View
2
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
1
Bijlagenboek Behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen van het SWV PO 3007
Versie 1.0
31 maart 2014
2
Bijlagenboek
Behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen SWV PO 3007
Voorwoord 3
1. Hoofdstuk Inleiding 4
1.1 Wet Passend Onderwijs (par 1.2) 4
1.2 Toezichtkader onderwijsinspectie (par. 4.1) 13
2. Visie en inrichting (hoofdstuk 2) 27
2.1 Sturingsfilosofie van het samenwerkingsverband (par 2.2) 27
2.2 Inrichting van de organisatie van het SWV (par.2.3) 30
2.3 De algemene ledenvergadering (par.2.3.1) 45
2.4 Het bestuur van het SWV: overzicht leden bestuur SWV PO 3007 (par.2.3.2) 46
3. Inrichting onderwijs/ondersteuningscontinuüm (hoofdstuk 3) 47
4. Passend arrangeren (hoofdstuk 4) 56
5. Ouders (Hoofdstuk 5) 57
5.1 Beroep en bezwaar (par.5.4) 57
6. Kwaliteitsbeleid 59
7. Ondersteuningsplanraad 60
7.1 Bevoegdheden Ondersteuningsplanraad (OPR) (par 60
8. Samenwerking met de jeugdzorg 73
8.1 Samenvatting Wetsvoorstel Jeugdwet (bron NJI) 73
9. OOGO 75
9.1 Procedure OOGO, reglement geschillencommissie en overeenkomst 75
9.2 Verslag OOGO 21 januari 2014 82
10. Inzet ondersteuningsmiddelen 87
10.2 Personele consequenties (par.10.14) 87
11. Meerjarenbegroting 96 12. Stroomschema’s 106
3
Voorwoord
In dit bijlagenboek vindt u de bijlagen behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen.
Het Ondersteuningplan wordt middels dit bijlagenboek de tekst uit het Ondersteuningsplan nader
onderbouwd of voorzien van relevante achtergrondinformatie.
De bijlagen volgen de hoofdstuk- en paragraafindeling van het OP, zodat bij het lezen van het OP
de aanvullende informatie uit het bijlagenboek gemakkelijk gevonden kan worden.
4
1. Hoofdstuk Inleiding
1.1 Wet Passend Onderwijs (par 1.2)
In deze paragraaf komen de meest relevante wijziging van de Wet op het primair onderwijs (WPO)
en de Wet op de expertisecentra als gevolg van de Wet passend onderwijs. Voor de integrale tekst
wordt verwezen naar: Staatsblad 2012 533 18 en de website http://www.passendonderwijs.nl/
1.1.1 Wet op het primair onderwijs.
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. De begripsomschrijving van «leerlinggebonden budget» vervalt.
2. De begripsomschrijving van samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in
artikel 18a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende
lid, tenzij het tegendeel blijkt;
3. Er wordt een nieuwe begripsomschrijving toegevoegd, luidend: schoolondersteuningsprofiel: een
beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning
behoeven.
Artikel 18a. Samenwerkingsverbanden
1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen
aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk
samenwerkingsverband als bedoeld in het vijftiende lid.
2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen
vestigingen van scholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot
cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van vestigingen waarvoor
het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het
samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van
ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te
realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen
doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het
onderwijs krijgen.
3. Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden
aangewezen. 3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze
waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn
taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-
Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.
4. De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het
samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige
rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen
5
deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten
van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.
5. Indien het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een
samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd
gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.
6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,
b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de
scholen, bedoeld in het tweede lid,
c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school voor
basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het
bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of
ingeschreven, end. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van
het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of
ingeschreven.
7. Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast.
Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts
beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het
schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de
beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting
zou vormen.
8. Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:
a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens zijn
begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het
samenwerkingsverband aanwezig zijn,
b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen
en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het
perspectief van een meerjarenbegroting,
c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs
in het samenwerkingsverband en op scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs,
d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het
basisonderwijs van leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40,
tiende lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken,
e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen
die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging,
f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen
en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,
6
g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in de artikelen 118, vierde lid, en 124,
zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 124, eerste en tweede lid, bedoelde
peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend,
h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen is in de
overdracht van de bekostiging voor materiële instandhouding in een situatie als bedoeld in artikel
124, zevende lid, of artikel 125, zesde lid,
i. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel 125b zich voordoen, waaronder
de vaststelling van de in artikel 125b, eerste lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode
van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, en
j. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen, bedoeld in het
tweede lid, is in de overdracht van de bekostiging personeelskosten in een situatie als bedoeld in
artikel 125b, derde lid.
9. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op
overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de
desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,
waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het
samenwerkingsverband. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig
een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van
die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van
geschillen.
10. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode
waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.
11. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het
samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een
speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij
algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard
van de noodzakelijke deskundigheid.
12. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie overeenkomstig artikel 7:13 van de
Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van
het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een
speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs.
13. Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene die het betreft
persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet
bescherming persoonsgegevens te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit
noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot
en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan
derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is
aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die
uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het elfde
lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:
7
a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het onderwijs aan een speciale school
voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs,
b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de
school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, ofc. de toewijzing van
ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die
toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken.
14. Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40,
tiende lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband
verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het
dertiende lid, afschrift aan de ouders.
15. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld
in de Wet op de expertisecentra waaraan speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt
verzorgd, kunnen een landelijk samenwerkingsverband oprichten. Een landelijk samenwer-
kingsverband omvat alle in Nederland gelegen en tot dezelfde richting behorende scholen als
bedoeld in de eerste volzin. Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met
veertiende lid, met uitzondering van het derde en vijfde lid, en het zestiende lid van overeen-
komstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met meer dan een richting bepaalt
het bevoegd gezag eenmalig op basis van welke richting de aansluiting bij het
samenwerkingsverband plaatsvindt.
16. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld met
betrekking tot de samenwerkingsverbanden. L Artikel 19 vervalt. M Artikel 20 vervalt. N Artikel 21
vervalt.
Artikel 40, Toelating en verwijdering van leerlingen
Tweede tot en met zesde lid, wordt vervangen door:
2. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de
dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten
minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan
bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.
3. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning
behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende
stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra
ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de
Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
4. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de
weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met
inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen
van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe
te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een
school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:
8
a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of
b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag
van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het
onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren.
6. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch
uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin,
niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en
noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden
gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.
7. Indien de aanmelding een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere school, een school
voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling
voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na
de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang
van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de
leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school
en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing
omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een
beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd
en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating
wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
8. Een leerling wordt niet toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat het
samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs behoort de leerling
toelaatbaar heeft verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het
samenwerkingsverband. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld in
artikel 8:4 onder e van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De toelating van een leerling van een basisschool tot een speciale school voor basisonderwijs
van het samenwerkingsverband waaraan de basisschool deelneemt wordt niet geweigerd op
denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de grondslag
van het onderwijs van de school zullen respecteren.
10. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar.
Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft
zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan
ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
11. Indien tegen het besluit, bedoeld in het eerste lid, van het bevoegd gezag van een openbare
school bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de
Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor
het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Artikel 40a Ontwikkelingsperspectief
1. Voor een leerling die extra ondersteuning behoeft, stelt het bevoegd gezag nadat op
overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast.
9
2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de
inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 40,
zevende lid, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing
van de leerling vastgesteld.
3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders
geëvalueerd.
4. Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders kan het bevoegd gezag het
ontwikkelingsperspectief bijstellen.
5. Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in artikel 8,
vierde lid. Indien bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen
van het onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene
maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het
ontwikkelingsperspectief vastgesteld.
Artikel 43 Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering.
1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen
waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en school als bedoeld in de
Wet op het voortgezet onderwijs is aangesloten. 2. De commissie neemt kennis van geschillen
tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:
a. artikel 40, derde, vierde, vijfde en tiende lid, en
b. artikel 40a, eerste en vierde lid.
3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het
bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.
4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben
gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de
beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen
van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil
aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft
uitgebracht.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de
commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de
deskundigheid van de leden van de commissie.
Artikel 118b. Vermindering bekostiging materiële instandhouding bij uitputting bekostiging materiële
instandhouding samenwerkingsverband.
Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, en elfde lid, de
bekostiging voor materiële instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 118,
achtste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen en scholen voor
speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4,
bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vest-gingen zijn gelegen in het
gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per
school dan wel school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
10
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het
daaraan verzorgde speciaal onderwijs bepaald op basis van het leerlingenaantal van de
desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
Artikel 125a. Vermindering bekostiging personeelskosten bij uitputting personeelsbekostiging
samenwerkingsverband.
Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, de
personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 132, tweede lid,
overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in
mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen en scholen voor speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de
Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het
samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel
school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3
en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde
speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of
vestigingen in het samenwerkingsverband.
Artikel 163c. Taakverwaarlozing samenwerkingsverband
1. Indien naar het oordeel van Onze minister het samenwerkingsverband zijn taak ernstig
verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum Onze minister de noodzakelijke
voorzieningen treffen.
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat
het samenwerkingsverband in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te
stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de bevoegde
gezagsorganen, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen,
bedoeld in genoemd artikel.
1.1.2 Wet op de expertisecentra
Artikel 40
2. Het derde tot en met elfde lid wordt vervangen door:
3. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de
dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. Indien het betreft een kind als bedoeld in artikel 2,
tweede lid onder a of b, kan de aanmelding worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd
van 2 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum
waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen
eveneens om toelating is verzocht.
4. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning
behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende
stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra
11
ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de
Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
5. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de
weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met
inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen
van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe
te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een basisschool, een speciale school voor
basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder
c, van de Leerplichtwet 1969.
6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:
a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of
b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag
van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het
onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren.
7. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch
uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin,
niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en
noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden
gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.
8. Indien de aanmelding voor een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal
onderwijs, een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of
op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, en de beslissing over de toelating is
10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind
met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het
kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de
school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing
omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een
beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd
en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating
wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
9. Indien de aanmelding voor een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde
voortgezet speciaal onderwijs, een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere zodanige
school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, en de
beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog
niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet
eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden
toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de
leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de
toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te
behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang
12
van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt
genomen de aanmelding niet te behandelen.
10. Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor speciaal onderwijs of tot een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal
onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het
speciaal onderwijs.
11. De beslissing over toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende lid, wordt genomen:
a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school als
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het samenwerkingsverband waartoe
die school behoort;
b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school
als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een
school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die
behoort tot een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het
primair onderwijs:1. door het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig
is, indien de leerling woonachtig is in Nederland; 2. door het samenwerkingsverband waartoe de
school, niet zijnde een instelling, waarvoor toelating wordt verzocht behoort, indien de leerling
buiten Nederland woonachtig is;
c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school
als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een
school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die
behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet
op het primair onderwijs: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde
een instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waar de leerling was
aangemeld behoort.
Artikel 40b. Commissie voor de begeleiding
1. Het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen
van twee of meer scholen, niet zijnde instellingen, stelt onderscheidenlijk stellen een commissie
voor de begeleiding in, die zodanig is samengesteld dat zij adequaat kan adviseren vanuit zowel
onderwijskundig als pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt, rekening houdend met de
handicap van de leerling.
2. De commissie voor de begeleiding heeft tot taak:
a. te adviseren over het vaststellen en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel
41a, eerste en vierde lid,
b. het ten minste één keer per jaar evalueren van het ontwikkelingsperspectief en hiervan verslag te
doen aan het bevoegd gezag,
c. te adviseren over terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of het
voortgezet onderwijs, end. het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het
13
primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, te adviseren over de
begeleiding van leerlingen op scholen als bedoeld in die wetten.
1.2 Toezichtkader onderwijsinspectie (par. 4.1)
INTEGRAAL TOEZICHT OP DE SAMENWERKINGSVERBANDEN IN HET PRIMAIR EN VOORTGEZET
ONDERWIJS PASSEND ONDERWIJS
1 Inleiding
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zal na inwerkingtreding van de Wet Passend
onderwijs toezicht houden op de uitvoering van deze wet. De inspectie ontwikkelt hiervoor een
toezichtkader voor het toezicht op de samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet
onderwijs
Het toezicht op de samenwerkingsverbanden is integraal toezicht, want het omvat - in samenhang -
zowel kwaliteitstoezicht, nalevingstoezicht als financieel toezicht. De toezichtkaders van de
inspectie bevatten doorgaans twee elementen:
1. de werkwijze die de inspectie bij haar toezicht hanteert;
2. het waarderingskader: de kwaliteitsaspecten en indicatoren waarop de inspectie een object van
toezicht beoordeelt.
De inspectie streeft naar een open benadering van de ontwikkeling van het toezicht, met behoud
van haar specifieke positie als toezichthouder. Hiermee beoogt zij de kwaliteit te verhogen en het
draagvlak voor het toezicht te vergroten. Om die reden werkt ze met een concepttoezichtkader dat
een voorlopig karakter heeft. Het definitieve toezichtkader wordt in augustus 2013 vastgesteld. De
inspectie vindt het van groot belang om belanghebbende partijen bij de ontwikkeling te betrekken.
De procedure van vaststelling, goedkeuring en publicatie van het toezichtkader is vastgelegd in de
Wet op het onderwijstoezicht.
2. Toezichtkader
Artikel 13 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) schrijft voor dat de inspectie haar werkwijze
voor een onderzoek als bedoeld in artikel 11 (regulier onderzoek)vastlegt in een toezichtkader.
Hierin staat niet alleen hoe de inspectie te werk gaat, maar ook wat zij beoordeelt en wanneer er
sprake is van voldoende kwaliteit.
Fasering van invoering van het toezicht
Omdat de samenwerkingsverbanden nog in een opbouwfase verkeren, past de inspectie de
uitvoering van haar toezicht daarop aan.
Op 1 augustus 2014 treedt de zorgplicht voor schoolbesturen in werking. Schoolbesturen zijn dan
verplicht voor iedere leerling een passende plaats binnen het onderwijs te vinden. De meeste
samenwerkingsverbanden zijn op dat moment nog volop ‘in ontwikkeling’. Daarom hanteert de
inspectie een invoeringstraject voor het toezicht en legt dit op transparante wijze vast. Daarnaast
verzamelt ze over de volle breedte informatie over de (zich ontwikkelende) kwaliteit van de
samenwerkingsverbanden en blijft daarover in gesprek met de samenwerkingsverbanden.
Orthopedagogisch-didactische centra (OPDC)
14
De samenwerkingsverbanden krijgen ook de verantwoordelijkheid over de kwaliteit en de naleving
van wettelijke voorschriften door de OPDC ’s. De inspectie gaat ook toezien op deze vorm van
onderwijs. Hierover vindt nog nadere besluitvorming plaats. De uitwerking van het toezichtkader
voor deze OPDC ’s valt daarom vooralsnog buiten dit concepttoezichtkader.
3. Vormen van toezicht
Voor de samenwerkingsverbanden heeft de inspectie drie vormen van toezicht:
1. Toezicht vanuit risicobepaling: risicogestuurd toezicht
Het toezicht van de inspectie is risicogestuurd. Jaarlijks voert de inspectie een risicoanalyse uit op
basis van de kennis die al bij haar aanwezig is (zie hoofdstuk 6).
2. De staat van het onderwijs: steekproefonderzoek
De inspectie rapporteert jaarlijks in het onderwijsverslag over de positieve en negatieve
ontwikkelingen in het gehele onderwijsbestel. Hiertoe onderzoekt de inspectie ook een
representatieve steekproef van samenwerkingsverbanden. Het steekproefonderzoek vindt plaats
aan de hand van het waarderingskader. Deze onderzoeken zijn niet risicogestuurd ingevuld (zie
hoofdstuk 6)
3. Nalevingstoezicht
De inspectie voert onderzoek uit naar de naleving van wettelijke voorschriften (zie
hoofdstuk 5).
4 Waarderingskader
Om de kwaliteit van het samenwerkingsverband te kunnen beoordelen, is het nodig:
te weten of leerlingen de ondersteuning krijgen waar zij recht op hebben;
zicht te hebben op de doelmatigheid van de bestuurlijke en organisatorische
inrichting van de samenwerkingsverbanden.
De besteding van de beschikbaar gestelde middelen houdt verband met de kwaliteit.
De middelen zijn beschikbaar gesteld ten behoeve van leerlingen die extra ondersteuning nodig
hebben. Daarom is het nodig te weten of de besteding van middelen rechtmatig en doelmatig is.
Bij een kwaliteitsonderzoek of steekproefonderzoek maakt de inspectie gebruik van een
waarderingskader. Het waarderingskader bestaat uit drie kwaliteitsaspecten. Elk kwaliteitsaspect
bestaat een aantal indicatoren. Een aantal indicatoren is een ‘normindicator’. Een normindicator
speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de kwaliteit (en dus van het toezichtarrangement) van
het samenwerkingsverband: ‘basis’, ‘zwak’ of ‘zeer zwak’.
4.1 Kwaliteitsaspecten
De kwaliteitsaspecten die de inspectie gebruikt, zijn:
1. Resultaten
Het samenwerkingsverband realiseert een samenhangend geheel van
ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Het
samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit.
2. Management en organisatie
15
Het samenwerkingsverband weet zijn missie en doelstellingen binnen het kader van de Wet
Passend onderwijs te realiseren door een slagvaardige aansturing, effectieve interne communicatie
en een doelmatige, inzichtelijke organisatie.
3. Kwaliteitszorg
Het samenwerkingsverband heeft zorg voor kwaliteit door systematische zelfevaluatie, planmatige
kwaliteitsverbetering, jaarlijkse verantwoording van gerealiseerde kwaliteit en borging van
gerealiseerde verbeteringen.
4.1.1 Rangschikking van de kwaliteitsaspecten
Elk inspectieonderzoek start met de prestaties van het samenwerkingsverband op de indicatoren
van het kwaliteitsaspect ‘Resultaten’. Als de prestaties bij dit aspect op orde zijn, is er geen directe
aanleiding om de andere twee kwaliteitsaspecten nader te onderzoeken, tenzij er signalen zijn die
aanleiding geven dat wel te doen. Ook de analyse van het ondersteuningsplan kan aanleiding zijn
om de kwaliteitsaspecten ‘Management en organisatie’ en/of ‘Kwaliteitszorg’ toch te onderzoeken.
4.2 Indicatoren
De drie kwaliteitsaspecten zijn uitgewerkt in negentien indicatoren. In bijlage I staat een beschrijving
van iedere indicator.
5. Naleving wettelijke voorschriften
Onderdeel van het toezicht van de inspectie is het toezicht op de naleving van de wettelijke
voorschriften door de samenwerkingsverbanden.
5.1 Programmatisch handhaven
De inspectie voert het nalevingstoezicht al enige jaren uit volgens de methodiek van
programmatisch handhaven’. Dit betekent dat regels uit de Wet Passend onderwijs permanent of
gedurende een bepaalde tijd prioriteit krijgen. In het Jaarwerkplan beschrijft de inspectie welke
prioriteiten zij dat jaar stelt op het vlak van naleving. Door de werkwijze zorgt de inspectie ervoor dat
het toezicht effectief is, terwijl de toezichtlast voor de samenwerkingsverbanden beperkt blijft.
Vooralsnog zal de inspectie jaarlijks toezien op de volgende voorschriften:
Beschrijving Wetsartikelen
N1: De aansluiting bij een samenwerkingsverband voor elke school van het bevoegd gezag per 1
november 2013.
De nieuwe artikelen 18a, eerste lid, WPO en 17a, eerste lid, WVO
N2: Het vormgeven van het samenwerkingsverband door het oprichten van een rechtspersoon door
de bevoegde gezagsorganen binnen het samenwerkingsverband per 1 november 2013.
De nieuwe artikelen 18a, vierde lid, WPO en 17a, vierde lid, WVO
N3 De naleving van de regels met betrekking tot de vaststelling van het ondersteuningsplan en de
instemming van de ondersteuningsplanraad vanaf januari 2014.
De nieuwe artikelen 18a, zevende tot en met negende lid, WPO, 17a, zevende tot en met negende
lid, WVO en 14a WMS
N4 De tijdige vaststelling van het ondersteuningsplan en het insturen aan de inspectie (uiterlijk vóór
1 mei 2014).
16
De nieuwe artikelen 18a, tiende lid, WPO en 17a, tiende lid, WVO
N5 Het ondersteuningsplan wordt niet eerder vastgesteld voordat over een concept van het plan op
overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de
desbetreffende gemeente of gemeenten.
De nieuwe artikelen 18a, negende lid WPO en 17a, negende lid WVO
5.2 Rechtmatige verkrijging en besteding van de onderwijsmiddelen
De inspectie is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatige verkrijging en besteding
van onderwijsmiddelen. De uitvoering van dit toezicht ligt bij de instellingsaccountant. De inspectie
is verantwoordelijk voor de aansturing van dit toezicht. Jaarlijks controleert de inspectie
steekproefsgewijs de kwaliteit van de controle door de instellingsaccountant.
5.3 Ondersteuningsplannen
Een ondersteuningsplan geeft een beeld van het beleid dat het samenwerkingsverband gaat
voeren. Zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet onderwijs dient het ondersteuningsplan
dezelfde punten te omvatten. Deze zijn in wettelijke voorschriften vastgelegd net als de procedure
voor vaststelling.
De inspectie moet uiterlijk 1 mei 2014 de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden
ontvangen. Ze gaat vervolgens na of de ondersteuningsplannen aan de wettelijke voorschriften
voldoen, of ze op de wettelijk voorgeschreven wijze tot stand zijn gekomen – met inachtneming van
de procedures voor inspraak – en analyseert de inhoud van de plannen. Wanneer dat nodig is,
koppelt de inspectie de bevindingen van de analyse aan het samenwerkingsverband terug. Dit vindt
in elk geval plaats als er sprake is van het niet naleven van wettelijke voorschriften.
6 Risicogestuurd toezicht
6.1 Risicobepaling
Voor de risicoanalyse bij de samenwerkingsverbanden gebruikt de inspectie een model dat is
gebaseerd op zes parameters. De inspectie gaat ervan uit dat deze parameters voorspellend
kunnen zijn voor de kwaliteit van het samenwerkingsverband. Risicoanalyse is dus iets anders dan
kwaliteitsbepaling. Het is een middel om zicht te krijgen op een mogelijk kwaliteitstekort. Of van een
kwaliteitstekort ook daadwerkelijk sprake is, moet blijken uit een kwaliteitsonderzoek.
Geen risico
Als de risicoanalyse geen aanwijzing geeft dat er een kwaliteitstekort kan zijn, is er
voor de inspectie geen reden om een bestuursgesprek te voeren of een
kwaliteitsonderzoek te starten.
Wel risico
Als er wel aanwijzingen zijn voor een kwaliteitstekort, kan de inspectie beslissen om
dit te bespreken met het samenwerkingsverband. De risicobepaling is in dat geval
pas afgerond nadat de uitkomsten van de analyse zijn besproken met het
samenwerkingsverband. Indien nodig kan de inspectie daarna een
kwaliteitsonderzoek uitvoeren. Hierin stelt de inspectie aan de hand van het
waarderingskader vast of er tekortkomingen zijn. Wanneer dit het geval is, volgt een interventie.
17
Kennisanalyse en expertanalyse
De risicoanalyse valt uiteen in een kennisanalyse en een expertanalyse. De kennisanalyse is een
geautomatiseerde waardemeting van parameters. Na de kennisanalyse volgt een expertanalye. De
expertanalyse is een waardemeting van parameters via deskonderzoek door inspecteurs en
analisten.
De expertanalyse wordt alleen uitgevoerd bij samenwerkingsverbanden waar mogelijke risico’s
blijken na de kennisanalyse en bij de samenwerkingsverbanden die in aanmerking komen voor een
steekproefonderzoek. Indien nodig vraagt de inspectie ten behoeve van de expertanalyse
aanvullende informatie op bij de samenwerkingsverbanden of bij derden. Er is dus sprake van een
getrapt model: altijd een kennisanalyse, vaak een expertanalyse, soms een bestuursgesprek, heel
soms een kwaliteitsonderzoek.
6.2 Parameters
De inspectie heeft twee groepen parameters vastgesteld:
1. parameters voor de kennisanalyse (nummer 1 t/m 4);
2. parameters voor de expertanalyse (nummers 4 t/m 6).
Parameter nummer 4 heeft zowel een plaats in de kennisanalyse als in de expertanalyse.
1. Thuiszitters, niet deelnemers aan onderwijs (kennisanalyse)
Zijn er leerlingen die niet deelnemen aan onderwijs? Het betreft de leerplichtige
jongeren tussen de 5 en de 16 jaar of jongeren van 16 of 17 jaar met
kwalificatieplicht die:
· niet ingeschreven zijn bij een school (absoluut verzuim);
· die ingeschreven zijn op een school of onderwijsinstelling en die zonder geldige reden meer dan
vier weken verzuimen, zonder dat zij ontheffing hebben van de leerplicht respectievelijk vrijstelling
van geregeld schoolbezoek of wegens het volgen van ander onderwijs.
2. Spreiding en doorstroom in het onderwijs (kennisanalyse)
Aan welke onderwijsinstelling volgen de leerlingen die extra ondersteuning krijgen
onderwijs? De inspectie vergelijkt hierbij op het niveau van de
samenwerkingsverbanden de doorstroom binnen en tussen de verschillende
onderwijssoorten, de uitstroom, de afstroom en de opstroom naar ander onderwijs
met het landelijk gemiddelde of met andere vergelijkingsgroepen.
3. (Eerder gegeven) inspectieoordelen op scholen en instellingen (kennisanalyse)
Wat is het aantal scholen met aangepast toezicht binnen het samenwerkingsverband en in hoeverre
wijkt dit af van het landelijk gemiddelde? Bij een aangepast arrangement of bij scholen uit de
jaarlijkse steekproef in het kader van het Onderwijsverslag maakt de inspectie ook een analyse van
de oordelen op het kwaliteitsaspect 'ondersteuning van de leerling'.
4. Signalen (kennis- en expertanalyse)
Zijn er signalen die wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van passend onderwijs in een regio?
Deze parameter is zowel een variabele bij de kennisanalyse als een informatiebron bij de
expertanalyse.
Vast onderdeel is dat de inspectie input van de gemeenten vraagt. Daarnaast kijkt de inspectie
bijvoorbeeld naar het aantal, de inhoud en de uitkomst van beroep- en bezwaarprocedures en van
18
klachten die voorgelegd worden aan de commissie gelijke behandeling. Verder kunnen er signalen
komen vanuit ouderorganisaties, onderwijsconsulenten, gemeenten of jeugdzorg. Ook kan er
sprake zijn van een patroon van signalen in de vorm van telefonische contacten met
vertrouwensinspecteurs of publieksfuncties, zoals Informatie Rijksoverheid (voorheen: Postbus 51)
en het Loket Onderwijsinspectie.
5. Het ondersteuningsplan, de jaarverslagen en de verdeling van de
ondersteuningsmiddelen (expertanalyse)
De inspectie hanteert een (risico)analysemodel voor het ondersteuningsplan. Hierin komen vragen
aan de orde zoals: Hoe zijn de schoolbesturen in het samenwerkingsverband aan elkaar
verbonden? Is er sprake van een structuur waarin ze kunnen komen tot een verdeling van inzet van
personele en financiële middelen op het gebied van ondersteuning? Is er een dekkend systeem om
te komen tot passend onderwijs voor alle leerlingen?
Is het ondersteuningsplan afgestemd met de gemeenten in een op overeenstemming gericht
overleg?
Heeft dit overleg tot overeenstemming geleid?
Hoe is de verantwoording geregeld, is er sprake van transparante inzet van ondersteuningsgelden
en is het interne toezicht geregeld? Hoe is de communicatie met ouders?
Zodra de jaarverslagen van de samenwerkingsverbanden beschikbaar zijn betrekt de inspectie ook
deze bij de expertanalyse.
6. De deskundigheid op het gebied van zorg van de leraar (expertanalyse)
De inspectietaak is met ingang van 1 juli 2012 uitgebreid met het beoordelen en
bevorderen van de kwaliteit van het onderwijspersoneel. De vraag is aan de orde of er in de scholen
voldoende deskundigheid aanwezig is en of de leraren voldoende vakbekwaam zijn op het gebied
van pedagogische en didactische ondersteuning van de leerling die extra ondersteuning nodig
heeft. De inspectie ontwikkelt een werkwijze om uitspraken op schoolniveau te kunnen doen over de
kwaliteit van de leraar op deze gebieden. Gegevens die te zijner tijd ter beschikking komen kan de
inspectie bij de expertanalyse betrekken en op het niveau van het samenwerkingsverband.
In schema:
19
De komende jaren werkt de inspectie doorlopend aan de ontwikkeling van de risicobepaling. Dit
doet zij onder andere door:
na te gaan in hoeverre deze parameters voorspellende waarde voor achterblijvende kwaliteit
hebben;
door de metingen te verbeteren en de normen te herijken en
door nieuwe of nieuw beschikbare informatie in haar analyse te betrekken.
7. Toezicht op passend onderwijs
7.1 Onderwijs, zorgplicht en samenwerking
Ook na de invoering van Passend onderwijs blijven schoolbesturen volledig verantwoordelijk voor
het onderwijs op hun scholen. Het toezicht op de realisatie van Passend onderwijs richt zich daarom
in eerste instantie op het onderwijs op de scholen binnen het samenwerkingsverband. Dit toezicht
vindt plaats volgens de vigerende toezichtkaders voor het primair, speciaal, voortgezet en
middelbaar beroepsonderwijs. Hierin staat het toezicht op scholen en instellingen beschreven.
Schoolbesturen zijn ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorgplicht.
20
Samenwerkingsverbanden hebben een andere verantwoordelijkheid. Dit concepttoezichtkader richt
zich uitsluitend op de samenwerkingsverbanden. En dus niet op de kwaliteit van het onderwijs op de
scholen of op de uitvoering van de zorgplicht.
De verantwoordelijkheidsverdeling tussen schoolbesturen en het samenwerkingsverband in het
kader van Passend onderwijs is vastgelegd in wettelijke voorschriften. Deze bepalen de scheidslijn
tussen de onderscheiden verantwoordelijkheden. Die scheidslijn is echter niet altijd even helder,
omdat sprake is van deels samenvallende beleidsdomeinen. De inspectie heeft er oog voor
dat de belangen van een schoolbestuur kunnen conflicteren met de belangen van het
samenwerkingsverband.
7.2 Deels samenvallende beleidsdomeinen
Op meerdere manieren zijn schoolbestuur en samenwerkingsverband met elkaar verbonden. Er zijn
beleidsdomeinen waarvoor beide partijen een – eigen – verantwoordelijkheid dragen, ieder binnen
de kaders die de wet daarvoor geeft.
Het probleem van de ‘thuiszitters’ is daarvan een voorbeeld. Een leerling die thuiszit of thuis komt te
zitten zonder te zijn aangemeld bij een school, is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de
ouders en de leerplichtambtenaar. Daarnaast heeft het samenwerkingsverband de taak om te
voorkomen dat een leerling thuis komt te zitten, omdat het schoolbestuur de leerling niet plaatst. Het
samenwerkingsverband heeft de mogelijkheid om hiervoor regionaal beleid te ontwikkelen en
afspraken te maken met schoolbesturen. Daardoor kunnen schoolbesturen voorkomen dat zij niet
aan de zorgplicht kunnen voldoen.
Wanneer een leerling op een school is aangemeld en desondanks thuiszit, is dat niet alleen de
verantwoordelijkheid van de ouders, maar ook van het betreffende schoolbestuur.
Er kan soms sprake zijn van een causaal verband tussen het onvoldoende functioneren van het
samenwerkingsverband, dat van een school en vice versa. Hierna volgen enkele voorbeelden
waarbij de rol van de inspectie is toegelicht.
Voorbeeld 1
Het samenwerkingsverband heeft de verantwoordelijkheid om binnen de regio tot een
samenhangend geheel aan voorzieningen voor extra ondersteuning te komen.
Het moet ook de financiële middelen zodanig verdelen, dat optimale zorg binnen het
bereik van alle leerlingen is. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de extra ondersteuning op
de school. Als uit het toezicht op de school blijkt dat de kwaliteit van de ondersteuning niet aan de
basiskwaliteit voldoet, spreekt de inspectie daarop in de eerste instantie het schoolbestuur aan.
Concludeert de inspectie echter dat het schoolbestuur de vereiste kwaliteit niet kán leveren,
vanwege het beleid van het samenwerkingsverband, dan spreekt de inspectie ook het
samenwerkingsverband aan.
Voorbeeld 2
Het kan voorkomen dat het samenwerkingsverband niet tot een samenhangend geheel aan
ondersteuningsvoorzieningen komt, omdat sommige scholen zich niet houden aan de afspraken
over hun ondersteuningsprofiel. In dat geval wordt het samenwerkingsverband door de inspectie
aangesproken. Het samenwerkingsverband heeft hiervoor immers de primaire verantwoordelijkheid.
De inspectie kan ook het schoolbestuur aanspreken, als de school zich niet houdt aan
21
haar ondersteuningsprofiel.
Conclusie
In de praktijk zal er regelmatig samenhang zijn tussen de verantwoordelijkheden van beide partijen;
de mate waarin een schoolbestuur in staat is de zorgplicht in te vullen, wordt deels beïnvloed door
de mate waarin het samenwerkingsverband hiervoor de juiste voorwaarden biedt. Het is goed om
daarbij scherp voor ogen te houden dat het de schoolbesturen zijn die het samenwerkingsverband
vormen. Zij maken, op het niveau van het samenwerkingsverband, afspraken over de inrichting
van de voorzieningen voor extra ondersteuning. Interventies door de inspectie vanwege
achterblijvende onderwijskwaliteit of op het terrein van de naleving van wet- en regelgeving kunnen
daarom gericht zijn op het samenwerkingsverband, op het schoolbestuur of op beide.
8. Tijdpad
8.1 Gefaseerde uitvoering van het toezicht
Met dit toezichtkader zet de inspectie de standaard voor de ondergrens van de basiskwaliteit van
het samenwerkingsverband. Ze is zich ervan bewust dat samenwerkingsverbanden nieuwe organen
zijn in een nieuw veld met nieuwe partijen. Bovendien beschikt een samenwerkingsverband in het
begin nog over weinig evaluatiegegevens. De inspectie past haar toezicht hierop aan.
Op 1 augustus 2014 is duidelijk hoe dit gefaseerde toezicht vorm krijgt. Dan is bekend wat de
normering van de indicatoren van het waarderingskader zal zijn.
Voorbeeld
Een indicator op het gebied van kwaliteitszorg is ‘Het samenwerkingsverband werkt planmatig aan
kwaliteitsverbetering’. De fasering in het toezicht op deze indicator
kan bestaan uit:
Eerste jaar (2014/2015): de plancyclus voor het werken aan verbeteringen is
uitgewerkt en duidelijk is wie waarvoor procesverantwoordelijkheid heeft. De
doelen zijn vastgesteld. De doelen zijn meetbaar en concreet uitgewerkt, de eigen
standaarden zijn vastgelegd.
Tweede jaar (2015/2016): de eerste metingen zijn verricht, een evaluatie is uitgevoerd en doelen
zijn zo nodig bijgesteld.
