55
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010-2011 Promotor: Dr. T. Geurden Literatuurstudie in het kader GIARDIA EN CRYPTOSPORIDIUM BIJ HERKAUWERS IN DE TROPEN door Julie Geldhof Medepromotor: Prof. Dr. E. Claerebout van de Masterproef

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/943/RUG01-001788943_2012_0001_AC.pdf · Phylum Sarcomastigophora . Klasse Mastigophora . Orde Diplomonadida

  • Upload
    others

  • View
    23

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010-2011

Promotor: Dr. T. Geurden Literatuurstudie in het kader

GIARDIA EN CRYPTOSPORIDIUM BIJ HERKAUWERS IN DE TROPEN

door

Julie Geldhof

Medepromotor: Prof. Dr. E. Claerebout van de Masterproef 

 

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen

voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht

beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en

neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individuele geciteerde

studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren.

De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in

deze studie geciteerd en beschreven zijn

 

VOORWOORD

Ik zou graag enkele mensen bedanken voor hun speciale bijdrage bij het tot stand komen van deze

literatuurstudie.

M’n ouders voor de kansen die ze mij elke dag opnieuw geven om te doen wat ik graag doe.

M’n promotor Dr. T. Geurden en medepromotor Prof. E. Claerebout voor hun geduld en snelle eerlijke

feedback.

M’n vriend Bram voor zijn steun en interesse in wat ik doe.

Eliane Louage voor het doornemen van deze tekst en het verbeteren van de taalfouten.

Mijn kotgenoten Astrid, Ine, Jorinde en Marjan voor hun enthousiasme en goede ideeën.

 

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING.................................................................................................................................... 1

INLEIDING .............................................................................................................................................. 2

LITERATUURSTUDIE ............................................................................................................................ 3

1 ............................................................................................................................. 3 LEVENSCYCLUS

1.1 .................................................................................................................. 3 Cryptosporidium1.2 ................................................................................................................................. 4 Giardia

2 ........................................................................................................... 5 PREVALENTIE IN DE TROPEN

2.1 .................................................................................................................................... 5 Afrika2.2 ................................................................................................................. 7 Centraal-Amerika2.3 ....................................................................................................................... 7 Zuid-Amerika2.4 ...................................................................................................................................... 8 Azië

3 ..................................................................................... 12 KLINISCH BELANG VOOR DE HERKAUWERS

4 ........................................................................................................... 13 ECONOMISCHE GEVOLGEN

5 ................................................................................................................... 14 ZOÖNOTISCH BELANG

5.1 ................... 14 Gemeenschappelijke species en genotypes tussen herkauwers en mensen5.1.1 .......................................................................................................................... 14 Cryptosporidium5.1.2 ......................................................................................................................................... 15 Giardia

5.2 ............................................................................ 15 Besmettingsbronnen/transmissiewegen5.2.1 .......................................................................................................................... 15 Cryptosporidium5.2.2 ......................................................................................................................................... 17 Giardia

6 ................................................................................................................ 17 DIAGNOSETECHNIEKEN

6.1 ................................................................................................................... 17 Op fecesstalen6.2 ................................................................................................................. 20 Op serumstalen

7 ................................................................................... 20 GEBRUIKTE BEHANDELINGEN IN DE TROPEN

7.1 ................................................................................................................ 20 Cryptosporidium7.2 ............................................................................................................................... 21 Giardia

BESPREKING....................................................................................................................................... 22

LITERATUURLIJST.............................................................................................................................. 23

 

SAMENVATTING

Deze literatuurstudie handelt hoofdzakelijk over het voorkomen, het belang, het opsporen en het

behandelen van Cryptosporidium en Giardia bij herkauwers in de tropen. De rol van de herkauwers in

de overdracht van deze darmparasieten op de mens komt tevens aan bod.

Men ziet dat vooral jonge kalveren met diarree besmet zijn en dat zij een reservoir vormen voor

Cryptosporidium parvum. Oudere kalveren en volwassen runderen zijn eerder besmet met C. bovis en

C. andersoni, die niet zoönotische species zijn. Bij kleine herkauwers vindt men vooral

Cryptosporidium ubiquitum en C. andersoni terug.

Naar Giardia is er nog niet zoveel onderzoek gedaan. Giardia duodenalis komt het meeste voor en

veroorzaakt voornamelijk diarree bij jonge herkauwers. Bij deze dieren komen G. duodenalis

assemblage A, B en E voor, waarvan assemblage A en B tevens zoönotisch zouden zijn.

Deze parasieten zijn verantwoordelijk voor diarree bij jonge dieren, een verminderde voederconversie

en een verminderde gewichtstoename, wat kan leiden tot economische verliezen.

Kalveren zouden een besmettingsbron vormen voor de mens, aangezien kalveren vooral besmet zijn

met C. parvum, een zoönotische species. Maar het zoönotisch belang in de ontwikkelingslanden wordt

sterk in vraag gesteld aangezien mensen daar vooral besmet zijn met Cryptosporidium hominis, een

humane species.

Voor de diagnose wordt vooral gebruik gemaakt van microscopische en immunologische technieken

op fecesstalen. Daarnaast worden genetische technieken aangewend voor het genotyperen van

positieve stalen. Serologie wordt zelden gebruikt.

Voor de behandeling van deze parasieten kunnen geneesmiddelen, zoals paromomycine, nuttig zijn.

Vooral hygiëne en een goed management, in combinatie met een medicamenteuze behandeling, zijn

cruciaal bij de bestrijding van deze protozoa.

 

INLEIDING

Cryptosporidium en Giardia zijn twee protozoa die de darmen koloniseren van zowel dieren als

mensen. Dat het niet zomaar om onschuldige darmparasieten gaat blijkt uit het feit dat ze in 2004 door

de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) werden opgenomen in de lijst van Verwaarloosde Ziektes

(Neglected Diseases Initiatieve). Jaarlijks worden er meer dan 58 miljoen gevallen gerapporteerd van

kinderen met protozoale diarree. Jonge kinderen die met deze parasieten besmet geraken zouden

meer risico lopen op een verlaagd leervermogen en een slechtere gezondheid op latere leeftijd. Niet

alleen kinderen behoren tot de risicogroep risicogroep, maar ook zwangere vrouwen en mensen met

een immunosupressieve aandoening zoals AIDS, zijn vatbaarder voor deze parasieten. Mensen

kunnen zowel besmet raken met Cryptosporidium hominis, een humane species, als met

Cryptosporidium parvum, die ook bij herkauwers voorkomt. Risicofactoren voor het oplopen van C.

hominis zijn direct contact met mensen met diarree en buitenlandse reizen. Voor C. parvum is dat

contact met runderen. Herkauwers zouden een belangrijke link kunnen vormen in de epidemiologie

van deze parasieten bij de mens. Daarom is het van belang om de epidemiologie van Cryptosporidium

en Giardia binnen de herkauwers te begrijpen en de taxonomie verder te gaan specificeren, zodat

men weet welke genotypes en eventueel sub-genotypes zoönotisch zijn. (Savioli et al., 2006)

Er is al heel wat verschenen over deze 2 protozoa bij de herkauwers, voornamelijk over

Cryptosporidium en hun impact in de westerse landen. Over de tropen vind men prevalentiestudies

terug en analyses van de moleculaire epidemiologie, die vooral worden uitgevoerd in welvarendere

landen, zoals Japan.

Het zijn parasieten die voornamelijk jonge dieren gaan besmetten. Ze worden bij groep geassocieerd

met diarree en zoönotische overdracht. Infectie bij oudere dieren verloopt vooral asymptomatisch en

zij zouden zo goed als geen rol spelen bij zoönotische uitbraken. Er werden meerdere studies opgezet

met als bedoeling de prevalentie te linken aan de leeftijd van herkauwers, aan huisvestingssystemen,

aan seizoensgebonden factoren, aan ziekteverschijnselen, enz. Andere artikels richten zich vooral op

de genotypering en sub-genotypering (fingerprinting), dit om meer inzicht te krijgen in de

epidemiologie van deze parasieten.

In deze literatuurstudie staat het belang van deze parasieten bij de herkauwers centraal, maar wordt

er ook aandacht besteed aan hun mogelijke bijdrage tot zoönotische infecties.

2

 

LITERATUURSTUDIE

1 LEVENSCYCLUS

1.1 Cryptosporidium

Classificatie: Protozoa

Phylum Sporozoa

Klasse Gregarinea

Genus Cryptosporidium

Cryptosporidium is een sporozoa met een directe levenscyclus, wat wil zeggen dat er geen

tussengastheer nodig is. Na orale opname van een infectieuze sporocyste met 4 sporozoïeten, komen

de sporozoïeten vrij in de dunne darm en vindt de schizogonie (aseksuele vermenigvuldiging) plaats.

Hierbij infecteert 1 sporozoïet een epitheelcel en vormt daar een schizont, in een parasitofore vacuole

(intracellulair maar extra-cytoplasmatisch). In deze vacuole vindt een ongeslachtelijke deling plaats,

waarbij er 8 merozoïeten worden gevormd. Deze merozoïeten komen vrij door uit de epitheelcel te

barsten, hierdoor ontstaat er grote weefselschade, en infecteren andere epitheelcellen. De

schizogonie kan zich verschillende keren herhalen.

De merozoïeten kunnen zich ook omvormen tot een microgamont (mannelijk en multinucleair) of een

macrogamont (vrouwelijk en mononucleair). Eén micro-gamont vormt op zijn beurt 16 microgameten

en één macrogamont vormt zich om tot één macrogameet. Daarna bevruchten de microgameten de

macrogamont en ontstaat er een zygote (gametogonie).

Vervolgens vindt de sporogonie plaats, waarbij een zygote zich omvormt tot een oöcyste met 4

sporozoïeten. De oöcysten worden met de feces uitgescheiden en zijn onmiddellijk infectieus. Deze

zijn tevens zeer resistent in de omgeving. De prepatentperiode bedraagt 2 tot 5 dagen. De gastheer

kan zichzelf ook besmetten als een oöcyste in de darm openbreekt. (Claerebout & Vercruysse, 2002)

3 Figuur 1 Levenscyclus Cryptosporidium

 

1.2 Giardia

Classificatie: Protozoa

Phylum Sarcomastigophora

Klasse Mastigophora

Orde Diplomonadida

Genus Giardia

Giardia heeft een directe levenscyclus die bestaat uit 2 levensstadia: de trofozoïet, die zich in de

gastheer bevindt en de cyste, die in de omgeving uitgescheiden wordt. Zoals bij Cryptosporidium

gebeurt de besmetting via orale opname. Het maagzuur, de maagenzymes en de pancreasenzymes

zorgen ervoor dat de opgenomen cystes excysteren in het proximale duodenum, waarbij er 2

binucleaire trofozoïeten vrijkomen. De trofozoïeten gaan zich in het duodenum en jejunum

vasthechten aan het epitheeloppervlak met behulp van een soort zuignap. Dit is niet zo invasief,

waardoor er bij Giardia veel minder weefselschade ontstaat dan bij Cryptosporidium. Hier ondergaan

ze frequent binaire deling. Als ze loslaten encysteren ze in het laatste gedeelte van de dunne darm.

Tijdens het encysteren gebeurt er een snelle deling van de nuclei, zodat er vierkernige infectieuze

cysten ontstaan. De cystes zijn heel resistent voor desinfectie, maar ze zijn gevoelig aan uitdroging.

De prepatent periode bedraagt 4 tot 8 dagen. (Claerebout & Vercruysse, 2002)

Figuur 2 Levenscyclus Giardia

4

 

2 PREVALENTIE IN DE TROPEN

Alle prevalenties zijn terug te vinden in de tabellen 1 tot 8

2.1 Afrika

Uit studies naar de prevalentie van Cryptosporidium in Algerije, Tanzania en Oeganda, is gebleken

dat er een hogere prevalentie terug te vinden is bij kalveren (Khelef et al., 2007; Mtambo et al., 1997;

Nizeyi et al., 2002). In deze 3 studies werd enkel bij melkvee stalen genomen van verschillende

leeftijdsgroepen, en dit zowel bij kleine bedrijven (Nizeyi et al., 2002) als bij grote en kleine bedrijven

(Khelef et al., 2007; Mtambo et al., 1997). Andere onderzoeken in Egypte, Zambia en Tanzania,

hebben daarenboven een hogere prevalentie aangetoond bij kalveren met diarree dan bij

asymptomatisch uitscheidende kalveren (El-Khodery et al., 2008; Geurden et al., 2006c; Mtambo et

al., 1997).

In Egypte werden enkel buffelkalveren afkomstig van kleine bedrijven bemonsterd (El-Khodery et al.,

2008), in Zambia zowel melk- als vleeskalveren (Geurden et al., 2006c) en in Tanzania melkvee van

alle leeftijden (Mtambo et al., 1997) De prevalentie voor C. parvum bleek ook hoger te zijn bij kalveren

dan bij oudere runderen (Khelef et al., 2007; Nizeyi et al., 2002). In één studie in Zambia werd een

hogere prevalentie voor C. parvum gevonden bij melkkalveren dan bij vleeskalveren. De laagste

prevalentie werd waargenomen bij kalveren gehouden in een traditioneel opfoksysteem (Geurden et

al., 2006c).

C. bovis (Ayinmode et al., 2010; Geurden et al., 2006c) en C. andersoni (Abebe et al., 2008) zijn

andere frequent voorkomende species bij runderen. Voor C. andersoni werd een hogere prevalentie

gevonden bij iets ouderen kalveren in Ethiopië (Abebe et al., 2008). Cryptosporidium ryanae en

Cryptosporidium suis (menginfectie met C. parvum) werden gediagnosticeerd bij kalveren in Nigeria,

Zambia en Kenia (Ayinmode et al., 2010; Geurden et al., 2006c; Szonyi et al., 2008), hetzij in mindere

mate.

Enkele studies richten zich ook op de kleine herkauwers. In Zambia en Tunesië werden hogere

prevalenties gevonden bij schapen, besmet met een C. parvum + C. suis en C. bovis, dan bij geiten

(Goma et al., 2007; Soltane et al., 2007), terwijl in Malawi het tegenovergestelde werd vastgesteld.

Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er maar een klein aantal schapen werd bemonsterd (Banda

et al., 2009).

5

 

 

Tabel 1 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Afrika. D= diarree; GD= geen diarree; #D= aantal bemonsterde dieren; #B= aantal bemonsterde bedrijven; NG= niet gespeend; G= gespeend; PD= prevalentie dieren; PB=prevalentie bedrijven

Naar Giardia is er nog niet zoveel onderzoek gedaan als naar Cryptosporidium (tabel 2). Bij één studie

in West-Oeganda werd bij melkvee een hogere prevalentie gevonden bij niet gespeende kalveren dan

bij gespeende kalveren (Nizeyi et al., 2002). In de drie studies werd alleen G. duodenalis, ook wel G.

lamblia genoemd, teruggevonden (Nizeyi et al., 2002; Kusiluka et al., 2005; Johnston et al., 2010). In

Oegande werd bij de sequenatie van positieve stalen afkomstig van runderen assemblage E

teruggevonden (Nizeyi et al, 2002).

Tabel 2 Prevalentie van Giardia bij herkauwers in Afrika. D= diarree; GD= geen diarree; #D= aantal bemonsterde dieren; #B=

aantal bemonsterde bedrijven; NG= niet gespeend; G= gespeend; PD= prevalentie dieren; PB=prevalentie bedrijven

6

 

2.2 Centraal-Amerika

In de Centraal-Amerikaanse landen werd er alleen nog maar onderzoek uitgevoerd naar de

prevalentie van Cryptosporidium (tabel 3).

