View
228
Download
2
Category
Preview:
Citation preview
FACULTEIT WETENSCHAPPEN
Opleiding Geografie en Geomatica Master in de Geografie
Analyse van de ontwikkeling en differentiatie van het landschap langsheen de Belgische taalgrens. Case studie: Haspengouw: Landen en Hannuit.
Ophélie Goemaere
Aantal woorden in tekst: 20.845
Promotor: Prof. dr. Veerle Van Eetvelde,
Vakgroep Geografie
Academiejaar 2011 – 2012
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van
Master in de Geografie
2
WOORD VOORAF
De bachelorjaren aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) lijken al zo ver. Ik herinner me
nog de periode toen ik besloot om mijn master “ergens anders” te gaan studeren. Ik wou een
andere universiteit zien, andere proffen, een andere opleiding. Ik dacht eerst om naar
Scandinavië te gaan maar het was in februari al te laat om in te schrijven. Gelukkig genoeg
want ik heb soms de neiging om te willen vertrekken terwijl het niet nodig is. Ik ben dus
beginnen opzoeken wat de specificatie van elk Belgische universiteit was voor de Geografie.
Het was de Universiteit Gent die me het meest aantrok. Ik wou met GIS leren werken en
landschapskunde leek me interessant (dit vak hadden we niet aan de ULB). Mensen rondom
mij waren verbaasd. Maar ik wou me niet te veel vragen stellen en dat deed ik eigenlijk ook
niet. Er zijn soms van die beslissingen die vanzelfsprekend lijken zelfs als het over het
“onbekende” gaat. Vandaag kan ik me moeilijk inbeelden een masterproef in het Frans te
schrijven, met een promotor van de ULB. Het lijkt alsof het zo moest gebeuren. Dat wil ook
niet zeggen dat het gemakkelijk geweest is.
Graag wil ik enkele mensen bedanken die hebben geholpen bij het tot stand komen van deze
masterproef. Vooreerst gaat mijn dank uit naar mijn promotor Prof. dr. Veerle Van Eetvelde.
De relatie prof-student kan verschillen volgens de universiteit, de faculteit en zelfs de
vakgroep. Ik wist in het begin niet goed hoe ik moest omgaan met mijn promotor. Prof. dr.
Veerle Van Eetvelde heeft me snel laten begrijpen dat ik altijd mocht afspreken als ik vragen
had en dat ik mijn scriptie “gerust kon doorsturen” voor verbeteringen. Haar menselijke
aanpak van het onderwijs aan de universiteit en haar vakkundige kennis bewonderen mij. Ook
Agnes De Bie wil ik bedanken voor het taalkundige verbeteren van deze masterproef, zonder
haar was deze scriptie niet presentabel geweest. Een zeer grote dank gaat naar Etienne Sonck,
landmeter in Hannuit, die me veel geholpen heeft om administratieve documenten te krijgen
en om mensen op het terrein te ontmoeten. Verder wil ik ook Prof. dr. Mireille Deconinck
bedanken voor de waardevolle informatie en documentatie over het landschapsbeleid in
Wallonië, alsook Gislaine Devillers voor haar antwoord op mijn vragen omtrent het Waalse
patrimonium. Jean Grégoire wil ik ook bedanken voor zijn hartelijke ontvangst in Walsbets en
zijn uitleg bij het veldwerk, alsook Fabienne Descamps van het documentatiecentrum
Geschied- en Heemkundige Kring Landen. Hartelijk bedankt aan Charlotte Verlinden voor
haar steun en hulp. Tot slot gaat ook een grote dank naar mijn familie en vrienden voor hun
volledig vertrouwen.
3
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF .................................................................................................................................................2
INHOUDSOPGAVE ...............................................................................................................................................3
LIJST VAN AFKORTINGEN .................................................................................................................................6
LIJST VAN FIGUREN ............................................................................................................................................8
LIJST VAN TABELLEN ........................................................................................................................................9
LIJST VAN BIJLAGEN ........................................................................................................................................10
1 INLEIDING ................................................................................................................................................11
1.1 Situering van de masterproef ................................................................................................................11
1.2 Doelstelling van de masterproef ...........................................................................................................12
1.3 Keuze van het studiegebied ...................................................................................................................13
1.4 Opbouw van de Masterproef ................................................................................................................13
2 SITUERING VAN HET STUDIEGEBIED .............................................................................................14
2.1 Afbakening van het studiegebied ..........................................................................................................14
2.2 Fysisch-geografische situering van het studiegebied...........................................................................15
2.2.1 Geologie van het studiegebied .......................................................................................................15
2.2.2 Bodemgesteldheid van het studiegebied .........................................................................................15
2.2.3 Hydrologie van het studiegebied ....................................................................................................16
2.2.4 Reliëf van het studiegebed ..............................................................................................................16
2.3 Landschappelijke situering van het studiegebied ...............................................................................17
2.3.1 Landschapsclassificaties in het studiegebied .................................................................................17
2.3.1.1 De visuele landschappelijke kenmerken van “Droog Haspengouw” ....................................17
2.3.1.2 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon” .................17
2.3.1.3 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois” ......................18
3 METHODEN EN MATERIAAL ..............................................................................................................22
3.1 Analyse van de landschapsontwikkeling: landschapsbiografie..........................................................22
3.1.1 Landschapsbiografie: retrospectie op het landschap .....................................................................22
3.1.2 Landschapsbiografie: invloed van het landschapsbeleid op het landschap ...................................24
3.2 Kartering van de landschapsontwikkeling: tijdsdiepte en continuïteit .............................................25
3.2.1 Tijdreeks van kaarten .....................................................................................................................25
3.2.1.1 Heterogeniteit en beschikbaarheid van de cartografische bronnen .......................................26
a. De kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt door de Ferraris......................26
b. De topografische kaart van België opgemaakt door Vander Maelen ........................................28
c. De eerste basiskaart van België opgemaakt door het Militair Cartografisch Instituut...............28
d. De derde basiskaart van België opgemaakt door het Nationaal Geografisch Instituut ..............29
3.2.1.2 Opbouw van een gestandaardiseerde legende .......................................................................29
3.2.2 Verwerking van de tijdreeks van kaarten in een GIS-omgeving.....................................................31
3.2.2.1 De tijdslagen .........................................................................................................................31
3.2.2.2 De tijdsdieptekaart en de continuïteit van het landschap ......................................................32
4
4 RESULTATEN: RETROSPECTIE OP HET LANDSCHAP ................................................................34
4.1 Het studiegebied van de IJzertijd tot de Middeleeuwen .....................................................................34
4.1.1 Sporen van de IJzertijd (750 - 50 BCE) .........................................................................................34
4.1.2 Sporen van de Romeinse Tijd (54 BCE - 4de
eeuw) ........................................................................34
4.1.3 Sporen van de Frankische Tijd (5de
eeuw - 9de
eeuw).....................................................................36
4.1.4 Sporen van de Middeleeuwen (10de
- 15de
eeuw) ............................................................................37
4.2 Het studiegebied op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) ..................................................39
4.3 Het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen (1846-1854) .................................40
4.4 Het studiegebied op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1935-1938)........................41
4.5 Het studiegebied op de kaart van het Nationaal Geografisch Instituut (2000).................................43
4.6 Synthese van de landschappelijke veranderingen in het studiegebied ..............................................44
4.6.1 Tijdsreeks van de vier tijdslagen ....................................................................................................44
4.6.2 Tijdsdieptekaart en continuïteit van het landschap ........................................................................46
5 RESULTATEN: LANDSCHAPSBELEID IN VLAANDEREN EN WALLONIE...............................53
5.1 Het landschap in het erfgoedbeleid ......................................................................................................53
5.1.1 Wetgeving vóór de federalisering van België .................................................................................53
5.1.1.1 Wet op het behoud van monumenten en landschappen: 7 augustus 1931 ............................53
5.1.2 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970 .................................................................54
5.1.2.1 Decreet voor de bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten: 3 april 1976 .....54
Décret relatif à la protection du patrimoine culturel immobilier: 17 juli 1987 .....................54
5.1.3 Wetgeving na federalisering van 8 augustus 1980 .........................................................................56
5.1.3.1 Decreet voor de bescherming van het archeologisch patrimonium: 30 juni 1993 ................56
Décret relatif aux monuments, aux sites et aux fouilles: 18 juli 1991 ..................................56
5.1.3.2 Decreet voor de bescherming van landschappen: 16 april 1996 ...........................................58
Décret relatif à la conservation et à la protection du patrimoine: 1 april 1999 .....................58
5.1.3.3 Decreet tot wijziging van het landschapsdecreet: 21 december 2001 ...................................59
5.1.3.4 Decreet voor de bescherming van het varend erfgoed: 29 maart 2002 .................................60
5.1.3.5 Decreet voor de bescherming van erfgoedlandschappen: 13 februari 2004..........................60
5.1.4 Synthese van het erfgoedbeleid ......................................................................................................61
5.2 Het landschap in de ruimtelijke ordening ...........................................................................................67
5.2.1 Wetgeving vóór de federalisering van België .................................................................................67
5.2.1.1 Wet over de organisatie van de ruimtelijke ordening en stedenbouw: 29 maart 1962 ..........67
5.2.2 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970 .................................................................68
5.2.2.1 Arrêté Royal sur les périmètres urbains anciens protégés wallons: 13 december 1976 ........68
5.2.2.2 Loi pour la rénovation des sites d'activité économique désaffectés: 27 juni 1978 ................68
5.2.3 Wetgeving na federalisering van 8 augustus 1980 .........................................................................69
5.2.3.1 Arrêté sur le règlement général sur les bâtisses en site rural: 10 juli 1985 ...........................69
5.2.3.2 Arrêté sur la rénovation urbaine: 6 december 1985 ..............................................................69
5.2.3.3 Décret relatif au développement rural: 6 juni 1991 ..............................................................70
5.2.3.4 Decreet over de ruimtelijke planning: 24 juli 1996 ..............................................................71
Décret de décentralisation et participation en aménagement du territoire: 27 april 1989 .....71
5.2.3.5 Décret modifiant le CWATUP: 27 november 1997 ..............................................................73
5.2.3.6 Decreet over de definitieve vaststelling van het RSV: 23 september 1997 ..........................74
Arrêté adoptant définitivement le SDER: 27 mei 1999 ........................................................75
5.2.3.7 Decreet over de organisatie van de ruimtelijke planning: 18 mei 1999 ................................76
5.2.4 Synthese van de ruimtelijke ordening .............................................................................................77
5.3 Het landschap in het natuurbeleid .......................................................................................................82
5.3.1 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970 .................................................................82
5.3.1.1 De wet op het natuurbehoud: 12 juli 1973 ............................................................................82
5.3.2 Wetgeving na de federalisering van 8 augustus 1980 ....................................................................82
5.3.2.1 Besluit over de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen: 27 juni 1984 .......83
5
Arrêté sur l'emploi d'herbicides sur certains biens publics: 27 januari 1984 ........................83
5.3.2.2 Décret relatif aux parcs naturels: 16 juli 1985 ......................................................................83
5.3.2.3 Arrêté sur la protection des zones humides d'intérêt biologique: 8 juni 1989.......................84
5.3.2.4 Het bosdecreet: 13 juni 1990 ................................................................................................84
5.3.2.5 Besluit over de vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie: 4 december 1991 ........84
Arrêté sur les arbres et haies remarquables: 27 maart 1985 ..................................................84
5.3.2.6 Arrêté sur la protection des cavités souterraines d’intérêt scientifique: 26 januari 1995 ......85
5.3.2.7 Decreet over het natuurbehoud en het natuurlijk milieu: 21 november 1997 .......................85
Décret sur la conservation de la nature: 6 april 1995 ............................................................86
5.3.2.8 Besluit voor de definitieve erkenning van regionale landschappen: 8 december 1998.........88
5.3.2.9 Décret modifiant le décret du 16 juillet 1985 relatif aux parcs naturels: 3 juli 2008 ............88
5.3.3 Synthese van het natuurbeleid ........................................................................................................88
6 DISCUSSIE .................................................................................................................................................95
6.1 Effecten van de ontwikkelingen doorheen de tijd langsheen de taalgrens ........................................95
6.2 Effecten van de wetgeving vóór de federalisering op het landschap .................................................97
6.3 Effecten van de wetgeving na de federalisering op het landschap .....................................................97
7 CONCLUSIE ............................................................................................................................................102
8 REFERENTIELIJST ...............................................................................................................................104
8.1 Literatuurbronnen ...............................................................................................................................104
8.2 Internetbronnen ...................................................................................................................................110
8.3 Cartografische bronnen ......................................................................................................................113
9 BIJLAGEN................................................................................................................................................116
6
LIJST VAN AFKORTINGEN
AHREM
BPA
CSIS
CLDR
CCCATM
CPDT
CWATUPE
DNF
ELC
FRW
GEN
GENO
GRS
GRUP
IVON
KLE
MCI
MGI
NGI
NVBG
NVWG
ODR
PCA
PCDN
PCDR
PICHE
PIP
PPVR
PRS
RCU
Arbres et Haies REMarquables
Bijzondere Plannen van Aanleg
Cavités Souterraines d’Intérêt Scientifique
Commission Locale de Développement Rural
Commission Consultative Communale d'Aménagement du
Territoire et de la Mobilité
Conférence Permanente du Développement Territorial
Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de
l’Urbanisme, du Patrimoine et de l’Energie
Département de la Nature et des Forêts
Europese LandschapsConventie
Fondation Rurale Wallonië
Grote Eenheden Natuur
Grote eenheden Natuur in Ontwikkeling
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan
Gewestelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan
Integraal Verwervings- en Ondersteund Netwerk
Kleine LandschapsElementen
Militair Cartografisch Instituut
Militair Geografisch Instituut
Nationaal Geografisch Instituut
NatuurVerBindingsGebieden
NatuurVerWevingsGebieden
Opération de Développement Rural
Plans Communaux d’Aménagement
Plan Communal de Développement de la Nature
Programme Communal de Développement Rural
Périmètres d’Intérêt Culturel, Historique ou Esthétique
Périmètres d’Intérêt Paysager
Périmètres de Point de Vue Remarquable
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan
Règlement Communal d’Urbanisme
7
RGBSR
RGBZPU
RF
RNA
RND
RSV
RU
RUP
SAED
SAR
SBZ
SDER
SEP
SGIB
SRPE
SSC
VEN
ZC
ZD
ZL
ZHIB
ZPS
Règlement Général sur les Bâtisses en Site Rural
Règlement Général sur les Bâtisses applicable aux Zones
Protégées de certaines communes en matière d'Urbanisme
Réserve Forestière
Réserve Naturelle Agréée
Réserve Naturelle Domaniale
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
Rénovation Urbaine
Ruimtelijke UitvoeringsPlannen
Site d'Activité Economique Désaffecté
Site À Réaménager
Speciale BeschermingsZones
Schéma de Développement de l'Espace Régional
Structure Ecologique Principale
Site de Grand Intérêt Biologique
Site de Réhabilitation Paysagère et Environnementale
Schéma de Structure Communal
Vlaams Ecologisch Netwerk
Zones Centrales
Zones de Développement
Zones de Liaison
Zones Humides d'Intérêt Biologique
Zones de Protections Spéciales
8
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Afbakening van het studiegebied................................................................................. 19
Figuur 2: Fysisch-geografische situering van het studiegebied ................................................. 20
Figuur 3: Landschappelijke situering van het studiegebied ....................................................... 21
Figuur 4: Vertekend tracé van het wegennet in Walshoutem en Wezeren bij de Ferraris ....... 27
Figuur 5: Tijdreeks van de vier cartografische bronnen ............................................................. 33
Figuur 6: Bodembezetting op de kaart van het NGI ................................................................... 45
Figuur 7: Tijdreeks van de vier tijdslagen ................................................................................... 47
Figuur 8: Het studiegebied op de kaart van de Ferraris .............................................................. 48
Figuur 9: Het studiegebied op de kaart van Vander Maelen ...................................................... 49
Figuur 10: Het studiegebied op de kaart van het MCI ................................................................ 50
Figuur 11: Het studiegebied op de kaart van het NGI ................................................................ 51
Figuur 12: Tijdsdiepte en continuïteit van het landschap ........................................................... 52
Figuur 13: Beschermd als monument en landschap met de wet van 1931 ................................ 63
Figuur 14: Beschermd als monument en dorpsgezicht met de decreten van 1976 en 1987 ..... 64
Figuur 15: Beschermd als archeologische site met de decreten van 1993 en 1991 .................. 65
Figuur 16: Aangeduid als ankerplaats met het decreet van 2001............................................... 66
Figuur 17: Het landschap op het gewestplan en plan de secteur ............................................... 79
Figuur 18: Stadsvernieuwing in Hannuit - RU............................................................................ 80
Figuur 19: Plattelandsontwikkelingprojecten in Hannuit - PCDR............................................. 81
Figuur 20: Waalse kartering van de wegen waarop het late maaien van toepassing is ............ 91
Figuur 21: Waalse kartering van de uitzonderlijke bomen en hagen - AHREM ...................... 92
Figuur 22: Erkend als natuurreservaat met het Vlaamse natuurdecreet van 1997 .................... 93
Figuur 23: Het Ecologische netwerk in het studiegebied ........................................................... 94
Figuur 24: Verschillen in de wetgeving van de twee gewesten ............................................... 100
9
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Gestandaardiseerde legende........................................................................................... 31
Tabel 2: Vergelijking van het bouwkundige erfgoed ................................................................. 55
Tabel 3: Vergelijking van het archeologische erfgoed ............................................................... 57
Tabel 4: Vergelijking van het landschappelijke erfgoed ............................................................ 59
Tabel 5: Wetgeving betreffende het landschap in het erfgoedbeleid ......................................... 62
Tabel 6: Wetgeving over het landschap in de ruimtelijke ordening .......................................... 78
Tabel 7: Wetgeving over het landschap in het natuurbeleid ...................................................... 90
Tabel 8: Vergelijkende organigram van de ruimtelijke ordening ............................................ 101
10
LIJST VAN BIJLAGEN
Bijlage 1: De geografische streken van België doorkruist door de taalgrens ......................... 116
Bijlage 2: De Romeinse wegen in België .................................................................................. 116
Bijlage 3: Traditionele ruimtelijke zonering rondom dorpen in de Belgische leemstreken ... 117
Bijlage 4: Situering van het studiegebied in de middeleeuwse territoriale versnippering ..... 117
Bijlage 5: Het studiegebied in de tweetalige zone van de 8ste
eeuw ........................................ 117
Bijlage 6: De Waalse gemeenten waar een RGBZPU van toepassing is ................................ 118
Bijlage 7: De Waalse gemeenten waar een SAR bestaat .......................................................... 118
Bijlage 8: De Waalse gemeenten waar een RGBSR van toepassing is ................................... 119
Bijlage 9: De Waalse gemeenten waar een RU van toepassing is ........................................... 119
Bijlage 10: De Waalse gemeenten waar een ODR van toepassing is ...................................... 120
Bijlage 11: De decentralisatie van de ruimtelijke ordening in Wallonië ................................. 120
Bijlage 12: Het noordelijk stuk van Hannuit in het RCU van 1995 ........................................ 121
Bijlage 13: De landschappelijke structuur van Hannuit in het SSC van 2012 ........................ 122
Bijlage 14: Legendewijziging (1997) van het plan de secteur betreffende het landschap ..... 122
Bijlage 15: De gewenste ruimtelijke structuur voor Vlaanderen (RSV) ................................. 123
Bijlage 16: De gewenste ruimtelijke structuur voor Wallonië (SDER) .................................. 123
Bijlage 17: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op gewestelijk niveau..... 124
Bijlage 18: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op provinciaal niveau ..... 125
Bijlage 19: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op gemeentelijk niveau .. 126
Bijlage 20: Herbestemming van een bufferzone in een parkgebied via een GRUP ............... 126
Bijlage 21: De negen natuurparken van Wallonië .................................................................... 127
Bijlage 22: Het Natura 2000-netwerk in Vlaanderen en Wallonië .......................................... 127
Bijlage 23: Opbouw van het VEN en de SEP ........................................................................... 128
Bijlage 24: Het Vlaamse en het Waalse ecologische netwerk – VEN en SEP ....................... 128
Bijlage 25: De Waalse gemeenten waar een PCDN van toepassing is .................................... 129
Bijlage 26: PCDN - Het ecologische netwerk van Hannuit (SEP): ZC en ZD ....................... 130
Bijlage 27: PCDN - Het ecologische netwerk van Hannuit (SEP): ZL ................................... 130
Bijlage 28: De gemeente Landen behoort tot het regionaal landschap “Zuid Hageland” ...... 131
Bijlage 29: Werkingsgebied van het regionaal landschap in de gemeente Landen ................ 131
Bijlage 30: Voorbeelden van statuten van vierkantshoeves in het studiegebied .................... 132
11
1 INLEIDING
1.1 Situering van de masterproef
Het landschap wordt gevormd door de eeuwenlange organisatie van de ruimte door de mens
(Van Hecke et al., 2010). In België is de landschappelijke diversiteit bijzonder groot en is het
resultaat van een grote fysisch-geografische variëteit en een woelige multiculturele
geschiedenis (Van Eetvelde & Antrop, 2011). Deze Belgische landschappelijke diversiteit
werd in 1970 afgebakend in “geografische streken” steunend op de fysisch-geografische en
menselijk-geografische kenmerken (Van Eetvelde, 2007). Sommige van deze geografische
eenheden zijn verdeeld door de Belgische taalgrens (Antrop et al., 2004) (zie Bijlage 1,
p.116).
Bovendien is in België de materie van het landschap sinds de federalisering verdeeld onder de
drie gemeenschappen en gewesten. Sinds 1993 is België een gedecentraliseerde federale staat
geworden. De federalisering gebeurde in verschillende fasen. In 1970 werden de drie
gemeenschappen opgericht. De gemeenschappen zijn gebaseerd op de taal en omdat België
drie officiële talen heeft, zijn er ook drie gemeenschappen, namelijk de Vlaamse
Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Deze zijn
verantwoordelijk voor persoonsgebonden materie zoals taal, cultuur, onderwijs, media,
landschapsinventarisatie en -bescherming. In 1980 werden de drie gewesten opgericht,
namelijk het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest. De
gewesten zijn verantwoordelijk voor grondgebonden materie zoals landbouw, waterbeleid,
huisvesting, openbare werken, energie, leefmilieu, ruimtelijke ordening, stedenbouw,
natuurbehoud en landschapszorg (Koomen et al., 2002; Marissal et al., 2007). In België zijn
dus elk van de drie gemeenschappen en gewesten bevoegd voor landschapszorg binnen hun
eigen grondgebied waardoor onder andere verschillende visies, prioriteiten, wetgeving en
landschapsclassificaties ontstaan (Van Hecke et al., 2010).
De opmaak van landschapsclassificaties werd door de Europese landschapsconventie (ELC)
gestimuleerd. De lidstaten werden aangemoedigd om de landschappen van hun grondgebied
te identificeren en landschapskwaliteitsdoelstellingen te formuleren (Council of Europe,
2000). België ondertekende de ELC op 20 oktober 2000 maar de conventie werd pas van
kracht op 1 februari 2005, nadat het door de drie gewesten en de drie gemeenschappen
12
geratificeerd werd (Antrop, 2007). De federalisering resulteerde voor België in afzonderlijke
landschapsclassificaties voor Vlaanderen en Wallonië (Van Hecke et al., 2010). In
Vlaanderen werd het grondgebied gedeeld in 23 landschapseenheden, onderverdeeld in 124
“traditionele landschappen” en dit op schaal 1:200.000. Deze classificatie steunt op de
historisch gegroeide cultuurlandschappen in hun situatie van vóór de grote veranderingen van
einde 18de
eeuw (Antrop et al., 2002). In Wallonië werd het grondgebied gedeeld in 13
landschapseenheden, verder onderverdeeld in 79 “territoires paysagers” en “faciès
paysagers” en dit op schaal 1:50.000. Deze classificatie steunt op de morfologische en
visueel-ruimtelijke kenmerken van het actueel landschap (Droeven et al., 2004). Deze twee
landschapsclassificaties vertonen een verschillende aanpak van het landschap. Eenzelfde
geografische streek verdeeld door de taalgrens kan dus in Vlaanderen en Wallonië anders
gedefinieerd worden en andere landschapskwaliteitsdoelstellingen krijgen (Van Eetvelde &
Antrop, 2009a).
1.2 Doelstelling van de masterproef
In deze masterproef zal worden nagegaan of er in een grensoverschrijdend studiegebied een
differentiële landschapsontwikkeling ontstond tussen Vlaanderen en Wallonië, alsook de
drijvende krachten die dit verschil genereerden.
Een differentiële landschapsontwikkeling langsheen de taalgrens, binnen eenzelfde
geografische streek, kan het gevolg zijn van verschillen in fysisch- en sociaal-geografische
omstandigheden alsook van verschillen in het landschapsbeleid (Antrop et al., 2004).
De federalisering van België heeft als gevolg dat de bevoegdheid voor het landschap verdeeld
is onder de gemeenschappen en gewesten en dat ze elk een afzonderlijk landschapsbeleid
ontwikkelen. Deze situatie zou een differentiatie van de landschapsontwikkeling langsheen de
taalgrens kunnen beïnvloeden. Concreet behoort het landschap tot de beleidsmaatregelen van
landbouw, natuur, ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed en elk van deze sectoren richt
zich op een andere visie van het landschap. Deze verschillende beleidsdomeinen met
betrekking tot het landschap maken een integrale holistische benadering van het
landschapsbeheer moeilijk. Dit, samen met de regionalisering van de bevoegdheden, zorgt
voor de complexiteit van de landschapszorg in België (Antrop et al., 2004; Van Hecke et al.,
2010).
13
1.3 Keuze van het studiegebied
Het gekozen studiegebied is een grensoverschrijdend gebied dat het zuidelijk deel van de
gemeente Landen in de provincie Vlaams-Brabant bedekt alsook het noordelijk deel van de
gemeente Hannuit in de provincie Luik. Het is omwille van meerdere redenen goed geschikt
voor de analyse van een landschapsdifferentiatie langsheen de taalgrens.
Ten eerste wordt het studiegebied in zijn midden doorkruist door de Belgische taalgrens. Ten
tweede behoort het studiegebied tot dezelfde geografische streek in Vlaanderen en Wallonië,
namelijk de geografische streek van “Haspengouw”. Ten derde is het studiegebied niet te
groot zodat een gedetailleerde analyse kan gebeuren maar toch groot genoeg om een overzicht
te hebben op het landschap. De steden van Landen en Hannuit bevinden zich op 10 km van
elkaar.
1.4 Opbouw van de Masterproef
De masterproef is uit zeven hoofdstukken opgebouwd. In het voorafgaand hoofdstuk werden
de keuze van het onderwerp, de doelstelling van de masterproef en de keuze van het
studiegebied besproken. In het tweede hoofdstuk wordt het studiegebied gesitueerd en zal
aandacht besteed worden aan zijn fysisch-geografische en landschappelijke eigenschappen.
Het derde hoofdstuk verduidelijkt de gevolgde methoden en het gebruikte bronmateriaal. De
concepten van landschapsbiografie en tijdsdiepte van het landschap werden opgenomen als de
methoden voor de analyse van de landschapsontwikkeling. In hoofdstukken vier en vijf
worden de resultaten voorgesteld. Hoofdstuk vier behandelt de tijd-ruimtelijke
landschapsveranderingen van het studiegebied onder een geschiedkundig perspectief,
namelijk de retrospectie op het landschap. Hoofdstuk vijf behandelt de tijd-ruimtelijke
landschapsveranderingen van het studiegebied onder een recent perspectief, namelijk het
landschapbeleid. In hoofdstuk zes worden de resultaten uit hoofdstuk vier en vijf in verband
gebracht met elkaar. Ten slotte worden in hoofdstuk zeven de voornaamste resultaten
samengevat en wordt de onderzoeksvraag beantwoord.
14
2 SITUERING VAN HET STUDIEGEBIED
2.1 Afbakening van het studiegebied
De afbakening van het studiegebied gebeurde op basis van de twee huidige topografische
kaarten van het Nationaal Geografisch Instituut (NGI) die het studiegebied bedekken. De
bedoeling was om een homogeen studiegebied te kiezen die beide steden van Landen en
Hannuit omvat. Het studiegebied werd afgebakend aan de hand van een rechthoek van 4,01
km op 13,63 km, in Arcview GIS 9.3. De rechthoek wordt in zijn midden doorkruist door de
Belgische taalgrens. De taalgrens ligt op 7,13 km van de noordelijke rand van de rechthoek en
op 6,50 km van de zuidelijke rand. De autosnelweg van Brussel-Luik, de “E40”, loopt parallel
met de taalgrens, ten zuiden van de gemeente Landen, met vlak erlangs de hogesnelheidstrein.
De autosnelweg is een structuurbepalende lijninfrastructuur die in het studiegebied de
taalgrens feitelijk benadrukt.
De grootte van de rechthoek werd gekozen zodat het aantal deelgemeenten in Landen en
Hannuit het meest gelijk was. Het studiegebied telt dertien deelgemeenten, zeven in de
gemeente Landen en zes in de gemeente Hannuit. De deelgemeenten in Landen zijn:
Rumsdorp, Attenhoven, Landen, Walsbets, Waasmont, Wezeren en Walshouthem. De
deelgemeenten in Hannuit zijn: Avernas-le-Baudouin, Betrée, Hannuit, Poucet, Crehen en
Villers-le-Peuplier. “Poucet” ligt aan de oostelijke rand van de afbakening en wordt
doorsneden door de rechthoek waardoor enkel het westelijk stuk van het dorp meegenomen
wordt in het studiegebied (zie Figuur 1, p.19).
