1137
De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627 Joost van den Vondel editie J.F.M. Sterck, H.W.E. Moller, C.R. de Klerk , B.H. Molkenboer, J. Prinsen J.Lzn. en L. Simons bron J.F.M. Sterck, H.W.E. Moller, C.R. de Klerk, B.H. Molkenboer, J. Prinsen J.Lzn. en L. Simons (eds), De werken van Vondel. Tweede deel 1620-1627. De Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam 1929 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vond001dewe02_01/colofon.htm © 2004 dbnl

Vondel Hecuba

Embed Size (px)

DESCRIPTION

De Amsteldamsche Hecvba

Citation preview

  • De werken van VondelDeel 2. 1620-1627

    Joost van den Vondel

    editie J.F.M. Sterck, H.W.E. Moller, C.R. de Klerk , B.H.Molkenboer, J. Prinsen J.Lzn. en L. Simons

    bronJ.F.M. Sterck, H.W.E. Moller, C.R. de Klerk, B.H. Molkenboer, J. Prinsen J.Lzn. en L. Simons (eds),De werken van Vondel. Tweede deel 1620-1627. De Maatschappij voor goede en goedkoope

    lectuur, Amsterdam 1929

    Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vond001dewe02_01/colofon.htm

    2004 dbnl

  • II

    Burgemeester Cornelis Pieterszoon Hooft naar de kopergravure van I. Lamsvelt(proef-voor-de-letter)Vondelmuseum

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 3Het leven van Vondel door Dr. J.F.M. SterckII 1620-1627

    DE opdracht van Vondels Hiervsalem Verwoest aan Burgemeester CornelisPieterszoon Hooft bevat reeds het voorspel van den Palamedes en van den Harpoen,aldus verklaarde Jos. Alberdingk Thijm al in 1852 toen hij in De Tijd beoordeelingenschreef over Van Lenneps Vondel. Maar niet de opdracht alleen, ook de hevigbewogen toon van dit in 1619 geschreven Joodsche treurspel preludeert somsduidelijk op het drama, dat in 1625 Oldenbarnevelt wreken zal. Ja, er zijn in dealleenspraak van Josephus, die den Hiervsalem opent, droef toornende regels, diemen haast zou kunnen verwisselenmet verzen uit dien van tranen zwarenmonoloog,waarmee Palamedes aanvangt:

    Light my dan noch aen't hert zo na de droeve staetVan 't lieve Vaderland, hoe is dan zulcken haetOp myn onnoozelheyd gebraeckt, en uytgespogen,En uyt myn zuyv're borst zoo veel vergifs gezogen?O Zon, die zonne en mane en sterren schenckt haer licht,Die d'helsche duysternisse ontdeckt met uw gezicht,Die d'afgrond van het meyr met d'appels van uwe oogenVerraed, en by den neck geveynstheyd grypt en logen:Ick dage u heylighlijck, en bidde u dat ghy tuyghtOf ymands dreygement, of gunst mijn vroomheyd buyght:En dat uw boosheyd, die om wraeck riep, ghy Tyrannen!Die tegen 't vaderland de ketens hield gespannen,My toon waer na 'swets eysch ick heb mijn recht verbreuckt,Of waer 't eenvouwdigh kleed is van mijn trouw gekreuckt.

    Een hooggestemde vereering spreekt uit de Opdracht aan Hooft, denantimonarchalen Burgemeester, die uw eygen voor-

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 4deel te rugge zettende, - zoo spreekt hij hem toe - het gemeene best nae tijdsgelegentheyd gevordert [hebt] en helpen vorderen, zoo dat geen verstandige zichmet recht zal belgen dat wy oorzaeck nemen in uwe E. persoon te verheffen en alsaen te bidden de zeer heusche en beleefde Regeringe, onder wiens vleugelen wyzoo gerustmoedigh hebben geschuylt. Het is opmerkelijk, hoe bescheiden en correctde dichter elke actueele politieke toespeling in zijn opdracht vermijdt.Met deze toewijding aan den besten bestevaer, dien edelen, karaktervollen patriot,

    doet Vondel plechtig belijdenis van zijn vaderlandsliefde, vr hij zelf op eigen terreinHooft's strijd gaat overbrengen en voortzetten. Vondel schreef dit spel nog in 1619(want de opdracht aan Hooft is van 20 Jan. 1620); een jaar vroeger, vr het vallenvan den grooten slag, van den gerechtelijken moord van Mei 1619, is uitteraard zijnbelangstelling in politieke en godsdienstige twisten nog niet zoo gespannen. Metgeestige ironie dicht hij dan een bijschrift bij een volksprent op de oneenigheid vanGommer en Armijn, onder den titel: Op de Ionghste Hollantsche Transformatie. Dedichter bespot daarin de laatste omzettingen in de Staten van Holland en deStadsregeeringen: eerst Arminiaansch gezind en nu Gomarist geworden doorMaurits' ingrijpen, door zijn stalen kling, waarmede hij gewelddadig de leer vanGomarus steunde. Hier kondigt zich voor het eerst de hekeldichter aan; want detoespeling op den onverantwoordelijken invloed van den Prins op de geloofszakenbevat toch duidelijk een scherpe hekeling en afkeuring van diens beleid, terwijl hetvers: het breijn dat geenszins scheen | Ydel van gesonde reen voor den AdvocaatOldenbarnevelt een klare vereering toont. En hoeveel ironie ligt niet in dat armeknecht, waarmede Vondel Gommer betitelt! Zonder de hevigheid, waarmede hijzijn latere hekeldichten bezielde, was hij nu opgetreden als verdediger van Arminiusen tegenstander van Gomarus en zijn predestinatieleer. Maar na 1619 moest hij opden duur komen tot openlijk partij kiezen tegen de heerschzuchtige predikanten.Mei 1619 brengt een keerpunt in zijn gemoedsleven: de Advocaat wasterechtgesteld als slacht-

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 5offer van de godsdiensttwisten. In het diepst van zijn eerlijk, vrijheidlievend gemoedwas de dichter gekrenkt; maar hij moest zich inhouden. Scherp werden deArminianen in het oog gehouden; zelfs een onschuldig bijschrift van Scriverius, denLeidschen professor, bij een portret van Hoogerbeets werd in 1619 met boetegestraft. Toch waagde Vondel hierop een stekelig versje te dichten, dat doorScriverius vooreerst werd geheim gehouden, maar later in zijn vrienden-albumopgenomen met de letters P.V.K., die Palamedes van Keulen zouden moetenbeteekenen en het zeker bewijs leveren voor de latere inschrijving.Dit gedichtje doet Vondels ingehouden toorn gevoelen. Hoe anders klinkt het nu

    dan in 1618, toen Gommer en Armijn te Hoof | Dongen om het recht geloof. Deplagende ironie is tot toorn ontbrand:

    Wie zag meer leedsAan Hoogerbeets

    Als Schrijver, onze Martiaal?Die, (doe 't SchavotDen ouden Strot

    Zag sneven, door het schendig staal,Doe wraak de harten kookteEn 't heilig bloed noch rookte),

    Tot roem van Rombout, Horens licht,Sprak in des Dwing'lands aangezicht:Is dit het loon der Helden?Is dit de deugd vergelden?

    Wie vond van inborst vromer Man?Dat woord ontstelde den Tiran,Het klonk tot in den Kerker.Den lijder wierd veel sterker,

    Vermits doe elk een tong ontbrakOns' Schrijvers spitse Penne sprak.

    De veroordeeling van Schrijver was een waarschuwing; niemand waagde het denmoord van Oldenbarnevelt openlijk af te keuren. Vondels vers Op de boeten betaeltdoor den Heer Peter Schrijver bleef verborgen, en is niet eer gedrukt dan in 1659.Maar inwendig kookte 's dichters bloed, en het eerste treurspel, dat hij in 1619dichtte, blijkt ook op andere plaatsen dan de hiervoor aangehaalde verzen

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 675-88, vervuld van verkropt leed en ingehouden ergernis en toorn.Want Vondel voelde het diep, (al had het voor 't oogenblik den schijn, dat de

    staatkunde hem weinig interesseerde), Hooft, Oldenbarnevelt en De Groot warenn van streven, n van gevoelen in den kerkelijk-politieken strijd, en de mannennaar zijn hart.In deze jaren werd Vondel bevangen door een diepe zwaarmoedigheid. Hij trok

    zich daarom terug als Diaken van de Doopsgezinden, waartoe hij in 1616 wasaangesteld, en claechde van groote ongelegentheyt syner melancoleusheyts halven,langer te dienen. Zijn verzen worden de uiting van zijn ernst en gedruktheid: eengedicht van de Vier Vvterste, een over het Vvterste Oordeel, en in 1621 het Ghebedt,uytghestort tot Godt over myn gheduerighe quynende sieckte. Het huwelijksgedichtop den schilder Lambrecht Jacobsz. en Aechtjen Anthonis, van Juli 1620, geeft onsVondel nog te zien als geerd lidmaat bij de Doopsgezinden. De vader van dezenschilder Jacob Theunissen was te zamen met Vondel diaken en bleef op verzoeknog in functie toen de dichter aftrad wegens zijn ziekte.Die jaren van physieke zwakte hadden een diepen indruk op Vondels wezen

    gemaakt. De hevig schokkende gebeurtenissen, waarvan hij getuige was, grepennu zijn gemoed zooveel te sterker aan; in zijn ziekte dacht hij des te ernstiger naover de diepe roerselen van den politiek-godsdienstigen toestand, en hij kreeg debewustwording van zijn geestelijke kracht in zijn lichamelijke zwakte.Onder de weinige gedichten uit Vondels ziekelijke jaren komen ook verzen voor

    op Erasmus. In April 1622 gaf de oprichting van een metalen beeld des grootenRotterdammers in zijn geboortestad, den dichter aanleiding tot een klinkdicht Ophet metalen Pronckbeeld, waarin zijn vereering voor den klassieken grootmeesterwordt uitgedrukt, evenals in de Gedachtenis van Desideer Erasmus aan PeterSchrijver ter inleiding van een vertaling der Colloquia.Vondels ziekte belette hem niet buiten den Doopsgezinden kring het gezelschap

    te zoeken van vrienden die hem door beschaving en ontwikkeling aantrokken. Metden rijken suikerraffinadeur Laurens Joosten Baeck verkeerde hij vriendschappelijkin diens

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 7vroolijk gezin; ook met Tesselschade, de geestige dichteres, bleef hij omgaan, toende kring in 't Salich Roemers huis werd ontbonden. Bij haar huwelijk met denzeeofficier Alard Krombalck, den 1enNovember 1623, ontstak hij De Salige Tortsen,waarvan de oorspronkelijke tekst nu juist tijdig voor deze Vondel-uitgave isteruggevonden1). In den lateren druk van 1644 wijzigde Vondel bijna elk vers. Eerstwerd het bruiloftsvers uitgegeven in een kwarto boekje, met op den titel een mooivignetje: een zeehaven met zeilschip en eiland, misschien Texel, waaromheen:Geeft Tesselschade baet, | Sprack Adelaert, aan 't landt, | Myn schip is dan te laet| In Tessels schoot gestrand. Z werd het blijkbaar aan de gasten uitgereikt,waartoe Vondel ook wel behoord zal hebben, want zijn gedicht is allerminst eenbesteld werk. Ook de Vechtzangk voor Maria Tesselschade is voor haar bruiloftgedicht en geeft bij de toen gebruikelijke bedekte toespelingen, toch een grondtoonvan bijzondere teederheid.In deze jaren blijkt Vondel ook in kennis gekomen te zijn met een hoogstaand

    katholiek priester, den Delftschen pastoor en dichter Joannes Stalpart van derWielen, een ontwikkeld en bereisd geleerde van adellijk geslacht. Een bundelgedichten van Stalpart, getiteld: Vrouwelick Cieraet van Sint Agnes Versmaedt, in1622 uitgegeven, wordt, onder vele lofgedichten, ook ingeleid door een vers vanI.V.V., genaamd: Tot Lof vande kuische en Godvruchtighe Martelaresse St. Agnes,Ghesang, waarin de dichter voor deze heilige Maagd, zoowel als voor den priester,een bijzondere vereering en achting toont, en blijk geeft het nieuwe, het ChristelijkeRome hooger te houden dan het oude, het heidensche, zooals het begin duidelijkte verstaan geeft:

    Dat Room der Heiligen gebeentBewaert, meer luisters haer verleentAls soo veel Koningklijcke graven,En tomben van Gekroonde slaven. Enz.

