Transcript

LEVENSPROBLEMEN Alfed Adler Uitgave Bijleveld Utrecht 1937Het boek Levensproblemen is ontstaan uit een stenografisch verslag van een serie voordrachten en discussies die Adler vlak voor zijn dood tijdens een vakantiecursus in Zweden heeft gehouden. De heer Ronge vertaalde ze en stelde het boek samen. Er is, voor zover mij bekend, maar n druk van verschenen. Ik heb de oude spelling zoveel mogelijk vervangen om de leesbaarheid te vergroten. (Adrie van der Horst)

INHOUD. Voorbericht van de Vertaler Hoofdstuk. I. Voorbereiding is alles. Het streven moet zich richten op eeuwigheidswaarde. Ieder mens kan alles. (Blz. 8) II. Leven is het overwinnen van tegenstand. Erfelijkheid en milieu zijn bouwstenen. (Blz. 15) III. Het kind zoekt een succesmogelijkheid. De opvoeder moet hem deze verschaffen. Het kind zoekt soms in een verkeerde richting. Discussie: Bedwateren. Grootspraak. Masturbatie. (Blz.19) IV. Het kind moet zich in het leven vriendelijk uitgenodigd voelen. Moederliefde. Armoede. Ziekten en lichaamsgebreken. (Blz. 28) V. Gevaarlijke punten in de loop van de ontwikkeling. Geboorte van een jonger kind. Ziekte. School. Discussie: Het onbewuste. jeugdherinneringen. Linkshandigheid. Stotteren. Schuld van de opvoeding. Verantwoordelijkheid. Beloning en straf. Onanie. (Blz. 32) VI. School. Intelligentie en training. Cijfers. Zittenblijven. Ontmoediging op school. Discussie: Stotteren. Hoofdpijn. Masturbatie. Opleiding tot psycholoog. Technische wenken. (Blz. 43) VII. Vervolg School. Verandering van onderwijzer.Verering voor onderwijzers. Schoolwisseling. Begaafdheid, karakter en training. Seksuele voorlichting. Ongelijke waardering van de geslachten. (Blz. 49) VIII. Profylaxe. Deugdelijk erfgoed op zichzelf geen waarborg. Puberteitsmoeilijkheden. Schadelijke factoren in de samenleving. Discussie: Hersenziekte. Stotteren. Tabaksgebruik. Schoolrapporten en examens. Drankzucht. Nervositeit. (Blz. 53) IX. Over de neurose. Het begrip neurose. Prikkelbaarheid. Ja ... maar Verkeerde mening. Ontmoediging. Krankzinnigheid. Schizofrenie. Melancholie. Manie. De mogelijkheid tot genezing van zielsziekten. Discussie: Strenge vader, toegevende moeder. Hoe verwenning te vermijden. Slikbezwaren. Activiteit en neurose. Pessimisme. 1Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

(Blz. 3)

Minderwaardigheidscomplex.

(Blz. 58)

X. Over misdadigheid. Prostitutie Discussie: Moedeloosheid. Angst. Seksuele losbandigheid. Huilerig en driftig. Domheid. (Blz. 70) XI. Over drankzucht. Andere verslaafdheden. Opium. Cocane.Discussie: Aangenomen kinderen. Altrusme. Menstruatie. (Blz. 78) XII. Over Perversiteiten. Fetisjisme. Masturbatie,.Sadisme. Masochisme. Homoseksualiteit. Impotentie.Discussie: Het kind in de rij van de andere kinderen. Dromen. Duur van een behandeling. Gewetenswroeging. Vergeetachtigheid. Verwenning. (Blz. 84) XIII. Liefde en Huwelijk Discussie: Gemeenschapsgevoel. Godsdienst. Weetgierigheid en seksualiteit. Ouders en kinderen. (Blz. 92) XIV. Massapsychologie Discussie: Geval van Freud in het licht van de Individualpsychologie. Het probleem van de sterilisatie. (Blz. 98) XV. Over de zin van het leven Discussie: Suggestie in de opvoeding. Geneesbaarheid van de Schizofrenie. Wilszwakte. Intelligentietests. (Blz. 103) XVI. Over psychoanalyse en Individualpsychologie. Causaliteit. Trauma. Lustprincipe. Finaliteit. Evolutie. Het Onbewuste. Overdracht. (Blz. 108)

2Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

VOORBERICHT VAN DE VERTALER. Tijdens de voorbereiding van deze uitgave bereikte ons het bericht van de dood van Alfred Adler (geb. 1870). Kort te voren was hij gedurende een aantal weken in ons land geweest en had er een lange reeks voordrachten gehouden. Daarbij was duidelijk gebleken, hoe men hem hoe langer hoe beter leerde begrijpen en waarderen. Hij was gedurende dit bezoek even vol werklust en geestdrift als altijd, onvermoeibaar. Dit plotselinge einde had wel niemand verwacht. Van Holland had hij zich voor een tournee naar Engeland en Schotland begeven. Nog aan het begin van deze voordrachtenreeks is hij op 28 Mei 1937 te Aberdeen in Schotland, waar hij een cursus aan de universiteit gaf, plotseling op straat overleden. Adler is dus in t harnas gestorven, weggerukt uit een leven, gewijd aan het welzijn van de menselijke samenleving. Steeds was hij er van vervuld anderen te helpen, zieken te genezen, gezonden voor te lichten. Ook al heeft hij de door hem ontdekte waarheden en samenhangen alom weten te verbreiden en ingang te doen vinden, toch laat hij door zijn bijzondere persoonlijke eigenschappen een door niemand te vervullen plaats achter. Als propagandist van zijn leer is hij niet te evenaren. Deze leer, hoe eenvoudig zij ook schijnt, is in werkelijkheid moeilijk te vatten en nog moeilijker te hanteren. Adler was zowel in de theorie als in de toepassing van zijn leer een onovertroffen meester en dit meesterschap kwam in zijn voordrachten telkens tot uiting. Een van zijn leerlingen (Ferd. Birnbaum) heeft daarover gezegd: Wenn Adler vor uns auf dem Katheder spricht, so gibt es ein paar kluge Worte ber allgemeine Dinge und dann formt er das Schicksal eines Mensen so plastisch vor uns, dasz wir verwundert umblicken, als hrten wir diesen Mensen hinter uns atmen. ja, wir blicken verstohlen in uns selbst hinein und gestehen uns verschwiegen: Dies und jenes knnte sich auch in uns begeben haben. Ook wanneer Adler de hem gedurende een discussie gestelde vragen beantwoordde, moest men hem dikwijls bewonderen. Hoe wist hij uit de nuances van een korte vraag de psyche van de steller te ontdekken, hoe gaven zijn antwoorden gewoonlijk, behalve van grote ervaring en mensenkennis, tevens blijk van diepe wijsheid en praktisch inzicht. Daarom was Adler eigenlijk altijd nieuw, en dit juist voor hen, die hem veel gehoord hadden. Hij deed zijn toehoorders de Individualpsychologie telkens weer opnieuw ontdekken. Trouwens zijn gehele persoonlijkheid oefende een grote bekoring uit, zodat hij zich overal talloze trouwe vrienden heeft verworven. Deze bekoring dankte hij o.a. aan zijn grote en oprechte eenvoud, vooral echter aan zijn standvastig idealisme. Door dit laatste wist hij anderen te bezielen en hun een taak te wijzen. Het boek, dat de lezer hier in vertaling wordt aangeboden, is ontstaan uit het stenografische verslag van een serie voordrachten en de daarbij aansluitende discussies, zoals door Adler tijdens een vakantiecursus in Zweden werd gehouden. Het is nog aangevuld met een hoofdstuk over het seksuele vraagstuk, waarvan de vertaler het Engelse manuscript n dag vr het overlijden van de schrijver ontving. Waarschijnlijk zal dit boek, dat nog in geen andere taal verschenen is, de vrienden van Adler welkom zijn, want ook al is zonder twijfel veel van de eigen stijl door de vertaling verloren gegaan, toch treft men er de leermeester a.h.w. in levenden lijve in aan. Hij onthult hier zijn geest en de techniek, waarmede hij de hem gestelde vragen aanvatte, in menig opzicht wellicht duidelijker, in ieder geval anders, dan in zijn direct voor de pers geschreven werken. Iets van het persoonlijke contact is er in behouden gebleven. Bovendien laat hij zich hier en daar over bepaalde vraagstukken, bijv. dat van de psychosen, uitvoeriger en stelliger uit, dan in zijn andere werken. Om deze redenen behoort dit boek waarschijnlijk tot zijn meest aantrekkelijke geschriften. 3Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

Adler was een meester in de kunst van het raden. Gaf men hem een ziektegeschiedenis ter bespreking, dan bleef hij telkens bij schijnbaar onbetekenende mededelingen stilstaan en trok daaruit de meest onverwachte en verstrekkende conclusies. Deze op het eerste gezicht voorbarig lijkende gevolgtrekkingen werden dan doorgaans door hetgeen in de ziektegeschiedenis volgde op een verrassende manier bevestigd. Dit alles verried een meer dan gewoon intutief vermogen en een geheel eigen kunstvaardigheid. Toch is deze kunst ook in zekere mate leerbaar, mits men zich op deze intutie weet in te stellen en er zich op durft te verlaten. Zowel in de technische wenken, die men in dit boek verstrooid aantreft, als in de erin aangehaalde voorbeelden, vindt men de sporen terug, zowel van Adlers intutieve mensenkennis, als van zijn kunst om met mensen om te gaan. Dit alles is voor belangstellenden in de Individualpsychologie van groot belang. Want juist op het gebied van de toepassing liggen zowel de waarde als de grootste moeilijkheden van deze methode. Indien ergens, dan zijn hier kennen en kunnen onverbreekbaar aan elkaar gebonden en zonder elkander ondenkbaar. De psychologie van Adler veronderstelt bij de beoefenaar een sterke zin voor hetgeen men het dynamische pleegt te noemen. Zij verdraagt bijna geen aangeleerde theorie of regel, want verstart dan licht tot een dode formule. Daarentegen is onze traditionele wereld- en mensbeschouwing krachtens het achter ons liggende wetenschappelijke tijdperk in hoofdzaak statisch. Wij zijn allen nog min of meer in deze beschouwingswijze opgegroeid, die, zij het ook meestal onbewust, in ons allen en zelfs in onze taal voortleeft. Ziel en karakter worden om die reden gewoonlijk niet als beweging, doch als vorm gezien. De oplossing van deze vorm in beweging is juist de verrassing, die Adler ons gebracht heeft. In plaats van de vorm, ziet hij vorming, d.i. hoe de persoon bezig is, de intentie heeft, om aan zijn wereld en aan zichzelf vorm te geven. Deze verandering in de aard van de waarneming vraagt echter van de waarnemer een sterke omstelling zowel van zijn aanschouwing - als van zijn denkwijze. Slechts weinig mensen vermoeden hoeveel onbewuste theorie, hoeveel vooropgezette meningen reeds in hun schijnbaar directe en onbevooroordeelde waarnemingen aanwezig zijn. De noodzakelijke omstelling wordt daardoor sterk belemmerd. Adler beschikte over een bijzonder vermogen om deze belemmeringen op te heffen en ook aan anderen beweging in plaats van vorm te doen zien. Ook de reeds ingewijden wist hij daardoor dikwijls nog verrassingen te bezorgen. Het dynamische van het levende gebeuren is bij Adler geen functie van de delen, maar van het geheel, vertegenwoordigd door het Ik, dat het centrum en de eenheid bewerkende factor van de persoon is. Dit dynamische is geen vanzelfsprekend begrip in de wetenschap. De geschiedenis van de biologie is doortrokken van de strijd tussen vitalisme en mechanisme, d.w.z. van het probleem, of men voor de verklaring van de gebeurtenissen in het levende organisme bijzondere begrippen nodig heeft, of dat men met de voor de dode natuur geldende denkbeelden kan volstaan. De oorspronkelijke en primitieve wereldbeschouwing van de mens is animistisch. Er wordt een albezieling aangenomen. Bomen, bergen, rivieren en stenen, zij herbergen allen geesten en worden in zekeren zin als personen gedacht. Eigenlijk worden door de primitieven mens en bij primitieve volken alle oorzaken verpersoonlijkt, dat wil zeggen: al wat gebeurt, wordt aan de werking van persoonlijke machten en wilskracht toegeschreven. Ook het jonge kind van onze tijd schept zich nog in het begin van zijn leven deze animistische voorstellingen. Hij projecteert zijn eigen belevingen zonder meer in de dingen om zich heen. Deze animistische of vitalistische voorstellingen en begrippen heeft de wetenschap pas na een lange strijd uit ons voorstellingsbeeld van de dode werkelijkheid weten te verdringen. Als resultaat is een natuurwetenschap ontstaan, die geheel met persoonlijke categorien heeft afgedaan. Men ging echter nog een stap verder en verbande, onder aanvoering van Descartes (geb. 1596), die het levende wezen als een machine beschouwde, de vitale begrippen althans 4Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

