Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
SOCIAlISME IN DIMOCRATII
B
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
257
Foto van de maand 259 Dolf Toussaint
Mens en omgeving 260 A. P. Oele
Natuur, milieu en socialisme Er is in Nederland geen echte 'groene'partij, zoals in de Bondsrepubliek. Wel wordt 0 '66 ervan verdacht zich meer dan andere partijen met milieuproblemen bezig te houden. Maar ook aan de PvdA is de milieubeweging niet onopgemerkt voorbij gegaan. Probleemloos gaat dat bij de democratisch-socialisten niet. A. P. Oele, bestuurder in een gebied waar nogal wat industrie zetelt, ziet zich regelmatig heen en weer gekegeld tussen nieuwgroen en oud-rood. Een artikel vol constateringen en vragen.
Staat en burger 267 Piet Dankert
Haalt het Europees Parlement 1984? Onder leiding van de betreurde Anne Vondeling deed de PvdA mee aan de Europese verkiezingen. Er waren nogal wat democratisch-socialisten die weinig vertrouwen stelden in de mogelijkheden van het Europees Parlement. Maar ras-parlementariër Vondeling leek ervoor garant te staan dat iedere mogelijkheid optimaal zou worden benut. Piet Dankert, jarenlang PvdA-buitenlandspecialist en Europakenner bij uitstek maakt, na één jaar parlementaire ervaring, een balans op.
Essay 274 Ger Verrips
Duitse legenden De SPD heeft bij vele Nederlandse democratisch-socialisten niet zo'n erg goede naam. Omdat Nederlanders het beter weten, omdat het om Duitsers gaat, omdat we met teveel vooroordelen rondlopen? De schrijver en ex-Waarheidredacteur Ger Verrips is nogal positief over onze Duitse zusterpartij , die in Rijnland-Westfalen een schitterende verkiezingsoverwinning boekte. Een prikkelend essay.
Mens en omgeving 278 Coos Huijsen
De politieke aspecten van de homo-emancipatie Een fatsoenlijk mens haalt niet langer de neus op voor een homoseksueel. Er zijn zelfs hetero's die homo's tot hun beste vrienden rekenen. Dat is weleens anders geweest. In de achttiende eeuw werden ze nog vermoord. Er is dus vooruitgang. Maar langzaam gaat het wel en er moet nog veel discriminatie overwonnen worden. Een pleidooi.
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
258
Documenten 286 Eqbal Ahmad
De Iraanse crisis; Amerika na Vietnam Een Pakistaanse politicoloog, die al jaren in de Verenigde Staten woont en daar wetenschappelijk werk verricht, pendelde na de vlucht van de Sjah tussen Teheran en Washington. Hij kreeg daarbij meer begrip voor de studenten die Amerikaanse diplomaten gijzelden dan meestal in het Westen gebruikelijk is. Daarvan getuigt dit essay, waarin in vogelvlucht de geschiedenis van Iran wordt geschetst.
Signalementen 293 Geschiedenis van de vakbeweging
Oranje zonder mythe Zuidelijk Afrika Nieuws
Pen op Papier 298 J. de Boer
Voedsel en energie Hoe minder vlees eten tot energiebesparing leidt.
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
260
A. P. Oele
Natuur, milieu en socialisme
Het democratisch-socialisme heeft een ruim hart. Als bedding voor een hoofdstroom in de politiek is er breedte en ruimte voor tal van min of meer verwante stromingen. Dat is geen slechte zaak. Samen immers kom je verder! Voorwaarde is wel dat men grosso modo dezelfde kant uit wil en het in grote lijnen eens is over spelregels en methoden in de praktijk van de politiek. Sinds het midden van de jaren zestig draagt de bedding van de rode rivier ook een op milieudoelstellingen gerichte stroming. Die stroming neemt toe naarmate de beginselen en doelstellingen van het milieubehoud een in verhouding tot de meer sociaal-economisch getinte doelstellingen grotere rol gaan spelen. Is de bedding breed genoeg? Welke ruimte blijft er voor de oorspronkelijke doelstellingen?
Aanknopingspunten Deze vraag is actueel, omdat de economische crisis onmiskenbaar is en juist van socialisten een ingrijpende aanpak vraagt. Voorop gesteld moet worden, dat de aandacht voor natuurbehoud en milieuzorg in de theorie en de historische praktijk van het socialisme een onmiskenbare rol heeft gespeeld. De socialistische jeugdbeweging heeft in belangrijke mate de natuur als inspiratiebron gebruikt. Socialisten hebben een vooraanstaande rol gespeeld en doen dat nog, in de landschapszorg en in het behoud van natuurmonumenten. Er is bovendien in de landen met een grote sociaal-democratische inbreng in het bestuur steeds veel aandacht geweest voor de planologie en· van daaruit ook voor een stukje milieuzorg, dat nu langzamerhand vruchten begint af te werpen. Echter ook in de keuze van haar middelen om bepaalde doeleinden te bereiken, biedt de socialistische praktijk goede aanknopingspunten voor het milieubeleid. De voorkeur voor meer centrale ordening en planning blijkt een goede ingang voor het meer milieu-conforme bestuur. Het is niet toevallig, dat milieuverenigingen zich graag richten tot de provinciale en hogere overheden, waar duidelijker lijnen kunnen worden getrokken en minder compromissen worden gemaakt in het verzekeren van goede randvoorwaarden ten behoeve van het milieu.
In dat streven vinden zij vaak socialisten aan hun zijde, omdat ook daar het gebruik maken van een meer centrale sturing voorkeur geniet. Dit moge dan haaks staan op het beginsel van decentralisatie en kleinschaligheid in de besluitvorming; als er moet worden gekozen voor de milieubelangen met meer op de toekomst gerichte waarden ten nadele van de aan kleinere verbanden gekoppelde economische belangen met lokale of regionale betekenis, dan kan men beter bij de hogere overheid zijn. • Er is een belangrijker aanknopingspunt. Het nieuwe besef van schaarste en de daaraan verbonden wereldomvattende milieuvraagstukken zijn van grote invloed geweest op het socialistisch denken. Het van 1972 daterende 'gidsland-advies' van de progressieve partijen waaraan de namen van Mansholt,
o
sc
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
261
Den Uyl, Pronk, Van Mierlo en Jurgens verbonden zijn, heeft wat dit betreft sporen getrokken. Inmiddels hebben we twee oliecrises gehad en begint men nu ook in ruimere kring te merken, dat de handelspolitiek op de schaarste vooruit loopt. Daarmede zijn de verdelingsvraagstukken op de voorgrond van het wereldpolitieke toneel gekomen. Voor socialisten is de verdeling een centraal thema. Het leidde reeds tot blijvende aandacht voor het ontwikkelingsbeleid. Ongetwijfeld zal daarmede ook het verwante vraagstuk van het in wereldverband bedreigde milieu op de agenda van het socialisme blijven.
Spanningen Deze ontvankelijkheid voor milieuvraagstukken mag ons niet de ogen doen sluiten voor de in beginsel aanwezige spanningsrelatie tussen de doelstellingen en -middelen van het milieubeleid en die van het sociaal-economisch beleid. Zolang socialisten het streven naar meer gelijkheid en de volledige werkgelegenheid van groot belang achten, zal het economisch beleid mede in het centrum van de aandacht van de socialistische beweging blijven. De verhouding tot het milieubeleid moet er dan een zijn van een zeker evenwicht. De vraag is nu in hoeverre dat evenwicht kan worden gehandhaafd bij het consequent overnemen van milieubeginselen. Vanuit het zuivere milieustandpunt benadert men deze problematiek op een andere wijze. Er is daarbij geen sprake van een nevenschikking, maar eerder van een onderschikking. Elk program, of dat nu een program van een socialistische dan wel van een andere partij is, moet in haar doelstellingen en middelen de toets aanvaarden van het ecologisch inpasbaar handelen. Die toets stelt randvoorwaarden en vraagt daarnaast een goede afweging van voor- en nadelen. Die randvoorwaarden zijn dwingend, althans behoren dat te zijn. Dergelijke voorwaarden behoeven geen problemen op te leveren. Wie zou bij voorbeeld bezwaar kunnen maken tegen het verbod van lozing van zware metalen? Problemen ontstaan wel bij de afweging, wanneer geen concrete maar mogelijke nadelen in de weging worden betrokken. Bij de beoordeling of een bepaald verlangen, bij voorbeeld een nieuw bedrijf of een nieuwe techniek ecologisch inpasbaar is, dient men zich, vanuit milieustandpunt bezien, te onthouden van uitvoering indien er op grond van nadere analyse van de eventuele gevolgen twijfel mocht blijven over de nadelige gevolgen voor het milieu. Anders gesteld: er is een groeiende maar nog onvolmaakte wetenschap, die uitmaakt wat ecologisch inpasbaar is en wat niet. In al die gevallen, waarbij de wetenschap geen veilig antwoord kan geven over de gevolgen van een bepaald voornemen, mag dat voornemen niet tot uitvoering komen en moet naar een veiliger alternatief worden gezocht. Dit moge wellicht een wat eenzijdige weergave zijn van het standpunt van de consequente milieudenkers, in elk geval staat vast dat daar het primaat van de milieuwetenschap, en, bij gebrek aan daaraan te ontlenen zekerheden, ook dat van de wetenschappelijke twijfel voorop staat. Het streven naar meer inkomen, naar meer welvaart, naar meer gelijkheid tussen regio's en dergelijke, het streven naar uitbreiding of instandhouding van grootschaligheid in produktie en in verkeer, dient aan dat beginsel 'bij twijfel onthoudt u zich' te worden getoetst en te worden onderworpen. Het is deze eis, die democratisch-socialisten thans onder ogen moeten zien. Willen zij zich niet alleen in theorie, maar ook in de bestuurspraktijk echt onderwerpen aan de uitgangspunten van een stringent en alles overkoepelend milieubeleid? Hoeveel ruimte moet worden geboden aan grootschalige technologische toepassingen? Hoe selectief en hoe kritisch moet
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
262
men zijn in het toelaten van nieuwe technologieën? Moeten we en kunnen we in een wereld van zich versnellende technische ontwikkeling plotseling op de rem trappen? De discussie over de sociale gevolgen van de explosief groeiende micro-elektronica en de eerste ronduit verbluffende resultaten van genetische technieken in de biotechnologie illustreren de actualiteit van deze fundamentele vragen. De klassieke theorie van het socialisme helpt ons niet veel verder. Die theorie immers is van huis uit positivistisch-humanistisch. Zij beoogt de ontplooiing van mensen door het wegnemen van materiële en sociale belemmeringen in het economische en sociale leven. Zij bevat alle elementen voor het streven naar gelijkheid, maar is niet tot voor iedere socialist aanvaardbare opvattingen gekomen over de verhouding van de zich ontwikkelende mens als persoon tot de instellingen die de sociale en produktieve verbanden beheren. In het democratisch-socialisme heeft de welwaart en de verdeling van die welvaart een belangrijke betekenis gekregen en is het de verzorgingsstaat die de vruchten van de economie moet verdelen. In deze praktijk ligt het accent op de materiële welvaart en komen cultuur- en milieubeleid tekort. Het ontstaan van het socialisme als reactie op het burgerlijke kapitalisme en zijn aangepaste ontwikkeling binnen de industriële staat heeft daar veel, zo niet alles, mee te maken. Het gaat in diepste wezen om een vraagstuk van levensbeschouwelijke aard. Wat moet, wat mag de plaats zijn van de mens in de natuur? Hoe ver mag hij gaan met het onderwerpen van die natuur? Moet het humanisme, dat op overigens religieuze grondslag het uitgangspunt was voor de groei en vertechnisering van onze samenleving niet aan banden worden gelegd? Wat zijn dan die banden? Moeten die komen uit een nog onvoldragen wetenschap over de ecologische verbanden en aangevuld worden met een aan het conservatisme grenzende voorzichtigheid, of zijn er andere criteria die bruikbaar zijn voor een meer ecologisch aangepast humanisme? De discussie over deze principiële zaken is belangrijk en moet worden voortgezet en verdiept. Op de uitkomst echter kunnen we en mogen we niet wachten. Meer dan ooit moet nu daadwerkelijk invloed worden verkregen op de gang van zaken, hetgeen ook medeverantwoordelijkheid inhoudt voor de erfenis van het verleden. Ook in zaken van vredes- en defensiebeleid kunnen socialisten, hoe pacifistisch ook, niet aan de kant gaan staan. Ook zij blijven medeverantwoordelijk voor vrijheid en mensenrechten en zullen in hun streven naar internationale solidariteit voorzichtig moeten omgaan met de nationale instellingen waariri die rechten zijn verankerd. Zo zal ook op het vlak van het milieubeleid het socialisme op twee benen moeten lopen: gang houden in de verdere technische en economische ontwikkeling om met de daarmede verkregen nieuwe mogelijkheden tot verbetering van het milieu te komen. Juist omdat er - terecht - allerlei beperkende voorwaarden aan de verdere economische en technische ontwikkeling worden gesteld, is het anderzijds nodig om de dynamiek te bewaren en waar nodig te versterken. Tegen deze achtergrond zijn tal van goede mogelijkheden aan te geven voor een effectief en verantwoord milieubeleid.
Beleidsterreinen Een eerste terrein dat reeds volop wordt bewerkt, is dat van de bestrijding van de verontreiniging van water, bodem en lucht. Ook de 'bestrijding van hinderlijk en overmatig geluid behoort daartoe. De hierbij toegepaste maatregelen kan men, zonder volledig te zijn, samenvatten en op een rijtje zetten onder de slagzinnen: de vervuiler betaalt; het toepassen van de 'best practicabie means'; het toepassen van de 'best technical means' en ten
(
s
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
263
slotte het gebruik maken van gebodsbepalingen dan wel vergaande beperkingen aan de bron. Het lijkt geen groot probleem voor socialistisch bestuurlijk handelen om op dit gebied zover mogelijk te gaan. Dat betekent dat het toepassen van de 'best technical means' een goed uitgangspunt is ook voor socialisten. Het betekent ook, dat beperkingen aan de bron in de bestuurspraktijk moeten worden meegenomen. Er doet zich hier wel een afwegingsprobleem voor, omdat bij de stand van de techniek en bij de daar bestaande kostenverhoudingen en onzekerheden deskundigenstrijd denkbaar .is over bepaalde technische veranderingen en verbeteringen. Hier moet dus ruimte zijn voor politiek arbitrair handelen. Over het algemeen echter is deze sector van het milieubeleid, die een zo bij uitstek praktische aanpak kent, geen sector waar milieuverdedigers en socialisten ernstig met elkaar overhoop zouden moeten liggen. De gelijkwaardigheid of althans het rekening houden met werkgelegenheid en de daarvoor nodige economische voortgang kan uiteraard conflicten veroorzaken. Maar dat laat zich vaak oplossen door gebruik te maken van redelijk goede technische middelen. De veiligheid is een tweede beleidsterrein van toenemend politiek belang. Hier zijn nog geen al te duidelijke beleidslijnen te trekken. De kennis, in het bijzonder over risico's van grote omvang, maar met zeer kleine kansen, is ontoereikend. Desondanks worden van de overheid beslissingen verlangd, die vooruitlopen op een meer gefundeerd en meer omvattend veiligheidsbeleid. De sterk toegenomen schaal in het transport van gevaarlijke stoffen zoals chloor en LPG demonstreren de actualiteit van dit aspect van het milieubeleid, dat zowel vanuit de invalshoek van de risico-analyse, als vanuit die van de meer subjectieve beleving van veiligheid moet worden ontwikkeld. Er is dan nog volop ruimte voor een fervente richtingenstrijd, ook binnen de rijk geschakeerde socialistische familie. Twee zaken vragen daarbij de aandacht. In de eerste plaats is de doelmatigheid van beheer en controle van het riskante proces in relatie tot de invloed van de overheid op de controletaak van belang. Het moet de socialisten iets uitmaken, of de overheid via de controle weinig of veel invloed heeft. Het moet zelfs z6 veel uitmaken, dat een geconcentreerde grootschalige toepassing niet bij voorbaat moet worden uitgesloten als daarmede de kansen op een calamiteit via een meer doelmatige en niet door commerciële overwegingen beperkte controle sterk worden verminderd. Een tweede aspect nauw verbonden aan het vorige is dat van de eventuele uitsluiting van risico's met grote effecten, ongeacht de kans. Voor een dergelijk radicaal beleid moet ruimte zijn. De vraag echter is, of daarmede ook allerlei min of meer gevaarlijke grootschalige activiteiten met een in verhouding tot individuele risico's in de moderne samenleving zeer kleine kans moeten worden verboden. Hier is de beoordeling en de waardering van industrie en de daaraan ontleende welvaart in het geding. Het moet weinig progressief en wellicht ook weinig socialistisch worden geacht om steeds zodanig vergaande voorwaarden te gaan stellen, dat daarmede bij consequente toepassing het bestaande grootschalige luchtverkeer, of de moderne olieraffinage onmogelijk zou worden. Het derde beleidsterrein is dat van de beperking van het handelsverkeer in nieuwe of bestaande, meer of minder gevaarlijke chemicaliën die, hetzij direct, hetzij indirect, leven en gezondheid van mens, plant en dier kunnen aantasten. Ook de introductie van geneesmiddelen behoort hiertoe. Welnu, het toepassen van scherpere toelatingseisen en het verschuiven van de bewijslast voor onschadelijkheid naar degene, die met een nieuw produkt op de markt wil komen, behoren tot beleidsmiddelen die voor socialisten zeer wel aanvaardbaar zijn.
-- - --
mens en Hierbij passen wel enige kanttekeningen. De praktijk gebiedt, dat men deze omgeving maatregelen niet alleen in nationaal, maar ook in transnationaal verband
tracht door te voeren, omdat het vaak gaat om grensoverschrijdende handel en bedrijvigheid. Deze stand van zaken verplicht tot politieke activiteiten in internationaal verband, waarbij in eerste aanleg de actie zal moeten worden gevoerd in de Europese Economische Gemeenschap. Meer nog dan bij de bestrijding van de verontreiniging van water, lucht en bodem ligt hier, gelet op het reeds vrijgemaakte handelsverkeer, een belangrijk werkterrein. Dat daarbij allerlei belemmeringen zijn voor een rigoreus sanerend beleid is duidelijk. Dat mag echter geen reden zijn voor overwegend nationalistisch optreden. In de strijd tegen de onbedoelde, maar sluipende aantasting van de gezondheid, door het nog grote aantal van onvoldoende gecontroleerde synthetische stoffen in het dagelijks leven, heeft men alle deskundigheid en medewerking, ook uit het buitenland, nodig.
