Transcript

Parate kennis Muziekgeschiedenis Affectenleer p. 107 Men geloofde in de barok dat muziek bepaalde gevoelens kon oproepen (bv. door verschillende toonaarden en verschillende stemmen). Er werd nagedacht over de zeggingskracht van de muzikale basiscomponenten.Wel was men ervan overtuigd dat er pas sprake was van affectenleer wanneer men gebruik maakte van een niet-gelijkzwevende stemming. Deze klinkt iets blijer, iets stralender. Wel is men beperkt tot bepaalde toonaarden (maximum 3 mollen of kruisen).(gelijkzwevende stemming: als je een piano in 7 octaven stemt, zou dat hetzelfde moeten uitkomen als 12 reine kwinten niet het geval kleinere kwinten bij gelijkzwevende) Algemeen overzicht eenstemmige, niet-religieuze muziek (periode tot ca. 1500) p. 24 e.v. Deze volksmuziek bestaat uit drinkliederen, satires, liederen van soldaten, goochelaars en uitgerangeerde geestelijken, e.d.m.In sommige gevallen worden deze ook neergeschreven aangetroffen. Het bekendste voorbeeld daarvan zijn de Carmina Burana.Genoteerde eenstemmige gezangen De goliardliederen dateren uit de 11e en 12e eeuw goliarden: studenten en zwervende geestelijken (naam: referentie aan mythische patroonheilige bisschop Golias) inhoudelijk: teksten verwijzen op humoristische wijze naar drank en vrouwen, en hekelen aldus de respectabele burger Conductus tekst bestaat uit metrische verzen gezongen wanneer een geestelijke van de ene plaats naar een andere werd geleid nadien: muziek gaat zich handhaven buiten deze religieuze context en verwijzen naar elk niet-liturgisch lied met een metrische Latijnse tekst, melodisch vrij gecomponeerd Liederen in de volkstaal werden mondeling overgeleverd en vrij laat genoteerd bekendste voorbeeld: Roelandslied (2e helft 11e eeuw)genres als het chansons de geste werd gezongen door jongleurs en minnestrelen, een groep professionele musici die van muziek, dans en kunstjes in hun levensonderhoud trachten te voorzien Italiaanse laudas - Geisslerlieder eenstemmige liederen uit 13e eeuw volks van karakter gezongen door lekenbroederschappen en tijdens boeteprocessies Genres =grande chanson courtoise, het liefdeslied =sirventes, gelegenheidsgedichten, meer luchtige stukken satirische, gewelddadige ondertoon bv. planctus (begrafenistreurzang) en rotrouenge pastourelle planctus lai cantigas de Santa Maria estampie chanson de toile (= chanson dhistoire) jeux-partis (tenso) rondeau vida Anthem p. 180, 189, p. 55 De hervorming ten tijde van de Vlaamse Polyfonisten leidde tot enkele nieuwe genres: de Service en de Anthem. Met Anthem wordt verwezen naar de Engelse vorm van het motet.Na de Restauratie (terugkeer naar monarchie na heerschappij Cromwell) werden de vroegere genres, zoals de anthems, gewoon verder beoefend. De verse anthems bestaan uit een afwisseling tussen korte koorpassages en verses voor een of meer solisten met instrumentale begeleiding (orgel, viola). Deze vorm was erg geliefd bij Charles II Het idioom is erg retorisch, met gretig gebruik van chromatiek, wat tot een expressieve stijl leidt.De full anthems waren minder ambities en meer in de lijn van de traditie (Tallis). Deze contrapuntische werken waren geschreven voor koor zonder solisten (in principe ook zonder instrumenten).Anthems konden geschreven worden voor kroningsplechtigheden en erg gestileerd zijn, maar ook erg banaal, wanneer componisten trachtten de attracties van theatermuziek te imiteren.Bekende componisten: Hndel (met opvallend sterk uitgewerkte contrastwerking), Purcell Ars Antiqua p. 38 De meerstemmige muziek van tussen ca. 1150 tot 1320. Stond tegenover de Ars Nova. De grootste verandering tegenover de vroegere meerstemmigheid is dat in de Ars Antiqua het vrije of zwevende ritme werd losgelaten. Men ging het modaal ritme gebruiken dat geschoold was op de klassieke versvoeten. Ars Nova p. 38 Met de Ars Nova wordt het nieuwe tijdperk aangegeven, waarbij de innovaties in meerstemmige muziek dermate duidelijk waren dat er een breuk met het oude werd ervaren.Genres: ^De Formes Fixes: meerstemmige zettingen van het Franse lied.Virelai Ballade Rondeau ^De mis: compilatiemis - aanzetten tot de eenheidsmis de meerstemmige mis is een feit.Bv. Mis van Doornik, of Messe de notre Dame van De Machaut ^Motet Belangrijke componisten: De Machaut en De Vitry Belangrijk kenmerk: De Isoritmie Ars Subtilior p. 42 - 43 Periode tussen de dood van de Machaut (1377) en de eerste werken van Dufay (geb. ca. 1397) .De verworvenheden van de Ars Nova blijven doorheen de hele 14e eeuw aanwezig, slechts een minderheid zocht daarbinnen naar vernieuwing. Die experimenteerzucht vertaalde zich in een grote ritmische complexiteit en eigen notatieconventies, om te resulteren in de Ars Subtilior.Toch mag men niet stellen dat eenvoudigere, directere composities per definitie vroeger te dateren zijn.Deze periode zorgde voor een uitwisseling van stijl en gedachtengoed tussen Itali en Frankrijk.Een belangrijk centrum bevond zich te Barcelona, waar verschillende Franse en Italiaanse componisten actief waren (bv. Trebor). Een ander belangrijk centrum was Avignon.Belangrijke componisten: de Caserta, Solage en Trebor. Ars Ytalica p. 38 Dit is een Italiaanse variant van de Ars Nova. Componisten als Antonella da Caserta en Perusio zijn later geboren dan Landini en sluiten aan bij de Ars Subtilior, een subtiele uitwerking van ritmische en melodische complexiteit. Er is sprake van een Subtilitas Ytalica of de Ars Subtilitas Ytalica. Ballata versus ballade p. 37 + p. 39 De ballata (vooral liefdesteksten) was oorspronkelijk monodisch, bij de orale traditie aansluitend en met dans verbonden, maar werd nadien een complex polyfoon genre, enigszins gelijkend op het Franse virelai.Het was een genre uit de Trecento.Dit is de structuur: A b b a A waarbij A: ripresa (refrein)b: piede (strofe)a: volta (keerpunt)De ballate minima heeft een refrein van 1 lijn, de ballata magiore een met 2 of 3 regels. De ballade: de naam verwijst naar de Provenaalse ballada (een dans).Dit is de structuur: a a b C 3 stanzas en een refrein. Dit was een genre uit de Ars Nova. Elke lijn (of elke couplet) krijgt eigen muziek. Het geheel wordt telkens afgesloten met een refrein, waarvan tekst en muziek hetzelfde is.Het genre kende een hoogtepunt in de Ars Subtilior (einde 14e eeuw) en zou verdwijnen ca. 1440, ten voordele van het rondeau. Basiskenmerken van de Vlaamse Polyfonisten p. 48 Welluidendheid (eufonie): het soms erg avontuurlijke van de scherpe samenklanken die we aantreffen bij de Machaut (dubbele leidtoon!) wordt verlaten ten voordele van een meer gepolijste klank een opvallend virtuoos uitgewerkte techniciteit een toenemend belang van de gelijkwaardigheid van stemmen: de gedachte van de CF in de tenor is weliswaar in sommige gevallen nog aanwezig, maar de andere stemmen vervullen een duidelijk gelijkwaardige rol. De stemmen worden simultaan gecomponeerd (niet meer na de CF). De imitatie wint aan belang het verschijnen van trendsettende genres: scholen worden gevormd (bv. de Venetiaanse school, met Willaert), normen worden bepaald (bv. de miscompositie bij Dufay) Basso Continuo p. 107 + p. 112-113 In plaats van een complex polyfoon weefsel komt in de barok een textuur die gekenmerkt wordt door een duidelijke baslijn en een versierde sopraanpartij. Het begeleidende instrument (continuo-instrument) speelt de baslijn en de bijbehorende akkoorden, aangeduid via Arabische cijfers (de becijferde bas). Dit impliceert niet dat er geen sprake meer is van polyfonie. Wel houdt dit in dat het stemmenweefsel op een iets andere manier tot een contrapunt wordt gebracht, gent op de akkoordische structuur. Dit houdt een overgang in van het een horizontaal, lineair denken (melodie) naar een vertikaal denken (akkoorden). De basso continuo is historisch tot stand gekomen als volgt.De polyfonie, bv. van een 5-stemmig madrigaal, (fase 1) kan door n zangers n instrumentenbespelers worden uitgevoerd.Daarbij wordt ofwel de bovenstem gezongen en de rest door de instrumenten gespeeld, of elke vocale partij wordt door een instrumentale gedubbeld (het zgn. colla parte) (fase 2).De begeleidende stemmen kunnen vervangen worden door 1 enkel polyfoon instrument (de zgn. basso seguente) (fase 3).Deze basso seguente wordt getransformeerd in de basso continuo, een soort muzikale cijfercode bij de baslijn, waarvan de realisatie wordt overgelaten aan de vaardigheid en de smaak van de uitvoerder (fase 4).Fase 1 t.e.m. 3 behoren tot de renaissance, fase 4 tot de barok. Begeleide monodie p. 113 Dit was een schrijfwijze in de barok waarbij de stem (in duidelijk verstaanbare stile recitativo) begeleid werd door de basso continuo, in de lijn van, zo dacht men, de dichter Homeros.Bij Monteverdi ontwikkelt de begeleide monodie zich tot de stile rappresentativo, ofwel een muzikale voorstelling van emoties. Dat houdt het volgende in: de emoties eigen aan 1 personage moeten ook door 1 personage gezongen worden, vandaar monodie de emoties moeten zo goed mogelijk waarneembaar worden gemaakt, vandaar figuraties vanuit de muziek de emoties moeten zo duidelijk mogelijk begrepen worden, vandaar de noodzaak aan verstaanbaarheid (dus stile recitativo) Aanwezig in bv. de madrigalen van Schtz. Beggars opera p. 190 In 1728 kende The Beggars Opera van Gay en Pepusch een groot succes.John Gay was op het idee gekomen een pastorale te schrijven die zich afspeelt in de Newsgate gevangenis.Veel van de personages zijn gent op rele, beruchte en populaire misdadigers, en ook op bedenkelijke politici.Pepush koos 69 melodietjes uit het Britse en Franse repertoire. Hij voorzag een aantal melodien van een baslijn.De partituur van Pepusch werd herhaaldelijk gearrangeerd. (o.a. door Arne en in de 20e eeuw door Austin. Weill zou het werk drastisch transformeren in de Dreigroschen-Opfer). The Beggars Opera had veel weg van een musical of een revue-stuk, was een satire op de Italiaanse opera en tegelijk een onverholen kritiek op het snobisme dat die opera met zich meedroeg.De muziek bestond, als tegenreactie, uit populaire liedjes (ballads).Dit leidde tot een nieuw genre, de ballad opera, dat zich tegen elke vorm van buitenlandse opera afzetten, en kaderde in het kenterende klimaat, weg van de Italiaanse opera; In het geval van Hndel leidde deze situatie uiteindelijk naar diens verschuiving richting oratorium. Benaming gregoriaans p. 13 Vanaf de 6e eeuw ontstaan er kloosters, op initiatief van de heilige Benedictus van Nursia. Muziek krijgt daarbinnen onmiddellijk een belangrijke rol toegekend. Men voelt de behoefte om binnen de veelheid aan gezangen tot een vorm van standaard te komen. Vermoedelijk hebben de Gallicische gezangen het vertrekpunt gevormd voor het centraliseren en selecteren van de gezangen tot een uniforme Latijnse liturgie. De aanzet tot dat centraliseren in het algemeen werd gegeven door paus Gregorius de Grote. Dit kaderde in de drang om vanuit de Franse Kerk met de Romeinse Kerk tot een eenheid te komen en regionale varianten te weren.De