44
Maatwerk Maatschappelijk werk verbindt Over de grens Gehecht aan bureaucratie? vakblad voor maatschappelijk werk nummer 5 – oktober 2012

Maatwerk 5 2012

  • Upload
    bpsw

  • View
    231

  • Download
    2

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Inhoud maatwerk 5 2012

Citation preview

Page 1: Maatwerk 5 2012

Maatwerk

Maatschappelijk werk verbindtOver de grens

Gehecht aan bureaucratie?

vakblad voor maatschappelijk werknummer 5 – oktober 2012

Page 2: Maatwerk 5 2012

2 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Een miljoen meer of minderIn de komende weken zal duidelijk zijn waar de klappen

gaan vallen. Ook in het sociaal werk wordt weer bezuinigd.

Het einde is nog niet in zicht, groei zit er echt niet meer in.

De hervormingen die zijn ingezet, maken pas op de plaats.

Voortdurend wordt ons voorgehouden dat de sociale sector

alleen maar geld kost en niks oplevert. En als een bericht maar

vaak genoeg verspreid wordt en via allerlei media, dan gaan

mensen er steeds meer in geloven. Ook de sociaal werkers zelf,

die maar weinig blijk geven van kennis van de feiten van hun

eigen sector.

Sociale studies besteden tijdens de opleiding veel tijd aan

leren luisteren naar mensen en aan kijken wat hen beweegt.

Cliënten aanspreken op hun eigen kracht en ze motiveren

om zelf stappen te ondernemen. Vakken als psychologie

en pedagogiek, communicatieve vaardigheden, creatieve

vorming en beroepsoriëntatie worden er gedoceerd. Als de

studenten afgestudeerde sociaal werkers zijn, kunnen ze

met deze opleiding uit de voeten. De bij- en nascholing van

professionals richt zich opnieuw op methodieken, motiverende

gespreksvoering of coaching. Begrotingen van een organisatie

lezen, budgetteren of een bedrijfsplan schrijven staat nooit op

het programma.

Cijfers en sociale studies hebben niks met elkaar. Gelukkig zijn er

dit jaar veel publicaties verschenen met cijfers waarmee sociaal

werkers inzichtelijk kunnen maken wat ze doen. Gevraagd en

ongevraagd. Wat voorbeelden om er een idee van te krijgen.

Drie procent van de Nederlandse bevolking komt bij het amw,

met gezinsproblemen, psychische en materiële problemen, aldus

Sjef de Vries in Erop af.. en dan?. 88 procent heeft voldoende

baat gehad bij die hulp, meestal binnen tien gesprekken. Voor

190 miljoen per jaar wordt drie procent van de bevolking

geholpen. Elke cliënt kost ongeveer 400 euro. Elke burger

draagt daar 11 euro per jaar aan bij. Ter vergelijking vond ik bij

Statline van het CBS de bijdrage van iedere Nederlander aan

andere posten: aan musea dragen we ongeveer 15 euro per

persoon bij. Aan de bibliotheek is dat ongeveer 30 euro en voor

de brandweer betalen we ongeveer 70 euro. De kinderopvang

kost ons 250 euro, de gehandicaptenzorg 600 en de zorg aan

bejaarden 1200 euro per jaar per burger. Daar vallen die 11 euro

voor het amw bij in het niet.

Cijfers kunnen het zicht op de werkelijkheid veranderen.

Programma’s van politieke partijen of de Miljoenennota ga je er

anders door lezen. Dan maakt een miljoen meer of minder echt

uit. Onze sector maakt helaas veel te weinig gebruik van deze

kennis.

Marian Kremershoofdredacteur

foto Niranyana Jayamary

redactioneel

Maatwerk, vakblad voor maatschappelijk werk, wordt uitgegeven door Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Me-dia in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW). De redactie is onafhankelijk en werkt op basis van een redactiestatuut. De rubriek Van de NVMW wordt geschreven door of in opdracht van het NVMW-bestuur en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Maatwerk verschijnt zes keer per jaar. Leden van de NVMW ontvangen het blad als onderdeel van hun lidmaatschap.

Hoofdredactie:Marian [email protected]

Eindredactie:Mariette [email protected]

Redactieleden:Ellen Dingemans, Marc Hoijtink, Ed de Jonge, Anne Jongmans, Marianne Lenk-hoff, Lisbeth Verharen en Maarten Verheij.

Redactieadres:Bohn Stafleu van LoghumPostbus 246, 3990 GA Houten

Redactiesecretariaat:Ine [email protected]

Redactieraad:Rik Bovenberg, Hans van Ewijk (voorzitter), Will van Genugten en Margot Scholte.

Aan dit nummer werkten mee:Thérèse van Bakel, Marc de Boer, Moniek Boin, Nicole Carlier, Klaas Fleischmann, Jeannette Hartman, Daniel van Hassel, Marion van Hattum, Peter Hendriks, Harry Hens, Wil Hogeman, Lou Jagt, Nel Jagt, Hans Oostrik, Els Overkamp, Frank Schalken, Margot Scholte, Liesbeth Simpelaar, Ard Sprinkhuizen, Margreet Teders-van Bladel, Evelien Tonkens, Ineke Verdoner, Marianne Verhage.

Cover: Koen Suyk / Hollandse Hoogte

Vormgeving:Akimoto, Grafisch ontwerpers, Amersfoort

Uitgever:Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer MediaGabriëlle DelhaesPostbus 246, 3990 GA HoutenTelefoon: (030) 638 38 38Fax: (030) 638 38 39www.bsl.nl

Advertenties:Bohn Stafleu van Loghum, Peter de JongPostbus 246, 3990 GA HoutenTelefoon: (030) 638 38 88Fax: (030) 638 39 96

Abonnementenadministratie:Bohn Stafleu van LoghumAfdeling KlantenservicePostbus 246, 3990 GA HoutenTelefoon (030) 638 37 36Fax (030) 638 39 99e-mail: [email protected]

Nieuwe abonnementen:Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment worden aangegaan en worden stilzwijgend met telkens een jaar verlengd tot wederopzegging. Een abonnement wordt eenmaal per jaar bij voorfacturering voor het aankomende jaar berekend.

Adreswijziging:Bij wijziging van de tenaamstelling en/of het adres verzoeken wij u de adreswikkel met de gewijzigde gegevens op te sturen naar Bohn Stafleu van Loghum.

Beëindiging abonnement:Beëindiging van het abonnement kan uitsluitend schriftelijk en dient uiterlijk twee maanden voor afloop van het lopende abonnementsjaar te zijn ontvangen.

Abonnementsprijzen:De abonnementsprijs inclusief btw en verzendkosten is voor particulieren € 64,95 voor instellingen maximaal € 105,95 (korting bij afname van meerdere exemplaren), voor studenten € 32,48. NVMW-leden ontvangen het blad gratis. Losse nummers € 12,95. Prijswijzigingen voorbehouden.

Een studentenabonnement loopt gelijk met het studiejaar, van 1 september t/m 31 augustus, en wordt stilzwijgend met telkens een jaar verlengd tot wederopzeg-ging. Een studentenabonnement heeft een maximale looptijd van twee jaar en wordt dan automatisch omgezet in een regulier abonnement. Prijzen worden per kalenderjaar aangepast.

Maatwerk is ook online toegankelijk. Combinatieabonnement op tijdschrift plus online voor particulieren € 71,95. Voor instellingen gelden andere voorwaarden en prijzen. Hiervoor kunt u contact opnemen met de afdeling Klantenservice.

Bohn Stafleu van Loghum legt de gege-vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonnements)overeenkomst. De gegevens kunnen door de uitgeverij worden gebruikt om u te informeren over de relevante producten en diensten, tenzij u te kennen heeft gegeven hier bezwaar tegen te hebben. Levering en diensten geschieden volgens de voorwaarden van Springer Media, gede-poneerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 30073597 op 17 juli 2010. De voorwaarden zijn te zien op www.bsl.nl of worden de koper op diens verzoek toegezonden.

Auteursrecht: Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestem-ming tot publicatie in deze uitgave houdt in dat de Standaardpublicatievoorwaar-den van Bohn Stafleu van Loghum BV, gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Utrecht onder nummer 281/2003 van toepassing zijn, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.De Standaardpublicatievoorwaarden zijn in te zien op www.bsl.nl onder ‘Auteurs’, of kunnen bij de uitgever worden opgevraagd. © Bohn Stafleu van Loghum.

Sluitingsdatum Maatwerk 2012-06: 1 december 2012

ISSN 1567-6587

Colofon

Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk nummer 5, oktober 2012 1

Page 3: Maatwerk 5 2012

2

VerbindenMargot Scholte & Ard Sprinkhuizen >> Arbeid,

armoede, wonen, opvoeding: op alle levensge-

bieden draagt de sociaal werker bij. Weerbaar-

heid tegenover verleiding, contacten in de

wijk, aansturing van vrijwilligers. De generalist

is er voor kwetsbare burgers. En daarnaast

heeft hij of zij een grote rol in signalering.

En verder

6 Werk in uitvoering

9 Wisselcolumn: Harry Hens

16 Internethulp

21 Het veld

23 Op onderzoek

30 Boekwerk

34 Marie Kamphuis Archief

35 Wetten en regels

37 Agenda

38 Van de NVMW

inhoud

13

Wereldwijd onderwijsJeannette Hartman >> Hoe geven we studen-

ten social work een wereldwijde visie op hun

beroep mee? In Leeuwarden gebeurt dat op

verschillende manieren: in de praktijk over de

grens, maar ook meer theoretisch in een vier-

dejaars minor. ‘De samenwerking met Ierse

studenten liet mij ervaren wat globalisering

kan betekenen’, aldus een student.

10

Internationale ontwikkelingenPeter Hendriks >> Internationale uitwisseling

levert een bijdrage aan de professionalisering

van het beroep en leert ons hoe het werk is

ingebed in de eigen nationale context. Boven-

dien is er veel uit te wisselen: de gevolgen van

de economische crises, mobiliteit, vergrijzing

en migratie bijvoorbeeld.

Waarden van het werkHans Oostrik & Marion van Hattum >> Vroe-

ger was autonomie verbonden met sociale

rechtvaardigheid. Nu lijken het twee verschil-

lende waardensystemen van waaruit het

sociaal werk een andere opdracht krijgt. Maar

verbinding is nodig. ‘Juist het sociaal werk is

noodzakelijk voor burgerkracht.’

Militair social work Margreet Teders-van Bladel >> Hoe zou De-

fensie effectiever hulp kunnen verlenen aan

militairen in dienst en veteranen? Margreet

Teders-van Bladel deed onderzoek naar

de behoefte aan hulp onder veteranen en

construeerde de ‘militair social worker’: een

goed ingevoerd intermediair die het leven na

Defensie makkelijker maakt.

18

26Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk nummer 5, oktober 2012 1

Page 4: Maatwerk 5 2012

2 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

De sociale kwesties & de onmisbare rol van de sociaal werker

Welke sociale kwesties spelen er in deze verwarrende tijden? En wat kan het sociaal werk daarin bijdragen? Arbeid, armoede, wonen, opvoeding: op alle levensgebieden heeft de sociaal werker een bijdrage. Weerbaarheid tegenover verleiding, contacten in de wijk, aansturing van vrijwilligers. De generalist is er voor kwetsbare burgers. En daarnaast heeft hij of zij een grote rol in signalering. door Margot Scholte & Ard Sprinkhuizen

Alles van waarde wordt weerbaar?

Het zijn turbulente tijden voor het sociaal werk. Zo blijkt uit

recente onderzoeken dat welzijn en maatschappelijke dienstverle-

ning de favoriete bezuinigingsposten in het lokale beleid zijn, naast

het ambtelijk apparaat. Dat betekent dat de sector onder grote

financiële druk staat. Sociaal werk is immers vooral en in toene-

mende mate een lokale aangelegenheid. De ingezette beweging

vanuit de tweede lijn, met name op het gebied van de zorg, naar de

professionele eerste lijn en naar de civil society lijkt inmiddels een

onstuitbaar lokaal karakter te hebben gekregen. Daarvoor maakt

een kabinetscrisis of de vorming van een kabinet Rutte-Samson

geen verschil.

Verzorgingsstraat Er wordt wel gerept van een beweging van ‘verzorgingsstaat naar

verzorgingsstraat’ waar van iedereen, van de ondernemer tot de on-

derwijzer, van de dakloze tot de tweeverdiener, verwacht wordt dat

zij hun steentje bijdragen aan een leefbare en solidaire samenleving.

Dit wordt deels ingegeven door de noodzaak om te bezuinigen.

Deels ook groeit het besef dat solidariteit en onderlinge betrokken-

heid belangrijke waarden zijn. Alles van waarde moet, kort gezegd,

weer weerbaar worden of weerbaar worden gemaakt. Het ‘eigen

netwerk’ speelt daarin een belangrijke rol.

In een interview over het onder haar verantwoordelijkheid ver-

schenen rapport van de Sociaal Economische Raad (SER) over een

toekomstbestendige zorg plaatst voormalig staatssecretaris Jet Bus-

semaker dit uitganspunt zelfs voorop: ‘Het gaat de SER niet zozeer

om de bezuiniging als wel om het op een andere manier naar zorg

kijken.’

Uitgangspunt is dat hulpbehoevenden eenvoudige zorg zelf

onderling gaan organiseren. Het advies van de SER wordt breed

ondersteund. Niet alleen vertegenwoordigers van de vakbeweging

en werkgevers onderschrijven het advies, ook de patiënten en

consumentenorganisatie NPCF staat achter deze lijn.

Buiten eigen domeinHet SER-advies staat niet op zichzelf. Er wordt allerwege gepleit

voor ontmanteling van complexe structuren, te zwaar opgetuigde

voorzieningen en (collectieve) verzekeringen en voor een terug-

keer naar de menselijke maat. De beleidsbrief Zorg en ondersteu-

ning in de buurt van minister Schippers getuigt hiervan, maar

ook de adviezen die de Raad voor Volksgezondheid opstelt over de

basis-ggz, of de pleidooien in de verkiezingsprogramma’s van bijna

alle partijen.

Opmerkelijk is dat al deze pleidooien zich zo nadrukkelijk tot de

zorg beperken. De oplossingen voor een telkens hoger beroep en

beslag op de ggz, op de gezondheidszorg, op de jeugdzorg, worden

bijna nooit gezocht buiten het eigen domein, maar blijven vrijwel

altijd haken binnen de grenzen en de perspectieven die er in de

eigen sector gevonden worden. En dus wordt er veel geld extra

uitgetrokken voor wijkverpleegkundigen om het beslag op de zorg

terug te dringen. Of worden er extra praktijkondersteuners bij de

huisartsen gefinancierd om het beslag op de (tweedelijns) ggz te

beteugelen. Ons pleidooi is om ook buiten de grenzen van het

eigen domein te kijken. Burgers zijn meer dan cliënten of patiënten

met een zorgvraag. Een grote afstand tot de arbeidsmarkt, opvoe-

dingsstress of sociaal isolement kan heel goed, en misschien wel

Er wordt veel geld extra uitgetrokken voor wijkverpleeg-kundigen om het beslag op de zorg terug te dringen

Page 5: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 3

met meer succes, aangepakt worden vanuit een ander domein dan

het zorgdomein. Sociaal werk kan de breedte van problemen en

kansen vanuit een leefwereldperspectief afwegen en het verbin-

den met dié domeinen waar duurzame oplossingen te vinden zijn.

In deze bijdrage laten we zien langs welke lijnen sociaal werk en

sociaal werkers deze oplossingen kunnen vormgeven. We beschrij-

ven allereerst wat die sociaal werker in zijn mars moet hebben.

Vervolgens gaan we in op de maatschappelijke opdracht van het

sociaal werk: voor welke urgente vraagstukken kan sociaal werk als

professie een bijdrage aan de oplossingen bieden?

Sociaal werker is generalistGeneralisten en specialisten zijn gebruikelijke termen om de

deskundigheid van professionals te duiden. Het zijn termen die

echter niet alleen iets zeggen over deskundigheid, er zit ook een

opvatting achter over de waardering van die deskundigheid.

Specialisten worden gezien als doorgestudeerde generalisten, ze

verdienen meer en hebben meer status dan generalisten. We pleiten

ervoor dat een ervaren sociaal werker, die veel aanvullende kennis

in de breedte heeft opgedaan, óók wordt gezien als een specialist,

namelijk een generalist-specialist. Hij of zij is, met andere woorden,

specialist in de breedte. In de praktijk zou dit ook tot bewuste inzet

moeten leiden van sociale professionals. Starters

werken preventief en focussen zich op de minder

complexe gevallen of voeren onderdelen uit

van complexe trajecten. Generalist-specialisten

richten hun aandacht vooral op de gecompli-

ceerde multiprobleemsituaties. Zij voeren regie

en zorgen voor het overzicht. Gerichte inzet van

generalist-specialisten is onontbeerlijk en vraagt

aandacht: zowel in afstemming met de basisoplei-

ding, als vanuit carrièreperspectief en maatschap-

pelijke waardering.

Sociaal werkers zijn dus in de basis generalisten.

Daar bedoelen we mee dat ze kennis van uiteen-

lopende domeinen hebben en werken met men-

sen met een waaier aan problemen en behoeften.

