Richtlijn eindwerk

Embed Size (px)

Citation preview

EINDWERKOndersteuning en richtlijnen bij het schrijven van een paper

DEEL

1

Vorm , inhoud en opmaak

schooljaar 2011 -2012 derde graad/ zesde jaar/alle richtingen

EINDWERKOndersteuning en richtlijnen bij het schrijven van een paper

DEEL

1

Vorm , inhoud en opmaak

schooljaar 2011 -2012 derde graad/ zesde jaar/alle richtingen

INHOUD DEEL

1

inhoud deel 1............................................................................. 4 2. vorm en inhoud .................................................................... 6 2.1 de verschillende onderdelen van het eindwerk ..................... 6

2.1.1 kaft ........................................................................... 7 2.1.2 schutblad (eventueel) .................................................. 7 2.1.3 titelpagina .................................................................. 7 2.1.4 lijst van afkortingen (indien nodig) ................................ 8 2.1.5 inhoudsopgave ........................................................... 9 2.1.6 voorwoord (eventueel) ................................................ 9 2.1.7 inleiding..................................................................... 9 2.2 het kritisch apparaat ...................................................... 16

2.2.1 citeren,parafraseren en refereren................................ 16 3. opmaak ............................................................................. 20 3.1 basisregels voor de opmaak ............................................ 20

3.1.1 lettertype ................................................................. 20 3.1.2 pagina en alinea ....................................................... 22 3.2 annotatiesysteem voor referentie en bibliografie ................ 26

3.2.1 monografien ........................................................... 28 3.2.2 herdrukken .............................................................. 29 3.2.3 onuitgegeven licentiaatsverhandelingen/ proefschriften/

eindwerken/ cursussen ........................................................ 30 3.2.4 een brochure, folder, lesmap .................................... 30 4

3.2.5 Een video, dvd of film ................................................ 30 3.2.6 Een tv- of radioprogramma ........................................ 31 3.2.7 Een cd-rom .............................................................. 31 3.2.8 Een databank of computerprogramma ......................... 31 3.2.9 Een e-mail van een specialist .................................... 31 3.2.10 tijdschriftartikelen ..................................................... 32 3.2.11 artikelen .................................................................. 33 3.2.12 bronnenuitgaven ....................................................... 35 3.2.13 Handschriften ........................................................... 36 3.2.14 Archivalische bronnen................................................ 37 3.2.15 mondelinge bronnen.................................................. 37 3.2.16 websites .................................................................. 38 3.3 3.4 afbeeldingen en tabellen ................................................. 38 inbinden ....................................................................... 39

bijlage: bin .............................................................................. 41

5

1.

VORM EN INHOUD

1.1 DE VERSCHILLENDE ONDERDELEN VAN HET EINDWERKWe overlopen de verschillende onderdelen van het eindwerk. Of je nu dit jaar een eindwerk van twintig paginas of volgend jaar een scriptie van vijf of een verhandeling van honderd of nog later een thesis van tweehonderd bladzijden schrijft, deze onderdelen zullen steeds in je werk terug te vinden zijn. In dit hoofdstuk zullen we het voornamelijk hebben over de inhoud van de verschillende secties. Typografie en opmaak komen in het volgende hoofdstuk aanbod. Een wetenschappelijke taak moet de volgende delen bevatten: Kaft Schutblad (eventueel) Titelpagina Voorwoord (eventueel) Inhoudsopgave Lijst van afkortingen (indien nodig) Inleiding Corpus (de hoofdstukken) Besluit Bijlagen (eventueel) Lijst van afbeeldingen (indien nodig) Bibliografie Schutblad (eventueel) Kaft

Meteen heb je hier de indeling van je eindwerk. De voornaamste onderdelen zijn titelpagina, inhoudsopgave, inleiding, corpus, besluit en bibliografie. Dit wil echter niet zeggen dat de andere delen niet even goed verzorgd moeten worden. Uit je inleiding, het corpus en je besluit blijkt echter dat je een wetenschappelijke taak gemaakt hebt.

6

Samen met het kritisch apparaat (uitgelegd in de volgende paragraaf) is dit jouw bijdrage aan de wetenschap.

1.1.1

KAFT

Dit de eerste kennismaking van de lezer met je werk. In principe is dit een kopie van het titelblad van je eindwerk, eventueel aangevuld met een treffende afbeelding.

1.1.2

SCHUTBLAD

(EVENTUEEL)

Eigenlijk is dit voor een scriptie overbodig. Het dient alleen maar om een echt boekgevoel te creren. Omdat dit eindwerk een oefening is, is zon toegevoegde witte pagina voor de promotor en de lectoren wel handig om bijvoorbeeld aantekeningen te maken. Eventueel kan je het zelf gebruiken om je mondelinge uiteenzetting voor te bereiden.

1.1.3

TITELPAGINA

De volgende gegevens moeten op de titelpagina staan: Schooljaar Scheppersinstituut Mechelen Logo van de school Je voornaam en naam Klas en richting Naam van je promotor Vakgroep Titel Ondertitel (eventueel)

De keuze van de titel is bijzonder belangrijk. Hij moet zo nauwkeurig mogelijk de inhoud van het eindwerk weergeven. Als je taak past in een bijzonder kader of een zeer gespecificeerd onderzoek betreft kan dit in een ondertitel duidelijk gemaakt worden. Je kan in de ondertitel ook verwijzen naar een praktisch nut of doel van je scriptie. De juiste titel zal tijdens het schrijfproces wel opduiken, voornamelijk na het schrijven van de inleiding waarin de chronologische, geografische en thematische afbakening van je werk is uitgelegd. Het is dan 7

ook wenselijk om tijdens het proces (de maanden die je aan je scriptie werkt) steeds bij alle communicatie over je eindwerk een werktitel te gebruiken. Een titel die te algemeen is schept bij de lezer te hoge verwachtingen. Je wetenschappelijke taak zal dus ook ongeloofwaardig overkomen: een algemene titel over een zeer uitgebreid en complex onderwerp kan nu eenmaal niet de lading van een scriptie met een beperkt aantal paginas dekken. Het kiezen van een juiste titel toont ook je wetenschappelijke bescheidenheid. Geef nooit de indruk dat je over een onderwerp alles weet. Daarom moet ook omzichtig te werk gegaan worden met het gebruik van een ondertitel. In de regel komt dit voor een eindwerk of een eenvoudige scriptie niet voor. Je moet in staat zijn om een goede titel te distilleren uit de inhoud van je werk. Een ongelukkig gekozen ondertitel komt dikwijls pedant over.