De dertien deelgemeenten behoren tot de gemeente Landen en de gemeente Hannuit maar het
studiegebied omvat echter een deel van vier verschillende gemeenten die deel uitmaken van
drie verschillende provincies. Dit is een gevolg van de neutrale afbakening aan de hand van
een rechthoek. Administratief gezien bedekt het studiegebied het zuidoosten van de gemeente
Landen in de provincie Vlaams-Brabant, een westelijk deeltje van de gemeente Gingelom in
de provincie Limburg, het noorden van de gemeente Hannuit en een zuidoostelijk deeltje van
de gemeente Lijsem in de provincie Luik.
15
2.2 Fysisch-geografische situering van het studiegebied
De invloed van het natuurlijke systeem op het uitzicht van de landschappen is groot.
Verschillen in cultuurlandschappen ontstonden omdat in de vroege geschiedenis van de
landontginning, het landgebruik en de teeltkeuze sterk afhankelijk waren van het natuurlijk
systeem (Van Hecke et al., 2010). De geologie conditioneert de bodemgesteldheid van een
gebied en de bodemgesteldheid is een stuwende kracht voor de landbouwactiviteit en wordt
als grondstof gebruikt voor het bouwmateriaal van de huizen (Bruneel, 1989). In België
variëren de geologie, de bodemgesteldheid, de hydrologie en het reliëf grotendeels van noord
naar zuid (Antrop et al., 2004). Deze zuid-noord-gerichte structuur drukt zich ook uit op de
schaal van het studiegebied (zie Figuur 2, p.20).
2.2.1 Geologie van het studiegebied
De geologie van het studiegebied is grotendeels samengesteld uit een Quartaire leemmantel
die op Postpaleozoïsche deklagen rusten. Men vindt echter geologische verschillen tussen
Landen en Hannuit. De Mesozoïsche krijtlagen van de “Formatie van Gulpen” worden
noordwaarts bedekt door Cenozoïsche zandlagen waardoor het krijt enkel ten zuiden van het
studiegebied, in Villers-le-Peuplier, dagzoomt. Ten noorden van het studiegebied in Landen,
werden de Eocene zandlagen van de “Formatie van Hannut” op hun beurt bedekt door
Oligocene kleihoudende zandlagen van de “Formatie van Sint-Huibrechts-Hern”. De
Oligocene kleihoudende zanden bedekken de interfluvia maar werden geërodeerd door de
waterlopen waardoor er Eocene zanden in de dalen dagzomen (Claes & Gullentops, 2001;
Nyssen, 2010).
2.2.2 Bodemgesteldheid van het studiegebied
De vruchtbaarheid van de leembodems wordt bepaald door de geologie, de natuurlijke
drainage, de dikte van de Quartaire leemmantel en de topografie (Van Hecke et al., 2010).
Wanneer de Quartaire leemmantel op Eocene zanden rust zoals ten zuiden van het
studiegebied in Hannuit, kan het water goed doorsijpelen en zijn de leemgronden goed
gedraineerd. De bodems zijn geschikt voor landbouw. Wanneer de Quartaire leemmantel op
16
Oligocene kleihoudende zanden rust zoals ten noorden van het studiegebied in Landen, sijpelt
het water minder goed en is de drainage van de leemgronden middelmatig. Het landschap is er
licht golvend en de bodems zijn volgens de microtopografie geschikt voor landbouw of
weiland (Claes & Gullentops, 2001; De Witte et al., 2009).
De Quartaire leemmantel heeft niet overal dezelfde dikte omdat de eolische löss niet overal
even goed bleef liggen. De maximale leemdikte treft men vooral op de plateaus en de zwakke
dalhellingen aan. De plateaubodems en bodems van zwakke dalhellingen zijn het meest
geschikt voor landbouw. Op de steile dalhellingen werd de leemmantel vaak geërodeerd en
zette zich af aan de voet van de dalen. Op deze gronden vindt men weilanden en bosjes terug
(Bruneel, 1989; Claes & Gullentops, 2001).
2.2.3 Hydrologie van het studiegebied
De Oligocene kleihoudende zanden ten noorden van het studiegebied in Landen, zorgen voor
een slechtere drainage van de leemgronden en dus voor een rijker riviernetwerk. Het
landschap in Landen is ingesneden door vier natuurlijke waterlopen: de Zevenbronnenbeek,
de Zijp, de Sint-Pietersbronbeek en de Molenbeek. Ten zuiden van het studiegebied in
Hannuit, zorgen de zanden voor een betere drainage en een armer riviernetwerk. Er zijn twee
natuurlijke waterlopen te Hannuit: de beken van “Henri Fontaine” en “Poucet”. De “Henri
Fontaine” is de hoofdwaterloop van Hannuit, het stroomt in een oostwestelijke richting en
mondt uit in de Kleine Gete. De hoofdwaterloop van Landen is de Molenbeek, het stroomt in
een zuidnoordelijke richting en mondt uit in de Gete. De samenvloeiing van de Kleine Gete
met de Grote Gete vormt de Gete. De Gete mondt uit in de Demer. De meeste waterlopen in
het studiegebied ontspringen in het studiegebied en maken allemaal deel uit van het Gete
bekken.
2.2.4 Reliëf van het studiegebed
Het reliëf van België daalt geleidelijk naar het noorden toe. Deze reliëfsovergang komt ook
voor in het studiegebied. De hoogste heuveltop van het studiegebied bevindt zich op 149
meter, tussen Crehen en Villers-le-Peuplier, in Hannuit. De laagste heuveltop van het
studiegebied bevindt zich op 70 meter hoog, tussen Rumsdorp en Attenhoven, in Landen.
17
2.3 Landschappelijke situering van het studiegebied
2.3.1 Landschapsclassificaties in het studiegebied
In beide Vlaamse en Waalse landschapsclassificaties behoort het studiegebied tot de
landschapseenheid van Haspengouw. In de Vlaamse landschapsclassificatie van de
traditionele landschappen behoort het studiegebied te Landen tot het traditionele landschap
van het “plateau van Landen”, in de landschapseenheid van “Droog Haspengouw”. In de
Waalse landschapsclassificatie van de territoires paysagers behoort het studiegebied te
Hannuit tot twee faciès paysagers: het “faciès hesbignon brabançon” ten noorden van de beek
“Henri Fontaine” en het “faciès hesbignon liégeois” ten zuiden van de beek, in de
landschapseenheid van het “ensemble paysager des bas-plateaux limoneux brabançon et
hesbignon” (zie Figuur 3, p.21).
2.3.1.1 De visuele landschappelijke kenmerken van “Droog Haspengouw”
De visuele landschappelijke kenmerken van de landschapseenheid “Droog Haspengouw”
werden door Antrop et al. (2002) als volgt beschreven: “Droog Haspengouw is een open
landbouwgebied op golvend plateau, versneden met smalle valleien met gesloten landschap.
Men vindt hoop- en nevelvlekdorpen op korte afstand van elkaar, grote geïsoleerde hoeven en
verspreide bosjes terug. Op de plateaus heb je overal panoramische zichten begrensd door de
topografische skyline, in de valleien zijn de zichten korter en heb je doorkijken. Hoopdorpen
en geïsoleerde (kasteel)hoeven vormen de structurerende beelddragers van de open ruimte. Er
zijn talrijke kleine geomorfologische, cultuurlandschappelijke, archeologische en biotische
elementen met een sterk structurerend vermogen door hun opvallendheid in de open ruimte”.
2.3.1.2 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon”
De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon” werden door
Droeven et al. (2004) en De Witte et al. (2009) als volgt beschreven: “Het reliëf van het
plateau wisselt tussen vlakke interfluvia en ondiepe valleien. De vlakke interfluvia dienen
voor landbouw terwijl men op de geërodeerde en de natte bodems van de valleien weilanden
18
of loofbosjes vindt. Bosjes vindt men ook in kasteelparken. Deze bosgebieden zijn
structuurbepalende elementen in de panoramische zichten van het plateau. De
nederzettingskernen hebben zich meestal langs valleiwegen ontwikkeld en de afstand tussen
de dorpen van eenzelfde vallei is soms heel kort. De bebouwingsdichtheid in de dorpen is
meestal klein. Het gebied wordt niet onderdrukt door de suburbanisatie vanuit belangrijkere
kernen”.
2.3.1.3 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois”
De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois” werden door
Droeven et al. (2004) en De Witte et al. (2009) als volgt beschreven: “Het plateau vormt een
vlakke oppervlakte. De ondergrond bestaat grotendeels uit doorlatend krijt waardoor het
riviernetwerk schaars is. Ten gevolge van de ruilverkaveling is de percelering van de akkers
groot en geometrisch en heeft het wegenpatroon de vorm van een rooster. Dit maakt het werk
van de moderne machines gemakkelijker. De panoramische zichten veranderen doorheen de
seizoenen, volgens het gewassentype en zijn kleur. De dorpen zijn zeer dicht bebouwd en
bevinden zich in de (droge) dalen van het plateau. In het landschap verschijnen ze als groene
koepels door de aanwezigheid van boomgaarden of populieren. De pachtboerderijen zijn bijna
nooit geïsoleerd, ze horen meestal tot het dorp. Weilanden zijn vaak beplant met oude
boomgaarden en omringen het dorp. Huizen worden meer en meer aan de plateaurand
gebouwd. De autosnelwegen en nationale wegen zorgen voor de ontsluiting van het gebied
waardoor de druk van de suburbanisatie vanuit belangrijkere kernen hoog is”.
19
Figuur 1: Afbakening van het studiegebied
(bron: NGI, 2002)
20
Figuur 2: Fysisch-geografische situering van het studiegebied
(bron: NASA-USGS, 2000; SPW-DGARNE, 2011)
21
Figuur 3: Landschappelijke situering van het studiegebied (bron: Antrop et al., 2002; Droeven et al., 2004)
22
3 METHODEN EN MATERIAAL
Twee hoofdmethoden zullen gebruikt worden in dit onderzoek: (1) de landschapsbiografie
steunende op de literatuurstudie en (2) de tijdsdiepte van het landschap steunende op het
cartografische materiaal.
3.1 Analyse van de landschapsontwikkeling: landschapsbiografie
Landschappen bouwen hun eigen biografie doorheen de tijd op (Kolen, 2007). Ieder
landschap heeft zijn eigen verhaal dat het resultaat is van veranderingen uit verschillende
tijdslagen. De landschapsbiografie richt zich op de gelaagdheid en de tijdsdiepte van de
landschappen. De gelaagdheid van landschappen kan worden begrepen als het resultaat van de
wisselwerkingen tussen cultuurspecifieke keuzes en ecologische processen. Op de termijn van
eeuwen laten deze wisselwerkingen sporen na die herkenbaar zijn in het huidige landschap
(Antrop, 2007; Kolen, 2007). In de landschapsbiografie ligt het accent op de verhalen die aan
de landschapscomponenten vasthangen eerder dan op hun beschrijving (Antrop, 2007). Men
richt zich op het veranderen zelf van het landschap en op de drijvende krachten die er achter
liggen (Langran, 1993; Antrop, 2007).
In dit onderzoek zal de landschapsbiografie van het studiegebied op twee luiken steunen: (1)
ten eerste de retrospectie op het landschap die de differentiële landschapsevolutie van het
studiegebied langsheen de taalgrens in een geschiedkundig perspectief zal bekijken en (2) ten
tweede de invloed van het landschapsbeleid op het landschap die de differentiële
landschapsevolutie van het studiegebied langsheen de taalgrens in een recent perspectief zal
bekijken. De retrospectie op het landschap zal gebeuren aan de hand van literatuurstudie en
een kaartanalyse voor kartering van de landschapsontwikkeling (zie hoofdstuk 3.2). De
analyse van de beleidsinvloed op het landschap zal gebeuren aan de hand van literatuurstudie
en zal steunen op de kaartanalyse.
3.1.1 Landschapsbiografie: retrospectie op het landschap
De retrospectieve methode wordt gebruikt om de evolutie tot het hedendaagse landschap te
verklaren via de studie van het oude landschap dat sporen nagelaten heeft (Thoen, 2011).
23
Voor dit luik zullen enerzijds biografieën van het studiegebied geraadpleegd worden en
anderzijds zal bijzonder aandacht worden gericht op de informatie die kaarten aanbiedt,
waaronder de toponiemen.
Toponiemen zijn plaatsnamen die op topografische kaarten, kadasterplannen en naamborden
voorkomen (Antrop, 2007). Ze zijn meestal verbonden aan het landschap waardoor de
toponymie toelaat een inzicht te krijgen op de landschapsbiografie van een gebied.
Toponiemen zijn een interessante bron omdat ze meestal ouder zijn dan de kaart waarop ze
staan. Ze zijn het gevolg van een orale traditie. Toen er nog geen kaarten waren moest alles
benoemd worden, het was de enige vorm van referentie (Thoen, 2011). Thoen (2011)
onderscheidt twee verschillende soorten toponiemen: cultuur- en natuurplaatsnamen.
Cultuurplaatsnamen verklaren de oorsprong van het grondgebruik. Het zijn bijvoorbeeld
namen van wegen, nederzettingen en velden. Natuurplaatsnamen zijn namen van
natuurelementen zoals bergen, bossen, rivieren. Piton (1960) zegt dat plaatsnamen ofwel naar
de eerste eigenaar van het grondgebied wijzen ofwel naar de specifieke topografie van het
gebied.
Elke periode waarin een bepaalde taal algemeen was, heeft geleid tot toponiemen.
Toponiemen kunnen dus gedateerd worden dankzij de geschiedenis van de taal (Thoen,
2011). Het Indo-Europees, de oudste taalgroep die we kennen, heeft zich omstreeks 2500
BCE vanuit zijn stamland Polen uitgebreid over het hele gebied van de Noordzee tot West-
Rusland en zuidwaarts tot de Alpen. Na deze expansie treden in het uitgestrekte Indo-
Europees gebied regionale varianten op. Vanaf de Bronstijd, circa 2000 BCE, vormen de
Nederlanden en Noordwest-Duitsland een dergelijke aparte groep, met het Belgisch als taal.
Het Belgisch wordt onder andere gekenmerkt door persoonsnamen op “-inios” en
nederzettingsnamen op “-iom”. Met de verovering van Gallië vanaf 58 BCE door Caesar
treedt de romanisering van de Belgische taal op en ontwikkelen zich Gallo-Romeinse
nederzettingsnamen op “-iacas”. Omstreeks 445 CE veroveren de Franken, afkomstig uit
Groningen, Noord-Frankrijk tot aan de Somme en ontstonden nederzettingsnamen op “-
ingas”, vaak toegevoegd aan een Germaanse persoonsnaam (Kempeneers, 2000). Drie
volkeren hebben zich dus in België gevestigd: (1) een Keltisch volk, de Belgen, circa 550
BCE, (2) de Romeinen circa 54 BCE en (3) een Germaans volk, de Franken, circa 400 CE
(Thoen, 2011).
24
De Belgische taalgrens zou zich tijdens de val van het Romeinse Rijk in de 5de
eeuw,
geankerd hebben, toen de Franken de verlaten gebieden in Noord-België koloniseerden. In de
Middeleeuwen evolueerde de Germaanse taal van Noord-België tot het Vlaams en de
Romaanse taal van Zuid-België tot het Waals (Van Eetvelde et al., 2010; Thoen, 2011). Deze
vier verschillende taallagen geven een aanvang om toponiemen te dateren. Thoen (2011)
spreekt van gevaren in de toponymie, hier zijn er enkele: een plaatsnaam kan het resultaat zijn
van modeverschijnselen, een naam kan veranderen door bijvoorbeeld de christianisatie,
namen kunnen zich verplaatsen in een gebied en eenzelfde woord kan verschillende
betekenissen hebben.
3.1.2 Landschapsbiografie: invloed van het landschapsbeleid op het landschap
Sinds het einde van de tweede wereldoorlog veroorzaakte de globalisering van de economie
nieuwe landschapsveranderingen gekenmerkt door het uniformeren en het uitwissen van de
landschapsverscheidenheid. Het landschap kreeg toen een groeiende maatschappelijke en
politieke belangstelling. Landschapsbeleid treedt in (Van Hecke et al., 2010).
Landschapsbeleid is: “de formulering door de publieke autoriteiten van algemene beginselen,
strategieën en richtlijnen die het mogelijk maken specifieke maatregelen te treffen gericht op
de bescherming, het beheer en de inrichting van landschappen” (Antrop, 2007).
Het landschapsbeleid kan de evolutie van het landschap beïnvloeden en dus deel uitmaken
van de landschapsbiografie van een gebied. Het landschapsbeleid van Vlaanderen en
Wallonië en hun invloed op de landschapsevolutie langsheen de taalgrens zullen op basis van
een grondige literatuurstudie en terreinwerk vergeleken worden. Er zal voor de Vlaamse
decreten betreffende landschapszorg telkens gezocht worden naar een tegenhanger in de
Waalse wetgeving. De wijzigingsdecreten worden niet vermeld, behalve als ze een
belangrijke vernieuwing in de landschapszorg brengen. Deze vergelijkingen zullen in tabellen
verzameld worden. De Franstalige termen worden cursief geschreven in de tekst omdat een
vertaling de subtiliteit van een begrip soms weghaalt. De Europese conventies worden in de
tabellen vermeld omdat ze de nationale wetgeving van de lidstaten beïnvloeden, maar zullen
niet in de tekst besproken worden. Tot elke wet, decreet, conventie of richtlijn behoren in de
tabellen twee datums: de datum van goedkeuring of ratificatie door de overheid en de datum
wanneer het van kracht werd.
25
3.2 Kartering van de landschapsontwikkeling: tijdsdiepte en continuïteit
Landschappen veranderen doorheen de tijd en de ruimte (Käykhö & Skanes, 2006; Antrop,
2007). Landschapsveranderingen zijn meestal het gevolg van sociale, politieke en
economische veranderingen, zoals nieuwe landbouwtechnieken, nieuwe wetten, nieuwe
ruimtelijke planning, verstedelijking of aanleg van infrastructuren. Kleine
landschapsveranderingen kunnen ook het resultaat zijn van autonome gebeurtenissen (Van
Eetvelde & Antrop, 2009b). Ieder landschap heeft zijn eigen ontwikkelingsverhaal die het
resultaat is van spatio-temporele veranderingen (Antrop, 2007).
Verschillende concepten werden ontwikkeld om het ontwikkelingsverhaal van een landschap
te bestuderen, waaronder de tijdsdiepte en de continuïteit. De tijdsdiepte van het landschap
geeft aan tot welke periode het huidig landschap teruggaat (Antrop, 2007). De continuïteit van
het landschap vertelt iets over zijn stabiliteit of dynamiek doorheen de tijd (Käykhö & Skanes,
2006). Deze concepten zullen in dit onderzoek worden opgenomen.
3.2.1 Tijdreeks van kaarten
De gevolgen van de maatschappelijke veranderingen op het landschap zijn onder andere waar
te nemen op cartografische bronnen en op het terrein (Van Eetvelde & Antrop, 2009b).
Kaarten zijn zeer nuttig omdat ze, afhankelijk van hun kwaliteit en eigenschappen, informatie
geven over het landschap op verschillende tijdsperioden, namelijk over de topografie, het
bodemgebruik, de bodembedekking, de landschapspatronen, de nederzettingspatronen en de
infrastructuur. De tijdsdiepte van een gebied kan cartografisch weergegeven worden door de
opmaak van een tijdreeks van kaarten (Antrop, 2007; Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Elke
kaart is een momentopname van een gebied in de periode wanneer de kaart opgemaakt werd.
In een reeks genereren de kaarten een soort strip van de landschapsverandering (Langran,
1993) (zie Figuur 5, p.33).
Om een ontwikkelingsanalyse van het landschap te kunnen uitvoeren moeten de verschillende
kaarten echter vergelijkbaar zijn (Van Hecke et al., 2010). De belangrijkste uitdaging bij de
opmaak van de tijdreeks is de heterogeniteit en de beschikbaarheid van het cartografisch
bronmateriaal (Käykhö & Skanes, 2006). Kaarten zijn door verschillende methoden en
technieken tot stand gekomen (Van Hecke et al., 2010). Om deze verschillen te
26
standaardiseren wordt een uniforme legende opgesteld zodat een gemeenschappelijke
landschapstypering ontstaat voor de tijdreeks en de kaarten vergeleken kunnen worden
(Käykhö & Skanes, 2006; Van Eetvelde & Antrop, 2009b).
3.2.1.1 Heterogeniteit en beschikbaarheid van de cartografische bronnen
Het uitgangspunt van de tijdreeks van kaarten is de kabinetskaart van de Ferraris omdat deze
de eerste systematische, grootschalige, gedetailleerde en gebiedsdekkende topografische kaart
is van België (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Een andere reden is dat de
cartografische bronnen vóór de 18de
eeuw veelal onnauwkeurig en onbetrouwbaar zijn (Van
Eetvelde & Antrop, 2009b; Van Hecke et al., 2010), ze zullen in dit onderzoek als extra
ondersteunende bron dienen.
De kabinetskaart van de Ferraris toont het traditionele landschap van vóór de belangrijke
maatschappelijke veranderingen die het landschap grondig transformeerden eind 18de
eeuw.
Alle kaarten die na deze periode opgemaakt werden, vormen dus een tijdreeks van
momentopnamen in het veranderingsproces van het landschap (Antrop et al., 2006).
a. De kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt door de Ferraris
Tussen 1770 en 1778 werd de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt
onder leiding van Jozef Jean François Graaf de Ferraris generaal bij de Oostenrijkse artillerie,
in opdracht van Keizerin Maria Theresa en Keizer Jozef II. Deze militaire topografische kaart
is een veelkleurige handschriftkaart en werd op schaal 1:11.520 gekarteerd. De kaart bedekt
het volledige territorium van het huidig België. Er werd geen basis triangulatienetwerk
voorzien voor de kartering maar in het zuiden sluit de kartering aan op de Franse triangulatie
van Cassini (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008).
De aansluiting aan de Franse triangulatie en het gebrek aan een meetkundig-geodetische
grondslag voor de kartering hebben als gevolg dat de nauwkeurigheid van de kabinetskaart
van de Ferraris afneemt naar het noorden en dat de kaart een sterke verschuiving en rotatie
naar het noordwesten toe vertoont. Bovendien gebeurde de kartering door “aanpassen en op
zicht” waardoor lokale karteringsfouten en fantasierijke invullingen ontstonden. Men vindt
27
oriëntatievervormingen van het wegen- en hydrografisch net, oppervlaktevervormingen,
fantasierijke invullingen, vaak op de scheiding van twee kaartbladen, foutieve of vertekende
tracés en overdreven schematisering (zie Figuur 4). De kabinetskaart van de Ferraris vertoont
dus geen constante nauwkeurigheid voor alle planchetten (Antrop et al., 2006; De Maeyer,
2008). Dit allemaal bemoeilijkt de vergelijking van de kabinetskaart van de Ferraris met
recentere topografische kaarten van België.
Figuur 4: Vertekend tracé van het wegennet in Walshoutem en Wezeren bij de Ferraris
De kabinetskaart van de Ferraris is een belangrijke informatiebron voor de historische
landschapskunde. Het stelt een gedetailleerde toestand voor van het landschap aan het einde
van het Ancien Régime, vóór de Franse Revolutie en vóór het begin van de industriële
revolutie. Men kan er de grondgebieden van de Graafschappen, Hertogdommen,
Prinsbisdommen en de enclaves ten tijde van de Oostenrijkse Nederlanden waarnemen. De
weergave van deze administratieve grenzen is echter niet altijd correct omdat het feodaal
bestuur heel complex was (De Coene et al., 2012). Parochies die na de Franse Revolutie de
basis vormden van de gemeenten worden aangegeven door een nummer. Alle militaire
belangrijke elementen worden precies weergegeven, zoals bruggen, molens, wegen, dreven,
gebouwen, constructies, watervlakken, hellingen, hagen, landgebruik, groeven en het reliëf,
aangegeven door schaduwen op de hellingen (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Er werd
veel aandacht besteed aan de weergave van verschillende types vegetatie waardoor de
bodembedekking zeer gedetailleerd weergegeven is, alsook de openheid of geslotenheid van
het landschap. De getekende percelen zijn echter fictief zodat de kabinetskaart van de Ferraris
niet betrouwbaar is op perceelniveau (Thoen, 2011). De kabinetskaart van de Ferraris is rijk
aan toponiemen (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Toponiemen zijn een belangrijke
28
bron voor de landschapsgenese en -biografie daarom zal de toponymie in dit onderzoek als
complementaire methode gebruikt worden.
Op de kabinetskaart van de Ferraris wordt het studiegebied bedekt door drie kaartbladen:
kaartblad 133/2 (Landen), kaartblad 133/4 (Landen) en kaartblad 134/2 (Hannut).
b. De topografische kaart van België opgemaakt door Vander Maelen
Philippe Vander Maelen richtte in 1830, in het onafhankelijk België, het Etablissement
Géographique de Bruxelles op. Daarmee ontplooide hij een belangrijke private cartografische
activiteit, waaronder de opmaak tussen 1846 en 1854 van de monochrome topografische kaart
van België op schaal 1:20.000 (De Maeyer & De Vliegher, 2002).
De kaart toont de aanleg van de eerste spoorwegen in België (Antrop et al., 2006) en
illustreert de eerste herbebossingen van de 19de
eeuw (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Het
reliëf wordt aangegeven door schrapjes op de hellingen (Antrop et al., 2006). De
bodembedekking wordt zeer algemeen aangegeven. De aandacht werd eerder gelegd op de
lokale nijverheden zoals brouwerijen, raffinaderijen of oliepersen, op het wegennet, op de
bruggen en op het riviernet met de bronnen, fonteinen en molens.
Op de topografische kaart van Vander Maelen wordt het studiegebied bedekt door drie
kaartbladen: kaartblad 9 (Léau), kaartblad 14 (Hannut) en kaartblad 18 (Avennes).
c. De eerste basiskaart van België opgemaakt door het Militair Cartografisch Instituut
Het Militair Cartografisch Instituut (MCI) is de opvolger van het Dépôt de la Guerre et de la
Topographie opgericht in 1831 voor de opmaak van de officiële topografische kaarten van
België. In 1878 werd het Dépôt de la Guerre herdoopt in het MCI. Tussen 1865 en 1950
werden er drie edities van de eerste grootschalige basiskaart van België uitgegeven. Op deze
kaarten wordt het reliëf voor het eerst aangegeven door hoogtelijnen (De Maeyer & De
Vliegher, 2002; Antrop et al., 2006). In deze masterproef zal wegens beschikbaarheid enkel
de derde editie, opgemaakt tussen 1910 en 1950 op schaal 1:20.000, gebruikt worden.
29
Op deze kaart wordt de semiologie complex, met een belangrijk aantal categorieën van
wegen, spoorwegen, hydrografie, bodembedekking, omheining, gebouwen,
terreinvoorstellingen en grenzen. De bossen zijn gedetailleerd weergegeven met een
onderscheid tussen onder andere hoogstammen, hoogstammen op kreupelhout, naaldbomen
en gemengde boomsoorten. De gekarteerde omheining laat toe de openheid of geslotenheid
van het landschap af te leiden als het over hagen- of struikenomheining gaat.
IJzerdraadomheining heeft geen invloed op de geslotenheid van het landschap. De
kasteelparken worden ook mooi weergegeven.
Op de topografische kaart van het MCI wordt het studiegebied bedekt door vier kaartbladen:
kaartblad 33/5 (Landen), kaartblad 33/6 (Saint-Trond), kaartblad 41/1 (Hannut) en kaartblad
41/2 (Montenaeken).
d. De derde basiskaart van België opgemaakt door het Nationaal Geografisch Instituut
In 1947 werd het MCI herdoopt in het Militair Geografisch Instituut (MGI) en in 1976 werd
het MGI omgevormd tot een organisme van openbaar nut onder de benaming van Nationaal
Geografisch Instituut (NGI). Het NGI hield zich bezig met de opmaak van de derde
topografische basiskaart van België. De publicatie van deze veelkleurige basiskaart gebeurde
tussen 1995 en 2006 op schaal 1:20.000 (De Maeyer & De Vliegher, 2002; Antrop et al.,
2006).
De semiologie is nog complexer en vollediger dan op de topografische kaart van het MCI.
Kasteelparken zijn niet meer in details gekarteerd, industriegebieden wel.
Op de topografische kaart van het NGI wordt het studiegebied bedekt door twee kaartbladen:
kaartblad 33/5-6 (Landen - Sint-Truiden) en kaartblad 41/1-2 (Hannut-Geer).
3.2.1.2 Opbouw van een gestandaardiseerde legende
Om de kaarten te kunnen vergelijken voor de ontwikkelingsanalyse van het landschap moet er
een gemeenschappelijke legende opgemaakt worden. De heterogeniteit van het cartografisch
materiaal laat echter niet toe zich op de originele legenden van de kaarten te baseren.
30
Inderdaad zijn de legendecategorieën van de verschillende kaarten anders gedefinieerd en zijn
de elementen en structuren van het landschap anders voorgesteld. Bovendien beschikken niet
alle historische kaarten over een gedetailleerde legende (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). In
de 18de
eeuw was de legende een instrument dat alleen moest gebruikt worden als de kaart
niet duidelijk genoeg geschematiseerd werd. De symbolen op de kaarten waren bedoeld om
gemakkelijk leesbaar te zijn waardoor veel landschapselementen op een realistische manier
gekarteerd waren (De Coene et al., 2012).
Er bestaat geen originele legende voor de kabinetskaart van de Ferraris en de topografische
kaart van Vander Maelen. De Kabinetskaart van de Ferraris wordt echter vervolledigd door
geschreven rapporten, de “Mémoires” van de Ferraris. Een aantal onderzoekers waaronder De
Coene et al. (2012) bestudeerden de inhoudelijke informatie van de kabinetskaart en de
Mémoires en stelden een legende op. Dit gebeurde niet voor de kaart van Vander Maelen. Aan
de andere kant zijn de legenden van de topografische kaarten van het MCI en NGI zeer
uitgebreid.