Centraal beginsel is dat het veelal gaat om het

versterken van mensen (en hun persoonlijke

netwerken) in een (tijdelijk) kwetsbare positie,

en om het verbinden van weerbare mensen met

kwetsbare mensen. Dit kunnen individuen zijn, maar ook groepen:

buurtbewoners, lotgenoten, leeftijdgenoten, partners, gezinnen en

families.

Verheffen en verbinden zijn termen die van oudsher bij sociaal

werk passen. Sociaal werkers sluiten in principe niemand uit en

selecteren niet op voorhand; of iemand nou problemen, vragen of

(verborgen) behoeften heeft op het gebied van zingeving, par-

ticipatie, huisvesting, financiën, opvoeding, psychisch of sociaal

functioneren. Dit kleurrijke perspectief vergt een hoop van de

deskundigheid van professionals. Zij zijn hbo-opgeleid en van vele

markten thuis. Zij hebben een aantal bekwaamheden die absoluut

noodzakelijk zijn om passende en effectieve hulp- en dienstverle-

ning te kunnen bieden.

Competente professionals:

• zijn ‘reflectieve professionals’. Hierbij gaat het om kritische

reflectie op de situatie van de cliënt of de bewoner, maar ook

op het eigen handelen en de mogelijkheden die de samenleving

biedt. Sociaal werkers moeten in staat zijn de invloed van de ver-

schillende niveaus op elkaar te betrekken en de eigen inbreng te

optimaliseren, maar ook te relativeren.

• kunnen aansluiten bij de overtuigingen van de cliënt of de

verbindenK

oen

Suyk

/ AN

P

Page 6: Maatwerk 5 2012

4 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

bewoner en zijn of haar netwerk en een geloofwaardige en

vertrouwenwekkende (gespreks)partner zijn. Daarin kunnen ze

zo nodig corrigerend optreden.

• werken methodisch, dat wil zeggen planmatig en doelgericht

volgens een uitvoerbare en geloofwaardige procedure, waarbij

flexibiliteit en maatwerk centraal staan. Bij de keuze van specifie-

ke methoden weten zij kennis uit effectonderzoek te integreren

met hun eigen ervaring in specifieke situaties en de wensen van

de cliënt(en) of de bewoner(s).

• zijn op de hoogte van actuele discussies en nieuwe ontwikkelin-

gen, bijvoorbeeld rondom evidence-based werken en werkzame

factoren, of omtrent de mogelijkheden van online hulp- en

dienstverlening.

• hebben oog voor contextuele (praktische, materiële en maat-

schappelijke) factoren, zowel in positieve (kansen) als in negatie-

ve (bedreigingen) zin, die de situatie van de cliënt of bewoners

beïnvloeden en zij zijn – samen met hun collega’s − in staat dit

via systematische signalering aan de orde te stellen bij de juiste

personen en instanties. Ze beïnvloeden daarmee de leefomge-

ving, regelgeving en uitvoering, of het beleid.

• kunnen goed samenwerken en afstemmen met andere actoren

die invloed hebben op de situatie van de cliënt of bewoner,

inclusief de civil society: bewoners onderling, verenigingsleven,

kerk en moskee, bedrijfsleven.

Sociale kwestie hervatOnder de noemer van ‘de sociale quaestie’ werd eind 19e en begin

20e eeuw een offensief ingezet om de bittere armoede waarin veel

arbeiders leefden, te lijf te gaan. Er werden in een relatief hoog

tempo wetten ingevoerd en maatregelen getroffen waarmee bij-

voorbeeld kinderarbeid, de erbarmelijke woonomstandigheden, het

onderwijsniveau en arbeidsomstandigheden aangepakt werden.

Het gaat nu weliswaar niet meer om het lenigen van basale noden,

maar het brede offensief dat is ingezet met de Wmo en met tal van

andere wetten en maatregelen rond arbeid, passend onderwijs,

de woningmarkt en zorg, vertoont in de breedte en omvang wel

degelijk overeenkomsten. De inzet is hierbij sterk gericht op het

verplaatsen van verantwoordelijkheden. Juist individuen en groe-

pen die het meest kwetsbaar zijn, worden belast met verantwoor-

delijkheden waarvan het de vraag is of ze die ten volle kunnen

dragen. Het zijn deze groepen en individuen, die vaak van generatie

op generatie kwetsbaar zijn op materieel en psychosociaal terrein

en over fragiele of verkeerde netwerken beschikken. Zij vormen

de vaste kern van burgers voor wie sociaal werk bedoeld is. De

volgende sociale kwesties zijn daarbij in het geding:

De arbeidsmarkt is sterk in beweging

De kansen op werk liggen vooral bij diegenen die beschikken over

een hoge startkwalificatie. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt

rommelt het, ook door grote arbeidsmigratiestromen. Dat levert

voor veel mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt insta-

biele situaties en een permanente dreiging van werkloosheid en

armoede op. De nadruk in de samenleving komt sterk te liggen op

eigen verantwoordelijkheid, eigen ‘vermogen’ en ‘productiviteit’. De

opdracht voor sociaal werk is gelegen in het betrekken van deze

groepen bij de samenleving, het zorgen voor een relatief stabiele ar-

beidsomgeving of tijdbesteding en het versterken van het vertrou-

wen van deze burgers in eigen kunnen en in de samenleving.

Armoede en schuldenproblematiek

De verleidingen voor individuen worden groter en moeilijker

te overzien. Denk aan webshops, mobiele datacommunicatie en

sociale media. Aan de ene kant wordt het eenvoudiger om schul-

den te maken, terwijl aan de andere kant de mogelijkheden voor

schuldsanering worden ingeperkt. Het is de opdracht voor sociaal

werk om voortijdig in te grijpen vanuit ingevoerde kennis van de

leefomgeving. De voornaamste taak is veelal stabiliseren en cliënten

in armoede en materieel problematische situaties weer hoop en

vertrouwen geven. Sociaal werkers hebben daarbij een belangrijke

extra ten opzichte van reguliere schuldhulp: zij kunnen cliënten

adequate vaardigheden aanleren op het gebied van weerbaarheid

tegenover verleidingen.

Opvoeden, opvoedingsonzekerheid en opvoedingsstress

Opvoeden is in essentie een oefening in omgaan met dilemma’s. Di-

lemma’s tussen vrijheid en disciplinering, tussen het hier en nu en

de toekomst, tussen de bestaande cultuur en de eisen die de veran-

derende samenleving stelt. Die ruimte voor zoeken, voor het maken

van fouten is er nauwelijks. Een kind behoort zonder struikelen de

eindstreep in de schoolloopbaan te behalen en zonder vlekjes op

de arbeidsmarkt en in de samenleving te worden afgeleverd. Imper-

fecties worden al snel geëtiketteerd en met behulp van protocol-

len en effectieve interventies bestreden. Een ‘pedagogische civil

society’ (Micha de Winter) verschijnt niet vanzelf, maar vraagt om

ondersteuning door sociale professionals, maar ook door de coach

van de hockeyclub, de vrijwilliger bij het Cruyff Court, de beveiliger

van het winkelcentrum, de combinatiefunctionaris van de brede

school en van de oudere buren in de aanleunwoning.

Recht doen en toegankelijkheid tot voorzieningen waarborgen

Omgaan met de complexe samenleving kost steeds meer hoofd-

Meer dan bij enig andere professie ligt de kern van het sociaal werk in het verbinden

Page 7: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 5

Bronnen

• Sprinkhuizen, A. & M. Scholte (2012), De sociale kwestie hervat.

Consequenties van wet- en regelgeving voor sociaal-agogisch werk.

Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

• M. Scholte, A. Sprinkhuizen & M. Zuithof (2012), De generalist. De

sociale professional aan de basis. Portretten en conceptuele verken-

ningen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

• Winter, M. de (2011), Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding.

Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Amsterdam:

SWP.

&

brekens. Veel burgers, met name op de onderste sporten van de

sociaal-maatschappelijke ladder, ontberen de bureaucratische

vaardigheden (en omgangsvormen) om zich te redden in de steeds

complexer wordende wet- en regelgeving, of om met de loketten

(al is het er dan maar telkens één) te kunnen omgaan. Sociaal wer-

kers moeten juist deze mensen, vanuit hun eigen leefwereld, leren

hoe zij hun rechten kunnen doen gelden. Hierbij is ook de inzet

van vrijwilligers een doorslaggevende factor (formulierenbrigades,

kerken, bibliotheken); niet alleen vanwege de kosten, maar ook

door de lage drempel.

Wonen, leefomgeving, veiligheid en samenleven

Het gaat in de huidige tijd niet meer om getto’s en verkrotting,

om gribusbuurten en om het verheffen en opvoeden van ‘onmaat-

schappelijken’. De leefbaarheidskwesties in wijken, buurten en

dorpen zijn inmiddels van een andere orde. Het gaat veel eerder

om omgangsvormen in de openbare ruimte, om in- en uitsluiting,

om kennen en gekend worden, om vraagstukken van krimp en de

beschikbaarheid van voorzieningen. Of om het positief te formule-

ren: om de kansen die tegenstellingen overbruggen tussen etnische

groepen, tussen generaties, tussen gebruikers van de openbare

ruimte. En om burgerinitiatief. Om een basis aan wederkerigheid

en sociale controle, om onderlinge herkenning te hervinden. Het is

hier dat de kracht van het sociaal werk als ‘expert van het gewone

leven’ bij uitstek tot uiting kan komen.

Zorg en bekommernis

Zorg en bekommernis, ten slotte, is één van de meest heikele

sociale kwesties. Waar het bij de oorspronkelijke sociale ‘quaestie’

vooral ging om het bouwen aan de meest basale zorg voor burgers,

gaat het nu om het zoeken van een nieuwe balans tussen betaal-

bare en duurzame professionele en hoogwaardige zorg enerzijds

en solidariteit en onderlinge zorg tussen burgers anderzijds. Dat

kan iedereen betreffen: ouderen, licht verstandelijk gehandicapten,

burgers met een (tijdelijke) beperking die het, al dan niet tijdelijk,

moeilijk hebben om het hoofd boven water te houden, materieel

en immaterieel.

Overstijgende realiteitIn de afgelopen honderd jaar is de samenleving zo van aard

veranderd dat het veel sociale vaardigheden en bureaucratische

bekwaamheden vergt om de zorg voor jezelf en je naasten te

organiseren als de nood aan de man is. Met de Wmo en de transities

in de verzorgingsstaat lijken de voorheen verzekerde vanzelfspre-

kendheden te verdwijnen, zonder dat er al een duurzaam alterna-

tief voorhanden is. Het hoort tot de kern van het sociaal werk om

juist in dat soort onzekere tijden nieuwe, creatieve verbindingen te

zoeken en te creëren.

Meer dan bij enig andere professie ligt de kern van het sociaal

werk in het verbinden. Het verbinden van kwetsbare burgers met

elkaar en met krachtige burgers. Het verbinden van burgers met de

samenleving om het vertrouwen te herstellen, in hun eigen kunnen

en in de toekomst. Het verbinden tussen professies, domeinen en

instituties. En ten slotte in het verbinden tussen grote maatschappe-

lijke bewegingen, wet- en regelgeving en de gevolgen die dat heeft

voor de overstijgende realiteit van het dagelijks leven.

Bevlogen inzetDe sociale professional zal zich vanuit zelfbewustzijn, beroepstrots

en een goed historisch besef moeten laten leiden door een moreel

kompas. Daarbij zijn klassieke waarden nog altijd richtinggevend:

solidariteit, rechtvaardigheid, integratie, sociale samenhang en

stabiliteit, en oog voor de uitwerking van sociale kwesties op het

individueel welzijn en geluk (zie bijvoorbeeld www.canonsociaal-

werk.nl). Bovendien vraagt dit morele kompas dat sociale professio-

nals werk maken van hun signalerende functie richting beleidsma-

kers, bestuurders en werkveld. Die functie hebben ze veel meer

dan voorheen, gezien de grote maatschappelijke omwentelingen.

Sociale professionals in de frontlinie dienen zich dan ook bewust te

zijn van de maatschappelijke opdracht waarbinnen hun werk zich

beweegt.

Sociaal werk ligt ons na aan het hart. Het is een professie die vraagt

om gedrevenheid, om bevlogen inzet van mensen die geloven dat

zij de wereld een stukje beter kunnen maken. Ons inziens kunnen

zij dat ook. <

Margot Scholte is lector Maatschappelijk Werk bij Hogeschool Inholland

en senior medewerker in het programma Effectiviteit en Vakmanschap bij

MOVISIE. Ard Sprinkhuizen is associate lector Maatschappelijk Werk bij

Hogeschool Inholland en senior onderzoeker in het programma Effectivi-

teit en Vakmanschap bij MOVISIE.

verbinden

Page 8: Maatwerk 5 2012

6 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Rudi doorverwijzen of samenwerken met een andere instantie?

Er speelt meer

Er zijn thuis veel conflicten. Tussen de ouders en de kinderen en

de kinderen onderling. Rudi zegt dat er geen duidelijke regels zijn

en dat zijn broertjes voorgetrokken worden. Door de onrust thuis

heeft hij moeite om zich te concentreren op school en daardoor

haalt hij slechte cijfers en verzuimt hij vaak. Zijn vader is sinds twee

jaar zijn baan als conciërge kwijt en hierdoor is het gezin in financi-

ele moeilijkheden. Pa is de afgelopen jaar meer gaan drinken en dit

maakt deel uit van de spanningen en conflicten in het gezin.

Tijdens het eerste gesprek neemt Rudi een defensieve houding

aan en is hij onrustig. Hij schuift heen en weer op zijn stoel, kijkt

mij niet of nauwelijks aan, bijt nagels en tikt voortdurend met zijn

vingers tegen de tafel. Ik vraag hem of hij mij kan vertellen hoe het

komt dat het op school minder goed gaat, de laatste tijd. Hij maakt

een nerveuze en onzekere indruk. Ik benoem wat ik zie aan zijn

houding en wat dit bij mij oproept en vraag hem hierop te reage-

ren. Rudi vertelt het moeilijk te vinden om over de problemen te

praten. Hij zit niet te wachten op gezeur, geklaag en negativiteit. Ik

geef aan er voor hem te zijn om samen te kijken hoe deze ‘negativi-

teit’ is ontstaan en hoe hier verbeteringen of zelfs oplossingen voor

te vinden zijn zodat hij weer beter in zijn vel gaat steken. Voorzich-

tig vertelt Rudi over de huidige sfeer in huis en beantwoordt rustig

de vragen. Ik benoem dat het mij is opgevallen dat hij minder heen

en weer heeft geschoven op zijn stoel en geen nagels meer beet.

Ik geef hem complimenten over zijn inbreng en vraag hoe hij het

heeft ervaren. We maken afspraken voor een aantal gesprekken.

De week erop is Rudi ruim voor het afgesproken tijdstip aanwezig.

Ik geef aan het fijn te vinden hem weer te zien en vraag hoe zijn

week is geweest. Rudi geeft aan dat er thuis veel conflicten zijn

geweest en hij een aantal keren boos is weggelopen en ‘s nachts

bij een vriend heeft geslapen. Op de vraag wat hem boos maakte,

kijkt hij naar de grond en geeft aan dat zijn ouders constant tegen

hem schreeuwen en hij de schuld van alles krijgt. Ik vertel Rudi

dat ik dit heel vervelend voor hem vind en me kan voorstellen dat

hij zich hierdoor ongelukkig voelt. Gedurende het gesprek neemt

Rudi een opener houding aan en lijkt zich langzaam maar zeker

iets te ontspannen. Ik vraag of er ook leuke dingen zijn gebeurd. Hij

geeft aan samen met zijn vader een kennis te hebben geholpen met

verhuizen. Hij vertelt dat hij op school een leuk meisje heeft leren

kennen en dat hij haar mee uit heeft gevraagd. Ook zegt hij dat hij

zich prettig voelt bij het gezin van zijn vriendje. Ik vraag of hij het

goed vindt dat ik contact zoek met zijn ouders om ook naar hun

verhaal te luisteren zodat we samen kunnen kijken wat we kunnen

doen om de situatie te verbeteren. Rudi is bang dat zijn ouders

geen gesprek willen.

Diezelfde middag bel ik zijn moeder. Ze geeft aan zich machteloos

te voelen en veel last te hebben van hoofdpijn en zenuwaanval-

len waarvoor ze van de huisarts medicatie krijgt. Ze zegt dat vader

te veel drinkt en dat er te veel conflicten zijn. Ze gelooft niet dat

vader zal veranderen: ze heeft al zo lang geprobeerd en niets helpt.

Ze heeft eerder contact met een maatschappelijk werker gehad

maar daar was zij niet tevreden over. Na geluisterd te hebben naar

moeders zorgen, dring ik aan op een gesprek met mij en vader. Ik

vertel moeder dat we in gezamenlijkheid afspraken kunnen maken

zodat Rudi zich thuis rustiger zal gedragen. Moeder zegt hier geen

vertrouwen in te hebben. Zo lang vader niet wil, zal er niets in de

situatie veranderen, meent ze.

Zoals afgesproken bel ik Rudi en laat hem weten dat zijn ouders

inderdaad geen gesprek willen. Ik beloof hem dat ik iets anders

zal bedenken om de situatie te verbeteren. Ik merk dat Rudi kortaf

is en vraag hierover door. Uit het niets vraagt hij: ‘Word ik uit huis

geplaatst?’ Ik vraag waar hij is. Het blijkt niet ver van school te zijn.