    De slotverzen spreken van vriendschappelijke gezindheid jegens

    1) De heer W.A.P. Smit, die sindsdien promoveerde in de Nederl. Letteren op een proefschriftover Revius, ontdekte dezen onbekenden druk in de Koninklijke Bibliotheek.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 8Stalpart, wiens gedichten zonder zijn naam zijn uitgegeven; de dichter bidt, dat deH. Agnes Gods zegen moge verkrijgen voor

    .... hem by naem die met dit dichtZiin duitsche Wereld heeft gestichtOp dat hem voor dit zoete schriiveEen eeuwigh loon ten Hemel bliive.Want ander loon (nae dat ick raem)

    En wil hy niet om dat ziin naemAlhier, op hoop van meerder zegenZoo ganschelickken is verswegen.

    In 1620 was Laurens Reael, de Gouverneur-Generael van Oost-Indi, te Amsterdamweergekeerd, en, getrouw bezoeker van het huis der Visschers aan deGelderschekade, had hij daar in 1622-23 herhaalde bijeenkomsten met Vondel,Hooft en den Zeeuwschen magistraat Anthonis de Hubert, waarbij zij regels voor 'tNederlandsch trachtten vast te leggen. Reael werd door Vondel in 1623 begroetmet Het Lof der Zee-vaert, dat hij liet afdrukken voor een zeevaartkundig werk, doorWillem Jansz. Blaeuw uitgegeven.Dit tweede uitvoerige dichtstuk op het machtigste bedrijf der Hollanders toont hoe

    sterk het zeewezen Vondels pozie bleef aantrekken; het is van afwisselendedichterlijke waarde, maar bevat reeds menige schoone verhouding van rythme enklanken. Zoo teekenend als bijvoorbeeld in enkele verzen het roerige zeevolk wordtgeschetst, dat Vondel zelf zoo vaak aan den IJ-kant moet hebben zien landen enweer het anker lichten; - zoo overladen is daarna de historische ontwikkeling derscheepvaart, waarin hij zich, vooral in vers 25-40 een dankbaar lezer toont vanGarzoni's Piazza Universale di tutte le professioni del mondo, een soortencyclopedie in 1585 verschenen.1)

    In diens Discorso 146, dat handelt De' Maestri da Navigli, de' naviganti, etc.komen bijzonderheden voor, door Vondel in zijn gedicht gebruikt, b.v.

    Egypten geeft niet toe, dat vroeg het land verliezenDorst met een rieten schuyt, en met gevlochten biezen.

    1) T. Garzoni (geb. 1549, 1589) trad in 't klooster der Lateranen te Ravenna, schreef, behalvede Piazza, Il theatro de' vari e diversi cervelli mondani, en Il Seraglio degli stupori delMondo (1613).

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 9Bij Garzoni staat:

    Nel Nilo si facevano gi d'un legnodetto Papiro, e di vimini, e di caune.

    De verzen:

    Brittanien moedigt sich, dat lange wind en weerVersmade, met een boot van barstig bockenleer,

    staan onder den invloed van Garzoni's:

    Altri dicono, che nell' Oceano Britanico dicucio cucite la prima volte vedute furono.

    Zoo zijn er meer plaatsen bij Garzoni, die Vondel voor den geest gezweefd moetenhebben toen hij zijn Lof der Zee-vaert dichtte, en de opdracht aan Dr. Fonteynschreef voor De Helden Godes, waarin hij ook een zin uit La Piazza aanhaalt, diebewijst dat de dichter dit boek goed had bestudeerd, waardoor hem veel kennis enontwikkeling op allerlei gebied was bijgebracht.Den lof aan Dr. Fonteyn ontleent hij aan het hoofdstuk Medici e Physici van

    hetzelfde werk, waarin ook voorkomt de zin op regel 17-19 van de Opdracht (blz.305).Tomasso Garzoni haalt ook vele verzen uit Dante's Divina Commedia aan in zijn

    boek, zoodat Vondel daaruit reeds vroeg dit grootsche dichtwerk heeft leeren kennen.Maar geheel uit eigen indrukken, niet onder Italiaanschen invloed, en daardoor

    dadelijk scherper en sterker gebeeld is dan weer wat verbaest des dichters siel,bij het aandachtig toeschouwen van het werk op de Amsterdamsche Scheepswervenen bij het doorloopen van de zeekasteelen zelf, zooals ze voor de groote vaartgereed liggen. Hier als in tal van andere gedichten blijkt, hoe ook bij Vondel eenscherp waarnemen der bijzonderheden een der bronnen is voor de rijkdom van zijntaal; en Vondels werkelijk encyclopedische geest verbaast ons dikwijls en maaktvele van zijn gedichten tot betrouwbare afbeeldingen der cultuurhistorie van zijntijd.In De Helden Godes, die, als de groote aartsvaders, profeten en richteren hun

    eigen leven en werken bezingen, toont Vondel zich weer een bijbelvast dichter, ende invloed van Du Bartas is dui-

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 10

    delijk te voelen. Vermoedelijk dus een reeds vroeger gemaakt werk, eerst nu bij debestaande prenten van Sadeler, naar Crispijn van den Broecke uitgegeven inopdracht van Dirck Pietersz Pers, een taak, die Vondel gewoonlijk met meernauwkeurigheid dan dichterlijke bezieling uitvoerde.Den geneesheer en Doopsgezinden predikant uit Hoorn, Anthony Roscius1), wiens

    vrouw en dochtertje in Januari 1624 op weg naar Amsterdam door het ijs zakten enverdronken, terwijl hij kort daarop stierf van verdriet, wijdde Vondel twee treffendegedichten.Het verkeer in Baecks familiekring blijkt den ziekelijken dichter opgebeurd, ja,

    tijdelijk genezing te hebben gebracht. De leuke vroolijke dichtjes op de jeugdigeJonfers Catharina en Dianira, eigenlijk Debora, toonen ons Vondel als een galantcavalier, die op Scheybeek, Baecks Hofstede te Beverwijk, diens dochters het hofmaakt. De bevallige versjes: Aen het Beeckjen datter dwers | Leckt door 't bosjenaltijd versch | En in 't vijvertje terstond | Sinckt de viskens in den mond, en deWyckzang, maar vooral de guitige Beeckzang aen Catherine, geven een anderenVondel te zien, dan wij tot nu gekend hebben. De verzen van Hooft en van deItaliaansche pozie zijn daarop van duidelijken invloed. Het was in dezen tijd datVondels broeder Willem, in 1623 ingeschreven als Leidsch student in de rechten,zijn reis door Frankrijk en Itali ging ondernemen, en dat Joost het resultaat vanhun gezamenlijke taalstudie genoot. Willem vertrok in 1624 o.a. met Jacob Baeck,Hoofts zwager, en Jacob van Erp, den broeder der eerste vrouw van den Drost.Christine van Erp was in Juni 1624 gestorven en door Vondel met een droevenzangk beluid. Van Willems reis zijn eenige brieven aan zijn broeder en aan zijnmoeder bewaard, die hem doen kennen als een ontwikkeld en schrander opmerker,maar een onvoorzichtig reiziger, immers zonder voldoende zorg voor zijn ge-

    1) Roscius, eigenlijk Anthony Jacobsz, was de oudste zoon van Jacob Theunisz, die in October1620, in Vondels plaats, dienaar bij de Waterlandsche Gemeente was gebleven, toen dezezich terugtrok wegens zijn ziekte. Zoo leefde de dichter nog in den kleinen Doopsgezindenkring, wier leden steeds in zijn verzen genoemd worden, zooals vroeger de schilder LambrechtJacobsz. en nu de geneesheer. (Zie blz. 6).

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 11

    zondheid. Nauwelijks in 1626 teruggekeerd, en in het volgend jaar nog optredendals advocaat voor Amsterdamsche kooplieden, sterft Willem reeds in 1628, tot diepesmart van zijn broeder, die nog na vijftig jaar zei: Ik zou wel schreien als ik aan mijnbroeder denk; hij ging mij ver te boven. Hooft betreurde hem ook: Ik kan mij nietverzadigen, zulk een schoon Italiaansch schrijft hij, verklaarde deze, na zijnreisbrieven wel vijf- of zesmaal gelezen te hebben.Terwijl Willem onbezorgd met een aantal vrienden Frankrijk en Itali bereisde, en

    in geestige brieven aan zijn Herts lieve Moeder, en aan zijn broeder, zijn wedervarenberichtte, verdiept deze laatste zich al meer in den theologischen strijd en hetpolitieke leven, en begint de eerst zoo bezadigde en gemoedelijke Doopsgezindebroeder met striemende spot- en hekeldichten de Prince-geuzen te bestoken.Na zijn zware ziekte in 1621, legde Vondel zich weder met grooten ijver op de

    dichtkunst toe, zoo schrijft Brandt, en met zulk een gelukkig gevolg, dat hy zichzelven in 't kort, by vergelyking van zyn voorige rymen, niet meer geleek. Maar vrde hekeldichten, begon hij de vertaling van Seneca's Troades als De AmsterdamscheHecuba1), een gevolg van zijn samenkomstenmet Hooft, Reael en De Hubert, waarin,behalve de Nederlandsche taal, ook de treurspelen van den Latijnschen dichterwerden behandeld. Troades werd door Hooft en Reael in proza vertaald, en doorVondel in verzen overgebracht. Het stuk is opgedragen aan DeHubert. Deze tragedielaat ook al de wording van Palamedes gevoelen. Vondel leefde toen reeds in desfeer van Trojens heerlyckheyt vergaen in roock en damp. In de figuur van denwichelaar Calchas heeft men den vertegenwoordiger der Calvinistische predikantente zien, wier drijven door Dr. Samuel Coster in zijn treurspel Iphigenia reeds aande kaak was gesteld. De krachtige en satirisch aangelegde persoonlijkheid vandezen stichter der Duytsche Academie zal mede invloed gehad hebben op Vondelsoptreden als hekeldichter. Den 1en November 1617 was

    1) Zoo genaamd naar haar Amsterdamsche vertaling.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 12

    Dr. Samuel Coster (1567-1665)Stichter van de Nederduitsche Akademie (prent van Reyn. Persijn naar een teekening vanSandrart)

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 13

    Costers treurspel daar opgevoerd, een doorloopende heftige aanval op de woelziekepredikanten, waarvan hij vroeger reeds gezegd had:

    De priesters denken datHaer 't hoochste woord toekomt in yder dorp en stadt.My dunkt, dat 't priesterschap vol kijvens en vol list is.

    De samenwerking van beide dichters was soms zoo duidelijk, dat het publiek henvereenzelvigde en de versjes van den een aan den ander toeschreef. CostersDruckfout in 't Pampiere Geld werd aan Vondel toegedicht, en Vondels Otter in 'tBolwerck op naam van Coster gesteld. Costers Iphigenia kan als een voorloopervan Palamedes worden beschouwd. Beide treurspelen gebeuren voor Troje;Palamedes is in beide een der voorname personen. De herinnering aan Costersspel is onmiskenbaar in de wording van Palamedes.Reeds spoedig na de terechtstelling van Oldenbarnevelt kwam in Vondel het plan

    op, een tooneelspel te scheppen, dat het feit, waarvan zijn gemoed zoo vol was, opnobele wijze zou wreken. In het geheim bereidde hij het voor. Brandt zegt, dat hijmet het schrijven van Palamedes begon met opzet om 't bij zich zelven te houden,tot dat de tijden het uitgeven zouden gehengen.Albert Coenraetsz Burgh, Schepen en Raad van Amsterdam, door Maurits' invloed

    in de regeering gebracht, doch later als partijgenoot van Oldenbarnevelt ontpopt,had Vondel aangespoord tot een treurspel op den Advocaat. Maar Vondelantwoordde hem: 't Is nog geen tijdt. Waarop Burgh voorstelde: Maak het op eenanderen naam.Zoo quam hem, - verhaalt Brandt, - de Grieksche Palamedes te vooren, daar

    men van schrijft, dat hij, onder deksel van het oogh naer den vyandt gewent, engeldt genooten te hebben, bij het gemeene volk in haat wierdt gebraght, en doorAgamemnon en Ulysses, tot onvergoedbaare schaade van geheel Grieken, gedoodt.Sedert vijf jaar had Vondel zijn tragedie voorbereid, zijn personen bestudeerd enaan elk der spelers in het groote drama aan den Advocaat in 1619 voltrokken, zijnrol toebedeeld; hoe knap heeft de dichter de toepassing op de levende personenin