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
264
Een tweede kanttekening betreft de toelating van nieuwe produkten en de beoordeling van de onschadelijkheid. Onafhankelijke deskundigen zullen hierbij een zware stem in het kapittel hebben. Een goed geëquipeerde en uitsluitend van de overheid afhankelijke controle- en beoordelingsinstantie moet het voornaamste onderwerp van politieke zorg zijn. Daarbij moet er ruimte zijn voor beoordeling in verschillende stadia. Allereerst een beoordeling na de fase van ontwikkeling en evaluatie op laboratoriumschaal, eventueel gevolgd door toelating op beperkte schaal en onder gecontroleerde omstandigheden. Vervolgens ka.n op grond van nadere evaluatie een vergunning tot meer algemeen gebruik worden gegeven, terwijl er tenslotte voor farmaceutische additieven in voedingsmiddelen altijd sprake moet zijn van een vergunning, die op grond van herevaluatie en praktische ervaring moet kunnen worden ingetrokken. Bij deze aanpak is het niet wel doenlijk algemeen geldende regels te geven. Essentieel is echter de mogelijkheid van voorlopige, beperkte en gecontroleerde toetsing om op een weliswaar niet geheel risicoloze maar toch verantwoorde manier nieuwe produkten hun kans te geven. Een vierde beleidsterrein ligt op het vlak van de introductie van nieuwe produktiemethoden en daarmede te verkrijgen series van nieuwe produkten. Sinds kort tracht men zo goed en zo kwaad als het kan de gevolgen te bezien en te beoordelen met technologie-evaluatie en met milieu-effect-rapportage. De ervaring met deze methodieken is beperkt. De mate waarin twijfels, al dan niet wetenschappelijk onderbouwd, medebepalend moeten zijn voor het uiteindelijke besluit, kan nog steeds tot grote conflicten aanleiding geven. Hier ligt er duidelijk de mogelijkheid om bepaalde ontwikkelingen geheel of gedeeltelijk af te remmen, zonder dat bij voorbaat bewezen is dat ze per saldo onaanvaardbaar, ongunstig of nadelig zullen zijn. Het is op dit beleidsterrein, dat zich de wegen van socialisten en milieubeschermers kunnen scheiden. Hier dient de afweging met effecten van regionale ontwikkeling en werkgelegenheid open en eerlijk te geschieden. Het komt mij voor, dat op dit gebied het socialisme ook in beginsel vanuit haar visie op de ontwikkelingsmogelijkheden van de mens gehouden is om de weegschaal in alle openheid en eerlijkheid te hanteren.
Kernenergie en DNA Heel markant komt dit probleem naar voren bij de kernenergie. Nuchter beschouwd is het, gelet op het ontwikkelingsstadium, naar de .mening van de schrijver te vroeg om de kernenergie zonder meer af te wijzen. Er moet in het progressieve denken ruimte zijn voor degenen die op zijn minst de optie willen openhouden. Er zijn veiliger vormen van nucleaire energie-opwekking ontwikkeld, dan de met gewoon water gekoelde centrales. De veilige
s
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
265
afvalverwerking is een groter probleem, dat echter niet bij voorbaat onoplosbaar is. Het gaat om een nieuwe techniek die in bepaalde landen niet onbekommerd, maar toch met veel elan wordt uitgebouwd. Het heeft ook, gelet op de eventueel nadelige gevolgen, geen zin om deze zaak in kleine nationale parochies af te doen met een volledige onthouding en vervolgens te constateren, dat de ontwikkeling elders, ook in socialistisch bestuurde landen, voortgaat. Het probleem verdient een grensoverschrijdende aanpak. Dit alles neemt natuurlijk niet weg, dat degenen die veiligheid voor alles in hun vaandel voeren, mogelijkerwijs in de toekomst gelijk kunnen krijgen. De tijd kan ook anders leren. Voor degenen die dat leerproces de tijq willen geven en pas na meer bevind van zaken een definitieve keuze voor of tegen willen doen, moet in een niet-conservatieve partij ruimte zijn. Een andere, geheel nieuwe produktiemethode is de toepassing van microbiologische processen, waarin bacteriën of gistcellen met aangepaste genetische eigenschappen op grote schaal nuttige stofwisselingsprodukten maken, zoals insuline of biologische wasmiddelen. De tot nu toe behaalde resultaten zijn formidabel. De aanvankelijke terughoudendheid maakt in veel landen plaats voor een positief-kritische aanvaarding. De biotechnologie als technisch systeem steekt qua procesomstandigheden gunstig af tegenover andere gangbare vormen van chemische produktie. Er is een afvalprobleem, dat stellig oplosbaar is. Over de grondslag van deze nieuwe techniek, het veranderen van de erfelijke eigenschappen met behulp van de recombinatie van DNA-bouwstenen, is het laatste woord en zelfs het verklarende woord niet uitgesproken. Men werkt met brokstukken levende informatie zonder de regels en het grondpatroon te kennen, dat in de aardse evolutie van het leven tot min of meer stabiele leefgemeenschappen heeft geleid. Dit ingrijpen kan dieper insnijden in onze cultuur en de daaraan ten grond-' slag liggende normen en waarden dan het geval is met de toepassing van de kernenergie. DNA-recombinatie kan bij wijze van spreken in de bijkeuken plaatsvinden, terwijl voor kernenergetische toepassingen veelzijdige deskundigheid, hulpmiddelen en grootschalige beveiliging nodig is. Ook en vooral bij deze nieuwe genetisch gemanipuleerde biotechnologie, die in feite haar plaats reeds heeft veroverd, zal men zijn standpunt moeten bepalen. Welke inhoud heeft op dit terrein de richtlijn van het ecologisch inpasbaar handelen? Wie en wat vormen de maatstaf voor de toelating van nieuwe, voorlopig nog simpele vormen van reproducerend leven? Deze en dergelijke vragen werpen ons terug op de levensbeschouwelijke uitgangspunten en vragen in feite om een herwaardering, indien en voorzover onze menselijke visie op nut en gevaar, maar ook onze menselijke nieuwsgierigheid ruimte geeft aan deze ontwikkelingen. Is het zelfoverschatting te menen dat wetten, regels en passende situaties deze ontwikkeling de baas kunnen blijven? Het antwoord is ja, indien overheden de noodzakelijke kennis missen om te kunnen bijsturen. Het antwoord is neen, indien wetensmacht een gedeelde zaak is, waardoor voorzichtig en veilig doorgaan mogelijk wordt.
Overheid als bondgenoot De conclusie is duidelijk. Willen we de nieuwe ontwikkelingen de baas blijven, dan zal dat slechts kunnen in een geïnformeerde samenleving met een handelingsbekwame overheid. Wil het democratisch-socialisme niet losgescheurd worden van zijn humanistische en positieve wortels, dan zal de zorg voor die informatie en die meer democratische overheid haar voornaamste taak zijn. Slechts onder deze omstandigheden kunnen weten-
mens en schap en techniek de gemeenschap dienen en kunnen sociaal en econo-omgeving misch de grenzen worden verlegd. Die verdere ontwikkeling is geboden om
de minder ontwikkelde landen de economische mogelijkheden te geven voor hun gerechtvaardigd streven naar meer welvaart. Zij is ook nodig om in de ontwikkelde landen de sociale vooruitgang niet te laten blokkeren door een anders onvermijdelijke polarisatie en radicalisering naar links en naar rechts bij een langdurige economische crisis.
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
266
Voor de toekomst bestaat er geen betrouwbare blauwdruk. Er zijn wel noties over betere en meer passende beginselen voor menselijk en politiek handelen. Wie kennis neemt van deze verschuiving, zoals die in het bijzonder in de kring van de meer fervente milieuverdedigers en kernenergiebestrijders leeft, herkent daarin veel van het utopistische en anarchistische denken van het opkomend socialisme. Het zijn denkbeelden, die door hun directe aansluiting op meer persoonlijke en ethische motieven weinig van hun aantrekkingskracht hebben verloren. Er is echter in de praktische toepassing van dit denken een enorm gat. Meer nog dan twee, drie generaties geleden hangt dit denken volstrekt in de lucht. Men weet geen raad met de verhouding burger-staat: Men verwaarloost de harde kanten van het labiele internationale evenwicht, en schrikt terug voor medeverantwoordelijkheid voor de beheersing en aanpassing van de bestaande grootschalige structuren, en voor de lange mars door de instanties om langs die weg iets tot stand te brengen. Wie de materiële verworvenheden van een inderdaad eenzijdige economische ontwikkeling niet zonder meer wil prijsgeven, zal deze lange weg moeten gaan. Dan komt men er niet met uitsluitend het kompas van het ecologisch utopisme. Meer praktische wegwijzers zijn nodig die steeds opnieuw naar bevind van zaken moeten worden aangepast. Het is begrijpelijk dat men ook in socialistische kring terugschrikt voor medeverantwoordelijkheid voor een moeilijk te stuiten en nauwelijks te overziene technologische ontwikkeling. De verleiding is groot om aan de kant te gaan staan en alibi's te zoeken in wetenschappelijke twijfels. De gevolgen zijn echter te ingrijpend om de ontwikkeling aan de direct belanghebbenden over te laten, en daarmee voor maatschappelijke aanpassing te laat te komen. Er zit niets anders op dan te doen wat praktische socialisten altijd hebben trachten te doen: de staat en zijn instanties om te vormen om de maatschappelijke problemen de baas te blijven. Wat de mensen nu meer dan ooit mogen verwachten van hun overheid is een bondgenoot, die op de ontwikkeling vooruit weet te lopen en niet achteraf onbeholpen pleisters plakt. In deze kritische maar positieve benadering van de rol van de gemeenschapsinstellingen als onmisbaar hulpmiddel voor de beheersing van de milieuproblematiek kan het democratisch-socialisme zichzelf hervinden en bevestigen.
A. P. Oele is voorzitter van het Openbaar lichaam Rijnmond en voorzitter van het curatorium van de WBS.
staat en burger
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
267
Plet Dankert
Haalt het Europees Parlement 1984?
De Europese verkiezingen van juni 1979 zijn in Nederland wel met het woord 'volksverlakkerij' omschreven. Een wat krasse term om aan te geven dat een gang naar de stembus de democratische controle in de Europese Gemeenschap niet automatisch op een hoger peil brengt. Maar toch wel een terechte reactie op de suggestie van de door de Europese Gemeenschap geïnspireerde reclamebureaus, dat het door die verkiezing van een Europees parlement allemaal beter zou gaan met de democratie in de Gemeenschap. De verkiezingsuitslag zelf is intussen van alle kanten geanalyseerd en geïnterpreteerd. De stand van zaken in de Gemeenschap, het gebrek aan kennis van en betrokkenheid bij de EEG hebben in sterke mate bijgedragen aan de vooral voor links slechte opkomstpercentages. En zij die wel opkwamen, stemden aanzienlijk vaker over de door hen gewenste nationale politieke krachtsverhoudingen, dan over het door de politieke panlJen van hun keuze met betrekking tot de Gemeenschap bepleite beleid. Het resultaat van de verkiezingen van juni was desalnietemin dat de Europese Gemeenschap een parlement kreeg. Een parlement dat door het Britse kiesstelsel en de lage opkomst een centrum-rechtse in plaats van een centrumlinkse meerderheid te zien gaf. In 1984 staat dat voor vijf jaar gekozen parlement voor zijn eerste echte verkiezingen. Het volk kan dan niet opnieuw worden 'verlakt'. De kiezer staat dan echt voor de vraag of hij een Europees Parlement wil en, nog moeilijker, hoe hij het wil zien samengesteld. Kan het EP eraan bijdragen dat de kiezer die vragen in 1984 wel duidelijk ziet en als het dat al kan, wil het dat ook?
Kan het Parlement? Een parlement beschikt meestal over formele bevoegdheden, die als het moet, in macht kunnen worden venaaid; macht om een regering naar huis te sturen, of een wet aan te nemen die de zittende regering liever niet aangenomen gezien had. Zelfs de meest onbekwame jurist kan na drie dagen studie vaststellen dat het Europees Parlement bevoegdheden die tot dat soon machtsuitoefening kunnen leiden, volledig ontbeen. En andere bevoegdheden heeft dat parlement ook al nauwelijks. Het is nog steeds vooral een adviserend orgaan, dat zijn kracht moet zoeken in de kwaliteit van zijn adviezen en in de internationale aandacht die het voor die adviezen weet te wekken. Omdat het EP vaker om advies wordt gevraagd over grutten en griotten dan over zaken die door de bezoekende journalist aan zijn hoofdredactie verkocht kunnen worden, valt dat laatste in het geheel niet mee. Het gebruik van de enkele echte bevoegdheden, met name het recht om de begroting te verwerpen en het recht de Europese Commissie naar huis te sturen, leidt niet zoals thuis tot een crisis die door de kiezers beslecht moet worden, maar op zijn gunstigst tot een institutioneel conflict, waar het parlement met behulp van enkele leden van de Raad van Ministers en een 'Europese' publieke opinie niet bij voorbaat als verliezer uit hoeft te komen en op zijn ongunstigst - bij voorbeeld bij herbenoeming
staat en burger
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
268
van de weggestuurde Commissie door de Raad van Ministers - tot een smadelijke nederlaag van het parlement. Voorafgaand aan zo'n crisis en vermoedelijk ook na het ontstaan ervan zal het parlement met de Raad onderhandelen om door een compromis de crisis hetzij te voorkomen, hetzij op te lossen. Die onderhandelingen zijn noch voor het publiek, noch voor de meeste leden van het parlement duidelijk zichtbaar. Hoe de kiezer er uiteindelijk weg mee moet weten, is daarom in het geheel niet aan te geven.
Gelukkig verdient dit op de formele situatie gebaseerde beeld enige politieke correctie. De Tweede Kamer bij voorbeeld is wel volledig mede-wetgever, maar de meerderheid in die Kamer heeft over het algemeen aan mede-wetgeven een broertje dood als de zittende regering tegen die wetgeving onoverkomelijke bezwaren dreigt aan te tekenen. De Tweede Kamer controleert daarnaast het regeringsbeleid, maar omdat de kamermeerderheid over het algemeen meer op het kabinet steunt dan het kabinet op die meerderheid, wordt de controlebevoegdheid van de Kamer toch hoogstzeIden tegen de zittende regering gehanteerd. Bevoegdheden leiden dus niet automatisch tot machtsuitoefening. Het is zelfs in de Tweede Kamer een zo langzamerhand traditioneel verschijnsel dat meerderheidsuitspraken van een met een deel van de regeringspartijen pacterende oppositie niet tot regeringsbeleid worden, met andere woorden dat dankzij de houding van een (deel van een) regeringspartij de Kamer zich laat terugdringen in de positie van adviesorgaan. Politiek wordt het verschil met het Europees Parlement daardoor kleiner dan het formeel is. Toch heeft de Kamer, ook de oppositie binnen die Kamer, een aanzienlijk groter politiek aanzien dan het EP. Zou dat niet mede voortvloeien uit het feit dat de Tweede Kamer al jaren door middel van rechtstreekse verkiezingen met hoge opkomstpercentages wordt samengesteld, terwijl de eerste rechtstreekse verkiezingen van het Europees Parlement nog steeds in de reuk van het experiment staan? In beginsel zou het aanzien van het EP na de rechtstreekse verkiezing niet geringer hoeven te zijn dan dat van de Nederlandse Staten Generaal.
Dat het (nog) niet zo is, ligt niet alleen aan het nog maar één keer verkozen zijn van het EP. Het ligt vooral aan het zeer verschillende effect van de verkiezingen: na een Europese verkiezing komt geen nieuwe regering tot stand, omdat de Gemeenschap geen regering kent; de werkelijke macht in die Gemeenschap, de Raad van Ministers, kan de Europese verkiezingen als een oninteressant gegeven afdoen omdat elk lid van die Raad van het parlement van zijn eigen lidstaat en niet van het Europees Parlement afhankelijk is. De ongeïnteresseerdheid over de verkiezingsuitslag bij de leden van de Raad wordt nog vergroot door het feit dat de nationale parlementen zich om de Europese zaken weinig bekommeren en zeker niet in staat zijn Europese politiek in constructieve zin te maken. Naar Europa toe ligt de macht van de nationale parlementen in het tegenhouden van de Europese ontwikkeling. Maar dat is iets wat leden van de Raad uit zichzelf ook al kunnen. Dat geeft een tweede wezenlijk verschil aan tussen de positie van het rechtstreeks gekozen Europees Parlement en een nationaal parlement. De Gemeenschap waarbinnen dat parlement functioneert 'bestaat' politiek niet, aan het politieke bestaan van de lidstaten, België even daargelaten, kan niet worden getwijfeld. • Tegenover de Raad, dat is tegenover de vertegenwoordigers van de lidstaten, is het Europees Parlement niet alleen formeel maar ook politiek (nog) betrekkelijk machteloos. Die handicap zou voor een deel te overkomen zijn als de Raad van Ministers een voor de bevolking herkenbaar beleid zou
staat en burger
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
269
voeren, een beleid dat belangengroepen van betekenis in beweging zou kunnen brengen en daardoor een discussie over dat beleid tussen Raad en parlement een politieke lading zou kunnen geven. Maar buiten de landbouwpolitiek ontbreekt het in Europa aan zulk beleid. Bijna al het overig beleid vult nationaal beleid aan en is als zodanig moeilijk zichtbaar te maken. Dat overige beleid, voorzover in begrotingsgeld te vertalen, heeft betrekking op nog geen 0,3 procent van het gezamenlijke BNP van de lidstaten (de overige 0,7 procent gaan naar de landbouw). Die één procent kan moeilijk concurreren 'met de vaak meer dan vijftig procent van het BNP die de lidstaten voor overheidstaken en sociale voorzieningen opeisen. Wat overblijft is het buitengewoon interessante, maar voor voorpagina's toch ongeschikte gebied van buitenlandse handel, invoerbepalingen, concurrentiebeleid binnen de Gemeenschap, conjunctuurbeleid enz., kortom de economische pagina's. Noch parlementariërs noch parlementaire journalisten worden over het algemeen naar een parlement gestuurd wegens hun kennis van zaken op die terreinen.