muzikale centralisering van het cantus ecclesiasticus is vooral het werk van paus Vitalianus. Pas in de 9e eeuw begint men te spreken over het carmen gregorianum. Buxtehude p. 146 geboren in Zweden en zeer lang in Denemarken geleefd en gewerkt hij heeft een duidelijke invloed ondergaan van Sweelinck en zijn Duitse leerlingen (Scheidemann e.a.) doordat er in de kerk van Kopenhagen regelmatig orgelconcerten plaats hadden met diens muziek.Waarschijnlijk heeft hij in Hamburg bij Scheidemann gestudeerd. in 1667 was hij organist in LbeckLbeck: uiterst orhodox luthers, met een nultolerantie voor het calvinisme, het rooms catholicisme en de joodse religie. Het pitisme ontstond in Lbeck, maar zou op sterke oppositie botsen van de orthodoxe lutheranen en enkel ondergronds aanwezig zijnHij organiseerde de Abendmusiken, een activiteit die een grote luister voor de stand en hemzelf betekent. De concerten waren publiek, gratis en uniek qua concept.In de clausule voor zijn opvolger stond dat die ook met zijn dochter moest trouwen, een struikelblok voor velen. Zijn werk is samengevat in BuxWV: Buxtehude Werke Verzeichnis.Zijn werk hield vooral cantates en klavierwerken voor orgel in. Bij de cantates kunnen we 3 types onderscheiden: de concertante cantate, de cantate gebaseerd op het Luthers koraal en de Bijbelse parafrase. Zijn klavierwerken vormden een hoogte punt van de Noord-Duitse orgelschool en zijn het lichtend voorbeeld voor Bach. Caccia p. 37 De caccia is een genre uit het Trecento, naast de madrigalen en de ballata. Het werd een middel om te bewijzen dat je als componist het mtier beheerste: het betreft een polyfone constructie, met een tenor en daarboven 2 stemmen in canon.De teksten hebben betrekking op de jacht, visvangst, spel. Het genre bloeide tussen 1345 en 1370. Cantate in vroegbarok p. 144 cantate bij Schtz. De term cantate wordt in Duitsland pas gebruikt vanaf 1638. Om kleinschalige werken aan te duiden die monodie en het concertato-principe voor stem en instrument gebruiken, worden de termen geistliches Konzert en Symphonia Sacra gebruikt. Cantate in hoogbarok p. 148 cantate bij Buxtehude De cantates die tijdens de Abendmusiken werden uitgevoerd konden catates zijn in de gebruikelijke zin van het woord, maar ook een geistliches Konzert, een aria of een koraal.We kunnen 3 types onderscheiden, die evenwel zelden in hun pure vorm voorkomen: +de concertante cantate: de teksten worden genomen van de psalmen, met afwisseling tussen soli en tutti, en een duidelijke muzikale retoriek +de cantate gebaseerd op het Lutherse koraal +de Bijbelse parafrase, strofisch, met een overwicht aan arias, deze kunnen doorgecomponeerd of (min of meer) strofisch zijn.De cantates komen voor in de meest uiteenlopende modaliteiten, van uiterst sober en kort tot lang en groots opgevat. Veel cantates vertonen een duidelijke mengvorm van concerto en aria. Cantate in laatbarok p. 157 cantate bij BachEr wordt een onderscheid gemaakt tussen de cantaten voor liturgisch gebruik (kerkelijke cantaten) en andere, wereldlijke cantaten. Deze laatste kunnen mythologisch zijn, over festiviteiten gaan, of handelen over alledaagse dingen (bv. Koffiecantate) Aanvankelijk maakt Bach gebruik van complexe, vrije structuren.Nadien wordt de volgende structuur de regel: een openingskoor, met de koraalmelodie als CF en een (soms concerterend) polyfoon weefsel van het orkest en koor. Vervolgens een aantal afwisselingen recitatief-aria. Tenslotte een slotkoor dat de koraalmelodie zingt, vierstemmig, homofoon. p. 179 cantate bij Hndel De cantates uit Itali waren in feite operas in het klein, vingeroefeningen voor het grote werk. Canzona p. 192 Is een vorm van instrumentale muziek uit de barok, naast de fuga, de variatievormen, de suite van dansen en de vrije vormen. In tegenstelling tot de fuga/fantasia/ricercare is de canzona energieker, ritmisch vaak meer markant.De band met het vroegere Franse chanson is duidelijk.Een canzona bestaat uit verschillende delen, opgevat in imitatief contrapunt.In de loop van de 17e eeuw zal het genre vervangen worden door de sonata da chiesa.De canzona kan aanleunen bij een variatievorm, maar bestaat meestal uit een soort van lappendeken van imitatorische fragmenten.Componisten zijn o.a.: Buxtehude, Frescobaldi, Froberger, Ciconia p. 88 Ciconia was een Luikse polyfonist. Hij behoorde tot de allereerste fiamminghi of oltremontani, die zich in Itali op een belangrijke post mocht verheugen. Dit waren Vlaamse componisten die in die periode zo bekend en gegeerd waren omwille van hun kwaliteit dat ze hun stempel hebben gedrukt op de Europese muziekproductie.Van Ciconia zijn 2 tractaten bewaard: Nova Musica en De proportionibus, wellicht bedoeld voor pedagogische doeleinden. Ciconia blijkt daaruit tevens meer interesse te hebben voor het humanistisch dan het filosofisch aspect van muziek.Stilistisch verbindt Ciconia het melodische (Italiaans) met het uitgesproken ritmische (Frans). Hij hoort thuis in de Ars Subtilior en tegelijk zet hij onmiskenbaar een stap in de richting van de renaissance. Clausula p. 32 De clausula is het melismatisch organum.In het onstaan van de meerstemmigheid zijn enkel belangrijke stappen te onderscheiden. Belangrijk hierin is de verhouding tussen 2 melodische lijnen, de vox principalis (de gregoriaanse melodie) en de vox organalis (de begeleidende stem).1e fase: parallellisme: het parallel organum De meerstemmigheid bestaat uit een ontdubbeling van een melodie (vox principalis) in een tweede, parallel lopende melodie (vox organalis) op een vaste afstand eronder. 2e fase: zwevend organum: tegenbeweging Aan het einde van de 11e eeuw, begin 12e eeuw zal de 2e melodie (vox organalis) zich losrukken van het strikte parallellisme. Het vermijden van de tritonus zal de contouren van de 1e melodie parafraseren, aldus van het parallellisme afstappen en ook in tegenovergestelde beweging lopen (tegenbeweging)3e fase: melismatisch organum: de clausula De vox principalis wordt nu in de laagte gezongen (als tenor, steunstem), in langere notenwaarden, als basisstem (cantus firmus). De andere stem zal daarboven melismen zingen. Het ontstaan van de clausula: Om de duur van de (uitgebreide) procedure van het melismatisch organum te beperken, zal men op een gegeven moment er toe overgaan de cantus firmus in bepaalde passages sneller te doen verlopen, meer gent op de vox organalis. Dit leidt tot de noodzaak aan een meer precieze ritmische notatie. Dergelijke passages (dit zijn de clausulae) staan in feite apart.Samengevat: Organum De vox principalis zingt de gregoriaanse melodie in lange notenwaarden (in de tenor). De vox organalis zingt een vrije melodie daarboven Clausula De vox principalis is sneller, beweeglijker, ritmisch duidelijker sturend. De vox organalis is minder vrij en volgt de vox principalis Combattimento di Tancredi e Clorinda p. 114 Dit is geen opera, maar heeft wel theatrale allures. Het is een (semi-)draatisch madriaal de personages zijn ontleend aan zang 12 van Torquato Tassos La Gerusaleme Liberata, een omvangrijk episch gedicht uit 1581 dat verhaalt over de eerste kruistocht en de inname van Jerusalem in 1099 door Godfried van Bouillon.Binnen dit raamverhaal worden verschillende randvertellingen gentegreerd, waanronder ook de liefde van het moslimmeisje Clorinda en de christen Tancredi. Ook Monteverdi maakte hiervan een bewerking. Concertino - ripieno p. 196 In een concerto grosso wordt de sonoriteit van een klein ensemble van solo-instrumenten (meestal violen met BC) in oppositie geplaatst met een groot ensemble (dat meestal bestaat uit strijkers).De term concerto grosso slaat in oorsprong op het groot ensemble, concertino op het klein ensemble. Nadien werd de term algemeen gebruikelijk om composities aan te duiden waarin verschillende groepen tegen elkaar optraden. Het hele orkest werd dan benoemd met de term tutti of ripieno.(ook een vorm van oppositie van 2 groepen aanwezig in het soloconcerto) Conductus p. 24 + p. 33 De conductus is een vorm van genoteerde eenstemmige niet-religieuze gezangen, naast de Goliardliederen, liederen in de volkstaal en de Italiaanse laudas of Geisslerlieder. De teskt van een conductus bestaat uit metrische verzen.Wellicht werd deze muziek gezongen wanneer een geestelijke van de ene plaats naar een andere werd geleid. Nadien zou de muziek zich handhaven buiten deze religieuze context en verwijzen naar elk niet-liturgisch lied met een metrische Latijnse tekst, melodisch vrij gecomponeerd (los van het gregoriaans).Ook de conductus heeft de evolutie naar meerstemmigheid ondergaan.Een meerstemmige conductus is als volgt opgebouwd: er is geen cantus-firmusmelodie vooraf gegeven de melodie en de tegenstem worden door de componist gerealiseerd, eventueel vergezeld van een 3e stem (triplum) de ritmische organisatie is modaal opgevat de functie is in principe niet-liturgisch in de vroege 13e eeuw is de conductus vaak homoritmisch de tekst is doorgaans syllabus Contenance Angloise p. 45 De overgang van de middeleeuwen naar de renaissance wordt ingeluid vanuit Engeland, via de zogenaamde contenance angloise.1.Engeland onderging vanaf de 11e eeuw invloeden uit Frankrijk en Itali en verbond die geleidelijk tot een eigen stijl. Een belangrijk kenmerk daarvan was de parallelle akkoordverbinding met een terts en een sext. De welluidendheid blijkt al uit de beroemde zomercanon Sumer est icumen in die een uitgesproken grote-tertskarakter heeft gekenmerkt door consonantie 2.De Franse muziek uit de Ars Nova en Ars Subtilior werden niet zelden gekenmerkt door markante, wringende samenklanken, en veeleer hoekige melodien.3.De Engelse muziek bij de overgang van de 14e naar de 15e eeuw brengt daar verandering in. Opvallend is daarbij de keuze voor welluidendheid (de panconsonante schrijfwijze). Deze nieuwe insteek wordt de contenance angloise. Kenmerken zijn: =een volledige drieklank: de terts is aanwezig =homoritmische passages, al dan niet lichtelijk versierd =samenklanken die welluidend zijn, dissonanten op sterke tijden vermijden, of deze dissonanten als doorgaand inbedden =een afwisseling tussen een volle zetting (4 of 5 stemmen) en een dunnere (bv. duos) door de dosering van het aantal stemmen krijgen we zeer transparante muziek =melodische bogen die zich in de richting van de cadens ontwikkelen =de neiging om delen van het ordinarium met elkaar te koppelen via misparen (GC, SA) en eenheid te bevorderen via een CF =de afwezigheid van het motet, ten voordele van de antifoon (vooral voor Maria) =het loslaten van het gregoriaans model Contrafact p. 55 Bij de Vlaamse Polyfonisten bestonden er verschillende muzikale genres. Er was de eenheidsmis, andere religieuze genres, instrumentale genres, genres in de volkstaal en genres binnen de reformatie.Binnen dit laatste genre vonden we de Duitse religieuze muziek.Deze muziek wordt voornamelijk in het Duits gezongen. De melodie, eenstemmig, wordt verrijkt door er harmonie en contrapunt aan toe te voegen.Soms werden bestaande wereldlijke liederen overgenomen inzake melodie, maar met een religieuze tekst: we spreken van contrafacten.Het is een partituur die vertrekt vanuit een bestaand wereldlijk werk en voorzien wordt van een andere, religieuze tekst. De polyfone textuur wordt integraal overgenomen.