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 14

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 15

    AFBEELDINGOPWAREGROOTTEVANVONDELSHANDSCHRIFTDERWELLEKOMST,WAARMEE HIJ HUYGENS LIET BEGROETEN VAN HET AMSTERDAMSCHE TOONEELOP NIEUWJAARSDAG 1627 (MEN VINDT HET GEDICHT AFGEDRUKT ACHTER IN DITDEEL).[rechterzijde, rechtop:] Aanteekening van Huygens op de achterzijde

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 16

    elkaar gezet. Maurits is Agamemnon, de gekrenkte heerscher, die door Aerssen,Barnevelts doodsvijand, als Ulysses wordt opgezet, gesteund door Willem Lodewijk,als Diomedes, die echter meerdere personen voorstelt; Burgemeester Pauw isMegeer; Eurypilus en Calchas stellen de predikanten Festus Hommius en JohannesBogerman voor. Van de reien zijn de Eubers, Arminianen en de Ithakoisen,Gomaristen.Ajax is Frederik Hendrik en Priam de Koning van Spanje. IJverig heeft de dichter

    ook de geschiedenis van Trojes beleg, de Grieksche mythologie en de karaktersder Helleensche en Trojaansche helden bestudeerd. De geheele vertooning is vollokale kleur, en elke scne bevat toespelingen op Oldenbarnevelt en al wat op zijnproces betrekking heeft.Al zyn gedachten en verstandt inspannende, had de dichter gewerkt en Brandt

    teekent ons hem zoo aardig, dat hij op zijn bovenkamer aan zijn treurspel zit teschrijven, en zijn vrouw hem aan de trap het straatgerucht toeroept: Man, de Prinsleit en sterft! Laat hem sterven. Ik belui hem vast, antwoordde Vondel tusschenzijn verzen door.Van verschillende zijden is op Vondel drang uitgeoefend om zijn tooneelspel te

    dichten. Behalve Albert Burgh, heeft ook Oldenbarnevelts schoonzoon, Cornelisvan der Mijle, hem bij de voorbereiding van het onderwerp aangespoord. Dezewoonde te Beverwijk, waar ook Vondel veel verkeerde, en wendde zich tot zijnouderen leermeester, professor Johannes Meursius te Leiden, met het verzoek aanVondel de noodige gegevens uit de Grieksche geschiedenis te verschaffen. In dezoogenaamd Amersfoortsche, in werkelijkheid Rotterdamsche, uitgave van 1707,waaraan deze bijzonderheid ontleend is, wordt hierbij vermeld dat Meursius zelfshet treurspel in onrijm ontworpen zou hebben en het daarna door Vondel in dichtmaatzou zijn uitgevoerd. Maar zelfs n blik in de met zooveel gloed en overtuiginggeschreven verzen toont duidelijk, dat zij niet zijn nagevolgd, doch uit Vondels hartontsproten zijn. Indien hier aan eenigen invloed gedacht kan worden, is het die vanVondels voorbeeld Seneca, uit wiens

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 17

    treurspelen Thyestes, Hercules furens en Agamemnon vele gedachten envoorstellingen zijn overgenomen.En nu was de tijd gekomen om Palamedes te voltooien. In October 1625 gaf

    Jacob Aertsz Calom in De vierighe Calom den eersten druk uit, met Vondels naamop den titel. De toespelingen op Maurits, de typeering van Oldenbarnevelt inPalamedes, en van de Contraremonstrantsche predikanten in Calchas en Eurypilusbleven niet lang geheim en het stuk ging algemeen over de tong. DeRemonstrantsche predikanten, die elkander het stuk toezonden, verbaasden zichover Vondels naam op den titel; en Van Reigersberch schreef aan zijn zwager Hugode Groot: het is wel gemaeckt en wert veel gelesen.Spoedig werd het boek verboden en de exemplaren in de winkels opgehaald,

    doch telkens werd het weer gedrukt, zoodat in weinige maanden zeven uitgavenverschenen.Het beloofde niet veel goeds voor den dichter, toen hij door Den Haag werd

    opgeischt volgens een aanschrijving van den Fiscaal om hem gevangen te nemenen op te zenden, ten einde door het Hof van Holland berecht te worden, waar hijeen strenge straf, terechtstelling, of verbanning, zeker niet zou zijn ontloopen. Maarde Amsterdamsche Burgemeesters, in hun eer getast, namen Vondel in bescherming.Wel was Adriaan Pauw, zoon van een van Oldenbarnevelts rechters, voor deopvolging van de aanschrijving uit Den Haag, maar Andries Bicker vond: Als menonze burgers naar Den Haag zal voeren, wat hebben wij dan hier te doen?Amsterdam had haar eigen rechtbank; en de Burgemeester Diedrik Bas, en Hermanvan der Pol stelden voor, Vondels opzending naar het Haagsche gerecht te weigeren,al bleef Adriaan Pauw er krachtig op aandringen.In zijn angst ontvluchtte Vondel zijn woning, om zich te verschuilen bij zijn zuster

    Clementia, weduwe van Hans de Wolff, die ook een zijdehandel dreef in deWarmoesstraat. Maar zij ontving hem onvriendelijk, hem zijn schrijfzucht verwijtend:Hij behoorde voor zijn huis te zorgen, en op zijn nering te passen, en al dat schrijvenen wrijven, waardoor hij in gevaar kwam, na te

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 18

    laten. Ik zal dat volk de waarheid nog scherper zeggen, was 's dichters antwoord,en hij schreef bij zijn zuster nog nieuwe hekeldichten, waarvan het hem later speet,ze op haar raad verbrand te hebben. Maar bij haar achtte hij zich niet langer veilig.In het vroolijke, vriendelijke gezin van Laurens Baeck verwachtte Vondel meer steunen opbeuring, die hij er ook vond in de weinige dagen daarop bij hem doorgebracht.Toen het Haagsche gevaar was afgewend, kwam hij uit zijn schuilhoek te voorschijn,om zijn zaak voor Schepenen behandeld te zien. Daaronder trof hij naast Burgh,die in 't geheim was geweest van Palamedes' wording, ook de burgemeester DirckBas, en Ernst Roeters, die hem goed gezind waren, benevens Jacob JacobszHinlopen, wiens huwelijk met Sarade Wael nog kort geleden door Vondel wasbezongen. Hij werd veroordeeld tot driehonderd gulden boete, die hij gewilligbetaalde, en niet, volgens een onbevestigde mededeeling bij Van Lennep, doorBurgh vergoed kreeg. Dit was, oordeelden velen, met een vossenstaart gegeeselt,zegt Brandt.Nu behoefde Vondel zich niet meer te verschuilen; zijn naam was op aller lippen.

    Van een gewoon rederijker was hij een dichter van invloed geworden, met wiensverzen rekening werd gehouden. Voor het eerst werd Vondels werk behekeld inrijmelarij; maar ook een onbekend gebleven bewonderaar van Palamedes liet eenlofvers op den dichter drukken, waarin hij hem toespreekt als: Gaaffrijcke Vondel,en prijst:

    Gaet in uw kloeck gerijm noch even dapper voort,En Roscamt suyverlick 't geen reyn te sijn behoort,Befaamde Vondelen, uw naem sal eeuwich levenAll wat gy oyt beschreeft is dienstich uytgegeven.Wat schepsels baardt uw geest, wat brengtge in het licht,Dat niet tot lering streckt, en dees off geene sticht?Vaer voort begaeffde helt, laet spot noch slimme treeckenDen ader van uw Rijm te gener tijden steecken.

    Zelfs Frederik Hendrik toonde belangstelling voor Palamedes en liet zich het stukvoorlezen.Wat mannen als Hooft en Huygens dachten over het Treurspel is niet bekend.

    De laatste teekende gewoon op het door hem te Sluis

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 19

    ontvangen present-exemplaar den datum aan: 1 November 1625. Maar een goedevriend van Vondel, Cornelis Gijsbertsz. Plemp, zond hem eenige hekelendeLatijnsche epigrammen op zijn boete, en het strenge optreden van Pauw, denPensionaris van Amsterdam, die, het spreekt vanzelf, niet voor bekendmakingbestemd waren, en daarom juist den onbevangen indruk wergeven dien deveroordeeling wegens Palamedes op 's dichters vrienden maakte. Al laten zeprosodisch nog al te wenschen over, zij mogen toch vermeld worden als enkele derweinige uitingen over Palamedes in Vondels omgeving, die bekend zijn geworden.

    Ad Justum Vondelium.

    Mauritio locuples cum posses esse tragoedus,Jure trucidatum, Juste, notando canem,

    Ter centum nummum jacturam, morio, mactansBerneoveltiaden in Palamede, facis.

    Joost, je had als treurspeldichter door Maurits rijk kunnen worden, metduidelijk te maken, dat de hond terecht is doodgeslagen; maar nu, gijdwaas, gij lijdt 300 gulden verlies door Barnevelt in Palamedes teverheerlijken.

    Cur Pavo fert pretium florenos mille ducentos?Berneoveltiadis sustulit ille caput.

    Contr Vondelio cur aufert mulcta trecentos!Berneoveltiadis sustulit iste caput.

    Quis (malum!) hic est error causa diversus eadem?Sustulit ille secans, sustulit iste levans.

    Ille secans ferro; iste levans sermone diserto,Atque Sophocles vel super astra sonis

    Haud parili meritis pensantur praemia lance;Sunt bona saepe malis; sunt mala saepe bonis.

    Waarom krijgt Pauw twaalfhonderd gulden belooning?Hij heeft Barnevelt het hoofd afgenomen1)

    Waarom, daarentegen moet Vondel driehonderd gulden betalen?Hij heeft het hoofd van Barnevelt hoog verheven.1)

    Maar (verdraaid!) wat een onjuist oordeel is dit! zoo verschillend omdezelfde oorzaak?Gene hief het op door afsnijden, deze door het te verhoogen;Gene sneed het af met het zwaard, deze verhief het door welsprekendetaalHooger dan de sterren, in klanken Sophocles waardig.

    1) Sustulit in twee beteekenissen van afnemen en verheffen bevat een moeilijk vertaalbarewoordspeling.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 20

    Het loon wordt niet met gelijke schaal opgewogen tegen de verdiensten:Het goede komt vaak aan de boozen, het kwaad dikwijls aan de goeden.

    Scripta Vondelio pereunt Palamede trecenti:Vendatur Senecae fama ea; pluris emet.

    Vondel komt het schrijven van Palamedes op driehonderd gulden te staan:Laat hij den roem van het werk aan Seneca verkoopen; die geeft er meervoor.

    Plemp was zeer bevriend met Pieter Hooft, en een welkome gast op het Muiderslot,waar hij, de leerling van Jan Pz. Sweelinck, Tesselschades zang begeleidde. VanPlemps klassieke kennis - hij schreef gemakkelijker Latijnsche verzen dan proza -heeft Vondel veel geleerd en hulp gehad bij zijn vertalingen uit Seneca en de andereLatijnsche schrijvers. De vele gedichtjes door Plemp in die taal aan Vondel gericht,en de vertalingen die hij van zijn verzen maakte, bewijzen dat er een geregeldecorrespondentie daarin tusschen beiden bestond. Jammer dat Vondels antwoordenniet bewaard zijn. Cornelis Gijsbertsz., die er groot op ging dat hij tenax priscaerelligionis erat1), behoorde volgens Brandt tot hen die met weinige anderen d'eersteplaats in zijn (Vondels) vriendschap verdienden; en op de geestelijke engodsdienstige vorming van zijn dertien jaar jongeren vriend heeft Plemp stellig eendiepgaanden invloed gehad.Na de opleving uit zijn melancoleusheyt en na de hevige ontroering, het gevolg

    van de executie op Oldenbarnevelt, verviel Vondel, volgens zijn biograaf, opnieuwin een zwaarmoedigheit, die de Geneesmeesters melancholia hypochondriacanoemen, omdat ze haaren oorsprongk heeft uit het ingewandt. Hier uit ontstondteen bange droefheit zonder reden, en mymering, die hem tot alles onbequaammaakte; zoodat hy een geruimen tydt geen pen op papier kon zetten; dikwilswenschende te weeten, hoe een vroolijk mensch te moede was; zoo schrijft Brandt.Intusschen nam hij Grieksche lessen van Danil de Breen, die hem ook logica

    onderwees. De voorrede van Palamedes bevat echter reeds aanhalingen in dezetaal als blijken van vroegere studie.