Wil het Parlement? Zowel parlementariërs als journalisten kunnen echter leren. Het niet zoveel kunnen maakt echter dat ook met veel willen de verkiezingen van 1984 uiterst riskante verkiezingen blijven. Wil het Europees Parlement veel? Te veer, zeggen sommigen. Het valt niet te ontkennen dat gebrek aan deskundigheid - en volgens mij is deskundigheid nog steeds een voorwaarde voor succesvol opereren - door tal van parlementariërs gecamoufleerd wordt met een dekselse activiteit op het gebied van mensenrechten en misstanden waar dan ook ter wereld. Aan de andere kant, het grote werk van vorige herfst, dat uitmondde in de verwerping van de Europese begroting, maar ook de behandeling van het landbouwstructuurbeleid, de rapportage van de begrotingscommissie, het goedkeuren van het commissiebeleid over 1978, bepaalde stukken van de Economische Monetaire Unie en tal van andere zaken wijzen erop dat het eigenlijke werk niet ve~aarloosd wordt en vaak steviger wordt aangepakt dan Raad en Europese Commissie lief is. Daar staan Europese missers van kaliber tegenover. Het door de socialistische fractie in januari op de agenda gezette werkgelegenheidsdebat heeft door de enkele tientallen daarbij opgevoerde sketches voor één heer of dame met microfoon de pretentie van het Europees Parlement, een rol te ku.nnen spelen bij de oplossing van de werkloosheid, ernstig aangetast. In het aiezelfde maand gehouden debat over Afghanistan vestigde het parlement door onvoldoende 'coördinatie en chaotische besluitvorming meer de aandacht op de eigen machteloosheid dan op het probleem Afghanistan. Ook het debat over de landbouwprijzen in maart is wertot de grote missers gerekend. Naar mijn opvatting hiet met recht. Toen de Commissie voor de landbouw half maart met haar door de boerenorganisaties ingegeven voorstellen kwam, kon men in een groot deel van de Europese pers lezen dat het parlement met het aanvaarden van die voorstellen in één klap de bij de verwerping van de begroting opgebouwde positie weg zou vagen. Het parlement heeft de belangrijkste voorstellen van de landbouwcommissie verworpen. Door ernstige coördinatieproblemen, door gebrek aan voorbereidingstijd kon dat alleen in een bijna acht uur durende stemming. Dat organisatieprobleem en het daarmee gepaard gaande veel te grote aantal amendementen kunnen niet wegnemen dat het politieke resultaat van het debat over de landbouwprijzen acceptabel was en dat de landbouwcommissie volgend jaar eerst nog wel eens zal nadenken voor ze zich weer voor de kar van de COPA laat spannen.
staat en burger
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
270
Daarom, het EP doet het soms prima, vaker redelijk en ook regelmatig uiterst beroerd. Of het parlement 1984 zal halen, is op dit ogenblik nog net zo moeilijk te zeggen als of Europa zelf 1984 zal halen. De mogelijkheden van het parlement worden sterk beperkt door de geringe mogelijkheden die de Gemeenschap biedt. En het is wat veel gevraagd van een pas draaiend, over het algemeen politiek onervaren parlement, die Gemeenschap binnen het jaar interessanter te maken dan de in de besluitvorming onmachtige maar tegelijk almachtige Raad van Ministers wenselijk acht. Het verwerpen van de begroting mag dan hier en daar als een wapenfeit zijn geregistreerd, het is goed daarbij aan te tekenen dat zonder die onmachtige almachtigen Europa nooit aan een nieuwe begroting kan komen. Daarbij moet echter tevens worden aangetekend dat de operatie 'het parlement op zijn bek laten vallen voor die verwerping van de begroting', een operatie die door sommige vertegenwoordigers van naar mijn informatie democratisch gekozen regeringen alleen met succes kan worden bekroond als diezelfde vertegenwoordigers ook bereid zijn hun boeren wegens gebrek aan begrotingsgeld enige tijd te laten hongeren. En dat zal wel niet. Er is dus hoop dat althans in de begrotingsprocedure het parlement in de toekomst voor vol wordt aangezien. Meer dan hoop zelfs. De Franse regering, een regering die moeilijk beschuldigd kan worden van warme gevoelens voor democratie op Europees niveau, is momenteel de regering die de meest enge contacten met (ook niet-Franse) europarlementariërs onderhoudt. Dat wijst erop dat men in Parijs het Straatsburgse parlement niet ten dode heeft opgeschreven en bereid is te onderzoeken op welke basis een werkbare relatie tussen parlement en Raad tot stand kan komen. Het is niet eenvoudig zo'n werkbare relatie tussen Raad en parlement te scheppen zolang het parlement zo slecht georganiseerd is als het nu is. Het reglement van orde, waar voorzitter en ondervoorzitters bij het leiden van vergaderingen mee uit de voeten moeten, is nog steeds in hoofdlijnen het reglement van orde van het niet rechtstreeks gekozen parlement. Wat in het wat suffige parlement van 198 niet rechtstreeks gekozenen royaal als orde kon worden aangehouden, is binnen een parlement van 410 die zich in Straatsburg moeten waarmaken, geworden tot een handleiding voor wanorde. Op een nieuw reglement van orde wordt gestudeerd, maar het is niet eenvoudig een reglement te ontwerpen dat de rechten van de minderheden, tot individuele leden toe, respecteert, zonder de orde voortdurend in gevaar te brengen. Effectief vergaderen wordt overigens niet alleen in de weg gestaan door het reglement. Het aantal vergaderplaatsen van het parlement, het aantal vergaderweken, het aantal onderwerpen waarover verplicht advies moet worden uitgebracht, de parlementaire infrastructuur, in het bijzonder voor wat betreft de vertaalproblematiek, zijn elk voor zich zaken die het goed functioneren van het Europees Parlement effectief in de weg staan. De Europese belastingbetaler gooit al gauw zo'n 100 miljoen gulden over de balk omdat de negen EEG-regeringen op het standpunt staan, dat het secretariaat van het parlement in Luxemburg gevestigd moet zijn, plenaire vergaderingen vooral in Straatsburg en in mindere mate in Luxemburg gehouden moeten worden en fractie- en commissievergaderingen in Brussel kunnen plaatsvinden. Dat betekent in de praktijk dat de ambtenaar die in Luxemburg voor een parlementariër iets uit moet zoeken, zich helaas in Brussel of in Straatsburg bevindt en het uitzoeken drie weken moet uitstellen. Het betekent ook dat de parlementariër die in Straatsburg iets wil laten tikken, tot zijn spijt merkt dat zijn medewerker/ster nog in Brussel, Messina of Den Haag zit. Het betekent tenslotte dat de parlementariër vaak moeite heeft uit te vinden waar hij nou weer heen onderweg is, zelfs zijn eigen ac-
s
staat en burger
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
271
tiviteiten niet meer fatsoenlijk kan coördineren en zich eens per maand moet laten opsluiten in een moeilijk bereikbaar oord als Straatsburg, waar de Volkskrant niet en het AD een dag te laat aankomt.
Het ongemak van de vele vergaderplaatsen grijpt echter nog dieper. De coördinatieproblemen tussen commissies, tussen commissieleden van een fractie en de fractie zelf, tussen fracties onderling, tussen fracties en parlementspresidium zijn ook voor een geavanceerd computerbedrijf niet te behappen, zelfs niet als het om coördinatie in één taal zou gaan. In het Europees Parlement moet echter alles in zes talen, vanaf 1981 zelfs in zeven, als de Grieken zijn toegelaten. Wat tot nu toe door de vertaaldiensten is gepresteerd, is vaak bewonderenswaardig. Maar het blijft natuurlijk politiek onmogelijk dat een door de actualiteit ingegeven schriftelijke vraag door de vertaalproblematiek pas weken nadat hij gesteld is in een officiële publikatie van het parlement het licht kan zien. De moeilijkheid om snel schriftelijk te vertalen is ook een van de belangrijkste belemmeringen voor het meer dan één week per maand plenair vergaderen. Toch zou juist daardoor zowel de coördinatieproblematiek kunnen worden aangepakt, door de commissie- en fractievergaderingen tijdens en rond de plenaire zittingen te groeperen, als het actualiteitsprobleem van zijn scherpe kantjes kan worden ontdaan. Wat dat laatste betreft, tijdens de aprilzitting kon niet over Tunesische doodvonnissen worden gesproken, voordat die vonnissen voltrokken waren. Hoewel ik niet geloof dat de verkiezingen van 1984 minder riskant worden als het parlement zich tijdig tegen de voltrekking van die doodvonnissen uit had kunnen spreken, is het natuurlijk toch volstrekt onmogelijk dat een parlement dat zijn gebrek aan macht door creativiteit, inventiviteit en actualiteit moet compenseren, zulks door de problemen van de verschillende vergaderplaatsen, het te weinig plenair vergaderen en de vertaalproblematiek gewoon niet kan.
De politieke fracties zijn niet beter dan het parlement. Meer nog dan het parlement lijden zij onder het tolken- en vertalersprobleem: het informeel de koppen bij elkaar steken om een tijdige oplossing voor een politieke tegenstelling te vinden is vaak hfet mogelijk, omdat de daarvoor noodzakelijke voldoende beheerste en gemeenschappelijke taal ontbreekt. De Gaullisten, de Franse en de Italiaanse communisten en de Britse conservatieven hebben een voorsprong op andere fracties, omdat zij meestal met één taal kunnen volstaan. Het talenprobleem is echter niet het ernstigste probleem voor de grote multinationale fracties. Met name de socialistische fractie is nauwelijks tot politiek functioneren in staat, omdat de verkiezingsprogramma's van de verschillende binnen die fractie vertegenwoordigde partijen haaks op elkaar staan. Het bij stemmingen in meerdere delen uiteen vallen is daardoor eerder regel dan uitzondering. Erger nog, sommige nationale delegaties binnen de socialistische fractie hebben er tot nog toe meer behoefte aan getoond hun stemgedrag te laten bepalen door soms niet eens concurrerende politieke partijen uit hun land van herkomst, dan door hun partijgenoten in Straatsburg. Met name de Franse socialisten hebben op dit punt trieste records gevestigd. De liberalen kennen vergelijkbare moeilijkheden met de sterke Franse groep binnen hun fractie. Mede door de grote moeilijkheden die de fractievoorzitters ontmoeten, als ze proberen een acceptabele mate van fractiediscipline af te dwingen, is de positie van de meeste van die voorzitters een betrekkelijk zwakke. En het is die zwakte die het politieke aanzien van het parlement, met name in de tijd vretende spoed- en ordedebatten, tot nog toe ernstig heeft geschaad.
staat en burger
socialisme en democratie, nummer 6,
)un11980
272
Een voorlopig oordeel Het beeld is dus niet opwekkend, er is tot nog toe vaker gevallen dan opgestaan. De verklaring daarvoor ligt voor een niet onbelangrijk deel bij de op een rechtstreeks gekozen parlement van 410 leden niet berekende infrastructuur. Het ziet ernaar uit dat vele van de tekorten op dit punt in de komende paar jaar verholpen kunnen worden. " Daarmee is uiteraard nog geen beter politiek functioneren van het parlement gewaarborgd. De belangrijkste problemen - het ontbreken van een op een parlementaire meerderheid gebaseerde regering, het niet voorhanden zijn van duidelijke bevoegdheden en de al of niet vermeende afhankelijkheid van de verschillende nationaliteiten binnen dezelfde politieke groepering van zeer verschillende nationale partijbesturen en van een per lidstaat in plaats van Europees functionerende publiciteit - zullen in de eerste zittingsperiode van het Europees Parlement niet worden opgelost. De problemen die er oorzaak van waren dat het oude Europees Parlement, het indirect gekozene, nooit goed van de grond kwam, werken op het nieuwe veel directer en veel heftiger in. Met name komt dit door het enkele mandaat, dat de nieuwe Europese parlementariërs tot professionals van de Europese politiek heeft gemaakt, waar hun voorgangers met vriendelijk amateurisme konden volstaan. De indirect gekozenen van het oude parlement hadden echter het grote voordeel dat zij in hun nationale parlementen over het algemeen tot de betere geïnformeerden over de Europese politiek behoorden en regelmatig als fractiewoordvoerder in het nationale parlement optraden. De verkiezingen, gekoppeld aan de moeilijkheden van de leden met een Europees en een nationaal mandaat om beide mandaten effectief inhoud te geven, "hëtiben helaas geleid tot een aanzienlijke informatieverschraling op het nationale niveau. De nationale controle op het Europese beleid van nationale regeringen zal daardoor nog moeilijker worden. Daartegenover staat dat de Straatsburgse beroeps-Europeanen nu de kans hebben in de informatieverschaffing van de nationale parlementen een centrale rol te vervuilen. Die kans is echter tot op heden nog onvoldoende aangegrepen, zowel door de nationale als door de Europese parlementariërs. Het grijpen van die kans is voor het Europees Parlement een voorwaarde voor politiek overleven, omdat alleen langs deze weg de voor Straatsburgse parlementariërs ongrijpbare Raad van Ministers via de individuele leden van die Raad gegrepen kan worden. Voorwaarde voor succes van deze strategie is wel dat de Raad van Ministers van de Gemeenschap terugkeert naar het als regel besluiten met meerderheid van stemmen.
Het Europees Parlement hoeft zich voor zijn overleven niet uitsluitend afhankelijk te maken van de relatie met de nationale parlementen. Hét heeft, ook zonder dat nieuwe bevoegdheden worden veroverd, verdere mogelijkheden. Gezien de onmacht van de Raad, van de Commissie vaak ook, Europees beleid te formuleren - op het gebied van de energiepolitiek bij voorbeeld - zal hef parlement die rol van inspirator en vormgever van Europees beleid aan zich moeten trekken. Er zit voldoende kwaliteit in de Straatsburgse vergadering om dat te kunnen. Het komt er echter alleen van als men zich meer dan tot nog toe beperkt in zijn werkterrein. Dat het kan, is in de begrbtingsprocedure 1980 met succes aangetoonc;l, de verhouding tussen Raad en parlement en tussen parlement en Commissie is in die begrotingsprocedure op belangrijke punten in het voordeel van parlement verbeterd. Op andere terreinen zal dat, gezien de ontbrekende bevoegdheden, minder makkelijk zijn. Die ontbrekende bevoegdheden kunnen echter soms worden gecompenseerd door een grotere toegankelijkheid van de betref-
SI
staat en burger
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
273
fende materie voor de publiciteit. Of het allemaal lukt? Het lot van het parlement kan niet losgezien worden van de toestand van de Gemeenschap en van de wil van de lidstaten het in die Gemeenschap verworvene te versterken. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de toestand nog veel kan verslechteren. Of de wil aanwezig is op zijn minst het bestaande te handhaven, zal nog dit jaar of begin volgend jaar moeten blijken, als besloten wordt tot al of niet uitbreiding van de uitgeputte eigen middelen van de Gemeenschap. Even aannemend dat dat besluit tot uitbreiding van de eigen middelen er komt, kan men nu concluderen dat het nog te vroeg is om vast te stellen, dat de kiezers in juni 1979 vergeefs naar de stembus zijn gegaan. Het direct gekozen Europees Parlement heeft, sneller dan wie ook verwacht had, een half jaar na zijn verkiezing de regeringen van de lidstaten door de verwerping van de begroting van de Gemeenschap op de door diezelfde regeringen ontlopen verantwoordelijkheden gewezen. Het heeft in de begrotingsprocedure gedemonstreerd de in het Verdrag gegeven verantwoordelijkheden te kunnen dragen. Het heeft, op het enige terrein waar het iets is, getoond er te zijn . Dat weegt op tegen het vele wat het Europees Parlement nog niet is, althans in dit eerste jaar. Het is echter nog geen reden om de komende vier jaar met vertrouwen tegemoet te zien. Het blijft, én door de toestand van de Gemeenschap én door de toestand van het parlement, een dUbbeltje op zijn kant.
Piet Dankert is lid van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer en lid van de socialistische fractie in het Europees Parlement.
--- ------
essay Ger Verrips
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
274
Duitse legenden
Het ziet er naar uit dat de Duitse Bondsrepubliek voorlopig het enige grote land zal zijn waar democratische socialisten hun stempel op de regeringspolitiek kunnen zetten en de enige mogendheid die een socialist naar belangrijke internationale conferentietafels zal afvaardigen. En zo ligt het, nota bene nu West-Europa in de komende jaren zonder twijfel in een nieuw, voorshands moeiliJK te overzien, internationaal krachtenveld komt te liggen door de veranderingen die zich aftekenen in de houding van de Verenigde Staten en het optreden van de Sowjet-Unie, in de onderlinge betrekkingen tussen deze beide supermachten en tussen elk van hen en de rest van de wereld; er ontstaat een situatie, waarin de betekenis van de Bondsrepubliek toeneemt, zowel door haar strategische ligging, militair en politiek, als door haar groeiende economische en politieke gewicht binnen West-Europa, als door het onmiskenbaar groeiende Duitse verlangen een actievere rol in de internationale arena te gaan spelen en zowel de betrekkingen met de Sowjet-Unie als die met de Verenigde Staten nadrukkelijker zelfstandig, uitgaande van eigen Duitse belangen, te bepalen. Alles wijst er, op dat de Bondsdagverkiezingen dit najaar dan ook in het teken zullen staan van de vraag welke de beste buitenlandse politiek is voor de Bondsrepubliek, of, om het in hedendaags verkiezings-Duits te zeggen: welke kanselierskandidaat een groter veiligheidsrisico in zich bergt - Helmut Schmidt, die vanuit de rechtse oppositie met steeds krachtiger Beierse accenten wordt afgeschilderd als de te veel door onrealistische, onpraktische overwegingen geleide gijzelaar van radikaal-linkse raddraaiers in zijn partij, de dans der zeven sluiers opvoerend om te verbergen dat hij slechts een onbenul,lige rode dwerg is die zich een nationale heldenrol aanmeet, of Franz-Joseph Strauss, in wie niet alleen linkse mensen een onberekenbare scherpslijper en avonturier zien die zich krampachtig maar vergeefs alsnog de allures van een staatsman met verantwoordelijkheidsgevoel poogt aan te meten. Vast staat dat Strauss momenteel de Duitse aandacht meer op de grote kwesties in de wijde wereld tracht te vestigen en zich Amerikaanser dan de Amerikanen voordoet, terwijl Schmidt in de eerste plaats belangstelling voor de Duits-Duitse problematiek aan de dag legt. Het verloop en de uitkomst van dit gevecht om de leiding van de regering in Bonn en vooral de positie van de sociaal-democratie, de enige politiek reële linkse krachtenformatie in het hart van West-Europa, verdienen meer aandacht dan ooit.
De Sozialdemokratische Partei Deutschlands krijgt nog steeds van zowel links als rechts een aantal identieke verwijten te horen: ze is te slap, te opportunistisch, niet strijdbaar en niet radikaal genoeg, te snel geneigd te bukken, terug te wijken en te rechts voor links en van beidè kanten wordt ze als door en door onbetrouwbaar voorgesteld. Voor menigeen in Nederland, vooral ter linkerzijde, waar men zelden iets goeds van haar lijkt te kunnen en willen verwachten, is de SPD bovendien vaak te Duits. De kritiek van rechts ligt in de natuur der dingen, de kritiek van links zou wat
8
essay
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
275
meer verwondering kunnen wekken. Als ondergrond van de hardnekkige scepsis met betrekking tot de Duitse sociaal-democratie ter linkerzijde fungeren taaie vooroordelen, zelden op hun waarheidsgehalte onderzochte legenden over haar doen en laten in de eerste helft van de twintigste eeuw.