(zelfde systeem: madrigali spirituali) Corelli p. 197 Hij leefde van 1653 tot 1713. Hij werd gevormd in Bologna (het centrum voor vioolonderricht) en verbleef het grootste deel van zijn leven in Rome, waar hij goede contacten had met Pietro Ottoboni.Hij schreef verschillende triosonates, solosonates en concerti grosso.Zijn triosonates worden beschouwd als het hoogtepunt van de Italiaanse kamermuziek aan het einde van de 17e eeuw en worden gekenmerkt door een volledige gelijkwaardigheid van de 2 solisten.Zijn diatonische stijl impliceert een solide, ondubbelzinnige, tonale architectuur die model staat voor het werk van Hndel, Vivaldi en Bach. Bach nam van hem de bondigheid van de thematiek en de helderheid van de harmonische verbindingen over. De schrijfwijze is zowel contrapuntisch, als neigend naar het homofone.Hij maakte binnen het solo-tutti contrast nauwelijks gebruik van een verschil in stijl tussen de solistische en tutti-passages. Zijn concerti grossi zijn in wezen niet echt verschillend van sonates (da camera of da chiesa): al het muzikaal materiaal wordt gelijk verdeeld tussen solist(en) en het ripieno. Cori spezzatip. 112 dubbelkorigheid: groepen van zangers en/of instrumentisten die in oppositie stonden en aldus via een ruimtelijke opstelling tot vernieuwende klankresultaten kwamen. Ontstonden bij Monteverdi naar aanleiding van de architectuur van de San Marco basiliek De cyclische eenheidsmis: wie? wat? p. 39 Voor de 14e eeuw bestaat de mis in principe uit eenstemmige gregoriaanse gezangen.In de 14e eeuw (Ars Nova) is de meerstemmige mis (met betrekking op het ordinarium) een feit. De driestemmige Mis van Doornik (Messe de Tournai) is de eerste getuigenis van een bundeling, of preciezer: een compilatie. Het brengt verschillende, los van elkaar staande misdelen samen.De vierstemmige Messe de notre Dame van De Machaut vormt een belangrijke mijlpaal omwille van het feit dat de componist werkelijk aan de structurele eenheid begint te sleutelen, zij het nog niet consequent. ( voor het eerst door 1 componist geschreven)Voordien werden alleen afzonderlijke misdelen (al dan niet gegroepeerd in misparen) geschreven. Een echte eenheid, compositorisch, zal er pas komen in de 15e eeuw. Bij de Vlaamse Polyfonisten gaat deze evolutie verder: Ciconia gebruikte wl eenzelfde polyfone techniek (een planmatig doorgevoerde balladestijl: overwicht van de superius), eenzelfde CF, eenzelfde isoritmische behandeling, eenzelfde stemmenanntal, maar niet in een volledige mis: alleen het mispaar GC. Arnold de Lantins schreef van de mis Verbum incarnatum, het mispaar SA alsook het K. GC zijn van Ciconia. Lantin gebruikt een eenzelfde toonaard en finalis voor alle delen en eenzelfde kopmotief in de superius van alle delen. Dufay, die ook misparen componeerde, legt de structuur van de cyclische eenheidsmis vast:1 CF aan de basis van alle delen (cfr. Ciconia) Het stemmenaantal is gelijk in alle delen (cfr. Machaut en Ciconia)1 toonaard voor alle delen (cfr. Arnold de Lanins) eenzelfde kopmotief bij het begin van elk misdeel (cfr. Machaut en de Lantins) in alle delen een of meerdere hoofdmotieven alle onderdelen zijn op een gelijkaardige polyfone manier getoonzet (cfr. Ciconia) De invulling van de term cantate p. 122 Ca. 1620 was de cantate een aria in de vorm van een strofische variatie. Nadien werd het de benaming voor een meerdelige compositie voor solostem met continuobegeleiding (bv. Luigi Rossi, Giacomo Carissimi, Antonio Cesti), met contrasterende delen, al spoedig geconsolideerd in de afwisseling aria/recitatief.De totale duur bedroeg meestal niet meer dan een kwartier, de toon was intimistischer dan die van de opera, wat ook het grootste verschil is met dat genre: we kunnen een cantate haast beschouwen als een losse scne uit een opera.Een duidelijke exponent is Alessandro Scarlatti. De invulling van de term concert(o) p. 196 De stile concertato vloeit voort uit de architectuur van de San Marco Basiliek (mogelijkheid dubbelkorigheid) 3 kenmerken stile concertato: vocale & instrumentale schrijfwijze losgekoppeld virtuoze schrijfwijze (vrij gebruik imitatie) polyfone kader niet meer gevolgd (stemmen kunnen vrijer zijn door het fundament van de basso-continuo) Monteverdi en Vespers gebruiken enkele (solo) stemmen + orgelcontinuo.

Vivaldi ontwikkelt de concerto da camera. (instrumentaal, fugatische verdwijnt, 2 solostemmen in dialoog met orkest, gescheiden instrumentengroepen). 3 delen: snel traag snel. Hoekdelen zelfde toonaard, middenstuk verwante of parallel toonard. Structureel: snel: ritenello (refrein) met solistische passages traag: catchy melodie voor solist (begin sterrendom)

school van Bologna = bakermat van concertos.Maurizzio Cazzati (daar opgeleid) vermijdt virtuositeit = fundament voor concerto als kamermuziek.

Bach neemt concerto-principe van Vivaldi over maar maakt middenstuk complexer.

Concerto ontstaat ook als kermuziek. 4 varianten: aria (+koor) in concertato-medium koraal in concertato-medium koraal en aria koraalvariaties

rond 1700: officieuze standaard: motetachig openingskoor solodelen korbewerking van couplet van koraal

eind 17de eeuw: concerto voor orkest = concertato-medium met textuur vd bas en soepele discant.leid grote structuur in 3 delen. 3 soorten concertos voor orkest: 1. concertos voor orkest: meerdelig werk met nadruk op viool en bas 2. concerto grosso: klein ensemble solistische instrumenten (concertino) vs groot ensemble (ripieno) 3. soloconcerto: = concerto grosso, maar ipv klein ensemble: 1 solist De Machautcadens - Landinicadens - Dufaycadens: licht toe en situeer p. 41 + p. 61 De Machaut: 1304 - 1377: Ars Nova Populaire cadens: 2 leidtonen (in een reine kwint) die oplossen Dufay: 1397 - 1474: Vlaamse polyfonisten: 1e generatie cadensformule met onderterts, idem bij Landini Landini leefde van 1325 - 1397 en was dus de eerste met deze cadens. De Mis van Doornik versus Messe de Notre Dame p. 39 + p. 41 De driestemmige Mis van Doornik (Messe de Tounai) is de eerste getuigenis van een bundeling, of preciezer: een compilate De vierstemmige Messe de Notre Dame van De Machaut vormt een belangrijke mijlpaal omwille van het feit dat de componist werkelijk aan de structurele eenheid begint te sleutelen. De term barok p. 106 In 1733 gebruikte een anonieme criticus barocque om het luidruchtige, grillige en extravagante in Rameaus Hippolyte et Aricie te duiden.Dit gebruik is etymologisch te verklaren vanuit het Portugese woord voor een onregelmatig gevormde parel.In 1750 beschrijft Prsident Charles de Brosses de versiering van de voorgevel van de Villa Pamphili in Rome als barok.De term had in de 18e eeuw een negatieve bijklank. In de 19e eeuw werden het flamboyante en decoratieve uit de 17e eeuwse schilderkunst meer gunstig geduid met hetzelfde woord. In de 20e eeuw wordt de term (weer) gebruikt in muzikale context om de periode te duiden die loopt van het einde van de 16e eeuw tot ca. 1750. De Portugese notie van het woord is hierbij niet van toepassing. De Vitry versus De Machaut p. 40-42 Phillipe De Vitry (1291 - 1361) Hij was bisschop van Meaux, filosoof en diplomaat voor diverse Franse koningen. Zijn betekenis voor de muziekgeschiedenis is in de eerste plaats theoretisch: hij geeft toelichting in zijn tractaten bij de nieuwe compositietechnieken. Zijn werk bestaat o.m. uit een aantal isoritmische motetten, die ook terug te vinden zijn in de Roman de Fauvel.Sommige van deze zijn liturgisch of moraliserend, andere zijn tot stand gekomen naar aanleiding van concrete personen of gebeurtenissen. Guillaume de Machaut (1304 - 1377) Hij werd omschreven als le noble rhtorique.Naast componist was hij ook dichter: zijn literair oeuvre is omvangrijk en is een belangrijke bron van informatie omtrent de verhoudingen tussen de Machaut en zijn werkgevers. In zijn composities hanteert hij zowel de oude als de nieuwe stijl.Oude stijl: het eenstemmige lai ME liedpozie Nieuwe stijl: isoritmische motetten, de formes fixes en de Messe de Notre Dame. We treffen bij hem naast metrische complexiteit ook frappante eenvoud aan. Dido and Aeneas p. 188 Dit was een opera van Henry Purcell (1659 - 1695), een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de barok in Engeland.Aeneas, zoon van godin Afrodite en mens Anchises van Troje, verlaat de stad na de verwoesting door de Grieken. Hij komt aan in Carthago. Daar rouwt de koningin Dido om de dood van haar man. Geleidelijk aan geeft ze toe aan haar verlangen om Aeneas lief te hebben. Vijandige heksen willen Dido treffen en laten ieand, vermomd als Hermes (Mercurius) aan Aeneas melden dat hij zijn taak moet vervullen: Rome stichten. Met tegenzin gehoorzaamt Aeneas en vertrekt. Dido sterft van verdriet. geschreven rond 1684 - 1685, om koning Charles II te behagen de opera heeft een mythologisch onderwerp (= John Blow) pastorale enscenering ze is formeel beknopt bevat veel dansen dit alles in overeenstemming met de smaak van het Engelse hof en te vergelijken met het Franse hof. Deze opera onderscheidt zich van de tragdie lyrique door de beknopte omvang, dus minder risico tot verveling van het publiek. In het werk kunnen volgende kenmerken vastgesteld worden: (>< John Blow) actie wordt gestuwd via expressieve arioso-passages de dansen komen niet uit een gecodeerd repertoire, maar zijn verbonden aan de plot, ze omkaderen de scnes en verlenen eenheid een symbiose van tragedie en komedie de ground wordt gebruikt op sleutelmomenten: als metafoor voor de dood Die Kunst der Fuge p. 166 Dit is een werk van J.S. Bach dat geschreven werd tussen 1749 en 1750.Het is een staalkaart van mogelijke contrapuntische schrijfwijzen, geconcentreerd rond 1 enkel thema, met transformaties. Het werk is onvoltooid.De bezetting van het werk is niet duidelijk. Naast versies voor ensemble en voor orgel is ook een versie voor clavecimbel goed haalbaar. Dufay p. 61-64 Hij was een componist uit de 1e generatie van de Vlaamse polyfonisten en leefde van 1397 tot 1474. In zijn vroege werken is de dissonantie nog aanwezig, maar deze wordt geleidelijk ingeruild voor de contenance angloise: het werken met drieklanken, een gedoseerd gebruik van de dissonant en een ontluikend harmonisch denken, een nieuw concept van melodie, textuur en vorm.Opvallend en kenmerkend is de cadensformule met de onderterts, die ook bij Landini voorkomt en door Dufay vaak wordt gehanteerd. Hij schreef verschillende soorten composities: =motetten: hij was een van de laatste die nog isoritmische motetten schreef, maar wel al met gevoel voor welluidendheid en met de nodige vrijheid t.o.v. het concept.