    1) Vast hield aan den ouden godsdienst.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 21

    Zijn ingespannen dichten aan dit treurspel van nobele wraak, belette Vondel natuurlijkniet, een anderen Nassauer als Vorst Frederik Hendrik, die de regeering hadaanvaard, in blijde klanken te begroeten. Het Princelied van 1625, op deoud-vaderlandsche Wilhelmus-wijs, bracht afwisseling in de sombere stemmingwaarin Palamedes gedicht werd, en werd gevolgd door een statige Begroetenis aenden Doorluchtighsten en Hooggeboren Vorst Frederick Henrick. Prinses Amalia'sbeeld werd in een reeks van epigrammen verheerlijkt.Holland, verscheurd door politieke en godsdienstige twisten, zal herleven door

    de regeering van dezen Vorst:

    Noch leeft, tot Hollands heyl, de wachter van den tuyn,Gebroken, door en door, met diepe waterplassen;Omheynt met stroomen hier; en daar met broeckmoerassen;Met golven ginder, die sich wentelen in duyn.

    Als een redder verscheen de Vorst voor Vondels oog, temeer toen op Nieuwjaarsdag1626 Cornelis Pietersz. Hooft was gestorven, en 's Lands Hoofdstad derfde haarHoofd en troost, De goe gemeent Haer Vader. De dood van den wijzen, edelen eneerlijken oud-burgemeester, hem levenslang een heilige van zijn politiek geloof, trofVondel diep. Zijn smart en hoogschatting drukt het Klinckdicht op zijn overlijden zoovolkomen uit:

    Treck om 't Raedsheerlyck lyck geen' droeve toorenklock:Het burgerlyck beklagh sal dese baer geleyen.De balling, weeu en wees beluyen hier met schreyenHunn' waerd, haer' man, haer' vooghd: daer 't leven uyt vertrock.Hangt aen de wand van 't Koor dien Burgemeestersrock,

    Dien tabberdt, wyd van baet en staetsucht afgescheyen:Dien Deeghlyckheyd hem ging so onbesproken breyen:Hier aen heeft Eygebaet niet d'alderminste vlock.Dat nu Amstelredam in 't roukleed valle aen 't huylen

    Haer' segenrycke beurs ontbeert een' haerer suylen,Haer raedhuys een pylaer. Hoe druckt ons dit verlies!Doch troost u, rycke Stad! men sal u saligh noemen:

    Als Room Fabricius, en Catoos deughd wil roemen,Seg: Hoofd dat was de man waer door myn' glori wies.

    De herinnering aan den onomkoopbaren magistraat bracht

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 22

    den dichter tot een vergelijking van dezen met de baatzucht en het bederf, die overalin de Republiek heerschten. In een scherpe maar waardige satire, die hij Roskamnoemde, stelde hij de oude, eerlijke tijden van vroeger tegenover de diep bedorvenzeden van zijn dagen. Groote knoeierijen door de leden der RotterdamscheAdmiraliteit gepleegd ten nadeele van het land, in hun eigen voordeel, en zelfs inhet belang van 's lands vijanden, hadden een proces ten gevolge, waardoorverschillende voorname heeren regenten aan de kaak werden gesteld. Duidelijkdoelt Vondel o.a. op deze geruchtmakende zaak in zijn Roskam:

    Overdaed stopt d'ooren voor de reden:En kromt des vromen recht: deelt ampten wt om loon:En stiert den vyand 't geen op halsstraf is verbon:Luyckt 't oogh voor sluyckerye, en onderkruypt de pachten:Besteelt het land aen waere, aen scheepstuygh, en aen vrachten:Neemt giften voor octroy: of maeckt den geldsack t'soeck:En eyscht men rekening, men mist den sack en 't boeck.

    Hoe hemelhoog stak de betreurde Vader Hooft daar boven uit:

    Hoe heeft hem Amsteldam ervaeren wijs en simpel:Een hoofd vol kreucken, een geweten sonder rimpel.O beste bestevar! wat waert ghy Holland nut,Een styl des raeds, doen 't lijf van 't stocxken werd gestut.

    Over den tijd, waarin Vondel den Roskam dichtte, bestaat verschil van meening.Brandt dateert het gedicht op 1630; maar latere onderzoekers meenen dat hettusschen 1626 en 1628 ontstaan zou zijn, wegens de toespeling op gebeurtenissenuit die jaren. In de Literatuur-opgaven hierna kan men de artikelen daarover vinden.De zorgelijke tijden, die Vondel de Roskam in de pen gaven, werden opgehelderd

    door de blijde Oranje-zon, die den dichter stemde tot lofliederen, als hetOranje-Maylied, vol vreugde over de veilige rust, die de Nassausche Heiland gingbrengen:

    O hoe salig is 't te duyckenOnder den Oranjeboom:By een kristalijnen stroom

    Gouden appelen te pluycken;En te ruycken geur en lucht

    Van die schoone Oranjevrucht!

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 23

    FACSIMIL'S VAN HANDTEEKENINGEN VAN VONDEL EN ZIJN FAMILIE- ENVRIENDENKRING(ontleend aan dr. Sterck's Oorkonden)1. Onderteekening van de overeenkomst, waarbij moeder Sara in 1613 of '14, voordat zijDe Trouw verlaat, haar zaken regelt met den jongen Joost; links de getuigen: Hans deWolff,broeder vanMaeiken, Vondels vrouw, Paulus Buys, Laurens Cornelissen Schouten en JohanMichiels; rechts Sara Cranen en Joost vander Vondelen.2. Johan Michielsz van Vaerlaer, wien Vondel zijn Pascha opdroeg in een Epistre Dedicatoire(zie Dl. I, blz. 167).3. Handteekening van Vondels moeder (wij Sara Cranen!) onder de akte, waarbij zij 3 April1637 op haar laatste ziekbed een aantal legaten vermaakt aan dienstboden en armen vanhaer [= Doopsgezinde] gemeente.4. Vondels zwager en oudste zuster, het echtpaar Hans de Wolff en Clementia van deVondel.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 24

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 25

    FACSIMIL OP WARE GROOTTE VAN DEN BRIEF, DOORWILLEM VAN DEN VONDELUIT ROME 15 MAART 1625 GESCHREVEN AAN ZIJNE MOEDER TE AMSTERDAM.(Vrouwe douairire Mr. A. Verheijen van Estvelt te Boxmeer was zoo welwillend, ons hetbelangrijke handschrift eenigen tijd ter beschikking te stellen voor eene zoo getrouwmogelijkeweergave van het moeilijk te reproduceeren stuk. Men vindt den brief afgedrukt in deAanvullingen en opmerkingen van Dr. Sterck achter in dit deel).

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 26

    Vondels vreugde bereikte haar toppunt, toen hij 27 Mei 1626 de Geboortklock vanWillem van Nassau kon luiden in een onnavolgbaren lof- en huidezang, zooals ernooit meer een op het Oranjehuis weerklonken heeft. Al de gedichten ter eere vande vorstelijke familie worden geheel overstemd door het breed galmende van dezeGeboortklock, voor den jongen Willem II, het eerste Oranjekind, waarvan Vondelde geboorte beleefde, maar in wien hij zich, als Amsterdammer, later zooteleurgesteld zou vinden.Voor ons, tijdgenooten van Dr. Willem Royaards, zijn de weelderige klanken van

    dit gedicht voor altijd vereenzelvigd met zijn schitterende voordracht. DeGeboortklock, met haar rijkdom van taal, sierlijk rhythme, schoonheid van rijm, vanklank en kleur, levendigheid van beelden en symbolen draagt het innigst het kenmerkvan de gouden 17e eeuw, in al haar glorie en grootheid.Zelfs niet de aan de Vorsten zoo innig verknochte secretaris, Constantijn Huygens,

    heeft Oranje zoo oprecht verheerlijkt.In de Geboortklock had Vondel Huygens' yvoire luyt geprezen en Constantijns

    Ledige Uren, Otia, waren in 1625 verschenen met een lofdicht van Vondel, waarindit vers: Ghy bouwt Appoloos kerck in vierderhande talen.Ook bij den Roskam had Vondel den Haagschen hoveling reeds als getuige

    opgeroepen om op de overdreven luxe te wijzen, die overal heerschte:

    En eyschtmen meer bescheyds, men vraegh het Huygens soon,In 't kostelijcke mal: die weet van top tot toonDe pracht en sotte prael, tot op een hayr t'ontleden.

    Een kennismaking met den Hagenaar zal dus wel tot Vondels verlangens behoordhebben, waarvoor hij spoedig gelegenheid kreeg toen Huygens, die meermalennaar Amsterdam reisde om zijn aanstaande vrouw Susanna van Baerle te bezoeken,ook eens de voorstelling van Hoofts Warenar in Costers Academie bijwoonde, enVondel hem van het tooneel af liet begroeten met een Wellekomst-gedicht opNieuwjaarsdag 1627.Het schijnt dat Huygens met deze hulde niet bijzonder was ingenomen, want hij

    maakte er een wat stekelig antwoord op, dat

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 27

    hierop neerkwam: of er eigenlijk niet twee narren aanwezig waren, de Warenar op't tooneel, en de tweede die naast het tooneel zat.Toen Vondel in November 1627 een soort tafelspel dichtte bij het huwelijk van

    Pieter Hooft met Helionora Hellemans, als een Bruyloftbed, een mythologischesamenspraak, die intusschen een vernuftige karakteristiek inhoudt van desBruidegoms bijzondere kunst, was zijn geest reeds bezield met heel wat krachtigerverzen. Als domin Smout Hooft's huwelijk in de Nieuwe Kerk inzegende, was hijreeds bezongen als 't Haentje dikkop van deMaze in gezelschap van 't kalkoenscheHaentje, domin Trigland, door 's dichters onsterfelijken Rommel-pot vant Hanekot.Doch een verhevener pozie wijdde Vondel aan de krijgstochten van FrederikHendrik. Plechtstatig, als gold het een epos, begint hij zijn heldenzang op deVerovering van Grol, in Augustus 1627:

    Ick sing den legertoght des Princen van Oranjen,Die 'theyr van Spinola, en all' de maght van SpanjenMet sijn' slaghordens tarte, in het bestoven velt,En Dulcken de stadt Grol deed' ruymen met gewelt.

    Handteekeningen van Vondels jongste zuster Catharina en haar echtgenoot Jan AriszBruyningh

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 28

    HANDTEEKENINGEN VAN KINDEREN- EN KLEINKINDEREN-VONDEL1. Joost van den Vondel de Jonge (geb. 1612) met Aelten Adriaens van Bancken, zijn eerste,en Baertgen Hooft, zijn tweede echtgenoote.2. Anna van den Vondel (geb. 1613).3. De kleinkinderen Maria en Willem van den Vondel, beiden uit het eerste huwelijk vanVondels zoon Joost, en Justus van den Vondel, kind uit diens tweede huwelijk, met zijntweede echtgenoote Grietgen Nacken.Al deze handteekeningen staan onder notarieele stukken, die buitengewoon belangrijk zijnvoor de geschiedenis van den Dichter en zijn huis; men vindt ze beschreven in Oorkondenover Vondel en zijn Kring.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 29

    Vondels dramatiek door L. SimonsI*

    1. Vondels dramatische natuur

    Over Vondel den Mensch staan ons weinig gegevens ten dienste, en de verklaringvan zijn wezen uit zijn werk geeft vanzelfsprekend de uitlegkunde vrij spel. Wat weechter van hem weten, is ruim voldoende, om hem te doen kennen als eengroothartig Mensch: stadig vinden we hem aan de zijde van het Recht; trouw bovenalen onwrikbaar blijft hij in zijn warme vriendschap en genegen eerbied voor de bestenvan zijn tijdgenooten. Welke geloofs-overtuiging zij mogen aanhangen, oefent geeninvloed op zijn houding jegens hen, en of dit aanhangen en getuigen hem in botsingbrengt met gestelde machten, wordt door zijn moedige oprechtheid niet geteld.Moed, Trouw, Oprechtheid, Eerbied, Deemoed; niet minder de mildheid en warmtevan zijn gemoed en de hartstochtelijkheid van zijn aanleg1) zijn de grondpijlers vanzijn wezen, en we vinden die terug in zijn kunst, lyrisch of dramatisch. Dat zijn energieen geestkracht onuitputtelijk waren, - de hoeveelheid van zijn vergaarde kennis envan zijn hier bijeenverzamelde werken getuigen het onwederlegbaar.Moeilijker wordt het, als wij ons willen zetten tot een onderzoek, hoe zijn dramatischwerk gevoed en geboren wordt door en uit zijn gemoedsbewegen, zijn zedelijke engeestelijke gesteldheid, in wrijving en botsing of in harmonie met het leven om hemheen.De noodzakelijkheid van zulk een onderzoek is gemakkelijker aan te toonen dan

    te volbrengen. Vondels drama's schijnen door het ontleenen van hun stof aangegeven geschiedenissen, door de geringe pogingen tot individualiseeren enpsychologisch uitdiepen der personen, zeer ver te staan van 's kunstenaarssubjectieve Zelf; luttel gedreven te zijn uit zijn Ikheid en zelden voortgekomen uitde innerlijke bewogenheid van zijn ziel. Doch meer dan

    * Bij het herlezen en verwerken van mijn in 1913 verschenen Studie (zie Vondels Spelen doorC.R. de Klerk en L. Simons, Nederlandsche Bibliotheek) voor deze definitieve uitgaaf, is mijgebleken, dat die slechts in enkele onderdeelen wijziging en aanvulling behoefde. L.S.