Simulaties
In het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de zorgplicht (2013/2014) voert de inspectie
simulaties uit bij alle samenwerkingsverbanden. Dat houdt in dat de inspectie een
kwaliteitsonderzoek nabootst en de samenwerkingsverbanden aan de hand van het
waarderingskader toetst op kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid, ook al zijn ze nog niet
volledig ingericht.
Het doel van de simulaties is tweeledig:
1. stimuleren van de ontwikkeling van de samenwerkingsverbanden door een kwaliteitsonderzoek
na te bootsen en zo een beeld te geven van de ontwikkeling op dat moment, afgezet tegen het
waarderingskader van de inspectie;
22
2. toezicht houden op de ontwikkeling van de samenwerkingsverbanden, zowel inhoudelijk als op
de totstandkoming van de rechtspersoon en de inspraak door de ondersteuningsplanraad.
Als een samenwerkingsverband voor 1 november 2013 in aanmerking wil komen
voor een simulatie kan zij dat bij de inspectie aangeven. Voor de inspectie levert deze
simulatieronde bovendien informatie op over de wenselijke en redelijke normering van de
indicatoren, de werking van het risicomodel en de kwaliteit van het toezichtkader.
8.3 Implementatie van het toezicht
1 januari tot 1 juni 2013
De inspectie bespreekt de ontwikkeling van het toezichtkader met betrokkenen uit
het veld en probeert de ontwikkelde instrumenten uit bij enkele samenwerkingsverbanden.
In augustus 2013 stelt de inspecteur-generaal het toezichtkader vast. Daarna kan
de minister het goedkeuren. Na goedkeuring door de minister volgt publicatie in
de Staatscourant en treedt het toezichtkader in werking.
1 augustus 2013 tot 31 juli 2014
Op 1 augustus 2013 treedt de Wet Passend onderwijs op onderdelen in werking.
De eerste toezichtactiviteit van de inspectie betreft de bestuurlijke inrichting van
de samenwerkingsverbanden (vanaf 1 november 2013).
In februari 2014 bevraagt de inspectie de samenwerkingsverbanden over de stand van zaken met
betrekking tot de formele totstandkoming van de ondersteuningsplannen.
In dit schooljaar voert de inspectie bij alle 152 samenwerkingsverbanden een (integrale) simulatie
uit.
1 augustus 2014 tot 31 juli 2015
Bij alle 152 samenwerkingsverbanden controleert en rapporteert de inspectie of voldaan wordt aan
de wet- en regelgeving. Ook ontvangt ieder samenwerkingsverband na een vervolgsimulatie een
overzicht met verbeterpunten voor de kwaliteit (indien nodig). De rapportage over de naleving van
wet- en regelgeving is openbaar. Zo nodig gaat de inspectie over tot handhaving van de niet-
naleving van de wettelijke voorschriften.
1 augustus 2015 tot 31 juli 2016
Bij alle 152 samenwerkingsverbanden voert de inspectie voor de eerste keer een
kwaliteitsonderzoek uit en gebruikt het waarderingskader ‘toezicht op de samenwerkingsverbanden’.
Ieder samenwerkingsverband krijgt een rapportage en een kwaliteitsprofiel. Rapportage en
kwaliteitsprofiel zijn openbaar.
Na 1 augustus 2016
De inspectie voert jaarlijks een risicoanalyse uit. Dit gebeurt op basis van het risicomodel. Een risico
wijst op een mogelijk kwaliteitstekort. Alleen bij risico vindt een kwaliteitsonderzoek plaats. Ieder
samenwerkingsverband krijgt een toezichtarrangement voor basistoezicht of aangepast toezicht. Bij
aangepaste arrangementen volgt na één jaar een onderzoek naar kwaliteitsverbetering (OKV).
23
Bijlage I - Waarderingskader
Kwaliteitsaspect 1 – Resultaten
Het samenwerkingsverband realiseert een samenhangend geheel van
ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra
ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen en voert de aan
haar opgedragen taken uit.
1.1 Het samenwerkingsverband realiseert passende ondersteuningsvoorzieningen voor alle
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Het samenwerkingsverband doet aantoonbaar al het mogelijke om voor leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben passende ondersteuningsvoorzieningen te organiseren. Dit leidt er toe
dat geen leerlingen van passende ondersteuning verstoken blijven, verwijtbaar aan het
samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband kan verantwoorden dat het zijn bevoegdheden
en invloed heeft aangewend om deze ondersteuningsvoorzieningen in en/of tussen de scholen te
realiseren.
1.2. Het samenwerkingsverband realiseert de toewijzing van de extra ondersteuning en de plaatsing
van de leerling tijdig en effectief.
Toewijzing en plaatsing zijn aan termijnen gebonden. Het samenwerkingsverband onderhoudt per
leerling voor wie extra ondersteuning is aangevraagd een actueel overzicht van alle gerealiseerde
termijnen in de toewijzings- en plaatsingsprocedure. Uit het overzicht blijkt dat ten minste de
wettelijk voorgeschreven termijnen gehaald zijn en dat de leerling geplaatst is in een bij zijn
ondersteuningsbehoefte passend arrangement. In de periode augustus 2014 t/m juli 2016
herindiceert het samenwerkingsverband de zittende so/vso-leerlingen.
1.3. Het samenwerkingsverband zet zijn middelen doelmatig in.
Het samenwerkingsverband werkt met een meerjarenbegroting waarin het beleid uit het
ondersteuningsplan duidelijk herkenbaar is vertaald in gekwantificeerde doelstellingen. De
meerjarenbegroting op zijn beurt is vertaald in een gedetailleerde begroting op jaarbasis. Minstens
een keer per jaar toetst het samenwerkingsverband de realisatiecijfers aan de begroting,
analyseert de verschillen en past zo nodig de meerjarenbegroting en/of de jaarbegroting aan.
1.4. Het samenwerkingsverband realiseert de beoogde kwalitatieve en kwantitatieve resultaten die
het voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften heeft opgesteld.
Het samenwerkingsverband toont aan dat het de geplande kwalitatieve en
kwantitatieve resultaten (incl. bekostigingsaspecten) behaalt.
Kwaliteitsaspect 2 - Management en organisatie
Het samenwerkingsverband weet zijn missie en doelstellingen binnen het kader van de wet op
passend onderwijs te realiseren door een slagvaardige aansturing en effectieve interne
communicatie en een doelmatige, inzichtelijke organisatie.
2.1. Het samenwerkingsverband heeft een missie bepaald, waaruit consequenties zijn getrokken
voor de inrichting van de organisatie en de te bereiken doelstellingen (visie).
Het samenwerkingsverband heeft zijn missie en visie geformuleerd. De missie is uitgewerkt in een
strategisch beleid en bevat een karakteristiek van het samenwerkingsverband, een visie op de
24
toekomst en daarop aansluitende strategische doelen. Missie en visie zijn gekoppeld aan de
wetgeving; doelen en beoogde resultaten zijn eenduidig vastgelegd.
Het besturingsmodel van het samenwerkingsverband past bij de missie en de beleidsvoornemens.
Er is een kader vastgesteld aan de hand waarvan de organisatie haar taken uitvoert en waarmee zij
aangeeft hoe de activiteiten die daarbij horen passen binnen het grotere geheel.
2.2. Verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de deelnemers aan het
samenwerkingsverband en van degenen die voor het samenwerkingsverband taken (al dan niet in
mandaat) uitvoeren, zijn helder vastgelegd.
Het samenwerkingsverband heeft een organisatieschema waaruit eenduidig blijkt waarop elk
orgaan formeel aanspreekbaar is. De taken en de operationele bevoegdheden van de verschillende
organen binnen het samenwerkingsverband zijn eenduidig belegd, vastgesteld en bekendgemaakt.
2.3. Het samenwerkingsverband heeft een doelmatige overlegstructuur.
Het samenwerkingsverband kan aantonen dat het georganiseerd overleg binnen de organen van
het samenwerkingsverband voldoende gericht is op realisatie van het beleid en op de samenhang
tussen de taken van het samenwerkingsverband. Het functioneel overleg richt zich zowel op de
inhoud als op de planning, uitvoering en evaluatie van taken. Het samenwerkingsverband heeft een
procedure vastgesteld met de gemeente(n) die in het samenwerkingsverband liggen om te komen
tot een op overeenstemming gericht overleg.
2.4 Het samenwerkingsverband heeft eenduidige procedures en termijnen voor het plaatsen van
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en het toewijzen van extra ondersteuning.
Er is een toewijzingsprotocol vastgesteld. Dit protocol bevat ten minste de criteria voor toewijzing
van middelen voor extra ondersteuning, de inhoudelijke plaatsingscriteria voor leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben, de termijnen voor de toelaatbaarheidsbepaling en termijnen voor de
stappen in de plaatsingsprocedure. Voor de periode augustus 2014 t/m juli 2016 heeft het
samenwerkingsverband een procedure vastgesteld voor de herindicatie van zittende so/vso-
leerlingen.
2.5 Het samenwerkingsverband voert een actief voorlichtingsbeleid over taken en functies van het
samenwerkingsverband.
Het samenwerkingsverband profileert zich in de regio als dienstverlener voor passend onderwijs.
Daartoe beschikt het over informatievoorzieningen ten behoeve van belanghebbenden bij het
samenwerkingsverband en overige voorzieningen zoals cluster 1 en cluster 2, over voorzieningen in
de sfeer van de jeugdhulpverlening en over de overstapmogelijkheden naar vervolgvoorzieningen.
Tot de belanghebbenden behoren ten minste: ouders, deelnemende schoolbesturen,
medezeggenschapsorganen, gemeente(n), jeugdzorginstellingen.
2.6 Het samenwerkingsverband heeft het interne toezicht op het bestuur georganiseerd, vastgesteld
waarop dit toezicht betrekking heeft en zorggedragen voor middelen om dit toezicht te kunnen
uitoefenen.
Het interne toezicht is onafhankelijk van het bestuur van het samenwerkingsverband en wordt op
systematische en planmatige wijze uitgevoerd. Het interne toezichtsorgaan beschikt over voldoende
middelen om taken, bevoegdheden te kunnen uitvoeren en zijn verantwoordelijkheid te nemen en
beschikt over een toezichtkader. Het interne toezicht rapporteert jaarlijks schriftelijk over haar
bevindingen, conclusies en beleidsaanbevelingen.
25
Kwaliteitsaspect 3 - Kwaliteitszorg
Het samenwerkingsverband heeft zorg voor kwaliteit door systematische zelfevaluatie, planmatige
kwaliteitsverbetering, jaarlijkse verantwoording van gerealiseerde kwaliteit en borging van
gerealiseerde verbeteringen.
3.1 Het samenwerkingsverband plant en normeert zijn resultaten in een vierjarencyclus.
Het samenwerkingsverband vertaalt tenminste eens per vier jaar de beleidsdoelstellingen naar
kwalitatieve en kwantitatieve resultaten (incl. bekostigingsaspecten). Onderdeel daarvan is het in
overleg met belanghebbenden vaststellen van acceptabele normen voor die resultaten.
3.2 Het samenwerkingsverband voert zelfevaluaties uit.
Intern:
Ten behoeve van de evaluatie van het gevoerde beleid verzamelt het samenwerkingsverband
jaarlijks, aan de hand van vastgestelde procedures en instrumenten, ten minste gegevens over de
toewijzing van de extra ondersteuning die leerlingen nodig hebben en de plaatsing van deze
leerlingen.
De ondersteuningsprofielen van de deelnemende scholen aan het samenwerkingsverband zijn
beschikbaar, waarbij de verdeling van middelen in relatie is gebracht tot de kwalitatieve en
kwantitatieve ambities uit die profielen. Het samenwerkingsverband toetst de verzamelde informatie
aan de vastgestelde doelen en normen en trekt daaruit conclusies voor de kwaliteitsverbetering op
korte en langere termijn.
Extern:
Het samenwerkingsverband stelt zich jaarlijks op systematische wijze op de hoogte van de
ervaringen van de belanghebbenden met de gerealiseerde dienstverlening, toetst deze aan de
vastgestelde doelen en trekt daaruit conclusies voor de kwaliteitsverbetering op korte en langere
termijn.
3.3 Het samenwerkingsverband werkt planmatig aan kwaliteitsverbetering.
Op basis van de conclusies uit de zelfevaluatie werkt het samenwerkingsverband jaarlijks
beargumenteerd, doelgericht en aan de hand van een plan aan verbeteractiviteiten.
3.4 Het samenwerkingsverband legt jaarlijks verantwoording af van gerealiseerde kwaliteit.
Het samenwerkingsverband verantwoordt zich jaarlijks schriftelijk aan belanghebbenden over de
gerealiseerde kwaliteit, de kwaliteitsverbetering en de inzet van middelen.
3.5 Het samenwerkingsverband borgt gerealiseerde verbeteringen.
Het samenwerkingsverband legt nieuwe afspraken op een concrete en controleerbare manier vast
en gaat systematisch na of betrokkenen volgens die afspraken handelen.
3.6 Het samenwerkingsverband onderzoekt bij de belanghebbenden de tevredenheid over het
samenwerkingsverband.
26
Uit een jaarlijkse, betrouwbare en valide (zelf)evaluatie blijkt de mate van tevredenheid met de
realisatie van het beleid van het samenwerkingsverband. Ook evalueert het samenwerkingsverband
klachten haar klachtbehandeling. De resultaten van de evaluaties leiden tot afstemming van beleid.
Tot de belanghebbenden behoren ten minste: ouders, deelnemende
schoolbesturen, medezeggenschapsorganen, gemeente(n), jeugdzorginstellingen.
27
2. Visie en inrichting (hoofdstuk 2)
2.1 Sturingsfilosofie van het samenwerkingsverband (par 2.2)
Notitie besturingsfilosofie SWV Passend Onderwijs in oprichting Eindhoven e.o.
1. Aanleiding
De deelnemende schoolbesturen in het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs (PaO)
Eindhoven e.o. staan de komende maanden voor de uitdaging inhoudelijk, organisatorisch,
financieel en juridisch vorm te geven aan het nieuwe samenwerkingsverband.
De bestuurlijke inrichting dient per 1 november 2013 te zijn afgerond en dan moeten oprichtingsakte
en statuten van de nieuwe rechtspersoon bij de notaris zijn verleden.
Vervolgens start per 1 augustus 2014 de bekostiging van het nieuwe samenwerkingsverband en
worden de huidige SWV-en WSNS en de REC’s opgeheven.
De vorming van het nieuwe SWV PaO is een complexe operatie. Veel operationele zaken moeten
nog nader worden uitgewerkt en de tijd begint te dringen.
De besturen van het SWV WSNS en van de betrokken SO scholen hebben besloten om als eerste
stap de bestuurlijke uitgangspunten (besturingsfilosofie) voor het nieuwe SWV PaO met elkaar te
benoemen en vast te leggen.
De uitgangspunten zijn belangrijk voor de concrete vervolgstappen. Zij brengen focus aan in de
taak van het bestuur van het SWV PaO;
bieden een richtinggevend kader voor het proces van uitwerking naar de operationele inrichting en
scheppen duidelijkheid in rollen (bestuur SWV PaO - schoolbesturen en scholen).
In een gezamenlijk overleg op 12 maart 2012 hebben de genoemde besturen de bestuurlijke
uitgangspunten voor de inrichting van het nieuwe SWV PaO op hoofdlijnen aangegeven.
Voor de besturen van de participerende SO scholen doet zich de complicerende factor voor dat zij
in de meeste gevallen deel uit zullen maken van meerdere SWV-en PaO die elk bij de inrichting
andere accenten kunnen aanbrengen. Dit is echter onvermijdelijk, omdat de wetgever wel kaders
geeft, maar veel vrijheidsgraden voor de inrichting laat bij de SWV-en.
2. Wettelijke taken SWV PaO op hoofdlijnen
Voor ingegaan wordt op de besturingsfilosofie volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste
taken van het SWV PaO. Het SWV-PaO i.c. het bestuur wordt verantwoordelijk voor:
realiseren van passend onderwijs voor elke zorgleerling. Daarvan maken de
onderwijsondersteuningsprofielen van de scholen deel uit. Dit moet leiden tot een:
sluitend onderwijsondersteuningsaanbod.
afspraken (procedure/criteria) over de verdeling en de besteding van
ondersteuningsmiddelen in het reguliere basisonderwijs;
afspraken (procedure/criteria) over de toewijzing van de ondersteuning voor leerlingen in
het reguliere basisonderwijs;
op overeenstemming gericht overleg over het ondersteuningsplan met de gemeente.
de plaatsing in het SBO; en in clusters 3 en cluster 4 van het SO;
28
informatie naar ouders over de wijze waarop SWV de ondersteuning heeft ingericht;
afstemming met cluster 2, het voortgezet onderwijs en de zorgpartners.
3. Hoofdlijnen van de besturingsfilosofie
Alle schoolbesturen van het huidige SWV WSNS Eindhoven e.o. en de betrokken SO-besturen
gaan op de eerste plaats uit van vertrouwen in elkaar en in elkaars expertise. Dit hebben de
besturen c.q. vertegenwoordigers namens die besturen, zowel op 12 maart als 18 april 2012 naar
elkaar uitgesproken. Dit vormt een belangrijke basis voor de uitwerking in onderstaande paragraaf.
De volgende aspecten van de besturingsfilosofie voor het bestuur van het SWV PaO zijn in
samenhang nader uitgewerkt.
Ambitieniveau
Breedte bestuurstaak
Taakopvatting van het bestuur SWV PaO
Kerntaken van het bestuur SWV PaO
Financieel verdeelmodel
Bestuurlijk-juridische vormgeving
Ambitieniveau: wettelijke kaders Wet passend onderwijs
De ambitie voor het SWV PaO is gegeven in de wettelijke verplichtingen zoals deze zijn
geformuleerd door de rijksoverheid in de Wet passend onderwijs.
Breedte bestuurstaak: smalle invulling en besturen op hoofdlijnen
Het bestuur van het SWV PaO gaat uit van een smalle taakinvulling met de genoemde wettelijke
taken als kader. De besturen zijn zich er van bewust dat elk van bovenaf door het bestuur PaO
opgelegd beleid nieuw gedrag vraagt of oproept van de betrokken besturen en scholen.
Uitgangspunt voor het beleid van het bestuur SWV PaO is daarom nee, tenzij …..
Besturen wordt met “hoofdletters” geschreven, d.w.z. op hoofdlijnen, en zoveel mogelijk volgens de
uitgangspunten van subsidiariteit of anders gezegd: de wettelijke opdracht (WAT-vraag) is voor het
bestuur van het SWV PaO het vertrekpunt. De invulling van de uitvoering, de HOE-vraag, ligt zo
veel mogelijk bij de afzonderlijke schoolbesturen.
Een smalle taakopvatting leidt tot een compacte inrichting van het SWV PaO en een zo minimaal
mogelijke overhead. Op basis van deze uitgangspunten wordt bevorderd dat de schoolbesturen de
ondersteuningsmiddelen zoveel mogelijk ten goede laten komen aan hun primaire taakstelling en zij
binnen de gegeven kaders van de wet optimale handelingsruimte hebben.
Taakopvatting van het bestuur SWV PaO: toetsend en faciliterend
Bij een smalle taakinvulling heeft het bestuur van het SWV PaO primair een toetsende en
faciliterende rol. Toetsend betekent dat het bestuur erop toeziet dat het nieuwe SWV PaO voldoet
aan de wettelijke eisen en de gemaakte afspraken en daarnaast voldoet aan het waarderingskader
van de onderwijsinspectie.
Faciliterend betekent dat het bestuur van het SWV PaO de deelnemende besturen in staat stelt hun
wettelijk taak, afzonderlijk en/of met elkaar, zo optimaal mogelijk in te vullen.
29
Kerntaken van het bestuur PaO: afgeleid van de gekozen breedte en taakinvulling
Binnen de gekozen uitgangspunten worden de belangrijkste taken van het bestuur SWV PaO als
volgt geformuleerd.
BESTUREN: op hoofdlijnen.
Zorg dragen voor adequate informatie om de voortgang van de wettelijke taken, de
kwaliteitszorg en de inzet van de financiële middelen te monitoren.
Vertalen van de besturingsfilosofie in het ondersteuningsplan.
Bespreken ondersteuningsplan met de ondersteuningsplanraad van het SWV PaO.
Vaststellen van het ondersteuningsplan (inclusief begroting, criteria verwijzing etc.)
Verantwoording naar de onderwijsinspectie en OCW/DUO.
Op overeenstemming gericht overleg met de gemeente(n) over het ondersteuningsplan.
Financieel verdeelmodel: bestuursmodel tenzij ….
Op hoofdlijnen kunnen drie financiële verdeelmodellen worden onderscheiden.
Bestuursmodel
Middelen worden onder schoolbesturen/scholen verdeeld op basis van het leerlingenaantal.
Expertisemodel
Het samenwerkingsverband richt een netwerk in van (tussen)voorzieningen en regelt de aard,
omvang en bekostiging van die voorzieningen.
Leerlingmodel
Ondersteuningsmiddelen komen beschikbaar op basis van individuele handelingsgerichte
diagnoses en het ontwikkelingsperspectief dat op basis daarvan is afgesproken.
De hierboven beschreven besturingsfilosofie legt het accent voor de uitvoering van de
ondersteuning nadrukkelijk bij de schoolbesturen. Het bestuursmodel sluit als financieel model daar
het beste bij aan.
Het bestuursmodel stimuleert en houdt de druk bij de schoolbesturen om zelf zoveel mogelijk
verantwoordelijkheid te nemen. Uitgangspunt voor het financieel verdeelmodel wordt het
bestuursmodel, tenzij ….. Tenzij is bijvoorbeeld wanneer het bestuur van het
samenwerkingsverband besluit bovenbestuurlijke voorzieningen in te richten t.b.v. alle scholen in
het samenwerkingsverband inclusief de daarmee samenhangende overhead.
In de praktijk betekent dat het bestuursmodel als hoofdmodel. Er blijven daarnaast mogelijkheden
om andere verdeelmodellen te hanteren om het noodzakelijk maatwerk te leveren als het
schoolmodel daarin niet kan voorzien. Uiteraard dienen ook de organisatiekosten voor het SWV
PaO rechtstreeks uit de door het rijk toegekende ondersteuningsmiddelen betaald te worden.
Rechtspersoon: vereniging
De PO-Raad geeft op hoofdlijnen drie modellen aan:
Vereniging
Stichting
Coöperatieve vereniging
30
De betrokken besturen kiezen voor het verenigingsmodel. Hiervoor zijn de onderstaande
argumenten leidend.
Gezien het groot aantal betrokken besturen en hun verschillende posities sluit een
verenigingsmodel goed aan bij de besturingsfilosofie.
Het huidige SWV-WSNS heeft de laatste jaren de nodige ervaringen opgedaan om met het
verenigingsmodel besturen te betrekken en toch slagvaardig te blijven.
De leden kiezen het bestuur wat een directe invloed geeft aan alle betrokken schoolbesturen op de
samenstelling van het bestuur van het SWV PaO.
Bij de uitwerking van het verenigingsmodel is er aandacht voor de volgende punten die in de
statuten worden uitgewerkt.
De ALV kiest het bestuur van het SWV PaO.
De ALV functioneert dan als intern toezichthouder met vooraf duidelijk vastgestelde taken.
Er is scheiding van functies van bestuur en toezichthouder.
Om recht te doen aan de verschillende belangen en een evenwichtige verdeling van de
macht tussen de betrokken schoolbesturen wordt gewerkt met gewogen stemmen voor de
leden van de vereniging.
2.2 Inrichting van de organisatie van het SWV (par.2.3)
Statuten SWV PO 3007
AFSCHRIFT van de akte van oprichting Samenwerkingsverband Passend onderwijs Eindhoven e.o.
PO-30-07 de dato 19 juli 2013
AKTE VAN OPRICHTING SAMENWERKINGSVERBAND PASSEND ONDERWIJS EINDHOVEN E.O. PO-30-
07
Heden, negentien juli tweeduizend dertien, verschijnt voor mij, mr. Anna Henriëtte Mars,
kandidaat-notaris, hierna te noemen: "notaris", als waarnemer van mr. Saskia Laseur-
Eelman, notaris te Amsterdam:
mevrouw Karima Benkhalqui, geboren te Huizen op acht april negentienhonderd negenenzeventig,
met kantooradres Jachthavenweg 121, 1081 KM Amsterdam, in deze zoals blijkt uit aan te hechten
volmachten (Bijlagen), handelend als schriftelijk gevolmachtigde van:
1. mevrouw Adriana Johanna Margaretha Smolders, geboren te Westerhoven op veertien april
negentienhonderd éénenvijftig, wonende te 5757 PX Liessel, Straatsebaan 5, ongehuwd en niet
geregistreerd als partner in de zin van het geregistreerd partnerschap, houdster van een
Nederlands paspoort met nummer: NSRL4FKK6, uitgegeven te Deurne op vijf januari tweeduizend
elf; en
2. mevrouw Catharina Johanna Maria van den Heijkant, geboren te Raamsdonk op veertien april
negentienhonderd achtenvijftig, wonende te 4944 AS Raamsdonk, Luiten Ambachtstraat 19-a,
gehuwd, houdster van een Nederlands paspoort met nummer: NRP295FL1, uitgegeven te
Geertruidenberg op negen maart tweeduizend elf, hierna gezamenlijk te noemen: de "Oprichters".
31
Inleiding
De verschenen persoon, handelend als vermeld, verklaart: dat als gevolg van de inwerkingtreding
van de wet 'Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie
en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal onderwijs en
voortgezet speciaal onderwijs en beroepsonderwijs' (Wet passend onderwijs) (Staatsblad 2012,
626), de bevoegde gezagsorganen voor het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs in de
regio Eindhoven dienen zorg te dragen voor een samenhangend geheel van
ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de bevoegde gezagsorganen in de regio, en wel
zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen
die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het basisonderwijs en
(voortgezet) speciaal onderwijs krijgen ("samenwerkingsverband passend onderwijs"); dat krachtens
een ministeriële regeling de regio voor het samenwerkingsverband AFSCHRIFT
60012022/1027336v1/Samenwerkingsverband Passend Onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07
passend onderwijs is vastgesteld naar en in beginsel gelijk loopt met de grenzen van
de gemeente Eindhoven, Best en Son & Breugel (PO-30 07);
De Oprichters, ter vorming en uitvoering van het vorenstaande een vereniging wensen op te richten,
waarvan de bevoegde gezagsorganen van basisscholen, van speciale scholen voor basisonderwijs,
van scholen voor speciaal onderwijs en van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,
voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4 bedoeld in de
Wet op de expertisecentra en gevestigd in voormelde regio, alsmede bevoegde gezagsorganen
van scholen behorend tot cluster 3 en 4 gelegen buiten de regio van het samenwerkingsverband,
met leerlingen afkomstig uit het samenwerkingsverband, die wensen deel te nemen aan het
onderhavige samenwerkingsverband, lid zullen worden, welke vereniging, in nauw overleg met de
bevoegde gezagsorganen in de regio zal zorgdragen voor de uitvoering van de wettelijke taken van
het samenwerkingsverband passend onderwijs, en verklaart bij dezen, handelend als vermeld, een
vereniging op te richten en daarvoor vast te stellen de navolgende:
STATUTEN
Artikel A. Begripsbepalingen.
In deze statuten wordt verstaan onder:
a. afgevaardigde: een natuurlijk persoon die - al dan niet krachtens substitutie - het
bevoegd gezag krachtens diens statuten rechtsgeldig vertegenwoordigt;
b. algemene vergadering: (i) de algemene ledenvergadering van de vereniging, zijnde
het orgaan dat wordt gevormd door de leden van de vereniging en (ii) de bijeenkomst
(vergadering) van de leden;
c. bestuur: het orgaan van de vereniging belast met het besturen van de vereniging;
d. bevoegd gezag: de rechtspersoon, of in geval van niet-verzelfstandigd openbaar
onderwijs het orgaan, die (een) scho(o)l(en) in stand houdt binnen de regio; alsmede
de rechtspersoon die (een) scho(o)l(en) voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4 bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, in stand houdt waarvan de vestiging(en) is (zijn) gelegen buiten het gebied
32
van het samenwerkingsverband, met leerlingen afkomstig uit het samenwerkingsverband en
die wenst deel te nemen aan het onderhavige samenwerkingsverband;
e. medezeggenschapsraad: de raad als bedoeld in artikel 3 van de Wet Medezeggenschap
op Scholen;
f. ondersteuningsplan: het plan als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair
onderwijs;
g. ondersteuningsplanraad: de raad als bedoeld in artikel 4a van de Wet Medezeggenschap
op Scholen;
h. ouders: de ouders, voogden en verzorgers van leerlingen;
7: de regio bestaande uit de gemeenten Eindhoven, Best en Son &
Breugel;
j. samenwerkingsverband: de bij deze akte op te richten rechtspersoon als bedoeld in
k. scholen (school): alle vestigingen van basisscholen, van speciale scholen voor
basisonderwijs, van scholen voor speciaal onderwijs en van scholen voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd,
behorend tot cluster 3 en 4 bedoeld in de Wet op de expertisecentra en gevestigd in
voormelde regio, alsmede scholen behorend tot cluster 3 en 4 gelegen buiten het gebied
van het samenwerkingsverband met leerlingen afkomstig uit het
samenwerkingsverband;
I. schooljaar: het tijdvak van één augustus tot en met éénendertig juli daaraanvolgend;
m. schoolondersteuningsprofiel(en): een (de) door het schoolbestuur vast te stellen
beschrijving(en) van de voorzieningen die op de onder haar bevoegd gezag ressorterende
scho(o)l(en) zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
Artikel B. Naam en zetel.
1. De vereniging draagt de naam:
Samenwerkingsverband Passend onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07.
2. De vereniging heeft haar statutaire zetel te Eindhoven.
Artikel C. Doel.
1. De vereniging heeft ten doel:
a. het vormen en in stand houden van een regionaal samenwerkingsverband in de zin van
artikel 18a lid 2 van de Wet op het primair onderwijs in de regio PO-3007;
b. het realiseren van een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen
binnen en tussen alle scholen;
c. het realiseren dat zoveel mogelijk van de in voormelde regio woonachtige
leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken;
d. een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs verzorgen voor in voormelde
regio woonachtige leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
2. De vereniging tracht het doel te bereiken door:
a. gezamenlijke besluitvorming over de wijze van verdelen en toewijzen van de
33
ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen;
b. het vaststellen van een ondersteuningsplan en (financieel) jaarverslag;
c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school
basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs cluster 3 en 4, op
verzoek van het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of
ingeschreven;
d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het
bevoegd gezag van een school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven;
e. andere middelen die aan het doel van de vereniging dienstbaar kunnen zijn
De vereniging beoogt niet het maken van winst.
Artikel D. Geldmiddelen.
De geldmiddelen welke het samenwerkingsverband ter beschikking staan bestaan uit:
1. de bekostiging door het Rijk ten behoeve van de bekostiging van de wettelijke taken
van het samenwerkingsverband;
2. de bijdragen van de leden;
3. verenigingskapitaal en de inkomsten daaruit;
4. subsidies, giften, schenkingen en andere baten;
5. erfstellingen en legaten, waarbij erfstellingen alleen onder het voorrecht van boedelbeschrijving
mogen worden aanvaard.
Artikel E. Lidmaatschap.
1. Leden kunnen slechts zijn het bevoegd gezag van de scholen die in regio PO-30 07 gevestigd
zijn, dan wel het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs vormen, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet
op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van het
samenwerkingsverband met leerlingen afkomstig uit het samenwerkingsverband en die wensen
deel te nemen aan het onderhavige samenwerkingsverband. De namen van de leden van de
vereniging worden geregistreerd in het huishoudelijk reglement van de vereniging.
2. De vereniging heeft verplicht deelnemende leden en vrijwillige deelnemende leden.
Het bevoegd gezag van scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs
behorend tot cluster 3 en 4 gevestigd in Eindhoven, Best en Son & Breugel zijn verplicht
deelnemend lid van het samenwerkingsverband. Het bevoegd gezag van scholen voor speciaal
onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 gevestigd buiten Eindhoven, Best en Son & Breugel met
leerlingen uit de gemeenten Eindhoven, Best en Son & Breugel kunnen vrijwillig deelnemend lid
worden.
3. Lid is dat bevoegd gezag dat zich schriftelijk als lid bij het bestuur heeft aangemeld en
voldoet aan in lid 1 van dit artikel genoemde eis, en door het bestuur als lid is
toegelaten. In geval van niet-toelating door het bestuur kan de algemene vergadering
alsnog tot toelating besluit.
4. De leden eerbiedigen elkanders identiteit en de vereniging houdt daar bij de uitvoering
van de taken rekening mee, met inachtname van het gestelde in artikel 23 van de
34
Grondwet.
5. Het lidmaatschap eindigt:
a. door opzegging door het lid;
b. door opzegging door de vereniging; en
c. door ontzetting.
6. Opzegging van het lidmaatschap door het lid kan slechts worden gedaan voor het einde van het
boekjaar. Zij geschiedt schriftelijk aan het bestuur. Beëindiging van het lidmaatschap gaat in per
één augustus van het nieuwe schooljaar. Indien een opzegging niet tijdig heeft plaatsgevonden,
loopt het lidmaatschap door tot het einde van dat nieuwe schooljaar. Het bestuur kan, in overleg
met het betreffende lid, een andere datum van beëindiging van het lidmaatschap bepalen.
7. Opzegging van het lidmaatschap door het lid kan plaatsvinden met onmiddellijke
Ingang indien:
a. het lid failliet wordt verklaard of aan het lid surseance van betaling wordt verleend;
b. het lid wordt ontbonden;
c. het lid niet langer bevoegd gezag is als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
d. onder het lid geen school meer in de regio ressorteert, dan wel indien het betreft een
school voor speciaal onderwijs, welke geen onderwijs meer geeft aan leerlingen uit de regio;
e. redelijkerwijs van de vereniging niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten
voortduren.
8. Opzegging van het lidmaatschap van een lid door de vereniging geschiedt door het bestuur, na
een besluit daartoe van de algemene vergadering en kan slechts geschieden voor het einde van het
boekjaar. Zij geschiedt schriftelijk aan het lid met opgave van redenen en is slechts mogelijk indien:
a. een lid na daartoe bij herhaling schriftelijk te zijn aangemaand, niet volledig aan
zijn geldelijke verplichtingen ten opzichte van de vereniging heeft voldaan; of
b. een lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten die op dat moment door de
statuten aan het lidmaatschap worden gesteld.
9. Beëindiging van het lidmaatschap gaat in per één augustus van het nieuwe schooljaar. Indien
een opzegging niet tijdig heeft plaatsgevonden, loopt het lidmaatschap door tot het einde van dat
nieuwe schooljaar. Het bestuur kan, in overleg met het betreffende lid, een andere datum van
beëindiging van het lidmaatschap bepalen.
10. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan plaatsvinden met onmiddellijke
ingang, indien:
a. het lid failliet wordt verklaard of aan het lid surseance van betaling wordt
verleend;
b. het lid wordt ontbonden;
c. het lid niet langer bevoegd gezag is als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
d. onder het lid geen school meer in de regio ressorteert, dan wel indien het betreft een
school voor speciaal onderwijs, welke geen onderwijs meer geeft aan leerlingen uit de regio;
e. redelijkerwijs van de vereniging niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten
voortduren.