De giftigste legende werd tijdens de Eerste Wereldoorlog in leven geroepen door Lenin. Hij had nauwelijks contact met de Duitse sociaal-democratie, hij vormde zich, voornamelijk op basis van de geschriften van Marx, Engels en Kautsky, het beeld van een machtige, revolutionair geziridé, door marxistische en internationalistische ideeën geleide beweging en was op dat punt zo wereldvreemd, dat hij zijn ogen niet kon geloven toen hem in de zomer van 1914 een exemplaar van het SPD-orgaan Vorwärts onder ogen kwam met het bericht dat de socialistische fractie in de Rijksdag in Berlijn unaniem voor de oorlogskredieten van de keizerlijke regering had gestemd en hij veronderstelde dat de Duitse generale staf een vervalste Vorwärts naar het buitenland had laten verzenden. Toen hij later overtuigd was van de juistheid van deze informatie hief hij, bij gebrek aan een op de historische en politieke realiteit gebaseerde analyse, de kreet verraad aan, een beschuldiging die in de jaren daarna haat en afkeer jegens reformisten en verraders voedde en het patroon van de politiek van de communistische partijen ging bepalen. Vooral toen Lenin, dankzij de hulp die de Duitse generale staf hem had geboden om in Petersburg te komen, in november 1917 de revolutie had kunnen ontketenen die tot het ontstaan van de Sowjet-Unie leidde, terwijl uit de in november 1918 in Duitsland uitgebroken revolutie niet het in Moskou verhoopte Sowjet-Duitsland ontstond, maar een parlementair-democratische republiek met sociaal-democraten als staatshoofd en regeringsleiders. Deze leninistische opvattingen hebben nergens fataler gevolgen gehad dan juist in Duitsland in de jaren 1918-1933, toen de Kommunistische Partei Deutschlands, geleid vanuit de in Moskou gevestigde Komintern, de Duitse sociaal-democratie als een belangrijker tegenstander beschouwde dan het nationaal-socialisme en een historisch gezien onverantwoordelijke en fatale avonturierspolitiek voerde in plaats van de verworvenheden van deze eerste democratische Duitse staat tegen de ondermijning door de nazi 's te verdedigen. Op de puinhopen van het staatsbestel van deze 'Republiek van Weimar' heeft Hitier zijn gruwelbewind kunnen vestigen en de Tweede Wereldoorlog voorbereid. Nooit hebben de leninistische leerboeken ruimte geboden voor begrip voor de bijzondere nationale en historische omstandigheden waaronder de Duitse socialisten zowel in de jaren 1914-1918 als in de periode 1919-1933 hebben moeten optreden en belangrijke elementaire feiten worden doorgaans niet eens genoemd. Er is nooit sprake geweest van een door Marx' ideeën geleide Duitse sociaal-democratie. De SPD was er in de jaren voor 1914 op uit zo spoedig mogelijk uit haar politiek isolement te geraken en haar image te logenstraffen een verzameling on-Duitse, onverantwoordelijke, vaderlandsloze zwervers te zijn . In 1914 lag aan de andere kant van het front de volkerengevangenis van het Tsarenrijk, het meest autoritaire, ondemocratische, achterl ijke bewind dat zich toen, in de ogen van allen die in dit werelddeel vooruitstrevend dachten, voordeed en als het grote bol"Yerk van de Europese reactie gold - geen reden om een oorlog te beginnen, wel één om niet lichtvaardig de vorming van een nationaal front af te wijzen , dat voor de SPD een defensief karakter had. Wat de mislukte socialistische revolutie in 1918 in Berlijn betreft, wordt maar al te vaak verdoezeld dat de Duitse communisten (Spartakisten), die het parool van de SPD om een grondwetgevende nationale vergadering in
essay Weimar te beleggen verwierpen en een radenrepubliek wilden uitroepen,
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
276
op het grote congres van deze arbeiders- en soldatenraden geen voet aan de grond kregen: Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, de twee bekende leiders van de Duitse communisten, slaagden er niet in van enige arbeiders- en soldatenraad een mandaat voor dit radencongres te krijgen. Onder de vijfhonderd gedelegeerden bevond zich slechts een tiental communisten en het SPD-voorstel, de nationale vergadering in Wei mar bijeen te roepen, kreeg grote instemming. De leiders van de KPD zagen in die tijd ook zelf geen enkel heil meer in hun oorspronkelijk streven naar een Sowjet-revolutie in Duitsland. Vanuit Moskou is via de door de Komintern geleide KPD in de jaren '20 echter keer op keer olie op het smeulende vuur van ontreddering en revanchisme in de jonge, nog zwakke Duitse republiek gegooid en de belangrijkste politieke formatie die het land in de richting van vreedzame betrekkingen met het buitenland, democratie en socialisme wilde stuwen, de sociaal-democratie, werd als de hoofdvijand behandeld. Zelfs in de beginjaren '30, toen het nationaal-socialisme op het punt stond de macht te grijpen, en zelfs nog enige tijd nadat Hitier zijn totalitaire bewind al had ingesteld, werden de Duitse socialisten door de KPD als een groter gevaar voor de werkende massa's voorgesteld dan de plaag bruine ratten die toen in alle centra van de macht in het land de hakenkruisvlag had kunnen planten.
Als er één reden is, ondanks de noodlottige fouten, misvattingen en nederlagen die toen ook door de SPD zijn gemaakt, bijzondere waardering voor de houding van de Duitse socialisten te hebben, dan is het wel dat zij de moed tonen hun tekortkomingen en hun falen in die periode te erkennen en bloot te leggen en proberen daaraan de nodige consequenties te verbinden. En als er één reden is om die waardering niet te hebben voor de voortzetting van de KPD, de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands, die de DDR regeert, dan is het wel dat zij nog steeds niet aan een openhartige, zelfkritische analyse van de ervaringen is toegekomen, die socialisten en communisten in het Duitse hart van het industrieel ontwikkelde Europa, het land van Marx, de bakermat van de theorie en de politieke massa-organisatie van het socialisme, hebben opgedaan. Nog altijd afgestemd op Moskou, gaat de SED ononderbroken door de sociaal-democratie te ontmaskeren en de giftigste legenden volgens het klassieke patroon in stand te houden. Toen legereenheden van deze 'Duitse Democratische Republiek' in augustus 1968 Tsjecho-Slowakije binnentrokken om er een einde te maken aan het bewind van kameraad-communist Dubcek, heette het bij de SED dat men het socialistische buurland moest verlossen van de sociaal-democratische variant van de Tsjechoslowaakse contrarevolutie. Toen de eerste socialistische kanselier van de Bondsrepubliek, Willy Brandt, moest aftreden, rechtvaardigde Erich Mielke, minister voor staatsveiligheid van de DDR, het penetreren van zijn DDR-spionnage-officier in de staf van Brandt, met de verklaring dat het nodig was de vijandelijke plannen te bespieden waar ze worden gesmeed en dat in het kader van het offensief voor de vrede ... de betekenis van de activiteiten van de socialistische (eenheidspartij-) spionnen aan het onzichtbare front toeneemt. Tot een dergelijke bestrijding van de Duitse sociaal-democratie behoort ook het negeren van de rol die socialisten in het verzet tegen de nazidictatuur in de jaren 1933-1945 hebben vervuld , een treurig feit dat buiten Duitsland te vaak navolging vindt. Zij die het nationaal-socialisme al voor de machtsgreep van Hitier en tijdens diens schrikbewind in eigen land bestreden -geplaatst tegenover een met de modernste technieken uitgeruste terroristi-
sc
essay sche staatsmacht die elke opposant tot een verrader van volk en vaderland bestempelde, te maken hebbend met een bevolking die nauwelijks democratische ervaringen en geen verankerde anti-autocratische tradities kende - juist zij hebben een voorbeeldige inzet in de strijd voor een humane, door redelijkheid geleide maatschappij, democratische vrijheden en internationale saamhorigheid getoond.
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
277
Toen Hitier in '39 de oorlog begon zaten tachtigduizend Duitsers in concentratiekampen en dertigduizend anderen in tuchthuizen en gevangeniscellen van de Gestapo. Er werden alleen al officieel dertigduizend doodvonnissen tegen Duitse verzetsstrijders voltrokken; twee van de drie waren afkomstig uit de arbeidersbeweging - verhoudingsgewijs zeer veel communisten maar ook een niet onaanzienlijk aantal sociaal-democraten. Toen op de zesde mei 1945 in Hannover honderd mannen en vrouwen voor het eerst na twaalf jaar weer bijeen konden komen en zich afvroegen hoe zij hun SPD konden heroprichten, hadden zij er te zamen zojuist duizend jaar gevangenisstraf op zitten. We dienen het niet alleen te respecteren dat het Duitse verzet Duits en Duits-vaderlandlievend was en is gebleven (de nazi's waren, in strijd met wat zij voorgaven, de verraders en het grote gevaar voor de Duitse natie), wij dienen het ook te waarderen dat Duitse socialisten Duits en Duitse patriotten willen zijn - al was het alleen al omdat het conservatieve deel, waar het Stramm, stramm, stramm, Alles über einen Kamm zo veel sterker leeft, de nationale gevoelens niet opnieuw kan misbruiken; zoals we ook het nuchtere feit dienen te eerbiedigen dat een socialistische regeringsleider in Duitsland evenmin uit het oog mag verliezen, dat hij in de eerste plaats verantwoording verschuldigd is aan zijn Duitse kiezers en hij hun instemming en hun steun moet zien te behouden als dat met Fra·nse, Britse, Amerikaanse of welke staatslieden ook het geval is - al was het alleen maar om te voorkomen dat chauvinistischer en ondemocratischer politici er in slagen het van hem over te nemen en een politiek doorzetten waarmee de wereld minder gelukkig zal zijn. In de jaren zeventig brak de SPD de ban dat er in Duitsland niet zonder rechtsen en conservatieven kan worden geregeerd zonder dat er chaos en verwildering dreigt - orde en rust staan daar over het algemeen al zo lang en nog zo lang hoger aangeschreven dan in Amsterdam; zij leverde door haar Oost-politiek wezenlijke bijdragen aan de internationale ontspanning en heeft zich niet door toegeven aan de kritiek en morele chantage van rechtse en linkse, naar terreur en tegenterreur neigende avonturiers, laten ontsporen. Zij heeft in Duitsland het meest duurzame, tolerante, democratische klimaat weten te realiseren dat men er tot dusver heeft gekend en tegelijkertijd een buitenlandse politiek weten aan te houden, die zich in een internationaal klimaat van gevaar, onzekerheid en verwarring nu en dan heeft weten te onderscheiden door zakelijkheid, koelbloedigheid en gevoel voor verhoudingen. Het is te hopen dat de Duitse kiezers haar daarvoor over enige maanden met een groter votum van vertrouwen dan ooit zullen belonen en dat zij ook in het buitenland, zeker ter linkerzijde, meer vertrouwen in haar goede wil en behoedzaamheid, meer sympathie en solidariteit, krijgt dan zij, ook in ons land, veelal ondervindt.
Ger Verrips is literator en voormalig redacteur van De Waarheid.
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
278
Coos Huljsen
De politieke aspecten van de homo-emancipatie
Nederland heeft van oudsher de naam een tolerant land te zijn. Maar, tot wie de traditionele verdraagzaamheid zich ook uitstrekte, niet tot de homofielen die door de eeuwen heen vervolgd zijn. De middeleeuwse samenleving wees de zogenaamde tegennatuurlijke zedenmisdrijven scherp af, de homoseksualiteit kreeg daarbij de meeste aandacht. In de late Middeleeuwen rustte hierop de zwaarste straf, de vuurdood. Hoe zwaar het taboe met betrekking tot de homoseksualiteit was, blijkt wel uit de omschrijvingen die men er in processtukken e.d. voor gebruikte. Zo sprak men van 'ontierlijke quaetheyt' (een onbetamelijke misdaad) en van het 'onnoemelijke kwaad'. Niet altijd was de vervolging even scherp. De hevigste terreur uit de Nederlandse geschiedenis vond plaats rond 1730, zo'n tweehonderdvijftig jaar geleden. In 1730 werden in Amsterdam en Utrecht vele homoseksuelen gewurgd, verbrand en verdronken. In 1731 ging het in het Groningse dorpje Faan buitengewoon bruut toe, toen grietman Rudolf de Mepsche op één dag drieëntwintig mensen wegens homoseksuele handelingen in het openbaar liet terechtstellen. Uit de processtukken blijkt, dat zich in Den Haag en Amsterdam al een soort subcultuur ontwikkeld had. Over het waarom van de verheviging van de vervolgingen zijn verschillende, maar geen afdoende theorieën. Sommigen zoeken de oorzaak in de algemene achteruitgang van de Republiek in de achttiende eeuw. Periodes van economische en politieke achteruitgang gaan immers vaak gepaard met toenemende agressie jegens minderheden. Anderen zien de vervolgingen als reactie op het feit dat men in de direct daaraan voorgaande tijd te duidelijk met het verschijnsel van de homoseksualiteit geconfronteerd zou zijn geweest. Zo waren er in 1713 bij de vredesbesprekingen in Utrecht verschillende diplomaten die hun homoseksuele gevoelens nauwelijks verborgen hielden. Bovendien was het de tijd dat het kerngezin ontstond. Mogelijk verhevigde dit de reeds bestaande afkeer van homoseksualiteit. Na deze uitbarsting kwam er weliswaar geen eind aan het vervolgen van homoseksuelen (de doodstraf bleef bestaan), maar deze werd onder invloed van de ideeën van de Verlichting steeds minder ten uitvoer gelegd. De invoering van de Code Napoléon in ons land in 1811 maakte een eind aan de strafbaarstelling van alle gelijkgeslachtelijke intimiteiten. Maar, al was er dan geen sprake meer van strafbaarheid in juridische zin, bij ontdekking volgde wel de maatschappelijke straf. In geen enkel opzicht werd men bij ontdekking nog geaccepteerd. Tallozen waren daarom gedwongen hun ware aard te camoufleren. In de twintigste eeuw deed men in ons land door toedoen van de katholieke minister RegoOt zelfs nog een stap terug. Toen werd seksueel contact tussen een meerderjarige en een minderjarige van hetzelföe geslacht weer strafbaar gesteld. Dit in tegenstelling tot het heteroseksueel contact, waar de strafbaarheid beperkt werd tot jongeren onder de zestien. Gevolgen van de bepaling van Regoût, dat beruchte artikel 248b bis; angst, isolement en chantage.
s
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
lunl1980
279
Tijdens de Duitse bezetting werd bij 'Verordening van den Rijkscommissaris voor het Bezette Nederlandschen Gebied ter beteugeling van de tegennatuurlijke ontucht' (nr. 81, 31 juli 1940), alle homoseksueel gedrag strafbaar gesteld. De homoseksuelen kregen in de concentratiekampen een rose driehoek als herkenningsteken. Momenteel wordt door veel homo-activisten deze zelfde rose driehoek als strijdsymbool gebruikt. De zgn. Wiedergutmachung, het Westduitse geld dat uitgekeerd werd aan slachtoffers van de naziterreur, is echter nooit gegeven aan mensen die door de Duitsers vervolgd werden op grond van homoseksualiteit. De onbekendheid met bovengenoemde gegevens, terwijl we meestal wel weten van de jodenvervolgingen en de verbranding van heksen en ketters, zou op zich zelf al een illustratie kunnen zijn voor het feit dat de discriminatie en de taboes nog niet tot het verleden behoren.
Het begin van de homo-emancipatie Het heeft lang geduurd eer er ook maar enigszins sprake was van zoiets als de emancipatie van de homoseksuelen. Het taboe leek niet te doorbreken. In de negentiende eeuw gruwde men er nog zo van, dat men het verschijnsel van de homoseksualiteit nog steeds verhullend omschreef of in het Latijn aanduidde. Zo sprak men van het 'crimén nefandum' of van 'het kwaad dat men niet nader noemt' . Kuyper zei nog op 29 januari 1902 in de Eerste Kamer: 'De geachte afgevaardigden weten, dat het kwaad waarop ik doel - ik kan hier de zaak niet openlijk bespreken - de zonde is, waarom door God eens steden in een zoutdal zijn veranderd. ' Toch kondigden zich toen de eerste voorboden van een verandering aan. P. Bierens de Haan promoveerde in 1898 in Amsterdam. Stelling 10 luidde: 'Er bestaat géén grond de bevrediging van homoseksuele begeerten ethisch anders te beoordelen dan van heteroseksuele.' Ook andere wetenschapsmensen, zoals Aletrino, Von Römer en Schorer gingen in tegen de heersende vooroordelen. Hetzelfde zien we op het gebied van de literatuur. J. Israel de Haan publiceerde in 1904 Pijpelijnljes. Dit kostte deze jonge SDAP-er echter wel zijn baan als letterkundig medewerker van het zondagsblad Het Volk. In een Berg van Licht stelde Couperus vervolgens in 1905 de homoseksualiteit aan de orde, en bij Exler zien we dit in 1909 met Levensleed. Het effect hiervan was aanvankelijk gering. Zoals gezegd wist de katholieke minister Regoat artikel 248bis, dat elke homoseksuele relatie tussen meerder- en minderjarigen strafbaar stelde, nog in 1911 in te voeren. Hij werd hierbij overigens bestreden door SDAP Kamerlid Hugenholz. Schorer ging fel tegen 248bis in. Hij publiceerde hierover een brochure: Tweeërlei maat. Hij was de stuwende kracht achter het Wetenschappel ijk Humanitair Kommittee (WHK), dat streed tegen de discriminatie van homoseksuelen. Vlak voor de Duitse inval verscheen het blad Levensrecht, maar tijdens de bezetting moesten de redacteuren van dit blad en de leden van het WHK onderduiken. Uit de kringen van 'Levensrecht' ontstond in 1946 het 'Cultuur en Wetenschappelijk Ontspanningscentrum de Shakespeare Club' - de voorloper van het huidige COC. Dat ook na de Tweede Wereldoorlog een klimaat heerste dat homoseksuelen tot voorzichtigheid maande, blijkt wel uit het feit dat de homo-organisatie het COC zich verschool achter de naam 'Cultuur en Ontspanningscentrum'. Pas veel later wijzigde men de naam in Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC. De letters COC bleven gehandhaafd, omdat deze voor de emancipatiebeweging inmiddels een begrip geworden waren. Het Kinsey-rapport, dat in 1948 verscheen in de VS, schopte daar en in Europa de gangbare opinies over de seksualiteit, inclusief de homoseksualiteit, omver. De nieuwe ideeën werden in breder kring verbreid. De homo-
---- - ~---
mens en fielen bleken geen minuscuul groepje in de samenleving, maar een in alle omgeving geledingen van de maatschappij voorkomende minderheid van ongeveer
vijf procent. Met de seksuele revolutie van de jaren zestig wordt er echter pas een echt begin gemaakt met de homo-emancipatie. Enorm belangrijk was daarbij de rol van het COC, dat zijn leden opving, het zelfbewustzijn van zijn leden versterkte, en via voorlièhtfrig zorgde voor meer begrip bij buitenstaanders. Er volgden nu ook concrete resultaten. Het beruchte artikel 248bis verdween in 1971. Tijdens het kabinet-Den Uyl werd het COC eindelijk koninklijk goedgekeurd, en buitenlanders die een relatie onderhielden met een Nederlander van hetzelfde geslacht kregen in principe recht op een verblijfsvergunning. Bij de toewijzing van woonruimte en de toekenning van huursubsidie volgde toen eveneens een gunstige verandering. In het algemeen kon men stellen dat de homoseksualiteit meer bespreekbaar werd.
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
280
Deze gunstige ontwikkelingen leken door een terugslag onderbroken te worden. In de VS startte Anita Bryant haar haatcampagne tegen de homo's, en in Nederland bleken Gijsen en Simonis de klok terug te willen draaien. Hierdoor kwam in de tweede helft van de jaren zeventig de homoemancipatie meer in de politieke belangstelling. De Stichting Vrije Relatierechten (SVR) organiseerde in oktober 1977 in het Concertgebouw in Amsterdam de zgn. Miami Nightmare, een protest-concert tegen Anita Bryant. Van de opbrengst plaatste men een advertentie in Time Magazine om in de VS tegen de discriminatie van homoseksuelen te protesteren. De SVR daagde de politieke partijen uit stelling te nemen en zich voortaan meer voor de homo's in te zetten. Dit gebeurde in 1978, toen in Griekenland de regering een wet indiende met een duidelijk anti-homo karakter. Op initiatief van de SVR stuurde het parlement een protestbrief aan de Griekse volksvertegenwoordiging. Een parlementaire delegatie uit Nederland bracht dit in Athene, bij monde van Jen van den Heuvel, duidelijk ter sprake. Resultaat: het wetsvoorstel werd ingetrokken. De politisering van de homoemancipatie bleek een nieuwe fase in de strijd. In 1978 en 1979 werden in de PvdA, VVD, CPN, PPR en PSP homogroepen opgericht, die zich ten doel stellen in de eigen partij de belangstelling voor de homostrijd te bevorderen. Zij gaan ervan uit dat de emancipatie van elke minderheidsgroep in wezen een politieke strijd is.
