View
223
Download
1
Category
Preview:
Citation preview
Op weg naar een betere
toegankelijkheid
Een overzicht van een aantal
uitvoeringsvarianten en hun
bouwtechnische aandachtspunten
Sda Draft 2-Jun-15
DEEL VLOEREN &
BUITENVERHARDINGEN
5/26/2014 1 SDA-DRAFT
1. INHOUDSOPGAVE: 2. Voorwoord ...................................................................................................................................... 2
3. Doelstellingen document................................................................................................................. 4
4. Terminologie en gebruikte symbolen.............................................................................................. 5
5. Regelgeving, Normering & Literatuur ............................................................................................ 7
5.1. Regelgeving ............................................................................................................................ 7
5.1.1. België .............................................................................................................................. 7
5.1.2. Buitenland ....................................................................................................................... 8
5.2. Normering ............................................................................................................................... 8
5.3. Literatuur................................................................................................................................. 9
6. Sanitair .......................................................................................................................................... 10
7. Vloeren en buitenverharding: ........................................................................................................ 10
7.1. Inleiding ................................................................................................................................ 10
7.2. Fiches .................................................................................................................................... 12
7.2.1. Fiche 18 – Niveauverschillen, vlakheid & textuur ........................................................ 12
7.2.2. Fiche 19 – Stabiliteit buitenverharding ......................................................................... 19
7.2.3. Fiche 20 – Stroefheid & slipweerstand ......................................................................... 22
7.2.4. Fiche 21 – Rolweerstand ............................................................................................... 25
7.2.5. Fiche 22 – Zintuiglijke waarneming ............................................................................. 28
7.2.6. Fiche 23 – Hellingen ..................................................................................................... 33
8. Schrijnwerk ................................................................................................................................... 37
9. Bibliografie ................................................................................................................................... 37
5/26/2014 2 SDA-DRAFT
2. VOORWOORD Thema’s als toegankelijkheid en Universal Design krijgen meer en meer aandacht bij de realisatie van
bouwprojecten. Personen met een beperking in de breedste zin van het woord willen maximaal
kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven en dan is een toegankelijk gebouwde omgeving
één van de randvoorwaarden.
De aandacht die toegankelijke gebouwen krijgen situeert zich op verschillende niveaus, gaande van
nieuwe regelgeving, aandacht voor het onderwerp bij het uitwerken van normen,
productontwikkeling, innovatie, evaluatiesoftware,… Het aanbod aan publicaties en richtlijnen is erg
groot, zo zijn bijvoorbeeld de normbepalingen van de regelgevingen in de verschillende Gewesten
niet uniform. Door even over de grens te kijken leren we wat in de ons omringende landen als norm of
regelgeving wordt aangehouden. Landen als de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk hebben
een sterke traditie op gebied van toegankelijk bouwen en de regelgeving wordt er vaak sterker
onderbouwd met onderzoeksactiviteiten, testopstellingen of bevraging van eindgebruikers. Bovendien
is deze informatie vaak gewoon publiek beschikbaar, waardoor men de pro’s en contra’s van bepaalde
eisen kan evalueren.
Regelgeving is immers één zaak. Wanneer men in moeilijke omstandigheden (bijvoorbeeld bij
renovatie) een maximale toegankelijkheid wil garanderen, of wanneer men wil innoveren en
vernieuwende oplossingen op de markt wil brengen, dan is achtergrondkennis essentieel. De
bouwheer, producent, ontwerper of uitvoerende aannemer heeft vaak geen/beperkt zicht op de
achtergrondkennis of het waarom van bepaalde voorschriften.
In dit document komt ook de woningbouw aan bod. De principes van levenslang wonen en
aanpasbaarheid stellen enkele technische uitdagingen die in onderstaande fiches ook hun oplossing
kunnen vinden.
Individuele woningaanpassing en oplossingen op maat worden hier niet behandeld, de individuele
woningaanpassing gebeurt meestal na adviesverlening door een ergotherapeut. Ook de specifieke
uitdagingen verbonden aan zorgverlening (ruimtebehoefte zorgverlening, mogelijke hulpmiddelen
zoals tillift) komen hier niet aan bod. Dit document wil en kan niet zo ver gaan om voor alle situaties
een antwoord te bieden. Het mag hopelijk wel een bron van inspiratie zijn bij de realisatie van een
betere toegankelijkheid, een stap in de richting van een grotere uniformiteit bij de eisen/ criteria en
een brug slaan tussen de toegankelijkheidssector en de bouwsector.
Voor de uitwerking van dit document werden een aantal werkgroepen samengesteld, waar de inhoud
werd besproken:
Samenstelling van de werkgroep ‘Toegankelijkheid van sanitair’: Bart Bleys (WTCB), Mieke Broeders (Enter), Stefan Danschutter (WTCB), Jan Desmyter (WTCB), Raf Geudens (Aquaconcept), Danny
Neyens (Bureau voor architectuur en planning), Kathleen Polders (Enter), Jan Staes (Geberit), Hubert Talier (Aquaconcept), Philippe Van
Houcke (Villeroy & Boch Bath & Wellness), Tinne Vangheel (WTCB), Julie Vanhalewyn (CAWaB/Plain-pied) en Hugo Vankeymeulen
(Gyproc Saint-Gobain Construction Products)
Samenstelling van de werkgroep ‘Toegankelijkheid van vloeren en buitenverhardingen’: Karolien Baldewijns (TMK), Anneleen Bergiers (OCW), Mieke Broeders (Enter), Stefan Danschutter (WTCB), Jan Desmyter (WTCB),
Marie-Madeleine Mennens (M3 Architects – Mennens MM), Kathleen Polders (Enter), Tinne Vangheel (WTCB), Julie Vanhalewyn
(CAWaB/Plain-pied), Joeri Verellen (TMK), Tom Verstaen (Karweidienst Verstaen), Lieve Vijverman (FEBE), Ann Volckaert (OCW) en
Lisa Wastiels (WTCB)
5/26/2014 3 SDA-DRAFT
Samenstelling van de werkgroep ‘Toegankelijkheid van schrijnwerk’ TC Binnenschrijnwerk
De verdere samenstelling van deze werkgroep zal bepaald worden door de laatste vergadering (mei/juni 2015)
5/26/2014 4 SDA-DRAFT
3. DOELSTELLINGEN DOCUMENT Dit document moet resulteren in een WTCB-rapport. Dit betekent dat het gaat over een publicatie die
meer fundamentele informatie over een bepaald domein uit de bouwsector verzamelt en kritisch
evalueert. Voor dit document is het centrale domein ‘toegankelijkheid van gebouwen’ en ‘levenslang
wonen’, met aandacht voor de onderwerpen sanitair, vloeren & buitenverhardingen en schrijnwerk.
Op basis van deze opdeling zijn er drie hoofdstukken, waarbij de doelstellingen per hoofdstuk werden
aangepast aan het onderwerp en de beschikbare informatie. Ieder hoofdstuk is opgebouwd uit fiches
die telkens dezelfde structuur hebben. De fiches zijn in hun geheel te lezen aangezien er ook
oplossingen worden vermeld die kritisch geëvalueerd worden. Hieronder een korte omschrijving met
de doelstellingen van de drie afzonderlijke hoofdstukken:
Hoofdstuk 6 – Sanitair:
Dit hoofdstuk bespreekt sanitair, met aandacht voor het toilet en de inloopdouche. Er worden
een aantal uitvoeringsvarianten overlopen, met aandacht voor de verschillende deelaspecten
en de uitvoering door verschillende beroepstakken. Er wordt ook nagegaan hoe er een link
kan worden gelegd met de databank Techcom, de databank bouwproducten van het WTCB.
Hoofdstuk 7 – Vloeren en buitenverhardingen:
Er bestaan verschillende documenten (onder de vorm van gidsen en richtlijnen), die een
uitspraak doen over materialen die men kan gebruiken voor de realisatie van een toegankelijk
pad, een wegverharding of een vloer. Meestal resulteert dit in lijsten van materialen of
samenstellingen die men kan gebruiken voor de realisatie hiervan. Herhaling wordt vermeden
door dieper in te zoomen op testprocedures en beoordelingscriteria die toelaten om
materiaalonafhankelijke beoordelingen uit te voeren. Bestaande testprocedures en
proefopstellingen worden besproken en de ervaringen opnieuw gebundeld in fiches.
Hoofdstuk 8 – Schrijnwerk:
Dit hoofdstuk bespreekt schrijnwerk, met aandacht voor ramen, deuren en trappen. Er wordt
aandacht besteed aan de toegankelijkheid, maar tegelijk worden ook de andere
bouwtechnische eisen niet uit het oog verloren. Mogelijke alternatieve oplossingen voor
‘moeilijke situaties’ worden in kaart gebracht. Ook in dit hoofdstuk wordt nagegaan hoe er
een link kan gelegd worden met de databank Techcom, de databank bouwproducten van het
WTCB.
5/26/2014 5 SDA-DRAFT
4. TERMINOLOGIE EN GEBRUIKTE SYMBOLEN
Integrale
toegankelijkheid
Integrale toegankelijkheid betekent dat gebouwen, omgeving en
dienstverlening bereikbaar, betreedbaar en bruikbaar moeten zijn voor
iedereen. Iedereen moet deze bovendien op een onafhankelijke en
gelijkwaardige manier kunnen gebruiken. Verschillende behoeften van
mensen worden zo op een vanzelfsprekende wijze geïntegreerd in
voorzieningen die bruikbaar zijn voor iedereen [Definitie ‘Enter vzw’]
Universal Design An approach to design that incorporates products as well as building
features which, to the greatest extent possible, can be used by everyone.
[Definitie ‘Ron Mace’]. Andere termen die men ook vaak terugvindt zijn
‘design for all’ of ‘inclusive design’
Meegroeiwonen Meegroeiwonen is een duurzame, lange termijnvisie op wonen en bouwen.
Het biedt zowel antwoorden op demografische evoluties als op de
veranderende noden en wensen van het individuele leven. Het heeft zowel
betrekking op de individuele wooneenheid als op het wijk- en buurtniveau
en het gemeentelijk/stedelijk weefsel [Definitie ‘Ontwerpgids
Meegroeiwonen’]
Aanpasbaarheid Aanpasbaar bouwen is een manier van ontwerpen en bouwen waarbij
nieuwe woningen en appartementen eenvoudig en tegen lage kosten
kunnen worden aangepast in functie van de veranderende noden van de
bewoners. Aanpasbaar bouwen maakt dat aanpassingen vlotter kunnen
gebeuren, maar biedt geen garantie voor een individuele situatie, in
bepaalde gevallen moet gekozen worden voor aangepast bouwen.
Levenslang wonen
Aangepast bouwen Aangepast bouwen betekent bouwen voor personen met een specifieke
handicap, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt.
Antropometrie Antropometrie is toegepaste antropologie. Het woord betekent letterlijk
‘het meten van mensen’ en houdt zich bezig met het vaststellen van
afmetingen en verhoudingen van het menselijk lichaam. Antropometrie
speelt een belangrijke rol in industrieel ontwerpen, ergonomie en
architectuur, waar de statistische data over de verdeling van de
lichaamsmaten gebruikt worden om een product, werkpost of ruimte te
optimaliseren.
Ergonomie Ergonomie is de professionele discipline die borgt dat systemen, taken en
functies, producten, machines, userinterfaces en de omgeving zodanig
ontworpen zijn dat deze afgestemd zijn op de fysieke en mentale
vermogens en vaardigheden van de mensen (Def.: Handboek
Ergonomie/Arbo)
Reflectiecoëfficiënt/LRV: NBN L 13-001 (2.7.1) (Resulterende) reflectiefactor (van een lichaam):
Verhouding tussen de totale door dit lichaam teruggekaatste lichtstroom
en de totale invallende lichtstroom (symbool: )
BS 8493 (Light Reflectance Value – LRV):
Proportion of visible light reflected by a surface, weighted for the
sensitivity to light of the human eye.
Note: This is equivalent to CIE Tristimulus value Y10 when viewed under
illuminant D65 and when measured with the appropriate specimen and
measurement geometry.
Kleurverschil: Het kleurverschil wordt uitgedrukt in E en het is een maat voor de
afstand tussen twee kleuren. Deze waarde is in oorsprong gebaseerd op
5/26/2014 6 SDA-DRAFT
een berekening in de L*a*b*-kleurruimte of CIELAB-ruimte (1976),
waarbij het kleurverschil wordt uitgedrukt als:
E = √(𝐿1 − 𝐿2)2 + (𝑎1 − 𝑎2)
2 + (𝑏1 − 𝑏2)2
Intussen is deze formule verder geëvolueerd en verbeterd, zodat de
bekomen waarde beter aansluit bij het werkelijk waargenomen
kleurverschil en dit voor de volledige kleurruimte:
→ CIE 1994 – formule
→ CIE 2001 - formule
Vlakheid: De vlakheid van een vloer wordt bepaald door de afwijkingen van het
oppervlak van die vloer in plus of in min ten opzicht van een bepaald
‘referentievlak’ – theoretisch het peil van die vloer. Om de vlakheid van
een vloer praktisch te kunnen meten wordt gebruik gemaakt van een lat
die men op de vloer plaatst (Figure 2). De keuze van de tolerantie op de
vlakheid van de vloer is functie van de gekozen vloerbedekking, het
gebruik ervan en het gewenste uitzicht.
Niveauverschil Het niveauverschil is het maximum toegelaten hoogteverschil tussen twee
aangrenzende vloer- of straatelementen.
Textuur: De textuur van een wegdek kan omschreven worden als de afwijking van
het wegdek ten opzichte van het perfecte vlak, een ander woord is de
ruwheid. Men maakt een onderscheid tussen microstextuur (0,5 mm),
macrostextuur (0,5 – 50 mm), megatextuur (50 – 500 mm) en
oneffenheden (> 500 mm).
Stabiliteit De stabiliteit van een ondergrond wordt bepaald door de mate waarin hij
weerstand biedt aan vervormingen ten gevolge van schuifspanningen of
drukspanningen.
Stroefheid/Slipweerstand De stroefheid wordt gedefinieerd als de wrijvingsweerstand bij contact
tussen een voet of een band en het weg- of vloeroppervlak. De
wrijvingsweerstand bij lage snelheden (voetgangers, rolstoelgebruikers)
wordt vooral bepaald door de microstructuur van het oppervlak (zie
textuur). Het tegenovergestelde van een stroef oppervlak is een glad
oppervlak, een oppervlak dient dus een voldoende slipweerstand te
bezitten.
Rolweerstand De rolweerstand is de weerstand die een wiel ondervindt wanneer het
wordt voortbewogen over een bepaald oppervlak.
Geleidelijn Met een geleidelijn wordt een speciaal voor de geleiding van blinden en
slechtzienden aangebracht kunstmatig element bedoeldt, dat als
oriëntatiepunt of als ononderbroken geleiding bij het lopen kan gebruikt
worden.
