40
Schrijf Vaardig 1 Methode met grammaticale opbouw voor anderstaligen Sleutels bij de oefeningen Marilene Gathier bussum 2012 c uitgeverij coutinho

Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

  • Upload
    others

  • View
    22

  • Download
    2

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Schrijf Vaardig 1

Methode met grammaticale opbouw voor anderstaligen

Sleutels bij de oefeningen

Marilene Gathier

bussum 2012

c u i t g e v e r ijc o u t i n h o

Page 2: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Deze sleutels horen bij deel 1 van Schrijf Vaardig – Methode met grammaticale opbouw voor anders-

taligen van Marilene Gathier.

© 2012 Uitgeverij Coutinho bv

Alle rechten voorbehouden.

Het is docenten die deel 1 van Schrijf Vaardig voorschrijven als verplichte literatuur, toegestaan om deze sleu-

tels te verveelvoudigen.

Uitgeverij Coutinho

Postbus 333

1400 AH Bussum

[email protected]

www.coutinho.nl

Noot van de uitgever

Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die

aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever.

ISBN 978 90 469 0273 8

NUR 114

Page 3: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 3/40

Inhoud

algemene opmerking | 4

correctiecodes | 6

1 woordvolgorde | 7

1.1 Onderwerp en persoonsvorm | 71.2 De hoofdzin | 71.3 De hoofdzin als vraagzin | 91.4 De bijzin | 9

2 verwijswoorden | 11

3 lidwoorden | 14

4 niet en geen (de ontkenning) | 16

5 werkwoordstijden | 17

6 verbindingswoorden | 22

6.1 Voorwaarde, gewoonte en tijd (als en toen) | 226.2 Een tijd aangeven | 236.3 Een tegenstelling aangeven | 256.4 Een reden aangeven | 266.5 Oorzaak en gevolg aangeven | 276.6 Vergelijkingen | 27

7 indirecte rede | 29

8 bijvoeglijke bijzin | 31

9 scheidbare werkwoorden | 32

10 wederkerende werkwoorden | 35

11 de passieve vorm | 36

12 er | 38

Page 4: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 4/40

algemene opmerking

Bij veel oefeningen moet je zinnen maken met woorden die al gegeven zijn, of moet je zinnen verbe-

teren. In de sleutels bij die oefeningen vind je alleen de mogelijkheden die correct Nederlands zijn.

De varianten die minder gebruikelijk of eigenlijk krom Nederlands zijn, geef ik hier niet. Net zoals

de varianten die misschien grammaticaal wel kunnen, maar niet in de context passen of inhoudelijk

onzin zijn.

Een voorbeeldBij een oefening staan de volgende woorden. Hiervan moet je een zin maken:

toen – een jaar of twaalf – mijn zusje – een kat – was – wilde – ze – hebben – graag

Je hebt een aantal mogelijkheden:• Toenmijnzusjeeenjaaroftwaalfwas,wildezegraageenkathebben. Goede zin.• Toenzeeenjaaroftwaalfwas,wildemijnzusjegraageenkathebben. Goede zin.• Mijnzusjewildegraageenkathebben,toenzeeenjaaroftwaalfwas. Goede zin.• Toenmijnzusjegraageenkatwildehebben(…hebbenwilde),waszeeenjaaroftwaalf. Goede zin.• Mijnzusjewildegraag,toenzeeenjaaroftwaalfwas,eenkathebben./Mijnzusjewilde,

toen ze een jaar of twaalf was, graag een kat hebben. Deze constructie heb je niet geleerd in het boek, maar de zinnen zijn wel goed, daarom staan

deze varianten ook in de sleutels.• Graagwildemijnzusjeeenkathebben,toenzeeenjaaroftwaalfwas. Iets minder gebruikelijk dan de vorige varianten, maar toch goed Nederlands. Deze variant

staat dus ook in de sleutel.• Eenjaaroftwaalfwasmijnzusjetoenzegraageenkatwildehebben. Ook iets minder gebruikelijk dan de vorige varianten, maar wel goed Nederlands. Deze vari-

ant staat dus ook in de sleutel.

• Zewildegraageenkathebben,toenmijnzusjeeenjaaroftwaalfwas. Deze zin kan wel, maar past niet in de context van het verhaal (het gaat niet over een ‘ze’ die

een kat wil hebben als mijn zusje twaalf is, maar over ‘mijn zusje’ die een kat wil hebben als ze twaalf is). Deze variant is dus niet goed en staat niet in de sleutels.

• Toenmijnkateenjaaroftwaalfwas,wildezegraageenzusjehebben. Deze zin is grammaticaal goed, maar inhoudelijk onzin. Deze variant is dus niet goed en

staat niet in de sleutels.

Page 5: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 5/40

• Eenkatwildemijnzusjegraaghebben,toenzeeenjaaroftwaalfwas. Deze zin kan wel, als je veel nadruk legt op ‘een kat’ (dus niet ‘een hond’), maar in eerste

instantie lees je dat er een kat was (als onderwerp) die mijn zusje wilde hebben. Deze zin is dan ook zo ongebruikelijk dat hij niet goed wordt gerekend en dus niet in de sleutels staat.

Bij het maken van zinnen is dus steeds de inhoud het belangrijkst. Ook op het Staatsexamen krijg je geen punten als de inhoud niet klopt. Op deze manier word je gedwongen om na te denken over een gebruikelijke variant.Als je twijfelt over een zin, kun je hem het beste even laten nakijken door de docent.

Page 6: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 6/40

correctiecodes

Oefening 1

De goede brief staat hieronder. De woorden die veranderd zijn, zijn in kleur gedrukt.

Geachte mevrouw De Jong,Ik heb al twee maanden geen reiskostenvergoeding gekregen.Ik stuur u deze brief, want ik heb er wel recht op.Ik stuur u als bewijs een kopie van mijn loonstrook en een verklaring dat ik er recht op heb.Kunt u mij laten weten, wanneer ik weer een vergoeding krijg?Met vriendelijke groeten,Hanife Osman

Page 7: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40

1 woordvolgorde

1.1 Onderwerp en persoonsvorm

Oefening 1

Onderwerp Persoonsvorm

1 ik maak

2 we moeten

3 de grammatica van het Nederlands is

4 de zinsvolgorde is

5 ik moet

6 dat is

7 een buitenlander vindt

8 mijn docent heeft

9 ik begrijp

10 de praktijk is

Oefening 2

1 In het weekend maken we het huiswerk voor de hele week. 5 De persoonsvorm moeten we op de tweede plaats in de zin zetten. 7 Daarom vinden buitenlanders de Nederlandse grammatica vaak moeilijk. 8 Mijn docenten hebben het wel goed uitgelegd. 9 De theorie begrijpen we ook wel.

1.2 De hoofdzin

Oefening 3

1 LizethistweejaargeledennaarNederlandgekomen./TweejaargeledenisLizethnaarNederland gekomen. / Lizeth is naar Nederland gekomen twee jaar geleden.

2 ZeishiergetrouwdmeteenNederlandseman./ZeishiermeteenNederlandseman getrouwd. / Hier is ze getrouwd met een Nederlandse man. / Hier is ze met een Nederlandse man getrouwd.

3 Zeheefthaarmanontmoettijdenseenvakantie./Zeheefthaarmantijdenseenvakantieontmoet./Zeheefttijdenseenvakantiehaarmanontmoet./Tijdenseenvakantieheeftze

Page 8: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 8/40

haar man ontmoet. / Haar man heeft ze tijdens een vakantie ontmoet. / Haar man heeft ze ontmoet tijdens een vakantie.

4 Lizeth en haar man werden al snel verliefd op elkaar. / Lizeth en haar man werden al snel op elkaar verliefd. / Al snel werden Lizeth en haar man verliefd op elkaar. / Al snel werden Lizeth en haar man op elkaar verliefd.

5 Lizeth moest voor haar komst naar Nederland een examen Nederlands doen. / Lizeth moest een examen Nederlands doen voor haar komst naar Nederland. / Voor haar komst naar Nederland moest Lizeth een examen Nederlands doen.

6 Zevonddatexamennietzomoeilijk./Datexamenvondzenietzomoeilijk. 7 Haar taalniveau was toch in Nederland nog te laag. / Haar taalniveau was in Nederland

tochnogtelaag./HaartaalniveauwastochnogtelaaginNederland./TochwashaartaalniveauinNederlandnogtelaag./TochwashaartaalniveaunogtelaaginNederland./TochwasinNederlandhaartaalniveaunogtelaag./InNederlandwashaartaalniveautoch nog te laag. / In Nederland was toch haar taalniveau nog te laag.

