De inhoud van dit thema: 1-1 1.2 Doelgroepen onderscheiden 1.3 Doelgroepen indelen 1.4...

Preview:

Citation preview

De inhoud van dit thema:

1-1

1.2 Doelgroepen onderscheiden

1.3 Doelgroepen indelen

1.4 Doelgroepomschrijving

1.5 Doelgroepbeschrijving

1.6 Doelgroepen SAW

1.7 In de praktijk

Onderscheid in doelgroep is zichtbaar in:

1-2

• aard van de mogelijkheden en beperkingen

• aard van de behoeften en hulpvragen

• de na te streven doelen

• de benaderingswijze door de hulpverlener

Doelgroepindeling zorg en welzijn:

1-3

• indeling in relatie tot de ontwikkeling

• indeling in relatie tot welzijn

Ontwikkelingsfase:

1-4

bepaalde periode die in tijd is afgebakend en die

samenhangt met bepaalde gedragspatronen

Welzijn:

1-5

een toestand waarin iemand gelukkig is op voor hem of haar

belangrijke gebieden, te onderscheiden in:

• lichamelijk welzijn

• geestelijk welzijn

• materieel welzijn

• sociaal welzijn

• cultureel welzijn

Doelgroepbeschrijving naar:

1-6

• ontwikkelingsfase

• lichamelijk en geestelijk welzijn

• materieel, sociaal en cultureel welzijn

Doelgroepen naar ontwikkelingsfase:

1-7

• de baby (0 – 1,5 jaar)• de peuter (1,5 - 4 jaar)• het basisschoolkind:

- de kleuter (4 - 6 jaar)- het jonge schoolkind (6 - 9 jaar)- het oudere schoolkind (9 -12 jaar)

• de puber (12 - 16 jaar)• de adolescent (16 - 21 jaar)• de volwassene:

- de jonge volwassenheid (21 - 40 jaar)- de middelbare leeftijd (40 - 55 jaar)- de vroege ouderdom (55 - 65 jaar)- de ouderdom (65 jaar en ouder)

Mensen met een beperking:

1-8

• mensen met een lichamelijke beperking- mensen met een motorische beperking- mensen met een neurologische beperking- mensen met een orgaanbeperking- mensen met een zintuiglijke beperking

• mensen met een verstandelijke beperking- mensen met een lichte verstandelijke beperking- mensen met een matige verstandelijke beperking- mensen met een ernstige verstandelijke beperking

• mensen met een meervoudige beperking

Sociaal kwetsbare groepen:

1-9

• mensen met psychische problemen

• mensen met gedragsproblemen

• psychogeriatrische problemen

• verslaafden

• langdurig werklozen

• sommige groepen allochtonen

• asielzoekers

• dak- en thuislozen

De inhoud van dit thema:

2-1

2.2 Menselijk gedrag

2.3 Gedragsaspecten

2.4 Gedragsdeterminanten

2.5 Stromingen in de ontwikkelingspsychologie

2.6 Pedagogische stromingen

2.7 Pedagogen en ontwikkelingspsychologen

2.8 In de praktijk

Menselijk gedrag:

2-2

• optelsom van gevoelens, gedachten,

waarnemingen, meningen en bewegingen

• uitdrukking van denken, vinden en voelen

• alles wat mensen doen of juist niet doen

Aspecten van menselijk gedrag:

2-3

• motorisch aspect (kunnen)

• cognitief aspect (denken)

• sociaal-affectief aspect (voelen)

Gevoelens, gedachten en handelingen:

2-4

handelingen

gedachten

gevoelensen

emoties

Gedragsdeterminanten:

2-5

• psychosociale factoren- opvoeding, gezinsfactoren- vrienden, relaties- omgevingsfactoren- ervaringen en emoties

• aanlegfactoren- erfelijkheid- persoonlijkheid, temperament

• organische factoren- lichamelijke factoren- biochemische en hormonale factoren

Stromingen in de ontwikkelingspsychologie:

2-6

• behaviorisme

• cognitivisme

• constructivisme

Principes behaviorisme:

2-7

• gedrag is aan te leren

• gedrag aanleren op basis van rolmodellen en nadoen

• conditioneren door middel van straffen en belonen

Principes cognitivisme:

2-8

• menselijk brein werkt als computer

• informatiestroom gaat langs verschillende geheugens

• brein heeft nieuwe kennis en ervaringen nodig

• oefenen en herhalen van leerstof is belangrijk

Constructivisme voegt aan het cognitivisme toe:

2-9

• zone van naaste ontwikkeling

• wisselwerking met de omgeving

• kind denkt zelfstandig na over de opgeslagen

kennis

Stromingen in de pedagogiek:

2-10

• autoritaire stroming

• laissez-faire stroming

• democratische stroming

Pedagogen en ontwikkelingspsychologen:

2-11

• Jean Piaget (1896-1980)

• Célestin Freinet (1896-1966)

• Rudolf Steiner (1861-1925)

• Maria Montessori (1870-1952)

• Thomas Gordon (1918-2002)

• Loris Malaguzzi (1920-1994)

Theoretische uitgangspunten Piaget:

2-12

• cognitieve ontwikkelingsfasen:

- sensomotorische fase (0-2 jaar)

- pre-operationele fase (2-7 jaar)

- concreet-operationele fase (7-12 jaar)

- formeel-operationele fase (12- ongeveer 15 jaar)