Specifieke aspecten De homo-emancipatie heeft specifieke eigen problemen, die de startpositie bemoeilijken. De homo wordt, in tegenstelling tot leden van enige andere minderheidsgroep, niet gaboren in een voor hem of haar veilig milieu, waarin hij/zij zich vanuit de eigen geaardheid thuis voelt en dat de mogelijkheden voor emancipatie biedt. Integendeel, de jonge homo bevindt zich bij de ouders thuis in een andersoortig, in een hetero-milieu. Zelfs als hij of zij zich nog niet van de eigen homoseksualiteit bewust is, herkent de homo zich toch vaak niet in het toebedachte rolpatroon . Bij de ontdekking van de eigen homoseksuele geaardheid vindt een confrontatie plaats met het meestal negatieve vooroordeel over homoseksualiteit van de ouders. Thuis voelt de jonge homo zich daardoor vaak een vreemde eend in de bijt. Fnuikend is het, dat de betrokkene het heersende negatieve imago van de homoseksueel vaak zelf over neemt. Hierdoor wordt het proces van zelfacceptatie bemoeilijkt. Velen blijven hierin steken. De afwezigheid van duide-lijk herkenbare identificatiefiguren bemoeilijkt de persoonlijkheidsontplooiing. Buiten, op school, in de straat, speelt de agressie jegens homoseksuelen eveneens een negatieve rol. We kunnen rustig zeggen dat de jonge homo een bijzonder onzekere start heeft.
SOl (
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
281
Daar komt nog een complicerende factor bij. Een homoseksueel kan de geaardheid naar buiten toe camoufleren, in tegenstelling tot bij voorbeeld een neger. De homo moet daarom telkens opnieuw beslissen of men de confrontatie, als homo, met anderen aan wil; het gaat steeds om een keuze. Hierdoor bestaat het gevaar dat men voor zichzelf een dubbelrol accepteert. De Roomse Kerk, de EO e.d., spelen hier geraffineerd op in. Nee, zeggen de conservatieve geestelijken, wij willen niet de homoseksueel discrimineren, wij wijzen slechts zijn homoseksueel gedrag af. Alsof de homoseksuele identiteit los te zien zou zijn van de homoseksuele liefdesbeleving. Een en ander maakt echter wel duidelijk dat het bevorderen van het zelfbewustzijn van de jonge homo wezenlijk is voor het verdere emancipatieproces.
De noodzaak van verdere emancipatie Bij buitenstaanders bestaat momenteel de neiging de bestaande discriminatie van homoseksuelen te bagatelliseren. Er zou immers al zo veel bereikt zijn. 't Is waar, wat betreft de homo-emancipatie is men in ons land verder dan in de meeste andere landen. Meer homoseksuele mannen en vrouwen durven openlijk te gaan samenwonen. Meer mensen komen tegenover familie, vrienden en collega's voor hun voorkeur uit. Zoals gesteld, zijn er ook een aantal successen geboekt. Maar er blijft nog veel te doen. Het gezin is nog steeds hoeksteen van de samenleving. Alleenstaanden en ongehuwd-samenwonenden, groepen waartoe de homoseksuelen behoren, worden nog steeds behandeld als derderangs burgers. Dit blijkt uit het erfrecht, de successierechten, de secundaire arbeidsvoorwaarden enz. Voor vervolgde homo's in het buitenland toont men nog veel te weinig belangstelling, laat staan solidariteit. Ons eigen land kent nog steeds geen antidiscriminatiewetgeving, die ook homo's beschermt. Het grootste deel van de homo's leidt, ook anno 1980, nog een leven van camouflage en zelfontkenning. Ondanks de gunstige ontwikkelingen vormen de geëmancipeerde homo's nog steeds de minderheid binnen een minderheid. De jonge, ontwikkelde homo uit de Randstad heeft meer emancipatiekansen dan de oudere, de werkende jongeren en de mensen op het platteland. De jonge bouwvakker op de steiger fluit meestal nog braaf mee met zijn collega's naar een passerend meisje, terwijl hij het niet in zijn hoofd zal halen te laten merken dat hij de jonge postbode die voorbij kwam eigenlijk leuker vond. Ook dit zijn achterstandsituaties. Jammer dat de vakbonden hiervoor nog zo weinig oog hebben. Voor verdere emancipatie zijn wetswijzigingen nodig, en is in het algemeen een ander overheidsbeleid vereist.
Antl-dlscrlmlnatlewetgevlng Het is opvallend dat in Nederland nog geen antidiscriminatiewetgeving bestaat, die ook betrekking heeft op homoseksuelen. Homoseksuele mannen en vrouwen die· op hun werk of in publieke gelegenheden, bij voorbeeld bar-dancings, gediscrimineerd worden, kunnen zich niet op de wet beroepen. Enige tijd geleden werden in Almelo twee jongens, die met elkaar wilden dansen, een bar uitgezet. Toen ze niet snel genoeg weg gingen, werden ze er zeer hardhandig uitgesmeten. De officier van Justitie vond het discriminerend wegjagen van de jongens niet in strijd met de wet. Alléén tegen het in elkaar slaan kon bezwaar aangetekend worden. Het is mede daarom te hopen dat de komende wet tegen de sekse-discriminatie ook betrekking krijgt op de seksuele geaardheid. De Tweede Kamer heeft gelukkig al de motie Haas-Berger aangenomen, die hiervoor pleit. Natuurlijk wordt alle discriminatie daarmee niet voorkomen, maar de gediscrimineerde krijgt tenminste een juridische basis waarop hij/zij zich
mens en kan beroepen. Er is altijd nog zoiets als het rechtsgevoel. Het is bovendien omgeving erg gevaarlijk om met antidiscriminatiebepalingen te komen, die bepaalde
groepen wél en andere groepen niet omvatten. Er gaat de suggestie vanuit dat sommige vormen van discriminatie minder erg zouden zijn. In tijden van teruglopende tolerantie is de kans groot dat allerlei duistere gevoelens zich juist tegen de resterende onbeschermde minderheden gaan richten.
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
282
Individualisering en keuze van relatievormen Bij wetgeving en beleid gaat men in Nederland uit van het gezin. Volgens de gezinsfilosofie, die in sommige kringen tot een gezinscultus is geworden, vormt het gezin de hoeksteen van de samenleving. Alleenstaanden en ongehuwd samenwonenden zijn hiervan, zoals gezegd, de dupe. Een veel rechtvaardiger toestand kan ontstaan indien wij, in plaats van van het gezin, voortaan uitgaan van het individu. Dit zal ondermeer ingrijpende gevolgen hebben voor de sociale wetgeving. Deze individualisering voorkomt dat alleenstaanden als een soort maatschappelijk restverschijnsel gezien worden, en bevordert de zelfstandigheid van de partners binnen iedere relatievorm. Daarom is het principe van de individualisering tevens van belang voor de emancipatie van de vrouw. Natuurlijk moet individualisering niet dogmatisch worden toegepast. Een linkse partij zal rekening willen blijven houden met het verschil in draagkracht. We leven in een samenleving waarin nog velen erg kwetsbaar en afhankelijk zijn . Er zijn dus overgangsmaatregelen nodig. Daarnaast zullen veel mensen op een of andere wijze hun relaties willen regelen. Behalve het individualiseren dient de overheid de mensen mogelijkheden te geven om uit een aantal relatievormen te kiezen. Die ene collectieve visie op het gezin dient vervangen te worden door een soort functioneel bouwpakket van relatiemogelijkheden. Aan de hand hiervan kunnen de partners de contracten opstellen die zij prefereren. De overheid verbindt daaraan, al naar gelang de aard van het gekozen contract, bepaalde consequenties. Gelet op eerdergenoemde individualisering, zullen de consequenties van beperkte betekenis zijn. Het huwelijk, ontdaan van bepalingen die strijdig zijn met de gelijkheid van man en vrouw, wordt · één van de contractmogelijkheden. Contracten zijn uiteraard opzegbaar en tussentijds moet men van contractvorm kunnen veranderen. Deze veranderingen zullen ingrijpende gevolgen hebben voor het erfrecht, de successierechten en de secundaire arbeidsvoorwaarden. De huidige regeringsvoorstellen op het terrein van de successierechten zijn ten enenmale onvoldoende. Men wil samenwonenden gelijkstellen aan broers en zusters. Dat ligt keurig in de lijn van het CDA-program. Maar het is toch te gek, dat twee mensen die al twimig jaar samenwonen gelijkgesteld worden aan een broer en een zuster die misschien al twintig jaar geen woord meer met elkaar gewisseld hebben.
Een ander beleid Niet alleen wetswijzigingen zijn noodzakelijk, maar het beleid met betrekking tot homoseksualiteit behoeft in zijn algemeenheid ingrijpende veranderingen. Zo is het duidelijk dat de Nederlandse regering meer dan voorheen blijk zal moeten geven van haar solidariteit met homoseksuele mannen en vrouwen die elders in de wereld vervolgd worden. Bovendien zal vervolging op grond van homoseksualiteit vaker een reden moeten zijn om iemand als vluchteling te erkennen. In weinig landen is men hier al aan toe. Als Nederland op enig terrein gidsland kan zijn, is het hier wel. Het recht van ieder mens om volgens zijn of haar seksuele voorkeur te leven, dient beschouwd te worden als een onvervreemdbaar grondrecht, en als zodanig in internationale verdragen te worden vastgelegd. Gelukkig zijn
so
mens en deze geluiden het laatste jaar enigszins in de Tweede Kamer doorgedron-omgeving gen. Het regeringsbeleid is in deze echter nog veel te passief. Inmiddels
heeft Van der Stoel dit jaar op de conferentie over de mensenrechten te Genêve wel gewezen op het feit, dat de houding van de VS jegens homo's die het land binnen willen, in strijd is met die mensenrechten.
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
283
Het gaat niet alleen om wetten en beleid, maar ook om mentaliteitsverandering. Indien de mentaliteit met betrekking tot de seksualiteit en het rolpatroon van man en vrouw in het algemeen én met betrekking tot de homoseksualiteit in het bijzonder, zich niet zou wijzigen, dan zullen wetten alleen niet veel kunnen veranderen. Wetten, beleid en de mentaliteitsverandering vormen een samenhangend geheel. Zo vraagt de nodige uitbreiding van de voorlichting meer financiële steun aan de emancipatiebeweging. Het onderwij zal meer dan thans gericht moeten worden op roldoorbreking en op het al te vanzelfsprekend manvrouw-patroon. Het benoemingsbeleid is van groot belang. Bij de overheid dient een homovriendelijk klimaat te komen, in 't bijzonder bij de politie. Dit kan door voorlichting en door het weren van homo-vijandige figuren . Het benoemingsbeleid van de overheid en van politieke partijen heeft bovendien nog een voorbeeldfunctie. Het benoemen en doen verkiezen van meer homoseksuelen geeft de homoseksuelen identificatiemogelijkheden en bevordert de acceptatie. In kringen van politici wordt de homoseksualiteit nog te veel weggemoffeld. Vijf procent van de Nederlanders is homoseksueel. Kennen we één op de twintig geëmancipeerde homoseksuele ministers, kamerleden, burgemeesters, ambassadeurs? Nee? Dan betekent dit, dat er nog flink gediscrimineerd wordt!
ZelfbewustziJn, voorwaarde voor emancipatie Voor de verdere emancipatie blijft versterking van het zelfrespect voor de· homoseksuelen en een groeiende bewustwording van essentiële betekenis. Primair is dit een zaak van de homoseksuelen zelf, zowel voor wat ieders persoonlijk leven aangaat als wat de emancipatiebeweging in zijn geheel betreft. Belangrijk is dan ook het 'coming out'. Dit is de Amerikaanse aanduiding voor het verschijnsel dat steeds meer homoseksuele mannen en vrouwen onder alle omstandigheden terwille van zichzelf en als onderdeel van de emancipatiestrijd voor hun seksuele voorkeur uitkomen. Dit legt vooral een extra verantwoordelijkheid op diegenen die in het oogspringende functies vervullen, zoals kunstenaars, sportmensen en politici. Zij kunnen door niet te camoufleren, maar zichzelf te zijn anderen een identificatiemogelijkheid geven en hen stimuleren voor zichzelf op te komen. Natuurlijk moet dit 'coming out' zich niet beperken tot bekende persoonlijkheden. Elke homo en lesbiënne zou zo moeten reageren. Van de organisatie waarvan men lid is, dient men in de emancipatiestrijd solidariteit te verlangen. Interessant zijn daarbij de kerken en de vakbonden, en de politieke partijen.
De kerken De kerken zijn een probleem apart. Eeuwen lang hebben ze elk seksueel genieten gefrustreerd, zeker als het los stond van de voortplanting. Daarnaast hebben ze in het bijzonder de vooroordelen gevoed die jegens de homoseksualiteit bestaan. Dit is niet iets uit het verre verleden. In 1951 stelde het vormingscentrum van de KVP voor, om alle homoseksualiteit strafbaar te stellen. Nu nog horen we uit orthodox-protestante en katholieke kringen dit soort geluiden. Denk maar aan de EO, de SGP, het GPV, Simonis, Gijsen, en aan de psalmzingende Anita Bryant. Het is alleszins begrijpelijk dat veel homofielen aan de kerken geen enkele boodschap meer
mens en hebben. Toch zijn er sinds de jaren zestig ook in de kerken enige ontwikke-omgeving lingen ten goede. Er zijn individuele predikanten zoals Klamer en Brus
saard en priesters zoals Van Kilsdonk en Gottschalk, die zich al geruime tijd inzetten voor de homoseksuelen. De Gereformeerde Synode uitte zich vorig jaar op bijzonder positieve wijze over deze materie en nam zich voor gesprekken op gang te brengen tussen hetero- en homoseksuelen. De invloeden vanuit Rome zijn, ook in dit opzicht, in katholiek Nederland ronduit negatief. Onder Johannes Paulus 11 is de katholieke kerk weer opgewekt op weg naar de Middeleeuwen. De geur van de brandstapels is nog niet weggetrokken, maar hij loopt alweer met takkenbossen te zeulen.
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
284
De vakbeweging De prestatie van de vakbonden voor de vrouwenemancipatie zijn bepaald nog niet imponerend. Voor de homoseksuelen heeft men nog nooit wat gedaan. Bij sociale voorzieningen en secundaire arbeidsvoorwaarden toonde men nooit belangstelling voor de belangen van alleenstaanden en ongehuwd samenwonenden. De discriminatie van homoseksuele werknemers valt nog volstrekt buiten de interessesfeer van de vakbonden. Het is daarom zaak dat homoseksuelen binnen de vakbonden hun stem gaan verheffen. Een goede uitzondering bleek trouwens enige jaren geleden de ABOP, die een protest-telegram naar de onderwijzersorganisatie in de VS stuurde, toen Anita Bryant daar trachtte de homo's het werken in het onderwijs onmogelijk te maken.
De politieke partijen Zoals gezegd gaan de homogroepen binnen de politieke partijen er van uit dat de emancipatie van elke minderheidsgroep in belangrijke mate een politiek gebeuren is. Daarnaast vindt men dat de tijd voorbij behoort te zijn dat homoseksuelen afwachten 6f en wanneer anderen zo goed willen zijn iets voor hen te doen. De groep kan er voor zorgen dat discriminatie gesignaleerd wordt en via programma's en het beleid van de fractie kunnen maatregelen bepleit worden die de emancipatie bevorderen. Er kunnen ook initiatieven ontplooid worden via de Raad van Europa, het Europees Parlement, de Socialistische Internationale en via zusterorganisaties in andere landen om gediscrimineerde homoseksuelen te hulp te komen. Zoals met alle zaken die de zedelijkheid aangaan, konden en kunnen de linkse partijen en de VVD op veel punten elkaar wel vinden in het parlement. Zoals eerder bleek was het met de confessionele partijen anders gesteld. Tijdens de zgn. Miami Nightmare in 1977 was het CDA in het Concertgebouw niet aanwezig. Pas de laatste tijd deden zich aarzelend enige verschuivingen voor. Zo werd de protest-brief van de Tweede Kamer aan het Griekse parlement over de antihomowet bij voorbeeld ook door het CDA ondertekend, evenals trouwens de protesten naar de Amerikaanse ambassade dit jaar. Maar het is nog een voorzichtig gebeuren, en het is nog de vraag wat de verharde houding van het Vaticaan voor gevolgen zal hebben op dit gebied.
Ten slotte Mensenrechten zijn ondeelbaar. De emancipatie van een bepaalde groep kun je ook niet isoleren. De seksuoloog Van Emden Boas zei enige jaren geleden in een interview, dat de emancipatie van de homofiele man de bevrijding van de heteroseksuele man inhield. De homo-emancipatie betekent een emotionele bevrijding van de mens, een bevrijding van wat de mens voelen moet en niet voelen mag. De emancipatie van .de vrouw betekent voor de vrouwen uiteindelijk ook voor de man dat de rollendwang
SI
mens en omgeving
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
285
wegvalt. Dit is daarom van essentieel belang voor de homostrijd , die n-iet los te zien is van het feminisme. Steeds gaat het om de mens, die zijn vrijheid en verantwoordelijkheid op een eigen manier kan beleven.
Goos Huijsen is leraar geschiedenis in Amsterdam en voorzitter Homogroep PvdA.