Gidslijn Met een gidslijn wordt een natuurlijk in de ruimte aanwezig element
bedoeld dat, hoewel niet specifiek met dit doel aangebracht, kan gebruikt
worden als oriëntatiepunt of als ononderbroken geleiding bij het lopen. TABEL 1: GEHANTEERDE TERMINOLOGIE
5/26/2014 7 SDA-DRAFT
5. REGELGEVING, NORMERING & LITERATUUR Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de verschillende soorten documenten waarmee rekening werd
gehouden in onderstaande fiches. Het betracht geen volledigheid, maar wel een referentiekader
waarnaar kan verwezen worden.
5.1. REGELGEVING
5.1.1. BELGIË De regelgeving op gebied van toegankelijkheid van gebouwen is in België een bevoegdheid van de
Gewesten, zowel het toepassingsgebied als de normbepalingen zullen dus enigszins verschillend zijn
in het Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Vlaanderen:
In Vlaanderen is er het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van een gewestelijke
stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid van gebouwen (BVR 05/06/2009 - BS
02/09/2009), dit besluit is sinds 01/03/2010 van kracht en heeft intussen reeds een aantal aanpassing
ondergaan (BVR 18/02/2011 – BS 21/03/2011). Deze stedenbouwkundige verordening valt onder het
decreet Ruimtelijke Ordening, wat betekent dat de controle plaatsvindt bij het aanvragen van een
Stedenbouwkundige Vergunning. Enkel de op plan afleesbare elementen maken dus onderdeel uit van
de normbepalingen opgenomen in de verordening. Uiteraard vereist een integraal toegankelijke
gebouwde omgeving veel meer dan de op plan afleesbare elementen, denken we maar aan het gebruik
van contrasten, het plaatsen van beugels,… Hulpmiddelen worden ter beschikking gesteld onder de
vorm van een online handboek, een checklist en een website: http://www.toegankelijkgebouw.be
(01/01/2015)
Brussel:
In Brussel is er het Besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BBHG 21/11-
2006 – BS 19/12/2006) tot goedkeuring van de Titels I tot VIII van de Gewestelijke
Stedenbouwkundige Verordening, van toepassing op het volledige grondgebied van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. Het Besluit is opgedeeld in 8 titels waarbij specifiek voor toegankelijkheid
vooral de titels IV & VII relevant zijn.
Titel IV: Toegankelijkheid van gebouwen voor personen met beperkte mobiliteit
Titel VII: De wegen, de toegangen ertoe en de naaste omgeving ervan
Deze stedenbouwkundige verordening valt onder het Brussels Wetboek Ruimtelijk Ordening en ook
hier is het dus bij aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning dat de nodige controles worden
uitgevoerd, wat in Titel IV van de verordening is terug te vinden is wel niet beperkt tot de op plan
afleesbare elementen.
Meer informatie over de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening: http://www.gsv.irisnet.be
Wallonië:
In Wallonië is er de Code Wallon de l’aménagement du territoire, de l’urbanisme, du patrimoine et de
l’énergie waarin net als de andere Gewesten voorschriften zijn terug te vinden voor de
toegankelijkheid van gebouwen. Artikel 414 van het CWATUPE beschrijft het toepassingsdomein,
welke types gebouwen dus moeten voldoen aan de normbepalingen die beschreven zijn in artikel 415.
5/26/2014 8 SDA-DRAFT
Net als in de andere gewesten gebeurt de controle bij aanvraag van een stedenbouwkundige
vergunning. De normbepalingen die zijn terug te vinden in artikel 415 van het CWATUPE, zijn niet
beperkt tot de plan afleesbare elementen.
Meer informatie over de artikels 414 & 415 van de CWATUPE:
http://mrw.wallonie.be/dgatlp/dgatlp/Pages/DGATLP/PagesDG/CWATUP/GEDactualise/GED/gedLi
steArbo.asp
5.1.2. BUITENLAND Ook in de ons omringende landen bestaat er regelgeving, hieronder een overzicht van de landen die
tevens beschikken over een normering en dus mogen beschouwd worden als het meest
vooruitstrevend op gebied van toegankelijk bouwen.
Land Regelgeving
Verenigd Koninkrijk Building Regulations – Part M: Access to and use of buildings
Nederland Nederlandse Bouwbesluit – Afdeling 4.4: Bereikbaarheid en
toegankelijkheid nieuwbouw
Duitsland De regelgeving wordt bepaald door de verschillende Länder
Frankrijk Code de la construction et de l’habitation
Partie législative: articles L 111-7 à L 111-8-4
Partie réglementaire: articles R 111-18 à R 111-19-30
Spanje CTE – Código Técnico de la edification
Seguridad de Utilización y Accesibilidad
Verenigde Staten Americans with Disability Act (ADA)
ADA Standards
Denemarken Building Regulations – Design, layout and fitting out of buildings
3.2 Access/Accessibility
Oostenrijk De regelgeving wordt bepaald door de verschillende Länder TABEL 2: OVERZICHT VAN REGELGEVING IN EEN AANTAL LANDEN
5.2. NORMERING
Naast regelgeving wordt er ook binnen normering gezocht naar manieren om thema’s als
toegankelijkheid en maximale bruikbaarheid van producten (Universal Design) te integreren in het
normalisatieproces.
Onder ‘normen’ verstaan we niet hetzelfde als ‘normbepalingen’. Verschillende van de hierboven
opgesomde regelgevingen bevatten normbepalingen, maar zijn geen normen. In België worden
normen uitgegeven door het Belgisch Instituut voor Normalisatie. In principe zijn normen niet
bindend, niettemin worden de gehomologeerde of geregistreerde Belgische normen juridisch
beschouwd als de regels van de kunst of de goede praktijk.
België heeft, net als de meeste landen uit de Europese Unie, geen norm voor de toegankelijkheid van
gebouwen. Internationaal is er sinds 2011 de norm ISO 21542[1]
‘Building construction – accessibility
and usability of the built environment’. Hoewel deze normen internationaal werd opgesteld zijn er
slechts weinig landen die deze ook effectief hebben overgenomen. Binnen de Europese Unie zijn er
zeven landen die een eigen normalisatie voor de toegankelijkheid van gebouwen hebben uitgewerkt.
Een aantal landen hebben zelfs verschillende normen, die verschillende deelaspecten behandelen.
Hieronder een overzicht van de belangrijkste normen:
Comment [SDA1]: In herziening, dus bij publicatie vermoedelijk aan te passen
Comment [SDA2]: Al niet meer zo recent – update nodig?
5/26/2014 9 SDA-DRAFT
Land Norm (ter illustratie – niet limitatief)
Verenigd Koninkrijk[2]
BS 8300: Design of buildings and their approaches to meet the needs of
disabled people – code of practice
Nederland[3]
NEN 1814: Toegankelijkheid van buitenruimten, gebouwen en woningen
Duitsland[4]
DIN 18040-1: Barrierefreies Bauen – Planungsgrundlagen – Teil 1:
Öffentlich zugängliche Gebaüde
Frankrijk[5]
BP P96-102: Accessibilité aux personnes handicapées – Guide de bonnes
pratiques sur la gouvernance de la chaîne de l’accessibilité d’un bâtiment
et de ses abords
Spanje[6]
UNE 41500: Accesibilidad en la edificación y el urbanismo
Criterios generals de diseño
Verenigde Staten[7]
ICC A117.1: Accessible and usable buildings and facilities
Denemarken[8]
DS 3028: Accessibility Standard
Oostenrijk[9]
Önorm B1600: Building without barriers – design principles TABEL 3: OVERZICHT VAN EEN AANTAL NORMEN
Ook op Europees niveau zijn er een aantal initiatieven die de toegankelijkheid van de bebouwde
omgeving moeten verbeteren. In de fundamentele eisen van de Bouwproductenverordening wordt, in
tegenstelling tot vroeger, de toegankelijkheid van gebouwen voor personen met beperkingen
uitdrukkelijk vermeld. Deze BPV is de opvolger van de BPR (Bouwproductenrichtlijn). De wijze
waarop deze nieuwe vereiste de volgende jaren zal geïntegreerd worden in het Europese
normalisatieproces is vooralsnog niet bekend.
Verder werd reeds in 2001 onder mandaat M/238 van de Europese Commissie de CEN/CENELEC
Guide 6 uitgewerkt: ‘Guidelines for standard developers to adress the needs of older persons and
persons with disabilities’. De impact van dit document bleef evenwel beperkt, zowel de moeilijke
implementatie in productnormen als het niet verplichtend karakter ervan hebben hierin ongetwijfeld
meegespeeld. In 2014 is er een nieuwe draftversie van dit document verschenen.
5.3. LITERATUUR
De literatuurstudie voor dit rapport was zeer uitgebreid evenals de aard der documenten. In grote
lijnen wordt naar volgende types documenten verwezen:
Publicaties die gebaseerd zijn op hetzij ervaring van de auteur, hetzij bevraging van
eindgebruikers
Publicaties die gebaseerd zijn op biomechanische, antropometrisch of ergonomische studies,
veelal gekoppeld aan het uitvoeren van bepaalde handelingen of acties. Het
toepassingsdomein is meestal beperkt tot de omschreven handeling of actie, extrapolatie naar
andere situaties moet met de nodige omzichtigheid gebeuren.
Publicaties die een vergelijking opzetten van bestaand onderzoek en normen. Vergelijkbaar
met de doelstellingen van dit document
Publicaties die relevante technische informatie bevatten: Technische Voorlichtingsnota’s,
normen, Technische Specificaties,…
Binnen de literatuurstudie is er in het bijzonder aandacht besteed aan publicaties die verschenen zijn
in België en de verschillende actoren die actief zijn op het gebied van toegankelijk bouwen. In de
verschillende fiches wordt verwezen naar de documenten en een literatuurlijst is toegevoegd op het
einde van dit document.
5/26/2014 10 SDA-DRAFT
6. SANITAIR
7. VLOEREN EN BUITENVERHARDING:
7.1. INLEIDING
Vloeren en buitenverharding vormen een belangrijk onderdeel van een goed toegankelijke gebouwde
omgeving. Verschillende van de hierboven reeds aangehaalde documenten bevatten dan ook eisen
voor de uitvoering van vloeren, buitenverhardingen of meer algemeen de horizontale circulatiewegen.
België:
o [10] (31/3/2014) Vlaams Handboek Toegankelijkheid
De ondergrond is rolstoelvast, vlak, aaneengesloten en stroef
De vloerafwerking/buitenverharding is contrasterend uitgewerkt ten opzichte van de
omgeving
Roosterafwerkingen en sleuven zijn zoveel mogelijk te vermijden, maximaal 2 cm
breed en dwars op de looprichting
Bij toepassing binnen vraagt men ook aandacht voor allergie en akoestiek
Een helling dwars op de looprichting bedraagt maximum 2%
o [11] Guide d’aide à la conception d’un bâtiment accessible
Sol non meuble
Sans défaut majeur
Non glissant
Opaque et non réfléchissant
Een helling dwars op de looprichting bedraagt maximum 2%
o [16] GSV Brussel – Titel IV
art. 4 – de toegangsweg: het oppervlak van de toegangsweg is hard en slipvrij, zonder
hindernissen voor voeten of wielen
o [17] CWATUPE
art. 415/1 – voie d’accès:
la surface est de préférence horizontale, dépourvue de toute marche et de tout ressaut
le revêtement est non meuble, non glissant, sans obstacle à la roue et dépourvu de
trou ou de fente de plus de 1 centimètre de large
Een helling dwars op de looprichting bedraagt maximum 2%
Verenigde Staten1:
o [18] ADA Standards
302. Floor or ground surfaces
302.1 General: Floor and ground surfaces shall be stable, firm and slip resistant.
A stable surface is one that remains unchanged by contaminants or applied force, so
that when the contaminant or force is removed, the surface returns to its original
condition
A firm surface resists deformation by either indentations or particles moving on its
surface.
A slip-resistant surface provides sufficient frictional counterforce to the forces
1
De Verenigde Staten worden hier specifiek vermeld omdat men de beoordeling van verhardingen en
vloerbekledingen probeert te objectiveren door de ontwikkeling van testopstellingen die ook zijn terug te vinden
in normen[71] of onderzoeksrapporten
5/26/2014 11 SDA-DRAFT
exerted in walking to permit safe ambulation.
Openings in floor or ground surfaces shall not allow passage of a sphere more than 13
mm diameter. Elongated openings shall be place so that the long dimension is
perpendicular to the dominant direction of travel.
Op basis van bovenstaande oplijsting worden de volgende fiches opgesteld:
Fiche 18 – Niveauverschillen, vlakheid en textuur
Fiche 19 – Stabiliteit buitenverharding
Fiche 20 – Stroefheid vloer/buitenverharding
Fiche 21 – Niveauverschillen, openingen en voegen
Fiche 22 – Zintuiglijke waarneming
Fiche 23 – Hellingen
5/26/2014 12 SDA-DRAFT
7.2. FICHES
7.2.1. FICHE 18 – NIVEAUVERSCHILLEN, VLAKHEID & TEXTUUR
7.2.1.1. BRON:
Vademecum Toegankelijk Publiek Domein[55]
Voetgangersvademecum Brussels Hoofdstedelijk Gewest – deel 4: Voetgangerstoegankelijkheid[56]
Typebestek 250 Wegen en Verkeer – hoofdstuk 6: Verhardingen[57]
Typebestek betreffende wegeniswerken – Hoofdstuk F: Wegverhardingen
Technische Voorlichtingsnota 204 – Cementgebonden Bedrijfsvloeren[58]
Technische Voorlichtingsnota 213 Binnenvloeren van natuursteen[59]
Technische Voorlichtingsnota 237 - Keramische binnenvloerbetegelingen[60]
Technische Voorlichtingsnota 241 - § 5.2.1 Vlakheidseisen voor elastische vloerbedekkingen[61]
7.2.1.2. FIGUUR:
7.2.1.3. TOEPASSINGSGEBIED VOLGENS DE BRON:
Vloeren of buitenverharding
Definities – zie ‘Terminologie en gebruikte symbolen’
7.2.1.4. UITVOERING:
Vlakheid:
De definitie van vlakheid is weergegeven in de tabel ‘Terminologie’. De vlakheid van een vloer wordt
over het algemeen gemeten door gebruik te maken van een rechte, stijve lat van 20 cm, 1, 2 of 3 meter
lang (zie Figure 2) met aan de uiteinden twee vaste (vierkante of cilindrische) slijtvaste blokjes met
diameter of zijde van 20 tot 40 mm en een dikte gelijk aan de toegelaten tolerantie. Voorts beschikt
men over een derde los blokje met een dikte gelijk aan tweemaal de toleranties. Men plaatst de lat met
FIGURE 2: METEN VAN DE VLAKHEID
MET BEHULP VAN DE LAT VAN 2
METER
FIGURE 4: TWEE EXTREME VOORBEELDEN LINKS EEN ZEER
HOBBELIG OPPERVLAK VAN KASSEIEN, RECHTS EEN ZEER VLAKKE
BINNENVLOER, ZONDER NIVEAUVERSCHILLEN
FIGURE 3: HET METEN VAN
NIVEAUVERSCHILLEN
FIGURE 1: WEGDEKTEXTUUR – NAAR
BRON OCW
5/26/2014 13 SDA-DRAFT
twee vaste blokjes op het te controleren oppervlak. De volgende situaties die zijn weergegeven in
Figure 2 kunnen zich voordoen:
1. Geval 1: een vast blokje en een punt van de lat raken de vloer, terwijl het tweede vaste blokje
de vloer niet raakt. De vlakheid is buiten de toleranties
2. Geval 2: de twee vaste blokjes raken de vloer, terwijl de lat er niet mee in contact komt. Het
losse blokje gaat onder de lat door. De vlakheid is buiten de toleranties.