1.1.4

LIJST VAN AFKORTINGEN

(INDIEN

NODIG)

Het kan gebeuren dat je in je eindwerk regelmatig een instantie, een begrip of een formule moet gebruiken, die , wanneer telkens voluit geschreven, de leesbaarheid van je tekst nodeloos moeilijker maken. Deze instantie, begrip of formule kan je dan in je tekst afkorten. Dikwijls gebruik je afkortingen die wel door de instanties zelf worden gebruikt, maar die niet door elke lezer begrepen kunnen worden, bijvoorbeeld letterwoorden uit een ander vakgebied. Soms maak je zelf afkortingen, die je dan eigenlijk lanceert als nieuw begrip. Het kan nodig zijn om bijvoorbeeld een veel voorkomende zin of woord groep te herleiden tot n woord. Ook een veel gebruikt referentiewerk kan afgekort worden. Koninklijk Museum voor Schone Kunsten wordt KMSK Stadsarchief Mechelen zou kunnen worden SAM Bouwen door de eeuwen heen in Brussel, Inventaris van het cultuurbezit in Belgi, Architectuur. Deel Brussel 1C, Stad Brussel, Binnenstad, P-Z, Pierre Mardaga, Lige, 1994 wordt Bouwen 8

Alle niet in een woordenboek van de Nederlandse taal voorkomende afkortingen moeten in deze lijst opgenomen worden. Maar dan ook alleen die. Gewone en gebruikelijke afkortingen (enz., bijv., e.d.) niet!

1.1.5

INHOUDSOPGAVE

De inhoudsopgave is een verplicht onderdeel van je scriptie. Ze laat toe dat de lezer snel je werk kan doorbladeren. De inhoudsopgave geeft ook inzage in de structuur van je paper. Doorgaans wordt de inhoudsopgave beperkt tot drie niveaus: Niveau 1: de titels van de onderdelen en hoofdstukken van het eindwerk Niveau 2: de titels van de paragrafen Niveau 3: de titels van de subparagrafen

Je moet er alleszins voor zorgen dat alles correct en doorlopend genummerd is en dat de paginanummers kloppen.

1.1.6

VOORWOORD

(EVENTUEEL)

Dit is de enige plaats in je scriptie waar ruimte is voor persoonlijke ontboezemingen. De inhoud heeft in stricto sensu geen verband met de inhoud van je wetenschappelijk werk. Meestal wordt hier een dankwoord aan al diegenen die je geholpen hebben geformuleerd. Een origineel, maar niet theatraal, voorwoord kan de algemene indruk over je scriptie versterken.

1.1.7

INLEIDING

Dit is een essentieel, dus zeer belangrijk, onderdeel van je scriptie. Je moet hier bijzondere zorg aan besteden. Omdat dit zo moeilijk is, beginnen velen er pas aan nadat het corpus van de scriptie volledig is afgewerkt. Dat kan als er op voorhand een goede probleemstelling en strategie ontwikkeld zijn. Toch is het beter de inleiding (of een ruwe versie ervan) eerst te schrijven. De inleiding

9

is de verantwoording van je eindwerk en een bewijs dat je wetenschappelijk te werk bent gegaan. Een goede inleiding bevat de volgende onderdelen: de duiding van de probleemstelling de probleemstelling de verantwoording van de probleemstelling de gebruikte methode de structuur van je paper een slotformule

Dit alles moet in het kort, klaar en duidelijk uiteengezet worden op maximum n pagina. 1.1.7.1 D UIDINGVAN DE PROBLEEMSTELLING

Je kadert de probleemstelling in het algemene thema. Het moet voor de lezer duidelijk worden dat je goed bekend bent met het vakgebied (door studie of ervaring). Dan leid je een onderdeel of thema af en vervolgens kom je aan de probleemstelling. Je geeft de lezer wat hij nodig heeft om de rest van je scriptie te begrijpen. Het is echter niet nodig om hier reeds feiten, gegevens of anekdoten toe te voegen. 1.1.7.2 P ROBLEEMSTELLING

Dit is de nu exact geformuleerde vraag die je jezelf hebt gesteld bij de aanvang van het onderzoek. Een korte, krachtige formulering: wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom? Het is dan ook belangrijk om duidelijk het doel, maar vooral ook de beperkingen van je onderzoek aan te geven. De lezer moet weten wat hij mag verwachten en wat niet. 1.1.7.3 V ERANTWOORDINGVAN DE PROBLEEMSTELLING

10

Je schrijft waarom je eindwerk nuttig en relevant is en waarom dit op deze wijze uitgewerkt is. Het zijn niet je persoonlijke motieven om dit onderwerp te kiezen, maar het belang voor de wetenschap.1 1.1.7.4 G EBRUIKTEMETHODE

Helemaal aan de start van je opdracht heb je moeten kiezen voor een bepaald soort onderzoek: enqute, statistiek, deskresearch Deze methode leg je kort uit. Wat waren de moeilijkheden en beperkingen? Welke bronnen heb je gebruikt? Hoe heb je geselecteerd? Welke parameters of criteria heb je gevolgd? 1.1.7.5 S TRUCTUURVAN HET EINDWERK

Hier geef je de logische opeenvolging van het corpus aan. Maak in een paar regels duidelijk waar elk hoofdstuk over zal gaan en welk besluit je daar zal uit trekken. 1.1.7.6 S LOTFORMULE

Je moet je er altijd van bewust zijn dat je onderzoek niet definitief en alomvattend is. Hier kan je je wetenschappelijke bescheidenheid weergeven door te zeggen wat er niet gedaan is en waarom dat zo is. Je opdracht is dan wel een eind-werk, om tijdtechnische redenen (of om praktische redenen buiten je wil om) zal je jezelf toch moeten beperken. 1.1.7.7 C ORPUS

Dit zijn de hoofdstukken van je eindwerk. De hoofdstukken zijn de logisch op elkaar volgende onderdelen van je betoog. Het betoog is een beredeneerd antwoord op je probleemstelling (inleiding). Bij een meer ingewikkelde of uitgebreide verhandeling (universitair niveau) wordt het eerste hoofdstuk doorgaans gebruikt om de problemen en oplossingen van de onderzoeksmethode en de bronnen