=missen: schreef aanvankelijk alleen misparen en afzonderlijke misdelen.Hij is 1 van de eerste componisten die de mis tot een grote, 5-delige structuur uitwerkt, met een CF o.b.v. een ontleende melodie. Er zijn 4 stemmen, maar deze komen gedoseerd voor (ook passages met 2 of 3 stemmen).Het feit dat de ontleende melodie wereldlijk kan zijn, is een primeur. =liturgische gebruiksmuziek: functionele muziek zoals hymnen, antifonen, magnificat, worden op een eenvoudige manier meerstemmig gezet. De alternatimpraktijk blijft de regel. =liederen: hij schreef vele Franse chansons en enkele Italiaanse. Zijn Franse liederen zijn overwegend 3-stemmig.Het denken in harmonisch/tonale velden is ontluikend aanwezig. Florentijnse camerata p. 108 Dit fenomeen is te situeren in de barok in Itali, bij het ontstaan van de opera. Bardi hield vanaf 1573 in Firenze informele bijeenkomsten met artistieke inslag.Zanger-componist Giulio Caccini verwijst naar deze academische bijeenkomsten als de camerata (vandaar: Florentijnse camerata).De brieven van Girolamo Mei, die een grondige studie had gemaakt van de Griekse dramas, werden er met aandacht gelezen.Vincenzo Galilei pleit er voor een juiste manier om woorden op muziek te zetten, wat leidt tot de opera. Formes fixes p. 38-39 Dit is een genre van de Ars Nova.In de 14e en 15e eeuw werd het Franse lied en de Franse pozie gedomineerd door 3 vaste vormen: virelai, bergerette (korte versie van virelai), ballade en rondeau.De tekst heeft doorgaans betrekking op de hoofse liefde.Omdat deze muziek veelal geschreven werd aan het Bourgondisch hof, spreekt men ook wel van het Bourgondisch chanson. Deze meerstemmige zettingen van het Franse lied zijn duidelijke uitlopers van het secularisatieproces van de meerstemmigheid. In principe is er sprake van 3 stemmen, waarbij de bovenstem melodisch overheerst en de 2 begeleidende partijen vocaal of instrumentaal kunnen worden uitgevoerd. Gouts runis p. 139 Bij de Franse Barok, streefde Franois Couperin (1688 - 1733) naar een verzoening tussen de 2 stijlen die toen aan de orde waren. De Italiaanse stijl was in Frankrijk bekend geraakt via uitvoeringen van muziek van Corelli.Er was een polemiek ontstaan tussen de Italiaanse stijl (met vreemde harmonin) en de Franse stijl (harmonisch eenvoudig, theatraal). Gregoriaans: kenmerken p.15 eenstemmigheid melodische ontwikkeling in een beperkte omvang, veeleer aaneengesloten, met relatief weinig sprongen kleine tessituur de opeenvolging van de noten is niet door een regelmatig ritme (maat, puls) gestuurd de tekst is in het Latijn de motieven (afkomstig uit verschillende tradities) komen vaak voor als korte formules (gekleurd door de verschillende voedingsbodems), en zijn in een modus (kerktoonaard) ingebed een liturgische functie Gregoriaans: voedingsbodem (+ toelichting) p. 11 1.Er is wellicht een verband met de Joodse traditie.In de joodse tempel werd een lam geslacht en andere offers gebracht. Dit geschiedde in aanwezigheid van een koor dat een psalm zong, begeleid door strijkinstrumenten. Op feestdagen bevatten deze psalmen ook allellujarefreinen. 2.Er is ook een verband met het oosten.Zo zijn psalmzang en hymnen uit Syrische kloosters en kerken via Byzantium tot in Milaan en andere centra geraakt.Onder invloed van de joodse en oosterse muziek zal men vooral gezongen hebben in spreekstijl (cantillatie) en gepsalmodieerd (het zingen van de psalmteksten op eenzelfde toon), al dan niet met uitgebreide melismen. Gregoriaans: vorm, uitvoeringspraktijk, tekstzetting p. 16-17 Vorm: Inzake vormen kunnen we grosso modo 3 types onderscheiden: 2 min of meer evenwichtige frasen: bv. psamtonen strofische vorm, bv. hymnen, met eenzelfde melodie voor verschillende strofes vrije vormen: passim, cf. infra, centonisatie Magnificat, hymne en psalm zijn genres die een functie hebben binnen de officie. Hymnen en psalmen komen in elk officiegebed voor. Antifonen dienen om psalmen in te leiden en af te sluiten. Het magnificat heeft als liturgische functie het afsluiten van de vespers. Uitvoeringspraktijk: De verzen van de psalmen en het magnificat worden gereciteerd, op een herhaalde toon (reciteertoon), met een inleidende en afsluitende wending. Daarbij was het gebruikelijk (bij het zingen van psalmen) dat 2 groepen, links en rechts van het koorgestoelte, elkaar per vers afwisselen. Deze manier van psalmzingen (psalmodie) wordt antifonaal genoemd. Het feit dat een voorzanger eerst zingt, waarop de gemeenschap antwoordt, wordt responsoriaal genoemd.Het cantillatie (het zingend spreken) wordt gebruikt bij lezingen.In tegenstelling tot de verzen van psalmen en het magnificat is de structuur van een hymne doorgaans symmetrisch, met rijmende verzen van gelijke lengte, in strofen gegroepeerd.De reciteertoon is vervangen door een meer gevarieerde melodische lijn. Tekstzetting: syllabisch (1 lettergreep = 1 noot) neumatisch (1 lettergreep = een paar noten) melismatisch (1 lettergreep = een groot aantal noten)Bij melismen treffen we vaak een gecentoniseerde melodie aan: motieven worden aan elkaar geregen, ingebed in begin- en eindformules. Griekse muziek oudheid p. 9-10 Religieuze context muziek maakte deel uit van een religieuze ceremonie (godencultus) Apollo werd geassocieerd met de lier.De schalmei werd gebruikt voor de verering van Dionysos. Voor beide instrumenttypes werden wedstrijden gehouden (vanaf 6e eeuw v. Chr.) Dit leidde in de daaropvolgende eeuw tot virtuozendom en toenemende complexiteit in de loop van de 5e eeuw v. Chr. leidde de tegenreactie tot vereenvoudiging Bewaarde voorbeelden Er zijn slechts een veertigtal fragmenten bewaard, waaronder 2 +- complete Delfische hymnen voor Apollo. Kenmerken: +de muziek is monofoon: eenstemmig. +bij uitvoeringen is het toevoegen van versieringen mogelijk, evenals het parafraseren/meespelen door andere instrumenten, waardoor heterofonie ontstaat +vaak wordt er gemproviseerd +de Griekse toonladders zijn dalend genoteerd, per groepjes van 4 (tetrachorden) +er worden 3 soorten toongeslacht onderscheiden: diatonisch, chromatisch en enharmonisch. Deze bestaan telkens uit een combinatie van 2 dalende tetrachorden. +zowel toonhoogte als ritme werden genoteerd, via het alfabet en enkele bijkomende tekens +toonladders konden getransponeerd worden, deze versies heten tonoi: hypofrygisch, hypolydisch, dorisch, frygisch, lydisch en mixolydisch Filosofisch concept Er werd geloofd dat muziek een katharsis kon teweegbrengen bij de luisteraar. Men zag muziek als een krachtig, niet ongevaarlijk medium.Er was muziek om te verheffen (apollinisch) en om te enthousiasmeren (dionysisch).De muziek werd opgedeeld in 3 segmenten volgens Bothius: muziek maakt deel uit van een wereldbeschouwing en is ingebed in de muziek der sferen (musica mundana) dit +- volmaakt muzikaal concept in het menselijk lichaam (musica humana) het op aarde musiceren wordt beschouwd als de musica instrumentalis. Guido van Arezzop. 20-21 Dit was een bekende theoreticus uit de gregoriaanse muziek. Hij leefde waarschijnlijk van 995 tot 1050.In 1026 werd hij naar het Vaticaan geroepen om aldaar het gezongen muziekonderwijs te organiseren en te systematiseren.Aan hem worden een aantal vondsten toegeschreven.+hij zou het notatiesysteem ontworpen hebben voor toonhoogte en notennamen gegeven via solmisatie.+de notenbenaming ut re mi fa sol la zou van hem komen, maar dat is niet zekerdeze notennamen zijn gebaseerd op de hymne van Johannes +van het gehele solmisatie-systeem wordt in het Liber argumentorum alleen de mutatie van de halvetoon e-f naar b-c aan Guido van Arezzo toegeschreven +de voorstelling van mutaties in de zgn. Guidonische hand is wellicht ook niet van Guido van Arezzo wel was het principe van de hand als hulpmiddel (cheironomie) reeds voor hem gekend, maar over het juiste gebruik van deze hand is weinig met zekerheid geweten Hndel p. 172-181 ^Hndel leefde van 1685 tot 1759 ^werkte bij de Royal Academy of Music van 1719 - 1728.Dit was een commercile instelling om de Italiaanse opera nieuw leven in te blazen en om winst te maken. Daartoe werd vooral beroep gedaan op het spectaculaire, zowel inzake decor, als zangstijl.^componeerde de eerste oratoria: operas waarbij het koor opgesteld was tussen toneel en orkest en waarbij niet echt sprake was van acteren.^ging werken voor De Opera of the Nobility van 1733 - 1737 ^nadien sloot Hndel een contract met Heidegger en begon weer operas te schrijven in plaats van oratoria ^hij schreef vooral: opera waarbij hij zich niet aan de conventies hield oratorium: door de invloed van de Duitse passie en het Italiaanse oratorio. Hun succes wat te wijten aan de Engelse taal. De onderwerpen waren ontleend aan het Oude Testament. De functie was concertgericht, niet liturgisch. cantate: operas in het klein anthem: met opvallend sterk uitgewerkte contrastwerking masque: muziek, dans, mime, gesproken dialogen en spektakel worden samengebracht. Dienden als ontspanningsmuziek aan het hof.gelegenheidswerken: geschreven voor vieringen binnen een gegoede burgerij passies en andere religieuze muziek: uitgebreide orkestbegeleiding, met toevoegingen aan de evangelietekst, in een meer dramatisch conceptinstrumentaal: vooral pedagogisch + invloed van Corelli in zijn solo- en triosonates Het ene madrigaal is het andere niet Verklaar. Het ontstaan van de meerstemmigheid. p. 31 Het ontstaan van de meerstemmigheid kunnen we ruwweg situeren tussen het begin van de 9e eeuw en de 12e eeuw.Dit doet zich voor in kloosterkerken, en nadien in stedelijke, bisschoppelijke kathedralen.Sleutelbegrip is de verhouding tussen 2 melodische lijnen, de vox principalis (de gregoriaanse melodie) en de vox organalis (de begeleidende stem). Deze eerste verschijningsvormen van meerstemmigheid worden bestempeld met de term organum.Deze eerste uitingen komen vooral voor in de getropeerde delen van het ordinarium e.d., maar vanaf de 13e eeuw zullen naast de religieuze ook meerstemmige profane genres naar voren komen. Vervolg: zie uitleg clausula Het Parijse chanson p. 56 + p. 92 Het Parijse chanson is een polyfone compositie, vaak 4-stemmig, bedoeld om te worden uitgevoerd door 4 solisten in huiselijke kringen. Het is een muzikaal genre van bij de Vlaamse polyfonisten, als onderdeel van het Franse genre in de volkstaal. Daarbij kan een stem door een instrument vervangen worden en zijn eventueel grotere bezettingen mogelijk.Met deze naam verwijst men naar het nieuw type chanson dat rond 1520 in Parijs ontstaat en dat dankzij de uitgaven van Attaignant een ruime verspreiding kende.Centrale figuren zijn Sermisy en Janequin. Kenmerkend voor dit genre zijn: een doorzichtige schrijfwijze herhalingspatronen een melodische bovenstem en de bas begint een harmonische functie te krijgen het contrapunt is eenvoudig, met veel homofone wendingen, gedoseerde korte melismen en gemakkelijk te onthouden melodietjes de teksten zijn kort, vaak wordt er ingegaan op de actualiteit (in de geest van Petrarca). De humoristische toets uit het theater vindt haar weg in het Franse chanson. Il prete rosso p. 124 Zo werd Vivaldi (1678 1741) genoemd. Hij was roodharig en