11. In onderling overleg zullen de juridische, organisatorische, personele en financiële gevolgen
voortvloeiende uit de beëindiging naar de beginselen van de redelijkheid en billijkheid door het
35
bestuur worden vastgesteld, schriftelijk in een document worden vastgelegd en voorts worden
opgelegd aan het uitgetreden lid (schoolbestuur).
12. Het lidmaatschap van de vereniging is persoonlijk en niet overdraagbaar. Het lidmaatschap van
de vereniging kan slechts als gevolg van een juridische fusie of juridische splitsing overgaan op een
verkrijgende rechtspersoon. Indien en voor zover het betreft de overgang van rechten en plichten op
grond van een bestuurlijke overdracht van het bevoegde gezag aan een andere rechtspersoon
conform de bepalingen voor een bestuursoverdracht in de onderwijswetgeving, werkt de vereniging
mee aan het verzoek tot overgang van de rechten en verplichtingen uit hoofde van het
lidmaatschap, tenzij dit redelijkerwijs niet van de vereniging kan worden verlangd.
13. De algemene vergadering kan een lid (schoolbestuur) per direct ontzetten, indien deze in strijd
met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke
wijze benadeelt. De ontzetting geschiedt door de algemene vergadering die het betrokken lid
(schoolbestuur) onverwijld van het besluit schriftelijk, onder opgave van redenen in
kennis stelt.
Artikel F. Verenigingsorganen.
1.De vereniging kent als organen:
a. de algemene vergadering;
b. het bestuur.
2. Het bestuur functioneert als verenigingsbestuur en de algemene vergadering
functioneert als intern toezichthoudend orgaan.
3. Het bestuur draagt er zorg voor dat de algemene vergadering tijdig over de informatie beschikt
die vereist is voor de uitoefening van diens toezichthoudende taak.
4. De vereniging kent buiten de in lid 1 genoemde organen, geen andere organen die namens de
vereniging kunnen handelen of zeggenschap in de zin van (gedeelde) bestuursmacht kunnen
uitoefenen, behoudens de door het bestuur aan te stellen ambtelijk secretaris/coördinator en
behoudens natuurlijke personen die daartoe op basis van een uitdrukkelijke volmacht door het
bestuur of de algemene vergadering worden aangewezen.
Artikel G. Bestuur (samenstelling).
1. Het aantal bestuursleden wordt vastgesteld door de algemene vergadering en bestaat uit zes
personen. Ook niet-leden kunnen tot bestuursleden worden benoemd, doch met inachtneming van
het bepaalde in lid 2.
2. Tot bestuurslid kunnen slechts worden benoemd personen die de functie bestuur als bedoeld in
de onderwijswetgeving - al dan niet op basis van mandaat - vervullen bij een van de leden
(schoolbesturen).
3. De bestuursleden worden door de algemene vergadering benoemd, met dien verstande dat:
a. één bestuurslid wordt benoemd op basis van een bindende voordracht van Stichting
Katholiek en Protestants-Christelijk Onderwijs Eindhoven e.o.;
b. één bestuurslid wordt benoemd op basis van een bindende voordracht van Stichting voor
Algemeen Toegankelijk Onderwijs Eindhoven e.o.;
36
c. één bestuurslid wordt benoemd op basis van een bindende voordracht van Stichting Best
Onderwijs;
d. één bestuurslid wordt benoemd op basis van een bindende voordracht van de verplicht
deelnemende leden die een school voor speciaal en/of voortgezet speciaal onderwijs
behorend tot cluster 3 of 4 in regio PO-30 07 in stand houden;
e. twee bestuursleden worden gekozen uit (afgevaardigden van) de overige deelnemende
leden (schoolbesturen).
4. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan.
5. Een bestuurslid kan niet als vertegenwoordiger van het lid waar het betreffende bestuurslid
tevens afgevaardigde van is, deelnemen aan de algemene vergaderingen.
Het betreffende lid dient zich in de algemene vergadering door een andere persoon te
laten vertegenwoordigen, met inachtneming van de statutaire vertegenwoordigingsregels van het
betreffende lid.
6. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Zij treden af
volgens een door het bestuur op te maken rooster. Een volgens het rooster afgetreden bestuurslid
is onmiddellijk herbenoembaar. Het in een tussentijdse vacature benoemd bestuurslid neemt op het
rooster van aftreden de plaats in van degene in wiens vacature hij werd benoemd.
7. Bestuursleden ontvangen als zodanig geen bezoldiging, noch middellijk noch onmiddellijk.
Bestuursleden hebben wel recht op een vergoeding voor gemaakte onkosten en een niet
bovenmatig vacatiegeld. De hoogte hiervan wordt vastgesteld door de algemene vergadering.
8. In vacatures moet zo spoedig mogelijk worden voorzien. In geval van één of meer vacatures in
het bestuur vormen de overblijvende bestuursleden niettemin een wettig bestuur. In geval van belet
of ontstentenis van een bestuurslid, berust het bestuur bij de overige bestuursleden.
9. De algemene vergadering kan een bestuurslid schorsen of ontslaan, indien zij daartoe
termen aanwezig acht. Voor een besluit daartoe is een meerderheid vereist van ten minste twee
derde van de geldig uitgebrachte stemmen.
10. De bestuursleden zijn bevoegd te allen tijde zelf hun ontslag te nemen, mits dit
schriftelijk geschiedt met een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden.
11., Een lid van het bestuur defungeert:
a. door zijn overlijden;
b. door het verlies van het vrije beheer over zijn vermogen;
c. door zijn aftreden;
d. door zijn ontslag;
e. door het verlies van de functie of kwaliteit op grond waarvan hij tot bestuurslid is
benoemd;
f. door het beëindigen van het lidmaatschap van het lid waar het betreffende bestuurslid
afgevaardigde van is.
Artikel H. Taken en bevoegdheden bestuur.
1. Het bestuur is beiast met het besturen van de vereniging. Het bestuur is belast met de realisatie
van de doelstelling van de vereniging, daaronder begrepen het voldoen aan de uitvoering van de
wettelijke taken als omschreven in artikel 18a lid 2 van de Wet op het primair onderwijs, de strategie
37
en het beleid met de daaruit voortvloeiende resultatenontwikkeling van de vereniging. Bij de
vervulling van zijn taken en bevoegdheden richt het bestuur zich naar het doel en het belang van de
vereniging en houdt hij rekening met de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid van de
vereniging en de direct bij de vereniging betrokken belanghebbenden.
2. In overeenstemming met de doelstelling en in verband met de continuïteit van de activiteiten stelt
het bestuur een meerjarenbeleidsplan met een bijbehorende meerjarenbegroting op voor een
periode van ten minste vier jaar. De vaststelling van het meerjarenbeleidsplan behoeft de
goedkeuring van de algemene vergadering.
Tevens stelt het bestuur jaarlijks voorafgaand aan het boekjaar een jaarplan en een begroting vast
voor het volgende boekjaar. Deze wordt voor aanvang van het boekjaar ter goedkeuring voorgelegd
aan de algemene vergadering.
3. Het bestuur legt verantwoording af aan de algemene vergadering over het door het bestuur
gevoerde bestuur en verschaft de algemene vergadering tijdig de gegevens die noodzakelijk zijn
voor de goede uitoefening van de taken en bevoegdheden van de algemene vergadering. Het
bestuur brengt aan de algemene vergadering periodiek verslag uit. Ten behoeve van de
informatievoorziening kan een informatieprotocol worden opgesteld.
4. Het bestuur, alsmede de voorzitter en secretaris gezamenlijk, zijn bevoegd de
vereniging te vertegenwoordigen.
5. Het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging,
vervreemding of bezwaring van registergoederen anders dan in het kader van een schenking of
erfrechtelijke verkrijging, tenzij het bestuur de goedkeuring van de algemene vergadering heeft
verkregen.
6. Het bestuur is niet bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als
borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot
zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt, tenzij het bestuur de goedkeuring van de
algemene vergadering heeft verkregen.
7. Voorbehouden aan het bestuur is, na voorafgaande goedkeuring door de algemene vergadering,
besluitvorming strekkende tot:
a. vaststelling van de strategische doelstellingen van de vereniging (missie en visie);
b. vaststelling van het ondersteuningsplan en de meerjarenbegroting van het
samenwerkingsverband;
c. vaststelling van de jaarrekening en het jaarverslag van de vereniging;
d. vaststelling van eventuele kaders voor de ambtelijk secretaris/coördinator;
e. aanvraag van faillissement van de vereniging en van surseance van betaling; -
f. benoeming of ontslag van de ambtelijk secretaris/coördinator van het
samenwerkingsverband.
8. De algemene vergadering kan besluiten dat voor een rechtshandeling als hiervoor bedoeld, die is
voorzien in de begroting, goedkeuring door de algemene vergadering niet is vereist.
9. De algemene vergadering is bevoegd ook andere besluiten dan die hiervoor zijn genoemd aan
zijn goedkeuring te onderwerpen. Deze besluiten dienen duidelijk omschreven te worden en
schriftelijk aan het bestuur te worden meegedeeld.
38
10. Voorbehouden aan het bestuur is de benoeming, schorsing en het ontslag van eventuele
personeelsleden welke aan het samenwerkingsverband zijn verbonden.
11. Het bestuur voert overleg met de ondersteuningsplanraad.
Artikel I. Bestuursvergaderingen.
1. Het bestuur vergadert, met regelmatige tussenpozen, ten minste zes maal per jaar en voorts zo
dikwijls als de voorzitter of de meerderheid van de overige bestuursleden dit nodig oordelen.
2. Om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen, is vereist dat twee derde van het aantal in functie
zijnde bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.
3. Bestuursleden kunnen zich ter vergadering door een schriftelijk gevolmachtigde medebestuurslid
laten vertegenwoordigen.
4. De oproep geschiedt schriftelijk door of namens de voorzitter, ten minste zeven dagen vóór de
vergadering zal worden gehouden en bevat een opgave van de onderwerpen, welke ter vergadering
in behandeling zullen komen. Over niet in de oproep vermelde onderwerpen kunnen geen besluiten
genomen worden, tenzij het voltallige bestuur aanwezig is en het besluit met algemene stemmen
wordt genomen.
5. leder bestuurslid brengt één stem uit. Stemming geschiedt mondeling, tenzij één of meer
bestuursleden een schriftelijke stemming wensen.
6. Alle besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van de ter vergadering uitgebrachte
geldige stemmen, tenzij in deze statuten anders is bepaald. Blanco stemmen worden geacht niet te
zijn uitgebracht. Bij staking van stemmen vindt een herstemming plaats. Indien de stemmen
wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
7. Over personen wordt schriftelijk gestemd. Indien bij stemming over personen de vereiste
meerderheid niet wordt gehaald, wordt opnieuw gestemd tussen de personen met het hoogste
aantal stemmen. Verkozen is de persoon met het hoogste aantal stemmen. Indien dan ook de
stemmen staken, beslist dan het lot.
8. Van de bestuursvergaderingen worden notulen gehouden, die in de eerstvolgende
bestuursvergadering worden vastgesteld en ten bewijze daarvan worden ondertekend door de
voorzitter en de secretaris.
9. Besluiten van het bestuur kunnen ook buiten vergadering tot stand komen, mits dit schriftelijk
geschiedt en alle bestuursleden zich voor het desbetreffende voorstel uitspreken. Zodanige
besluiten worden aan de notulen toegevoegd.
Artikel J. Taken en bevoegdheden algemene vergadering.
1. Elk lid (schoolbestuur) is door een afgevaardigde vertegenwoordigd in de algemene vergadering.
Tot afgevaardigden kunnen slechts worden aangewezen personen die de functie bestuur als
bedoeld in de onderwijswetgeving - al dan niet op basis van een mandaat - vervuilen bij een van de
leden (afgevaardigden). De afgevaardigde van een lid in de algemene vergadering kan niet
dezelfde persoon zijn ais de persoon die bestuurslid is van de vereniging.
2. Alle besluitvorming in de vereniging is, voor zover in deze statuten niet opgedragen aan andere
organen, voorbehouden aan de algemene vergadering.
39
3. De algemene vergadering heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op
de gang van zaken binnen de vereniging, een en ander met het oog op de belangen van de
vereniging. De algemene vergadering kan het bestuur gevraagd en ongevraagd adviseren.
4. De algemene vergadering stelt een toezichtkader op.
5. De algemene vergadering ziet toe op (i) de verwezenlijking van de grondslag en de doelstelling
van de vereniging, het bereiken van de doelen en gewenste resultaten en het belang van de
vereniging, (ii) het functioneren van de bestuursleden, (iii) de naleving van de wettelijke
verplichtingen, de code goed bestuur als bedoeld in artikel 171 lid 1 a van de Wet op het primair
onderwijs en de afwijkingen van die code, (iv) de rechtmatige verwerving en de doelmatige en
rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de vereniging verkregen op grond
van de Wet op het primair onderwijs.
6. De algemene vergadering is belast met het jaarlijks afleggen van verantwoording over de
uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden in het jaarverslag.
7. De algemene vergadering is belast met het aanwijzen van de registeraccountant als bedoeld in
artikel 393 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
8. De algemene vergadering dient onder meer de meerjarenbegroting van het
samenwerkingsverband, het ondersteuningsplan respectievelijk het jaarverslag van de
vereniging goed te keuren.
Artikel K. Algemene vergaderingen en besluitvorming.
1. Jaarlijks worden ten minste twee algemene vergaderingen gehouden waarvan één
binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar, behoudens verlenging van
deze termijn door de algemene vergadering. In die algemene vergadering legt het
bestuur ter goedkeuring voor:
a. het ondersteuningsplan;
b. de meerjarenbegroting;
c. het jaarverslag over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde
beleid, alsmede de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting;
d. de jaarbegroting/het jaarplan.
2. Het bestuur geeft in het jaarverslag aan in welke mate de voor dat jaar gestelde doelstellingen
zijn gehaald, welke activiteiten het heeft ontplooid en welke maatregelen zijn genomen om de
beoogde missie en doelstellingen te bereiken. Daarbij geeft het bestuur aan of voldaan is aan de
uitspraken zoals vermeld in het toezichtkader. Tevens informeert het bestuur de algemene
vergadering over zijn (beleid)plannen voor het komende jaar.
3. Voorts worden algemene vergaderingen door het bestuur bijeengeroepen zo dikwijls het bestuur
dit wenselijk oordeelt of daartoe op grond van de wet verplicht is.
4. Op schriftelijk verzoek van ten minste een derde gedeelte van de stemgerechtigde leden is het
bestuur verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering, te houden binnen vier weken
na indiening van het verzoek.
5. Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de
verzoekers zelf tot de bijeenroeping van de algemene vergadering overgaan op de wijze als in lid 6
40
van dit artikel bepaald. De verzoekers kunnen alsdan anderen dan bestuursleden belasten met de
leiding van de vergadering en het opstellen van de notulen.
6. De bijeenroeping van de algemene vergadering geschiedt door schriftelijke mededeling aan de
stemgerechtigden op een termijn van ten minste zeven dagen. Bij de oproeping worden de te
behandelen onderwerpen vermeld.
7. De voorzitter van de algemene vergadering wordt gekozen door en uit de leden die niet in het
bestuur zijn vertegenwoordigd.
8. Besluiten kunnen door de algemene vergadering slechts worden genomen indien ten minste de
helft van het aantal leden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is. Er wordt naar gestreefd
om zoveel mogelijk in consensus tot besluiten te komen.
8. Alle besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van de ter vergadering uitgebrachte
geldige gewogen stemmen, tenzij in deze statuten anders is bepaald.
9. Besluiten over het ondersteuningsplan worden genomen met een meerderheid van ten minste
twee derde van de ter vergadering uitgebrachte geldige gewogen stemmen.
Besluiten over statutenwijziging worden genomen met een meerderheid van ten minste twee derde
van de ter vergadering uitgebrachte geldige gewogen stemmen.
Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Bij staking van stemmen vindt een
herstemming plaats. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn
verworpen.
10. Stemming geschiedt mondeling, tenzij één of meer leden een schriftelijke stemming
wensen. De besluitvorming in de algemene vergadering vindt plaats bij gewogen meerderheid van
stemmen. Daarbij is meer dan de helft van de ter vergadering aanwezige leden vóór, waarvan zeker
(i) één van de leden (deelnemend schoolbestuur) die één of meer scholen voor speciaal onderwijs
in stand houden, gevestigd in de regio, (ii) één van de overige leden (deelnemend schoolbestuur)
die één of meer scholen voor speciaal onderwijs in stand houden, alsmede (iii) ten minste
twee leden (deelnemende schoolbesturen) die één of meer scholen voor basisonderwijs in stand
houden in de regio. De weging van stemmen is als volgt:
a. elk lid (deelnemend schoolbestuur) heeft recht op het uitbrengen van één stem;
b. daarnaast heeft elk lid (deelnemend schoolbestuur) één stem per beginnend
blok van vijfhonderd (500) leerlingen, deelnemend in het samenwerkingsverband.
11. Stemmen per volmacht is toegestaan, mits de volmacht is verstrekt aan een andere
afgevaardigde van het betreffende lid (schoolbestuur) dan wel aan een ander lid (schoolbestuur) of
afgevaardigde daarvan.
12. Over personen wordt schriftelijk gestemd. Indien bij stemming over personen de vereiste
meerderheid niet wordt gehaald, wordt opnieuw gestemd tussen de personen met het hoogste
aantal stemmen. Verkozen is de persoon met het hoogste aantal stemmen. Indien dan ook de
stemmen staken, beslist dan het lot.
13. Van de algemene vergaderingen worden notulen gehouden, die in de eerstvolgende
algemene vergadering worden vastgesteld en ten bewijze daarvan worden ondertekend door de
voorzitter en de secretaris.
41
Artikel L. Geschillenregeling en mediation.
1. Het samenwerkingsverband is aangesloten bij de landelijke arbitragevoorziening die is ingesteld
ter beslechting van geschillen in het kader van de inrichting van het samenwerkingsverband dan wel
in het kader van geschillen binnen het samenwerkingsverband (binnen het bestuur of tussen het
bestuur en één of meer leden).
2. In geval van geschillen over de toepassing van de samenwerking zullen de partijen die het
geschil betreft trachten het geschil in eerste instantie op te lossen met behulp van mediation. Eerst
indien het onmogelijk gebleken is een geschil als hiervoor bedoeld op te lossen met behulp van
mediation, heeft elke partij het recht om het geschil voor te leggen aan de landelijke
arbitragevoorziening waarbij het samenwerkingsverband is aangesloten.
3. Een lid (schoolbestuur) van de vereniging kan zich binnen zes weken na een door de algemene
vergadering casu quo het bestuur genomen besluit en/of andere handeling in het kader van het
samenwerkingsverband wenden tot de geschillencommissie als bedoeld in het eerste lid, indien hij
van oordeel is dat hij door het besluit en/of die handeling ernstig in zijn belangen wordt aangetast.
De commissie hoort partijen, toetst of het besluit en/of de handeling in redelijkheid en na afweging
van de betrokken belangen genomen en/of uitgevoerd kon worden en doet een voor alle partijen
bindende uitspraak.
Artikel M. Procedure ondersteuningsplan.
1. Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan op. Het
ondersteuningsplan bevat in ieder geval de onderwerpen en/of zaken als genoemd in artikel 18a lid
8 van de Wet op het primair onderwijs.
2. Het bestuur stelt een procedure vast voor het vaststellen van het ondersteuningsplan.
Het ondersteuningsplan wordt vastgesteld door het bestuur, na voorafgaande goedkeuring van de
algemene vergadering en na voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad conform
het bepaalde in artikel 14a Wet Medezeggenschap op Scholen. Het ondersteuningsplan wordt niet
vastgesteld dan nadat aan de in artikel 18a lid 9 van de Wet op het primair onderwijs omschreven
vereisten is voldaan.
3. Het bestuur draagt er zorg voor dat het definitieve ondersteuningsplan vóór één mei van het jaar
voorafgaande aan de periode waarop het plan betrekking heeft, wordt toegezonden aan de
onderwijsinspectie.
Artikel N. Informatieplicht.
1. Elk lid (schoolbestuur) voorziet het samenwerkingsverband van alle informatie die benodigd is
voor een goede uitvoering van de taken van de vereniging.
Artikel O. Medezeggenschap.
1. Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplanraad in. Het bestuur stelt een reglement
vast voor de ondersteuningsplanraad met inachtneming van de bepalingen van de Wet
edezeggenschap op Scholen.
De ondersteuningsplanraad bestaat uit leden die worden afgevaardigd uit en door de leden van de
afzonderlijke (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden van de scholen en wel zodanig dat
42
het aantal leden gekozen uit personeel, onderscheidenlijk ouders, elk de helft van het aantal leden
van de ondersteuningsplanraad bedraagt. Ook ouders die geen lid zijn van een afzonderlijke
(gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad kunnen lid zijn van de ondersteuningsplanraad.
2. De ondersteuningsplanraad kan uit een kleiner aantal leden bestaan dan het aantal afzonderlijke
medezeggenschapsraden van de scholen.
3. Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de
ondersteuningsplanraad met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan.
Artikel F. Adviescommissie toelaatbaarheid ACT.
1. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie in waarin deskundigen plaats nemen die
het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan
een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs.
2. De samenstelling, werkwijze en financiering van de commissie is geregeld in het
ondersteuningsplan.
3. Het samenwerkingsverband neemt, met het advies van de commissie in overweging nemend,
een beslissing over de toelaatbaarheid van de leerling en geeft vervolgens al dan niet een
toelaatbaarheidverklaring af aan het bevoegd gezag van de school van de betreffende leerling en
verstrekt de ouders van de leerling een afschrift van de beslissing.
Artikel Q. Bezwaaradviescommissie.
Het samenwerkingsverband is aangesloten bij de landelijke bezwaaradviescommissie die adviseert
over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de
toelaatbaarheid van leerlingen tot onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het
samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs.
Artikel R. Boekjaar en Jaarstukken.
1. Het boekjaar van de vereniging is gelijk aan het kalenderjaar.
2. Het bestuur van de vereniging is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging, en van
al hetgeen verder de financiën van de vereniging betreft, op zodanige wijze aantekeningen te
houden dat daaruit te allen tijde de rechten en plichten van de vereniging kunnen worden gekend.
3. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze
termijn met ten hoogste vijf maanden door de algemene vergadering op grond van bijzondere
omstandigheden, maakt het bestuur de jaarrekening - en indien wettelijk vereist - het jaarverslag op.
De jaarrekening bestaat uit een balans, een winst- en verliesrekening en een toelichting op deze
stukken. Het bestuur legt deze stukken, vergezeld van het rapport van de accountant, voor de leden
ter inzage ten kantore van de vereniging.
4. De opgemaakte jaarrekening wordt vastgesteld door het bestuur en ondertekend door alle
bestuursleden. Ontbreekt de handtekening van één van hen, dan wordt daarvan onder opgave van
reden melding gemaakt.
5. De jaarrekening wordt ingericht overeenkomstig de wettelijke bepalingen en de richtlijnen van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het bestuur laat zich bij het opmaken van de
jaarrekening bijstaan door een accountant. Deze persoon wordt benoemd en ontslagen door de
43
algemene vergadering. De accountant onderzoekt de jaarrekening en brengt in zijn rapport verslag
uit van zijn bevindingen.
6. In de algemene vergadering als bedoeld in lid 3 van dit artikel brengt het bestuur zijn jaarverslag
uit en legt, onder overlegging van de jaarrekening, rekening en verantwoording af over zijn in het
afgelopen boekjaar gevoerde bestuur. De algemene vergadering besluit over de jaarrekening en het
jaarverslag met volstrekte meerderheid van de ter vergadering uitgebrachte geldige gewogen
stemmen.
7. Goedkeuring van de jaarrekening strekt niet tot verlening van decharge aan de bestuursleden. De
verlening van decharge aan de bestuursleden behoeft een afzonderlijk besluit van de algemene
vergadering.
8. Het bestuur is verplicht de in de voorgaande leden bedoelde boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
Artikel S. Commissies en reglementen.
1. Het bestuur en de algemene vergadering zijn bevoegd één of meer (andere) commissies in te
stellen. De samenstelling, taken en bevoegdheden van de commissie worden dan bij reglement
bepaald.
2. De algemene vergadering kan met inachtneming van de wet en de statuten een voor alle
bestuursleden en leden van de vereniging bindend huishoudelijk of ander reglement vaststellen,
wijzigen en opheffen waarin onderwerpen worden geregeld waarin door deze statuten niet of niet
volledig wordt voorzien.
3. Een reglement mag geen bepalingen bevatten die strijdig zijn met de wet of met deze statuten.
Artikel T. Statutenwijziging.
1. Wijziging van de statuten kan slechts plaats hebben middels een besluit van de algemene
vergadering.
2. De oproep geschiedt schriftelijk door of namens de voorzitter, ten minste veertien dagen vóór de
vergadering zal worden gehouden en bevat de mededeling dat daarin de wijziging van de statuten
zal worden voorgesteld.
3. Degenen die de oproeping tot de algemene vergadering ter behandeling van een voorstel tot
statutenwijziging hebben gedaan, moeten ten minste vijf dagen vóór de dag der vergadering een
afschrift van dat voorstel, waarin de voorgestelde wijziging(en) woordelijk is (zijn) opgenomen, op
een daartoe geschikte plaats voor de leden ter inzage leggen tot na de afloop van de dag, waarop
de vergadering werd gehouden.
4. Het besluit tot statutenwijziging wordt genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel K.
Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing als tijdens de algemene vergadering alle
leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn en het besluit tot statutenwijziging met algemene stemmen
wordt genomen.
5. De statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt.
6. Het hierboven bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een besluit tot fusie als bedoeld
in artikel 309 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en op een besluit tot (afsplitsing als bedoeld in
artikel 334a Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
44
Artikel U. Ontbinding en vereffening.
1. Behoudens de gevallen van ontbinding als vermeld in artikel 19 Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek wordt de vereniging ontbonden door een besluit daartoe van de algemene vergadering.
Het in deze statuten ten aanzien van statutenwijziging bepaalde is van overeenkomstige
toepassing.
2. Indien bij een besluit tot ontbinding geen vereffenaars zijn aangewezen, geschiedt de vereffening
door het bestuur.
3. Aanwezige baten van de vereniging worden voor de datum van ontbinding naar rato van het
aantal leerlingen teruggestort naar de bevoegde gezagsorganen.
4. Na de ontbinding blijft de vereniging voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar
vermogen nodig is. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten en
reglementen voor zover mogelijk van kracht. In stukken en aankondigingen die van de vereniging
uitgaan, moeten aan haar naam worden toegevoegd de woorden 'in liquidatie'.
5. De boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vereniging moeten worden bewaard
door een door de vereffenaars aan te wijzen natuurlijk of rechtspersoon, gedurende zeven jaren na
de vereffening.
Artikel V. Overgangsbepaling boekjaar.
Het eerste boekjaar van de vereniging is een verlengd boekjaar, eindigend op éénendertig
december tweeduizend veertien. Deze bepaling en haar opschrift vervalt na einde van het eerste
boekjaar.
Tenslotte verklaart de verschenen persoon, handelend als vermeld, dat:
a. de eerste leden van de vereniging zijn de bevoegde gezagsorganen zoals deze zijn
weergegeven op een aan deze akte te hechten overzicht (Bijlage): en
b. tot eerste leden van het bestuur worden benoemd:
- mevrouw Catharina Johanna Maria van den Heijkant, voornoemd, als voorzitter;
- mevrouw Adriana Johanna Margaretha Smolders, voornoemd, als secretaris;
- mevrouw Angelica Lucia Bus, geboren te Hilversum op acht november negentienhonderd
drieënzestig;
- de heer Eduard Bernardus Leenders, geboren te Tilburg op drie september
negentienhonderd tweeënvijftig;
- de heer Paul Johan Prijt, geboren te Eindhoven op negenentwintig maart
negentienhonderd zesenvijftig;
-de heer Abram Jan Krol, geboren te Haarlem op negentien januari negentienhonderd
vijfenvijftig.
Slotakte
De verschenen personen zijn mij, notaris, bekend.
Deze akte wordt verleden te Amsterdam op de datum vermeld in de aanhef van deze akte.
De zakelijke inhoud van deze akte wordt door mij, notaris, aan de verschenen personen
meegedeeld en toegelicht, waarbij ik, notaris, de verschenen personen wijs op de gevolgen
die uit de inhoud van de akte voortvloeien. De verschenen personen verklaren ten slotte tijdig
45
van de inhoud van deze akte kennis te hebben genomen en met die inhoud en de beperkte
voorlezing van de akte in te stemmen.
Onmiddellijk na voorlezing van ten minste die gedeelten waarvan de wet voorlezing voorschrijft,
wordt de akte door de verschenen personen en mij, notaris, ondertekend om negen uur en
eenenvijftig minuten.
(w.g. de verschenen persoon en de notaris)
UITGEGEVEN VOOR AFSCHRIFT
door mij, mr. A.H. Mars, als
waarnemer van mr. Saskia Laseur-Eelman,
notaris te Amsterdam,
Amsterdam 19 juli 2013.
2.3 De algemene ledenvergadering (par.2.3.1)
Overzicht deelnemende besturen (verplicht en vrijwillig)
1.Salto [scholen voor algemeen toegankelijk onderwijs] Odysseuslaan 2 5631 JM Eindhoven
2.SKPO [Stichting Katholiek en Protestants-Christelijk Onderwijs] Vonderweg 12 5616 RM Eindhoven
3. Stichting Evangelische Onderwijs Eindhoven Jasonstraat 1 5631 JB Eindhoven
4. Stichting Islamitische basisscholen Postbus 9531 5601 LM Eindhoven
5. Stichting Best Onderwijs Postbus 275 5680 AG Best
6. PlatOO Weth. van Nuenenstraat 12a 5706 TK Helmond
7. Vereniging voor Gereformeerd Onderwijs in Midden Brabant Postbus 163 5680 AD Best
8. Stichting Internationale School Eindhoven [ISE] Humperdincklaan 4 5654 PA Eindhoven
9. Vrije School Brabant Nuenenseweg 6 5631 KB Eindhoven
10. Vrije School Eindhoven Zuid Mimosaplein 1 5643 CJ Eindhoven
11. Schoolvereniging Nutsschool De Krommen Hoek Postbus 42 5690 AA Son en Breugel
12. Aloysiusstichting Postbus 98 2215 ZH Voorhout
13. Stichting Emiliusschool Nieuwstraat 72 5691 AE Son
14.Stichting Kempenhaeghe* Sterkselseweg 65 5591 VE Heeze
15.SSOE [Stichting Speciaal Onderwijs Eindhoven] Weegschaalstraat 3 5632 CW Eindhoven
* vrijwillig lid
46
2.4 Het bestuur van het SWV: overzicht leden bestuur SWV PO 3007 (par.2.3.2)
Voorzitter
Carla van den Heijkant voorzitter CvB SKPO
Secretaris
Addy Smolders voorzitter CvB SSOE
Penningmeester
Eduard Leenders voorzitter CvB Best Onderwijs
Lid
Angelica Bus Voorzitter CvB Salto
Lid
Bram Krol Directeur onderwijs Berkenschutse
Lid
Paul Prijt Voorzitter DB EBS online
47
3. Inrichting onderwijs/ondersteuningscontinuüm (hoofdstuk 3)
Indicatoren basisondersteuning (ofwel de kwaliteit van de basisondersteuning binnen het
schoolondersteuningsprofiel van de basisscholen in het samenwerkingsverband Eindhoven
e.o.)
De werkgroep heeft van het bestuur van het samenwerkingsverband Passend onderwijs de
opdracht gekregen om de indicatoren voor basisondersteuning van de basisscholen in het kader
van Passend Onderwijs te beschrijven.
De werkgroep bestaat uit: Marianne Brugge (Best onderwijs), Annemarie van den Bosch
(Samenwerkingsverband Eindhoven e.o.), Franka Kouwenberg (SKPO) en Frans van de Schans
(Salto)
De indicatoren van de inspectie zijn als uitgangspunt genomen aangevuld met indicatoren die de
PO-raad als handreiking heeft gegeven, en die we op het niveau van het samenwerkingsverband
toe zouden willen voegen.
Binnen passend onderwijs wordt in toenemende mate gesproken over ondersteuning i.p.v. zorg.
Beide termen zijn uitwisselbaar. Met het oog op de toekomst is in onderstaand overzicht de term
‘zorg’ vervangen door ‘ondersteuning’. O = Onvoldoende V = Voldoende G = Goed
48
A. Beleid
De school voert een helder beleid op het terrein van leerlingenondersteuning
Beschreven in schoolplan
Zichtbaar in de praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie 9.1 De school weet wat onderwijsbehoeften van haar leerlingen zijn.
Samenwerkingsverband De school heeft een expliciete visie op leerlingenondersteuning.
De school heeft vastgelegd wat een leerling met onderwijsbehoeften is.
De procedures en afspraken over leerlingenondersteuning zijn duidelijk.
De school heeft haar schoolondersteuningsprofiel vastgesteld. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie
Samenwerkingsverband Het schoolondersteuningsprofiel is na overleg met het team vastgelegd.
De MR heeft adviesrecht inzake het schoolondersteuningsprofiel.
Het schoolondersteuningsprofiel is onderdeel van het schoolplan en de schoolgids.
Het schoolondersteuningsprofiel bevat een oordeel over de kwaliteit van de basisondersteuning.
Het schoolondersteuningsprofiel bevat een beschrijving van het aanbod van de school aan onderwijs, begeleiding, expertise en voorzieningen.
49
De school bepaalt jaarlijks de effectiviteit van de leerlingenondersteuning en past het beleid zo nodig aan. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie 9.2 – 9.6
De school evalueert jaarlijks de resultaten van de leerlingen.
De school evalueert jaarlijks het onderwijsleerproces.
De school werkt planmatig aan verbeteractiviteiten.
De school borgt de kwaliteit van het onderwijsleerproces.
De school verantwoordt zich aan belanghebbenden over de gerealiseerde onderwijskwaliteit.
B. Onderwijs
Leerlingen ontwikkelen zich in een veilige omgeving. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie 4.2, 4.4 – 4.7 De leerlingen voelen zich aantoonbaar veilig op school
De school heeft inzicht in de veiligheidsbeleving van leerlingen en in de incidenten die zich voordoen.
De school heeft een veiligheidsbeleid gericht op het voorkomen en afhandelen van incidenten.
Het personeel zorgt ervoor dat de leerlingen op een respectvolle manier met elkaar en anderen omgaan.
Samenwerkingsverband Het personeel gaat vertrouwelijk om met informatie over elkaar, leerlingen en ouders.
50
De school heeft continu zicht op de ontwikkeling van leerlingen. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie 7.1, 7.2, 8.1 De school gebruikt een samenhangend systeem van genormeerde instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van leerlingen.
Het personeel volgt en analyseert systematisch de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
De school signaleert vroegtijdig welke leerlingen ondersteuning nodig hebben.
Samenwerkingsverband De school heeft normen vastgesteld voor de resultaten die zij met de leerlingen nastreeft.
De normen bevatten in elk geval de referentieniveaus taal en rekenen.
Ten minste 2 maal per jaar worden de resultaten van de leerlingen geanalyseerd op school-, groeps- en individueel niveau.