in principe ook uit de organische wereld. Ook de ontwikkeling trachtte Roux (geb. 1855) mechanistisch te verklaren. Het valt niet te ontkennen, dat deze natuurwetenschappelijke biologie, die zich dus ten doel stelde het leven uitsluitend met behulp van de onpersoonlijke categorien van natuur- en scheikunde te verklaren, buitengewoon waardevolle bijdragen voor onze kennis heeft geleverd. Zij slaagde erin te bewijzen, dat deze categorien onverminderd ook voor het levende organisme geldig zijn. Hoe hoopvol echter ook begonnen, heeft zij ten slotte niet geheel kunnen bevredigen. Meer en meer bleek de voorstelling onmogelijk, dat het levende langs zuiver chemische of fysische weg uit het dode zou ontstaan zijn. Men keerde daarom willens of onwillens terug tot de oude overtuiging: Omne vivum ex vivo. (alle leven ontstaat uit leven). Krachtens deze uitspraak verklaarde het wederopgestane vitalisme, dat de biologie het niet zonder eigen, vitale categorien kon stellen en voerde het aan Aristoteles ontleende begrip entelechie weer in. Daaronder verstaat men een aan het levende organisme eigen vermogen om regelend en besturend in te grijpen in het natuurlijke gebeuren; tevens om de samenwerking van de delen en daarmede de eenheid van het organisme te bewerkstelligen en in stand te houden. In de psychologie, welke uit de aard van de zaak met geheel eigen denkbeelden werkt, ontstond op analoge manier naast de (quasi-) natuurwetenschappelijke zielkunde een andere, die men psychovitalistisch zou kunnen noemen. Deze bedient zich, behalve van andere specifiek psychologische voorstellingen, zoals bijv. herinnering, bewustzijn, lust, onlust , en daarmee van waardebesef, ten slotte van de categorie van de doelmatigheid of finaliteit. In het algemeen kan men zeggen, dat het vitalisme aan het individu een eigen autonome activiteit toekent en daarom spreekt van een scheppende vormgeving, waarbij de vorm hoogstens als een, als stilstaand gedacht, doorgangspunt zou te beschouwen zijn. Wij zijn hier dus weer bij de oude persoonlijke categorien van het animisme aangeland, echter met dien verstande, dat men niet meer meent, dat deze alles verklaren. Men dient integendeel bovendien rekening te houden met de gebondenheid, ook van de levensprocessen, aan de in de natuur heersende causale wetten. Der Geist ist keine Kraft, sondern er ordnet Krfte. Daarom de naam neovitalisme. De psychologie van Adler, waarvan de schepper zelf gaarne erkende, dat zij nicht vom Himmel gefallen was, maar wortelde in de heersende denkstromingen, sluit zich bij deze neovitalistische opvattingen aan. Adler neemt het, zoals hij zelf zegt, op voor het vergeten kind, dat in de zuiver natuurwetenschappelijke psychologie maar al te dikwijls over het hoofd wordt gezien. Hij pleit dus m.a.w. voor de autonomie van het Ik, van de persoonlijkheid. Met dit Ik schept hij een begrip, dat verwant is aan het entelechiebegrip van zijn tijdgenoot Driesch (geb. 1867) aan wiens beschouwingen de naam neovitalisme het sterkst verbonden is. Terwijl de entelechie evenwel geacht wordt meer de regeling van de betrekking tussen de delen van het organisme onderling te verzorgen, is aan het Ik meer de verzorging van de betrekking tussen organisme en milieu toevertrouwd. Psychologie kan men dan ook wel de wetenschap van de menselijke betrekkingen noemen. In het huidige wetenschappelijk tijdsbestek zijn de neovitalistische opvattingen bezig de plaats van de materialistische of naturalistische theorien in te nemen. Zij zijn dus waarschijnlijk bestemd om vervolgens ook in het dagelijks denken en doen door te dringen. Dit is van groot gewicht zowel voor de toekomstige behandeling van misdadigers en geesteszieken als voor de opvoeding van het jonge geslacht en de gedragswijze van de volwassenen. Vrijheid en autonomie herkrijgen hun plaats in de wetenschap. Geen gepreformeerde vorm geeft meer het kenmerk aan de persoonlijkheid, maar zijn zelfstandig scheppend en vormgevend vermogen. De rol van de erfelijkheidswetten wordt een geheel andere, want het scheppende vermogen van het individu is door erfgoed noch milieu 5Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

gebonden aan n vooraf bepaalde oplossing van de vraag welken vorm het aan zijn relatie tot de buitenwereld zal trachten te geven. De bekende uitspraak van Adler: Alles kan ook anders zijn is een optimistisch geluid vergeleken bij dat, gehoord in de bekende rectorale rede van prof. Stomps, waarin zo scherp en duidelijk het standpunt wordt geformuleerd van hen, die zich op de werking van de erfelijkheidswetten hebben blindgestaard. Uit het feit, dat zulk een rede door een gezaghebbend man uitgesproken kon worden, blijkt tevens, dat de vitalistische gedachtegang soms nog fel wordt bestreden. Er schuilt dan ook een gevaar in het te eenzijdig en voorbarig te hulp roepen van een finale, autonome factor ter verklaring van de levensprocessen. Men dreigt daardoor weer tot de primitieve animistische denkwijze terug te keren, welke het kind doet spreken van: stoute tafel, wanneer het zijn hoofd heeft gestoten. Naast de finale, dient steeds de causale verklaring te staan. Door een zo ver mogelijk voortgezette analyse moeten wij ons over de voorwaarden, welke voor de tot stand gebrachte synthese de mogelijkheid schiepen, zo goed mogelijk rekenschap geven. Een te eenzijdige analyse, zonder een zo juist mogelijke en voor het betreffende onderwerp passende samenvattende idee, brengt echter evengoed gevaar mee. Hiertoe behoort het zinloos verzamelen van feiten en cijfers, of het voortbouwen op gevolgtrekkingen, die slechts schijnbaar door de feiten gestaafd worden. In de psychologie en in de zelfkennis werken dergelijke vooropgezette meningen bijzonder misleidend, omdat de mens nu eenmaal, meer dan men gewoon is te veronderstellen, de neiging heeft de gevolgen te laten volgen. Ik ben een dronkaard, want mijn vader en mijn grootvader waren dronkaards. Johannes Pfeiffer wijst in zijn werkje: Existenzphilosophie op de geborneerdheid zowel van het mechanisme of naturalisme als van het daartegenover te plaatsen finalisme of idealisme. Het door hem met de term realisme gekenschetste filosofische stelsel van Heidegger (geb. 1889) houdt daarentegen met beide principes rekening. De donkere grond van het menselijk bestaan is de geworpenheid, doch: der Mens is nicht einfach da, sondern verhlt sich zu seinem Da, Sein dasein ist ihm nicht gegeben, sondern aufgegeben. Het werkelijke zijn van de mens is het bezig zijn aan deze taak, is een uitgespannen - zijn tussen Faktizitt of geworpenheid en Idealitt of ontwerp. Ik meen, dat de aan de Individualpsychologie ten grondslag gelegde mensbeschouwing moeilijk juister en kernachtiger kan worden weergegeven. Adlers uitgangspunt bij de bouw van zijn psychologisch systeem is de orgaanminderwaardigheid geweest, waarvan de compensatie als een scheppende daad, dus als een ontwerp werd gekenschetst. (Met dit denkbeeld heeft hij tevens aan de constitutieleer een plaats in de psychologie gegeven en een brug aangewezen, die het lichamelijke en het geestelijke verbindt.) Een ander uitgangspunt was de positie van het kind in kosmos en samenleving. Constitutie en milieu vormen tezamen de feitelijke gegevens, waarover het kind beschikt; zij beduiden zijn geworpenheid. Niet op deze geworpenheid alleen komt het echter aan, veel belangrijker is het, wat het met deze gegevens doet, hoe het er zich tegenover verhoudt, dus hoe zijn ontwerp is. Het is duidelijk, dat wij hier een mensbeschouwing voor ons hebben, die voor behandeling en opvoeding goede aanknopingspunten biedt. Voor arts en pedagoog is dit ontwerp, door Adler levensplan genoemd, het bewegelijke en dus alleen in aanmerking komende punt. In de Individualpsychologie wordt het dan ook als het eigenlijk psychische beschouwd, terwijl hetgeen als erfgoed werd mee gebracht, benevens het daaruit reeds gevormde, tot de geworpenheid wordt gerekend. De psyche is dus het vormende of vormgevende beginsel, dynamisch, het organische is het gevormde, statisch. Het laatste kan met behulp van begrippen als reflex of instinct beschreven worden. Adler is van deze dynamische psychologie stellig de voornaamste pionier geweest en hij zal dit ook na zijn dood voorlopig nog blijven. Dit neemt niet weg, dat deze opvattingen in latere 6Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

tijd ook bij andere vooraanstaande onderzoekers, zoals Piaget, het echtpaar Bhler, Kretschmer e.a. een steeds belangrijker plaats gaan innemen. Hij begroette het altijd met blijdschap, wanneer anderen van zijn inzicht gebruik bleken te maken, onverschillig of zijn naam daarbij wel of niet werd genoemd: Ein jeder soll sich von der Individualpsychologie bedienen, mag nehmen was er braucht! In het voorafgaande is een poging gedaan om aan het werk van Adler een algemene achtergrond te geven. Zijn Individualpsychologie zou men een neovitalistische, een realistische psychologie kunnen noemen. Enerzijds houdt zij rekening met de geworpenheid van het individu, welke gegeven is in de feitelijkheid van zijn organisch erfgoed, zijn toevallig milieu en de algemeen geldende natuurwetten. Daardoor wortelt zij in de natuurwetenschappen. Anderzijds betreedt zij echter het gebied van de geesteswetenschap, omdat zij ook en vooral het oog vestigt op de finale, vormgevende factor, op de scheppende idee. Het ontwerp is het levensplan of beter gezegd het (levens-) plan hebben (in welke uitdrukking dan het streven, de dynamische spanning, tot uiting komt). Het spreekt vanzelf, dat zulk een realistische psychologie een ander soort analyse, een andere keuze, rangschikking en verklaring van de feiten vraagt dan de naturalistische psychologie. Voor de Individualpsychologie behoren de psychische feiten niet tot de geworpenheid, maar tot het ontwerp. Zij worden dus door de causale factoren niet in volstrekte zin gedetermineerd. Het ontwerp van heden wordt echter tot de geworpenheid van morgen. De mens wordt dus door zijn ontwerp gedetermineerd. Het begrip ontwikkeling wordt niet mechanisch en dus passief bedoeld, de ontwikkeling is niet op een reeds in het erfgoed gegeven eindvorm gericht, maar als een actief, intelligent zich ontwikkelen krachtens de autonome zelfwerkzaamheid van het individu, dat streeft naar een subjectief hoger geschatte eindvorm. Op de vraag: Faut 11 faire sa vie au lieu de la subir? wordt hier dus een optimistisch antwoord gegeven. Utrecht, juli 1937.

7Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

HOOFDSTUK I. INLEIDING, VOORBEREIDING IS ALLES, HET STREVEN MOET ZICH RICHTEN OP EEUWIGHEIDSWAARDE, IEDER MENS KAN ALLES. Als inleiding tot onzen gemeenschappelijke arbeid wil ik u een geschiedenis vertellen uit het werk van een Chinese schrijver, die omstreeks drie duizend jaar geleden leefde. Slechts weinig mensen schijnen de les, welke deze geschiedenis bevat, in praktijk te brengen. Ik zelf doe mijn best het te doen en ook u kan het van nut zijn bij het overdenken van hetgeen in dit boek wordt uiteengezet. Een houtsnijder schiep eens een heerlijk beeld, dat als een waarachtig kunstwerk door iedereen ten zeerste werd bewonderd. Ook zijn vorst, prins Li, was vol lof en vroeg hem naar het geheim van zijn kunst. De beeldhouwer antwoordde: Hoe zou ik, eenvoudig man en uw knecht, voor u een geheim kunnen hebben? Ik bezit geen geheim, noch is mijn kunst iets bijzonders. Ik wil u echter vertellen, hoe mijn werk is ontstaan. Toen ik mij had voorgenomen een beeld te snijden, bemerkte ik, dat er te veel ijdelheid en hoogmoed in mij waren. Ik werkte dus twee dagen om mij van deze zonden te bevrijden, en meende toen zuiver te zijn. Maar nu ontdekte ik, dat ik door naijver op een beroepsgenoot gedreven werd. Ik werkte weer twee dagen en overwon mijn naijver. Daarop bespeurde ik, dat ik te veel naar uw lof verlangde. Het kostte mij weer twee dagen om dit verlangen te doen verdwijnen. Ten slotte echter bemerkte ik, dat ik er aan dacht hoeveel geld ik voor het beeld zou krijgen. Ditmaal had ik vier dagen nodig, doch eindelijk voelde ik mij vrij en sterk. Ik ging naar het bos en toen ik een dennenboom zag, van welke ik voelde, dat hij en ik bij elkaar pasten, kapte ik hem om, bracht hem naar mijn huis en toog aan het werk. Men zou deze geschiedenis aldus kunnen samenvatten, dat ieder, die een belangrijk werk onderneemt, zichzelf dient te vergeten. Nu kunnen wij natuurlijk niet iedere dag en ieder uur van ons leven ons erop bezinnen in welke geesteshouding wij een werk of een handeling verrichten en wat de diepste zin van onze werkzaamheid is. Ons, pedagogen en psychologen, moet echter althans van tijd tot tijd deze zin bewust zijn. Want tenslotte is ons werk een soort uitbroeden, waarbij wij ons mengen in het werk van de natuur, dus in het worden, het tot leven komen van de toekomst. De mensheid zou nooit aan opvoeding gedacht hebben, wanneer de onafwendbare noodzakelijkheid niet had bestaan de volgende generatie op het leven voor te bereiden. Wij kunnen er niet mee volstaan het kind voor het heden op te voeden, maar moeten ons als richtsnoer de vraag stellen: Hoe zal het kind zich later in het leven het best kunnen staande houden? Later wil in dit geval zeggen: in een toekomst, waarvan wij weinig weten, maar ons toch terwille van onze kinderen een voorstelling moeten maken en die wij tevens zelf zullen moeten scheppen. Wij behoren ons een beeld van de toekomstige mens te maken, zoals wij hem wensen; natuurlijk niet om aan onze egostische verlangens tegemoet te komen, maar om onze nakomelingen zo goed mogelijk de aanpassing aan hun tijd en hun taak mogelijk te maken. Ik wil u een sterk voorbeeld van de gevolgen van een onvoldoende voorbereiding voor het leven vertellen. In een kleine stad in Noord Amerika, die zich snel uitbreidde, leefde een vrome sekte, welke zich niet met de andere inwoners vermengde, maar als op een eiland woonde en haar kinderen uitsluitend in de regels van het eigen geloof opvoedde. In de eerste generatie bracht deze sekte geen enkele misdadiger voort. In de tweede generatie kwamen reeds opvallend veel jonge misdadigers voor, terwijl het in de derde generatie letterlijk van boosdoeners wemelde. juristen en filantropen braken zich over dit verschijnsel het hoofd. De verklaring is echter gemakkelijk te geven, indien men deze mensen slechts niet gesoleerd beschouwt. Reeds in de tweede generatie kwamen de kinderen van deze sekte in aanraking met andere inwoners van de stad. Zij bezochten de school, moesten handel drijven, een beroep 8Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

uitoefenen etc. Door hun kloosterachtige opvoeding waren zij voor deze taak niet voorbereid. Wanneer men echter voor zijn taak niet is voorbereid, schiet men te kort. Voorbereiding is alles! Zij is de kern van iedere opvoeding en van iedere behandeling van zielszieken. In de meeste gevallen ontstaan de misslagen omdat de kinderen niet op een leven van samenwerking berekend zijn. Zij voelen dan, dat zij tekortschieten, worden ongelukkig en eindigen met drankzucht, krankzinnigheid, misdaad of zelfmoord. Uit die kinderen daarentegen, die met anderen samengaan, met anderen samenwerken en die zich thuis voelen in een leven, dat aan de voorbereiding van de toekomst gewijd is, groeien gelukkige mensen. De opvoeder moet niet alleen de persoonlijkheid van zijn pupillen, maar tevens de problemen van de buitenwereld begrijpen. Hij mag niet louter individuele psychologie bedrijven (welke niet met Individualpsychologie verwisseld mag worden!), maar hij moet een open oog hebben voor de taak van het kind. Zowel de schooltaak als alle andere levensvragen moeten het kind in zulk een vorm worden voorgelegd, dat het ze als stappen ziet op de weg naar toekomstige problemen, zoals door de volwassenen moeten worden opgelost. De onderwijzer kan op geen betere manier de belangstelling van zijn leerlingen prikkelen, dan wanneer hij hun te verstaan geeft: Wat je nu leert is een voorbereiding voor later, als je volwassen bent. In aansluiting aan het bovenstaande, wil ik u een geval mededelen. Het betreft een jongen van dertien jaar, die het nog niet verder dan de vijfde klasse gebracht heeft. De Individualpsychologie verlangt, dat wij van het begin af onze denkkracht benutten. Daarom constateren wij terstond, dat deze jongen langzaam gaat. Vermoedelijk is hij tweemaal blijven zitten, want volgens zijn leeftijd behoorde hij in de zevende klas te zijn. Hij is de slechtste leerling, niet alleen van zijn klas, maar van de gehele school. Men weet op school geen raad meer met hem. Hij heeft talrijke diefstallen begaan en is herhaaldelijk weggelopen, zodat de politie hem moest opsporen en weer thuis brengen. Op allerlei manieren is hij gestraft, maar het heeft niets geholpen. Straf en slaag zijn op de scholen gebruikelijk, maar in dit geval heeft het evenmin iets uitgewerkt als in de meeste andere gevallen. Tenslotte werd hij naar een opvoedingsgesticht gezonden, als laatste uitweg van een gezins- en schoolopvoeding, die in hun taak waren te kort geschoten. Door zijn gehele verleden is de jongen er echter in getraind niet om mee te werken, maar om te stelen en te vagebonderen. In een gesticht kan men hem nu wel beletten om er van door te gaan, ook kan men hem daar het stelen moeilijker maken, maar men kan hem onmogelijk dwingen tot vrijwillige medewerking. Elke medewerking berust op een scheppende daad, op de werking van het eigen initiatief en kan niet van buiten af gedwongen worden. Hoogstens in zeer lichte gevallen bestaat de mogelijkheid, dat een strenge ingreep verbetering geeft. Namelijk wanneer deze het kind op een goede inval brengt en het een mogelijkheid tot succes in de goede richting doet ontdekken, welke het dan ondanks de straf, inslaat. Het verandert dus van houding en begint langs de zelf ontdekte nieuwe weg voorwaarts te gaan. Dikwijls blijven echter in zulke gevallen de resultaten gebrekkig, want het ontbreekt zulke kinderen doorgaans aan genoegzaam materiaal voor hun levensbeschouwing. De straf vult dit tekort niet aan. Meestal hebben de kinderen na hun mislukking enige tijd nodig om op adem te komen, anders komen zij met de beste wil niet voorwaarts. Het is mogelijk, dat er doelmatige opvoedingsgestichten bestaan. Over het algemeen bestaat er in dergelijke inrichtingen echter te weinig begrip voor de eigenaardigheden van de kinderen, die er gebracht worden. Uit sommige statistieken blijkt, dat 70% van de jeugdige delinquenten reeds meermalen in een opvoedingsgesticht hebben vertoefd. Het is dus duidelijk, dat aan een juiste behandeling van moeilijke kinderen een zeer grote behoefte bestaat en dat de tot dusverre gevolgde gedragslijn nog niet het gewenste resultaat heeft gehad. De hier bedoelde jongen kwam in een goede inrichting. Er was een onderwijzer, die de Individualpsychologie bestudeerd en beoefend had en dus meer deed dan alleen maar de 9Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

rapporten te lezen, waarin de fouten van het kind opgesomd en misschien van een waarschijnlijke zwakzinnigheid gesproken werd. Hij wist, dat dergelijke verschijnselen steeds het eindresultaat van de levensvorm van het kind zijn. Dit kind moest dus een voorbereiding hebben gehad, die niet voor de school paste. De onderwijzer begon met de schoolrapporten door te zien. In de eerste drie schooljaren had de jongen goede cijfers gehaald: pas in het vierde jaar begon de ellende. De onderwijzer trok daaruit de conclusie, dat het kind in de eerste drie jaar een andere leermeester moest hebben gehad dan daarna. De eerste was vermoedelijk vriendelijk en goedgezind geweest en de jongen heeft met hem meegewerkt. Hij doet dus alleen mee onder beding, dat hij rijkelijk warmte ontvangt. De latere onderwijzers zullen minder vriendelijk geweest zijn en daartegen was het kind niet opgewassen. Hier dus, zoals in zoovele gevallen, een gevolg van de verwende levensstijl. Vervolgens onderzocht de onderwijzer bij de jongen zelf, hoe hij tot zijn wandaden was gekomen. Zijn vermoedens werden bevestigd. De jongen vertelde: De onderwijzer in de vierde klas had het land aan mij. Het komt er weinig op aan, of dit waar is of onwaar. De jongen had in ieder geval deze mening en het is met ons allen zo: wij leven niet volgens de objectieve feiten, maar volgens onze mening over die feiten. Nu vroeg de onderwijzer verder: Waarom heb je gestolen? Het antwoord was: Wij zijn arm. Ik had geen vrienden en wilde toch vrienden hebben. Toen heb ik gestolen, en heb wat ik gestolen had, aan mijn schoolmakkers geschonken, om ze daardoor tot mijn vrienden te maken. Hier ziet men het weer; de jongen snakt naar warmte en genegenheid. Hij handelt dus in overeenstemming met zijn doelstelling en daarom van zijn standpunt gezien verstandig. Als slechte scholier in armoedige plunje kan men moeilijk vrienden krijgen. Hij moest dus vriendschap kopen. Uit dezen logische gedachtegang kon de onderwijzer, zonder verder veel van de knaap te weten, besluiten, dat hij niet zwakzinnig was. Het kind handelt verkeerd, maar op de verkeerde weg met volle intelligentie. De onderwijzer vroeg verder: Waarom liep je telkens weg? Wanneer ik slechte cijfers kreeg sloeg vader mij en moeder huilde. Daarom liep ik liever weg en hield mij verborgen. Maar s nachts zocht ik hout en legde dat bij moeder voor de deur, zodat zij s morgens de kachel kon aanmaken. Dit bewijst, dat zijn moeder de enige persoon was, die hem warmte gaf. Hij tracht haar ook om te kopen, evenals hij het zijn kornuiten deed. De jongen is niet voorbereid op samenwerking en kan niet met onverschillige mensen samenleven. Hij wil warmte ontvangen. Zijn levensstijl is echter een gesloten geheel en voor ons goed te begrijpen. Wij weten eruit, dat hij iedere situatie vermijden zal, waarin hij niet door warmte omringd wordt en concluderen daaruit, dat wij, wanneer wij hem voor ons willen winnen, voorlopig niet anders kunnen doen, dan hem zijn warmte te geven en vriendelijk voor hem te zijn. Er is geen andere mogelijkheid dit kind te winnen. De kinderen, die warmte zoeken vormen de meerderheid van alle moeilijke kinderen. Zolang wij hen warmte geven, zullen zij zich onberispelijk gedragen. Hun levensstijl blijft daardoor evenwel onveranderd. Bijna alle moeilijke kinderen hebben zich oorspronkelijk aangepast aan warmte, steun en vriendelijkheid. Zij hebben de verwenden levensstijl. (Bijna alle schrijvers over deIndividualpsychologie begaan de fout de verwende levensstijl uit de houding van de moeder of van andere familieleden af te lezen. Ik vind hem echter ook dikwijls daar, waar de moeder alles heeft vermeden, wat naar verwenning zweemde en men zelfs eerder van verwaarlozing had kunnen spreken. De verwende levensstijl is aanwezig, zodra het kind als grootste succesmogelijkheid verwenning, d.i. de onmiddellijke vervulling van zijn wensen door anderen, nastreeft.)