Bij een studie in Costa Rica, waarbij kalveren van zowel vlees-, melk- als dubbeldoelrassen,

bemonsterd werden, werd een hogere prevalentie bij kalveren met diarree gevonden dan bij kalveren

zonder diarree (Pérez et al., 1998).

Een ander opvallend punt is dat er bij de twee studies in Mexico, waarbij schapen werden onderzocht,

geen verschil kon worden aangetoond in de prevalentie volgens de leeftijdsgroep (Alfonso-Frésan et

al., 2005; Alfonso-Frésan et al., 2009). Er werd wel een verschil in prevalentie aangetoond naargelang

de grootte van de kudde. Hierbij bleek de prevalentie van Cryptosporidium in kuddes van ≤100

schapen 26.5% te bedragen en 40.6% bij kuddes van >100 schapen (Alfonso-Frésan et al., 2005).

Deze studie werd wel specifiek uitgevoerd bij asymptomatische schapen.

De verschillende studies vermelden niets over species of genotypes.

Tabel 3 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Centraal-Amerika. D= diarree; GD= geen diarree; #D= aantal

bemonsterde dieren; #B= aantal bemonsterde bedrijven; PD= prevalentie dieren; PB=prevalentie bedrijven

2.3 Zuid-Amerika

Twee studies naar Cryptosporidium tonen ook hier aan dat er een hogere prevalentie is bij kalveren

dan bij volwassen runderen (Adesiyun et al., 2001; Pena et al., 1997) (tabel 4). Tevens ziet men bij

verschillende studies dat er hogere prevalenties worden waargenomen bij dieren met diarree, zowel

bij runderen, als bij schapen en geiten (Adesiyun et al., 2001; Adesiyun et al., 1994; Kaminjolo et al.,

1993).

Bij onderzoek naar Cryptosporidium muris bij melkkoeien in Brazilië, viel op dat er heel wat kalveren

oöcysten uitscheidden zonder dat ze diarree hadden. Alle onderzochte volwassen dieren bleken

evenwel negatief (Pena et al., 1997).

In Columbia werden er in geen enkel fecesstaal oöcysten terug gevonden, maar de helft van de dieren

bleken wel seropositief te zijn voor C. parvum (getest via ELISA). Er werden alleen volwassen

runderen onderzocht (Vergara-Castiblanco et al., 2001).

Bij een onderzoek in Argentinië werden verschillende leeftijdsgroepen van kalveren op

Cryptosporidium onderzocht. Alle besmette kalveren waren minder dan 14 dagen oud en de hoogste

prevalentie werd gevonden bij de groep kalveren tot 7dagen oud (Del Coco et al., 2008)

7

 

Tabel 4 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Zuid-Amerika. D= diarree; GD= geen diarree; #D= aantal

bemonsterde dieren; #B= aantal bemonsterde bedrijven; PD= prevalentie dieren; PB=prevalentie bedrijven

Ook in Zuid-Amerika is er nog maar weinig bekend over de prevalentie van Giardia (tabel 5). Uit

onderzoek in Brazilië is Giardia intestinalis geïsoleerd. Het betrof een gemengde infecties met Eimeria

spp. en Cryptosporidium (Guimarães et al., 2001).

Tabel 5 Prevalentie van Giardia bij herkauwers in Zuid-Amerika. D= diarree; GD= geen diarree; #D= aantal bemonsterde dieren;

#B= aantal bemonsterde bedrijven; PD= prevalentie dieren; PB=prevalentie bedrijven

2.4 Azië

Ook in Azië is er veel meer onderzoek verricht naar Cryptosporidium (tabel 6 en 7). Net zoals in de

vorige werelddelen wordt ook hier een hogere prevalentie gevonden bij kalveren, zowel voor

Cryptosporidium in het algemeen (Azami, 2007; Degerli et al., 2005; Jittapalapong et al., 2006; Lay,

2007; Mallinath et al., 2009) als voor C. andersoni (Paul et al., 2009) en C. parvum (Liu et al., 2009;

Rajkhowa et al., 2006). Daarentegen vond men in China, bij een onderzoek in 6 melkveebedrijven,

geen oöcysten terug bij kalveren jonger dan 2 maanden, terwijl de prevalentie bij de oudere

leeftijdsgroepen vrij constant was ( 5,5 %).

Verschillende studies onderzochten het verband tussen het voorkomen van diarree en de prevalentie

van verschillende Cryptosporidium species. Hierbij werd bij verschillende diersoorten een positief

verband gevonden (Nasir et al., 2009; Nguyen et al., 2007; Paul et al., 2008; Roy et al., 2006; Singh et

al., 2006). In Iran werd onderzocht hoe vaak diarree voorkwam bij dieren die positief of negatief

testten op Cryptosporidium. Hierbij kwam diarree meer voor bij positieve dieren (56,7%) dan bij

negatieve dieren (39%) (Azami et al., 2007).

8

 

Bij een studie bij runderen in Vietnam werd voor C. andersoni het tegenovergestelde vastgesteld

(Nguyen et al., 2007). Ook in Turkije werd er bij één studie een hogere prevalentie gevonden bij

runderen zonder diarree (Emre et al., 1998). Een ander onderzoek in Turkije bij kalveren met diarree,

vertoonden de dieren van 2 weken oud de hoogste prevalentie (Arslan et al., 2001).

In Iran vond men dat de nog niet gespeende kalveren meer besmet waren met C. parvum terwijl de

gespeende kalveren dan weer een hogere prevalentie vertoonden voor C. andersoni (Keshavarz et

al., 2009).

In Japan noteerden Uga et al. (2000) dagelijks het aantal kalveren die oöcysten uitscheiden en ook de

hoeveelheid uigescheiden oöcysten (Figuur 3). Ze stelden vast dat kalveren pas 6 dagen na de

geboorte oöcysten gingen uitscheiden. De piek van uitscheiders kwam 15 dagen na de geboorte. De

piek van de hoeveelheid uitgescheiden oöcysten kwam 5 dagen na de eerst vastgestelde uitscheiding.

Figuur 3 “Percentage of calves shedding Cryptosporidium parvum oocysts (A) and change of geometric mean number of oocysts per gram of feces (B). The ‘day 0’ indicated in Fig. 3B is defined as the first day of oocyst excretion of each of 28

positive calves” (uit Uga et al., 2000)

In Pakistan (Nasir et al., 2009) werd een hogere prevalentie voor Cryptosporidium gevonden bij de

runderkalveren dan bij de buffelkalveren. In de groep van de runderkalveren werden er hogere

prevalenties terug gevonden bij de gekruiste kalveren dan bij de Sahiwal kalveren, een inheems

Pakistaans melkras.

Wanneer men kijkt naar de prevalentie van de verschillende species, ziet men dat C. parvum het

meeste voorkomt. C. parvum komt vooral voor bij jonge kalveren en wordt beschouwd als een

zoönotisch species,. C. bovis en C. andersoni, twee typische runderspecies, komen ook relatief veel

voor. Andere species zoals C. muris, C. ryanae, Cryptosporidium xiaoi, C. ubiquitum en

Cryptosporidium suis-like treft men minder aan.

9

 

Voor de kleine herkauwers lopen de resultaten uiteen. In Sri Lanka vond men bij geiten ook een

dalende trend in de prevalentie voor Cryptosporidium naarmate de dieren ouder werden (Noordeen et

al., 2000). Terwijl men bij schapen in Turkije terug een stijging zag in de prevalentie tussen dieren in

de leeftijdsgroep van 8 tot 14 dagen oud en de leeftijdsgroep van 15 tot 21 dagen oud (Sari et al.,

2009). Deze studie toont ook een verband aan tussen de prevalentie en de grootte van het bedrijf,

namelijk hoe grote het bedrijf, hoe hoger de prevalentie Bij schapen met diarree in Turkije werd een

dalende trend gevonden in de prevalentie naarmate de dieren ouder werden (Ozdal et al., 2009). Op

het vlak van species zijn in China de schapen het meest besmet met C. ubiquitum. C. andersoni en C.

xiaoi komen veel minder frequent voor (Wang et al., 2010).

Tabel 6 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Azië. D= diarree; GD= geen diarree; #D= aantal bemonsterde en; #dier en B= aantal bemonsterde bedrijven; NG= niet gespeend; G= gespeend; PD= prevalentie dieren; PB=prevalentie bedrijv

10

 

 

Tabel 7 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Azië. D= diarree; GD= geen diarree; #D= aantal bemonsterde en; #dier en B= aantal bemonsterde bedrijven; PD= prevalentie dieren; PB=prevalentie bedrijv

Voor de prevalentie van Giardia (tabel 8) werd vooral aandacht besteed aan de runderen (tabel 8). In

een studie in Myanmar (Lay et al., 2007) ziet men heel duidelijk het dalen van de prevalentie

naarmate de kalveren ouder worden. Dit werd ook vastgesteld in Turkije (Degerli et al., 2005), al heeft

men hier met een veel lagere prevalentie te maken. Men ziet wel een merkwaardige stijging in

prevalentie bij de dieren tussen de 9 en 15 jaar.

Bij een onderzoek in Japan (Itagaki et al., 2005) werd vertrokken van fecesstalen die positief testten

voor Giardia duodenalis (in het artikel gebruiken ze de benaming G. intestinalis) en werd het type

assemblage onderzocht. Hierbij ziet men dat het in 80% van de stalen ging om assemblage E, het

11

 

assemblage dat voorkomt bij hoefdieren. Maar in de overige 20% ging het om assemblage A, een

zoönotische assemblage. In Vietnam werd hetzelfde vastgesteld (Geurden et al., 2008c).

Eén onderzoek in Turkije is gewijd aan lammeren met diarree, waarbij men toch een vrij hoge

prevalentie terug vond voor Giardia. Lammeren tussen 2 en 4 weken oud zijn de meest besmette

groep (Ozdal et al., 2009).

Tabel 8 Prevalentie van Giardia bij herkauwers in Azië. D= diarree; GD= geen diarree; #D= aantal bemonsterde dieren; #B=

aantal bemonsterde bedrijven; PD= prevalentie dieren; PB=prevalentie bedrijven

 

3 KLINISCH BELANG VOOR DE HERKAUWERS

 

De dieren die het hoogste risico lopen op besmetting met Cryptosporidium en Giardia zijn de

neonatale dieren, aangezien hun immuunsysteem nog niet volledig ontwikkeld is. De species

waarmee de dieren besmet zijn is sterk afhankelijk van de leeftijd en de diersoort.

Voor Cryptosporidium ziet men dat de ongespeende kalveren vooral besmet zijn met C. parvum, het

zoönotische species, en dit meestal op een leeftijd van 1 tot 4 weken, terwijl de gespeende kalveren

en oudere runderen voornamelijk besmet zijn met C. bovis en C. andersoni. Het zijn vooral de

kalveren die klinische symptomen ontwikkelen. Deze symptomen bestaan voornamelijk uit diarree

(varieert van profuus waterig tot licht geel met mucus), anorexie, abdominale pijn en depressie. Ook

bij geiten en schapen kan men dezelfde symptomen terugvinden. De intensiteit en de duur (4 dagen

tot 2 weken) van de symptomen zijn sterk variabel. Ze zijn meestal het ernstigst bij groepen

onderhevig aan stress te wijten aan overbevolking. Dit typisch infectiebeeld kan nog gecompliceerd

zijn met andere parasitaire, virale of bacteriële infecties. (Olson et al.; 2004; Thompson et al., 2008)

Dit betekent niet dat een besmet kalf onvermijdelijk deze symptomen zal ontwikkelen. Veel hangt af

van de omstandigheden (omgeving, management en voeding) waarin de dieren worden gehouden

(O’Handley et al., 2007). Aangezien er in de ontwikkelingslanden minder aandacht wordt besteed aan

management en hygiëne kan men een hoge morbiditeit verwachten, tot 100% in endemische regio’s.

12

 

De mortaliteit is echter niet zo hoog (Thompson et al., 2007). Kalveren sterven meestal ten gevolge

van dehydratatie en cardiovasculaire collaps. De diarreeperiode gaat gepaard met een enorme

uitscheiding van oöcysten. Asymptomatische kalveren scheiden kleinere hoeveelheden oöcysten uit

(Olson et al., 2004).

Oudere dieren die besmet zijn met Cryptosporidium vertonen meestal geen klinische symptomen,

maar kunnen wel intermitterend oöcysten uitscheiden. Eén van de mogelijke species waarmee oudere

dieren besmet kunnen zijn is C. andersoni. Deze parasiet nestelt zich in de peptische en pylorische

klieren van de lebmaag. Dit zorgt voor een stijging van de lebmaag pH, die op haar beurt leidt tot een

verstoring van de eiwitvertering en een inhibitie van de proteolytische functie. Hierdoor kunnen

besmette dieren een verminderde gewichtstoename, voederconversie en melkgift gaan vertonen

(Olsen et al., 2004).

Ook Giardia wordt geassocieerd met diarree bij jonge herkauwers. Deze zijn meestal ouder dan 30

dagen als het alleen Giardia betreft en jonger dan 30 dagen als het om Giardia en Cryptosporidium

gaat(Olsen et al., 2004). Diarree is, net zoals bij Cryptosporidium, voornamelijk van belang bij

kalveren. Ze raken meestal besmet op een leeftijd van 2 tot 10 weken en vertonen klinische

symptomen tussen 3 en 8 weken na de geboorte. De diarree-episode duurt meestal 1 tot 2 weken,

maar ze kunnen wel meer dan 30 weken oöcysten blijven uitscheiden (Olson et al., 2004). Hierbij zou

een mucoïde diarree indicatief zijn. Diarree kan bij kalveren acuut optreden, maar het probleem is in

de meeste gevallen van chronische en intermitterende aard (Geurden et al., 2010).

Giardiasis bij schapen- en geitenlammeren gaat eveneens gepaard met een verminderde

voederconversie en een gedaald karkasgewicht (Olson et al., 2007). Een infectie met Giardia komt

vaak voor in combinatie met andere pathogenen, waardoor het symptomenbeeld heel erg kan

variëren van dier tot dier, net zoals bij Cryptosporidium (Thompson et al., 2007).

4 ECONOMISCHE GEVOLGEN

 

Over de economische gevolgen in de tropen is nog niets specifieks verschenen. Zoals reeds vermeld ,

kunnen Cryptosporidium en Giardia leiden tot een slechtere voederconversie en een verminderde

gewichtstoename, met als gevolg men de dieren langer moet aanhouden voor ze op slachtgewicht zijn

en men dus per dier hogere voederkosten zal hebben.

Bij melkvee kunnen ze leiden tot een verminderde melkgift en bij kalveren kunnen ze leiden tot een

verhoogde sterftepercentage. Dit alles zorg voor economische verliezen in de landbouwsector.

13

 

5 ZOÖNOTISCH BELANG

5.1 Gemeenschappelijke species en genotypes tussen herkauwers en mensen

5.1.1 Cryptosporidium 

Vroeger werd aangenomen dat C. parvum het meest voorkomende gemeenschappelijke species was

tussen mensen en runderen. Dankzij verdere genotypering en subgenotypering, ontdekte men in de

late jaren 90 dat C. parvum kon opgesplitst worden in 2 genotypes. C. parvum genotype I komt enkel

bij de mens voor terwijl C. parvum genotype II zowel bij dier als mens wordt teruggevonden. Om deze

reden werden deze 2 genotypes omgedoopt tot respectievelijk Cryptosporidium hominis en C. parvum

senso stricto (Xiao & Fayer, 2008).