Het personeel werkt opbrengst- en handelingsgericht aan het realiseren van de ondersteuningsarrangementen. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie 8.2 – 8.4 Op basis van een analyse van de verzamelde gegevens bepaalt de school de aard van de ondersteuning voor de leerlingen die dat nodig hebben.
De school voert de ondersteuning planmatig uit.
De school evalueert regelmatig de effecten van de ondersteuning.
Samenwerkingsverband De school past op grond van verzamelde toetsgegevens twee maal per jaar de groepsplannen aan.
De school past op grond van verzamelde toetsgegevens ten minste twee maal per jaar de plannen voor individuele leerlingen aan.
51
Het personeel werkt met effectieve methoden en aanpakken. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie 2.4, 6.1 – 6.4 De school met een substantieel aantal leerlingen met een leerlingengewicht biedt bij Nederlandse taal leerinhouden aan die passen bij de onderwijsbehoeften van leerlingen met een taalachterstand.
Het personeel stemt de aangeboden leerinhouden af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
Het personeel stemt de instructie af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
Het personeel stemt de verwerking af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
Het personeel stemt de onderwijstijd af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
Samenwerkingsverband De school heeft extra (orthodidactische) materialen voor leerlingen met extra onderwijsbehoeften.
Het personeel stemt de werkvormen af op verschillen tussen de leerlingen.
De school gebruikt materialen en methoden die differentiatie mogelijk maken.
De school heeft een aanbod voor leerlingen met dyslexie.
Het personeel werkt continu aan hun handelingsbekwaamheid en competenties. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie
Samenwerkingsverband Het personeel beschikt over didactische competenties voor de begeleiding van leerlingen en gaat uit van de onderwijsbehoeften.
Het personeel beschikt over organisatorische competenties voor de begeleiding van leerlingen en gaat uit van de onderwijsbehoeften.
52
Het personeel beschikt over pedagogische competenties voor de begeleiding van leerlingen en gaat uit van de onderwijsbehoeften.
Het personeel reflecteert en accepteert ondersteuning bij hun handelen.
Het personeel werkt planmatig aan hun handelingsgerichte vaardigheden.
Het personeel werkt en leert in teamverband.
Het personeel neemt deel aan lerende netwerken.
C. Zorg/Begeleiding
Voor alle leerlingen vanaf ondersteuningsniveau 3 is een eigen plan van aanpak vastgesteld. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie [s]7.3, [s]7.4 De school stelt een ontwikkelingsperspectief vast voor leerlingen die eind groep 7 niet halen en een eigen leerlijn hebben.
De school volgt of de leerlingen zich ontwikkelen conform het ontwikkelingsperspectief en maakt naar aanleiding hiervan beredeneerde keuzes.
Samenwerkingsverband Plan van aanpak/handelingsplan bevat in elk geval tussen- en einddoelen.
In het plan van aanpak/handelingsplan is de onderwijsbehoefte van de leerling leidend.
Het plan van aanpak/handelingsplan bevat de inzet van middelen en extra menskracht.
Plan van aanpak/handelingsplan bevat evaluatiemomenten.
Plan van aanpak/handelingsplan maakt deel uit van het leerlingendossier.
53
Plan van aanpak/handelingsplan heeft een integraal karakter (één-kind-één-plan) en is leidend voor het handelen van personeel en externe begeleiders.
De school draagt leerlingen met een plan van aanpak zorgvuldig over. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie
Samenwerkingsverband
Bij alle leerlingen met een plan van aanpak vindt een (warme) overdracht plaats met de voorschoolse voorziening of de vorige school.
Het plan van aanpak sluit aan bij het plan van aanpak van de voorschoolse voorziening of de vorige school van de leerling.
Het plan van aanpak van leerlingen wordt binnen de school warm overgedragen bij de overgang naar een volgende groep of een volgende leraar.
Het plan van aanpak van leerlingen wordt warm overgedragen bij de overgang naar een andere school of voorziening.
De school koppelt in het eerste jaar de ontwikkeling van leerlingen met een plan van aanpak terug aan de voorschoolse voorziening of de vorige school.
De school volgt de leerlingen die de school hebben verlaten ten minste gedurende één jaar.
Ouders (en leerlingen) zijn nauw betrokken bij de school en de leerlingenondersteuning. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie
54
Samenwerkingsverband
De school bevraagt ouders regelmatig over verwachtingen bij de begeleiding van hun kind(eren).
Het personeel bevraagt ouders regelmatig over hun ervaringen met hun kind thuis en de ontwikkeling van hun kind op school en thuis.
De directeur voert met ouders een intakegesprek bij aanmelding.
De leerkracht informeert ouders tijdig en regelmatig over de voortgang in de ontwikkeling hun kind(eren).
De leerkracht betrekt ouders bij het opstellen en evalueren van het plan van aanpak.
De interne begeleider/leerkracht bespreekt samen met de leerling en de ouders afspraken over de begeleiding en wie waarvoor verantwoordelijk is.
Als een leerling de school verlaat, stelt de school een onderwijskundig rapport op en deelt de inhoud met de ouders en de leerling. Ouders ontvangen een kopie.
De school ondersteunt ouders en leerlingen bij de overgang naar een andere school.
55
D. Organisatie
De school heeft een effectieve interne zorgstructuur. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie
Samenwerkingsverband De school heeft interne begeleiding met een duidelijke beschrijving van verantwoordelijkheden.
Coaching en begeleiding van leraren is onderdeel van de interne ondersteuningsstructuur.
Taken en verantwoordelijkheden van alle medewerkers op het terrein van de leerlingenondersteuning zijn duidelijk en transparant beschreven.
Leraren worden zo nodig ondersteund bij het opstellen en uitvoeren van het plan van aanpak.
De school weet waar zij adequaat hulp kunnen halen.
De ondersteuningsstructuur van de school de ondersteuningsstructuur van het SWV zijn op elkaar afgestemd.
De school heeft een protocol voor medische handelingen.
De school heeft een effectief ondersteuningsteam. Beschreven in
schoolplan Zichtbaar in de
praktijk
Indicatoren O V G O V G
Inspectie 8.5 De school zoekt structurele samenwerking met ketenpartners waar noodzakelijke interventies op leerlingenniveau haar eigen kerntaak overschrijden.
Samenwerkingsverband Taken en verantwoordelijkheden van het ondersteuningsteam zijn helder en duidelijk beschreven.
In het ondersteuningsteam wordt besloten of leerlingen aangemeld worden bij de toewijzingscommissie.
56
4. Passend arrangeren (hoofdstuk 4)
Zie overzicht schema’s voor: 1. schema voor als een leerling al op een school zit. 2. stroomschema zorgplicht aanmelding voor een regulier PO school 3. stroomschema zorgplicht aanmelding reguliere VO school 4. stroomschema zorgplicht aanmelding SBAO of (V)SO school
57
5. Ouders (Hoofdstuk 5)
5.1 Beroep en bezwaar (par.5.4)
Ouders kunnen tegen verschillende zaken in bezwaar gaan indien zij het niet eens zijn met de
beslissing van het SWV of de school/bevoegd gezag.
a. Bezwaar tegen toelaatbaarheidsverklaring
Het samenwerkingsverband beslist of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor
basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Ouders en het schoolbestuur
kunnen het besluit van het samenwerkingsverband over het al dan niet toelaatbaar verklaren
aanvechten. Daarvoor bestaat een specifieke procedure, waarbij het samenwerkingsverband verplicht
is een daarvoor ingerichte adviescommissie te raadplegen. (zie ook hoofdstuk 4 van het OP) Voor
bezwaar tegen een toelaatbaarheidsverklaring hebben PO en VO raad een modelprocedure
ontwikkeld
Geschil over toelating of verwijdering i.v.m. extra ondersteuning
Indien overleg met de school en bezwaar bij het bestuur niet tot een oplossing leidt, kunnen ouders
in beroep gaan bij de bestuursrechter (openbaar onderwijs).
bezwaar maken tegen de beslissing bij de burgerlijke rechter (bijzonder onderwijs). De rechter
doet een bindende uitspraak.
Het geschil voorleggen aan de tijdelijke, landelijke geschillencommissie passend onderwijs. Alle
scholen en samenwerkingsverbanden zijn bij deze commissie aangesloten. De commissie geeft
binnen 10 weken een oordeel over het geschil.
Het oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens (CVRM) als ouders menen dat
de school bij de toelatingsbeslissing verboden onderscheid maakt of discrimineert op grond van
een handicap of chronische ziekte. De oordelen van het CVRM zijn overigens niet bindend.
b. Procedure bij een geschil over het ontwikkelingsperspectief
Als ouders het oneens zijn met het ontwikkelingsperspectief dat de school voor hun kind heeft
opgesteld, dan is de school de school het eerste aanspreekpunt. Komt men er samen niet uit:
dan kunnen ouders in bezwaar gaan bij het schoolbestuur of
dan kan het geschil voorgelegd worden aan de tijdelijke, landelijke geschillencommissie passend
onderwijs. Deze commissie brengt binnen 10 weken een oordeel uit aan het schoolbestuur.
dan is in deze procedures eventueel nog de gang naar de rechter open.
c. Procedure bij een geschil over extra ondersteuning
Vindt u dat de extra ondersteuning van de school van uw kind tekortschiet, dan hebben ouders de
volgende wettelijke mogelijkheden:.
Zij kunnen zich wenden tot de klachtencommissie van de school.
In laatste instantie kunnen ouders een geschil aanhangig maken bij de rechter.
Onderwijsconsulenten
De onderwijsconsulenten vormen een organisatie die is ingesteld door de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. Zij adviseren en begeleiden ouders, verzorgers en scholen wanneer de
schoolplaatsing van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, problemen oplevert of moeizaam
verloopt en school en ouders niet tot een oplossing kunnen komen. Het Bureau Onderwijsconsulenten
staat open voor ouders, verzorgers of wettelijk vertegenwoordigers, scholen en andere organisaties,
zoals een zorginstelling of de onderwijsinspectie. De advisering en begeleiding is kosteloos.
58
Om van de diensten van het Bureau Onderwijsconsulenten gebruik te kunnen maken, geldt tot de
inwerkingtreding van passend onderwijs een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zullen
aangepast worden aan passend onderwijs.
Voor meer informatie geschillen bij toelaatbaarheidsverklaring:
www.poraad.nl/content/handreiking-bezwaar-toelaatbaarheidsverklaring-passend-onderwijs-
beschikbaar
Voor meer informatie over onderwijsconsulenten:
www.onderwijsconsulenten.nl.
Voor meer info over geschillen
www.geschillenpassendonderwijs.nl
59
6. Kwaliteitsbeleid
Geen bijlagen
60
7. Ondersteuningsplanraad
7.1 Bevoegdheden Ondersteuningsplanraad (OPR) (par
7.1.1 Statuut OPR SWV PO 3007
Medezeggenschapsstatuut van de ondersteuningsplanraad van het Samenwerkingsverband Passend
onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07, te Eindhoven, hierna te noemen 'het samenwerkingsverband’.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
wet: de Wet medezeggenschap op scholen (Stb. 2006, 658);
bestuur: het bestuur van het samenwerkingsverband;
MR: de medezeggenschapsraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3
van de wet;
OPR: de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4a
van de wet;
scholen: de scholen als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs;
ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen van de scholen;
personeel van het samenwerkingsverband: het personeel dat in dienst is dan wel ten
minste 6 maanden te werk gesteld is zonder benoeming bij het bestuur en dat
werkzaam is bij het samenwerkingsverband;
personeel van de scholen: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6
maanden te werk gesteld is zonder benoeming en dat werkzaam is bij ten minste één
van de scholen; en
statuut: dit medezeggenschapsstatuut.
Artikel 2 Werkingsduur en wijziging statuut
1. Het statuut treedt in werking op 4 december en heeft een werkingsduur van twee jaar.
2. Uiterlijk drie maanden voordat de termijn van de werkingsduur van het statuut is afgelopen, treden
de OPR en het bestuur in overleg over het evalueren, actualiseren en opnieuw vaststellen van het
statuut.
3. De OPR en het bestuur kunnen voorstellen doen tot wijziging van het statuut ongeacht het verloop
van de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn van de werkingsduur.
4. Een voorstel tot wijziging van het statuut behoeft de instemming van twee derde van de leden van
de OPR.
5. De eerste termijn van dit medezeggenschapsstatuut eindigt op 1 augustus 2015 en zal dan
opnieuw moeten worden vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Inrichting van de medezeggenschap
Artikel 3 Samenstelling van de OPR
Bij het samenwerkingsverband is een OPR ingesteld.
De OPR bestaat uit 14 leden van wie
a. 7 leden gekozen zijn uit het personeel; en
b. 7 leden gekozen zijn uit de ouders;
61
De OPR wordt gevormd op basis van kiesgroepen, analoog aan de samenstelling van het bestuur (zie
statuten, artikel G3, lid a t/m e).
Voor de samenstelling van de OPR betekent dit:
- 4 leden vanuit de SKPO, waarvan 2 ouders en 2 personeelsleden
- 4 leden vanuit salto, waarvan 2 ouders en 2 personeelsleden
- 2 leden vanuit Stichting Best Onderwijs, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid
- 2 leden vanuit de verplicht deelnemende SO-scholen, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid
- 2 leden vanuit de overige besturen basisonderwijs en de vrijwillig deelnemende SO-besturen,
waarvan 1 ouder en 1 personeelslid
De verkiezing van de leden van de OPR vindt plaats overeenkomstig het
medezeggenschapsreglement van de OPR.
Artikel 4 Besprekingen namens bestuur
1. De besprekingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet worden namens het bestuur
gevoerd door een door het bestuur nader aan te wijzen afgevaardigde met mandaat om
afspraken te maken met de OPR. Op eigen verzoek kan deze afgevaardigde van die taak
worden ontheven. In dat geval zorgt het bestuur terstond voor een passende vervanging.
2. Tenminste een maal per jaar voert het voltallige bestuur van het samenwerkingsverband overleg
met de OPR.
Hoofdstuk 3 Informatievoorziening
Artikel 5 Beschikbaar stellen informatie door het bestuur
Het bestuur stelt, gevraagd en ongevraagd, de informatie die de OPR nodig heeft voor het uitoefenen
van de taken, tijdig en op een toegankelijke wijze beschikbaar. Onder ‘tijdig’ wordt verstaan: vanaf de
beginfase van de beleidsontwikkeling, en in ieder geval op een zodanig tijdstip dat de OPR de
informatie bij de uitoefening van zijn taken kan betrekken, en zo nodig deskundigen kan raadplegen.
Onder ‘op een toegankelijke wijze’ wordt verstaan: op een wijze waardoor de informatie begrijpelijk,
relevant en helder is voor de OPR bij de uitoefening van zijn taken.
Het bestuur stelt de in het voorgaande lid bedoelde informatie in ieder geval digitaal en zo mogelijk en
waar wenselijk ook schriftelijk, ter beschikking.
Alle bedoelde informatie is in principe openbaar.
De OPR ontvangt in elk geval:
a. jaarlijks de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens op financieel, organisatorisch en
onderwijskundig gebied;
b. jaarlijks voor 1 mei informatie over de berekening die ten grondslag ligt aan de middelen uit 's Rijks
kas die worden toegerekend aan het bestuur;
c. jaarlijks voor 1 juli het jaarverslag;
d. de uitgangspunten die het bestuur hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheden;
e. terstond informatie over elk oordeel van de klachtencommissie, bedoeld in artikel 14 van de Wet op
het primair onderwijs, waarbij de commissie een klacht gegrond heeft geoordeeld en over de
eventuele maatregelen die het bestuur naar aanleiding van dat oordeel zal nemen;
f. ten minste eenmaal per jaar schriftelijk gegevens over de hoogte en inhoud van de
arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken van de in het samenwerkingsverband werkzame
personen en de leden van het bestuur;
g. ten minste eenmaal per jaar schriftelijk gegevens over de hoogte en inhoud van de
arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken met het orgaan van de rechtspersoon dat is belast
met het toezicht op het samenwerkingsverband; en
62
h. aan het begin van het schooljaar schriftelijk de gegevens met betrekking tot de samenstelling van
het bestuur, de organisatie binnen het samenwerkingsverband, het managementstatuut en de
hoofdpunten van het reeds vastgestelde beleid.
Artikel 6 Informatieverstrekking achterban
De OPR doet aan de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen gevraagd en
ongevraagd schriftelijk verslag over zijn activiteiten en stelt elk van die leden in de gelegenheid om
met hem overleg te voeren. De OPR informeert de leden in ieder geval in de regel binnen uiterlijk
vijftien dagen na een OPR-vergadering of een vergadering tot overleg met het bestuur.
Alle informatie wordt in principe digitaal en op verzoek schriftelijk verstrekt.
Hoofdstuk 4 Faciliteiten
Artikel 7 Faciliteiten
Het bestuur staat de OPR het gebruik toe van de voorzieningen waarover het bestuur kan beschikken
en die de OPR voor de vervulling van hun taken redelijkerwijs nodig hebben.
Het bestuur treft een regeling voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van
medezeggenschapsactiviteiten die de OPR worden ondernomen, daaronder begrepen
scholingskosten, kosten voor inhuur van deskundigen en kosten van het voeren van rechtsgedingen.
Deze kosten worden door de OPR opgenomen in een begroting. De OPR zal deze begroting voor 1
december van elk jaar voorleggen aan het bestuur. Middelen opgenomen in de begroting die in een
jaar niet zijn benut, vallen terug aan het bestuur van het SWV.
Het bestuur treft een regeling voor de leden van de OPR afkomstig uit het personeel voor faciliteiten in
tijd ten behoeve van het voeren van overleg, scholing en overige medezeggenschapsactiviteiten. De
door de werkgever beschikbare middelen voor de OPR worden ingezet voor het vrij roosteren van
personeel (40 uur per jaar). Daarnaast heeft een personeelslid nog recht op 4 vrij te roosteren dagen
per twee jaar voor het volgen van een op de OPR gerichte scholing.
Het bestuur kent een vacatievergoeding toe aan ouders die lid zijn van de OPR.
Tevens draagt het bestuur zonodig bij in de kosten voor administratieve ondersteuning van de OPR.
Artikel 8 Wijze van beschikbaarstelling faciliteiten
Op het verzoek van de OPR stelt het bestuur de faciliteiten terstond aan de OPR beschikbaar.
Op het schriftelijk verzoek van de OPR vergoedt het bestuur aan de OPR terstond de kosten als
bedoeld in artikel 9, tweede lid, hierboven . De OPR kan het bestuur verzoeken deze kosten
rechtstreeks aan de deskundige of andere derde partij te betalen. In dit laatste geval voldoet het
bestuur terstond aan dat verzoek.
7.1.2 Reglement OPR
MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD (PO 3007)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
a. wet: de Wet medezeggenschap op scholen (Stb. 2006, 658);
b. bestuur: het bestuur van het samenwerkingsverband;
c. OPR: de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4a
van de wet;
d. scholen: de scholen als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs;
e. ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen van de scholen;
63
f. personeel: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6 maanden te werk gesteld is zonder
benoeming bij ten minste één van de scholen;
g. geleding: de afzonderlijke groepen van leden, als bedoeld in artikel 4a, tweede lid, van de wet;
en
h. reglement: dit medezeggenschapsreglement;
i. termijn: genoemde termijnen betreffen schoolweken
Artikel 2 Werkingsduur en wijzigingen reglement
1. Het reglement treedt in werking op 01-01-2014
2. Het bestuur legt het reglement en elke wijziging daarvan als voorstel voor aan de OPR en stelt het
(gewijzigde) reglement slechts vast voor zover het na overleg al dan niet gewijzigde voorstel de
instemming van ten minste twee derde deel van het aantal leden van de OPR heeft verworven.
3. Het eerste reglement heeft een werkingsduur van een jaar. Drie maanden voor het verstrijken van
het eerste jaar legt het bestuur aan de OPR een voorstel voor een nieuw reglement voor.
Hoofdstuk 2 Inrichting van de OPR
Artikel 3 OPR
1. Aan het samenwerkingsverband is een OPR verbonden.
Artikel 4 Leden OPR
1. De leden van de OPR wordt afgevaardigd volgens de bepalingen van dit reglement.
2. Het aantal leden van de OPR bedraagt 14 van wie:
a. 7 leden afgevaardigd zijn uit het personeel; en
b. 7 leden afgevaardigd zijn uit de ouders;
De OPR wordt gevormd op basis van kiesgroepen, analoog aan de samenstelling van het bestuur (zie
statuten, artikel G3, lid a t/m e).
Voor de samenstelling van de OPR betekent dit:
- 4 leden vanuit de SKPO, waarvan 2 ouders en 2 personeelsleden
- 4 leden vanuit salto, waarvan 2 ouders en 2 personeelsleden
- 2 leden vanuit Stichting Best Onderwijs, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid
- 2 leden vanuit de verplicht deelnemende SO-scholen, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid
- 2 leden vanuit de overige besturen basisonderwijs en de vrijwillig deelnemende SO-besturen,
waarvan 1 ouder en 1 personeelslid
Artikel 5 Zittingsduur leden
1. De zittingsduur van de leden van de OPR bedraagt vier jaar. In het HR wordt een regeling
opgenomen over een rooster van aftreden.
2. Een lid van de OPR treedt na zijn zittingsperiode af en kan terstond opnieuw worden afgevaardigd.
3. Een lid dat ter vervulling van een tussentijdse vacature is afgevaardigd, treedt af op het tijdstip
waarop degene in wiens plaats hij is afgevaardigd, zou moeten aftreden.
4. Behalve door periodieke aftreding eindigt het lidmaatschap van de OPR:
a. door overlijden van het lid;
b. door opzegging door het lid;
c. zodra het lid geen personeelslid of ouder meer is, of
d. door onder curatele stelling. Artikel 6 Onverenigbaarheden
64
1. Personen die deel uitmaken van het bevoegd gezag van een van de scholen, het bestuur dan wel het intern toezicht als bedoeld in artikel 17b van de Wet op het primair onderwijs, kunnen geen zitting nemen in de OPR.
2. Een personeelslid dat is opgedragen om namens het bestuur op te treden in besprekingen met de OPR kan niet tevens lid zijn van de OPR. Hoofdstuk 3 Afvaardiging leden OPR
Artikel 7 Organisatie afvaardiging
1. De afvaardiging van de leden van de OPR geschiedt door middel van verkiezingen.
2. De leiding van de verkiezingen berust bij de OPR. De OPR kan de organisatie daarvan opdragen
aan een commissie.
3. De OPR bepaalt de samenstelling, werkwijze, en de bevoegdheden van de in het tweede lid
bedoelde commissie, alsmede de wijze waarop over bezwaren inzake besluiten van deze commissie
wordt beslist.
Artikel 8 Datum verkiezingen
1. De OPR bepaalt de datum van de verkiezing, alsmede de tijdstippen van aanvang en einde van de
stemming.
2. De OPR stelt het bestuur en de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen in kennis
van de in het eerste lid genoemde tijdstippen.
Artikel 9 Verkiesbare en kiesgerechtigde personen
1. Zij die op de dag van de kandidaatstelling deel uitmaken van het personeel van ten minste één van
de scholen of ouder van ten minste één van de scholen zijn, zijn verkiesbaar tot lid van de OPR.
2. Zij die op de dag van de kandidaatstelling lid zijn van de medezeggenschapsraden van ten minste
één van de scholen, zijn kiesgerechtigd.
Artikel 10 Bekendmaking verkiesbare en kiesgerechtigde personen
De OPR stelt uiterlijk twee weken voor de verkiezingen een lijst vast van de personen die verkiesbaar
zijn. Deze lijst wordt aan de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen bekend gemaakt.
Artikel 11 Onvoldoende kandidaten
1. Indien uit het personeel dan wel de ouders niet meer kandidaten zijn gesteld dan er zetels in de
OPR voor die geleding zijn, vindt voor die geleding of geledingen geen verkiezing plaats en worden de
gestelde kandidaten geacht te zijn gekozen.
2.De OPR stelt het bestuur, de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen en de
betrokken kandidaten daarvan tijdig vóór de verkiezingsdatum in kennis.
Artikel 12 Verkiezing
De verkiezing vindt plaats bij geheime, schriftelijke stemming, waaronder wordt begrepen een digitaal-
schriftelijke stemming.
Artikel 13 Stemming en volmacht
1. Een kiesgerechtigde brengt ten hoogste evenveel stemmen uit als er zetels voor zijn geleding in
de OPR zijn. Op een kandidaat kan slechts één stem worden uitgebracht.
65
2. Een kiesgerechtigde kan bij schriftelijke volmacht met overgave van zijn stembiljet een ander, die
tot dezelfde geleding behoort, zijn stem laten uitbrengen. Een kiesgerechtigde kan voor ten hoogste
één andere kiesgerechtigde bij volmacht een stem uitbrengen.
Artikel 14 Uitslag verkiezingen
1.Gekozen zijn de kandidaten die achtereenvolgens het hoogste aantal stemmen op zich hebben
verenigd. Indien er voor de laatste te bezetten zetel meer kandidaten zijn, die een gelijk aantal
stemmen op zich verenigd hebben, beslist tussen hen het lot.
2.De uitslag van de verkiezingen wordt door de OPR vastgesteld en schriftelijk bekendgemaakt aan
het bestuur en de medezeggenschapsraden van de scholen.
Artikel 15 Tussentijdse vacature
1.In geval van een tussentijdse vacature wijst de OPR tot opvolger van het betrokken lid aan de
kandidaat uit de desbetreffende geleding die blijkens de vastgestelde uitslag, bedoeld in artikel 14,
eerste lid, daarvoor als eerste in aanmerking komt.
2. De aanwijzing geschiedt binnen een maand na het ontstaan van de vacature. De OPR doet van
deze aanwijzing mededeling aan het bestuur, de medezeggenschapsraden van de scholen en de
betrokken kandidaat.
3. Indien uit de ouders en het personeel minder kandidaten zijn gesteld dan er zetels in de OPR voor
die geleding zijn of indien er geen opvolger als bedoeld in het eerste lid aanwezig is, kan in de
vacature(s) voorzien worden door het houden van een tussentijdse verkiezingen. In dat geval zijn de
artikelen 7 t/m 14 van overeenkomstige toepassing.
4.Indien binnen drie maanden na het ontstaan van een vacature reguliere verkiezingen plaatsvinden,
vinden er geen tussentijdse verkiezingen plaats.
Hoofdstuk 4 Taken, bevoegdheden en verplichtingen OPR
Artikel 16 Vergaderingen OPR
1. De vergaderingen van de OPR zijn openbaar, tenzij de OPR anders besluit.
2. Indien bij een vergadering of een onderdeel daarvan een persoonlijk belang van een van de leden
van de OPR in het geding is, kan de OPR besluiten dat het betrokken lid aan die vergadering of dat
onderdeel daarvan niet deelneemt. De OPR kan tegelijkertijd besluiten dat de behandeling van de
desbetreffende aangelegenheid in een besloten vergadering plaatsvindt.
Artikel 17 Overleg met bestuur
1. Het bestuur en de OPR komen bijeen indien de OPR dan wel het bestuur daarom onder opgave
van redenen verzoekt.
2.Indien twee derde deel van de leden van de OPR en de meerderheid van elke geleding dat wensen,
voert het bestuur de in het eerste lid bedoelde bespreking met elke geleding afzonderlijk.
3.[functie personeelslid] voert namens het bestuur het overleg, als bedoeld in dit reglement, met de
OPR.
4.Op verzoek van de OPR of op verzoek van [functie personeelslid] kan het bestuur besluiten [functie
personeelslid] te ontheffen van zijn taak om een bespreking namens het bestuur te voeren.
5.Op verzoek van de OPR voert het bestuur in bijzondere gevallen zelf de besprekingen met de OPR.
Onder bijzondere gevallen wordt in ieder geval verstaan: […].
Artikel 18 Initiatiefbevoegdheid OPR
66
1. De OPR is bevoegd tot bespreking van alle aangelegenheden het samenwerkingsverband
betreffende. Hij is bevoegd over deze aangelegenheden aan het bestuur voorstellen te doen en
standpunten kenbaar te maken.
2. Het bestuur brengt op deze voorstellen binnen drie maanden een schriftelijke, met redenen
omklede reactie uit aan de OPR.
3. Alvorens over te gaan tot het uitbrengen van deze reactie, stelt het bestuur de OPR ten minste
eenmaal in de gelegenheid met hem overleg te voeren over de voorstellen van de OPR.
Artikel 19 Algemene taken OPR
1.De OPR bevordert naar vermogen openheid en onderling overleg in het samenwerkingsverband.
2.De OPR waakt voorts in het samenwerkingsverband tegen discriminatie op welke grond dan ook en
bevordert gelijke behandeling in gelijke gevallen en in het bijzonder de gelijke behandeling van
mannen en vrouwen en de inschakeling van gehandicapten en allochtone werknemers.
Artikel 20 Wijze informatieverschaffing
Het bestuur stelt de informatie die de OPR nodig heeft voor het uitoefenen van zijn taken, op een
toegankelijke wijze beschikbaar. Onder ‘op een toegankelijke wijze’ wordt verstaan: op een wijze
waardoor de informatie begrijpelijk, relevant en helder is voor de uitoefening van de taken van de OPR.
Artikel 21 Jaarverslag
1. De OPR stelt jaarlijks vóór 1 oktober een verslag van zijn werkzaamheden in het afgelopen
schooljaar vast en maakt dit bekend aan alle betrokkenen.
2. De OPR draagt er zorg voor dat het verslag op de site van het samenwerkingsverband en voor de
scholen beschikbaar komt.
Artikel 22 Geheimhouding
1.De leden van de OPR zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken die zij in die hoedanigheid
vernemen en ten aanzien waarvan het bestuur dan wel de OPR hun geheimhouding heeft opgelegd of
waarvan zij, in verband met opgelegde geheimhouding, het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen.
Het voornemen om geheimhouding op te leggen wordt zoveel mogelijk vóór de behandeling van de
betrokken aangelegenheid meegedeeld.
2.Degene die de geheimhouding, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, oplegt, deelt daarbij
tevens mede welke schriftelijk of mondeling verstrekte gegevens onder de geheimhouding vallen en
hoelang deze geheimhouding duurt, alsmede of er personen of aangelegenheden zijn ten aanzien van
wie of waarvan de geheimhouding niet in acht behoeft te worden genomen.
3.De plicht tot geheimhouding vervalt niet door beëindiging van het lidmaatschap van de OPR dan wel doordat het lid geen personeelslid dan wel ouder meer is.
Artikel 23 Instemming ondersteuningsplan
Het bestuur behoeft de voorafgaande instemming van de OPR met betrekking tot de vaststelling of
wijziging van het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs.
Artikel 24 Termijnen instemming
1. De OPR besluit binnen zes weken tot instemming of onthouding van instemming met betrekking tot
het voorgenomen ondersteuningsplan. Deze termijn gaat lopen vanaf het moment dat de OPR het
verzoek tot instemming en het ondersteuningsplan heeft ontvangen.
Op verzoek van de OPR verlengt het bestuur deze termijn met maximaal drie weken.
Voor het eerste ondersteuningsplan gelden andere termijnen:
67
Toelichting
Voor het eerste ondersteuningsplan gelden de volgende wettelijke data:
Het bestuur van het samenwerkingsverband moet het eerste ondersteuningsplan uiterlijk 1
februari 2014 ter instemming voorleggen aan de OPR.
OPR spreekt zich uit binnen 4 weken (uiterlijk 01-03-2014). Bij onthouden van instemming
geldt dat het bestuur binnen 2 weken naar Landelijke geschillencommissie Wms kan gaan.
De Landelijke geschillencommissie Wms doet uiterlijk 15 april uitspraak. Hierop is geen
beroep mogelijk bij de Ondernemingskamer gerechtshof Amsterdam.
(Zie ook bijlage 1)
2.De OPR besluit binnen zes weken tot instemming of onthouding van instemming met betrekking tot
het medezeggenschapstatuut en medezeggenschapsreglement, elke wijziging daaronder begrepen.
Deze termijn gaat lopen vanaf het moment dat de OPR het verzoek tot instemming heeft ontvangen.
Op verzoek van de OPR verlengt het bestuur deze termijn met maximaal drie weken.
Voor het eerste reglement is in artikel 2, lid 3 een afwijkende regeling opgenomen.
Hoofdstuk 5 Inrichting en werkwijze OPR
Artikel 25 Voorzitter en secretaris
1. De OPR kiest uit zijn midden een voorzitter, een vicevoorzitter en een secretaris.
2. De voorzitter, of bij diens verhindering de vicevoorzitter, vertegenwoordigt de OPR in en buiten
rechte.
Artikel 26 Uitsluiting leden OPR
1. De leden van de OPR komen de uit het lidmaatschap van de OPR voortvloeiende verplichtingen na.
2. De OPR kan tot het oordeel komen dat een lid de in het eerste lid bedoelde verplichtingen niet
nakomt, indien het betrokken lid:
a. ernstig nalatig is in het naleven van de bepalingen van de wet of het reglement;
b. de plicht tot geheimhouding als bedoeld in artikel 23 hierboven schendt; of
c. een ernstige belemmering vormt voor het functioneren van de OPR.
3. Ingeval van een oordeel als bedoeld in het tweede lid kan de OPR met een meerderheid van ten
minste twee derde deel van het aantal leden besluiten het betrokken lid te wijzen op zijn verplichtingen
dan wel het betrokken lid verzoeken zich terug te trekken als lid van de OPR dan wel het betrokken lid
uitsluiten van de werkzaamheden van de OPR voor de duur van ten hoogste drie maanden.
4. De OPR pleegt ingeval van het in het tweede lid bedoelde oordeel en ingeval van een voornemen
als bedoeld in het derde lid zoveel als mogelijk overleg met de leden van de medezeggenschapsraden
waardoor het betrokken lid is afgevaardigd, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van gegevens.
5. Een in het tweede lid bedoeld oordeel wordt schriftelijk aan het betrokken lid kenbaar gemaakt.
6. Een in het derde en vierde lid bedoeld besluit kan niet worden genomen, dan nadat het betrokken
lid in de gelegenheid is gesteld schriftelijk kennis te nemen van de tegen hem ingebrachte bezwaren
en tevens in de gelegenheid is gesteld zich daartegen te verweren, waarbij hij zich desgewenst kan
doen bijstaan door een raadsman.
Artikel 27 Betrokkenheid werkzaamheden
1. De OPR betrekt de achterban bij zijn werkzaamheden. In elk geval wordt de achterban
geraadpleegd bij het vierjaarlijks vaststellen van een nieuw ondersteuningsplan.
2. De OPR regelt in zijn huishoudelijk reglement hoe de achterban bij de werkzaamheden wordt
betrokken.
Artikel 28 Huishoudelijk reglement
68
1. De OPR stelt, met inachtneming van de voorschriften van het reglement en de wet, een
huishoudelijk reglement vast.
2. In het huishoudelijk reglement wordt in ieder geval geregeld:
a. de taakomschrijving van de voorzitter, vice-voorzitter, secretaris, penningmeester en leden;
b. de wijze van bijeenroepen van vergaderingen;
c. de vergaderfrequentie
d. de wijze van opstellen van de agenda;
e. de wijze van besluitvorming; en
f. het quorum dat vereist is om te kunnen vergaderen.