    1) Prinsen: Vondels Proza, Dl. I.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 30

    schijn is dit alles niet. Niet alleen spiegel van deugden en ondeugden: leerzaamtijdverdrijf - hooger: stemmingshulpmiddelen, geroepen om den lezer en aanschouwerte leeren de rampen der wereld zachtzinniger en gelijkmatiger te verduren blijkenzij; ze zijn ok spiegel van den dichter zelf, van zijn eigen stemmingen; worstelingenvan zijn eigen ziel naar de kunst van dit zachtzinniger en gelijkmatiger verduren.Maar dat Zelf is zeer besloten: Een groot zwyger, - aldus teekent hem Brandt -

    stil en zwaargeestig van aardt, die altijd, ook in gezelschap, zyne gedachtengespannen had op zijn werk, en die alleen n dat werk zich uitte. Diezwaarmoedigheid - de lezer van Sterck's kenschets in Deel I weet het - is betwistop grond van zeer opgewekt klinkende liederen. Doch opgewektheid, zelfsuitbundigheid, is, in kunstenaarsnaturen, geenszins in strijd met een ingeborenneiging tot zwaarmoedigheid. In zijn jonge jaren, toen onze Joost noch den strijdnoch de beproevingen van het leven kende, zal zijn levenslust - die heel sterk moestzijn om zulk een lang bestaan van onophoudelijk scheppen te kunnen verduren -het wel gewonnen hebben: Brandts getuigenis geldt den vijftiger.Een stil, een ernstig, een hevig innerlijk levend, een zwaargeestig, bovenal een

    vroom man. Vroom in den zin, waarin wij dat woord gebruiken, van een, wien hetgeloof in het gemoed leeft; maar niet minder in dien zin, waarin het bestond bij hm:een dappere, een held:

    Bekoord door niemands gunst, verschrikt voor niemands haat,Een Herkules, die voor de Vrijheid waakt,

    zooals hij zelf, in 1655, Johan de Witt zou teekenen. Maar een, wien het niet lichtvalt te spreken; op te treden in het openbaar. - Hij lijdt aan bescheidenheid, en hijis hoogelijk zwaartillend. Een gemoedsmensch, wien het in den aanvang van zijnbewustwording wl moet geweest zijn zich en te voelen met een Gemeente, wierChristendom ondogmatisch was, het individu vrij latend in zijn opvattingen; nadrukleggend vooral op de ziele-stemming, de innerlijke Godsvrucht, en bovenal uit opvreedzaamheid. Het ellendig leven heet een droevig treurspel;1) maar er is reddinguit. Hij kent al vroeg den twijfel. Maar ook de verzekerdheid. Schijnbaar mag Godsbestier niet houden wat wij menschenkinderen ervan verwachten, de schuld ligt alin ons, in ons klein geloof. God zendt tyrannen op de wereld, leed en onheil enonrecht, maar ze zijn er om ons te beproeven. Den goede strekt het tot heil, denkwade tot straf. En ook al leeren wij Zijn weg niet begrijpen, dankbaar hebben wijte aanvaarden wat over ons beschikt wordt. - Zo, als hij in 1611 zijn eerste treurspelschrijven gaat, staat Vondel, ondanks het vleugje twijfel, nog sterk. Heel dewereldgeschiedenis is hem n weidsch tooneel des levens, en van de Verlossingeder kinderen Israls, van de

    1) Berecht tot Het Pascha (1612).

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 31

    Verlossinge der menschheid door den Messias, tot de Verlossinge der Nederlandenvan Spanje is het al n heldere lijn van Gods weldaden over de volkeren en demenschheid uitgestort; - staat hem heel het schouwspel des levens gesymboliseerdin de geschiedenissen en parabelen, die niet zijn dan naeckte comedien endetragedien.Van den man, die z het leven zag, is het niet anders te verwachten dan dat hij,

    eenmaal opgewekt tot getuigen, dit zal willen gaan doen bij middel van het theater,dat het geheele theatrum dezer wereld, den geheelen stand ende conditie derwereld uit kan beelden.Wie het leven aanstonds zag en is blijven zien als een schouwtooneel, moest

    schouwtooneelen schrijven, om het leven uit te beelden.Eenmaal opgewekt tot getuigen.Maar het duurt een wijle, eer de stem Gods zoo tot hem gaat spreken, dat hij niet

    meer zwijgen kn:

    Want, Heer, myn tonge lispt, myn stem is onbequaem;Kies elders een Gezant....1)

    't Is de worsteling van Mozes met den Heere, in het brandend braambosch.Hij beleeft moeilijke jaren.Hij ziet in zijn Amsterdam en in heel Holland de partij der vredelievende Christenen,

    der medestanders van Cornelis Pietersz Hooft, van De Groot, van Oldenbarneveldmeer en meer in het nauw gedreven door de harde, onverdraagzame, geenmiddelen-schuwende aanhangers van het Decretum horribile2). Het is hem, deneenvoudig-vromen diaken der Waterlandsche Gemeente, een strijd van het boozelevensbeginsel tegen het goede. En hij ziet het booze zegevieren. 't Is hem mrdan een vraag om dat Goede of Booze. 't Is hem een vraag om zijn geloof in GodsAlbestier:

    De Goon (zoo verre noch een Godheyd schept behagenIn ware Godes vrucht: zoo billykheyd noch plaetsBy ymand heeft, en een gemoed dat zich niet quaedsMaer 't goed bewust is)....

    schrijft hij, Vergilius nadichtend, aan P.C. Hooft. Vergilius nadichtend, kan hij nogvan Go n spreken. Maar hij moet in diepten van martelender twijfel dalen. Tot denwanhoopskreet, dien hij later in zijn Gysbreght zal doen hooren, omtrent het bestierook van zijn God:

    Of lust het hem de boosheidTe stijven in haar quaed door zijne straffeloosheid?

    Hij poogt zichzelf antwoord te geven - weer in een dramatischen vorm. En schrijftzijn Hiervsalem Verwoest, openbaring van Gods straf om Israls veroordeeling vanJezus. - Zendt het echter, mt die juist aangehaalde twijfelwoorden van Vergiliusvooraf, de wereld in. Hij is door het Haagsche

    1) Het Pascha.2) Zie zijn bekend hekeldicht van 1631.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 32

    treurspel van Oldenbarneveld te diep geknakt. En in 1620 neemt hij, in zwaremelancholie, zijn ontslag als diaken zijner gemeente. - Schrijft in 1621 zijn ontroerendGebed, om verlichting van zijn kwalen:

    Aansiet de swackheyt dan van uwen armen dichter:Myn rouwe wonden salft....Dees lust tot 't hooghste goedt, dit Goddelijck verlangenUyt dees quellagie wort geboren en ontfangen!

    Een snakking naar het eind, naar het niet al te zeer tergen van zijn geestesbroosheid.Een zoeken van ziele-gemeenschap met zijn God, hier op aarde niet voor hem tevinden. Straks een zich vastklampen aan het Woord des Bijbels, om niet alle houvastin dit leven te verliezen.Dan wekt, eindelijk, de al te zware druk zijn eigen reactie:

    maer wat op 's harten grond leydDat weltme na de keel: ick word te stijf geparst,En 't werckt als nieuwe wijn, die tot de spon uytbarst.

    Zoo heet het in 1630, als hij zijn Roskam schrijft, ter herdenking van Pieter Hooft.Maar zoo was het geworden, eindelijk, n 1621, toen de druk uitsloeg in den nietmeer in te dammen stroom van hekeldicht en hekeltreurspel. Toen hij moest getuigen,striemen, opwekken.Het wordt inderdaad de uitbarsting van een elementaire natuurkracht, in die tien

    jaren tot nog na '30. - Feller, bitterder, heviger is er in onze taal nooit gestreden,nooit getoornd, nooit gehoond, dan Vondel 't nu gaat doen tegen wie een edelenonschuldige vermoordden, de vrijheid van gevoelen en uiten stadiglijk belagen inhun felle geestdrijverij. Hij wordt, in de dagen waarin geen dagbladen bestaan, hetluid-sprekend Geweten van het beste dat Holland kent, en vervolging brengt hemniet tot zwijgen. De Leeuw van Holland brult.Carlyle zou Vondel zeker meegeteld hebben onder zijn groep: de Held als dichter.Wij, voor ons, zien hier ook vooral op de geweldige oerkracht van zijn

    temperament; op de hevigheid van zijn verzetsdrift.Er zijn in die tien jaren ok perioden van inzinking n blijmoedige hoop.De inzinking valt kort na het openbaarmaken van zijn befaamd hekelspel van

    Palamedes.Is het om de bejegening, die, bij zijn vlucht, oudste zuster en moeder - wellicht

    ook andere bloedverwanten? - hem doen weervaren? De zwarte wolf derzwaarmoedigheid valt weer over hem.Hij beleeft ook stemmingen van dankbare opgewektheid. Als met Frederik Hendrik

    de belofte aanschemert van betere tijden; van vrede in het godsdienstige enstaatkundige. Mogelijk ook van vrede met Spanje?Want de strijder voor het Recht en de Vrijheid, die Vondel was, is ook ingeboren

    Vredesmensch.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 33

    En na de volheid van dien strijd, waarin hij getuigen moest, en waarin hij wn - luwtde hevigheid en warmt de behoefte aan rust. Ook innerlijke.Over zijn leven gaat het verlies smart en weemoed spreiden. Vrienden gaan heen;

    kinderen verliest hij; zijn vrouw ontvalt hem. Hij heeft behoefte aan zelfinkeer. Enhet oude motief der levensverzaking uit het Pascha:

    Acht het aertsch dan veel gheringherAls het Hemelsch, daer de vingherVan syn zoete wet opwijst

    wordt weer - niet dat 't ooit vergeten was! - opgenomen in zijn Vertroostinge aanGerard Vossius bij het afsterven van diens zoon:

    Men klaaght, indien de kiele strandt,Maar niet wanneerse, rijck gelan,Uit den verbolgen Oceaan,In een behoude haven landt;

    in zijn lijkdichten om kind en vrouw. En het berustingsmotief, dat we hervinden zullen,zet in:

    Gelukkig is een vast gemoed,Dat in geen blijde weelde smilt,En stuit, gelijk een taaie schild,Den onvermijbren tegenspoed!