Aangezien C. hominis enkel bij de mens voorkomt, is hij het reservoir voor deze parasiet en is deze

rechtstreeks (direct contact met een besmette persoon) en onrechtstreeks verantwoordelijk voor de

besmetting van andere personen. Runderen worden beschouwd als een belangrijk reservoir voor C.

parvum, en dan meer specifiek de ongespeende kalveren van een melkveeras (<2m), die bijna

allemaal een C. parvum besmetting doormaken (Xiao & Fayer, 2008). Oudere dieren zijn vooral

besmet met C. bovis en C. ryanae en vormen dus waarschijnlijk geen besmettingsbron voor de mens

(Xiao & Feng, 2008). Daarnaast is ook de mens een mogelijke besmettingsbron voor C. parvum.

Er is een groot verschil in het voorkomen van C. hominis en C. parvum bij de mens in

ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen. Zo komt C. hominis veel meer voor in

ontwikkelingslanden, terwijl C. parvum relatief gezien meer voorkomt in geïndustrialiseerde landen. Dit

zorgt voor de hypothese dat zoönotische overdracht van C. parvum voornamelijk voorkomt in

geïndustrialiseerde landen, te wijten aan indirecte overdracht van oöcysten via drinkwater (oöcysten

zijn deels resistent aan de waterzuiveringssystemen) en voedsel. In de ontwikkelingslanden is er

waarschijnlijk meer mens-op-mens overdacht door gebrek aan persoonlijke hygiëne. Ook ziet met dat

C. parvum meer voorkomt in landelijke gebieden dan in stedelijke gebieden, waarschijnlijk door meer

direct en indirect contact met dieren (Xiao & Feng, 2008).

Om nog beter de overdracht van C. parvum te kunnen begrijpen en de besmettingsbron te kunnen

achterhalen heeft men deze gaan onderverdeeld in subtype families. Hierbij werd gevonden dat de

GP60 (60kDa glycoproteïne) subtype familie IIa, vooral voorkomt bij mensen uit landelijke gebieden

van de westerse wereld. Deze IIa subtypes werden ook gevonden bij kalveren uit deze gebieden (Xiao

& Fayer, 2008). Wat de ontwikkelingslanden betreft, wordt aangenomen dat het voornamelijk de

anthroponotische (overdracht van mens op dier) IIc subtypes zijn die zorgen voor besmetting bij de

mens. In Lima, Peru werd enkel dit subtype gevonden bij de mens (Peng et al., 2003). In Malawi en

Kenia werd het anthroponotische IIe subtype gevonden (Xiao & Feng, 2008).

Schapen daarentegen zijn niet vaak besmet met C. parvum, maar eerder met C. ubiquitum (Xiao &

Feng, 2008). C. ubiquitum is de laatste jaren meer op de voorgrond getreden, aangezien het werd

aangetroffen bij gedomesticeerde en wilde herkauwers (o.a. schaap en hert) als ook bij de mens.

Daarnaast kunnen schapen ook besmet zijn met C. andersoni, C. bovis en C. xiaoi

14

 

5.1.2 Giardia 

De taxonomie van Giardia spp. zorgt vaak voor verwarring. Zo worden de benamingen G. lamblia, G.

intestinalis en G. duodenalis door elkaar gebruikt, terwijl ze naar dezelfde parasiet verwijzen (Xiao &

Fayer, 2008). Aangezien in de meeste artikels G. duodenalis wordt gebruikt, zal ook hier deze

benaming verder gebruikt worden.

Tot nu toe zijn er 8 duidelijk gedefinieerde assemblages beschreven van G. duodenalis: Assemblage

A-H. Assemblage A en B zijn gemeenschappelijk voor mens en runderen, al werd assemblage B nog

maar in een gering aantal studies aangetoond bij runderen. Assemblage A kan ook voorkomen bij

honden, katten en dieren in het wild, terwijl assemblage B in mindere mate gevonden wordt bij dieren.

Assemblage E werd alleen teruggevonden bij tweehoevige dieren (Xiao & Fayer, 2008). Reeds lang

wordt aangenomen dat er waarschijnlijk een zoönotische overdracht is van assemblage A en B, maar

er zijn echter nog geen studies uitgevoerd die dat met zekerheid kunnen bevestigen.

Assemblage A kan men nog eens onderverdelen in 2 subtypes: AI en AII, die beiden duidelijk een

andere gastheervoorkeur hebben. Dieren zijn hoofdzakelijk besmet met subtype AI en mensen met

subtype AII (Xiao & Fayer, 2008). Duidelijke geografische verschillen zijn er niet. Toch werd AI in 2

studies in Zuid-Amerika (Lalle et al., 2005; Volotao et al., 2007) teruggevonden bij de mens. Terwijl 2

andere studies in dezelfde landen (Ponce-Macotela et al., 2002; Souza et al., 2007) enkel AII

detecteerden bij de mens. Ook in Thailand werd een hogere prevalentie gevonden voor AII dan AI

(Tungtrongchitr et al., 2010).

5.2 Besmettingsbronnen/transmissiewegen

5.2.1 Cryptosporidium 

Er worden verschillende besmettingsbronnen vooropgesteld. Jonge kalveren worden als één van de

belangrijkste bronnen gezien. Zij gaan namelijk op heel jonge leeftijd grote hoeveelheden oöcysten

uitscheiden, zo kan een geïnfecteerd kalf tussen 6 en 12 dagen oud gemakkelijk tot 3,89 x 1010

oöcysten uitscheiden (Nydam et al., 2001). Het is net deze leeftijdsgroep van kalveren die

hoofdzakelijk geïnfecteerd is met C. parvum, het zoönotische species.

Mensen kunnen besmet raken via direct contact met uitscheidende kalveren, zoals dierenartsen,

studenten diergeneeskunde, boeren, dierenverzorgers, enz. (Hunter et al, 2005). Hieromtrent werd

een onderzoek uitgevoerd in Zambia (Siwila et al., 2007) op 20 melkveebedrijven. Hierbij werden

stalen genomen van alle kalveren jonger dan 6 weken, evenals van de mensen die deze kalveren

verzorgden en hun gezinsleden. 34% van de kalveren werd positief bevonden en 6% van de mensen.

Er werd evenwel geen significant hogere prevalentie gevonden bij de verzorgers dan bij hun

gezinsleden. Uit genotypering van positieve stalen bleken de kalveren voornamelijk besmet te zijn met

C. parvum, gevolgd door C. bovis. Bij de mensen kwam voornamelijk C. hominis voor, C. parvum

kwam op de tweede plaats. Wel bleken de boerderijmedewerkers een hogere prevalentie voor C.

parvum te vertonen dan hun gezinsleden. Dit zou erop kunnen wijzen dat zij, door hun nauw contact

met geïnfecteerde kalveren, een hoger risico lopen om besmet te raken met C. parvum. Ze zouden

dan op hun beurt hun gezinsleden kunnen infecteren. Een soortgelijk onderzoek werd gedaan in Irak

15

 

(Mahdi et al., 2002) waarbij men vergelijkbare resultaten uitkwam. De auteurs concluderen wel dat het

verschil klein is tussen de prevalentie bij dierenverzorgers en mensen die geen nauw contact hebben

met dieren. Ze wijten dat klein verschil aan het feit dat er maar één fecale staal per onderzochte

persoon werd genomen. Bij twee andere onderzoeken in Guinee-Bissau en Bangladesh werden

hogere prevalenties gevonden bij dierenverzorgers (Molbak et al., 1994; Rahman et al., 1985). Er is

ook een groot verschil in prevalentie gevonden tussen de onderzochte dieren en de onderzochte

mensen.

Een andere mogelijke besmettingsbron is water, zoals drinkwater, rivierwater waarmee mensen zich

wassen of waarmee ze gaan koken. Ook water voor recreatieve doeleinden, zoals zwembaden en

zwemvijvers, zijn een mogelijke besmettingsbron. De reden waarom er wel eens oöcysten

teruggevonden worden in drinkwater, is dat oöcysten bestand zijn tegen de zuiveringsmaatregelen

van water, zoals het chloreren ervan (Chako et al. 2010). Mensen die dus kraantjeswater drinken dat

niet gekookt werd lopen risico op infectie. Daarom is het heel belangrijk om in ontwikkelingslanden

alleen fleswater te drinken waarvan de dop onbeschadigd is.

In tropische landen ontbreekt er ook vaak een degelijk uitgebouwde rioleringssysteem, waardoor

menselijke en dierlijke feces in de rivieren terecht komen, zodat de mensen en dieren die zich verder

stroomafwaarts bevinden in contact kunnen komen met het besmette water. In Thailand werd

hieromtrent een interessante studie gedaan (Diallo et al, 2008). Hierbij werden langs een netwerk van

kanalen op verschillende plaatsen waterstalen genomen. De dorpen, slachthuizen en boerderijen aan

de oevers van deze waterlopen werden ook in kaart gebracht. Ze vonden C. hominis vooral terug in

het kanaal waarlangs de meeste woongebieden waren gelegen. Op een stukje van datzelfde kanaal

werd hoofdzakelijk C. parvum teruggevonden. Dit wijten ze aan het slachthuis en de talrijke

boerderijen die er wat verder stroomopwaarts gelegen zijn. Soortgelijke onderzoeken werden

uitgevoerd in Tanzania (Kusiluka et al., 2005) en Maleisië (Farizawati et al. 2005). Uit dit laatste

onderzoek kon men geconcluderen dat runderboerderijen zeer waarschijnlijk bijdragen tot de

contaminatie van de nabijgelegen rivier. Uit Lim et al. (1999) bleek echter dat C. parvum niet zo lang

kan overleven in tropische gebieden, zo’n 30 dagen in een rivier en 56 dagen in de aarde.

Als laatste wordt ook besmetting via gecontamineerd voedsel naar voor geschoven. Aangezien

oöcysten alleen in de darm voorkomen, en niet in spierweefsel, vormt vlees geen risico, tenzij het

karkas fecaal gecontamineerd is, of er fecale contaminatie is opgetreden tijdens het verdere

verwerkingsproces van het vlees (Chako et al., 2010).

Ook groenten en fruit kunnen verontreinigd zijn met feces of kunnen gewassen/geïrrigeerd zijn met

gecontamineerd water.

Schelpdieren worden ook als een mogelijke besmettingsbron beschouwd. Zij hebben namelijk de

eigenschap om pathogenen te gaan accumuleren die ze uit gecontamineerd water filteren. Ook rauwe

melk en rauwe melkproducten kunnen een mogelijke bron zijn, aangezien fecale verontreiniging van

melk niet zelden voorkomt (Chako et al., 2010).

16

 

Het belang van zoönotische Cryptosporidium besmettingen in ontwikkelingslanden wordt sterk in

vraag gesteld en blijkt veel minder van belang te zijn dan in ontwikkelde landen. Verschillende studies

in ontwikkelingslanden hebben aangetoond dat C. hominis in 70% tot 90% van de gevallen de

oorzaak in van humane cryptosporidiose (Xiao & Fayer, 2008).

5.2.2 Giardia 

Hier geldt ongeveer hetzelfde als voor Cryptosporidium.

Bij het onderzoek in Thailand (Diallo et al., 2008) werd er in de waterstalen ook naar G. duodenalis (G.

lamblia genoemd in het artikel) gezocht. Hierbij werd een algemene predominantie van assemblage A

gevonden. De hoogste percentages werden in hetzelfde kanaal gevonden als voor Cryptosporidium.

In Tanzania (Kusiluka et al., 2005) werd G. duodenalis terug gevonden in waterstalen, afkomstig van

boorputten en charco dammen (grote drinkwatervoorzieningen voor dieren, oa. gebouwd door

Vredeseilanden om de levensomstandigheden van de Masaï en hun kuddes te verbeteren). In dit

onderzoek werden er ook fecale stalen genomen van runderen en mensen. Al de mensen die positief

waren voor G. duodenalis kwamen uit gezinnen die runderen hadden. De auteurs concludeerden dat

de aanwezigheid van G. duodenalis in zowel water, runderen als mensen indicatief was voor een

kruisoverdracht tussen deze drie.

Bij een onderzoek in Maleisië (Mahdy et al., 2008) werd gevonden dat het drinken van leidingwater

een significant risico inhield voor het besmet worden met G. duodenalis. Het eten van rauwe groenten

zorgde eveneens voor een verhoogd risico, te wijten aan het onvoldoende wassen van de groenten

voor consumptie of het eten van de groenten met verontreinigde handen.

6 DIAGNOSETECHNIEKEN

6.1 Op fecesstalen

Fecesstalen worden ofwel direct in het rectum genomen of onmiddellijk na defecatie. De dieren

kunnen aangezet worden tot defecatie door hen op te jagen. Er worden één of verschillende stalen

genomen over een bepaalde periode om een intermitterende uitscheiding op te vangen. De stalen

kunnen voor ze onderzocht worden, geconcentreerd worden aan de hand van sedimentatieflotatie

door middel van een suikeroplossing (Sheater’s oplossing) ,een formol-ether oplossing, een formaline-

ethylacetaat oplossing of een zink-sulfaat oplossing. Deze laatste wordt voornamelijk gebruikt voor

Giardia (Taylor et al., 1998). Daarna zijn er verschillende methodes om de stalen te onderzoeken.

Men kan de stalen onder de microscoop bekijken, met of zonder kleuring van het te onderzoeken

materiaal. Zonder kleuring is het wel bijzonder moeilijk om Cryptosporidium en Giardia te

onderkennen en om de oöcysten en cysten te onderscheiden van ander debris (Taylor et al., 1998).

Daarom kunnen verschillende kleuringen aangewend worden.

Voor de diagnose van Cryptosporidium wordt vooral gebruik gemaakt van acid-fast kleuringen. De

meest gebruikte is de gemodificieerde Ziehl-Neelsen kleuring (fig. 4), die voor het eerst werd

17

 

oöcyste 

beschreven door Henriksen en Pohlenz (1981).

Andere gebruikte kleuringen zijn de Giemsa

kleuring, de methenamine zilver kleuring, de PAS

(period acid shift) kleuring, enz. (Taylor et al., 1998).

Er kunnen ook fluorescente kleuringen aangewend

worden (auramine O kleuring, auramine-rhodamine

kleuring) die een hogere sensitiviteit hebben en

ook sneller afgelezen kunnen worden (Huang et

al., 2006). Figuur 4 Oöcyste op een Ziehl-Neelsen kleuring

Voor microscopisch onderzoek naar Giardia cysten kunnen de feces gekleurd worden met Lugol’s

iodine mengsel. Er kunnen ook fluorogenische kleuringen aangewend worden. Hierbij wordt

fluoresceïne diacetaat opgenomen door de levensvatbare cystes en propidium iodide door de niet-

levensvatbare cystes. Een andere mogelijke kleuring wordt bekomen na bewaring van het staal in

10% gebufferde formaline of polyvinyl alcohol en daarna het toepassen van een trichrome kleuring of

een ijzer-hematoxyline kleuring (Taylor et al., 1998).