8 ZevolgtdaaromnueencursusNederlands./ZevolgtdaaromeencursusNederlandsnu./ZevolgtnueencursusNederlandsdaarom./DaaromvolgtzenueencursusNederlands./Daarom volgt ze een cursus Nederlands nu. / Nu volgt ze daarom een cursus Nederlands. / Nu volgt ze een cursus Nederlands daarom.

9 Zewildaarnagaanstuderenaandeuniversiteit./Zewildaarnaaandeuniversiteitgaanstuderen. / Daarna wil ze gaan studeren aan de universiteit. / Daarna wil ze aan de universi-teitgaanstuderen./Zewilaandeuniversiteitgaanstuderendaarna./Zewilgaanstuderenaan de universiteit daarna.

10 Lizeth heeft in elk geval plannen genoeg voor de komende jaren. / Lizeth heeft in elk geval voor de komende jaren plannen genoeg. / Lizeth heeft voor de komende jaren in elk geval plannen genoeg. / Lizeth heeft plannen genoeg in elk geval voor de komende jaren. / Lizeth heeft voor de komende jaren plannen genoeg in elk geval. / Lizeth heeft plannen genoeg voor de komende jaren in elk geval. / Voor de komende jaren heeft Lizeth in elk geval plan-nen genoeg. / Voor de komende jaren heeft Lizeth plannen genoeg in elk geval. / In elk geval heeft Lizeth voor de komende jaren plannen genoeg. / In elk geval heeft Lizeth plan-nen genoeg voor de komende jaren.

Oefening 4

1 gaat / moet 2 volgt / doet 3 heeft 4 werkt 5 vindt 6 is / komt / loopt 7 wil / zal 8 heeft 9 wil

10 heeft 11 zeggen 12 is 13 wil / gaat / moet 14 hebben 15 heb 16 is / blijft 17 moet / zal / zul 18 kun / kan / zal / zul / mag

Page 9: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 9/40

Oefening 6

1 b (e) 2 d 3 c 4 a 5 e

Oefening 7

1 Vanavond moeten we naar een verjaardag, maar we hebben helemaal geen zin. 2 Deel1: Zondaggaanweinhetboswandelen,…/Zondaggaanwewandeleninhetbos,… Deel2: …ofweblijvendeheledagthuis./…ofweblijventhuisdeheledag./…ofblijven wedeheledagthuis./…ofblijvenwethuisdeheledag. 3 Zaterdagmoetikhuiswerkmakenenikmoetooknogboodschappendoen./…enmoet

ik ook nog boodschappen doen. 4 Deel1: Hijisdrukbezigmetsollicitaties,…/Hijisdrukmetsollicitatiesbezig,… Deel2: …wantpasishijontslagen./…wanthijispasontslagen. 5 Deel1: Hijmoetmorgeneerstnaardetandarts,…/Hijmoeteerstnaardetandarts morgen,… Deel2: …dushijkomtwatlateropzijnwerk./…duskomthijwatlateropzijnwerk./ …dushijkomtopzijnwerkwatlater./…duskomthijopzijnwerkwatlater.

1.3 De hoofdzin als vraagzin

Oefening 12

1 Wie 2 Waar 3 Kan 4 Hoe 5 Welke 6 Is

7 Wanneer 8 Hebben 9 Wat 10 Hoeveel 11 Is 12 Waarom

Page 10: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 10/40

1.4 De bijzin

Oefening 16

1 Zezeidatzewatlaternaardeleskomt. 2 Zekannietoptijdkomen,omdatzeeersteenafspraakmetdedokterheeft./…zeeerst

metdedoktereenafspraakheeft/…zeeersteenafspraakheeftmetdedokter. 3 Zezeiookwaaromzeechtdieafspraakvandaagwilhebben.(…hebbenwil.)/…zeecht

vandaagdieafspraakwilhebben.(…hebbenwil.)/…zevandaagechtdieafspraakwilheb-ben.(…hebbenwil.)/…zedieafspraakechtvandaagwilhebben.(…hebbenwil.)/…zevandaagdieafspraakechtwilhebben.(…hebbenwil.)/…zedieafspraakvandaagechtwilhebben.(…hebbenwil.)/…zedieafspraakechtwilhebben(hebbenwil)vandaag.

4 Hetisnamelijkzodatzealeenpaarnachtenslechtheeftgeslapen.(…geslapenheeft.)/…zeslechtheeftgeslapen(…geslapenheeft)aleenpaarnachten.

5 Datkomtdoordathaarbabysteedsurenligttehuilen./…haarbabyurenligttehuilensteeds.

6 Datgebeurtsteedsnadatdiebabyeenvoedingheeftgehad.(…gehadheeft.) 7 Zeisnubangdathaarkindjeeenvoedselallergieheeft. 8 Zehooptdatdedokterhaarbabygoedzalonderzoeken.(…onderzoekenzal.) 9 Nuishetooknogzodatdeburenoverhetgehuilhebbengeklaagd.(…geklaagdhebben.)

/…deburenhebbengeklaagdoverhetgehuil.(…geklaagdhebben.) 10 Datzijndieburendiezelfvaak(…vaakzelf)totdiepindenachteenfeestjehebben./…

diezelfvaak(…vaakzelf)eenfeestjehebbentotdiepindenacht./…zelfvaak(…vaakzelf)eenfeestjetotdiepindenachthebben./…vaaktotdiepindenachtzelfeenfeestjehebben.

Page 11: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 11/40

2 verwijswoorden

Oefening 1

Zin 1 hun verwijst naar een man en vrouw die verwijst naar hun kinderenZin 2 hun (1e) verwijst naar de ouders ze verwijst naar hun kinderen hun (2e) verwijst naar hun kinderen deze verwijst naar (een) beslissing (over waar de kinderen wonen)Zin 3 hun verwijst naar de meeste kinderen zijn (2x) verwijst naar een kindZin 4 deze verwijst naar (de) situatie (van de echtscheiding) dat verwijst naar het co-ouderschap zijn verwijst naar een kindZin 5 zo’n verwijst naar een kind (dat leeft met co-ouderschap) zijn (2x) verwijst naar een kind (dat leeft met co-ouderschap)Zin 6 zijn verwijst naar een kind (dat leeft met co-ouderschap)Zin 7 mij verwijst naar de schrijver van het verhaal (geen naam genoemd) haar verwijst naar een vriendin van mij hun (2x) verwijst naar een vriendin van mij en haar exZin 8 het (2x) verwijst naar co-ouderschap hun verwijst naar beide oudersZin 9 mijn verwijst naar de schrijver van het verhaal (geen naam genoemd) er (over) verwijst naar het co-ouderschap hun verwijst naar mijn vriendenZin 10 die verwijst naar hun kinderen dat verwijst naar het co-ouderschap er (aan) verwijst naar het co-ouderschap

Oefening 2

1 ik 2 we (wij) 3 hij 4 ze (zij) 5 het 6 hij 7 hij 8 we (wij) 9 ik – hem

10 we (wij) – ons 11 ik 12 hij – we (wij) – ons 13 ik 14 hij 15 hij 16 ons 17 wij (met nadruk)

Page 12: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 12/40

Oefening 3

1 je 2 je – je (jouw) 3 ik – jouw – mijn 4 mijn – ik – mijn 5 mijn – jou – jouw (je)

6 je (jij) – je (jouw) 7 ik – onze 8 hij – jouw 9 je – mijn 10 ik – je – mij

Oefening 4

Ja, mijn kinderen en de kinderen van mijn zus zijn ook neven en nichten van elkaar.