Bij een onderzoek als het onderhavige dient men sceptisch te zijn. Misschien is alles toch slechts schijn en een product van onze eigen fantasie. Wij onderzoeken dus verder! Een contrlemiddel, dat altijd voldoet en dikwijls nieuwe inzichten geeft, is het onderzoek van de vroegste herinneringen. Dit onderzoek vereist echter begrips- en combinatievermogen. Ieder mens beschikt over een eigen levensstijl en speelt daarom zijn gehele leven dezelfde melodie. Wanneer iemand de componist Bach goed kent, zal hij bij elke nieuwe, hem geheel onbekende compositie van deze toonkunstenaar kunnen zeggen: Dat is een werk van Bach. 10Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

De hele kunstenaar steekt in elk brokje van zijn muziek. Daarom moet ieder mens reeds in zijn vroegste jeugdherinneringen zijn te herkennen. De vroegste herinnering van onze jongen was: Toen ik vier jaar was, heeft mijn vader mij eens uitgezonden om een courant voor hem te halen. Maar, dit maar is al kenmerkend voor de verhouding van het kind tot zijn vader, in plaats daarvan ging ik naar mijn oom. Die gaf mij lekkers en ik bracht dit aan mijn moeder. De weg van de knaap verwijdert zich dus van zijn vader en leidt via zijn oom naar zijn moeder. Wij zien hier dezelfde figuur getekend als bij het weglopen en heimelijk hout aan zijn moeder brengen. Na verloop van een jaar behoorde de jongen tot de beste leerlingen van zijn groep. Ook verder heeft hij zich goed ontwikkeld. De onderwijzer had hem eerst door vriendelijkheid gewonnen en zo gezorgd, dat er een goede verhouding tussen hem en zijn pupil ontstond. Dit betekende reeds een verruiming van de sociale betrekkingen van het kind. En toen deed de onderwijzer, wat de moeder verzuimd had; hij leerde de jongen inzien waarop hij schipbreuk had geleden; hij verklaarde hem zijn verkeerde levensstijl. Nu vragen de mensen, ook vele artsen, ons dikwijls: Hoe kan men door praten een mens veranderen? Het gaat in deze gevallen echter om verkeerde meningen, en deze kan men alleen door praten veranderen, want een onjuist oordeel moet langs de weg van het verstand gecorrigeerd worden. Dan komt echter de tegenwerping: Maar dat is zuiver intellectualisme! Waar blijft de invloed van het gevoel en de wil? Dergelijke bezwaren zijn afkomstig van psychologische stumpers, die menen, dat het zielenleven in hokjes is verdeeld, waarin, keurig van elkaar gescheiden, denken, voelen en willen te vinden zijn. Zulk een scheiding bestaat niet. Er bestaat slechts een geheel en ongedeeld zielenleven. Daarvan onderkennen wij nu eens duidelijker het denken, dan weer het voelen, willen of handelen. Deze functies zijn echter altijd allen tegelijk werkzaam en bij iedere psychische beweging is de gehele ziel in actie. Ook deze dertienjarige had een zeer bepaalde, een eenheid vormenden levensstijl, die alleen kon veranderen, toen de jongen deze had leren kennen en hem de fout duidelijk was geworden. Misschien was het gelukt het ontstaan van deze levensstijl te voorkomen, indien zijn moeder op tijd was ingelicht en zich daarna anders had gedragen. Men kan echter een verkeerde levensstijl ook later nog genezen. Daartoe zijn de ouders, die steeds bij het ontstaan van de fout betrokken zijn, zelden in staat. Het kan alleen door de school en de onderwijzer gebeuren. Deze taak van de school is zo belangrijk en veelomvattend, dat ik er niet voor zou terugdeinzen een wet voor te stellen, waarbij geen kind de school zou mogen verlaten, voor men met redelijke zekerheid kon verwachten, dat hij zich als een medemens en als een medearbeider aan het algemeen welzijn zou gedragen. Men mag zich daarbij niet tot het welzijn van het gezin, de school, de stad of een land beperken. Dit alles kan nog groepsegosme zijn. De enige juiste maat is het welzijn van de gehele mensheid en de daartoe vereiste arbeid en zorg voor de toekomst. Van de juiste aard van deze arbeid weten wij wel weinig, maar dit weten wij, dat de toekomst een mensentype vraagt, dat een groter gemeenschapsgevoel en een betere geschiktheid tot coperatie bezit, dan wij tegenwoordig aantreffen. De taak van de Individualpsychologie kunnen wij als volgt samenvatten: Uit de bijzonderheden, welke de betrekkingen van een bepaald individu met de buitenwereld vertonen, moet men het gehele individu reconstrueren, zijn mening over zichzelf en over zijn taak bloot leggen en de hem als ideaal voor zwevende succesmogelijkheden uitvinden. Daartoe behoort een zorgvuldig ontwikkeld en fijn opmerkingsvermogen voor de eigenaardigheden van de situatie, van de handelingen en voor de gehele dynamica van het individu. De Individualpsychologie is van alle zielkunden het sterkst dynamisch. Zij onthult de houding van het individu tegenover de problemen, welke de buitenwereld hem stelt. 11Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

Men kan deze problemen in drie groepen verdelen. De eerste soort problemen staat in verband met de verhouding van de mens tot de kosmos. De mens moet zich bij de kosmische omstandigheden en wetten aanpassen. Men kan dit als zelfbehoud betitelen, doch moet daar dan het vooruitzien in de verre toekomst bij in begrijpen, want het betreft hier het behoud van de gehele mensheid tot in lengte van dagen. Onze voedingsleer, de lichamelijke hygine en de geneeskundige wetenschap zijn geen toevallige ontdekkingen van de menselijke geest, maar het uitvloeisel van de noodzakelijke instelling van de mens op zijn kosmische problemen. Nemen wij als voorbeeld het gewichtige vraagstuk van onze voeding. Omdat wij op een arme aardkorst leven, moeten wij om ons te voeden, ons veel vlijt en moeite getroosten. Arbeid is dus geen overbodige plagerij, maar een onmiddellijk uitvloeisel van onze verhouding tot de kosmos. Alleen wanneer wij de zaak zo beschouwen, wordt het duidelijk, waarom vlijt, zindelijkheid, goede voeding en lichamelijke gehardheid deugden zijn. Zij maken het niet alleen onszelf mogelijk om te blijven bestaan, maar verzekeren ook het voortbestaan van het mensengeslacht in het algemeen. Deze deugden vormen daarom voor ons aardbewoners de normale en enig juiste gedragslijn. Elke afwijking, die niet hetzelfde gunstige resultaat belooft, moet daarom als strijdig met het ware en goede beschouwd worden. Luiheid, onreinheid, alle ongezonde levensgewoonten zijn in tegenspraak met het verstand, de common sense. Een groot gedeelte van de opvoeding is gewijd aan de voorbereiding tot het oplossen van de kosmische problemen. Ook het kinderspel dient daartoe, omdat het een training is voor het latere leven. Het spel scherpt de zintuigen, vermeerdert de kracht en kweekt handigheid aan. Al deze dingen zijn sinds lang bekend, maar het is van groot belang ze in gedachten te houden, want het is noodzakelijk dat wij een maatstaf hebben. Om de grootte van een fout goed te weten, moet men bepalen hoever deze fout van de juiste houding, die eeuwigheidswaarde nastreeft, afwijkt. Natuurlijk bestaan er meningsverschillen over deze waarden. Is het bijv. bevorderlijk voor de ontwikkeling van de mensheid, dat kinderen hun best doen elkander te overtreffen? Zijn die spelen nuttig, die op onderlinge naijver gegrond zijn? Zal men oorlogszuchtige spelen aanmoedigen? Mag men kinderen vuurwapenen in handen geven? Van ons standpunt zullen wij dit alles verwerpen, want hier worden eigenschappen gekweekt, die niet ten nutte van het algemeen strekken en geen eeuwigheidswaarde bezitten. Ook de spelen, die alleen worden gespeeld, zijn onvoldoende. In het latere leven moeten de meeste werkzaamheden door samenwerking van vele personen volbracht worden. Hoe beter het kind op deze samenwerking getraind wordt, des te lichter zullen hem later deze opgaven vallen. Natuurlijk beseffen wij heel goed de onmogelijkheid om een kind zo te trainen, dat hij op alle toekomstige opgaven zou zijn voorbereid. Men kan nu eenmaal geen opvoeding op de verwachting grondvesten, dat het kind voor zijn gehele verdere leven alleen met in de jeugd getrainde of door dressuur verkregen reflexen zou kunnen volstaan, ofschoon bijv. Bechterew, Pawlow en de behavioristen dit zo hebben voorgesteld. Want de mens komt telkens voor geheel nieuwe, vroeger zelfs niet gedroomde situaties te staan. Wij kunnen het kind er echter op voorbereiden ook in nieuwe situaties de weg te vinden en de structuur van een nieuwe taak ontdekken. Om een taak te volbrengen moet men aan verschillende condities voldoen. 1. Men moet besluiten haar tot het eind te volvoeren. Bij vele kinderen en volwassenen ontbreekt het besef van deze noodzakelijkheid. 2. Men moet met een optimistische geest bezield zijn. Men dient de overtuiging te hebben, dat men tot het einde kan gaan. 3. Men moet zichzelf van te voren geen grenzen stellen. Wanneer men zichzelf van te voren grenzen stelt, komt men tot aan die grens en niet verder. Daardoor ontstaan de meeste mislukkingen, bij kinderen zowel als bij volwassenen. Welke gevolgen deze zelfbegrenzing na zich kan slepen, leert ons een prachtig voorbeeld uit de dierpsychologie. Twee onderzoekers, Katz uit Rostock en Schelderop uit Kopenhagen, hebben het gedrag van kippen bestudeerd. Zij zien eens op een keer dat kip a 12Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