Een nadeel van microscopisch onderzoek is de hoge detectielimiet: ≥ 500 000 oöcysten per gram

feces (Taylor et al., 1998), wat een hoog aantal vals negatieve resultaten met zich mee brengt en dus

een lage sensitiviteit. Geurden et al (2004) vonden een sensitiviteit van 56% en een specificiteit van

87% voor de microscopische diagnose van G. duodenalis bij melkveekalveren. Voor Cryptosporidium

is de sensitiviteit 78% en de specificiteit 79% (Geurden et al, 2006a).

Een ander nadeel is dat de microscopist over heel wat ervaring moet beschikken voor deze

diagnosetechniek (Huang et al., 2006).

Immunologische tests worden ook heel vaak aangewend. De meest gekende zijn de

immunofluorescentie-antistoftest (IFA), die met een fluorescentiemicroscoop moet worden afgelezen,

en de enzyme-linked immunosorbent assays (ELISA), die op wellplaten wordt uitgevoerd. Bij deze

tests wordt er gebruikt gemaakt van

gelabelde antistoffen die binden op een

specifiek antigen, zoals antigenen op de

(oö)cystenwand of op sporozoïeten. Dit kan

direct of indirect. Bij de directe methode bindt

de gelabelde antistof rechtstreeks op het

antigen. Bij de indirecte methode bindt eerst

een niet-gelabelde antistof op het specifieke

antigen. Deze antistof fungeert op zijn beurt

dan als antigen voor de gelabelde antistof

(fig. 5). De gelabelde antistoffen zijn

chemisch gekoppeld aan een fluorescerende

stof (IFA) of een enzyme (vb. peroxidase) die Figuur 5 indirecte ELISA

18

 

een kleurstof doet ontstaan (ELISA). Zowel Cryptosporidium als Giardia kunnen via deze twee

technieken gediagnosticeerd worden. De voordelen van deze twee technieken zijn dat ze een hoge

sensitiviteit en excellente specificiteit hebben. Voor de detectie van Cryptosporidium haalt IFA een

sensitiviteit van 97,4% en een specificiteit van 94,8%. ELISA haalt een sensitiviteit van 93,6 % tot 95,4

en een specificiteit van 92,7% tot 95,9% (Geurden et al., 2008a) Voor Giardia haalt IFA sensitiviteit

van 88% en een specificiteit van 94% (Geurden et al., 2010a) terwijl ELISA een sensitiviteit haalt van

77% en een specificiteit van 90% (Geurden et al. 2004). Er is ook veel minder ervaring vereist voor

het uitvoeren van deze tests (Huang et al., 2006).

De immunochromatografische testen, beter bekend als dip-sticks, werken volgens hetzelfde principe.

De voordelen van deze tests zijn een snel resultaat, namelijk binnen enkele minuten, een uitmuntende

specificiteit, 92% tot 93% volgens Geurden et al. (2010a), en ze kunnen gemakkelijk op het terrein

gebruikt worden. Het grote nadeel is dat ze een lagere sensitiviteit hebben dan IFA en ELISA,

namelijk 26% tot 28% (Geurden et al., 2010a)

Daarnaast zijn er ook nog de genetische tests. Voor de detectie en genotypering van Cryptosporidium

en Giardia wordt gebruik gemaakt van PCR-gebaseerde technieken. Eerst wordt het DNA

geëxtraheerd, eventueel na het aanrijken van de (oö)cysten uit de feces om de mogelijke PCR

inhibitoren te verwijderen. Dan kunnen specifieke DNA stukken vermeerderd worden met een (real-

time) PCR, waarbij verschillende genen van Cryptosporidium en Giardia kunnen geamplificeerd

worden. Voor genotypering van de positieve stalen kan gebruik gemaakt worden van RFLP, waarbij er

secundaire PCR producten worden bekomen door restrictie enzymes toe te voegen aan het proces

Het gebruiken van species of assemblage specifieke primers is een andere mogelijkheid (Geurden et

al. 2008b). Daarnaast kan men het geamplificeerde PCR product gaan sequeneren. De patronen van

baseparen, die bekomen worden na elektroforese van de PCR producten (Fig 7), kunnen dan

vergeleken worden met die van databanken die via het internet ter beschikking worden gesteld. Zo

kan men achterhalen om welk genotype het precies gaat. Het voordeel van deze technieken is dat ze

heel sensitief en specifiek zijn en een lage detectielimiet hebben. De nadelen zijn dat het relatief dure

technieken zijn, dat er heel wat apparatuur voor nodig is en dat het langer duurt voor men een

resultaat bekomt (Taylor et al., 1998).

19 Figuur 6 Patronen van baseparen bekomen na elektroforese van PCR producten

 

6.2 Op serumstalen

Bij de diagnose op serumstalen gaat men op zoek naar antistoffen tegen Cryptosporidium en Giardia

die in het bloed circuleren. Dit kan o.a via IFA, ELISA en Western blotting (Quílez et al., 1996).

Serologie laat toe om contact met Cryptosporidium na te gaan en daarom zouden de prevalenties

gevonden met serologie hoger zijn dan deze gevonden met coprologisch onderzoek. Dit werd

onderzocht door Quílez et al. (1996), waarbij ze hebben vastgesteld dat er maar een geringe

correlatie is tussen het uitscheiden van C. parvum oöcysten en de humorale immuunrespons van

specifieke IgG’s tegen C. parvum. Ze vonden bij runderen voor de IFA op serumstalen een specificiteit

van 86,1%, wat wijst op weinig vals-positieve resultaten. Daarentegen vonden ze vooral bij de

zoogkalveren een veel lagere sensitiviteit (10,3%), wat op een hoog aantal vals-negatieve resultaten

wijst. Dit zou te wijten zijn aan de latente periode die nodig is om een activatie te krijgen van de

humorale respons. Deze diagnosetechniek wordt door de auteurs eerder aangeraden voor het

opsporen van voorbije infecties en niet om besmette dieren op te sporen.

In de tropische gebieden waarvan de studies werden opgenomen in prevalentietabellen, wordt vooral

gebruik gemaakt van de microscopische diagnose aan de hand van een acid-fast kleuring, meer

bepaald de gemodificeerde Ziehl-Neelsen kleuring en de Kinyoun kleuring. Sommige studies

controleerden de stalen die positief werden bevonden opnieuw aan de hand van een immunologische

diagnosetechniek (Banda et al., 2003; Mtambo et al., 1997; Khan et al., 2010; Lay, 2007).

In de Aziatische landen is er een groter gebruik van genetische tests en moleculair karakterisering,

met Japan en China als koplopers, gevolgd door India en Iran.

Serologische diagnose wordt maar zelden gebruikt (Vergara-Castiblance et al., 2001; Inpankaew et

al., 2009)

7 GEBRUIKTE BEHANDELINGEN IN DE TROPEN

Er is nog niets verschenen over de specifiek gebruikte behandelingen in de tropen. In de algemene

literatuur omtrent de behandeling van Cryptosporidium en Giardia vinden we 3 grote luiken: de

chemotherapeutische aanpak, de maatregelen die moeten getroffen worden ter ondersteuning van de

chemotherapeutische behandeling en vaccinatie.

7.1 Cryptosporidium

Voor de medicamenteuze behandeling van Cryptosporidium bij kalveren kan men gebruik maken van

halofuginone lactaat, die een cryptosporidiostatisch effect uitoefent op de sporozoïten en merozoïten.

Het zou de ernst en de incidentie van diarree doen afnemen. Daarnaast zou het de

oöcystenuitscheiding doen afnemen met 50% en de piek-uitscheiding met een week uitstellen (Naciri

et al., 1993). Paromomycine is een ander geneesmiddel die aangewend kan worden. Het doet

eveneens de ernst en de incidentie van diarree dalen en vermindert de uitscheiding van oöcysten

(Grinberg et al., 2002).

20

 

Op vlak van vaccinatie zijn ‘subunit’ vaccins ontwikkeld en werden deze reeds getest op kalveren. Na

vaccinatie bleek de oöcystenuitscheiding onveranderd, maar de klinische symptomen verminderden

(Jenkins, 2001).

7.2 Giardia

De meest geschikte geneesmiddelen voor de behandeling van Giardia in de diergeneeskunde zijn

benzimidazoles (fenbendazole, albendazole), breedspectrum anthelminthica, en paromomycine, een

breedspectrum aminoglycoside. Benzimidazoles verhinderen de kolonisatie van de darm door ervoor

te zorgen dat de trofozoiëten zich niet aan de darmmucosa kunnen hechten (Geurden et al., 2010b).

Paromomycine zorgt, net zoals bij Cryptosporidium, voor een reductie van de cystenexcretie, tot 98%

op dag 13 van de behandeling (Geurden et al., 2006a). Daarnaast is het ook belangrijk dat de

omgeving waarin de dieren gehuisvest zijn grondig aangepakt wordt, anders herbesmetten de dieren

zich zodra de geneesmiddelen zijn uitgewerkt. Men moet ervoor zorgen dat de stallen grondig

gereinigd en ontsmet worden vooraleer men er de behandelde dieren terug plaatst, zodat het risico op

herinfectie beperkt wordt. (Geurden et al., 2006d)

Aangezien medicamenteuze behandeling maar een tijdelijk effect heeft, zou vaccinatie wel een

oplossing kunnen bieden. Hierbij moet men wel enkele zaken in gedachten houden. De proteïnes die

gebruikt worden kunnen worden voor het maken van vaccins zijn gemeenschappelijk voor alle

assemblages of juist eigen aan een bepaald assemblage (Steuart et al., 2008). Men moet dus zeker

zijn dat het vaccin een antigen bevat dat tegen alle assemblages beschermt die bij herkauwers

voorkomen of dat men verschillende antigenen combineert. Daarnaast moet men zorgen dat jonge

dieren vroeg genoeg beschermd zijn tegen Giardia. Aangezien er klinische symptomen kunnen

optreden vanaf 2 weken na de geboorte, kan men niet vroeg genoeg vaccineren, doordat er

interferentie optreedt met de maternale immuniteit. Daarom zouden de koeien enige tijd voor de

partus gevaccineerd moeten worden, zodat ze de antistoffen kunnen doorgeven met de biest. Het is

echter nog de vraag of deze passieve immuniteit voldoende bescherming biedt tegen Giardia

(O’handley et al., 2003)

21

 

BESPREKING

In de literatuurstudie komt duidelijk naar dat er tot nu toe veel meer geweten is over Cryptosporidium

dan over Giardia, dit zowel in de geïndustrialiseerde landen als in de ontwikkelingslanden. Over heel

wat ontwikkelingslanden bestaan er nog geen gegevens. Verder onderzoek is dus noodzakelijk.

Dit is vooral van belang in het kader van zoönotische ziektes, zoals vermeld in de inleiding. Men moet

nog dieper gaan graven in de genetische karakteristieken van deze protozoa zodat men een zo

volledig mogelijk beeld krijgt over de epidemiologie van deze parasieten en over hun

overdraagbaarheid naar verschillende gastheren. Er zou evenees moeten gestreefd worden naar een

gestandaardiseerde diagnosetechniek, zodat de resultaten beter met elkaar vergeleken kunnen

worden.

Daarnaast is er nog ruimte voor onderzoek naar de economische gevolgen van deze ziektes bij

nutsdieren in de tropen. Kleine veranderingen in de huisvesting zouden al een daling kunnen geven

van het aantal besmette dieren. Het is natuurlijk zeer de vraag of die een significante stijging zouden

geven van de inkomsten voor de boeren.

Niet alleen onderzoek is van belang, maar ook het informeren en sensibiliseren van mensen over de

impact van deze parasieten en ze duidelijk maken dat hygiëne hierbij een cruciale rol speelt. Als de

mensen inzien dat ze met kleine gewoonteaanpassingen, zoals frequenter de handen wassen, een

groot verschil kunnen maken, zullen ze hopelijk meer gemotiveerd zijn om dit ook werkelijk te doen.

22

 

LITERATUURLIJST

1. Abebe R., Wossene A., Kumse B. (2008). An epidemiological study of Cryptosporidium

infection in dairy calves on selected dairy farms of central Ethiopia. Revue de Médecine

Vétérinaire 159, 107-111

2. Adesiyun A.A., Kaminjolo J.S. (1994). Prevalence and epidemiology of selected enteric

infections of livestock in Trinidad, Preventive Veterinary Medicine 19, 151-165

3. Adesiyun A.A., Kaminjolo J.S., Ngeleka M., Mutani A., Borde G., Harewood W., Harper W.

(2001). A longitudinal study on enteropathogenic infections of livestock in Trinidad, Revista

da Sociedade Brasileira de Medicina Tropical 34, 29-35

4. Alber G., Breves G., Deegen E., Doll K., Fehlhaber K., Moennig V., Pohlenz J., Salomon

F.V., Schnieder T., Strober M., Waldmann K.H (2005). Cryptosporidien-Infektionen bei

neugeborenen Kälbern aus der Umgebung van Ankara: klinische und hämatologische

Untersuchungen sowie Ergebnisse der Behandlung mit Lasalocid-Na. Deutsche Tierärtliche

Wochenschrift 112, 201-240

5. Alfonso-Fresán M.U., García-Álvarez A., Salazar-García F., Vázquez-Chagoyán J.C.,

Pescador-Salas N., Saltijeral-Oaxaca J. (2005). Prevalence of Cryptosporidium spp. in

asymptomatic sheep in family flocks from Mexico State, Journal of Veterinary Medicine B

52, 482-483

6. Alfonso-Fresán M.U., Vázquez-Chagoyán J.C., Velázquez-Ordoñez V., Pescador-Salas N.,

Saltijeral-Oaxaca J. (2009). Sheep management and cryptosporidiosis in central Mexico,

Tropical Animal. Health and Production 41, 431-436

7. Amer S., Honma H., Ikarashi M., Oishi R., Endo M., Otawa K., Nakai Y (2009). The first

detection of Cryptosporidium deer-like genotype in cattle in Japan. Parasitology Research

104, 745-752

8. Arslan M.O., Gicik Y, Erdogan H.M., Sari B. (2001). Prevalence of Cryptosporidium spp.

Oocysts in Diarrhoeic Calves in Kars Province, Turkey. Turkish Journal of Veterinary and

Animal Sciences 25, 161-164

9. Ayana D., Tilahun G., Wossene A. (2009). Study on Eimeria and Cryptosporidium infections

in sheep and goats at ELFORA export abattoir, Debre-zeit, Ethiopia. Turkish Journal of

Veterinary and Animal Sciences 33, 367-371

10. Ayinmode A.B., Olakunle F.B., Xiao L. (2010). Molecular characterization of

Cryptosporidium spp. in native calves in Nigeria, Parasitology Research 107, 1019-1021

11. Azami M. (2007) Prevalence of Cryptosporidium Infection in Cattle in Isfahan, Iran. Journal

Of Eukaryotic Microbiology 54, 100-102

12. Banda Z., Grimason A.M., Nichols R., Smith H.V. (2003). Prevalence of Cryptosporidium

infection in animals in Chikwawa District of Malawi, Transactions of the Royal Society of

Tropical Medicine and Hygiene 97, 622-624

13. Banda Z., Nichols R.A.B., Grimason A.M., Smith H.V. (2009). Cryptosporidium infection in

non-human hosts in Malawi, Onderstepoort Journal of Veterinary Research 76, 363-375

14. Bomfim T.C.B., Huber F., Gomes R.S., Alves L.L. (2005). Natural infection bij Giardia sp.

and Cryptosporidium sp. In dairy goats, associated with possible risk factors of the studied

properties. Veterinary Parasitology 134, 9-13

23

 

15. Chako C.Z., Tyler J.W., Schultz L.G., Chiguma L., Beerntsen B.T. (2010). Cryptosporidiosis

in People: It’s Not Just About the Cows. Journal of Veterinary Internal Medicine 24, 37-43

16. Cherie Millar B., Finn M., Xiao L., Lowery C.J., Dooley J.S.G., Moore J.E. (2002).

Cryptosporidium in foodstuffs: an emerging aetiological route of human foodborne illness.

