkingen
van de hartslag (R00); Hartgeruisen en overige geluiden van cardiale oorsprong (R01);
Gangreen (R02); Pijn op de borst bij ademhaling (R07.1); Precordiale pijn (R07.2);
Overige pijn op de borst (R07.3); Pijn op de borst, niet gespecificeerd (R07.4); Overige
gespecificeerde symptomen en tekenen betreffende hart en vaatstelsel en luchtwegen
(R09.8); Splenomegalie (R16.1); Cyanose (R23.0); Bleekheid (R23.1); Opvliegingen
(R23.2); Syncope en collapse (R55); Cardiogene shock (R57.0); Bloeding (R58); Vergrote
lymfeklieren (R59); Oedeem (R60)
TNO indeling: AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN EN VAATAFWIJKINGENICD-9
Congenitale afwijkingen van bulbus cordis en sluiting van het hartseptum (745);
Overige congenitale afwijkingen van het hart (746); Overige congenitale afwijkingen
van de tractus circulatorius (747)
ICD-10
Persisterende foetale circulatie (P29.3); Congenitale misvormingen van hartcompar-
timenten en verbindingen (Q20); Congenitale misvormingen van hartsepta (Q21);
Congenitale misvormingen van pulmonalis -en tricuspidaliskleppen (Q22); Congenitale
misvormingen van aorta -en mitraliskleppen (Q23); Overige congenitale misvormingen
van hart (Q24); Congenitale misvormingen van grote arteriën (Q25); Congenitale
misvormingen van grote venen (Q26); Overige congenitale misvormingen van perifeer
vaatstelsel (Q27); Overige congenitale misvormingen van hart en vaatstelsel (Q28)
ICD-codes132
Overig: DEMENTIEICD-10
Dementie in Alzheimer (F00); Vasculaire dementie (F01); Dementie in ove-
rige ziekten (F02); Dementie zonder nadere specificatie (F03); de ziekte van
Alzheimer (G30); Seniele hersendegeneratie (G31.1); Overige degeneratieve
ziekten van het zenuwstelsel (G31.8)
CHRONISCHE NIERZIEKTENICD-10
Chronische nierziekte (N18); Niet gespecificeerde nierinsufficiëntie (N19)
DIABETESICD-10
Type I diabetes mellitus (E10); Type II diabetes mellitus (E11); Diabetes
mellitus verband houdend met ondervoeding (E12); Overige gespecifieerde
vormen van diabetes (E13); Niet-gespecificeerde diabetes mellitus (E14);
Neonatale diabetes mellitus (P70.2); Diabetes mellitus tijdens zwanger-
schap (O24)
Inhoudsopgave Voorwoord 3
Samenstelling van de Werkgroep Cijfers van de Hartstichting 5
1 Ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten 7
2 Hartfalen in Nederland 51
3 Openhartoperaties en percutane coronaire interventies bij patiënten met hartziekten in Nederland 81
4 Prevalentie van risicofactoren voor hart- en vaatziekten op basis van het Lifelines cohort 91
5 Comorbiditeit bij patiënten met hart- en vaatziekten in de huisartsenpraktijk 113
Bijlage
A Beschrijving ICD-codes van de tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten 127
Colofon
Zetwerk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Druk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Uitgave: 2018
ISBN: 978-90-75131-82-6
NUR 870
Hart- en vaatziekten in Nederland 2018
3.31
812
RP9
1 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2018
Cijfers overrisicofactoren, hartinterventies,ziekte en sterfte
Hart- en vaatziekten in Nederland 2018
3.31
812
RP9
1 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2018
Cijfers overrisicofactoren, hartinterventies,ziekte en sterfte
Recommended