moest van zijn vader voor priester studeren om financile zekerheid te hebben. Hij schreef vooral: instrumentale muziek: met de ontwikkeling van het concerto da cameraDe concerti zijn alle volgens hetzelfde procd opgevat. Ze zijn drieledig (s - l - s), waarbij de hoekdelen dezelfde toonaard hebben en het middendeel in een verwante of paralleltoonaard staat.In het snel deel is het structurerend middel het ritornello (refrein), dat gespeeld wordt door het orkest en dat afgewisseld wordt met solistische passages.Het langzame deel wordt niet noodzakelijk door het hele orkest gespeeld en bevat een cantabele, uitdrukkingsvolle melodie.operas cantates kerkmuziek - oratoria:de vroege werken worden gekenmerkt door een betrekkelijke eenvoud, hoge koorstemmen en soms een virtuoze hobopartij de werken uit de middenperiode zijn extraverter, meer gecompliceerd inzake opbouw en meer contrapuntisch uitgewerkt. Imitatiecanon Josquin Desprez paste dit toe op zijn werken die meer dan 4 stemmen bedroegen. Dit komt voor bij de vroege meerstemmigheid. Het is een 1e vorm van een canon door imitatie. Instrumenten/instrumentale muziek (periode tot ca. 1400) Griekse muziek (lier, schalmei) Romeinse muziek (koperblazers) dansen (bv estampie): harp, vedel, organistrum, psalterium, luit, fluit, schalmei, trompet, doedelzak Isaac: Choralis Constantibus p. 72 Heinrich Isaac (1450? - 1517) was een componist uit de 3e generatie van de Vlaamse polyfonisten.Hj nam de nieuwe (imitatief contrapuntische) aanpak van Josquin over en introduceerde die in het Duitse taalgebied.Hij schreef vooral missen, motetten en profane werken. Zijn missen zijn vaak gemodelleerd op gregoriaanse ordinariummodellen. Hij componeert ook mispropria, in een omvangrijke cyclus Choralis Constantibus (postuum verschenen in 3 delen, tussen 1550 en 1555): 99 meerstemmige werken voor het proprium van de belangrijkste feesten van het kerkelijk jaar.De titel verwijst naar de stad Konstanz: deel 2 werd immers geschreven op verzoek van het kapittel van de kathedraal aldaar. Delen 1 en 3 zijn bestemd voor de Habsburgse hofkapel.Isaac hanteerde in de cyclus de canon en alle andere gekende imitatorische technieken en verder integreert hij het gregoriaans als CF en als parafrase. Isoritmie p. 42 Dit is een typische techniek uit de Ars Nova.In een isoritmisch motet wordt een specifieke ritmische en melodische organisatie toegepast op de tenor (CF).Die tenor-melodie wordt color genoemd en komt 2 tot 4 keer voor, zonder dat dat als dusdanig hoorbaar is voor het publiek.De verklaring voor die moeilijkheid bij de perceptie moet gezocht worden in de talea, de ritmische organisatie van die color.De talea bestaat uit een aantal gelijkdurende ritmische cellen: aldus wordt de color (de hoorbare melodie) op een rationele (en muzikaal onlogische) manier in stukken verdeeld.De andere stemmen van het motet (duplum en triplum) volgen een patroon van ritmische periodiciteit, zij het minder strak. Indien eenzelfde isoritmisch procd zich over alle stemmen van het motet uitstrekt, spreken we van panisoritmie. Italiaanse vocale genres in de vroegbarok (geen oratorium) p. 122 - 123 We kunnen in de 17e en de eerste helft van de 18e eeuw volgende genres onderscheiden: monodie solomadrigaal strofische aria (ook cantate genoemd) canzona: wordt ook wel als cantate omschreven canzonetta: liedvorm met luchtig ritme, verwant aan de canzona cantate ca. 1620 was de cantate een aria in de vorm van een strofisch variatie nadien werd het de benaming voor een meerdelige compositie voor solostem met continuobegeleiding, met contrasterende delen belangrijke componisten: Alessandro Scarlatti We kunnen de cantate beschouwen als een losse scne uit een opera: de totale duur bedraagt niet meer dan een kwartier en de toon is intimistischer. vocaal kamerduet bestaat uit 2 gelijkwaardige hoge stemmen met een becijferde bas vormt het vocaal equivalent van de triosonate vooral Steffani muntte uit in het genre serenata gelegenheidsmuziek qua opzet iets tussen cantate en opera vaak allegorische teksten uitgevoerd door een klein orkest en een aantal zangers belangrijke componisten: Scarlatti, Hndel en Stradella liederen per land bestond een eigen type lied J.S. Bach p. 152 - 172 Josquin Desprez p. 69-71 Leefde van 1440 of 1455 tot 1521 en werd Der Noten Meister genoemd door M. Luther. Hij behoorde tot de 3e generatie van de Vlaamse polyfonisten, waarin de parodiemis op de voorgrond treedt.Zijn werk bevindt zich op de overgang van de verfijnde, complexe polyfonie naar een uitgebalanceerde zetting, met aandacht voor verstaanbaarheid van de tekst.Hij schreef vooral missen, motetten en daarnaast ook nog chansons en melancholische liederen. In zijn motetten combineert Josquin het imitatief contrapunt met aanzetten tot expressie. Hij zal op die manier Willaert en Lassus benvloeden. Lart de toucher le clavecin p. 139 Dit is een tractaat van Franois Couperin (1668 - 1733) die een belangrijke componist was in Frankrijk gedurende de barok.Dit tractaat is zeer interessant onder meer omwille van de informatie over uitvoeringspraktijk. Lassus p. 82 - 84 Hij leefde van 1532 tot 1594 en is daarmee een componist uit de 5e generatie van de Vlaamse polyfonisten.Zijn werk wordt gekenmerkt door de Venetiaanse stijl die hij overneemt van Willaert en de Rore. Dit impliceert een verhoogde aandacht voor het weergeven van de tekstuele inhoud in muziek. Hij schreef verschillende soorten muziek: Motetten: zowel geestelijke als profane. Zij gelden als hoogtepunt van het vrije, expressieve motet. Missen - passies - hymnen - magnificats Psalmen: bv. Boetepsalmen waarbij zeggingskracht van muziek en tekst elkaar versterken. Ze zijn geschreven vanuit een bepaalde opvatting over affecten, en grijpen vooruit naar de affectenleer van de barok. Kenmerkend zijn alleszins de plotse stemmingswisselingen.Franse chansons:muzikaal valt het homofone aspect op tekstueel komen de uitersten aan bod: van het verhevene tot het platvloerse. Duitse liederen:het accent ligt op het drinklied tekstueel zijn deze liederen niet altijd bijzonder het frivole wordt niet vermeden Villanellas, moreschen en madrigalen:MADRIGALEN waren heel populair veel herdrukken teksten zijn vaak afkomstig van Petrarca het aantal stemmen is in principe 4- tot 6-stemmig, maar kan oplopen tot 10 VILLANELLAS traditie van Willaert wordt voortgezet MORESCHEN (morendansen) zijn fragmenten uit verloren gegane volks-vulgaire toneelstukken in dialect Leons de tnbre p. 139 Een religieus genre in Frankrijk in de barok.De teksten gaan over de profeet jeremiah die rouwt om de vernieling van de tempel van Jeruzalem.Het wordt voorgedragen tijdens de metten in de drie dagen voor Pasen. (leon = lezing; tnbre = duisternis).Het is een introvert genre, dat later theatraal zou worden.In Frankrijk in de 17e eeuw bestaat het verloop van de Leons de Tnbre in het melismatisch zingen van een letter uit het Hebreeuwse alfabet, gevolgd door een meerstemmige zetting van de psalmtekst. Het werd beoefend door Charpentier en Couperin. Leonel Power - John Dunstable p. 46 - 47 Dit waren 2 belangrijke componisten uit de contenance angloise , waaruit de renaissance ontstond. Leonel Power (1370/80? - 1445) zijn ca. 50 werken bestaan uit missen en motetten daarbinnen hanteert hij zowel de hoge graad van dissonantie, eigen aan de 14e eeuw, als de nieuwe, zachtere aanpak.hij schreef misdelen volgens de principes van de isoritmie, maar ook misdelen die via een CF met elkaar verbonden werden John Dunstable (1380/90? - 1453) zijn stijl beantwoordt aan alle kenmerken van de contenance angloise waarbij vooral het welluidende erg in het oog springt: het gebruik van een dissonant wordt zorgvuldig uitgekiend hij schreef missen, motetten en enkele wereldlijke werken in zijn werken valt op dat zelfs bij een dominerende stem toch een vorm van gelijkwaardigheid tussen de stemmen bestaat. Leoninus versus Perotinus p. 33 + p. 35 Dit waren 2 componisten die zich manifesteerden in de periode van het onstaan van de meerstemmigheid.In de 12e eeuw zal de meerstemmigheid zich nog hoofdzakelijk 2-stemmig meerstemmig manifesteren (Leoninus). Met Perotinus wordt de stap naar 3- en 4-stemmigheid gezet, met belangrijke gevolgen: de muzikale organisatie wordt nu zo complex dat nieuwe regels inzake ritmiek, melodie en samenklank nodig zijn, een probleem dat door de mensurale notatie zal opgelost worden.Leoninus (fl. 1160 - 1201) ^wordt omschreven als de optimus organista ^schreef een magnus liber organi, met o.a. 2-stemmige organa dupla ^hij laat in responsoriale gezangen de koorsecties 1-stemmig gregoriaans, terwijl de gedeelten voor de voorzanger polyfoon gezet worden. Zo versterkt hij het contrast binnen het responsoriaal uitvoeren. Perotinus (1150/60/65? - 1200/05/20?) ^wordt omschreven als de optimus discantor (meester van de tegenstem) ^maakt verdelingen in de organa dupla van Leoninus en hanteert een schrijfwijze waarbij boven- en onderstem beweeglijker worden.^Hij breidde het 2-stemmig organum van Leoninus uit naar 3 of 4 stemmen, waardoor een strakkere organisatie van de tijd onvermijdelijk werd. ^Opvallend aan zijn stijl is de verbinding van de oude stijl met de nieuwe aanpak: de CF in de onderstem, met de lang aangehouden noten, doet denken aan Leoninus.De 2 bovenstemmen in discantstijl, met modale ritmiek, doen moderner aan. Madrigalen en ayres in Engeland p. 95 Ten tijde van de barok dringt het humanisme ook door in Engeland.Aan het begin van de 16e eeuw ontstond binnen deze context een traditie van wereldlijke vocale muziek, deels als reactie op de pendanten in Italiaanse en Franse muziek. HET MADRIGAAL: meer gericht op tekstexpressie zijn doorgaans iets lichtvoetiger dan de Italiaanse soms pastoraal van inhoud chromatiek is niet of nauwelijks aanwezig het accent ligt op het vloeiende en het elegante, niet op het dramatische de refreinen zijn vaak gebaseerd op de lettergrepen fa-la de schrijfwijze is vaak eenvoudig, homoritmisch en/of homofoon HET AYRE meer homofoon gedacht: de melodie ligt in de bovenstem kon volledig vocaal uitgevoerd worden of via een solozangstem plus instrumentale begeleiding. De luit nam daarbij een belangrijke plaats in.floreerde onder Henry VII en Henry VIII.Daarna raakte het in de verdrukking van het opkomende Italiaanse madrigaal onder Elisabeth. Rond 1600 nam de interesse voor de ayres weer toe. Masque p. 180 + p. 187 De aanduiding opera in Engeland gedurende de 17e eeuw kan een verkeerd beeld oproepen. Aanleiding daarvoor is het verbod dat voor 1660 heerste op het uitvoeren van toneelstukken in theaters. Om dat verbod te omzeilen werden veel toneelstukken aangekondigd als concert en van elementaire muziek voorzien.De masque was een aristocratische vorm van vermaak en bestond uit een vorm van gemaskerd ballet. Het vormde hoe dan ook het vertrekpunt voor datgene dat men dan nadien opera ging noemen.Muziek, dans, mime, gesproken dialogen en spektakel werden samengebracht in deze vorm, om uit te voeren als