Trends in Food Science & Technology 13, 168-187

17. Claerebout E., Vercruysse J. (2002). Algemene Parasitologie, Deel 1 – Protozoa. Cursus

Faculteit Diergeneeskunde, Gent. p 14 + p23

18. de Graaf D.C., Vanopdenbosch E., Ortega-Mora L.M., Abbassi H., Peeters J.E. (1999). A

review of the importance of cryptosporidiosis in farm animals. International Journal for

Parasitology 29, 1269-1287

19. Degerli S., Celiksoz A., Kalkan K., Ozcelik S. (2005). Prevalence of Cryptosporidium spp.

and Giardia spp. in Cows and Calves in Sivas. Turkish Journal of Veterinary and Animal

Sciences 29, 995-999

20. Del Coco V.F., Córdoba M.A., Basualdo J.A. (2008). Cryptosporidium infection in calves

from a rural area of Buenos Aires. Veterinary Parasitology 158, 31-35

21. Diallo M.B.C, Anceno A.J., Tawatsupa B., Houpt E.R., Wangsuphachart V., Shipin O.V.

(2008). Infection risk assessment of diarrhea-related pathogens in a tropical network.

Science of the Total Environment 407, 223-232

22. Díaz de Ramírez A., Ramírez-Iglesia L.N., Godoy de Plaza R.M., Román R. (2002).

Excreción de ooquistes de Cryptosporidium spp. durante el postparto,en vacas mestizas de

doble propósito, Revista Científica 12, 614-616

23. El-Khodery S.A., Osman S.A.(2007). Cryptosporidiosis in buffalo calves (Bubalus bubalis):

prevalence and potential risk factors. Tropical Animal Health and Production 40,419–426

24. Emre Z., Alabay B.M., Fidanci H., Duzgun A., Cerci H. (1998). Prevalence of

Cryptosporidium spp. infection and its relation to other enteric pathogens (Escherichia coli

K99 and rotavirus) in cattle in Ankara, Turkey. Turkish Journal of Veterinary and Animal

Sciences 22, 453-457

25. Farizawati, S., Lim, Y.A.L., Ahmad, R.A., Fatimah, C.T.N.I., Siti-Nor, Y. (2005). Contribution

of cattle farms towards river contamination with Giardia cysts and Cryptosporidium oocysts

in Sungai Langat Basin. Tropical Biomedicine 22, 89-98

26. Fayer R., Santin M., Macarisin D. (2010). Cryptosporidium ubiquitum n. sp. in animals and

humans, Veterinary Parasitology 172, 23-32

27. Garcia M.D., Cruz-Vazquez C., Quezada T., Silva E., Valdivia A., Vazquez S., Ramos M.

(2009). Cryptosporidiosis in Dairy Calves from Aguascalientes, Mexico: Risk Infection in

Relation with the Season and Months of Sampeling, Journal of Animal and Veterinary

Advances 8, 1579-1583

28. Geurden T., Claerebout E., Vercruysse J., Berkvens D. (2004). Estimation of diagnostic test

characteristics and prevalence of Giardia duodenalis in dairy calves in Belgium using a

Bayesian approach. International Journal for Parasitology 34, 1121-1127

29. Geurden T., Berkvens D., Geldhof P., Vercruysse J., Claerebout E. (2006a). A Bayesian

approach for the evaluation of six diagnostic assays and the estimation of Cryptosporidium

prevalence in dairy calves. Veterinary Research 37, 671-682

24

 

30. Geurden T., Claerebout E., Dursin L., Deflandre A., Bemay F., Kaltsatos V., Vercruysse J.

(2006b). The efficacy of an oral treatment with paromomycin against an experimental

infection with Giardia in calves. Veterinary Parasitologie 135, 241-247

31. Geurden T., Goma F.Y., Siwila J., Phiri I.G.K., Mwanza A.M., Gabriel S., Claerebout E.,

Vercruysse J. (2006c). Prevalence and genotyping of Cryptosporidium in three cattle

husbandry systems in Zambia, Veterinary Parasitology 138, 217-222

32. Geurden T., Vercruysse J., Claerebout E. (2006d). Field testing of a fenbendazole treatment

combined with hygienic and management measures against a natural Giardia infection in

calves. Veterinary Parasitology 142, 367–371

33. Geurden T., Claerebout E., Vercruysse J., Berkvens D. (2008a). A Bayesian evaluation of

four immunological assays for the diagnosis of clinical cryptosporidiosis in calves. Veterinary

Journal 176, 400-402

34. Geurden T., Geldhof P., Levecke P., Martens C., Berkvens D., Casaert S., Vercruysse J.,

Claerebout E. (2008b). Mixed Giardia duodenalis assemblage A and E infections in calves.

International Journal for Parasitology 38, 259–264

35. Geurden T., Somers S., Thanh N.T.G., Vien L.V., Nga V.T., Giang H.H., Dorny P., Giao

H.K., Vercruysse J. (2008c). Parasitic infections in dairy cattle around Hanoi, northern

Vietnam. Veterinary Parasitology 153, 384-388

36. Geurden T., Levecke B., Pohle H., De Wilde N., Vercruysse J., Claerebout E. (2010a). A

Bayesian evaluation of two dip-stick assays for the on-site diagnosis of infection in calves

suspected of clinical giardiasis. Veterinary Parasitology 172, 337-340

37. Geurden T, Vercruysse J., Claerebout E. (2010b). Is Giardia a significant pathogen in

production animals? Experimental Parasitology 124, 98–106

38. Ghalehbin B.M., Arzanlou M., Fallah E., Kazemi A.H., Asgharzadeh M. (2008). Molecular

Identification of Cryptosporidium sp. in the Cattle Stool Samples in Ardabil City, Northwester

Iran. Journal of Animal and Veterinary Advances 7, 246-250

39. Goma F.Y., Geurden T., Siwila J., Phiri I.G.K., Gabriel S;, Claerebout E., Vercruysse J.

(2007). The prevalence and molecular characterisation of Cryptosporidium spp. in small

ruminants in Zambia, Small Ruminant Research 72, 77-80

40. Goz Y., Altug N., Yuksek N., Ozkan C. (2006). Parasites detected in neonatal and young

calves with diarrhoea. Bulletin of the Veterinary Institute in Pulawy 50, 345-348

41. Grinberg A., Markovics A., Galindez J., Lopez-Villalobos N., Kosak A., Tranquillo V.M.

(2002). Controlling the onset of natural cryptosporidiosis in calves with paromomycin sulfate.

Veterinary Record 151, 606-608

42. Guimarães A.M., Guedes E., Carvalho R.A. (2001). Ocorrência de Giardia spp. em bezerros

leiteiros no Brasil, Arquivo brasileiro de medicina veterinária e zootecnia 53, 652-653

43. Halim N.A., Plutzer J., Bakheit M.A., Karanis P. (2008). First report of Cryptosporidium deer-

like genotype in Malaysian cattle. Veterinary Parasitology 152, 325-329

44. Henriksen S.A., Pohlenz J.F.L. (1981). Staining of cryptosporidia by a modified Ziehl-

Neelsen technique, Acta Veterinaria Scandinavica 22, 594-596

45. Huang D.B., Clinton White A. (2006). An Updated Review on Cryptosporidium and Giardia.

Gastroenterology Clinics of North America 35, 291-314

25

 

46. Hunter P.R., Thompson R.C.A (2005). The zoonotic transmission of Giardia and

Cryptosporidium, International Journal for Parasitology 35, 1181-1190

47. Inpankaew T., Jittapalapong S., Phasuk J., Pinyopanuwut N., Chimnoi W., Kengradomkit C.,

Sunanta C., Zhang G., Aboge G.O., Nishikawa Y., Igarashi I., Xuan X (2009).

Seroprevalence of Cryptosporidium parvum infection of dairy cows in three northern

provinces of Thailand determined by enzyme-linked immunosorbent assay using

recombinant antigen CpP23. Onderstepoort Journal of Veterinary Research 76, 161-165

48. Itagaki T., Kinoshita S., Aoki M., Itoh N., Saeki H., Sato N., Uetsuki J., Izumiyama S., Yagita

K., Endo T. (2005). Genotyping of Giardia intestinalis from domestic and wild animals in

Japan using glutamate dehydrogenase gene sequencing. Veterinary Parasitology 133, 283-

287

49. Jenkins M.C. (2001). Advances and prospects for subunit vaccines against protozoa of

veterinary importance. Veterinary Parasitology 101, 291-310

50. Jittapalapong S., Pinyopanuwat N., Chimnoi W., Siripanth C., Stich R.W. (2006). Prevalence

of Cryptosporidium among Dairy Cows in Thailand. Annals of the New York Academy of

Sciences 1081, 328-335

51. Johnson E.H., Muirhead D.E., Windsor J.J., King G.J., Al-Busaidy R., Cornelius R. (1999).

Atypical outbreak of caprine cryptosporidiosis in the Sultanate of Osman. Veterinary Record

145, 521-524

52. Johnston A.R., Gillespie T.R., Rwego I.B., Tranby McLachlan T.L., Kent A.D., Goldberg T.L.

(2010). Molecular Epidemiology of Cross-Species Giardia duodenalis Transmission in

Western Uganda, PLOS Neglected Tropical Diseases 4

53. Kaminjolo J.S., Adesiyun A.A., Loregnard R., Kitson-Piggott W. (1993). Prevalence of

Cryptosporidium oocysts in livestock in Trinidad and Tobago, Veterinary Parasitology 45,

209-213

54. Karanis P., Eiji T., Palomino L., Boonrod K., Plutzer J., Ongerth J., Igarashi I. (2010). First

description of Cryptosporidium bovis in Japan and diagnosis and genotyping of

Cryptosporidium spp. in diarrheic pre-weaned calves in Hokkaido. Veterinary Parasitology

169, 387-390

55. Keshavarz A., Haghighi A., Athari A., Kazemi B., Abadi A., Mojarad E.N. (2009). Prevalence

and molecular characterization of bovine Cryptosporidium in Qazvin province, Iran.

Veterinary Parasitology 160, 316-318

56. Khan S.M., Debnath C., Pramanik A.K., Xiao L., Nozaki T., Ganguly S. (2010). Molecular

characterization and assessment of zoonotic transmission of Cryptosporidium from dairy

cattle in West Bengal, India. Veterinary Parasitology 171, 41-47

57. Khelef D., Saïb M.Z., Akam A., Kaidi R., Chirila V., Cozma V., Adjou K.T. (2007).

Épidemiologie de la cryptosporidiose chez les bovins en Algérie. Revue de Médecine

Vétérinaire 158, 260-264

58. Koyama Y., Satoh M., Maekawa K., Hikosaka K., Nakai Y. (2005). Isolation of

Cryptosporidium andersoni Kawatabi type in a slaughterhouse in the northern island of

Japan. Veterinary Parasitology 130, 323-326

59. Kusiluka L.J.M., Karimuribo E.D., Mdegela R.H., Luoga E.J., Munishi P.K.T., Mlozi M.R.S.,

Kambarage D.M. (2005). Prevalence and impact of water-borne zoonotic pathogens in

26

 

water, cattle and humans in selected villages in Dodoma Rural and Bagamoyo districts,

Tanzania, Physics and Chemistry of the Earth 30, 818-825

60. Lalle M., Pozio E., Capelli G., Bruschi F., Crotti D., Caccio, S.M. (2005). Genetic

heterogeneity at the beta-giardin locus among humanand animal isolates of Giardia

duodenalis and identification of potentially zoonotic subgenotypes. International Journal of

Parasitology 35, 207–213

61. Lay K.K. (2007). Prevalence of Cryptosporidium, Giardia and other gastrointestinal parasites

in dairy calves in Mandalay, Myanmar. Thesis for the degree of Master of Veterinary Public

Health, Chiang Mai University and Freie Universität Berlin

62. Lim Y.A.L., Ahmad R.A., Osman A., Zulkeflie A. (1999). Survival of Cryptosporidium parvum

oocysts in river and soil environments. Tropical Biomedicine 16, 7-15

63. Liu A., Wang R., Li Y., Zhang L., Shu J., Zhang W., Feng Y., Xiao L., Linh H. (2009).

Prevalence and distribution of Cryptosporidium spp. dairy cattle in Heilongjiang Province,

China. Parasitology Research 105, 797-802

64. Mahdi N.K., Ali N.H. (2002). Cryptosporidiosis among animal handlers and their livestock in

Basrah, Iraq. East African Medical Journal 79, 550-553

65. Mahdy A.K.M., Lim Y.A.L., Surin J., Wan K.L., Al-Mekhlafi M.S.H. (2008). Risk factors for

endemic giardiasis: highlighting the possible association of contaminated water and food.

Transactions of the Royal Society of Tropical Medicine and Hygiene 102, 465-470

66. Mak J.W. (2004). Important zoonotic intestinal protozoan parasites in Asia. Tropical

Biomedicine 21, 32-50

67. Mallinath R.H.K., Chikkachowdappa P.G., Javare Gowda A.K., D’Souza P.E. (2009).

Studies on the prevalence of cryptosporidiosis in bovines in organized dairy farms in and

around Bangalore, South India. Veterinarski Arhiv 79, 461-470

68. Matsubayashi M., Nagano S., Kita T., Narushima T., Kimata I., Iseki M., Hajiri T., Tani H.,

Sasai K., Baba E (2008). Genetical survey of novel type of Cryptosporidium andersoni in

cattle in Japan. Veterinary Parasitology 158, 44-50

69. Molbk K., Aaby P., Hojlyng N., Dasilva A.P.J. (1994). Risk factors for Cryptosporidium

diarrhea in early childhood: a case-control study from Guinea-Bissau, West-Afrika. American

Journal of Epidemiology 193, 734-739

70. Mtambo M.M.A., Sebatwale J.B., Kambarage D.M., Muhairwa A.P., Maeda G.E., Kusiluka

L.J.M., Kazwala R.R. (1997). Prevalence of Cryptosporidium spp. oocysts in cattle and

wildlife in Morogoro region, Tanzania, Preventive Veterinary Medicine 31, 185-190

71. Naciri M., Mancassolar R., Yvore P., Peeters J.E. (1993) The effect of halofuginone lactate

on experimental Cryptosporidium parvum infections in calves. Veterinary Parasitology 45,

199-207

72. Nasir A., Avais M., Khan M.S., Ahmad N. (2009). Prevalence of Cryptosporidium parvum

Infection in Lahore (Pakistan) and its Association with Diarrhea in Dairy Calves. International

Journal of Agriculture and Biology 11, 221-224

73. Nguyen S.T., Nguyen D.T., Le D.Q., Le Hua L.N., Nguyen T.V., Honma H., Nakai Y. (2007).

Prevalence and first genetic identification of Cryptosporidium spp. in cattle in central Viet

Nam. Veterinary Parasitology 150, 357-361

27

 

74. Nizeyi J.B., Cranfield M.R., Graczyk T.K. (2002). Cattle near the Bwindi Impenetrable

National Park, Uganda as a reservoir of Cryptosporidium parvum and Giardia duodenalis for

a local community and free-ranging gorillas, Parasitology Research 88, 380-385

75. Noordeen F., Rajapakse R.P.V.J., Faizal A.C.M., Horadagoda N.U., Arulkanthan A. (2000).

Prevalence of Cryptosporidium infection in goats in selected locations in three agroclimatic

zones of Sri Lanka. Veterinary Parasitology 93, 95-101

76. Nuchjangreed C., Boonrod K., Ongerth J., Karanis P. (2008). Prevalence and molecular

characterization of humand and bovine Cryptosporidium isolates in Thailand. Parasitology

Research 103, 1347-1353

77. Nydam D.V., Wade S.E., Schaaf S.L., Mohammed H.O. (2001). Number of Cryptosporidium

parvum oocysts or Giardia spp cysts shed by dairy calves after natural infection. American

Journal of Veterinary Research 62, 1612-1615

78. O’Donoghue P.J. (1995). Cryptosporidium and Cryptosporidiosis in Man and Animals.

International Journal for Parasitology 25, 139-195

79. O'Handley R.M., Ceri H., Anette C., Olson M.E. (2003). Passive immunity and serological

immune response in dairy calves associated with natural Giardia duodenalis infections.