3. Geval 3: de twee vaste blokjes raken de vloer, terwijl de lat er niet mee in contact komt. Het
losse blokje gaat niet onder de lat door. De vlakheid is binnen de toleranties.
Welke toleranties aanvaardbaar zijn (naar uitvoering!) wordt beïnvloed door zowel de vlakheid van de
ondergrond (toleranties op de dekvloer) als de vlakheid van de betegeling (toleranties op het product).
Grotere tegels zullen bijvoorbeeld gevoeliger zijn voor bepaalde maat- en vormafwijkingen, waardoor
men beter strengere eisen oplegt aan deze producten. De wijze waarop deze toleranties met elkaar
moet gecombineerd worden, is beschreven in WTCB-contact N° 25[62]. Tabel 4 bevat een overzicht
van de vlakheidseisen die in verschillende technische voorlichtingsnota’s en het typebestek wegen en
verkeer (deel 6) zijn terug te vinden.
Typebestek 250 – Wegen en Verkeer TV 204 – Bedrijfsvloeren TV 213 – Binnenvloeren van natuursteen
Materieel Vlakheid van het oppervlak onder
de lat van 3 meter
Vlakheids-
klasse
Vlakheid van het oppervlak
onder de lat van 2 meter
Plaatsing Vlakheidseis van het oppervlak
onder de lat van 2 meter
Kasseien Maximum 2 x het maximum
toegelaten hoogteverschil op het
kopvlak van de kasseien
I 3 mm Traditionele plaatsing 2 mm + de afwijking op de
vlakheid van de tegel
Mozaïekkeien Idem kasseien II 5 mm Plaatsing met mortel op een harde ondergrond
2 mm + de afwijking op de vlakheid van de tegel
Beton-
straatstenen
De maximale oneffenheden zijn
hoogstens 5 mm
III 7 mm Plaatsing met lijmmortel
op een verharde dekvloer
Tolerantie op de vlakheid van de
dekvloer + de afwijking op de vlakheid van de tegel
Gebakken
straatstenen
De maximale oneffenheden zijn 10
mm
IV 9 mm Plaatsing in een verse
dekvloer
2 mm + de afwijking op de
vlakheid van de tegel
Betontegels De maximale oneffenheden zijn 5 mm Het gaat over gladde vloeren, die zichtbaar
blijven een geen bijkomende afwerking
krijgen, deze toleranties zijn dus rechtstreeks
toepasbaar
Gras-betontegels
De maximale oneffenheden zijn 10 mm
TV 237 – Keramische binnenvloerbetegelingen TV 241 – Plaatsing van elastische vloerbekledingen
Traditionele plaatsing 2 mm + de afwijking op de vlakheid van de tegel Plaatsing Vlakheidseis van het oppervlak
onder de lat van 1 meter
Rechtstreekse plaatsing op
stabiele draagvloer
2 mm + de afwijking op de vlakheid van de tegel(1) Plaatsing op een dekvloer of een
holtevloer van het natte type – klasse 1
(strenge tolerantie)(1)
2 mm
Plaatsing op verharde dekvloer Plaatsing op een holtevloer van het
droge type
-
Klasse 1 3 mm + de afwijking op de vlakheid van de tegel(2) Vlakheidseis van het oppervlak
onder de lat van 2 meter
Klasse 2 4 mm + de afwijking op de vlakheid van de tegel(1)(2) Plaatsing op een dekvloer of een holtevloer van het natte type – klasse 1
(strenge tolerantie)(1)
3 mm
Klasse 3 -(3) Plaatsing op een holtevloer van het
droge type – klasse 1 (strenge
tolerantie)(1)
3 mm
Plaatsing in verse dekvloer 2 mm + de tolerantie op de vlakheid van de tegel zelf (1) Bij deze plaatsingsmethode dient men stelproducten met een voldoende dikte te gebruiken
(bvb. mortel in een laag van 15 à 30 mm), tenzij de draagvloer voldoet aan strengere dimensionele toleranties (vlakheid & peil).
(1) Voor elastische vloerbekledingen wordt klasse 1 – de strenge tolerantie,
aangeraden
(2) Vereist dat de dikteverschillen tussen de tegels beperkt blijven (bvb. niet groter dan 1 mm) (3) Af te raden
TABEL 4: OVERZICHT VAN DE VLAKHEIDSEISEN DIE IN VERSCHILLENDE TV’S EN HET TYPEBESTEK WEGEN EN
VERKEER (DEEL 6) ZIJN TERUG TE VINDEN
Niveauverschillen:
5/26/2014 14 SDA-DRAFT
Een niveauverschil tussen twee aangrenzende tegels wordt opgemeten met een lat van aangepaste
lengte. Deze lat wordt op de hoogste tegel geplaatst en men dient ervoor te zorgen dat dit contact
behouden blijft (zie Figure 3). Vervolgens wordt elke opening tussen de lat en de aangrenzende tegel
gemeten met behulp van gekalibreerde wiggen of, beter nog, met schuifmaten. Men dient deze
opmeting steeds uit te voeren in de omgeving van de rand. Onderstaande tabel biedt een overzicht van
maximaal toelaatbare niveauverschillen alsook de maximale hoogteverschillen tussen aanliggende
stenen voor bestrating
Document Materiaal Maximale niveauverschillen TV 213 Vloeren van
natuursteen
Tegels waarvan de 2 afmetingen kleiner zijn dan 50 cm – maximum 1
mm
Tegels waarvan de afmetingen groter zijn dan 50x50 cm – tussen
partijen overeen te komen
TV 237 Keramische
binnenvloeren
De tolerantie, te vermeerderen met de afwijking op de vlakheid en op
de dikte van de tegel, bedraagt:
* 1 mm voor voegbreedten ≤ 6 mm
* 2 mm voor voegbreedten > 6 mm
Typebestek
250
hoofdstuk 6
Kasseien Maximum toegelaten hoogteverschil tussen de randen van de
kopvlakken van aanliggende kasseien ≤ tweemaal het maximum
toegelaten hoogteverschil op het kopvlak van de kasseien. Mozaïekkeien Idem kasseien
Betonstraatstenen Het maximum toegelaten hoogteverschil is 2 mm
Gebakken
straatstenen
Het maximum toegelaten hoogteverschil is 2 mm
Betontegels Het maximum toegelaten hoogteverschil is 2 mm
Grasbetontegels Het maximum toegelaten hoogteverschil is 3 mm TABEL 5: OVERZICHT VAN DE MAXIMAAL TOEGELATEN NIVEAUVERSCHILLEN/HOOGTEVERSCHILLEN TUSSEN
AANGRENZENDE ELEMENTEN
Wegdektextuur:
De textuur van een wegdek kan omschreven worden als de afwijking van het wegdek van het perfecte
vlak. Men maakt een onderscheid tussen: microtextuur (0,5 mm), macrotextuur (0,5 – 50 mm),
megatextuur (50 – 500 mm) en oneffenheden (> 500 mm). In functie van het type textuur heeft men
impact op de veiligheid (slipweerstand), het brandstofverbruik (rolweerstand), en het comfort
(trillingen/geluidsproductie).
7.2.1.5. OPMERKINGEN INZAKE TOEGANKELIJKHEID:
Trillingen:
Bovenstaande oppervlaktekaratkeristieken en de eisen die eraan werden opgelegd zijn in de eerste
plaats bepaald om een goede kwaliteit van uitvoering te verzekeren alsook de haalbaarheid voor de
uitvoerende aannemer. Het comfort voor de eindgebruiker krijgt echter ook meer en meer aandacht,
zo wordt bij de keuze van wegbedekkingen ook rekening gehouden met de geluidsproductie[63]
en het
trillingscomfort op fietspaden wordt bepaald met behulp van de meetfiets[64]
. Bovenstaande eisen
werden niet opgesteld in functie van een goede toegankelijkheid. Toch kan men verwachten dat de
vlakheid van vloeren, mits correcte uitvoering, geen probleem vormt. De esthetische eisen en de
aanvaardbare toleranties in functie van normaal gebruik verzekeren immers dat men een voldoende
vlakke vloer krijgt. Bij buitentoepassingen is de conclusie minder eenduidig. Het gebruik van bolle
kasseien en grastegels wordt bijvoorbeeld afgeraden als keuze voor een toegankelijk
buitenoppervlak[55]
. Testmethodes zoals de lat van 2 of 3 meter lijken hier geen antwoord te bieden op
de vraag of een bepaald oppervlak voldoende toegankelijk is. Figure 5 illustreert dit, hoewel beide
5/26/2014 15 SDA-DRAFT
oppervlakken dezelfde tolerantie hebben onder de lat van 2 meter, zal het onderste veel hobbeliger en
als moeilijker ervaren worden.
In de Verenigde Staten werden aan de universiteit van Pittsburgh (Human Engineering Research
Laboratories) een aantal testen uitgevoerd op betonklinkers als buitenverharding[65]
. Het doel was na
te gaan in welke mate rolstoelgebruikers worden blootgesteld aan trillingen. De oppervlakken werden
gedurende 3 opeenvolgende jaren getest door 10 personen zonder beperking en gebruik makend van
een handmatige of elektrisch te bedienen rolstoel (telkens dezelfde personen, met dezelfde
lichaamsbouw en hetzelfde toestel). De trillingen werden opgemeten ter hoogte van het zitvlak en
geëvalueerd op basis van de norm ISO 2631-1, die eisen bevat voor de maximale trillingen waaraan
personen mogen blootgesteld worden in functie van de blootstellingsduur. Rolstoelgebruikers zijn
vaak 7 dagen op 7 en meer dan 8 uur gekluisterd aan hun rolstoel. Zij zijn dus extra gevoelig aan
trillingen ten gevolge van onregelmatigheden aanwezig in het oppervlak. De onderstaande tabel en
figuur illustreren de testopstelling en de verkregen resultaten.
Dimension [mm]
# Name Edge detail Composition A B C Pattern 1 Poured concrete Not applicable Concrete N/A N/A N/A smooth
2 Holland paver Square – no chamfer Concrete 198 98 60 90°
3 Holland paver 2 mm chamfer Concrete 198 98 80 90°
4 Holland paver 8 mm chamfer Concrete 198 98 60 90°
5 Whitacre-greer 4 mm chamfer Brick 204 102 57 45°
6 Pathway paver Square – no chamfer Brick 204 102 57 45°
7 Holland paver 6 mm chamfer Concrete 198 98 60 90°
8 Holland paver 6 mm chamfer Concrete 198 98 60 45°
9 Holland paver 4 mm chamfer Concrete 198 98 60 90° TABEL 6: OVERZICHT VAN DE VERSCHILLENDE TESTOPPERVLAKKEN
Comparison to ISO 2631-1 lower boundary of the Health Guidance Caution Zone
Surface Manual wheelchair Electric-powered wheelchair Exposure limit at 1m/s
[h]
Exposure limit at 1m/s
[h]
Exposure limit at 2m/s
[h]
1 6.77 11.62 1.26
2 13.38 24.31 4.72
3 8.53 16.40 3.14
4 2.34 2.43 2.31
5 6.38 15.98 2.52
6 6.00 12.82 2.03
7 4.32 4.81 3.49
8 2.46 12.57 2.66
9 6.52 11.16 4.44
TABEL 7: MAXIMALE BLOOTSTELLINGSDUUR AAN TRILLINGEN
VOOR VERSCHILLENDE ROLSTOELEN & SNELHEDEN
FIGURE 6: VOORBEELDEN VAN OPPERVLAKKEN DIE WORDEN AFGERADEN
FIGURE 7: DE VERSCHILLENDE
TESTOPPERVLAKKEN IN SITU
FIGURE 8: BEHALVE DE
MATERIAALKEUZE IS OOK DE
PLAATSING BELANGRIJK
(STABILITEIT ONDERGROND,
WORTELGROEI,…)
FIGURE 5: TWEE VERSCHILLENDE
OPPERVLAKKEN MET EENZELFDE
VALKHEID ONDER DE LAT VAN 2
METER
5/26/2014 16 SDA-DRAFT
Het aantal testpersonen en de geteste oppervlakken laten niet toe om conclusies te trekken voor andere
buitenverhardingen. Toch geven deze testen aanleiding tot enkele interessante conclusies. Indien men
het ter plaatse gestorte beton [1] als referentie beschouwt, dan blijkt dat voor een snelheid van 2m/sec
(7,2 km/h) geen enkel oppervlak slechter scoort. Dit betekent dus dat de snelheid een bepalende factor
is voor de blootstelling aan trillingen, zeker wanneer men het vergelijkt met de resultaten voor de
elektrische of manuele rolstoel die wordt voortbewogen met een snelheid van 1m/sec (3,6 km/h). In
Tabel 7 is te zien hoe de oppervlakken [4], [7] & [8] slechter scoren dan het ter plaatse gestorte beton
voor deze lagere snelheden terwijl oppervlak [2] beduidend beter scoort. Eén van de aanbevelingen
van dit onderzoek was dan ook om geen betonstenen toe te passen met een afschuining (chamfer) van
8 mm of meer. Dit stemt overigens overeen met de aanbevelingen voor fietspaden waar dergelijke
betonstenen ook worden afgeraden[64]
. Behalve de afschuining zullen overigens ook het legpatroon &
en de afmetingen van de betonstenen of –tegels een invloed hebben op het comfort.
De hierboven beschreven oppervlakken werden geplaatst door erkende plaatsers en volgens de regels
van de kunst. Dat betekent ook dat de toleranties inzake plaatsing gerespecteerd werden en de
ondergrond correct werd uitgevoerd. De testperiode liep over drie jaar, zodat men eventuele
vervormingen en zettingen in de ondergrond in rekening kon brengen.