• elk kind doorloopt de fases in het eigen tempo

Uitgangspunten van Freinet:

2-13

• uitgaan van de interesse en ervaringen van kinderen

• al doende leren

• zelfstandig handelen en experimenteren

• communiceren met elkaar is belangrijk

• kinderen leren van en met elkaar

• naast cognitieve is sociale belangrijk

Ontwikkelingstheorie van Steiner:

2-14

• tot 7 jaar: kind is een en al zintuig en imiteert

• van 7 tot 14 jaar: kind leert vanuit gevoel en door

imitatie

• vanaf 14 jaar: kind leert logisch denken

• opvoeder is bemiddelaar tussen kosmos en kind

Uitgangspunten Maria Montessori:

2-15

• kinderen hebben natuurlijke drang om te

onderzoeken

• kinderen hebben natuurlijke drang om te

ordenen en rangschikken

• elk kind doorloopt dezelfde fasen

• er zijn gevoelige perioden voor leren bepaalde

leerstof

Methoden van Gordon:

2-16

• actief luisteren

• ik-boodschappen

• oudercursussen ‘effectief ouderschap’ en

‘effectief omgaan met kinderen’

Visie Loris Malaguzzi:

2-17

• kinderen functioneren het best in kleine

ruimten met een specifieke functie

• kinderen ontmoeten elkaar in de piazza

• kinderen verblijven in horizontale groepen

• opvoeder stimuleert eigen identiteit,

zelfstandigheid en creativiteit

De inhoud van dit thema:

3-1

3.2 Lichamelijke ontwikkeling

3.3 Cognitieve ontwikkeling

3.4 Sociaal-affectieve ontwikkeling

3.5 In de praktijk

Lichamelijke ontwikkeling baby:

3-2

• lichamelijke groei:

- lichaamsverhoudingen worden normaler

• motorische ontwikkeling:

- van reflexmatig naar zelfstandig lopen en pakken

• zintuiglijke ontwikkeling:

- alle zintuigen ontwikkelen zich

Cognitieve ontwikkeling baby:

3-3

• door rijping én door leren

• ervaren, herhalen, imiteren

• leren via de tast (vooral de mond)

• taal: van geluidjes naar tweewoordzinnen

Sociaal-affectieve ontwikkeling baby:

3-4

• van allemansvriend naar eenkennigheid

• hechting aan stabiele, betrouwbare verzorger

• ontwikkeling eigen persoonlijkheid

• contact met baby’s en lichaamstaal

• zintuiglijk genot

De inhoud van dit thema:

4-1

4.2 Lichamelijke ontwikkeling

4.3 Cognitieve ontwikkeling

4.4 Sociaal-affectieve ontwikkeling

4.5 In de praktijk

Lichamelijke ontwikkeling peuter:

4-2

• lichamelijke groei:

- groeitempo neemt af (en daarmee eetlust ook)

- voornamelijk breedtegroei

• motorische ontwikkeling:

- vooral ontwikkeling grove motoriek

- beheersing sluitspieren (zindelijk)

Cognitieve ontwikkeling peuter:

4-3

• denken in pre-operationele fase

• magisch denken

• taalontwikkeling in differentiatiefase

• sterke exploratiedrang

Sociaal-affectieve ontwikkeling peuter:

4-4

• ontstaan ik-besef (egocentrisch)

• driftig en koppig

• begin van gewetensontwikkeling

• speelt graag naast anderen (nog niet echt samen)

• ontstaan van vriendschappen

• veel angst en fantasie

• lust is gekoppeld aan zindelijk worden

De inhoud van dit thema:

5-1

5.2 De kleuter

5.3 Het jonge schoolkind

5.4 Het oudere schoolkind

5.5 In de praktijk

Lichamelijke ontwikkeling kleuter:

5-2

• vooral lengtegroei en spiergroei

• ontwikkeling fijne motoriek

• ontstaan handvoorkeur

Cognitieve ontwikkeling kleuter:

5-3

• denken in pre-operationele fase

• zinnen maken

• nog veel fantasie

Sociaal-affectieve ontwikkeling kleuter:

5-4

• samen spelen en samen delen

• sterke identificatie

• verwerking angst en emoties in fantasiespel

• begin van intern geweten

• ontwikkeling eigen identiteit

• aandacht voor geslachtsdelen

Lichamelijke ontwikkeling van

het jonge schoolkind:

5-5

• meer ‘volwassen’ lichaamsverhouding

• goede oog-handcoördinatie

• grote bewegingsdrang

Cognitieve ontwikkeling jonge schoolkind:

5-6

• denken in concreet-operationele fase

• begin abstract denken

• fantasie maakt plaats voor realiteit

• enorm leergierig

• ingewikkelde zinnen

Sociaal-affectieve ontwikkeling jonge schoolkind:

5-7

• gericht op vriendjes van eigen sekse

• rolverdeling in groep

• prestatiegericht

• houdt emoties verborgen

• ongehoorzaamheid

Lichamelijke ontwikkeling oudere schoolkind:

5-8

• harmonieuze lichaamsverhouding

• verschil jongens en meisjes

• fijne en grove motoriek goed ontwikkeld

Cognitieve ontwikkeling oudere schoolkind:

5-9

• denken in concreet-operationele fase

• vermogen tot reflectie

• leergierig en prestatiegericht

Sociaal-affectieve ontwikkeling oudere schoolkind:

5-10

• peergroup erg belangrijk

• identificatie met idolen

• ontwikkeling normen en waarden

• pesten komt veel voor

• latentiefase op seksueel gebied

De inhoud van dit thema:

6-1

6.2 Jeugdjaren

6.3 Lichamelijke ontwikkeling

6.4 Cognitieve ontwikkeling

6.5 Sociaal-affectieve ontwikkeling

6.6 Normovertredend gedrag

6.7 In de praktijk

Lichamelijke ontwikkeling pubers:

6-2

• meisjes vroegrijp, jongens laatrijp

• ingrijpende lichamelijke veranderingen

• groeispurt

• vaak negatieve lichaamsbeleving

Cognitieve ontwikkeling pubers:

6-3

• denken in formeel-operationele fase

• langetermijngeheugen neemt toe

• abstract en systematisch denken

• eigen denkwereld centraal

• zelfstandig denken

Sociaal-affectieve ontwikkeling pubers:

6-4

• streven naar zelfstandigheid en

verantwoordelijkheid

• zoeken naar eigen identiteit

• erbij willen horen

• grote interesse in seks

Normovertredend gedrag:

6-5

• vandalisme en crimineel gedrag

• misbruik van alcohol en drugs

• digitaal pesten

De inhoud van dit thema:

7-1

7.2 Lichamelijke ontwikkeling

7.3 Cognitieve ontwikkeling

7.4 Sociaal-affectieve ontwikkeling

7.5 In de praktijk

Lichamelijke ontwikkeling adolescent:

7-2

• lichamelijke volwassenwording

• meer realistische lichaamsbeleving

• biologische klok verandert

Cognitieve ontwikkeling adolescent:

7-3

• toename langetermijngeheugen

• voltooiing abstract en kritisch denken

• interesse in politiek en religie

• leren keuzes maken

Sociaal-affectieve ontwikkeling adolescent:

7-4

• losmaking van thuissituatie

• intiemere contacten

• radicalisering

• experimenteren en identificeren

• seksuele volwassenheid

De inhoud van dit thema:

8-1

8.2 Wat is volwassenheid?

8.3 De jongvolwassene

8.4 De middelbare leeftijd

8.5 De vroege ouderdom

8.6 De ouderdom

8.7 In de praktijk

Volwassenheid:

8-2

• zelfstandig zijn

• verantwoordelijkheid kunnen dragen

• handelen overeenkomstig (eigen) normen en

waarden

• cultureel en maatschappelijk betrokken zijn

• duurzame relaties kunnen aangaan en onderhouden

• inhoud aan eigen leven kunnen geven

Lichamelijke ontwikkeling jongvolwassene:

8-3

• krachtig en energiek

• begin van lichamelijk verval

• gewichtstoename

Cognitieve ontwikkeling jongvolwassene:

8-4

• vervolmaking formeel-operationele fase

• intellectuele topprestaties

• interesse in nieuwe kennis en vaardigheden

Aspecten sociaal-affectieve ontwikkeling

jongvolwassenen:

8-5

• aangaan vaste relatie

• ouderschap

• vaste werkkring

Lichamelijke ontwikkeling middelbare leeftijd:

8-6

• lichamelijke achteruitgang

• eerste gezondheidsproblemen

• vrouw: overgang en menopauze

• man: penopauze

Sociaal-affectieve ontwikkeling middelbare leeftijd:

8-7

• eerste levensevaluatie

• midlifecrisis

• periode van relatieve rust

Lichamelijke ontwikkeling vroege ouderdom:

8-8

• verdere lichamelijke aftakeling

• reactiesnelheid en kracht nemen af

• gezichtsvermogen neemt af

• artrose

Sociaal-affectieve ontwikkeling vroege ouderdom:

8-9

• lege-nestsyndroom

• tweede levensevaluatie

• pensionering

• toename probleemdrinkers

• komst kleinkinderen

Lichamelijke ontwikkeling ouderdom:

8-10

• verdere lichamelijke aftakeling

• gehoor en gezichtsvermogen nemen af

• moeite met uitvoeren complexe handelingen

Cognitieve ontwikkeling ouderdom:

8-11

• cognitieve achteruitgang

• snelheid denken neemt af

• leren nieuwe inzichten en vaardigheden moeilijker

• achteruitgang van de waarneming

• geheugenfunctie neemt af

Sociaal-affectieve ontwikkeling ouderdom:

8-12

• sociale netwerk wordt kleiner

• actief blijven belangrijk

• nieuwe rollen

• groeiende groep kwetsbare ouderen

De inhoud van dit thema:

9-1

9.2 Terminologie

9.3 Soorten beperkingen

9.4 Hulpvragen van mensen met een beperking

9.5 Verliesverwerking

9.6 In de praktijk

Stoornis, beperking, handicap:

9-2

• stoornis: defect of ontbreken van orgaan of

orgaanfuncties

• beperking: vermindering van mogelijkheden

ten aanzien van gedrag of activiteiten

• handicap (participatieprobleem): belemmering

in het sociaal-maatschappelijke functioneren

door een stoornis

Mensen met een beperking; een grove indeling:

9-3

• mensen met een lichamelijke beperking

• mensen met een verstandelijke beperking

• mensen met een meervoudige beperking

Indeling lichamelijke beperkingen naar:

9-4

• aard van de ziekte of stoornis

• verloop van de ziekte of stoornis

• oorzaak van de ziekte of stoornis

Indeling gebaseerd op de aard van de ziekte of

stoornis:

9-5

• mensen met een motorische beperking

• mensen met een neurologische beperking

• mensen met een orgaanbeperking

• mensen met een zintuiglijke beperking

Indeling gebaseerd op het verloop van de ziekte of

stoornis:

9-6

• tijdelijke aandoeningen

• aandoeningen met een progressief verloop

• aandoeningen met een recidiverend verloop

(steeds weer terugkerend)

• aandoeningen met een chronisch verloop (blijvend)

Indeling gebaseerd op wijze van ontstaan van de

ziekte of stoornis:

9-7

• aangeboren aandoeningen

• niet-aangeboren of verworven aandoeningen

Verstandelijke beperking:

9-8

een aangeboren of in de prille jeugd verworven

beperktheid van de geestelijke functies en/of de

ontwikkelingsmogelijkheden daarvan, zich uitend op

cognitief, sociaal-affectief en motorisch gebied

Indeling mensen met een verstandelijke beperking:

9-9

• mensen met een lichte verstandelijke beperking

(intelligentie 50-70)

• mensen met een matige verstandelijke beperking

(intelligentie 20-50)

• mensen met een ernstige verstandelijke beperking

(intelligentie < 20)

Meervoudige beperking:

9-10

een combinatie van twee of meer beperkingen

die elkaar versterken en de mogelijkheden van

compensatie verminderen

Hulpvraag:

9-11

de door de cliënt zelf of door de omgeving van de

cliënt geuite zorgbehoefte

Fasen verliesverwerkingsproces:

9-12

• fase van onzekerheid

• shockfase

• ontkenningsfase

• fase van loskomen van emoties

• aanvaarding

• acceptatie

De inhoud van dit thema:

10-1

10.2 Aandoeningen aan het houdings- en

bewegingsapparaat

10.3 Spierziekten

10.4 In de praktijk

Aandoeningen van het houdings- en

bewegingsapparaat:

10-2

• amputatie

• reumatische aandoeningen

• osteoporose

Veelvoorkomende vormen van reumatische

aandoeningen:

10-3

• artrose of gewrichtsslijtage

• reumatoïde artritis of gewrichtsontstekingen

Spierziekte:

10-4

ziekte die het functioneren van de spieren

aantast, en

die vaak progressief van aard is

De inhoud van dit thema:

11-1

11.2 Aandoeningen van de hersenen

11.3 Aandoeningen van het ruggenmerg

11.4 Aandoening van het totale centrale

zenuwstelsel

11.5 In de praktijk

Aandoeningen van de hersenen:

11-2

• CVA (Cerebro Vasculair Accident)

• cerebrale parese

• epilepsie

Categorieën epileptische aanvallen:

11-3

• de gedeeltelijke of partiële aanvallen:

- eenvoudige partiële aanvallen

- complexe partiële aanvallen

• de gehele of gegeneraliseerde aanvallen:

- tonisch-clonische aanvallen (grote aanvallen)

- absences (wegrakingen)

De inhoud van dit thema:

12-1

12.2 Hart- en vaatziekten

12.3 Longaandoeningen

12.4 Diabetes mellitus (suikerziekte)

12.5 In de praktijk

Longaandoeningen:

12-2

• astma

• COPD:

- chronische bronchitis

- longemfyseem

De inhoud van dit thema:

13-1

13.2 Auditieve beperking

13.3 Visuele beperking

13.4 In de praktijk

De inhoud van dit thema:

14-1

14.2 Het begrip verstandelijke beperking14.3 Niveau-aanduidingen14.4 Ontwikkeling van mensen met een

verstandelijke beperking

14.5 Het syndroom van Down14.6 Participeren in de samenleving14.7 Begeleiding mensen met een verstandelijke

beperking14.8 In de praktijk

Verstandelijke beperking:

14-2

een aangeboren of in de prille jeugd verworven

beperktheid van de geestelijke functies en/of

ontwikkelingsmogelijkheden daarvan, die zich uit

op

cognitief, sociaal-affectief en motorisch gebied

Niveau-aanduidingen verstandelijke beperking:

14-3

• op basis van intelligentie

• op basis van ervaringsfase

Indeling op basis van intelligentie:

14-4

• lichte verstandelijke beperking (IQ 50 – 70)

• matige verstandelijke beperking (IQ 20 – 50)

• ernstige verstandelijke beperking (IQ < 20)

Indeling op basis van ervaringsfasen:

14-5

1 de lichaamsgebonden ervaringsfase

2 de associatieve ervaringsfase

3 de structurerende ervaringsfase

4 de vormgevende ervaringsfase

Belangrijke cognitieve functies:

14-6

• denken

• waarnemen

• onthouden

• taal en spraak

• leren

Syndroom van Down:

14-7

• oorzaken

• kenmerken

Bepalende factoren situatieve begeleidingsstijl:

14-8

• de cliënt

• de omgeving

• jij als begeleider

De inhoud van dit thema:

15-1

15.2 Omschrijving meervoudige beperking

15.3 Verstandelijke en zintuiglijke beperking

15.4 Verstandelijke en neurologische beperking

15.5 Neurologische en zintuiglijke beperking

15.6 Omgaan met mensen met een meervoudige

beperking

15.7 In de praktijk

Meervoudige beperking:

15-2

het hebben van twee of meer afzonderlijke

beperkingen

die:

• ieder voor zich ernstig, omvangrijk en langdurig zijn

• elkaar wederzijds beïnvloeden op een ingewikkelde

manier

• de compensatiemogelijkheden verminderen

De inhoud van dit thema:

16-1

16.2 Begripsbepaling

16.3 Autisme

16.4 Stoornis van Asperger

16.5 Stoornis van Rett

16.6 Desintegratiestoornis van de kindertijd

16.7 PDD-NOS

16.8 Behandelings- en begeleidingsmethoden

16.9 In de praktijk

Kenmerken autisme:

16-2

• ernstige relatiestoornis of sociale stoornis

• een taal-/spraakstoornis

• weerstand tegen veranderingen

• opvallend dwangmatig en stereotiep gedrag

Kenmerken stoornis van Asperger:

16-3

• ernstige relatiestoornis of sociale stoornis

• weerstand tegen veranderingen

• opvallend dwangmatig en stereotiep gedrag

• intense en meer dan normale interesse in

bepaalde dingen

• normale tot hoge intelligentie

Kenmerken stoornis van Rett:

16-4

• zeldzame neurologische aandoening• hoofdzakelijk bij meisjes• aanvankelijk normale ontwikkeling gevolgd

door regressie• ernstige verstandelijke beperking• kleine schedelomvang• verlies van sociale betrokkenheid• ontwikkeling van stereotiepe handbewegingen• ernstige taalbeperking• slechte coördinatie

Kenmerken desintegratiestoornis van de kindertijd:

16-5

• knik in ontwikkeling na twee jaar

• verlies van vaardigheden op sociaal gebied

• verlies van vaardigheden op communicatief gebeid

• stereotiep gedrag en bewegingspatroon

Kenmerken PDD-NOS:

16-6

• beperking in de ontwikkeling van

sociale vaardigheden en/of

• beperking in verbale en non-verbale

communicatievaardigheden

• stereotiep gedrag

• voldoet niet aan criteria voor autisme of

ASS (autisme spectrum stoornis)

Behandelingsmethoden pervasieve

ontwikkelingsstoornissen:

16-7

• contacttherapie

• TEACCH-programma

• Son Rise-programma

De inhoud van dit thema:

17-1

17.2 Wat is gedragsproblematiek?

17.3 Antisociaal gedrag

17.4 Oppositioneel opstandig gedrag

17.5 ADHD

17.6 Faalangst

17.7 Disharmonische ontwikkeling

17.8 Behandeling van gedragsproblematiek

17.9 In de praktijk

Antisociaal gedrag (CD):

17-2

een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon,

waarbij de grondrechten van anderen geweld wordt

aangedaan of belangrijke bij de leeftijd horende sociale

normen en regels worden overtreden

Oppositioneel opstandig gedrag:

17-3

een herhalend en aandringend patroon van gedrag dat

niet in overeenstemming is met leeftijdsgebonden

gedragsnormen, of dat de basisrechten van anderen

schaadt

Kernwoorden ADHD:

17-4

• aandachtstekort

• hyperactiviteit

• impulsiviteit

Indeling van faalangst:

17-5

• positieve versus negatieve faalangst

• naar de situatie waarin hij optreedt:

- sociale faalangst

- cognitieve faalangst

- motorische faalangst

Behandeling gedragsproblematiek:

17-6

• ouderbegeleiding• gezinstherapie• therapie voor het kind:

- cognitieve therapie- groepstherapie- gedragstherapie

• specifieke programma’s:- PAD-methode- Parent Management Training- Problem Solving Skills Training (PSST)

• medicatie

De inhoud van dit thema:

18-1

18.2 Psychische aandoening

18.3 Het ontstaan van psychische problemen

18.4 Indeling van psychiatrische problemen

18.5 Angst- en dwangstoornissen

18.6 Schizofrenie

18.7 Depressiviteit

18.8 Borderline persoonlijkheidsstoornis

18.9 Eetstoornissen

18.10 In de praktijk

Psychische aandoening:

18-2

een aandoening waarvoor vaak geen fysieke

oorzaak

gevonden kan worden en die wordt vastgesteld

aan de

hand van het observeren van gedrag

Ontstaan psychische problemen:

18-3

• psychosociale factoren- traumatische ervaringen- relationele factoren- opvoeding en gezinsfactoren- cultureel-maatschappelijke factoren

• aanlegfactoren- erfelijkheid- persoonlijkheid, temperament

• organische factoren- lichamelijke factoren- biochemische en hormonale factoren

Indeling psychiatrische problemen:

18-4

• angst- en dwangstoornissen

• psychotische problemen

• stemmingsstoornissen

• verslavingsproblemen en stoornissen in de impulscontrole

• somatoforme stoornissen

• persoonlijkheidsstoornissen

• organische stoornissen

• gedragsproblemen

Angststoornissen:

18-5

• paniekstoornis

• fobie

• posttraumatische stressstoornis

Dwangstoornissen:

18-6

• dwanggedachte (obsessie)

• dwanghandeling (compulsie)

Kenmerken schizofrenie:

18-7

• hallucinaties en wanen

• emotionele vervlakking

• afname behoefte aan sociaal contact

• afname interesses

• onsamenhangende spraak en gedachten

• chaotisch gedrag

Kenmerken depressie:

18-8

• gevoelens van somberheid en hopeloosheid • verminderde belangstelling in alledaagse

bezigheden• onvermogen om plezier te beleven aan

alledaagse bezigheden• verandering van eetlust• gewichtsverandering• moeite met inslapen en doorslapen• cognitieve problemen (moeite met concentreren,

geheugenproblemen, besluiteloosheid, traagheid in denken)

• rusteloosheid, geïrriteerdheid• negatief zelfbeeld, gevoelens van

waardeloosheid, suïcidale gedachten• vermoeidheid, vitaliteitsverlaging

Kenmerken borderline:

18-9

• stemmingswisselingen

• impulsiviteit

• moeite met contacten

• zelfbeschadigend gedrag

• laag zelfbeeld

Meest voorkomende eetstoornissen:

18-10

• pica: niet eetbare dingen eten als zand en sigarettenpeuken

• rumineren: bewust ophalen van al doorgeslikt voedsel

• obesitas: zoveel overgewicht dat de gezondheid in gevaar komt

• binge eating disorder: voortdurende eetbuien• orthorexia nervosa: abnormale gerichtheid op

gezond voedsel• anorexia nervosa: veel te weinig eten door een

psychische oorzaak• boulimia nervosa: eetbuien gecompenseerd door

laxeermiddelen en braken

De inhoud van dit thema:

19-1

19.2 Oorzaak van dementie

19.3 Kenmerken van dementie

19.4 Benaderingswijzen van dementerenden

19.5 In de praktijk

Oorzaken dementie:

19-2

• hersentraumata • meerdere CVA’s • vergiftiging• chromosomale fout• ziekten die de hersenen aantasten

- hersentumor- ziekte van Alzheimer- ziekte van Parkinson- ziekte van Huntington- ziekte van Creutzfeldt-Jacob- ziekte van Korsakow- AIDS

Kenmerken dementie:

19-3

• geheugenstoornissen

• taalstoornissen

• problemen in de praktische vaardigheden

• problemen in de visuele herkenning

• stoornissen in de uitvoerende functies

Benaderingswijze demente mensen:

19-4

• warme zorg

• realiteitsoriëntatietraining (ROT)

• validation

• snoezelen

De inhoud van dit thema:

20-1

20.2 Wat is verslaving?

20.3 Oorzaken verslaving

20.4 Gevolgen verslaving

20.5 Behandeling van verslaving

20.6 In de praktijk

Verslaving:

20-2

een toestand waarin een persoon fysiek en/of

mentaal

sterk afhankelijk is van:

• een verslavend middel

• lustbevredigend gedrag

Oorzaken verslaving:

20-3

• reactie op probleem

• biologische, psychologische of genetische

gevoeligheid

• uit de hand gelopen sociaal gewaardeerde

gewoonte

• ervaringen en omstandigheden

Gevolgen verslaving:

20-4

• sociaal isolement

• neerwaartse spiraal

• ernstige gezondheidsrisico’s

Behandeling verslaving:

20-5

• detoxificatie (afkicken/ontgifting)

• gecombineerde behandeling

• camouflage en ontkenning

• dubbele-diagnosebehandeling

• ambulant, semimuraal, intramuraal

De inhoud van dit thema:

21-1

21.2 Allochtonen en autochtonen

21.3 De maatschappelijke positie van allochtonen

21.4 Allochtone vrouwen

21.5 Allochtone ouderen

21.6 In de praktijk

Begrippen:

21-2

• autochtoon: oorspronkelijke bewoner van een

land

• allochtoon: iemand die zelf (eerste generatie)

of van wie tenminste één ouder (tweede

generatie) in het buitenland geboren is

Allochtonen en onderwijs:

21-3

• relatief laaggeschoold door:

- taalachterstand

- verwachtingen van ouders

- opleidingsniveau van ouders

• geleidelijk afname opleidingsachterstand

Allochtonen en huisvesting:

21-4

• goedkope huurwoningen

• achterstandswijken in grote steden

Allochtone vrouwen:

21-5

• relatief kansarm

• minder goed geïntegreerd

Allochtone ouderen:

21-6

• relatief slechte gezondheid

• weinig gebruik van voorzieningen

• eenzaamheid

De inhoud van dit thema:

22-1

22.2 Nieuwkomers in Nederland

22.3 Asielprocedure

22.4 Naturalisatie en inburgering

22.5 In de praktijk

Benamingen:

22-2

• vreemdeling: iemand die niet de Nederlandse nationaliteit heeft

• asielzoeker: een vreemdeling die zijn land heeft verlaten en bij de Nederlandse overheid een asielaanvraag indient

• vluchteling: een asielzoeker die terecht bang is voor vervolging in zijn land en een asielvergunning krijgt

• AMA: alleenstaande minderjarige asielzoeker• illigaal: iemand die langer in Nederland verblijft dan

waarvoor hij toestemming heeft verkregen• migrant (landverhuizer)• kennismigrant (hoog gekwalificeerde migrant)

Procedure asielaanvraag:

22-3

1 aanmelding

2 registratie

3 eerste gehoor

4 nader gehoor

5 beoordeling

6 beslissing

Naturalisatie en inburgering:

22-4

• naturalisatie:

de nationaliteit krijgen van het land waarnaar

iemand toe is verhuisd

• inburgering:

een specifieke, begeleide en doelgericht

gestuurde vorm van maatschappelijke

integratie

De inhoud van dit thema:

23-1

23.2 Wat is huiselijk geweld?

23.3 Aanpak van huiselijk geweld

23.4 Kindermishandeling

23.5 Seksueel misbruik

23.6 Vrouwenmishandeling

23.7 Eergerelateerd geweld

23.8 Mishandeling van ouderen

23.9 In de praktijk

Huiselijk geweld:

23-2

geweld binnen de relationele sfeer, onder te verdelen

in:

• lichamelijk geweld

• psychisch geweld

• seksueel geweld

• verwaarlozing

Interventies bij huiselijk geweld:

23-3

1 preventie

• primaire preventie

• secundaire preventie

• tertiaire preventie

2 crisisinterventie

3 hulpverlening aan slachtoffers en daders

4 nazorg

Vijf vormen van kindermishandeling:

23-4

• lichamelijke mishandeling

• lichamelijke verwaarlozing

• psychische mishandeling

• psychische verwaarlozing

• seksueel misbruik

Gevolgen kindermishandeling:

23-5

• sociale problemen

• leerproblemen

• psychische klachten

• psychische stoornissen

Aanpak kindermishandeling:

23-6

• preventie

- tijdige signalering

- voorlichting

- opvoedingsondersteuning

- weerbaarheidsprojecten voor kinderen

• meldcode en meldplicht bij vermoedens

• gezinsbegeleiding

• uithuisplaatsing

• (groeps)therapie voor kind

Seksueel misbruik:

23-7

seksuele contacten met kinderen onder de zestien jaar,

die plaatsvinden tegen de wil van het kind of zonder

dat

het kind in staat is deze contacten te weigeren

Vrouwenmishandeling:

23-8

• één op vijf vrouwen slachtoffer

• vaak lang verborgen

• vaak in combinatie met kindermishandeling

• hulp aan slachtoffer:

- opvang

- therapie en gespreksgroepen

- nazorg

• daderhulp

Eergerelateerd geweld:

23-9

elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld,

gepleegd

in reactie op een (dreiging van) schending van de eer

van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar

familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of

dreigt te raken

Mishandeling van ouderen:

23-10

het handelen of het nalaten van handelen

waardoor een

afhankelijke oudere schade oploopt op lichamelijk,

psychisch en/of materieel gebied

De inhoud van dit thema:

24-1

24.2 Kenmerken van de doelgroep

24.3 Strafmaatregelen

24.4 Justitiële inrichtingen

24.5 Aanpak van delinquenten

24.6 In de praktijk

Mensen met een justitiële maatregel zijn relatief

vaak:

24-2

• man

• allochtoon

• afkomstig uit Oost-Europa

• matig intelligent

• psychisch in de problemen

• verslaafd

Berechting van lichtere vergrijpen:

24-3

• berisping

• geldboete

• Halt-afdoening (voor jongeren tot 18 jaar)

• STOP-reactie (voor kinderen tot 12 jaar)

Straffen en maatregelen:

24-4

• vrijheidsstraf

- detentie (in gevangenis)

- jeugddetentie (in opvanginrichting)

• taakstraf

• vrijheidsbenemende maatregel

- TBS

- PIJ-maatregel

Justitiële inrichtingen:

24-5

1 sector gevangeniswezen:• huis van bewaring• gevangenis

2 sector justitiële jeugdinrichtingen:• opvanginrichting• behandelinrichting

3 sector TBS• TBS-klinieken

4 sector Tijdelijke Dienst Bijzondere Voorzieningen• detentie- en uitzetcentra

Belangrijke pijlers in aanpak van delinquenten:

24-6

• rehabilitatie:

iemand helpen weer een rol in de maatschappij

te vervullen

• resocialisatie:

herintegratie in de eigen of een nieuwe sociale

omgeving

De inhoud van dit thema:

25-1

25.2 Wat is cultuur?

25.3 Socialisatie

25.4 Cultuurgroepen

25.5 G-cultuur en F-cultuur

25.6 In de praktijk

Cultuur:

25-2

het geheel van waarden en normen dat mensen

aan elkaar doorgeven

Socialisatie:

25-3

sociale inlijving; opneming van een individu in de

cultuur van zijn omgeving:

• primaire socialisatie:

overnemen van waarden en normen van gezin en familie en school

• secundaire socialisatie:

overnemen van waarden en normen van vrienden, buurt, leeftijdsgenoten, massamedia

Primaire socialisatie in het gezin:

25-4

• door beloning en correctie

• door imitatie

• door identificatie

Primaire socialisatie op school:

25-5

• formele en informele overdracht normen en waarden

• verwarring als normen en waarden afwijken van

thuis

Secundaire socialisatie:

25-6

• peergroup

• massamedia

• bijzondere situaties

Cultuurgroepen:

25-7

• hoofdcultuur

• subcultuur

• tegencultuur

Cultuursoorten:

25-8

• G-cultuur: moderne westerse cultuur

• F-cultuur: traditionele niet-westerse cultuur

De inhoud van dit thema:

26-1

26.2 De geschiedenis

26.3 Kenmerken van het christendom

26.4 Rooms-katholicisme en protestantisme

26.5 Gewoonten binnen het christendom

26.6 In de praktijk

Kenmerken christendom:

26-2

• monotheïsme (één God)