achter kip b loopt, terwijl b angstig wegrent. De volgende dag achtervolgt b de kip c en jaagt en pikt haar de gehele dag. De derde dag echter vervolgt c kip a en nu neemt a weerloos de vlucht. De enig mogelijke verklaring hiervan is, dat b meent, dat a de sterkste is, terwijl c gelooft, dat dezelfde a de zwakste is, etc. Het gedrag, en daarmede het succes, hangt dus zelfs bij de kippen van hun mening af. Deze mening vormt zich echter dikwijls reeds veel te voorbarig na een aanvankelijk of zelfs na een schijnsucces. Een eerste succes kan daarom over het gehele leven van een kip beslissen. Bij ons mensen gaat het niet anders. A meent, dat hij de beste in wiskunde is, B weet, dat hij tweede, C dat hij derde is en Z is vast overtuigd, dat hij de laatste is. Maar niemand komt op de gedachte of het vermoeden, dat deze kinderen zichzelf grenzen gesteld hebben of dat anderen hun deze grenzen aangewezen hebben. De kinderen accepteren deze grenzen en blijven binnen hun perken. Zij verbazen zich, wanneer per toeval blijkt, dat deze grensbepaling inderdaad slechts denkbeeldig en willekeurig was. Het is mij als kind overkomen, dat ik bij de uitreiking van de schoolrapporten van te voren had uitgerekend, dat ik onder de 46 leerlingen de tiende moest zijn. Toen ik dit aan de anderen vertelde geloofde niemand mij. Bij het bepalen van de rangorde bleek ik werkelijk de tiende te zijn! Met enig nadenken kan iedere scholier de plaats berekenen waar hij staat. Hij beseft echter niet, dat hij daar niet behoeft te staan. Toen ik op het gymnasium kwam, was ik daar de slechtste in wiskunde. De leraar klaagde eens bij mijn vader, dat hij nog nooit zon onbegaafde leerling gehad had. Ik kon onmogelijk overgaan, bleef dan ook zitten en doubleerde de eerste klas. Toen kreeg ik een anderen leraar, die, hoewel hij mij niet kende, toch ook spoedig verkondigde, dat hij zulk een domheid nog nooit had medegemaakt. Met behulp van huisonderwijs tobde ik verder en kwam in de tweede klas. Ook de derde leraar beweerde, dat het een ramp was. Hij had nog zelden zulk een gering talent voor rekenen en wiskunde gezien. Het beste was, dat ik de studie maar opgaf. Ik bleef echter, omdat het mij overigens op die school goed beviel; waarna de leraar op een goede dag zei, dat hij mijn gemodder niet langer kon aanzien. Ik behoefde geen huiswerk meer te maken, hij zou mij niets meer vragen, want hij wenste zich niet meer aan mij te ergeren. Aan het einde van het kwartaal zou hij mij nog eens aan de tand voelen, maar hij wist nu al hoe dit zou uitvallen. Toen kwam er iets in mij op van verzet en ofschoon ik van mijn domheid overtuigd was, besloot ik toch nog een poging te wagen. Van dit ogenblik af begon ik, wat ik vroeger nooit gedaan had, op te letten en te werken. Nooit werd mij een les overhoord, maar op een dag gebeurde iets, dat meer waard was dan een pedagogisch handboek. Een jongen stond voor het bord en kon een som niet maken. Ik dacht: Dat is toch zo moeilijk niet, dat zou ik zelfs kunnen! Ik was echter toch niet helemaal zeker van mijn zaak. Op eens merkte ik tot mijn verbazing, dat ook de leraar het vraagstuk niet kon oplossen. Hij gaf verkeerden raad, raakte met zichzelf verlegen en bracht de jongen helemaal van de wijs. Tenslotte vroeg hij aan de klas: Wie kan deze som maken? Niemand gaf antwoord. Toen kwam de stoute gedachte bij mij op: Ik waag mijn kop! en ik stond op in de bank. De jongens lachten, de leraar lachte. Hij zei: Natuurlijk, Adler is de enige die het kan! Ik was tot sterven bereid, wandelde naar het bord en loste het vraagstuk op. Daar stond ik en voelde mij als Napoleon. De leraar was stom van verbazing, de jongens zwegen verbluft. Eindelijk zei de leraar: Ik begrijp wel niet hoe het mogelijk is, maar je hebt het vraagstuk opgelost en ik moet je dus een goed cijfer geven. En nu komt het wonder: van dit uur af was ik verreweg de beste van de klas in wiskunde! Ik was letterlijk een ster in het vak. Toch was ik niet vlijtig en had ook geen grote belangstelling. Sindsdien heeft mij mijn gehele leven de wetenschap begeleid: Ieder mens kan alles, zolang hij zichzelf geen grenzen stelt. Misschien kan niet iedereen de hoogste prestaties bereiken, wel kan hij al datgene tot stand brengen, wat men normalerwijze en op het gewone arbeidsterrein van een mens verlangen kan. Uitgezonderd zijn alleen de zwakzinnigen. De meesten weten niet precies, wat zwakzinnigheid eigenlijk is. Men praat van achterlijkheid of 13Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

van een vertraagde ontwikkeling. Dit is echter onzin. Een kind is f zwakzinnig f intelligent. Wanneer een kind met normale intelligentie in ontwikkeling achterblijft, dan is daar een reden voor aan te wijzen en is het te verhelpen.

14Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

HOOFDSTUK II. DE STRUCTUUR VAN HET LEVEN IS EEN STREVEN NAAR HET OVERWINNEN VAN TEGENSTAND, ERFELIJKHEID EN MILIEU ZIJN BOUWSTENEN. De lndividualpsychologie is een betrekkingspsychologie. Alles wat wij aan een mens waarnemen zijn betrekkingen. Het zijn houdingen of nog liever bewegingen naar iets toe of van iets weg. Wanneer wij deze betrekkingen bestuderen zijn wij daarom alleen nog niet wetenschappelijk. Wetenschap vangt pas aan, zodra wij een gedachtegang hebben gevonden, welke alle betrekkingen van een bepaalde persoon onder n gezichtspunt verenigt. Zulk een verbindende idee heeft de Individualpsychologie daarin menen te ontdekken, dat alle mensen naar een mogelijkheid zoeken om in het oplossen van de aan hen gestelde problemen te slagen. Wij stellen ons dus het zielenleven als doelstrevend voor. Als een streven naar vervulling, met als einddoel de volkomenheid. Een alles beschrijvend woord bezitten wij niet voor dit doel. Wij kunnen alle daarbij in aanmerking komende gezichtspunten nog het best recht doen wedervaren door te zeggen, dat in het zielenleven van ieder mens een streven van onder naar boven is te vinden. Dit streven heeft ten gevolge, dat iedere fase van ons leven van twee kanten beschouwd kan worden: van boven gezien als minussituatie, van onder gezien als een verhevenzijn boven de lagere trap. Beide kanten behoren in werkelijkheid bijeen, zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Men kan zeggen, dat de minussituatie, als bewustzijn van onvolkomenheid en onzekerheid, een minderwaardigheidsgevoel geeft. leder punt van de opwaarts gaande levenslijn is tegelijk bezet met minderwaardigheidsgevoel en superioriteitsgevoel. Aan het eind van de lijn moeten wij ons een ideaal denken, niet alleen bij kind en volwassene, maar ook bij het streven naar hoger idealen van de mensheid als geheel. De structuur van het leven kenmerkt zich door het streven om moeilijkheden het hoofd te bieden. Op welke manier het leven ook ontstaan moge zijn, hoezeer het ook strijdig moge zijn met een toestand van evenwicht met de omgeving, het moet reeds terstond bij zijn ontstaan de mogelijkheid in zich gedragen hebben de tegenstand van de buitenwereld te overwinnen en de uit deze tegenstand voortvloeiende taak te aanvaarden. Geen twijfel is hier mogelijk, want deze overwinning is tot op heden gedeeltelijk gelukt en voor alles wat tot op heden zichtbaar is geworden, moet reeds in de oorspronkelijke structuur van het leven de mogelijkheid hebben gesluimerd. Wanneer er echter een doel bestaat, moet ieder onderdeel van het zielenleven dit doel weerspiegelen en moet men het in ieder bewegingsfragment kunnen terugvinden. De mens wordt niet door oorzaken, maar door een doel gedetermineerd. Zowel in de opvoedkunde als in de zielkunde brengt men echter ook thans gewoonlijk nog alles op de oorzaken, bijv. op de erfelijkheid, terug. De aanhangers van de erfelijkheid zouden echter, wanneer zij het werkelijk ernstig meenden, consequent moeten zijn en zich geheel van opvoeding onthouden. Want zij komen met zichzelf in tegenspraak, wanneer zij eerst alles door erfelijkheid verklaren en dan niettemin toch willen opvoeden. Wat zij veronderstellen is niet gericht op het welzijn van de mensheid, maar is een uit hulpeloosheid geboren uitvlucht, die gemakkelijk is, omdat zij van alle verantwoordelijkheid ontheft. In werkelijkheid brengt echter ieder kind wel bepaalde mogelijkheden mee ter wereld, doch is in de beslissing, welk doel het met deze mogelijkheden zal nastreven, geheel vrij, soeverein, dus niet gedetermineerd. Beslissend voor zijn keuze zijn de toevallige succesmogelijkheden, welke het in zijn milieu ontdekt. De Individualpsychologie loochent niet de erfelijkheid van mogelijkheden, en aanvaardt volkomen het bestaan van belangrijke verschillen in de aanleg. Zij beschouwt deze echter als bouwstenen. Het gebouw is het werk van het kind. Daarbij gebruikt het zijn aangeboren mogelijkheden en de invloeden van zijn omgeving. De bouw van de levensstijl is, voorzover wij weten, in het vierde, op zijn laatst in het vijfde levensjaar voltooid. Daarmede is deze stijl 15Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

vastgelegd en verandert niet meer tot de dood. Alleen wanneer fouten in het levensplan het oplossen van belangrijke levensproblemen verhinderen en het kind , of de volwassene, deze fouten herkent, kan het individu deze alleen of met behulp van anderen verbeteren. Zulke verbeteringen zijn inderdaad mogelijk en vormen de belangrijkste taak van de opvoeding. Sommigen verwonderen er zich over, dat een kind ondanks goede invloeden en een goede opvoeding toch kan mislukken. Men dient echter te bedenken, dat men zich dikwijls een vreemde voorstelling van een goede opvoeding maakt. De een verstaat er strengheid en het starre vasthouden aan bepaalde principes onder. De ander meent dat goedheid en toegevendheid het enige juiste zijn. De opvoeding mag echter niet alleen maar op een bepaalde techniek berusten en mag er niet mee volstaan alleen het heden te benvloeden. Met het feit, dat het handelen van het kind steeds op de toekomst gericht is en met de groten invloed, die de richting welke het kind, en dus het jonge geslacht volgt, op de toekomst van de gehele mensheid heeft, houden de ouders echter slechts zelden rekening. Doch ook bij een werkelijk goede opvoeding komen mislukkingen voor. Daarbij kan de erfelijkheid onmogelijk een beslissende rol spelen want het komt alleen op de door het kind geschapen betrekkingen tussen zijn erfgoed en de problemen van de buitenwereld aan. Het gaat in het leven niet om het bezit, maar om het beheer van het bezit. Maar zelfs wanneer wij dit feit een ogenblik daar laten, weten wij nog in het geheel niet, wat er eigenlijk gerfd wordt. Wij spreken dikwijls van erfelijkheid en vergeten de mogelijkheid, dat wellicht alleen maar gelijke of gelijksoortige omstandigheden op elkaar gelijkende reacties hebben teweeg gebracht. De vader van Beethoven kondigde vr de geboorte van het kind reeds aan: Wanneer het een jongen is, maak ik een tweede Mozart van hem. Hij zal dus, toen werkelijk een jongen werd geboren, het kind zonder twijfel de beste mogelijkheden tot succes op het gebied van de muziek hebben geboden. Hij heeft het van het eerste ogenblik af in een muzikale atmosfeer grootgebracht. Waarschijnlijk kwamen nog andere factoren daarbij, Beethoven had bijv. een aangeboren oorafwijking. Nu is het zeker niet toevallig, dat vele bekende musici aan oorziekten hebben geleden: Smetana, Dvork, Robert Franz. Zulk een erfelijk lijden geeft dikwijls aanleiding tot een overcompensatie. Het wordt ons vreemd te moede, wanneer wij bedenken, dat indien de jonge Beethoven destijds naar een bureau van beroepskeuze gezonden was, dit zeker zijn oorziekte zou ontdekt hebben en hem de muzikale loopbaan zou hebben ontraden. Dit bewijst hoe onze tegenwoordige psychologie nog met onvolkomenheden heeft te kampen. Een andere psychologische school, die ons bestrijdt, is die van de milieutheoretici. Zij schuiven alles op de omgeving, op ouders, woning, opvoeding, op verleiding, economische verhoudingen etc. Maar ook deze theorie schiet te kort. Ook deze factoren zijn wel bouwstenen, doch hoe de mens ze aanwendt, hangt van zijn levensstijl af; van het doel, dat hij zich in zijn vroegste kindertijd gesteld heeft en van zijn vroegste succeskansen, zoals hij die destijds heeft menen te zien. Waarom ziet reeds het kind zover vooruit? Dit hangt met een noodzakelijke factor van de beweging bij het levende organisme samen. Zodra een levend wezen zich beweegt, is het gedwongen vooruit te zien. Al zijn gerfde mogelijkheden en krachten, alle milieu-invloeden noch de opvoeding zijn in staat ook maar de geringste beweging te veroorzaken, wanneer het kind geen doel voor ogen heeft. Ook in de natuurkunde is thans het grootste probleem het probleem van de richting en zo nadert de exacte moderne fysica de zoveel oudere beschouwingen van de Individualpsychologie. In de moderne fysica worden de atomen zelfs a.h.w. levend voorgesteld, zodat, zoals Smuts (Holism and Evolution) heeft uiteengezet, in deze leer misschien werkelijk iets van de oorsprong van het leven aan het licht wordt gebracht. Ook de uitwendige invloeden geven geen waarborg, dat daaruit iets voortkomt, dat juist en goed is. Want tussen deze invloeden en het resultaat bevindt zich het kind met zijn 16Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