Ik vraag of hij het goed vindt dat ik naar hem toekom zodat ik ant-

woord kan geven op zijn vraag. ‘Komt u alleen?’, vraagt hij. Dit keer

zit er meer lading achter zijn vraag. Ik stel hem gerust en zeg dat ik

het prettiger vind om hem te zien als we deze belangrijke vragen

Ik ben een jeugdmaatschappelijk werker op een school voor voortgezet onderwijs in een middel-grote stad. Sinds enkele maanden ben ik werkzaam met Rudi (15) en zijn gezin. Rudi is een mavo-leerling. Hij woont met zijn vader, moeder en twee jongere broertjes. Het drukke gedrag van Rudi zorgt thuis en op school voor problemen. Vader wil geen contact met het maatschappelijk werk en ook moeder geeft aan niet gemotiveerd te zijn. Nu is Rudi bang dat hij uit huis moet.

Page 9: Maatwerk 5 2012

werk in uitvoering

reacties op deze casus

>

bespreken. Hij gaat akkoord en ik rijd direct naar de afgesproken

plek.

Ik tref een zielig hoopje mens aan. Hij durft me nauwelijks aan te

kijken en ik besluit om een stukje met hem te wandelen. Waarom

denkt hij dat hij uit huis geplaatst wordt? Rudi vertelt dat zijn

ouders hier voortdurend mee dreigen. Door de gesprekken met mij,

denkt hij dat ik ook denk dat hij het zo slecht doet dat hij uit huis

moet. Ik vraag hem mij aan te kijken en ik leg nogmaals rustig uit

wat mijn functie is. Ik zeg dat ons gezamenlijk doel is om de hui-

dige situatie zodanig te verbeteren dat iedereen in het gezin en hij

in het bijzonder weer beter in zijn of haar vel gaat steken. We gaan

op een bankje zitten en ik zeg niks. Dan merk ik dat Rudi huilt. Ik

vraag of hij mij kan vertellen wat hij voelt. Rudi vertelt uitgebreid

over zijn beleving van de conflicten tussen hem en zijn ouders, het

drankgebruik van zijn vader, de financiële problemen en zijn angst

dat hij uit het gezin weg moet. Hij geeft aan ondanks alles veel van

zijn ouders en broertjes te houden en graag te willen dat de sfeer in

huis beter wordt.

Na dit gesprek realiseer ik me dat er al jaren veel speelt. Ben ik

wel de geschikte hulpverlener om dit gezin te begeleiden? Er zijn

namelijk veel aspecten waar ze extra ondersteuning bij kunnen

gebruiken zoals schulden, verslaving, opvoedingsaspecten, rolverde-

ling en de overbelasting van Rudi. Mijn functie is gericht op snel

en adequaat verbindingen leggen, handelen en doorverwijzen naar

andere langdurige hulpverlening. Ik vraag me af of dit gezin niet be-

ter gebaat is bij een goed georganiseerde vorm van hulpverlening.

Ik merk dat veel instanties alleen nog maar kortdurende hulpver-

lening bieden. Ik kan deze situatie niet in mijn eentje aan. Aan de

andere kant vertrouwt Rudi mij en dat vertrouwen kan ik schaden

wanneer ik hem en zijn familie doorverwijs. Wat moet ik doen?

Rudi doorverwijzen of samenwerken met een andere instantie? Wat

is de beste optie voor Rudi?

nummer 4, augustus 2012 7

>

‘Preventief en laagdrempelig’Moniek Boin, School CJG'er Breda Zuid Oost, consulent

jeugd en onderwijs:

‘Ik ben consulent bij MEE West Brabant en ben voor

24 uur als school CJG’er werkzaam binnen CJG Breda.

Daarnaast kent het CJG Breda sinds 2012 nog twee

functies: de CJG-coach en de CJG-begeleider. Als school

CJG’er ben ik verbonden aan de school en bespreek ik

samen met de school de casus. Het lastige in deze casus

is dat vader en moeder niet openstaan voor hulp. Om

door te kunnen pakken zal de school in samenwerking

met CJG, ouders moeten uitnodigen voor een gesprek.

Juist door onze nauwe samenwerking met school, kun-

nen ouders gemotiveerd worden om toch te komen

praten over hun zoon. Als school CJG’er kan ik (vanuit

de zorgen van school om Rudi) de volgende zaken be-

spreekbaar maken omtrent hun thuissituatie: Wat heb-

ben de diverse gezinsleden nodig? Wat heeft moeder

nodig om haar hoofd boven water te houden? Wie weet

van de problemen? Met wie praten zij erover? Hoe doe

je dat? Wie kan er meedenken? Wie in het netwerk kan

ingeschakeld worden? Hoe kun je een plan voor de toe-

komst maken om het hoofd boven water te houden?

Door hier het gesprek over aan te gaan, doorbreek je

het patroon van veroordelen en wordt gekeken naar

hoeveel inzicht ouders hebben in wat er speelt en

hoe zij hieraan willen werken en wie zij daarbij nodig

hebben. In dit gesprek kan ondersteuning van een CJG-

begeleider ter sprake komen.

Omdat het erop lijkt dat er in het gezin van Rudi

langere tijd ondersteuning nodig is, zal ik zijn casus

doorzetten naar een CJG-coach of CJG-begeleider. De

CJG-begeleider werkt langdurig in gezinnen en kan in

die hoedanigheid ook andere instanties inzetten, bij-

voorbeeld voor de schuldenproblematiek. Het voordeel

is dat we als CJG het gezin binnenshuis houden en niet

van het kastje naar de muur sturen. Ook als er andere

hulp nodig is, blijft de begeleider bovendien het aan-

spreekpunt. De CJG-begeleider kan zich gaan richten

op de gezinsproblematiek. Om opening te krijgen in de

weerstand van ouders werkt het CJG vooral preventief

en laagdrempelig.’

Page 10: Maatwerk 5 2012

8 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

<

‘Serieus nemen’Wil Hogeman, schoolmaatschappelijk werker, Auris College

Utrecht, cluster 2 VSO en lid van de Functiegroep School-maatschappelijk Werk 2.0 van de NVMW:

‘Helaas heb ik vaak met leerlingen als Rudi te maken. Als

smw’er vertel ik een leerling dan wat hij wel en niet van

mij mag verwachten, ook met betrekking tot vertrouwe-

lijkheid. Complimenten voor Rudi die ondanks zijn angst

zijn problemen, verdriet en wensen met mij deelt. Rudi

weet dat ik zijn ouders nog een keer uitnodig voor een

gesprek. Een gesprek met ouders, Rudi en bijvoorbeeld

mentor of intern begeleider zou meer duidelijkheid kun-

nen geven over wat er speelt. Maar zijn ouders willen

geen gesprek. Ik zou daarop de ouders en Rudi vertel-

len dat ik de situatie zorgelijk vind en dat ik het in de

Commissie van Begeleiding (CvB) ga bespreken. Daarna

zal ik de ouders terugbellen. De CvB adviseert om in

gesprek te blijven met Rudi en zijn ouders nogmaals uit te

nodigen voor een gesprek over zijn schoolprestaties. Als

zijn ouders dat nog steeds niet willen, vraagt de orthope-

dagoog advies bij het AMK. Het advies, gespecialiseerde

gezinshulpverlening, bespreek ik telefonisch met moeder.

Zij wil hierover nadenken. We spreken af dat ik haar over

een week bel. Nadat vader heeft aangegeven dat hij geen

hulp nodig heeft en Rudi opnieuw twee dagen niet op

school was, heeft de CvB besloten dat melding bij het

AMK en bij de Leerplicht als laatste opties overblijven. In

het algemeen denk ik dat het smw preventief veel eerder

betrokken moet worden maar door het beperkt aantal

uren smw is hier geen ruimte voor. In situaties als die van

Rudi kies ik de insteek signalering, belangenbehartiging

en preventie, en in gesprek gaan, motiveren en toeleiden

naar gespecialiseerde zorg en hulpverlening. Het vertrou-

wen van Rudi zou ik in mijn optiek beschadigen als ik zijn

duidelijke signalen en hulpvraag niet serieus zou oppak-

ken; hij wil hulp voor het gezin en in het gezin blijven

wonen.

‘Concrete hulp spreekt vaak aan’Thérèse van Bakel, maatschappelijk werker EigenWijs,

Nijmegen en zorgcoördinator:

‘Het lijkt erop dat de ouders van Rudi weinig vertrouwen

hebben in professionele hulpverleners. Misschien is de

Eigen Kracht methode meer iets voor hen. Ze kunnen

dan zelf mensen uitnodigen met hen mee te denken. Of

een Netwerkberaad, een soortgelijke methodiek. Verder

kan het gezin geholpen worden met praktische, concrete

hulp. Dat spreekt mensen vaak meer aan. Ik denk aan

hulp bij het zoeken naar werk (vader), schuldsanering,

fysiotherapie of haptonomie voor moeder in verband met

haar spanningsklachten. Ik zou langsgaan en mezelf open

opstellen. Ik zou bijvoorbeeld zeggen dat ik zelf ook een

ramp ben met financiën dus dat ze daarvoor beter naar

iemand anders kunnen... Iets vertellen over wat jezelf

moeilijk vindt, haalt soms de angel eruit. Ik zou benoemen

dat Rudi er graag uit wil komen als gezin. Bij vader zou ik

de positieve dingen benoemen, bijvoorbeeld dat Rudi het

verhuizen met hem zo leuk vond. En bij moeder meer de

ondersteuning. Bij haar proef ik wat meer openheid. Of

je hiermee nu wel of geen ingang krijgt bij de ouders, ik

zou als jeugdwerker zeker betrokken blijven bij Rudi. Ik

zou me daarin richten op de vraag hoe hij zelf zijn leven

richting kan geven. Misschien kan hij via een maatjes-

project wat meer voorbeelden krijgen en steun bij zijn

schoolwerk. Maar ook als ik hem aan een goed maatje

zou hebben gekoppeld, zou ik contact houden. Via e-mail

bijvoorbeeld, of af en toe een ijsje eten. Rudi ervaart zo

dat mensen, ook hulpverleners, echt begaan zijn met hem.

En dan ga je maar over je werktijd heen. Dat vind ik nooit

zo’n ramp.’

Page 11: Maatwerk 5 2012

Het kan niet vaak genoeg benadrukt worden, dat

de invoering van de Wet maatschappelijke on-

dersteuning (Wmo) een kleine aardverschuiving

teweeg brengt in het maatschappelijk verkeer.

Een paradigmashift, die er op neer komt dat

(kwetsbare) burgers niet langer verzorgd worden,

maar ondersteund om te kunnen participeren.

De Wmo bestaat al een vijf jaar, maar krijgt nu de

plusstatus. Verdere decentralisatie van bevoegd-

heden van centrale overheid naar gemeenten, be-

tekent dat de lokale overheid binnenkort ook de

verantwoordelijkheid draagt voor de begeleiding

van kwetsbare burgers, voor de jeugdzorg en voor

de arbeidsmarkt aan de onderkant.

De crux van het verhaal is dat burgers niet langer

recht hebben op voorzieningen. In plaats daarvan

hebben gemeenten nu de opdracht de beperkin-

gen van hun inwoners te compenseren. Het is

aan de gemeenten zelf om dit compensatiebegin-

sel vorm te geven. Voor gemeenten is het een

enorme uitdaging om deze werkelijkheid – die

waarschijnlijk ook gepaard zal gaan met vermin-

derde budgetten – vorm te geven. Het vraagt om

een nieuwe werkwijze, een kanteling in denken

en doen.

Op deze plaats wil ik een aspect van die nieuwe

werkwijze naar voren halen. Uitgaande van prin-

cipes als participatie, zelfredzaamheid, ‘ontzorgen’

en ‘verantwoordelijkheid met en voor elkaar’,

staan gemeenten voor de opgave om een geheel

andere relatie met hun burgers aan te gaan. Het

oude vertrouwde loket waar de burger zich voor-

heen meldde om zijn recht te komen halen – al

dan niet met paarse krokodil – is vanaf nu uit den

boze. Ook de gebruikelijke ‘indicatie’ op grond

waarvan in vele gevallen besloten werd of iemand

recht had op een voorziening zal een geheel

andere invulling krijgen. De gemeenten gaan in

gesprek met hun burgers.

In kringen van de VNG is ‘het gesprek’ – ook wel

het ‘keukentafelgesprek’ genoemd – inmiddels

een gevleugelde term. Die laatste benaming is

in zwang om aan te geven dat de gemeente zo

ongedwongen mogelijk met z’n burgers wilde

praten. En dat het ook van belang is om de burger

die een aanvraag doet, zoveel mogelijk op z’n

gemak te stellen. Dat is ook nieuw jargon: de

burger komt niet meer zijn recht halen, maar doet

een aanvraag.

Je kunt je voorstellen dat dit geen gemakkelijke

opgave is. Om eens wat te noemen: gemeenten

krijgen te maken met een uitbreiding van en een

grote variëteit in doelgroepen. Doelgroepen met

vragen, zoals persoonlijke ondersteuning in het

dagelijkse privédomein, waarmee gemeenten

tot nu toe nauwelijks te maken hadden en ook

expertise ontberen. Ze zullen te maken krijgen

met aanvragers die kampen met stapeling van

problemen, zoals armoede, werkloosheid, overlast,

gezins- en relatieproblematiek, vereenzaming

en zelfverwaarlozing. Daarmee wordt duidelijk

dat problematiek zich over meer gemeentelijke

domeinen zal uitstrekken. De Wmo van de

toekomst zal dan ook moeten streven naar een

stelsel met minder schotten en samenhang in het

aanbod, opdat geen gaten of onnodige overlap-

pingen ontstaan. Verder zijn er schattingen dat

in bijna de helft van de gevallen de mensen die

begeleiding nodig hebben, ook nog recht hebben

op een AWBZ-voorziening die te maken heeft met

dezelfde aandoeningen. Ten slotte krijgen de ge-

meenten te maken met aanvragers met een (zeer)

beperkt zelfinzicht, met een lange geschiedenis in

de zorg met alle frustratie en cynisme van dien en

met doelgroepen die begeleiding zullen ervaren

als ongewenste betutteling.

Deze opsomming laat zien dat hier sprake is van

een enorme klus en nog vele te beantwoorden

vragen.1 Niet in de minste plaats: de vraag wie

het gesprek gaat voeren. De gemeenteambtenaar

die weliswaar de bestuurlijke verantwoordelijk-

heid draagt, maar de ervaring en expertise mist?

De medewerker van een belangenbehartigende

organisatie, die kennis heeft van de doelgroep

en het vertrouwen daarvan kan winnen, maar

mogelijk te weinig rekening houdt met het ge-

meentelijk beleidskader? Of de hulpverlener die

zonder meer de expertise heeft, maar de neiging

zal hebben aanbodsgericht te werk te gaan, wat

geen bijdrage zal leveren aan de oplossing van het

schottenprobleem.

Een aanvaardbare uitweg voor dit dilemma: stel

teams samen van gesprekvoerders, waarin diverse

kwaliteiten en expertises zijn vertegenwoordigd.

De vraag blijft of de term ‘keukentafelgesprek’

niet een te romantische voorstelling van zaken is.

Het keukentafelgesprek

Harry Hens is werkzaam bij

MOVISIE en bestuurslid van de Marie

Kamphuis Stichting. Reacties naar

[email protected].

wisselcolumndoor Harry Hens

foto

’s W

im O

skam

en

Nir

anya

na J

ayam

ary

nummer 5, oktober 2012 9

Noot

1 In opdracht van VNG en VWS zijn Wicher Pattje en

MOVISIE momenteel bezig een handreiking voor het

Gesprek in het kader van de Wmo-plus samen te

stellen, waarin onder meer deze vragen aan de orde

komen.

<

Page 12: Maatwerk 5 2012

10 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Internationale uitwisseling levert een bijdrage aan de professionalisering van het beroep

De term ‘social work’ gebruik ik uitdrukkelijk als een overkoepe-

lend, internationaal begrip voor verschillende sociaalagogische

functies en beroepen, dus ook voor sociaalpedagogische hulp-

verlening (SPH). Niet alle maatschappelijk werkers zullen zich

aangesproken voelen. In haar agenda voor het maatschappelijk

werk pleit Scholte (2010) echter voor aansluiting bij internationale

bewegingen (met behoud van de term ‘sociaal werk’) en verster-

king van de eenheid onder sociale professionals. Social work krijgt

dan ook langzaam maar zeker een internationale identiteit en een

gezamenlijk kennisbestand: een body of knowledge.

Internationaal beweegt de beroepsgroep naar elkaar toe. Op natio-

naal niveau is er eerder sprake van versnippering en zonderen we

ons af binnen diverse beroepsprofielen. De vraag is of, en hoe we

ons ook in Nederland gaan verenigen. En wie zijn ‘we’ in dit ver-

band? In dit artikel ga ik in op mogelijkheden voor internationale

samenwerking en belicht ik enkele valkuilen en discussiepunten.