Omdat het onderzoek hierboven beperkt was tot 9 oppervlakken en men de conclusies ook wil kunnen
toepassen voor controlemetingen op de bouwplaats, werd vergelijkbaar met de meetfiets voor
trillingen bij fietsers, gekeken naar een meettoestel voor het beoordelen van oppervlakken voor
rolstoelgebruikers. Aan de hand van een toestel, de PathMet[66]
werd de ruwheid van een aantal
oppervlakken opgemeten met zeer grote nauwkeurigheid (1200 Hz, ter vergelijking de meetfiets meet
aan 10 Hz) en werd nagegaan welke de correlatie was met de trillingen die een rolstoelgebruiker
ervaart volgens bovenstaande metingen[67]
. Zowel het toestel als de meetprocedure bevinden zich nog
in experimentele fase.
Vallen & kwetsuren:
Behalve trillingen wenst men niveauverschillen en onregelmatige oppervlakken ook te vermijden
omwille van mogelijke valincidenten. In het bijzonder ouderen en kwetsbare personen zijn gevoeliger
voor vallen. Het aantal ongevallen met vloeren blijkt ook uit onderstaande tabel[68]
, de oorzaak van het
ongeval is hierin niet gespecifieerd, het kan gaan om losliggende tapijten, gladde vloeren, struikelen
over niveauverschillen,… maar ook persoonsgebonden factoren zoals verminderde mobiliteit,
verminderde visus… spelen een rol. Binnen het beschikbare tijdsbestek was het niet mogelijk om deze
problematiek nog verder in detail te onderzoeken en de beschikbare informatie in kaart te brengen.
Onderstaande conclusies zijn dan ook vrij beperkt en eventueel nog verder uit te werken in een
volgend stadium.
Leeftijd Totaal %
< 1 1-4 5-14 15-24 25-44 45-64 65+
Vloer 13 167 326 220 305 218 349 1598 45.9%
Trap 3 88 134 186 302 172 93 978 28.1%
Deur 2 61 103 68 89 31 13 367 10.5%
Muur 0 17 44 39 36 10 6 152 4.4%
Venster 0 5 22 31 40 10 5 113 3.2%
Glas 0 6 15 40 30 7 5 103 3.0%
Ladder/stelling 0 0 1 6 21 26 7 61 1.8%
5/26/2014 17 SDA-DRAFT
Vloer- en wandbekleding 1 5 5 5 6 3 3 28 0.8%
Drempel 0 2 2 2 5 1 8 20 0.6%
Dak 0 1 1 2 7 6 1 18 0.5%
Poort, luik 0 1 2 2 5 4 1 15 0.4%
Lift 0 1 0 0 1 1 3 6 0.2%
Andere 0 2 1 6 8 3 5 25 %0.
Totaal 19 356 656 607 855 492 499 3484 100% TABEL 8: DE PRODUCTEN DIE BIJ ONGEVALLEN BETROKKEN ZIJN VOLGENS LEEFTIJD[68] – EHLASS-GEGEVENS
(1992-1999)
Leeftijd Totaal %
<14 15-24 25-44 45-64 65+ Aantal dodelijke vallen op gelijk niveau door misstappen, uitglijden of struikelen (cijfers NIS 1991-1995)
Totaal 1 0 3 11 45 60 100 Aantal dodelijke trapongevallen voor dezelfde periode (cijfers NIS 1991-1995)
Totaal 7 4 79 218 556 864 100% TABEL 9: TABEL SAMENGESTELD OP BASIS VAN GEGEVENS UIT HET OIVO-RAPPORT ‘ONGEVALLEN MET
BOUWELEMENTEN’
Vallen en struikelen houden meer verband met gebruiksveiligheid dan toegankelijkheid, maar in het
geval van vloeren en buitenverhardingen zijn beide uiteraard sterk met elkaar gelinkt. Vanuit
toegankelijkheid worden overigens eisen opgelegd aan de maximaal toelaatbare hoogteverschillen. De
onderstaande tabel biedt een overzicht:
N° Land Document Eis Illustratie 1 BE Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening
Toegankelijkheid (Vlaanderen)
Maximum 2 cm
2 NL Nederlands Bouwbesluit (art. 4.27)
3 DE DIN 18040-1 Barrierfreies bauen -
planungsgrundlagen
4 BE CWATUP – art 415 (Wallonië) Drempelloos
5 BE GSV – Titel IV (Brussel) Maximum 2 cm,
afgeschuind onder
maximum 30°
6 US ADA standards for accessible design Maximum 6 mm of
maximum 13 mm
(afgeschuind ½)
7 FR Arrest van 31/5/1994 – article 2 Maximum 2 cm of
maximum 4 cm
(afgeschuind 1/3)
TABEL 10: EEN OVERZICHT VAN ENKELE TOELAATBARE NIVEAUVERSCHILLEN
In bepaalde situaties zijn niveauverschillen onvermijdelijk, het vaste onderprofiel van een
opendraaiende deur zal steeds een zekere hoogte hebben ten opzichte van het afgewerkte vloerpeil,
ook de in Tabel 5 opgesomde niveauverschillen zijn eigen aan de uitvoering van vloeren en
buitenverhardingen.
5/26/2014 18 SDA-DRAFT
7.2.1.6. OPMERKINGEN INZAKE UITVOERING:
De vlakheidseisen waaraan zowel vloeren als buitenverhardingen moeten beantwoorden worden
beschreven in de verschillende technische documenten (zie bron). Deze vlakheidseisen doen geen
uitspraak over de toegankelijkheid van een oppervlak. Het is evident dat bepaalde oppervlakken een
betere toegankelijkheid zullen verzekeren dan andere. De testopstellingen hierboven beschreven
maken het mogelijk om naast een visuele beoordeling, bepaalde oppervlakken via testen/meting
objectief met elkaar te vergelijken op hun toegankelijkheid, in de eerste plaats voor rolstoelgebruikers,
maar op termijn mogelijks ook voor de ruimere doelgroep van personen met een motorische
beperking. Voorlopig is het aantal testopstellingen beperkt en de beschreven methodes zijn niet
gebruikelijk.
5/26/2014 19 SDA-DRAFT
7.2.2. FICHE 19 – STABILITEIT BUITENVERHARDING
7.2.2.1. BRON:
2010 ADA Standards for accessible design[18]
NCA National Trails Surface Study Report[69]
ANSI/RESNA (Work Document) – Test Method for firmness and stability[70]
7.2.2.2. FIGUUR:
7.2.2.3. TOEPASSINGSGEBIED VOLGENS DE BRON:
Buitenverharding, de stabiliteit van de ondergrond is over het algemeen geen probleem voor
toepassingen binnen of vloeren.
Rolstoelvastheid, stevigheid, stabiliteit of hardheid van de ondergrond
7.2.2.4. UITVOERING:
Een stabiele ondergrond kan verkregen worden door het toepassen van materialen zoals betonklinkers,
platines, gemalen steenslag met voldoende kleine diameter, gezaagde kasseien,… zijn allemaal
materialen die mits correcte uitvoering een voldoende stabiele ondergrond kunnen verzekeren[55].
Tegelijkertijd wordt ook hier gezocht naar methodes om de stabiliteit van een ondergrond
materiaalonafhankelijk te beoordelen. Dit laat toe om innovatieve producten op de markt te brengen,
grondverbeteringstechnieken,… die qua prestaties een gelijkwaardig resultaat opleveren. In bepaalde
gevallen wenst men immers geen asfalt of betontegels toe te passen omwille van het uitzicht, de
geringere waterdoorlatendheid of de context waarin het pad of de verharding moet worden aangelegd
(voorbeeld: natuurgebied).
7.2.2.5. OPMERKINGEN INZAKE TOEGANKELIJKHEID:
Het prestatieniveau dat men hier wenst te verkrijgen wordt omschreven door verschillende termen die
hierboven zijn opgesomd: de rolstoelvastheid, de stevigheid, de stabiliteit of de hardheid van de
ondergrond. Voor geen enkele van deze begrippen bestaat er echter een duidelijk afgebakende
testmethode, behalve voor de hardheid van materialen waarvoor verschillende proefnomen bestaan.
De stabiliteit van een ondergrond is echter niet hetzelfde als de hardheid die vaak heel lokaal gemeten
wordt. Een hard materiaal zal voldoende stabiel zijn, maar het omgekeerde geldt niet per definitie.
Ook de draagkracht van de ondergrond, die gemeten wordt met de plaatproef, is niet volledig
representatief voor de testprocedure die hieronder beschreven wordt. Vooral het tweede deel van de
proef, waarbij men de ‘stability’ controleert, of de weerstand tegen horizontale schuifspanningen (een
rolstoelgebruiker die zich wel keren), wordt met dergelijke proef niet gecontroleerd.
FIGURE 11: VOORBEELD VAN EEN
ONSTABIELE ONDERGROND
FIGURE 10: EEN AANGEPASTE
ROLSTOEL
FIGURE 9: ROTATIONAL
PENETROMETER© MEET DE
STABILITEIT EN STEVIGHEID VAN DE
ONDERGROND
Comment [SDA3]: Toestemming vragen voor het gebruik van de figuren
5/26/2014 20 SDA-DRAFT
Opnieuw in de Verenigde Staten werd onderzoek verricht naar het gebruik van een ‘Rotational
Penetrometer’ (zie Figure 9) om de ‘stability’ en ‘firmness’ van een oppervlak (wandelpaden) te
bepalen. Het doel bestaat erin om met het toestel zoals weergegeven in Figure 9 te gaan bepalen in
welke mate een oppervlakte voldoende stabiel en stevig is om er met een rolstoel over te bewegen. De
correlatie, tussen deze metingen en de inspanningen die een rolgebruiker moet leveren om een
bepaalde afstand te overbruggen, werd aangetoond door een aantal oppervlakken op te meten met de
‘Rotational Penetrometer’ en tegelijkertijd diezelfde oppervlakken te laten evalueren door
rolstoelgebruikers (Figure 19). Er werd onder meer een vergelijking gemaakt met de ‘Wheelchair
Working Method’ waarbij men nagaat welke arbeid iemand moet leveren om een bepaald oppervlak
te overbruggen[71]. Daarnaast werden (via bevraging) ook de moeilijkheden geëvalueerd die werden
ondervonden bij het gebruik van de verschillende oppervlakken.
Het toestel dat in Figure 9 is weergegeven meet zowel de ‘firmness’ als de ‘stability’
‘firmness’: het wiel wordt tegen het te testen oppervlak geplaatst en via een veer onder
spanning tegen het te testen oppervlak gedrukt. De diepte van de indrukking bepaalt de
‘firmness’:
o Firm – 7,6 mm or less depression
o Moderately firm – more than 7,6 mm but less than 12,7 mm depression
o Not firm – 12,7 mm or more depression
‘stability’: nadat het oppervlak getest is op firmness wordt het wiel gedraaid over een hoek
van 360° en wordt de totale diepte van de bekomen indrukking opnieuw opgemeten:
o Stable – 12,7 mm or less indentation or erosion of surface
o Moderately stable – more than 12,7 mm and less than 25,4 mm indentation or erosion
of surface
o Not stable – more than 25,4 mm indentation or erosion of surface
Op deze wijze werden een aantal testen uitgevoerd:
Test 1: Onder labo-omstandigheden[72]
Test 2: Op proefstalen in de buitenomgeving en over een periode van 6 maand, waardoor men
de invloed van klimatologische omstandigheden (temperatuur, neerslag,…) in rekening kon
brengen[73]
.
Test 3: Op reëel aangelegde paden, waardoor men meerdere metingen op eenzelfde materiaal
en ondergrond kon uitvoeren, alsook het normaal gebruik van een pad. De proefperiode
bedroeg hier 51 maanden[69]
.
Het aantal uitgevoerde testen is aanzienlijk, maar de RESNA/ANSI-norm die deze testprocedures
moet beschrijven blijft vooralsnog in draft-fase.
FIGURE 12: DRIE VERSCHILLENDE TESTOPSTELLINGEN: LABO, PROEFSTALEN BUITEN & REËLE
OMSTANDIGHEDEN
Comment [SDA4]: Toestemming vragen voor het gebruik van de figuren
5/26/2014 21 SDA-DRAFT
7.2.2.6. OPMERKINGEN INZAKE UITVOERING:
Het is belangrijk dat een toegangspad of wandelpad een voldoende stabiele en rolstoelvaste
ondergrond biedt om te kunnen spreken van een toegankelijk weg (zie bron). Het is evident dat ook
hier bepaalde materialen een betere toegankelijkheid zullen bieden dan andere. Een goede
toegankelijkheid kan verkregen worden door de materialen te gebruiken beschreven in de Vademeca [55],[56]
en daarbij de verschillende uitvoeringsbestekken[57],[74]
te respecteren. De testopstellingen
hierboven beschreven maakt het mogelijk om bepaalde oppervlakken via testen/meting objectief met
elkaar te vergelijken. Op die manier wordt het mogelijk om nieuwe materialen en
grondverbeteringstechnieken te vergelijken met ‘traditionele’ oplossingen. Voorlopig is het aantal
testopstellingen beperkt en de beschreven methode niet gebruikelijk.
5/26/2014 22 SDA-DRAFT
7.2.3. FICHE 20 – STROEFHEID & SLIPWEERSTAND
7.2.3.1. BRON:
WTCB- Tijdschrift, winter 2002 – De slipweerstand van vloeren[49]
CEN/TS 16165 (2011) – Determination of slip resistance of pedestrian surfaces – methods of
evaluation[75]
7.2.3.2. FIGUUR:
7.2.3.3. TOEPASSINGSGEBIED VOLGENS DE BRON:
Vloeren en buitenverhardingen
Stroefheid, slipweerstand, gladheid,…
7.2.3.4. UITVOERING:
Het risico op uitglijden wordt bepaald door tal van factoren, waarbij men zeker de persoonsgebonden
factoren (bvb. stamina, krukken, proprioceptie, schoeisel…) en omgevingsfactoren (neerslag,
contaminanten, helling, onderhoud,…) niet uit het oog mag verliezen. Een oppervlak dient omwille
van de gebruiksveiligheid een voldoende slipweerstand te hebben[49],[76]
, maar een te stroeve vloer of
een verschil in slipweerstand tussen vloermaterialen, kan ook een oorzaak zijn van valincidenten[77]
.
De slipweerstand is dus vooral een karakterisering van de gebruiksveiligheid van een oppervlak,
eerder dan de toegankelijkheid. Toch wordt hier even dieper ingegaan op dit aspect en wel omwille
van volgende redenen:
De gebruiksveiligheid van een oppervlak verbetert in belangrijke mate de toegankelijkheid.
Personen met een beperking en ouderen zijn vaak extra gevoelig voor uitglijden en vallen.
Het onderzoek op dit gebied is zeer uitgebreid, vooral op gebied van valincidenten bij
ouderen.