• drie-eenheid: de Vader, de Zoon en de Heilige

Geest

• god schepper van hemel en aarde

• onsterfelijke ziel

• zondag rustdag

Twee hoofdstromingen:

26-3

• rooms-katholicisme

- sterk hiërarchisch met paus als hoogste gezag

- veel pracht, praal en rituelen

- mariaverering

• protestantisme

- meer democratisch

- soberheid

- geen verering van heiligen

Gewoonten en rituelen:

26-4

• sacramenten:- de doop- de communie (katholieken)- het vormsel (katholieken)- biecht (boete en verzoening, Katholieken)- het huwelijk- de wijding tot diaken, priester of bisschop

(katholieken)- ziekenzalving (katholieken)- het avondmaal (protestanten)

• kerkgang op zondag• catechisatie en belijdenis (protestanten) • bedevaart (katholieken)• vrijdag visdag (katholieken)• christelijke feesten • tien geboden

De inhoud van dit thema:

27-1

27.2 Ontstaan van de islam

27.3 De vijf zuilen van de islam

27.4 Verdeeldheid

27.5 Gebruiken van de islam

27.6 In de praktijk

Ontstaan islam:

27-2

• 610 gesticht door profeet Mohammed

• ontstaan in Mekka, Arabië

• sjarie’a opgeschreven in Koran

• snel gegroeid onder Oemar

• sinds 50 jaar ook in Europa en Amerika

Vijf zuilen van de islam:

27-3

• de geloofsbelijdenis

• ritueel gebed (salaat)

• weldadigheid (zakaat)

• vasten tijdens de ramadan

• de haddj of pelgrimage naar Mekka

Twee grote moslimgroeperingen:

27-4

• soennieten

scheiding tussen wereldlijk gezag en geestelijk

leiderschap

• sji’ieten

geen scheiding politiek en geestelijk

leiderschap

Gebruiken binnen de islam:

27-5

• kalender volgt maanstanden

• bedekkende kleding voor vrouwen

• uithuwelijken en polygamie

• vlees van ritueel geslachte dieren

• geen varkensvlees

• geen alcohol

• nederigheid en eerbied voor ouderen

De inhoud van dit thema:

28-1

28.4 Hindoeïsme een religie?

28.3 Geschiedenis van het hindoeïsme

28.4 Het hedendaagse hindoeïsme

28.5 Kenmerken van het hindoeïsme

28.6 In de praktijk

Geschiedenis hindoeïsme:

28-2

• oudste religie ter wereld

• 2500 voor Christus

• bloei in vedische tijd

• priesterkasten en offerrituelen

• ontstaan drie-eenheid Brahma-Vishnu-Shiva

Hedendaagse hindoeïsme:

28-3

• bhakti en yoga

• goden Krishna, Radha, Kali, Hanuman, Ganesha

• Mahatma Ghandhi

• hindoeïsme in Nederland:

- Bhagwan Shri Rajneesh (jaren 70)

- Hare Krishna

- meditatiecentra en yoga

- New Age

Kenmerken van het hindoeïsme:

28-4

• karma en reïncarnatie• standen en kasten• reinheid • Ayerveda• rituelen rondom geboorte en huwelijk• puja• symbolen• religieuze feesten• heilige koe

De inhoud van dit thema:

29-1

29.2 Geschiedenis van het jodendom

29.3 Kenmerken van het joodse geloof

29.4 In de praktijk

Kenmerken joodse geloof:

29-2

• de Thora: Hebreeuwse Bijbel

• de Talmoed: uitleg van Thora

• spijswetten: kosjer en ritueel slachten

• strenge gezinsmoraal

• jongensbesnijdenis

• kalender op basis van maanstand

• feesten: sabbat, Pesach, Soekkot, Poeriem, Jom

Kippoer

De inhoud van dit thema:

30-1

30.2 Ontstaan boeddhisme

30.3 Wat geloven boeddhisten?

30.4 Stromingen

30.5 Boeddhisten in Nederland

30.6 In de praktijk

De waarheden van Boeddha:

30-2

• leven is lijden

• de oorzaak van het lijden is het verlangen of de

begeerte

• het verlangen moet worden overwonnen

• het middel om dat te doen is het achtvoudige pad

De inhoud van dit thema:

31-1

31.2 Factoren van leefomstandigheden

31.3 Opleiding

31.4 Werk en inkomen

31.5 Huisvesting en buurt

31.6 Gezinsvormen

31.7 In de praktijk

Factoren leefomstandigheden:

31-2

• opleiding

• werk en inkomen

• huisvesting en buurt

• gezinsvorm

Opleidingsniveau afhankelijk van:

31-3

• aanleg

• stimulatie vanuit omgeving

• verwachtingen van omgeving

Werk en inkomen:

31-4

• hangt nauw samen met opleiding

• consequenties voor materieel welzijn

• consequenties voor sociaal welzijn

• consequenties voor gezondheid

Huisvesting en buurt:

31-5

• direct verband met werk en inkomen

• indirect verband met opleiding

• goedkope woningen in grote steden

• socialisatie in buurt belangrijk

• achterstandswijk risico voor leefomstandigheden

Gezinsvorm:

31-6

Leefverband waarbij kinderen betrokken zijn, zoals:

• traditionele kerngezin

• éénoudergezin

• pleeggezin

• stiefgezin

• homoseksueel gezin

• co-oudergezin

• adoptief gezin

Recommended