Om een gestandaardiseerde legende te krijgen werd er gesteund op de dominante
bodembedekking en bodemgebruik van de verschillende kaarten (Van Eetvelde & Antrop,
2009b). Er werd gekozen voor vijf legendecategorieën: “akkerland”, “ weiland en
boomgaard”, “ bebouwing”, “bos” en “industrieterrein”. Deze categorieën werden gekozen
omdat ze het landschapskarakter van het studiegebied goed illustreren. Het studiegebied is een
landbouwgebied waar de nederzettingen zich concentrisch ontwikkeld hebben. De bebouwing
en de tuinen (“bebouwing”) ontwikkelden zich in hoopdorpen omdat het de meest efficiënte
en productieve manier was om de grond te bewerken. Rondom de hoopdorpen kwamen
boomgaarden en weilanden voor (“weiland & boomgaard”) en verderop kwamen de
akkerlanden (“akkerland”) (Antrop, 2007). Bos (“bos”) is zeer zeldzaam in deze vruchtbare
leemstreek maar niet afwezig. Dit traditioneel landschapspatroon evolueerde doorheen de tijd
maar blijft echter leesbaar op de vier kaarten. Met de industriële revolutie ontstonden nieuwe
landschapscomponenten zoals industrieën ( “industrieterrein”) (zie Tabel 1, p.31).
31
Tabel 1: Gestandaardiseerde legende (eigen verwerking)
3.2.2 Verwerking van de tijdreeks van kaarten in een GIS-omgeving
Geographic Information Systems (GIS) beschikken over tools en technieken die heel handig
zijn voor de uitvoering van ontwikkelingsanalyses van het landschap (Käykhö & Skanes,
2006). Het cartografisch materiaal van dit onderzoek zal in Arcview GIS 9.3 verwerkt worden.
3.2.2.1 De tijdslagen
Eens dat de gestandaardiseerde legende opgesteld is kunnen de vier kaarten in een GIS-
omgeving verwerkt worden om een tijdreeks van vergelijkbare kaarten te krijgen.
In de GIS-omgeving moeten de kaarten eerst gegeorefereerd worden op hetzelfde
coördinatensysteem. Elke kaart wordt afzonderlijk gegeorefereerd op basis van een
referentiekaart. In dit onderzoek diende de recentste kaart, namelijk de topografische kaart
van het NGI van 2000, als referentiekaart. De topografische kaart van het NGI is georiënteerd
op het Belgisch nationaal “Lambert 72” coördinatensysteem. Vervolgens worden per kaart al
de landschapscomponenten van het studiegebied gedigitaliseerd als polygonen. Elke polygoon
kreeg een attribuut die overheen komt met één van de vijf legendecategorieën van de
gestandaardiseerde legende.
Gestandaardiseerde
legendeLegende Ferraris
Legende Vander
MaelenLegende MCI Legende NGI
Akkerland akkerland akkerland akkerland akkerland
Weiland en
Boomgaard
drassige grasland,
boomgaardweiland weiland, boomgaard
weiland, boomgaard,
grasland, ruderale
vegetatie,
struikgewas, heide
Bos loofbos boshoogstam,
boomkwekerij
hoogstammig
loofhout, gemend loof
en naaldhout,
populierenaanplant
Bebouwinggebouwen,
moestuingebouwen gebouwen, tuin gebouwen, moestuin
Industrieterrein / / nijverheidsindustrie industriële gebouwen
32
Daarmee ontstonden vier gebiedsdekkende tijdslagen die een gemeenschappelijke legende
hebben. Deze tijdslagen zullen als basis gebruikt worden voor de analyse van de
landschapsontwikkeling in het studiegebied.
3.2.2.2 De tijdsdieptekaart en de continuïteit van het landschap
Door de tijdslagen te combineren (overlay) in een GIS-omgeving kan men de tijdsdiepte van
de landschapcomponenten waarnemen evenals het aantal veranderingen dat ze meegemaakt
hebben sinds de oudste gebruikte kaart.
Om dit te realiseren werden de vier vectorlagen omgevormd tot rasterlagen. Bij de rasterlagen
kreeg elke legendecategorie een code volgens zijn ouderdom. Vervolgens werden de
rasterlagen vermenigvuldigd in raster calculator waardoor men voor elke pixel een
afzonderlijke code kreeg waarvan de opeenvolging van cijfers iets vertelt over de tijdsdiepte
en het aantal veranderingen van de pixel.
Een onvermijdelijk gevolg van de overlay zijn slivers. Slivers zijn niet betekenende pixels op
de finale kaart die gevormd worden door het niet samenvallen van gedigitaliseerde polygonen
uit de verschillende tijdslagen (Antrop, 2007). Het wegwerken van de slivers gebeurde in
Arcview GIS 9.3 aan de hand van de tool eliminate.
De tijdsdieptekaart geeft aan tot welke periode de waarneembare landschapscomponenten
teruggaan (Antrop, 2007). Het aantal veranderingen in bodembezetting van de
landschapscomponenten geeft de continuïteit van het landschap weer. Wanneer de
landschapscomponenten niet veel veranderen doorheen de tijd is het landschap stabiel omdat
er een continuïteit bestaat tussen het vroegere landschap, of het traditionele landschap, en het
huidige landschap. Wanneer de landschapscomponenten veel veranderen doorheen de tijd is
het landschap dynamisch, de continuïteit tussen het traditionele landschap en het huidige
landschap is verdwenen (Käykhö & Skanes, 2006; Antrop, 2007).
33
Figuur 5: Tijdreeks van de vier cartografische bronnen
34
4 RESULTATEN: RETROSPECTIE OP HET LANDSCHAP
Ieder landschap heeft zijn eigen verhaal dat het resultaat is van veranderingen uit
verschillende tijdslagen, waarvan sommige meer sporen nalaten dan andere en herkenbaar
zijn op de kaarten en op het terrein (Antrop, 2007). De drijvende krachten van deze
verandering zullen in dit hoofdstuk per tijdslaag onderzocht worden (zie Figuur 7, p.47).
4.1 Het studiegebied van de IJzertijd tot de Middeleeuwen
4.1.1 Sporen van de IJzertijd (750 - 50 BCE)
Circa 550 BCE kwamen de Belgen, een Keltisch volk uit Germanië, over de Rijn tot in de
goed gedraineerde leemgronden. De Nerviërs vestigden zich in Henegouwen en de Eburonen
in Haspengouw. De Kelten introduceerden de rotatielandbouw op de leemplateaus en
bouwden hun huizen in de valleien, waar de nabijheid van water en hooilanden geschikt was
voor veehouderij. Hun nederzettingen waren met elkaar verbonden door valleiwegen langs de
waterlopen (Piton, 1951, 1960; De Witte et al., 2009; Van Hecke et al., 2010).
Volgens Kempeneers (2000) komt het toponiem “Landen” van “Londhiniom”. “Londhiniom”
is gevormd uit de Belgische persoonsnaam “Londhinios” en het suffix “-iom” die op een
nederzettingsnaam wijst. “Londhiniom” zou dus “nederzetting van Londhinios” betekenen.
De persoonsnaam “Londhinios” zou op een wilde man wijzen sinds “london” de grondvorm is
van “Londhinios” en “wild of onbeschaamd” betekent. Deze verklaring vervangt de gangbare
uitleg van onder andere Piton (1951) die de naam “Landen” aan “uitgestrekte gronden”
verwant (Kempeneers, 2000).
4.1.2 Sporen van de Romeinse Tijd (54 BCE - 4de
eeuw)
Met de Romeinse kolonisatie en de verovering van Gallië circa 54 BCE werden de Eburonen
uitgeroeid. Haspengouw, een Romeins koloniaal landbouwgebied, verloor haar arbeidskracht
en lag braak. Om de regio opnieuw te bevolken besloot Keizer Augustus, Keltische volkeren
uit Germanië te laten komen: de Taxandres, de Tongeren en de Baetasii (Piton, 1951). In het
35
toponiem “Walsbets” ziet Piton (1960) het suffix “-bets” dat op een nederzettingsplaats van
de Baetasii zou verwijzen. Kempeneers (2000) geeft een andere etymologische betekenis aan
“Walsbets”. Hij verklaart het toponiem door “Walsbeche” waarvan “beche” de
geromaniseerde vorm is van “baki”, het Germaanse woord voor “beek”. De toegevoegde
“wals” zou op de nabijheid van de taalgrens wijzen. Walsbets is inderdaad gelegen langs de
Molenbeek en vlakbij Wallonië.
De Romeinen bouwden wegen om hun provincies met elkaar te verbinden. Het studiegebied
is gelegen tussen twee Romeinse hoofdwegen: de weg van Tongeren naar de Franse kust en
de weg van Tongeren naar Bavay (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie
Bijlage 2, p.116). Vertakkingen van deze hoofdwegen lopen oost-west of zuid-noord dwars
door het studiegebied. Piton (1951, 1960) onderscheidt vijf vertakkingen in het studiegebied.
Drie zuid-noord-assen te Landen, namelijk de wegen van Landen-Luik, Landen-Nijvel en
Landen-Hoei. Twee oost-west-assen te Hannuit, namelijk de weg van Nijvel die tussen
Waasmont en Avernas-le-Bauduin liep en de weg van Luik die langs Villers-le-Peuplier liep.
Langs deze wegen ontstonden op hooggelegen gebieden, in de nabijheid van waterlopen,
landbouwdomeinen met villa’s samengesteld door achtereenvolgende gebouwen. Funderingen
van Romeinse villa’s werden over het hele studiegebied opgegraven: in Rumsdorp,
Attenhoven, Landen, Sint-Gertrudis, Walsbets, Waasmont, Wezeren, Avernas-le-Bauduin,
Bertrée en Villers-le-Peuplier. Deze substructies werden blootgesteld maar zijn nu niet meer
zichtbaar. Op de topografische kaart van het NGI wijzen de toponiemen van “Kleine
Hamberg” en “Lazarij” ten westen van Wezeren en het toponiem “Pirette” ten noordwesten
van Bertrée naar substructies van Romeinse villa’s (Piton, 1951, 1960; Geschied- en
Heemkundige Kring van Landen, 1989).
De rijke grondeigenaars richtten grafheuvels op boven hun crematiegraf, de zogenoemde
tumuli (Piton 1951, 1960). Het studiegebied telt twee tumuli: de “Bortombe” (“Tombe de
Betz” bij de Ferraris) gelegen ten oosten van Walsbets en de “Tombe d’Avernas” gelegen ten
noorden van Avernas-le-Bauduin. Het toponiem “Bortombe”, komt van het Germaans “bara”
die “bar, bloot” betekent en dus naar een onbegroeide of niet gekweekte grond zou wijzen
(Kempeneers, 2000) (zie Figuur 8, p.48).
Van de Romeinse periode hebben ook nederzettingsnamen de tijd overleefd. Het toponiem
“Villers-le-Peuplier” komt van “villare” dat op het landgebied van een villa wijst. “Le
36
peuplier” werd later toegevoegd om het van de andere villers-namen te onderscheiden (Piton,
1960). Het toponiem “Bertrée” komt van de nederzettingsnaam “Berhtahariacas” waarin men
het Romeinse suffix “-iacas” herkent. “Berhtahariacas” betekent “eigendom van “Berhtahari”
(Gysseling, 1960). Berhtahari zou een belangrijke grondeigenaar geweest zijn (Piton, 1960).
Volgens Gysseling (1960) zouden de woorden beginnend met “ev” een Romeinse afkomst
hebben en zou “Avernas-le-Bauduin” tot dit type behoren.
4.1.3 Sporen van de Frankische Tijd (5de eeuw - 9de eeuw)
Het einde van het Romeinse bestuur in de 4de
- 5de
eeuw bracht het verval en verwildering van
de landbouwdomeinen. De Franken, een Germaans volk aan de grens met het Romeinse Rijk,
profiteerden van de situatie om de verlaten gebieden te koloniseren. Kleine
boerengemeenschappen, georganiseerd in gehuchten, gingen de goed gedraineerde
leembodems ontginnen. Nieuwe nederzettingen werden gesticht (Piton, 1960; Van Hecke et
al., 2010). Het toponiem “Walshoutem” zou van het Germaans “holtheim” komen en betekent
“woning in een bos”. “Holt” is het woord voor bos en “-haim” het woord voor “huis”. De
toegevoegde “wals” zou wijzen op de nabijheid van de taalgrens. Het toponiem “Wezeren”
komt van “wes” het Germaanse woord voor “schitterend, uitbuigend”. Het dorp van Wezeren
ligt inderdaad aan de kronkelende Zevenbronnenbeek. Het toponiem “Waasmont” bestaat uit
het Germaans “wasu” die “drassige grond” betekent en het Romaans “monten” dat “berg”
betekent. Dus een heuvel naast of midden een drassige grond (Gysseling, 1960; Geschied- en
Heemkundige Kring van Landen, 1989; Kempeneers, 2000). Het toponiem “Crehen” komt
van “Crahem” en wijst naar de “hoeve van de raven”. Het toponiem “Hannut” komt van
“Haganuth” waarvan “hagana” het Germaanse woord is voor “omheinde ruimte” en “-uth” het
woord voor “groep”. De toponymie van Hannuit zou dus naar een groep van omheinde
ruimtes wijzen (Piton, 1960).
De Franken liggen aan de basis van het huidige nederzettingspatroon. Ze bouwden
vierkantshoeves in de dalen, langs de waterlopen en introduceerden de rotatielandbouw op de
hoger gelegen leemgronden. Vanaf de 8ste
en 9de
eeuw werd het feodale hofstelsel ingevoerd.
De hofkouters werden geëxploiteerd door machtige grondeigenaars en in de buurt ervan
werden soms kerken gebouwd. Dit vormde de kern van nieuwe dorpsnederzettingen (Piton,
1960; Van Hecke et al., 2010). Het toponiem “Attenhoven” zou een Germaanse afkomst
37
hebben. “Ottan hofum” betekent “boerderij van Otto”. Het toponiem “Rumsdorp” is te
reconstrueren als “Rumas-thorpa” en betekent “dorp van Rumo”. “Roem” is een bekende
Germaanse voornaam. Het toponiem “Rufferdinge” komt van “Hrothifrithingas” waarin men
het Germaanse suffix “-inga” terugvindt. “Roefer” zou de Nederlandse evolutie zijn van de
persoonsnaam “Hrodfried”. De hedendaagse molen van Rufferdinge was dus het domein van
Hrodfried (Kempeneers, 2000). Men vindt de Rufferdingemolen terug op een stadsplan van
Landen opgemaakt door van Deventer tussen 1550 en 1565. Van Deventer kreeg de opdracht
van Karel V en Filips II van Spanje om kaarten te maken van alle steden in de Nederlanden.
Hij tekende 320 plattegronden waarvan er 220 bewaard bleven, die van Landen inbegrepen.
Op deze stadsplannen zijn de poorten, vestingwerken, bebouwing en rivieren rond de steden
nauwkeurig aangegeven (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, s.d.).
De woonsites van de feodale heren werden in de Frankische periode soms versterkt tot
zogenaamde “castrale motten” (De Witte et al., 2009). Het betreft twee te “Sinte-Gitter”: de
“Heynsberg” en de “Tombe van Pepijn” en één te Rumsdorp: “De Mot”. De “Tombe van
Pepijn” heeft niets te maken met de graftombe van de hofmeier Peppijn van Landen (580-
640) omdat deze in 640 in de Sint-Gertrudiskerk tijdelijk werd begraven voordat hij
overgebracht werd naar de abdij van Nijvel, gesticht door zijn vrouw Ida en zijn dochter
Gertrudis (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989; Kempeneers, 2000).
Bovendien werden de doden in de Frankische tijd begraven in begraafplaatsen (Piton, 1960).
Toponiemen zoals “tombeux” of “tombion” verwijzen naar Frankische begraafplaatsen. Ten
noordwesten van Avernas-le-Bauduin vindt men op de topografische kaart van het NGI het
toponiem “Au Tombeu” (Piton, 1960). De “Heynsberg” of de “motte van Karloman”, vader
van Peppijn van Landen, ligt ten noordoosten van de “Tombe van Pepijn” maar wordt niet
meer vermeld sinds de kaart van Deventer, waarop de motte omgeven is door een gracht
opgevuld met water (Kempeneers, 2000) (zie Figuur 8, p.48).
4.1.4 Sporen van de Middeleeuwen (10de - 15de eeuw)
De 9de
eeuw is gekenmerkt door invasies door de Noormannen wat tot een sfeer van
onveiligheid bracht. Slottorens, kastelen en verdedigingsmuren werden opgericht. Slottorens
werden in de 12de
eeuw gebouwd om bescherming te bieden aan de plattelandsbevolking. Ze
zijn massief en doorboord met schietgaten. Zulke torens die de tijd overleefden werden
38
omgevormd tot kerktorens. Ze zijn herkenbaar door hun defensieve architectuur. De
kerktorens van Hannuit, Avernas-le-Bauduin, Walsbets en Wezeren behoren tot dit type
(Piton 1960; Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989).
Om het Hertogdom Brabant aan zijn uiteinden te verdedigen tegen het Prinsdom Luik werden
Landen en Hannuit voorzien van stadsmuren waardoor ze de status van stad kregen. Begin
13de
eeuw werd het huidig centrum van Landen gesticht door Hendrik I, Hertog van Brabant,
en voorzien van verdedigingsmuren en grachten. De stad werd strategisch gesticht tussen de
armen van twee waterlopen: de Zijp en de Molenbeek en aan de kruising van de Romeinse
wegen van Landen-Luik en Landen-Nijvel. De hoofdweg van Landen is dus de oude
Romeinse weg van Landen-Luik. Bovendien werd gebruik gemaakt van bronnen om de
grachten van water te voorzien. De omwalling was in de 14de
eeuw nog niet voltooid. De
stadsmuren van Landen hadden drie poorten die de stad met de buitenstad verbonden: de
“Bovenpoort” ten zuidoosten, de “Tiense-poort” ten noordwesten en de “Sint-Truiden-poort”
ten noordoosten. De stichting van het bolwerk van Landen leidde tot het langzaam verval van
de Frankische nederzetting van Sint-Gertrudis die later de “Oude-Plaats”, “Oude-Stad” of
“Oud-Landen” genoemd werd (Piton, 1951; Kempeneers, 2000). Hannuit werd in het jaar
1339 voorzien van stadsmuren. De aarden verdedigingsmuur had drie stenen poorten: in het
noordoosten de poort van “Cheroux” richting Sint-Truiden, in het zuidoosten de poort van
“Hoei” of de poort naar de buitenwijk en in het zuidwesten de poort van “Tombeux” richting
Namen. Het toponiem “Tombeux” wijst naar een Frankische begraafplaats. In de 16de
eeuw
ontstond een vierde deur die tot de hoeve van de zusters van Saint-Victor liep (Piton, 1960)
(zie Figuur 8, p.48).
In Haspengouw evolueerde het feodale hofstelsel naar een systeem van grote pachtboerderijen
die bijna alle landbouwgronden in bezit hadden. De kabinetskaart van de Ferraris vertoont in
het studiegebied talrijke grote vierkantshoeves die meestal geïntegreerd zijn in het
dorpsweefsel. Het verwijst echter enkel naar één pachtboerderij: de “Cense Jeandrain” in
Walsbets. Het is de enige geïsoleerde vierkantshoeve van het studiegebied (zie Figuur 8,
p.48).
Rondom de nederzettingen was de ruimte concentrisch ontwikkeld: moestuinen, boomgaarden
en huisweiden het dichtst bij de woonplaats en akkerlanden verderop (zie Bijlage 3, p.117).
De landbouwgronden van de rijken en de armen werden gemeenschappelijk bewerkt onder de
vorm van het drieslagstelsel. Het drieslagstelsel is gebaseerd op een collectief
39
landbouwsysteem waarbij het cultuurland in drie slagen verdeeld is: één bestemd voor
wintergewassen zoals tarwe en rogge, één voor zomergewassen zoals haver en één voor
braakland. Jaarlijks werd van teelt gewisseld. Dit landbouwsysteem rust ook op de nauwe
betrokkenheid van cultuur en veeteelt. Haspengouw was in de 13de
eeuw volledig ontgonnen,
er waren weinig weiden of bossen voor het vee om te grazen. De braakliggende slag was dus
belangrijk voor de extensieve teelt. De dieren graasden onder de hoede van een herder. Het
afsluiten van de akkers met hagen was verboden. Daardoor was het drieslagstelsel mede de
oorzaak van het openfield karakter van het Haspengouwse landschap (Antrop et al., 1985; De
Witte et al., 2009).
Vanaf de 12de
eeuw wordt de watermolen een typisch element in het landschap. Het gebruik
ervan voor het malen van de granen is verplicht en betalend. De Molenbeek wijst naar de
talrijke watermolens op zijn oevers: molen “Tultea” in Walshoutem, de twee molens van
Walsbets, molen “Rufferdinge” in Landen-centrum, molen “Tilkens” in Attenhoven en molen
“Pitsaer” in Rumsdorp (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie Figuur 8,
p.48). Tot in 1774 bestond er op het grondgebied van Hannuit geen molen. De inwoners
gingen hun graan malen aan de molen van “Grand-Hallet” op de beek van “Henri Fontaine”.
De toponiemen “campagne de Molhin” en “pont de Molhin” verwijzen naar deze situatie: in
het Germaans betekent “mulh”, molen en “heim”, huis (Piton, 1960).
Vanaf de 14de
eeuw begon een agrarische crisis. Het zou duren tot de Oostenrijkse Tijd
voordat de Zuidelijke Nederlanden weer een periode van vrede en rust kenden (Van Hecke et
al., 2010).
4.2 Het studiegebied op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778)
De kabinetskaart van de Ferraris werd tussen 1770 en 1778 opgesteld en toont het landschap
van de Oostenrijkse tijd (1713-1795). In die tijd behoorde het studiegebied deels tot het
Hertogdom van Brabant en het Prinsbisdom van Luik (zie Bijlage 4, p.117). De kaart is een
momentopname op het einde van het Ancien Regime (16de
- 18de
eeuw), vóór de grote
veranderingen van de industriële revolutie. Het toont een in hoopdorp geconcentreerde
bewoning waarin de grote vierkantshoeves opvallen. De dorpen zijn omringd door akkerland.
Het gebied is bosvrij. De aarden wegen die naar de akkers van de plateaus leiden zijn tot holle
wegen uitgesleten (Van Hecke et al., 2010).
40
De kastelen hielden hun defensief karakter tot in de 17de
eeuw. Ze waren vaak verbonden met
een aangrenzende boerderij die ook verdedigd was met torens. Deze kastelen werden
vervolgens omgevormd tot woningen met een siertuin, terwijl vroeger de directe omgeving
van een kasteel naakt gehouden werd om de vijand te kunnen bewaken (De Witte et al.,
2009). Er bestaan op de kabinetskaart van de Ferraris meerdere grote constructies met een
siertuin maar enkel één wordt als kasteel vermeldt: het kasteel van Villers-le-Peuplier (zie
Figuur 8, p.48).
De stad van Hannuit werd voorzien van twee nieuwe wegen gaande tot de voorstad, ten
zuidoosten van het centrum. De ene loopt tot het kasteel van Hannuit, de andere tot de
hofboerderij van de Zusters van Saint-Victor gesticht in 999 (Piton, 1960) (zie Figuur 8, p.48).
In 1758 werd de nieuwe Sint-Gertrudiskerk en begraafplaats van Landen gesticht omdat die
van de site Sinte-Gitter, gebouwd tussen 658 en 676, te oud, te klein en te ver van het nieuw
centrum was. In 1759 werden de wegen van de binnenstad en de weg naar de
Rufferdingemolen bestraat. De deuren van de stadspoorten van Landen zijn verdwenen alsook
de grachten, maar de stadsmuren zijn nog niet helemaal genivelleerd. De nivellering van de
stadsmuren van Hannuit gebeurde in 1825 (Piton, 1951, 1960).
4.3 Het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen (1846-1854)
De topografische kaart van Vander Maelen is de eerste topografische kaart van het
onafhankelijke België. Het vertoont de veranderingen veroorzaakt door de industriële
revolutie (Van Eetvelde & Antrop, 2009b; Van Hecke et al., 2010).
Met de industriële revolutie begon de landbouw zich te specialiseren. In de leemstreek werd
gestart met de industriële teelt van suikerbieten. Verkeerswegen en spoorwegen werden
aangelegd (Van Hecke et al., 2010).
In het begin van de 19de
eeuw ontwikkelden zich op het platteland kleine boerderijen. Men
had arbeidskracht nodig. Het verlaten van het drieslagstelsel, de intensivering van de
landbouw en de nog afwezige landbouwmechanisatie veroorzaakten deze drukte op de
landbouwgronden. In 1846 bedekten akkerlanden in Haspengouw 95 tot 99% van de
landbouwgronden terwijl weilanden en boomgaarden gereduceerd waren tot 5 à 1% (Bruneel,
41
1989). In het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen bedekken de akkers
90% van het grondgebied (tegen 88% bij de Ferraris) terwijl weilanden en boomgaarden 7%
bedekken (tegen 9% bij de Ferraris).
In 1838 passeerde de spoorweg van Brussel-Luik door Landen. In 1839, met de inhuldiging
van de lijn van Landen-Sint-Truiden, werd de stad voorzien van een houten station. Om het
station te bereiken werd er in 1839 een nieuwe weg aangelegd: de Stationsstraat. In 1840
werd die verlengd naar Hannuit en kreeg de naam van de Hannuitsesteenweg. Het station
werd in 1858 in steen gebouwd en in 1920 nog verbouwd. Het huidige station dateert van
1967 (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989). Tussen 1840 en 1845 werden zes
nieuwe steenwegen stervormig uit Hannuit aangelegd: de Tiensesteenweg in 1842, de
Landensesteenweg in 1843, de Waversesteenweg in 1844, de Hoeisesteenweg, de
Namensesteenweg en de Luiksesteenweg (Piton, 1960). Deze nieuwe aangelegde
infrastructuren beïnvloedden vaak de richting van de stadsuitbreiding (Bruneel, 1989).
Hannuit heeft zich uitgebreid langs de Hoeisesteenweg en Landen langs de
Hannuitsesteenweg (zie Figuur 9, p.49).
Met de introductie van de suikerbiet in de 19de
eeuw konden de grotere exploitaties overleven
en werden suikerfabrieken gevestigd. In 1848 werd de suikerfabriek van Waasmont in
verlenging van het kasteel gebouwd. De suikerfabriek hield stand tot in 1918 (Geschied- en
Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie Figuur 9, p.49). De velden van vóór de
industriële revolutie waren bedekt door een grote diversiteit aan graangewassen: rogge, spelt,
gerst en haver. Dit was belangrijk voor zelfvoorzienende gemeenschappen. In de 19de
eeuw
ziet men alleen maar tarwe en suikerbieten meer in de velden (Piton, 1960; Bruneel, 1989).
4.4 Het studiegebied op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1935-1938)
De topografische kaart van het MCI geeft de situatie vlak voor de boem van de suburbanisatie
in de jaren 1960 (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Het vertoont het verloop van de
veranderingen door de industriële revolutie en vervolgens de veranderingen veroorzaakt door
de landbouwcrisis sinds het einde van de 19de
eeuw.
In 1860 werd de suikerfabriek “Raymaeckers” opgericht aan de Betsveld, het bedrijfsterrein
tussen de twee spoorlijnen van Landen. In 1893 kreeg de suikerfabriek “Raymaeckers” zijn
42
eigen lijn. Met de komst van de lijn van Landen-Statte die door Hannuit passeerde, werd in
1875 het station van Hannuit gebouwd. Een halte werd ook voorzien in Waasmont voor de
suikerfabriek (Piton, 1951, 1960) (zie Figuur 10, p.50).
De exploitatie van de spoorweg vereiste arbeiders waardoor een stationswijk zich ontwikkelde
in Landen. Stad Landen is verbonden gebleven met de landbouw terwijl de nieuwe
stationswijk, de Sint-Norbertuswijk, de woonwijk van de spoorwegagenten was. In 1908
werden de Sint-Norbertuskerk en een nieuwe markt opgericht. Dit trok mensen en huizen aan
(Piton, 1951) (zie Figuur 10, p.50).
Rond 1880 gaf de landbouwcrisis, veroorzaakt door de graanimport vanuit Oost-Europa, de
Verenigde Staten en Australië vanaf 1870, aanleiding tot de bloei van veeteelt en de toename
van de weilanden, omring met ijzerdraad. De traditionele boomgaarden werden vervangen
door graslanden (Bruneel, 1989; Van Hecke et al., 2010). De oppervlakte aan weiland in het
studiegebied steeg tot 11% (tegen 7% bij Vander Maelen) ten koste van het akkerland dat tot
84% daalde (tegen 90% bij Vander Maelen).
De nijverheidsgewassen waren ontwikkeld rond suikerbieten en voedergewassen. In 1885
werd een aankoopcoöperatie voor meststoffen en veevoeders, “S.A. du syndicat agricole de
Landen”, opgericht te Landen eveneens op het Betsveld. De bedoeling was om voor de
laagste prijs en met de beste garantie, meststoffen, veevoedsel en zaden te behalen. De
gebouwen bevatten de winkels, de meststoffenfabriek, het onderzoekslaboratorium en de
drukkerij. Stad Landen telde een suikerfabriek, een meststoffenfabriek en twee werkplaatsen
voor landbouwmachines. Na de tweede wereldoorlog werden de aankoopcoöperatie en de
suikerfabriek afgebroken om plaats te maken voor sociale woningen (Piton, 1951; Donni,
1972; Bruneel, 1989; Van Hecke et al., 2010).