Bronnen 1. 'Homoseksualiteit en geschiedenis', uit Gronings Historisch Tijdschrift, januari 1980: Gerechtelijke vervolging van sodomie gedurende de achttiende eeuw in de Republiek, in het bijzonder in Friesland, A. H. Huussen jr. 2. Artikel 248bis, Wetboek van strafrecht, de geschiedenis van een strafbaarstelling, Maarten Salden. 3. Lustvijandig, wetenschappelijk, voorzichtig en vOlhardend; de Nederlandse homobeweging in het begin van de twintigste eeuw, Maurice van Lieshout. 4. Homoseksualiteit bij de man, A. van Danzig. 5. Twee mensen en het recht, m.m.v. Ir. M. Beuckens-Vries, Ir. C. J . CromwinckelWeede, Dr. Mr. C. J . Straver, Prof. Mr. E. Cohen Henriquez, Mr. J. A. Nota, Prof. P. L. Dijk, Prof. Mr. J. M. Polak. 6. Samenleven in Meervoud, m.m.v. Hedy d'Ancona, Ineke Haas-Berger, Coos Huijsen, Gerard Pieters, Kees Straver.
documenten Eqbal Ahmad
socialisme en democratie, nummer 6,
lunl1980
286
De Iranese crisis; Amerika na Vietnam
Aan de gebeurtenissen in Iran en Afghanistan, die zulke verstrekkende gevolgen hebben voor de internationale verhoudingen, is tot nu toe in SenD weinig aandacht besteed. Eén van de belangrijkste redenen daarvan is de omstandigheid dat de gebeurtenissen zich soms in snel tempo ontwikkelen, waardoor beschouwingen en analyses dreigen als mosterd na de maaltijd te komen. Zelfs tamelijk afstandelijke verhandelingen kunnen, gelet op de tijdsspanne tussen schrijven en drukken, op het moment van publikatie rijkelijk belegen zijn. Het hierna volgende document is de bekorte weergave van een gedeelte van een op 20 januari 1980 in Washington, gehouden lezing. Niettemin acht de redactie publikatie ervan alleszins gerechtvaardigd. De auteur is Dr. Eqbal Ahmad, een Pakistaanse politicoloog die al geruime tijd verblijft in de Verenigde Staten en die betrokken is bij de activiteiten van het progressieve Institute for Policy Studies in Washington D. C. Uit het stuk doet hij zich kennen als een warm met de ontwikkelingen meelevende schrijver, zonder dat daardoor zijn vermogen tot nuchter oordelen wordt aangetast. Een in veel opzichten verhelderend stuk. Voor de volledige (Engelse) tekst van Ahmads lezing, waarin bij voorbeeld de Sowjet-invasie in Afghanistan veel uitvoeriger aan de orde komt, kunnen belangstellenden zich wenden tot het Nederlandse filiaal van het IPS, het Transnational Institute, Paulus Potterstraat 20, Amsterdam.
Sinds de val van de Sjah ontbeert Iran een doeltreffende regering, terwijl het staatsapparaat uiteengevallen is. Er is één centrum dat zich gelegitimeerd weet en gezag heeft in de persoon van Ajatollah Khomeinyen ongeveer acht of negen centra van ambitie die om Khomeiny heencirkelen. De sfeer in Iran wordt bepaald door nationale minderheden, armen, middengroepen, boeren, arbeiders, studenten, Koerden, Azerbeidzjanen, Turkmenen, Baloetsjen, d.w.z. allen van wie de rechten de afgelopen zestig jaar werden onderdrukt, die de kans hebben gegrepen zich te doen horen en eisen te stellen. Het gaat dus om een revolutionaire situatie die gemarkeerd wordt door een ongehoorde mobilisatie van de Iraanse massa's die lang onderdrukte verlangens tot uitdrukking brengen in een politiek milieu waarin een öijna non-existente regering moet opboksen tegen één centrum van gezag en een hele reeks centra van emancipatorische ambitie. Hoe nu zien veel van deze Iraniërs de Verenigde Staten, precieser de regering die de Sjah in Amerika toeliet? Zij onderscheiden op hun beurt ook minstens drie Amerikaanse regeringen. De eerste is de gekozen, constitutionele regering die, tot op de dag van zijn val, de tiran steunde. De Iraniërs houden de VS verantwoordelijk voor de 35 000 tot 40000 mensen die nog in 1978 gedood werden; ongewapende, geweldloze manifestanten die in koelen bloede werden neergeschoten terwijl president Carter de Sjah in woord en daad steunde. Na de val van de Sjah, op 12 februari 1979, was de regering-Carter van oordeel dat de publieke opinie in Iran te zeer op een kookpunt zou raken als men de Sjah
)
doe
SOl C
documenten
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
287
zou toelaten. Tot 22 oktober 1979, negen maanden lang, bleef de regering hierbij. In die periode stond de regering-Carter onder druk van de twee andere Amerikaanse regeringen, van wat genoemd zou kunnen worden de schaduwregering en de onzichtbare regering van de VS. Ergens in juli werd de druk daarvan zo sterk dat Buitenlandse zaken aan Bruee Laingen, zaakgelastigde in Iran, vroeg wat er gebeuren zou als de VS de Sjah op medische gronden toelieten? Laingen antwoordde dat zo'n besluit de iraanse bevolking op het kookpunt zou brengen en onvoorzienbare gevolgen zou hebben. In augustus zou Buitenlandse Zaken, zo wordt beweerd, de CIA opdracht hebben gegeven te onderzoeken wat er gebeuren zou als de Sjah kwam. De CIA bevestigde de mening van Bruce Laingen. Maar er is een tweede, een schaduwregering, een gezelschap dat terug wil naar de Koude Oorlog en dat Amerika wil bevrijden van wat zij het Vietnam-syndroom noemen (een openbare meting die tegen militaire interventies overzee is), dat de wapenwedloop wil versnellen en het militarisme op wereldschaal wil bevorderen. Het is bekend dat dit gezelschap, een machtige Iran-lobby, bestaand uit mensen van de grote banken, de wapenindustrie, de olietrusts en bouwkarteis, met beroemdheden als Kissinger, Connal/y, Roeketel/er, ergens in augustus de steun kreeg van J. J. MeC/oy, de deken van Amerika's buitenlands-politieke establishment. Ik denk dat een derde regering de 'onzichtbare' regering, bestaande uit functionarissen van de CIA, de militaire inlichtingendienst en van nationale veiligheidsadviseurs, deze 'schaduwregering', te hulp kwam. Het resultaat in ieder geval was dat op 22 oktober 1979 de Sjah in de VS werd toegelaten. Dertien dagen lang deden de Iraniërs alles wat zij volgens iedereen moesten doen door vreedzaam en legaal te protesteren tegen de toelating van de Sjah en te eisen dat de Sjah teruggestuurd zou worden naar Iran of in elk geval uit de VS zou worden uitgewezen. Op 31 oktober hielden ze een demonstratie waaraan door 3,5 miljoen mensen werd deelgenomen. In Amerika zelf bezetten Iraanse studenten drie dagen lang het Vrijheidsbeeld, terwijl anderen overal in de VS demonstreerden. Maar niemand antwoordde op deze vreedzame protesten, zomin als op de diplomatieke verwoording van deze protesten. En toen werden de Amerikaanse diplomaten in Teheran gegijzeld en reageerde Amerika met gekwetste rechtschapenheid. Hier dient men te bedenken dat in onze wereld, waarin mensen zich steeds makkelijker organiseren, deze bereid zijn tot het uiterste te gaan, indien al het andere zonder resultaat blijft. We hebben tot nu toe evenmin het mechanisme, als de wil en het vermogen ontwikkeld om te reageren op vreedzame, legitieme en rechtvaardige verlangens van mensen die op de juiste manier, politiek en geweldloos onder woorden worden gebracht. Zo lang dat het geval is hebben we, meen ik, niet het recht eenzijdig een beroep te doen op iets als het internationale recht.
Historische ervaringen van Iraniërs De belangrijkste reden, waarom de Iraniërs reageerden als ze deden, angst hadden voor een zieke monarch in New Vork, is waarschijnlijk hun historische ervaring. De strijd tegen de Sjah in 19781'79 was de achtste of negende veldslag in honderd jaar tussen de Iraanse nationale beweging en een door buitenlandse regeringen en maatschappijen gesteunde monarchie. De eerste nationale coalitie ontstond in 1872 in de vorm van de beweging tegen de Reuter-concessie. De heerser van Iran gaf Baron Julius du Reuter een vijftig jaar durend monopolie op de gehele mijnbouw en het communicatiestelsel. Er ontstond een bondge!1ootschap van religieuzen, middenklasse-intellectuelen en handelaars dat erin slaagde de concessies te doen
documenten
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
288
intrekken. Zij wonnen de slag, niet de oorlog. Dus kwam de beweging terug in 1895, protesterend tegen de tabaksconcessies die majoor Ta/bot gegund waren. De opstand was weer een succes, want de concessies gingen niet door. Maar deze overwinning werd niettemin gevolgd door de expansie van Britse belangen en van de Britse bemoeienis met Iran. In 1905 doken de nationalisten opnieuw op, vier jaar na de D'Arcy-concessies die Irans oliebronnen voor het Westen openlegden. Dit keer zei men dat zowel de macht van de buitenlandse maatschappijen als van de monarch gebroken moest worden. Hieruit ontstond de beweging voor een grondwet, die in 1906 de eerste moderne grondwet afdwong. Er werd een constitutionele regering gevormd die tot 1911 regeerde, toen een interventie van het tsaristische Rusland en van de Britten daaraan een einde maakte. In 1919 verschenen de nationalistische krachten opnieuw toen Lord Curzon probeerde een Anglo-Perzische overeenkomt op te leggen, die van Iran in feite een Britse kolonie gemaakt zou hebben. Zij bestreden het verdrag en wonnen. Opnieuw was de slag gewonnen, maar de oorlog verloren. In 1921 voerden de Britten een staatsgreep door, die geleid werd door Reza Khan een voormalige sergeant. Hij riep zich in 1923 tot vorst uit en vestigde de Pah/evidynastie. Hij was de vader van de huidige ex-Sjah. Onder Reza Khan werd een begin gemaakt met de centralisatie van de macht. Er ontstond een gecentraliseerde bureaucratie, een omvangrijke politiemacht en een staand leger. De westerse pers noemde hem een modernisator. Zo hulde zich in Iran het Oriëntaals despotisme in de mantel van de verwestersing, en moderniseerde het land onder het teken van buitenlandse overheersing. De nationalisten traden opnieuw op, nu tegen Reza Khan, in 19401'41 . Dit keer werkten de Britten samen met de nationalisten omdat Reza Khan ervan verdacht werd met Hit/er te flirten. Reza Khan werd verbannen naar ZuidAfrika. Maar in plaats van de nationalisten de macht te geven, behielden de Britten het regentschap, terwijl de zoon onder koloniaal toezicht opgroeide. Zo kregen we de huidige Sjah. De nationalistische beweging deed zich in 1951 opnieuw gevoelen en dwong, na enige strijd, verkiezingen af op grond van de Grondwet van 1906. Deze verkiezingen leidden tot de regering van Mossadegh, tot een beperking van de macht van de Sjah en tot de nationalisatie van de Iraanse oliereserves. In 1953 leidde de CIA een staatsgreep tegen Mossadegh en A/an Dulles, destijds directeur van de CIA, vloog persoonlijk naar Iran. Hij bracht, uit Rome, de Sjah mee. Tussen 1953 en 1978 zijn, meent men, ongeveer 125 000 Iraniërs gedood door marteling of executie. En tijdens de opstand van 1978 werden 30 000 tot 40 000 mensen gedood. Een volk dat zes veldslagen in een eeuw won, om steeds weer te ontdekken dat het de oorlog verloren had, was niet bereid te geloven dat de Sjah in 1979 van Mexico naar New Vork werd gevlogen om door artsen behandeld te worden. Amerika is het land dat de Sjah in 1953 weer aan de macht bracht, dat zijn gevreesde geheime politie uitrustte en oefende, dat zijn leger opbouwde en hem koos tot gendarme van de Perzische Golf, dat hem 19 miljard aan wapens verkocht en zijn onderdrukking tot het laatst steunde. Deze Sjah heeft machtige vrienden in Amerika en heeft niet afgezien van zijn troon; zeker voor de Iraniërs is hij in Amerika 'met vakantie'.
Wie wilde dat de Sjah werd toegelaten? Wie zo'n 35 jaar lang een corrupt stelsel steunt, raakt zelf ook gecorrumpeerd; er ontstaat een broederschap van corruptie. Er bestaan vele banden tussen de ex-Sjah en de elite in de Verenigde Staten. Dat velen zich ervoor inzetten dat de Sjah in Amerika werd toegelaten, is dan ook niet verwonderlijk. Voorts dient bedacht te worden dat de Sjah niet als een armlastige
doe
SOl (
documenten Iran heeft verlaten. De laagste schatting van het door hem gestolen geld is 2,5 miljard dollar, de hoogste 25 miljard. Ook als men van het laagste bedrag uitgaat is de Sjah ongeveer op hetzelfde financiële peil als de Rocketellers. Wie veel geld heeft, beschikt over veel macht. Reza Sjah is dus niet slechts een zieke man, maar beschikt daarbij over veel geld en over allerlei informatie over de leiders van de multinationals en van het politieke establishment in Amerika en Europa. De derde reden, naast geld en kennis, is misschien de belangrijkste. En die vinden we bij het militarisme, dat huwelijk op wereldschaal tussen macht en geld.
De doctrine van de beperkte oorlog Het grootste probleem waarmee de Amerikaanse buitenlandse politiek tegen het einde van de jaren zestig worstelde, was dat de publieke opinie de doctrine van de beperkte oorlogen, d.W.Z. de doctrine van Amerikaanse interventie, niet steunde. Zonder interventie is globaal militarisme niet mogelijk. Zonder globaal militarisme is een militair-industrieel complex niet mogelijk. De doctrine van de beperkte oorlogen lag ten grondslag aan de Amerikaanse interventies na de Tweede Wereldoorlog. Tussen 1948 en 1970, het jaar van de interventie in Cambodja, was er eens per veertien maanden sprake van Amerikaanse interventie in een Derde Wereldland, als de regering van dat land de Amerikanen niet beviel. AI deze interventies waren gebaseerd op de doctrine van de beperkte oorlogen; beperkt in hun gevolgen voor de interveniërende mogendheid, niet voor de landen die werden binnengevallen. De Amerikaanse bemoeienis met de regering van Mossadegh in Iran was beperkt. Ze kostte geen Amerikaanse levens en leverde Amerikaanse maatschappijen veertig procent van de Iraanse olie, terwijl ze daarvoor geen aandeel daarin hadden. Maar de kosten voor het Iraanse volk
3 waren buitengewoon hoog. De doctrine van de beperkte oorlogen viel in Vietnam in stukken. Henry Kissinger schreef in 1958 dat 'iedere oorlog ' waarin we op het westelijk halfrond betrokken waren, een beperkte oorlog
, !r socialisme en
democratie, nummer 6,
Juni 1980
289
was' en hij noemde die oorlogen 'produktief'. Na Vietnam, dat de Amerikanen meer dan 250 000 doden en gewonden kostte, naar schatting 200 miljard dollar, een economische recessie en een verdeelde natie, zal zo'n uitspraak niet licht herhaald worden. Kissinger, de exponent van de beperkte oorlogen (niet gericht op verovering of verdediging maar op behoud) begreep de betekenis van Vietnam. Kort voordat hij Nixons adviseur voor nationale veiligheid werd, in 1968, schreef hij: 'Wat de uitkomst van de oorlog in Vietnam moge zijn, het is duidelijk dat de Amerikaanse bereidheid in dergelijke oorlogen betrokken te raken, sterk is afgenomen. De bruikbaarheid ervan als precedent is daardoor aanzienlijk ondermijnd'.
De Nlxon-doctrine Hoewel 'beperkte oorlogen' niet langer zinvol leken, besloten de Amerikaanse machthebbers ook in de toekomst de oude paden te bewandelen, zij het dat zij nieuwe schoenen aantrokken. Zij besloten de interventie-politiek voort te zetten, maar iemand anders de last ervan te laten dragen. Eerst noemden ze het 'vietnamisatie', later de 'Nixon-doctrine'. De meeste ruwe mariifestaties van deze 'nieuw-oude' benadering waren de destablisatie, in samenwerking met Brazilië, van de regering van Allende, het niet nakomen van de afspraken over de wederopbouw van Vietnam, en de aanmoediging van de Zuidafrikaanse invasie van Angola. President Carter was in wezen een gevangene van de keuzen van Kissinger en Nixon. En hij moet de bittere oogst, die hij erfde, van het land halen. Het globale plan van Kissinger had drie fundamentele trekken. In de eerste plaats (1) ontspanning, als een politiek van antagonistische samenwerking
documenten tussen de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie; in de tweede plaats (2) een bondgenootschap tussen de Verenigde Staten en China als troefkaart in het Amerikaans-Russische machtsspel en in de derde plaats (3) de Nixon-doctrine, een 'onopvallende, weinig kostende' strategie, die tot doel had binnenlands verzet tegen Amerikaanse interventie in de Derde Wereld te overwinnen onder gelijktijdige exploitatie van de groeiende rijkdom van landen die rijk waren aan hulpbronnen, zoals Iran en Indonesië.
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
290
De doctrine hield in dat (1) regionale samenballingen plaatsvonden van pro-Amerikaanse macht in strategisch belangrijke gebieden; (2) de Amerikaanse strijdkrachten gereorganiseerd werden tot (zoals Admiraal Zumwalt het zei) 'hoog-technologische, kapitaal-intensieve diensten die in staat ?ijn 0 de legers van bedreigde bondgEmoten te steunen' en (3) dat de drempel voor het gebruik van kernwapens verlaagd zou worden. Dit 'schema' vertoonde een indrukwekkende samenhang. Het was een logisch, geopolitiek schema gebaseerd op klassieke opvattingen over machtsevenwicht. Maar deze politiek leed aan hetzelfde tekort dat bijdroeg aan de Amerikaanse mislukkingen in Zuidoost-Azië: zij onderschatte de macht van nieuwe sociale krachten, streefde stabiliteit na in gebieden waar zich veranderingen voltrokken en zocht naar afhankelijke naties in een tijd-perk van nationale bevrijding. Haar toekomst was verbonden met de ster,vende status quo van onrecht; haar logica leidde op dialectische wijze tot -symbiose met tirannie. Fascistisch Portugal, militaristisch Griekenland, autocratisch Iran en Ethiopië en expansionistisch Israël - in de tweede helft van de twintigste eeuw waren dit omvallende dominostenen. Tegen het midden van 1974 was Nixons vredesstructuur het ineenstorten nabij juist in de regio waar hij het sterkst was geconcentreerd. De ArabischIsraëlische oorlog van oktober 1973 toonde aan dat op Israël maar in beperkte mate gebouwd kon worden. In plaats van te kunnen fungeren als een Middenoosters Sparta ten dienste van het Noordatlantische Rome, moest het van de nederlaag gered worden met behulp van de grootste wapenluchtbrug uit de Amerikaanse geschiedenis. Belangrijker was echter dat de Yom Kippoer Oorlog en de Arabische olieboycot een erg zwakke steen in Kissingers constructie blootlegden: de link met Amerika's Arabische bondgenoten bleek uiterst breekbaar. Zelfs Saoedie-Arabië, Washingtons grootste vriend, was slechts op gebrekkige wijze in de regional Grouping geïntegreerd. Vanwege hun probleem met Israël waren de landen om wie het in deze opzet ging, in feite verhinderd eraan deel te nemen. Kissingers reactie op deze ontdekking was typisch die van een manager: een stapvoor-stap-benadering die, in plaats van het Arabisch-Israëlisch conflict op omvattende wijze op te lossen, Egypte uit haar Arabische milieu poogde los te peuteren.