Een aantal specifieke bouwelementen die de toegankelijkheid kunnen verbeteren, zoals
hellingen (Fiche 23 – Hellingen) of blindengeleidentegels (Fiche 22 – Zintuiglijke
waarneming), vereisen ook bijzondere aandacht op gebied van
gebruiksveiligheid/slipweerstand.
FIGURE 14: RAMP TEST FIGURE 13: PENDULUM FRICTION TEST FIGURE 15: VOORBEELD VAN EEN
TRIBOMETER
5/26/2014 23 SDA-DRAFT
Het aantal methodes voor de bepaling van de slipweerstand is aanzienlijk, in Europa is er sinds 2012
een technische specificatie CEN/TS 16165 (momenteel in herziening) waarin 4 testprocedures
beschreven staan (Annex A-D):
Annex A: Barefoot ramp test (Figure 14)
Annex B: Shoed ramp test (Figure 14)
Annex C: Pendulum friction test (Figure 13)
Annex D: Tribometer test (Figure 15)
Voor de classificatie over welke slipweerstand te gebruiken in welke omstandigheden bestaat er
vooralsnog geen Europese norm of specificatie. Daartoe wordt verwezen naar de classificaties die
vermeld werden in het WTCB-Tijdschrift winter 2002[49]
.
7.2.3.5. OPMERKINGEN INZAKE TOEGANKELIJKHEID:
De procedures voor het bepalen van de slipweerstand werden bepaald om verschillende materialen en
uitvoeringen te kunnen beoordelen op hun slipweerstand. Een toegankelijk oppervlak bezit ook een
‘voldoende’ slipweerstand om uitglijden en het risico op vallen te minimaliseren. De bestaande
classificaties en opdelingen moet men echter met de nodige omzichtigheid benaderen[49]
. De
omstandigheden waarin de vloer wordt toegepast kunnen immers bepalend zijn voor de ervaren
slipweerstand.
Bovendien is de testmethode met het hellend vlak (ramp test) een subjectieve methode, waarbij de
proefpersoon aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, zodat de resultaten bij een aantal
referentieoppervlakken min of meer constant zijn (kalibratie testprocedure). Dit betekent dus ook dat
de slipweerstand van vloeren voor zwakkere doelgroepen zoals personen met een beperking of
ouderen bijzondere aandacht vereist [78],[79],[80],[81]
. Tegelijk mag het vloeroppervlak ook niet te stroef
zijn, omdat daardoor het risico op struikelen verhoogt. Deze complexe problematiek wordt hier niet
besproken.
De slipweerstand van specifieke bouwelementen, die worden gebruikt om de toegankelijkheid te
verbeteren, worden daarentegen wel even kort in detail bekeken:
Fiche 22 – Zintuiglijke waarneming - De slipweerstand van waarschuwingstegels en
informatietegels
Fiche 23 – Hellingen - De slipweerstand van hellingen
7.2.3.6. OPMERKINGEN INZAKE UITVOERING:
Een toegankelijk oppervlak mag niet te stroef zijn, maar dient tegelijk een voldoende slipweerstand te
bezitten om de gebruiksveiligheid te verzekeren. Veel van de bestaande vloeroplossingen en
buitenverhardingen komen in aanmerking om zowel een toegankelijke als een veilige uitvoering te
realiseren. De testopstellingen hierboven beschreven maken het mogelijk om bepaalde oppervlakken
via testen/meting (objectief) te evalueren op hun slipweerstand. De testmethodes beschreven in
CEN/TS 16165 (annex C & D) kunnen ook gebruikt worden op de bouwplaats, zowel in droge als
natte omstandigheden. De methode met het hellend vlak (CEN/TS 16165 – Annex A&B) kan enkel
onder labo-omstandigheden worden uitgevoerd. De bestaande classificaties (voorbeeld Tabel 11 en
Tabel 12) zijn louter informatief en moeten met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd. Deze
classificaties maken geen onderdeel uit van CEN/TS 16165, maar zijn afkomstig uit
normen/richtlijnen waar deze testprocedures oorspronkelijk zijn uitgewerkt (geen algemene
5/26/2014 24 SDA-DRAFT
aanvaarding). Deze classificaties kunnen hoogstens het risico op uitglijden verminderen, maar bieden
geen garantie tegen uitglijden.
DIN 51091 – BAREFOOT RAMP TEST DIN 51130 – SHOED RAMP TEST
Klasse Hellingshoek Toepassing (voorbeelden ter illustratie) Klasse Hellingshoek Toepassing (voorbeelden ter illustratie)
A > 12° Overwegend droge, blootsvoets belopen zones,
kleedkamers,… R9 3° - 10° Toegangsruimten, trappen, kantoren, klaslokalen,…
B > 18° Douches, in het water leidende trappen met reling,… R10 10° - 19° Sanitair, toiletten, waskamers, garages,
parkeerterreinen,…
C > 24° Doorwaadbaden, hellende zwembadranden,… R11 19° - 27° Koel- of vrieskamers voor verpakte goederen,
wasserijen,…
R12 27° - 35° Keukens voor de kantines van bedrijven, universiteiten,…
R13 > 35° Vetsmelterij, slachthuizen, ruimten voor inblikken
groenten,…
TABEL 11 – INDELING ‘METHODE MET HET HELLEND VLAK’
Wuppertaler-indeling
(Type Tribometer-test)
UK Slip Resistance Group
(Type pendulum friction-test)
Wrijvingscoëfficiënt Beoordeling SRT-waarde Beoordeling
< 0.21 Zeer onzeker < 25 Hoog sliprisico
Tussen 0.22 en 0.29 Onzeker 25 – 35 Matig sliprisico
Tussen 0.30 en 0.42 Gematigd zeker > 35 Laag sliprisico
Tussen 0.43 en 0.63 Zeker
> 0.64 Zeer zeker TABEL 12 – INDELING TRIBOMETETER/WUPPERTALER (LINKS) & PENDULUM FRICTION TEST (RECHTS)
5/26/2014 25 SDA-DRAFT
7.2.4. FICHE 21 – ROLWEERSTAND
7.2.4.1. BRON:
ASTM F1951 – 09b – Standard specification for determination of accessibility of surface systems
under and around playground equipment[71]
Nota Opzoekingscentrum voor de wegenbouw (OCW) - Rolweerstand[82]
7.2.4.2. FIGUUR:
7.2.4.3. TOEPASSINGSGEBIED VOLGENS DE BRON:
Vloeren en buitenverhardingen
Rolweerstand
7.2.4.4. UITVOERING
De rolweerstand is de weerstand die een wiel ondervindt wanneer het wordt voortbewogen over een
bepaald oppervlak. De oorzaak van de rolweerstand is vooral gelegen in de vervorming van het wiel
en het oppervlak waarover het wiel voortbeweegt. Dit betekent dus ook dat de rolweerstand moet
geëvalueerd worden in functie van het toepassingsgebied. De rolweerstand van een wagen (soepel
wiel, hard oppervlak) zal verschillend zijn van een bed in een ziekenhuis (hard wiel, hard oppervlak)
of de rolweerstand van een mountainbike (soepel wiel, vervormbaar oppervlak). De rolweerstand is in
het bijzonder relevant voor rolstoelgebruikers of personen met een rollator. In ziekenhuizen en
woonzorgcentra worden vandaag al strenge eisen gesteld aan de vloerafwerking: vlak, zonder voegen
en makkelijk te onderhouden. In de verzorgingssector moet men immers vaak met karren en bedden
rondrijden, het gaat hier over harde wielen die rollen over een hard oppervlak, waardoor de wrijving
minimaal is, maar de rolweerstand sterk toeneemt bij oneffenheden. Rolstoelgebruikers kan men in
dat opzicht vergelijken met fietsers: een rubberen band in contact met grote variatie aan
ondergronden.
7.2.4.5. OPMERKINGEN INZAKE TOEGANKELIJKHEID
Zoals bovenstaande al aangaf wordt de rolweerstand bepaald door verschillende factoren en is er
overlap met Fiche 18 – Niveauverschillen, vlakheid & textuur en Fiche 19 – Stabiliteit
buitenverharding. Zelfs een stabiele en vlakke ondergrond kan toch een zekere rolweerstand bezitten
door de aard van het oppervlak. Zo adviseert de ADA[18] in artikel 302.2:
Carpets and permanently affixed mats can significantly increase the amount of force (roll
resistance) needed to propel a wheelchair over a surface. The firmer the carpeting and
backing, the lower the roll resistance. A pile thickness up to 13 mm (measured to the backing,
FIGURE 18: TESTOPSTELLING ASTM
F1951 – 09B
FIGURE 17: SMARTWHEEL,
MEETINSTRUMENT ASTM F1951
– 09B
FIGURE 16: LOSLIGGENDE TAPIJTEN
VERHOGEN DE ROLWEERSTAND
Comment [SDA5]: Toestemming vragen voor het gebruik van de figuren?
5/26/2014 26 SDA-DRAFT
cushion or pad) is allowed, although a lower pile provides easier wheelchair manoeuvring. If
a backing, cushion or pad is used, it must be firm. Preferably, carpet pad should not be used
because the soft padding increases roll resistance.
Naast vast tapijt wordt ook gewezen op de problemen die losliggend tapijt kunnen
veroorzaken (zie Figure 16)
Bovenstaande illustreert dat de rolweerstand van heel wat factoren afhankelijk is. Bovendien wenst
men de rolweerstand te kennen om verschillende zaken te kunnen inschatten: bij wagens wenst men
vooral de impact op het brandstofverbruik te kennen, bij fietsers het rijcomfort verhogen en de
snelheid maximaliseren, bij rolstoelgebruikers gaat het over de krachtsinspanning en het comfort
waarmee men zich over een bepaald oppervlak kan voortbewegen. Een relevante testopstelling voor
de rolweerstand ervaren door rolstoelgebruikers sluit dicht aan bij de methode van het hellend vlak[49]
(proefmethode ter karakterisering van de slipweerstand van een vloer). Hoewel subjectief sluiten
dergelijke methodes dicht aan bij de werkelijkheid (welke inspanning moet geleverd worden), maar
zijn ze weinig praktische bruikbaar voor meting op de bouwplaats. De testprocedure werd beschreven
in ASTM F1951-09b[71] en is weergegeven in Figure 18. Men laat een (rolstoel)gebruiker een
bepaald traject over het te beoordelen oppervlak afleggen en vervolgens wordt de geleverde arbeid en
inspanning opgemeten een toestel gemonteerd op de rolstoel (Figure 17)2. De testprocedure is net als
de methode van het hellend vlak subjectief, bovendien bestaat er een grote variatie in type en
afmetingen van rolstoelen. Daarom is het belangrijk dat een aantal randvoorwaarden vastliggen:
De rolstoel: type, afmetingen, banden, bandenspanning, gewicht,…
Gewicht testpersoon, totaalgewicht & gewichtsverdeling
Afstand & afstandsmeting
De uitvoering van het testoppervlak en de temperatuur waarbij de metingen worden
uitgevoerd.
De testprocedure:
o Wheelchair Work Measurement Method – Straight Propulsion (Figure 18)
o Wheelchair Work Measurement Method – Turning
Rapportering
Dit betekent dus ook dat men hier een keuze maakt die niet voor iedere rolstoelgebruiker relevante
informatie oplevert, zeker gezien de grote variatie in types rolstoelen: ligging van het zwaartepunt,
diameter van de wielen, uitvoering van het frame,…
7.2.4.6. OPMERKINGEN INZAKE UITVOERING
De hierboven omschreven testprocedure is omslachtig, bovendien is de meetprocedure vrij strikt,
waardoor ze enkel kan gerealiseerd worden in labo-omstandigheden (temperatuur, uitvoering
testoppervlak,…) en dus niet geschikt is voor een controle op de bouwplaats. Het meettoestel, de
‘Smartwheel’ maakt het mogelijk om via de beschreven testopstelling verschillende oppervlakken
(objectief) met elkaar te vergelijken, maar is niet courant beschikbaar. Er werden ook een aantal tests
uitgevoerd[83]
die een correlatie moeten aantonen tussen de ‘Wheelchair Work Measurement Method’
en de meting met de ‘Rotational Penetrometer’ (zie Fiche 19 – Stabiliteit buitenverharding). Dat wil
zeggen, oppervlakken die slecht scoren op gebied van ‘firmness’ en ‘stability’ zullen ook hoge
inspanning vergen volgens de ‘Wheelchair Work Measurement Method’. Omgekeerd hoeft dit niet
altijd het geval te zijn, oppervlakken met een onregelmatige oppervlaktestructuur (bvb. kasseien)
2 De mate waarin dit toestel relevante en correcte informatie oplevert kon in het kader van dit project niet
worden nagegaan.
5/26/2014 27 SDA-DRAFT
zullen een grote rolweerstand hebben, maar vermoedelijk toch goed scoren bij een meting met de
rotational penetrometer.
Algemeen was toch de conclusie binnen de werkgroep3 dat deze testprocedure (wheelchair working
measurement method) vrij omslachtig is, en men zou moeten kunnen overgaan naar een eenvoudige
testopstelling. Toestellen zoals de slip alert of Kirchberg rolling slider (Figure 20) die gebruikt wordt
voor het beoordelen van de slipweerstand (in het Verenigd Koninkrijk), kunnen mogelijks ook
worden gebruikt voor het beoordelen van de rolweerstand. Het komt er dan enkel op aan deze
testprocedure te gaan valideren. Dergelijke testprocedures moeten materiaal-onafhankelijke
beoordelingen toelaten. Voorlopig is het aantal testopstellingen beperkt en de beschreven methode
niet gebruikelijk.