In sommige eindwerken kan hier ook de opdracht die je van de promotor of vakgroep gekregen hebt verwerkt worden

1

11

uiteen te zetten. Binnen de beperkingen van jouw opdracht is dit echter niet nodig. In elk hoofdstuk wordt een deel van de probleemstelling gedetailleerd uitgewerkt. Het is niet nodig om nog een algemeen of kaderend hoofdstuk toe te voegen. Je moet ervan vertrekken dat de lezer kennis genoeg heeft om te begrijpen wat het ruimere kader is. En voor jezelf moet je dat ook niet schrijven, er wordt vanuit gegaan dat je jezelf genoeg in een thema hebt ingewerkt voordat je het eindwerk bent beginnen schrijven. Veelbetekenend is ook het gewicht van elk hoofdstuk. Zorg ervoor dat elk hoofdstuk ongeveer even lang is en dat ze dus allemaal even belangrijk zijn. Te lang getuigt van te weinig analyse van het onderwerp, te kort getuigt van te weinig onderzoek of bladvulling. Begin elk hoofdstuk met een korte inleiding over de materie die er behandeld wordt. Vervolgens verdeel je de tekst in paragrafen en subparagrafen. Meer dan vier onderverdelingen (niveau 4 is bijv. 1.2.3.7) is niet echt aangewezen. Dit kan je wellicht vermijden door stukken samen te nemen of door een lijst met opsommingtekens te gebruiken. Zorg dat je tekst verder in de juiste alineas is verdeeld. Elke nieuwe gedachte is een nieuwe alinea. Interessant is elk hoofdstuk te eindigen met een verwijzing naar het volgende. Ook aan de titels van je hoofdstukken en paragrafen moet je zorg besteden. Zorg dat de vlag altijd de lading dekt. Pas op voor spitsvondigheden (zogenaamde teasers) die door de lezer verkeerd genterpreteerd kunnen worden of die slechts een klein onderdeel van je hele tekst belichten. 1.1.7.8 B ESLUIT

12

Het besluit of de conclusie is even belangrijk dan inleiding en corpus. Het is het kort en krachtig antwoord op de probleemstelling. Maar wel volledig! Het is een samenvatting van de hoofdstukken van het corpus en mag uitdrukkelijk geen nieuwe gegevens bevatten. Maar een goed besluit is meer dan alleen maar een samenvatting. Je moet ook je eigen besluiten en analyse duiden in een ruimer kader, zoals in de inleiding. Tijdens je onderzoek heb je jezelf steeds opnieuw moeten beperken. Soms ontdek je iets dat zeker de moeite waard is om een scriptie over te schrijven, maar om tijdtechnische of praktische redenen is daar in je huidige eindwerk geen ruimte voor. In je conclusie kan je dan ook een suggestie doen voor een volgende stap in het onderzoek, of een andere invalshoek. 1.1.7.9 B IJLAGEN ( INDIENNODIG )

Bijlagen zijn bewijsstukken voor je betoog. Het zijn noodzakelijke aanvullingen waarnaar in het corpus verwezen worden. Bijlagen als omkadering of als bijkomende informatie los van de probleemstelling zijn slechts bladvulling en dus ongewenst. In principe worden in de bijlage teksten, afbeeldingen, kaarten, etc. opgenomen die nodig zijn om je onderzoek te staven, maar die te groot zijn om in de tekst op te nemen. Ze worden chronologisch gerangschikt zoals ze in de verschillende hoofdstukken voorkomen en ook op die wijze genummerd. De verwijzing in de tekst kan op meerdere manieren maar moet consequent worden toegepast. Bijlagen tellen niet mee om het volume van het eindwerk te bepalen. Een scriptie van honderd paginas waarvan er negentig bijlagen zijn, is een scriptie van tien paginas. 1.1.7.10 L IJSTVAN AFBEELDINGEN

( INDIEN

NODIG )

13

Je gebruikt wellicht een aantal (uitsluitend noodzakelijke) afbeeldingen. In deze lijst maak je een opsomming van de herkomst van je afbeeldingen. Dit gaat in principe over auteursrechterlijke redenen. Natuurlijk gaat niemand er aanstoot aan nemen als je een of andere afbeelding uit een boek of van het internet geplukt hebt. De intellectuele eerlijkheid gebiedt echter dat je steeds de herkomst van de afbeeldingen vermeldt. De bedoeling van deze lijst is niet dat je commentaar of bijschriften bij de afbeeldingen geeft. Je kan de lijst in oplopende volgorde maken, je gebruikt dan het zelfde verwijzingsysteem als voor de voetnoten: Afb.1: Bouwen, p. 15. Afb. 4: eigen foto.

Of je kan de afbeeldingen groeperen per bron: Afb. 1, 2, 13, 27 : eigen foto. Afb. 8, 9 en 10: Bouwen, p. 87-88.

1.1.7.11 B IBLIOGRAFIE Elk wetenschappelijk werk eindigt met de vermelding van de bronnen. Het is de verantwoording van je scriptie. Alle bronnen die je hebt gebruikt moeten zo overzichtelijk mogelijk worden opgesomd. Deze lijst moet de lezer de mogelijkheid geven je informatiebronnen te controleren. In de literatuurlijst komen alleen gebruikte werken te staan. De exhaustieve lijst die je hebt opgesteld bij het begin van je onderzoek (indien dit al mogelijk is) wordt (waarschijnlijk) niet volledig opgenomen. In principe komen dus enkel de werken die in de voetnoten of bronvermelding (zie verder) vermeld werden, in de literatuurlijst te staan. Werken gebruikt als hulpmiddel zoals woordenboeken, encyclopedien, etc., worden niet in de literatuurlijst opgenomen.