ontspanningsmuziek aan het hof.Masques dienden ook als entracte voor operas.In het begin van de 18e eeuw waren ze zeer succesvol als reactie tegen de verspreiding van de Italiaanse opera in Engeland.In de praktijk waren het vaak korte operas rond een mythologisch of pastoraal thema, met arias, recitatieven en slotkoren.Vooral Hndel schreef belangrijke masques, zoals Acis and Galatea. Meerstemmigheid en ritmische organisatie (tot ca. 1300) p. 32 11e en 12e eeuw Om de ritmische cordinatie binnen de meerstemmigheid te bevorderen gaan componisten uit de 11e en 12e eeuw hun toevlucht nemen tot 6 ritmische modi (patronen), die enigszins op versvoeten gelijken: lang kort kort lang lang kort kort kort kort lang lang lang kort kort kort Deze ritmische onderverdeling was perfect, dus drieledig Mensurale notatie: 13e eeuw Aan het einde van de 13e eeuw zal de steeds complexere ritmische organisatie een nieuwe manier van noteren afdwingen. De ritmische modi zullen niet meer voldoen om de complexiteit van bv. een motet te vatten: de noodzaak om relatieve duur vast te leggen drong zich op. Musicalischer Opfer p. 165 Dit is een voorbeeld van instrumentale muziek van J.S. Bach. Tijdens een bezoek aan het hof van Frederik de Grote van Pruisen krijgt Bach van deze vorst een thema opgelegd waarop hij ter plaatse een 3-stemmige fuga improviseert.Hij werkt thuis een 6-stemmig ricercare uit samen met nog een ander aantal contrapuntische werken en een triosonate. Notatie: evolutie vanaf het gregoriaans tot in de 10e eeuw p. 19 Aanvankelijk gebeurde het catalogiseren van het gregoriaanse repertoire via de orale traditie Vanaf de 9e eeuw drong de behoefte om de melodien ook neer te schrijven zich op. 1.de eerste notatie bestond uit tekens (neumen), meer bepaald accenten boven de woorden (stijgend /, dalend \, stijgend-dalend /\) 2.nadien volgden de diastematische neumen, een geheel van punten en lijnen, op verschillende hoogtes genoteerd boven de tekst, die aldus het muzikale gebaar aangeven. Er is nog geen sprake van ritmische notatie, noch van toonhoogte. Er waren nog geen lijnen van een notenbalk. 3.We treffen op een gegeven moment een horizontale lijn aan, roodgekleurd, die de f aangeeft en waarrond de neumen (als punten, later in de vorm van een vierkant, de zgn. kwadratische notatie) werden georganiseerd. 4.Nadien volgde een 2e lijn (vaak geel) die de hoogte van c1 aangaf. 5.Guido van Arezzo spreekt van een notenbalk met 4 lijnen, waarvan 1 voor de f, 1 voor de c1, en soms 1 voor de g1.6.Die toonhoogtes werden met die letters aangegeven, waaruit zich vervolgens de sleutels zullen ontwikkelen. Ockeghem p. 65 Behoorde tot de 2e generatie van de Vlaamse polyfonisten, leefde van 1410? -1497. Hij had contacten met Dufay en Busnois. Kenmerkend voor zijn werk is de voorkeur voor asymmetrie en een voortdurende voortstuwing, zonder rustpunten en met een versnelling naar het einde toe. Imitatie is hem nagenoeg vreemd. Wanneer een CF aanwezig is, wordt die niet zelden gewijzigd, zodat die zich niet meer duidelijk onderscheiden laat en opgaat in het stemmenweefsel.Hij schreef vooral missen (Requiem), motetten en chansons (meestal 3-stemmige rondeaux). De missen kunnen in 2 groepen ondergebracht worden: in sommige staat een compositorische uitdaging centraal, in andere richt hij zich specifiek op een bepaald stilistisch aspect waarbij het CF-principe aanwezig blijft. Oratorium p. 123 - 124 Dit is een religieus genre in de Italiaanse barok. Men ging op zoek naar een genre waarin het dramatische kon gekanaliseerd worden: het oratorium.bevatten religieuze dialogen konden niet in het theater opgevoerd worden in het oratorium, een apart deel van de kerk waar lekenorden bijeenkwamen om preken te horen en godsdienstige liederen te zingen het oratorium kon in het Latijn of in het Italiaans zijn belangrijke componist: Giacomo Carissimi kenmerkend voor het oratorium + verschil met de opera: de religieuze thematiek, de aanwezigheid van een verteller (testo), het gebruik van het koor voor dramatische, narratieve en meditatieve doeleinden.het genre was niet gebonden aan de liturgie: het kon als geestelijk concert worden geprogrammeerd en als Ersatz dienen voor de opera.Ook Alessandro Stradella was een opmerkelijke oratoriuimcomponist. Hij is bekend voor zijn Kerstcantate: Ah, ah, troppo ver. Orfeo: favola in musica p. 110 - 111 +werk van Monteverdi (1576 - 1643) uit de Italiaanse barok +opvallende, maar traditionele keuzes qua instrumentarium: strijkers zijn aanwezig in alle cruciale scnes. Cornetten, trombones en het regaal worden gebruikt om te verwijzen naar de onderwereld. +Monteverdi vergroot het kleine verhaal uit tot 2 grote delen en 5 akten, waaruit zijn ervaring in het componeren van madrigalen en kerkmuziek blijkt +de walking bass in de 4e akt behoort tot de opvallendste muzikale vondsten +de gehanteerde zangstijlen omvatten zowel de oude, virtuoze cantar passaggiato als de sobere cantar sodo en de moderne cantar daffetto. Organum: verschillende verschijningsvormen p. 31-33 In het onstaan van de meerstemmigheid zijn enkel belangrijke stappen te onderscheiden. Belangrijk hierin is de verhouding tussen 2 melodische lijnen, de vox principalis (de gregoriaanse melodie) en de vox organalis (de begeleidende stem).1e fase: parallellisme: het parallel organum De meerstemmigheid bestaat uit een ontdubbeling van een melodie (vox principalis) in een tweede, parallel lopende melodie (vox organalis) op een vaste afstand eronder.2e fase: zwevend organum: tegenbeweging Aan het einde van de 11e eeuw, begin 12e eeuw zal de 2e melodie (vox organalis) zich losrukken van het strikte parallellisme. Het vermijden van de tritonus zal de contouren van de 1e melodie parafraseren, aldus van het parallellisme afstappen en ook in tegenovergestelde beweging lopen (tegenbeweging)3e fase: melismatisch organum: de clausula De vox principalis wordt nu in de laagte gezongen (als tenor, steunstem), in langere notenwaarden, als basisstem (cantus firmus). De andere stem zal daarboven melismen zingen. Orkestsuite p. 196 Dit is een genre van de instrumentale muziek uit de barok. De Franse orkeststijl van Lully werd in Duitsland overgenomen en resulteerde in een nieuw genre, de suites voor orkest.Deze dansen (waarvan de keuze en volgorde niet vastlag) werden voorafgegaan door delen in de vorm van een Franse ouverture. Vandaar dat de suites ook wel als ouvertures bestemd werden.Het was m.a.w. een pretentieloze aaneenschakeling van dansjes. Partituren in de renaissance p. 51 - 52 Je had 2 soorten partituren: de handschriften bleven aan de orde tot de muziekdruk ontstond. Handschriften: koorboeken stemboeken KOORBOEKEN de verschillende partijen staan apart verdeeld: op de linkerpag de partij van de bovenstem bovenaan, die van de tenor onderaan, op de rechterpag de partij van de alt bovenaan, die van de bas onderaan. Een 5e stem werd op de 2 pag verdeeld.Bij missen: koorboeken redelijk groot, bij profane muziek veeleer klein STEMBOEKEN elke stem kreeg een eigen boek Muziekdruk Aan het begin van de 16e eeuw was de muziekdruk een feit. Dit impliceerde enerzijds een grotere verspreiding van muziek, maar hield anderzijds niet in dat de handschriften zomaar verdwenen. Deze evolutie viel samen met de drang en de mogelijkheid van de componist om zich meer als identiteit te profileren.In 1501 bracht Ottaviano dei Petrucci in Veneti de 1e muziekdruk uit.In Antwerpen: Susato, in Leuven: Phalse en in Parijs: Attaingant. Pitisme p. 147 + p. 184 Na de 30-jarige Oorlog kwam de lutherse muziek tot bloei, om weer stil te vallen met de dood van Bach. Binnen de lutherse kerk ontstond er - naast de orthodoxe kant die vasthield aan dogmas en ervoor pleitte alle beschikbare muzikale middelen te gebruiken om de diensten op artistiek hoog niveau te krijgen - een nieuwe stroming, het Pitisme, dat zich afkeerde van het formalisme en het artistiek verfijnde, en streefde naar meer eenvoudige muziek, als uitdrukking van persoonlijke devotie (wat soms ontaardde in overdreven emotioneel taalgebruik).Ten tijde van Buxtehude botste het pitisme op de sterke oppositie van de orthodoxe lutheranen en zou enkel ondergronds aanwezig zijn. Maar ca. 1700 zullen beide strekkingen tot een vergelijk komen.De taal van de lutherse teksten was hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend, Duits. Prima en seconda prattica p. 106 - 107 + p. 111 - 112 De invloed van het humanisme in de renaissance zal zich muzikaal uiten in een verhoogde emotionele intensiteit. Het accent zal naar de mens en diens emoties verschuiven.Een eerste basisgegeven is de toenemende aandacht voor de tekstverstaanbaarheid Een tweede is de experimenteerzucht: Gesualdo en G. Gabrieli gaan op zoek naar een verhoogde tekstexpressie in hun madrigalen en motetten.Ca. 1600 wordt het duidelijk dat er naast de bestaande traditie een werkelijk volledig nieuwe wind waait. Monteverdi zal in 1605 dat onderscheid formuleren in termen van prima prattica en seconda prattica, waarbij het eerste slaat op de poyfone traditie en het tweede op de moderne componisten, zoals hijzelf.Kenmerkend voor de seconda prattica zal zijn de absolute voorrang van de tekst op de muziek, waarbij de wetmatigheden en conventies van de muziek ondergeschikt worden aan tekstduiding. De tekst is de meester van de muziek, niet de slaaf ervan. In het Selva Morale e Spirituale komt Monteverdi tot een synthese van genres en stijlen. Querelle des bouffons p. 135 Ca. 1752 ontstaat er in Frankrijk een discussie over veranderende esthetische waarden.In de zgn. Querelle des Bouffons vindt dit conflict zijn neerslag. De Italiaanse groep muzikanten, de Bouffons, brengen de opera La Serva Padrona van Pergolesi in 1752 in de opera en voeren in de tussenspelen luchtige stukjes uit. Voor- en tegenstanders van deze uitvoering groeperen zich in de zgn. Guerre des coins in -enerzijds de coin de la Reine die de Italiaanse muziek aanhangt (met o.a. Rousseau als voorvechter) en anderzijds de coin du Roi (met madame de Pompadour), die voorstander is van de tragdie lyrique.Rousseau stelt in zijn Lettre sur la musique Franaise (1753) dat de rol van muziek essentieel is inzake emotioneel vlak, en niet louter intellectualiserend (Lully, Rameau): de hele tragdie lyrique past volgens Rousseau niet in dat concept. Rameau en Lully p. 134 - 138 Lully: 1632 - 1687 Rameau: 1683 - 1764 Bij Lully krijgt de Franse opera een duidelijk profiel, dat gedurende decennia gehandhaafd blijft.Het is pas Rameau die met die traditie zal willen breken. Sleutelwerk is Hippolyte et Aricie uit 1733.De Franse ouverture wordt bij Rameau meer dramatisch, met voorafschaduwing van wat er in het verdere verloop zal komen. De muziek is veel complexer dan bij Lully. Zijn muzikale taal is uitgebreid, manirisch, met veel woordschildering en een verfijnd gebruik van klankkleur in het orkest, alsook experimenten inzake vormgeving.Het opvallendst is zijn eigen, specifieke melodiebehandeling. Het orkest bij Rameau was uitgebreider dan dat van Lully. Toch was hun aanpak niet altijd extreem verschillend. Rameau werk, net zoals Lully, niet met grote melodische contrasten tussen recitatieven en arias. Renaissance: de band tussen muziek en religie p. 53 - 55 1.vooral missen: eenheidsmis met onderverdeling in de mis gebaseerd op de CF, de parafrasemis en de parodiemis 2.andere religieuze genres:-magnificat, hymne en psalm: sobere meerstemmigheid + alternatimprincipe -motet: religieus, maar niet noodzakelijk liturgisch 3.Duitse religieuze muziek 4.het psalter: rijmende, metrische vertalingen van het boek der Psalmen.5.De anglicaanse kerk in Engeland: ontstaan van Service en de Anthem De muziek liet zich vooral kenmerken als geestelijke muziek met eenvoudige structuren, waarbij tertsen en sexten veelal als samenklanken werden gebruikt. Een ander kenmerk is het gebruik van grote- en kleinetertstoonladders en daarnaast de kerktoonladders (modi). Renaissance: de positie van de instrumentale muziek p. 59 - 60 +Instrumentale muziek was ondergeschikt aan vocale muziek.