1 onze (mijn)

2 mijn

3 hun – mijn 4 mijn 5 zijn – mijn 6 mijn

7 haar 8 zijn 9 mijn – mijn 10 mijn – zijn 11 mijn – zijn 12 haar

Oefening 5

1 dat 2 dat 3 die 4 dat 5 deze

6 dat 7 dit 8 deze 9 die 10 die

Oefening 6

1 dat (dit) 2 zijn 3 hij – zij (met nadruk) 4 ze (zij) 5 mijn – hun 6 ze (zij) – haar 7 hun – ze (zij) 8 haar 9 ze (zij) 10 mijn – ze (zij)

11 we (wij) 12 ze (zij) 13 ze (zij) 14 ze (zij) – dat (dit) 15 ze (zij) 16 ze (zij) 17 hun 18 ze (die) 19 ze (zij) 20 we (wij) – ze (zij)

Page 13: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 13/40

Oefening 8

1 hier 2 deze (die) 3 die 4 toen 5 deze 6 die

7 erop 8 die – toen 9 ernaast 10 deze 11 daar (hier) – toen / toen – daar 12 hem – die

Page 14: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 14/40

3 lidwoorden

Oefening 1

1 Ik heb een leuke buurvrouw. 2 Mijn buurvrouw houdt van katten. 3 Zeheefteen witte en een zwarte kat. 4 De witte kat heet Bianca en de zwarte kat heet Moortje. 5 De katten van de buurvrouw hebben een goed leven. 6 Ik geef de katten eten, als mijn buurvrouw op vakantie is.

Oefening 2

1 b 2 a 3 a 4 b 5 a

Oefening 4

Krijgt wel een lidwoord Krijgt geen lidwoord

123

naam van een zeenaam van een bergnaam van een rivier

12345

een beroepnaam van een landnaam van een stadnaam van een provincieonbepaald substantief dat je niet kunt tellen

Oefening 5

1 Een verjaardag in Nederland 2 Mijn naam is Leila en ik kom uit Marokko. 3 Ik ben getrouwd met een Nederlander. 4 Ik kom met hem vaak op verjaardagen van Nederlandse mensen. 5 Als je de (een) huiskamer van de (een) jarige binnenkomt, feliciteer je hem of haar

natuurlijk. 6 Maar je moet ook de andere gasten feliciteren. 7 Je geeft een hand en zegt dan bijvoorbeeld: ‘Gefeliciteerd met je vrouw.’ 8 Je geeft de jarige dan ook een cadeautje of bloemen. 9 De jarige pakt dan het cadeautje meteen uit.

Page 15: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 15/40

10 De gasten zitten meestal in een kring. 11 Zeblijvendande hele avond op een stoel zitten. 12 Je hoort meestal geen muziek en niemand gaat dansen. 13 De mensen praten een beetje met hun buurman of buurvrouw. 14 Eerst krijg je koffie of thee en taart. 15 Na eenuurtjekomenerdrankjesoptafel.(…opde tafel.) 16 Dat is dan meestal bier, wijn en frisdrank. 17 De gasten eten dan chips en stukjes kaas of worst. 18 Zogaatdatde hele avond tot een uur of elf. 19 Dan gaan de eerste mensen weer naar huis. 20 Zewillenoptijdweerinbedliggen. 21 En wat ik het raarst vind: de gasten blijven de hele avond zitten. 22 Maar de gastvrouw is de hele avond aan het werk!

Page 16: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 16/40

4 niet en geen (de ontkenning)

Oefening 1

niet of geen? positief negatief / ontkenning (zie tekst)Voor een onbepaald substantief(zelfstandig naamwoord)

geen kindereneen oppaseen dure opleidingzin

geen kinderengeen oppasgeen dure opleidinggeen zin

Voor of na een werkwoord (verbum)

niet ze begrijpen waaromhet lukte

ze begrijpen niet waaromhet lukte niet

Voor een adjectief (bijvoeglijk naamwoord) of bijwoord (adverbium)

niet thuisprettigalles

niet thuisniet prettigniet alles

Voor een voorzetsel (prepositie)

niet je bed uitnaar schoolover dit onderwerp praten

je bed niet uitniet naar schoolniet over dit onderwerp praten

Na een bepaald lijdend voorwerp (direct object)

niet veel mensen begrijpen dat(Zekrijgensomsdevraag)waarom ze die hebben

veel mensen begrijpen dat niet(Zekrijgensomsdevraag)waarom ze die niet hebben

Oefening 4

1 a: het maakt je niet uit welke laptop. 2 b: hij wil wel rozen, maar niet die. 3 a: je wist het niet, maar ze is wel gekomen. 4 b: ze wil helemaal geen poesje. 5 b: je wilt helemaal niet naar de dierentuin. 6 a: je wilt wel naar de dierentuin, maar niet op zaterdag. 7 b: je hebt wel andijvie, maar deze heb je niet gekookt. 8 a: de secretaresse zei wel iets over de les, namelijk dat deze niet door zou gaan.

Oefening 5

1 Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt. 2 Ik ben het niet vergeten hoor. 3 Maar ik had er helaas geen tijd voor. 4 Dat gebeurt bij mij niet vaak. 5 Maar ineens stond mijn vriendin uit Duitsland voor de deur, ze had niet gebeld. 6 Ik wist dus niet dat ze zou komen. 7 Ik had ook geen boodschappen in huis. 8 Maar ik wilde haar toch niet zonder eten wegsturen. 9 We gingen naar een restaurant, hoewel we niet hadden gereserveerd. 10 Maar dat was gelukkig geen probleem en we hebben er heerlijk gegeten.

Page 17: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 17/40

5 werkwoordstijden

Oefening 1

Zin Werkwoord Plusquam- perfec tumv.v.t.

Perfectumv.t.t.

Imperfectumo.v.t.

Presenso.t.t.

Infinitief

1 is x zijn

maak x maken

2 heb gemaakt x maken

3 hadden neergezet x neerzetten

maakten x maken

4 was x zijn

spraken x spreken

5 raakten…kwijt x kwijtraken

6 hadden meegenomen x meenemen

wisten x weten

waren x zijn

7 hadden opgelet x opletten

hadden neergezet x neerzetten

8 werd x worden

is x zijn

9 bedachten x bedenken

konden (2x) x kunnen

waren x zijn

10 liepen x lopen

werden x worden

11 bedacht hadden x bedenken

konden x kunnen

zagen x zien

12 was x zijn

leek x lijken

13 hebben gegeten x eten

gingen x gaan

14 hebben gehad x hebben

15 let…op x opletten

loop x lopen

neerzet x neerzetten

Page 18: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 18/40

Oefening 2

1 woont 2 wonen 3 is 4 gaat 5 hebben 6 krijgen 7 zegt 8 is 9 herhalen 10 heeft 11 vindt 12 vertelt 13 ben 14 heb 15 wil

16 leert 17 kan / kunt 18 moet 19 vind 20 kan 21 hebben 22 is 23 moeten 24 wil 25 gebruik 26 kan 27 hoopt 28 kan 29 zal 30 is

Oefening 3

1 Gisteren was ik op mijn werk, een school met acht verdiepingen. 2 De les begon bijna. 3 Ik zette mijn spullen klaar. 4 Daarna keek ik nog even in mijn mail. 5 Ineens viel de elektriciteit uit. 6 Het scherm van de computer werd zwart. 7 Er kwamen twee cursisten binnen. 8 Die cursisten zeiden dat de lift ook vastzat. 9 We wisten eerst natuurlijk niet wat er aan de hand was. 10 Maar er bleek een storing te zijn en die bleek een paar uur te duren. 11 We hadden wel contact met de cursisten in de lift. 12 Die stonden daar met z’n tienen in een donkere lift, zonder airco. 13 Want vlak voor negen uur was het natuurlijk erg druk in de lift. 14 Sommige cursisten raakten ook in paniek. 15 Daarom belden we de brandweer. 16 De brandweer kwam gelukkig snel. 17 De mannen konden de cursisten bevrijden. 18 De directie van de school nam toen een besluit. 19 We moesten de cursisten naar huis sturen. 20 Want het brandalarm deed het ook niet meer zonder elektriciteit. 21 Bovendien kon niemand de lift gebruiken. 22 Iedereen had dus onverwacht een vrije dag.

Page 19: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 19/40

Oefening 5

infinitief dansen vieren vallen

stam dans vier val

presens enkelvoud

Ik dans vaak.Je danst vaak.Dans je vaak?U danst vaak.Hij danst vaak.Zedanstvaak.

Ik vier feest.Je viert feest.Vier je feest?U viert feest.Hij viert feest.Zeviertfeest.

Ik val hard.Je valt hard.Val je hard?U valt hard.Hij valt hard.Zevalthard.

presens meervoud

We dansen vaak.Jullie dansen vaak. Zedansenvaak.

We vieren feest.Jullie vieren feest.Zevierenfeest.

We vallen hard. Jullie vallen hard. Zevallenhard.

imperfectum enkelvoud

Ik danste vaak.Je danste vaak.Danste je vaak?U danste vaak.Hij danste vaak.Zedanstevaak.