14

De gebruikte bronnen worden per soort gerangschikt: archiefbronnen, iconografische bronnen, elektronische bronnen, literatuurlijst. 1.1.7.11.1ARCHIEFBRONNEN

Je vermeldt eerst de onuitgegeven bronnen, daarna de uitgegeven bronnen en tenslotte de periodieken. Zowel bij de onuitgegeven als de uitgegeven bronnen vermeld je eerst de openbare archieven (in volgorde van belang: nationaal, gewestelijk, provinciaal, lokaal) daarna de private archieven in alfabetische volgorde, of volgens land of stad. Bij de periodieken (jaarboeken, tijdschriften, dagbladen) vermeld je alleen de reeksen die je in de loop van het onderzoek systematisch hebt doorgenomen en die je dus als bron hebt gebruikt. Let op! Dit zijn geen verwijzingen naar een artikel in een (wetenschappelijk) tijdschrift. Deze komen in de literatuurlijst te staan. 1.1.7.11.2ICONOGRAFISCHE BRONNEN

Iconografische bronnen kunnen plannen, kaarten, allerlei afbeeldingen en bijvoorbeeld ook filmmateriaal zijn. Ze worden op dezelfde wijze gerangschikt als de archiefstukken. Afbeeldingen en dergelijke die in een monografie werden gepubliceerd worden niet hier maar in de literatuurlijst opgenomen. 1.1.7.11.3ELEKTRONISCHE BRONNEN

Deze lijst is de alfabetische en chronologische opsomming van alle bronnen die via het internet of elektronische dragers als cd-rom of dvd gebruikt zijn. De gegevens die hier opgenomen worden zijn dezelfde als die op de bibliografische steekkaart. De bronnen worden alfabetisch op naam van de auteur gerangschikt. Het probleem hierbij werd in het vorige hoofdstuk aangehaald. Als de auteur echt niet te achterhalen is, wordt eerst de organisatie, en bij gebrek daaraan de webpagina, het artikel, enz , gebruikt. In de volgende paragraaf

wordt dieper ingegaan op referenties naar internetbronnen. 15

1.1.7.11.4

LITERATUURLIJST

De literatuurlijst moet zo volledig en zo overzichtelijk mogelijk zijn. De lijst wordt in alfabetisch volgorde op naam van de auteur geplaatst. Indien de auteur niet bekend is of niet vermeld wordt op de titelpagina van het werk, wordt het gerangschikt op het eerste woord van de titel, lidwoorden en rangtelwoorden niet meegerekend. Voor veel gebruikte tijdschriften of reeksen kan je een afkorting gebruiken. Deze afkorting wordt dan in de lijst van de gebruikte afkortingen opgenomen. Soms wordt ook een lijst met bibliografische afkortingen opgenomen vooraan in de bibliografie. Alleen bij zeer uitgebreide scripties (master, doctoraat) kan het nuttig zijn om de literatuurlijst per thema of zelfs per hoofdstuk in te delen.

1.2 HET KRITISCH APPARAATHet conditio sine qua non van een wetenschappelijk werk is het kritisch apparaat. Dit is de combinatie van de bibliografische steekkaarten waaruit blijkt dat je kan werken met verschillende bronnen, de bibliografie die jouw werk kadert in een wetenschappelijke context en het voetnotenapparaat dat je kritische geest toont. Het is absoluut noodzakelijk aan te geven waar en wanneer je in je werk citeert uit of refereert aan geraadpleegde bronnen en waar en wanneer je je eigen mening formuleert. In deze paragraaf worden enkele vuistregels voor het kritisch apparaat uitgewerkt.

1.2.1

CITEREN,PARAFRASEREN EN REFEREREN

Van een (wetenschappelijke) paper wordt verondersteld dat hij enerzijds een persoonlijk werkstuk is en anderzijds dat er op kritische wijze gebruik gemaakt wordt van de bestaande bronnen. Daaruit volgt een belangrijke attitude: de intellectuele eerlijkheid.

16

Voor je scriptie is het niet nodig dat je volledig zelfstandig een spiksplinternieuw onderzoek opzet en daaraan een hele thesis wijdt. Maar je mag ook niet doen alsof, m.a.w. in een paper laten uitschijnen dat alles een neerslag is van je eigen inzichten is en oneerlijk en zal in de meeste gevallen bovendien ongeloofwaardig zijn. In de handleiding bij het schrijven van papers aan de Hogeschool Gent worden de studenten als volgt gewaarschuwd:"Vanuit de opleiding stellen we tenslotte dat het laten uitschijnen van informatie uit literatuur als een eigen inzicht, getuigt van intellectuele oneerlijkheid. Dit strookt niet met de waarde integriteit zoals die vast ligt in onze organisatiemissie en die wij bij onze studenten als gedragssturend willen herkennen. Daarenboven wordt het op bedrieglijke wijze voorstellen van informatie als eigen materiaal in juridische zin beschouwd als plagiaat. Als je dus teksten, ideen, redeneringen van anderen overneemt zonder bronvermelding, ongeacht of je ze letterlijk overneemt of in eigen woorden omschrijft, dan is er sprake van plagiaat In onze opleiding wordt het plegen van plagiaat op dezelfde wijze behandeld als het vaststellen van onregelmatigheden tijdens de examens, zoals vastgelegd in het Onderwijs- en examenreglement (OER) van de Hogeschool Gent: (gevolgd door een uittreksel uit het examenreglement)"2

Dat men de pest van het plagiren hard wil aanpakken blijkt ook uit het inzetten van computerprogrammas die in staat zijn om een paper op afschrijverei te toetsen aan internationale publicaties, ook op secundaire scholen, ook in het Scheppersinstituut! Bovendien heeft het op een correcte wijze citeren en refereren vier belangrijke voordelen: Je toont aan de lezer dat je werk gebaseerd is op kennis. Het is voor de lezer mogelijk om te controleren, maar ook om indien nodig bijkomende informatie te vinden. Een kritisch lezer kan je persoonlijke verdienste waarderen. Je toont je respect voor de auteurs van de bronnen en het door hun geleverd werk.

2

Citeren en refereren, 2.