    Naar twee kanten zoekt de golvenberijder straks die rust te vinden.De vrme mensch in het Katholicisme. Er zijn er velen uit de gemeenten der

    Doopsgezinden, die in dien tijd terugvallen in den schoot der moederkerk. Huneigen geloof was zoo ondogmatisch, zonder vastheid, liet zoo geheel alles over aande innerlijke stemming! Vondel, met zijn sterk gemoedsen verbeeldingsleven, neigdenaar de mystiek. Maar wilde hij daarin niet verzinken, dan moest hij tevens houvasthebben. Nog in 1626 had hij dat gezocht bij het grijpen naar het woord des Bijbels,in letterlijken zin; geleidelijk schijnt 't hem duidelijk te zijn geworden dat alleen hetgezag en het dogma, in de Katholieke kerk overheerschend, hem konden biedenwat hij zocht. Gezag, op zichzelf, was hem niet hatelijk; zijn leven lang al had hij hetgeerbiedigd in allen, die hij geestelijk boven zich voelde. Hij had vrome aandacht;en bewonderen was een der liefste aandoeningen van zijn zieleleven. De Katholiekekerk lag nder in zijn tijd en hd te verdragen; was niet zelf onverdraagzaam als deCalvinisten van zijn dagen. Er viel voor haar te strijden! En wat was dezen strijder,die rust zocht, liever, dan niet te rusten waar te strijden viel, onzelfzuchtig, voor eenhoog en heerlijk doel!Maar ook het drama bood rust-in-strijd. Hij komt in die periode nauwer in aanrakingmet het klassiek tooneel. - Al in 1612, wanneer hij de voorrede tot Het Paschaschrijft, kent hij, uit de tweede hand, de leer van Aristoteles; maar in die tot zijnGysbreght is hij toe aan de tooneelwetten, waartegen hij wetende, niet en misdaenhad. Hij had er zich - gelukkig bij deze stof! - al bitter weinig om bekommerd. Dngaan ze meer voor hem beteekenen.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 34

    En den man, die gezag en vastheid zocht in zijn leven, moet het lief zijn geweestte arbeiden aan een kunstsoort, die zulke vaste wetten kende.Doch dat was, tot op zekere hoogte, de buitenkant van het geval.Vondel had - het voorafgaande is bedoeld om den lezer tot hetzelfde inzicht te

    brengen -: een ziel vol tweespalt. Hij was een d r ama t i s c h e n a t u u r .De lyricus uit zijn aandoeningen en stemmingen, zoodra zijn innerlijk leven, door

    het uiterlijke, door de wereld om hem heen, al te hevig wordt aangedaan om degolvingen in hemzelf besloten te kunnen houden. Of hij daarbij in harmonie blijft metdie wereld en haar dus toejubelt, of in botsing met haar komt en haar striemt, blijftl eens. Maar dramaticus wordt de kunstenaar, in wien zelf het leven gesplitst is, inwien het gaat als Vondels Jeftha:

    Daer kiezen mijn gedachten elk haer zy,Beginnen 't zwaert om strijt op zy te gorden.Zy zetten zich gewapent in slaghorden.

    Blijkt zijn gemoed dan

    al te naeu een veltVoor zulck een' strijt, en gruwelijck gewelt,

    dan moet de kunstenaar aan 't objectiveeren gaan van die elkaar bekampendemachten in hem, en wordt.... dramaschrijver; maakt het gemoeds- engewetensdrama, het zedelijk spel, dat van Sophokles via Shakespeare en Vondeltot Ibsen loopt. En voorbij dezen tot in onze eeuw.In Vondel nu hebben we zien leven de tweespalt tusschen het verzet en de

    onderwerping; het geloof en den twijfel; tusschen den drang naar individueeleGodsgemeenschap en dien naar een sterk dogma en beslissende Priesterschap.Zijn drama zal dit alles doen uitleven en aldus zijn gemoed ontladen. Het zal meerdoen. Het zal, als het Grieksche treurspel, waarmee hij nu persoonlijk kennis maakt;als het oude geestelijk drama, dat hij voortzet, in zijn eindoplossing het Godsbestuurtoonen in zijn Wijsheid en Almacht. Dat kan het meer en beter dan het epos, metzijn overwegend verhalend karakter van uiterlijk gebeuren; en Vondels eposConstantijn, daar hij van 1631-1638 aan werkt, blijft onvoltooid en wordt vernietigd.Zijn rustbehoefte drijft hem naar het drama - naar het klassieke drama met zijnbeslotenheid tusschen reizangen als pilasters; naar het zede-kundig drama, datimmers is: een gerichthouden over zich zelf1); naar het treurspel, 'twelk leerde: derampen der wereld zachtzinniger en gelijkmoediger verduren.Om zijn innerlijke gesteldheid; om zijn rust-behoefte in dat levenstijdstip; om zijnsints 1612 onveranderde wereldbeschouwing most Vondel, in zijn tweedelevenshelft vooral, drama's en treurspelen schrijven.'t Was alleen handelen naar de wet van zijn innerlijkste wezen.Want dat hij op een paar uitzonderingen na zijn stof uit het vr verleden

    1) Henrik Ibsen.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 35

    betrekken gaat: uit Joodsch-bijbelschen of mythologischen oertijd, uit oudenChristentijd, uit de Middeleeuwen, mag een afstand teekenen voor ons, het deed 'tniet voor hem. Aristoteles en Horatius hadden geleerd, dat een historisch gegeven,een verhaal dat gebeurd was, meer ontzag oefende op den toeschouwer dan eeneigen bedenksel. Doch bovenal: heel die oude geschiedenissen waren Vondellevend gebleven, verbonden aan het heden; afspiegeling immers van Gods bestiermet de menschen, waarin tevens - reeds naar de Bijbelopvatting der oudeWederdoopers - elke belangrijke gebeurtenis voorspel of naspel is van het centralelevenspunt: 's menschen verlossing in den kruisdood van Jezus. Dit verledene ishem aldus zoo levend als het tegenwoordige. Of de predikanten hem al verwijten,dat hij, de heilige histories ten tooneele brengend, ze daarmee ontheiligt, hijzelfgeraakt nooit in twijfel daarover: heel het leven is immers tooneelspel; de bijbelstof:naecte comedin ende tragedin. Haar ten tooneele voerend geeft hij haar dusalleen den uiterlijken vorm, waarnaar ze vraagt. En wanneer men later - met eerbiediginzicht of boos opzet - in zijn stukken toespelingen op nieuwere gebeurtenissen ofpersonen, of verwerking van zijn eigen zielsproblemen ontdekt of ontdekken wil,dan is de eenige fout daarbij, als men te zeer o p z e t zoekt in wat eenvoudig washet meedrspelen van zijn onderbewustzijn, waarin immers dat heden en verledensamenleefden in innigste versmelting, en het n onmiddellijk het ander wakkerriep.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 36

    2. Vondel en het treurspel

    Geen verwijt is zoo scherp en zoo volhardend tegen Vondel te berde gebracht alsjuist dit: dat zijn stukken over het geheel, hoewel volgens hemzelf geboetseerd naarde leerstellingen der Klassieken, zoo weinig van het echte treurspel hebben en hetwezenlijk tragische er zelden uit pschrijnt.Het vonnis vergt, om zich staande te houden, den grondslag van een vaste

    omschrijving van het begrip treurspel en niet minder van het tragische en zijnwerking. En wie daarnaar vraagt, vindt zich vanzelfsprekend verwezen naar deautoriteit, door Vondel zoo goed als door zijn tijdgenooten - ook die der Franscheschool - erkend en geerd: Aristoteles, wiens werkje over Potiek de gezochte normheet aan te geven, ontleend aan de meesterwerken van het Grieksch tooneel.Verdiept men zich evenwel in dit geschrift en onderzoekt men er de beteekenis

    van, dan lijkt het of de aangewezen grondslag voor het omschrijven van de werkingvan het treurspel en daaruit afgeleid van het wezen ervan, een minder vaste basisheeft dan wel scheen.Allereerst toch blijkt dit geschrift tot ons te zijn gekomen in een vorm, die meer

    heeft van een slechts gedeeltelijk uitgewerkt professoraal dictaat, door Aristotelesgebruikt als grondslag voor zijn academische voordrachten, of door een zijnertoehoorders gehouden, dan van een door hem zelf geheel vastgelegd geschrift. Totons gekomen in een handschrift, ongeveer 13 eeuwen na zijn dood gevonden eneerst nog weer vier eeuwen later voor het eerst, en tamelijkslordig - naar verzekerdis- uitgegeven, is het ook in zijn ons bekend geworden vorm geenszins zuiver, terwijlenkele der gebruikte uitdrukkingen, waarop het 't meest aankomt, in hooge matevatbaar zijn gebleken voor verschil in uitleg. Allermeest die, welke juist bedoeld zijnals omschrijving van de werking van het treurspel, en die tot een aantal zeeruiteenloopende verklaringen hebben aanleiding gegeven, en nog tot heden deuitleggers verdeeld houden.Maar Aristoteles heeft bovendien nit gedaan, wat men hem toeschreef: uit de

    meesterwerken van het klassieke treurspel een onderzoek afleiden naar den aarden het wezen van het tragische. Of hij, ls hij dat had bedoeld, uit dat Griekschetreurspel alleen had knnen opklimmen tot de hoogten, waarop voor alle eeuwende tragiek zou stijgen, mag met reden worden betwijfeld: de omkeer, die later onderinvloed van godsdienst, cultuur en maatschappelijke factoren in de levenszieningder menschen zou komen, sloot vanzelf uit, dat uit de Grieksche tragedie alleen hetl-omvattend begrip van het tragische vooraf te bepalen zou zijn geweest: wat tebereiken viel

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 37

    zou hoogstens geweest zijn, het vastleggen van hetgeen den Grieken als zoodaniggegolden had.Ook dit evenwel bracht Aristoteles niet in zijn geschriftje. en vermocht hij niet te

    brengen.Het Grieksche treurspel was ontstaan uit een bepaalden vorm vanGodsh u l d i g i n g ,meer bizonderlijk van enen God, Dionysos (Bacchus). Geleidelijk, onder invloedder gangbare verhalen en legenden uit den voortijd, voor een deel vastgelegd doorHomeros, groeide het uit tot een hulpmiddel om een algemeene Godsv r u c h t , d.i.vrees en ontzag voor de Goden en bovenal het Wereldbestuur aan te kweeken,wanneer vertoond en verhaald werd van de wijze, waarop dat Wereldbestuur, inzijn donker raadslot, met Goden en hooge menschen handelde. Uit die rondgaandesagen omtrent verschrikkelijke lotswisselingen werden de aangrijpendstegebeurtenissen voorgesteld om te toonen de verganklijkheid van aardsch geluk enaardsche grootheid en de wijze onverbiddelijkheid der wrekende gerechtigheid, diegeen schuld ongewroken liet, doch haar bestrafte tot in verre geslachten.Eigengerechtigheid en opsteigerende zelfverheffing, waarbij de mensch zich plaatstenaast, zoo niet boven de Godheid, zich aan geen straf onderhevig waande, werdenin hun wankelheid getoond; bloedwraak, als onvermijdelijk erkend, echter door deGoden weer in haar uitvoerders bestraft; heel het menschbestaan onderworpengetoond aan de slagen van een vaak onbegrepen Albestier. - Het eerste effect vanhet Grieksche treurspel was aldus het aankweeken van schrik en ontzetting, vanonderwerping en Godsvrees, het intoomen van zelfverheffing in de ziel van den zichmeer en meer bewustwordenden mensch. Geleidelijk evenwel, als uit degebeurtenissen de figuren der menschen zich loswikkelen tot sterker eigenmenschelijkheid, den toeschouwers naderbij, en problemen van zedelijkelevenshouding, van strijd tusschen Godswet en Staatswet de aandacht der dichtersgaan vragen, ondergaat de ontvangen indruk een mengeling met een persoonlijkerelement, ontwikkelen zich het medelijden en de ontroering. En wat aanvankelijkbeoogd was als een storm, die de harten en zielen met ontzetting neersloeg voorde stem achter dien storm, wordt, bij het verzachten der zeden, het verfijnen dercultuur, veranderd tot een weemoed-ontwikkelend zielemedicijn.Aristoteles was in 384 vr Christus geboren. Toen hij ging opstellen wat we

    kennen als zijn Potiek, was de groote grondlegger van het Grieksche treurspelAischylos zeker honderd jaar dood,1) en het eind van Sophokles2) als van Euripides3)

    reeds een halve eeuw geleden. Verdwenen was uit de Grieksche levensbeschouwingde vrees voor het onbegrepen en schrikkelijk Noodlot, en het geloof in de Godenzelf sterk verflauwd. Niet het toegeven aan hartstochten en aandoeningen, maar teleeren ze bedwingen was hemzelf,