+De improvisatorische dimensie was cruciaal. +Instrumentengroepen werden als het equivalent van de menselijke taal gezien.In de 16e eeuw, met de profanisering van het muziekleven en het groeiende aandeel van de burgerij verschenen diverse instrumenten ook in de huiskamer. Hoven en (zelfs) kerken lieten geleidelijk aan instrumenten toe. 1.Van veel bestaande vocale composities werden instrumentale transcripties gemaakt. Daarbij werden instrumenteigen versieringen toegevoegd. Hier is sprake van de kunst van de instrumentale diminutie: de lange noten van een melodie worden uitgewerkt via een lange reeks kleinere notenwaarden. Op die manier kon ook het improvisatietalent van de uitvoerder tot zijn recht komen.2.Werkelijk zelfstandige genres ontstonden ook, in het kader van het humanisme: het ricercar: aanvankelijk een improvisatie, later meer gestoeld op het imitatieprincipe sonate (>< canzona) met verschillende secties canzona: met stijlkenmerken van het Franse chanson dansen: pavane, gaillarde, allemande, volte, ronde, branle, saltarello variatiereeksen: vertrekpunten waren vaak bekende melodien. Renaissance: het lied in de Duitse / Nederlandse taal p. 58 - 59 Het Duitse lied: 1.Eerste fase: tenorlied 2e helft van de 15e eeuw liederen met bestaande, Duitse melodie (eerst in bovenstem, dan in tenor) bleef gebruikelijk tot 2e helft 16e eeuw, vaak in gemende vocaal - instrumentale uitvoering 2.Tweede fase: vrij gecomponeerd lied Lassus breekt met het CF - lied met een bundel uit 1567 sluit nu eens aan bij het Franse chanson (ritmiek), dan weer bij het madrigaal (tekstexpressie) ook Isaac is een meester in het genre 3.Geestelijk lied: koraalmotet in katholieke en protestantse context bleef het CF- lied in gebruik de uitwerking is contrapuntisch verwantschap met het motet valt erg op Het lied op Nederlandse tekst ^zijn bekend vanaf ca. 1400 ^bloeiden pas op in de 2e helft van de 16e eeuw ^uitvoeringen waren niet zelden instrumentaal ^aanvankelijk sloten ze aan bij de formes fixes ^maar aan het eind van de 15e eeuw wordt het genre uitgebreid met meer volkse items ^het betreft vaak contrapuntische bewerkingen eenstemmige melodien ^belangrijke liederen: Mijn hert altijt heeft verlanghen (Pierre de la Rue) en de volksliedbewerkingen van Obrecht, Agricola en Isaac + Souterliedekens van Clemens non Papa Renaissance: het lied in de Franse taal p. 56 Het Franse chanson 1.De formes fixes uit de 14e en 15e eeuw meerstemmige zettingen van het Franse lied bv. virelai, ballade, rondeau 2.De infiltratie van volkse melodien een veelheid van thematiek dient zich aan stukken worden toegankelijker 3.Het ontstaan van het Parijse chanson rond 1520 ontstaat een nieuw type chanson, dat door de uitgaven van Attaignant een ruime verspreiding kende. Centrale figuren: Sermisy en Janequin.Kenmerken: =een doorzichtige schrijfwijze =herhalingspatronen =een melodische bovenstem 4.De benadering van Lassus In de 2e helft van de 16e eeuw geeft deze een extra impuls aan het Parijse chanson. Hij profileerde zich op 3 manieren binnen het Franse chanson: =de Vlaamse stijl: imitatief contrapunt =de Franse (Parijse) stijl: lichter =de Italiaanse stijl: vernieuwend 5.Het Ronsardchanson aan het einde van de 16e eeuw gaanFranse componisten met herhalingsstructuren werken, een duidelijke tekstvoordracht, op teksten van Ronsard. Het chanson spirituelle Deze geestelijke chansons moeten gesitueerd worden bij de hugenoten. We treffen zowel contrafacten van bestaande profane liederen aan als nieuwe composities.Een geliefkoosd thema was Susanne un jour. Renaissance: het lied in de Italiaanse taal p. 56 - 58 1.Frottola - villota strofische liederen, vaak met een refrein leunt qua vorm aan bij het Franse virelai en de oude Italiaanse ballata eenvoud van het frottola zal componisten na verloop van tijd aanzetten tot het verlaten van het strofische, naar het doorgecomponeerde te gaan. Ook de luchtige toon en het optimistische karakter zal verlaten worden de villota: meer gepolijste vorm van de frottola, met o.a. gebruik van imitatie 2.Canti Carnascialeschi eind 15e eeuw ontstonden uit een zeer intens carnavalleven in Firenze teneur: humoristisch, satirisch en vaak grof en obsceenstructuur lijkt op die van de frottola zetting is vaak homofoon en akkoordisch 3.Laude rond 1500 dit is Italiaanse gewijde muziek in de vorm van hymnen bedoeld om door leken uitgevoerd te wordenzijn polyfoon en eenvoudig, zoals de frottola 4.Het Italiaanse madrigaal rond 1520, gelijktijdig met het Parijse chanson vertrekpunt: carnavalsliederen die binnenskamers werden uitgevoerd en daardoor een stilering ondergingen (bv. door meer hoogstaande teksten, meer complexe schemas, ) dit resulteerde in het opgeven van een strofische structuur, ten voordele van een doorgecomponeerde vorm en in het hanteren van contrapunt en imitatie woord en muziek zijn nauw op elkaar betrokken detailwerking belangrijk aanvankelijk 4-stemmig, later 5-stemmig, met afwijkingen tot 10 stemmen 5.De villanella vergelijkbaar met het madrigaal, maar lichtvoetiger driestemmig homofoon syllabische declamatie strofische opbouw melodie in bovenstem is vaak ontleend aan een bestaand 1-stemmig lied tekst is vaak in het Napolitaans dialect en niet noodzakelijk potisch de onbeantwoorde liefde wordt in veeleer dagdagelijkse bewoordingen geformuleerd Renaissance: verschillende types mis p. 53 - 54 1.Mis gebaseerd op de cantus firmus +als eenheidsbevorderend middel: een melodie die als CF doorheen de delen terugkeert (idee van de contenance angloise) +vaak is een wereldlijke melodie het vertrekpunt, maar ligt in de tenor, dus moeilijk te herkennen +een van de meest populaire was de melodie van Lhomme Arm (tot 17e E) 2.Parafrasemis +elementen van de CF worden geparafraseerd of verwerkt in andere stemmen +de 4 stemmen worden volkomen gelijkwaardig 3.Parodiemis +geen eenstemmig vertrekpunt (CF) meer, maar meerstemmig model, bv. een motet of chanson +dat wordt overgenomen en verwerkt, vermengd met eigen gecomponeerde passages +bedoeling: kwaliteiten van het origineel te evenaren en te overtreffen Ricercare p. 191 Dit is een genre in de instrumentale muziek van de barok. Het is te vergelijken met de fuga: ze beginnen beide 1-stemmig, maar bij het ricercare begint de 2e stem ook op de tonica, wat verschilt van de fuga.Het ricercare in de 17e eeuw is een relatief korte compositie voor orgel of clavecimbel, waarbij 1 thema ononderbroken imitatief wordt uitgewerkt. Ritornello p. 127 ritornello= refrein bij Vivaldi Een ritornello is een muzikale structuur die heel typisch is voor de opera seria. Het ritornello als muzikale formule is afkomstig uit de Italiaanse (Napolitaanse) volksmuziek, waar het een herhaling of een refrein betekende. In de achttiende eeuw zou het ritornello een belangrijk onderdeel worden van de zogenaamde da capo-aria. In deze aria wordt elk onderdeel (A, B en A) afgesloten met eenzelfde muzikaal tussenspel, dat men Ritornello noemde. School van Bologna p. 130 Dit is te situeren in de instrumentale muziek bij de Italiaanse barok. Bologna wordt beschouwd als de bakermat van het concerto.De eerste concerti werden geschreven in de bezetting van 2 violen en continuo, voor lokale orkesten.In de San Petronio was Maurizio Cazzati actief. Hij vermijdt virtuositeit in zijn vioolsonates. De soberheid die hij hanteert zal uitstralen op alle volgelingen van de zgn. Bolognese school voor kamermuziek.Ook Giuseppe Torelli werd in Bologna gevormd. Schtz p. 142 +leefde van 1585 - 1615 +onmisbare schakel in de evolutie van vroegbarok naar Bach: hij heeft de Italiaanse invloeden (Monteverdi: dramatische eig van de begeleide monodie) gentroduceerd in Duitsland+zijn oeuvre is quasi volledig regligieus +geen instrumentale muziek +stilistisch is zijn werk een synthese van: de Duitse protestantse muziektraditie de late Nederlandse stijl een aantal nieuwe Italiaanse technieken: het continuo-madrigaal, het concerto (met ritornello-structuur), de monodie, opera-getinte recitatieven, de stile concitato en specifieke instrumentale schrijfwijzen +het merendeel van zijn werken is in het Duits geschreven +schreef: madrigalen, mottetten, concerten (cantaten), historias, oratoriums, het Becker Psalter en enkele gelegenheidswerken +belangrijk is een nieuwe evolutie: de technische vaardigheden die worden opgelegd aan de stem, worden ook opgelegd bij de instrumenten gelijklopende melodie Situeer en licht toe: de oorsprong van de baroksuite p. 99 - 100 Dansen in de renaissance kwamen geregeld voor in combinaties. Dit zal aan de basis liggen voor de suite in de barok. Solmisatie - hexachorden p. 21 - 22 solmisatie: zingen van het blad met notennamen. hexachorden:er werd ten tijde van de gregoriaanse muziek gedacht in een systeem van hexachorden, een groep van 6 opeenvolgende noten. We onderscheiden het hexachordum naturale, durum en molle. Solosonate p. 192 Onderdeel van de instrumentale muziek ten tijde van de barok Wanneer slechts 1 solist speelt, begeleid door continuo, spreken we van een solosonate.Een belangrijke exponent in Itali is Corelli. Sonata da camera / chiesa p. 192 + p. 130 De sonate voor (kleine) ensembles betreft doorgaans een copositie voor een kleine groep (2 tot 4 instrumenten) in verschillende, contrasterende delen.Er zijn 2 types sonates voor ensembles: 1.sonata da chiesa: bevat een aaneenschakeling van delen, zonder verwijzing naar dans(ritmes) 2.sonata da camera: een suite van contrastrijke dansen.De Italiaanse sonata da camera bestaat normaal uit 4 delen: langzaam, vlug, langzaam, vlug.Het eerste deel is doorgaans een preludio. Het daaropvolgende deel kan een allemanda of corrente zijn. Het langzame deel is dan een sarabande. Weer gevolgd door een vlugge gavotta of giga In Duitsland: Muffat, Reincken, Buxtehude, In Frankrijk: Couperin en Rameau Stemmingen p. 107 Door de pythagorische komma (een imperfectie in het tonaal systeem die ervoor zorgt dat men een instrument niet zo kan