Men ziet drie bosjes in het studiegebied, het “Sonvalbos” middenin de akkers, dat op de
kabinetskaart van de Ferraris al bestond, en twee nieuwe Engelse kasteelparken: dat van
“kasteel Holijk” tussen Rumsdorp en Landen en dat van het kasteel van Villers-le-Peuplier.
Allebei werden in Louis-XIV stijl gebouwd. Het kasteel van Villers-le-Peuplier bestond al bij
de Ferraris maar werd in 1873 verbouwd. Het was in het bezit van verschillende families
totdat het in 1934 de eigendom werd van het Sanatorium van Haspengouw en als ziekenhuis
diende. Tegenwoordig kan men enkel de toren van het voormalige kasteel bewonderen
(Vilken, 1995). Kasteel Holijk werd gebouwd in de periode van 1885. Het ligt tegenwoordig
43
nog midden een Engels park (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie
Figuur 10, p.50).
4.5 Het studiegebied op de kaart van het Nationaal Geografisch Instituut (2000)
De economische welvaart van de 20ste
eeuw bracht tot maatschappelijke veranderingen die het
traditionele landschap, tot nu toe stabiel gebleven, grondig en snel veranderde (Antrop et al.,
2004).
De boem van de suburbanisatie in de jaren 1960 kwam onder andere tot stand door de aanleg
van nieuwe autosnelwegen (Antrop et al., 2004; Van Hecke et al., 2010). De autosnelweg van
Brussel-Luik (E40), die dwars door het studiegebied loopt, werd in 1956 aangelegd. Sociale
woonwijken worden gebouwd aan de rand van de stad Landen en Hannuit en nieuwe huizen
langs de wegen waardoor de dorpen hun traditionele morfologie en beeld verliezen. De
spoorweg van Landen-Statte werd afgeschaft. Het tracé maakt vandaag deel uit van het
Waalse netwerk voor trage gebruikers zoals fietsers, voetgangers en ruiters: de “RAVeL” die
voor “réseau autonome de voies lentes” staat (zie Figuur 11, p.51).
De wet op de ruilverkaveling van landeigendommen van 22 juli 1970 had tot doelstellingen
het aanpassen van de perceelstructuur aan de moderne landbouwmechanisatie. Dit gebeurde
door het vergroten van de percelen en het rechttrekken van de wegen. Een tweede doelstelling
was de landbouwgronden dichter bij het landbouwbedrijf te brengen. Dit gebeurde door de
herverdeling van de gronden (Neuray et al., 2004). Het geheel van het studiegebied, behalve
Crehen, werd verkaveld (Agora, 2012; http://geo-vlaanderen.agiv.be, 29 mei 2012) (zie
Figuur 11, p.51).
Bossen zijn talrijker dan gedurende de vorige eeuwen. Het studiegebied op de topografische
kaart van het NGI telt 3% bossen (tegen 0% gedurende de vorige eeuwen). Ze worden vaak
voor recreatie- of natuurgebied bestemd. Boomgaarden zijn terug maar onder een andere
vorm dan de traditionele versie ervan. Ze komen voor onder de vorm van rechthoekige
kwekerijen van laagstambomen, aan de rand van de dorpen, op de landbouwplateaus (zie
Figuur 11, p.51).
44
4.6 Synthese van de landschappelijke veranderingen in het studiegebied
4.6.1 Tijdsreeks van de vier tijdslagen
Men kan op de kabinetskaart van de Ferraris sporen van een eeuwenlange organisatie van de
ruimte door de mens terugvinden. Piton (1960) zegt dat Hannuit en Landen hun
middeleeuwse fysionomie gedurende meer dan vijf eeuwen behielden. Op Figuur 8 (p.48) ziet
men dat de Romeinse toponiemen, namelijk “Avernas-le-Bauduin”, “Bertrée” en “Villers-le-
Peuplier”, ten zuiden van de taalgrens voorkomen. Voor de rest hebben de
nederzettingsnamen voornamelijk een Frankische afkomst. “Hannuit” en “Crehen” hebben
ook Germaanse wortels. Inderdaad was in het verleden de taalgrens meer diffuus waardoor een
brede tweetalige zone bestond tussen de Germaanse en Romeinse talen (Van Eetvelde et al.,
2010) (zie Bijlage 5, p.117). Landen is de enigste nederzettingskern van Keltische oorsprong.
Romeinse tumuli vindt men in het studiegebied beide in Hannuit en Landen. Frankische
castrale motten komen in het studiegebied enkel voor in Landen. In de Middeleeuwen werden
slottorens opgericht. Die van Walsbets, Wezeren, Avernas-le-Bauduin en Hannuit bestaan nog
en werden omgevormd tot klokkentoren. De steden van Hannuit en Landen werden allebei in
de Middeleeuwen gesticht, Landen als eerste. De nivellering van de stadsmuren en de
opvulling van de grachten begon in Landen in de 18de
eeuw, de nivellering van Hannuit
gebeurde een eeuw later. Hannuit heeft geen molen op haar grondgebieden, het studiegebied
te Landen telt er zeven. De belangrijkste pachtboerderij van het studiegebied bevindt zich in
Walsbets, namelijk de boerderij “Janshoven”. In het Ancien Regime ontwikkelde zich de
voorstad van Hannuit ten zuidoosten van de stad. Ferraris vermeld één 18de
-eeuws kasteel met
siertuin in het studiegebied, die van Villers-le-Peuplier.
Op Figuur 9 (p.49) ziet men dat vooral de plateaunederzettingen, namelijk Hannuit en Crehen,
in het begin van de 19de
eeuw getroffen werden door de afname in weilanden ten gunste van
de akkerlanden. De hellingsgronden van de valleinederzettingen zijn inderdaad niet geschikt
voor landbouw. De stad Landen werd voorzien van een station, terwijl Hannuit voorzien werd
van steenwegen. De stadsuitbreiding wordt beïnvloed door deze nieuwe infrastructuren. Een
suikerfabriek werd in Landen bij het kasteel van Waasmont opgericht.
Op Figuur 10 (p.50) ziet men dat einde 19de
eeuw vooral de valleinederzettingen te Landen
getroffen werden door de landbouwcrisis en de toename in weiland. De hellingsgronden van
45
de valleinederzettingen zijn inderdaad geschikt voor weiland. De spoorweg van Landen-Statte
loopt door Hannuit die dus voorzien wordt van een station. De suikerfabriek van Landen
wordt opgericht op het industrieterrein ten zuiden van Landen-centrum. De stad Landen kent
als het ware drie kernzones: de Frankische woonsite “Sint-Gertrudis”, de middeleeuwse stad
van Landen-centrum en de industriële stationswijk “Sint-Norbertus”. Een nieuw kasteel met
Engels park wordt gebouwd tussen Landen en Rumsdorp, “kasteel Holijk”. Het kasteel van
Villers-le-Peuplier wordt ook voorzien van een Engels park.
Op Figuren 6 (p.45) en 11 (p.51) ziet men dat de stadsuitbreiding van Landen meer omvang
heeft gehad dan Hannuit. Dit zou een gevolg zijn van de aanwezigheid voor Landen van drie
kernzones: Sint-Gertrudis, Landen-centrum en Sint-Norbertus. De suburbanisatie in Landen
gebeurde vanuit deze drie kernen. De industrieterreinen van Landen werden verplaatst buiten
de stad, langs het zuidwesten. Het aandeel aan bossen is groter in Landen (4%) dan in Hannuit
(1%).
Figuur 6: Bodembezetting op de kaart van het NGI (eigen verwerking)
46
4.6.2 Tijdsdieptekaart en continuïteit van het landschap
De landschappelijke evolutie van Landen is woeliger dan die van Hannuit. Dit drukt zich ook
uit op Figuur 12 (p.52) waar men kan zien dat het studiegebied te Hannuit stabieler is dan te
Landen. Circa drie vierde (74%) van de bodembezetting te Hannuit is niet veranderd
doorheen de tijd en is terug te vinden op de kabinetskaart van de Ferraris van eind 18de
eeuw.
Het studiegebied te Landen heeft ook een stabiel karakter, met 66 % onveranderde
bodembezetting die teruggaat tot de kabinetskaart van de Ferraris. Deze
bodembezettingsstabiliteit betreft vooral de akkerlanden en de historische
nederzettingskernen. Verder ziet men dat de percelen die één keer veranderd zijn (19% in
Hannuit en 23% in Landen) meestal overeenkomen met de stadsuitbreiding die men op de
topografische kaart van het NGI terugvindt (22% in Hannuit en 29% in Landen). Het
studiegebied vertoont in Hannuit alsook in Landen een klein aandeel bodembezetting (1%)
die drie keer veranderd is doorheen de tijd. Het studiegebied is op de kaarten van Vander
Maelen en het MCI niet veel veranderd (van 0 tot 2% in Hannuit en Landen).
47
Figuur 7: Tijdreeks van de vier tijdslagen
48
Figuur 8: Het studiegebied op de kaart van de Ferraris
(bron: van Deventer, 1550-1565; de Ferraris, 1770-1778; NGI, 2000)
49
Figuur 9: Het studiegebied op de kaart van Vander Maelen
(bron: de Ferraris, 1770-1778; Vander Maelen, 1846-1854; NGI, 2000)
50
Figuur 10: Het studiegebied op de kaart van het MCI
(bron: MCI, 1935-1938; NGI, 2000; VLM, 2002; Catalogue des services ArcGIS, 2009-2010)
51
Figuur 11: Het studiegebied op de kaart van het NGI (bron: MCI, 1935; NGI, 2000; VLM, 2002; Catalogue des services ArcGIS, 2009-2010)
52
Figuur 12: Tijdsdiepte en continuïteit van het landschap
53
5 RESULTATEN: LANDSCHAPSBELEID IN VLAANDEREN EN WALLONIE
In België wordt het landschap beheerd door de nationale en internationale wetgeving vanuit
verschillende beleidsdomeinen (Koomen et al., 2002). Landschapsbeleid in België gebeurt
zowel in het erfgoedbeleid, als in de ruimtelijke ordening, het natuurbeleid en het
landbouwbeleid. De bevoegdheid van deze sectoren is in België sinds de federalisering echter
verspreid tussen de drie gewesten waardoor de nationale wetgeving soms verschillen kan
verstonen tussen het Vlaamse en het Waalse Gewest. Het Belgisch landschapsbeleid is dus
complex enerzijds doordat landschapsbeheer zich in de schemerzone tussen verschillende
beleidsdomeinen bevindt, anderzijds door de federalisering van de bevoegdheden (Antrop et
al., 2004; Van Hecke et al., 2010).
Voor elk beleidsdomein, namelijk erfgoedbeleid, ruimtelijke ordening en natuurbehoud, werd
een samenvattende en vergelijkende tabel gemaakt. Landbouwbeleid zal in dit onderzoek niet
uitgediept worden omdat de wetgeving van het Vlaamse en Waalse Gewest niet veel verschil
vertoont, het landbouwbeleid volgt hoofdzakelijk de Europese richtlijnen.
5.1 Het landschap in het erfgoedbeleid
Dit deel beschrijft de positie van het landschap in het erfgoedbeleid zoals samengevat in
Tabel 5 (p.62).
5.1.1 Wetgeving vóór de federalisering van België
5.1.1.1 Wet op het behoud van monumenten en landschappen: 7 augustus 1931
De wet maakte het mogelijk de monumenten (monuments) en landschappen (sites) van
historische, esthetische of wetenschappelijke waarde te rangschikken bij Koninklijk Besluit.
Deze monumenten en landschappen zijn dan ten opzichte van het nationaal belang, onder de
bescherming van de Staat gesteld. Met deze wet werd het juridisch mogelijk monumenten en
landschappen van private eigendommen te beschermen door rechten en plichten vast te stellen
voor de eigenaars (Van Hoorick, 2000) (zie Figuur 13, p.63).
54
5.1.2 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970
Bij het begin van de staatshervorming in 1970 werd de bevoegdheid inzake monumenten en
landschappen als een culturele aangelegenheid aanzien waarvoor de gemeenschappen,
gesticht met de wet van 24 december 1970, bevoegd werden (Van Hoorick, 2006).
5.1.2.1 Decreet voor de bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten: 3 april 1976
Het decreet heft de klasseringprocedure van de wet van 1931 voor de monumenten op. De wet
van 1931 bleef alleen nog van toepassing voor de landschappen (Van Hoorick, 2000;
Uyttenhove et al., 2006).
Met dit decreet worden monumenten, stads- en dorpsgezichten gerangschikt voor hun
historische, wetenschappelijke, artistieke, volkskundige, industrieel-archeologische en
sociaal-culturele waarde. Het decreet regelt de bescherming, de instandhouding, het
onderhoud en het herstel van monumenten, stads- en dorpsgezichten gelegen in de Vlaamse
Gemeenschap. Monumenten worden gedefinieerd als: “Een onroerend goed, werk van de
mens of van de natuur of van beide samen”. De cultuurgoederen die deel uitmaken van het
monument, vooral de bijhorende uitrusting en de decoratieve elementen, worden ook
gerangschikt. Een stads- of dorpsgezicht wordt gedefinieerd als: “een groepering van één of
meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen, zoals
beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen alsook de directe
onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving” (Michielsens, 2008) (zie Figuur 14, p.64).
Décret relatif à la protection du patrimoine culturel immobilier: 17 juli 1987
Het decreet bouwt voort op de wet van 1931. Naast de historische en wetenschappelijke
waarden van de wet van 1931, wordt het cultureel onroerend erfgoed met dit decreet ook
gerangschikt voor zijn artistieke, sociale en technische waarden (Moniteur belge, 1987). Met
technische waarde verwijst het decreet naar de bedrevenheid van de vorige generaties (Fisch,
2008).
55
Het decreet regelt de bescherming, de instandhouding, het onderhoud, het herstel, de
inventarisatie, de rangschikking en de waardering van het cultureel onroerend erfgoed
(patrimoine culturel immobilier) in de Waalse Gemeenschap. Behoren tot het cultureel
onroerend erfgoed: monumenten (monuments), groepen van gebouwen (ensembles
architecturaux) en sites (sites). Worden als “monument” gerangschikt: architecturale
bouwwerken, monumentale beelden en schilderijen en de uitrusting en decoratieve elementen
die erbij horen. Worden als “groep van gebouwen” gerangschikt: stads- of dorpsgeheel
omwille van hun architectuur, hun samenhang en hun integratie in het landschap. Worden als
“site” gerangschikt: getuigen van menselijke activiteiten of een combinatie tussen natuurlijke
processen en menselijke activiteiten (Moniteur belge, 1987) (zie Figuur 14, p.64).
Tabel 2: Vergelijking van het bouwkundige erfgoed (eigen verwerking)
Opmerkelijk in Tabel 2 is dat de definitie van het monument in het monumentendecreet van
1976 overeenkomt met de definitie van de site in de UNESCO-Conventie van 1972.
Benamingen Definities Rangschikkingswaarden
Monumenten
architecturale bouwwerken, monumentale beelden en
schilderijen, archeologische artefacten, inscripties,
grotwoningen.
Groepen van gebouwengroepering van gebouwen omwille van hun architectuur,
samenhang, plaats in het landschap.
Sites
getuige van menselijke activiteiten of een combinatie tussen
natuurlijke processen en menselijke activiteiten;
archeologische sites.
Monumenten
werk van de mens of van de natuur of van beide samen met
inbegrip van de cultuurgoederen
die er integrerend deel van uitmaken.
Stads- en dorpsgezichtengroepering van één of meer monumenten en/of onroerende
goederen met omgevende bestanddelen.
/ / /
Monumenten
architecturale bouwwerken met inbegrip van de
cultuurgoederen
die er integrerend deel van uitmaken.
Groepen van gebouwenstads- of dorpsgeheel omwille van hun samenhang, integratie
in het landschap.
Sitesgetuigen van een combinatie tussen natuurlijke processen en
menselijke activiteiten.
Monuments
architecturale bouwwerken, monumentale beelden en
schilderijen met inbegrip van de cultuurgoederen
die er integrerend deel van uitmaken.
Ensembles architecturauxstads- of dorpsgehelen omwille van hun architectuur,
samenhang, integratie in het landschap.
Sitesgetuigen van menselijke activiteiten of een combinatie tussen
natuurlijke processen en menselijke activiteiten.
historische, wetenschappelijke,
artistieke, sociale, technische.
Décret patrimoine
culturel immobiler
(1987)
bron: Council of Europe, 1985; Moniteur belge, 1987; Antrop, 2007; Michielsens, 2008.
historische, wetenschappelijke,
artistieke.
UNESCO-Conventie
(1972)
Monumentendecreet
(1976)
historische, wentenschappelijke,
artistieke, sociale, technische,
archeologische.
historische, wetenschappelijke,
artistieke, volkskundige, industrieel-
archeologische, sociaal-culturele.
Europese-Conventie
(Granade, 1985)
56
5.1.3 Wetgeving na federalisering van 8 augustus 1980
Met de wet van 8 augustus 1980 werden de gewesten gesticht. In 1988 werd de bevoegdheid
inzake monumenten en landschappen overgeheveld naar de gewesten (Van Hoorick, 2006).
5.1.3.1 Decreet voor de bescherming van het archeologisch patrimonium: 30 juni 1993
Het archeologische erfgoed krijgt zijn eigen decreet en wordt als onroerend erfgoed
beschermd (Van Hoorick, 2000).
Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer
van het archeologische erfgoed, evenals de organisatie en de reglementering van de
archeologische opgravingen in het Vlaamse Gewest. Het archeologische patrimonium wordt
onderverdeeld in archeologische monumenten en archeologische zones. Wordt verstaan onder
archeologische monumenten: “Alle overblijfselen en voorwerpen of enig ander spoor van
menselijk bestaan die getuigenis afleggen van tijdperken en beschavingen waarvoor
opgravingen of vondsten een betekenisvolle bron van informatie zijn”. Wordt verstaan onder
archeologische zones: “Alle gronden die van wetenschappelijk en cultuurhistorisch belang
zijn wegens de mogelijk aanwezige archeologische monumenten, met inbegrip van een
bufferzone” (Michielsens, 2008).
Décret relatif aux monuments, aux sites et aux fouilles: 18 juli 1991
Het decreet bouwt voort op de wet van 1987. Naast de historische, wetenschappelijke,
artistieke, sociale en technische waarden van de wet van 1987, wordt het cultureel onroerend
erfgoed met dit decreet ook gerangschikt voor zijn archeologische waarde (Moniteur belge,
1992).
Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer
van het archeologische erfgoed in het Waalse Gewest. Het archeologische patrimonium wordt
onderverdeeld in archeologische goederen (biens archéologiques) en archeologische sites
(sites archéologiques). Wordt verstaan onder archeologische goederen: “Alle overblijfselen
en sporen van menselijke activiteit en/of van zijn omgeving die getuigenis afleggen van
57
tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of vondsten een betekenisvolle bron van
informatie zijn”. Wordt verstaan onder archeologische site: “Alle gronden, geologische
formaties, monumenten of architecturale gehelen die archeologische goederen (biens
archéologiques) bezitten of in bezit hadden” (Moniteur belge, 1992) (zie Figuur 15, p.65).
Sinds dit decreet is de wetgeving over het Waalse culturele erfgoed geïntegreerd in de
ruimtelijke ordening. Na de regionalisering van België in 1980, werd in 1984 de Code wallon
de l’aménagement du territoire et de l’urbanisme (CWATU) opgesteld. De CWATU is de
code van de ruimtelijke ordening waarin de wetgeving verzameld is. In 1988 kregen de
gewesten de bevoegdheid voor het patrimonium. In 1991 werd er beslist om de wetgeving
over het culturele erfgoed in de CWATU te integreren en in 1993 werd de CWATU herdoopt
tot de code wallon de l’aménagement du territoire, de l’urbanisme et du patrimoine
(CWATUP). Het patrimonium vormt het onderwerp van volume drie van de CWATUPE
(Delnoy, 2007).
Tabel 3: Vergelijking van het archeologische erfgoed (eigen verwerking)
In Tabel 3 ziet men dat het Vlaamse en Waalse archeologiedecreet “archeologische
monumenten” (biens archéologiques) en “archeologische zones” (sites archéologiques)
allebei onderscheiden.
Benamingen Definities Rangschikkingswaarden
Biens archéologiques
Alle overblijfselen en sporen van menselijke activiteit
en/of van zijn omgeving die getuigenis afleggen van
tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of
vondsten een betekenisvolle bron van informatie zijn.
Sites archéologiques
Alle gronden, geologische formaties, monumenten of
architecturale gehelen die archeologische goederen
(biens archéologiques ) bezitten of in bezit hadden.
Archeologische
monumenten
Alle overblijfselen en voorwerpen of enig ander spoor
van menselijk bestaan die getuigenis afleggen van
tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of
vondsten een betekenisvolle bron van informatie zijn.
Archeologische zones
Alle gronden die van wetenschappelijk en
cultuurhistorisch belang zijn wegens de mogelijk
aanwezige archeologische monumenten, met inbegrip
van een bufferzone.
Archeologiedecreet
(1993)archeologische
bron: Council of Europe, 1992; Moniteur belge, 1992; Antrop, 2007; Michielsens, 2008.
Archeologisch erfgoed
Alle artefacten en sporen van de mens uit vroegere
perioden waarvan het behoud en de studie toelaten de
geschiedenis te maken van de mensheid en haar
relatie tot het natuurlijke milieu.
Décret monuments
sites et fouilles
(1991)
archeologische
Europese-Conventie
(La Valetta, 1992)archeologische
58
5.1.3.2 Decreet voor de bescherming van landschappen: 16 april 1996
Het decreet heft de klasseringprocedure van de wet van 1931 voor de landschappen op
(Uyttenhove et al., 2006). Het landschap krijgt zijn eigen decreet en wordt als onroerend
erfgoed beschermd.
Met dit decreet worden de landschappen beschermd voor hun historische, wetenschappelijke,
esthetische en sociaal-culturele waarde. Het decreet regelt de bescherming, de
instandhouding, het herstel en het beheer van de beschermde landschappen in het Vlaamse
Gewest. In het decreet wordt het landschap gedefinieerd als: “Een begrensde
grondoppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang,
waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen
en van maatschappelijke ontwikkelingen.” Deze definitie verwijst naar een territoriale aanpak
van het beleid waarbij de in beschouwing genomen gebieden afgebakend worden. De niet
afgebakende en beschermde gebieden worden niet in aanmerking genomen. Verder verwijst
de definitie naar een landschapsbeheer dat zich hoofdzakelijk bezighoudt met het landelijk
gebied waar de bebouwing gering is (Antrop, 2007).
Décret relatif à la conservation et à la protection du patrimoine: 1 april 1999
Het decreet bouwt voort op de wet van 1991. Naast de historische, wetenschappelijke,
artistieke, sociale, technische en archeologische waarden van de wet van 1991, wordt het
cultureel onroerend erfgoed met dit decreet ook gerangschikt voor zijn landschappelijke
waarde (Moniteur belge, 1999).
De definitie van het cultureel onroerend erfgoed werd niet gewijzigd maar wordt sinds het
decreet van 1 juli 1993 (zie Tabel 6, p.78) onderverdeeld in twee types: het uitzonderlijke
onroerend erfgoed (patrimoine exceptionnel) en het alledaagse onroerend erfgoed (petit
patrimoine populaire). Worden als uitzonderlijk onroerend erfgoed beschermd: monumenten,
groepen van monumenten en archeologische sites. Worden als alledaags onroerend erfgoed
beschermd: klein bebouwde elementen (petits éléments construits), geïsoleerd of behorende
tot een geheel en die bijdraagt tot de identiteit van een lokale bevolking (Moniteur belge,
1999).
59
Tabel 4: Vergelijking van het landschappelijke erfgoed (eigen verwerking)
In Tabel 4 ziet men dat het landschap in Vlaanderen afzonderlijk beschermd wordt voor zijn
natuurwetenschappelijke, historische, esthetische of sociaal-culturele waarden terwijl in
Wallonië een onroerend erfgoed (patrimoine immobilier) beschermd wordt voor onder andere
zijn landschappelijke waarde.
5.1.3.3 Decreet tot wijziging van het landschapsdecreet: 21 december 2001
Het decreet bouwt voort op de wet van 1996.
Dit decreet regelt de bescherming, de instandhouding, het herstel en het beheer van de
beschermde landschappen en ankerplaatsen in het Vlaamse Gewest. Het begrip van
“ankerplaats” wordt geïntroduceerd. In het decreet wordt een ankerplaats gedefinieerd als:
“Een gebied dat behoort tot de meest waardevolle landschappelijke plaatsen, dat een complex
van gevarieerde erfgoedelementen is die een geheel of ensemble vormen, dat ideaal-typische
kenmerken vertoont vanwege de gaafheid of representativiteit, of ruimtelijk een plaats
inneemt die belangrijk is voor de zorg of het herstel van de landschappelijke omgeving”.
Ankerplaatsen worden aangeduid op basis van de landschapsatlas van Vlaanderen. De
landschapsatlas is een gebiedsdekkende wetenschappelijke inventaris van de relicten van de
traditionele landschappen waarin de landschapskenmerken weergegeven worden. Het werd
Benamingen Definities Rangschikkingswaarden
Landschapsdecreet
(1996)Landschap
Een begrensde grondoppervlakte met een geringe
dichtheid van bebouwing en een onderlinge
samenhang, waarvan de verschijningsvorm en de
samenhang het resultaat zijn van natuurlijke
processen en van maatschappelijke ontwikkelingen.
historische,
wetenschappelijke,
esthetische, sociaal-
culturele.
Patrimoine exceptionnelmonumenten, groepen van monumenten en
archeologische sites.
Petit patrimoine populaire
kleine bebouwde elementen (petits éléments construits ),
geïsoleerd of behorende tot een geheel en die bijdraagt
tot de identiteit van een lokale bevolking.
Europese-Conventie
(Firenze, 2000)Landschap
Een gebied, zoals dat door de mens wordt
waargenomen, waarvan het karakter bepaald wordt
door de natuurlijke en/of menselijke factoren en de
interactie daartussen.
landschappelijke
bron: Moniteur belge, 1999; Council of Europe, 2000; Antrop, 2007.
Décret patrimoine
(1999)
historische,
wetenschappelijke,
artistieke, sociale,
technische,
archeologische,
landschappelijke.
60
opgesteld tussen 1996 en 2000 en werd met dit decreet vastgesteld als beleidsdocument
(Kooman et al., 2002; Zanders, 2004; Antrop, 2007) (zie Figuur 16, p.66).
Het decreet stelt ook maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg.
Onder algemene landschapszorg wordt verstaan: het stimuleren van het behoud, het herstel en
de ontwikkeling van cultuurhistorische, fysisch-geografische en esthetische
landschapswaarden, alsook van de kleine landschapselementen. Er wordt gestreefd naar een
breder beleid dan enkel de bescherming van waardevolle objecten of sites. Met de introductie
van ankerplaatsen wordt de geïntegreerde benadering van de landschapszorg bevorderd
(Antrop, 2007; http://onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be, 2 mei 2012).
5.1.3.4 Decreet voor de bescherming van het varend erfgoed: 29 maart 2002
Het varende erfgoed krijgt zijn eigen decreet en wordt als onroerend erfgoed beschermd. Vóór
dit decreet werden enkele vaartuigen beschermd via het monumentendecreet van 1976.
Het varende en maritieme erfgoed wordt onderverdeeld in drie groepen: (1) het varende
erfgoed in zee en rivieren, dat zijn de wrakken van schepen en de drijvende inrichtingen; (2)
het varende erfgoed aan land, dat zijn sluizen, getijdenmolens, visrokerijen, vuurtorens,
bruggen en ook in water verloren voorwerpen in verland gebied; (3) het varende erfgoed op
het water, dat zijn de schepen (http://onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be, 2 mei 2012;
http://www.vioe.be, 3 mei 2012).
5.1.3.5 Decreet voor de bescherming van erfgoedlandschappen: 13 februari 2004
Dit decreet regelt de bescherming, de instandhouding, het herstel en het beheer van
beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast
voor de bevordering van de algemene landschapszorg. Het begrip “erfgoedlandschap” wordt
geïntroduceerd. In het decreet wordt een erfgoedlandschap gedefinieerd als: “Een ankerplaats,
of deel ervan, die volgens de procedures van het decreet van 18 mei 1999 houdende de
organisatie van de ruimtelijke planning, aangeduid is in een RUP of BPA”. Vanaf de opname
in de RUP worden de ankerplaatsen “erfgoedlandschappen” genoemd (Zanders, 2004;
Antrop, 2007; http://onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be, 2 mei 2012).
61
5.1.4 Synthese van het erfgoedbeleid
Er werden in het studiegebied met de wet van 1931 elf monumenten en landschappen
beschermd (zie Figuur 13, p.63). De eerste beschermde monumenten van het studiegebied
werden de vier middeleeuwse kerktorens van Walsbets, Wezeren, Avernas-le-Bauduin en
Hannuit.
Met het Vlaamse monumentendecreet van 1976 ziet men op Figuur 14 (p.64) een bloei aan
beschermingsprocedures. Op een totaal van vijftien erkenningen te Landen werden zeven
gesloten hoeves beschermd. Verder werden in Rumsdorp twee landschapsgehelen als
monument en dorpsgezicht beschermd, namelijk de omgeving van “De Mot” en van de molen
Pitsaer. In Landen werd de Rufferdingemolen en zijn omgeving beschermd en in Walsbets, de
“Bortombe” en zijn omgeving. Bij de site “Sinte-Gitter” werden de “Tombe van Pepijn”, de
“Hynsberg” en de resten van de Sint-Gertrudiskerk als monument beschermd. Opmerkelijk is
dat de omgevingen van de vierkantshoeves niet als dorpsgezicht door het monumentendecreet
beschermd werden maar als landschap via de wet van 1931 toen het landschapsdecreet nog
niet bestond (zie Figuur 13, p.63). Het Waalse decreet van 1987 leidde tot de bescherming
van de omgeving van de kerk van Avernas-le-Bauduin bestaande uit de verlaten
begraafplaats, de pastorie en de traditionele boomgaard.