scheppende kracht. Deze kracht uit zich van de aanvang af in een en dezelfde vorm, in het streven naar een vermeende mogelijkheid van succes. Daarom hecht de Individualpsychologie zulk een grote waarde aan de eerste herinneringen. In het voorafgaande zijn de problemen geschetst, die tot de eerste groep van vraagstukken behoren, welke de mens door het leven gesteld worden. De lijn van de ontwikkeling is geheel identiek met het levensproces zelf. Het komt er op aan, deze lijn de richting van het algemeen welzijn te geven. Alle levensvragen kunnen alleen in deze richting worden opgelost. Ook de juiste oplossing van het kosmische levensprobleem kan alleen geschieden, wanneer de gemeenschap er bij betrokken is en er toe medewerkt. Daartoe behoort de arbeidsverdeling, het gehele beroepsleven, de bestrijding van epidemien en nog veel meer. Wij zien dus, dat alle mogelijke vraagstukken zonder uitzondering verband houden met de tweede groep van opgaven, welke de plaats van de mens in de samenleving betreffen. Werkelijk gesoleerd leven alleen de krankzinnigen en deze isolering bestaat bovendien slechts subjectief. In werkelijkheid kunnen ook zij zich niet uit de menselijke samenleving losmaken, zonder te gronde te gaan. De mens staat dus onherroepelijk voor de taak zich als lid van de samenleving zo juist mogelijk te gedragen. Dit kan alleen gelukken, wanneer men belangstelling voor anderen heeft en met hun belangen rekening houdt. Wij moeten ons leven dus altijd zo inrichten, dat wij deze belangstelling tot ontwikkeling brengen. Dit punt behoort alle levensuitingen te beheersen. Wat is bijvoorbeeld zien? Het is niet uitsluitend een fysiologisch verschijnsel, maar reeds het kind moet de buitenwereld op zulk een manier in zich opnemen, dat het aan zijn ontwikkeling in de goede richting bevorderlijk is. Men kan een mens herkennen aan de manier waarop hij de dingen bekijkt, hoe hij uit de ogen ziet. Iedere onderwijzer weet, dat tal van kinderen niet in staat zijn op de goede manier te zien. Zij zijn zo met zichzelf bezig, dat zij niets en niemand werkelijk zien Zulke kinderen schieten te kort in het verwerken van het zichtbare. Op de scholen wordt tegenwoordig veel met aanschouwelijk onderwijs gewerkt. Indien een kind daar echter geen belangstelling voor heeft, dus niet verlangt zich het aanschouwde voor de toekomst ten nutte te maken, kan dit onderwijs voor hem geen vrucht dragen. Daarentegen is bij andere kinderen de belangstelling voor het zichtbare zeer sterk ontwikkeld. Meestal betreft het kinderen, die met kleine ooggebreken behept zijn: bijziendheid, astigmatisme etc. Vele grote schilders hadden oogafwijkingen en op kunstacademies hebben, zoals statistieken leren, soms 70% van alle studeerenden ooggebreken. Het zijn die kinderen, die met hun zwakheden gestreden en deze overwonnen hebben. Anderen echter, die een zwakte van het gezichtsorgaan hebben, laten de taak van het zien liggen en bekommeren er zich niet om. Met de belangstelling voor het horen is het evenzo gesteld. Wij vernamen reeds van het grote getal musici, die een oorafwijking hadden. Ook die personen echter, die alleen een algemene overgevoeligheid voor geluiden hebben en dus tot oorziekten zijn gedisponeerd, reageren dikwijls met een overcompensatie. De meeste gezonde kinderen interesseren zich ongeveer gelijkelijk voor het zien en het horen, evengoed trouwens als voor de functies van hun andere zintuigen. Aan de manier waarop deze functies tot ontwikkeling komen wordt echter over t algemeen nog veel te weinig aandacht geschonken. Zo heeft men bijv. gevonden, hoewel nog niet nauwkeurig onderzocht, dat de meeste kinderen, die moeite met het rechts schrijven hebben, weinig belang stellen in het zien. Kinderen, die gemakkelijk uit het hoofd leren en gemakkelijk iets kunnen nazingen, vertonen veel belangstelling voor het hoorbare, terwijl bij hen het zien meer op de achtergrond zal treden. Men zal daarom in dergelijke gevallen, wanneer de prestaties gebrekkig zijn, liever 17Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

geen slechte cijfers geven, maar de belangstelling voor het zichtbare of hoorbare met alle beschikbare middelen trachten te vergroten. Interessant is in dit verband het probleem van de linkshandigheid. Individualpsychologische onderzoekingen hebben aangetoond, dat ca. 40%, van alle mensen als linkshandige geboren worden. Alleen een minderheid van hen weet het zelf of wordt door anderen als zodanig herkend, want onze kinderen worden zonder onderscheid van meet af aan op rechtshandigheid afgericht. Er bestaan ook menggevallen; sommige linkshandigen zijn wat hun voeten of ogen betreft, rechts, doch het percentage van de totaal linksen is zeer groot. De gehele linker lichaamshelft is bij hen beter ontwikkeld. Men kan het reeds aan de ogen zien, dikwijls staat bij hen het linker oog iets hoger en is wijder geopend, terwijl de linker wenkbrauw dichter is en hoger geplaatst. Er bestaan wel 80 tests, waarmede men linkshandigheid ontdekken kan. De eenvoudigste en bij eigenlijke linkshandigheid vrijwel onfeilbare proef is echter het kruisen van de vingers bij het vouwen van de handen. Daarbij legt de linkshandige de linker duim over de rechter. Overigens hebben de rechts-en linkshandigen ongeveer even grote daden verricht. Linkshandigen, die hun achterstand ingehaald hebben, zijn dikwijls nog handiger en als kunstenaar nog begaafder dan rechtshandigen. Toch hadden zij tijdens hun ontwikkeling met allerlei moeilijkheden te kampen, die de anderen bespaard bleven. Ten eerste worden zij als kinderen thuis dikwijls voor onhandig aangezien, later hebben zij op school moeilijkheden bij het leren lezen en schrijven. Dr. Alice Friedmann heeft deze moeilijkheden bij het lezen nauwkeurig onderzocht. Linkshandige kinderen hebben van nature de neiging van rechts naar links te spellen. In de regel merkt dan de onderwijzer niet, dat het kind eigenlijk wel lezen kan, maar het in de verkeerde richting doet. Zo verliest het kind de moed, stelt zich zijn grens en komt gedurende langere tijd daar niet overheen. De gebruikelijke verklaringen van de moeilijkheden bij het leren lezen zijn onjuist. De handen zijn de belangrijkste bewegingsorganen van de mens. De het meest op de voorgrond tredende beweging van de rechterhand is de beweging van binnen naar buiten, dus van links naar rechts. Bij de linkshandige gaat die beweging echter van rechts naar links. In deze richting vormen zich ook de andere lichaamsbewegingen en zo spellen de kinderen bij het lezen in de verkeerde richting. Indien men hen daarop opmerkzaam maakt gelukt de correctie bij deze kinderen gemakkelijk. Natuurlijk behoort vriendelijkheid en geduld daartoe. Men zegt bijv.: Ja, van rechts naar links kun je nu al heel goed lezen, maar probeer het nu eens omgekeerd. Als men echter alleen maar afkeurt, begrijpt het kind niet wat het moet doen en zakt het hoe langer hoe meer af. Men dient dus van de aanvang af met dergelijke factoren en met de voorkeur van het kind voor het zien, het horen of het handelen rekening te houden. Wat is het beste oefenterrein voor het spreken? Het gezin. Daar wordt voortdurend gesproken, daar ontwikkelt zich het spraakvermogen het allerbest. Het is een algemeen verschijnsel, dat kinderen, die in kindertehuizen opgroeien een veel slechter spreekvermogen hebben dan andere. Hoe men ook overigens over de opvoedkundige geschiktheid van het gezin moge denken, dit feit staat vast en is van groot gewicht. Waarschijnlijk begint ook in de geschiedenis van de mensheid de spraak met het ontstaan van het gezin.

18Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

HOOFDSTUK III. HET KIND ZOEKT EEN SUCCESMOGELIJKHEID, DE OPVOEDER MOET HEM DEZE VERSCHAFFEN, HET KIND ZOEKT SOMS IN EEN VERKEERDE RICHTING. Om allerlei redenen dient men bij de beoordeling Van de prestaties van de kinderen bij het begin van het schoolonderricht zeer voorzichtig te zijn. Deze prestaties zijn in grote mate afhankelijk van de voorafgegane training. Was deze gebrekkig, dan moet het verzuimde worden ingehaald. Men moet geduld hebben, bemoedigen en zo nodig de medewerking van de ouders inroepen. Men moet steeds beginnen met aan ieder kind op school een succesmogelijkheid aan te bieden, onbekommerd om recht of onrecht. Vindt het kind nergens een kans op succes, dan wordt zijn streven omhoog verhinderd. De richting van zijn pogen zal zich dan verschuiven en omwegen volgen. Deze gang van zaken is in de geschiedenis van alle mislukte kinderen aan te wijzen. Ik zal u daar een voorbeeld van geven. Over een achtjarigen jongen worden talrijke klachten geuit; met name over bedwateren, dit zo veel verbreide kwaad. Dit bedwateren kan men alleen bestrijden, indien men de gehele levensstijl verandert. Zulk een kind is altijd ook in andere opzichten op de verkeerden weg. Het is in verzet, in opstand tegen de cultuur. Zulk een opstandigheid treedt uitsluitend op, wanneer de stijging van de levenslijn ergens onderbroken wordt. Het kind meent nu, dat zijn enige mogelijkheid tot succes daarin bestaat, dat men zich voortdurend om hem bekommert. Er is een zekere mate van activiteit in deze geste van het bedwateren aanwezig: het is een aanval tegen de anderen. De hier bedoelde jongen kwam met zijn moeder op mijn spreekuur. Tijdens het onderhoud klaagt de moeder tegen mij, dat hij zoveel huilt en zich altijd ongelukkig voelt. Daar zien wij het reeds: huilen is een verbinding met anderen, een appl, een teken van activiteit en agressie. Met het ongelukkig zijn is het precies zo gesteld. Wel valt de jongen door dit gedrag ook zichzelf aan, maar hij treft daarbij tevens de anderen, hoewel langs de omweg over de eigen persoon. Deze gedragslijn vormt de grondstructuur van de zelfmoordenaar. Wij kunnen dus nu reeds voorspellen: wanneer deze knaap niet verandert en later eens in een moeilijke situatie mocht komen, zal hij de houding van de zelfmoordenaar aannemen. Deze prognose kan de Individualpsychologie reeds bij een achtjarigen knaap stellen. (Natuurlijk zonder daarmede te ontkennen, dat dit resultaat onder gunstige omstandigheden zou kunnen uitblijven). Deze jongen is er klaarblijkelijk aan gewend, dat de anderen zich voortdurend met hem bemoeien. Misschien heeft zijn moeder zich te veel om hem bekommerd en hem niet tot medewerken opgevoed. In ieder geval heeft zij hem de mogelijkheid tot een verwende levensstijl gegeven. Het is nu reeds duidelijk, dat dit kind onmogelijk ordelijk kan zijn. Hij kan ook onmogelijk moedig zijn en is zeker niet in staat zelfstandig te werken. Indien het op school goed gaat, heeft hij een onderwijzer getroffen, die hem steunt en voorthelpt. Het is echter veel waarschijnlijker, dat het ook op school niet al te best lukt. Wilde men de knaap voor iedere fout straffen, dan zou men nooit met straffen klaar komen. Beter doet men hem te overtuigen van de fout in zijn levenshouding. Wij kunnen nog meer veronderstellen: Als de jongen vroeger verwend was en zich nu zo gedragen moet om de aandacht tot zich te trekken, dan moet daartussen een of andere tragedie liggen. Waarschijnlijk heeft hij een broertje of zusje gekregen. Oudste kinderen worden gewoonlijk eerst verwend. Komt er dan een tweede kind, dan wordt hun situatie plotseling sterk gewijzigd en proberen zij hun vroegere positie te heroveren. De aard van deze pogingen is zeer verschillend, er zijn daaronder ook zeer waardevolle, jammer genoeg zijn de verkeerde pogingen verre in de meerderheid en nemen meestal de vorm aan van een strijd tegen het volgende kind. De rivaliteit is des te sterker, hoe meer het eerste kind verwend is. Het ideale 19Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