17

Citeren betekent aanhalen, en aanhalen doe je met dubbele aanhalingstekens, vandaar de naam. Citaten zet je met andere woorden niet in cursief. Soms komt het voor dat leerlingen of studenten zowel aanhalingstekens plaatsen als cursiveren. Dat is volledig uit den boze. Ten slotte: Citeer enkel wanneer dit een meerwaarde is. Letterlijk citeren doe je alleen wanneer je vindt dat de auteur in kwestie het op zon manier heeft verwoord dat je het zelf niet beter zou kunnen zeggen. Dit komt echter heel weinig voor, zodat citeren meestal vrij beperkt blijft. De meest gebruikte manier om de woorden van auteurs te verwerken in je tekst is parafraseren. Parafraseren houdt in dat je de meningen van de auteur neerschrijft in je eigen woorden, met andere exacte zinnen dan die van de auteur. Dan zet je, net zoals bij een citaat, aan het einde van je parafrase een voetnoot met de referentie naar de brontekst. In Nieuw Netwerk Nederlands geeft men tien regels om te citeren: 1. Citaten en parafrases moeten van een redelijke omvang zijn (minimaal een halve regel), maar mogen ook niet te lang zijn (maximaal een tiental regels). 2. Citeer of parafraseer alleen maar als de auteurs zo gezaghebbend zijn dat ze wat jij te vertellen hebt versterken of bevestigen. Je moet er zeker van zijn dat het citaat of de parafrase iets nieuws zegt. 3. Opname van een citaat houdt in dat je het met de mening van de geciteerde auteurs eens bent, tenzij het stuk voorafgegaan of gevolgd wordt door kritische kanttekeningen. 4. Uit elk citaat of parafrase moet dus duidelijk blijken wie de auteur is en welk boek of tijdschrift je gebruikt. Een citaat of parafrase zonder bronvermelding kan niet. 5. Een citaat waarvan je de oorspronkelijke auteur of brontekst niet terugvindt, gebruik je bij voorkeur niet. Kan het echt niet anders, dan vermeld je in plaats van de auteursnaam de afkorting s.n. (sine nomine). Toch schept dit weinig vertrouwen en dat is juist het belangrijkste doel van een bronvermelding. 6. Citeer altijd uit de eerste hand, dus citeer geen stuk tekst dat op zijn beurt al een citaat is. Je citeert de au18

teurs bij voorkeur in hun eigen taal of vertaald naar het Nederlands, maar de Duitse filosoof Nietzsche citeer je niet uit een Franstalig werk dat zijn geschriften naar het Frans heeft vertaald. 7. Als een citaat niet langer is dan drie regels, kan het binnen de gewone tekst tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Als het langer is, zet je het buiten de tekst, met een witregel ertussen en een insprong (tab). 8. De verwijzing zet je met een voetnoot meteen achter het citaat, achter de laatste dubbele aanhalingstekens. Onderaan de pagina vind je dan de voetnoot. 9. Je moet de oorspronkelijke woorden precies zo overnemen zoals ze in de originele tekst staan. Zelfs (taal)fouten neem je over, maar dan zet je er (sic) achter, wat zo veel betekent als zo staat het er. 10. Je mag in een citaat geen delen van een tekst weglaten zonder dat aan te geven. Je geeft weggelaten tekst aan door op die plaats [] in te lassen.3

In het volgende hoofdstuk wordt het annotatiesysteem voor voetnoten en bibliografie uitgebreid toegelicht.

3

Nieuw Netwerk 6, 308.

19

2.

OPMAAK

Je eindwerk is standaard een bundel van een twintigtal bladzijden (afbeeldingen en bijlagen niet meegerekend. Het hoeft geen betoog dat een exact aantal pagina's moeilijk is op te geven. Maar het uitgangspunt is: de kwaliteit primeert boven de kwantiteit. Denk eraan dat de kwantitatieve eis voor een masterproef, na minsten vier jaar academisch onderwijs ongeveer tachtig tot honderd pagina's is. Een goed onderzoek laat zich vertalen in een degelijke structuur (vorige hoofdstuk). Deze structuur wordt veredeld door de juiste opmaak. Een reden te meer om extra zorg te besteden aan de uiterlijke vormgeving van je eindwerk. In de volgende paragrafen worden afspraken gemaakt. Waar mogelijk worden de BIN-regels voor tekstverwerking gehanteerd. Waar de BIN geen eisen stelt, kiezen we een beproefde opmaak voor. Vooral de paragraaf over een geschikt annotatiesysteem voor referenties en bibliografie is belangrijk. Maak alleszins goede afspraken met je promotor wanneer je van deze basisregels afwijkt. Bovendien: wat ook je opmaak is, de gouden regel is consequent toepassen, nooit binnen je document van stijl veranderen.

2.1 BASISREGELS VOOR DE OPMAAK2.1.1LETTERTYPE

Uit de honderden fonts of lettertypes kiezen is niet makkelijk. Er bestaan dan ook weinig of geen regels voor. De keuze van een lettertype heeft in de eerste plaats te maken met twee onderscheiden kwaliteiten: de leesbaarheid het gevoel dat en (gedrukte) tekst moet weergeven.

20

Specialisten in de typografie hebben reeds verscheidene studies gepubliceerd over de leesbaarheid van een tekst, meer bepaald met de keuze van het type. Met de vernieuwing van de gedrukte media en de technologische mogelijkheden voor het zetwerk zijn er steeds nieuwe types ontwikkeld. Anderzijds heeft de democratisering en popularisering van de informaticatechnologie steeds nieuwe eisen gesteld aan de leesbaarheid van tekst op een beeldscherm. Een en ander samengebracht geeft dat nu de volgende resultaten:Lettertypes in volgorde van leesbaarheid Niet geschreefd (= zonder dwarsstreepjes) en elke letter krijgt even veel plaats Niet geschreefd en elke letter krijgt aangepaste plaats van grootte Geschreefd (= met drwarsstreepjes) en elke letter krijgt even veel plaats Geschreefd en elke letter krijgt aangepaste plaats van grootte Courier New Estrangelo Edessa, Verdana, Calibri, Arial BatangChe Andalus, Cambria, Times New Roman

De eerste rij is de meest leesbare, maar tegelijk ook de minst gebruikte omdat andere interessante opmaakinstellingen dan niet helemaal tot hun rechtkomen. De laatste rij is volgens onderzoek het minst makkelijk leesbaar, maar het geeft wel het meeste een "boekgevoel" weer. Kies voor een zakelijk en goed leesbaar lettertype. Voor deze bundel hebben we bijvoorbeeld gekozen voor Verdana: niet geschreefd, maar toch ook niet te groot en de lettertekens zijn serif (aangepaste plaats per teken), goed voor de opmaakinstellingen. Op typografisch vlak is het dus verkieslijk: hetzelfde lettertype (typografische font) te gebruiken voor heel de tekst. een lettertype te gebruiken met eerder vierkante letters in plaats van langgerekte letters. 21

voor heel je eindwerk de standaard hoogte van 12pt in te stellen. om een vettere letterpolis te kiezen maar in dezelfde grootte als de rest van de tekst om een woord of een reeks woorden te doen uitkomen. In vetjes zetten is beter dan onderlijnen. Vroeger was onderlijnen in een manuscript een code voor de letterzetter omdat gedeelte van de tekst cursief te zetten. woorden in een vreemde taal te cursiveren, maar voor citaten juist geen cursieve tekst te gebruiken. Vermijd onderlijnen. geen sierletters te gebruiken. Een slecht geplaatste sierletter veroorzaakt leesmoeilijkheden die zelfs kunnen gaan tot het niet begrijpen van de regel die volgt op de sierletter. Bovendien maakt een sierletter een wetenschappelijke tekst niet echt geloofwaardiger.PAGINA EN ALINEA

2.1.2

Voor de algemene paginaopmaak (marges) van je eindwerk gebruiken we de BIN-norm voor brieven.