    1) geb. 525 456 v. Chr.2) geb. 495 405 v. Chr.3) geb. 480 406 v. Chr.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 38

    als Plato, hoogste voorschrift en het kenmerk van een deugd was voor hem dat zijhet midden hield tusschen twee uitersten. De Staat, zonder welks steun hetGrieksche theater niet bestaanbaar was, en die voor de opvoeding totzelfbeheersching en deugd had zorg te dragen, had dus de overweging of hij devertooning der drama's: - treur- en blijspelen - mocht blijven steunen. Plato, dedoctrinaire en meest radicale idealist, had, in zijn beschouwing over de Republiek,het drama afgekeurd, omdat het in hoofdzaak een beroep deed op eenminderwaardig element in de ziel: de neiging tot droefheid en lachen. Zoo moestAristoteles zich dus wel rekenschap ervan geven, wat van dit minderwaardig effectop de toeschouwers te denken.Als hij dat gaat doen, spreekt het religieuse gevoel, waaruit het treurspel (en

    feitelijk het blijspel, de satire ook!) geboren was, heel en al niet meer mee. De oudelegenden zijn histories geworden, geschiedenissen van roemruchte families, waarinhevige uitbarstingen van hartstochten en felle daden, sterke lotswisselingen enverrassende wendingen en ontdekkingen geboekt zijn. Achter die gebeurtenissenziet zijn louter intellectualisme niet meer den donkeren achtergrond, en er in zietzijn ordenend verstand alleen de menschgestalten, niet om henzelf, maar alseenmaal onontbeerlijke dragers van het samenstel der na te bootsen gebeurtenissen.En onderzoekend de werking die deze nabootsingen op den toeschouwer kunnenen mogen maken, stelt hij vast dat, mits niet te eenzijdig meelijwekkend(immersniet philanthropisch), maar door een uit objectivisme (meelijden) n subjectivisme(vrees) samen-gesmolten en aldus gematigde aandoening te wekken, de treurspelen,de in den mensch opgekropte aandoenlijkheid gelegenheid zullen geven, zich dooreen ontlading te kalmeeren (of: zedelijk te louteren) evenals sommige muziek dithet menschelijk enthousiasme doet. Zoo wordt het bijwonen der treurspeluitvoeringentot een zielkundig nuttig, in elk geval onschuldig genoegen, door Aristotelesgeenszins te misprijzen. Alleen zal onderzocht moeten worden welke nabootsingvan handelingen verwacht kunnen worden tragisch te zijn, d.w.z. die gemengde,niet te hevige of eenzijdige aandoening, maar wel aandoening, te verwekken, enwordt erkend dat slechts een klein deel der overgeleverde familiegeschiedenissende rechte stof voor de tragische gebeurtenissen opleveren.Het is duidelijk dat een aldus ontstane beschouwing van het ernstige drama oftreurspel dit binnen zeer enge grenzen moest binden, en dat al aanstonds eenbelangrijk aantal der als meesterwerken ons overgebleven Grieksche spelen buitendeze Aristotelische omperking moesten vallen en als ntragisch ter zijde gesteld.Dit feit alleen al zou, op zichzelf, in de dagen toen men zijn geschrift terugvond,uitgaf, vertaalde en verklaren ging en tot grondslag verheffen van de tragische kunstder Renaissance, tot een waarschuwing hebben kunnen strekken, om het metvoorzichtigheid te lezen, als men niet

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 39

    aanstonds begonnen was het grondig mis te verstaan; de voornaamste uitspraaker in op te vatten als een orakelspreuk, en die ds te vertalen en uit te leggen alnaar in eigen kraam te pas kwam. Wat Aristoteles terloops had opgemerkt over dentijdduur der handeling in een treurspel en meer principieel over de eenheid daarvan,werd sterk formalistisch opgevat en tot de beruchte en bemoeilijkende wetten derdrie eenheden (van handeling, tijd en plaats) uitgewerkt. Wat hij heel preciesgeformuleerd had: de omschrijving van wat hij tragisch noemde, werd omgekeerd,door onbewust of onvermijdelijk hineininterpretieren, z vrij uitgelegd, dat Corneilleen zijn volgelingen er hun klassicistisch, door romantische en hoofsche elementensterk benvloed treurspel op meenden te kunnen bouwen1); en hun in de 18e eeuwechter door Lessing kon bewezen worden hoe zij, die Aristoteles waarlijk niet wildenverzaken, ganschelijk tegen hem gezondigd hadden. Terwijl onze Vondel, zichsteunend op de groote Aristoteles-verklaarders van zijn tijd, Danil Heinsius, Vossiusen Rodbertus, zijn verklassieking van het bijbel- mysterie- en legende-spel dermiddeleeuwen scheen te kunnen aanpassen aan zijne, ietwat minder onjuiste lezingder tooverformule; maar in de 19e eeuw niet minder om zijn verzaking van hetwezenlijk-tragische, naar Aristotelische opvatting, kon misprezen worden. Om tezwijgen van de talrijke pogingen, in de 19e eeuw beproefd: een leer van het tragischete ontwerpen, die Aischylos n Shakespeare omvatten zou, zich verdragen metvelerlei ethische en aesthetische vooropstellingen en ten slotte het heilige huisjevan Aristoteles, peripathetisch, ongerept laten.Willen wij Vondels verhouding tot het klassieke treurspel en bovenal tot het tragischein den wijdsten zin dus juist leeren waardeeren, wij zullen beter terechtkomen bijeen schrander vroeg-19e-eeuwsch Nederlandsch klassicus als P. van LimburgBrouwer dan bij Aristoteles en zijn Potiek. Drie elementen ziet v. Limburg Brouwerin het Grieksche tooneel: Het geloof in een albesturend noodlot; geloof aan 'tonverbiddelijk volgen van straf op begane misdaden; de gevoeligheid van elkmensch, hoe verheven ook, voor lichaams- en zielesmart. En Vondel, - voor 'tnoodlot: God of Jahve stellend, - komt met zijn Oude Testament vanzelf tot dezeelementen van levensziening als ondergrond van zijn treurspel. Intusschen diePotiek van Aristoteles, al heeft ze hem gelukkig niet belet tot een eigen inzicht tegeraken en zijn werk vrijelijk daarnaar te boetseeren, heeft toch ook hem zoo zeerbeheerscht, dat men zijn werk niet zal kunnen begrijpen zonder daarmee te rekenen.En ook om zijn afwijkingen te verstaan en te waardeeren, zal het noodig zijn openkele hoofdpunten van het Aristoteliaansche de aandacht te vestigen.Aristoteles (het werd reeds aangegeven) heeft den grooten nadruk gelegd

    1) Zie Hoofdstuk II van het 3e deel van mijn: Het Drama en het Tooneel in hun Ontwikkeling.(De Grondbeginselen van het 17e eeuwsche klassicisme, - bij Corneille en Vondel).

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 40

    op de fabel en haar incidenten, en uit de eischen waaraan deze voldoen moestenom tragisch te werken, afgeleid de eischen te stellen aan de dragers der handeling:Het treurspel is de nabootsing van een ernstige (waardige) in zich zelf beslotenhandeling, waaraan een zekere omvang eigen is - m e t i n c i d e n t e n , diemedelijden en vrees verwekken om daardoor zijn (d.i. van het treurspel inonderscheiding van die der muziek) ontlading van dusdanige aandoeningen tevolbrengen. - Als Vondel in zijn Berecht voor de Jeptha op deze belangrijke plaatskomt, schrijft hij, met gebruikmaking eerst van een andere opmerking van Aristoteles:schoon de toestel des treurhandels zoodanigh behoorde te wezen, dat die, zondereenige kunstenary, of hulp der lijdende personaedje maghtigh ware alleen door hetaenhooren en lezen der treurrolle medoogen en schrick uit te wercken1), op dat hettreurspel zijn einde en ooghmerck mogt treffen, het welck is, deze beide hartstoghtenin het gemoedt der menschen maetigen, en manieren2), d'a e n s c h o uw e r s v a ng e b r e k e n z u i v e r e n , e n l e e r e n d e r amp e n d e r w e e r e l tz a c h t z i n n i g e r e n g e l i j c km o e d i g e r v e r d u u r e n .De lezer, die hier opmerkt dat Vondel wat anders zegt dan ikzelf uit Aristotelesaanhaalde niet alleen, maar ook mr zegt dan Aristoteles hier of elders geeft, werptzich daarbij aanstonds in het hart der kwesties, waarover zooveel hoofden gepeinsdhebben. Mijn vertaling is dan ook met opzet ontleend aan de meening van hen, dievooral sints 1847 Aristoteles een uitspraak laten doen vanzielsziekte-geneeskundigen aard; Vondels omschrijving aan de 17e/19e eeuwscheinzichten, die in Aristoteles' uitspraak een moraal-ethische werking zoeken. Schrikin plaats van vrees las men algemeen, tot Lessing het laatste woord als alleen juistaanwees; met zijn en (meedoogen en schrik) is Vondel echter meer inovereenstemming met Lessing dan Corneille, die, om zijn ten tooneele brengen vanmartelaren en monsters te rechtvaardigen, meende of te mogen lezen en aldusAristoteles te doen zeggen, dat meelijden of schrik voldoende waren; gelijk evenzeerde Fransche classicisten, in plaats van: deze beide hartstochten ook wel: devoorgestelde hartstochten lazen, die dan, naar de algemeene lezing van dezegansche school van moralisten, gelouterd moesten worden, of, zooals Vondel hetal in zijn Inleiding tot Pascha, van feilen sprekend, noemde: getemd ende gezedigdworden.Het zal den lezer, zoo het hoofd hem nog niet warrelt, niet aanstonds duidelijk

    wezen, zoo min hoe die aandoeningen door het aanschouwen van een tragischvoorval moesten gelouterd of gematigd en gemanierd worden, als waarom dateigenlijk noodig zou zijn; - zonder veel bespiegelens

    1) In zijn Berecht tot den Lucifer eveneens: Schrik en Mededoogen.2) Idem voor den Salmoneus: De treurstijl arbeit om de menschen weeck in den boezem te

    maacken.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 41

    en uitvoerig vertoog is het Aristoteles' uitleggers nooit gelukt het te verklaren! Enzoo zal hij begrijpen hoe men er, als boven gezegd, toe kwam: eenvoudig devoorgestelde hartstochten te lezen, en hoe Vondel, die deze afdwaling nu nietlanger met zijn beter weten overeen kon brengen, evenwel behoefte had aan tweeverduidelijkende toevoegingen, waarvan de eerste - herinnering aan zijn Berechttot zijn eerste spel Het Pascha over het brenghen tot een goet, zedigh endenatuerlijck borgherlijck leven - zich aansluit bij de afdwaling en die inslokt. Dat menbij de voorstelling van de ellendige gevolgen van een misdaad, of van overgaaf aaneen hartstocht, daarin voor zich zelf een afschrikking vindt en aldus van dit gebrekgezuiverd zou kunnen worden, vereischt geen diepzinnig betoog. 't Was heel-en-alniet wat Aristoteles bedoeld of gezegd had, maar het was volkomen inovereenstemming met de 17e eeuwsche opvatting, ook door Vondel zelf zoo dikwijlsen van meet-af ter verdediging van zijn geliefd tooneel voorgedragen, dat het eenleerzaam tijdverdrijf was en den aanschouwer ten spiegel der deugden enondeugden strekte. Zoo zet hij dus neer, dat het treurspel d'aanschouwers vangebrekenmoest zuiveren. Maar dan voortbouwend op den waarschijnlijken, dieperenzin van Aristoteles' orakelspreuk voegt hij er aan toe, uit de volle diepte van zijneigen levensziening - immers aansluitend aan zijn gedicht aan Gerard Vossius (pag.33) - e n l e e r e n d e r amp e n d e r w e e r e l t z a c h t z i n n i g e r e ng e l i j c km o e d i g e r v e r d u u r e n .Wie meenen mocht, dat onze Vondel, door het zoeken van die zedelijke strekkingin het treurspel, een bizonder artistiek-onzuiver standpunt innam, miskent volkomende algemeene opvatting daaromtrent niet alleen in ons land, maar ook bij zijnberoemde Fransche tijdgenooten, Corneille en Racine1).Wie zich het Holland en het Amsterdam reeds bij het twaalfjarig bestand voorstelt

    in vergelijking bij wat zij waren toen Karel V zijn zoon Philips het gezag over dezelanden opdroeg, kan moeilijk ontkomen aan het denkbeeld van een in vijftig jarentijds voltooide Umwertung aller Werte. Alles leek gewijzigd: de maatschappelijketoestanden en verhoudingen, de geestelijke en godsdienstige waarden. In zulk eentijdperk, waarin zoo menig vroeger houvast wankel wordt, ontstaat vanzelfsprekendde behoefte aan zekere steunsels ter levensleiding. En zoo van oudsher deNederlanders al sterke neiging en voorliefde tot moraliseeren getoond hebben, ende opkomendemiddeleeuwsche burgerij naar de leerdichten van Jacob vanMaerlanten Boendale, en later naar de moraliteiten der Rederijkers gretig geluisterd had, inhet tijdperk van Vondels opkomst is de zucht om te moraliseeren en de lust ombezedepreekt te worden, heviger dan ooit. Horatius' vermaning tot de dichters: hetaangename te vereenigen met het nuttige, wordt nooit beter ter harte genomen.Dirk Volckertsz Coornhert is in de 16e eeuw met zijn

    1) Zie mijn aangehaalde derde deel v.d. Ontwikkeling van het Drama.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 42