Veterinary Parasitology 113, 89-98

80. O’Handley R.M. (2007). Cryptosporidium parvum infections in cattle: are current perceptions

accurate? TRENDS in Parasitology 23, 477-480

81. Olson M.E., O’Handley R.M., Ralston B.J., McAllister T.A., Thompson R.C.A. (2004).

Update on Cryptosporidium and Giardia infections in cattle, Trends in Parasitology 20, 185-

191

82. Ozdal N., Tanritanir P., Goz Y., Deger S., Kozat S. (2009). Parasitic protozoans (Eimeria,

Giardia and Cryptosporidium) in lambs with diarrhoea in the Van province (Turkey). Bulletin

of the Veterinary Institute in Pulawy 53, 47-51

83. Paul S., Chandra D., Ray D.D., Tewari A.K., Rao J.R., Banerjee P.S., Baidya S., Raina O.K.

(2008). Prevalence and molecular characterization of bovine Cryptosporidium isolates in

India. Veterinary Parasitology 153, 143-146

84. Paul S., Chandra D., Tewari A.K., Banerjee P.S., Ray D.D., Raina O.K., Rao J.R. (2009).

Prevalence of Cryptosporidium andersoni: A molecular epidemiological survey among cattle

in India, Veterinary Parasitology 161, 31-35

85. Pena H.F. de J;, Kasai N., Gennari S.M. (1997). Cryptosporidium muris in dairy cattle in

Brazil, Veterinary Parasitology 73, 353-355

86. Peng M.M., Meshnick S.R., Cunliffe N.A., Thindwa B.D., Hart C.A., Broadhead R.L., Xiao L.

(2003). Molecular epidemiology of cryptosporidiosis in children in Malawi. Journal of

Eukaryotic Microbiology 50, 557–559.

87. Pérez E., Kummeling A., Janssen M.M.H., Jiménez C., Alvarado R., Caballero M., Donado

P., Dwinger R.H. (1998). Infectious agents associated with diarrhoea of calves in the canton

of Tilarán, Costa Rica, Preventive Veterinary Medicine 33, 195-205

88. Ponce-Macotela M., Martinez-Gordillo M.N., Bermudez-Cruz R.M., Salazar-Schettino P.M.,

Ortega-Pierres G., Ey P.L. (2002). Unusual prevalence of the Giardia intestinalis A-II

subtype amongst isolates from humans and domestic animals in Mexico. International

Journal of Parasitology 32, 1201–1202.

28

 

89. Rahman M.H., Sanyal S.L., Al-Mahmud K.A. (1985). Cryptosporidium diarrhea in calves and

their handlers in Bangladesh. Indian Journal of Medicine Research 82, 510-516

90. Rajkhowa S., Rajkhowa C., Hazarika G.C. (2006). Prevalence of Cryptosporidium parvum in

mithuns (Bos frontalis) from India. Veterinary Parasitology 142, 146-149

91. Roy S.S., Sarkar S., Batabyal S., Pramanik A.K., Das P. (2006). Observations on the

epidemiology of bovine cryptosporidiosis in India. Veterinary Parasitology 141, 330-333*

92. Sari B., Arslan M.Ö., Gicik Y., Kara M., Tasci G.T. (2009). The prevalence of

Cryptosporidium species in diarrhoeic lambs in Kars province and potential risk factors.

Tropical Animal Health and Production 41, 819-826

93. Savioli L., Smith H., Thompson A. (2006). Giardia and Cryptosporidium join the ‘Neglected

Diseases Initiative’. TRENDS in Parasitology 22, 203-208

94. Singh B.B., Sharma R., Kumar H., Banga H.S. Aulakh R.S., Gill J.P.S., Sharma J.K. (2006).

Prevalence of Cryptosporidium parvum infection in Punjab (India) and its association with

diarrhea in neonatal dairy calves. Veterinary Parasitology 140, 162-165

95. Siwila J.,Phiri I.G.K, Vercruysse J., Goma F., Gabriel S., Claerebout E., Geurden T. (2007).

Asymptomatic cryptosporidiosis in Zambian dairy farm workers and their household

members, Transactions of the Royal Society of Tropical Medicine and Hygiene 101, 733-

734

96. Soltane R., Guyot K., Dei-Cas E., Ayadi A.(2007). Prevalence of Cryptosporidium spp.

(Eucoccidiorida: Cryptosporiidae) in seven species of farm animals in Tunisia. Parasite-

Journal de la Societe Française de Parasitologie 14, 335-338

97. Souza S.L., Gennari S.M., Richtzenhain L.J., Pena H.F., Funada M.R., Cortez A., Gregori

F., Soares R.M. (2007). Molecular identification of Giardia duodenalis isolates from humans,

dogs, cats and cattle from the state of Sao Paulo, Brazil, by sequence analysis of fragments

of glutamate dehydrogenase (gdh) coding gene. Veterinary Parasitology 149, 258–264.

98. Steuart R. F. L., O'Handley R., Lipscombe R. J., Lock R. A., Thompson R. C. A. (2008).

Alpha 2 giardin is an assemblage A-specific protein of human infective Giardia duodenalis.

Parasitology 135, 1621-1627

99. Swai E.S., French N.P., Karimuribo E.D., Fitzpatrick J.L., Bryant M.J., Kambarage D.M.,

Ogden N.H. (2007). Prevalence and determinants of Cryptosporidium spp. infection in

smallholder dairy cattle in Iringa and Tanga Regions of Tanzania. Onderstepoort Journal of

Veterinary Research 74, 23-29

100. Szonyi B., Kang’ethe E.K., Kathure Mbae C., Kakundi E.M., Kamwati S.K., Mohammed H.O.

(2008). First report of Cryptosporidium deer-like genotype in Kenyan cattle. Veterinary

Parasitology 153, 172–175

101. Taylor M.A., Webster K.A. (1998) Recent advances in the diagnosis in livestock of

Cryptosporidium, Toxoplasma, Giardia and other protozoa of veterinary importance.

Research in Veterinary Science 65, 183-193

102. Thompson R.C.A. (2004). The zoonotic significance and molecular epidemiology of Giardia

and giardiasis. Veterinary Parasitology 126, 15-35

103. Thompson R.C.A., Palmer C.S., O’Handley R. (2008). The public health and clinical

significance of Giardia and Cryptosporidium in domestic animals. The Veterinary Journal

177, 18-25

29

 

30

104. Tungtrongchitr A., Sookrung N., Indrawattana N., Kwangsi S., Ongrotchanakun J.,

Chaicumpa W. (2010). Giardia intestinalis in Thailand: Identification of Genotypes. Journal

of Health Population and Nutrition 28, 42-52

105. Uga S., Matsuo J., Kono E., Kimura K., Inoue M., Rai S.K., Ono K. (2000). Prevalence of

Cryptosporidium parvum infection and pattern of oocyst shedding calves in Japan.

Veterinary Parasitology 94, 27-32

106. Vergara-Castiblanco C.A., Quílez-Cinca J., Freire-Santos F., Castro-Hermida J.A., Ares-

Mazás M.E. (2001). Serological response to Cryptosporidium parvum in adult cattle from

Andean region of Colombia, Parasitol Res 87, 500-504

107. Vieira L.S., Silva M.B.O., Tolentino A.C.V., Lima J.D., Silva A.C. (1997). Outbreak of

cryptosporidiosis in dairy goats in Brazil. Veterinary Record 140, 427-428

108. Volotao A.C., Costa-Macedo L.M., Haddad F.S., Brandao A., Peralta J.M., Fernandes O.

(2007). Genotyping of Giardia duodenalis from human and animal samples from Brazil using

beta-giardin gene: aphylogenetic analysis. Acta Tropica 102, 10–19.

109. Wang R., Wang J., Sun M., Dang. H., Feng Y., Ning C., Jian F., Zhang L., Xiao L. (2008).

Molecular characterization of the Cryptosporidium cervine genotype from a sika deer

(Cervus nippon Temminck) in Zhengzhou, China and literature review. Parasitology

Research 103, 865-869

110. Wang Y., Feng Y., Cui B., Jian F., Ning C., Wang R., Zhang L., Xiao L. (2010). Cervine

genotype is the major Cryptosporidium genotype in scheep in China. Parasitology Research

106, 341-357

111. Watanabe Y., Yang C.H., Ooi H.K. (2005). Cryptosporidium infection in livestock and first

identification of Cryptosporidium parvum genotype in cattle feces in Taiwan. Parasitology

Research 97, 238-241

112. Xiao L., Fayer R. (2008). Molecular characterisation of species and genotypes of

Cryptosporidium and Giardia and assessment of zoonotic transmission. International

Journal for Parasitology 38, 1239-1255

113. Xiao L., Feng Y. (2008). Zoonotic cryptosporidiosis, FEMS Immunol Med Microbiol 52, 309-

323

114. Yagita K., Izumiyama S., Tachibana H., Masuda G., Iseki M., Furuya K., Kameoka Y.,

Kuroki T., Itagaki T., Endo T. (2001). Molecular characterization of Cryptosporidium isolates

obtained from human and bovine infections in Japan. Parasitology Research 87, 950-955

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010-2011

VERSLAG VAN DIERENARTSENSTAGE

door

Julie Geldhof

Stageverslag in het kader van de Masterproef

 

De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk

gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de

verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd

en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde

studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren.

De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd

en beschreven zijn.

 

VOORWOORD

Ik zou graag nog een paar mensen willen bedanken.

De dierenartsen waar ik stage liep voor hun enthousiasme en de enorm leerrijke ervaring.

M’n ouders voor de kansen die ze mij elke dag opnieuw geven.

M’n vriend Bram voor z’n interesse in wat ik doe.

 

INHOUDSTABEL

STAGE GEZELSCHAPDIEREN............................................................................................................. 1

1 1 LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

2 4 CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN

3 5 ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN

STAGE GROTE HUISDIEREN ............................................................................................................... 7

1 7 LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN

2 12 CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN

3 13 ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN

ALGEMENE REFLECTIE ..................................................................................................................... 15

STAGE GEZELSCHAPDIEREN

1 LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

Datum Uur Aard consultatie / huis- /

bedrijfsbezoek Opmerkingen

07/07

2010 11u 2e vaccinatie van 2 kittens

07/07

2010 11u30

Jaarlijkse vaccinatie + klacht

van urinegeur en druppelen Niets te voelen op rectaal OZ

07/07

2010 12u30 Konijn die zichzelf kaalplukt

Microscopische OZ van de schilfers: wordt

verdacht van schilfermijt

07/07

2010 13u30 2e vaccinatie labradorpup

07/07

2010 14u

Maltezer met diarree sinds 2

dagen

Algemeen OZ is OK, krijgt pilletjes om darmflora

te herstellen

07/07

2010 15u

Huisbezoek: wateragaam die

met eieren op zit Krijgt oxytocine om legnood te verhelpen

07/07

2010 15u30

Huisbezoek: baardagaam met

een lelijke pootwonde

Gaat mee naar de praktijk voor verzorging

wonde

07/07

2010

16u

Operatie baardagaam met

pootwonde

Amputatie thv het kniegewricht, de anesthesie

verloop moeizaam

Einde: 18u30

09/09

2010

9u45

Sterilisatie boxer + verwijderen

abnormale tepel

Moeilijke anesthesie, baarmoeder moeilijk te

bereiken, moeilijk ontwaken

Einde: 16u15

10/09

2010 10u 1e vaccinatie kitten

10/09

2010 10u30

Yorkshire, 2j, ♂ : is er algemeen

slecht aan toe, heel mager, wil

niet meer eten

Blijft op de praktijk voor detartratie: vermoeden

dat hij niet meer wil eten door teveel tandsteen

10/09

2010 11u15 Voorbereiding Yorkshire Infuus steken

 

10/09

2010 13u30

Jaarlijkse vaccinatie Chowchow

+ ontworming

Agressieve hond, consultatie wordt van op een

veilige afstand gedaan

10/09

2010 14u

Jaarlijkse vaccinatie Border

Terrier Krijgt ook rabiësvaccin voor reis naar Italië

10/09

2010 14u30

Detartratie Yorkshire + nagels

worden geknipt Ook 2 kiezen getrokken, krijgt glucose infuus

10/09

2010 16u30

Operatie kat met opengebroken

abces (wonde in de hals ter

grote van een mandarijn)

Wonde wordt opgekuist en dichtgehecht (want te

groot)

10/09

2010

18u

Golden Retriever met oogklacht

links: hangend ooglid en

verschijnen 3e ooglid

Vermoeden van Horner syndroom. bevestiging

met druppels phenylephrine

Einde: 19u

16/09

2010 10u

Medicatie klaarleggen voor

landschildpad met rondwormen

16/09

2010 10u10

Yorkshire van vorige week terug

binnen, nog steeds geen

verbetering

Bloed trekken voor OZ, op praktijk gehouden

voor observatie, glucose infuus, uittesten

verschillende soorten voeding. Uit BOZ :

nierfalen, hond werd geëuthanaseerd

16/09

2010 10u30 Driftige ♂ chihuahua, 7m

Eigenares dringt aan op een chemische castratie

ondanks afraden dierenarts

16/09

2010 11u15

Vlinderhond ♂ incontinent en

cryptorch: operatie Zie case

Einde: 17u45

23/09

2010 10u 2e vaccinatie 2 pinsher pups

23/09

2010 10u30 Administratie

23/09

2010 11u30

Vaccinatie reu 6j met

huidproblemen

Er wordt een keratinecyste gevonden in de nek

die geopend wordt

23/09

2010 13u Administratie

  2

 

23/09

2010 15u30 Vertegenwoordiger Bayer Promotie Profender® en Advantix®

Einde: 17u

15/11

2010 9u30

Operatie kater: tumor naast

linker oog

Weghalen tumor+ reconstructie oogleden. Tumor

bleek achteraf een fibrosarcoma te zijn

15/11

2010 11u

Huisbezoek: labrador die niet

meer recht kan + abces

achterpoot

Complicatie: krijgt cortico’s voor

gewrichtsproblemen

15/11

2010 14u30 Controle hond met uveïtis Fluorescinetest

15/11

2010 15u

Geleverde voeding prijzen en in

de rekken zetten

15/11

2010 15u45

Hond zonder afspraak met

diarree

15/11

2010 16u Jaarlijkse vaccinatie kat

Krijgt middel om haarbal op te lossen, want te

groot en kan niet meer worden uitgebraakt

15/11

2010 16u30 Jaarlijkse vaccinatie kat

Krijgt voor eerste maal ook leucosevaccin =>

rappel binnen 3w

Einde: 17u

Totaal aantal uren stage : 45u15

  3

 

  4

2 CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN

Anamnese

De casus betreft Senna, een mannelijk vlinderhondje van 10jaar en 8maanden oud. Het baasje van

Senna is onlangs opgenomen in het rusthuis en haar zoon zoekt nu een nieuwe thuis voor hem. Dit is

echter niet zo gemakkelijk aangezien Senna incontinent is en een stinkende adem heeft. Hij verliest

constant urinedruppels en kan maar moeilijk plassen.