Als archeologische site werd in het studiegebeid enkel de “Tombe d’Avernas” beschermd
(Figuur 15, p. 65).
De Frankische woonsite van Sint-Gertrudis werd met de wet van 1931 als landschap
beschermd en later met het decreet van 2001 als ankerplaats aangeduid (zie Figuur 16, p.66).
62
Naam Goedkeuring Bekrachtiging Naam Goedkeuring Bekrachtiging
Wet op het behoud van
monumenten en
landschappen
7/08/1931 5/09/1931
Loi sur la conservation des
monuments et des sites 7/08/1931 5/09/1931
Deze wet maakte het mogelijk monumenten en
landschappen van nationaal belang onder de
bescherming van de Staat te stellen.
Wijziging aan de Grondwet24/12/1970 31/12/1970
Modification à la
Constitution24/12/1970 31/12/1970
De drie gemeenschappen worden gesticht en zijn
bevoegd voor monumenten en landschappen.
UNESCO-Conventie over de
bescherming van het
belangrijkste culturele en
natuurlijke erfgoed van de
wereld
(werelderfgoedverdrag)
23/11/1972 24/10/1996
Convention-UNESCO
concernant la protection
du patrimoine mondial,
culturel et naturel23/11/1972 24/10/1996
Wordt verstaan onder cultureel erfgoed:
monumenten, groepen van monumenten en sites en
onder natuurlijk erfgoed: natuurverschijnselen,
geologische formaties en natuursites. De conventie
geeft de mogelijkheid een nationaal erfgoed te laten
erkennen als Werelderfgoed.
Decreet van de Vlaamse
Gemeenschap tot
bescherming van
monumenten, stads- en
dorpsgezichten
(monumentrendecreet)
3/03/1976 22/04/1976
Décret de la Communauté
française relatif à la
protection du patrimoine
culturel immobilier17/07/1987 10/10/1987
Met deze decreten kunnen een groepering van één of
meer monumenten alsook de visuele omgeving,
juridisch beschermd worden. Het Vlaamse decreet
heft de wet van 1931 voor monumenten op maar niet
voor landschappen.
Bijzondere wet tot
hervorming der instell ingen8/08/1980 1/10/1980
Loi spéciale de réformes
institutionnelles8/08/1980 1/10/1980
De drie gewesten worden gesticht en krijgen in 1988
de bevoegdheid voor monumenten en landschappen.
Conventie voor de
bescherming van het
architecturale patrimonium
van Europa (Granada)
21/10/1985 1/01/1993
Convention pour la
sauvegarde du patrimoine
architectural de l'Europe
(Grenade)
21/10/1985 1/01/1993
Het doel van de Raad van Europa is hiermee een
grotere eenheid tussen zijn leden tot stand te brengen
om hun gemeenschappelijk bouwkundig erfgoed te
beschermen.
Europese Conventie voor de
bescherming van het
archeologische erfgoed
(La Valetta)
16/01/1992 9/04/2011
Convention européenne
pour la protection du
patrimoine archéologique
(La Valette)
16/01/1992 9/04/2011
De bedoeling van de conventie is de bescherming van
het archeologische erfgoed als een bron van het
collectieve geheugen van Europa en een instrument
voor het wetenschappelijk onderzoek.
Decreet van de Vlaamse
Regering houdende
bescherming van het
archeologische patrimonium
(archeologiedecreet)
30/06/1993 25/09/1993
Décret de la Région
wallonne relatif aux
monuments, aux sites et
aux fouilles18/07/1991 11/01/1992
Met deze decreten wordt het archeologisch erfgoed
als onroerend monument of erfgoed beschermd. Een
site kan ook beschermd worden omdat het een
archeologisch erfgoed bezit.
Decreet van de Vlaamse
Regering houdende
bescherming van
landschappen
(landschapsdecreet)
16/04/1996 31/05/1996
Décret de la Région
wallonne relatif à la
conservation et à la
protection du patrimoine1/04/1999 1/05/1999
Het landschap in Vlaanderen wordt afzonderlijk
beschermd voor zijn natuurwetenschappelijke,
historische, esthetische of sociaal-culturele waarden
terwijl in Wallonië een onroerend erfgoed beschermd
wordt voor o.a. zijn landschappelijke waarde.
Europese
Landschapsconventie
(Firenze)20/10/2000 1/02/2005
Convention européenne du
paysage (Florence)20/10/2000 1/02/2005
De ELC heeft o.a. tot doel een geïntegreerde
landschapszorg, een identificatie van de
ladschappen, een sensibil itatie van de burgers, een
internationale samenwerking.
Decreet van de Vlaamse
Regering tot wijziging van
het decreet van 16/04/1996
houdende bescherming van
landschappen
21/12/2001 29/02/2002 / / /
Dit decreet introduceert het begrip “ankerplaats”
waardoor landschappelijke gehelen beschermd
kunnen worden. Er wordt gestreefd naar een
geïntegreerde landschapszorg. Ankerplaatsen zijn de
meest waardevolle landschappen in Vlaanderen. Ze
worden aangeduid op basis van de landschapsatlas.
Decreet van de Vlaamse
Regering tot bescherming
van het varende erfgoed
(varend erfgoeddecreet)
29/03/2002 28/05/2002 / / /
Met dit decreet kan het varend erfgoed als onroerend
erfgoed worden beschermd. Het varend erfgoed wordt
onderverdeeld in drie groepen: in zee en rivieren, aan
land en op water.
Decreet van de Vlaamse
Regering houdende
maatregelen tot behoud van
erfgoedlandschappen 13/02/2004 28/03/2004 / / /
De gebieden die in de Landschapsatlas aangeduid
staan als waardevol gebied worden eerst aangeduid
als "ankerplaast" op basis van een besluit waarin
een afbakening en een opsomming van de
landschapskenmerken en -waarden opgenomen zijn.
Later worden deze kenmerken en waarden opgenomen
in een RUP of BPA.
: Belgische federalisering
ERFGOEDBELEID: WETGEVING
Vlaanderen WalloniëBeschrijving
Bron van de Belgische datums: http://reflex.raadvst-consetat.be/reflex/?lang=nl
Bron van de Europese datums: http://conventions.coe.int/Treaty/Commun/ListeTraites.asp?CM=8&CL=ENG
Blauw: Mondiale/Europese conventies
Nationaal
kader
Regionaal
kader
Tabel 5: Wetgeving betreffende het landschap in het erfgoedbeleid (eigen verwerking)
63
Figuur 13: Beschermd als monument en landschap met de wet van 1931
(bron: http://onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be; http://lampspw.wallonie.be; 19/05/2012)
64
Figuur 14: Beschermd als monument en dorpsgezicht met de decreten van 1976 en 1987 (bron: http://onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be; http://lampspw.wallonie.be; 19/05/2012)
65
Figuur 15: Beschermd als archeologische site met de decreten van 1993 en 1991
(bron: http://onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be; http://lampspw.wallonie.be; 19/05/2012)
66
Figuur 16: Aangeduid als ankerplaats met het decreet van 2001 (bron: http://geo-vlaanderen.agiv.be, 19/05/2012)
67
5.2 Het landschap in de ruimtelijke ordening
Dit deel beschrijft de positie van het landschap in de ruimtelijke ordening zoals samengevat in
Tabel 6 (p.78).
5.2.1 Wetgeving vóór de federalisering van België
5.2.1.1 Wet over de organisatie van de ruimtelijke ordening en stedenbouw: 29 maart 1962
De doelstelling van de wet was het uitwerken van een hiërarchisch gecentraliseerde
ruimtelijke ordening voor het volledige Belgische grondgebied vanuit economisch, sociaal en
esthetisch oogpunt en om de ongeschonden natuur van het land te bewaren. De ruimtelijke
ordening werd hiermee vastgesteld in streekplannen, gewestplannen en gemeentelijke
plannen. Streekplannen werden nooit opgesteld. De gewestplannen werden tussen 1976 en
1980 door de Vlaamse overheid opgemaakt en de plans de secteur tussen 1977 en 1987 door
de Waalse overheid. Vlaanderen is bedekt met 25 gewestplannen en Wallonië met 23 plans de
secteur (De Jonghe, 2008; Dubois, 2010). De gewestplannen en plans de secteur kunnen op
gemeentelijk niveau worden gedetailleerd aan de hand van bijzondere plannen van aanleg
(BPA) of plans communaux d’aménagement (PCA).
De gewestplannen of plans de secteur zijn ingekleurde bodembestemmingsvoorschriften
waarin hoofdzakelijk woongebieden, industriegebieden, agrarische gebieden, natuurgebieden,
parkgebieden, recreatiegebieden en groengebieden onderscheiden worden (De Jonghe, 2008)
(zie Figuur 17, p.79). Landschappelijke waardevolle gebieden zijn terug te vinden in overdruk
van agrarische zones, natuurlijke zones of groene zones. In deze gebieden gelden bepaalde
beperkingen met als doel het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen.
Er mogen alle handelingen en werken worden uitgevoerd die overeenstemmen met de in
grondkleur aangegeven bestemming, voor zover zij de schoonheidswaarde van het landschap
niet in gevaar brengen. Deze gebieden hebben echter geen juridische kracht en zijn van kleine
invloed op de ruimtelijke ordening (Neuray et al., 2004).
De gewestplannen en plans de secteur hebben ook onrechtstreeks het Belgisch landschap
beïnvloed, de ontwikkeling van lintbebouwing is een voorbeeld daarvan. Op de
68
bestemmingsplannen werden de toekomstige woongebieden voorzien in uitbreiding van de al
bebouwde zones wat in een landschappelijk opzicht positiever is dan de verspreiding van de
bebouwing. Het probleem is dat nieuwe woningen vaak langs wegen werden gebouwd, met
lintbebouwing als gevolg. Vele dorpen hebben wegens lintbebouwing hun traditionele
structuur verloren. Lintbebouwing veroorzaakt ook het verlies van landschappelijke zichten
langs de wegen, die verborgen zijn door huizen en hun tuin (Neuray et al., 2004).
5.2.2 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970
5.2.2.1 Arrêté Royal sur les périmètres urbains anciens protégés wallons: 13 december 1976
Met dit decreet wordt het règlement général sur les bâtisses applicable aux zones protégées
de certaines communes en matière d'urbanisme (RGBZPU) uitgevaardigd. Het RGBZPU is
een stedenbouwkundige verordening, opgesteld om de architecturale karakteristieken van de
historische stedelijke centra te beschermen. Het heeft dezelfde juridische kracht dan de plans
de secteur. De bedoeling is de harmonieuze evolutie van het stedelijk landschap te
bevorderen. In een gebied waar een RGBZPU van toepassing is, wordt de inplanting, de
hoogte, het bouwmateriaal, de dakbedekking en de vensteropening, de voorgevel, de tuin van
de gebouwen gecontroleerd alsook het wegennet, het straatmeubilair, parkeerterreinen,
reclameborden en leidingen. Niet alle gemeenten beschikken over een RGBZPU, het hangt af
van de patrimoniale waarde van hun steden (Neuray et al., 2004; http://dgo4.spw.wallonie.be,
20 maart 2012). In het studiegebied te Hannuit is er geen RGBZPU van toepassing (zie
Bijlage 6, p.118).
5.2.2.2 Loi pour la rénovation des sites d'activité économique désaffectés: 27 juni 1978
De steenkoolmijnencrisis van de jaren 1930 en later de desindustrialisatie vanaf de jaren 1970
leidden tot het verval van de Waalse industrie en het verlaten van bedrijfsterreinen (Halleux,
2004). De bedoeling van deze wet is de herinrichting van deze verlaten bedrijfsterreinen. Een
verlaten bedrijfsterrein wordt als site d'activité economique désaffecté (SAED) aangewezen
als het “Een geheel van bebouwde of onbebouwde elementen vormt dat de zetel was van een
economische activiteit en waarvan de slechte staat het omgevende landschap in waarde doet
69
dalen” (Haumont, 1996). Vandaag spreekt men niet meer van SAER maar van “te
herinrichten gebieden” (sites à réaménager, SAR). SAR hebben betrekking tot alle type
gebouwen die bedoeld waren voor een activiteit, bijvoorbeeld bedrijven, ziekenhuizen of
scholen. Sinds 2008 spreekt men ook van gebieden in landschappelijke rehabilitatie (sites de
réhabilitation paysagère et environnementale, SRPE) (http://www.iewonline.be, 12 maart
2012). Er bestaat geen SAR in het studiegebied te Hannuit (zie Bijlage 7, p.118).
5.2.3 Wetgeving na federalisering van 8 augustus 1980
In de wet van 8 augustus 1980 wordt de ruimtelijke ordening aanzien als een gewestelijke
bevoegdheid (Van Hoorick, 2006).
5.2.3.1 Arrêté sur le règlement général sur les bâtisses en site rural: 10 juli 1985
Met dit decreet wordt het règlement général sur les bâtisses en site rural (RGBSR)
uitgevaardigd. Het RGBSR is de tegenhanger van de RGBZPU maar voor landelijk gebieden.
Het RGBSR is een stedenbouwkundige verordening opgesteld om de authenticiteit van de
landelijke dorpen te beschermen. Het heeft dezelfde juridische kracht als de plans de secteur.
Het RGBSR is algemeen en betreft het geheel van het Waalse grondgebied. Er bestaan ook
specifieke RGBSR voor de acht agro-geografische streken van Wallonië en voor sommige
Waalse dorpen, gekozen door de regering voor hun grote erfgoedwaarde (Neuray et al., 2004;
http://dgo4.spw.wallonie.be, 20 maart 2012). De gemeente Hannuit behoort tot het RGBSR
van Haspengouw maar heeft geen RGBSR van toepassing op zijn grondgebied (zie Bijlage 8,
p.119).
5.2.3.2 Arrêté sur la rénovation urbaine: 6 december 1985
Vanaf de jaren 1950 en vooral sinds de jaren 1960 en 1970 hebben de functionalistische
stedenbouw en de toenemende mobiliteit meegewerkt aan de suburbanisatie en de stadsvlucht.
Families en bedrijven gingen zich vestigen aan de rand van de stad. Dit fenomeen zorgde voor
problemen zoals stadsverval, gettovorming, onveiligheid en stadsverspreiding. Zowel
stedelijke als landelijke gemeenten zijn geconfronteerd met stadsverval (Halleux, 2004).
70
Met dit besluit ontstond een nieuw instrument tegen stadsverval: de stadsvernieuwing of
rénovation urbaine (RU). “Stadsvernieuwing” heeft als doel de wederopbouw van de stad te
realiseren. Daarvoor wordt onder andere gewerkt aan huisvesting, leefkwaliteit en
krotopruiming (Halleux, 2004) (zie Bijlage 9, p.119).
In 1999 begon de stad Hannuit aan een stadsvernieuwing voor zijn historisch centrum. Het
zijn vooral de stadspleinen en het autoverkeer in het stadscentrum die aandacht kregen en
gerenoveerd werden. De Albert-1er
straat werd voorzien van een nieuw wegdek, nieuwe
riolering en nieuwe stoep. Het oud stadhuis werd verbouwd in een sociale woning en een
lokaal voor de horeca. De stadspleinen “Henri Hallet”, “Grand Place” en “Lucien Gustin”
werden ingericht met parkingzones en open ruimtes voor markten of culturele evenementen
(zie Figuur 18, p.80).
5.2.3.3 Décret relatif au développement rural: 6 juni 1991
Het decreet ontwierp een nieuw instrument: het plattelandsontwikkelingproject of opération
de développement rural (ODR). Een ODR heeft als doel de revitalisatie en de restauratie van
landelijke gemeenten. Dit door het uitvoeren van sociale, economische en culturele
inrichtingsprojecten steunend op het behoud en het ontwikkelen van het streekeigen karakter.
De inwoners worden betrokken in het ODR en worden vertegenwoordigd door de commission
locale de développement rural (CLDR). De goedgekeurde projecten worden samengevat in
een programma: het programme communal de développement rural (PCDR) (Neuray et al.,
2004) (zie Bijlage 10, p.120).
Gemeente Hannuit neemt deel aan een ODR sinds 1993 en heeft al enkele
inrichtingsprojecten uitgevoerd met als hoofddoelstellingen: de bescherming van het
bebouwde patrimonium, het voorzien aan huisvesting, het steunen van de lokale comités, het
afremmen van de bevolkingsvlucht, het steunen van het verenigingsleven, de bescherming
van het natuurlijk patrimonium, de ontwikkeling van het toerisme en de ontwikkeling van de
werkgelegenheid. In Villers-le-Peuplier werd het voormalige huis van de leerkracht verbouwd
tot twee woonruimtes, technische lokalen en een vergaderingslokaal. In Crehen werd de
pastorie gerestaureerd tot een woningruimte, het stormbekken ingericht tot een groene zone
dienend voor natuurhabitat en recreatie en werd een dorpshuis verbouwd tot technisch
71
lokalen. In Bertrée werd een dorpshuis gerenoveerd (Ville de Hannut, 1995b) (zie Figuur 19,
p.81).
5.2.3.4 Decreet over de ruimtelijke planning: 24 juli 1996
De gewestplannen laten niet toe om rekening te houden met de ruimtelijke evolutie en
problemen zoals verkeersleefbaarheid, versnippering, openbaar vervoer, stadsverval,
gettovorming en ruimtetekort. Aanpassingen van gewestplannen gebeuren om specifieke
problemen op te lossen maar zonder regelmatige revisie en zonder visie op lange termijn. Er
ontbrak een duidelijk ruimtelijk referentiekader op de ruimte. Dit decreet legt de basis voor
structuurplanning. “Structuurplanning” steunt op twee belangrijke pijlers: de procesmatige
aanpak (planning) en het product (structuurplan). Zo groeide een vernieuwd beleidkader voor
de ruimtelijke ordening en ontstond het ruimtelijke structuurplan Vlaanderen (RSV)
(Uyttenhove et al., 2006; De Jonghe, 2008; Allaert, 2009).
Het decreet introduceerde ook het subsidiariteitsbeginsel wat een decentralisatie van de
ruimtelijke ordening betekent. De ruimtelijke structuurplannen moeten op drie niveaus
gemaakt worden: gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk. Het RSV staat hiërarchisch boven
het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan (PRS) en het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan
(GRS) is ondergeschikt aan het RSV en het PRS. Concreet betekent dit dat gemeenten zelf
verantwoordelijk worden voor hun ruimtelijk beleid en hun stedenbouwkundige vergunningen
(Vlaamse Overheid, 2011).
Décret de décentralisation et participation en aménagement du territoire: 27 april 1989
Met dit decreet kunnen de gemeenten “in decentralisatie zijn” (décret de décentralisation) en
daardoor meer verantwoordelijkheid krijgen wat betreft de ruimtelijke ordening (Dubois,
2010). Om gedecentraliseerd te worden moet een gemeente over drie documenten beschikken:
een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening (règlement communal d’urbanisme,
RCU), een gemeentelijk structuurplan (schéma de structure sommunal, SSC) en een
gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit (commission consultative
communale d'aménagement du territoire et de la mobilité, CCCATM) (Ceder, 2010). De
72
Waalse gemeenten die over een SSC beschikken, integreren hun plans communaux
d’aménagement (PCA) in de SSC (Ville de Hannut, 1995b) (zie Bijlage 11, p.120).
Het RCU is een stedenbouwkundige verordening op schaal van een gemeente. Het is een
reglementair document. Het betreft alle bebouwde of bebouwbare gebieden van een
gemeente. Het RCU onderscheidt vijf verschillende zones binnen de bebouwde zones van het
plan de secteur: (1) stedelijke zones met continue bebouwing, (2) stedelijke zones met
discontinue bebouwing, (3) rurale zones met traditionele bebouwing, (4) zone met villa’s, (5)
zones met appartementsgebouw en/of industrieterreinen. Elke zone kent specifieke
voorschriften. De voorschriften hebben vooral betrekking op de restauratie en de constructie
van woningen. Het RCU codificeert onder andere de situering van gebouwen, de hoogte en de
helling van de daken, het soort bouwmateriaal, de afmeting van de wegen, de veiligheid van
de gebouwen, het straatmeubilair, de vegetatie van de openbare ruimte, de aanleg van
reclameborden, de leidingen, en de parkeerterreinen. De doelstelling van het RCU is de goede
integratie van de bebouwing in de bestaande woonkern en in zijn landschappelijke omgeving
(Neuray et al., 2004; Ceder, 2010; Dubois, 2010) (zie Bijlage 12, p.121).
De SSC is een strategisch structuurplan gebruikt als beleidsinstrument voor de ruimtelijke
ordening van de gemeente. Het is een richtinggevend, gebiedsdekkend document. Het bevat
twee belangrijke delen, een eerste deel is besteed aan de analyse van de bestaande situatie in
de gemeente en een tweede deel is het strategisch actieplan zelf met de visies voor de
gemeente. De doelstelling van de SSC is de opbouw van een ontwikkelingsplan die op een
evenwichtige manier de socio-economische, stedenbouwkundige, ecologische en
landschappelijke behoeftes integreert (Neuray et al., 2004; Ceder, 2010; Dubois, 2010).
De CCMTA is opgericht om de inwoners te laten meewerken aan de ruimtelijke ordening van
hun gemeente. Het laat toe het participatief luik van het decreet (décret de participation) uit te
voeren. De CCMTA is voor één vierde uit vertegenwoordigers van de gemeenteraad en voor
de rest uit burgers van de gemeente samengesteld. De CCMTA werkt mee aan de uitwerking
van de RCU en SSC (Ceder, 2010).
Met de goedkeuring van zijn RCU en SSC in 1995 werd Hannuit een gedecentraliseerde
gemeente. De gemeente Hannuit is bezig met de herziening van zijn RCU en SSC die in juni
2012 goedgekeurd wordt.
73
Het SSC van 2012 onderscheidt bij de landschappelijke structuur van Hannuit drie types
gebieden: (1) gebieden met een landschappelijke waarde, (2) gebieden met slecht
geïntegreerde landschapscomponenten, (3) de te beschermen sites. Tot het eerste type behoren
de landschappelijke waardevolle gebieden (périmètre d’intérêt paysager, PIP) en de gebieden
met een opmerkelijk standpunt (périmètres de point de vue remarquable, PPVR) op het plan
de secteur. Tot het tweede type behoren de nationale wegen, autosnelwegen, militaire
domeinen, industriegebieden, windturbines, elektriciteitsinfrastructuur, watertorens,
graansilo’s, oogstschuren en lintbebouwing. Tot het derde type behoren de gerangschikte
monumenten en landschappen zoals kerken, kapellen, tumuli, kastelen, gesloten hoeves en
bomen (zie Bijlage 13, p.122).
5.2.3.5 Décret modifiant le CWATUP: 27 november 1997
Met dit wijzigingsdecreet werd het landschap geïntroduceerd in de code wallon de
l’aménagement du territoire, de l’urbanisme et du patrimoine (CWATUP). In artikel 1 van de
CWATUP staat geschreven dat het behoud en de ontwikkeling van het culturele, natuurlijke
en landschappelijke erfgoed van Wallonië een hoofddoelstelling is voor de ruimtelijke
planning.
In Wallonië worden de plans de secteur steeds gewijzigd. Dit decreet bracht vernieuwingen in
de legende van de plans de secteurs. Wat landschap betreft, werd in de legende één nieuwe
typologie toegevoegd: de gebieden met een opmerkelijk standpunt (périmètres de point de vue
remarquable, PPVR). Er bestaan in totaal drie legendecategorieën met betrekking tot het
landschap: de PPVR, de landschappelijke waardevolle gebieden (périmètres d’intérêt
paysager, PIP) en landschappen van culturele, historische of esthetische waarde (périmètres
d’intérêt culturel, historique ou esthétique, PICHE) (zie Bijlage 14, p.122). De PIP en PICHE
bestonden al in de legende van 1972 maar worden sinds 1992 aan de hand van een
participatieve methode geactualiseerd. Een PPVR is een plaats die een uitzonderlijke zicht op
een bebouwd of onbebouwd gebied heeft. Werkprojecten zijn er verboden of moeten aan
bepaalde voorwaarden voldoen om het uitzonderlijke zicht niet te beschadigen. Een PIP is een
gebied waarvan de elementen een landschappelijke samenhang vormen. Werkprojecten zijn er
toegelaten als ze zich in het landschap integreren. Een PICHE is meestal een stedelijk
landschap (Neuray et al., 2004; Direction générale opérationnelle, 2010; Dubois, 2010).
74
5.2.3.6 Decreet over de definitieve vaststelling van het RSV: 23 september 1997
Het ruimtelijke structuurplan Vlaanderen (RSV) is een beleidsdocument, dat een
wetenschappelijk onderbouwde visie geeft voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van
geheel Vlaanderen op lange termijn. Het vormt een richtinggevend en deels bindend
beleidskader over hoe om te gaan met de schaarse ruimte in Vlaanderen om een zo groot
mogelijke ruimtelijke kwaliteit te krijgen. Het RSV doet uitspraken over het ruimtegebruik
maar legt geen bodembestemmingen vast, het schept geen rechten of plichten voor de burger.
De ruimtelijke aspecten van beleidsdomeinen zoals milieu, economie, monumenten en
landschappen zijn geïntegreerd in het RSV (Vlaamse Overheid, 2011).
De bouwstenen van het RSV zijn de bescherming van de resterende open ruimte en de
herwaardering van het stedelijk weefsel. Dit ruimtelijk beleid wordt samengevat in de
metafoor “Vlaanderen, open en stedelijk”. Het RSV streeft naar een duidelijk onderscheid
tussen openheid en stedelijkheid. Beide zijn niet duidelijk gescheiden omdat de
suburbanisering en de lintbebouwing zich tussen de bebouwde kernen verspreid heeft
(Allaert, 2009). Het RSV steunt op vier ruimtelijke principes: (1) het beschermen van het
buitengebied, (2) het beperken van de bouw van nieuwe infrastructuur, (3) het nastreven van
een maximaal rendement van de bestaande infrastructuur voor de economische activiteiten en
(4) het verdichten van de stedelijke gebieden en kernen van het buitengebied (Uyttenhove et
al., 2006) (zie Bijlage 15, p.123).
In het RSV maakt het landschap deel uit van het “buitengebied”. Een buitengebied is het
gebied waarin de open onbebouwde ruimte overweegt. In het buitengebied wordt de
specificiteit van het landschap bepaald door structuurbepalende elementen zoals traditionele
landschappen, bakens, structurerende reliëfelementen, markante terreinovergangen, gave
landschappen en open-ruimte-corridors. Gemeente Landen behoort tot het buitengebied
“Haspengouw en Voeren” in de deelruimte van “droog Haspengouw” (Vlaamse Overheid,
2011) (zie Bijlage 17, p.124).
Op provinciaal niveau behoort Landen tot het provinciale ruimtelijke structuurplan (PRS) van
de provincie Vlaams-Brabant. In dit PRS worden de gebieden waarin de onbebouwde ruimte
overweegt niet meer “buitengebied” genoemd maar “open ruimte”. De open ruimte is
samengesteld uit de natuurlijke structuur, de agrarische structuur en de landschappelijke
75
structuur. Provincie Vlaams Brabant onderscheidt vier landschappelijke deelruimten: verdicht
netwerk, Demernetwerk, landelijke kamer oost, landelijke kamer west. Gemeente Landen
behoort tot de landelijke kamer oost (Provincie Vlaams-Brabant, 2004) (zie Bijlage 18,
p.125).
Op gemeentelijk niveau, in het gemeentelijke ruimtelijke structuurplan (GRS) van Landen,
steunt de landschappelijke structuur van de open ruimte in Landen op: kleine
landschapselementen (KLE), open-ruimteverbindingen en herkenbare landschappelijke
bakens. KLE zijn bijvoorbeeld bomenrijen, hagen, knotwilgenrijen, haagkanten, houtkanten,
holle wegen, taluds, hoogstamboomgaarden, reliëfelementen, grote solitaire bomen, huidige
en oude spoorwegbermen. Open-ruimteverbindingen zijn vensters naar de open ruimte waar
bijvoorbeeld moet gewerkt worden aan boomaanplanting, bermbeheer, eco-verbindingen en
dorpsrandverfraaiing. Bakens zijn herkenningspunten en/of oriëntatiepunten in het landschap.
Ze komen zowel voor in de open ruimte als in de woonkernen. Zijn als bakens aangewezen in
het GRS: kasteelparken, vierkantshoeven, motten en tumuli, kerken, pastorieën, markante
gebouwen, molens, bosjes, erfgoedconcentraties in de woongebieden en watertorens (Nuijens
& Moris, 2003) (zie Bijlage 19, p.126).
Arrêté adoptant définitivement le SDER: 27 mei 1999
Sinds de regionalisering van 1980 begon het Waalse Gewest met de opbouw van een
regionaal plan waarvan het schéma de développement de l’espace régional (SDER) het
eindresultaat is. Het woord “schéma” in het SDER duidt een algemeen, aanpasbaar en
conceptueel document aan. De SDER geeft de filosofie en de gewenste ruimtelijke structuur
weer van de ruimtelijke ordening voor het Waals Gewest. Het dient als leidraad bij de
beslissingen op het gebied van onder andere woning, verkeer, mobiliteit, bedrijfsterreinen,
leefomgeving en natuur. Het woord “développement” staat voor de ontwikkeling van de
leefomgeving, zowel op economisch als socio-cultureel vlak. Met “espace régional” wordt
verwezen naar het hele Waalse grondgebied. Het Waalse grondgebied wordt beschouwd als
het gemeenschappelijk erfgoed van zijn inwoners waardoor zijn ontwikkeling zich op hun
participatieve medewerking richt (Direction générale opérationnelle, 2010).