3. De OPR zendt een afschrift van het huishoudelijk reglement aan het bestuur.
Hoofdstuk 6 Regeling overige geschillen
Artikel 29 Geschillenregeling overige geschillen
Op verzoek van het bestuur dan wel de OPR beslist de landelijke commissie voor geschillen als
bedoeld in artikel 30 van de wet overeenkomstig diens reglement in geschillen tussen het bestuur en
de OPR waarvoor de wet niet in een geschillenregeling voorziet. De uitspraak van de commissie is
bindend.
Bijlage 1
Toelichting op artikel 24:
Voor het eerste ondersteuningsplan gelden de volgende wettelijke data:
• Het bestuur van het samenwerkingsverband moet het eerste ondersteuningsplan uiterlijk 1 februari
2014 ter instemming voorleggen aan de OPR.
• OPR spreekt zich uit binnen 4 weken (uiterlijk 01-03-2014). Bij onthouden van instemming geldt dat
het bestuur binnen 2 weken naar Landelijke geschillencommissie Wms kan gaan.
• De Landelijke geschillencommissie Wms doet uiterlijk 15 april uitspraak. Hierop is geen beroep
mogelijk bij de Ondernemingskamer gerechtshof Amsterdam.
• Uiterlijk 1 mei 2014 moet het eerste ondersteuningsplan naar de inspectie worden gestuurd.
Voor die tijd moet er dus al een reglement voor de ondersteuningsplanraad zijn vastgesteld. Dat
betekent dat een bestuur van een samenwerkingsverband zo snel mogelijk na het vaststellen van de
bestuursstructuur zowel het reglement als een concept-ondersteuningsplan moet vaststellen. De
landelijke organisaties bevelen de volgende werkwijze aan:
- Najaar 2013: een concept-ondersteuningsplan met de OPR bespreken en vragen om instemming
met het concept.
- Direct daarna het verplichte overleg voeren: OOGO met de gemeenten en afstemmingsoverleg met
aangrenzende samenwerkingsverbanden en samenwerkingsverbanden van cluster 1 en 2 uiterlijk in
januari 2014.
- Als het overleg niet tot wijzigingen leidt, kan het concepts-ondersteuningsplan worden vastgesteld.
Mochten er wel wijzigingen zijn, dan kan de instemmingsprocedure met de OPR relatief snel verlopen,
omdat alleen de wijzigingen op grond van het overleg nieuw nog niet eerder besproken beleid zijn.
- Hoe later een concept-ondersteuningsplan aan de OPR wordt voorgelegd, hoe meer tijdsdruk er
ontstaan kan. Dit vanwege de uiterste wettelijke data van 1 februari, 1 maart, 15 april en 1 mei 2014.
- De formele instemmingsprocedure vindt eerst plaats nadat het OOGO met de gemeenten heeft
plaatsgevonden.
Overschrijding van de in dit lid genoemde termijn door de OPR wordt niet aangemerkt als een
instemming met het voorgenomen ondersteuningsplan.
69
7.1.3 Huishoudelijk reglement
HUISHOUDELIJK REGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD
Huishoudelijk reglement van de ondersteuningsplanraad van het Samenwerkingsverband Passend
onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07, hierna te noemen 'het samenwerkingsverband’, vastgesteld door
de raad op 25-11-2013
Artikel 0 Begrippen
a. Ondersteuningsplanraad: de Ondersteuningsplanraad zoals bedoeld in de WPO (hierna te
noemen OPR).
b. Schriftelijk: op papier of via elektronische media
Artikel 1 Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter
1. De ondersteuningsplanraad kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter.
2. De voorzitter is belast met het openen, schorsen, heropenen, sluiten en het leiden van de
vergaderingen van de ondersteuningsplanraad.
3. De voorzitter en bij diens verhindering de plaatsvervangend voorzitter vertegenwoordigt de
ondersteuningsplanraad in en buiten rechte.
Artikel 2 Secretaris
1. De ondersteuningsplanraad kiest uit zijn midden een secretaris.
2. De secretaris is belast met het bijeenroepen van de ondersteuningsplanraad, het opmaken
van de agenda, het opstellen van het verslag, het voeren van de briefwisseling en het beheren
van de voor de ondersteuningsplanraad bestemde en van de ondersteuningsplanraad
uitgaande stukken.
Artikel 3 Penningmeester
1. De ondersteuningsplanraad kiest uit zijn midden een penningmeester.
2. De penningmeester voert de financiële huishouding van de ondersteuningsplanraad; hij stelt
ieder jaar de begroting op en legt over ieder jaar verantwoording af in het jaarverslag.
3. De penningmeester doet de raad een voorstel in de begroting voor de wijze waarop de door
het bevoegd gezag beschikbaar gestelde middelen voor de raad, de eventuele geledingen en
de deelraad worden verdeeld.
4. De raad stelt de begroting vast.
Artikel 4a Leden
1. De leden van de ondersteuningsplanraad nemen actief deel aan de activiteiten van de
ondersteuningsplanraad.
2. De leden van de ondersteuningsplanraad zijn met voorzitter, secretaris en penningmeester
verantwoordelijk voor het goed functioneren van de raad.
Artikel 4b Rooster van aftreden
1. De OPR hanteert een gelijkmatig rooster van aftreden waarbij de continuïteit is gewaarborgd.
2. Het eerste rooster van aftreden wordt opgesteld door de eerste OPR.
Artikel 5 Bijeenroepen en agenda van de ondersteuningsplanraad
1. De ondersteuningsplanraad komt ten behoeve van de uitoefening van zijn taak ten minste 4
per jaar bijeen en in de in het medezeggenschapsreglement bepaalde gevallen.
2. De voorzitter bepaalt tijd en plaats van de vergadering.
70
3. De vergadering wordt, behoudens spoedeisende gevallen, gehouden binnen 14 dagen nadat
een verzoek daartoe is ingekomen. De vergadering wordt op een zodanig tijdstip gehouden
dat alle leden van de raad redelijkerwijze aanwezig kunnen zijn.
4. De leden en eventuele adviseurs (en/of directieleden) worden door de secretaris schriftelijk
uitgenodigd.
5. De secretaris is verantwoordelijk voor het opstellen van een agenda voor iedere vergadering,
waarop de door de voorzitter en door de leden opgegeven onderwerpen worden geplaatst.
6. Ieder lid van de ondersteuningsplanraad kan een onderwerp op de agenda doen plaatsen.
7. Behoudens spoedeisende gevallen worden de uitnodiging en de agenda ten minste 10 dagen
vóór de te houden vergadering van de ondersteuningsplanraad verstuurd.
8. De secretaris stuurt een afschrift van de agenda van de vergadering van de
ondersteuningsplanraad aan het bevoegd gezag en aan de ondersteuningsplanraad. De
agenda wordt ter inzage gelegd op een algemeen toegankelijke plaats in de scholen ten
behoeve van belangstellenden. Waar mogelijk maakt de secretaris gebruik van de in de
school gebruikelijke digitale communicatiemiddelen en van de website van het
samenwerkingsverband.
Artikel 6 Deskundigen en/of adviseur
1. De ondersteuningsplanraad kan besluiten één of meer deskundigen/adviseurs uit te nodigen
tot het bijwonen van een vergadering.
2. Aan de in het eerste lid bedoelde personen worden tijdig de agenda en de stukken van de
betrokken vergadering verstrekt.
3. Een deskundige kan ook worden uitgenodigd schriftelijk advies te geven.
Artikel 7 Commissies
De ondersteuningsplanraad kan commissies instellen ter voorbereiding van de door de raad te
behandelen onderwerpen.
Artikel 8 Quorum en besluitvorming
1. Tenzij dit reglement anders bepaalt, besluit de ondersteuningsplanraad bij meerderheid van
stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft plus één van het totaal aantal in
functie zijnde leden aanwezig is.
2. Indien in een vergadering het vereiste aantal leden niet aanwezig is, wordt een nieuwe
vergadering belegd op de in artikel 4 voorgeschreven wijze, met dien verstande dat er slechts
5 dagen tussen de rondzending van de oproep en de datum van de vergadering behoeven te
verlopen. Deze laatste vergadering wordt gehouden en is gerechtigd besluiten te nemen
ongeacht het aantal leden dat is opgekomen.
3. Over zaken wordt mondeling en over personen wordt schriftelijk gestemd. De
ondersteuningsplanraad kan besluiten van deze regel af te wijken.
4. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht en tellen voor het bepalen van de
meerderheid niet mee. Stemmen bij volmacht is niet mogelijk.
5. Wordt bij een stemming over personen bij de eerste stemming geen gewone meerderheid
behaald, dan vindt herstemming plaats tussen hen die bij de eerste stemming de meeste
stemmen kregen. Bij deze herstemming is diegene gekozen die alsdan de meeste stemmen
op zich verenigd heeft. Indien de stemmen staken, beslist het lot.
6. Bij staking van de stemmen over een door de ondersteuningsplanraad te nemen besluit dat
geen betrekking heeft op personen, wordt deze zaak op de eerstvolgende vergadering van de
ondersteuningsplanraad opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen opnieuw, dan
wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
71
7. Indien bij een stemming vacatures in één of beide geledingen zijn, waardoor het aantal leden
van de oudergeleding en de personeelsgeleding niet aan elkaar gelijk zijn, wordt gewogen
gestemd. Ieder ouderlid brengt dan evenveel stemmen uit als er leden van de
personeelsgeleding zijn en ieder personeelslid brengt evenveel stemmen uit als er leden van
de oudergeleding zijn.
Artikel 9 Verslag
1. De secretaris is er verantwoordelijk voor dat van iedere vergadering van de
ondersteuningsplanraad een verslag wordt gemaakt. Het verslag wordt in de volgende
vergadering door de ondersteuningsplanraad vastgesteld.
2. Het verslag wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, achtste lid, van dit reglement
bekend gemaakt. Het verslag wordt verzonden naar het bevoegd gezag en de
ondersteuningsplanraad.
Artikel 10 Communicatie en informatie
1. De secretaris doet jaarlijks in de maand september schriftelijk verslag van de werkzaamheden
van de ondersteuningsplanraad. Dit verslag behoeft de goedkeuring van de raad.
2. De secretaris bevordert de communicatie met alle belanghebbenden en doet dit ten minste
door er zorg voor te dragen dat goedgekeurde verslagen van vergaderingen en het
jaarverslag zo spoedig mogelijk worden gestuurd naar de ondersteuningsplanraad. Het
verslag is eveneens op een algemeen toegankelijke plaats schriftelijk ter inzage voor
belangstellenden.
3. De OPR informeert jaarlijks de achterban (de medezeggenschapsraden van de scholen)
waarin het ondersteuningsplan centraal staat.
Artikel 11 Onvoorzien
1. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de ondersteuningsplanraad op voorstel
van de voorzitter, met in achtneming van het medezeggenschapsreglement.
Artikel 12 Wijzing en vaststelling van het huishoudelijke reglement
1. De ondersteuningsplanraad is te allen tijde bevoegd het huishoudelijke reglement te wijzigen
en opnieuw vast te stellen.
2. De secretaris draagt er zorg voor dat het bevoegd gezag over de wijzigingen na vaststelling
door de ondersteuningsplanraad wordt geïnformeerd.
7.1.4 Samenstelling OPR
Na de verkiezingen is de OPR als volgt samengesteld
72
SKPO (kieskring 1)
1. Mathilde W.F. Hendriks- Bost
2. Jean Raijmakers
personeelsgeleding
3. Leon Jacobs
4. Bart van Benthem
oudergeleding
Salto (kieskring 2)
5.Mirjam Bezemer
6.Sarah Nina-Constant
personeelsgeleding
7. Mariëlle Stultiens
8. John Weeber
oudergeleding
Best Onderwijs (kieskring 3
9. Dees Engelbert personeelsgeleding
10. Bastiaan Mulders oudergeleding
Speciaal Onderwijs (kieskring 4)
Marjolein de Laat
Ingrid Schoenmakers
Besturen overige basisscholen en vrijwillig aangesloten besturen speciaal onderwijs
Rene van den Hove personeelsgeleding
Miranca Derveld oudergeleding
73
8. Samenwerking met de jeugdzorg
8.1 Samenvatting Wetsvoorstel Jeugdwet (bron NJI)
De Jeugdwet vervangt niet alleen de huidige 'Wet op de jeugdzorg', maar ook de verschillende andere
onderdelen van de jeugdzorg die nu nog onder de Zorgverzekeringswet (geestelijke gezondheidszorg
voor jongeren) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (zorg voor licht verstandelijk
beperkte jeugd) vallen. Ook de jeugdbescherming en jeugdreclassering maken onderdeel uit van de
wet.
Uitgangspunten
De jeugdzorg wordt overgeheveld naar de gemeenten die zich in hun beleid moeten richten op:
het inschakelen, herstellen en versterken van het probleemoplossend vermogen van kinderen
en jongeren, hun ouders en de sociale omgeving;
het bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders en de sociale omgeving;
preventie en vroegsignalering;
het tijdig bieden van de juiste hulp op maat;
effectieve en efficiënte samenwerking rond gezinnen.
Taken gemeenten
In de Jeugdwet wordt de verantwoordelijkheid van de gemeenten uitgebreid met de provinciale
(geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en
jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een licht verstandelijk beperking (jeugd-lvb), ggz in het
kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), jeugdbescherming en jeugdreclassering.
De verantwoordelijkheid van de gemeenten bestaat onder meer uit:
het versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en
kinderopvang;
het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp;
het adviseren over en het bepalen en inzetten van de aangewezen vorm van jeugdhulp;
het adviseren van professionals met zorgen over een kind;
het adviseren van kinderen en jongeren met vragen en problemen;
het doen van een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming als een
kinderbeschermingsmaatregel nodig is;
het compenseren van beperkingen in de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie
van kinderen en jongeren;
het voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen;
het voorzien in maatregelen om kindermishandeling te voorkomen.
Recht op jeugdzorg?
Gemeenten krijgen een jeugdhulpplicht. In het concept van de Jeugdwet staat dat de gemeente
verantwoordelijk is voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en
jeugdreclassering. Indien dat nodig is treft de gemeente een individuele voorziening, die vaak
betrekking zal hebben op meer gespecialiseerde zorg. Het is aan de gemeente om te bepalen welke
hulp vrij toegankelijk is en welke hulp een individuele voorziening is. Als een gemeente heeft besloten
dat een kind of zijn ouders een individuele voorziening nodig hebben, dan kunnen zij hier rechten aan
ontlenen.
Centrum voor Jeugd en Gezin
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) speelt een belangrijke rol bij het versterken van het
opvoedkundig klimaat in gezinnen en wijken en het realiseren van laagdrempelige en herkenbare
74
jeugdhulp. De nieuwe Jeugdwet gaat ervan uit dat de medewerkers van het CJG bijna alle
ondersteuning zelf bieden. Op basis van hun professionele deskundigheid en ervaring zijn ze in staat
in te schatten wanneer specialistische hulp of een kinderbeschermingsmaatregel nodig is.
Samenwerking jeugdhulp en onderwijs
In het wetsvoorstel van de Jeugdwet en in de 'Wet passend onderwijs' is bepaald dat gemeenten en
samenwerkingsverbanden van schoolbesturen een plan moeten maken waarin ze beschrijven hoe ze
de jeugdhulp en het passend onderwijs willen organiseren. Beide partijen hebben de verplichting om
deze plannen met elkaar te bespreken.
Tijdpad
De Jeugdwet is op 17 oktober 2013 met meerderheid van stemmen aangenomen door de Tweede
Kamer. De verwachting is dat de wet in februar 2014 in Eerste Kamer wordt aangenomen. De
Jeugdwet wordt per 2015 ingevoerd.
75
9. OOGO
9.1 Procedure OOGO, reglement geschillencommissie en overeenkomst (par. 9.2)
9.1.1 Procedure op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007
(conform artikel 18a lid 9 WPO)
Artikel 1 Begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van deze Procedure1 wordt verstaan onder:
a. het samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband Eindhoven, Best en Son en Breugel
(PO-3007) zoals bedoeld in artikel 18a tweede lid WPO;
b. de colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van Eindhoven, Best en Son en
Breugel;
c. ondersteuningsplan: het plan zoals aangeduid in artikel 18a lid 8 WPO;
d. het overleg: overleg tussen het bestuur van het samenwerkingsverband SWV en colleges
van B en W over het concept van het Ondersteuningsplan;
e. deelnemers aan het overleg: deelnemer aan het overleg zijn de colleges van B en W en het
bestuur van het samenwerkingsverband;
f. voorzitter overleg: voorzitter van het bestuur van het samenwerkingsverband of diens
plaatsvervanger;
g. secretaris van het overleg: ambtelijk secretaris van het bestuur van het
samenwerkingsverband of diens plaatsvervanger;
h. een geschil: verschil van opvatting tussen deelnemers aan het overleg, benoemd als een
geschil, en betreffende één of meerdere aspecten van het ondersteuningsplan waarover het
samenwerkingsverband en gemeenten wettelijk dienen af te stemmen;
i. geschillencommissie: een door bestuur van het samenwerkingsverband en colleges ingestelde
commissie om in voorkomend geval geschillen te beslechten.
Artikel 2 Doel en onderwerpen van het overleg
1. Er wordt een overleg ingericht voor het op overeenstemming gericht overleg over het concept van
het Ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.
2. Het samenwerkingsverband en de colleges overleggen, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid,
met elkaar ten minste over:
a. de vraag hoe de aansluiting tussen de ondersteuning in het onderwijs en de (jeugd)zorg vanuit
de gemeente het beste tot stand kan komen;
b. het leerlingenvervoer;
c. de leerplicht;
d. de onderwijshuisvesting.
3. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op
overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met de colleges van de desbetreffende
gemeenten.2
Artikel 3 Samenstelling en mandaat overleg
1 De term Procedure is afkomstig van de wetgever: artikel 18a lid 9 WPO en 17a lid 9 WVO.
2 Ontwerp art 18a lid 9 WPO en 17a lid 8 WVO
76
1. Aan het overleg wordt deelgenomen door het bestuur (of een afvaardiging van het bestuur )
van het samenwerkingsverband) en de vertegenwoordiging van de colleges.
2. Het overleg kent een voorzitter en secretaris.
3. Het bestuur van het SWV en de betrokken portefeuillehouders van de gemeenten Eindhoven,
Best en Son en Breugel nemen deel aan het overleg en zijn tot besluitvorming bevoegd.
4. Het verslag en de afspraken worden door de leden van het overleg vastgesteld.
Artikel 4. Planning van het overleg
1. Het overleg vindt plaats wanneer het samenwerkingsverband over het concept
ondersteuningsplan of onderdelen daarvan de colleges verzoekt tot overleg.
2. Van het overleg wordt verslag gemaakt door de secretaris van het overleg.
3 Het overleg vindt plaats binnen een maand na het verzoek tot overleg.
4· Het overleg kan werkgroepen instellen ter voorbereiding van een bepaald onderwerp.
5 Het overleg is niet openbaar.
Artikel 5. Geschillencommissie
1. Het samenwerkingsverband en gemeenten voorzien voor het op overeenstemming gericht
overleg over het concept van het Ondersteuningsplan in een geschillencommissie.
2. De geschillencommissie wordt ad hoc ingericht indien er sprake is van een geschil.
3. De geschillencommissie wordt uiterlijk 7 dagen na vaststelling van een geschil samengesteld.
4 De geschillencommissie bestaat uit drie leden:
één lid van de commissie wordt aangewezen door het bestuur van het SWV;
één lid van de commissie wordt aangewezen door de gemeenten Eindhoven, Best, Son en
Breugel gezamenlijk en
één lid wordt als onafhankelijk voorzitter aangezocht door het bestuur van het SWV en
gemeenten gezamenlijk.
5. De commissie benoemt een van de leden, niet zijnde de voorzitter, tot secretaris van de
commissie
Artikel 6. Vaststellen van een geschil
1. Elke deelnemer (gemeente of bestuur van het SWV) kan constateren dat over een aspect(en)
van het concept Ondersteuningsplan geen overeenstemming zal worden bereikt. Deze
constatering kan pas worden gedaan als over de aangelegenheid open en reëel overleg is
gevoerd.
2. De deelnemer die constateert dat in het overleg geen overeenstemming zal worden bereikt
brengt deze constatering, nadat hij daarvan in het overleg blijk heeft gegeven, schriftelijk ter
kennis aan de andere deelnemer(s).
3. Na de schriftelijke kennisgeving bedoeld in het tweede lid, schrijft de voorzitter binnen een
redelijke termijn een nieuw overleg uit.
4. In dit overleg, bedoeld in het derde lid, wordt de vraag wat het onderwerp en de inhoud van
het geschil is, vastgesteld.
Artikel 7. Aanmelding van een geschil
1. Een geschil wordt bij de Geschillencommissie aanhangig gemaakt door de voorzitter van het
overleg.
2. De Geschillencommissie is bevoegd nadere informatie of toelichting te vragen bij leden van
het overleg.
Artikel 8. Werkwijze van de Geschillencommissie
1. De Geschillencommissie stelt vast of er sprake is van een geschil.
77
2. De Geschillencommissie zorgt binnen een vooraf afgesproken termijn dat de mediation of
het gevraagde bindend advies tot stand komt.
Artikel 9. Oplossing van het geschil
1. In eerste instantie wordt door de Geschillencommissie via mediaton ingezet op een
oplossing van het geschil.
2. Indien mediation niet leidt tot een oplossing van het geschil, zal een
redelijkheidsbeoordeling door de Geschillencommissie in de vorm van een bindend advies
plaatsvinden, waaraan de deelnemers zich vooraf committeren.
3 De uitkomst van de mediation en/of bindend advies wordt schriftelijk vastgelegd.
Artikel 10. Inwerkingtreding
Deze Procedure treedt in werking met de ondertekening door het bestuur van het
samenwerkingsverband en de colleges van deze Procedure genaamd de Procedure op
overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007.
Artikel 11 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Procedure op overeenstemming gericht overleg
samenwerkingsverband PO 3007.
9.1.2 Reglement geschillencommissie OOGO
Reglement van de Geschillencommissie oogo zoals bedoeld in de Procedure op overeenstemming
gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007
Artikel 1.Begripsbepalingen
Dit reglement verstaat onder
Commissie: de Geschillencommissie als bedoeld de Procedure oogo.
College: een of meerdere colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Eindhoven,
Best en Son en Breugel.
Procedure oogo: de Procedure op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO
3007, zoals bedoeld in artikel 18a lid 9 WPO.
Het overleg: het overleg ten behoeve van het voeren van op overeenstemming gericht overleg en dat
is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het college van burgemeester & wethouders en een
vertegenwoordiging van het bestuur van het samenwerkingsverband.
Samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband PO 3007, zoals bedoeld in artikel 18a tweede
lid WPO
Werkdag: elke dag niet zijnde zaterdag, zondag of erkende feestdag.
78
Artikel 2. Geschillen
De Commissie neemt kennis van en doet uitspraak in geschillen die door het samenwerkingsverband
of een college op grond van het bepaalde in de Procedure oogo en de daarbij behorende
Overeenkomst door de voorzitter van het overleg, aan haar worden voorgelegd. Op de behandeling
van het geschil zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 3.Verzoekschrift
1. Het geschil zoals bedoeld in artikel 5 lid 5 en 6 van de Procedure oogo wordt bij de
Commissie aanhangig gemaakt door toezending van een gemotiveerd verzoekschrift aan de
geschillencommissie binnen vijf dagen nadat deze Commissie is samengesteld.
2. Bij het verzoekschrift worden alle op het geschil betrekking hebbende bescheiden gevoegd.
3. Het verzoekschrift bevat:
a. de naam en het adres van de verzoeker en zo nodig de gekozen woonplaats ten
aanzien van de procedure;
b. de naam en het adres van de verweerder;
c. de naam en het adres van de voorzitter van de overlegcommissie;
d. de vermelding of het een verzoek betreft om mediation of een bindend advies;
e. een omschrijving van het verzoek en de gronden waarop dit berust.
4. Indien het verzoekschrift na de in lid 1 gestelde termijn is ingediend, laat de Commissie
niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien de verzoeker aantoont dat hij zo spoedig als
redelijkerwijs verlangd kon worden, het geschil heeft voorgelegd.
5. Indien het verzoekschrift niet voldoet aan de eisen gesteld in het tweede lid en derde lid van
dit artikel, stel de voorzitter van de Geschillencommissie de verzoeker in kennis van het
verzuim. Na ontvangst van deze kennisgeving dient verzoeker binnen vijf werkdagen dit
verzuim te herstellen.
6. Alle aan de Commissie over te leggen stukken worden in zesvoud ingediend.
7. De secretaris tekent op de ingekomen stukken de datum van ontvangst aan en zendt bericht
van ontvangst aan de afzender.
8. Indien het verzoek kennelijk bij een andere Commissie moet worden ingediend, deelt de
secretaris dit onverwijld aan de verzoeker mee.
Artikel 4. Vereenvoudigde behandeling
1. Indien de Commissie kennelijk onbevoegd is deelt de voorzitter dit onverwijld gemotiveerd aan
partijen mede. In andere gevallen oordeelt de Commissie of zij bevoegd is.
2. In het geval van een mededeling van onbevoegdheid als bedoeld in de eerste volzin van het
vorige lid is elke partij gerechtigd de Commissie binnen zes weken na de ontvangst daarvan te
verzoeken het geschil alsnog in behandeling te nemen, bij welk verzoek de stelling dat de
Commissie bevoegd is, dient gemotiveerd te zijn.
Artikel 5. Verweerschrift
1. In andere gevallen dan die als bedoeld in artikel 4 van dit reglement, zendt de secretaris van
de Commissie onmiddellijk na ontvangst van het verzoekschrift of hersteld verzoekschrift een
exemplaar daarvan met de daarbij behorende stukken, aan de verweerder en stelt hem in de
gelegenheid binnen een termijn van twee weken een verweerschrift in te dienen. De voorzitter
kan hiervoor een andere termijn bepalen. Bij elk exemplaar voegt de verweerder afschriften
van de voornaamste op de zaak betrekking hebbende stukken. De voorzitter kan op basis van
een tijdig en met redenen omkleed verzoek van de verweerder, de termijn voor verweer
verlengen.
79
2. Na ontvangst van het verweerschrift zendt de secretaris onverwijld een exemplaar daarvan,
vergezeld van de daarbij behorende afschriften, aan de verzoeker.
Artikel 6. Repliek en Dupliek
De Commissie kan de verzoeker in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren, in welk geval de
wederpartij in de gelegenheid wordt gesteld te dupliceren. De voorzitter stelt de termijnen voor repliek
en dupliek vast.
Artikel 7. Vaststelling plaats en tijdstip van de mondelinge behandeling
De voorzitter van de Commissie bepaalt op zo kort mogelijke termijn de plaats waar en het tijdstip
waarop de behandeling van het geschil ter zitting zal plaatsvinden. Aan partijen wordt daarvan tijdig
kennis gegeven door een schriftelijke uitnodiging. Bij de uitnodiging wordt medegedeeld uit welke
personen de Commissie die het geschil ter zitting zal behandelen, zal zijn samengesteld.
Artikel 8. Schriftelijke behandeling
Met eenstemmig goedvinden van de Commissie en partijen kan de behandeling van het geschil
schriftelijk geschieden.
In dat geval wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld binnen een bepaalde termijn te repliceren
waarna de verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde termijn te dupliceren.
Artikel 9. Wraking en verschoning
1. Voor of ter behandeling ter zitting kan elk van de zittende leden van de Commissie door een of
meer van de bij het geschil betrokken partijen worden gewraakt op grond van feiten of
omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel door het desbetreffende lid
zouden kunnen bemoeilijken. Ook kan op grond van zodanige feiten of omstandigheden een
lid zich verschonen.
2. De andere zittende leden van de Commissie beslissen zo spoedig mogelijk of de wraking dan
wel verschoning wordt toegestaan.
3. Bij staking van de stemmen is het verzoek toegestaan.
4. De beslissing op een verzoek om wraking is gemotiveerd en wordt zo spoedig mogelijk aan
partijen en het commissielid wiens wraking was verzocht, medegedeeld.
5. Ingeval van misbruik kan de Commissie bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in
behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing mededeling gedaan.
6. De beslissing op een verzoek om verschoning is gemotiveerd en wordt zo spoedig mogelijk
aan partijen en het commissielid dat om verschoning had verzocht, medegedeeld.
Artikel 10. Vervanging ter zitting, getuigen, deskundigen
1. Partijen kunnen zich ter zitting door een gemachtigde doen vervangen of zich door een
gemachtigde doen bijstaan.
2. De Commissie kan van een gemachtigde die geen advocaat is een schriftelijke machtiging
verlangen.
3. De Commissie kan ambtshalve of op verzoek van partijen getuigen en deskundigen oproepen
met dien verstande dat zij de namen van de personen uiterlijk op de vierde dag voor de zitting
schriftelijk opgeeft aan de secretaris en aan de wederpartij
4. De Commissie is bevoegd om een van haar leden aan te wijzen om getuigen of deskundigen
te horen. In dat geval bepaalt de Commissie het tijdstip van het verhoor en de wijze waarop
het verhoor zal geschieden.
Artikel 11. Deskundigenonderzoek
80
1. De Commissie kan bij tussenbeslissing een of meer deskundigen benoemen tot het
uitbrengen van een advies.
2. De Commissie zendt ten spoedigste afschrift van de benoeming en van de aan de
deskundige(n) gegeven opdracht aan de partijen.
3. De Commissie kan van een partij verlangen, de deskundige(n) de vereiste inlichtingen te
verschaffen en de benodigde medewerking te verlenen.
4. Na ontvangst van het deskundigenbericht wordt dit in afschrift door de Commissie ten
spoedigste aan de partijen toegezonden.
5. Op verzoek van een der partijen en indien de Commissie daar reden toe ziet, wordt/worden de
deskundige(n) nadien op een zitting van de Commissie gehoord. Indien een partij zulk een
verzoek wenst te doen, deelt zij dit ten spoedigste mede aan de Commissie en aan de
wederpartij.
6. De Commissie stelt de partijen in de gelegenheid, de deskundige(n) vragen te stellen
Artikel 12. De behandeling ter zitting
1. Het geschil wordt behandeld in een besloten zitting van de Commissie. De voorzitter kan, na
consultatie van partijen, bepalen dat het geschil wordt behandeld in een open zitting.
2. De voorzitter heeft de leiding van de zitting, hij/zij geeft elk van de partijen de gelegenheid
haar standpunt toe te lichten.
3. Indien voor de sluiting van de zitting blijkt, dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan de
Commissie bepalen dat de behandeling ter zitting op een door de Commissie te bepalen
tijdstip zal worden voortgezet. Daarbij kunnen aan partijen aanwijzingen worden gegeven met
betrekking tot het bewijs.
4. Voordat de behandeling ter zitting is gesloten, deelt de voorzitter mede wanneer uitspraak zal
worden gedaan
Artikel 13. Heropening onderzoek
Indien de Commissie van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan zij het heropenen.
De Commissie bepaalt daarbij op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet. De secretaris doet zo
spoedig mogelijk mededeling daarvan aan partijen.
Artikel 14. Beraadslaging
1. De Commissie beraadslaagt en beslist in besloten vergadering. Zij beslist bij meerderheid van
stemmen.
2. De Commissie oordeelt naar redelijkheid en billijkheid en grondt haar uitspraak uitsluitend op
de stukken die voor de zitting zijn overgelegd alsmede op hetgeen ter zitting naar voren is
gebracht en, behoudens indien de wederpartij hierdoor wordt benadeeld, op de stukken die ter
zitting zijn overgelegd
Artikel 15. Uitspraak
1. Binnen vier weken na de laatste zitting dan wel de laatste uitwisseling van stukken doet de
Commissie uitspraak.
2. De uitspraken van de Commissie zijn gedagtekend en houden in:
a de namen en woonplaatsen van de partijen en de namen van de gemachtigden;
b. de gronden, waarop de uitspraak berust;
c. het oordeel over de (niet-) ontvankelijkheid van het verzoek;
- het oordeel aangaande het verzoek om advies over de wijze waarop het op over-
eenstemming gericht overleg kan worden voortgezet;
- het oordeel aangaande het verzoek om een bindend advies;
81
- het oordeel aangaande het verzoek om arbitrage.
d. de eventuele aanbeveling;
e. de namen van de leden van de Commissie die de uitspraak hebben vastgesteld. 3. De uitspraak, door de voorzitter en de secretaris ondertekend, wordt toegezonden aan partijen.
Artikel 16. Intrekking
Verzoeker kan bij schriftelijke, gedagtekende en ondertekende kennisgeving of mondeling ter zitting
aan de Commissie mededelen dat het verzoek wordt ingetrokken.
Artikel 17. Termijnen
Indien door dwingende omstandigheden de Commissie niet in staat is geweest binnen de daarvoor
gestelde termijn een zitting te beleggen of uitspraak te doen, deelt de secretaris dit na overleg met de
voorzitter aan partijen mede en wordt zo spoedig mogelijk een zitting gehouden ofwel uitspraak
gedaan.
Artikel 18. Geheimhouding
1. Alle op de zaak betrekking hebbende stukken dienen ter vertrouwelijke kennisneming van de
Commissie. Anderen dan de partijen of de gemachtigden en adviseurs mogen vanwege de
Commissie deze stukken niet inzien of hiervan afschriften of uittreksels maken.
2. De leden van de Commissie en de secretaris zullen al hetgeen zij in verband met een geschil
vernemen als vertrouwelijk beschouwen.
3. Zodra de Commissie uitspraak heeft gedaan, zenden de leden de in hun bezit zijnde stukken
die op het geschil betrekking hebben, aan het secretariaat, dat zorg draagt voor archivering
van één volledig dossier en voor vernietiging van de overige stukken.
Artikel 19. Aansprakelijkheid
De Commissie, de leden van de Commissie en van het secretariaat, zijn niet aansprakelijk voor de
gevolgen van de uitspraken en werkzaamheden.
Artikel 20. Onvoorziene situatie
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de voorzitter, de overige leden van de
Commissie gehoord.
Artikel 21. Wijziging en inwerkingtreding van het reglement
1. Een voorstel tot wijziging van dit reglement kan bij de secretaris worden ingediend door:
a. een Commissielid;
b. bestuur van het samenwerkingsverband PO 3007
c. de colleges van Eindhoven, Best en Son en Breugel gezamenlijk dan wel afzonderlijk.
2. De secretaris belegt acht weken na ontvangst van dit voorstel een vergadering, waarvoor de
persoon of organisatie die het voorstel tot wijziging heeft gedaan, de leden en de plaatsver-
vangende leden van de Commissie worden uitgenodigd. Tegelijk met de uitnodiging voor de
vergadering wordt het wijzigingsvoorstel toegezonden.
3. Over het wijzigingsvoorstel beslist de Commissie.
4. De secretaris zendt tijdig voor de datum van ingang het gewijzigde reglement aan de bij de
Commissie aangesloten instellingen.
82
9.1.3 Overeenkomst OOGO
Overeenkomst OOGO behorende bij de Procedure op overeenstemming gericht overleg van
het samenwerkingsverband PO 3007 zoals bedoeld in artikel18a lid 9 WPO.