Senna ging al eerder op consultatie bij een andere dierenarts en werd door deze behandeld voor een

blaasontsteking (Marbosil® = marbofloxasine) zonder dat er verder onderzoek naar werd gedaan. Het

ging hierdoor wel iets beter, maar de klachten zijn nooit volledig verdwenen. En daarom komt Senna

vandaag hier op consultatie, nog steeds met dezelfde klachten.

Algemeen onderzoek

Bewustzijnsniveau, ademhaling, temperatuur, pols, capillaire

vullingstijd, huidturgor en lymfeknopen zijn normaal. Er wordt een

rectaal touché gedaan, maar daar wordt niets abnormaals gevoeld.

Bij palpatie van de testes wordt gemerkt dat er 1 testis ontbreekt.

Deze wordt gevoeld ter hoogte van de lies (fig. 1).

Cryptorche testis

Bij inspectie van de muil wordt een teveel aan tandsteen gezien,

waarschijnlijk de oorzaak van de slechte adem.

Bijzonder onderzoek

Er worden een urine- en bloedonderzoek aangeraden en ook echo of

Rx, maar aangezien het voor de eigenaar niet teveel mag kosten, worden er geen verdere

onderzoeken gedaan.

Figuur 1

Probleemlijst

Incontinentie

Stinkende adem

Differentiaal diagnose

Incontinentie: Stinkende adem:

- Prostaatprobleem - Tandsteen

- Blaastumor / blaaspoliep - Cariës

- Sfincterprobleem

 

Behandeling

Er wordt gekozen voor een diagnostische behandeling:

castratie. Hierbij worden zowel de cryptorche testis als de

ouden, waardoor deze

nden moeten worden getrokken.

ingedaalde verwijderd (fig. 2).

Terwijl Senna onder anesthesie is wordt ook nog het

tandsteen verwijderd. Er werden heel wat tanden enkel

nog door het tandsteen bijeen geh

ta

Controle

1 week na de operatie is er telefonisch contact met de

nieuwe eigenaar van Senna. Alles gaat goed, geen

stinkende adem meer en het urinedruppelen is ook van de baan. De nieuwe eigenaar reageerde nogal

vreemd als daar naar wordt gevraagd, want de oude eigenaar had hem blijkbaar niets verteld over dit

robleem.

UR EN MANAGEMENT PRAKTIJK

d met een betere bereikbaarheid, meer

arkeermogelijkheden en een ruimere operatieruimte.

jk bevindt zich op de

elijkvloers van hun woning, zodat elk vrij moment nuttig besteed kan worden.

illeerd document mee waarin de prijs van elke handeling

n geneesmiddel nauwkeurig vermeld staat.

ver. Er staan nog enkele grote investeringen op het programma in het kader van de nieuwe praktijk.

p

3 ANALYSE VAN STRUCTUGEZELSCHAPSDIEREN

De praktijk waar ik mijn stage kleine huisdieren heb gelopen is een éénmanspraktijk die in 2005 werd

opgericht. De praktijk evolueerde in de loop van de jaren naar een dynamische en bloeiende

onderneming waarin een goede service centraal staat. Om aan de stijgende vraag te beantwoorden

verhuist de praktijk weldra naar een groter pan

p

De dierenarts heeft geen personeel in dienst en doet dus alles alleen. Ze werkt alleen op afspraak

zodat de wachttijden verkorten en ze het werk beter kan combineren met een druk huishouden en

gezinsleven. Huisbezoeken worden alleen gedaan in dringende gevallen of als de eigenaar niet tot ide

praktijk kan komen, vb bejaarde mensen die slecht te been zijn. De prakti

g

Ook de administratie doet ze zelf en af en toe steekt haar vader, die boekhouder is, een handje toe.

Om alle gegevens van de patiënten nauwkeurig bij te houden werkt ze met Recivet. Na elke

consultatie krijgt de eigenaar ook een gedeta

e

De dierenarts ziet de financiële kant van de praktijk in stijgende lijn evolueren en is er best tevreden

o

Normale testis

Crytestis ptorche

Figuur 2

    5 

 

Ze werkt samen met nog 3 andere dierenartsen en 1 dierenverzorger uit een nabijgelegen gemeente.

Ze werken vooral samen voor ingewikkelde en lange operaties. Ook hebben ze samen een

radiografietoestel aangekocht om de kosten wat te drukken. Ze hebben elk hun eigen specialiteit,

zodat ze elkaar daarin kunnen adviseren of naar elkaar kunnen doorverwijzen. Zij is in het bijzonder

geïnteresseerd in inwendige ziekten en is gespecialiseerd in honden en katten. Ze beschikken ook

ver een overkoepelende website waar de eigenaar heel wat waardevolle informatie kan terugvinden.

n georganiseerd door een privé kliniek, zodat ze up-to-date blijft. Het aantal werkuren zijn

eel variabel van dag tot dag. De wachtdiensten ’s nachts doet ze zelf en ze is ook 1 op 5 weekends

voorzien en dat er, zelfs bij een jaarlijkse vaccinatie,

ijzen.

de dierenarts heel communicatief vaardig is en goed met de eigenaar en de patiënt omkan.

eigen echo of radiografietoestel beschikt.

ze er alleen voorstaat waardoor ze, als ze aan het opereren is, vaak de telefoon niet kan

beantwoorden.

o

Deze website wordt begeerd door een van de andere dierenartsen.

De dierenarts gaat ook regelmatig op bijscholing, zowel naar die van de universiteit als naar

bijscholinge

h

van wacht.

De sterke punten van deze praktijk zijn dat :

er per consultatie tijd genoeg wordt

steeds een volledig algemeen onderzoek van de patiënt gebeurd.

de dierenarts durft door te verw

er op afspraak wordt gewerkt.

De minder goede punten van deze praktijk zijn dat:

de administratie niet haar sterkste kant is en ze het wel eens uitstelt.

ze niet over een

    6 

 

STAGE GROTE HUISDIEREN

1 LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN

Datum Uur Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek Opmerkingen

18/02

2011 8u

Abortus BWB koe + Holstein koe met

vermoeden van LDR Kalf wordt eruit getrokken

18/02

2011 9u 2 kalveren met ademhalingsstoornissen Marbofloxacine 2cc/100kg

18/02

2011 9u30

Particulier met heel zwak schaap : dier is

cachectisch en wordt geëuthanaseerd

Rest van de kudde is ook aan de

magere kant, advies om de dieren

extra te voederen

18/02

2011 10u15 Keizersnede op BWB koe

18/02

2011 10u50 Holstein koe met endometritis

Antibiotica intra-uterien en

intraveneus

18/02

2011 11u15 Inseminatie van vaars

18/02

2011 11u30

Koe die deze morgen verdacht werd van LDR

wordt geopend: maar niets gevonden

Er wordt nog bloed getrokken voor

test paraTBC

18/02

2011 13u45

Geroepen voor keizersnede op BWB koe, kalf

kon eruit getrokken worden

Ook nog 2 zwakke kalfjes: krijgen

cortisone

18/02

2011 14u30

Geroepen bij particulier: 9 van de 15 schapen

dood gevonden op de wijde. De dieren

werden doodgebeten en 2 werden zo goed

als volledig opgegeten

Vermoedelijk een hond want grote

pootafdrukken op de molhopen in

de weide

18/02

2011 15u00 Operatie LDL

Ook controle koe met zware

metritis en peritonitis

18/02

2011 15u30 Kalf met navelontsteking Lincospectine 2cc intraperitoneaal

18/02

2011 16u00 Kalf met polyartritis (E. coli) Lincospectine

18/02

2011 16u15

Koe met diarree + voorklauwen stier

bekappen 2 bleinen gevonden

    7 

 

18/02

2011 17u00 Keizersnede

18/02

2011 18u00 Zieke cavia uit dierenwinkel DA Krijgt Baytril® in drinkwater

18/02

2011 18u15 Kalf die het niet zo goed doet

Op longauscultatie duidelijke

reutels te horen

18/02

2011 18u30 Medicatie aflevering

18/02

2011 18u45

Controle koe en kalf dat deze morgen kruis op

kruis werd getrokken

Koe staat terug recht maar kalf is

al dood

18/02

2011 19u15 Koe met peritonitis Krijgt antibiotica intraperitoneaal

Einde: 20u00

05/03

2011 10u00 Inseminatie 3 Holstein koeien

05/03

2011 10u15

Kalfje van enkele uren oud die staat te jagen.

Waarschijnlijk door moeilijke partus (tweeling) Krijgt cortisone

05/03

2011 10u30 Zwak veulen, heel mager en doet koliek.

Krijgt Buscopan® en

dexamethasone

05/03

2011 11u Aankoopkeuring van 5 dikbilrunderen

05/03

2011 11u30

Dikbilkoe die al 1week diarree heeft. Mest erg

waterig en staat hevig te persen

Veel bloed na ROZ. Vermoeden

van BVD (bloedstaal voor verder

onderzoek)

05/03

2011 11u*50

Kreupele koe. Verdraagt niet dat men aan

poot komt.

Er zal maandag langsgekomen

worden met de bekapkar

05/03

2011 14u15

Inseminatie + drachtcontrole 4 koeien die bij

Main-Anjou stier zitten

Maar 1 drachtig en niet zeker of

het van deze stier is.

Spermaonderzoek wordt

aanbevolen

05/03

2011 15u Overleg met collega van een andere praktijk

    8 

 

05/03

2011 16u30

Zoogkalf met diarree: waarschijnlijk

voedingsdiarree Krijgt Metacam®

05/03

2011 16u45

Bedrijf waar al meerdere kalveren doodvielen

kort na partus. Er werd een kalf aangeboden

voor autopsie.

Resultaat : zware Clostridium

perfringens infectie. Bespreking

van de behandeling met boerin

05/03

2011 17u10 Controle 2 koeien na keizersnede Alles OK

05/03

2011 17u30 Afleveren medicatie

05/03

2011 17u45 Aankoopkeuring 4 kalveren

Einde: 18u00

12/03

2011 8u15 Koe met mastitis + inseminatie

Behandeling mastitis: 30%

glucose intramammair

12/03

2011 8u45 Koe met mastitis

Behandeling mastitis: 30%

glucose intramammair

12/03

2011 9u15

Controle koe die bloedt na keizersnede +

controle van de kalveren

12/03

2011 10u Controle koe met rectumscheur Zie casus

12/03

2011 13u15

Keizersnede + kalf met polyartritis + kalf met

elleboogfractuur + ROZ voor dracht + stier

met panaritium

12/03

2011 14u45

Koe met stinkpoot bekappen + 2 koeien met

ret. sec. + koe die blijft persen nadat boer

ROZ heeft gedaan

Epidurale voor persende koe

12/03

2011 15u30

Controle moeilijke keizersnede van de dag

ervoor

12/03

2011 16u Inseminatie

Einde: 17u

    9 

 

02/04

2011 8u20

Kalf met chronische ademhalingsproblemen +

koe met mastitis

02/04

2011 8u45 Keizersnede SQT kalf

02/04

2011 9u20

Koe die vermoed wordt van paraTBC : ze is

opgedroogd en vermagerd + mank kalf :

kruisbandruptuur + controle koe die 10d na

inseminatie terug tochtig is

Bloedstaal voor controle op

paraTBC

02/04

2011 9u45 Inseminatie

02/04

2011 10u

2 koeien met ret. sec. + 1 koe die niet meer

eet en met gekromde rug staat: duidelijke

pinggeluiden links = LDL

2 baarmoedertabletten/ koe voor

de ret. sec. + operatie LDL

02/04

2011 11u Afleveren medicatie

02/04

2011 11u05 Controle zwakke cachectische koe tgv schurft Metacam® en Sulfatrim®

02/04

2011 11u25

Koe met hoorn dat in oog groeit + bloedname

stier voor DNA controle Afzagen hoorn koe

02/04

2011 11U45 Bespreking uitslag melkcontrole met boer

02/04

2011 15u45 Keizersnede

Complicaties door erge

vergroeiingen, bloedingen en

uitscheuren baarmoederwonde

door zwaar kalf

02/04

2011 16u45

Keizersnede + kalf met rochels + koe die niet

goed eet 2 weken na de kalving: endometritis

Kalf : dexamethasone

Koe : Neopen® Vetodexin® en

PENI-kel®

02/04

2011 17u30

Kalf dat jaagt en 2 dagen later weg moet voor

verkoop

Bedrijfsprobleem door stoffige en

slecht geventileerde stallen

02/04

2011 18u

Kalf dat algemeen slecht is + koe met abces

op keizersnedenwonde + ROZ enkele koeien

voor dracht

Kalf : Advocin® en Metacam®

Koe: abces breed geopend

02/04

2011 18u45

Controle koe met erge ketonemie die al 3

dagen behandeld wordt met glucose

Is er heel slecht aan toe, vertoont

nystagmus. wordt geëuthanaseerd

    10 

 

02/04

2011 19u30 Keizersnede + ROZ enkele koeien voor dracht

02/04

2011 20u30 Keizersnede + controle kalfjes

Einde : 21u30

Totaal aantal uren stage: 42u30

    11 

 

2 CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN

Anamnese

Het betreft een dikbilkoe met een vaginaprolaps enkele dagen voor het afkalven. Een collega van de

praktijk plaats een Buhnerhechting. Drie dagen later belt de boer voor een keizersnede. Het is

dezelfde collega die terplaatse gaat. De keizersnede verloopt vlot en de Buhnerhechting blijft ter

plaatse. Enkele dagen erna krijgt de praktijk opnieuw

een telefoontje van de boer om te melden dat de koe

maar blijft persen. Deze keer is het mijn

stagebegeleider die naar de boer gaat. Hij stelt vast dat

de vaginawand ernstige schade heeft opgelopen. Hij

beslist om de Buhnerhechting te vervangen door

horizontale U hechtingen en geeft de koe een epidurale

injectie tegen het persen. De dierenarts zegt de boer

dat hij zeker moet bellen als de koe verder blijft persen.

Een dag laten krijgt de praktijk opnieuw telefoon van de

boer, licht in paniek, want de darmen liggen erachter.

Algemeen onderzoek

Het is meteen duidelijk dat de darmen, ongeveer 1m,

uit het rectum hangen (fig. 3). De koe is op zich relatief

in goede algemene toestand, maar ze perst nog hevig.

Ze is nog heel alert. Haar pols, ademhaling, mucosae

en huidturgor zijn normaal. Figuur 3

Bijzonder onderzoek

Er wordt een scheur gevonden in het distale deel van het rectum.