Het Ineenstorten van de Nlxon-doctrlne De op de Yom Kippoer Oorlog volgende ontwikkelingen sloegen daarna het hart uit Kissingers 'vredesstructuur'. De pro-Amerikaanse regimes in Portugal, Ethiopië en Griekenland vielen in 1974. In Angola, Mozambique en Guinee-Bissao kwamen nationale bevrijdingsbewegingen aan de macht en Turkije, dat met Griekenland over Cyprus ruziede, raakte van Washington vervreemd. De Sjah bleef praktisch alleen over, zich wellicht onsterfelijk wanend. In elk geval kocht hij meer wapens dan hij kon dragen, en nam hij meer lasten op z'n schouders dan Iran kon verdragen. Toen president Car-ter aan de regering kwam, vond hij in de boedel die hij erfde deze buitenlandse politiek, die duidelijk in diskrediet was geraakt. Maar of het nu ligt aan de kracht van gevestigde belangen in Amerika of dat de politieke geesten in dat land zich zo moeilijk kunnen losmaken van het verleden, is on-
de
[)
1-
ij
)-
documenten
socialisme en democratie, nummer 6,
)un11980
291
duidelijk, feit is wel dat de nieuwe regering zich van dit overgeërfde wrak niet heeft kunnen of willen distanciëren. In eerste instantie leek het erop alsof Carter beter wist dan hij in werkelijkheid deed. Zo beloofde hij eerst te zullen werken aan een alomvattende oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten, om vervolgens het door Kissinger ingeslagen pad verder op te gaan. Zo kondigde hij eerst zijn verbondenheid met de rechten van de mens aan, om vervolgens oudejaarsavond te gaan doorbrengen in het gezelschap van een notoir tiran, de Sjah van Perzië, die door Amnesty International reeds was bestempeld tot 's werelds ergste schender van mensenrechten. En daar in de schitter van Teherans Niavaran Paleis bracht Jimmy Carter een toast uit op de Sjah met woorden die heugenswaard zullen worden voor zijn gebrek aan vooruitziendheid: 'Iran, is onder het grote leiderschap van de Sjah een eiland van stabiliteit in een van 's werelds roerigste regio's. Dit is een blijk van grote hulde aan U, Uwe Majesteit, en aan Uw leiderschap, en aan het respect, de bewondering en de liefde die Uw volk U toedragen'. Eén jaar later moest de Sjah Iran ontvluchten en was de ineenstorting van de Amerikaanse politiek in de regio compleet. De VS hadden daarop de keus uit twee opties: het formuleren van een beleid dat beantwoordde aan de realiteiten van onze wereld, of opnieuw te proberen oude wijn in nieuwe zakken te gieten. De huidige crisis is het produkt van de tweede keus.
Het kwijtraken van het Vietnam-syndroom: de Rapld Deployment Force Zoals gezegd bezat de Nixon-doctrine een militaire dimensie: een hoogtechnologische, kapitaalintensieve strijdmacht diende 'de eigen legers van bedreigde bondgenoten te ondersteunen'. Zeer mobiel en gemechaniseerd, gestuurd door computers en bemand door vrijwilligers, werd de New Action Army opgezet voor snelle mobilisatie, snelle aanval en snelle aftocht. Het moest een van de instrumenten worden die het 'globale systeem van orde' zouden verzekeren, en wel op zo'n manier dat anderen de echte kosten ervan zouden dragen, zodat ook het Amerikaanse volk de onderneming zou kunnen ondersteunen. Met enkele onbelangrijke wijzigingen in stijl en retoriek nam Carter ook dit onderdeel van de politiek van Kissinger over. Maar al snel ontmoette Carter, net als Kissinger vóór hem, twee problemen met dit nieuwe interventieleger. Ten eerste ondekten zij dat het Amerikaanse volk sterk gekant was tegen het inzetten van Amerikaanse troepen in de Derde Wereld. Die les werd op meest dramatische wijze in Angola in 1975 geleerd. Het Congres keerde zich toen tegen Kissingers poging om Amerika militair te betrekken bij het anti-MPLA front. Dit was het probleem van het zogeheten Vietnam-syndroom. Het Amerikaanse volk kon na het bloedige debäcle in Vietnam wellicht alleen nog tot een interventionistische politiek - zelfs een verwaterde vorm ervan - verleid worden, indien het het gevoel had dat er werkelijk vitale belangen voor haar op het spel zouden staan. Tot Kissingers en Lockheeds spijt hoorde Angola daar niet toe. Een tweede probleem waarmee het militair-industrieel complex met de Nixon-Carter-doctrine geconfronteerd werd, was dat de bondgenoten die verondersteld werden in hun regio de politieman te spelen, aan interne tegenstellingen ten onder gingen, vaak met zo'n verbazende snelheid dat ingrijpen überhaupt onmogelijk was. Daarbij kwam dat in Ethiopië het het leger zelf was dat keizer Haile Selassie omverwierp, zodat er helemaal geen inheems leger was dat door de New Action Army kon worden ondersteund. Op dezelfde wijze donderde ook in Iran de buffer in elkaar, en alleen een volledige Amerikaanse invasie en bezetting van Iran hadden wellicht de Sjah nog enkele maanden of jaren in het pauwenzadel kunnen houden.
-- - - -
documenten Maar dan wel ten kosten van misschien miljoenen Perzische en duizenden Amerikaanse levens. En toch was het het 'verlies' van Ethiopië, Angola en Iran (om een samenstel van redenen is over Nicaragua de retoriek achterwege gebleven), dat een extra impuls gaf aan de druk om terug te keren tot de pre-Vietnam strategie van directe Amerikaanse militaire aanwezigheid overal in de wereld, het versterken en moderniseren van de marine, en het opzetten van een nieuwe interventiemacht - de Rapid Deployment Force.
socialisme en democratie, nummer 6,
lunl1980
292
Het is nuttig om erop te wijzen dat alle drie beleidsonderdelen reeds voor de huidige internationale moeilijkheden in Amerika ter discussie stonden en dat de defensielobby hier reeds veel terrein gewonnen had. Carter heeft de Iraanse gijzelingszaak en de Sowjet-invasie van Afghanistan alleen gebruikt om in een herleefd koude oorlogsklimaat deze maatregelen te legitimeren. Wat is nu het nut van deze maatregelen? Wat is nu bijvoorbeeld het nut van de militaire hulp aan Pakistan? In Zia uI Haq van Pakistan verwerven de Amerikanen slechts een nieuwe Sjah, ditmaal alleen zonder olie. Weinig regimes in de wereld zijn zo impopulair, geïsoleerd en instabiel als dat van Zia. Met de massale wapenleveranties riskeert Carter van Pakistan een tweede Cambodja te maken. En welk Amerikaans doel kan nu de Rapid Deployment Force in de Perzische Golf dienen? De Israëli zijn bezig de Amerikaanse opzet met de Camp David-Akkoorden te ondermijnen door zich in te graven op de West Bank. Zou de RDF tegen Israël kunnen worden gebruikt? Het lijkt hoogst onwaarschijnlijk. Zou de RDF de Amerikaanse gijzelaars in Teheran kunnen bevrijden? De RDF zou in Iran geen leger tegenover zich vinden maar slechts mensenmassa's - het klieven van een zwaard door water, noemde een Pentagon-official het. Afghanistan? Vastgesteld moet worden dat de Sowjet-invasie in dat land plaatsvond precies op een moment dat de VS in de Perzische Golf op hun sterkst waren: twee vliegdekschipeskaders met 150 jager-bommenwerpers, 590 helicopters en zo'n 40000 man gevechtstroepen. Toch heeft deze militaire macht kennelijk niet kunnen dienen om de Russen van hun daad af te schrikken, noch om de Afghanen te hulp te komen.
Concluderend kunnen we stellen dat in de wereld van vandaag er geen militaire oplossingen voor internationale problemen bestaan, en dat zolang we in militaire termen blijven denken, echte oplossingen onbereikbaar zullen blijven, terwijl we onderwijl het slachtoffer blijven van oorlog, geweld en repressie.
sc
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
293
Signalementen
De verantwoordelijkheid voor deze rubriek berust bij Wouter Gortzak. Dit keer werd meegewerkt door H. E. Ruitenberg. Bijdragen van SenDlezers zijn steeds welkom.
Geschiedenis van de vakbeweging Wat is er toch aan de hand met de officiële geschiedschrijving van de democratisch-socialistische beweging, dus met publikaties over de eigen historie, verzorgd door of geschreven in opdracht van de PvdA of van de dikwijls democratisch-socialistisch geïnspireerde vakbeweging? In ieder geval kan worden vastgesteld dat zo'n officiële geschiedschrijving nogal wordt verwaarloosd. Het waarom daarvan is niet erg duidelijk en kan zowel wijzen op gebrek aan belangstelling bij de leiding van zulke organisaties als bij historici. Pogingen om tot zo'n geschiedschrijving te komen blijven vaak in een beginfase steken. (Zo heeft de WBS een 'werkgroep historici' georganiseerd die zonder succes bleef; eventueel belangstellenden die over tijd beschikken zijn alsnog welkom!) Als er al iets tot stand komt dat op zo'n 'officiële geschiedschrijving' moet lijken geeft dat weinig aanleiding tot vreugde. In SenD is al eens de staf gebroken over een diaserie met bijbehorende tekst ten behoeve van nieuwe PvdA-leden. Het was in ieder geval geen materiaal dat de jonge democratisch-socialist betrouwbaar invoert in de geschiedenis van zijn eigen partij . Dergelijke zwartgallige opmerkingen kunnen eveneens gemaakt worden over een boekje dat onder de veelbelovende titel Geschiedenis van de vakbeweging wordt aangeboden door de Dienstenbonden FNV (te bestellen door storting van 10 gld. op giro 4091100 t.n.v. Dienstenbonden FNV, Postbus 550 in Woerden 'ondër vermelding van de titel). Het boekje ziet er aantrekkelijk uit en is betrekkelijk goedkoop. Maar dat is alles
wat er in gunstige zin over te melden valt.
Geschiedenis van de vakbeweging (2) Men stelle zich even voor bestuurder te zijn van een vakorganisatie waarvan de leden het op prijs stellen over een soort inleiding te beschikken met behulp waarvan zij snel in de organisatie en haar tradities kunnen worden ingevoerd. Zelf heeft men natuurlijk geen tijd (en waarschijnlijk evenmin de kennis) om zulks te doen, dus probeert men een bekwame journalist of historicus te bewegen zich aan het werk te zetten. Het boekje behoeft geen standaardwerk te worden (het gaat tenslotte om een eerste inleiding) maar dient niettemin aan een aantal eisen te voldoen. Zo zal men de auteur verzoeken iets te melden over de oprichting van de organisatie (alsmede van de achtergronden waarin die zich voltrok) , iets over de mensen die in de oertijd tot de voortrekkers behoorden, de problemen die zich voordeden bij het organiseren van de leden, de strijd met de 'tegenstander' (concurre- .1
rende organisaties, de werkgever) en de ontwikkeling die zich daarin voordeed, de keuze voor een bepaalde organisatievorm en de strijd voordat het zover was (alsmede het waarom ervan), de , successen (enkele belangrijke hoogtepunten) maar ook de tegenslagen. Zo'n boekje moet natuurlijk geen aaneenschakeling zijn van heiligenlevens en heldendaden. In haar ontwikkeling maakt iedere organisatie fouten. Sommige daarvan zijn begrijpelijk tegen de achtergrond van een bepaalde beslissing, andere zal men zelfs als men begrip heeft voor die achtergronden, ondubbelzinnig fout noemen. Maar de totaalbalans zal men toch graag positief houden: men is niet voor niets lid geworden van een vakbond, maar bij voorbeeld omdat die in de loop van haar ontwikkeling veel heeft bereikt, en daarom tot een grote bond is uitgegroeid. Dergelijke vragen (er zijn er uiteraard best meer te bedenken) liggen voor de hand. Ontstaan, ontwikkeling, problemen, successen en fouten, groei en de daarbij optredende vragen, veranderingen in houding tot en met het heden. En dit alles schetsmatig omdat het tenslotte om een eerste kennismaking gaat.
signalementen
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
294
Geschiedenis van de vakbeweging (3) Bezien we nu, met de hierboven aangegeven vraagstelling in het achterhoofd, het boekje Geschiedenis van de vakbeweging. Het is, aldus het woord vooraf, 'de bundeling van een aantal verhalen, die hebben gestaan op de jongerenpagina van de bondskrant van de NVVbond Mercurius.O Pretenties heeft dit boekje niet'. Dat klinkt bescheiden en dat is maar goed ook. Want weliswaar wordt in enige forse lijnen de algemene ontWikkeling geschetst, maar enig bruikbaar inzicht in de ontwikkeling van de eigen organisatie wordt niet geboden. Wie het boekje uit heeft, weet dat 'het maatschappelijk systeem' niet deugt en kan zelfs de indruk hebben dat het de moeite loont van de hedendaagse vakbeweging lid te zijn. Veel inzicht in de vraag waarom vroegere generaties NVV-ers zich bij die bond hebben aangesloten, wordt niet geboden. Het is dus niet zozeer een boekje dat recht doet aan de vakbondsgeschiedenis als wel een werkstuk dat een bepaalde visie geeft op de algemene historie, tegen de achtergrond waarvan zich de ontwikkeling van de vakbeweging voltrok. Een ambitieuze taakstelling waaraan men zich behoorlijk vertild heeft. Want het werkje zit vol feitelijke onjuistheden en aanvechtbare redeneringen. Het begint al met de 'uitgangspunten'. 'Een vakbeweging is een belangenbehartigende organisatie binnen het bestaande systeem en een organisatie die maatschappijhervorming nastreeft. () Een vakbeweging die een van beide doelstellingen loslaat is de naam vakbeweging niet waard' (blz. 6). Zo men wil is dat eeri aanduiding van een socialistische vakbeweging. Maar een vakbeweging die zich zegt te beperken tot belangenbehartiging, en dat goed doet, is wel degelijk een vakbeweging in de eigenlijke zin die (als het waar is dat de tekorten aan het kapitalisme moeten worden toegeschreven) tegelijkertijd nog maatschappijhervormend optreedt ook. 'Deze doelstellingen betekenen, dat de vakbeweging zich met politiek in de breedste zin van het woord zal moeten bezighouden' (blz. 6). Wat wordt hiermee bedoeld? En waar ligt dan het onderscheid tussen een socialistische vakbeweging en een socialistische partij? Tenslotte is 'de vakbeweging een produkt van het kapitalistische systeem. () Maatschappijverandering als doelstelling kan dan
geen andere 0 zijn dan uiteindelijk de afschaffing van het kapitalisme' (blz. 6). Ook als men met deze zienswijze instemt kan men bezwaar maken tegen de formulering. Zij wekt immers de sug: gestie dat als er geen kapitalisme is de vakbeweging, als verdedigster van een specifiek arbeidersbelang, zou kunnen verdwijnen. De geschiedenis van de twintigste eeuw heeft afdoende aangetoond hoe gevaarlijk, voor de positie van de arbeiders, zo'n zienswijze is. Slordigheid troef. Wie de CPN laat oprichten in 1921, in het jaar dat het zestigjarig bestaan daarvan net gevierd is, maakt ook van andere zaken een potje. 'De Russische revolutie () bezorgt de vakbeweging een machtige positie' (blz. 7). Had die macht misschien ook iets te maken met de groei van de vakbeweging hier? Zo gaat dat voort, bladzijde na bladzijde. Er is geen slak zo glibberig of men kan er wel zout op strooien.
Geschiedenis van de vakbeweging (4) Veel aandacht voor een schriel werkje dat nog weinig pretenties heeft ook. Te veel? Natuurlijk en geheel niet. Aan flodderige publikaties besteed je geen aandacht of je doet ze met een paar sneeren af. Het is de moeite waard ook aan mengelwerkjes aandacht te besteden als ze min of meer symptomatisch zijn voor de wijze waarop de geschiedenis van de reformistische beweging bekeken wordt. Het boekje Geschiedenis van de vakbeweging staat model voor een zienswijze in het kader waarvan wordt verondersteld dat de geschiedenis van het reformistische socialisme (anders gezegd de sociaal-democratie) één grote vergissing is. De vele slordigheden in het boekje, en de talloze aanvechtbare redeneringen, maken dat alleen maar des te duidelijker: men is zo overtuigd van de juistheid van deze visie, dat men zich niet eens de moeite geeft deze zorgvuldig te beargumenteren. Is dat op zichzelf al zorgwekkend, ernstiger nog is wellicht de omstandigheid dat verantwoordelijke bestuurders zich er blijkbaar geen zorg over maken dat zulk geklungel 'officieel' verschijnt. Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toekomst. Maar hoe zit het met een vakbeweging die zijn eigen verleden veronachtzaamd?
Oranje zonder mythe Wie tachtig jaar oud wordt en daarbij
slg
signalementen
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
295
fris en strijdbaar blijft, verdient, ook als men het met hem geheel of gedeeltelijk niet eens is, grote bewondering. Het is dan ook geen mirakel dat velen Anton Constandse een warm hart toedragen. Als publicist heeft hij in zijn lange leven een indrukwekkend oeuvre opgebouwd. Veel van wat hij schreef is omstreden, de moeite waard is het vrijwel voortdurend. Dat kan, helaas, niet worden gezegd over het boekje dat in het kader van de serie Tegengif werd uitgegeven door Pamflet en dat, kort voor de ongelukkig verlopen inhuldiging van koningin Beatrix verscheen. De titel luidt Oranje zonder mythe. Tegen een nuchtere behandeling van de geschiedenis van het vorstenhuis kan niemand bezwaar maken, al hebben de dienaren van het Hof het er nog altijd moeilijk mee. Hoeveel interessanter bij voorbeeld zou het interview met (toen nog prinses) Beatrix en Claus, voor de televisie afgenomen door Ad Langebent, niet geweest zijn als niet allerlei onderwerpen op voorhand taboe waren geweest? Als beiden inderdaad beschikken over de vele voortreffelijke kwaliteiten die hen worden toegeschreven, dan zouden ze ook bij een impertinenter vragensteller, alleszins overeind zijn gebleven. De semi-mystieke sfeer, waarmee het Huis van Oranje steeds weer omgeven wordt, past niet bij deze tijd (terwijl men hopen mag dat het gecoördineerde reltrappen, waarmee de inhuldigingsplechtigheid werd opgeluisterd, eveneens een voorbijgaand verschijnsel is).
Hoe het ook zij, publikaties waarin een nuchtere beoordeling wordt gegeven van de handel en wandel van de Oranjes door de eeuwen heen, studies dus zonder flikflooierijen, zijn alleszins welkom. Maar is er ook behoefte aan verhandelingen waarin voor de dweepzucht van de één de neiging tot totale afbraak van de ander in de plaats wordt gesteld? Mocht dit het geval zijn, zo is er weinig op Constandses boekje aan te merken. Oranjegezinden maken zich schuldig aan overdrijving, Con stand se ook en de wedstrijd tussen beide eindigt onbeslist. Maar zo'n onbeslist betekent een nederlaag voor het rationalisme, waarvan Constandse altijd zo'n welsprekend woordvoerder is geweest. Want dat is het meest opvallende aan het boekje, dat de rationalist Constandse zich te buiten gaat aan een gemoraliseer dat mystieker geesten past, maar
voor rationeel-kritici taboe zou moeten zijn. Constandses boekje kan men soms best met genoegen lezen. Een roddel is tenslotte nooit weg en er staat bovendien menig onderbelicht aspect uit het leven van generaties Oranjes in. Maar aan verdieping van ons inzicht draagt het niet bij. En het is, bij alle kritiek op de Oranjes, soms merkwaardig onkritisch. De beroemde, aan Willem de Zwijger toegeschreven 'laatste woorden' 'Mijn God, heb medelijden met mij en met dit arme volk' die, volgens de overlevering nog in het Frans werden uitgesproken ook, gebruikt C. als bewijs ten overvloede dat de spreektaal aan het in feite Duitse (en niet Nederlandse) hof lange tijd het Frans was. Een kritisch-rationalist zou zo'n volzin hebben toegeschreven aan de Oranje-mythe. Want wie gelooft er nu dat iemand, die na een moordaanslag sterft, zo iets moois zegt en niet, zoals gewone mensen, om zijn moeder roept?