Ik vierde feest.Je vierde feest.Vierde je feest?U vierde feest.Hij vierde feest.Zevierdefeest.

Ik viel hard.Je viel hard.Viel je hard?U viel hard.Hij viel hard.Zevielhard.

imperfectum meervoud

We dansten vaak. Jullie dansten vaak. Zedanstenvaak.

We vierden feest.Jullie vierden feest.Zevierdenfeest.

We vielen hard. Jullie vielen hard. Zevielenhard.

perfectum enkelvoud

Ik heb vaak gedanst. Je hebt vaak vaak gedanst.Heb je vaak gedanst? U hebt vaak gedanst. Hij heeft vaak gedanst. Zeheeftvaakgedanst.

Ik heb feest gevierd.Je hebt feest gevierd.Heb je feest gevierd? U hebt feest gevierd.Hij heeft feest gevierd. Zeheeftfeestgevierd.

Ik ben hard gevallen. Je bent hard gevallen. Ben je hard gevallen?U bent hard gevallen. Hij is hard gevallen. Zeishardgevallen.

perfectum meervoud

We hebben vaak gedanst. Jullie hebben vaak gedanst. Zehebbenvaakgedanst.

We hebben feest gevierd.Jullie hebben feest gevierd.Zehebbenfeestgevierd.

We zijn hard gevallen. Jullie zijn hard gevallen. Zezijnhardgevallen.

plusquam-perfectum enkelvoud

Ik had vaak gedanst. Je had vaak gedanst.Had je vaak gedanst? U had vaak gedanst. Hij had vaak gedanst. Zehadvaakgedanst.

Ik had feest gevierd.Je had feest gevierd.Had je feest gevierd?U had feest gevierd.Hij had feest gevierd. Zehadfeestgevierd.

Ik was hard gevallen.Je was hard gevallen.Was je hard gevallen?U was hard gevallen.Hij was hard gevallen.Zewashardgevallen.

plusquam-perfectum meervoud

We hadden vaak gedanst. Jullie hadden vaak gedanst. Zehaddenvaakgedanst.

We hadden feest gevierd.Jullie hadden feest gevierd.Zehaddenfeestgevierd.

We waren hard gevallen.Jullie waren hard gevallen.Zewarenhardgevallen.

Page 20: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 20/40

Oefening 6

infinitief 1 fietsen 2 voelen 3 stoppen 4 lopen

stam fiets voel stop loop

presens enkelvoud

Ik fiets hard.Je fietst hard.Fiets je hard?U fietst hard.Hij fietst hard.Zefietsthard.

Ik voel dat.Je voelt dat.Voel je dat?U voelt dat.Hij voelt dat.Zevoeltdat.

Ik stop daar.Je stopt daar.Stop je daar?U stopt daar.Hij stopt daar.Zestoptdaar.

Ik loop snel.Je loopt snel.Loop je snel?U loopt snel.Hij loopt snel.Zelooptsnel.

presens meervoud

We fietsen hard.Jullie fietsen hard.Zefietsenhard.

We voelen dat.Jullie voelen dat.Zevoelendat.

We stoppen daar.Jullie stoppen daar.Zestoppendaar.

We lopen snel.Jullie lopen snel.Zelopensnel.

imper-fectum enkelvoud

Ik fietste hard.Je fietste hard.Fietste je hard?U fietste hard.Hij fietste hard.Zefietstehard.

Ik voelde dat.Je voelde dat.Voelde je dat?U voelde dat.Hij voelde dat.Zevoeldedat.

Ik stopte daar.Je stopte daar.Stopte je daar?U stopte daar.Hij stopte daar.Zestoptedaar.

Ik liep snel.Je liep snel. Liep je snel?U liep snel.Hij liep snel.Zeliepsnel.

imper-fectum meervoud

We fietsten hard.Jullie fietsten hard.Zefietstenhard.

We voelden dat.Jullie voelden dat.Zevoeldendat.

We stopten daar.Jullie stopten daar.Zestoptendaar.

We liepen snel.Jullie liepen snel.Zeliepensnel.

perfectum enkelvoud

Ik heb hard gefietst.Je hebt hard gefietst.Heb je hard gefietst?U hebt hard gefietst.Hij heeft hard gefietst.Zeheefthardgefietst.

Ik heb dat gevoeld.Je hebt dat gevoeld.Heb je dat gevoeld?U hebt dat gevoeld.Hij heeft dat gevoeld.Zeheeftdatgevoeld.

Ik ben daar gestopt.Je bent daar gestopt.Ben je daar gestopt?U bent daar gestopt.Hij is daar gestopt.Zeisdaargestopt.

Ik heb snel gelopen.Je hebt snel gelopen.Heb je snel gelopen?U hebt snel gelopen.Hij heeft snel gelopen.Zeheeftsnelgelopen.

perfectum meervoud

We hebben hard gefietst.Jullie hebben hard gefietst.Zehebbenhardgefietst.

We hebben dat gevoeld.Jullie hebben dat gevoeld.Zehebbendatgevoeld.

We zijn daar gestopt.Jullie zijn daar gestopt.Zezijndaargestopt.

We hebben snel gelopen.Jullie hebben snel gelopen.Zehebbensnel gelopen.

plusquam-perfectum enkelvoud

Ik had hard gefietst.Je had hard gefietst.Had je hard gefietst?U had hard gefietst.Hij had hard gefietst.Zehadhardgefietst.

Ik had dat gevoeld.Je had dat gevoeld.Had je dat gevoeld?U had dat gevoeld.Hij had dat gevoeld.Zehaddatgevoeld.

Ik was daar gestopt.Je was daar gestopt.Was je daar gestopt?U was daar gestopt.Hij was daar gestopt.Zewasdaargestopt.

Ik had snel gelopen.Je had snel gelopen.Had je snel gelopen?U had snel gelopen.Hij had snel gelopen.Zehadsnelgelopen.

plusquam-perfectum meervoud

We hadden hard gefietst.Jullie hadden hard gefietst.Zehaddenhardgefietst.

We hadden dat gevoeld.Jullie hadden dat gevoeld.Zehaddendatgevoeld.

We waren daar gestopt.Jullie waren daar gestopt.Zewarendaargestopt.

We hadden snel gelopen.Jullie hadden snel gelopen.Zehaddensnel gelopen.

Page 21: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 21/40

Oefening 7

nog vroeger vroeger nu toekomst

plusquamperfectum perfectum/imperfectum presens presens (met gaan)

2-5-7-8 1-6-14-15 / 9-10-11-12-13 3-4 16

Oefening 8

1 b 2 a 3 b 4 a

5 b 6 a 7 a 8 a

Oefening 9

1 We zijn in de vakantie in het zuiden van Spanje geweest. (Eventueel: We waren in de vakantie in het zuiden van Spanje.) 2 Eerst hebben we het vliegtuig naar Malaga genomen. (Eventueel: Eerst namen we het vliegtuig naar Malaga.) 3 Vandaar wilden we met een huurauto naar ons vakantiehuis rijden. 4 Die auto had ik thuis al via internet gereserveerd. 5 Ook het vakantiehuis had ik thuis al gehuurd. 6 Ons vakantiehuis lag hoog in de bergen, dus het was voor ons moeilijk te vinden. 7 Thuishad ik per e-mail met de eigenaar een plaats afgesproken om elkaar te ontmoeten. 8 Na de ontmoeting reed de eigenaar van het huis voor ons uit. 9 Het was al donker, toen we ernaartoe reden en er stonden geen lampen langs de weg. 10 De weg werd steeds slechter, het was een zandweg met stenen en rotsblokken en kuilen. 11 Op zo’n slechte weg had ik nog nooit gereden. 12 En ik heb toch veel rijervaring, ik rijd ook bijna elk jaar wel in de bergen. 13 Mijn kinderen vonden het erg eng, er was ook geen vangrail langs de weg. 14 Het lukte ons met moeite om het huis te bereiken. Het is ons met moeite gelukt om het huis te bereiken. 15 Voor elk uitstapje die week moesten we eerst een halfuur op die rotweg rijden. 16 Steeds was het erg spannend, vooral als je een andere auto moestpasseren.(…passeren

moest.) 17 Dan moest je vlak langs de rand van de afgrond rijden. 18 Tochhebben we een heerlijke week gehad. (Eventueel:Tochhadden we een heerlijke week.) 19 We hebben prachtige dingen gezien en (hebben) van het mooie huis met zwembad geno-

ten. (Eventueel: We zagen prachtige dingen en genoten van het mooie huis met zwembad.) 20 We gaan er later nog weleens naartoe.