3 Werkgroep ‘Toegankelijkheid van vloeren en buitenverhardingen’
FIGURE 19: NAAR BRON[83] – BOVENSTAANDE GRAFIEKEN MOETEN DE RELATIE AANTONEN TUSSEN
FIRMNESS/STABILITY GEMETEN MET DE ‘ROTATIONAL PENETROMETER’ (ABCIS) EN DE GELEVERDE
ARBEID GEMETEN VOLGENS DE ‘WHEELCHAIR WORKING MEASUREMENT METHOD’ (ORDINAAT)
AWLM = AMBULATORY WITH LIMITED MOBILITY
AWD = AMBULATIORY WITH ASSISTIVE DEVICE
WC = WHEELCHAIR USER
FIGURE 20: VOORBEELDEN VAN TOESTELLEN DIE WORDEN GEBRUIKT
VOOR HET BEOORDELEN VAN DE SLIPWEERSTAND (UK) EN MOGELIJKS
OOK KUNNEN GEBRUIKT WORDEN VOOR HET BEOORDELEN VAN DE
ROLWEERSTAND
5/26/2014 28 SDA-DRAFT
7.2.5. FICHE 22 – ZINTUIGLIJKE WAARNEMING
7.2.5.1. BRON:
Visueel:
ISO 21542 – Building construction, accessibility and usability of the built environment[1]
NBN EN ISO 2813: Verven en vernissen – metingen van de glans (spiegelende reflectie) van niet-
metallieke verflagen onder 20°, 60° en 85° (ISO 2813: 1994, inclusief Technisch corrigendum 1:
1997)[84]
Auditief:
NBN S 01-400-1 (2008): Akoestische criteria voor woongebouwen[85]
NBN S 01-400-2 (2012): Akoestische criteria voor schoolgebouwen[86]
Tactiel:
ISO 21542 – Building construction, accessibility and usability of the built environment[1]
CEN/TS 15209 – Tactile paving surface indicators produced from concrete, clay and stone[87]
ISO 23599 – Assistive products for blind and vision-impaired persons – tactile walking surface
indicators[88]
7.2.5.2. FIGUUR:
7.2.5.3. TOEPASSINGSGEBIED:
Een zintuig stelt ons in staat om bepaalde stimuli uit de omgeving waar te nemen. De belangrijkste
zintuigen zijn gezichtsvermogen, gehoor, tastzin, reukzin en smaakzin. De eerste drie worden hier
besproken met hun specifieke relevantie voor de uitvoering van vloeren & buitenverhardingen.
7.2.5.4. UITVOERING:
Architectuur en onze gebouwde omgeving worden vaak in belangrijke mate ontworpen en
geconcipieerd vanuit een sterk visuele invalshoek[89][90]. De multisensoriële benadering van
architectuur krijgt slechts recentelijk meer aandacht binnen de onderzoekswereld[89][90][91]. Gezien
de complexiteit van het onderwerp, het belang van de concrete context en omgeving waarin een
maatregel genomen wordt, zijn hieronder slechts enkele algemene aandachtspunten of mogelijke
oplossingen weergegeven. Het domein van een multisensoriële omgeving is echter nog volop in
ontwikkeling.
FIGURE 22: VISUEEL – GOED
CONTRAST VLOER/WAND
FIGURE 21: TACTIEL – DOOR DE PLAATSING VAN GIDS- OF
GELEIDELIJNEN WORDT EEN RICHTING AANGEGEVEN. DIT KAN OOK
MET NATUURLIJK AANWEZIGE ELEMENTEN
5/26/2014 29 SDA-DRAFT
Visueel:
De visuele perceptie zou instaan voor 85 à 90% van de informatie die we dagelijks
verwerken[92],[90]. Voor personen met een visuele beperking zal dit percentage lager liggen, toch
zullen ook zij gebruik maken van hun beschikbare restvisus om informatie, aanwezig in de omgeving,
te capteren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de norm ISO 21542[1]
ruime aandacht besteedt aan
het gebruik van contrasten en de aanwezigheid van voldoende verlichting.
Article 35 – Floor contrast
Floor patterns should have a visual contrast of less than 20 points difference on the LRV scale
(zie terminologie). Highly contrasted floor patterns can be perceived as differences in floor
level, which may confuse people with vision impairments or cognition capacity. Highly
contrasted floor patterns may trigger an attack of vertigo.
…
Large surface areas (i.e. walls, floors, doors, ceiling), elements and components to facilitate
orientation (i.e. handrails, switches and controls, tactile walking surface indicators, and visual
indicators on glazed areas) should have a difference on the LRV scale ≥ 30 points.
…
Reflections and glare from shiny surfaces can reduce visual contrast and can confuse people
with vision impairments.
Auditief:
Zowel in de norm voor woongebouwen[85] als schoolgebouwen[86] zijn een aantal eisen terug te
vinden die het akoestische comfort in gebouwen moeten verzekeren: luchtgeluidsisolatie,
contactgeluidsisolatie, gevelisolatie, installatielawaai, de nagalmtijd en de geluidsabsorptie.
Vloeren spelen een rol bij de realisatie van een goed akoestisch comfort in gebouwen, men kan zowel
de nagalmtijd als de contactgeluidsisolatie in belangrijke mate beïnvloeden door de keuze van het
vloermateriaal. Voor de spraakverstaanbaarheid is het belangrijk dat de nagalmtijd zo kort mogelijk is
en men dus gebruik maakt van absorberende oppervlaktematerialen.
Tegelijk kan akoestiek ook ruimer worden ingezet, een verschil in vloermateriaal (keramische tegel
versus tapijt), wordt niet enkel tactiel waargenomen maar is ook auditief verschillend[89]. Op die
manier kan men met akoestische informatie de oriëntatie en circulatie in gebouwen ondersteunen.
Tactiel:
De meest gekende vorm van tactiele informatie is de podotactiele tegel (geleidetegel/
waarschuwingstegel/ informatietegel). Deze tegel beantwoordt net als de plaatsing ervan aan een
aantal strikte uitvoeringsregels. De uitvoering van de tegels wordt beschreven in onderstaande
documenten:
Bijlage 3 van het Vademecum Toegankelijk Publiek Domein[55]
, inclusief erratum juni 2013
Het Typebestek betreffende wegeniswerken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (C.27.6
Herkenningstegels)
CEN/TS 15209 – Tactile paving surface indicators produced from concrete, clay and stone[87]
ISO 23599 – Assistive products for blind and vision-impaired persons – tactile walking
surface indicators[88]
5/26/2014 30 SDA-DRAFT
De plaatsing van de podotactiele tegels is een vrij complexe aangelegenheid en situatie-afhankelijk, er
wordt hier niet dieper om ingegaan. De noodzakelijke informatie wordt beschreven in de volgende
documenten:
Het Vademecum Toegankelijk Publiek Domein[55]
Het Cahier Voetgangerstoegankelijkheid[56]
De Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest –
Titel VII: De wegen, de toegangen ertoe en de naaste omgeving ervan[93]
Behalve deze kunstmatige geleidelijnen kan een richting ook worden aangegeven met behulp van een
gidslijn, een vrij eenvoudig voorbeeld is weergegeven in Figure 21 waarbij de rand van het pad
duidelijk herkenbaar is door een verschil in materiaalgebruik. De uitvoering van een natuurlijke
gidslijn kent veel meer vrijheidsgraden en deze elementen zijn vaak ook minder opvallend in de
omgeving aanwezig (de gevel van een gebouw, een stoeprand,…).
7.2.5.5. OPMERKINGEN INZAKE TOEGANKELIJKHEID:
Visueel:
Figure 22 geeft een voorbeeld waarbij er ruim voldoende contrast is tussen vloer en wand, maar
waarbij de vloer ook glanzend is uitgevoerd. Het verschil in reflectie of LRV kan voor diffuus
reflecterende oppervlakken vooraf worden bepaald (WTCB – Rekentools). De mate waarin glans zal
worden waargenomen is echter van verschillende factoren afhankelijk: de aard en afwerking van het
oppervlak, de aanwezige lichtbronnen en de positie van de waarnemer. Er bestaat een norm voor het
meten van glans bij niet-metallieke verfsystemen[84]
. Deze norm geldt niet voor vloermaterialen,
meestal beperkt men zich dan ook door te stellen dat glanzende of speculair reflecterende
vloermaterialen bij voorkeur te vermijden zijn.
Verder wordt in één van de documenten[11]
ook vermelding gemaakt dat oppervlakken opaak moeten
zijn, dat wil dus zeggen dat licht doorlatende materialen zoals glas beter niet gebruikt worden. Dit
lijkt logisch, bij een verminderde visus zal men het glas niet waarnemen en de vloer niet durven
betreden of verkeerd interpreteren.
Auditief:
Een goede akoestiek is belangrijk voor zowel personen met een auditieve, een visuele of een mentale
beperking. Het akoestisch comfort kan slechts bepaald worden na voltooiing der werken. De
vloerkeuze speelt hierbij een rol, maar zal niet allesbepalend zijn. Heel wat factoren hebben een
invloed op de akoestische totaalbeleving van een ruimte. Bovendien kunnen de verschillende
zintuiglijke waarnemingen elkaar versterken of juist tegenwerken[89]
.
Voor personen met een auditieve beperking wordt in functie van de spraakverstaanbaarheid, de
nagalmtijd in ieder geval best zo kort mogelijk gehouden. Vanwege hun beperkt resterende gehoor
hebben personen met een gehoorstoornis een zuiver en goed signaal nodig om de spreker te kunnen
verstaan. Een te lange nagalmtijd zal het achtergrondlawaai versterken en maakt het luisteren naar de
spreker vermoeiend of misschien zelfs onmogelijk[94]
.
Een bredere inzet van akoestiek is gebouwen (soundscape, multi-sensoriële ontwerpbenadering,…) is
onderwerp van onderzoek en zal vooral impact hebben op de ontwerpbenadering van gebouwen.
Tactiel:
5/26/2014 31 SDA-DRAFT
Er zijn heel wat begrippen die de tactiele perceptie van een bepaald materiaal of oppervlak kunnen
omschrijven[95]
: glad/ruw, hard/zacht, warm/koud, samendrukbaar/onsamendrukbaar,… de mate
waarin deze worden waargenomen, in het bijzonder door iemand die vooral op tactiele informatie
moet vertrouwen kan onderwerp zijn van discussie:
[55] – bijlage 3, Informatiemarkering/verend oppervlak: “Deze markering is er om een blinde
of slechtziende persoon te wijzen op informatie of om een richtingswijziging in de geleidelijn
aan te geven. Deze markering is detecteerbaar met de voet, met de stok en met het oog…
…De markering moet voldoende veerkracht hebben om te contrasteren met de stijfheid van
de omliggende bestrating. Bovendien moet de tegel ook een voldoende duurzaamheid bezitten
om omkrullen en beschadigingen te voorkomen.
[55] – voldoende voelbaar: De kunstmatige geleidelijnen moeten met de voet en de
geleidestok duidelijk voelbaar zijn. Dit betekent dat ze niet alleen moeten voldoen aan de
beschrijvingen in het bestek qua vormgeving, maar ook dat de omliggende bestrating
voldoende effen moet zijn. Een geleidelijn in een bestrating met een ruw oppervlak heeft
daarom weinig zin. Een voorbeeld van hoe het niet moet is weergegeven in Figure 23.
De strikte eisen die gelden voor geleidetegels en waarschuwingstegels verzekeren een correcte
waarneming van deze elementen, maar laten tegelijk een zekere variatie in uitvoering toe doordat men
enkel maat- en vormkarakteristieken heeft vastgelegd. Figure 24 illustreert hoe men met verschillende
materialen dezelfde waarschuwingstegels/noppentegels kan realiseren. Omwille van de slipweerstand
worden metalen noppen voor buitentoepassingen vaak afgeraden[56],[96]
,. In het bijzonder wanneer het
oppervlak waarop de noppen geplaatst worden in helling ligt. Om dezelfde reden dienen de noppen de
juiste hoogte te hebben (4.5 – 5.5 mm). Te lage noppen worden onvoldoende waargenomen, te hoge
noppen verhogen het risico op struikelen[97]
.
Ook bij informatietegels (soepele tegel/ verende tegel) is de slipweerstand een aandachtspunt. Het feit
of een materiaal ‘voldoende veerkracht’ bezit wordt vandaag vooral bepaald op basis van
gebruikservaring.
Een grotere ontwerpvrijheid in de keuze van de toe te passen materialen heeft men bij de realisatie
van gidslijnen. Een gidslijn kan op diverse wijzen worden uitgevoerd: de gevels van gebouwen, een
stoeprand, een boordsteen, een goot, de horziontale richel van een balustrade, een kleur- en
materiaalcontrast zoals weergegeven in Figure 21 links,… De gidslijn moet dusdanig worden
uitgevoerd dat hij tactiel kan worden waargenomen. Voor rechte boordstenen zal men bijvoorbeeld
een hoogte moeten voorzien van minstens 5 à 6 cm om de waarneming te verzekeren[98]
, deze
FIGURE 24: ENKELE UITVOERINGSVARIANTEN VOOR
WAARSCHUWINGSTEGELS/NOPPENTEGELS
FIGURE 23: VOORBEELD VAN EEN
GELEIDELIJN GEPLAATST IN EEN
ONAANGEPASTE OMGEVING
5/26/2014 32 SDA-DRAFT
afmetingen werden bekomen door testen in labo-omstandigheden. Men kan eventueel ook werken met
duidelijke materiaalcontrasten.
7.2.5.6. OPMERKINGEN INZAKE UITVOERING:
Visueel:
Een voldoende groot contrast wordt gerealiseerd door een verschil in LRV of reflectiecoëfficiënt
tussen de te onderscheiden elementen. Zie ook - Error! Reference source not found. en het
ekenblad contrasten (WTCB – rekentools). Daarnaast zijn vloerpatronen en glans bijkomende
aandachtspunten.
Auditief:
Om een goede akoestisch comfort te verzekeren en een goede spraakverstaanbaarheid is het belangrijk
om de nagalmtijd zo veel mogelijk te beperken in de tijd. De nagalmtijd is de tijd dat het duurt tot het
geluid met 60 dB is afgenomen. Voor een zaal wordt deze nagalmtijd berekend met de formule van
Sabine: 𝑇 =0.161𝑉
𝑂𝛼
In deze formule is V het volume van de ruimte, O de totale oppervlakte en de
absorptiecoëfficiënten. Uit deze formule blijkt dat hoe groter de ruimte is, hoe hoger de nagalmtijd,
men kan deze verminderen door de absorptiecoëfficiënten van de verschillende oppervlakken te
verhogen.
In NBN S 01-400-2 voor schoolgebouwen zijn bijvoorbeeld een aantal eisen terug te vinden om de
spraakverstaanbaarheid te verzekeren en de nagalm te beperken (zowel in ontwerp als na uitvoering
van het afgewerkte en onbemeubelde gebouw). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de ‘normale
eis’ en de ‘verhoogde eis’. Daarnaast wordt er ook specifiek vermeld dat de ‘verhoogde eisen’ van
toepassing zijn wanneer de spraakverstaanbaarheid extra aandacht verdient, bijvoorbeeld wanneer de
ruimte gebruikt wordt door kinderen/leerlingen/studenten met auditieve of communicatieve
beperkingen.
Tactiel:
De podotactiele tegels dienen onderling goed aan te sluiten, alsook met de directe omgeving. Bij
opmerking inzake toegankelijkheid werd er reeds op gewezen dat de omgeving van de podotactiele
tegel minstens even belangrijk is als de tegel zelf (Figure 23). Bijkomende informatie over het
aanbrengen van dergelijke tegels is terug te vinden in het Vademecum toegankelijkheid van het
publiek domein[55]
en het Cahier voetgangerstoegankelijkheid[56]
.