    Wellevenskunst begonnen en het schijnt wel of de woordspeling van HendrickSpieghel, die zijn zwaartaligen, mythologisch-overladen Hertsspieghel schrijft, meerdan bovenmatig succes heeft. Waren in oude tijden historie- en zedespiegelsgeenszins onbekende titels, nu wordt alles spiegel. De Leidsche Kapitein JacobDuym, niet langer in staat deze landen tegen den Spaanschen vijand te verdedigen,wil het de Nederduitsche tale doen, en schrijft (1600) heel een Spiegelboek,inhoudende zes Spiegels (der Eerbaarheid, der Liefden, der Rechtvoordering, derGetrouwigheid, der Reinigheid en des Hoogmoeds) zeer kortwijlig ende stichtelijkvoor alle menschen om te lezen ende speelwijs in dicht gesteld.Voor Samuel de Koningh - Brabantsch doopsgezinde als Vondel, die in 1615 de

    geschiedenisse van Jeptah ende zijn eenige dochter tot een treurspel bewerkt -behelst het geval verscheidene leeringen en is de dochter, gelijk Isaac, eens p i e g e l van ware kinderlijke gehoorzaamheid. - De schalke Breederoo kan zijnondeugendste klucht, die van denMolenaar, niet schrijven, of moet er een leerzamendraai aan geven; Hij spiegel hem aan mij, die van dit euvel ziek is. - De stichtingder Amsterdamsche Akademie wordt, in 1632, ingeluid met een vers, waarin zij: dezede- n rede-kerk geheeten wordt, doorgalmd van leering. - Hoofts groote Historievan onzen Worstelstrijd tegen Spanje wordt - om bij dit alles van den zedepreekerbij uitnemendheid: Jacob Cats, niet eenmaal te spreken - door zijn laterenlevensbeschrijver Geraerdt Brandt aldus gekenschetst: Men vond er geen blootverhaal van zaken, maar een school van staat, een leidstar van regeeringe, eenkompas van beleid, een wegwijzer ter oorlogskunde; een leermeester vangrootmoedigheid, bescheidenheid en gematigdheid, een opwekker tot liefde desVaderlands en der vrijheid. - En hoe vaak zullen we niet bij Vondel het woord enhet begrip, dat zijn stukken ten spiegel strekken, terugvinden?1)

    Inderdaad: een Congres ter bevordering der zedelijke opvoeding had men in diedagen allerminst noodig. Het leven zelf stelde telkens voor belangrijkegewetensvragen van gedrag en houding. En de geleerden, de dichters, zoowel alsde teekenaars - denk aan Jan Luyken - verzuimden nooit uit al de stoffen, uit hetverleden behandeld, de lessen te trekken voor het heden; niet het minst van die,welke door Hollands snellen wasdom en Spanjes nedergang zich wel het eerst aande geesten moesten opdringen: die van de vergankelijkheid van alle aardschegrootheid en van de noodzakelijkheid om den voorspoed en de weelde te leerendragen zonder zelf te verzwakken. Als de 18e eeuw toch die uitkomst gebrachtheeft, het is waarlijk niet de schuld geweest van de torenwachters in de vroege 17eeeuw. Zij hebben nooit opgehouden alarm te blazen en te waarschuwen. ---

    1) Bijv. ook Berecht voor den Salmoneus waar hij over de werking van den treurstijl sprekendo.m. ervan gewaagt: en elck zich zacht aen een anders ongeluck spiegele.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 43

    Als Aristoteles gaat naspeuren, wat voor fabels het noodzakelijk effect vanmedelijdenen vrees bewerken kunnen, komt hij langs dien weg op een der hoofdvragen vanhet treurspelwezen. Drie vormen van handelingen zijn te vermijden: een goed manmoet niet getoond worden in een staats-wisseling van geluk tot ongeluk, want datis hatelijk (pijnlijk) en wekt zoo min onze vrees als ons medelijden op; een slechtman moet niet van ongeluk in geluk overgaan, want dat is totaal ntragisch. Enevenmin moeten we een volkomen slecht man zien neervallen van geluk in ellende,omdat dit wel het gevoel van menschlievendheid, maar niet eigenlijk gezegdmeelijden of vrees in ons kan teweegbrengen: medelijden wordt veroorzaakt dooronverdiend ongeluk, en vrees door dat 't welk een onzer gelijken overvalt, zoodatdeze situatie zoomin iets meelijwekkends als vrees-inboezemends hebben zal. Zooblijft er dan het middenslag van persoon over: niet in hooge mate deugdzaam enrechtvaardig, wiens onheil evenwel niet over hem moet komen door zijn ondeugden onzedelijkheid, maar door een ernstige misvatting; een persoon die zich in eengrooten roep en welvaart moet verheugen, zooals Oedipus en Thyestes en beroemdemannen uit soortgelijke geslachten.Het is deze uiteenzetting van Aristoteles - waarvan we in hetzelfde voorberecht

    tot Jeptha bij Vondel een weerklank vinden als hij zijn hoofdfiguur roemt als tusschenvroom en onvroom, een hoedanigheid eigenlijk in een personage van een volkomentreurspel vereischt1) - waarmee men niet minder geworsteld heeft. Wie haar goedin haar verband leest bemerkt dat zij allereerst in zulk verband zit met zijnbeschouwing van de peripetie (of, om met Vondel te blijven spreken, van deStaatsveranderinge). En al is er een plaats in de Potiek, waaruit zou zijn af teleiden dat Aristoteles in elk stuk een overgang van geluk en ongeluk of omgekeerdverwacht2), hij heeft toch uitdrukkelijk de peripetie of Staatverandering, mt deHerkentenis gekenschetst als eigen aan de s ame n g e s t e l d e fabel, en niet aande eenvoudige handeling, zoodat zij dus niet gezegd kan worden z.i. tot het absoluutnoodzakelijke van een tragische handeling te behooren. En bij gevolg zijnomschrijving van den dramatischen hoofdpersoon alleen zou slaan op desamengestelde fabels met staatsveranderinge, niet op de eenvoudige zonderdeze.En nu neme de lezer - als hij het nog naliet - Aischylos' e e n v o u d i g treurspel

    van Prometheus geboeid ter hand. En hij zal in dit geweldig tafereel

    1) Zie ook al zijn Berecht tot zijn Maria Stuart (aangehaald bij Prinsen, Dl. I pag. 93): Detooneelwetten lijden by Aristoteles naulicks, datmen een personaedje in alle deelen zooonnozel (onschuldig), zoo volmaeckt, de treurrol laet spelen.

    2) Als hij de noodzakelijke lengte van een stuk aldus aangeeft, dat zij genoeg moet zijn om denhoofdpersoon een serie mogelijke of noodzakelijke trappen van geluk en ongeluk of omgekeerdte doen doorloopen.

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 44

    van den ontembaren Prometheus, door geen leed bedwongen in zijn grootmachtigverzet tegen den jongen God Zeus, een voorbeeld vinden van het ndeeligTreurspel, zonder Peripetie, maar ook zonder iets van dien middelslagsheld, doorAristoteles tot eisch gesteld aan het treurspel, dat tragisch moest werken in zijn zin.Zoo min als hij een indruk zal krijgen van medelijden met wie geen meelijden vraagtnoch van vrees voor zich zelf. Alleen van een verhevenheid die dit kleine zelf opvoerttot een hoogte ongekend, waar de huiver heerscht.Wiens verbeelding sterk genoeg is om mee op te gaan tot dit verre boven alle

    menschelijke verhoudingen groote en weerstandskrachtige Titanenbeeld, geklonkenaan de rots, wiens trots geen kreet van leed, maar enkel wraakdreiging jegens denOppergod, nu zijn vijand, wil doorlaten, ziet in lichtende vlam de oergrootheid vanhet oude Grieksche treurspel en van zijn hoofdfiguur hoog uit staan boven deverbeeldinglooze uiteenzetting omtrent den middelslagsheld van den vader derLogika.Dn gaat de lezer het menschelijker en zachter ontroerende beeld van Antigone

    voor zich nemen, dochter uit een dier jammerlijk beproefde geslachten, maar nietzwakker in haar vastberaden verzet tegen een, nu menschelijk, tyran, danPrometheus jegens den tyran-gescholden Zeus. Ook in hr diezelfdeonbekommerdheid voor lijden om wat haar het hoogste dunkt, hooger dan het levenzelfs. Ook in haar: moedig gedragen ma r t e l a a r s c h a p , dat den aanschouwer,het aanziend, klein leert voelen eigen leed, hoog hem verheft boven 's levensommezwaaien; hem leert: de rampen der weerelt zachtzinniger en gelijckmoedigerverduuren.Ziehier een der openbaringen van het tragische, waarover Aristoteles zwijgt. Eender sterke mogelijkheden in de tragische figuur, die hij niet aanwijst - in zijn stelselniet aanwijzen kn, en die men dus wijs doet niet in zijn woorden te willen leggen.Maar die Vondel heeft begrepen en in zijn werk gelegd omdat hij, hoeangstvallig-bescheiden ook jegens groote leermeesters, die hij vereerde, te zeerdoor zijn levensaanvoeling voortgestuwd dichter was, om niet in de essentieeleopenbaringen de banden dier angstvallige bescheidenheid te verbreken, en hetovergenomen uiterlijks te verinnerlijken. Zooals hij deed toen hij, herdenkendAristoteles' eisch van den tragischen held toe te brengen lichamelijk lijden, in deopdracht tot zijn Salomon schreef: in dit treurspel wort geen bloet, maer die grooteziel gestort. En toen hij voor het sieraad der herkenning een ommekeer vanonwetendheid tot weten en dus tot liefde of haat de diepere erkentenis stelde vanhet bekeerde inzicht en naberouw. Het treurspel, dat Vondel schreef, hadverwantschapmet dat, wat zelfs Plato zou geduld hebben: het specifiek-Christelijke,dat twee duizend jaar na dezen ondernam: volkomen zedelijke reinheid enbovenmenschelijke verhevenheid in het lijden te toonen. Dat al aanstonds

    Joost van den Vondel, De werken van Vondel Deel 2. 1620-1627

  • 45

    boven dat lijden kon uitstijgen, omdat het gegrond was op de levensbeschouwing,reeds in Het Pascha onder woorden gebracht:

    Acht het aertsch dan veel gheringherAls het Hemelsch, daer de vingherVan syn zoete wet op wijst.

    En dat weer als element van tragiek mede in zich opnam: het ten onder gaan van:groote vorsten en hun geslachten, gansche staten en volken, als teeken dervergankelijkheid van al het aardsche. Dit was - gelijk zoo straks opgemerkt is - eenlevenssentiment, dat in dien tijd van Vondel den moralisten bizonderlijk bewust bleef.De verwezenlijking ervan in treurspelen deed niet alleen treurig aan, moest ook inden gewoon-menschelijken toeschouwer het gevoel van levensonbestendigheid(vrees) wakker houden, daarbij echter den indruk wekken van de kleinheid van zijneigen leed in vergelijking met dat zeer groote, en mede aldus hem leeren: de rampender weerelt zachtzinniger en gelijckmoediger verduuren.Een der tegenstellingen, welke men tusschen het Platonisch-Christelijke en hetAristotelische begrip van het tragische pleegt te maken is die van het al dan nietaannemelijke van een schuldeloozen Held, die martelaar wordt.Aristoteles heeft, zooals wij zagen, nadruk gelegd op de wet der waarschijnlijkheid

    en noodwendigheid, die in het treurspel moet heerschen. Daardoor verheft het zichboven het loutere geschiedverhaal en bereikt het - naar vele uitleggers - eerst denindruk van bevrediging, waaruit de loutering moet geboren worden. En daaruitvloeit eveneens voort de noodzakelijkheid, dat de held zich zijn lot op den halsheeft gehaald door een daad, die een fout is; dat hij ndergaat aan zijn fout(en).Het lijden van een volkomen schuldelooze wekt wel ons medelijden, maar is pijnlijk;niet weemoedig-ontroerend.Doch in deze juiste observatie een veroordeeling te zien van den

    h e l dm a r t e l a a r lijkt een volkomen miskenning van haar beteekenis.Wat zij veroordeelt is: de teekening van het lijden der schuldelooze slachtoffers

    van misdadige neigingen, als hebzucht, wreedheid en dergelijke. Vrouwen, kinderenen zwakken, door tirannen of booswichten vervolgd en gekweld. Dat zijn de heldenvan het melodrama en van - Seneca!Maar op heel ander plan staat het lijden van hem, die om ge