OnontkoombaarWe zijn in Europa allemaal met dezelfde vragen bezig, zoals de

gevolgen van de economische crises, mobiliteit, vergrijzing en mi-

gratie. Ondanks dat er op het terrein van migratie en vluchtelingen-

vraagstukken al veel contacten zijn over de grenzen heen, zou er

nog meer uitgewisseld kunnen worden. Discussies over keuzes tus-

sen persoonlijk en publiek belang, zelfzorg en zorg voor anderen,

en particuliere consumptie en publieke uitgaven zijn momenteel

overal aan de orde (Blok, 2009). Het is onontkoombaar. Onze lands-

grenzen zijn steeds minder relevant voor sociale ontwikkelingen.

Toch vindt elk land haar eigen antwoorden op sociale vraagstukken

en doet dingen op haar eigen manier.

Daarom zou het heel interessant en zinvol zijn om de dialoog met

elkaar aan te gaan. Internationale uitwisseling levert een bijdrage

aan de professionalisering van het beroep en leert ons onder meer

juist te herkennen hoe het werk is ingebed in de eigen nationale

context. Daarnaast ben ik overtuigd dat social workonderzoek en

-theorieontwikkeling gebaat zijn bij een comparatief en internatio-

naal perspectief (Reverda, 2005).

In allerlei verbanden wordt die dialoog al aangegaan. Onder invloed

van de toenemende globalisering vinden ook social workers elkaar

steeds vaker en gemakkelijker, zeker binnen de opleidingen waar

het Bolognaproces – de beginselverklaring over het creëren van

een Europese ruimte voor hoger onderwijs (1999) – een stevige

aanzet heeft gegeven tot internationalisering en internationale

mobiliteit.

Naast het onderwijs vindt ook binnen social workonderzoek een

levendige uitwisseling plaats in allerlei netwerken zoals IFSW,

EASSW, IASSW. Het zijn internationale stappen om naar elkaar toe te

groeien, hoewel vooral wetenschappers en onderzoekers het debat

bepalen. Zij lijken te gaan over het vak, terwijl er nog maar weinig

professionals bij betrokken lijken. Schön (1991) noemde het een

verontrustend fenomeen als professionals en onderzoekers in

verschillende werelden leven en elkaar weinig te vertellen hebben.

Een eerste valkuil, want er zijn hiertoe wel degelijk mogelijkheden.

Wereldwijde agendaDit jaar werd op 20 maart World Social Work Day gevierd. Een jaar-

lijks terugkerend fenomeen op de derde dinsdag in maart met als

doel het beroep en het werk van sociale professionals in de schijn-

werpers te zetten. Waarschijnlijk wisten niet veel maatschappelijk

werkers dit, niet alleen in Nederland. Zes dagen later was er ook in

de United Nations aandacht voor social work. Toen werd de Global

Agenda (2012) gepresenteerd, een gezamenlijk initiatief van drie

internationale organisaties: de International Federation of Social

Work (IFSW), de International Association of Schools of Social Work

Een mondiale agenda voor het maatschappelijk werk

Internationale ontwikkelingen Peter Hendriks organiseert mede de Europese conferentie van Ensact in Turkije in april 2013. Hij moedigt maatschappelijk werkers aan het Nederlandse debat te voeren in een internationale context. ‘Ontmoeten we elkaar in Istanbul?’ door Peter Hendriks

Page 13: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 11

(IASSW) en de International Council on Social Welfare (ICSW).

De Global Agenda is een poging om als beroepsgroep mondiaal

gezicht te geven aan de belangrijkste sociale uitdagingen van deze

tijd. De sociale sector wil zich (opnieuw) het recht toe-eigenen

op ‘politieke’ actie, het geluid van maatschappelijke ontwikkeling

laten horen en een collectief proces starten voor een gezamen-

lijke agenda voor sociaal werk en maatschappelijke ontwikkeling.

Samenwerking op internationaal niveau is nu eenmaal gericht op

overeenkomsten en minder op verschillen, gestoeld op idealen en

wat minder op de weerbarstige realiteit en dat leidt tot ambitieuze

agenda’s.

Ethics boomEen andere belangrijke internationale ontwikkeling die van grote

invloed is geweest op het ontstaan van de Global Agenda is de

internationale aandacht voor ethiek, de zogenaamde ethics boom

(Banks, 2010). Deze ontwikkeling van de laatste 25 jaar gaat

gepaard met internationale bezorgdheid over marktwerking en

bedrijfsmatig werken (managerialism and marketization).

De IFSW en IASSW (2004) nemen in dit debat stelling en zien het

als strijdig met de kernwaarden en kerndoelen van social work.

In Nederland leidde dit onder meer tot de ontwikkeling van de

‘normatieve professionalisering’, dat het accent legt op de morele

dimensie van het professionele handelen (Van den Ende & Kun-

neman, 2008). Ook stellen verschillende organisaties vormen van

‘moreel beraad’ in. In het buitenland viel het ontstaan van het

Britse Social Work Action Network (SWAN, 2007) op, een (poli-

tiek-) kritisch netwerk dat zich vooral verbindt met gebruikers- en

zelfhulpgroepen.

Een ander mooi voorbeeld is de discussie over de International

Definition of Social Work (IFSW, IASSW, 2001). Het is een poging

om wereldwijd een definitie te ontwikkelen waarin iedereen zich

kan vinden en waarbij recht wordt gedaan aan de talloze culturele

verschillen. Dat is echter een hachelijke onderneming binnen een

zeer divers terrein, van armoedebestrijding in zuidoost Azië tot

maatschappelijk werk in Nederland.

Collectieve identiteitDit betekent echter onmiskenbaar dat een collectieve identiteit

gepaard gaat met een zekere mate van standaardisering. De effec-

ten van globalisering en de veranderende rol van de welvaartsstaat

dwingen tot internationalisering van de beroepskennis. Maar in al

deze internationale ontwikkelingen binnen het social work valt

ook een universalistische claim te bespeuren.

Daarmee zijn we beland bij een nieuwe valkuil. Zowel de Global

Agenda als de discussie over een internationale definitie hebben

de pretentie los van de specifieke culturele en maatschappelijke

Hol

land

se H

oogt

e / Z

uma

Pre

ss

>

internationaal

Afkortingen en links

• EASSW › European Association of Schools of Social Work: www.eassw.org

• IASSW › International Association of Schools of Social Work: www.iassw-aiets.org › heeft International Definition of Social Work online staan: www.iassw-aiets.org › About IASSW › Definition of Social Work

• ICSW › International Council on Social Welfare: www.icsw.org

• IFSW › International Federation of Social Work (beroepsvereniging): www.ifsw.org

• Ensact › European Network for Social Action: www.ensact.org › organiseert Europese conferentie in april 2013 in Istanbul, zie: www.ensactistanbul.org

• SWAN Social Work Action Network: www.socialworkfuture.org

• Global Agenda for Social Work: www.globalsocialagenda.org

• Bologna proces: www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna/pcao

Page 14: Maatwerk 5 2012

12 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

context algemene uitspraken te kunnen doen over social work. Dit

terwijl social work toch bij uitstek taal- en cultuur en dus context-

gebonden is.

Het normatieve karakter is altijd kenmerkend geweest voor social

work. Ethiek, morele dilemma’s en moraliteit krijgen binnen social

work veel aandacht (Van Ewijk, 2010). Mensenrechten en sociale

rechtvaardigheid dienen volgens de internationale definitie (2001)

als motivatie en rechtvaardiging voor het handelen van social

workers. Maar er bestaan natuurlijk grote verschillen tussen landen

in het niveau van welvaart, de cultuur, ideologie, godsdienst en het

democratisch gehalte van politieke modellen. Standaardisering leidt

onontkoombaar tot de-contextualisering. De kernwaarden die cen-

traal staan in de internationale definitie van social work – human

rights en sociale rechtvaardigheid – doen nauwelijks recht aan de

specifieke Nederlandse context.

De claim dat social work in Nederland een bijdrage levert aan

deze kernwaarden zal hier eerder vanwege zijn pretentie wenk-

brauwen doen fronsen. Het lijkt hier eerder bij te dragen aan een

verwijdering tussen ideologie en realiteit, tussen theorie en praktijk.

Blok (2009) spreekt zich daarentegen ook binnen de Nederlandse

context uit voor een beroep dat het democratisch functioneren van

mensen bevordert en bijdraagt aan een menswaardige samenleving.

De Global Agenda heeft een uitgesproken politiek karakter en dat

staat in schril contrast met de beroepspraktijk in Nederland die bij

uitstek gedepolitiseerd is (misschien wel altijd was). Maatschappe-

lijk werk richt zich tenslotte ook op het bestendigen van bestaande

verhoudingen. Toen we van de weeromstuit social work gelijk stel-

den met een ‘linkse’ ideologie, is het Nederlandse maatschappelijk

werk daar nooit zo in meegegaan.

Think globally, act locallyDe vraag is echter of de toenemende academisering en internatio-

nalisering van het beroep de afstand tussen ideologie en realiteit,

theorie en praktijk niet zal vergroten. Het risico is dat daarmee

professionals in de beroepspraktijk steeds vaker afhaken omdat

zij zich niet herkennen of kunnen verbinden. Dat zou bijzonder

onwenselijk zijn. Hoe kunnen we de valkuilen omzeilen?

Juist een verbinding tussen de beroepspraktijk en deze interna-

tionale ontwikkelingen zou een bijdrage kunnen leveren aan de

nationale agenda van het maatschappelijk werk en het versterken

van de eenheid binnen het domein van sociale professionals. In

Nederland zijn allerlei interessante discussies gaande over de Wmo,

Welzijn Nieuwe Stijl, actief burgerschap en burgerparticipatie, ke-

tenbenadering en competentiedenken. Ons liberale gedachtegoed

zou eens afgestoft en meer zichtbaar gemaakt kunnen worden,

bijvoorbeeld rond homo-emancipatie, abortus en euthanasie. Ook

het debat over de politieke rol van het maatschappelijk werk zou

weer eens gevoerd kunnen worden.

Een platform zou hierin het voortouw kunnen nemen. Het idee van

een platform rondom internationalisering wordt toegejuicht door

kenniscentra als MOVISIE, het Verwey-Jonker Instituut en de hoge-

scholen. Functies van zo’n platform zouden onder meer kunnen

zijn om discussies te voeren en internationale conferenties voor te

bereiden, maar ook aandacht te besteden aan internationale dagen,

bijvoorbeeld de World Social Work Day. Een platform kan bijdragen

aan gezamenlijkheid. Er gebeurt al veel op hogescholen, maar dat

blijft allemaal nogal intern.

De aanwezigheid van vertegenwoordigers vanuit de beroepsprak-

tijk kan hierin veel bijdragen. De slogan think globaly, act localy is

een mondiaal concept dat ook in de internationale samenwerking

binnen social work is overgenomen: de overtuiging dat in het

lokaal werk de mondiale context altijd aanwezig dient te zijn.

Brug slaanMogelijk symboliseert het onderscheid tussen thinking en acting

ook de afstand tussen de professionals die in de praktijk staan en

de opleiders en onderzoekers. De kracht van Nederland is echter

juist dat praktijk en theorie minder ver van elkaar staan dan elders.

Onderzoek binnen social work is hier vooral gericht op innovatie

van de beroepspraktijk en veel professionals zijn op dit terrein ac-

tief. Ook ons competentiegericht onderwijs is ooit juist ontwikkeld

om een brug te slaan tussen theorie en praktijk.

De aandacht voor de morele dimensie van het professionele

handelen enerzijds en het politieke engagement anderzijds lijken

zo twee kanten van dezelfde medaille. ‘De gesel van de markt’ en

de gevolgen daarvan voor de beroepsuitoefening staan overal hoog

op de agenda. Het is op zich niet vreemd dat ten tijde van econo-

mische crises de publieke sector onder druk staat. Maar wat is de

impact hiervan op het beroep en de professionals? Een gezamen-

lijke agenda, ook in internationaal verband, is dringend gewenst,

en samenwerking binnen de eigen landsgrenzen is een eerste

voorwaarde.

Ook de beroepsvereniging NVMW dient te zich mengen in het

internationale debat en stem te geven aan wat er in de beroeps-

praktijk van maatschappelijk werkers in ons eigen land speelt. Een

eerste gelegenheid die zich daarvoor aandient is in april 2013. Dan

vindt de Ensact-conferentie in Istanbul plaats, met als thema Social

Action in Europe: Towards Inclusive Policies and Practices. Het

zou mooi zijn om elkaar daar te ontmoeten.

Peter Hendriks is secretaris van EASSW en programmavoorzitter van de

Ensact-conferentie in Istanbul. Hij is werkzaam als docent en onderzoe-

ker binnen het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening

van de Hogeschool Utrecht en doet promotieonderzoek naar maatschap-

pelijk werkers met een Turkse en Marokkaanse achtergrond.

<

Bronnen

• Banks, S. (1995), Ethics and values in social work. Palgrave: Macmillan.

• Blok, W. (2009), Inleiding Social Work. Vanuit internationaal perspectief.

Baarn: HBuitgevers.

• Ewijk, H. van (2010), Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd.

Amsterdam: SWP.

• Reverda, A. (2005), Social Work Research in a Comparative and European

Context. Inaugural lecture. Maastricht: ESRT/Hogeschool Zuyd.

• Scholte, M. (2010), Oude waarden in nieuwe tijden. Over de kracht van

maatschappelijk werk in de 21e eeuw. Haarlem: Hogeschool INHolland.

• Schön, D. A. (1991), The Reflective Practitioner. How professionals think

in action. Arena, Ashgate Publishing imited.

• Van den Ende, T. & H. Kunneman (2008), ‘Normatieve professionaliteit en

Normatieve professionalisering’. In: Jacobs, G., R. Meij, H. Tenwolde &

Y. Zomer, Goed Werk. Verkenningen van normatieve professionalisering.

Utrecht: Humanistic University Press.

&

Page 15: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 13

De internationale definitie van social work verwoordt de kern

van het vak als volgt: ‘The social work profession promotes so-

cial change, problem solving in human relationships and the

empowerment and liberation of people to enhance well-being’

(IFSW, 2000). Herkenbaar, ook voor de Nederlandse professional.

Globalisering betekent echter wel dat het krachtenveld waarin

de maatschappelijke werker zijn of haar beroep uitoefent, veran-

dert. Er vinden verschuivingen plaats op cultureel-sociaal vlak,

die merkbaar zijn in de hulpverlening zelf en verschuivingen op

politiek-economisch vlak, die gevolgen hebben voor de inrich-

ting van het welzijnswerk. Hoe kunnen we studenten daarop

voorbereiden?

StudentenStudenten aan hbo-opleidingen Sociaal Werk zijn vaak in de

eerste instantie gericht op het daadwerkelijk hulpverlenen.

Dat is de reden waarom ze voor de opleiding kiezen: ze willen

werken met mensen, ze willen hulp bieden, ze willen kinderen

en jongeren ondersteunen. Dat het hulpverleningsproces echter

onlosmakelijk verbonden is met politiek-maatschappelijke

structuren wordt studenten in de loop van de opleiding steeds

duidelijker. Uiteindelijk vragen we van studenten zich daarin te

positioneren, met andere woorden: een visie te ontwikkelen op

sociaal werk en op de eigen rol die ze daarin kunnen of moeten

spelen. Wat vinden studenten bijvoorbeeld van de marktwer-

king in de wereld van zorg en welzijn? Zien ze dit terug in hun

(stage)praktijk? Kunnen ze dit ook in een groter, dat wil zeggen

in een internationaal en historisch perspectief plaatsen? Het

vertalen van politiek-maatschappelijke ontwikkelingen in de

praktijk van alledag, het innemen van een kritische houding

ten opzichte van deze ontwikkelingen en het leveren van een

bijdrage aan de ontwikkeling van het beroep, behoren immers

ook tot de kerntaken van sociaal werk.

Inzicht in internationale ontwikkelingen is nodig om enerzijds

het Nederlandse sociale beleid te kunnen plaatsen en anderzijds

om te leren van de aanpak in andere landen. Veel problematiek

is internationaal herkenbaar en ontwikkelde methoden zijn vaak

wereldwijd toepasbaar. Denk aan een opvoedingsondersteu-

ningsprogramma als Triple-P of aan de Kort Oplossingsgerichte

Therapie (Solution Focused Brief Therapy). Deze gedachte

vormt het uitgangspunt van sociaal werkopleidingen om in

meer of mindere mate aandacht te besteden aan internationali-

sering.

Ruimte voor ervaringDe welzijnsopleidingen van de NHL-Hogeschool in Leeuwarden

bieden studenten alle ruimte om buitenlandse praktijkervarin-

gen op te doen. Dit kan door onderwijsonderdelen op een bui-

tenlandse hogeschool uit te voeren of door praktijkwerk te doen

buiten de Nederlandse grenzen. Zo zijn er goede contacten met

hogescholen in Duitsland (Essen), België (Gent), Polen (Poznan)

en Ierland (Castlebar) en vinden er regelmatig werkbezoeken

en uitwisselingen plaats. Ook bieden we vaste praktijkplekken

aan in Suriname en op de Antillen. Studenten kunnen ook zelf

een buitenlandse plek zoeken, die wij vervolgens screenen. Zo

deden studenten de afgelopen jaren ook praktijkervaringen op

in Zuid-Amerika en Indonesië.