Partijen
A. Het samenwerkingsverband PO 3007, vertegenwoordigd door de voorzitter
B. De gemeente … , vertegenwoordigd door de Burgemeester – conform het besluit van het college
op … (datum)
Overwegende dat artikel 18a lid 9 WPO het samenwerkingsverband PO 3007 verplicht tot het voeren
van op overeenstemming gericht overleg met het college van Burgemeester en Wethouders van
Eindhoven, Best en Son en Breugel over het concept ondersteuningsplan komen het navolgende
overeen:
1. op het in de overweging bedoeld op overeenstemming gericht overleg is van toepassing de
Procedure op overeenstemminggericht overleg samenwerkingsverband PO 3007;
2. geschillen die ontstaan wanneer partijen in vorenbedoeld op overeenstemming gericht overleg
niet tot overeenstemming komen, worden voorgelegd aan de Geschillencommissie, zoals is
bepaald in de Procedure op overeenstemming gericht overleg PO 3007 en het Reglement
geschillenregeling op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007;
3. elk der partijen is zelfstandig bevoegd om over een geschil aan de Geschillencommissie een
uitspraak in de vorm van een advies dan wel in vorm van een bindend advies te vragen;
4. deze overeenkomst wordt niet beëindigd voordat partijen hebben voorzien in een nieuwe
regeling voor het in de aanhef genoemde overleg.
Aldus overeengekomen te Eindhoven
1. Namens het bestuur van het samenwerkingsverband PO 3007
Datum:
2. Namens het college van B en W van …….
Datum:
9.2 Verslag OOGO 21 januari 2014
VERSLAG OOGO SWV EINDHOVEN e.o. - GEMEENTEN EINDHOVEN, BEST, SON en BREUGEL
D.D. 21-01-2014
Aanwezig:
Namens de gemeenten:
Eindhoven: mevr. Lenie Scholten, portefeuillehouder
Best: dhr. Anton van Aert, burgemeester
Son en Breugel: dhr. John Frenken, portefeuillehouder
Beleidsadviseurs gemeenten:
Eindhoven: dhr. Gerbert Bieleman en mevr. Brigitte van Hout
Best: mevr. Julia Wellershaus:
83
Son en Breugel: mevr. Ria de Ruiter
Namens het samenwerkingsverband:
Mevr. Carla van den Heijkant, voorzitter bestuur
Mevr. Addie Smolders, secretaris bestuur
Mevr. A. Bus, bestuurslid
Dhr. Eduard Leenders, penningmeester bestuur
Dhr. Paul Prijt, bestuurslid
Dhr. Bram Krol, Kempenhaeghe Berkenschutse, Heeze, bestuurslid
Ondersteuning:
Dhr. Marius Berends, ambtelijk secretaris WSNS/PaO
Mw. Annemarie van den Bosch, vanuit WSNS/PCL
Dhr. Pieter Dekkers i.v.m. de ondersteuningsplan opdracht.
Afwezig (m.k.):
Mevr. Annemie Martens, bestuurslid WSNS
1. Opening
Mevr. Carla van den Heijkant, voorzitter van het samenwerkingsverband, opent de vergadering en
heet iedereen welkom. Een extra welkom voor de heer Anton van Aert, burgemeester van Best, die
voor het eerst in dit OOGO aanwezig is en de portefeuillehouder de heer Theo Reijnders vervangt.
Voor het geplande OOGO van 17-12-2013 waren een aantal zaken onvoldoende uitgewerkt en
daarom is dat overleg verschoven naar vandaag.
2. Vaststellen OOGO-procedure en OOGO-reglement.
De gemeente Son en Breugel en de gemeente Best en het samenwerkingsverband Passend
onderwijs PO 3007 hebben de overeenkomst Op Overeenstemming Gericht Overleg ondertekend. De
gemeente Eindhoven stuurt de (vandaag) ondertekende overeenkomst spoedig naar het
samenwerkingsverband. Het bijbehorende reglement geschillencommissie OOGO is daarmee door de
gemeenten vastgesteld.
3. Bespreken Ondersteuningsplan van het SWV PO 3007
Korte toelichting op het plan vanuit het SWV en stand van zaken m.b.t. de vaststelling binnen het
SWV door mevrouw Carla van den Heijkant.
Zij geeft een kort overzicht van de stand van zaken bij het uitwerken van het Ondersteuningsplan.
Vanaf het begin is ingestoken op verbinding maken tussen partners en elkaars belangen leren
kennen; de schoolbesturen met één school hebben onderling contact en zijn herkenbaar in het
bestuur van het samenwerkingsverband vertegenwoordigd.
De samenwerking is ook bevorderd door het feit dat de basisonderwijsbesturen al langer
samenwerken in WSNS-verband.
84
Op de Algemene Ledenvergadering (ALV) van het samenwerkingsverband van 16-01-2014 heeft de
ALV het ondersteuningsplan vastgesteld zoals nu uitgewerkt; in april 2014 komen nadere
uitwerkingen/aanvullingen aan de orde. Het bestuur realiseert zich dat het huidige OP nog niet
compleet is, zo ontbreekt nog de overgang PO-VO en de communicatie met ouders.
Op 29-01-2014 wordt de Ondersteuningsplanraad (OPR) geïnstalleerd, het
medezeggenschapsorgaan van het SWV. Bij de samenstelling van de OPR is gewerkt met
kiesgroepen, parallel aan de geledingen die in het dagelijks bestuur zijn vertegenwoordigd.
In februari 2014 heeft de OPR gelegenheid zijn opmerkingen over het ondersteuningsplan kenbaar te
maken. Van de OPR wordt instemming met het OPR gevraagd.
Het samenwerkingsverband heeft in november 2013 de [nieuwe] inspectie van de
samenwerkingsverbanden ontvangen. Het inspectiebezoek was een simulatie van de toekomstige
manier van waarderen van het SWV door de onderwijsinspectie. De simulatie gaf het
samenwerkingsverband een beeld van de vorderingen in de ontwikkeling op het moment van
onderzoek, afgezet tegen het nieuwe waarderingskader van de inspectie. Hun oordeel was dat het
SWV goed op weg is. De officiële rapportage volgt nog.
Een Ondersteuningsplan wordt opgesteld voor een periode van 4 jaar, waarbij elk schooljaar
bijstellingen [een update] plaatsvinden; o.a. bij beleidswijzigingen maar ook door veranderingen in
leerlingenaantallen en budgetten. Het bestuur is voornemens over een jaar opnieuw de procedure te
volgen (OOGO met gemeenten en instemming OPR).
Algemene reacties vanuit de gemeenten op het ondersteuningsplan.
- Mevr. Lenie Scholten beoordeelt het ondersteuningsplan inhoudelijk spannend; de stepped care
benadering kan in de jeugdzorg ook zinvol zijn. Volgens de filosofie in het ondersteuningsplan betaalt
de doorverwijzer in veel gevallen de SBO- en SO-verwijzingen.
Het spannende zit in de balans vinden tussen verantwoordelijkheid nemen door het schoolbestuur en
een beroep op de solidariteit doen.
- De heer John Frenken noemt de cultuurverandering die gevraagd wordt; strikte indicaties vervallen,
het gaat meer om zelf verantwoordelijk zijn en handelingsgericht werken en daarbij uitgaan van de
ondersteuningsbehoeften van een kind.
- De heer Anton van Aert geeft aan dat strikte criteria kunnen plaats maken voor inhoudelijk, op
oplossingen gericht overleg.
- Inhoudelijk sluit het ondersteuningsplan van het SWV aan op waar de gemeenten mee bezig zijn. De
gemeenten zijn positief over de samenwerking en over het OP.
In de discussie komt naar voren dat er bij een goed onderling vertrouwen, ook tussen ouders en
scholen, minder regels nodig zijn.
Eerder is al aangegeven dat het ondersteuningsplan een groeidocument is, op onderdelen wordt al
werkende duidelijk wat de beste oplossingen zijn. Dat vraagt in het begin ook dat je je kwetsbaar durft
op te stellen.
In het gebied van dit SWV gaat het om circa 600 SBO-leerlingen, 400 SO-leerlingen en 400 leerlingen
met extra ondersteuningsbehoeften die tot 01-08-2014 leerlinggebonden financiering (LGF) krijgen.
Voor de huidige LGF-leerlingen gaat voor 2014-2015 en 2015-2016 een – aflopende-
overgangsregeling gelden.
Specifieke aandachtspunten vanuit de gemeenten m.b.t. het ondersteuningsplan:
- De nulmeting:
De gemeenten willen graag weten waar het SWV staat met de start van Passend Onderwijs.
85
Het SWV heeft daartoe in het ondersteuningsplan een aantal relevante parameters aangegeven.
In februari 2014 komen vanuit DUO de leerlingenaantallen voor BAO, SBO en SO beschikbaar o.b.v.
teldatum 01-10-2013 Op dat moment krijgt het SWV een actueel beeld over leerlingen die nu extra
ondersteuning krijgen. Ook de gemeenten kunnen dan data aanleveren (nog nader te bepalen).
De onderzoeksafdeling van de gemeente Eindhoven doet tweejaarlijks via een monitor onderzoek
naar het rendement van het VO, met name de overgang PO-VO. Een koppeling van de nulmeting met
deze monitor kan verkend worden.
- Samenwerking PO-VO:
De gemeenten geven aan dat een doorlopende lijn tussen PO en VO belangrijk is, ook i.v.m. de
huidige gemeentelijke taken (o.a. leerplicht) en toekomstige taak (jeugdzorg).
Het bestuur van het SWV geeft aan dat zij voor eind januari 2014 een afspraak met het bestuur van
het SWV VO heeft gepland. Het gaat in dit gesprek dan met name om afspraken over een goede
overgang van PO naar VO.
- Communicatie met ouders:
De communicatie met ouders wordt door gemeenten als een belangrijk aandachtspunt naar voren
gebracht.
Het bestuur geeft aan dat via de site van het landelijke steunpunt Passend onderwijs veel, algemene,
informatie voor ouders beschikbaar. Het samenwerkingsverband en de afzonderlijke schoolbesturen
gaan via een telefoonnummer en een website de ouders voorzien van de gewenste informatie over
scholen en procedures in de gemeenten Eindhoven, Best en Son en Breugel.
Er zal vanuit de website van het SWV doorgelinkt worden naar relevante links op de websites van de
gemeenten, met name over Jeugdzorgitems. Het omgekeerde zal ook verkend worden.
Ook de schoolondersteuningsprofielen worden straks via de website van het SWV toegankelijk
gemaakt voor ouders en andere belanghebbenden.
- De heer Anton van Aert, vraagt aandacht voor een goede aansluiting met de Jeugdzorg. Ook de
relatie met de WMO en de AWBZ worden genoemd. Dit is ook één van de nog nader uit te werken
onderwerpen. In mei-juni 2014 in een bijeenkomst zullen we hier uitgebreid aandacht aan besteden.
Deze bijeenkomst zal niet het karakter van een OOGO hebben. Bestuurders willen dan uitgebreid de
tijd nemen voor een strategische verkenning. Het is dan wenselijk de onderwerpen vooraf voor te
bereiden in gecombineerde werkgroep(en).
4. Afspraken over strategische verkenningen in mei/juni 2014
- We spreken af dat binnenkort een werkgroep van ambtenaren van de gemeenten en betrokkenen
vanuit het samenwerkingsverband voorstellen doet die in mei/juni 2014 in een volgend bestuurlijk
overleg worden besproken en bevestigd. Het samenwerkingsverband komt met een voorstel om een
dagdeel hiervoor vast te leggen en zal het initiatief nemen voor het bijeenroepen van de werkgroep
(Pieter Dekkers). Voorwaarde is dat de ondersteuningsplanraad instemt met het ondersteuningsplan
zoals dit nu voorligt..
- Als eerste doet de werkgroep voorstellen voor een goede aansluiting van ondersteuning voor
leerlingen door de schoolbesturen en het samenwerkingsverband op de preventieve en curatieve
jeugdzorgtaken van de gemeente.
- Verdere thema’s zijn:
. Leerlingenvervoer
. Leerplicht
. Onderwijshuisvesting
86
. Doorgaande lijnen voorschools- primair onderwijs – voortgezet onderwijs.
Het SWV is bereid om voor geïnteresseerde gemeenteraadsleden van de gemeenten een presentatie
van het Ondersteuningsplan te verzorgen mocht daar behoefte aan zijn. Ook kan de mogelijkheid
onderzocht worden om de drie raden gezamenlijk te informeren.
5. Vaststellen van overeenstemming en afspraken over het Ondersteuningsplan voor
schooljaar 2014-2015.
1. De gemeenten stemmen in met het voorliggende concept ondersteuningsplan voor 2014-2015.
2. Gemeenten en samenwerkingsverband voeren (voorlopig) jaarlijks OOGO.
3. Het samenwerkingsverband informeert de gemeenten over de nog nader in te vullen onderdelen
van het Ondersteuningsplan.
4. Bij het volgende OOGO (over een jaar) worden deze aanvullingen voorgelegd ter vaststelling.
5. In een goed voorbereide strategische verkenning in mei/ juni 2014 worden de door gemeenten en
SWV nader uit te werken thema’s onder punt 4 van dit verslag besproken, vastgelegd en wordt de
koers bepaald voor de uitwerking.
6. Afspraken over het formeel vaststellen van het verslag van het overleg oogo.
- De ambtelijk secretaris van het samenwerkingsverband maakt het verslag van het OOGO.
- Het concept verslag wordt verzonden naar de ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeenten; zij
regelen dat evt. opmerkingen, namens de gemeente, worden gemaakt en teruggekoppeld naar de
secretaris van het overleg. Het concept verslag gaat ook naar de voorzitter en de secretaris van het
samenwerkingsverband.
- De ambtelijk secretaris maakt na ontvangst van eventuele reacties een bijgestelde versie.
- Dit eindverslag wordt vervolgens getekend door de drie gemeenten en de voorzitter van het
samenwerkingsverband.
- Alle betrokkenen krijgen het verslag per email toegestuurd.
Eindhoven, 11-02-2014
M. Berends
Ambtelijk secretaris Passend onderwijs
87
10. Inzet ondersteuningsmiddelen
10.1.1 Bekostiging SO algemeen (par.10.2)
Normbedragen ondersteuningskosten categorieën 1- 2 – 3
Categorie SO jonger dan 8 jaar SO 8 jaar en ouder
SO categorie 1 (cluster 4, ZMLK, LZ) € 9.148 € 8.426
SO categorie 2 (LG) € 13.652 € 14.782
SO categorie 3 (MG) € 20.651 € 21.693
10.2 Personele consequenties (par.10.14)
10.2.1 Par.1.5 AMVB Passend Onderwijs: Op overeenstemming gericht overleg over personele
gevolgen
In dit besluit is geregeld dat het samenwerkingsverband passend onderwijs gehouden is om een op
overeenstemming gericht overleg te voeren met de vakorganisaties en de werkgevers van betrokken
personeel over de personele gevolgen van de invoering van passend onderwijs, indien één of meer
werkgever(s) van betrokken personeel daarom verzoekt.
Reden voor het verplichten tot een overleg over de personele gevolgen is dat als gevolg van passend
onderwijs geldstromen worden verlegd van schoolbesturen (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so),
regionale expertisecentra (rec) en regulier onderwijs naar de samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Deze verlegging van geldstromen heeft personele gevolgen. De wet passend onderwijs
voorziet in een overgangsregeling voor het verleggen van de geldstroom ambulante begeleiding. Het
gaat dan om de ‘opting out’ in schooljaar 2014-2015 en de verplichte herbesteding in schooljaar 2015-
2016. Nadere voorschriften hiervoor worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. De wet voorziet echter
niet in overgangsmaatregelen voor de periode daarna, waardoor
samenwerkingsverbanden op basis van de wet na deze twee schooljaren geen verplichtingen zouden
hebben tegenover het betrokken personeel. De wet voorziet ook niet in overgangsmaatregelen voor
personeel van de huidige samenwerkingsverbanden (WSNS, VO en rec’s).
Over deze personele gevolgen is in de afgelopen periode tripartiet overleg gevoerd tussen de sector-
en vakorganisaties en OCW. Dit heeft geleid tot een landelijk kader dat onder andere behelst dat het
samenwerkingsverband op overeenstemming gericht overleg moet voeren met de betrokken
(opvolgend) werkgevers en de vakorganisaties over het betrokken personeel in verband met de
invoering van passend onderwijs. Het gaat daarbij om personeel dat nu werkzaam is bij één van de
betrokken werkgevers en daar op 1 mei 2012 al werkzaam was en dat in de landelijke registratie is
opgenomen en dat niet als gevolg van afspraken in het kader van de opting out (artikel XI van de wet
passend onderwijs) of de vermindering van de verplichte herbesteding (artikel XIA van de wet
passend onderwijs), zal zijn herplaatst in het nieuwe samenwerkingsverband en niet als gevolg van
natuurlijk verloop zal uitstromen (voor of op 1-8-2016). Met deze bepaling wordt gerealiseerd dat als
er in het kader van de overgangsregelingen nog geen of onvoldoende afspraken zijn gemaakt over
betrokken personeelsleden, de betrokken werkgevers om een op overeenstemming gericht overleg
kunnen vragen aan het samenwerkingsverband.
Indien het op overeenstemming gericht overleg op verzoek van één van de betrokken werkgevers
plaatsvindt, dienen partijen ook daadwerkelijk de intentie te hebben om tot overeenstemming te
88
komen. Eventuele knelpunten kunnen worden gemeld bij de landelijke begeleidingscommissie, die
kan adviseren in het traject.
Partijen kunnen zich in het uiterste geval tot de rechter wenden als er geen overeenstemming wordt
bereikt. De rechter toetst vervolgens de intentie om tot overeenstemming te komen.
10.2.2 Tripartite overeenkomst
1. Partijen
· Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
· PO-Raad
· VO-raad
. Algemene Onderwijsbond
· CNV Onderwijs
· AVS
· CMHF
2. Looptijd
Deze overeenkomst treedt in werking met ingang van de dag na de laatste ondertekening en werkt
terug tot 1 mei 2012. Op basis van informatie vanuit de monitoring/registratie en de landelijke
begeleidingscommissie kunnen de afspraken worden aangepast. Einddatum van de overeenkomst is
31 juli 2017, tenzij tussentijds in overleg tussen partijen een andere datum wordt vereengekomen.
3. Uitgangspunten
Met de nieuwe wet passend onderwijs worden geldstromen verlegd van schoolbesturen (voortgezet)
speciaal onderwijs ((v)so), regionale expertisecentra (rec’s) en regulier onderwijs naar de
samenwerkingsverbanden. Deze verlegging van geldstromen heeft personele gevolgen.
Doelstelling is om deze personele gevolgen ‘aan de voorkant’ op te vangen door gezamenlijke
landelijke kaderafspraken te maken die in overleg op lokaal niveau tot maatwerk leiden.
Met de nieuwe wet passend onderwijs verandert de werkwijze binnen de samenwerkingsverbanden,
waar schoolbesturen (v)so en regulier onderwijs samenwerken. Daardoor ontstaat er een nieuwe
vraag vanuit de samenwerkingsverbanden met betrekking tot het personeel, zowel in termen van
functies (ander werk), kwantiteit (aantal fte) als kwaliteit (competenties).
Het perspectief van het personeel verandert afhankelijk van welke vraag er ontstaat op basis van het
ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan leggen de gezamenlijke schoolbesturen vast hoe de
expertise behouden blijft ten behoeve van het dekkend aanbod. Op basis van het ondersteuningsplan
wordt de vraag naar personeel geformuleerd (in welke functies blijft de expertise behouden en op welk
bijbehorend functieniveau worden die functies gewaardeerd).
De schoolbesturen in het samenwerkingsverband hebben een gezamenlijke inspanningsplicht om
verlies van expertise te voorkomen en daarmee ontslag van betrokken medewerkers zo veel als
mogelijk te voorkomen (in lijn met het principe ‘mens volgt werk’).
Personeelsleden worden zo veel mogelijk geplaatst in een functie waar hun expertise ingezet kan
worden op een vergelijkbaar functieniveau in het nieuwe samenwerkingsverband. Bij een eventuele
waardering op een lager functieniveau moet in redelijkheid een overgangsperiode worden
overeengekomen. Indien nodig hebben personeelsleden recht op bij- of omscholing om zich te
kwalificeren voor de nieuwe functie.
De huidige werkgever (rec / schoolbestuur (v)so) dient het betreffende personeel de mogelijkheid te
bieden zich voor de bestaande of nieuw te creëren functies te kwalificeren.
Werknemers hebben een inspanningsplicht indien nodig zich te bekwamen en hebben een
acceptatieplicht voor passend werk.
89
Vanuit het ministerie van OCW komt in schooljaar 2012/2013 via een regeling € 10,- per leerling
beschikbaar voor de samenwerkingsverbanden (en cluster 1 en 2) voor de invoering van passend
onderwijs. De regeling zal worden verlengd voor het schooljaar 2013/2014, afhankelijk van de mate
waarin er groei optreedt in het aantal indicaties.
Samenwerkingsverbanden kunnen het geld uit bovengenoemde regeling(en) inzetten voor
professionalisering en/of scholing van personeel. De middelen zijn niet alleen voor dit doel
geoormerkt. Daarnaast kunnen de bestaande middelen voor scholing en professionalisering worden
aangewend, zoals bijvoorbeeld de scholingsmiddelen in de lumpsum, de
professionaliseringsmiddelen, de Lerarenbeurs en de reserves van schoolbesturen.
4. Uitgangssituatie
Met de nieuwe wet passend onderwijs worden geldstromen verlegd van schoolbesturen (voortgezet)
speciaal onderwijs, regionale expertise centra en regulier onderwijs naar de
samenwerkingsverbanden. Daarnaast is er op de iets langere termijn sprake van een stapsgewijze
landelijke verevening van de zware ondersteuningsmiddelen. De invoering van het nieuwe stelsel
heeft consequenties voor een aantal groepen personeel, op wie deze overeenkomst van toepassing
is:
a) ambulante begeleiders in dienst van schoolbesturen (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3/4
(preventieve en/of terugplaatsing) ambulante begeleiding);
b) personeel in dienst van de regionale expertise centra;
Het perspectief van het personeel verandert afhankelijk van welke vraag er ontstaat op basis van het
ondersteuningsplan. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de expertise behouden blijft. In het
ondersteuningsplan leggen de gezamenlijke schoolbesturen vast hoe de expertise behouden blijft ten
behoeve van het dekkend aanbod. Op basis van het ondersteuningsplan wordt de vraag naar
personeel geformuleerd (in welke functies blijft de expertise behouden en op welk bijbehorend
functieniveau worden die functies gewaardeerd). Hiermee wordt maatwerk op lokaal niveau mogelijk.
Daarbij geldt dat er verschillende mogelijkheden zijn voor plaatsing binnen het
samenwerkingsverband. In deze overeenkomst wordt onder overname telkens één van de volgende
mogelijkheden bedoeld:
personeel blijft in dienst van schoolbesturen (v)so (meerjarige herbestedingsverplichting);
personeel komt in dienst van het nieuwe samenwerkingsverband (nieuwe rechtspersoon);
personeel komt/blijft in dienst bij het reguliere onderwijs;
een combinatie van bovenstaande drie mogelijkheden.
Daarnaast is het ook mogelijk dat er een groep personeelsleden is die geen plek vindt binnen het
nieuwe samenwerkingsverband. Voor deze mensen is en blijft de huidige werkgever
personeelsverantwoordelijk.
5. Toekomstige situatie
De stelselwijziging biedt de schoolbesturen/samenwerkingsverbanden de mogelijkheid,
met inachtneming van het invoeringstraject, een keuze te maken waar het budget naar toe gaat en
waar dientengevolge het personeel wordt benoemd dan wel aangesteld. In het ondersteuningsplan
worden de basisondersteuning, de ondersteuningsarrangementen en de toewijzing van leerlingen
binnen het samenwerkingsverband vastgelegd.
De werkwijze binnen de samenwerkingsverbanden, waar schoolbesturen (v)so en regulier onderwijs
samenwerken, verandert. Daardoor ontstaat er een nieuwe vraag vanuit de samenwerkingsverbanden
met betrekking tot het personeel, zowel in termen van functies (ander werk), kwantiteit (aantal fte) als
kwaliteit (competenties).
90
Het perspectief van het personeel verandert afhankelijk van welke vraag er ontstaat op basis van het
ondersteuningsplan. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de expertise behouden blijft. In het
ondersteuningsplan leggen de gezamenlijke schoolbesturen vast hoe de expertise behouden blijft ten
behoeve van het dekkend aanbod. Op basis van het ondersteuningsplan wordt de vraag naar
personeel geformuleerd (in welke functies blijft de expertise behouden en op welk bijbehorend
functieniveau worden die functies gewaardeerd). Hiermee wordt maatwerk op lokaal niveau mogelijk.
Daarbij geldt dat er verschillende mogelijkheden zijn voor plaatsing binnen het
samenwerkingsverband.
In deze overeenkomst wordt onder overname telkens één van de volgende mogelijkheden bedoeld:
personeel blijft in dienst van schoolbesturen (v)so (meerjarige herbestedingsverplichting);
personeel komt in dienst van het nieuwe samenwerkingsverband (nieuwe rechtspersoon);
personeel komt/blijft in dienst bij het reguliere onderwijs;
een combinatie van bovenstaande drie mogelijkheden
Daarnaast is het ook mogelijk dat er een groep personeelsleden is die geen plek vindt binnen het
nieuwe samenwerkingsverband. Voor deze mensen is en blijft de huidige werkgever
personeelsverantwoordelijk.
6. Systematiek personele gevolgen
De schoolbesturen in het samenwerkingsverband hebben een gezamenlijke inspanningsplicht om
verlies van expertise te voorkomen en daarmee ontslag van betrokken medewerkers zo veel als
mogelijk te voorkomen.
Allereerst richten de schoolbesturen gezamenlijk de nieuwe rechtspersoon op (het
samenwerkingsverband passend onderwijs). De schoolbesturen in het samenwerkingsverband maken
vervolgens in onderling overleg een ondersteuningsplan. Vervolgens worden personeelsleden op
basis van het ondersteuningsplan zo veel mogelijk geplaatst in een functie waar hun expertise ingezet
kan worden op een vergelijkbaar functieniveau in het nieuwe samenwerkingsverband. Over de
personele gevolgen wordt vervolgens overleg gevoerd tussen het samenwerkingsverband, de
betrokken besturen en de vakorganisaties. Voor het vaststellen van overeenstemming in dit overleg
gelden de vigerende regels van het overlegbesluit, dan wel overlegprotocol van de desbetreffende
sector. Om hier nadere invulling aan te geven is een gefaseerde systematiek per schooljaar
uitgewerkt. 5
Om discussie over welke personeelsleden betrokken zijn te voorkomen, is het van belang dat meteen
na inwerkingtreding van de overeenkomst er een duidelijke, objectieve registratie wordt ingericht ten
aanzien van de omvang van de groep betrokken personeelsleden, het verloop ervan en de toedeling
van dat personeel naar de verschillende samenwerkingsverbanden. Op deze manier wordt vanuit de
registratie helder welke personeelsleden zijn overgenomen door de samenwerkingsverbanden of
anderszins zijn uitgestroomd tot aan 1-10-2013 en daarna. Daarbij wordt 1 mei 2012 als basis
genomen voor de omvang en registratie van de groep betrokken personeelsleden zodat ook
inzichtelijk is welke personeelsleden al vóór het uitvoeren van de nulmeting personeel zijn
overgenomen.
Op basis van de registratie kan door de partijen worden gesignaleerd waar de afspraken over het
behoud van expertise en werkgelegenheid wel en niet tot stand komen. Dit kan op landelijk niveau
worden besproken en indien nodig tot aanpassingen van de afspraken leiden. Na het uitvoeren van de
nulmeting kunnen geen nieuwe betrokken personeelsleden worden toegevoegd.
1. Schooljaar 2014/2015 – Opting out
91
De opting out ligt vast in overgangsartikel XI van het wetsvoorstel passend onderwijs. Dit artikel regelt
dat de middelen voor ambulante begeleiding in het eerste jaar na het vervallen van de
leerlinggebonden financiering (2014/2015) toegekend blijven worden aan de (v)so besturen, tenzij het
samenwerkingsverband met de betrokken (v)so besturen afspraken heeft gemaakt over de opvang
van de personele gevolgen van de overgang van de middelen voor ambulante begeleiding. In
hetzelfde artikel XI wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden vastgesteld
met betrekking tot de opting out. Als ambulante begeleiders in dienst zijn van de rec’s, zullen de
afspraken met de rec’s moeten worden gemaakt (of met de opvolgend rechtspersoon die werkgever is
van het personeel).
Partijen spreken af de volgende nadere voorschriften ten aanzien van de opting out vast te leggen in
de ministeriële regeling:
Het samenwerkingsverband vraagt uiterlijk 1 mei 2014 bij DUO aan om gebruik te maken van de
opting out. Op die manier heeft DUO nog de tijd om deze aanvraag te verwerken en de geldstroom
om te zetten van de (v)so scholen naar het samenwerkingsverband.
Voorwaarde voor deze aanvraag is dat het samenwerkingsverband afspraken heeft gemaakt in een
overleg met de betrokken (v)so besturen en de vakorganisaties over de personele gevolgen van de
opting out.
De betrokken (v)so besturen zijn de besturen van de (v)so scholen die op 1-10-2013 de ambulante
begeleiding verzorgden aan de reguliere scholen binnen het samenwerkingsverband.
De afspraken die gemaakt worden, kunnen inhouden dat een deel van het ab-personeel niet wordt
overgenomen, maar nog in dienst blijft bij het (v)so. In dat geval zal onderling een meerjarige
herbestedingsverplichting van het samenwerkingsverband moeten worden vastgelegd zodat het (v)so
de middelen heeft om deze mensen te betalen.
Indien er geen afspraken worden gemaakt omdat er geen overleg wordt gevoerd of omdat er geen
overeenstemming wordt bereikt over de afspraken, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de
opting out. Tussen de werkgevers van betrokken personeelsleden anders dan ambulante begeleiders
(rec’s, samenwerkingsverbanden WSNS of VO), het samenwerkingsverband en de vakorganisaties
worden eveneens afspraken gemaakt.
2. Schooljaar 2015/2016 – Verplichte herbesteding
De verplichte herbesteding ligt vast in overgangsartikel XIa van het wetsvoorstel passend onderwijs.
Dit houdt in dat in het tweede jaar na het vervallen van de leerlinggebonden financiering (2015/2016)
de middelen voor ambulante begeleiding overgaan naar de samenwerkingsverbanden, maar dat er
een herbestedingsverplichting geldt bij de (v)so-besturen. Deze herbesteding geldt niet indien en naar
de mate waarin het personeel belast met de ambulante begeleiding is overgenomen door (de
besturen van) het samenwerkingsverband. In hetzelfde artikel XI wordt bepaald dat bij ministeriële
regeling voorschriften worden gegeven over de berekening van de vermindering van de
herbestedingsverplichting. Als ambulante begeleiders in dienst zijn van de rec’s, zullen de afspraken
met de rec’s moeten worden gemaakt (of met de opvolgend rechtspersoon die werkgever is van het
personeel).
Partijen spreken af de volgende nadere voorschriften ten aanzien van de vermindering van de
verplichte herbesteding vast te leggen in de ministeriële regeling:
De verplichting tot herbesteding wordt naar rato verminderd naarmate er door het
samenwerkingsverband in overleg afspraken zijn gemaakt over het overnemen van personeel met
één of meerdere (v)so besturen en de vakorganisaties.
Uiteraard is de herbestedingsverplichting ook niet van toepassing indien personeel al is afgevloeid
door natuurlijk verloop of wanneer personeel al eerder was overgenomen in het kader van opting out.
92
De herbesteding hoeft niet via DUO te verlopen. Het samenwerkingsverband is verplicht deze
herbesteding rechtstreeks bij de (v)so besturen te doen. Er is geen fatale termijn voor afspraken
tot overname van personeel in het kader van herbesteding.
Uiteraard is het zo dat indien er op 1 augustus 2015 geen afspraken zijn gemaakt omdat er geen
overleg is gevoerd of omdat er geen overeenstemming is bereikt over de afspraken, er dan geen
sprake kan zijn van vermindering van de omvang van de verplichte herbesteding (uitgezonderd
personeel dat reeds anderszins is afgevloeid).
Tussen de werkgevers van betrokken personeelsleden anders dan ambulante begeleiders (rec’s,
samenwerkingsverbanden WSNS of VO), het samenwerkingsverband en de vakorganisaties worden
eveneens afspraken gemaakt.
3. Schooljaar 2016/2017 In het wetsvoorstel passend onderwijs is in artikel 18a, lid 16 van de WPO en
in artikel 17a, lid 6 van de W.V.O. de mogelijkheid opgenomen om bij AMvB nadere voorschriften te
geven met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.
Partijen spreken af de volgende nadere voorschriften met betrekking tot de samenwerkingsverbanden
vast te leggen bij AMvB:
Indien er door het samenwerkingsverband geen afspraken zijn gemaakt in het kader van de
opting out en geen, of niet volledige, afspraken zijn gemaakt over de vermindering van de
verplichte herbesteding, is een samenwerkingsverband gehouden om op overeenstemming
gericht overleg te voeren met de werkgever(s) van betrokken personeelsleden ((v)so
besturen, rec’s, samenwerkingsverbanden WSNS of VO) en de vakorganisaties over het
resterende betrokken personeel. Het verzoek tot overleg kan worden gedaan door de
betrokken (v)so besturen of met de opvolgend rechtspersoon die werkgever is van het
personeel in het geval van de rec’s en/of de samenwerkingsverbanden WSNS of VO.
Het betreft hier dus de betrokken personeelsleden die opgenomen zijn in de landelijke
registratie en die vervolgens niet als gevolg van afspraken m.b.t. opting out, of vermindering
van de verplichte herbesteding zijn herplaatst en evenmin als gevolg van natuurlijk verloop
uitstromen per 01-08-2016.
7. MBO en stelselherziening passend onderwijs
De stelselwijziging betekent dat de indicatiestelling voor leerlingebonden financiering (lgf) per 1
augustus 2014 wordt afgeschaft voor het mbo. De lgf-middelen cluster 3 en 4 gaan vanaf die datum
naar de mbo-instellingen in plaats van naar de (v)so schoolbesturen. 8
Bij de nulmeting ten aanzien van ambulante begeleiders in dienst van schoolbesturen (v)so cluster 3/4
en personeel in dienst van de rec’s, wordt specifiek gekeken naar ambulant begeleiders die werk
verrichten ten behoeve van mbo-instellingen en in hoeverre er al met de mbo-instellingen afspraken
zijn gemaakt over het overnemen van deze mensen. Indien bovengenoemde partijen van mening zijn
dat er substantiële personele gevolgen zijn te verwachten door de overdracht van het budget
ambulante begeleiding cluster 3/4 naar de mbo-instellingen, wordt hierover door het ministerie van
OCW overleg gevoerd met de MBO-raad. Daarbij is het streven dat deze personeelsleden veel
mogelijk worden geplaatst in een functie waar hun expertise ingezet kan worden bij de mbo
instellingen. Daarnaast worden deze personeelsleden opgenomen in de registratie en monitoring.
8. Bewaking afspraken
Partijen spreken af dat zij bovenstaande afspraken strak monitoren en bewaken. Hiervoor wordt een
landelijke registratie van betrokken personeel als basis gebruikt.