Normen voor brieven Marges: links Overige marges : Aanspreking (zonder komma en geen hoofdletter) Slotbegroeting (zonder komma) 33 mm 20 mm Geachte heer Geachte mevrouw Met vriendelijke groeten Hoogachtend Naam: altijd eerst de voornaam gevolgd door familienaam De heer Marc Vercauteren De heer M. Vercauteren

De grotere linker marge heeft voor ons het voordeel dat de tekst beter leesbaar blijft na het inbinden. Andere standaardinstellingen zijn: de tekst volledig uitvullen. Dit wil zeggen dat de tekst zowel links als rechts wordt uitgelijnd. Hoewel dit de leesbaarheid van de tekstgedeelten niet bevorderd, geeft het 22

toch de meest professionele indruk voor een gedrukte versie. (Het "boekgevoel" alweer.) om problemen met de vorige instelling te vermijden, en om alweer een deskundige indruk te geven moet je de woorden op het einde van een regel ook afbreken. Het eenvoudigste is je tekstverwerker in te stellen op "afbreken automatisch". Let er wel op dat de taalinstelling voor heel je opmaak steeds "Nederlands(Belgi)"is. Gebruik trouwens ook steeds je spellings- en grammaticacorrector laat je tekstverwerker automatisch de paginanummers genereren. Doorgaans wordt het paginanummer weergegeven door enkel een cijfer, onderaan in het midden of aan de rechterzijde van het blad. Andere aanduidingen zijn niet wenselijk. Om problemen te vermijden met de niet genummerde maar wel meegetelde pagina's moet je er een gewoonte van maken om te werken met secties, sectie-einde en pagina-einde. in een scriptie is het gebruik van kop- of voetteksten niet gebruikelijk. Wil je toch van die mogelijkheid gebruik maken, dan worden die teksten in het zelfde lettertype maar 2pt kleiner gezet. Kop- of voettekst worden steeds door een lijn gescheiden van de rest van de tekst, met een standaard witruimte tussen lijn en tekst. voetnoten worden op dezelfde wijze gevormd als kopen voetteksten. In de tekst is het verwijzingsteken een cijfer in superschrift. De plaats van dit verwijzingscijfer is in de regel na de punt (vraagteken, uitroepteken) van de zin. Dit betekent dat de voetnoot betrekking heeft op de hele zin, en zelfs op de gedachtegang van de hele alinea. Om een storende herhaling van dezelfde voetnoten te vermijden, is het dikwijls interessant om die voetnoot een beetje verderop in de tekst te plaatsen.4De nummering van de voetnoten begint steeds op elke pgina opnieuw vanaf 1.ALINEA

2.1.2.1

De algemene alineaopmaak is doorgaans standaard ingesteld in je tekstverwerker. De norm is dat elke alinea begint aan de linkermarge, dus zonder inspringen of tab. Tussen twee alinea's wordt de standaard witruimte tussen de regels vergroot met een aantal

Dit verschijnsel zou je ook kunnen opvangen door het gebruik van verkortingen als idem, Idem, ibidem, enz. Bij goed geplaatste verwijzingstekens maakt het door ons gebruikte annotatiesysteem voor referenties het gebruik van deze archasche vormen overbodig.

4

23

pt.5Zelf instellen heeft eigenlijk weinig zin, maar doe je het toch, zie dan dat je alweer heel consequent je instellingen toepast op het hele document. Maak nooit gebruik van extra harde returns! Het boekgevoel (inspringen bij het eerste woord van de nieuwe alinea, geen extra wit tussen de alinea's) verdwijnt hierdoor, de leesbaarheid van de wetenschappelijke tekst vergroot. Om dezelfde reden wordt de afstand tussen de regels op anderhalf in de plaats van 1 of 1,15 ingesteld. Dit heeft als bijkomend voordeel dat jij, je promotor en de lectoren makkelijker je tekst met de hand kunnen verbeteren of annoteren. Binnen een alinea volgen de zinnen mekaar logisch op. In een zin worden woorden, afkortingen, woordtekens enz. gebruikt. Hiervoor schrijft het BIN de volgende regels voor:Woordtekens Afkortingspunt Directeur M. Vercauteren Een spatie na het teken a.u.b., bijv. geen spatie na het teken apostrof De baby ligt 's nachts wakker Geen spatie na het teken haakjes verko(o)p(st)er geen spaties Deze stijging ( 95 %) is onverwacht. Spatie voor en na de haakjes liggend streepje vergeet-mij-nietje geen spatie

We kunnen in deze bundel niet verder ingaan op gebruikelijke en esthetische afstanden. We hebben wel gemerkt dat sommige tekstverwerkers de twee maateenheden door elkaar gebruiken pt of cm. Dat maakt het handmatig instellen van de alineaopmaak bijzonder ingewikkeld. Ter verklaring: punt (pt) is de typografische eenheid voor teksten en drukwerk in de Angelsaksische landen: 1 inch = 6 pica; 1pica = 12pt. 1pt is dus 1/72ste van een inch 0,3528mm. De platte tekst in deze bundel is dus 1 pica of 4,23mm hoog.

5

24

in- en uitvoer spatie na het teken schuine streep 30 km/h Geen spatie aanhalingstekens Wees 'cool' en ga uit. geenspatie beletselteken Het resultaat is ... 90 %. Spatie na het teken gedachtestreep een wellicht verkeerde inschatting spatie na de tekens Dubbel punt, komma, puntkomma, punt, n spatie na het teken uitroepteken, vraagteken

Gebruik in je tekst ook de genormeerde vorm voor andere tekens, data, landen, formules, enz. Een uitgebreid overzicht vind je in bijlage 1. 2.1.2.2KOPJES EN NUMERIEKE INDELING VAN JE HOOFDSTUKKEN

EN PARAGRAFEN .