Een aantoonbare beheersing van de gesproken taal is altijd

Globalisering in onderwijs

Ook in het onderwijs is internationalisering belangrijk: hoe geven we studenten een wereldwijde visie op hun beroep mee? In Leeuwarden gebeurt dat op verschillende manieren: in de praktijk over de grens, maar ook meer theoretisch in een vierdejaars minor. ‘De samenwerking met Ierse studenten liet mij ervaren wat globalisering kan betekenen’, aldus een student. door Jeannettte Hartman

Inzicht in internationale ontwikkelingen is nodig

>

internationaal

Page 16: Maatwerk 5 2012

14 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

voorwaarde om in het buitenland praktijkwerk te kunnen doen.

Sociaal werk wordt immers gekenmerkt door interactie, door

contact maken en door afstemmen, wat alleen mogelijk is als

hulpverlener en cliënt elkaar kunnen verstaan.

MinorSinds februari biedt de afdeling welzijn van de NHL-Hogeschool

de minor International Social Work aan, een vierdejaars pro-

gramma met een theoretische en praktische focus op interna-

tionalisering. Anders dan bij praktijkwerk in het buitenland,

waar de student zich op micro- en meso-niveau bezighoudt met

het beroep, richt deze minor zich nadrukkelijk op het plaatsen

van sociaal werk in een internationaal perspectief. De minor

bestaat uit twee collegereeksen, twee ‘vaardigheidslijnen’ en een

e-project waarin studenten met het Gallway Mayo Institute of

Technology in Ierland een vergelijkend onderzoek uitvoeren.

In de collegereeks Social Work internationaal: ontwikkeling,

beleid, body of knowledge, positie en functies worden studen-

ten uitgedaagd om een brede, internationale maatschappelijke

visie op het beroep van sociaal werker te ontwikkelen. Aan

de orde komen diverse globaliseringsprocessen en de invloed

daarvan op het dagelijkse bestaan van burgers en op het wel-

zijnsbeleid in afzonderlijke landen. Maar ook komen de kansen

die globalisering biedt aan de orde: wat betreft uitwisseling van

kennis en inzicht en wat betreft de belangenbehartiging van

sociaal werkers.

De tweede collegereeks heet Normative aspects of Social Work

en belicht de verschillen en overeenkomsten van internatio-

nale morele kaders die aan de basis liggen van sociaal werk.

Hoe krijgt het fundament voor sociaal werk, mensenrechten en

sociale rechtvaardigheid, in andere landen vorm? Hoe vertaalt dit

fundament zich in de praktijk en in de verschillende beroepsco-

des? We stimuleren studenten na te denken en een eigen mening

te vormen over de rechtvaardigheidstheorieën die de afgelopen

vijftig jaar hun sporen nalieten in de ontwikkeling van sociaal

beleid.

Oefenen Onderdeel van de minor is een training in interculturele en

internationale communicatie. In een cursus drama wordt

stilgestaan bij communicatieverschillen die tot onzekerheid en

onbegrip kunnen leiden. Ook zoeken we naar overeenkomsten

in communicatie. Hoewel de studenten meestal over uitstekende

internetvaardigheden beschikken, vraagt communicatie via inter-

net met professionals en collega-studenten uit andere landen om

een specifieke aanpak. Het risico op miscommunicatie is groter

vanwege taalbarrières en interpretatieverschillen. Het is dan ook

belangrijk dat studenten vooraf geïnformeerd zijn over kenmer-

kende verschillen op het gebied van cultuur in het algemeen en

sociaal werk in het bijzonder. Daardoor staan ze nadrukkelijker

stil bij andere denk- en werkwijzen dan ze gewend zijn, verschil-

len die makkelijk over het hoofd gezien worden bij communica-

tie op afstand. In de cursus Internetvaardigheden, AV en Engels

oefenen studenten met technische internetmogelijkheden, met

de Engelse taal en met het maken van een internationale presen-

tatie.

E-learning projectHet hart van de minor is een e-project waarin gemengde Ne-

derlands-Ierse groepen studenten gezamenlijk een vergelijkend

Pau

l van

Rie

l / H

olla

ndse

Hoo

gte

Page 17: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 15

onderzoek uitvoeren. Via e-mail, skype en een aantal videoconfe-

renties onderzoeken deelnemers de verschillen en overeenkom-

sten in achtergrond en aanpak van een aantal maatschappelijke

thema’s. Niet alleen is het interessant voor studenten om heel

direct geconfronteerd te worden met de Ierse realiteit, ook het

samenwerken levert een schat aan leerervaringen op. De aanpak

van de Ieren verschilt wezenlijk van de Nederlandse manier van

denken en doen. Dat biedt nieuwe gezichtspunten maar vraagt

tegelijkertijd om voortdurende afstemming.

Begin juni werd het e-project afgesloten met een videoconfe-

rentie. Daar presenteerden de gezamenlijke Nederlands-Ierse

groepen de volgende thema’s:

• Child care based on current policies. What can The Nether-

lands and Ireland learn from each other?

• Teenage perspectives on alcohol: a comparative research of

the perspective of 12 to 14 year-old-teenagers in Ireland and

the Netherlands.

• Homosexual youngsters: in how far are they accepted?

• An international comparison of asylum seekers in Holland &

Ireland.

Horizon verbreedInmiddels hebben de studenten de minor geëvalueerd. Alle-

maal delen zij de mening dat gedurende deze minor eindelijk

de puzzelstukjes op hun plaats vielen. Door een internationaal

overstijgend perspectief in te nemen kregen de verschillende

theorieën, vaardigheden en praktijkervaringen een samenhang

die voordien niet altijd duidelijk was.

Dit kwam ook omdat de samenwerking met de Ierse studen-

ten niet altijd vanzelf liep. Andere ideeën over de aanpak, de

planning of het halen van een deadline zorgden af en toe voor

irritaties. Het bespreken daarvan verhelderde veel en wees

studenten aan beide zijden op een aantal culturele verschillen.

Door de vergelijking van de Ierse en Nederlandse aanpak van

een bepaald thema, niet alleen door literatuurstudie maar ook

door gesprekken met elkaar, kregen de verschillen en overeen-

komsten werkelijk betekenis.

Eén student verwoordde het als volgt: ’Door het kijken naar

de achtergrond en invulling van sociaal werk in verschillende

landen is mijn horizon enorm verbreed. Daarnaast liet de samen-

werking met Ierse studenten mij ook ervaren wat globalisering

kan betekenen voor de dagelijkse beroepspraktijk.’

De positieve reacties op onze conferentie (zie kader) en op de

nieuwe minor geven voldoende aanleiding om internationalise-

ring een stevige(r) plek te geven in het leerplan van de wel-

zijnsafdelingen. Zowel internationale praktijkervaringen als een

internationaal georiënteerd theoretisch perspectief vormen een

zeer waardevolle aanvulling op de body of knowledge & skills

van de aankomend social work-professional. <

Jeannette Hartman is seniordocent bij de NHL-Hogeschool, afdeling

welzijnsopleidingen.

Conferentie

Op 22 maart 2012 vond de conferentie Internationalise-ring in Sociaal Werk opleidingen: wat, hoe en waarom? plaats op de NHL Hogeschool in Leeuwarden. Tijdens het ochtendprogramma sprak Prof. dr. Hans Uwe Otto (BRD) over de invloed van actuele Europese ontwik-kelingen op sociaal werk. Professor John Harris (UK) hield een inleiding over de impact van het neoliberale politieke klimaat van de afgelopen decennia op wel-zijnswerk en hoe opleidingen voor sociaal werk daarop kunnen reageren. Drs. Willem Blok sprak over de inhoud van zijn nieuwste boek Core Social Work. International theory, values and practices. Met behulp van een live-videoverbinding betrok Dr. Mark Garavan (IRL) de Ierse studenten bij de conferentie. In het middagprogramma vonden diverse workshops plaats. De Hanzehogeschool, de NHL Hogeschool en de Arteveldehogeschool Gent presenteerden hun aanpak van internationalisering in de welzijnsopleidingen. De sprekers van de ochtend begeleidden een tweetal workshops waarin vanuit een theoretisch perspectief gekeken werd naar internationa-lisering in sociaal werk opleidingen.

Voor meer informatie: www.nhl.nl/conference-isw

internationaal

Page 18: Maatwerk 5 2012

16 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Mobile health: klein scherm, groot effect?

Steeds meer Nederlanders internetten via hun mobiel. Wat

betekent dit voor een Zorg of Welzijn instelling? Heeft iedere

online hulpinterventie straks z’n eigen app? Is mhealth eigen-

lijk meer dan een apparaat met een klein scherm waarmee je

een online hulpsite kan bezoeken? Frank Schalken laat tijdens

het Congres Online Hulp 2012 op donderdag 1 november

aan de hand van voorbeelden zien wat de mogelijkheden en

valkuilen zijn.

Maurits Kaptein spreekt die dag over de kunst van het digitaal

verleiden. Hoe zorg je dat iemand die hulp zoekt, gebruik gaat

maken van jouw online interventie? En wat kun je doen om te

zorgen dat hij of zij de interventie ook afmaakt?

Ook presenteert Annet Kleiboer (VU) haar onderzoek naar de

effectiviteit van verschillende vormen van online hulpverle-

ning bij mensen met depressieve en angstklachten: statische

informatie lezen, (begeleide) zelfhulpcursus, begeleiding via

chat of mail.

Tijdens dit tweede Congres Online Hulp zijn er uiteenlopende

lezingen, workshops en praktische sessies. Het is interessant

voor mensen die zich oriënteren op online hulp en ervaren

projectleiders uit zorg en welzijn.

Meer informatie: www.congresonlinehulp.nl

ZonMw: meer aandacht voor ict en e-healthToepassing van ict en e-health in de gezondheidszorg kan kwa-

liteit van leven en zorg verhogen en tegelijk kosten verlagen,

zo stelt ZonMw. Om die reden is de organisatie gestart met het

maken van een verbinding tussen behoeften van zorgconsu-

menten en zorgprofessionals en het steeds grotere aanbod van

nieuwe mogelijkheden.

ZonMw wil op drie manieren de aandacht voor e-health en

ict in de zorg vergroten. Ten eerste wordt het ‘pas-toe-of-leg-

uitprincipe’ gehanteerd. Hierdoor moet elk programma aandacht

schenken aan e-health en ict. Als zij dit niet doen of kunnen,

dan moet uitgelegd worden waarom. Verder maakt de organisa-

tie een onderzoeks- en innovatieagenda. ZonMw werkt hierbij

nauw samen met de opstellers van de Nationale Implementatie

Agenda eHealth (KNMG, NPCF, ZN) en VWS en met vele andere

stakeholders in het zorgveld. Tot slot is er het samenwerkings-

initiatief Zorg voor Innoveren. Dit initiatief moet een brug slaan

tussen beleid en praktijk als het gaat om toepassing van ict en

e-health in de gezondheidszorg.

Bron: Zorgvisie.nl

Cliënten beoordelen pilot Eigen Regie positiefEigen Regie is een internettool voor cliënten met psychotische

kwetsbaarheid, hun hulpverleners en mantelzorgers. Bedoe-

ling is dat cliënten door gebruik van deze tool zo veel mogelijk

de regie gaan voeren over hun eigen leven. Door middel van

de toepassing kunnen ze met elkaar communiceren en meer

inzicht krijgen in het beschikbare hulpaanbod binnen en buiten

de instelling, hun behandelplan en medicatie.

Eigen Regie is in 2009 als pilot getest in GGZ Westelijk Noord

Brabant en GGZ Breburg. Het onderzoek van de pilot laat zien

dat cliënten Eigen Regie waarderen. Vooral door het overzicht

dat het hen biedt van behandeling en rehabilitatie en doordat ze

makkelijk contact kunnen opnemen met hulpverleners op een

tijdstip dat hen het beste uitkomt. Ook de betrouwbare informa-

tie en handige links op de site worden gewaardeerd.

Voorwaarde is dat de techniek op orde is en het makkelijk te

integreren is in de dagelijkse routine van de mensen die ermee

werken. Eigen Regie is een aanvulling op de reguliere zorg, ge-

schikt voor een groep cliënten die enigszins in evenwicht is.

Bron: Trimbos.nl

Online hulp meiden met eetproblemen succeswww.99gram.nl vierde haar eerste verjaardag. Op 9 september

2011 werd de site gelanceerd. Deze site voor jongeren met

vragen over eten, gewicht en uiterlijk voorziet in een grote

behoefte en had in het afgelopen jaar ruim 60.000 bezoekers.

Zij weten elkaar te vinden voor lotgenotencontact op een druk

bezocht forum. Daarnaast zoeken ze veelvuldig anoniem contact

met deskundigen via mail en chat. Ruim negentig jongeren start-

ten met de online behandeling voor hun eetproblemen. 99gram.

nl is een initiatief van Accare, Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Via

het internet heeft Accare meer meiden met boulimiaklachten

bereikt dan jaarlijks naar de instelling worden verwezen.

Page 19: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 17

Wat meiden zeggen over 99gram:

• ‘Ik vind het heel fijn dat je je eigen behandelaar hebt.

Iemand die je op elk moment van de dag kunt mailen wan-

neer je vragen hebt, of wanneer je in een dip zit.’

• ‘Ik ben gestopt met de behandeling, omdat ik mij nu ac-

cepteer hoe ik ben. Dat is goed zo. Ik zou de behandeling

aanbevelen bij meisjes die ook problemen hebben met eten.’

• ‘Ze staan overal voor open, de vraag kan niet gek genoeg

zijn. Je voelt je begrepen en door 99gram weet ik dat ik niet

de enige ben.’

Op dit moment kent de site tweehonderd unieke bezoekers

per dag, dit aantal stijgt. Bezoekers beoordelen het contact met

de deskundige binnen de online behandeling gemiddeld met

een acht.

Er is nog steeds een zeer grote groep jongeren met eetstoornis-

sen die niet de zorg krijgt die ze nodig heeft. Om deze groep

nog beter te bereiken, breidt www.99gram.nl komend jaar uit

met een zelfhulpprogramma en een nazorgtraject.

Bron: Medicalfacts.nl

Chatbehandeling depressieve jongeren effectiefDe chatbehandeling op PratenOnline.nl is effectief in het ver-

minderen van depressieve klachten bij jongeren. Dat blijkt uit

onderzoek door het Trimbos-instituut, gefinancierd vanuit het

ZonMw-programma Zorg voor Jeugd.

Op PratenOnline.nl kunnen jongeren van 12 tot 22 jaar ano-

niem chatten met een professionele hulpverlener over hun de-

pressieve klachten. In Nederland heeft 4 procent van de 12- tot

18-jarigen en 7 procent van 18- tot 25-jarigen last van depres-

sieve klachten. Dat heeft invloed op schoolprestaties, mid-

delengebruik en sociaal functioneren. De hulpverlener helpt

jongeren om met behulp van Oplossingsgerichte Therapie aan

hun problemen te werken. Een chatbehandeling bestaat gemid-

deld uit vier sessies van 60 minuten bij dezelfde therapeut. De

afspraken kunnen niet alleen tijdens werkdagen, maar ook ’s

avonds en in het weekend worden gemaakt. Sinds de start in

2004 hebben jaarlijks gemiddeld vijfhonderd jongeren deze

behandeling gevolgd.

Het Trimbos-instituut onderzocht of deze chatbehandeling

effectief is om depressieve klachten te verminderen. Aan het

onderzoek namen 263 jongeren deel. Via loting werd bepaald

of ze direct startten met de chatbehandeling of eerst op een

wachtlijst kwamen. De jongeren op de wachtlijst konden na

vijf maanden alsnog gebruikmaken van de chatbehandeling.

Met vragenlijsten werd gemeten hoe het met de jongeren ging.

Na negen weken vertoonden beide groepen een vermindering

van depressieve klachten, maar de jongeren die mochten chat-

ten hadden minder depressieve klachten dan de jongeren op

de wachtlijst. Na vierenhalve maand was dit verschil groter en

waren de klachten sterker afgenomen bij de chatgroep dan bij

de wachtlijstgroep. Uit een meting na zevenenhalve maand bij

de chatgroep werd duidelijk dat op de iets langere termijn de

depressieve klachten nog verder waren afgenomen.

Ook werd gekeken of jongeren door de behandeling tevre-

dener waren over acceptatie door anderen, vriendschappen,

zelfwaardering, uiterlijk, ondernemen van activiteiten en

prestaties in studie en sport. Ook hier had de chatgroep een

beter resultaat. Na negen weken en vierenhalve maand waren

ze hierin gemiddeld meer vooruit gegaan dan de wachtlijst-

groep, hoewel in bescheiden mate. De meeste verandering was

te zien in een toegenomen zelfwaardering. De waardering van

hun prestaties op school, prestaties in sport, het aantal hechte

vriendschappen en hun uiterlijk waren het minst veranderd.

PratenOnline.nl is bedoeld voor jongeren van 12 tot 22 jaar.

Aan het onderzoek namen vooral jongeren van 18 tot 22 jaar

deel. Doorgaans wordt de behandeling van PratenOnline.nl

door 12- tot 17-jarigen goed benut (60 procent). Voor onder-

zoek bij deze leeftijdsgroep is echter toestemming van beide

ouders nodig en jongeren haken daarom af. Er zijn wel aanwij-

zingen dat het ook voor hen werkt: anonieme gegevens van

PratenOnline laten zien dat de depressieve klachten bij 12- tot

17-jarigen even sterk afnamen als bij 18- tot 22-jarigen.