Page 22: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 22/40

6 verbindingswoorden

6.1 Voorwaarde, gewoonte en tijd (als en toen)

Oefening 1

a als + presens, presens b als + presens, presens c als + presens, presens d als + perfectum, presens e toen + imperfectum, perfectum f toen + imperfectum, imperfectum g toen + imperfectum, imperfectum h plusquamperfectum.Toen+imperfectum

Oefening 2

1 voorwaarde 2 gewoonte 3 kan beide 4 voorwaarde 5 gewoonte

6 voorwaarde 7 voorwaarde 8 kan beide 9 voorwaarde 10 gewoonte

Oefening 3

1 b (f) 2 f 3 a

4 d 5 c 6 e

Oefening 4

1 Toenmijnzusjeeenjaaroftwaalfwas,wildezegraageenkathebben./Toenzeeenjaaroftwaalf was, wilde mijn zusje graag een kat hebben. / Mijn zusje wilde graag een kat hebben, toenzeeenjaaroftwaalfwas./Toenmijnzusjegraageenkatwildehebben(…hebbenwilde), was ze een jaar of twaalf. / Mijn zusje wilde graag, toen ze een jaar of twaalf was, een kat hebben. / Mijn zusje wilde, toen ze een jaar of twaalf was, graag een kat hebben. / Een jaar of twaalf was mijn zusje toen ze graag een kat wilde hebben. / Graag wilde mijn zusje een kat hebben, toen ze een jaar of twaalf was. / Een jaar of twaalf was mijn zusje toen ze graageenkatwildehebben.(…hebbenwilde.)

2 Mijnmoederzei:‘Alsjezelfvoordiekatkuntzorgen(…zorgenkunt),vindenwedatgoed.’/‘Alsjezelfkuntzorgen(…zorgenkunt)voordiekat,vindenwedatgoed.’/‘Wevindendatgoed,alsjezelfvoordiekatkuntzorgen(…zorgenkunt).’/‘Wevindendatgoed,alsje

Page 23: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 23/40

zelfkuntzorgen(…zorgenkunt)voordiekat.’/‘Datvindenwegoedalsjezelfkuntzorgen(…zorgenkunt)voordiekat.’/‘Datvindenwegoed,alsjezelfvoordiekatkuntzorgen(…zorgenkunt).’/‘Wevindendat,alsjezelfvoordiekatkuntzorgen(…zorgenkunt),goed.’/‘Wevindendat,alsjezelfkuntzorgen(…zorgenkunt)voordiekat,goed.’/‘Datvindenwe,alsjezelfvoordiekatkuntzorgen(…zorgenkunt),goed.’/‘Datvindenwe,alsjezelfkuntzorgen(…zorgenkunt)voordiekat,goed.’

3 ‘Maar alleen als het een mannetje is.’ 4 Toenkwamereenkleinkatjeinhuisenhijgroeideheelhard./Toenkwamerinhuiseen

klein katje en hij groeide heel hard. / Er kwam toen een klein katje in huis en hij groeide heel hard. / Er kwam toen in huis een klein katje en hij groeide heel hard. / Er kwam een klein katje in huis toen en hij groeide heel hard. / Er kwam in huis een klein katje toen en hij groeide heel hard.

5 Toendekatvolwassenwas,werdhijooksteedsdikker./Toenhijvolwassenwas,werddekat ook steeds dikker. / De kat werd ook steeds dikker, toen hij volwassen was.

6 Toenzemetdekatbijdedierenartskwamen,moestdieheelerglachen./Toenzebijdedierenarts kwamen met de kat, moest die heel erg lachen.

7 Toendejongepoesjeswarengeboren(…geborenwaren),hebbenwezeweggegeven./Toenzewarengeboren(…geborenwaren),hebbenwedejongepoesjesweggegeven./Wehebbendejongepoesjesweggegeven,toenzewarengeboren.(…geborenwaren.)/Dejongepoesjeshebbenweweggegeven,toenzewarengeboren.(…geborenwaren.)/Dejongepoesjeshebbenwe,toenzewarengeboren(…geborenwaren),weggegeven.

8 Als je geen jonge poesjes wilt, kun je een kat beter laten steriliseren. / Een kat kun je beter laten steriliseren, als je geen jonge poesjes wilt. / Een kat kun je, als je geen jonge poesjes wilt, beter laten steriliseren.

6.2 Een tijd aangeven

Oefening 10

a Nadat + perfectum, presens b Nadat + plusquamperfectum, imperfectum c Voordat + presens, presens d Voordat + imperfectum, plusquamperfectum e Terwijl+presens,presens f Terwijl+imperfectum,perfectum g Sinds + presens, presens h Sinds + presens, perfectum

Page 24: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 24/40

Oefening 11

1 f 2 a 3 d 4 c (b/j) 5 b (j)

6 j 7 e (j) 8 h (b/c/e/f/j) 9 g 10 i (g)

Oefening 12

1 Over twee weken wordt mijn dochter zes jaar. / Mijn dochter wordt over twee weken zes jaar./Mijndochterwordtzesjaarovertweeweken./Zesjaarwordtmijndochterovertwee weken.

2 Op zaterdag willen we een kinderfeestje geven. / We willen een kinderfeestje geven op zaterdag. / We willen op zaterdag een kinderfeestje geven.

3 Sindszenaardebasisschoolgaat,vindtzedatheelnormaal./Zevindtdatheelnormaal,sindszenaardebasisschoolgaat./Zevindtdat,sindszenaardebasisschoolgaat,heelnor-maal. / Dat vindt ze heel normaal, sinds ze naar de basisschool gaat. / Dat vindt ze, sinds ze naar de basisschool gaat, heel normaal.

4 Voordat de kinderen komen, moeten we heel wat organiseren. / We moeten heel wat orga-niseren, voordat de kinderen komen. / We moeten, voordat de kinderen komen, heel wat organiseren.

5 Tijdenshetfeestjeisereengoochelaar./Eriseengoochelaartijdenshetfeestje./Eristij-dens het feestje een goochelaar.

6 Voordatdiegoochelaargaatoptreden(…optredengaat),moetmijndochterallecadeau-tjes uitpakken. / Mijn dochter moet alle cadeautjes uitpakken, voordat die goochelaar gaat optreden.(…optredengaat.)/Mijndochtermoet,voordatdiegoochelaargaatoptreden(…optredengaat),allecadeautjesuitpakken./Voordatmijndochterallecadeautjesmoetuitpakken(…uitpakkenmoet),gaatdiegoochelaaroptreden./Mijndochtergaat,voordatdiegoochelaarmoetoptreden(…optredenmoet),allecadeautjesuitpakken./Voordatdiegoochelaarmoetoptreden(…optredenmoet),gaatmijndochterallecadeautjesuitpak-ken. / Mijn dochter gaat alle cadeautjes uitpakken, voordat die goochelaar moet optreden. (…optredenmoet.)

7 Terwijldekinderennaarzijnoptredenkijken,kanikdetaartsnijden./Ikkandetaartsnij-den, terwijl de kinderen naar zijn optreden kijken. / Ik kan, terwijl de kinderen naar zijn optredenkijken,detaartsnijden./Terwijldekinderenkijkennaarzijnoptreden,kanikdetaart snijden. / Ik kan de taart snijden, terwijl de kinderen kijken naar zijn optreden. / Ik kan, terwijl de kinderen kijken naar zijn optreden, de taart snijden.

8 Nadathetfeestjeafgelopenis(…isafgelopen),moetenweallekinderenthuisbrengen./Wemoetenallekinderenthuisbrengen,nadathetfeestjeisafgelopen(…afgelopenis.)/Wemoeten,nadathetfeestjeafgelopenis(…isafgelopen),allekinderenthuisbrengen.

Page 25: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 25/40

9 Daarna moeten we ook nog alle rommel opruimen. / Daarna moeten we alle rommel ook nog opruimen. / We moeten daarna ook nog alle rommel opruimen. / We moeten ook nog alle rommel opruimen daarna. / We moeten daarna alle rommel ook nog opruimen. / We moeten alle rommel ook nog opruimen daarna. / We moeten alle rommel daarna ook nog opruimen.