1. Landelijke registratie/monitor
93
Afgesproken is om de registratie van personeel zo spoedig mogelijk na de inwerkingsdatum van de
overeenkomst te starten. De registratie heeft betrekking op de omvang van de groep betrokken
personeelsleden, het verloop ervan en de toedeling van dat personeel naar de verschillende
samenwerkingsverbanden. Op deze manier wordt vanuit de registratie helder welke personeelsleden
zijn overgenomen door de samenwerkingsverbanden of anderszins zijn uitgestroomd tot aan 1-10-
2013 en daarna. Daarbij wordt tevens aan werkgevers ((v)so besturen en rec’s) gevraagd of er al voor
het uitvoeren van de nulmeting personeel is overgenomen.
Op basis van de registratie kan door de partijen worden gesignaleerd waar de afspraken over het
behoud van expertise en werkgelegenheid wel en niet tot stand komen. Na het uitvoeren van de
nulmeting kunnen geen nieuwe betrokken personeelsleden worden toegevoegd.
Partijen zijn overeengekomen dat het Participatiefonds wordt gevraagd om de nulmeting en de
landelijke registratie van betrokken personeel uit te voeren. De verdere uitwerking van de registratie
wordt in overleg tussen bovengenoemde partijen uitgewerkt (noemen van entiteit die beleidsmatige
aspecten van registratie opstelt).
2. Landelijke begeleidingscommissie
Gedurende de periode dat het nieuwe stelsel passend onderwijs wordt ingevoerd, wordt afgesproken
dat er tenminste eens per halfjaar overleg wordt gevoerd tussen bovengenoemde partijen over de
stand van zaken met betrekking tot de personele aspecten van de invoering. Mochten de
omstandigheden daartoe aanleiding geven, dan treden partijen hierover tussentijds met elkaar in
overleg. Op basis van informatie vanuit de registratie en signalen vanuit de begeleidingscommissie
kunnen de afspraken worden aangepast.
Het gaat dan bijvoorbeeld om aanpassingen van afspraken op basis van signalen over waar het
maken van afspraken achterblijft (in sectoren of regionaal). Ook kan het gaan over het maken van
vervolgafspraken over wie de ‘rekening’ betaalt van de uitkeringskosten, mochten die zich onverhoopt
toch voordoen (zodat deze niet automatisch volledig bij het Participatiefonds terechtkomt).
Indien nodig wordt er een externe partij gevraagd om op basis van de registratie een landelijk beeld te
schetsen en de overleggen van de landelijke begeleidingscommissie voor te bereiden.
Er wordt zo snel mogelijk na de ingangsdatum van deze overeenkomst door het Participatiefonds een
nulmeting gedaan naar personeelscategorieën a) en b). Vervolgens wordt deze meting ieder half jaar
herhaald, waardoor het verloop van het betrokken personeel in beeld wordt gebracht. Deze nulmeting
bevat tenminste informatie over de aantallen mensen die het betreft, over de geografische spreiding,
het type dienstverband, verwachte perspectief en over de achtergrond van deze mensen, onder
andere welke bevoegdheden zij hebben. Daarbij wordt 1 mei 2012 als basis genomen voor de
omvang en registratie van de groep betrokken personeelsleden zodat ook inzichtelijk is welke
personeelsleden al vóór het uitvoeren van de nulmeting personeel zijn overgenomen.
Daarnaast wordt ten aanzien van bovengenoemde personeelscategorieën c), d) en e) onderzocht in
welke mate er sprake is van personeel dat als gevolg van de invoering van het nieuwe stelsel zijn of
haar baan dreigt te verliezen. Indien dat het geval is geldt ook voor deze betrokken personeelsleden
dat zij zo veel mogelijk worden geplaatst in een functie waar hun expertise ingezet kan worden in het
nieuwe samenwerkingsverband. Tevens worden deze personeelscategorieën opgenomen in de
registratie en monitoring.
94
95
11. Meerjarenbegroting
Meerjarenbegroting Passend onderwijs PO Eindhoven 2014-2021
Versie 230414
96
Begroting 2014-2015 SWV Passend onderwijs Eindhoven e.o., regio PO 3007
versie 230414 2014-2015
BATEN baten lasten
Ondersteuningsmiddelen BAO, licht (€157 per 3.393.130,00€
Normatief onderst. budget, zwaar (€ 323 per
Correctiebedrag ivm verevening
Schoolmaatschappelijk werk 135.000,00€
Inkomend grensverkeer [6 lln] € 24.348,36
Rente-inkomsten 3.000,00€
Overige baten voorgaande jaren
Bekostiging zware ondersteuning
aan SWV normbekostiging 369.763,00€
aan SWV overgangsbekostiging 2.279.724,00€
LASTEN
Overdracht aan SBO: 120 lln boven 2% norm 513.558,00€
Flexibele instroom 289.692,90€
Uitgaand grensverkeer [8 lln] 32.464,48€
Overdracht middelen ivm lichte onderst. 2.578.379,00€
Lasten uit voorgaande jaren
Ondersteuningskosten SO: 362 leerlingen
AB-gelden, naar SO
Nieuw beleid: Overgangsreg.ivm einde LGF 1.265.592,34€
Operationele kosten SWV 280.000,00€
Verdere ontw.kosten 2014-2015 60.000,00€
Reservering voor AWBZ-aanvragen 88.800,00€
Bijdrage Steunpunt autisme [0,2 fte} 15.000,00€
Overdracht middelen aan besturen ivm zware 981.000,00€
Onvoorzien € 100.000,00 Saldo € 478,64
Totaal 6.204.965,36€ 6.204.965,36€
97
Meerjarenbegroting SWV Passend onderwijs Eindhoven 2014-2021, PO 30.07 versie 23-04-2014
2014-2015 2015-2016 2016-2017 2017-2018
BATEN baten lasten baten lasten baten lasten baten lasten
Ondersteuningsmiddelen BAO, licht (€157 per ll.) 3.393.130,00€ 3.393.130,00€ 3.393.130,00€ 3.393.130,00€
Normatief onderst. budget, zwaar (€ 323 per ll.) 7.213.158,00€ 7.213.158,00€ 7.213.158,00€
Correctiebedrag ivm verevening 1.515.620,00€ 1.364.058,00€ 1.136.715,00€
Schoolmaatschappelijk werk 135.000,00€ 140.000,00€ 140.000,00€ 140.000,00€
Inkomend grensverkeer [6 lln] € 24.348,36 € 24.348,36 € 24.348,36 € 24.348,36
Rente-inkomsten 3.000,00€ 3.000,00€ 3.000,00€ 3.000,00€
Overige baten voorgaande jaren
Bekostiging zware ondersteuning
aan SWV normbekostiging 369.763,00€
aan SWV overgangsbekostiging 2.279.724,00€
LASTEN
Overdracht aan SBO: 120 lln boven 2% norm 513.558,00€ 513.558,00€ 513.558,00€ 513.558,00€
Flexibele instroom 289.692,90€ 289.692,90€ 289.692,90€ 289.692,90€
Uitgaand grensverkeer [8 lln] 32.464,48€ 32.464,48€ 32.464,48€ 32.464,48€
135.000,00€ 135.000,00€ 135.000,00€
Overdracht middelen aan besturen ivm lichte onderst. 2.578.379,00€ 2.578.379,00€ 2.578.379,00€ 2.578.379,00€
Lasten uit voorgaande jaren
Ondersteuningskosten SO: 362 leerlingen 3.977.439,00€ 3.977.439,00€ 3.977.439,00€
AB-gelden, naar SO 1.593.366,00€
Nieuw beleid: Overgangsreg.ivm einde LGF 1.265.592,34€ 632.810,00€ € -
Operationele kosten SWV 280.000,00€ 280.000,00€ 280.000,00€ 280.000,00€
Verdere ontw.kosten 2014-2015 en later 60.000,00€ 30.000,00€ 20.000,00€ 20.000,00€
Reservering voor AWBZ-aanvragen 88.800,00€
Bijdrage Steunpunt autisme [0,2 fte} 15.000,00€ 15.000,00€
Overdracht middelen aan besturen ivm zware onderst. 981.000,00€
Onvoorzien € 100.000,00 € 50.000,00 Saldo € 478,64 € 2.161.546,98 € 4.311.160,98 € 4.083.817,98
Totaal 6.204.965,36€ 6.204.965,36€ 12.289.256,36€ 12.289.256,36€ 12.137.694,36€ 12.137.694,36€ 11.910.351,36€ 11.910.351,36€
98
Meerjarenbegroting SWV Passend onderwijs Eindhoven 2014-2021, PO 30.07 versie 23-04-2014
2018-2019 2019-2020 2020-2021
BATEN baten lasten baten lasten baten lasten
Ondersteuningsmiddelen BAO, licht (€157 per ll.) 3.393.130,00€ 3.393.130,00€ 3.393.130,00€
Normatief onderst. budget, zwaar (€ 323 per ll.) 7.213.158,00€ 7.213.158,00€ 7.213.158,00€
Correctiebedrag ivm verevening 909.372,00€ 454.686,00€ -€
Schoolmaatschappelijk werk 140.000,00€ 140.000,00€ 140.000,00€
Inkomend grensverkeer [6 lln] € 24.348,36 € 24.348,36 € 24.348,36
Rente-inkomsten 3.000,00€ 3.000,00€ 3.000,00€
Overige baten voorgaande jaren
Bekostiging zware ondersteuning
aan SWV normbekostiging
aan SWV overgangsbekostiging
LASTEN
Overdracht aan SBO: 120 lln boven 2% norm 513.558,00€ 513.558,00€ 513.558,00€
Flexibele instroom 289.692,90€ 289.692,90€ 289.692,90€
Uitgaand grensverkeer [8 lln] 32.464,48€ 32.464,48€ 32.464,48€
135.000,00€ 135.000,00€ 135.000,00€
Overdracht middelen aan besturen ivm lichte onderst. 2.578.379,00€ 2.578.379,00€ 2.578.379,00€
Lasten uit voorgaande jaren
Ondersteuningskosten SO: 362 leerlingen 3.977.439,00€ 3.977.439,00€ 3.977.439,00€
AB-gelden, naar SO
Nieuw beleid: Overgangsreg.ivm einde LGF
Operationele kosten SWV 280.000,00€ 280.000,00€ 280.000,00€
Verdere ontw.kosten 2014-2015 en later 20.000,00€ 20.000,00€ 20.000,00€
Reservering voor AWBZ-aanvragen
Bijdrage Steunpunt autisme [0,2 fte}
Overdracht middelen aan besturen ivm zware onderst.
OnvoorzienSaldo € 3.856.474,98 € 3.401.788,98 € 2.947.102,98
Totaal 11.683.008,36€ 11.683.008,36€ 11.228.322,36€ 11.228.322,36€ 10.773.636,36€ 10.773.636,36€
99
Berekening SBO-overdracht 2014-2015 voor SWV PaO
aantal
leerlingen
zorgbeko
stiging
voor
SWV
bedrag
zorgbekost
iging x
leerlingen
aantal
Zorgbeko
stiging
bedrag MI
Totale
overdracht
2%
zorglln
voor
OCW
Brinnummer 1 okt 2013 N € € € N
Reis van Brandaan 14VJ 159 33,8298 137.283,31 7.496,34 144.779,65 125,1702
Petraschool 19QB 156 33,1915 134.693,06 7.354,90 142.047,96 122,8085
De Vijfkamp 12EP 153 32,5532 132.102,80 7.213,46 139.316,27 120,4468
Jan Nieuwenhuizenschool 20ZJ 96 20,4255 82.888,03 4.526,09 87.414,13 75,5745
486.967,20 26.590,80 513.558,00
totaal SBO-scholen 564 120 444,00
totaal leerlingen SWV 22.221
2% totaal leerlingenaantal 444
deelnamepercentage 2,54
aantal leerlingen boven 2% 120
zorgbekostiging 4058,06
MI per SBO-leerling 221,59
leerlingen
Berekening bedrag flexibele instroom SBO 2014-2015
bedrag aantal totaal
Voor gem. 42 leerlingen, na 01-10-2013 6897,45 42 289.692,90
100
bron: Kengetallen DUO 01-10-2013
Verdeling rugzakken over besturen, obv teldatum 01-10-2013
Bekostigingscat. cat 1 cat 2 cat1 cat 3 cat 1 cat 1 1-10-2013
Schoolsoort cl 4 zmok lg mytyl lz mg tyltyl zmlk zmlk bb cl 1 cl 2
totaal cl 3 en 4
Best 33 5 1 0 0 1 0 8 40
Vrije Sch De Regenboog 12 0 0 0 0 2 2 0 14
Reg Internat School 2 0 0 0 0 1 0 0 3
Geref Basissch Immanuel 2 0 0 0 0 0 0 1 2
Platoo 12 3 0 0 0 0 0 0 15
Evangelische Basisschool 7 0 0 0 0 0 0 0 7
Islamitische Basisschool 0 0 0 0 0 0 0 0 0
V S B Woensel, Brabant 4 0 0 0 0 0 0 1 4
BS De Krommen Hoek 0 0 0 0 0 0 0 1 0
salto reg. BAO 75 2 6 1 3 9 2 11 96
salto SBO rugzakken 30 2 0 0 4 0 0 4 36
SKPO reg. BAO 63 6 8 1 2 9 3 21 89
SKPO SBO rugzakken 20 0 1 0 6 0 0 3 27
totaal SWV Eindhoven e.o. PO30-07 260 18 16 2 15 22 7 50 333
101
Rugzakken in geld per bestuur
Totaal per
bestuur
Definitief
bedrag
bij 100%
rugzakverg. * 54,89%
cl 4 zmok lg mytyl lz mg tyltyl zmlk zmlk bb
Best 235.454,67 67.918,80 7.134,99 0,00 0,00 14.155,98 324.664,44 178.208,31
Vrije Sch De Regenboog 85.619,88 0,00 0,00 0,00 0,00 28.311,96 113.931,84 62.537,19
Reg Internat School 14.269,98 0,00 0,00 0,00 0,00 14.155,98 28.425,96 15.603,01
Geref Basissch Immanuel 14.269,98 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 14.269,98 7.832,79
Platoo 85.619,88 21.407,97 0,00 0,00 0,00 0,00 107.027,85 58.747,59
Evangelische Basisschool 49.944,93 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 49.944,93 27.414,77
Islamitische Basisschool 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
V S B Woensel, Brabant 28.539,96 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 28.539,96 15.665,58
BS De Krommen Hoek 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
salto reg. BAO 535.124,25 14.271,98 42.809,94 13.583,76 21.233,97 127.403,82 754.427,72 414.105,38
salto SBO rugzakken 85.942,80 5.731,52 0,00 0,00 11.231,04 0,00 102.905,36 56.484,75
SKPO reg. BAO 449.504,37 42.815,94 57.079,92 13.583,76 14.155,98 127.403,82 704.543,79 386.724,09
SKPO SBO rugzakken 57.295,20 0,00 2.864,76 0,00 16.846,56 0,00 77.006,52 42.268,88
totaal SWV Eindhoven e.o. PO30-07 1.641.585,90 152.146,21 109.889,61 27.167,52 63.467,55 311.431,56 2.305.688,35 1.265.592,34
Totaalbedrag 100% compensatie van LGF-bedragen 2.305.688,35
Relevante parameters:
1. Er komt een overgangsregeling LGF voor schooljaren.Compensatie LGF 2014-2015 obv totaalbedrag van € 1.265.620
2. Voor 2014-2015 is € 1.265.620 beschikbaar gesteld; voor 2015-2016 de helft, € 632.810
3. Bij de verdeling van het compensatiebedrag is het startpunt: de verdeling van de rugzakken per 01-10-2013, zie Kengetallen OCW
4. In de berekening van de bedragen is de onderwijssoort meegenomen; de bijbehorende bedragen voor 2013-2014 zijn in onderstaande tabel aangegeven; LET OP:
het gaat steeds om 2 bedragen: a] een bedrag voor personele inzet; b] een bedrag voor materiele instandhouding; we sommeren die in één bedrag per ll.)
het gaat om 3 categorieen SO leerlingen; en bij ZMLK een dubbel bedrag voor lln vanaf gr 3
het BAO krijgt andere bedragen dan het SBO
5. Wanneer het totaalbedrag aan LGF bekend is kunnen we bepalen welk percentage we kunnen betalenmet het bedrag van € 1.265.620.
Dit is 1.265.620 / 2.305.688 = 0,5489; is 54,89%
6. We passen dit percentage toe op de voorlopige bedragen per bestuur, en krijgen dan het definitieve bedrag LGF-overgangsregelling per bestuur.
102
Tabellen met de huidige LGF-bedragen, voor BAO en SBO
Tabel met LGF-vergoedingen schooldeel en MI 2013-2014: voor regulier BAO
Bekostigingscat. cat 1 cat 2 cat1 cat 3 cat 1 cat 1
Schoolsoort cl 4 zmok lg mytyl lz mg tyltyl zmlk zmlk bb
Bedrag personeel 6.119,99 6.119,99 6.119,99 12.568,76 6.119,99 12.239,98
Bedrag MI 1.015,00 1.016,00 1.015,00 1.015,00 958,00 1.916,00
Totaalbedrag per ll. 7.134,99 7.135,99 7.134,99 13.583,76 7.077,99 14.155,98
Tabel met LGF-vergoedingen schooldeel en MI 2013-2014: voor SBO
Bekostigingscat. cat 1 cat 2 cat1 cat 3 cat 1 cat 1
Schoolsoort cl 4 zmok lg mytyl lz mg tyltyl zmlk zmlk bb
Bedrag personeel 2.070,76 2.070,76 2.070,76 8.519,53 2.070,76 4.141,52
Bedrag MI 794,00 795,00 794,00 1.015,00 737,00 1.474,00
Totaalbedrag per ll. 2.864,76 2.865,76 2.864,76 9.534,53 2.807,76 5.615,52
103
Operationele kosten SWV Passend onderwijs PO Eindhoven e.o.
grootboek
nummer
kostendra
ger item budget
8206 ambtelijk secr./coordinatie 36.400
inhoudelijk SWV-medewerker 100.255
in te vullen vacature adm. medewerker 19.200
8143 bestuurskosten 16.340
8103 huur 13.305
8148 kantoorexploitatie 11.350
8001 automatisering en website 1500
8002 kantoorbenodigdheden 750
8003 abonnementen en vak literatuur 700
8004 drukwerk 1.500
8005 kopieerkosten 2.000
8006 porti 1.000
8007 reiskosten 1.000
8008 representatie 900
8009 mobiele telefonie 400
8010 vaste telefonie 600
8011 onvoorzien/diversen 1.000
8292 afschrijvingen 1.200
8104 studiedagen en congressen 5.000
8144 verzekeringen 1.450
8141 fin.adm. en bestuursonderst. 15.000
8205 TLV-Deskundigen:2x320uurx 60; max. 38.400
Kosten OPR 22.100
280.000
104
Middelen voor lichte ondersteuning per bestuur 2014-2015
Bestuur Leerlingen BAO Overdracht lichte ondersteuning per leerling (€) per leerling (€)
2014-2015 2014-2015 2013-2014
salto 6.593 705.710 107,04 99,52
SKPO 10.153 1.131.478 111,44 97,08
EBS 354 24.513 69,25 72,37
ISLAM. BS 229 39.262 171,45 163,1
St. Best Onderw. 2.647 409.147 154,57 128,01
PLATOO (2 sch.) 242 20.336 84,03 141,58
GBS BEST 127 24.148 190,14 179,39
Int. School Ehv 496 94.309 190,14 169,71
VSB 223 29.562 132,57 103,5
VS EHV-Z 393 61.886 157,47 156,38
KROMHOEK 200 38.028 190,14 179,39
Totaal 21.657 2.578.379
Middelen voor zware ondersteuning per bestuur 2014-2015
Bestuur Leerlingen BAO Proportioneel deel Overdracht zware ondersteuning
BAO + SBO 2014-2015
salto 6.842 0,3079 302.057
SKPO 10.468 0,4711 462.135
EBS 354 0,0159 15.628
ISLAM. BS 229 0,0103 10.110
St. Best Onderw. 2.647 0,1191 116.858
PLATOO (2 sch.) 242 0,0109 10.684
GBS BEST 127 0,0057 5.607
Int. School Ehv 496 0,0223 21.897
VSB 223 0,0100 9.845
VS EHV-Z 393 0,0177 17.350
KROMHOEK 200 0,0090 8.829
Totaal 22.221 1 981.000
105
Totaal PaO-middelen per bestuur
Bestuur I.v.m. lichte ondersteuningOvergangsregeling einde LGF I. v.m. zware ondersteuning Totaalbedrag per bestuur
salto 705.710 470.590 302.057 1.478.357
SKPO 1.131.478 428.993 462.135 2.022.606
EBS 24.513 27.415 15.628 67.556
ISLAM. BS 39.262 0 10.110 49.372
St. Best Onderw. 409.147 178.208 116.858 704.214
PLATOO (2 sch.) 20.336 58.748 10.684 89.767
GBS BEST 24.148 7.833 5.607 37.588
Int. School Ehv 94.309 15.603 21.897 131.809
VSB 29.562 15.666 9.845 55.072
VS EHV-Z 61.886 62.537 17.350 141.773
KROMHOEK 38.028 0 8.829 46.857
Totaal 2.578.379 1.265.592 981.000 4.824.971
106
12. Stroomschema’s
Leerling zit op reguliere school en school of ouders
constateren dat misschien extra ondersteuning nodig is
START
Zorgplicht als leerling al op school zit (voor po en vo) Stroomschema 4
passend onderwijs
Legenda
Keuze / actiepunt
Beschikbare tijd (in weken)
Termijn telt niet door
Ontwikkelingsperspectief
In ontwikkeling
Meer informatie over mogelijk geschil: www.geschillenpassendonderwijs.nl
Toelichting
wk
Mogelijk geschil
OP
Extragegevens
van ouders nodig?
JA Ouders leveren extra gegevens aan
Plaatsing op lwoo/pro tot 1-8-2015 via RvC
via Regionale Verwijzingscommissie (RvC)
Oktober 2013
School onderzoekt of extra ondersteuning nodig is
Inschatting: heeft de
leerling extra ondersteuning
nodig?
NEEToelating volgens
reguliere aanmeldings-procedure
ExtraOndersteuning
nodig vanuit cluster 1/2?
Directe plaatsingop cluster 1 of 2
instelling voor bepaalde periode
Arrangement:begeleiding van cluster 1 of 2 in-
stelling in het regulier of speciaal onderwijs
Commissie van Onderzoek
JA
JANEE
School heeft zorgplicht 3
Kunnen we de ondersteuning
zelf bieden?
JA
NEE
Plaatsing op aanmeldschool
Afgeven tlv en school bereid toe te laten
Extra ondersteuning binnen SOP en/of met
extra middelen swv
Extra ondersteuning nodig, maar tijdelijk niet mogelijk in het onderwijs
Indien aanwezig: onder-steuning binnen lwoo
OP
Ouders schrijven in op vso
Zorgplicht gaat over naar nieuwe school
5 6
8
Zoeken naar anderereguliere school
Plaatsing op andere reguliere school.
OP
Zorgplicht gaat over naar nieuwe school
48
Toelaat-baarheid
vso
JA
NEE
Swv beslist
Plaatsing op OPDC
OP
7
Inschrijving en zorgplicht bij aanmeldschool
NEE
JA
8
Verhuizen met een toelaatbaarheidsverklaring (tlv)6Bij de eerste inschrijving is het samenwerkingsverband van de woonplaats van de leerling ver-antwoordelijk voor het afgeven en betalen van de toelaatbaarheidsverklaring. Ook als de leerling verhuist. Na afloop van de termijn moet hetzelfde samenwerkingsverband indien nodig een nieuwe tlv afgeven. Wordt een leerling verwezen vanuit het regulier onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs ((v)so), dan geeft het samenwerkingsverband van de verwijzende school de tlv af en be-taalt voor plaatsing in het (v)so. Dit samenwerkingsverband beoordeelt ook of de leerling nog steeds in aanmerking komt voor een tlv. Ouders kunnen alleen bij dit samenwerkingsverband bezwaar maken tegen deze beslissing. Bij de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onder-wijs is sprake van een eerste inschrijving. Het samenwerkingsverband van de nieuwe woonplaats van de leerling is dan aan zet.
Voorbeeld: een leerling verhuist van Zoetermeer naar Groningen en de tlv is nog geldig. De leerling kan dan direct worden ingeschreven bij een (v)so-school in Groningen. Zoetermeer blijft betalen. Na afloop van de termijn moet het samenwerkingsverband van Zoetermeer bepalen of plaatsing in het (v)so nog steeds aan de orde is en eventueel een nieuwe tlv afgeven. De ouders kunnen alleen bij dit samenwerkingsverband bezwaar maken.
Hoe stelt de school vast of extra ondersteuning nodig is?
De school schat op basis van de door de ouders aangeleverde informatie in of de leerling extra on-dersteuning nodig heeft. Dit doet een school op basis van eigen ervaring en kennis van bijvoorbeeld welke ondersteuning de leraren op de school zelf kunnen bieden. De school maakt een inschatting op basis van de beschikbare informatie, ook als die beperkt is. Als de school vindt dat de informatie daar aanleiding voor geeft, kan de school onderzoeken of de leerling extra ondersteuning nodig heeft. Als er geen aanleiding is om verder onderzoek te doen, is dat niet nodig.
Om te onderzoeken of een leerling extra ondersteuning nodig heeft, gebruikt de school de informa-tie van de ouders, eventueel aangevuld met informatie van het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of het onderwijskundig rapport van de voorgaande school voor primair onderwijs (bij aanmelding in het voortgezet onderwijs). Als het kind al op een school zit, vormt de informatie van die school ook een belangrijke bron voor de school waar het kind is aangemeld. Heeft de school onvoldoende informatie voor een goede beoordeling, dan kan de school extra informatie vragen aan de ouders. Wil de school dat een psycholoog of een orthopedagoog aanvullend onderzoek doet, dan moeten de ouders daar toestemming voor geven. Ook als de school informatie over de leerling bij andere in-stanties wil opvragen, moeten de ouders toestemming geven. Wanneer deze aanvullende informatie niet beschikbaar is of komt, moet de school werken met informatie die er wel is. Ook als de ouders aangeven dat ze geen informatie willen leveren, moet de school het onderzoek uitvoeren met de informatie die wel beschikbaar is.
De school kan de extra ondersteuning aan leerlingen op veel manieren vormgeven. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de mogelijkheden van de school, zet de school de extra ondersteuning in. De ondersteuning is er altijd op gericht om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling.
2
Wat is een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) en wat zijn voorwaarden?Een voorwaarde voor plaatsing in het speciaal basisonderwijs (sbo) of (voortgezet) speciaal onder-wijs (v)so is dat het samenwerkingsverband daarmee instemt. In dat geval krijgt de leerling een toelaatbaarheidsverklaring. In het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband staat in de vorm van processen en criteria beschreven welke leerlingen in aanmerking komen voor plaatsing in het sbo en (v)so.
Om te beoordelen of een leerling een tlv krijgt, vraagt het samenwerkingsverband in elk geval advies aan deskundigen. Bij een positief besluit geef het samenwerkingsverband een tlv af. Daarop staat het nummer van het samenwerkingsverband, van de toelaatbaarheidsverklaring, de start- en einddatum en het bekostigingsniveau (laag/midden/hoog). Verder gelden de volgende voorwaarden:• Het bevoegd gezag van de school van aanmelding vraagt de tlv aan. Dit is dus niet de verant-
woordelijkheid van de ouders. Voor het sbo is dit een school voor basisonderwijs of sbo-school. Voor een tlv voor het vso, is dit een school voor voortgezet onderwijs of een vso-school.
• De school en ouders kunnen bij het samenwerkingsverband bezwaar aantekenen tegen het besluit van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband moet zich dan door de bezwaaradviescommissie van het samenwerkingsverband laten adviseren.
Als het samenwerkingsverband geen tlv afgeeft, moet de school waar de leerling is aangemeld of geplaatst op zoek naar een andere passende plek voor de leerling. De zorgplicht blijft dan bij de aanmeldingsschool of de school waar de leerling al zit.
5Voorwaarden aanmelding bij reguliere school
De aanmeldingsprocedure van de school is leidend. Natuurlijk kunnen ouders voor de inschrijving het schoolondersteuningsprofiel in de schoolgids raadplegen. Nadat de ouders hun kind schriftelijk hebben aangemeld, kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande voorwaarden:• Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).• Ouders respecteren de grondslag van de school.• Voor primair onderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar. Kinderen die jonger zijn, kunnen
op een wachtlijst (‘lijst van vooraanmeldingen’) worden geplaatst.• Voor voortgezet onderwijs: de leerling moet voldoen aan het Inrichtingsbesluit, dat wil zeggen dat er
uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma. Dit betekent dat een leerling met een vmbo-ad-vies niet toelaatbaar is tot het vwo.
• Het gaat om een leerling die extra ondersteuning nodig heeft. • Ouders moeten bij de aanmelding aangeven dat ze vermoeden dat hun kind extra ondersteuning
nodig heeft.• Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun kind nog
meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:• Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de ouders welke
school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig is.• Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders als eerste
voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met de ouders 1 school worden aange-wezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De termijn om een passende plek voor een leerling te vinden, gaat in vanaf het moment dat de school de aanmelding heeft ontvangen. Dat is doorgaans op de datum dat de ouders het aanmeldingsformulier hebben ingevuld. De school kan dit bijvoorbeeld in een ontvangstbevestiging aangeven. Vervolgens heeft de school 6 weken de tijd om een passende plek te vinden. Dit zijn gewone weken, geen schoolweken. Eventueel kan deze termijn met 4 weken worden verlengd.
1
Wanneer geldt de zorgplicht?
De zorgplicht gaat in als blijkt dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft om het onderwijs goed te kunnen doorlopen. Voordat de zorgplicht ingaat, moet zijn voldaan aan de aanmeldings-voorwaarden (zie 1) en moet de school hebben vastgesteld dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft (zie 2).
De zorgplicht geldt juridisch gezien voor het bevoegd gezag: het schoolbestuur. In de praktijk vult de school waar de leerling is aangemeld de zorgplicht in.
3
Voorwaarden voor plaatsing op een andere reguliere school
Als een reguliere school constateert dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft en de school kan die ondersteuning zelf niet bieden, gaat de school in overleg met de ouders. In dat gesprek geeft de school aan of er een reguliere school is die wel een passend programma kan bieden en zo ja, welke school dit is. Dit kan een school binnen het eigen samenwerkingsverband zijn, maar dat is niet verplicht.
De school heeft hiermee nog niet aan de volledige zorgplicht voldaan. De school van aanmelding moet op basis van het gesprek met de ouders een voorstel doen voor plaatsing op een andere regu-liere school of een school voor speciaal onderwijs. Deze school moet plek hebben en bereid zijn om de leerling toe te laten. Het is dan aan de ouders om hun kind vervolgens op die school in te schrij-ven. Pas op dat moment gaat de zorgplicht over naar de nieuwe school.
Zijn ouders het niet eens met het voorgestelde aanbod, dan kunnen zij bezwaar aantekenen bij het bevoegd gezag van de (eerste) school of de tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering om een oordeel vragen. Of ze kunnen besluiten om hun kind bij een andere school aan te melden. Deze nieuwe school krijgt dan de zorgplicht.
4
Verhuizen met extra ondersteuning 7Een leerling functioneert nu goed met extra ondersteuning in het regulier onderwijs. Hij verhuist naar een andere woonplaats en wil daar ook graag extra ondersteuning op een reguliere school ontvangen. De ouders melden de leerling dan aan op deze nieuwe school en de school schat op basis van de ontvangen informatie (bijvoorbeeld het ontwikkelingsperspectief van de oude school) in of de leerling ook op de nieuwe school extra ondersteuning nodig heeft. Maar het verschilt per school hoe die extra ondersteuning is ingericht. Het is mogelijk dat de nieuwe school op een andere manier extra ondersteuning biedt. Elke school maakt zelf opnieuw de inschatting of de leerling inderdaad extra ondersteuning nodig heeft en hoe de school dit het beste kan invullen.
Wat is het ontwikkelingsperspectief8De school stelt een ontwikkelingsperspectief op voor leerlingen die extra ondersteuning nodig heb-ben. Hierin staat het verwachte uitstroomniveau van de leerling. Ook staat in het ontwikkelingsper-spectief welke ondersteuning en begeleiding de leerling krijgt om dit uitstroomniveau te halen. De school voert op overeenstemming gericht overleg met de ouders over het ontwikkelingsperspectief. Scholen in het voortgezet onderwijs betrekken ook de leerling zelf hierbij. Als de leerling meerderja-rig en handelingsbekwaam is, is dit zelfs verplicht.
OP
Aanmelding bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so)De aanmelding bij het (v)so gebeurt altijd schriftelijk. Nadat de leerling schriftelijk is aangemeld, , kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande voorwaarden:• Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).• Ouders respecteren de grondslag van de school.• Voor speciaal basisonderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar. • Voor voortgezet speciaal onderwijs: als de leerling wordt aangemeld voor het diplomagerichte
uitstroomprofiel, moet de leerling voldoen aan het Inrichtingsbesluit. Dat wil zeggen dat er uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma.
• Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun kind nog meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:• Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de ouders welke
school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig is.• Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders als
eerste voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met de ouders 1 school worden aangewezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De zorgplicht geldt ook als er voor een leerling (nog) geen toelaatbaarheidsverklaring (tlv) is afgege-ven. De aanmeldingsschool moet voor deze leerling op zoek naar een andere passende plek.
9
Teksten en toelichtingen bij stroomschema’s
Legenda
Keuze / actiepunt
Beschikbare tijd (in weken)
Termijn telt niet door
Ontwikkelingsperspectief
In ontwikkeling
Meer informatie over mogelijk geschil: www.geschillenpassendonderwijs.nl
Toelichting
wk
Mogelijk geschil
OP
Leerling staat nog niet ingeschreven op een po-school
en ouders melden de leerling aan
START
School onderzoekt of extra ondersteuning nodig is
School heeft zorgplicht 3
Inschatting: heeft de
leerling extra ondersteuning
nodig?
Kunnen we de ondersteuning
zelf bieden?
Termijnverstreken?
Verlengingnodig?
NEE
NEE
JAJA
JA
NEE
Toelating volgens reguliere aanmeldings-
procedure
Plaatsing op aanmeldschool
Extra ondersteuning binnen SOP en/of met
extra middelen swv
Extra ondersteuning nodig, maar tijdelijk niet mogelijk in het onderwijs
4wk
Zorgplicht aanmelding bij reguliere po-school Stroomschema 1
passend onderwijs
OP
1
2
8
Zoeken naar anderereguliere school
Plaatsing op andere reguliere school
OP
Zorgplicht gaat over naar nieuwe school
48
Extraondersteuning
nodig vanuit cluster 1 of 2?
Toelaat-baarheid
sbao of so
JA
NEE
Directe plaatsingop cluster 1 of 2
instelling voor bepaalde periode
Arrangement:begeleiding van cluster 1 of 2
instelling in het regulier of speciaal onderwijs
Commissie van Onderzoek
Swv beslist
Plaatsing op OPDC
OP8
Tijdelijke plaatsingop aanmeldschool
(onderzoek loopt door)
<10wk
JA
JA
NEE
NEE
Inschrijving en zorgplicht bij aanmeldschool
Extragegevens
van ouders nodig?