Bij de informatietegel is vooral de duurzaamheid een aandachtspunt. Deze tegels vereisen vaak meer
onderhoud of vervanging dan de geleidetegel of waarschuwingstegel. Meer informatie over het
aanbrengen van een informatietegel is terug te vinden in het Cahier voetgangerstoegankelijkheid[56]
:
Specifiek zal men voor deze soepele tegel afraden om gebruik te maken van een hamer bij het
aanbrengen. Voor de plaatsing wordt geadviseerd om de tegels aan te brengen in een goed
aangedrukt zandbed (op de juiste hoogte) en niet in mortel of gestabiliseerd zand. Dit ter bevordering
van een goede afvoer van het regenwater.
FIGURE 25: PODOTACTIELE TEGELS
FIGURE 26: VERENDE TEGELS BESTAAN ER IN HEEL WAT VARIANTEN
5/26/2014 33 SDA-DRAFT
7.2.6. FICHE 23 – HELLINGEN
7.2.6.1. BRON:
GSV Brussels Hoofdstedelijk Gewest – Titel IV – artikel 5[16]
CWATUPE – art. 415/1/3°[17]
Vlaamse verordening toegankelijkheid + Vlaams Handboek Toegankelijkheid[10]
ISO 21542 – Building construction, accessibility and usability of the built environment[1]
2010 ADA Standards for accessible design[18]
7.2.6.2. FIGUUR:
7.2.6.3. TOEPASSINGSGEBIED:
Toegankelijke hellingen
7.2.6.4. UITVOERING:
Hellingspercentage:
Een goede helling moet aan een aantal vereisten beantwoorden: een voldoende verlichting, voorzien
van een leuning en een afrijdbeveiliging, onderbroken door een voldoende aantal correct
gedimensioneerde rustpunten… maar het belangrijkste is ongetwijfeld het maximale
hellingspercentage. Tabel 13 vergelijkt opnieuw een aantal criteria uit België met het buitenland.
Naast de hellingspercentages in de looprichting vindt men ook regelmatig maximale waarden voor de
helling dwars op de hoofdhelling, dit bedraagt over het algemeen 2%. Uit de tabel blijkt dat het
toegelaten hellingspercentage veel steiler is in de Verenigde Staten dan in Europa.
Slipweerstand:
Er gelden geen specifieke eisen voor de slipweerstand van hellingen, behalve de algemene
formulering dat het een ‘slipvast’ oppervlak moet zijn.
FIGURE 29: MOOI VOORBEELD VAN
EEN HELLING WAAR HET
OPPERVLAK IETS RUWER IS DAN
DE GEPOLIERDE BETON IN DE REST
VAN HET GEBOUW
FIGURE 28: EEN HELLING
BIEDT TOEGANG TOT HET
GEBOUW BIJ EEN
RENOVATIE
FIGURE 27: DEZE HELLING VOLDOET
NIET QUA TOEGANKELIJKHEID OF
GEBRUIKSVEILIGHEID
5/26/2014 34 SDA-DRAFT
Bron [10] [17] [16] [18] [37] [1]
Niveauverschil tot 6 cm - 12% 12% - - 12,5%
Niveauverschil tot 7,5 cm - - - 12,5%(**) - 12,5%
Niveauverschil tot 9 cm - 30% - - - 11,1%
Niveauverschil tot 10 cm 10% - - - - 11,1%
Niveauverschil tot 15 cm - - - 10%(**) - 10,0%
Niveauverschil tot 16 cm - - 8% - - 9,1%
Niveauverschil tot 25 cm 8,3% - - - - 7,1%
Niveauverschil tot 35 cm - 7% 7% - 6%(*) 6,3%
Niveauverschil tot 50 cm 6,25% - - - - 5,0%
Niveauverschil boven 50 cm 5%(*) 5%(*) 5%(*) - - 5,0%(*)
Niveauverschil tot 76 cm - - - 8,3%(*) - -
(*) Niveauverschillen van meer dan xx cm moeten overbrugd worden met verschillende hellingen, waartussen zich telkens
een tussenbordes bevindt van minstens 150/150 cm.
(**) Enkel bij bestaande gebouwen TABEL 13: MAXIMALE HELLINGSPERCENTAGES VOOR HELLINGEN
7.2.6.5. OPMERKINGEN INZAKE TOEGANKELIJKHEID:
Hellingspercentage:
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de waarden uit de ISO-norm gelijklopend zijn met de waarden uit
België/Europese landen en strenger dan de waarden uit de Verenigde Staten, in het bijzonder voor de
hellingen die een groter niveauverschil overbruggen (8,3% versus 5%). Een aanvaardbaar
hellingspercentage wordt bepaald door de afstand, het hoogteverschil en de kracht die een
rolstoelgebruiker kan uitoefenen. Vervolgens moet men een grens vastleggen voor wat ‘aanvaardbaar’
is, dit geeft een variatie in de hellingspercentages tot gevolg[99]
. Tijdens de werkgroep werd
aangehaald dat ook de rolweerstand van het oppervlak hierbij een rol speelt, een helling in asfalt is
makkelijker dan één uitgevoerd in dolomiet.
Een waarde van 30% voor een niveauverschil van 9 cm (Wallonië) is sterk afwijkend ten opzichte van
de overige waarden in de tabel. Een dergelijke helling vormt niet enkel een obstakel, maar ook een
gevaar voor rolstoelgebruikers omdat er rechtstreeks contact kan ontstaan tussen de voetsteunen of de
rolstoel en het oppervlak. ISO 7176-5[100]
definieert dit als de ‘ramp transition angle’:
‘Angle between ramp and horizontal on which the transition to level ground can be negotiated
without contacting the ramp or the ground with any part other than the wheels’
De maximale hoek wordt verkregen door de controles uit te voeren die zijn weergegeven in Figure 31.
Deze afbeeldingen illustreren ook het grote belang dat moet gehecht worden aan de uitvoering boven-
en onderaan de helling en het feit dat komvormige elementen absoluut te vermijden zijn (Figure 30).
FIGURE 31: RAMP TRANSITION ANGLE
A) WITH FRONT PARTS AT THE LOWER TRANSITION
B) WITH REAR PARTS AT THE LOWER TRANSITION
C) WITH PARTS THAT ARE LOCATED BETWEEN THE WHEELS AT THE
UPPER TRANSITION
FIGURE 30: DOOR EEN LICHTE
HELLING LINKS EN RECHTS
VAN DE GOOT KOMEN DE
VOETSTEUNEN IN CONTACT
MET DE WEG
Comment [SDA6]: Afbeelding
afkomstig uit hetVademecum, bij voorkeur
nog te vervangen door een eigen figuur of
toestemming vragen voor het gebruik.
5/26/2014 35 SDA-DRAFT
Behalve de hoofdhelling is er ook de helling dwars op de looprichting. Over het algemeen geldt dat
een helling in 2 richtingen dient te worden vermeden. Een rolstoelgebruiker zal immers moeten
bijsturen om de beweging naar beneden toe te corrigeren[101]
. Wanneer een terrein helt in twee
richtingen kan het dusdanig worden aangelegd, dat deze dubbele helling wordt omgezet in twee
afzonderlijke hellingen (Figure 33).
Slipweerstand:
Het risico op uitglijden is bij een helling groter dan bij een gewoon oppervlak[102]
, de helling
veroorzaakt een toename van de schuifkrachten in het contactvlak vloer/schoen, waardoor dus ook de
stroefheid hoger dient te zijn om uitglijden te voorkomen. In welke mate dit impact heeft op de te
adviseren classificatie voor de slipweerstand van vloeren is niet bekend, personen zullen zich immers
ook intuïtief voorzichtiger gedragen wanneer ze een helling belopen. Een uitvoering zoals
weergegeven in Figure 29verhoogt in ieder geval de slipweerstand. Eén van de testmethodes voor de
bepaling van de slipweerstand, de methode van het hellend vlak, hanteert verschillende
hellingshoeken voor het definiëren van de antislipklasse. Deze hellingshoeken houden geen verband
met de hellingen waarvan hierboven sprake.
Klasse Hellingshoek Toepassing (voorbeelden ter illustratie)* R9 3° - 10° Toegangsruimten, trappen, kantoren, klaslokalen,…
R10 10° - 19° Sanitair, toiletten, waskamers, garages, parkeerterreinen,…
R11 19° - 27° Koel- of vrieskamers voor verpakte goederen, wasserijen,…
R12 27° - 35° Keukens voor de kantines van bedrijven, universiteiten,…
R13 > 35° Vetsmelterij, slachthuizen, ruimten voor inblikken van groenten,…
(*) Meer gedetailleerde toepassingsdomeinen met richtwaarden voor de te gebruiken klasse zijn terug te vinden
in Merkblatt ZH 1/571 Merkblatt für Fußböden in Arbeitsräumen und Arbeitsbereichen mit Rutschgefahtr. Ook
hier worden geen specifieke waarden voor hellingen vermeld. TABEL 14: ANTISLIPKLASSEN VOLGENS DE NORM DIN 51130
Naast de materiaalkeuze kan men het risico op uitglijden uiteraard ook verminderen door de helling te
beschermen tegen neerslag (water, sneeuw, ijzel), waardoor de helling steeds in droge toestand kan
gebruikt worden. Figure 32 geeft een voorbeeld van een helling die als zeer gevaarlijk en
ontoegankelijk mag beschouwd worden[101]
: niet beschermd tegen neerslag, te smal, te stijl en hellend
in 2 richtingen.
7.2.6.6. OPMERKINGEN INZAKE UITVOERING:
Hellingspercentage:
De hellingspercentages die zijn weergegeven in Tabel 13 dienen gerespecteerd over de volledige
lengte van de helling. Over het algemeen gaat men het peil meten boven- en onderaan de helling.
FIGURE 34: HELLINGEN IN 2
RICHTINGEN ZIJN TE
VERMIJDEN
FIGURE 33: AANGEPASTE
UITVOERING VAN DE HELLING
FIGURE 32: VOORBEELD VAN EEN
GEVAARLIJKE, ONTOEGANKELIJKE
HELLING
Comment [SDA7]: Figuur 136 te vervangen door eigen figuur
Comment [SDA8]: Figuur afkomstig uit
een andere publicatie, liefst te vervangen
door een eigen figuur?
5/26/2014 36 SDA-DRAFT
Door het hoogteverschil op te meten, alsook de lengte van de helling, kan men bepalen of het
hellingspercentage gerespecteerd wordt. Lokale variaties in het hellingspercentage kunnen dan nog
steeds aanleiding geven tot discussie[103]
. Dit probleem zal zich echter minder stellen doordat de eis
van 5% reeds veel strenger is dan bijvoorbeeld de 8,3% waarvan sprake in Tabel 13., Kleine
afwijkingen zijn daardoor makkelijker aanvaardbaar. Wenst men toch een steilere helling te plaatsen,
bijvoorbeeld in een situatie die niet moet beantwoorden aan de verordeningen, dan kan men volgende
meetprocedure hanteren. Voor hellingen met een breedte van minder dan 150 cm, plaatst men het
meetinstrument op 15 cm van de rand links en rechts van de helling, voor bredere hellingen wordt een
bijkomende lijn van meetpunten voorzien[103]
. Het aantal meetpunten voorgesteld door de United
States Access Board is aanzienlijk, het lijkt wenselijk om enkel daar bijkomende metingen uit te
voeren waar zich een vermoeden van non-conformiteit stelt.
Meetinstrumenten:
Het verschil in peil tussen de bovenzijde en de onderzijde van een helling kan op eenvoudige wijze
bepaald worden met een automatische optische waterpas en een eenvoudige vouw- of rolmeter.
De hellingsgraad kan benaderend gemeten worden met een waterpas die op één punt contact maakt
met het hellend oppervlak, deze wordt vervolgens horizontaal gebracht, waarna het hoogteverschil
aan het andere eind van de waterpas kan worden opgemeten met een vouw- of rolmeter en de
hellingsgraad kan berekend worden. Een meer nauwkeurig alternatief is weergegeven in Figure 36.
FIGURE 38: MEETLIJNEN VOOR BREDERE
HELLINGEN
FIGURE 36: WATERPAS VOOR
HET METEN VAN HELLINGEN EN
EEN DIGITALE INCLINOMETER
FIGURE 35: WATERPAS
WAARMEE MEN HET PEIL
BOVEN- EN ONDERAAN DE
HELLING KAN BEPALEN
FIGURE 37: MEETLIJNEN VOOR EEN
BREDERE HELLING
5/26/2014 37 SDA-DRAFT
8. SCHRIJNWERK
9. BIBLIOGRAFIE
[1] ISO, “ISO 21542 - Accessibility and usability of the built environment,” 2011.
[2] BSE, “BS 8300 Design of buildings and their approaches to meet the needs of disabled people
- code of practice,” 2009.
[3] NEN, “NEN 1814: toegankelijkheid van buitenruimten, gebouwen en woningen,” 2001.
[4] DIN, “DIN 18040-1: Barrierefreies Bauen - Planungsgrundlagen -Teil 1: Öffentlich
zugängliche Gebaüde,” 2010.
[5] AFNOR, BP P96-102: Accessibilité aux personnes handicapées - guide de bonnes pratiques
sur la gouvernance de la chaîne d’accessibilité d'un bâtiment et de ses abords. 2011.
[6] AENOR, UNE 41500: Accesibilidad en la edificación y el urbanismo: Criterias generals de
diseño. 2001.
[7] ANSI, ICC A117.1: Accessible and usable buildings and facilities. 2009.
[8] DS, DS 3028: Accessibility Standards. 2001.
[9] Önorm, Önorm B 1600: Building without barriers - design principles. 2005.
[10] E. V. E. Toegankelijkheid and G. K. Vlaanderen, “Vlaams handboek toegankelijkheid,” 2013.
[Online]. Available:
http://www.toegankelijkgebouw.be/Handboek/Sanitair/Toilet/tabid/89/Default.aspx.
[11] CaWaB, “Guide d’aide à la conception d’un bâtiment accessible,” 2013.
[12] E. Steinfeld, V. Paquet, C. D’Souza, C. Joseph, and J. Maisel, “Anthropometry of Wheeled
Mobility Project,” 2010.
[13] J. Ziegler, “Working Area of Wheelchairs - Details about some dimensions that are specified
in ISO 7176-5,” Wien, 2003.
[14] C. S. et technique du Bâtiment, “Guide des salles d ’ eau accessibles à usage individuel dans
les bâtiments d ’ habitation,” 2012.
[15] V. E. T. Enter, “Inspiratiebundel Toegankelijkheid van ziekenhuizen,” 2012.
[16] Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening - Titel IV: Toegankelijkheid van gebouwen voor
personen met beperkte mobiliteit, no. november. 2006, pp. 1 – 24.
[17] patrimoine et énergie Service Public de Wallonie - Direction générale opérationelle -
Aménagement du Territoire, logement, Code Wallon de l’aménagement du territoire, de
l'urbanisme du patrimoine et de l'énergie (CWATUPE). 2011, pp. 1 – 333.