geval is, wanneer het oudste kind reeds vr de komst van het nieuwe kindje tot medewerker is gemaakt. Dan is het bereid de situatie te accepteren en in de goede zin op te lossen. In ons geval meent de moeder, dat de jongen niet jaloers op de andere kinderen is. Naijver, wanneer het kind tevens het doel heeft de moeder tot zich te trekken, pleegt echter verborgen wegen te gaan, zoals bijv. door bedwateren. De jongen maakt niet geregeld zijn bed nat, dus wellicht toch geen al te zwaar geval. Op school maakt hij goede vorderingen. De onderwijzer is bijzonder vriendelijk met hem. De moeder wenste destijds het kind bij de geboorte niet en heeft het daarom ook gedurende zijn eerste vier levensjaren bij haar familie uitbesteed. De pleegouders waren erg op het kind gesteld en hebben het verwend. Verwenning is geen verschijnsel, dat alleen in welgestelde families voorkomt. Het wordt integendeel bijna nog meer in arme gezinnen aangetroffen. Man zowel als vrouw komen daar s avonds moe van het werk thuis en geven het kind in alles zijn zin, alleen om zelf rust te hebben. Ouders uit de arme bevolking worden bovendien minder door pedagogische overwegingen geleid. Men mag echter niet uitsluitend aan het gedrag van de ouders denken, wanneer men een geval van verwenning constateert. Dikwijls wil de moeder het kind in t geheel niet verwennen, maar kan toch niet verhinderen, dat dit zich een verwenden levensstijl eigen maakt. Men moet dus in de eerste plaats het kind beschouwen en pas daarna het aandeel van de moeder onderzoeken. De verwende levensstijl kan zich in zeer verschillende vormen vertonen, zoals bijv. bij kinderen, die zonder werkelijke reden moeilijkheden met de stoelgang hebben, of die geen vriendschap kunnen sluiten, of bang in het donker zijn, of niet alleen durven te zijn. Ook uitingen van haat of wreedheid jegens anderen zijn kentekenen van het verwende kind, waarvan de verwenning onderbroken is. Sadistische en masochistische neigingen zijn geen oorspronkelijke, aangeboren driften, maar ontstaan kunstmatig als opvoedingsfouten of als verkeerde compensaties van de gekwetste verwende levensstijl. Tot de verschijnselen van de verwende levensstijl behoren ook allerlei kinderfouten, als nagelbijten en neuspeuteren, evenals verschillende seksuele ondeugden. Het zijn allen pogingen anderen te irriteren, en het is niet alleen nutteloos, maar zelfs kan het voldoen aan de wens van het kind, indien men zich laat irriteren en de toegeworpen handschoen opneemt. Men zal trouwens nimmer met kinderen een strijd aanvangen. Want zij zijn daarin steeds de sterkeren. En wel daarom, omdat hun levenslijn onverbiddelijk omhoog streeft en zij, indien wij ons daartegenover stellen, steeds nieuwe sluipwegen weten te vinden, om ondanks alles hun doel te bereiken, terwijl hen daarbij, in tegenstelling met de volwassene geen enkel gevoel van verantwoordelijkheid belemmert. Een kind wordt tot mislukking gedoemd, wanneer hem de succesmogelijkheid ontnomen wordt, die hem de enige schijnt te zijn. Daarbij is het geheel onverschillig of het een rele, dan wel slechts een ingebeelde mogelijkheid betreft. De zo ontstane karakter ontaardingen zijn echter altijd het kunstproduct van een verkeerde opvoeding. Sommige psychologische scholen menen, dat de mens vol slechte instincten, wrede hartstochten etc. is. Dergelijke theorien vallen vooral in de smaak van lieden, die er van houden anderen te onderdrukken. Alle tirannen in gezin, school, kerk of politiek houden de mens voor van nature slecht. De mens is echter van nature noch goed, noch slecht, doch brengt met zich mee ter wereld naast het streven om de eigen persoon te verheffen, tevens ook een grondslag van belangstelling voor de medemens. Voor de opvoeding gaat het er uitsluitend om of deze belangstelling ontwikkeld of tegengehouden wordt. Onze patint werd dus vier jaren buiten het ouderlijk huis opgevoed. Nu is hij weer thuis en vertoont vijandige neigingen. Tegen wie richten deze zich? Gewoonlijk tegen de moeder. Zo is het ook in dit geval. De jongen valt echter niet openlijk aan, maar in het geniep, zodat zijn moeder niet bespeurt, dat het huilen en bedwateren vijandige daden zijn tegen haar. Het is als in een drama. Zo beschouwd zien wij hier niet slechts boosheid of braafheid, maar een 20Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

tragische samenhang, waarbij de onschuld onwetend tot schuld voert. Het behoort bij het drama, dat de tragische dwaling de held pas in het vijfde bedrijf bewust wordt. Omdat het hier echter geen toneel, maar de werkelijkheid betreft, moet de Individualpsychologie de plaats van het vijfde bedrijf innemen. De moeder vertelt nu verder, dat zij haar oorspronkelijk afwijzende houding tegenover haar zoontje veranderd heeft en sinds een jaar na zijn terugkeer vriendelijk voor hem geworden is. Toen kwam het volgende kind. Nu echter, nu hij zich zo slecht gedraagt, is zij natuurlijk weer streng tegen hem. Zij voert dus een strijd met hem. Het is volkomen zeker, dat zij in die strijd aan het kortste einde moet trekken. Hoe strenger zij is, des te meer voelt de jongen, dat hij in zijn recht is en hij raakt er zodoende hoe langer hoe meer van doordrongen, dat hem door de komst van het zusje een onrecht is aangedaan. De ouders passen niet echt bij elkaar. De vader is weinig thuis, omdat hij noch op zijn vrouw noch op huiselijkheid gesteld is. Dit gezin is dus reeds op zichzelf een slecht oefenterrein, omdat de knaap er geen sociale betrekking met meerdere mensen kan aanknopen. De moeder is waarschijnlijk een krachtige persoonlijkheid; vader en zoon passen zich bij haar aan door haar te ontvluchten en zorg te berokkenen. De jongen is de oudste van drie kinderen, op hem volgen een zusje en een broertje. Het is een veelvoorkomend verschijnsel, dat wanneer op een oudste zoon een zusje volgt, de eerste automatisch in het gedrang komt. Het tweede kind verlangt de plaats van de oudste te veroveren, tracht gelijk met hem te komen of zelfs hem te overtreffen. Het voelt zich beledigd, wanneer het de gebruikte kleren van de oudste moet dragen, wanneer het telkens moet horen: je bent nog te klein, je moet nu naar bed, je mag niet mee, je mag nog niet meepraten, enz. Door dit alles wordt de tweede altijd tot de mededinger van de oudste. De uitslag van deze strijd is verschillend: wanneer de oudste stand weet te houden is zijn positie nog sterker dan te voren. Kan hij zich echter niet handhaven, dan verliest hij de moed geheel en al, terwijl het karakter van de tweede dan des te actiever, energieker en zo hard als staal wordt. Het oudste kind heeft dikwijls conservatieve trekken, is behoudend en voorzichtig. Dit kan, politiek gezien, er toe leiden, dat hij de macht vereert. Onder de grote revolutionairen van alle tijden zijn vele eerstgeborenen. Zij hebben dan steeds de verovering van de macht op het oog, want voor hen betekent macht veel meer dan voor het tweede kind. Dit laatste denkt niet zo hoog over de macht. Het weet: alles kan ook anders worden, wie macht heeft kan onttroond worden. Robespierre en Danton zijn oudste kinderen, Mussolini is een oudste, evenals Hitler. Al deze figuren handelen onder de dwang van hun levenslijn als oudste, zij zijn het slachtoffer van hun eigen tragische ontwikkeling. Het tweede kind is revolutionair tot zelfs in de wetenschap. Hij stelt nieuwe hypothesen op, waarover de oudsten, die op de eeuwigheid van de natuurwetten zweren, het hoofd schudden. Een typische oudste is de Duitse dichter Theodor Fontane. In zijn autobiografie zegt hij ergens: Natuurlijk was mijn vader als Franse emigrant altijd op de hand van de Polen en daarom verheugde hij zich bovenmate, toen 2000 Russen voor 1000 Polen op de vlucht sloegen. Ik verheugde mij daar in het geheel niet over, want ik meende: 2000 Russen behoorden toch sterker te zijn dan 1000 Polen en macht moet toch macht blijven.Natuurlijk weet ik heel goed, dat dit een morele onjuistheid is, maar ik zou er iets voor over hebben, wanneer iemand mij verklaren kon, waarom ik denk, dat macht altijd macht moet blijven. De moeilijke positie van de eerstgeborene wordt nog erger, wanneer de tweede een meisje is. Meisjes ontwikkelen zich lichamelijk en geestelijk aanvankelijk sneller en daarom heeft de jongen een harde dobber om tegen haar stormloop staande te blijven, vooral wanneer hij reeds door het waandenkbeeld van zijn natuurlijke mannelijke voorrechten is aangestoken. Een dergelijke aanmatiging is voor het meisje natuurlijk juist een aansporing tot verdubbelde inspanning. Ontmoedigd verslapt de oudste dan dikwijls in zijn prestaties, ook wat zijn 21Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