JA
Ouders leveren extra gegevens aan
6wk
Start onderzoeks-termijn
Afgeven tlv en school bereid toe te laten
Ouders schrijven in op sbao of so
Zorgplicht gaat over naar nieuwe school
5 6
Oktober 2013
Verhuizen met een toelaatbaarheidsverklaring (tlv)6Bij de eerste inschrijving is het samenwerkingsverband van de woonplaats van de leerling ver-antwoordelijk voor het afgeven en betalen van de toelaatbaarheidsverklaring. Ook als de leerling verhuist. Na afloop van de termijn moet hetzelfde samenwerkingsverband indien nodig een nieuwe tlv afgeven. Wordt een leerling verwezen vanuit het regulier onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs ((v)so), dan geeft het samenwerkingsverband van de verwijzende school de tlv af en be-taalt voor plaatsing in het (v)so. Dit samenwerkingsverband beoordeelt ook of de leerling nog steeds in aanmerking komt voor een tlv. Ouders kunnen alleen bij dit samenwerkingsverband bezwaar maken tegen deze beslissing. Bij de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onder-wijs is sprake van een eerste inschrijving. Het samenwerkingsverband van de nieuwe woonplaats van de leerling is dan aan zet.
Voorbeeld: een leerling verhuist van Zoetermeer naar Groningen en de tlv is nog geldig. De leerling kan dan direct worden ingeschreven bij een (v)so-school in Groningen. Zoetermeer blijft betalen. Na afloop van de termijn moet het samenwerkingsverband van Zoetermeer bepalen of plaatsing in het (v)so nog steeds aan de orde is en eventueel een nieuwe tlv afgeven. De ouders kunnen alleen bij dit samenwerkingsverband bezwaar maken.
Hoe stelt de school vast of extra ondersteuning nodig is?
De school schat op basis van de door de ouders aangeleverde informatie in of de leerling extra on-dersteuning nodig heeft. Dit doet een school op basis van eigen ervaring en kennis van bijvoorbeeld welke ondersteuning de leraren op de school zelf kunnen bieden. De school maakt een inschatting op basis van de beschikbare informatie, ook als die beperkt is. Als de school vindt dat de informatie daar aanleiding voor geeft, kan de school onderzoeken of de leerling extra ondersteuning nodig heeft. Als er geen aanleiding is om verder onderzoek te doen, is dat niet nodig.
Om te onderzoeken of een leerling extra ondersteuning nodig heeft, gebruikt de school de informa-tie van de ouders, eventueel aangevuld met informatie van het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of het onderwijskundig rapport van de voorgaande school voor primair onderwijs (bij aanmelding in het voortgezet onderwijs). Als het kind al op een school zit, vormt de informatie van die school ook een belangrijke bron voor de school waar het kind is aangemeld. Heeft de school onvoldoende informatie voor een goede beoordeling, dan kan de school extra informatie vragen aan de ouders. Wil de school dat een psycholoog of een orthopedagoog aanvullend onderzoek doet, dan moeten de ouders daar toestemming voor geven. Ook als de school informatie over de leerling bij andere in-stanties wil opvragen, moeten de ouders toestemming geven. Wanneer deze aanvullende informatie niet beschikbaar is of komt, moet de school werken met informatie die er wel is. Ook als de ouders aangeven dat ze geen informatie willen leveren, moet de school het onderzoek uitvoeren met de informatie die wel beschikbaar is.
De school kan de extra ondersteuning aan leerlingen op veel manieren vormgeven. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de mogelijkheden van de school, zet de school de extra ondersteuning in. De ondersteuning is er altijd op gericht om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling.
2
Wat is een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) en wat zijn voorwaarden?Een voorwaarde voor plaatsing in het speciaal basisonderwijs (sbo) of (voortgezet) speciaal onder-wijs (v)so is dat het samenwerkingsverband daarmee instemt. In dat geval krijgt de leerling een toelaatbaarheidsverklaring. In het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband staat in de vorm van processen en criteria beschreven welke leerlingen in aanmerking komen voor plaatsing in het sbo en (v)so.
Om te beoordelen of een leerling een tlv krijgt, vraagt het samenwerkingsverband in elk geval advies aan deskundigen. Bij een positief besluit geef het samenwerkingsverband een tlv af. Daarop staat het nummer van het samenwerkingsverband, van de toelaatbaarheidsverklaring, de start- en einddatum en het bekostigingsniveau (laag/midden/hoog). Verder gelden de volgende voorwaarden:• Het bevoegd gezag van de school van aanmelding vraagt de tlv aan. Dit is dus niet de verant-
woordelijkheid van de ouders. Voor het sbo is dit een school voor basisonderwijs of sbo-school. Voor een tlv voor het vso, is dit een school voor voortgezet onderwijs of een vso-school.
• De school en ouders kunnen bij het samenwerkingsverband bezwaar aantekenen tegen het besluit van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband moet zich dan door de bezwaaradviescommissie van het samenwerkingsverband laten adviseren.
Als het samenwerkingsverband geen tlv afgeeft, moet de school waar de leerling is aangemeld of geplaatst op zoek naar een andere passende plek voor de leerling. De zorgplicht blijft dan bij de aanmeldingsschool of de school waar de leerling al zit.
5Voorwaarden aanmelding bij reguliere school
De aanmeldingsprocedure van de school is leidend. Natuurlijk kunnen ouders voor de inschrijving het schoolondersteuningsprofiel in de schoolgids raadplegen. Nadat de ouders hun kind schriftelijk hebben aangemeld, kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande voorwaarden:• Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).• Ouders respecteren de grondslag van de school.• Voor primair onderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar. Kinderen die jonger zijn, kunnen
op een wachtlijst (‘lijst van vooraanmeldingen’) worden geplaatst.• Voor voortgezet onderwijs: de leerling moet voldoen aan het Inrichtingsbesluit, dat wil zeggen dat er
uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma. Dit betekent dat een leerling met een vmbo-ad-vies niet toelaatbaar is tot het vwo.
• Het gaat om een leerling die extra ondersteuning nodig heeft. • Ouders moeten bij de aanmelding aangeven dat ze vermoeden dat hun kind extra ondersteuning
nodig heeft.• Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun kind nog
meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:• Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de ouders welke
school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig is.• Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders als eerste
voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met de ouders 1 school worden aange-wezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De termijn om een passende plek voor een leerling te vinden, gaat in vanaf het moment dat de school de aanmelding heeft ontvangen. Dat is doorgaans op de datum dat de ouders het aanmeldingsformulier hebben ingevuld. De school kan dit bijvoorbeeld in een ontvangstbevestiging aangeven. Vervolgens heeft de school 6 weken de tijd om een passende plek te vinden. Dit zijn gewone weken, geen schoolweken. Eventueel kan deze termijn met 4 weken worden verlengd.
1
Wanneer geldt de zorgplicht?
De zorgplicht gaat in als blijkt dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft om het onderwijs goed te kunnen doorlopen. Voordat de zorgplicht ingaat, moet zijn voldaan aan de aanmeldings-voorwaarden (zie 1) en moet de school hebben vastgesteld dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft (zie 2).
De zorgplicht geldt juridisch gezien voor het bevoegd gezag: het schoolbestuur. In de praktijk vult de school waar de leerling is aangemeld de zorgplicht in.
3
Voorwaarden voor plaatsing op een andere reguliere school
Als een reguliere school constateert dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft en de school kan die ondersteuning zelf niet bieden, gaat de school in overleg met de ouders. In dat gesprek geeft de school aan of er een reguliere school is die wel een passend programma kan bieden en zo ja, welke school dit is. Dit kan een school binnen het eigen samenwerkingsverband zijn, maar dat is niet verplicht.
De school heeft hiermee nog niet aan de volledige zorgplicht voldaan. De school van aanmelding moet op basis van het gesprek met de ouders een voorstel doen voor plaatsing op een andere regu-liere school of een school voor speciaal onderwijs. Deze school moet plek hebben en bereid zijn om de leerling toe te laten. Het is dan aan de ouders om hun kind vervolgens op die school in te schrij-ven. Pas op dat moment gaat de zorgplicht over naar de nieuwe school.
Zijn ouders het niet eens met het voorgestelde aanbod, dan kunnen zij bezwaar aantekenen bij het bevoegd gezag van de (eerste) school of de tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering om een oordeel vragen. Of ze kunnen besluiten om hun kind bij een andere school aan te melden. Deze nieuwe school krijgt dan de zorgplicht.
4
Verhuizen met extra ondersteuning 7Een leerling functioneert nu goed met extra ondersteuning in het regulier onderwijs. Hij verhuist naar een andere woonplaats en wil daar ook graag extra ondersteuning op een reguliere school ontvangen. De ouders melden de leerling dan aan op deze nieuwe school en de school schat op basis van de ontvangen informatie (bijvoorbeeld het ontwikkelingsperspectief van de oude school) in of de leerling ook op de nieuwe school extra ondersteuning nodig heeft. Maar het verschilt per school hoe die extra ondersteuning is ingericht. Het is mogelijk dat de nieuwe school op een andere manier extra ondersteuning biedt. Elke school maakt zelf opnieuw de inschatting of de leerling inderdaad extra ondersteuning nodig heeft en hoe de school dit het beste kan invullen.
Wat is het ontwikkelingsperspectief8De school stelt een ontwikkelingsperspectief op voor leerlingen die extra ondersteuning nodig heb-ben. Hierin staat het verwachte uitstroomniveau van de leerling. Ook staat in het ontwikkelingsper-spectief welke ondersteuning en begeleiding de leerling krijgt om dit uitstroomniveau te halen. De school voert op overeenstemming gericht overleg met de ouders over het ontwikkelingsperspectief. Scholen in het voortgezet onderwijs betrekken ook de leerling zelf hierbij. Als de leerling meerderja-rig en handelingsbekwaam is, is dit zelfs verplicht.
OP
Aanmelding bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so)De aanmelding bij het (v)so gebeurt altijd schriftelijk. Nadat de leerling schriftelijk is aangemeld, , kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande voorwaarden:• Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).• Ouders respecteren de grondslag van de school.• Voor speciaal basisonderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar. • Voor voortgezet speciaal onderwijs: als de leerling wordt aangemeld voor het diplomagerichte
uitstroomprofiel, moet de leerling voldoen aan het Inrichtingsbesluit. Dat wil zeggen dat er uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma.
• Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun kind nog meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:• Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de ouders welke
school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig is.• Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders als
eerste voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met de ouders 1 school worden aangewezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De zorgplicht geldt ook als er voor een leerling (nog) geen toelaatbaarheidsverklaring (tlv) is afgege-ven. De aanmeldingsschool moet voor deze leerling op zoek naar een andere passende plek.
9
Teksten en toelichtingen bij stroomschema’s
Leerling staat nog niet ingeschreven op vo-school en ouders melden de leerling aan
START
Extragegevens
van ouders nodig?
Termijnverstreken?
Verlengingnodig?
NEE
JA
JA
Ouders leveren extra gegevens aan
Tijdelijke plaatsingop aanmeldschool
(onderzoek loopt door)
<10wk
6wk
4wk
Zorgplicht aanmelding bij reguliere vo-school Stroomschema 2
passend onderwijs
1
Plaatsing op lwoo/pro tot 1-8-2015 via RvC
Via Regionale Verwijzingscommissie (RvC)
Legenda
Keuze / actiepunt
Beschikbare tijd (in weken)
Termijn telt niet door
Ontwikkelingsperspectief
In ontwikkeling
Meer informatie over mogelijk geschil: www.geschillenpassendonderwijs.nl
Toelichting
wk
Mogelijk geschil
OP
Oktober 2013
School onderzoekt of extra ondersteuning nodig is
Inschatting: heeft de
leerling extra ondersteuning
nodig?
NEEToelating volgens
reguliere aanmeldings-procedure
Extraondersteuning
nodig vanuit cluster 1 of 2
Directe plaatsingop cluster 1 of 2
instelling voor bepaalde periode
Arrangement:begeleiding van cluster 1 of 2
instelling in het regulier of speciaal onderwijs
Commissie van Onderzoek
JA
JANEE
School heeft zorgplicht 3
Kunnen we de ondersteuning
zelf bieden?
JA
NEE
Plaatsing op aanmeldschool
Afgeven tlv en school bereid toe te laten
Extra ondersteuning binnen SOP en/of met
extra middelen swv
Extra ondersteuning nodig, maar tijdelijk niet mogelijk in het onderwijs
Indien aanwezig: onder-steuning binnen lwoo
OP
ouders schrijven in op vso
Zorgplicht gaat over naar nieuwe school
5 6
8
Zoeken naar anderereguliere school
Plaatsing op andere reguliere school
OP
Zorgplicht gaat over naar nieuwe school
48
Toelaat-baarheid
vso
JA
NEE
Swv beslist
Plaatsing op OPDC
OP
7
Inschrijving en zorgplicht bij aanmeldschool
NEE
JA
Start onderzoeks-termijn
2
8
Verhuizen met een toelaatbaarheidsverklaring (tlv)6Bij de eerste inschrijving is het samenwerkingsverband van de woonplaats van de leerling ver-antwoordelijk voor het afgeven en betalen van de toelaatbaarheidsverklaring. Ook als de leerling verhuist. Na afloop van de termijn moet hetzelfde samenwerkingsverband indien nodig een nieuwe tlv afgeven. Wordt een leerling verwezen vanuit het regulier onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs ((v)so), dan geeft het samenwerkingsverband van de verwijzende school de tlv af en be-taalt voor plaatsing in het (v)so. Dit samenwerkingsverband beoordeelt ook of de leerling nog steeds in aanmerking komt voor een tlv. Ouders kunnen alleen bij dit samenwerkingsverband bezwaar maken tegen deze beslissing. Bij de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onder-wijs is sprake van een eerste inschrijving. Het samenwerkingsverband van de nieuwe woonplaats van de leerling is dan aan zet.
Voorbeeld: een leerling verhuist van Zoetermeer naar Groningen en de tlv is nog geldig. De leerling kan dan direct worden ingeschreven bij een (v)so-school in Groningen. Zoetermeer blijft betalen. Na afloop van de termijn moet het samenwerkingsverband van Zoetermeer bepalen of plaatsing in het (v)so nog steeds aan de orde is en eventueel een nieuwe tlv afgeven. De ouders kunnen alleen bij dit samenwerkingsverband bezwaar maken.
Hoe stelt de school vast of extra ondersteuning nodig is?
De school schat op basis van de door de ouders aangeleverde informatie in of de leerling extra on-dersteuning nodig heeft. Dit doet een school op basis van eigen ervaring en kennis van bijvoorbeeld welke ondersteuning de leraren op de school zelf kunnen bieden. De school maakt een inschatting op basis van de beschikbare informatie, ook als die beperkt is. Als de school vindt dat de informatie daar aanleiding voor geeft, kan de school onderzoeken of de leerling extra ondersteuning nodig heeft. Als er geen aanleiding is om verder onderzoek te doen, is dat niet nodig.
Om te onderzoeken of een leerling extra ondersteuning nodig heeft, gebruikt de school de informa-tie van de ouders, eventueel aangevuld met informatie van het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of het onderwijskundig rapport van de voorgaande school voor primair onderwijs (bij aanmelding in het voortgezet onderwijs). Als het kind al op een school zit, vormt de informatie van die school ook een belangrijke bron voor de school waar het kind is aangemeld. Heeft de school onvoldoende informatie voor een goede beoordeling, dan kan de school extra informatie vragen aan de ouders. Wil de school dat een psycholoog of een orthopedagoog aanvullend onderzoek doet, dan moeten de ouders daar toestemming voor geven. Ook als de school informatie over de leerling bij andere in-stanties wil opvragen, moeten de ouders toestemming geven. Wanneer deze aanvullende informatie niet beschikbaar is of komt, moet de school werken met informatie die er wel is. Ook als de ouders aangeven dat ze geen informatie willen leveren, moet de school het onderzoek uitvoeren met de informatie die wel beschikbaar is.
De school kan de extra ondersteuning aan leerlingen op veel manieren vormgeven. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de mogelijkheden van de school, zet de school de extra ondersteuning in. De ondersteuning is er altijd op gericht om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling.
2
Wat is een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) en wat zijn voorwaarden?Een voorwaarde voor plaatsing in het speciaal basisonderwijs (sbo) of (voortgezet) speciaal onder-wijs (v)so is dat het samenwerkingsverband daarmee instemt. In dat geval krijgt de leerling een toelaatbaarheidsverklaring. In het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband staat in de vorm van processen en criteria beschreven welke leerlingen in aanmerking komen voor plaatsing in het sbo en (v)so.
Om te beoordelen of een leerling een tlv krijgt, vraagt het samenwerkingsverband in elk geval advies aan deskundigen. Bij een positief besluit geef het samenwerkingsverband een tlv af. Daarop staat het nummer van het samenwerkingsverband, van de toelaatbaarheidsverklaring, de start- en einddatum en het bekostigingsniveau (laag/midden/hoog). Verder gelden de volgende voorwaarden:• Het bevoegd gezag van de school van aanmelding vraagt de tlv aan. Dit is dus niet de verant-
woordelijkheid van de ouders. Voor het sbo is dit een school voor basisonderwijs of sbo-school. Voor een tlv voor het vso, is dit een school voor voortgezet onderwijs of een vso-school.
• De school en ouders kunnen bij het samenwerkingsverband bezwaar aantekenen tegen het besluit van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband moet zich dan door de bezwaaradviescommissie van het samenwerkingsverband laten adviseren.
Als het samenwerkingsverband geen tlv afgeeft, moet de school waar de leerling is aangemeld of geplaatst op zoek naar een andere passende plek voor de leerling. De zorgplicht blijft dan bij de aanmeldingsschool of de school waar de leerling al zit.
5Voorwaarden aanmelding bij reguliere school
De aanmeldingsprocedure van de school is leidend. Natuurlijk kunnen ouders voor de inschrijving het schoolondersteuningsprofiel in de schoolgids raadplegen. Nadat de ouders hun kind schriftelijk hebben aangemeld, kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande voorwaarden:• Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).• Ouders respecteren de grondslag van de school.• Voor primair onderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar. Kinderen die jonger zijn, kunnen
op een wachtlijst (‘lijst van vooraanmeldingen’) worden geplaatst.• Voor voortgezet onderwijs: de leerling moet voldoen aan het Inrichtingsbesluit, dat wil zeggen dat er
uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma. Dit betekent dat een leerling met een vmbo-ad-vies niet toelaatbaar is tot het vwo.
• Het gaat om een leerling die extra ondersteuning nodig heeft. • Ouders moeten bij de aanmelding aangeven dat ze vermoeden dat hun kind extra ondersteuning
nodig heeft.• Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun kind nog
meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:• Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de ouders welke
school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig is.• Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders als eerste
voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met de ouders 1 school worden aange-wezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De termijn om een passende plek voor een leerling te vinden, gaat in vanaf het moment dat de school de aanmelding heeft ontvangen. Dat is doorgaans op de datum dat de ouders het aanmeldingsformulier hebben ingevuld. De school kan dit bijvoorbeeld in een ontvangstbevestiging aangeven. Vervolgens heeft de school 6 weken de tijd om een passende plek te vinden. Dit zijn gewone weken, geen schoolweken. Eventueel kan deze termijn met 4 weken worden verlengd.
1
Wanneer geldt de zorgplicht?
De zorgplicht gaat in als blijkt dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft om het onderwijs goed te kunnen doorlopen. Voordat de zorgplicht ingaat, moet zijn voldaan aan de aanmeldings-voorwaarden (zie 1) en moet de school hebben vastgesteld dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft (zie 2).
De zorgplicht geldt juridisch gezien voor het bevoegd gezag: het schoolbestuur. In de praktijk vult de school waar de leerling is aangemeld de zorgplicht in.
3
Voorwaarden voor plaatsing op een andere reguliere school
Als een reguliere school constateert dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft en de school kan die ondersteuning zelf niet bieden, gaat de school in overleg met de ouders. In dat gesprek geeft de school aan of er een reguliere school is die wel een passend programma kan bieden en zo ja, welke school dit is. Dit kan een school binnen het eigen samenwerkingsverband zijn, maar dat is niet verplicht.
De school heeft hiermee nog niet aan de volledige zorgplicht voldaan. De school van aanmelding moet op basis van het gesprek met de ouders een voorstel doen voor plaatsing op een andere regu-liere school of een school voor speciaal onderwijs. Deze school moet plek hebben en bereid zijn om de leerling toe te laten. Het is dan aan de ouders om hun kind vervolgens op die school in te schrij-ven. Pas op dat moment gaat de zorgplicht over naar de nieuwe school.
Zijn ouders het niet eens met het voorgestelde aanbod, dan kunnen zij bezwaar aantekenen bij het bevoegd gezag van de (eerste) school of de tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering om een oordeel vragen. Of ze kunnen besluiten om hun kind bij een andere school aan te melden. Deze nieuwe school krijgt dan de zorgplicht.
4
Verhuizen met extra ondersteuning 7Een leerling functioneert nu goed met extra ondersteuning in het regulier onderwijs. Hij verhuist naar een andere woonplaats en wil daar ook graag extra ondersteuning op een reguliere school ontvangen. De ouders melden de leerling dan aan op deze nieuwe school en de school schat op basis van de ontvangen informatie (bijvoorbeeld het ontwikkelingsperspectief van de oude school) in of de leerling ook op de nieuwe school extra ondersteuning nodig heeft. Maar het verschilt per school hoe die extra ondersteuning is ingericht. Het is mogelijk dat de nieuwe school op een andere manier extra ondersteuning biedt. Elke school maakt zelf opnieuw de inschatting of de leerling inderdaad extra ondersteuning nodig heeft en hoe de school dit het beste kan invullen.
Wat is het ontwikkelingsperspectief8De school stelt een ontwikkelingsperspectief op voor leerlingen die extra ondersteuning nodig heb-ben. Hierin staat het verwachte uitstroomniveau van de leerling. Ook staat in het ontwikkelingsper-spectief welke ondersteuning en begeleiding de leerling krijgt om dit uitstroomniveau te halen. De school voert op overeenstemming gericht overleg met de ouders over het ontwikkelingsperspectief. Scholen in het voortgezet onderwijs betrekken ook de leerling zelf hierbij. Als de leerling meerderja-rig en handelingsbekwaam is, is dit zelfs verplicht.
OP
Aanmelding bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so)De aanmelding bij het (v)so gebeurt altijd schriftelijk. Nadat de leerling schriftelijk is aangemeld, , kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande voorwaarden:• Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).• Ouders respecteren de grondslag van de school.• Voor speciaal basisonderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar. • Voor voortgezet speciaal onderwijs: als de leerling wordt aangemeld voor het diplomagerichte
uitstroomprofiel, moet de leerling voldoen aan het Inrichtingsbesluit. Dat wil zeggen dat er uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma.
• Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun kind nog meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:• Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de ouders welke
school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig is.• Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders als
eerste voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met de ouders 1 school worden aangewezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De zorgplicht geldt ook als er voor een leerling (nog) geen toelaatbaarheidsverklaring (tlv) is afgege-ven. De aanmeldingsschool moet voor deze leerling op zoek naar een andere passende plek.
9
Teksten en toelichtingen bij stroomschema’s
Zorgplicht aanmelding bij sbao of (v)so-school Stroomschema 3
passend onderwijs
Legenda
Keuze / actiepunt
Beschikbare tijd (in weken)
Termijn telt niet door
Ontwikkelingsperspectief
Onder constructie
Meer informatie over mogelijk geschil: www.geschillenpassendonderwijs.nl
Toelichting
wk
Mogelijk geschil
OP
Oktober 2013
Legenda
Keuze / actiepunt
Beschikbare tijd (in weken)
Termijn telt niet door
Ontwikkelingsperspectief
In ontwikkeling
Meer informatie over mogelijk geschil: www.geschillenpassendonderwijs.nl
Toelichting
wk
Mogelijk geschil
OPLeerling staat nog niet
ingeschreven en meldt zich aan bij sbao of (v)so-school
START
School onderzoekt of extra ondersteuning nodig is
School heeft zorgplicht 3
Inschatting: heeft de
leerling extra ondersteuning
nodig?
Kunnen we de ondersteuning
zelf bieden?
Termijnverstreken?
Verlengingnodig?
NEE
NEE
JAJA
NEE
Ouders melden leerling aan bij reguliere school
4wk
1
2
Zoeken naar anderepassende plek
Plaatsing op andere school
OP
Zorgplicht gaat over naar nieuwe school
48
ExtraOndersteuning
nodig vanuit cluster 1/2?
Toelaat-baarheidsbao of
(v)so
JA
Directe plaatsingop cluster 1 of 2
instelling voor bepaalde periode
Arrangement:begeleiding van cluster 1 of 2
instelling in het regulier of speciaal onderwijs
Commissie van Onderzoek
Swv beslist
Tijdelijke plaatsingop aanmeldschool
(onderzoek loopt door)
<10wk
JA
JA
NEE
NEE
Extragegevens
van ouders nodig?
JA
Ouders leveren extra gegevens aan
6wk
Start onderzoeks-termijn
Afgeven tlv en school bereid toe te laten
Ouders schrijven in op sbao of (v)so
Zorgplicht gaat over naar nieuwe school5 6
JA
Verhuizen met een toelaatbaarheidsverklaring (tlv)6Bij de eerste inschrijving is het samenwerkingsverband van de woonplaats van de leerling ver-antwoordelijk voor het afgeven en betalen van de toelaatbaarheidsverklaring. Ook als de leerling verhuist. Na afloop van de termijn moet hetzelfde samenwerkingsverband indien nodig een nieuwe tlv afgeven. Wordt een leerling verwezen vanuit het regulier onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs ((v)so), dan geeft het samenwerkingsverband van de verwijzende school de tlv af en be-taalt voor plaatsing in het (v)so. Dit samenwerkingsverband beoordeelt ook of de leerling nog steeds in aanmerking komt voor een tlv. Ouders kunnen alleen bij dit samenwerkingsverband bezwaar maken tegen deze beslissing. Bij de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onder-wijs is sprake van een eerste inschrijving. Het samenwerkingsverband van de nieuwe woonplaats van de leerling is dan aan zet.
Voorbeeld: een leerling verhuist van Zoetermeer naar Groningen en de tlv is nog geldig. De leerling kan dan direct worden ingeschreven bij een (v)so-school in Groningen. Zoetermeer blijft betalen. Na afloop van de termijn moet het samenwerkingsverband van Zoetermeer bepalen of plaatsing in het (v)so nog steeds aan de orde is en eventueel een nieuwe tlv afgeven. De ouders kunnen alleen bij dit samenwerkingsverband bezwaar maken.
Hoe stelt de school vast of extra ondersteuning nodig is?
De school schat op basis van de door de ouders aangeleverde informatie in of de leerling extra on-dersteuning nodig heeft. Dit doet een school op basis van eigen ervaring en kennis van bijvoorbeeld welke ondersteuning de leraren op de school zelf kunnen bieden. De school maakt een inschatting op basis van de beschikbare informatie, ook als die beperkt is. Als de school vindt dat de informatie daar aanleiding voor geeft, kan de school onderzoeken of de leerling extra ondersteuning nodig heeft. Als er geen aanleiding is om verder onderzoek te doen, is dat niet nodig.
Om te onderzoeken of een leerling extra ondersteuning nodig heeft, gebruikt de school de informa-tie van de ouders, eventueel aangevuld met informatie van het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of het onderwijskundig rapport van de voorgaande school voor primair onderwijs (bij aanmelding in het voortgezet onderwijs). Als het kind al op een school zit, vormt de informatie van die school ook een belangrijke bron voor de school waar het kind is aangemeld. Heeft de school onvoldoende informatie voor een goede beoordeling, dan kan de school extra informatie vragen aan de ouders. Wil de school dat een psycholoog of een orthopedagoog aanvullend onderzoek doet, dan moeten de ouders daar toestemming voor geven. Ook als de school informatie over de leerling bij andere in-stanties wil opvragen, moeten de ouders toestemming geven. Wanneer deze aanvullende informatie niet beschikbaar is of komt, moet de school werken met informatie die er wel is. Ook als de ouders aangeven dat ze geen informatie willen leveren, moet de school het onderzoek uitvoeren met de informatie die wel beschikbaar is.
De school kan de extra ondersteuning aan leerlingen op veel manieren vormgeven. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de mogelijkheden van de school, zet de school de extra ondersteuning in. De ondersteuning is er altijd op gericht om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling.
2
Wat is een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) en wat zijn voorwaarden?Een voorwaarde voor plaatsing in het speciaal basisonderwijs (sbo) of (voortgezet) speciaal onder-wijs (v)so is dat het samenwerkingsverband daarmee instemt. In dat geval krijgt de leerling een toelaatbaarheidsverklaring. In het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband staat in de vorm van processen en criteria beschreven welke leerlingen in aanmerking komen voor plaatsing in het sbo en (v)so.
Om te beoordelen of een leerling een tlv krijgt, vraagt het samenwerkingsverband in elk geval advies aan deskundigen. Bij een positief besluit geef het samenwerkingsverband een tlv af. Daarop staat het nummer van het samenwerkingsverband, van de toelaatbaarheidsverklaring, de start- en einddatum en het bekostigingsniveau (laag/midden/hoog). Verder gelden de volgende voorwaarden:• Het bevoegd gezag van de school van aanmelding vraagt de tlv aan. Dit is dus niet de verant-
woordelijkheid van de ouders. Voor het sbo is dit een school voor basisonderwijs of sbo-school. Voor een tlv voor het vso, is dit een school voor voortgezet onderwijs of een vso-school.
• De school en ouders kunnen bij het samenwerkingsverband bezwaar aantekenen tegen het besluit van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband moet zich dan door de bezwaaradviescommissie van het samenwerkingsverband laten adviseren.
Als het samenwerkingsverband geen tlv afgeeft, moet de school waar de leerling is aangemeld of geplaatst op zoek naar een andere passende plek voor de leerling. De zorgplicht blijft dan bij de aanmeldingsschool of de school waar de leerling al zit.
5Voorwaarden aanmelding bij reguliere school
De aanmeldingsprocedure van de school is leidend. Natuurlijk kunnen ouders voor de inschrijving het schoolondersteuningsprofiel in de schoolgids raadplegen. Nadat de ouders hun kind schriftelijk hebben aangemeld, kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande voorwaarden:• Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).• Ouders respecteren de grondslag van de school.• Voor primair onderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar. Kinderen die jonger zijn, kunnen
op een wachtlijst (‘lijst van vooraanmeldingen’) worden geplaatst.• Voor voortgezet onderwijs: de leerling moet voldoen aan het Inrichtingsbesluit, dat wil zeggen dat er
uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma. Dit betekent dat een leerling met een vmbo-ad-vies niet toelaatbaar is tot het vwo.
• Het gaat om een leerling die extra ondersteuning nodig heeft. • Ouders moeten bij de aanmelding aangeven dat ze vermoeden dat hun kind extra ondersteuning
nodig heeft.• Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun kind nog
meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:• Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de ouders welke
school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig is.• Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders als eerste
voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met de ouders 1 school worden aange-wezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De termijn om een passende plek voor een leerling te vinden, gaat in vanaf het moment dat de school de aanmelding heeft ontvangen. Dat is doorgaans op de datum dat de ouders het aanmeldingsformulier hebben ingevuld. De school kan dit bijvoorbeeld in een ontvangstbevestiging aangeven. Vervolgens heeft de school 6 weken de tijd om een passende plek te vinden. Dit zijn gewone weken, geen schoolweken. Eventueel kan deze termijn met 4 weken worden verlengd.
1
Wanneer geldt de zorgplicht?
De zorgplicht gaat in als blijkt dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft om het onderwijs goed te kunnen doorlopen. Voordat de zorgplicht ingaat, moet zijn voldaan aan de aanmeldings-voorwaarden (zie 1) en moet de school hebben vastgesteld dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft (zie 2).
De zorgplicht geldt juridisch gezien voor het bevoegd gezag: het schoolbestuur. In de praktijk vult de school waar de leerling is aangemeld de zorgplicht in.
3
Voorwaarden voor plaatsing op een andere reguliere school
Als een reguliere school constateert dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft en de school kan die ondersteuning zelf niet bieden, gaat de school in overleg met de ouders. In dat gesprek geeft de school aan of er een reguliere school is die wel een passend programma kan bieden en zo ja, welke school dit is. Dit kan een school binnen het eigen samenwerkingsverband zijn, maar dat is niet verplicht.
De school heeft hiermee nog niet aan de volledige zorgplicht voldaan. De school van aanmelding moet op basis van het gesprek met de ouders een voorstel doen voor plaatsing op een andere regu-liere school of een school voor speciaal onderwijs. Deze school moet plek hebben en bereid zijn om de leerling toe te laten. Het is dan aan de ouders om hun kind vervolgens op die school in te schrij-ven. Pas op dat moment gaat de zorgplicht over naar de nieuwe school.
Zijn ouders het niet eens met het voorgestelde aanbod, dan kunnen zij bezwaar aantekenen bij het bevoegd gezag van de (eerste) school of de tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering om een oordeel vragen. Of ze kunnen besluiten om hun kind bij een andere school aan te melden. Deze nieuwe school krijgt dan de zorgplicht.
4
Verhuizen met extra ondersteuning 7Een leerling functioneert nu goed met extra ondersteuning in het regulier onderwijs. Hij verhuist naar een andere woonplaats en wil daar ook graag extra ondersteuning op een reguliere school ontvangen. De ouders melden de leerling dan aan op deze nieuwe school en de school schat op basis van de ontvangen informatie (bijvoorbeeld het ontwikkelingsperspectief van de oude school) in of de leerling ook op de nieuwe school extra ondersteuning nodig heeft. Maar het verschilt per school hoe die extra ondersteuning is ingericht. Het is mogelijk dat de nieuwe school op een andere manier extra ondersteuning biedt. Elke school maakt zelf opnieuw de inschatting of de leerling inderdaad extra ondersteuning nodig heeft en hoe de school dit het beste kan invullen.
Wat is het ontwikkelingsperspectief8De school stelt een ontwikkelingsperspectief op voor leerlingen die extra ondersteuning nodig heb-ben. Hierin staat het verwachte uitstroomniveau van de leerling. Ook staat in het ontwikkelingsper-spectief welke ondersteuning en begeleiding de leerling krijgt om dit uitstroomniveau te halen. De school voert op overeenstemming gericht overleg met de ouders over het ontwikkelingsperspectief. Scholen in het voortgezet onderwijs betrekken ook de leerling zelf hierbij. Als de leerling meerderja-rig en handelingsbekwaam is, is dit zelfs verplicht.
OP
Aanmelding bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so)De aanmelding bij het (v)so gebeurt altijd schriftelijk. Nadat de leerling schriftelijk is aangemeld, , kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande voorwaarden:• Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).• Ouders respecteren de grondslag van de school.• Voor speciaal basisonderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar. • Voor voortgezet speciaal onderwijs: als de leerling wordt aangemeld voor het diplomagerichte
uitstroomprofiel, moet de leerling voldoen aan het Inrichtingsbesluit. Dat wil zeggen dat er uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma.
• Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun kind nog meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:• Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de ouders welke
school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig is.• Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders als
eerste voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met de ouders 1 school worden aangewezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De zorgplicht geldt ook als er voor een leerling (nog) geen toelaatbaarheidsverklaring (tlv) is afgege-ven. De aanmeldingsschool moet voor deze leerling op zoek naar een andere passende plek.
9
Teksten en toelichtingen bij stroomschema’s
Recommended