10 Mijn dochter is doodmoe na het feestje, maar ik ook. / Na het feestje is mijn dochter dood-moe, maar ik ook. / Mijn dochter is na het feestje doodmoe, maar ik ook.

6.3 Een tegenstelling aangeven

Oefening 16

1 f (d) 2 c (g/h) 3 b (a) 4 e

5 d 6 a (b) 7 g (c) 8 h (c/g)

Oefening 17

1 Nurhan leert de taal snel, terwijl ze weinig vooropleiding heeft. / Nurhan leert de taal, terwijl ze weinig vooropleiding heeft, snel. / Nurhan leert, terwijl ze weinig vooropleiding heeft,detaalsnel./TerwijlNurhanweinigvooropleidingheeft,leertzedetaalsnel./Terwijlzeweinigvooropleidingheeft,leertNurhandetaalsnel./DetaalleertNurhansnel,terwijl ze weinig vooropleiding heeft.

2 HoewelzealtwintigjaarinNederlandwoont,spreektzebijnageenNederlands./ZespreektbijnageenNederlands,hoewelzealtwintigjaarinNederlandwoont./Zespreekt,hoewel ze al twintig jaar in Nederland woont, bijna geen Nederlands.

3 ZewoontaltwintigjaarinNederland,maarzeisnooitnaarschoolgeweest./…,maarnaarschool is ze nooit geweest.

4 OndankshaarhogeleeftijdwilzetochNederlandsleren./ZewiltochNederlandsleren,ondankshaarhogeleeftijd./TochwilzeNederlandsleren,ondankshaarhogeleeftijd./Tochwilze,ondankshaarhogeleeftijd,Nederlandsleren.

5 Je moet wel naar school, anders leer je de taal niet goed. 6 Zeisdriejaarnaarschoolgeweest.Tochheeftzedetaalnognietgoedgeleerd./…Zeheeft

de taal toch nog niet goed geleerd.

Page 26: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 26/40

6.4 Een reden aangeven

Oefening 22

1 g (a) 2 a 3 c (f/e) 4 e

5 b 6 d (a/g) 7 f

Oefening 23

1 Ikmoetvandaagveelboodschappendoen,wantikkrijgvanavondgastenteeten./…,wantikkrijggastenteetenvanavond./…,wantvanavondkrijgikgastenteeten.

2 Omdat bij hen het eten ook altijd bijzonder is, wil ik wel iets lekkers koken. / Omdat het eten bij hen ook altijd bijzonder is, wil ik wel iets lekkers koken. / Omdat het eten ook altijd bijzonder is bij hen, wil ik wel iets lekkers koken.

3 Datisooklogisch,wanthijwerktalskokineenrestaurant./…,wanthijwerktineen restaurant als kok.

4 Daarom wil ik iets koken wat niet kan mislukken. / Daarom wil ik iets wat niet kan misluk-ken koken.

5 Datzalnogmoeilijkzijn,omdatikzelfhelemaalnietzogoedkankoken.(…kokenkan.) 6 Maar misschien is hij niet zo kritisch, want hij is wel een aardige man. 7 Bovendienhebiknietzoveeltijd,omdatikhethuisooknogmoetschoonmaken.(…

schoonmakenmoet.)/…,omdatikooknoghethuismoetschoonmaken.(…schoon­maken moet.)

8 Daarom bestel ik misschien maar gewoon pizza’s. / Daarom bestel ik maar gewoon pizza’s misschien.

Oefening 26

1 Waarom blijf je vandaag thuis? / Waarom blijf je thuis vandaag? 2 Waarom hebben we volgende week geen les? / Waarom hebben we geen les volgende

week? 3 Waarom heb je me niet even gebeld? 4 Waarom is hij nooit getrouwd? 5 Waarom praten zij niet meer met elkaar?

Page 27: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 27/40

6.5 Oorzaak en gevolg aangeven

Oefening 30

1 c (b)

2 f (a)

3 e

4 b (a/f)

5 d

6 a (f)

Oefening 31

1 Daardoor was de weg erg glad. 2 Hetwasaanheteindvandemiddag,dusdezonstondlaagaandehemel./…,dusstondde

zon laag aan de hemel. 3 Doordat de zon op de gladde weg scheen, had ze slecht zicht. 4 Door het slechte zicht remden veel automobilisten te laat. 5 Door de gladde weg raakten ook veel auto’s in een slip. / Door de gladde weg raakten veel

auto’s ook in een slip. 6 OokMarianneraakteineenslip,doordatzezohardremmenmoest.(…moestremmen.) 7 Door de slip had ze haar auto niet meer onder controle. 8 Daardoor kwam de auto vlak bij het kanaal terecht. 9 Gelukkig kwam de auto tot stilstand doordat hij tegen een boom botste. 10 Maar ze besloot door dit ongeluk winterbanden aan te schaffen. / Maar door dit ongeluk

besloot ze winterbanden aan te schaffen. / Maar ze besloot winterbanden aan te schaffen door dit ongeluk.

6.6 Vergelijkingen

Oefening 34

1 b 2 d 3 e 4 f 5 c

6 a 7 h 8 g 9 i

Oefening 35

1 Zoalsjeweet,kentNederlandvierseizoenen./Nederlandkentvierseizoenen,zoalsjeweet./ Nederland kent, zoals je weet, vier seizoenen.

2 De winter is het koudste van de vier seizoenen. / De winter is van de vier seizoenen het koudste. / Van de vier seizoenen is de winter het koudste. / Het koudste van de vier seizoe-nen is de winter.

Page 28: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 28/40

3 In de zomer is het warmer dan in de lente. / Het is in de zomer warmer dan in de lente. / Het is warmer in de zomer dan in de lente.

4 De temperatuur in de lente is gemiddeld ongeveer even hoog als in de herfst. / De tempe-ratuur in de lente is ongeveer even hoog als in de herfst gemiddeld. / Gemiddeld is de tem-peratuur in de lente ongeveer even hoog als in de herfst.

5 In de lente worden de dagen steeds langer. / De dagen worden in de lente steeds langer. / De dagen worden steeds langer in de lente.

6 Het woord ‘lente’ lijkt op het woord ‘lengte’. / Het woord ‘lengte’ lijkt op het woord ‘lente’. 7 In de winter duren de dagen korter dan de nachten. / De dagen duren in de winter korter

dan de nachten. / De dagen in de winter duren korter dan de nachten. / De dagen duren korter dan de nachten in de winter.

8 Rond 21 december duurt de dag het kortst van het hele jaar. / De dag duurt rond 21 december het kortst van het hele jaar. / De dag duurt het kortst van het hele jaar rond 21 december.

9 Soms lijkt het in de winter alsof het de hele dag niet licht wordt. / Soms lijkt het in de win-ter alsof het niet licht wordt de hele dag. / Soms lijkt het alsof het de hele dag niet licht wordt in de winter. / Soms lijkt het alsof het in de winter niet licht wordt de hele dag. / Het lijkt soms alsof het de hele dag niet licht wordt in de winter. / Het lijkt soms alsof het niet licht wordt de hele dag in de winter. / Het lijkt soms in de winter alsof het de hele dag niet licht wordt. / Het lijkt soms in de winter alsof het niet licht wordt de hele dag. / In de win-ter lijkt het soms alsof het de hele dag niet licht wordt. / In de winter lijkt het soms alsof het niet licht wordt de hele dag.

10 Een Nederlands spreekwoord is: ‘Als de dagen gaan lengen, begint de winter te strengen.’ Dat betekent: Als de dagen na 21 december langer worden, wordt het meestal kouder. / Als de dagen

langer worden na 21 december, wordt het meestal kouder. / Als na 21 december de dagen langer worden, wordt het meestal kouder. / Het wordt meestal kouder, als de dagen na 21 december langer worden. / Het wordt meestal kouder, als de dagen langer worden na 21 december. / Het wordt meestal kouder, als na 21 december de dagen langer worden. / Het wordt, als de dagen langer worden na 21 december, meestal kouder. / Het wordt, als de dagen na 21 december langer worden, meestal kouder. / Het wordt, als na 21 december de dagen langer worden, meestal kouder. / Het wordt meestal, als de dagen langer worden na 21 december, kouder. / Het wordt meestal, als na 21 december de dagen langer worden, kouder. / Het wordt meestal, als de dagen langer worden na 21 december, kouder.