Bron: Zonmw.nl

ScriptieprijsStichting E-hulp.nl organiseert in 2012 voor de vijfde keer de

scriptieprijs online hulp. Zo stimuleert het kennis- en advies-

centrum het ontwikkelen en verspreiden van kennis over

online hulpverlening. Tot 1 december kunnen hbo- en wo-

studenten scripties aanmelden die vanaf 1 januari 2011 zijn

geschreven. Een onafhankelijke jury maakt in januari 2013 de

winnende scriptie bekend. De winnaar ontvangt naast de eer

een geldbedrag van 1250 euro.

Bron: www.e-hulp.nl/scriptieprijs <

internethulp

Deze rubriek is tot stand gekomen in samenwerking met

stichting e-hulp. Meer informatie is te vinden op www.e-hulp.nl

Page 20: Maatwerk 5 2012

18 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

‘De burger kan heel veel meer dan in de tijd dat het welzijnswerk

werd uitgevonden. Toen waren er nog verschrikkelijk veel burgers

met een maatschappelijke achterstand. Er is intussen een midden-

klasse ontstaan die zichzelf prima kan redden. We draaien de rollen

nu dus om: de burger moet aan het stuur voor zijn eigen welzijn.

Die moet het dus uit zijn eigen portemonnee betalen.’, aldus Nico

de Boer in gesprek met het tijdschift Zorg+Welzijn.

Het citaat is onthullend. De Boer verwijst naar de tijd dat armoede

nog dé sociale kwestie was en de mensen die dat betrof nog geen

burgers heetten, maar tot de arbeidersstand behoorden. Ook toen

waren er ‘gegoede burgers’ en in die tijd werd het sociale werk

ingezet als armoedebestrijding. Eigenlijk zegt De Boer hier dat – net

als toen – het sociale werk niet voor de gegoede burger, de midden-

klasse, is bedoeld, omdat die zichzelf prima kan redden. Net als toen

maakt De Boer ook nu weer een onderscheid: tussen burgers en

‘kwetsbare burgers’ (zie bij voorbeeld het voorwoord van de RMO

bij het essay Burgerkracht). Kwetsbare burgers zijn mensen die

zich om welke reden dan ook niet ‘prima zelf kunnen redden’.

In deze visie zou het sociale werk niet nodig moeten zijn. Eigenlijk

zou iedereen zichzelf moeten kunnen redden en alle inspannin-

gen van het sociale werk moeten er dan ook op gericht zijn om

zoveel mogelijk mensen van de ene kwetsbare groep in de andere

niet-kwetsbare groep van burgers te krijgen. Zolang dat nog niet

helemaal lukt, blijft het sociale werk een noodzakelijk kwaad.

Noodzakelijk goedOok Van Ewijk (2010) vertrekt in zijn oratie vanuit ‘eens de sociale

kwestie’ van de armoede, alleen bij hem volgt daaruit een andere

consequentie. Hij spreekt van een nieuwe sociale kwestie: het

sociaal functioneren van mensen wordt namelijk steeds lastiger

in een steeds complexer wordende maatschappij. Daarop ba-

seert hij de maatschappelijke noodzaak van het sociaal werk. De

onoverzichtelijkheid van een zich steeds meer individualiserend

samenleven maakt de taak van sociale coaches belangrijker. Er is nu

niet langer één sociale kwestie, maar een berg aan sociale kwesties

van overlast in wijken, geweld in gezinnen, dakloze psychiatrische

patiënten, alcoholverslaving, uitzichtloze schuldenlasten, getrauma-

tiseerde militairen, kinderen in echtscheidingsgezinnen, enzovoort.

Om aan al deze kwesties het hoofd te bieden is het sociaal werk

een noodzakelijk goed.

WaardensystemenAchter deze gedachtegangen over het sociaal werk gaan twee ver-

schillende waardensystemen schuil. Bij De Boer staat de autonomie

van de burger centraal. Zelfredzaamheid en empowerment zijn cen-

trale concepten van het sociaal werk dat erop gericht is om zichzelf

telkens weer overbodig te maken en de vrijheid van handelen voor

burgers te garanderen, zodat zij in staat zijn om zelf regie te voeren

over hun eigen leven.

Van Ewijk sluit aan bij een ander waardensysteem dat ook inherent

is aan het sociaal werk en waarin het bestrijden van onrecht een

belangrijke waarde is. Mensen mogen niet uitgesloten worden

vanwege het feit dat ze – om wat voor reden dan ook – in de

problemen geraken. Kwetsbaarheid is van iedereen en burgers die

kwetsbaar zijn (geworden) dienen juist ingesloten te worden. Het

Vrijheid versus rechtvaardigheid

Vroeger was autonomie verbonden met sociale rechtvaardigheid: in emancipatiebewegin-gen streed men immers voor vrijheid en beschikkingsrecht. Nu lijken het twee verschil-lende waardensystemen van waaruit het sociaal werk een andere opdracht krijgt. Een groep studenten van de master Social Work pleit voor verbinding. ‘Juist het sociaal werk is noodzakelijk voor burgerkracht.’ door Hans Oostrik & Marion van Hattum

Sociaal werk een maatschappelijke noodzaak of noodzakelijk kwaad?

Discussie

Dit artikel is het gevolg van een discussie tijdens een les over beroepshouding en ethiek van de masteropleiding Social Work aan de HAN. Het is geschreven met: Angela Prudon, Annemarie Philipsen, Annette Schulte, Aswin van der Linde, Geneviève van Tijn, Ina Holtrop, Isabelle Staal, Lilia Ngabirano, Liliane van Onzen, Margreet Te-ders-van Bladel, Mariëlle Strucks, Marieke Noorlander-de Haan, Mark Slaats, Mershiad Siapour, Ulla Becker.

Page 21: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 19

>

discussie

sociaal werk heeft in deze traditie altijd al een kwestie gemaakt van

sociale uitsluiting en de praktijk van het sociaal werk kan (ook)

gezien worden als een manier om dat onrecht niet te accepteren.

Onze stelling is dat burgerschap het concept is dat recht en vrij-

heid met elkaar verbindt. Daarmee is de centrale vraag voor het

sociaal werk hoe burgerschap, dat recht en vrijheid combineert,

versterkt kan worden. Hoe kan burgerschap de individuele vrijheid

in een diversiteitscultuur verbinden met een cultuur van sociale

rechtvaardigheid waarin wederzijdse maatschappelijke ondersteu-

ning normaal is?

Egoïsme hoogtijHet is nog maar enkele decennia geleden dat de menselijke auto-

nomie als centrale waarde op een heel andere manier aan de orde

werd gesteld dan in wat nu onze participatiemaatschappij heet.

Individuele vrijheid, het recht van mensen om hun eigen leven

in te richten werd toen door veel groepen bevochten. Jongeren

ontworstelden zich aan de autoriteit van de ouderen, vrouwen

voerden strijd tegen de verhoudingen in de patriarchale maatschap-

pij en homoseksuelen gingen de straat op tegen een overheersende

heteroseksuele cultuur. Achterstandsgroepen werden ze genoemd.

Hun vrijheid betekende maatschappelijke strijd en bevrijding.

Meedoen in de maatschappij betekende emancipatie en erkenning

als gelijkwaardige burger.

In deze maatschappelijke emancipatiebewegingen waren de waar-

densystemen van autonomie en rechtvaardigheid nog met elkaar

verbonden. Men streed voor ieders recht op vrijheid en stelde

rechtsongelijkheid aan de kaak door te pleiten voor het recht van

iedereen om zijn of haar eigen leven te leiden. Sindsdien is autono-

mie en individuele (keuze)vrijheid onderdeel geworden van een

moderne levensstijl: het recht op een eigen mening, vrije keuzes in

relaties, carrières, kortom op een eigen leven is vanzelfsprekend.

Deze individualistische levensstijl lijkt vervolgens het samenleven

van burgers tot een probleem te hebben gemaakt. Nu de eman-

cipatie gestreden is, lijkt participatie niet vanzelfsprekend. Voor

sommigen viert het egoïsme hoogtij: ieder voor zich, en god voor

ons allen. Anderen voelen zich onveilig en vragen zich af of er nog

gemeenschappelijke waarden en normen zijn, nog fatsoensregels

voor iedereen gelden. Weer anderen wijzen op het ontstaan van

een nieuwe onderklasse van mensen die niet geleerd hebben om

verantwoordelijkheid te nemen voor hun bestaan en zich slechts

als slachtoffer van de omstandigheden kunnen voorstellen (zie

Boutelier, 2011 over ‘de plaaggeest Dalrymple’).

Kenmerkend voor deze problematiseringen van het samenleven is

dat het sociale niet meer gedacht kan worden als een verbinding

tussen vrijheid en rechtvaardigheid. Sterker nog, vrijheid en recht-

vaardigheid lijken elkaar in de weg te lopen en uit te sluiten. Ieder

mens heeft het recht op een eigen leven en kan dus in principe

niet worden aangesproken op zijn gedrag, ook al is dat hufterig. Het

bestaan van een onderklasse is geen onrechtvaardigheid meer, maar

een probleem van de mensen zelf die meer verantwoordelijkheid

moeten leren nemen.

Moet het sociaal werk nu alleen nog zorgen voor de mensen die

‘echt’ niet zelfredzaam zijn of moet het mede bijdragen aan een

participatiemaatschappij, waarin de zorg voor elkaar en dus burger-

schap op een nieuwe manier vorm gegeven wordt?

Sociaal werk schept ruimte voor overleg tussen mensen met verschillende belangen

Dav

id R

ozin

g / H

olla

ndse

Hoo

gte

Page 22: Maatwerk 5 2012

20 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Vitaal netwerk‘Onafhankelijkheid en emancipatie, regie over het eigen leven: het

betekent toch niet dat je dit alleen moet doen of moet kunnen?’ ,

aldus Geneviève van Tuyn, sociaal werker in de GGZ, tijdens onze

discussie. Wij zijn op zoek naar sociaal werk dat sociale recht-

vaardigheid mede vormgeeft, naar situaties waarin mensen voor

elkaar opkomen, zodat voor iedereen in voldoende mate zijn of

haar burgerrechten gewaarborgd zijn. De vraag is of we dan wel

onderscheid moeten maken tussen (soorten) burgers? Leidt dat

niet gemakkelijk tot stigmatisering en achterstelling van bepaalde

groepen?

‘In een sociale gevoelige tijd is een vitaal sociaal netwerk onmis-

baar. Ieder mens heeft hulpvragen en heeft anderen nodig om

betekenis te kunnen geven aan het leven. De kwetsbaarheid moet

dus niet centraal worden gesteld, maar de wijze waarop burgers

de interactie aangaan met hun sociale omgeving.’, zo meent Mark

Slaats, sociaal werker in de GGZ.

Asociale kwestiesAls vanouds heeft het sociaal werk een rol in het omgaan met

sociale kwesties, want sociale kwesties zullen er blijven. Kwesties,

waarbij er sprake is van verschillende belangen en van geschillen

over hoe ze aan te pakken. Hoe brengt in dat geval het sociaal werk

mensen bij elkaar zodat ze elkaar blijven ondersteunen? Hoe kun-

nen met andere woorden kwesties sociaal gemaakt worden?

Kwesties zijn namelijk niet per definitie sociaal, vaak zijn ze

zelfs asociaal. Iets wordt een kwestie als er sprake is van, meestal

tegenstrijdige, betrokkenheid. Als in een buurt de woningbezitters

de handen ineen slaan, omdat ze bang zijn dat de waarde van hun

huizen achteruit gaat, zal het moeilijk zijn om er een locatie voor

vluchtelingen te vestigen. Bij een kwestie is er altijd sprake van

meervoudige belangen en perspectieven. Een kwestie kan socialer

gemaakt worden door de verschillende partijen rondom de tafel

en met elkaar in gesprek te brengen, op zoek te gaan naar wat

gemeenschappelijk is aan de kwestie en samen afspraken te maken

over hoe met dit geschil omgegaan zal worden (zie bijvoorbeeld

Wismans, 2011).

Civiele praktijkEen kwestie sociaal maken zou je een ‘civiele praktijk’ kunnen

noemen. Dat begrip is geïntroduceerd door Lolle Nauta (2005). Hij

bedoelt er allerlei vormen van interactie mee die met het ontstaan

van de burgerij gepaard gingen, en die vooral gericht waren op de

pacificatie van tegengestelde belangen. Een zich economisch ont-

wikkelende maatschappij had steeds meer behoefte aan een rule

of law om geschillen bij te leggen. Vrijhandel kon slechts gegaran-

deerd worden als er praktijken van ‘wederzijdse conformering’ be-

stonden, waarmee onderlinge afspraken gemaakt konden worden

tussen partijen die elkaar niet (meer) naar het leven stonden, hoe-

zeer ze ook hun eigen (handels)belangen hadden. Met deze civiele

praktijken ontstond er een civiele maatschappij, een samenleving

van burgers die onderling hun geschillen regelden, daartoe in staat

gesteld door bepaalde instituties.

Sociaal werk is een moderne civiele praktijk. Het schept een pu-

blieke ruimte. In die ruimte overleggen mensen met verschillende

belangen en achtergronden. Ze bespreken er kwesties in hun eigen

levenspraktijken, kwesties die meerdere mensen aangaan en samen

schikken ze hun geschillen ‘in der minne’: ze maken ze gemeen-

&Bronnen• Boer, N. De & J. van der Lans (2011), Burgerkracht. De toekomst van sociaal

werk in Nederland. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

• Boutelier, H. (2011), De improvisatiemaatschappij. Over de sociale ordening

van een onbegrensde wereld. Tweede uitgebreide druk. Amsterdam: Boom/

Lemma.

• Dijstelbloem, H. (2010), Politiek vernieuwen. Op zoek naar publiek in de

technologische samenleving. Amsterdam: Van Gennep.

• Ewijk, H. van (2010), Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd.

Amsterdam: SWP.

• Hattum, M. van & H. Oostrik (2011), 'Social Practice Development: afstem-

ming als basis van praktijkverbetering'. In: Pelt, M. van, M. Hoijtink, H. Oost-

rik & M. Räkers, Meesterschap in het sociaal werk. Over kennisontwikkeling

en praktijkverbetering voor het vak en de organisatie. Amsterdam: SWP, pp.

161-172.

• Nauta, L. (2005), ‘Civiele praktijken’. In: Krisis, nr. 2005/3, pp. 11-25.

• Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2011), Tegenkracht organiseren.

Lessen uit de kredietcrisis. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwik-

keling.

• Wismans, G. (2011), ‘Niet in mijn achtertuin, alstublieft!’ In: Pelt, M. van, M.

Hoijtink, H. Oostrik & M. Räkers, Meesterschap in het sociaal werk. Over

kennisontwikkeling en praktijkverbetering voor het vak en de organisatie.

Amsterdam: SWP, pp. 29-38.

• Zuithof, M. (2011), ‘Aan de welzijnsinstelling als supermarkt komt een eind’

Interview met Nico de Boer. In: Zorg&Welzijn, nr. 6, 1 juni 2011, pp. 8-10.

schappelijk. Dat wil niet zeggen dat verschillen in belangen worden

opgeheven. Samen zoeken ze naar een gemeenschappelijke actie

waaraan iedereen kan en wil meewerken (Dijstelbloem, 2010; RMO,

2011).

Essentiële waardeSociaal werk als een civiele praktijk versterkt burgerkracht door

mensen rondom zulke sociale kwesties bijeen te brengen en

zodoende sociale netwerken te bouwen waarin gemeenschappe-

lijke kwesties geregeld kunnen worden. En daarmee is het sociaal

werk van essentiële waarde voor burgerkracht. Ulla Becker, sociaal

werker in de ouderenzorg: ‘Het zorgt voor een breed en ander

perspectief, het sluit coalities, die anders niet tot stand komen, het

betrekt mensen die niet aangepast zijn en/of kwetsbaar en het kent

methoden om te enthousiasmeren, te stimuleren en in te bedden.’

Sociaal werk is niet de grote professional die de ondersteuning van

‘de zwakkeren’, de kwetsbare burgers in de samenleving op zich

neemt. Door dat te doen zou ze meewerken aan een nieuwe twee-

deling en bijdragen aan het versterken van maatschappelijke on-

verantwoordelijkheid bij burgers. Het sociaal werk is de professie

die er zorg voor draagt dat mensen elkaar kunnen ondersteunen.

Dat doet ze door mensen met elkaar in gesprek te brengen en zo

bij te dragen aan het sociaal maken van kwesties. Dat is een begin

van het vormen en versterken van sociale netwerken, waarbinnen

mensen elkaar wederzijds ondersteunen in het regelen en oplossen

van sociale kwesties. <

Hans Oostrik is docent en programmaleider Social Work Theory aan de

masteropleiding Social Work van de HAN in Nijmegen. Marion van Hat-

tum is docent en programmaleider Social Practice Development aan de

masteropleiding Social Work en associate lector Werkzame factoren in de

zorg voor de jeugd aan de HAN in Nijmegen.