stemmen dat alle kwinten rein klinken) moeten instrumenten op speciale manieren gestemd worden, zodat er welklinkende muziek gespeeld kan worden. Vanaf de 20e eeuw werd de gelijkzwevende stemming de meest belangrijke (dankzij de opkomst van de piano), hierin klinkt elke toonaard even vals. Hiervoor werden echter andere stemmingen gebruikt. Tot aan de komst van de polyfonie werd de pythagorische stemming gebruikt, gebaseerd op de opeenstapeling van reine kwarten en kwinten. Voor polyfone muziek werkte deze stemming niet goed omdat de tertsen te veel afweken van reine tertsen. De middentoonstemming werd hierdoor uitgevonden, waar men streefde naar reine grote tertsen, zodat harmonie mogelijk is. Dit zorgt er wel voor dat enkele toonaarden onbespeelbaar zijn omdat er een enorm valse kwint in voor komt. In de barok wordt gexperimenteerd met verschillende stemmingen op een klavecimbel. Zo ontstaat de welgetemperde stemming, waar elke toonaard op bespeelbaar is, maar elk een andere klankkleur heeft, doordat de tertsen telkens lichtjes anders zijn. Bachs Das Wohltemperierte Klavier is geschreven voor deze stemming. Er kon m.a.w. zowel gelijkzwevend als niet gelijkzwevend gestemd worden.Normaal als je een piano zou stemmen in 7 octaven, zou dat hetzelfde moeten uitkomen als 12 reine kwinten. Dat is dus niet het geval.In gelijkzwevende stemming, zal men dus kleinere kwinten gaan gebruiken.Niet-gelijkzwevende stemming klinkt iets stralender, iets blijer, en roept dus ook meer affecten op. Deze is wel maar beperkt tot bepaalde toonaarden, met max. 3 mollen of kruisen. Stile: concertato, rappresentativo, concitato p. 112 - 114 Al deze stijlen zijn terug te vinden in het werk van Monteverdi, in de vroege barok. Stile concertato de vocale en instrumentale schrijfwijze worden van elkaar losgekoppeld een virtuoze schrijfwijze, met een vrij gebruik van imitatie het polyfone kader wordt niet meer gevolgd: stemmen kunnen gesoleerd worden, met elkaar rechtstreeks dialogeren, ondersteund en van een fundament voorzien door de immer aanwezige BC Stile rappresentativo moet in verband gebracht worden met de begeleide monodie bij Monteverdi ontwikkelt zdeze zich tot de stile rappresentativo ofwel een (min of meer geloofwaardige) muzikale voorstelling van emoties. Dat houdt het volgende in: de emoties eigen aan 1 persoon moeten ook door 1 persoon gezongen worden, vandaar monodie de emoties moeten zo goed mogelijk waarneembaar worden gemaakt, vandaar figuraties vanuit de muziek de emoties moeten zo duidelijk mogelijk begrepen worden, vandaar de noodzaak aan verstaanbaarheid (dus de stile recitativo) Stile concitato dit is een uitvinding van Monteverdi, terwijl de 2 vorige erfenissen uit het verleden zijn muziektechnisch zal deze zich vooral uiten in ritmische figuren, toonladderfiguren, Bartk-pizzicati avant la lettre Stilus fantasticus p. 163 Stijl uitgevonden door Claudio Merulo in de 16e eeuw in Veneti. Het is een instrumentale vrije stijl gerelateerd aan de improvisatie met al dan niet een grote virtuositeit. Hij werd ingevoerd zodat componisten vrij van genrebeperkingen hun genialiteit ruimte konden geven. Het is dus de improvisatiestijl bij orgelmuziek in barok, zoals gebruikt werd bij Buxtehude. Tafelmusik p. 152 Dit is een werk van Telemann (1681 - 1767) uit de barok.geschreven in 1733 verwijst naar de gewoonte om lange concerten te organiseren, waar tijdens de pauzen gegeten werd het is dus geen achtergrondmuziek, maar eerder een muzikaal buffet Telemann bracht 3 volumes uit, naar aanleiding van de enorme vraag naar deze muziek elk volume bestaat uit een orkestsuite, een kwartet, een concerto voor 2 tot 3 solisten, een triosonate, een solosonate en een orkestfinale.er is echter geen eenheid van toonaard Telemann p. 151 - 152 Was een belangrijke componist uit de Duitse barok. Leefde van 1681 tot 1767. Hij is bekend voor zijn zeer groot opus, waarvan niet veel bewaard is gebleven. Dit groot aantal werken is te wijten aan zijn lange leven. Componeren was zijn broodwinning en dus heeft hij veel geschreven. Dit is de pragmatische link tussen werk en muziek maken.Hij maakte een synthese van de Franse, Duitse en Italiaanse stijl (gouts runis). Zijn grootste succesopera was Der Geduldige Socrates (1721) Der Getreue Music-Meister (1728 - 1729) is een bundel lessen geschreven om tegemoet te komen aan het toenemend amateurmusiceren. Qua bezetting primeert het solo-instrument, al dan niet met continuo-begeleiding. Ook is hij zeer bekend voor zijn Tafelmusik (1733) De werken voor vioolsolo verwijzen vermoedelijk naar het improviseren, met als vanzelfsprekend gevolg dat er weinig van genoteerd werd. De werken van Telemann zijn in dat opzicht bewust gemakkelijk gehouden, zodat ook de amateurmuzikant zich aan dit genre kon wijden. De duetten voor 2 violen zijn opmerkelijk door de afwezigheid van een begeleidend instrument, zeer bijzonder in die tijd. Tempus perfectum en prolatio minor p. 44 Doordat de gregoriaanse muziek ritmisch steeds complexer werd had men nood aan het verder verfijnen van de muzieknotatie. Men ging zijn toevlucht nemen tot het Franse systeem, dat vertrok van de principes van Franco van Keulen en volgende onderverdelingen inhield: de modus (verdeling van de grootste notenwaarde, de longa): perfect - imperfect de tempus (verdeling van de brevis notenwaarde): perfect - imperfect de prolatio (verdeling van de kleine notenwaarde, de semibrevis): perfect (major) - imperfect (minor) (waarbij perfect verwijst naar drieledig en imperfect naar tweeledig) Deze werden gecombineerd in 4 mogelijkheden: tempus perfectum + prolatio major9/8 maat tempus imperfectum + prolatio major6/8 maat tempus perfectum + prolatio minor3/4 maat tempus imperfectum + prolatio minor2/4 maat Tragdie lyrique p. 133 Deze term is te situeren in de barok in Frankrijk bij de evolutie van de opera. De term tragdie en musiqueof ook tragdie lyrique verwijst naar een theatraal gebeuren dat bestaat uit een ouverture, een proloog en 5 acten, met minstens 1 ballet. Deze gedaante komt het dichtst bij wat men onder opera verstaat. Trecento p. 37 De aanduiding Trecento verwijst naar de Ars Nova in Itali, onder invloed van Frankrijk tot stand gekomen, eerst door de troubadours aan de hoven van Noord-Itali (13e eeuw), daarna door de verspreiding van de muziektheorie en mensurale notatie (14e eeuw).De Italiaanse componisten richten zich op welluidendheid en een opvallende melodie in de bovenstem. Belangrijke genres zijn de madrigalen, de caccia en de ballata. Triosonate p. 192 De triosonate in de instrumentale muziek bij de barok bestaat uit 2 solo-instrumenten met BC.Soms kon dit aantal oplopen tot 4 (BC: clavecimbel + viola da gamba), maar het aantal solisten was beperkt tot 2. (terwijl dit in de gewone sonate minstens 2 is) Tropen: verschillende typen + belangrijkste gevolg p. 16 - 17 Wanneer de melismen te omvangrijk zijn (bv. op Amen) zal men nieuwe woorden bedenken als geheugensteuntje voor het onthouden van het melisme. Dit toevoegen van een nieuw element heet troperen en is een Frankische invloed binnen het gregoriaans.Aan de eigenlijke gregoriaanse melodie kunnen ook melodische tropen worden toegevoegd: volledig nieuwe passages die als bijkomend element fungeren, vaak aan het begin of het eind. Aan het begin kan dit in dialoog gebeuren. Dit is de kiem voor het liturgisch drama.+ sequentia: een genre dat in de latere periode van het gregoriaans ontstaat. Hierbij wordt aan de laatste lettergeep van een alleluia-melisme een tekst toegevoegd. De structuur is vaak paarsgewijs met een dialoogkarakter. In de 12e eeuw kwam er een reactie tegen deze tekstuele (wereldlijkse, volkse) uitwassen en wilde men terug naar een Romeinse traditie. Met het concilie van Trente (1545 - 1563) werden de ongeveer 5000 sequentia teruggebracht tot 5. Variatievormen p. 193 Dit is een genre in de instrumentale muziek van de barok. Hieronder vallen: partita (aaneenschakeling van variaties), passacaglia (met de melodie in de bas), chaconne (akkoordschema van 4/8 maten dat herhaald wordt), koraalpartita, koraalvoorspel en koraalfantasie.Enkele kenmerken zijn: =een melodie die herhaald wordt (de CF variatie) =een melodie kan doorheen de variaties gewijzigd worden =de bas is de leidraad, de melodie verandert (bv. de romanesca) Vergelijk kernachtig Troubadours - Trouvres - Minnesnger p. 25 TROUBADOURS gesitueerd in Aquitani 11e - 12e eeuw taal: langue doc invloed naar noorden (Frankrijk), zuiden (Spanje) en het oosten (Duitsland) komen uit verschillende sociale klassen leggen zich toe op het trobar: het zingen van profane pozie, in de vorm van hoofse lyriek. aandacht gaat zowel naar hoogstaande tekst als naar eenstemmige melodie hanteren doorgaans een melismatische stijl en het principe van doorcompositie nog geen 400 liederen bewaardTROUVERES ten noorden van de Loire einde 12e eeuw - begin 13e eeuw taal: langue dol (dialect dat later het moderne Frans zal voortbrengen) eerst: duidelijke verwantschap met troubadours na verloop van tijd (ca. 1300) duidelijke invloed van Parijs (Notre Dame) maken gebruik van meer eenvoudige melodische, repetitieve (refrein)structuren af en toe is er sprake van meerstemmigheid ca. 1420 liederen bewaard, verzameld in chansonniers MINNESANGER Duitsland tussen ca. 1150 (imitatie troubadours) - midden 15e eeuw midden 15e eeuw: sprake van Meistersinger, die zich in gilden organiseren. Virginalisten p. 95 In de 16e en het begin van de 17e eeuw was het virginaal in Vlaanderen, Itali en Engeland erg in zwang. Het virginaal is een aan het klavecimbel verwant toetsinstrument met 1 klavier.In Engeland zijn tal van composities bewaard voor virginaal in handschriften en publicaties. Belangrijke componisten: William Byrd, John Bull en William Gibbons Vox organalis - vox principalis p. 31 Sleutelbegrip in het ontstaan van de meerstemmigheid is de verhouding tussen 2 melodische lijnen, de vox principalis (de gregoriaanse melodie) en de vox organalis (de begeleidende stem). Deze eerste verschijningsvormen van meerstemmigheid worden bestempeld met de term organum. Willaert p. 76 - 78 Willaert leefde van 1490? tot 1562. Hij behoorde tot de 4e generatie van de Vlaamse polyfonisten.Stilistisch streeft hij naar een grotere tekstverstaanbaarheid, waarbij woord en muziek nauw op elkaar betrokken worden.Daarnaast valt ook op hoe hij in sommige gevallen cadenzen vermijdt, als stijlmiddel.Zijn werk bestaat ambtshalve niet alleen uit missen, maar ook uit psalmen en hymnen voor vespers, motetten, madrigalen, villanellas en chansons.1.psalmen: dubbelkorige psalmen, bv. Lauda Jerusalem 2.motetten: verbinding van traditie (CF, ostinato, canon, ) met vernieuwingen (meer syllabische zetting, homofone declamatie, ) dit zal de Venetiaanse stijl genoemd worden 3.madrigalen: vaak met teksten van Petrarca 4.villanella: volkse teksten en vaak in het dialect. compositorisch: akkoordische schrijfwijze met een dominerende melodische bovenstem 5.chanson: Franse chansons


Recommended