Page 29: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 29/40

7 indirecte rede

Oefening 1

1 eerste 2 tweede 3 tweede 4 eerste 5 tweede

Oefening 2

1 a 2 b 3 c 4 c

5 b 6 b 7 b 8 b

Oefening 3

De docent van onze groep stelde voor om in de laatste les een lunch te organiseren.

1 De docent vroeg of wij een lunch een goed idee vonden. 2 Decursistenzeidendatzeweleenlunchwildenorganiseren.(…organiserenwilden.) 3 Dedocentvroegwaarwedielunchdanwildenhouden.(…houdenwilden.)/Dedocent

vroegwaarwedandielunchwildenhouden.(…houdenwilden.) 4 Irina zei dat de lunch wel bij haar thuis kon. 5 DecursistenvroegenofIrinahaaradresophetbordwildeschrijven.(…schrijvenwilde.)/

DecursistenvroegenofIrinaophetbordhaaradreswildeschrijven.(…schrijvenwilde.) 6 Dedocentvroegwieerdanietsteetenwildemeenemen.(…meenemenwilde.) 7 Sarahzeidatzijkebabwildemaken.(…makenwilde.) 8 Daviddachtdathijvoorzoveelpersonengeengerechtkonklaarmaken.(…klaarmaken

kon.)/Daviddachtdathijgeengerechtvoorzoveelpersonenkonklaarmaken.(…klaar-makenkon.)/Daviddachtdathijgeengerechtkonklaarmaken(…klaarmakenkon)voorzo veel personen.

9 Hijsteldevoordathijfrisdrankenzoumeenemen.(…meenemenzou.) 10 Alle cursisten zeiden dat ze veel zin in de lunch hadden. / Alle cursisten zeiden dat ze in de

lunch veel zin hadden. / Alle cursisten zeiden dat ze veel zin hadden in de lunch.

Page 30: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 30/40

Oefening 4

1 Joost zegt dat hij al een halfuur met het eten zit te wachten. / Joost zegt dat hij met het eten al een halfuur zit te wachten. / Joost zegt dat hij met het eten zit te wachten al een halfuur.

2 Anna zegt dat zij (ze) niet eerder thuis kon zijn. 3 Joostvraagtoferdanietsisgebeurd.(…gebeurdis.) 4 Annazegtdatzij(ze)eenhalfuurindefileheeftgestaan.(…gestaanheeft.) 5 Joostvraagtwaaromzij(ze)dannietevenheeftgebeld.(…gebeldheeft.) 6 Anna zegt dat de batterij van haar telefoon leeg was. 7 Joostvraagtofzij(ze)ophaarwerkde(haar)batterijnietkonopladen.(…opladenkon./

…opkonladen.)/Joostvraagtofzij(ze)de(haar)batterijophaarwerknietkonopladen.(…opladenkon./…opkonladen.)/Joostvraagtofzij(ze)de(haar)batterijnietkonopladen(…opladenkon/…opkonladen)ophaarwerk.

8 Annazegtdatzij(ze)datvergetenis.(…isvergeten.) 9 Joost stelt voor dat ze nu maar gaan eten. / Joost stelt voor om nu maar te gaan eten. 10 Anna zegt dat hij gelijk heeft en dat het haar spijt. 11 Joost zegt dat hij eigenlijk ook een beetje zeurt. / Joost zegt dat hij ook een beetje zeurt

eigenlijk. 12 Anna zegt dat het niet geeft en dat ze het wel begrijpt.

Page 31: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 31/40

8 bijvoeglijke bijzin

Oefening 2

1 die 2 dat 3 dat 4 waar 5 die

6 wat 7 die 8 wat 9 dat 10 dat

Page 32: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 32/40

9 scheidbare werkwoorden

Oefening 1

1 sta…op=presens weggaan=infinitief 2 stond…op=imperfectum weggaan=presens 3 had…afgesproken=plusquamperfectum 4 heb…uitgeslapen=perfectum 5 haduitgenodigd=plusquamperfectum 6 uit(te)gaan=infinitief(mette) 7 kom…thuis=presens 8 opblijf=presens uit(te)slapen=infinitief(mette)

Oefening 2

presens: Ik bel mijn vriend op.

imperfectum: Ik belde mijn vriend op.

perfectum: Ik heb mijn vriend opgebeld.

plusquamperfectum: Ik had mijn vriend opgebeld.

Infinitief: Ik moet mijn vriend nog opbellen.

Infinitief met te: Ik ben vergeten mijn vriend op te bellen.

Imperatief: Bel je vriend nou eens op!

In de bijzin: Ik beloof mijn vriend dat ik hem vandaag nog opbel.

Oefening 3

1 trouwen (met) 2 uitnodigen 3 aantrekken 4 meenemen 5 uitkiezen 6 kiezen (uit)

7 aanschaffen 8 terugbrengen 9 afspreken 10 zeggen (tegen) 11 uitstellen 12 afhangen

Page 33: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 33/40

Oefening 4

1 Van de week belden er ook vrienden op. / Er belden van de week ook vrienden op. / Er bel-den ook vrienden op van de week.

2 Zevroegen:‘Kunnenwezaterdagbijjullielangskomen?’/…‘Kunnenwebijjullielangsko-menzaterdag?’/…‘Kunnenwezaterdaglangskomenbijjullie?’/…‘Kunnenwelangsko-menzaterdagbijjullie?’/…‘Kunnenwebijjulliezaterdaglangskomen?’/…‘Kunnenwelangskomen bij jullie zaterdag?’

3 Mijn man bereidt de maaltijd dan goed voor. / Mijn man bereidt dan de maaltijd goed voor. / Mijn man bereidt de maaltijd goed voor dan. / Dan bereidt mijn man de maaltijd goed voor.

4 Hij zoekt eerst een lekker recept in het kookboek op. / Hij zoekt eerst een lekker recept op in het kookboek. / Hij zoekt eerst in het kookboek een lekker recept op. / Eerst zoekt hij in het kookboek een lekker recept op. / Eerst zoekt hij een lekker recept op in het kookboek. / In het kookboek zoekt hij eerst een lekker recept op.

5 Dan slaat hij alle benodigde boodschappen in. / Hij slaat dan alle benodigde boodschappen in. / Alle benodigde boodschappen slaat hij dan in.

6 Bij de kassa merkt hij dan dat hij steeds weer te veel geld uitgeeft. 7 Daarna maakt hij in de keuken een lekkere maaltijd klaar. / Daarna maakt hij een lekkere

maaltijd klaar in de keuken. / Daarna maakt hij een lekkere maaltijd in de keuken klaar. / Hij maakt daarna een lekkere maaltijd klaar in de keuken. / Hij maakt daarna in de keuken een lekkere maaltijd klaar. / In de keuken maakt hij daarna een lekkere maaltijd klaar. / In de keuken maakt hij een lekkere maaltijd klaar daarna.

8 Je kunt daar niet met hem samenwerken. / Je kunt niet met hem samenwerken daar. / Je kunt niet samenwerken met hem daar. / Je kunt daar niet samenwerken met hem. / Je kunt niet samenwerken daar met hem.

9 Na de maaltijd is het mijn taak om alle rommel op te ruimen. / Mijn taak is het na de maal-tijd om alle rommel op te ruimen. / Mijn taak is het om alle rommel op te ruimen na de maaltijd. / Mijn taak is het om na de maaltijd alle rommel op te ruimen. / Mijn taak is het om alle rommel na de maaltijd op te ruimen. / Het is mijn taak om na de maaltijd alle rom-mel op te ruimen. / Het is mijn taak na de maaltijd om alle rommel op te ruimen.

10 En ik was dan altijd af. / En ik was dan af altijd. / En ik was altijd af dan. / En dan was ik altijd af. / En dan was ik af altijd. / En altijd was ik dan af. / En altijd was ik af dan.