5/26/2014 38 SDA-DRAFT
[18] D. of Justice, 2010 ADA Standards for Accessible Design. 2010, pp. 1 – 257.
[19] E. Steinfeld, S. Schroeder, and M. Bishop, “0438_Accessible buildings for people with
walking and reaching limitations.pdf,” 1978.
[20] J. a Sanford, M. Arch, and M. B. Megrew, “An evaluation of grab bars to meet the needs of
elderly people.,” Assist. Technol., vol. 7, no. 1, pp. 36–47, Jan. 1995.
[21] J. Hogg, “Changing Places Toilets: Estimates of potential users,” 2009.
[22] Enter, “www.toevla.be.” .
[23] ANLH, “www.accesscity.be.” .
[24] Westkans, “www.navigeerenparkeer.be.” .
[25] H. Froyen, Universal Design . Een methodologische benadering . Een weg naar
mensvriendelijke en elegante architectuur Inhoud. 2012.
[26] H. Froyen, “UNIVERSAL DESIGN PATTERNS: Sanitaire voorzieningen in publieke
gebouwen. ŠŠUD Pattern 02.08: (Semi-)ambulant toegankelijk toilet,” pp. 1–13, 2007.
[27] D. M. O’Meara and R. M. Smith, “The effects of unilateral grab rail assistance on the sit-to-
stand performance of older aged adults.,” Hum. Mov. Sci., vol. 25, no. 2, pp. 257–74, Apr.
2006.
[28] M. Broeders, “Ontwerpgids meegroeiwonen,” 2009.
[29] I. M. J. Van Dessel, I. Lechat, L. Tonglet, X. Anciaux, M.A. Vandecandelaere, V. Snoeck, P.
Wagelmans, J.M. Guillemeau, J.L. Wagelmans, M.C. Pirenne, D. Van der Haar, Guide d ’ aide
à la conception d ’ un Logement adaptable. 2006.
[30] M. van D. M. Wijk, J. Drenth, Handboek voor toegankelijkheid, over de ergonomie van
stedelijke inrichting, gebouwen en woningen. 2003.
[31] VMSW, “Ontwerp- en conceptonderrichtingen - deel 6: aanpasbaar en aangepast bouwen,” in
ABC-bouwen, VMSW, 2008, p. 24.
[32] M. L. Toro Hernandez, “Thet impact of transfer setup on the performance of independent
transfers,” 2011.
[33] HERL, “The impact of transfer setup on the performance of independent transfers: final
report,” 2013.
[34] J. F. M. Molenbroek, C. J. Snijders, and R. A. Plante, “Biomechanical aspects of defecation
with implications for the height of the toilet,” 2011, pp. 207–213.
[35] R. A. Cooper, A. G. Agudo, G. Bardsley, R. Bingham, C. Buhler, H. S. Chhabra, G. Craddock,
J. Dewen, S. Ekman, M. Ferguson, S. G. Fitzgerald, A. T. Huba, J. Jutai, K. Matsuo, M.
Mokhtari, and J. Molenbroek, A FRIENDLY REST ROOM : developing toilets of the future for
disabled and elderly people. 2011.
5/26/2014 39 SDA-DRAFT
[36] D. I. für Normung, DIN 1385: Klosettbecken mit angeformtem Geruchverschluss. Bau- und
Prüfgrundsätze. 1988, p. 15 p.
[37] D. I. für Normung, DIN 18040-1: Barrierefreies Bauen - Planungsgrundlagen - Teil 1:
Öffentlich zugängliche Gebäude. 2010, pp. 1–30.
[38] The good loo design guide. .
[39] L. Oram, J. Cameron, and C. Bridge, “Selecting diameters for grabrails,” 2006.
[40] R.L.Mace, L. C. Young, C. Kent, and G. Sifrin, “Fair housing act design manual, a manual to
assist designers and builders in meeting the accessibility requirements of the fair housing act,”
1998.
[41] S. Australia, Australian Standard 1428-1: Design for access and mobility, general
requirements for access, new building works. 2001, pp. 1–65.
[42] NBN, NEN-EN 12464-1: Licht en verlichting - verlichting van werkruimten - deel 1:
werkruimten binnen. 2012, pp. 1 – 59.
[43] S. Danschutter, P. D’Herdt, and A. Deneyer, “Verlichting en contrast voor personen met een
visuele beperking,” WTCB-Dossier, vol. 3, no. 3, pp. 1–5, 2010.
[44] S. Danschutter, P. D’Herdt, and A. Deneyer, “Verlichting en contrast voor personen met een
visuele beperking,” WTCB - Dossier n°3 - Katern n°12, no. 3, pp. 1–5, 2010.
[45] CSTB, “Guide pour la mise en œuvre d ’ une douche de plain- pied dans les salles d ’ eau à
usage individuel en travaux neufs,” 2012.
[46] L. C. Young, R. J. Pace, R. Millard, and R. Duncan, “Curbless Showers,” 2003.
[47] B. I. voor Normalisatie, NBN EN 14041: Elastische vloerbekledingen, tapijten en
laminaatvloerbekledingen - essentiële eigenschappen. 2004, pp. 1–47.
[48] B. I. voor Normalisatie, NBN EN 13553: Elastische vloerbekledingen - Polyvinylchloride
vloerbekledingen voor gebruik in speciale natte omgevingen - specificatie. 2002, pp. 1–15.
[49] Y. Vanhellemont, “De slipweerstand van vloeren,” WTCB - Tijdschr. n°4, pp. 17 – 31, 2002.
[50] DIN, DIN 51091: Prufüng der Bodenbelägen. Bestimmung der rutschhemenden Eigenschaft.
Nassbelastete Barfussbereiche. Begehungsverfahren. 1992.
[51] W. W. Van Laecke, “Technische Voorlichtingsnota 227 - Muurbetegelingen,” 2003.
[52] J. Cameron and Catherine Bridge, “Thermostatic Mixing Valves: Summary Bulletin,” vol. 7,
no. November. p. 17, 2004.
[53] B. I. voor Normalisatie, NBN EN 806-2: Eisen voor drinkwaterinstallaties in gebouwen - deel
2: ontwerp. 2005, p. 57.
[54] SGS, AREI - Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. 2008, pp. 1 – 507.
[55] A. W. en Verkeer and Enter, “Vademecum - Toegankelijk publiek domein,” 2009.
5/26/2014 40 SDA-DRAFT
[56] C. Thiry, “Voetgangersvademecum Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Cahier
voetgangerstoegankelijkheid: richtlijnen voor de inrichting van voor iedereen toegankelijke
openbare ruimte,” 2014.
[57] Agentschap Wegen en Verkeer, Standaardbestek 250 - Hoofdstuk 6: Verhardingen. 2010, pp.
1–140.
[58] WTCB, “Technische Voorlichtingsnota 204: Cementgebonden bedrijfsvloeren,” 1997.
[59] WTCB, “Technische Voorlichtingsnota 213: Binnenvloeren van natuursteen,” 1999.
[60] WTCB, “Technische Voorlichtingsnota 237: Keramische Binnenvloerbetegelingen,” 2009.
[61] WTCB, “Technische Voorlichtingsnota 241: Plaatsing van elastische vloerbekledingen,” 2011.
[62] WTCB, “WTCB-Contact N° 25 (1-2010),” Gecombineerde toleranties, pp. 1 – 26, 2010.
[63] A. Bergiers, “Op weg naar een stad met minder verkeerslawaai,” in Klinkers en straatstenen,
2014, pp. 31–35.
[64] Fietsersbond vzw, “Rapport comfortaudit Fietspaden Vlaanderen,” 2009.
[65] E. Wolf, J. Pearlman, R. a Cooper, S. G. Fitzgerald, A. Kelleher, D. M. Collins, M. L.
Boninger, and R. Cooper, “Vibration exposure of individuals using wheelchairs over sidewalk
surfaces.,” Disabil. Rehabil., vol. 27, no. 23, pp. 1443–9, Dec. 2005.
[66] “PathMet - The pathway measurement tool.” [Online]. Available: http://www.pathvu.com/#.
[67] A. J. Duvall, R. Cooper, E. Sinagra, D. Stuckey, J. Brown, and J. Pearlman, “Development of
Surface Roughness Standards for Pathways used by Wheelchairs,” 2013.
[68] OIVO/CRIOC, Ongevallen met bouwelementen - studie op basis van EHLASS-gegevens
België 1998. 2001.
[69] B. Botten and U. S. A. Board, “National Trail Surfaces Study Final Report,” 2014.
[70] ANSI, “ANSI/RESNA Standard - Test method for firmness and stability,” 2000.
[71] ASTM, ASTM F 1951 - 09b: Standard Specification for Determination of Accessibility of
Surface Systems Under and Around Playground Equipment. 2010, pp. 1–7.
[72] T. L. A. K. J. Winandy, “Improving Engineered Wood Fiber Surfaces for Accessible
Playgrounds,” 2003.
[73] T. L. Laufenberg and Jerrold E. Winandy, Field performance testing of improved engineered
wood fiber surfaces for accessible playground areas. 2003, p. 12.
[74] M. Brussel, “Typebestek betreffende wegeniswerken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,”
2012.
[75] CEN, CEN/TS 16165 - Determination of slip resistance of pedestrian surfaces — Methods of
evaluation. 2012, p. 51.
5/26/2014 41 SDA-DRAFT
[76] B. E. Gray, Slips , Stumbles , and Falls : Pedestrian Footwear and Surfaces. 1990.
[77] R. Haslam and D. Stubbs, Understanding and preventing falls. 2006.
[78] B. F.L., C. P.R., K. B.T., and P. P., “Slip resistance needs of the mobility disabled during level
and grade walking,” in Slips, stumbles and falls: pedestrian footwear and surfaces, 1990, pp.
39–54.
[79] R. Tideiksaar, “The biomedical and environmental characteristics of slips, stumbles and falls
in the elderly,” in Steps, stumbles and falls: pedestrian footwear and surfaces, 1990, pp. 17–
27.
[80] L. T. E. W. J.C. and S. J.L., “Assessment of slip severity among different age groups,” in
Metrology of pedestrian locomotion and slip resistance, 2002, pp. 17–32.
[81] J. M. B. C. M. Powers, “Influence of age and gender on utilized coefficient of friction during
walking at different speeds,” in Metrology of pedestrian locomotion and slip resistance, 2002,
pp. 3–16.
[82] Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw, Rolweerstand. 2009, pp. 8–10.
[83] P. W. Axelson, D. Chesney, B. Designs, S. Cruz, P. Longmuir, K. Coutts, S. Rose, J. Smith, J.
Ysselstein, E. S. Consultant, E. P. Consultant, U. S. Architectural, T. Barriers, and C. Board,
“Accessible Exterior Surfaces Technical Report.”
[84] ISO, NBN EN ISO 2813: Verven en vernissen - metingen van de glans (spiegelende reflectie)
van niet-metallieke verflagen onder 20°, 65° en 80° (ISO 2813: 1994, Inclusief technisch
corrigendum 1:1997), vol. 1994. 1994, p. 11.
[85] NBN, NBN S 01-400-1 - Akoestische criteria voor woongebouwen. 2008, p. 23.
[86] NBN, NBN S 01-400-2: Akoestische criteria voor schoolgebouwen. 2012, p. 39.
[87] CEN, CEN/TS 15209: Tactile paving surface indicators produced from concrete, clay and
stone. 2008, p. 33.
[88] ISO, ISO 23599 - Assistive products for blind and vision-impaired persons - tactile walking
surface indicators. 2012, p. 44.
[89] Peter-Willem Vermeersch, “Less vision, more senses - towards a more multisensory design
approach in architecture,” 2013.
[90] J. Herssens, “Designing Architecture for More: A Framework of Haptic Design Parameters
with the Experience of People Born Blind,” 2011.
[91] M. Rychtarikova, J. Herssens, and A. Heylighen, “Towards more inclusive Approaches in
soundscape research : The soundscape of blind people,” in Inter.Noise, 2012, p. 8.
[92] Tom Vavik, Inclusive Buildings, Products and Services: challenges in universal design. 2009.
[93] B. H. Gewest, De Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest - Titel VII: De wegen, de toegangen ertoe en de naaste omgeving ervan,
no. november. 2006, p. 28.
5/26/2014 42 SDA-DRAFT
[94] K. De Leye and E. Dooms, “Akoestisch gebruikscomfort voor iedereen in auditoria . Case
study : Grote Aula , Maria-Theresiacollege .,” 2007.
[95] L. Wastiels, “Mapping material experience in architecture,” 2010.
[96] Inclusive Design for Getting Outdoors, “Tactile paving - design guide 003.” p. 8, 2008.
[97] M. Ormerod, R. Newton, H. MacLennan, M. Faruk, S. Thies, L. Kenny, D. Howard, and C.
Nester, “Older people ’ s experiences of using tactile paving,” in Proceedings of the institution
of civil engineers, 2014, pp. 1–8.
[98] G. D. P. P. D. U. C. London, “Testing proposed delineators to demarcate pedestrian paths in a
shared space environment,” 2008.
[99] C. S. Kim, D. Lee, S. Kwon, and M. K. Chung, “Effects of ramp slope, ramp height and users’
pushing force on performance, muscular activity and subjective ratings during wheelchair
driving on a ramp,” Int. J. Ind. Ergon., vol. 44, no. 5, pp. 636–646, Sep. 2014.
[100] ISO, ISO 7176-5: wheelchairs - determination of dimensions, mass and manoeuvring space,
vol. 2008. 2008, p. 88.
[101] R. a. Cooper, a. M. Molinero, A. Souza, D. M. Collins, A. Karmarkar, E. Teodorski, and M.
Sporner, “Effects of Cross Slopes and Varying Surface Characteristics on the Mobility of
Manual Wheelchair Users,” Assist. Technol., vol. 24, no. 2, pp. 102–109, Jun. 2012.
[102] M. S. Redfern and E. J. Mcvay, “Proceedings of the Human Factors and Ergonomics Society
Annual Meeting,” in Slip Potentials on rams, 1993, p. 5.
[103] U. S. A. Board, “Dimensional tolerances in construction and for surface accessibility,” 2011.
[Online]. Available: http://www.access-board.gov/research/completed-research/dimensional-
tolerances.
[104] S. Danschutter and J. Desmyter, “Toegankelijkheid van buitenschrijnwerk - deel 1,” WTCB-
Dossier, vol. 4, no. 4, pp. 1–9, 2006.
[105] E. Colboc, “Rapport sur l’impact des règles accessibilité dans la construction de logements
neufs,” 2012.
[106] M. Wijk, J. Drenth, and M. Van Ditmarsch, Handboek voor Toegankelijkheid: over de
ergonomie van stedelijke inrichting, gebouwen en woningen. 2003.
Recommended