Het SDER steunt op vijf ruimtelijke principes: (1) de gewestgrensoverschrijdende
samenwerkingsgebieden (aires de coopération suprarégionale) die men rond Brussel, Rijsel,
76
Luxemburg, Luik, Hasselt, Maastricht en Aken terugvindt, (2) de bovengemeentelijke
samenwerkingsgebieden (aires de coopération supra-communales) die geschematiseerd zijn
door de agro-geografische streken, (3) de Waalse steden die elk hun specifieke rol spelen
(pôles et points d’appui de développement), (4) de Eurocorridors die de grote steden en
stadsgebieden van Europa met elkaar verbinden en waarop activiteiten geankerd worden en
(5) samenwerkingsverbanden tussen de steden en het platteland (Direction générale
opérationnelle, 2010) (zie Bijlage 16, p.123).
Wat betreft landschapszorg, steunt het SDER op de principes en maatregelen van de Europese
Landschapsconventie (ELC). Volgens het SDER draagt het landschap bij tot een kwalitatieve
leefomgeving en tot een culturele identiteit. Het landschap is een bijgevoegde waarde die de
economische activiteit en het toerisme aantrekt. Het landschap in het SDER betreft zowel
stedelijke als landelijke gebieden waarvan de kwaliteit moet worden beschermd, de diversiteit
moet worden behouden en de gaafheid moet worden hersteld. Landschapszorg in het SDER
steunt op vier maatregelen: (1) beheersinstrumenten instellen, (2) landschappen en de druk dat
ze ondergaan identificeren, (3) het beschermingsbeleid versterken en (4) herstelprocessen
definiëren. Bij de beheersinstrumenten behoren de stedenbouwkundige verordeningen:
RGBZPU, RGBSR, RCU. Aan de landschapsidentificatie werkt onder andere de CPDT mee
met bijvoorbeeld het opstellen van de “atlas des paysagers de Wallonië”. Wat betreft
landschapsbescherming worden landschappen beschermd via de specifieke zones van het plan
de secteur: PPVR, PICHE en PIP en via de rangschikking als onroerend erfgoed. Voor het
landschapsherstel bestaan stadsvernieuwinginstrumenten: SAED, SAR, RU, SRPE en
dorpsvernieuwinginstrumenten: PCDR (Direction générale opérationnelle, 2010).
5.2.3.7 Decreet over de organisatie van de ruimtelijke planning: 18 mei 1999
Het decreet vervangt de wet van 1962.
Sinds dit decreet worden de gewestplanwijzigingen in Vlaanderen niet meer doorgevoerd. In
het decreet werd vastgelegd dat in de toekomst gewerkt ging worden met ruimtelijke
uitvoeringsplannen (RUP). RUP’s dienen om de gewenste ruimtelijke structuur van de RSV,
PRS en GRS te realiseren. RUP’s hebben verordenende kracht. De gewestplannen en
bijzondere plannen van aanleg (BPA) blijven echter gelden zolang ze niet vervangen worden
77
door RUP’s. RUP’s worden opgemaakt op gewestelijk, provinciaal en gewestelijk niveau,
voor delen van het grondgebied (Vlaamse Overheid, 2011).
Er werden in Landen vier gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP) goedgekeurd
(http://www.landen.be, 24 maart 2012). Twee ervan liggen in het studiegebied maar werden
nog niet uitgevoerd: GRUP “Sint-Norbertus” en GRUP “RuilRUP”. Het eerste voorziet
woonzones, groenzones, zones voor het wegennet en zones voor openbaar nut. Het tweede
biedt een oplossing voor de onverenigbaarheid tussen de gewestplanbestemming, de feitelijke
toestand en de gewenste ruimtelijke structuur. Betreffende het landschap werd een bufferzone
op het gewestplan uitgebreid en herbestemd als parkgebied (Gorissen, 2011) (zie Bijlage 20,
p.126).
5.2.4 Synthese van de ruimtelijke ordening
Landen bevat op zijn gewestplan vier maal meer gebieden bestemd voor natuur of landschap
dan Hannuit (zie Figuur 17, p.79).
Hannuit heeft drie stadspleinen waaronder een kleine en langwerpige. Ze liggen alle drie in de
binnenstad. Landen heef twee pleinen waarvan de belangrijkste buiten de voormalige
stadsmuren ligt, langs de Hannuitsesteenweg, vlakbij het station. Deze pleinen worden
voornamelijk als parkingzones gebruikt. Met het Waalse besluit van 1985 en het
stadsvernieuwingsproject van het historisch centrum van Hannuit worden onder andere de
stadspleinen herwaardeerd. Dit zorgt voor een betere leefomgeving in de stad (zie Figuur 18,
p.80).
Het Waalse decreet van 1991 over de plattelandsontwikkeling leidde tot het opstel van een
PCDR voor Hannuit. Het PCDR van Hannuit richt zich op het behoud van het bebouwde en
natuurlijke erfgoed waardoor dorpshuizen en natuurgebieden gerestaureerd worden (zie
Figuur 19, p.81).
78
naam Goedkeuring Bekrachtiging naam Goedkeuring Bekrachtiging
Wet houdende de
organisatie van de
ruimtelijke ordening en
stedenbouw
29/03/1962 22/04/1962
Loi organique de l 'aménagement
du territoire et de l 'urbanisme29/03/1962 22/04/1962
De doelstell ing van de wet was het uitwerken van een
ruimtelijke ordening voor het volledige Belgische grondgebied.
De ruimtelijke ordening werd hiermee vastgesteld in
streekplannen, gewestplannen en gemeentelijke plannen.
Wijziging aan de Grondwet24/12/1970 31/12/1970
Modification à la Constitution24/12/1970 31/12/1970
De drie gemeenschappen worden gesticht.
/ / /
Arrêté royal édictant un
Règlement Général sur les Bâtisses
applicable aux Zones Protégées en
matière d'Urbanisme de certaines
communes de Wallonie (RGBZPU)
13/12/1976 2/01/1977
Het RGBZPU is een stedenbouwkundig verordening opgesteld
om de architecturale karakteristieken van de historische
stedelijke centra te beschermen.
/ / /
Loi relative à la rénovation des
sites wallons d'activité
économique désaffectés (SAED)27/06/1978 3/09/1978
De bedoeling van de wet is de herinrichting van de verlaten
bedrijfssites. Een verlaten bedrijfssite wordt als SAED
afgebakend wanneer het een geheel van bebouwde of
onbebouwde elementen vormt dat de zetel was van een
economische activiteit en waarvan de slechte staat het
omgevende landschap in waarde doet dalen.
Bijzondere wet tot
hervorming der instell ingen8/08/1980 1/10/1980
Loi spéciale de réformes
institutionnelles8/08/1980 1/10/1980
Vlaams, Waals en Brussels gewest zijn bevoegd om
regelgevend op te treden binnen de ruimtelijke ordenning.
Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening
15/05/2009 1/09/2009
Arrêté de l’Exécutif Régional
Wallon codifiant les dispositions
législatives et réglementaires
relatives à l’urbanisme et à
l ’aménagement du territoire en
Région Wallonne (CWATU)
14/05/1984 19/05/1984
Ontstaan van de Code wallon de l 'aménagement du territoire
et de l 'urbanisme (CWATU), de Waalse code voor ruimtelijke
ordening en de stedenbouw.
/ / /
Arrêté du gouvernement wallon
insérant dans le CWATU un
Règlement Général sur les Bâtisses
en Site Rural (RGBSR)
10/07/1985 7/03/1986
De RGBSR streeft o.a. naar de integratie van de nieuwe
architectuur in de plaatselijke rurale bouwkunst en naar de
continuiteit van de bebouwing eerder dan de verspill ing van
het land.
/ / /
Arrêté de l 'Exécutif régional
wallon relatif à l 'octroi par la
Région de subventions pour
l 'exécution d'opérations de
rénovation urbaine (RU)
6/12/1985 30/02/1986
Dit besluit ontstond om door stadsvernieuwing tegen
stadsverval te strijden. Stadsvernieuwing heeft als doel de
wederopbouw van de stad door o.a. woningen voor iedere
sociale klasse te voorzien, woningkwaliteit te verhogen, aan
krotopruiming te doen.
/ / /
Décret de la Région wallonne
relatif au développement rural
(ODR - PCDR) 6/06/1991 13/09/1991
Met dit decreet werd het ODR ontwerpt. Een ODR heeft als doel
de revitalisatie en restauratie van een landelijke gemeente
door het uitvoeren van inrichtingsprojecten steunend op het
behoud en het ontwikkelen van de het eigen karakter van de
gemeente.
/ / /
Décret de la Région wallonne
modifiant les dispositions du
Code wallon de l'Aménagement
du Territoire, de l'Urbanisme et du
Patrimoine (CWATUP)
1/07/1993 20/07/1993
Bij dit decreet wordt de CWATU herdoopt tot de CWATUP. De
toegevoedge letter "P" staat voor "Patrimonium". Bij het
patrimonium behoort zowel het uitzonderlijke onroerend
erfgoed als het alledaagse onroerend erfgoed.
Decreet houdende de
ruimtelijke planning
(planningsdecreet)24/07/1996 27/07/1996
Décret de la Région wallonne
relatif à la décentralisation et
participation en aménagement du
territoire
27/04/1989 18/07/1989
Deze decreten introduceren een nieuwe beleidskader voor de
ruimtelijke ordening, namelijk richtinggevende
structuurplannen en het subsidiariteitsbeginsel.
/ / /
Décret de la région wallonne
modifiant le Code wallon de
l 'Aménagement du Territoire, de
l 'Urbanisme et du Patrimoine
27/11/1997 1/03/1998
Met dit decreet werd het landschap geïntroduceert in de
CWATUP en werd de nieuwe legende van de plans de secteur
goedgekeurd. Wat het landschap betreft, werden in de nieuwe
legende drie typologieën onderscheden: PPVR, PIP en PICHE.
Decreet van de Vlaamse
Regering houdende de
definitieve vaststell ing van
het Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen
(RSV)
23/09/1997 31/03/1998
Arrêté du Gouvernement wallon
adoptant définitivement le Schéma
de Développement de l'Espace
Régional (SDER)27/05/1999 1/10/1999
Het RSV en het SDER zijn beleidsdocumenten die een globale
visie geven voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van hun
grondgebied op lange termijn, ze leggen geen
bodembestemmingen vast.
Decreet van de Vlaamse
Regering houdende de
organisatie van de
ruimtelijke planning18/05/1999 1/05/2000 / / /
Dit decreet vervangt de wet van 1962. Sindsdien worden de
gewestplanwijzigingen niet meer doorgevoerd. In het decreet
werd vastgelegd dat in de toekomst gewerkt ging worden met
ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP). RUP's dienen om de
gewenste ruimtelijke structuur van de RSV, PRS en GRS te
realiseren.
RUIMTELIJKE ORDENING: WETGEVING
Vlaanderen WalloniëBeschrijving
: wijzigingen aan de CWATUPE
Bron van de Belgische datums: http://reflex.raadvst-consetat.be/reflex/?lang=nl
: Belgische federalisering
Nationaal
kader
Regionaal
kader
Tabel 6: Wetgeving over het landschap in de ruimtelijke ordening (eigen verwerking)
79
Figuur 17: Het landschap op het gewestplan en plan de secteur
(bron: Agiv, 2011; DGO4, 2011)
80
Figuur 18: Stadsvernieuwing in Hannuit - RU
(bron: http://dgo4.spw.wallonie.be, 03/05/2012)
81
Figuur 19: Plattelandsontwikkelingprojecten in Hannuit - PCDR (bron: NGI, 2000; VLM, 2002; eigen foto’s, 30/05/2012)
82
5.3 Het landschap in het natuurbeleid
Dit deel beschrijft de positie van het landschap in het natuurbeleid zoals samengevat in Tabel
7 (p.90).
5.3.1 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970
5.3.1.1 De wet op het natuurbehoud: 12 juli 1973
Deze wet is tot stand gekomen in de periode van verhoogde aandacht voor de
milieuproblematiek (Van Hoorick, 2000). De wet beoogt “het behoud van de eigen aard, de
verscheidenheid en het ongeschonden karakter van het natuurlijke milieu”. Het voorziet
hiervoor maatregelen voor de bescherming van “de flora en fauna, hun gemeenschappen en
groeiplaatsen, de grond, de ondergrond, het water en de lucht”. De gebieden die van belang
zijn voor de bescherming van het natuurlijk milieu kunnen tot integraal, gericht, erkend of
staatsnatuurreservaten opgericht worden en bossen tot bosreservaat (réserve forestière, RF)
(Vanheule, 2001).
Het integraal natuurreservaat of réserve naturelle intégrale is een beschermd areaal dat wordt
opgericht met het doel er de natuurlijke verschijnselen naar eigen wetten te laten evolueren.
Het gericht natuurreservaat of réserve naturelle dirigée is een beschermd areaal waarvan een
aangepast beheer de bestaande toestand tracht te behouden. Het erkend natuurreservaat of
réserve naturelle agréée (RNA) is een beschermd areaal dat door een natuurlijk- of
rechtspersoon, de staat uitgezonderd, wordt beheerd. Het staatsnatuurreservaat of réserve
naturelle domaniale (RND) is een beschermd gebied dat wordt opgericht op gronden die de
staat in eigendom of in huur heeft of die hem daartoe ter beschikking worden gesteld
(Vanheule, 2001).
5.3.2 Wetgeving na de federalisering van 8 augustus 1980
Met de wet van 8 augustus werd de bevoegdheid inzake natuurbeleid geregionaliseerd (Van
Hoorick, 2000).
83
5.3.2.1 Besluit over de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen: 27 juni 1984
Het bermbesluit beoogt een natuurvriendelijk bermbeheer en is van toepassing op: “Bermen
en taluds gelegen langs wegen, waterlopen en spoorwegen, in de landelijke ruimte en beheerd
door publiekrechtelijke rechtspersonen”. Het besluit bevat een verbod op het gebruik van
biociden en een verbod een eerste keer te maaien vóór 15 juni en een tweede keer vóór 15
september en een verplichting om het maaisel binnen de 10 dagen na het maaien te
verwijderen. Met dit besluit wordt aandacht besteed aan de ecologisch waardevolle vegetaties
en de kleine landschapselementen (Van Hoorick, 2000, 2006).
Arrêté sur l'emploi d'herbicides sur certains biens publics: 27 januari 1984
Het besluit beoogt een natuurvriendelijk bermbeheer en is van toepassing op: “Bermen en
taluds gelegen langs wegen en waterlopen in bosreservaten, natuurparken en
staatsnatuurreservaten”. Het besluit bevat een verbod op het gebruik van herbiciden (Klemm
(de), 1997).
Het is pas in 1995 dat er op de hierboven vermelde zones, een Waalse conventie over het
verbod aan maaien optreedt (convention bords de routes). Met deze conventie is het maaien
verboden vóór de 1ste
augustus en na de 1ste
november (http://biodiversite.wallonie.be, 7 mei
2012) (zie Figuur 20, p.91).
5.3.2.2 Décret relatif aux parcs naturels: 16 juli 1985
Een natuurpark (parc naturel) wordt in dit decreet gedefinieerd als een landelijk gebied van
minstens 5000 ha met een grote biologische en geografische waarde die beschermd moet
worden in harmonie met de bevolkingsbehoeften en de economische ontwikkeling (Sancy,
2000; Dubois, 2010).
Natuurreservaten en natuurparken zijn niet dezelfde natuurbeschermingsinstrumenten.
Natuurreservaten zijn gebieden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de natuurbescherming.
Natuurparken zijn grotere gebieden die dorpen omvatten en dus ook menselijke activiteiten.
In de natuurparken wordt de natuurbescherming, op een duurzame manier, in evenwicht
84
gebracht met de economische ontwikkeling. Tot nu toe werden met dit decreet acht
natuurparken gesticht. Het natuurpark “Hautes Fagnes-Eifel” werd in 1978 gesticht, met de
wet van 1973 (http://www.fpnw.be, 1 april 2012) (zie Bijlage 21, p.127).
5.3.2.3 Arrêté sur la protection des zones humides d'intérêt biologique: 8 juni 1989
Dit besluit heeft als doelstelling de bescherming van de Waalse moerassige gebieden van
biologische waarde (zones humides d'intérêt biologique, ZHIB) te handhaven. ZHIB zijn
“(veen)moerassen of tijdelijke of permanente, natuurlijke of kunstmatige, stilstaand of
lopend-watergebieden” (Sancy, 2000).
5.3.2.4 Het bosdecreet: 13 juni 1990
Het bosdecreet regelt het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van zowel
openbare als private bossen. Dit laatste is belangrijk want de meerderheid van het bosareaal in
Vlaanderen is privaat (Van Hoorick, 2000).
5.3.2.5 Besluit over de vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie: 4 december 1991
Met dit decreet moet de wijziging van ecologisch waardevolle vegetaties zoals graslanden,
lijn- of puntvormige elementen voorzien zijn van een voorafgaande verplichte vergunning
(Van Hoorick, 2000).
Arrêté sur les arbres et haies remarquables: 27 maart 1985
Met dit decreet moet de wijziging van uitzonderlijke bomen en hagen (arbres et haies
remarquables, AHREM) voorzien zijn van een voorafgaande verplichte vergunning (Dubois,
2010).
Worden als uitzonderlijk gedefinieerd: “De geïsoleerde bomen en hagen die een esthetische of
landschappelijke waarde hebben en die minstens dertig jaar oud zijn, de bomen en hagen die
in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werden, de gerangschikte bomen en hagen conform
85
met de wet monumenten en landschappen van 1931 en de bomen en hagen van de openbare
ruimte” (Sancy, 2000) (zie Figuur 21, p.92).
Tot het Waalse decreet over het culturele onroerend erfgoed van 1999 werden de bomen
beschermd door de wet monumenten en landschappen van 1931. Met deze wet werden de
meest emblematische bomen van België gerangschikt, namelijk 77 bomen. Sinds het decreet
van 1999 kunnen bomen of groepen van bomen als monument of landschap gerangschikt
worden (Gerrebos, 2009).
5.3.2.6 Arrêté sur la protection des cavités souterraines d’intérêt scientifique: 26 januari 1995
Met dit besluit worden de ondergrondse uithollingen beschermd voor hun wetenschappelijke
waarde (cavités souterraines d’intérêt scientifique, CSIS). Een CSIS wordt opgenomen als
wetenschappelijk belangrijk wanneer het tenminste één van de volgende karakteristieken
bevat: (1) zeldzame of kwetsbare soorten, (2) een hoge biodiversiteit, (3) een zeldzame of
kwetsbare habitat, (4) zeldzame geologische, petrologische of mineralogische formaties en (5)
prehistorische sporen (Moniteur belge, 1995a). Wallonië telt 80 CSIS op haar grondgebied.
5.3.2.7 Decreet over het natuurbehoud en het natuurlijk milieu: 21 november 1997
Dit decreet vervangt voor een groot deel de wet van 1973.
Het legt de nadruk op een gebiedsgericht natuurbeleid waarin het herstel en de ontwikkeling
van de natuur aan de ruimtelijke planning gekoppeld zijn. De grondslag van deze nieuwe
beleidsvisie voor het natuurbehoud is het concept van ecologisch netwerk. Naar de praktijk
toe heeft zich dit vertaald in de afbakening van het Vlaamse ecologisch netwerk (VEN). Het
VEN bestaat uit grote eenheden natuur (GEN) en grote eenheden natuur in ontwikkeling
(GENO) (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005) (zie Bijalge 24, p.128). Op het
gewestplan kunnen volgende bestemmingsgebieden als GEN en GENO afgebakend worden:
groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden, gebieden voor
gemeenschapsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen met als overdruk
overstromingsgebied of wachtbekken, militaire domeinen en de beschermde duingebieden.
Gebieden zoals valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met een ecologische of
86
bijzondere waarde, bosuitbreidingsgebieden, natuurontwikkelingsgebieden en
ontginningsgebieden met een groene nabestemming kunnen enkel als GENO aangewezen
worden (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005). Daarnaast werden ook
natuurverwevingsgebieden (NVWG) en natuurverbindingsgebieden (NVBG) afgebakend, die
samen het integraal verwervings- en ondersteund netwerk (IVON) vormen (Uyttenhove et al.,
2006) (zie Bijlage 23, p.128).
Het Vlaamse Natura 2000-netwerk werd in dit decreet geïmplementeerd. Het Natura 2000-
netwerk is het Europees netwerk van de speciale beschermingszone (SBZ), namelijk de
vogelrichtlijngebieden en habitatrichtlijngebieden, aangewezen door de lidstaten ter
uitvoering van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn (Uyttenhove et al., 2006) (zie Bijlage
22, p.127).
Dit natuurdecreet regelt ook de erkenning van natuurreservaten (Van Hoorick, 2000). Einde
februari 2005 werd in Landen het gebied “De Beemden” erkend als natuurreservaat. Deze
erkenning steunt op drie pijlers: de bescherming van de biodiversiteit, het herstel van het
“buitengebied” en de bevordering van de toegankelijkheid tot de natuur. Het natuurgebied is
ongeveer 6,5 ha groot en is gelegen in de vallei van de Molenbeek en de Zijp. De zeven
vijvers werden door de vorige eigenaar rond de jaren 1960 uitgegraven. Het reservaat is nu
eigendom van de stad Landen (http://www.landen.be; http://www.natuurpunt.be, 21 mei
2012) (zie Figuur 22, p.90).
Décret sur la conservation de la nature: 6 april 1995
Dit decreet introduceerde een nieuwe natuurbeleidsvisie: het ecologisch netwerk (le réseau
écologique) (http://environnement.wallonie.be, 6 mei 2012). In de praktijk wordt het Waalse
ecologisch netwerk onderverdeeld in drie zones waar de menselijke activiteit min of meer
aanwezig is: (1) de kerngebieden of zones centrales (ZC) die een hoge ecologische waarde
hebben, (2) de ontwikkelingszones of zones de développement (ZD) met een hoog ecologisch
potentieel en (3) de verbindingsgebieden of zones de liaison (ZL) die de ZC en/of ZB met
elkaar verbinden. Het Waalse ecologisch netwerk heet “structure écologique principale”
(SEP) en is de som van de ZC, ZD en ZL. Worden als ZC aangewezen: de natuurreservaten
(1973), de natuurparken (1985), de ZHIB (1989), de sites de grand intérêt biologique (SGIB),
de CSIS (1995) en de sites Natura 2000 (2001). Worden bijvoorbeeld als ZD aangewezen: de
87
productiebossen. Worden als ZL aangewezen: de AHREM (1984) en de bords de routes en
fauchage tardif (1995) maar ook de poelen, de grachten, de valleien, de rivieren en de
verlaten spoorlijnen (http://biodiversite.wallonie.be, 31 maart 2012a) (zie Bijlagen 22, p.127
en 23 en 24, p.128).
De SGIB zijn gebieden van groot biologisch belang (sites de grand intérêt biologique). Begin
jaren 1990 werd op initiatief van het Waalse natuurbeheer (département de la nature et des
forêts, DNF) een project ingericht die tot doel had natuurgebieden van groot biologisch
belang te inventariseren en ze in een databank te verzamelen. Worden als SGIB aangeduid:
“Alle gebieden die minstens één zeldzame, kwetsbare of beschermde soort en/of habitat
bevatten” (http://biodiversite.wallonie.be, 31 maart 2012a).
Het studiegebied te Hannuit telt vijf SGIB: de oude zandgroeve “Aux Galossis”, de site “Les
Sept Fontaines”, het waterkersbed en nat weiland van Bertrée, het watervlak “La Ridlée” en
de oude zandgroeve “Bois des Saules”. Het ontwikkelingsverhaal van de oude zandgroeven
“Aux Galossis” en “Bois des Saules” maakt dat ze tegenwoordig bedekt zijn door een ruderale
vegetatie, rijk aan zeldzame vlinderbloemen, orchideeën en vliesvleugelige angeldragende
insecten. De zandgroeven werden ontgonnen voor het uitgraven van Landeniaanse zand,
vervolgens werden ze gebruikt als stortplaats en tenslotte verlaten aan de ruderale vegetatie.
De site “Les Sept Fontaines” bevat een zeldzame valleivegetatie die men vóór de
intensivering van het landgebruik in de dalen kon waarnemen, namelijk hoge kruiden en
alluviale elzenbosjes (http://biodiversite.wallonie.be, 31 maart 2012b) (zie Figuur 23, p.94).
Met dit wijzigingsdecreet van de wet van 1973, krijgen de gemeenten het recht om
maatregelen over het natuurbehoud (conservation de la nature) uit te vaardigen (Moniteur
belge, 1995b). Als een gemeente het natuurlijke en landschappelijke erfgoed van zijn
grondgebied wil beschermen, kan ze dankzij dit decreet een gemeentelijk
natuurontwikkelingsplan (plan communal de développement de la nature, PCDN) opstellen
(zie Bijlage 25, p.129). Voor elke betrokken gemeente wordt de SEP op gemeentelijk niveau
en door een participatieve methode geïnventariseerd en gekarteerd. Daarmee kan het
natuurlijk patrimonium van het hele Waalse grondgebied in aanmerking genomen worden en
niet enkel de natuurreservaten (http://biodiversite.wallonie.be, 31 maart 2012a). De SEP van
Hannuit werd in 2009 gekarteerd (zie Bijlagen 26 en 27, p.130).
88
5.3.2.8 Besluit voor de definitieve erkenning van regionale landschappen: 8 december 1998
Een regionaal landschap is een samenwerkingsverband dat door een provincie of op initiatief
van minstens drie gemeenten wordt gestart. De doelstelling van dit samenwerkingsverband is
de bevordering van de eigen identiteit van een streek, van de natuurrecreatie en -educatie, van
het natuurbehoud en -beheer en van het herstel en aanleg van kleine landschapselementen
(KLE). Het is gericht op de samenwerking. Een regionaal landschap heeft geen reglementair
karakter. Een regionaal landschap moet minstens 30.000 ha bedekken (Van Hoorick, 2006).
Vlaanderen telt zeventien regionale landschappen. Gemeente Landen behoort tot het regionaal
landschap “Zuid Hageland” (zie Bijlage 28, p.131). Deze regio wordt gekenmerkt door: “Een
glooiend lemig plateau doorsneden door holle wegen en een meer open plateau met
grootschalige akkervelden en vierkantshoeven. De valleien van de Gete en de Velpe
structureren het landschap”. Landschapsanimaties rond landschapszorg worden georganiseerd
in de open ruimten van de gemeenten (http://www.regionalelandschappen.be, 7 mei 2012)
(zie Bijlage 29, p.131).
5.3.2.9 Décret modifiant le décret du 16 juillet 1985 relatif aux parcs naturels: 3 juli 2008
Met dit decreet worden de natuurparken verplicht om een landschappelijk handvest (charte
paysagère) op te stellen. Het landschappelijke handvest legt op korte en lange termijn de
prioriteiten, doelstellingen en beschermingsmaatregelen voor het natuurpark vast (Dubois,
2010).
Met dit decreet wordt het minimum oppervlakte van een natuurpark vergroot tot minstens
10.000 ha (Dubois, 2010).
5.3.3 Synthese van het natuurbeleid
Het vriendelijk bermbeheer is van toepassing in Vlaanderen en Wallonië. De kartering ervan
bestaat echter enkel in Wallonië (zie Figuur 20, p.91).
89
Uitzonderlijke bomen en hagen worden in Wallonië sinds het decreet van 1999 over het
culturele patrimonium als monument beschermd. In Vlaanderen wordt het houtige erfgoed
sinds 2010 als monument beschermd. De kartering van deze bomen met erfgoedwaarde
bestaat al in Wallonië. In Vlaanderen zijn de inventarisatiegegevens van de houtige
beplantingen met erfgoedwaarde nog niet volledig en bestaat er nog geen kartering
(http://www.vioe.be, 20 mei 2012). Figuur 21 (p.92) toont een bijzondere concentratie aan
bomen in het dorp van Bertrée en aan de randen van de stad Hannuit.
Het studiegebied bevat één natuurreservaat: “De Beemden”, gelegen in Landen. Het werd
erkend volgens het natuurdecreet van 1997 (zie Figuur 22, p.93).
Er bestaat in het studiegebied geen Natura 2000-gebied. Gebieden behorende tot het Vlaamse
of Waalse ecologisch netwerk vindt men in het studiegebied te Hannuit onder de vorm van
SGIB terug, maar niet in Landen (zie Figuur 23, p.94).
90
naam Goedkeuring Bekrachtiging naam Goedkeuring Bekrachtiging
Wet op het natuurbehoud
12/07/1973 21/09/1973
Loi sur la conservation de la nature
12/07/1973 21/09/1973
Wet voor het behoud van de eigen aard, de verscheidenheid en het
ongeschonden karakter van het natuurlijke milieu. Gebieden die van
belang zijn voor de bescherming van het natuurlijke milieu kunnen tot
integrale, gerichte, erkende of staatsnatuurreservaten gesticht worden.
Wet houdende goedkeuring van
de Overeenkomst inzake
watergebieden die van
internationale betekenis zijn in
het bijzonder als woongebied
voor watervogels (Ramsar)
2/02/1971 12/04/1979
Loi portant approbation de la
Convention relative aux zones
humides d'importance
internationale particulièrement
comme habitats de la sauvagine
(Ramsar)
2/02/1971 12/04/1979
Watergebieden worden vernietigd door drainage, ontginning en
vervuiling. Elke verdragstaat moet watergebieden aanwijzen voor
opname in een li jst van "watergebieden van internationale betekenis".