Oefening 5

1 toegenomen 2 aangeschaft 3 nemen…mee 4 geven…mee 5 opbellen–bellen…op 6 vallen…op 7 afsluiten

8 lopen…op 9 mee…doen/meedoen 10 aan te schaffen 11 op te bellen 12 ingrijpen 13 om…gaan/omgaan 14 uitstelt

Page 34: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 34/40

Oefening 6

1 niet-scheidbaar – d 2 scheidbaar – a 3 scheidbaar – c 4 niet-scheidbaar – f 5 scheidbaar – e 6 niet-scheidbaar – b

7 a 8 b 9 a 10 b 11 b 12 a

Oefening 7

1 overleefd 2 overgebleven 3 overladen 4 overgemaakt 5 overgedragen 6 overdreven

Page 35: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 35/40

10 wederkerende werkwoorden

Oefening 1

1 zich herinneren 2 zich herinneren 3 zich verslapen 4 zich haasten – zich verslapen 5 zich presenteren 6 zich scheren – zich aankleden

7 zich haasten 8 zich vergissen 9 zich melden 10 zich schamen 11 zich voorstellen – zich voelen 12 zich voorbereiden

De vormen:Ik schaam me voor de fout.Jij schaamt je voor de fout.U schaamt zich voor de fout.Hij / Zij schaamt zich voor de fout.Wij schamen ons voor de fout.Jullie schamen je voor de fout.Zij schamen zich voor de fout.

Oefening 2

1 Ik erger me in een restaurant aan mensen die zich niet netjes gedragen. 2 Zelikkenbijvoorbeeldaanhunmes.Zekunnenzich dan snijden. 3 Maar ze lijken zich ook niet te schamen voor hun gedrag. 4 Ik vind het prima dat je je thuis zo gedraagt. 5 Maar in een restaurant moet je je aanpassen. 6 Aan mijn kinderen vraag ik ook: ‘Kunnen jullie je netjes gedragen?’ 7 Mijn jongste zoon verveelt zich nog weleens als een etentje te lang duurt. 8 Ik vind het dan ook niet zo erg als hij zich vermaakt met een boek of spelletje. 9 Want ik wil niet dat wij ons moeten haasten met het eten. 10 En ik kan me ook wel voorstellen dat hij zich anders verveelt.

Page 36: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 36/40

11 de passieve vorm

Oefening 1

1 ZaterdagavondisuiteenwoningaandeEigenhaardstraatinAssendorpeen kind gered uit een brandende zolderkamer.

2 De vader en het kind zijn met ademhalingsproblemen en brandwonden naar het zieken-huis gebracht.

3 De buren ontdekten zaterdagavond rond 21.00 uur de brand in de woning. 4 Zij sloegen direct alarm en maakten zelf een raam bij de buren kapot om een echtpaar met

hun twee kinderen te redden. 5 Op een zolderkamer van de woning bleek een kind te slapen. 6 Dat kon net op tijd worden gered. 7 Later brandde de hele bovenverdieping uit. 8 De vader liep brandwonden aan zijn arm op. 9 Het kind moest met ademhalingsproblemen naar het ziekenhuis vervoerd worden. 10 Over de oorzaak van de brand is verder niets bekendgemaakt.

Vul in: Kruis aan: Kruis aan:

Nummer Alle werkwoorden in de zin Actief Passief

1 is gered x

2 zijn gebracht x

3 ontdekten x

4 sloegen alarm / maakten kapot / redden x

5 bleek / slapen x

6 kon worden gered x

7 brandde uit x

8 liep op x

9 moest vervoerd worden x

10 is bekendgemaakt x

Oefening 2

1 a 2 a 3 a en b 4 a en b

5 b 6 b 7 a 8 b

Page 37: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 37/40

Oefening 3

Tijd van het werkwoord Actief – bepaaldPassief – bepaald

Presens (o.t.t.) De postbode brengt het pakje vandaag.Het pakje wordt vandaag gebracht.

Imperfectum (o.v.t.) De postbode bracht het pakje gisteren.Het pakje werd gisteren gebracht.

Perfectum (v.t.t.) De postbode heeft het pakje gisteren gebracht. Het pakje is gisteren gebracht.

Plusquam-perfectum (v.v.t) De postbode had het pakje gisteren gebracht. Het pakje was gisteren gebracht.

Met nog een hulpwerkwoord: De postbode moet het pakje vandaag brengen. Hetpakjemoetvandaagwordengebracht.(…gebrachtworden.)

Tijd van het werkwoord Actief – onbepaaldPassief – onbepaald

Presens (o.t.t.) De postbode brengt vandaag een pakje.Er wordt vandaag een pakje gebracht.

Imperfectum (o.v.t.) De postbode bracht gisteren een pakje.Er werd gisteren een pakje gebracht.

Perfectum (v.t.t.) De postbode heeft gisteren een pakje gebracht.Er is gisteren een pakje gebracht.

Plusquamperfectum (v.v.t) De postbode had gisteren een pakje gebracht.Er was gisteren een pakje gebracht.

Met nog een hulpwerkwoord: De postbode moet vandaag een pakje brengen. Ermoetvandaageenpakjewordengebracht.(…gebrachtworden.)

Oefening 4

1 Een Britse oma heeft dinsdag in Northampton zes overvallers van een juwelierszaak verjaagd.

2 Terwijldeovervallerstrachttenderuiteninteslaan,sloeg de oude dame hen om de oren met haar handtas.

3 De bende sloeg op de vlucht, waarbij een van hen van de scooter viel. 4 Vier daders zijn inmiddels opgepakt. 5 De beelden die een voorbijganger had gemaakt zijn op tv en internet verspreid.

De tekst van dit verhaal kun je vinden op: www.nijmegennieuws.nl/114393_britse_oma_verjaagt_overvallers.html

Page 38: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 38/40

12 er

Oefening 1

1 b 2 a 3 b 4 a

Oefening 3

1 er 2 er 3 er 4 er – er 5 er – het 6 er – het 7 er

8 er (het) – het 9 er – het 10 het 11 er 12 er – het 13 het 14 het

Oefening 5

1 er wel tien 2 er wel een paar 3 er geen 4 dat nooit 5 nog 6 er twee

Oefening 7

1 a en d 2 a en c 3 a en c 4 c en d

Page 39: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 39/40

Oefening 8

1 het – het 2 er 3 het 4 het 5 er 6 het

7 er – er 8 het 9 er 10 het 11 er 12 er

Oefening 10

1 Ik verbaas me vaak over de digitale vaardigheden van jongeren. 2 Ik verbaas me er dan over dat ze overal een oplossing voor weten. 3 Ik kijk er soms naar, als mijn zoon van zeventien een nieuw apparaat in handen heeft. 4 Hij kijkt nooit in een gebruiksaanwijzing. 5 Tochheefthijer geen moeite mee om zo’n apparaat goed te gebruiken. 6 Ik vergelijk dat dan met mijn eigen onhandigheid soms. 7 Maar jongeren zijn er ook mee opgegroeid dat ze met digitale apparaten leven. 8 Je ziet vaak al baby’s die meer geïnteresseerd zijn in een mobieltje dan in hun eigen speel-

goed. 9 Er wordt gezegd dat de nieuwe generatie deze vaardigheden automatisch leert.

Oefening 12

1 2 2 3 3 1 4 1 5 2 6 1 7 1 8 2 (1)

9 1 10 2 11 5 – 4 12 4 13 2 – 3 14 1 15 5

Oefening 13

1 Ik dacht er nog weleens over dat ik nog niet wist van wie het pakje was gekomen. / Ik dacht nog weleens eroverdat…

2 Maar gisteren is er eindelijk duidelijkheid over gekomen. 3 Ik zat op de bank, er was verder niemand thuis. 4 Toengingdetelefoon,mijnvriendinzei:‘Er ligt hier nog een kaart voor je. 5 Ik had hem geschreven toen ik je het pakje voor je verjaardag opstuurde. Ik had de kaart

erbij willen doen. 6 Maar ik ben het vergeten.

Page 40: Schrijf Vaardig 1 - Uitgeverij Coutinho · Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 7/40 1 woordvolgorde 1.1 Onderwerp en persoonsvorm Oefening 1 Onderwerp Persoonsvorm 1 ik maak 2 we moeten

Sleutels bij Schrijf Vaardig 1 – 40/40

7 Ik had me er al over verbaasd dat je niet reageerde op het pakje. / Ik had me al erover ver-baasddat…

8 Ik heb hem na een week weer gevonden en er pas later weer aan gedacht om je te bellen.’ / …enpaslaterweereraangedacht…

9 Ik begon te lachen: ‘Je had er ook geen afzender op geschreven. / ‘Je had ook geen afzender erop geschreven.

10 Ik ben wel blij dat er eindelijk duidelijkheid is over het pakje. 11 Maar jammer dat er toch geen stille bewonderaar van me rondloopt.’ 12 Mijn vriendin zei: ‘Misschien is hij er wel, maar stuurt hij je geen pakjes!’