Page 23: Maatwerk 5 2012

samengesteld door Mariette Hermans

Huiselijk geweld

Er is een nijpend tekort aan opvangplaatsen voor slacht-

offers van huiselijk geweld. Een van de redenen voor de

druk is het stijgende aantal slachtoffers van mensenhandel

dat aanspraak maakt op de opvang. Ook speelt mee dat deze

buitenlandse vrouwen er soms jarenlang verblijven, omdat ze

nergens anders heen kunnen. Hierdoor is de doorstroming

gestokt. Het Coördinatiecentrum Mensenhandel (Comensha)

zocht in 2011 voor 280 vrouwen een opvangplek, een kwart

meer dan het jaar ervoor.

Bron: www.huiselijkgeweld.nl 24-07-2012

Begin september ging de sociale mediacampagne van

de Vrouwenopvang ‘Maak van huiselijk geweld geen

geheim. Durf te delen’ van start. De campagne omvat een

facebookpagina, een website, een speciaal gemaakte clip van

het nummer ‘Laat mij nu maar vrij’ van zangeres Do en een

handtekeningenactie voor een Nationaal actieprogramma

tegen huiselijk geweld. Met de sociale mediacampagne wil de

Vrouwenopvang mensen wakkerschudden om over huiselijk

geweld praten.

www.ikdurftedelen.nl

www.facebook.com/vrouwenopvang

Shirin Musa strijdt met haar stichting Femmes for Freedom

(FFF) voor aanpassing van de Nederlandse wet, zodat man-

nen hun vrouw niet langer kunnen vasthouden in een

religieus huwelijk. Musa zat zelf gevangen in een religieus

huwelijk met een man van Pakistaanse afkomst. Hoewel ze

naar burgerlijk recht gescheiden was, wilde haar man niet mee-

werken aan de islamitische scheiding. Als eerste Nederlandse

moslima dwong Musa via de rechter haar man om mee te wer-

ken aan een religieuze scheiding. Met de stichting FFF wil ze

niet alleen een aanpassing van de wet tot stand brengen, maar

ook vrouwen beter informeren. Meer informatie: Femmesforf-

reedom.comBron: www.huiselijkgeweld.nl, 03-08-2012

Decentralisatie

In haar inaugurele rede

waarschuwt bijzonder

hoogleraar informele

zorg Marjolein Broese van

Groenou voor een nieuw

sociaal dilemma: de con-

currentie tussen arbeid,

vrijwilligerswerk en

mantelzorg. De beschik-

baarheid van mantelzor-

gers en vrijwilligers wordt

beperkt doordat iedereen

steeds langer zal moeten

doorwerken. Daarnaast wo-

nen families verder van el-

kaar af dan bij eerdere generaties. Met minder kinderopvang,

een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen, en een toename

in de behoefte aan zorg voor ouders, hebben burgers wellicht

geen tijd meer over voor vrijwilligerswerk.

Bron: socialevraagstukken.nl

Met de overheveling van delen van de AWBZ naar de Wmo

en de decentralisatie van de jeugdzorg zal het takenpakket

van de sociaal werker breder worden. Om die rol goed

uit te voeren zal de sociaal werker moeten professionaliseren,

volgens de brancheorganisatie MOgroep. ‘Professionaliseren

is best haalbaar’, vindt voorzitter Marijke Vos, ‘maar niet van

vandaag op morgen. Het welzijnswerk speelt een cruciale rol

in alle veranderingen die komen: welzijnswerkers kennen de

buurt, het sociale netwerk, de andere maatschappelijke orga-

nisaties. Samen met hen kunnen ze de nieuwe groepen met

een zwaardere problematiek uit de AWBZ bieden wat nodig

is. Dat vertrouwen heb ik.’

Bron: Zorg+Welzijn, 23-08-2012

Mensen met een lichte of matige verstandelijke beper-

king kunnen vaak moeilijk meedoen in de samenle-

ving. Om hen meer te betrekken in de buurt is het belangrijk

dat zorginstellingen, welzijnsorganisaties, verenigingen en

gemeenten samenwerken, zo blijkt uit onderzoek van het

NIVEL. Het instituut publiceert de handreiking Thuis in de

gemeente. De ondervraagde wethouders en beleidsambte-

naren Wmo gaven aan dat zij het belangrijk vinden om een

aanbod op wijkniveau te hebben voor mensen met beperkin-

gen, maar antwoordden niet eenduidig wie verantwoordelijk

daarvoor is.

Bron: Nivel.nl

het veld

>

nummer 4, augustus 2012 21

Page 24: Maatwerk 5 2012

Maatwerk

Jeugd & gezin

In Nederland zijn in 2011 minder tieners dan ooit moeder

geworden. 2365 meisjes onder de 20 jaar kregen een kind,

minder dan 5 op de 1000. Dit meldde het Centraal Bureau

voor de Statistiek in augustus. Het aantal tienermoeders in

Nederland is nu lager dan het CBS ooit heeft waargeno-

men. Wel zijn er grote verschillen tussen de herkomstgroe-

pen. Onder in Nederland geboren Antilliaanse meisjes onder

de 20 is het aantal tienermoeders ruim zes keer zo hoog

als onder autochtone meisjes. In Nederland geboren Turkse

tienermeisjes daarentegen krijgen minder vaak een baby dan

autochtone tienermeisjes.

Bron: Zorg+Welzijn, 16-08-2012

Melding

Vanuit de jeugdzorg wordt nog nauwelijks melding gedaan

van loverboyproblematiek. Daarom gaan er in zes regio’s pi-

lots van start om het signaleren en melden te verbeteren.

Doel is beter in kaart te brengen hoeveel slachtoffers er zijn

en wat de kenmerken zijn. Het registreren van slachtoffers

van loverboys blijkt lastig; de daders handelen heel verschil-

lend en sommige meisjes zien zichzelf niet als slachtoffers. Er

bestaat bovendien geen meldplicht. In de pilotregio’s kunnen

medewerkers uit de jeugdzorg training krijgen, waardoor ze

beter kunnen registreren, signaleren en melden.

Bron: Zorg+Welzijn 08-08-2012

Suïcide

Het aantal zelfdodingen in 2011 is met 47 gevallen

gestegen naar 1647 mensen. Het zelfdodingscijfer stijgt

hiermee voor het vierde achtereenvolgende jaar en komt

hiermee weer op het niveau van eind jaren negentig. Dat

meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uit recente

internationale studies blijkt dat zelfdoding kan samenhangen

met economische recessie. In verschillende andere landen is

net als in Nederland het aantal zelfdodingen sinds het begin

van de financiële crisis in 2008 toegenomen. Zeven van de

tien overledenen door zelfdoding zijn man. Bij zowel mannen

als vrouwen is bijna de helft tussen de 40 en 60 jaar.

Bron: Zorg+Welzijn, 21-08-2012

Onderscheiding

Tijdens de viering van haar 40-jarig

dienstjubileum, werd maatschap-

pelijk werker en vertrouwens-

persoon Eveline van der Heijden,

donderdag 13 september verrast

met een koninklijke onderschei-

ding. Burgemeester Rinus Michels

van de gemeente Winsum benoemde

haar tot Lid in de Orde van Oranje

Nassau. Eveline van der Heijden

begon in 1972 als maatschappelijk

werker bij het toenmalige crisiscentrum van de psychiatri-

sche kliniek van het AZG. Na vijfentwintig jaar maakte zij

de overstap naar de Centrale Spoedopvang. Ze reisde naar

Zweden en bezocht daar ziekenhuizen met maatschappelijk

werk op de spoedeisende hulp. Naar Zweeds voorbeeld zette

ze bij terugkomst in het UMC Groningen maatschappelijk

werk op op de spoedeisende hulp. Het Groningse ziekenhuis

is daarmee een uitzondering in Nederland. Daarnaast is zij

sinds 1996 vertrouwenspersoon voor de medewerkers van

het UMCG.

Bron: www.umcg.nl, 13-09-2012

Maatwerk zoekt lezer

22 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Vacature voor redactieadviesraadMaatwerk, vakblad voor maatschappelijk werk, draagt bij aan de

professionalisering van het maatschappelijk werk in Nederland en

Vlaanderen. Het is een medium voor:

• het verspreiden van vakinhoudelijke kennis,

• de geschiedschrijving van het beroep,

• de discussie over voor het beroep waardevolle ontwikkelingen.

De redactie verzorgt samen met de uitgever en de auteurs de

productie van het blad. De redactie wordt ondersteund door de

redactieadviesraad. Er is momenteel plaats voor een lid in de redac-

tieadviesraad.

Taken en verantwoordelijkheden• De redactieadviesraad fungeert als denktank en betrokken com-

mentator, om een belangrijke bijdrage te leveren aan de inhoude-

lijke ontwikkeling, diepgang en kwaliteit van Maatwerk.

• De redactieadviesraad vergadert twee maal per jaar, in voor- en

najaar samen met de hoofdredacteur, de redactie en de uitgever.

• Redactieadviesraadsleden adviseren de redactie vanuit hun spe-

cialisme, gevraagd en ongevraagd, omtrent belangrijke ontwikke-

lingen, onderwerpen en auteurs.

Tegenprestatie• Jaarlijks besteden leden van de redactieadviesraad een bedrag in

de webshop van Springer.

Leest u Maatwerk en bent u actief in het maatschappelijk

werk? Heeft u een visie op het sociale domein en wilt u

de redactie van Maatwerk adviseren? Reageer dan op deze

vacature door een e-mail naar het redactiesecretariaat:

Ine Koevoet, [email protected]

Page 25: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 23

op onderzoek

Bureaucratische gehechtheid in de jeugdzorg

Verantwoording

Verantwoording heeft de afgelopen twee decennia een steeds

grotere rol gekregen in de publieke sector. Dit heeft geleid tot

een verhit publiek debat. Twee algemene kritieken domineren dat

debat. Er zou sprake zijn van een overdaad aan bureaucratie, met als

gevolg te hoge werkdruk en een wanverhouding tussen registratie

en cliëntencontact.

Bovendien zouden professionals door strakke regels geen ruimte

meer hebben om op basis van hun expertise te bepalen wat goed

is voor de gezondheid of het welzijn van cliënten. Inmiddels is deze

kritiek vertaald in een breed omarmde strijd tegen ‘de bureaucratie’

en talloze pleidooien voor ‘meer ruimte voor de professional’.

In dit artikel willen we een gezicht van bureaucratie laten zien dat

minder aandacht krijgt in het publieke debat. Dat doen we naar

aanleiding van onderzoek in de jeugdzorg. Juist deze sector is een

interessante vanwege de recent versterkte focus op verantwoor-

ding, die mede geïnstigeerd is door breed in de media uitgespon-

nen incidenten, zoals de Savanna-zaak in 2004. De vraag die in ons

onderzoek centraal stond, is hoe, acht jaar later, professionals in de

jeugdzorg verschillende verantwoordingsvormen ervaren.

OnderzoekOm antwoord te krijgen op onze centrale onderzoeksvraag hebben

we negentien diepte-interviews gehouden met professionals in de

jeugdhulpverlening uit twee instellingen. We interviewden jeugd-

hulpverleners, behandelcoördinatoren en leidinggevenden van

twee instellingen in de jeugdhulpverlening. We hebben gewerkt

met een interviewguide met vragen over vormen van, ervaringen

met en visies op verantwoording. Gegeven de reikwijdte van ons

onderzoek kunnen we spreken van een exploratief onderzoek (Van

Hassel, Tonkens & Hoijtink, 2012).

Om de gegevens te ordenen en te interpreteren hebben we onder-

scheid gemaakt tussen drie verantwoordingsvormen, gebaseerd

op de logica’s die de socioloog Eliot Freidson (2001) onderscheidt:

bureaucratie, markt en professionalisme (zie kader). Deze driede-

ling hebben we gekozen, omdat we meenden dat de spanningen

tussen de verschillende verantwoordingseisen goed in termen van

spanningen tussen deze drie logica’s te beschrijven zijn.

De professionele logica hoort volgens Freidson dominant te zijn

in het professionele werk, maar markt en bureaucratie zijn gaan

overheersen waardoor de ‘ziel van het professionalisme’ verloren

dreigt te gaan. Freidson heeft het in zijn analyse vooral over klas-

sieke professionals, zoals artsen, maar we menen dat zijn analyse

ook in bredere zin van belang is. Artsen kunnen zich door hun

sterke beroepsorganisaties nog enigszins beschermen tegen eisen

vanuit de bureaucratie en de markt, maar sociale professionals

zoals jeugdzorgmedewerkers zijn slechter georganiseerd, minder

machtig en kunnen zich minder verweren. Onze verwachting was

dan ook dat jeugdzorgwerkers hun beklag doen over bureaucratie

en marktgerichte verantwoording, die zij vooral als belemmerend

zouden ervaren, en dat zij waarde zouden hechten aan hun profes-

sionele autonomie

Kritiek op marktverantwoording Als we naar marktverantwoording kijken, dan komt onze verwach-

ting inderdaad uit. Tot marktgerichte verantwoording rekenen we

de bedbezetting op de behandelgroepen binnen de instellingen die

we onderzochten. Sinds de invoering van de Wet op de jeugd-

zorg in 2005 beconcurreren jeugdzorginstellingen elkaar bij het

verkrijgen van financiering. De instellingen verantwoorden zich

naar provincie en zorgverzekeraar, die vervolgens de financiering

bepalen aan de hand van prestatieafspraken. Prestaties worden in

termen van bedbezetting gemeten en instellingen moeten perma-

nent zoveel mogelijk hun bedden bezet houden.

Op deze vorm van verantwoording is veel kritiek. Veertien van de

negentien ondervraagden maken er bijvoorbeeld bezwaar tegen

dat in het kader van prestatieafspraken permanente bedbezetting

prioriteit krijgt boven pedagogische aspecten. Dit dwingt professio-

nals concessies te doen aan de kwaliteit van de samenstelling van

de groep. We geven een indicatief voorbeeld van een citaat in een

reeks van velen:

‘Voor je eigen verantwoording en voor de cliënt zou je zeggen,

nou hier moeten we tijdelijk even wat minder jongeren op deze

groep zetten, (….) maar omdat je dus je bedden vol moet heb-

ben vanwege het geld (….) kan dat (….) in strijd zijn met elkaar.’

Het citaat maakt duidelijk dat er een spanning bestaat tussen de

logica van de markt (belang van geld) en de logica van het profes-

sionalisme (belang van kwaliteit), waarbij de laatste het moet

ontgelden.

Sociale professionals in de jeugdzorg hebben last van bureaucratische procedures. Maar verrassend genoeg blijken ze er ook baten van te ervaren. Welke vormen van verantwoording zijn ondersteunend en welke niet? door Daniel van Hassel, Marc Hoijtink & Evelien Tonkens

Page 26: Maatwerk 5 2012

24 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Omarming professionalismeOver professionele verantwoording is men ronduit positief. Profes-

sionele verantwoording krijgt bij de instellingen vorm via intervisie,

supervisie en cliëntgesprekken. Intervisie bestaat uit gestructu-

reerd overleg tussen collega’s van gelijk niveau over de inhoud

van het werk. Iemand brengt een situatie op het werk in, waarover

gediscussieerd wordt en waar handelingen van de betrokkenen

worden becommentarieerd. Supervisie is iets soortgelijks, maar

gebeurt onder aanvoering van een leidinggevende professional.

Bij cliëntgesprekken legt de professional aan de cliënt uit hoe aan

de hulpvraag is gewerkt, wat dat heeft opgeleverd en hoe daar zo

nodig verder aan gewerkt zal worden.

Over cliëntgesprekken is men positief. Daarnaast hechten alle ge-

interviewde professionals veel belang aan intervisie en supervisie.

Een ambulant werker zegt het zo:

‘Ja, intervisie is heel goed omdat we veel kennis in huis hebben,

omdat iedereen verschillende dingen goed kan en het heel prettig

is om moeilijke dingen, die jij in gezinnen ervaart, te delen met

collega’s die dat gewoon heel goed begrijpen en die je gewoon

hele goede raad en tips geven. En daar leer je gewoon ontzettend

veel van.’

Dezelfde ervaring en visie troffen we bij bijna alle leidinggevenden

aan. In het licht van de tamelijk massale consensus over het belang

van deze vormen van verantwoording, is het verbazingwekkend

dat respondenten aangeven dat professionele verantwoording zo

weinig voorkomt. Dat is des te opvallender, omdat daarentegen

marktgerichte verantwoording nadrukkelijk binnen de onderzoch-

te instellingen geïnstitutionaliseerd is.

Bureaucratische gehechtheidWaar onze hypothesen over markt- en professionele verantwoor-

ding correct bleken, ligt dat anders voor bureaucratische verant-

woording. De logica van de bureaucratie zien we terug in het HKZ-

certificaat. Instellingen kunnen zich laten certificeren, wanneer

managers de kwaliteitssystemen conform de HKZ-normen (die

betrekking hebben op zowel primaire als ondersteunende proces-

sen) inrichten. Financiers gunnen opdrachten vervolgens alleen aan

gecertificeerde instellingen.

Protocolverslagen en cliëntverslagen rekenen we eveneens tot

bureaucratische verantwoording. Protocolverslagen zijn verslagen

over hoe met protocollen is omgesprongen. Protocollen zijn stap-

penplannen die professionals in bepaalde situaties dienen te vol-

gen. Cliëntverslagen zijn rapportages over cliënten, zoals dagelijkse

rapportages van groepsleiders onderling, (incidentele) rapportages

naar de behandelcoördinator en behandelplannen die behandelco-

ordinatoren schrijven.