Voor België was dat: de Vlaamse Banken, het Zwin, De Blankaart, de
Schorren, de Galgenschoor en het Groot Buitenschoor, De Kalmthoutse
Heide en Les marais d'Harchies.
Vogelrichtli jn
2/04/1979 24/06/1979
Directive Oiseaux
2/04/1979 24/06/1979
Aan de basis van de richtli jn lag de ongerustheid over slachtpartijen
onder de trekvogels. Deze richtli jn heeft betrekking op de
instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten
in de lidstaten van de Europese Unie. Daarvoor worden speciale
beschermingszones (vogelrichtli jngebieden) ingesteld.
Bijzondere wet tot hervorming der
instell ingen 8/08/1980 1/10/1980Loi spéciale de réformes
institutionnelles 8/08/1980 1/10/1980Vlaamse, Waalse en Brusselse Gewesten worden gesticht en zijn
bevoegd voor het natuurbeleid.
Besluit van de Vlaamse Regering
houdende maatregelen inzake
natuurbehoud op de bermen
beheerd door publiekrechtelijke
rechtspersonen (Bermbesluit)
27/06/1984 1/01/1985
Arrêté de l 'Exécutif régional wallon
portant interdiction de l 'emploi
d'herbicides sur certains biens
publics27/01/1984 17/02/1984
deze besluiten beogen een natuurvriendelijk bermbeheer en zijn van
toepassing op bermen en taluds gelegen o.a. langs wegen en
waterlopen. Het Vlaamse besluit bevat een verbod op het gebruik van
biociden terwijl het Waalse besluit een verbod op herbiciden bevat.
/ / /
Décret de la Région wallonne relatif
aux parcs naturels 16/07/1985 22/12/1985
Dit decreet streeft naar een bescherming van de belangrijke
natuurwaarde van de parken in harmonie met de bevolkingsbehoeften
en de economische ontwikkeling.
/ / /
Arrêté de l 'Exécutif régional wallon
relatif à la protection des Zones
Humides d'Intérêt Biologique (ZHIB)8/06/1989 22/09/1989
ZHIB zijn (veen)moerassen of ti jdelijke of permanente, natuurlijke of
kunstmatige, stilstaande of lopende watergebieden van belangrijke
biologische waarde.
Bosdecreet van de Vlaamse
Regering 13/06/1990 8/10/1990 / / /
Het Bosdecreet regelt het behoud, de bescherming, het beheer, het
herstel alsook de aanleg van de bossen. Dit decreet is van toepassing
zowel op openbare als op privébossen.
Besluit van de Vlaamse regering
tot instell ing van een
vergunningplicht voor de
wijziging van vegetatie en van
lijn- en puntvormige elementen
(vegetatiebesluit)
4/12/1991 24/03/1992
Arrêté wallon relatif aux arbres et
haies remarquables
27/03/1985 6/05/1985
Met deze decreten moet de wijziging van kleine landschapselementen
voorzien zijn van een voorafgaande verplichte vergunning.
Habitatrichtli jn
21/05/1992 10/06/1992
Directive Habitat
21/05/1992 10/06/1992
Deze richtli jn heeft tot doel bij te dragen tot het behoud van de
biologische diversiteit in de lidstaten van de Europese Unie door het
instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
Daarvoor worden SBZ (habitatrichtli jngebieden) aangeduid.
Verdrag van de Verenigde Naties
inzake de biologische diversiteit
(Rio de Janeiro)5/06/1992 30/12/1993
Convention des Nations-Unies sur la
diversité biologique (Rio de Janeiro)
5/06/1992 30/12/1993
het verdrag heeft als doel de oorzaken van de vermindering van de
biodiversiteit aan de bron weg te nemen omwille van de ecologische,
genetische, sociale, economische, wetenschappelijke, educatieve,
culturele, recreatieve en esthetische waarden. Het verdrag heeft ook tot
doel de internationale, regionale en mondiale samenwerking te
bevorderen.
/ / /
Arrêté du Gouvernement wallon
organisant la protection des cavités
souterraines d’intérêt scientifique
(CSIS)
26/01/1995 28/03/1995
Met dit besluit worden de ondergrondse uithollingen beschermd voor
hun wetenschappelijke waarde.
Décret octroyant aux autorités
communales le droit d'édicter
des mesures complémentaires en
matière de conservation de la nature
6/04/1995 10/06/1995
Décret de la Région wallonne relatif
à la conservation des sites Natura
2000 ainsi que de la faune et de la
flore sauvages
6/12/2001 22/01/2002
Besluit van de Vlaamse Regering
tot vaststell ing van de regelen
voor de voorlopige en definitieve
erkenning van regionale
landschappen
8/12/1998 20/01/1998 / / /
Een regionaal landschap is een samenwerkingsverband met als
doelstell ing de bevordering van de eigen identiteit van een streek, van
de natuurrecreatie en -educatie, van het natuurbehoud en -beheer en
van het herstel en aanleg van KLE.
/ / /
Décret modifiant le décret du 16
juil let 1985 relatif aux parcs
naturels (la charte paysagère)3/06/2008 11/08/2008
Met dit decreet worden de natuurparken verplicht om een
landschappelijk handvest op te stellen.
Bron van de Belgische datums: http://reflex.raadvst-consetat.be/reflex/?lang=nl
Bron van de Europese datums: http://conventions.coe.int/Treaty/Commun/ListeTraites.asp?CM=8&CL=ENG
donker blauw: Mondiale/Europese conventies
: Belgische federalisering
Decreet van de Vlaamse Overheid
betreffende het natuurbehoud en
het natuurlijk milieu
(natuurdecreet)
21/10/1997 20/01/1998
Deze decreten introduceren een nieuwe beleidsvisie voor het
natuurbehoud: het ecologisch netwerk. Naar de praktijk toe heeft zich
dit vertaald in de afbakening van het Vlaamse ecologisch netwerk
(VEN) en de Waalse Strucutre Ecologique Principale (SEP). De Natura
2000-gebieden maken deel uit van het Vlaamse en het Waalse
ecologisch netwerk.
Regionaal
kader
Nationaal
kader
NATUURBELEID: WETGEVING
Vlaanderen WalloniëBeschrijving
Tabel 7: Wetgeving over het landschap in het natuurbeleid (eigen verwerking)
91
Figuur 20: Waalse kartering van de wegen waarop het late maaien van toepassing is
(bron: http://cartocit1.wallonie.be, 20/05/2012)
92
Figuur 21: Waalse kartering van de uitzonderlijke bomen en hagen - AHREM
(bron: http://cartocit1.wallonie.be, 20/05/2012)
93
Figuur 22: Erkend als natuurreservaat met het Vlaamse natuurdecreet van 1997
(bron: http://www.landen.be, 21/05/2012)
94
Figuur 23: Het Ecologische netwerk in het studiegebied (bron: http://environnement.wallonie.be/cartosig/, 11/04/2012)
95
6 DISCUSSIE
Tot nu toe werd de informatie over de fysische geografie, de landschapsbiografie en het
landschapsbeleid van het studiegebied afzonderlijk bekeken en geanalyseerd. De bedoeling
van dit hoofdstuk is de informatie van deze drie invalshoeken in verband te brengen met
elkaar om een synthetisch beeld van het studiegebied te verkrijgen en om gelijkenissen en
verschillen te identificeren.
6.1 Effecten van de ontwikkelingen doorheen de tijd langsheen de taalgrens
Landen en Hannuit liggen slechts op 10 km van elkaar en vertonen toch verschillen in hun
ontwikkeling doorheen de tijd.
Volgens Kempeneers (2000) zou de nederzettingskern van “Landen” een Keltische oorsprong
hebben (“Londhiniom”) en zou dus ouder zijn dan de nederzettingskern van Hannuit die
volgens Piton (1960) een Frankische afkomst heeft (“Haganuth”). De Romeinen vestigden
zich over het hele studiegebeid. Dit kan afgeleid worden uit opgravingen van villa’s in
Rumsdorp, Attenhoven, Landen, Sint-Gertrudis, Walsbets, Waasmont, Wezeren, Avernas-le-
Bauduin, Bertrée en Villers-le-Peuplier. Deze substructies werden blootgesteld maar zijn nu
niet meer zichtbaar. Wat wel nog zichtbaar is zijn de twee Romeinse tumuli van het
studiegebied: de “Bortombe” in Walsbets en de “Tombe d’Avernas” in Avernas-le-Bauduin.
De Romeinen bouwden ook wegen waarvan twee zich in het studiegebied kruisen, de weg van
Landen-Luik en de weg van Landen-Nijvel. Dit kruispunt zal in de Middeleeuwen als
vestigingspunt dienen voor de stad Landen. Toponiemen van Romeinse afkomst vindt men
voornamelijk ten zuiden van het studiegebied terug, namelijk “Avernas-le-Bauduin”, “Betrée”
en “Villers-le-Peuplier”. Ten noorden van het studiegebied domineren de Frankische
toponiemen, namelijk “Rumsdorp”, “Attenhoven” en “Wezeren”. Dit is een gevolg van de
verovering door de Franken van de slecht gekoloniseerde streken tijdens het verval van het
Romeinse Rijk in de 4de
eeuw. Landen zou gedurende de Frankische tijd een belangrijke
woonsite geweest zijn. Dit drukt zich uit door de aanwezigheid van drie castrale motten in het
studiegebied: de “Tombe van Pepijn”, de “Heynsberg” en “De Mot”. De “Tombe van Pepijn”
en de “Heynsberg” bevinden zich in het oude centrum van Landen, de actuele site “Sinte-
Gitter”. De molen “Rufferdinge” in de stad Landen zou ook teruggaan tot de Frankische
96
periode. In de Middeleeuwen werden de steden van Landen en Hannuit gesticht. Op de
kabinetskaart van de Ferraris vertonen ze een gelijkaardig patroon. De stad van Hannuit werd
echter niet gekarteerd in de atlas van de Nederlandse steden opgemaakt door van Deventer
tussen 1550 en 1565. Landen werd circa 1200 gesticht, een eeuw vroeger dan Hannuit en zou
dus misschien in de tijd van de kartering door van Deventer een belangrijkere stad geweest
zijn. In de Middeleeuwen was er op het grondgebied van Hannuit geen watermolen in
tegenstelling tot de zes molens van het studiegebeid langs de Molenbeek in Landen. Het
riviernetwerk in Hannuit is inderdaad zeer gering. Het studiegebied op de kabinetskaart van
de Ferraris bevat twee constructies voorzien van een toponiem: de middeleeuwse hoeve
“Janshoven” in Walsbets en het 18de
-eeuwse kasteel van Villers-le-Peuplier. Uit al deze
informatie blijkt dat Landen een oudere en belangrijkere woonsite geweest is dan Hannuit.
Tijdens de industriële revolutie, liep de spoorweg van Brussel-Luik door Landen en werd in
1839 het station van Landen gebouwd. Dit nieuwe element gaat de evolutie van de stad erg
beïnvloeden. In dezelfde periode werden vanuit de stad Hannuit zes stralende steenwegen
aangelegd. De intensivering van de landbouw en de opkomst van de suikerbiet begin 19de
eeuw komt vooral tot uiting te Hannuit waar de goed gedraineerde plateaubodems beter
geschikt zijn voor intensieve landbouw. Deze situatie schakelt zich om met de landbouwcrisis
van eind 19de
eeuw waardoor de weilanden van de valleidorpen te Landen zich uitbreiden om
plaats te maken voor veeteelt. De spoorweg trekt de industrieën aan, de suikerfabriek
“Raymaeckers” vestigt zich aan de Betsveld, tussen de spoorlijnen van Landen. Sinds eind
20ste
eeuw worden de natte weilanden van het studiegebied meestal tot bos omgezet om als
natuur- of recreatiegebied te dienen. De grotere aanwezigheid van natte bodems in Landen
heeft tot gevolg dat tegenwoordig meer bossen het grondgebied bedekken dan in Hannuit. De
aanleg van de autosnelweg Brussel-Luik (E40) in de jaren 1960 brengt de ontsluiting van het
studiegebied en de boem van de suburbanisatie mee. Nieuwe dorpshuizen worden aan de rand
van de landbouwplateaus gebouwd waardoor dorpen hun traditioneel patroon verliezen. De
stadsuitbreiding van Landen heeft meer omvang gehad dan in Hannuit en is waarschijnlijk het
gevolg van een uitbreiding vanuit drie kernen: “Sint-Gertrudis” als oude kern, “Landen-
centrum” als middeleeuwse kern en “Sint-Norbertus” als industriële kern. Op het gewestplan
en het plan de secteur ziet men dat het geheel van het woongebied van de stad Landen al
opgevuld is terwijl dit niet het geval is voor Hannuit.
97
6.2 Effecten van de wetgeving vóór de federalisering op het landschap
Vóór de federalisering van de staat is de wetgeving dezelfde voor heel België maar de
uitvoering ervan geeft niet altijd dezelfde resultaten voor Vlaanderen en Wallonië.
Een voorbeeld daarvan is de uitvoering van de wet van 1962 betreffende de ruimtelijke
ordening. In het studiegebied te Landen werden in totaal zestien gebieden bestemd voor
natuur en landschap, terwijl in Hannuit enkel vier gebieden gekozen werden voor natuur en
landschap (zie Figuur 17, p.79). Dit zou een gevolg zijn van twee feiten. Ten eerste gebeurde
de opmaak van de gewestplannen en plans de secteur pas na de eerste fase van de
federalisering, vanaf 1976, en dus individueel door de Vlaamse en Waalse overheden. Ten
tweede bestaan er in Landen meer natte bodems die vanaf eind 20ste
eeuw beplant werden met
loofbomen en die als recreatie- of natuurgebied dienen.
Met de wet monumenten en landschappen van 1931 werden in het begin gelijkaardige
monumenten beschermd in Landen en Hannuit, namelijk de middeleeuwse kerktorens van
Walsbets, Wezeren, Avernas-le-Bauduin en Hannuit. Na de federalisering en met het Vlaamse
monumentendecreet van 1976 werd de wet van 1931 enkel nog van toepassing voor
landschappen en dit tot het landschapdecreet van 1996. De omgeving van een beschermd
monument wordt dus in Vlaanderen sinds 1976 en tot 1996 afzonderlijk beschermd als
landschap. In Wallonië worden een monument en zijn omgevende landschap beschermd aan
de hand van eenzelfde besluit (zie Figuur 13, p.63).
6.3 Effecten van de wetgeving na de federalisering op het landschap
De wetgeving in het Vlaamse en Waalse Gewest steunt sinds de eerste fase van de Belgische
federalisering vaak op Europese conventies en vertoont dus over het algemeen eenzelfde
evolutie. Men kan echter drie belangrijke verschillen onderscheiden die de
landschapsontwikkeling beïnvloeden.
Een eerste verschil is de structuur van de wetgeving. De Vlaamse decreten heffen meestal de
oudere wetgeving op, terwijl de Waalse decreten voortbouwen via wijzigingen op de
nationale wetgeving (Van Hoorick, 2000). Figuur 24 (p.100) illustreert dit fenomeen voor de
wetgeving van het erfgoedbeleid. Wat betreft de ruimtelijke ordening werd de nationale wet
98
van 1962 ook opgeheven door het Vlaamse decreet van 1999 dat over de organisatie van de
ruimtelijke planning handelt. Dit gebeurde ook voor het natuurbeleid waar de wet op het
natuurbehoud van 1973 opgeheven werd door het Vlaamse natuurdecreet van 1997.
Op de kaarten in dit onderzoek hebben we gezien dat de nieuwe Vlaamse decreten meestal
invloed hebben gehad op het landschap. Het monumentendecreet van 1976 leidde
bijvoorbeeld tot de rangschikking van talrijke vierkantshoeves in het studiegebied te Landen.
Te Hannuit werden geen vierkantshoeves beschermd. De evolutie van een beschermd
bouwkundig erfgoed wordt gestuurd wat belangrijke gevolgen kan hebben op het landschap.
Om rendabel te blijven moet tegenwoordig een hoeve voorzien zijn van moderne
infrastructuren. Als dat niet het geval is, wordt de hoeve niet meer functioneel voor landbouw.
Grégoire (persoonlijke mededeling, 23 februari 2012) zei dat het niet mogelijk is om rendabel
te blijven als men van een functionele boerderij een museum maakt. Bovendien is het
onderhoud van een beschermd erfgoed gebonden aan strikte maatregelen wat tot het verval
van de hoeve kan brengen. Een beschermde boerderij wordt dan op vaak herbestemd. Dit
fenomeen is belangrijk voor een agrarisch landschap zoals Haspengouw. Volgens Devillers
(persoonlijke mededeling, 21 maart 2012) is het nog niet duidelijk of de rangschikking een
meerwaarde of een minderwaarde is voor het beschermde erfgoed (zie Bijlage 30, p.132). Met
het landschapszorgdecreet van 2001 werd de site “Sinte-Gitter” ten zuidwesten van de stad
Landen aangeduid als ankerplaats. Het parkgebied “De Beemden” in Landen werd als
natuurreservaat erkend volgens het natuurdecreet van 1997. Het GRS van Landen werd
opgesteld sinds het planningsdecreet van 1996. Het stelt bij de landschappelijke structuur van
de gemeente Landen nieuwe concepten en visies zoals “open-ruimteverbindingen” voor,
terwijl de gewenste landschappelijke structuur in het SSC van Hannuit vooral op bestaande
begrippen zoals PIP en PPVR steunt. Al deze nieuwe decreten zijn een aanvang voor de
modellering van het landschap.
Op Figuur 24 (p.100) ziet men ook dat in Vlaanderen het landschap sinds 1996 een eigen
decreet kreeg. In het Vlaamse Gewest wordt het landschap als onroerend erfgoed beschermd
voor zijn natuurwetenschappelijke, historische, esthetische of sociaal-culturele waarden. In
Wallonië werd geen afzonderlijke decreet opgesteld voor het landschap. Het landschap
behoort tot het onroerende erfgoed dat globaal aangepakt wordt (Erneux, 1998). In het Waalse
Gewest wordt een onroerend erfgoed beschermd voor zijn historische, wetenschappelijke,
artistieke, sociale, technische, archeologische en landschappelijke waarde.
99
Een tweede verschil is de manier waarop de wetgeving betreffende het landschap geïntegreerd
wordt in de ruimtelijke ordening. In Vlaanderen kan met het erfgoeddecreet van 2004 een
erfgoedlandschap geïntegreerd worden in een RUP of BPA. In Wallonië bestaat er geen
gelijkaardige instrument maar de wetgeving inzake het onroerend erfgoed werd sinds 1 april
1993 geïntegreerd in de CWATUPE, de ruimtelijke-ordeningswetgeving. De Waalse
ruimtelijke-ordeningswetgeving bevat talrijke instrumenten voor landschapsbeheer, -
bescherming en -herstel: RGBZPU, RGBSR, RCU, PPVR, PICHE, PIP, SAED, SAR, RU,
SRPE (zie Tabel 8, p.101). In het Vlaamse landschapsbeleid wordt het landschap
hoofdzakelijk bekeken in termen van traditionele landelijke landschappen en
erfgoedlandschappen (Koomen et al., 2002). In het Waalse landschapsbeleid worden zowel
stedelijke, landelijke, uitzonderlijke en gedegradeerde landschappen in aanmerking genomen
(Neuray et al., 2004; Direction générale opérationnelle, 2010). In die zin staat de definitie van
het landschap in Wallonië dichter bij de definitie van het landschap van de ELC dan in
Vlaanderen. In het studiegebied te Hannuit wordt de zorg voor alledaagse en stedelijke
landschappen onder andere uitgedrukt door het herstel van dorpshuizen in Bertrée, Crehen en
Villers-le-Peuplier (zie Figuur 19, p.81). Deze Waalse inrichtingsprojecten gebeuren meestal
op gemeentelijk niveau via een PCDR en met de participatie van de inwoners.
Een laatste verschil is de graad van decentralisatie en participatie in de Vlaamse en Waalse
wetgeving. In Wallonië worden sinds 1989, met het decreet “décentralisation et
participation”, SSC en RCU op gemeentelijk niveau opgesteld en dit met de participatie van
de inwoners. In Vlaanderen werd het subsidiariteitsbeginsel in 1996 met het planningsdecreet
ingevoerd. Verder kunnen de Waalse gemeenten sinds het plattelandsontwikkelingsdecreet
van 1991, PCDR opstellen met de participatie van hun inwoners. De Waalse gemeenten
kregen met het decreet van 1995 over het natuurbehoud, de gelegenheid om onder andere SEP
op gemeentelijk niveau op te stellen. In 2009 werd de SEP van de gemeente Hannuit
opgesteld (zie Bijlage 26 en 27, p.130). In Wallonië wordt de participatie van de bevolking
ook aangemoedigd door de sensibilisering van het landschap. De CPDT en de FRW zijn twee
instellingen die daaraan werken. De CPDT ligt aan de basis van de verkenning en afbakening
van de territoires paysagers. Een tweede stap van deze verkenning was de opmaak van
landschapsatlassen (Atlas des paysagers de Wallonië) waarin de landschapskarakteristieken,
de inzetten en de beleidswenselijkheden van de territoires paysagers uitgelegd zijn. Deze
werden ontworpen als instrument van kennis, sensibilisering en beheer van het landschap. De
Vlaamse landschapsatlas wordt sinds de wijziging van het landschapsdecreet in 2001,
100
officieel gebruikt als landschapsbeheerinstrument. In deze landschapsatlas wordt de nadruk
voornamelijk gelegd op de afbakening van landschappen, namelijk relicten van traditionele
landschappen en ankerplaatsen en minder op de beschrijving van de
landschapskarakteristieken ervan. Andere publicaties van de CPDT die dezelfde
sensibiliseringdoelstelling volgen zijn: “Pour une meilleure prise en compte du paysage”1 en
“Construire le paysage de demain”2. De FRW publiceerde onder andere “Conseils pour
l’intégration paysagère des bâtiments agricoles”3.
Figuur 24: Verschillen in de wetgeving van de twee gewesten (eigen verwerking)
1 http://cpdt.wallonie.be/fr/node/132
2 http://dgo4.spw.wallonie.be/dgatlp/dgatlp/Pages/DAU/Pages/Paysage/actualites.asp
3http://www.vd.ch/fileadmin/user_upload/themes/territoire/construction/hors_zones/fichiers_doc/Wallonie_bati
ments_agricoles_integration_paysagere.pdf
101
Natio
nale
wet
van
1962
vero
rden
de p
lan,
afdw
ingb
aar e
n
best
rijdb
aar
kade
rsch
ema
voor
het
bel
eid
en d
e pla
nnin
g
vero
rden
de p
lan,
afd
wing
baar
en
best
rijdb
aar
vero
rden
ing,
afdw
ingb
aar e
n
best
rijdb
aar
advi
esor
gaan
kade
rsch
ema
voor
het
bel
eid
en d
e pla
nnin
g
vero
rden
de p
lan,
afd
wing
baar
en
best
rijdb
aar
vero
rden
ing,
afdw
ingb
aar e
n
best
rijdb
aar
advi
esor
gaan
Sché
ma
de D
ével
oppe
men
t de
l'Esp
ace R
égio
nal (
SDER
)Pl
ans d
e sec
teur
(PdS
)
Règl
emen
ts
Régi
onau
x
d'Ur
bani
sme
(RRU
)
Ruim
telij
k
Stru
ctuu
rpla
n
Vlaa
nder
en
(RSV
)
Gewe
stpl
anne
n/
Ruim
telij
ke U
itvoe
rings
plan
nen
(RUP
)
Sted
enbo
uwku
ndig
e
Vero
rden
inge
n (S
V)
sted
elijk
e, la
ndel
ijke,
uitzo
nder
lijke
, alle
daag
se,
gede
grad
eerd
e lan
dsch
appe
n
PPVR
, PIC
HE, P
IPRG
BZUP
, RGB
SRBu
iteng
ebie
den
Land
scha
ppel
ijke w
aard
evol
le ge
bied
en/
Erfg
oedl
ands
chap
pen
/
Prov
inci
aal
Ruim
telij
k
Stru
ctuu
rpla
n
(PRS
)
Prov
inci
ale R
uim
telij
ke
Uitv
oerin
gspl
anne
n (P
RUP)
Prov
inci
ale
Sted
enbo
uwku
ndig
e
Vero
rden
inge
n (P
SV)
Open
ruim
ten
Erfg
oedl
ands
chap
pen
/
Sché
ma
de St
ruct
ure
Com
mun
al (S
SC)
Gem
eent
elijk
Ruim
telij
k
Stru
ctuu
rpla
n
(GRS
)
Gem
eent
elijk
e Rui
mte
lijke
Uitv
oerin
gspl
anne
n (G
RUP)
Gem
eent
elijk
e
Sted
enbo
uwku
ndig
e
Vero
rden
inge
n (G
SV)
sted
elijk
e, la
ndel
ijke,
uitzo
nder
lijke
, alle
daag
se en
gede
grad
eerd
e lan
dsch
appe
n
Open
ruim
ten
Erfg
oedl
ands
chap
pen
/
Plan
s Com
mun
aux d
'Am
énag
emen
t (PC
A)Bi
jzond
ere P
lann
en va
n Aa
nleg
(BPA
)
/RC
U/
/
Code
Wall
on d
e l'A
mén
agem
ent d
u Te
rrito
ire, d
e l'U
rban
isme,
du
Patr
imoi
ne e
t de
l'Ene
rgie
(CW
ATUP
E)Vl
aam
se C
odex
Rui
mte
lijke
Orde
ning
(VCR
O)
Regio
naal
nive
au
Plan
s rég
iona
ux/
Stre
ekpl
anne
n (*
)
Plan
s de s
ecte
ur/
Gewe
stpl
anne
n
Com
mis
sion
Régi
onal
e
d'Am
énag
emen
t
du Te
rrito
ire
(CRA
T)
Vlaa
mse
Com
mis
sie v
oor
Ruim
telij
ke
Orde
ning
(VLA
CORO
)
GROE
N = l
ands
chap
sbel
eid
Prov
inci
ale
Com
mis
sie v
oor
Ruim
telij
ke
Orde
ning
(PRO
CORO
)
Gem
eent
elijk
nive
au
Plan
gén
éral
d'am
énag
emen
t/
Alge
mee
n Pl
an va
n
Aanl
eg (*
*)
/Rè
glem
ents
Com
mun
aux
d'Ur
bani
sme
(RCU
)
Com
mis
sion
Cons
ulta
tive
com
mun
ale
d'Am
énag
emen
t
du Te
rrito
ire et
de
la M
obili
té
(CCA
TM)
Gem
eent
elijk
e
Com
mis
sie v
oor
Ruim
telij
ke
Orde
ning
(GEC
ORO)
Loka
al ni
veau
Plan
s Par
ticul
iers
d'Am
énag
emen
t (PP
A)/
Bijzo
nder
e Pla
nnen
van
Aanl
eg (B
PA)
/
Prov
incia
al
nive
au/
//
/
//
/
(*) w
erde
n al
s soc
io-e
cono
mis
che k
ader
plan
ner v
oorz
ien,
wer
den
niet
opg
este
ld.
(**)
maa
r enk
ele w
erde
n ge
maa
kt.
Tabel 8: Vergelijkende organigram van de ruimtelijke ordening (eigen verwerking)
102
7 CONCLUSIE
In deze masterproef werd nagegaan of er binnen eenzelfde geografische streek, namelijk
Droog Haspengouw, een differentiële landschapsontwikkeling ontstond in het studiegebied
langsheen de Belgische taalgrens en werd onderzocht welke drijvende krachten aan de basis
daarvan liggen en of de verschillen in landschapsbeleid een effect hebben op het landschap.
De resultaten tonen een differentiële landschapsevolutie tussen Landen en Hannuit. Hannuit is
stabieler doorheen de tijd dan Landen. Men heeft gezien dat Landen en woeligere
geschiedenis gekend heeft dan Hannuit. De drijvende kracht daarvan zou voornamelijk de
geografische ligging van Landen zijn.
Een eerste gevolg van de geografische ligging is de nederzettingsontwikkeling. Terwijl de
Romeinen hun villa’s op de plateaus bouwden, zochten de Franken, de grondleggers van het
huidige nederzettingspatroon, valleisites om zich te vestigen. Landen met zijn rijker
riviernetwerk zou aantrekkelijker geweest zijn dan Hannuit. Deze nederzettingsvoorkeur
drukt zich uit op de kabinetskaart van de Ferraris waar de dorpen te Landen, namelijk
Walshoutem, Waasmont en Attenhoven groter zijn dan te Hannuit.
Een tweede gevolg van de geografische ligging is de aanleg van de spoorweg in Landen en
niet in Hannuit. De komst van de spoorweg heeft de fysionomie en de functie van de stad
Landen grondig beïnvloed. Industrieën vestigden zich begin 20ste
eeuw in Landen en eind van
dezelfde eeuw in Hannuit. Verder leidde de bouw van het station tot de ontwikkeling van een
tweede kern in Landen: de stationswijk “Sint-Norbertus”, die een invloed gehad heeft op de
omvang van de suburbanisatie.
Een derde gevolg van de fysisch-geografische ligging is de bodemgesteldheid. Goed
gedraineerde zandige gronden zoals in Hannuit zijn minder gevoelig aan veranderingen in
bodemgebruik en zijn stabieler gebleven doorheen de tijd. De minder goed gedraineerde
kleiige gronden van Landen werden einde 19de
eeuw met de landbouwcrisis, tot weiland
omgevormd en in de 20ste
eeuw beplant met loofbomen. Deze gebieden krijgen veel aandacht
in het landschaps- en natuurbeleid.
103
Dit alles is de werking van een spontane landschapsontwikkeling. Een gestuurde
landschapsontwikkeling door de beleidsdomeinen, namelijk erfgoedbeleid, ruimtelijke
ordening en natuurbeleid drukt zich in het studiegebied echter ook uit.