Zuidelijk Afrika Nieuws De Anti-Apartheidsbeweging Nederland (AABN) geeft eens per twee maanden het blad Zuidelijk Afrika Nieuws uit (abonnementsprijs minimaal f 12.50 p.j. Postbus 10500, 1001 EM Amsterdam, giro 580900). De uitslag van de verkiezingen in Zimbabwe moet de lezer van dit blad met stomheid geslagen hebben: een overwinning van Mugabes ZANU met tweederde van de uitgebrachte stemmen. De lezer wist nauwelijks dat de ZANU bestond. Van de 15 pagina's die in 1978 en '79 aan de activiteiten en opvattingen van ZANU en ZAPU zijn gewijd, betreft zegge en schrijve één pagina de ZANU (in het nummer van december 1979). Informatie over de ZANU is bij de AABN niet beschikbaar. Wie op de door het Komitee Zuidelijk Afrika georganiseerde manifestatie van 21 oktober 1979 bij de AABN-stand vroeg om materiaal van de ZANU werd onthaald op een hulpeloze blik en de verklaring dat de ZANU nooit iets stuurde. Het Zimbabwekomitee had deze 'moeilijkheid' al halverwege weten te overwinnen en bood toen reeds ZANUNews ter verkoop aan (Postbus 15125, Amsterdam). Dat de AABN geen informatie over de ZANU geeft is dan ook geen hulpeloosheid, maar bewuste politiek. De AABN, die hoogst vriendschappelijke betrekkin-
signalementen
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
296
gen onderhoudt met de CPN, volgt in de praktijk de richtlijnen van de Khartoemverklaring, uitgegeven tijdens een bijeenkomst in 1967 van de Afro-Asian People's Solidarity Organisation, de AAPSO, een organisatie die van betekenis is voor de buitenlandse politiek van de USSR. In deze verklaring werd een aantal Afrikaanse bevrijdingsbewegingen 'authentiek' genoemd, waaronder de MPLA (Angola), ZAPU (Rhodesië/Zimbabwe), SWAPO (ZuidwestAfrika/Namibië) en ANC (Zuid-Afrika/ Azania). Deze organisaties verdienden steun. Later, in 1978, vond een bijeenkomst plaats van een op te richten 'verbond van communistische en arbeiderspartijen in tropisch en Zuidelijk Afrika '. Bij die gelegenheid werd opgeroepen 'materiële en moreel-politieke hulp te geven aan echte revolutionaire krachten, het leidende ANC en de Zuidafrikaanse communistische partij, de SWAPO en het Patriottisch Front in Zimbabwe'. (Prawda, 26.8.'78). In feite heeft de USSR nooit wapenhulp gegeven aan het Patriottisch Front (het samenwerkingsverband van ZANU en ZAPU, maar alleen aan de ZAPU. Ook de DDR, Polen, Tsjechoslowakije en Vietnam volgden deze lijn en de AABNI) De ZANU kreeg wapenhulp van China, Joegoslavië en Roemenië. De presidenten van Tanzania en Mozambique hebben de laatste drie jaar geprobeerd de USSR te bewegen ook de ZANU wapens te leveren. Dat lukte niet. De USSR heeft begin 1979 zelfs geprobeerd Mugabe ertoe te brengen zich aan te sluiten bij de ZAPU en Nkomo's leiderschap te aanvaarden. Volgens de Russen voerde de ZAPU het Ieeuwedeel van de strijd tegen het blanke bewind. De uitslag van de verkiezingen wijst in een andere richting: 57 zetels voor ZANU, 20 voor ZAPU.
Zuidelijk Afrika Nieuws (2) De ervaringen van de ZANU-Ieiding met de USSR weerspiegelen zich in de beslissingen van minister-president Mugabeo De Russische en Oost-Duitse ambassadeurs mochten voor de soevereiniteitsoverdracht Zimbabwe niet in. De regeringen van aan de USSR gelieerde landen werden niet uitg!'lnodigd voor de onafhankelijkheidsfeesten (om duidelijk te maken dat Zimbabwe ongebonden wil zijn nodigde men de USA en de USSR wel uit). Veiligheid valt onder ZANU-ministers. De krijgsmacht van Zim-
babwe wordt opgebouwd uit personeel van de ZANU, de ZAPU en Smiths' strijdkrachten, die als individuen in het nieuwe leger worden opgenomen. In de nieuwe inlichtingendienst is een typerende verdeling van de aandacht. Het vroegere hoofd, de 60-jarige Flower, blijft nog enige tijd aan en is het meest bezorgd om destabiliseringspogingen vanuit Zuid-Afrika. De 37-jarige ZANUleider Munanganwe daarentegen let vooral op invloeden uit de USSR en de DDR. De strijdmacht zal niet worden opgeleid door Russische of Cubaanse instructeurs, maar door Britse. Dit soort gegevens is niet te vinden in het Zuidelijk Afrika Nieuws van de AABN.
Zuidelijk Afrika Nieuws (3) Valt het Zuidelijk Afrika Nieuws met betrekking tot Zimbabwe politieke eenzijdigheid te verwijten, de informatie over politieke bewegingen in Zuid-Afrika laat evenzeer te wensen over; de AABN heeft (in overeenstemming met de verklaring van Khartoem) gekozen voor het ANC. Doelstellingen en activiteiten van het Pan-Afrikaanse Congres (PAC) en de Zwarte Bewustzijnsbeweging worden verzwegen. In 1979 werd de beweging Inkatha, onder leiding van Zoeloe-leider Gatsha Buthelezi aangevallen. Tijdens een bijeenkomst, begin november 1979 in Londen, is een alliantie tot stand gekomen tussen het ANC en Buthelezi. Hiervan is noch in Zuidelijk Afrika Nieuws, noch in het maandblad Amandla (van Komitee Zuidelijk Afrika, Boycot Outspan Actie en Werkgroep Kaïros) melding gemaakt. Zowel in Zuidelijk Afrika Nieuws als in Amandla wordt propaganda gemaakt voor de vroegere Zuidafrikaanse vakbeweging SACTU die gelieerd is aan het ANC. Vier onlangs uit SACTU geroyeerde activisten echter publiceerden vorig jaar een document waarin ze beweren dat de SACTU in Zuid-Afrika vrijwel niet aanwezig is. En zo voorts en zo verder. Uit deze en talloze andere voorbeelden valt af te leiden dat Zuidelijk Afrika Nieuws eenzijdig is. Dat moet betreurd worden, omdat het mogelijk negatieve gevolgen heeft. Wie op grond van eenzijdige informatie 'bewust gemaakt wordt' en in actie komt tegen onrecht (en door. allerlei oorzaken niet in staat is vast te stellen inderdaad eenzijdig of zelfs onjuist te worden voorgelicht) loopt het gevaar teleurgesteld te worden (en ook het vertrouwen in andere groepen te verliezen). Dat schaadt de
slgl
signalementen Derde Wereldbeweging als geheel. De Nationale Commissie Voorlichting en Bewustwording Ontwikkelingssamenwerking (NCO), die naast de MBN een
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
297
groot aantal van deze groepen materieel en moreel steunt ziet hierdoor de doeltreffendheid van zijn werk bedreigd.
socialisme en democratie, nummer 6,
juni 1980
298
Pen op papier
Energiebeleid en voeding Wanneer E. J. W. Verweij in een voortreffelijk artikel: 'Energiebeleid op lange termijn' - Socialisme en Democratie, jaargang 37, nr. 2 - aan het slot schrijft: 'Er is geen andere mogelijkheid: de mensheid moet de tijd krijgen om een energiesysteem op te bouwen, dat grotendeels op zonneënergie berust. Daarvoor is nodig dat we de nu nog voorhanden energie zo efficiënt mogelijk gebruiken en daarvoor is de stimulering van onderzoek, zoals hierboven genoemd, barre noodzaak', dan valt mij op dat de schrijver zwijgt over twee zaken, welke hij mijns inziens toch zeker had moeten noemen: het energievretende particuliere vervoer en de relatie tussen ons voedingspatroon en energie. Dit temeer omdat de schrijver wel uitvoerig ingaat op een rationeel energiegebruik in de gebouwde omgeving, hetgeen politiek gezien geen bedreiging is voor, beter gezegd positief beoordeeld zal worden door de kiezers. Ik denk dat dit niet gezegd kan worden van de twee door mij genoemde zaken, maar lijfsbehoud, milieubehoud en landsbelang -zeker op wat langere termijn - zullen de politici toch dusdanig bezig moeten houden, dat ook minder plezierige boodschappen gegeven moeten worden. Zo dit niet gebeurt, dan vraag ik mij in gemoede af, of deze politici zich wel van hun verantwoordelijkheid bewust zijn, of zij - de kiezers gunst prevererend -het 'après nous la déluge' aanhangen. Van een zich progressief noemende PvdA wil ik dit laatste voorshands niet aannemen. Mag ik dan als simpel lid van deze partij het volg'3nde opmerken met de hoop dat deze beide zaken - ik zou haast zeggen eindelijk"::" eens serieus in de politieke beleidsbepaling meegenomen worden. Waarom wordt het energievretende particuliere vervoer niet systematisch en met kracht teruggedrongen en tegelijkertijd een goed functionerend openbaar vervoer systematisch opgebouwd en
verder ontwikkeld? Is dat vanwege het feit dat de auto een tweeledige functie heeft: de heilige koe voor iedere burger waar je politiek gezien niet aan mag komen en de melkkoe voor de centrale ov~rheid? Deze problematiek is zo goed bekend, dat ik daar echt niet verder over uit wil weiden. Maar ik wil wel stellen, dat ook de PvdA in deze nauwelijks met daden stelling wil enlof durft te nemen. Nee, met name wil ik hier wijzen op de relatie voeding en energie. Deze problematiek wordt onvoldoende of geheel niet onderkend. En ik denk, dat het om meerdere redenen dan alleen energieverspilling goed is deze zaak aan de orde te stellen, waarbij ik voor alle duidelijkheid wil stellen dat ik - waarschijnlijk dom genoeg - geen vegetariër ben. Eind vorig jaar is in de Verenigde Staten het 'Citizens Energy Project' duidelijk naar buiten getreden met een uitstekend rapport: Energy and Food. In dit rapport valt de conclusie te lezen dat de gemiddelde Amerikaan meer olie als indirect bestanddeel van de voedselproduktie verbruikt dan de Amerikaanse benzineverslindende gezinsauto aan brandstof verbruikt. Voor de gemiddelde man, vrouwen kind in de Verenigde Staten is ongeveer 1900 liter olie per jaar nodig (of een evenredige hoeveelheid andersoortige fossiele brandstof) om de stroom vlees, aardappelen, blikgroenten, priklimonade enzovoort gaande te houden. Als we ervan uit mogen gaan dat een gemiddeld gezin bestaat uit vier personen betekent dit, dat het voedselpatroon per gezin per jaar 7600 liter olie vergt. Daar staat tegenover dat de gezinsauto bij een jaarlijks te verrijden 16000 km, en een gemiddeld verbruik van 1 op 8'1. 'slechts' 1900 liter brandstof nodig heeft. De nadere verdeling is als volgt: 42% van de energie die voor de Amerikaanse voedselproduktie nodig is, wordt besteed aan brandstof voor de bio-industrie en de moderne landbouw. Deze 42% omvat fossiele brandstoffen voor het machinepark en de apparatuur van de boerderij (20%), aardgas en chemicaliën afkomstig uit aardolie voor bestrijdingsmiddelen en kunstmest (11 %), met behulp van olie opgewekte elektriciteit voor bevloeiingspompèn en dynamo's (6%) en verschillende energieposten voor de handel en voor de produktie van de benodigde machines. Nog eens 20% gaat naar de moderne industriële
pen
sc
pen op papier
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
299
methoden voor het verwerken van voedsel , zoals malen, conserveren, inblikken en invriezen. Van de overblijvende 38% wordt 10% opgeslokt door verpakking, 7% door vervoer, 16% door de groot-en detailhandel, en 5% door de handel, visvangst en veevoederverwerking van de voedselindustrie zelf. Het Citizens Energy Project heeft om de hoeveelheid energie per soort voedsel te kunnen aangeven, een standaardmeeteenheid bedacht: de zgn. Ee. Eén Ee is gelijk aan een tienduizendste deel van de gemiddelde hoeveelheid energie die iedere Amerikaan per jaar verbruikt: 10 KWh of 1,037 liter ruwe aardolie. Wanneer nu alle energieverbruik in rekening wordt gebracht vanaf de boerderij via de supermarkt tot aan de particuliere keuken, dan gaat het grootste aantal Ee's per kg voedsel naar de produktie van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, zoals vlees, vis, gevogelte, eieren en zuivel. Dit getuige het beknopt onderstaande overzichtje. Ons hedendaags voedselpakket toont een duidelijke voorkeur voor kostbare voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong in plaats van het veel goedkopere en gezondere traditionele hoofdvoedsel en heeft bovendien een directe relatie met het toenemend aantal degeneratieziekten : hart- en vaatziekten, kanker, e.d. Dit praktische rapport, getiteld Lifestyle Index noemt de energiegebruikers in alle fasen van de moderne maatschappij : voedsel, huisvesting, kleding, vervoer, het sociale leven en zelfs de overheidsdiensten. Het complete technische rapport over energie en voeding
rundvlees van met granen gevoede koeien varkensvlees lamsvlees kip worst vis kalkoen boter kaas consumptie-ijs (dozijn)eieren
gedroogde peulvruchten havervlokken, enz. rijst tarwebloem worteltjes suikermais appels
(Energy and Food), waarin precies vermeid staat hoe de betreffende energiewaarden worden berekend, bevat veel waardevolle informatie zoals een overzicht dat werd opgesteld in opdracht van het Bureau voor Milieubescherming (Environmental Protection Agency). Dit overzicht biedt bij voorbeèld de informatie dat in Amerika voor het verpakken van voedsel per hoofd van de bevolking per Jaar 37 kg glas, 26 kg papier, 19 kg staal, 4 kg aluminium en 3 kg plastic nodig is.
Een andere zeer recente studie 'Energie, voeding en de consument' (Energy, Food and the consumer) door Mary Hawitscher en Jean Mayer, president van Tufts University en gepubliceerd in het augustus/septembernummer 1979 van Technology Review komt bijna op alle punten tot dezelfde conclusies. Er wordt in berekend, dat wanneer de Amerikaanse bevolking van 220 miljoen zielen éénmaal per maand een brood (800 gram) in plaats van 800 gram rundvlees zou eten dat dan gedurende één jaar een hoeveelheid energie overeenkomend met 213 miljoen vaten olie bespaard zou worden. Wanneer men in de Verenigde Staten in plaats van de 53 kg rundvlees die per jaar per hoofd wordt geconsumeerd, graan zou nuttigen, dan zouden volgens deze studie bijna 1,2 miljard vaten olie bespaard worden, wat net zoveel is als 40% van de hoeveelheid olie die de Verenigde Staten momenteel importeert. Het bovenstaande mag dan betrekking hebben op de Verenigde Staten, ons land is dusdanig ver-
Ee/kg. 2,82 1,65 1,39 1,10 2,33 1,59 1,45 1,56 1,76 1,21 1,00
Ee/kg. 0,86 0,79 0,70 0,33 0,31 0,33 0,26
pen op papier
socialisme en democratie, nummer 6,
Juni 1980
300
amerikaniseerd, dat dit ook vrijwel volledig voor ons opgaat.
Alles bij elkaar kan gesteld worden, dat voor iedere werkelijk geproduceerde voedselcalorie een energie van 8 calorieën fossiele brandstof nodig is. Dit kan - ook nog ten gunste van onze gezondheid - teruggebracht worden tot een verhouding van 1 : 2 door van een voedselpakket met veel vlees, suiker en zuivel terug te keren tot het traditionele voedselpakket, gebaseerd op granen en groenten. Door over te schakelen op organische landbouwmethoden in plaats van de huidige, overheersend chemische methoden te continueren kan nog meer energie bespaard worden. Deze chemische methoden verwoesten de produktiviteit van de grond, tasten onze gezondheid aan en bespoedigen het opraken van de voorraad fossiele brandstof. Met andere woorden: de ontwikkeling van de natuurlijke landbouw is wellicht één van de belangrijkste middelen voor een verantwoorde oplossing van het energieprobleem en zal ook voor de Derde Wereld een zegen zijn.
Wie denkt, dat ik hier irreële verhaaltjes ophang, wil ik verwijzen naar talloze wat beter geïnformeerde mensen dan ik zoals onder meer; Frank Barnaby, directeur van het Stockholmse Instituut voor Vredesvraagstukken, Mansholf en Brugsma, in zijn columns in de Haagse Post. Ik citeer hier Barnaby: 'De SowjetUnie kan zich zelf niet eens van voldoende energie voorzien. En dat gaat gebeuren op een moment dat WestEuropa niet bereid is de Oosteuropese landen met kapitaal, leningen en dergelijke te helpen. Ook Japan en Zuid-Korea zullen van het energieprobleem en de verzwakking van de bondgenootschappelijke verhoudingen te lijden krijgen. Daar moet je dan nog eens de ont-
zettende problemen van de Derde Wereld bij optellen, want daar zal men nog meer dan wij door het energietekort worden getroffen. Hun bevolking groeit enorm sterk. De meeste mensen beseffen niet dat omstreeks het jaar 2020 een wereldbevolking van 12 miljard mensen onvermijdelijk is. Als er tenminste geen kernoorlog komt of een onvoorziene epidemie. Van die 12 miljard zullen zo'n 7 miljard in Azië leven. Die 7 miljard mensen, twee keer de huidige wereldbevolking, zullen in zo'n 20 of 30 gigantische bevolkingscentra leven il} armoede die we ons zelfs bij benadering niet kunnen voorstellen. De jaren die komen bergen enorme conflicten in zich .. . Onze politici beweren wel dat kernenergie de oplossing is, maar dat is gewoon onzin. Als je de bevolkingsgroei in je berekeningen betrekt, kun je nooit voldoende kerncentrales bouwen .. .'.
Mocht men belangstelling hebben voor de eerder door mij genoemde rapporten, ze zijn voor luttele dollars te verkrijgen bij Citizens Energy Project, 1413 K Street, NW, Washington DC, USA. En nu maar afwachten welke politieke partij in ons land in zijn programma de systematische omschakeling in de landbouw naar de verbouw van hoogwaardig graan op zal nemen, de verbouw van hoogwaardig graan middels energiebesparende methoden, wat ook nog - bijkomende niet te verwaarlozen factor! - de werkgelegenheid ten zeerste zal bevorderen, een drastische wijziging van ons voedselpakket zal bepleiten -niet te vergeten - eindelijk eens het openbaar vervoer gaat bevorderen ten koste van het particuliere vervoer. 't Was toch geen PvdA-er die eens zei : Ga maar rustig slapen, er is niets aan de hand?
J. de Boer
ii 111