Eerder is al gesteld dat je eindwerk numeriek moet ingedeeld zijn met bijvoorkeur slechts drie of vier niveau's. 1 1.1 1.1.1 1.1.1.1

De hirarchie van die kopjes wordt beklemtoond door de opmaak. Het belangrijkste (hoofdstuktitel) het grootst, het laagste gelijk aan de tekstgrootte, eventueel wel vet of cursief. Zorg alweer voor een consequent gebruik van de witruimte voor en na het kopje. In de regel is de witruimte boven de kop groter of gelijk aan de witruimte eronder. Het hogere niveau krijgt meer witruimte dan het lagere. Meestal wordt dit standaard in je tekstverwerker aangeboden. Wil je

25

wijzigen, gebruik dan geen harde returns, maar wijzig in je opmaakinstellingen. Probeer ten slotte te vermijden dat een kopje verweesd onder aan een pagina staat terwijl de bijhorende alinea op de volgende pagina verschijnt.

2.2 ANNOTATIESYSTEEM VOOR REFERENTIE EN BIBLIOGRAFIEEr bestaan verschillende systemen om te verwijzen. Vaak lijken ze heel erg op elkaar. Er is niet n juist systeem, maar de gouden regel is dat je er een uitkiest, en dat systeem consequent hanteert. wij kiezen voor onderstaand systeem.6 Aan de hand van concrete voorbeelden wordt hieronder het annotatiesysteem voorgesteld dat gebruikt wordt binnen de meeste opleidingen van de Universiteit Antwerpen en door wetenschappelijke tijdschriften. Wanneer je zelf een tekst schrijft, kun je proberen elke publicatie waarnaar je wilt verwijzen onder te brengen in een van deze categorien. Even rechtzetten: Bronnen zijn sporen uit het verleden. Werken schrijven over bronnen. Wetenschappelijke literatuur bestaat dus meestal uit werken. Je zegt dus niet zomaar bron tegen elk boek dat je ter hand neemt. Er worden telkens twee verwijzingsvormen vermeld: 1. Verwijzing in de bibliografie. In de bibliografie, aan het einde van je stuk, schrijf je de volledige referentie neer. 2. Verwijzing in de voetnoot. Als je een bibliografie hebt aan het einde van je eindwerk, kort je de referenties on-

6

Vrij naar: LERNOUT en BEYEN, Schrijf het zelf: academisch schrijven voor cultuurwetenschappers, 247-251.

26

deraan je pagina af. De lezer kan dan zelf naar de bibliografie gaan kijken om meer informatie te verkrijgen. In de volgende subparagrafen is 1. steeds de richtlijn voor de bibliografie en 2. de richtlijn voor de voetnoot. Verdere opmerkingen: Vaste ingredinten zijn de volledige naam van de auteur, de titel, de uitgave (plaats van uitgave en uitgever) en het jaar. Als er geen plaats is gegeven, schrijf je s.l. van sine loco, als er geen jaartal is gegeven s.d. van sine dato. Tegenwoordig is het vrijwel altijd mogelijk om op het internet deze informatie op te zoeken. Als er twee plaatsen van uitgave zijn, dan verbind je de plaatsen met een koppelteken, bijv. Antwerpen-Brussel. Hetzelfde geldt voor uitgeverijen en productiehuizen (bij films). Als er meer dan twee zijn, dan schrijf je enkel de eerste, gevolgd door e.a. (gn komma ervoor). Als er twee auteurs zijn, verbind je hun namen met het woordje en, bijv. Speybrouck, Sven en Koen Fillet. Vermijd &, ook wel de ampersand genoemd. Interpunctie is belangrijk. Zorg dat je leestekens en hoofdletters correct zijn. Aan het einde van je verwijzing staat altijd een punt. Je vraagt je misschien af waarom dat nodig is, maar een vast systeem voorkomt chaos en bereikt op die manier een groot (internationaal) publiek. In de voetnoot moet altijd verwezen worden naar een concrete pagina of paginas. In de bibliografie volgt de voornaam op de familienaam. In een voetnoot is dat omgekeerd, maar in het systeem van verkorte voetnoten, schrijf je geen voornamen. Een bibliografie is immers alfabetisch geordend. Ook in het echte leven is dat zo. Je schrijft je familienaam alleen maar eerst als het van nut is voor alfabetische ordening. Als je verwijst naar een werk door twee auteurs, schrijf je in de bibliografie van de eerste auteur familienaam + voornaam, van de tweede auteur voornaam + familienaam, bijv. Speybrouck, Sven en Koen Fillet. Eigenlijk logisch, je rangschikt alfabetisch, en daarvoor gebruik je de eerste auteur. Zorg dat je plaatsnamen vertaalt, ook al is het werk dat je hebt geraadpleegd in een andere taal geschreven. Schrijf dus Parijs en Londen, en niet Paris en London.

27

Bij het alfabetisch ordenen tellen woorden als Van (der) niet mee. De naam Van de Ven orden je dus in je bibliografie volgens Ven. In je referenties schrijf je de familienaam van de auteur altijd in hoofdletters. Woordjes als Van (der) hoeven niet in hoofdletters, voornamen ook niet. Als de volledige voornaam geweten is, dan schrijf je die erbij. Pas als de voornaam is afgekort, gebruik je initialen. Soms heeft een titel een ondertitel, dat geef je in de titelnotatie aan door een punt tussen hoofd- en ondertitel te zetten. Soms staat er op het titelblad echter een dubbelpunt, dan neem je dat over. De titel wordt gecursiveerd (niet onderlijnd!).MONOGRAFIENMONOGRAFIEN IN BOEKVORM

2.2.12.2.1.1

( N

AUTEUR , NIET BEHO-

REND TOT EEN OP DE TITELPAGINA VERMELDE REEKS )

1. ROSANVALLON, Pierre, Le peuple introuvable. Histoire de la reprsentation dmocratique en France, Parijs, Gallimard, 1998. 2. ROSANVALLON, Le peuple introuvable, 182.

1. Van der SIJS, Nicoline, Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2004. 2. Van der SIJS, Taal als mensenwerk, 33.