Het erfgoedbeleid door de rangschikking van monumenten, landschappen en dorpsgezichten
heeft een invloed op de landschapsevolutie en dus ook -differentiatie. Het type en het aantal
geklasseerde monumenten is bepalend voor het landschap. In het studiegebied te Landen
werden gesloten hoeves bijna in elke dorp beschermd. De toekomstige functie van dit erfgoed
kan in zekere mate het landschap beïnvloeden. Beschermde landschappen kunnen evolueren
tot gemodelleerde sites.
De structuurplannen van de ruimtelijke ordening zijn ook zeer beïnvloedend. De visie van het
RSV op het landschap is diepgaand bestudeerd. Traditionele en gave landschappen, markante
terreinovergangen, structurerende elementen, bakens en open-ruimtecorridors worden
gewaardeerd in het RSV. De visie op het landschap in het SDER is minder uitgesproken. Het
SDER onderscheidt de te waarderen landschapscomponenten en de te integreren elementen in
het landschap. Dit verschil vindt men ook terug op gemeentelijk niveau, in het GRS van
Landen en het SSC van Hannuit.
Het gebied dat door het natuurbeleid als natuurgebied wordt bestemd is ook bepalend voor de
landschapsevolutie. Zoals we gezien hebben is Landen rijker aan natte gronden en
bosgebieden waardoor op zijn grondgebied een natuurreservaat erkend werd. In Hannuit
werden waardevolle biologische gebieden (SGIB) afgebakend. Ze zijn echter van kleinere
omvang omdat de oppervlakte aan bos en natte weiland in Hannuit geringer is.
Droog Haspengouw heeft specifieke landschapskarakteristieken met echter lokale
verscheidenheden die op grote schaal hun belang hebben in de landschapbiografie en -
evolutie van een gebied. Uit dit onderzoek kan afgeleid worden dat, gekoppeld aan lokale
fysisch-geografische verscheidenheden, het verschil in landschapsbeleid tussen Vlaanderen en
Wallonië, een differentiële landschapsontwikkeling langsheen de taalgrens kan en zal
beïnvloeden.
104
8 REFERENTIELIJST
8.1 Literatuurbronnen
Agora (2012) Schéma de Structure Communal de Hannut. http://www.agora-
urba.eu/ftp/ssc_hannut/
Allaert, G. (2009) Ruimte en Planning. Van planningstheorie tot Vlaamse planningspraktijk.
Gent: Academia Press.
Antrop, M. (2007) Perspectieven op het landschap. Gent: Academia Press.
Antrop, M., Belayew, D., Droeven, E., Feltz, C., Kummert, M., Van Eetvelde, V. (2004)
“Landscape research in Belgium”. Belgeo. 2-3, 209-222.
Antrop, M., De Facq, F., De Richter, B. (1985) De open ruimte in Vlaanderen.
Exploratiepakket 5. Haspengouw: een geografisch-landschappelijke en biologische
verkenning. Brussel: Koning Boudewijnstichting.
Antrop, M., De Maeyer, P., Vandermotten, C., Beyaert, M. (2006) België in kaart. De
evolutie van het landschap in drie eeuwen cartografie. Tielt: Lannoo.
Antrop, M., Van Eetvelde, V., Janssens, J., Martens, I., Van Damme, S. (2002) Traditionele
Landschappen Vlaanderen: kenmerken en beleidswenselijkheden. Universiteit Gent, Faculteit
Wetenschappen, Vakgroep Geografie.
Belayew, D., Froment, A., Hallet, C., Orban-Ferauge, F., van der Kaa, C. (1996) Etat de
l’Environnement Wallon. Paysage. Ministère de la Région Wallonne. Direction générale des
Ressources naturelles et de l’Environnement.
Bruneel, C. (1989) Architecture rurale de Wallonie. Hesbaye brabançonne et pays de Hannut.
Liège et Bruxelles: Editions Mardaga.
Ceder, T. (2010) L'aménagement du territoire. La planification et la réglementation
communale en matière d'aménagement du territoire. Union des Villes et Communes de
Wallonië asbl (UVCW).
105
Charlier, J., Charlier-Vanderschraege, D., De Koninck, R. (1998) Le grand Atlas. Bruxelles:
De Boeck & Larcier.
Claes, S., Gullentops, F. (2001) Toelichting bij de Geologische kaart van België - Vlaams
Gewest: Kaartblad 33 Sint-Truiden (Schaal 1:50.000). Belgische Geologische Dienst en
Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie.
Council of Europe (1985) Convention for the Protection of the Architectural Heritage of
Europe, 21/10/1985. http://conventions.coe.int/Treaty/EN/Treaties/Html/121.htm
Council of Europe (1992) European Convention on the Protection of the Archaeological
Heritage (Revised), 16/01/1992. http://conventions.coe.int/Treaty/EN/Treaties/Html/143.htm
Council of Europe (2000) European Landscape Convention. Firenze, 20/10/2000.
http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/html/176.htm
Delnoy, M. (2007) CWATUP expliqué. Liège: Edi Pro.
De Coene, K., Ongena, T., Stragier, F., Vervust, S., Bracke, W., De Maeyer, P. (2012)
“Ferraris, the Legend”. The Cartographic Journal. 49, 30-42.
De Jonghe, J. (2008) Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen. Mechelen:
Wolters Kluwer.
De Keyser, R., Van Ermen, E., Leclerq, H. (1983) Atlas van de wereldgeschiedenis. Leuven:
Wolters.
De Maeyer, P. (2008) Cartografie. Gent: Academia Press.
De Maeyer, P., De Vliegher, B. (2002) Inleiding tot de Cartografie. Gent: Academia Press.
De Witte, C., Neuray, C., Nielsen, M., Pons, T., Van der Kaa, C., Godart, M-F., Feltz, C.
(2009). Atlas des Paysages de Wallonie, 2. Les Plateaux brabançon et hesbignon . La
Conférence Permanente du Développement Territorial (CPDT), Ministère de la Région
wallonne. Liège: imprimerie Snel.
106
Direction générale opérationnelle (2010) Schéma de développement de l'espace régional.
Aménagement du territoire, Logement, Patrimoine et Energie - Développement territorial en
Wallonië. http://developpement-territorial.wallonie.be/pages/Telechargements.html
Donni, R. (1972) Landen in oude prentkaarten. Zaltbommel: Europese bibliotheek.
Droeven, E., Feltz, C., Kummert, M. (2004) Les territoires paysagers de Wallonië. Etudes et
documents, série CPDT 4. Ministère de la Région wallonne. Direction générale de
l’aménagement du territoire, du logement et du patromoine.
Dubois, C. (2010) Stratégie et instruments pour une politique régionale en Wallonië.
Doctoraatscriptie. Université de Liège, Gembloux Agro-Bio Tech.
Erneux, P.Y. (1998) Pratique notariale et droit administratif: aménagement du territoire,
environnement et opérations immobilières des pouvoirs locaux. Bruxelles: De Boeck &
Larcier.
Fisch, S. (2008) National Approaches to the governance of historical heritage over time: a
comparative report. Amsterdam: IOS Press.
Gerrebos, Y. (2009) “Plaidoyer pour les vieux arbres”. Les Cahiers de l’Urbanisme. 72, 91-
97.
Geschied- en Heemkundige Kring van Landen v.z.w. (1989) Kulturele en toeristische kijk op
Groot-Landen. Ons Landens Erfdeel 36.
Gorissen, I. (2011) Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan RuilRUP. Memorie van
toelichting. Tritel - Spatial Planning & Design.
Gysseling, M. (1960) Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-
Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226). Digitale editie en databank:
http://www.wulfila.be/tw/
Halleux, J.-M. (2004) Rapport final de la subvention 2003-2004. Thème 3.1: Reconstruire la
ville sue la ville. Recyclage des espaces dégradés. Ministère de la Région wallonne,
Conférence Permanente du Développement Territorial (CPDT).
107
Haumont, F. (1996) L’urbanisme - Région wallonne. Bruxelles: De Boeck & Larcier.
Käykhö, N., Skanes, H. (2006) “Change trajectories and key biotopes - Assessing landscape
dynamics and sustainability”. Landscape and Urban Planning. 75, 300-321.
Kempeneers, P. (2000) Leven in Landen. Een toponymisch-geschiedkundige studie. Winksele:
Drukkerij Orientaliste.
Klemm (de), C. (1997) L'analyse comparative de l'efficacité des législations de protection de
la flore sauvage en Europe. Strasbourg: Conseil de l’Europe.
Kolen, J. (2007) “De biografie van het landschap”. Vitruvius. 1, 14-18.
Koomen, A.J.M, Wascher, D.M., Antrop, M. (2002) Aspecten van succes en falen van het
landschapsbeleid. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-
rapport 426.
Langran, G. (1993) Time in Geographic Information Systems. London and Washington, DC:
Taylor & Francis.
Marissal, P., Lockhart, P.M., Van Hamme, G., Vandermotten, C. (2007) Atlas van België:
Deel 1: Politieke Geografie. Gent: Academia Press.
Michielsens, A. (2007) Notarieel Wetboek. Mechelen: Wolters Kluwer.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2005) Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en
bos. Regio Haspengouw en Voeren. Gewenste Ruimtelijke structuur.
http://www.rsv.vlaanderen.be/nl/planningsprocessen/Buitengebied/HaspengouwVoeren.html
Moniteur belge (1987) Décret du 17 juillet 1987 relatif à la protection du patrimoine culturel
immobilier de la Communauté Française, 30/09/1987.
http://archive.pfwb.be/99180RBEI037845
Moniteur belge (1992) Décret relatif aux monuments, aux sites et aux fouilles, 01/01/1992.
http://wallex.wallonie.be/PdfLoader.php?type=doc&linkpdf=1540-1511-869
108
Moniteur belge (1995a) Arrêté du Gouvernement wallon organisant la protection des cavités
souterraines d’intérêt scientifique (CSIS), 18/03/1995.
http://wallex.wallonie.be/PdfLoader.php?type=doc&linkpdf=6873-6146-3253
Moniteur belge (1995b) Décret octroyant aux autorités communales le droit d’édicter des
mesures complémentaires en matière de conservation de la nature, 10/06/1995.
http://wallex.wallonie.be/PdfLoader.php?type=doc&linkpdf=6903-6174-1964
Moniteur belge, (1999) Décret relatif à la conservation et à la protection du patrimoine,
22/05/1999.
http://www.unesco.org/culture/natlaws/media/pdf/belgium/belgique_wal_decret1avrl1999_cn
servtionprotctn.freorof.pdf
Neuray, C., van der Kaa, C., Rousseaux, V. (2004) Pour une meilleure prise en compte des
paysages. Plaquette, série CPDT 4. Ministère de la Région wallonne. Direction générale de
l’aménagement du territoire, du logement et du patromoine.
Nuijens, J., Moris, M. (2003) Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Landen. Stad Landen &
Technum nv.
Nyssen, J. (2010) Regionale Geomorfologie. Deel 1 – België en omliggende gebieden.
Syllabus. Universiteit Gent, Faculteit Wetenschappen, Vakgroep Geografie.
Piton, E. (1960) Histoire de la ville de Hannut suivie d'une notice sur les découvertes
archéologiques faites récemment à Landen. Bruxelles.
Piton, E. (1951) Histoire de la ville de Landen. Gembloux: Imprimerie J. Duculot.
Provincie Vlaams-Brabant (2004) Structuurplan Vlaams-Brabant.
http://www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/wonen-en-ruimtelijke-ordening/structuurplan-
uitvoeringsplannen/ruimtelijk-structuurplan-vlaams-brabant/publicatie-structuurplan-
integraal-kaart.jsp
Sancy, M. (2000) “La protection conventionnelle des espaces naturels en Belgique”. In:
Giraudel, C. (Ed.) La protection conventionnelle des espaces naturels. Limoges: Presses
Universitaires de Limoges, pp. 173-199.
109
Taymans, J. (2009) Plan Communal de Développement de la Nature de Hannut (PCDN).
Présentation de l’inventaire du patrimoine naturel. Université de Liège. Faculté Universitaire
des Sciences Agronomiques de Gembloux, Laboratoire d’Ecologie.
Thoen, E. (2011) Historische Geografie. Syllabus. Syllabus. Universiteit Gent, Faculteit
Letteren en Wijsbegeerte, Vakgroep Geschiedenis.
Uyttenhoven, P., Notteboom, B., Vanbelleghem, D., Van Bouwel, I., Massart, J., Charlier, G.,
Kempenaers, J. (2006) Recollecting landscapes: herfotografie, geheugen en transformatie:
1904-1980-2004. Gent: A&S Books.
Van Eetvelde, V. (2007) Van geografische strekenkaart tot landschapsdatabank. Gebruik van
GIS, informatietheorieën en landschapsmetrieken voor het karakteriseren van landschappen,
toegepast op België. Doctoraatscriptie. Universiteit Gent, Faculteit Wetenschappen, Vakgroep
Geografie.
Van Eetvelde, V., Antrop, M. (2009a) “A stepwise multi-scaled landscape typology and
characterization for trans-regional integration, applied on the federal state of Belgium”.
Landscape and Urban Planning. 91, 160-170.
Van Eetvelde, V., Antrop, M. (2009b) “Indicators for assessing changing landscape character
of cultural landscapes in Flanders (Belgium)”. Land Use Policy. 26, 901-910.
Van Eetvelde, V., Antrop, M. (2011) “Caractérisation interrégionale des paysages de la
Belgique”. EchoGéo [en ligne]. 15.
Van Eetvelde, V., Van De Velde, L., Sevenant, M., Antrop, M. (2010) Landschapskunde,
Excursie. Haspengouw, Meldert – Hoegaarden, Landen, Vallei van de Jeker – Geer,
Tongeren, Alden – Biesen, Krijtland van Millen. Excursiebundel. Universiteit Gent, Faculteit
Wetenschappen, Vakgroep Geografie.
Van den Wijngaert, M. (2012) D'une Belgique unitaire à une Belgique fédérale. 40 ans
d’évolution politique des communautés et des régions (1971-2011). Gent: Drukkerij New
Goff.
Van Hecke, E., Antrop, M., Schmitz, S., Sevenant, M., Van Eetvelde, V. (2010). Atlas van
België - deel 2. Landschap, platteland en landbouw. Gent: Academia Press.
110
Vanheule, D. (2001) Wetboek publiek recht. Deel 4. Monumenten, Landschappen, Gezichten,
Ruimtelijke Ordening en stedenbouw, Leegstand, Bewoning, Onteigening . Antwerpen: Maklu
Uitgevers.
Van Hoorick, G. (2000) Juridische aspecten van het natuurbehoud en de landschapszorg.
Antwerpen - Groningen: Intersentia.
Van Hoorick, G. (2006) Handboek Notarieel Bestuursrecht. Antwerpen - Oxford: Intersentia.
Ville de Hannut (1995a) Règlement Communal d’Urbanisme.
http://docum1.wallonie.be/DOCUMENTS/RCU/Liege/64034-RCU-0001-01-PRES-01-01.pdf
Ville de Hannut (1995b) Schéma de Strcuture.
http://docum1.wallonie.be/DOCUMENTS/SSC/Liege/64034-SSC-0001-01-PRES-01-01.pdf
Vilken, R. (1995) Hannut et sa région au début du siècle. Liège-Stavelot: presses
Chauveheid.
Vlaamse Overheid (2011) Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Departement Ruimtelijke
Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed. Ruimtelijke planning.
http://www.rsv.vlaanderen.be/nl/overRsv/index.html
Zanders, J. (2004) “Landschapszorg krijgt plaats in ruimtelijke ordening”. De Tijd,
29/01/2004. http://www4dar.vlaanderen.be/sites/svr/Pages/2004-02-01-
landschapszorg.aspx#nowhere
8.2 Internetbronnen
Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (Agiv). Onroerend Erfgoed. http://geo-
vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/landschapsatlas/#. 19/05/2012.
Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (Agiv). Recht van voorkoop -
Ruilverkavelingen. http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/rvv/#. 29/05/2012.
111
Agentschap voor natuur en bos. Opbouw en doelstelling van VEN en IVON.
http://www.natuurenbos.be/nl-
BE/Natuurbeleid/Natuur/VEN_en_IVON/Opbouw_en_doelstelling.aspx. 20/05/2012.
Biodiversité en Wallonië. Rechercher un site intéressant ou protégé.
http://biodiversite.wallonie.be/fr/rechercher-un-site-interessant-ou-
protege.html?IDC=2828&search=true&TYPE_SGIB=sgib&CODE_SITE=&NOM_SITE=&
COMMUNE=Hannut&PROVINCE=&CANTONNEMENT=&CATEGORIE_JURIDIQUE=
&TEXT=. 31/03/2012.
Biodiversité en Wallonië. La structure écologique principale (SEP).
http://biodiversite.wallonie.be/fr/structure-ecologique-principale.html?IDC=2997.
31/03/2012a.
Biodiversité en Wallonië. Les sites de grand intérêt biologique (SGIB).
http://biodiversite.wallonie.be/fr/sgib-sites-de-grand-interet-biologique.html?IDC=824.
31/03/2012b.
Biodiversité en Wallonië. La convention bords des routes.
http://biodiversite.wallonie.be/fr/la-convention.html?IDC=3661. 7/05/2012.
Développement territorial en Wallonië. Le plan de secteur. http://developpement-
territorial.wallonie.be/PDS.html. 20/04/2012.
Direction générale opérationnelle - Aménagement du territoire, Logement, Patrimoine et
Energie (DGO4). Le règlement général sur les zones protégées en matière d'urbanisme
(RGB/ZPU).
http://dgo4.spw.wallonie.be/DGATLP/DGATLP/Pages/DAU/Pages/AT_et_Urbanisme/AT_
Urb_RGB_ZPU.asp. 20/03/2012.
Direction générale opérationnelle - Aménagement du territoire, Logement, Patrimoine et
Energie (DGO4). Le règlement général sur les bâtisses en site rural (RGBSR).
http://dgo4.spw.wallonie.be/dgatlp/dgatlp/pages/dau/pages/at_et_urbanisme/AT_Urb_RGBS
R.asp. 20/03/2012.
112
Direction générale opérationnelle - Aménagement du territoire, Logement, Patrimoine et
Energie (DGO4). Applications de consultation des données de la DGO 4.
http://dgo4.spw.wallonie.be/dgatlp/dgatlp/Pages/Observatoire/Pages/DirOHG/Geomatique/W
ebGIS/index.asp. 03/05/2012.
Direction générale opérationnelle - Aménagement du territoire, Logement, Patrimoine et
Energie (DGO4). Patrimoine (Biens classés et Zones de protection).
http://lampspw.wallonie.be/dgo4/site_thema/index.php. 19/05/2012.
Fédération Inter-Environnement-Wallonië. Quand les SAER (ex SAED) deviennent SAR.
http://www.iewonline.be/spip.php?article1278. 12/03/2012.
Fédération des Parcs naturels de Wallonië. Parcs Naturels. Découvrez-les.
http://www.fpnw.be/uploads/6/7/8/1/6781850/folder_final_fr_leger.pdf. 1/04/2012.
Fondation Rurale Wallonië (FRW). Opération de Développement Rural (ODR).
http://www.frw.be/index.php?id=80. 4/05/2012.
Landen, 4-Provincienstad. Planning. http://www.landen.be/fb111vdvb529xkq1wlo47.aspx.
24/03/2012.
Landen, 4-Provincienstad. Toerisme: Natuurgebied.
http://www.landen.be/fb111igcc491jqv1wlo201.aspx. 21/05/2012.
Natuurpunt. De Beemden. http://www.natuurpunt.be/nl/de-natuur-in/natuurgebied-de-
beemden_309.aspx. 21/05/2012.
Onroerend Erfgoed. Bescherming. http://onroerenderfgoed.ruimte-
erfgoed.be/Default.aspx?tabid=14813&language=en-US. 2/05/2012.
Onroerend Erfgoed. Varend & maritiem erfgoed. http://www.vioe.be/materie/varend-
maritiem-erfgoed/. 3/05/2012.
Onroerend Erfgoed. Databank beschermd erfgoed. http://onroerenderfgoed.ruimte-
erfgoed.be/Default.aspx?tabid=14603&language=en-US. 19/05/2012.
113
Onroerend Erfgoed. De inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde.
http://www.vioe.be/aanbod/inventarissen/de-inventaris-van-houtige-gewassen-met-
erfgoedwaarde/. 20/05/2012.
Portail Cartographique de la Région Wallone. Patrimoine naturel.
http://cartocit1.wallonie.be/pw/index.jsp. 20/05/2012.
Portail Environnement de la Wallonië. Département de la Nature et des Forêts. Direction de la
nature. La conservation de la nature et les communes. Les Plans communaux de
développement de la Nature (PCDN).
http://environnement.wallonie.be/dnf/dcnev/consnat/PCDN.htm. 6/05/2012.
Portail SIG - DGARNE. Inventaire des jeux de données géographiques de la DGARNE.
http://environnement.wallonie.be/cartosig/Inventaire_Donnees/Internet/DGRNE/liste_datasets
_internet_dgrne.asp. 11/04/2012.
Regionale Landschappen in Vlaanderen. Zuid-Hageland.
http://www.regionalelandschappen.be/. 7/05/2012.
8.3 Cartografische bronnen
Agiv (2011) Gewestplan Tienen-Landen (1978). 1:10.000. http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-
vlaanderen/gwp/#
Catalogue des services ArcGIS (2009-2010) Orthoimages.
http://cartocit2.wallonie.be/arcgis/rest/services/INFRASIG/ORTHOS_2009_2010/MapServer
Deventer (van), J. (1550-1565) Stad Landen (Provincie Luik) met Rumsdorp, Attenhoven en
Hensberg. http://lucia.kbr.be/mapview/index.php?image=/deventer/1588361.imgf
DGO4 (2011) Plan de Secteur Huy-Waremme (1981). 1:10.000.
http://dgo4.spw.wallonie.be/dgatlp/dgatlp/Pages/Observatoire/Pages/DirOHG/Geomatique/W
ebGIS/index.asp
114
Ferraris (de), J. (1770-1778) Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden. Landen,
kaartblad 133/2. 1:25.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie,
Universiteit Gent]
Ferraris (de), J. (1770-1778) Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden. Landen,
kaartblad 133/4. 1:25.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie,
Universiteit Gent]
Ferraris (de), J. (1770-1778) Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden. Hannut,
kaartblad 134/2. 1:25.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie,
Universiteit Gent]
Militair Cartografisch Instituut (1935), Topografische kaart van België. Hannut, kaartblad
41/2. 1:20.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie, Universiteit
Gent]
Militair Cartografisch Instituut (1935), Topografische kaart van België. Montenaeken,
kaartblad 41/1. 1:20.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie,
Universiteit Gent]
Militair Cartografisch Instituut (1937), Topografische kaart van België. Landen, kaartblad
33/5. 1:20.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie, Universiteit
Gent]
Militair Cartografisch Instituut (1938), Topografische kaart van België. Saint-Trond,
kaartblad 33/6. 1:20.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie,
Universiteit Gent]
NASA-USGS (2000) Shuttle Radar Topography Mission - Didital Elevation Model (SRTM -
DEM). http://srtm.csi.cgiar.org/
Nationaal Geografisch Instituut (2000) Topografische kaart van België. Landen-Sint-Truiden,
kaartblad 33/5-6. 1:20.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie,
Universiteit Gent]
115
Nationaal Geografisch Instituut (2000) Topografische kaart van België. Hannut-Geer,
kaartblad 41/1-2. 1:20.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie,
Universiteit Gent]
Nationaal Geografisch Instituut (2002) Topografische kaart van België. X Lambert 72
linksboven: 190.000 meter, Y Lambert 72 linksboven: 165.000 meter. 1:50.000.
http://cartogis.ugent.be/bdewit/TOPO/index.php
SPW-DGARNE (2011) Carte géologique de Wallonië. Landen-Sint-Truiden 33/5-6.
http://environnement.wallonie.be/cartosig/cartegeologique/consultation_en_ligne.htm#
SPW-DGARNE (2011) Carte géologique de Wallonië. Hannut-Montenaeken, 41/1-2.
http://environnement.wallonie.be/cartosig/cartegeologique/consultation_en_ligne.htm#
Vander Maelen, P. (1846-1854) Topografische kaart van België, Léau, kaartblad 9. 1:20.000.
[Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie, Universiteit Gent]
Vander Maelen, P. (1846-1854) Topografische kaart van België, Avennes, kaartblad 18.
1:20.000. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie, Universiteit Gent]
Vander Maelen, P. (1851) Topografische kaart van België, Hannut, kaartblad 14. 1:20.000.
[Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie, Universiteit Gent]
Vlaamse Landmaatschappij (2002) Middenschalige kleurenorthofoto’s van de provincie
Vlaams-Brabant. [Digitaal ter beschikking gesteld door de vakgroep Geografie, Universiteit
Gent]
116
9 BIJLAGEN
Bijlage 1: De geografische streken van België doorkruist door de taalgrens
(bron: Charlier et al., 1998)
Bijlage 2: De Romeinse wegen in België
(bron: De Keyser et al., 1983)
117
Bijlage 3: Traditionele ruimtelijke zonering rondom dorpen in de Belgische leemstreken
(Bron: Belayew et al., 1996)
Bijlage 4: Situering van het studiegebied in de middeleeuwse territoriale versnippering
(bron: De Witte et al., 2009)
Bijlage 5: Het studiegebied in de tweetalige zone van de 8
ste eeuw
(bron: Van Eetvelde et al., 2010)
118
Bijlage 6: De Waalse gemeenten waar een RGBZPU van toepassing is (bron: http://dgo4.spw.wallonie.be, 03/05/2012)
Bijlage 7: De Waalse gemeenten waar een SAR bestaat (bron: http://dgo4.spw.wallonie.be, 03/05/2012)
119
Bijlage 8: De Waalse gemeenten waar een RGBSR van toepassing is (bron: http://dgo4.spw.wallonie.be, 03/05/2012)
Bijlage 9: De Waalse gemeenten waar een RU van toepassing is (bron: http://dgo4.spw.wallonie.be, 03/05/2012)
120
Bijlage 10: De Waalse gemeenten waar een ODR van toepassing is (bron: http://www.frw.be, 4/05/2012)
Bijlage 11: De decentralisatie van de ruimtelijke ordening in Wallonië (bron: http://dgo4.spw.wallonie.be, 03/05/2012)
121
Bijlage 12: Het noordelijk stuk van Hannuit in het RCU van 1995
(bron: Sonck, persoonlijke mededeling, 23 maart 2012)
122
Bijlage 13: De landschappelijke structuur van Hannuit in het SSC van 2012
(bron: Agora, 2012)
Bijlage 14: Legendewijziging (1997) van het plan de secteur betreffende het landschap
(bron: http://developpement-territorial.wallonie.be, 20/04/2012)
123
Bijlage 15: De gewenste ruimtelijke structuur voor Vlaanderen (RSV)
(bron: Vlaamse Overheid, 2011)
Bijlage 16: De gewenste ruimtelijke structuur voor Wallonië (SDER) (bron: Direction générale opérationnelle, 2010)
124
Bijlage 17: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op gewestelijk niveau
(bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005)
125
Bijlage 18: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op provinciaal niveau
(bron: Provincie Vlaams-Brabant, 2004)
126
Bijlage 19: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op gemeentelijk niveau
(bron: Nuijens & Moris, 2003)
Bijlage 20: Herbestemming van een bufferzone in een parkgebied via een GRUP
(bron: Gorissen, 2011)
127
Bijlage 21: De negen natuurparken van Wallonië
(bron: http://www.fpnw.be, 1/04/2012)
Bijlage 22: Het Natura 2000-netwerk in Vlaanderen en Wallonië
(bron: http://geo-vlaanderen.agiv.be; http://cartocit1.wallonie.be; 20/05/2012)
128
Bijlage 23: Opbouw van het VEN en de SEP
(bron: http://www.natuurenbos.be, 20/05/2012; Taymans, 2009)
Bijlage 24: Het Vlaamse en het Waalse ecologische netwerk – VEN en SEP
(bron: www.natuurenbos.be, 20/05/2012; http://environnement.wallonie.be, 11/04/2012)
129
Bijlage 25: De Waalse gemeenten waar een PCDN van toepassing is
(bron: http://biodiversite.wallonie.be/fr/carte.html?IDC=3308, 31/03/2012)
130
Bijlage 26: PCDN - Het ecologische netwerk van Hannuit (SEP): ZC en ZD
(bron: Taymans, 2009)
Bijlage 27: PCDN - Het ecologische netwerk van Hannuit (SEP): ZL
(bron: Taymans, 2009)
131
Bijlage 28: De gemeente Landen behoort tot het regionaal landschap “Zuid Hageland”
(bron: http://www.regionalelandschappen.be/, 7/05/2012)
Bijlage 29: Werkingsgebied van het regionaal landschap in de gemeente Landen
(bron: http://www.rlzh.be/wat-doen-we/landschapszorg, 7/05/2012)
132
Naam Functie Moderne schuur Bescherming Plaats Foto
hoeve
dorpstraat 13 boerderij nee ja Attenhoven
hoeve
Lindestraat 72 bouwval nee nee Attenhoven
hoeve
Lindestraat 78 bouwval nee ja Attenhoven
ferme Moës boerderij ja nee Avernas
ferme
Méhauden boerderij ja nee Avernas
ferme rue
Loriers 4 boerderij ja nee Crehen
hoeve
Janshoven boerderij nee ja Walsbets
hoeve Collin residentie nee ja Walshoutem
hoeve
Aulnenhof horeca nee nee Walshoutem
hoeve
Wezerenstraat
369
boerderij nee nee Wezeren
Bijlage 30: Voorbeelden van statuten van vierkantshoeves in het studiegebied
(bron: eigen foto’s, 23/02/2012, 30/05/2012)
Recommended