Behandeling

Er zijn 2 opties, ofwel wordt de koe

geëuthanaseerd ofwel wordt er

geprobeerd om de darmen er terug in de

krijgen. Het is een waardevolle koe, er

wordt dus na overleg met de boer voor de

2de optie gekozen. Er wordt eerst een

epidurale gegeven. Dan wordt de darmen

schoongemaakt en gecontroleerd op

eventuele verwondingen. De darmen

worden dan via de scheur terug in het

abdomen geduwd. Eens dit gelukt is

Figuur 4: Rectumscheur

    12 

 

wordt er nog 100 cc Penstrep® in de buikholte gedaan. Om het hechten te vergemakkelijken wordt het

rectum geprolabeerd. Daarna worden de U hechtingen door de vulvalippen nog wat sterker

aangespannen. Om het persen langdurig tegen te gaan krijgt de koe een epidurale met 6cc procaïne,

2cc Sedivet® en 4 cc alcohol. De alcohol wordt erbij gedaan om de zenuwen te beschadigen zodat er

een langdurig effect kan bekomen worden. De koe wordt dan op de weide gelaten.

De dag erna leeft de koe nog. Ze wordt ’s avonds gevangen en perst niet meer. Ze krijgt nog 100cc

Neopen® en 20cc Vetodexin® intraperitoneaal.

1 week later begint de koe weer wat met haar staart te slaan, wat erop wijst dat de zenuwen zich

herstelt hebben. De epidurale wordt voor de zekerheid herhaalt, deze keer met 6cc procaïne en 2cc

alcohol. Nu behandelt de boer zelf verder met Pen30® (kortere wachttijd) intraperitoneaal en is het

afwachten hoe de koe het verder zal doen.

1 maand na het voorval doet de koe het nog steeds uitstekend. Het ziet er dus naar uit dat ze gewoon

afgemest zal kunnen worden. De dierenarts raad de boer af om er nog mee te kweken.

De foto’s gebruikt in dit hoofdstuk zijn niet zelf getrokken. Ze zijn afkomstig een vergelijkbaar geval gepost op:

http://www.vetofocus.com/Cas-Cliniques-

01.php?page=1&cc=580&aut=&esp=&sys=&sys2=&etg=&loc=PERI&img=&sec=&exp=#3729 geconsulteerd op 10 mei 2011

3 ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN

Het betreft een praktijk met 3 dierenartsen in dienst. De oudste dierenarts zit al 25 jaar in de praktijk.

De middelste dierenarts kwam er 15 jaar geleden bij en de jongste aanwinst, is 4 jaar afgestudeerd en

kwam er 3,5 jaar geleden bij. De oudste dierenarts is wat aan het afbouwen en doet er nog kleine

huisdieren bij. Hij doet alleen nog grote huisdieren als hij van wacht is in de weekends. De 2 andere

doen full-time grote huisdieren en dan zo goed als alleen herkauwers. Af en toe worden ze eens bij

een paard geroepen. Ze denken er ook aan om eventueel nog een 4de dierenarts in dienst te nemen

om de werkdruk te verlichten.

De praktijk kan gecontacteerd worden via een centraal nummer. Het is de vrouw van de oudste

dierenarts die de telefoon beantwoord. Zij is dan diegene die een dierenarts verwittigd. Er wordt

geprobeerd om elke dierenarts evenveel te belasten. Sommige boeren hebben natuurlijk hun voorkeur

voor een bepaalde dierenarts, wat het soms lastig maakt om de andere er naartoe te sturen. Er wordt

wel heel duidelijk naar de boeren gecommuniceerd dat het doel van een groepspraktijk het homogeen

verdelen van het werk is.

De dierenartsen zorgen elk zelf voor hun administratie. Ze gebruiken hier geen specifieke software

voor. Na elke consultatie schrijven ze in hun agenda op wat ze gedaan hebben. Dit wordt dan later

onder de vorm van een factuur aan de boer bezorgd.

Het betreft zeker een financieel gezonde praktijk. De dierenartsen zijn heel tevreden over wat ze

verdien, al wordt er heel hard voor gewerkt. De praktijk is de laatste jaren vrij stabiel op vlak van

inkomsten.

    13 

 

Het aantal werkuren per week is zeer variabel, het kan variëren van 40u in de kalmere

zomermaanden tot 100u in de drukke winterperiode. Al de dierenartsen zijn van wacht ’s nachts en ze

zijn ook 2 op 3 zondagen van dienst van oktober tot mei en 1 op 2 zondagen van mei tot september.

De sterke punten van deze praktijk zijn:

De grote communicatieve vaardigheid naar de boeren toe.

De goede beheersing van de inseminatie : 1 van de dierenartsen heeft enkele jaren gewerkt

als inseminator voor de VRV.

De snelle service.

De minder sterke punten van deze praktijk zijn:

De werkdruk is soms te zwaar. Daarom wil 1 van de dierenartsen graag nog een dierenarts

aanwerven, maar daar zijn de 2 andere dierenartsen niet zo enthousiast over.

Soms loopt het wat spaak in de onderlinge communicatie. Dit komt omdat de jongste

dierenarts niet zo extrovert is als de 2 oudere dierenartsen.

    14 

 

ALGEMENE REFLECTIE

Deze 2 stages waren heel leerzame ervaringen. Deze stages zijn bij de opleiding gevoegd om de

keuze tussen kleine huisdieren en grote huisdieren te vergemakkelijken, door al een kijkje te kunnen

nemen achter de schermen van zo’n praktijk. Helaas kon ik pas mijn grote huisdierenstage doen vanaf

februari, omdat dat de drukste periode is. Tegen die tijd hadden we al onze keuze moeten opgeven.

Voor mij was dat nu niet direct een probleem, maar ik kan mij wel voorstellen dat sommigen wel graag

wat extra bedenktijd zouden krijgen. Daarom lijkt het mij misschien wel beter om die stages naar 1e

master te verplaatsen.

De kleine huisdierenstage was zeker leerzaam, maar de dierenarts liet mij niet zoveel

diergeneeskundige handelingen doen, wat ik wel een beetje jammer vond. Er was wel een heel goede

sfeer en ik was meteen goed aanvaard. Ze werkt normaal niet met stagiaires, dus het was voor haar

natuurlijk ook wennen.

Ik heb hier gemerkt hoe moeilijk het soms is om een eigenaar iets duidelijk te maken. Mensen zoeken

tegenwoordig vaak naar een antwoord op het internet, en komen er heel wat mensen naar de

consultatie die al met een mogelijke diagnose in hun hoofd zitten. Het is dan soms best moeilijk om

hen uit te leggen dat wat ze op het internet vonden niet is wat hun dier heeft.

Als je al 5jaar tussen mensen vertoeft die hetzelfde niveau van scholing hebben genoten raak je soms

wel het besef kwijt dat niet iedereen daartoe te kans heeft gehad en moet je soms echt met handen en

voeten uitleggen wat nu precies 1/3 van een pilletje is. Maar het was zeker interessant om te zien hoe

de dierenarts hier mee omging.

Zij is haar nu ook een beetje aan het specialiseren in reptielen en amfibieën. Het was eens interessant

om te zien hoe de anesthesie bij deze dieren in z’n werk gaat. Vooral de recovery bleek een risicovol

moment te zijn.

Ik had alleszins veel bewondering voor haar multitasking vaardigheden. Ze heeft een heel druk

gezinsleven. Er lopen er namelijk twee kleine kindjes rond. Toen ik er stage liep ging de oudste net

naar de 1ste kleuterklas. De kleinste gaat elke dag naar de dagmoeder. Het is dus ’s morgens een

beetje chaos om iedereen op tijd te krijgen waar hij moet zijn en dan nog tijdig terug in de praktijk te

staan voor de patiënten er zijn. ’s Middags komt de oudste dan thuis eten, wat ook heel wat planning

met zich meebrengt. ’s Avonds is ook zij diegene die de kindjes moet gaan halen, want haar man

werkt in Gent en is dus pas laat thuis. De laatste dag dat ik daar was kondigde ze aan dat er een

derde spruit op komst is. Die is gepland voor begin juni, net de periode dat ze gaan verhuizen. Het is

dus echt een wonder dat het daar niet allemaal in het honderd loopt.

Aangezien mijn interesse meer bij de grote huisdieren ligt, heb ik ontzettend genoten van mij stage bij

de veearts. Hier heb ik heel wat praktische ervaring opgedaan, die we hier helaas vaak pas in het 3de

master aangeleerd krijgen, zoals hechtingen zetten, bloed nemen, intraperitoneale injecties geven en

dergelijke.

Ik had het geluk om met 2 veeartsen van dezelfde praktijk mee te lopen zodat ik ook verschillende

manieren van werken heb gezien. De ene veearts is ondertussen 15jaar afgestudeerd en heeft al heel

    15 

 

wat ervaring. De andere zal in juni 4 jaar zijn afgestudeerd en werkt sinds 3,5 jaar in deze praktijk. Het

is vooral opvallend om te zien hoe hij nog de handelingen gebruikt die men op de faculteit aangeleerd

krijgt, terwijl de oudere veearts het toch wat minder nauw neemt met de hygiënische voorschriften. En

toch heeft hij heel wat minder last van complicaties na de keizersnede. Zo ziet men maar dat ervaring

er ook veel toedoet.

In begin merkte ik dat de oudere veearts het toch wel maar vreemd vond om een vrouwelijke stagiair

mee op pad te nemen. Hij probeerde mij ervan te overtuigen dat het absoluut niets voor vrouwen was.

Maar naarmate dat hij mij beter leerde kennen merkte hij wel dat ik er voor ging en niet bang was om

met runderen om te gaan. Wat hem opviel, was dat de boeren verbazend vriendelijker waren als ik

meewas. Ze vroegen altijd of ik voor de koeien zou gaan kiezen, of ik van boerenafkomst was en of ik

in de buurt woonde. Als je hen dan vertelt dat je niet van boerenafkomst bent kijken sommigen wel

raar op. Maar er waren ook heel wat positieve reacties. Sommige boeren beseffen maar al te goed dat

er niet veel studenten meer zijn die op een boerderij zijn opgegroeid.

Ik vond het interessant om te zien hoe goed de oudere veearts met de boeren kon omgaan, iets wat

de jongste veearts nog niet onder de knie had. Hij is wat meer gereserveerd. Dat hij niet van West-

Vlaanderen afkomstig is speelt hem zeker parten, aangezien hij de boeren soms moeilijk verstaat en

andersom.

Daarnaast heb ik ook geleerd dat het belangrijk is om ook met de boeren over iets anders te kunnen

praten dan over koeien. Over wielrennen bijvoorbeeld en dankzij een snelcursus tractoren-herkennen

ben ik ook daarin helemaal mee. Boeren vinden dit echt belangrijk. Als je er niet over mee kan praten

anders vinden ze je snel een saai piet.

Naast een cursus tractoren-herkennen heeft de veearts mij ook geleerd hoe je het snelst over de

polderbaantje kan razen zonder in de gracht te belanden en hoe je die wielerterroristen nu juist moet

voorbij steken zodat zij er zelf ook net niet in belanden. Het is dus belangrijk om de juiste auto aan te

schaffen. Hij was van het principe dat zo een dieselzuipende 4x4 alleen maar slecht is voor de

portemonnee en het milieu. Zelf zweert hij al jaar en dag bij Volkwagen Cady, een camionette waar al

het materiaal netjes inpast en dat je zonder hartenpijn na 2 jaar naar de schroothoop kan brengen. Ik

moet zeggen dat ik ook wel verkocht ben voor dit type auto. De jongste veearts rijdt met zo’n grote

terreinwagen. Het zit wel comfortabel, maar als je ziet hoeveel het kost en hoe lastig het is om andere

auto’s te kruisen op de smalle polderbaantjes aan de kust, is de keuze volgens mij snel gemaakt.

Om veearts te worden moet je een beetje zot zijn zei de oudere dierenarts tegen mij. Hij is daar

inderdaad het perfecte voorbeeld van. Met alles wat ik met hem heb meegemaakt kan ik zeker een

boek schrijven. Het is ook iemand die niet kan stilzitten. Hij is getrouwd en heeft 2 kinderen, maar op

z’n vrije momenten is hij zo goed als nooit thuis te vinden. Dat vindt hij tijdverlies. Dus is hij een

dierenspeciaalzaak begonnen 2 jaar geleden. Een jaar geleden heeft hij ook nog een honden- en

kattenhotel uit de grond gestampt. Hij beschouwt deze al zijn projectjes om niet in een zwart gat te

vallen als hij met pensioen gaat. Hij is ook altijd op zoek naar huizen met wat grond die te koop zijn.

De laatste dag dat ik meeging zijn we aan alle te-koopbordjes gestopt om eens te kijken of het

    16 

 

    17 

misschien iets zou zijn om een bed en breakfast in te beginnen. Hoe bouwvalliger hoe liever, want

daar kan hij tenminste nog veel klusplezier aan beleven.

Zelf heb ik voor optie onderzoek gekozen, omdat ik voor 3 maand naar het buitenland moet in het

kader van m’n masterproef. Ik vind het wel jammer dat ik daardoor geen optie rund kan gaan doen,

maar het was een kans die ik niet kon laten liggen. Het is namelijk mijn grote droom om later in Afrika

aan de slag te kunnen, hetzij in de wildlife preservation of met dierenartsen zonder grenzen. In

hoeverre ik die droom zal kunnen waarmaken is zeer de vraag, maar je kunt het natuurlijk maar

proberen. Om de schade op vlak van praktijkervaring wat de beperken mag ik gelukkige nog

meelopen met de veearts waar ik stage bij liep. Ik hoop hier volgend jaar zeker wat tijd voor te kunnen

vrijmaken, want ik vind het ongelooflijk boeiend werk.

Als ik later zelf in de praktijk zou terecht komen, zou ik zeker graag in een praktijk werken zoals deze

waar ik mijn stage heb gelopen. De sfeer zit op zich wel goed en de oudere veearts heeft wel een

visie waar ik mezelf ik kan vinden. Hij is voor een eerlijke straight-forward aanpak en dat weten de

boeren wel te appreciëren. Ik vind het ook ongelooflijk fascinerend tot wat runderen, melkkoeien in het

bijzonder, in staat zijn. Daarom vind ik het zeer belangrijk dat boeren begeleid worden in het managen

van zo’n bedrijf en zo helpen tot het vormen van een goed bedrijf met een toekomst visie.

Ik ben met de veearts maar al te vaak op bedrijven geweest waar het echt in het honderd loopt. Hierbij

ging het vaak om alleenstaande boeren met een schrijnend verhaal. De één had zijn vrouw verloren

door een ongeluk met een pikdorser en de ander zijn vrouw was dan gaan lopen met al het geld. Hun

boerderij is alles was ze nog hebben en zelfs dat stelt dan amper nog iets voor. Voor die mensen had

ik echt respect. Ze proberen er het beste van te maken ondanks alle miserie.

Daarnaast heb je dan ook nog de boeren die er niets voor doen. Hun stallen zijn bouwvallig, de mest

staat een halve meter hoog en dan hopen ze dat de dierenarts met één spuitje alles zal kunnen

oplossen. Dat zijn mensen die echt niet snappen wat goed boeren is. Op zo’n bedrijven zag ik dat het

voor de veearts heel moeilijk was om zichzelf te motiveren om die mensen uit te leggen dat zij het

probleem zijn en dat ze nooit een goed draaiend bedrijf zullen hebben als ze hun manier van

bedrijfsvoering niet totaal veranderen. Want die mensen luisteren ook gewoon niet naar wat je hen te

zeggen hebt.

Ik kijk met een heel leuk gevoel op deze stages terug. Ze hebben mij veel bijgebracht op vlak van

vaardigheden en communicatie. Het is volgens mij de beste manier om het vak te leren.