Een monografie is wat wij een boek over een bepaald onderwerp noemen. Ook een roman valt hieronder. Hier zie je dus hoe je in je voetnoot een concrete pagina vermeldt, terwijl dat in de bibliografie niet nodig is. Ook zie je dat je in de voetnoot je referentie afkort. Voornaam mag weg, en titel mag afgekort. Het lijkt een detail, maar zorg dat de komma die op je gecursiveerde titel volgt niet in cursief is, want die hoort niet tot de titel.MONOGRAFIEN IN BOEKVORM

2.2.1.2

( TWEE

AUTEURS , DEEL UIT-

MAKEND VAN EEN OP DE TITELPAGINA VERMELDE REEKS )

1. FRIJHOFF, Willem en Marijke SPIES (m.m.v. Wiep van BUNGE en Natascha VELDHORST), 1650. Bevochten een28

dracht, Nederlandse cultuur in Europese context, Den Haag, SdU, 1999. 2. FRIJHOFF en SPIES, 1650, 452.

2.2.1.3

Als er dus twee auteurs zijn, dan neem je die allebei over. In de bibliografie zet je bij de tweede auteur de voornaam eerst. Die wordt immers niet mee alfabetisch geordend. Nederlandse cultuur in Europese context is de naam van de reeks. Dat is dus niet de ondertitel. Zodra er drie of meer auteurs zijn, hoef je enkel de eerste te noteren met e.a. erachter.MONOGRAFIEN IN BOEKVORM

( MET

GEBRUIK VAN PSEU-

DONIEM )

1. BRAKELS, Theo [= J. De Waegenaere], De wonderbare historie van Lietbertus van Brakel, bisschop van Kamerijk, Kortrijk, Vermaut, 1931. 2. Brakels, De wonderbare historie, 17.

Een pseudoniem is een de naam waaronder de auteur schrijft. Vergelijk het met een artiestennaam.HERDRUKKENONGEWIJZIGDE HERDRUKKEN

2.2.22.2.2.1

1. HUIZINGA, Johan, Homo ludens. Proeve ener bepaling van het spelelement der cultuur, [1938], s.l., Uitgeverij Contact, 1997. 2. HUIZINGA, Homo ludens, 237.

In de verwijzing zie je s.l. staan, dat is sine loco, Latijn voor zonder plaats. Het komt wel eens voor dat er in het boek geen spoor is van een plaatsvermelding.VERTAALDE EN BECOMMENTARIEERDE HERDRUKKEN

2.2.2.2

1. De la VEGA, Garcilaso (vert. Maria JOLAS, ed. Alain GHEERBRANDT), The Incas. The Royal Commentaries of the Inca, [1609-1617], Lima, Libreras ABC, 1986. 2. De la VEGA, The Incas, 387-389. 29

Dit is van toepassing als je bijv. een literaire bron gebruikt zoals de Aeneas van Vergilius. Het gaat dan vaak om uitgaven met heel wat noten van specialisten. Tussen vierkante haken komt dan de datum van schrijven, achteraan komt de datum van uitgave. achter de oorspronkelijke auteur vermeld je de namen van de vertaler en de uitgever.ONUITGEGEVEN LICENTIAATSVERHANDELINGEN/

2.2.3

PROEFSCHRIFTEN/ EINDWERKEN/ CURSUSSEN

1. De SMAELE, Henk, Omdat we uwe vrienden zijn. Religie en partij-identificatie, 1884-1914, K.U.Leuven, onuitgegeven proefschrift, 2000. 2. De SMAELE, Omdat we uwe vrienden zijn, 277.

Vermeld er dus duidelijk bij dat het om een licentiaatsverhandeling/eindwerk/doctoraat gaat, en vermeld de naam van de instelling. De plaats behoort vaak tot de instellingsnaam, zoals Universiteit Antwerpen of Scheppersinstituut Mechelen. Je schrijft dan geen komma voor de plaatsnaam.EEN BROCHURE, FOLDER, LESMAP

2.2.4

1. VERBOVEN, R. e.a., Pesten op school, lesmap voor het basisonderwijs, Brussel, Welzijnszorg, 1990. 2. VERBOVEN, Pesten op school, 4.

Schrijf er dus bij dat het om een brochure, lesmap of rapport gaat. Vergeet de instelling niet. Vaak hebben deze werken geen auteursvermelding, dan start je met de titel.

2.2.5

EEN

VIDEO, DVD OF FILM

1. CONINX, Stijn (reg.), Daens, film, Belgi, D. Impens, 1992. 2. CONINX, Daens, 523.

30

Als auteur geldt hier de naam van de regisseur of scenarist, gevolgd door zijn functie. Als er geen regisseur of scenarist wordt vermeld, start je met de titel. Als uitgeverij geldt hier het productiehuis Als plaats mag je het land noteren. Bij een film vermeld je uiteraard geen paginas, maar de plaats duid je aan met minuten en seconden. Je neemt als jaartal het jaartal waarop de film op de dvd is gebrand, dat is te vergelijken met een bepaalde druk van een boek. Meestal is dit de meest recente datum die op de hoes staat.

2.2.6

EEN

TV- OF RADIOPROGRAMMA

1. Ter zake, tv-programma, Brussel, een, 28 augustus 2006. 2. Ter zake, 28 augustus 2006.

Minuten en seconden zijn hier minder belangrijk. Maak zeker de vermelding of het om een tv- of radioprogramma gaat. Als het om een specifieke bijdrage gaat van een gast, dan vermeld je dat: 1. SWAELEN, M., in: Met twee, radioprogramma, Brussel, Radio 2, 17 april 2006.

2.2.7

EEN

CD-ROM

1. BROECKX, T. en C. LEFEVER (red.), Personeel, lonen en sociale wetten. Commentaar bij de sociale wetgeving, cdrom, Belgi, Ced. Samsom, maart 2006. 2. BROECKX en LEFEVER, Personeel, lonen en sociale wetten.

Als de plaats van uitgave niet duidelijk is, mag je het land noteren. Je geeft altijd aan wie de redacteur is.

2.2.8

EEN

DATABANK OF COMPUTERPROGRAMMA

1. De SCHRYVER, J. en L. TAMBUYSER, De nieuwe spelling, computerprogramma, Belgi, Wolters Plantyn, 2007. 2. De SCHRYVER en TAMBUYSER, De nieuwe spelling.

2.2.9

EEN E-MAIL

VAN EEN SPECIALIST

31

1. WILLOCKX, Christine (chrwil