schoolwerk betreft. Schittert het zusje op school, dan geeft de jongen het op. In deze strijd krijgt het meisje karaktertrekken, die men wel jongensachtig noemt, doch ten onrechte, want men bedoelt eigenlijk slechts er een verhoogde activiteit mee aan te duiden. In ons geval volgt een meisje op de jongen en het zou mij niet verwonderen te vernemen, dat het meisje zich schitterend ontwikkelt. Reeds nu gedraagt de jongen zich zo, dat men zou kunnen zeggen: Net een meisje. Werkelijk, het meisje heeft zich voortreffelijk ontwikkeld. Volgens de moeder is de jongen tot een half jaar geleden altijd gehoorzaam en volgzaam geweest. Voor ons staat echter vast, dat hij dit in werkelijkheid nooit was! Hij heeft geprobeerd zijn moeder door voorgewende gehoorzaamheid tot zich te trekken. Dat is mislukt en nu probeert hij het door ondeugd, en met meer succes. Wij wensen deze gespeelde gehoorzaamheid niet, waartoe men vroeger ook op school de kinderen, in overeenstemming met de toenmalige regeringsprincipes, heeft opgevoed. leder regime tracht trouwens de school op een dergelijke manier te misbruiken. De jongen slaapt tot dusverre bij zijn grootmoeder. Hij huilt direct, als hij niet zijn zin krijgt. De moeder bericht nu ook, dat de achtjarige knaap reeds een poging tot zelfmoord heeft gedaan (hetgeen ons niet verwondert). Op deze gedachte kon hij komen, omdat een twintigjarige zuster van zijn vader zelfmoord gepleegd heeft en ook zijn grootmoeder, op wie hij erg gesteld is, eens een poging tot sucide gedaan heeft. Van beide feiten is de jongen op de hoogte. De zelfmoord ligt in de lijn van de verwende mens, omdat hij zijn eigen waarde zo hoog stelt, dat hij gelijktijdig met de voorstelling van de zelfmoord, zich een krenking van en een aanval op de anderen kan indenken. De verwende mens van dit soort zoekt waarmee hij de anderen het pijnlijkst kan treffen en ontdekt: wanneer het mij slecht gaat, dus vooral door mijn dood, lijden de anderen het meest, want ik ben van bijzondere waarde. De zelfoverschatting van de zelfmoordenaar overschrijdt de normale grenzen. De moeder heeft alle hoop in betrekking tot het kind verloren. Vol verachting zegt zij, dat hij niets anders doet dan huilen. Zij wordt daardoor blijkbaar sterk geprikkeld. Heel in t algemeen kan men zeggen, dat alle symptomen zich daarheen richten, waar zij pijn doen. Als een moeder veel gewicht aan het eten hecht, verschijnen bij het kind etensmoeilijkheden. Als grote prijs gesteld wordt op het spreken, en het kind in oppositie geraakt, vertoont het spraakmoeilijkheden, zoals stotteren. Als de ouders de ontlasting als iets heel belangrijks beschouwen, lijden hun kinderen aan spijsverteringsstoringen. Legt de moeder de nadruk op zindelijkheid, dan kweekt zij bedwateren. Het kind dat een vijandige of verdedigende houding heeft aangenomen, bemerkt de kwetsbare plekken van zijn ouders en valt op die plaats aan. Handelt een kind op die manier, dan is het ongetwijfeld intelligent. Want het is scheppend en levert een kunstvolle prestatie. Hier hebben wij dus een proefsteen, om uit te maken of een kind zwakzinnig is of niet. Ook zwakzinnige kinderen zijn s nachts dikwijls nat en bereiden allerlei moeilijkheden, zij richten zich echter niet op het kwetsbare punt van de opvoeder. Het is daarom goed, wanneer het kind bij zijn ouders niet al te veel kwetsbare plekken aantreft, want helaas leven de meeste kinderen met de ouders in een soort oorlogstoestand. Indien ouders met geweld intelligentie willen tevoorschijn toveren, houdt het kind zich zelfs alsof het dom en zwakzinnig is. Op school speelt het die rol dan verder. Een voorbeeld is het volgende geval: Een jongen zit in de eerste klas van het gymnasium. Zijn vader is heel streng en hecht groot gewicht aan goede schoolvorderingen. De jongen zwoegt de gehele dag en de halve nacht. Hij is in alle vakken goed, ook in het Latijn, maar schiet volkomen te kort zodra hij proefwerk moet maken. Zijn vader is hard en actief, vertelt ons, dat hij s avonds laat, als hij thuiskomt, met de zoon nog 2 3 uur werkt, tot deze alles vlot kent. Als de jongen dan mondeling overhoord wordt gaat alles goed. De leraar is vriendelijk genoeg. De jongen is de oudste en zijn vader wilde iets bijzonders uit hem maken. Hij moest 22Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

een hoger beroep kiezen, waar Latijn voor nodig was. Op een dag zei de leraar: Wij hebben morgen het laatste schriftelijke proefwerk voor Latijn. je hebt ze tot nog toe allemaal slecht gemaakt. Als het laatste ook slecht is, moet je blijven zitten. De leraar voegde er aan toe, dat het hem leed deed, dat hij wist, dat de jongen genoeg zijn best deed en ook vrij veel wist. Hij kon er echter niets aan veranderen en gaf de raad een zenuwarts te raadplegen. De vader schrok hevig en kwam met de jongen bij mij. De eerste deed daarbij het woord, terwijl de jongen heel onderworpen naast hem zat. Ik vroeg: Wanneer moet het werk worden gemaakt? Morgen. Ik ben geen tovenaar en kan je niet in zon korte tijd helpen, maar een raad wil ik je geven: maak het werk zo slecht mogelijk! De vader schrok en wenkte mij heimelijk toe, toch niet zon dwaze raad te geven; maar ik bleef erbij. Doe het zo slecht mogelijk! Wat komt het er op aan, wat kan je nog gebeuren? Als je blijft zitten ben je het volgend jaar misschien de beste van de klas, dat zou helemaal niet zo kwaad zijn. Een week later kwamen beiden van vreugde stralend terug. Het was de eerste keer in het schooljaar geweest, dat de jongen zijn werk goed gemaakt had! Wat had ik nu gedaan? Terwijl de vader de jongen voortdurend banger gemaakt had en het hele gezin beefde van angst, wanneer een proefwerk dreigde, had ik hem vrij gemaakt door hem verlof te geven fouten te maken en had zo de druk zoveel mogelijk weg genomen. Daardoor was de gewonde plek ontlast en de angst verminderd. Zon paardenmiddel kan natuurlijk niet in iedere situatie helpen, doch hier was toch niets meer te verliezen en was het het enige middel, dat ik beproeven kon. Met de vorderingen op school is het trouwens eigenaardig gesteld. Nemen wij bijv. nog een ander geval. Een tienjarig meisje komt diep in tranen met haar moeder bij mij. De moeder klaagt, dat zij van haar man gescheiden is en het kind tot voor kort bij pleegouders op een dorp had ondergebracht. De moeder wilde het kind wel graag bij zich hebben, maar moest zich eerst een behoorlijke positie verwerven, eer zij het kind een tehuis kon geven. Zij had zich daarop van te voren, als op het grootste geluk verheugd. Het kind was op de dorpsschool een heel goede leerling. Nu kwam zij op een stadsschool, in de vierde klas. De onderwijzeres was wanhopig, het kind bleek in geen enkel vak voldoende te zijn. Het moest daarom in de derde klas terug worden gezet, doch kon ook daar niet meekomen, zodat de onderwijzeres van mening is, dat het hoogstens voor de tweede klas geschikt is. Ik maakte kennis met het kind en onderzocht het; het was lichamelijk volkomen gezond. De moeder vertelde, dat zij gescheiden was, omdat de vader een dronkaard was en dat zij de vrees koesterde, dat het kind een slechte aanleg kon hebben gerfd. Daarom wilde zij het heel zorgvuldig en goed opvoeden. Wat bedoelt u daarmede? Dat ik aldoor op het kind gelet heb, het nauwkeurig heb waargenomen en het veel berispt heb, ook wel geslagen. Nu vroeg ik aan het kind of het nog aan zijn pleegouders schreef. Het vertelde, dat het hun iedere week een brief schreef en dat de pleegouders geregeld terug schreven. Wat waren het voor mensen? 0! heel vriendelijke, prettige. En hoe ging het op school? Ik was een goede leerling. Het kind had zich blijkbaar zeer veel van de grote stad en het verblijf bij haar moeder voorgesteld. Toen was de moeder met haar wantrouwen en haar goede opvoeding op de proppen gekomen. Dit betekende een grote ontgoocheling voor het kind, waartegen het niet bestand was. Het werd wanhopig en koesterde de enige wens weer naar het dorp terug te keren. Daarin zou zij echter nooit slagen wanneer zij op school goed was. Het verlangen om op school goede vorderingen te maken verdween dus geheel, terwijl de neiging om weg te komen en de kans, dat haar dit zou gelukken, steeds groter werden. In de derde klas was zij niet beter dan in de vierde. Omdat de onverwachte houding van haar moeder het kind hoe langer hoe sterker naar haar vroegere positie doet terugverlangen, oefent zij een hardnekkig lijdelijk verzet. Zij onderneemt weliswaar geen directe aanval, maar schakelt een remapparaat in. In wezen is echter ook dit een vijandige aanval. 23Alfed Adler LEVENSPROBLEMEN Uitgave Bijleveld Utrecht 1937

Ik besprak de zaak met de moeder alleen. Deze is een keurige en goede vrouw, die alles wat ik haar uiteenzet goed begrijpt en ten slotte vraagt: Wat moet ik nu doen? Op deze vraag is niet zo gemakkelijk het goede en passende antwoord te geven. De raad, verder vriendelijk tegen het kind te zijn, is onvoldoende. Daarom zeg ik: Ik weet wel wat ik zelf in uw geval zou doen, maar het heeft geen nut dit tegen u te zeggen, u zou mijn raad toch niet opvolgen. De vrouw meent, dat ik het haar in ieder geval toch vertellen kan. Ik laat mij lang bidden en smeken en leg haar a.h.w. op de pijnbank. Eindelijk zeg ik: Ik zou met het kind rustig spreken en haar zeggen: Ik heb ingezien, dat ik verkeerd tegen je heb gehandeld. Ik bedoelde het goed, maar ik heb je niet goed begrepen. Wij willen voortaan ons best doen vrienden te worden. Nu verklaarde de vrouw: Ik zal het doen. Ik verzocht haar om over acht of veertien dagen terug te komen en zij kwamen ook, van vreugde stralend. Alles ging goed en zij waren de beste maatjes. De onderwijzeres had nu gezegd, dat zij niet begreep waarom men het kind in de derde klas had teruggezet. Korte tijd later is het kind weer in de vierde klas gekomen en is daar de beste leerling geworden. Wat gebeurt er nu in dergelijke gevallen, wanneer men de samenhang niet begrijpt? Beschikt het kind over voldoende activiteit, dan richt het een of ander onheil aan. Het steekt bijv. het huis in brand of verwekt op school schandaal. Is het minder actief, dan zakt het dieper en dieper af, loopt tenslotte weg en verongelukt geheel. Daarom moet men, zoals in de beide laatste gevallen, voor reddingsbrigade spelen. Daartoe is echter een vereiste, dat men de eigenaardigheden van het kind en de bijzonderheden van zijn situatie juist herkent en het van de verkeerdheid van zijn houding weet te overtuigen. Het kind leeft altijd in de veronderstelling met zijn tegenstreven een persoonlijk succes te zullen bereiken, terwijl werkelijk succes alleen in samenwerking met de anderen tot stand komt. Vraag 1. Een twaalfjarig meisje, een heel aardig kind, reeds sinds zes jaren in de klas van de vraagster, maakt geregeld haar bed nat. De ouders waren vroeger welgesteld. De vader, bakkerspatroon, stierf toen het kind negen jaar was. Er zijn drie kinderen. De oudste zoon is zeer begaafd en bezoekt het gymnasium. De moeder is heel flink en vol liefde, overwon na de dood van haar man de grootste economische moeilijkheden en onderhoudt nu haar gezin zonder hulp van anderen. Het meisje is middelmatig begaafd, geeft nooit reden tot klachten, kon wel nog beter haar best doen, maar doet toch genoeg. Vijandigheid tegen haar moeder lijkt onwaarschijnlijk. Antwoord. Bedwateren behoort tot de meest verbreide euvels. In sommige grote steden heeft men speciale hospitalen voor deze lijders, maar de kwaal is dikwijls uiterst moeilijk te genezen. In werkelijkheid ligt er altijd een vijandige tendentie aan ten grondslag. In dit geval dient men de vraag te stellen: Wie is de lieveling van de moeder? Waarschijnlijk de oudste zoon. Het lijkt heel natuurlijk, dat hij in het licht, het meisje in de schaduw staat. Vermoedelijk heeft zij in de wedijver met hem de nederlaag geleden en blijft er voor haar nog alleen de activiteit van het bedwateren over, waarmede zij de aandacht van haar moeder, ondanks de broer, op zich kan vestigen. Dikwijls komt men een stap verder door te vragen: Wanneer is de kwaal begonnen? Er zijn kinderen, die van de beginne af hun bed nat maken. Dit is dan het uitvloeisel van een gebrek aan tact van de opvoeders, die het kind, door een geforceerde dwang tot zindelijkheid, gelegenheid hebben gegeven de onzindelijkheid als machtsmiddel te gebruiken. Is het kind echter eerst enige tijd zindelijk geweest, d