Onze respondenten ervaren inderdaad een sterk toenemende

bureaucratie door toenemende rapportage-eisen en protocollen.

Deze ‘papieren rompslomp’ leidt volgens hen tot een reductie van

de cliëntcontacttijd en hogere werkdruk. De belangrijkste en opval-

lendste conclusie is echter dat de onderzochte jeugdhulpverleners

weinig geïnteresseerd bleken in meer autonomie of discretionaire

bevoegdheid. In plaats daarvan constateren we bureaucratische

gehechtheid. Deze bureaucratische gehechtheid kunnen we bij

nadere analyse begrijpen vanuit drie behoeften die we bij respon-

denten aantroffen.

1. Reductie onzekerheid

Allereerst is er nadrukkelijk sprake van een behoefte aan duidelijk-

heid. Een groepsleider verwoordt dat zo:

‘Nou ja, wat ik wel goed vind, is dat (….) er heel bewust wordt

gekeken naar hoe je met bepaalde situaties om moet gaan en

dat daar nou juist een stappenplan voor is en dat je dan niet

heel erg machteloos voelt, dat je weet wat je in kan zetten.’

De geïnterviewde jeugdzorgmedewerkers worden dagelijks gecon-

fronteerd met complexe, onzekere en ambigue situaties en blijken

Kim

Kam

insk

i / H

olla

ndse

Hoo

gte

Page 27: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 25

daarin nadrukkelijk op zoek naar houvast. Protocollen reduceren

deze onzekerheid en complexiteit, en geven tegelijk richting hoe

te handelen. In een tijd waarin handelingsverlegenheid eerder

kenmerk dan uitzondering lijkt bij jeugdhulpverleners, vormen

protocollen voor hen een gelegitimeerd antwoord op de vraag hoe

te handelen in deze complexe, indringende en onzekere praktijk

van alledag.

2. Behoefte aan veiligheid

Ten tweede is er een behoefte aan veiligheid. Een teamleider zegt:

‘Groepsleiding komt ook zelf van, ja, eigenlijk willen we dat dit

ook wordt vastgelegd hoe we daar mee omgaan. Het voelt ook

allemaal heel onveilig, wij doen dat allemaal, maar stel je voor

dat het misgaat, (….) bij wie komen ze dan aan?’

Jeugdzorgmedewerkers willen zich kunnen verantwoorden voor

als het fout gaat met de jongeren over wie zij zich ontfermen. Proto-

collen geven dus niet alleen richting voor handelen in de toekomst,

maar bieden jeugdzorgmedewerkers ook een manier om zich te

verantwoorden over hun handelen achteraf. Hier gaat het niet om

actuele verantwoording, in de zin dat aan professionals om verant-

woording wordt gevraagd, maar om verantwoording die mogelijk

op een later moment gevraagd kan worden. Het biedt onze respon-

denten in het post-Savannatijdperk bescherming en veiligheid.

3. Leerbehoefte

Tenslotte blijkt bureaucratie jeugdzorgmedewerkers te helpen

in hun beroepsuitoefening: het biedt niet alleen duidelijkheid en

veiligheid, maar respondenten ervaren ook dat het hen kan onder-

steunen in het leren van gevallen. Zij ervaren dat het hen ook kan

ondersteunen in het beter worden in hun vak. Een behandelcoör-

dinator:

‘Met de rapportages en de vergaderingen die daarop volgen, kan

ik de behandeling in de gaten houden, worden dingen bespreek-

baar en kun je dingen beter doen in de behandeling.’

Deze drie factoren maken bureaucratische gehechtheid onder

jeugdzorgmedewerkers begrijpelijk.

Hulpmiddelen en rituelenOns onderzoek maakt een preciezere benoeming van bureaucra-

tielast en strijd tegen overbodige bureaucratie mogelijk, waardoor

ruimte kan ontstaan voor meer cliëntencontact en leerzame profes-

sionele verantwoording. In plaats van te klagen over bureaucra-

tie in het algemeen kunnen we een onderscheid maken tussen

bureaucratische hulpmiddelen en bureaucratische rituelen. Onze

respondenten zijn positief over bureaucratische verantwoordings-

mechanismen die zij ervaren als hulpmiddel: als ondersteuning

voor professioneel handelen. Bureaucratische hulpmiddelen zijn

bijvoorbeeld checklists om de veiligheid in gezinnen na te lopen

of protocolverslagen die hulpverleners alleen hoeven in te vullen

wanneer ze afwijken van het protocol of onzeker zijn over de

toepassing van een protocol.

Bureaucratische rituelen daarentegen zijn bijvoorbeeld registraties,

die alleen bevestigen dat men (telkens weer) het protocol heeft op-

gevolgd of dat men (telkens weer) de op papier vereiste tijdsbeste-

ding ook besteed heeft. In plaats van steeds opnieuw gedetailleerd

verslag te doen van dezelfde handelingen, zou men bijvoorbeeld

alleen kunnen rapporteren wanneer men afwijkt, en slechts enkele

weken per jaar alle handelingen precies kunnen registreren – om

een indicatie te krijgen van de werkelijke tijdsbesteding.

Onze respondenten zullen echter blijven vluchten in bureaucratie

wanneer zij zich niet gesteund voelen door het management van

de organisaties bij het nemen van risico’s. Voor het kunnen en dur-

ven nemen van verantwoordelijkheid zijn bovendien ook verplich-

te regelmatige bijscholing, accreditatie en een eigen tuchtrecht naar

het model van medisch specialisten van belang. Recente ontwik-

kelingen ingezet door STIPJE (Stuurgroep Implementatie Professio-

nalisering Jeugdzorg) bieden in dat licht hoop. Jeugdhulpverleners

kunnen dan bouwen op een op hun beroepspraktijk toegespitste

en door collectieve leerervaringen verbeterde beoordeling door

vakgenoten. Vluchten in bureaucratie hoeft dan niet meer.

Dit artikel is een verkorte weergave van een artikel dat eerder dit jaar

verscheen in het tijdschrift B&M, Beleid en Maatschappij onder de titel

‘Vluchten in bureaucratie. Bureaucratische gehechtheid in de jeugdzorg’.

Daniel van Hassel is verbonden aan het Nederlands Instituut voor on-

derzoek naar de gezondheidzorg. Marc Hoijtink is verbonden aan het ken-

niscentrum Maatschappij en Recht van de Hogeschool van Amsterdam.

Evelien Tonkens is hoogleraar Actief burgerschap aan de Universiteit van

Amsterdam.

& Bronnen• Freidson, E. (2001), The Third Logic. Chicago: University of Chigaco Press.

• Hassel, D. van, E. Tonkens & M. Hoijtink (2012), ‘Vluchten in bureaucratie.

Bureaucratische gehechtheid in de jeugdzorg’, in: B&M, Tijdschrift voor

Beleid en Maatschappij, nr. 39, 1: pp 5-25

<

Bij de bureaucratische logica staat ‘dienstbaar-heid aan procedures’ centraal. Hierdoor worden de kernwaarden ‘voorspelbaarheid’, ‘rechtsgelijkheid’ en ‘zorgvuldigheid’ mogelijk. De centrale waarde van marktgerichte logica is ‘dienstbaarheid aan de vraag’. Aanbieders richten hun producten op wat consumen-ten willen en kunnen betalen. Bij de professionele logica gaat het om ‘dienstbaarheid aan de gezondheid of welzijn van cliënten’. Niet wat de procedure voor-schrijft (bureaucratische logica), wat cliënten willen of kunnen betalen (marktlogica), maar wat cliënten nodig hebben, staat centraal. De professional kan dit bepalen vanuit zijn of haar kennis en expertise, die hij of zij heeft opgedaan door opleiding en ervaring. De professional hecht waarde aan het bieden van ‘kwali-teit’. Tegenover de bureaucratische waarden rechts-gelijkheid en voorspelbaarheid stelt de professional maatwerk: iedere cliënt, ieder probleem is uniek en vereist een eigen benadering. Daartoe is een zekere mate van autonomie of discretionaire ruimte nodig.

op onderzoek

Page 28: Maatwerk 5 2012

26 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Sinds 2001 ben ik werkzaam als bedrijfsmaatschappelijk werker

voor het Diensten Centrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk (DC

BMW). Deze organisatie biedt bedrijfsmaatschappelijk werk aan

alle medewerkers van Defensie en hun thuisfront. Daarnaast zijn

binnen het bedrijfsmaatschappelijk werk een aantal mensen

gespecialiseerd in de hulpverlening aan cliënten met uitzendge-

relateerde problematiek. Vanaf 2008 houd ik me daarmee bezig

binnen Defensie. Als ‘veteranenwerker’ vielen me twee dingen op:

• Binnen DC BMW was het niet altijd duidelijk waar nu de

scheidslijn lag tussen het reguliere bedrijfsmaatschappelijk

werk en de veteranenwerkers.

• Eenmaal buiten Defensie was het voor veteranen niet altijd

duidelijk of zij nu terug konden vallen op Defensie of op het

Veteraneninstituut.

Erkening en waarderingMilitairen die de dienst hebben verlaten, vallen via het Veteranen-

instituut terug op maatschappelijk werkers van De Basis, een in-

stelling die maatschappelijk werk biedt na ingrijpende ervaringen

voor mensen uit de wereld van ambulance, brandweer, defensie,

openbaar vervoer en politie. Wanneer de problematiek geen re-

latie heeft met de werkzaamheden binnen de organisatie, valt de

persoon terug op het reguliere maatschappelijk werk.

Toen ik in 2010 aan de Master Social Work begon, vroeg DC BMW

me om onderzoek te doen naar de behoefte van veteranen als het

gaat om de dienstverlening van DC BMW. Daarbij viel op dat veel

van hen behoefte bleken te hebben aan erkenning en waardering

van Defensie. Hulp van een militair maatschappelijk werker zou

hieraan uiting kunnen geven. Dat zette me verder aan het denken

over de invulling van veteranenzorg in Nederland.

In dit artikel heb ik mijn ideeën uitgewerkt. Ik geef antwoord op

de vraag welke rol DC BMW kan spelen binnen de Nederlandse

veteranenzorg en hoe de samenwerking met civiele partners het

best tot stand kan komen. Van daaruit geef ik aan wat dit betekent

voor de praktijk van het bedrijfsmaatschappelijk werk binnen

Defensie.

In beide wereldenDC BMW positioneert zich op dit moment als arbeidsgenees-

kundige dienst, gericht op de inzetbaarheid van militairen. Het

is de vraag of deze benaming de lading van de werkzaamheden

dekt. Naast de kortdurende, niet-therapeutische hulpverlening

gericht op inzetbaarheid van de medewerkers, richten zij zich op

een aantal bijzondere taken. Zo verzorgen zij de berichtgeving

aan de familie van militairen die tijdens uitzending of oefening

omkomen of gewond raken, of die in Nederland betrokken raken

bij een ongeval. Ze begeleiden de familie daarbij zo lang als nodig

is. Ook verzorgen zij de 24 uurs-bereikbaarheid van het Centraal

Aanmeldpunt van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen. Hier

kunnen veteranen zich aanmelden voor hulpverlening. Daarbij

speelt inzetbaarheid van medewerkers binnen de organisatie

geen rol meer. Het bedrijfsmaatschappelijk werk biedt extra

ondersteuning aan (ex-) medewerkers en hun families in het

licht van de bijzondere context van de militair. Daarom zou beter

gesproken kunnen worden van 'militair social work', dan van

bedrijfsmaatschappelijk werk.

Van bedrijfsmaatschappelijk werk naar militair social work

De X-factor

Hoe zou Defensie effectiever hulp kunnen verlenen aan militairen in dienst en vete-ranen? Margreet Teders-van Bladel deed onderzoek naar de behoefte aan hulp onder veteranen en construeerde de ‘militair social worker’: een goed ingevoerd intermedi-air die het leven na Defensie makkelijker maakt. door Margreet Teders-van Bladel

Page 29: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 27

<

Militair social work omvat dus het huidige bedrijfsmaatschap-

pelijk werk, en meer. Het netwerk van een militair social worker

strekt zich ver buiten de organisatie uit en vindt zo aansluiting

bij de civiele hulpverlening. Deze werkers kunnen de overgang

van de militaire identiteit naar een nieuwe identiteit begeleiden,

doordat ze met één been in beide werelden staan.

Een bredere kijk Door het bedrijfsmaatschappelijk werk en de veteranenzorg van

Defensie samen te voegen in het militair social work en vervol-

gens aansluiting te zoeken bij civiele hulpverlening, ontstaat een

bredere kijk op uitzendgerelateerde problematiek. Hans van Ewijk

zegt hierover dat we, om complexe situaties het hoofd te bieden,

ons moeten richten op het geheel. Hij constateert de categorisatie

van stoornissen en beperkingen en de diagnose die daarop wordt

gesteld. Deze diagnose is vervolgens leidend voor de geboden

hulp (Van Ewijk, 2010). De hulp sluit dan aan bij slechts een

klein gedeelte van de totale cliënt en doet vaak geen recht aan de

‘comorbiditeit’: het tegelijkertijd voorkomen van twee of meer

stoornissen of aandoeningen.

In de praktijk valt op dat hulpverleners die niet bekend zijn met

de militaire context de klachten van de cliënt eerder in het licht

zien van diens uitzending. Vaak blijkt bij nader inzien dat de klach-

ten zijn toe te schrijven aan andere dingen, of dat een uitzending

slechts de druppel was. Het is juist de contextkennis van de

gespecialiseerde hulpverlening, die deze context in perspectief

weet te plaatsen.

Toch houdt het inrichten van de hulpverlening op deze manier

een gevaar in zich: wanneer binnen het Landelijk Zorgsysteem

voor Veteranen een probleem wordt vastgesteld dat niet met de

uitzending te maken heeft, wordt de cliënt dan weer terug ver-

wezen naar de niet-gespecialiseerde hulpverlening? In de praktijk

blijkt de grens niet altijd even duidelijk te stellen. Daarom lijkt het

voor de veteraan van belang dat beide vormen van hulpverlening

de handen in elkaar slaan en zo de veteraan het beste uit beide

werelden bieden.

Identificatie met rolEen militair social worker is nadrukkelijk geen lotgenoot. Hij of zij

is een professioneel hulpverlener die bekend is met de bijzondere

context waarbinnen de veteraan vaak onder moeilijke omstandig-

heden zijn of haar ervaringen heeft opgedaan. Dit werkt drempel-

verlagend en kan het makkelijker maken voor de veteraan om zijn

of haar verhaal te doen.

Militair social workers hebben als het ware een X-factor die hen

in staat stelt aansluiting te vinden bij militairen en veteranen. Wat

is dat precies? Het heeft te maken met identiteit, het kennen van

vakjargon en het aansluiten bij de belevingswereld van de vete-

raan. In de hulpverlening wordt wel gesproken over ‘de alliantie’:

de samenwerkingsrelatie tussen werker en cliënt. Het begrip

komt echter in een ander licht te staan wanneer een cliënt zich

sterk identificeert met een bepaalde rol, zoals bij veel veteranen

het geval is. Zij beperken zich door te denken dat deze rol zo

specifiek is, dat andere mensen hun ervaringen niet begrijpen.

Als de werker de samenwerking aangaat vanuit deze militaire rol,

kan iemand aan deze beperking werken. De focus verschuift dan

militair social work

Bra

m S

aeys

/ H

olla

ndse

Hoo

gte

Page 30: Maatwerk 5 2012

28 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

van een rol-alliantie – een samenwerking vanuit een gedeelde

rol – naar een taak-alliantie. Uiteindelijk is de gezamenlijke taak

het doel van de relatie en wordt een andere vorm van hulpverle-

ning bespreekbaar. De hulp zou vooral gericht moeten zijn op het

verlagen van de drempel en het toegeleiden naar de juiste hulp

binnen het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen of een andere

vorm van civiele hulpverlening.

Behoefte aan hulpVoor mijn master heb ik onderzoek gedaan naar de behoefte van

veteranen, als het gaat om erkenning en presentie vanuit Defensie.

Daarnaast heb ik onderzocht aan welke vorm van hulpverlening

veteranen behoefte hebben. Het ging om veteranen die gebruik

maken van informele voorzieningen in de nulde lijn (zoals inloop-

huizen).

Vooraf ging ik ervan uit dat in deze initiatieven veteranen te vin-

den waren met een hulpvraag, die de weg naar de hulpverlening

nog niet gevonden hebben. Ik wilde onderzoeken of het mogelijk

zou zijn om deze veteranen in hulpverlening te krijgen. Daarbij

was de hypothese dat erkenning en presentie vanuit Defensie de

basis kan zijn van hulpverlening aan deze doelgroep, omdat zij

zich sterk identificeren met de militaire identiteit. Oud-militairen

hebben namelijk vaak het idee dat iemand buiten het militaire

kader hun ervaringen niet kan begrijpen.

Mijn onderzoek bestond uit een aantal semigestructureerde inter-

views. De resultaten van deze interviews heb ik met een survey

voorgelegd aan een grotere groep veteranen. Tussentijds stemde

ik steeds af met een focusgroep, die bestond uit de drie bedrijfs-

maatschappelijk werkers die specifiek met uitzendgerelateerde

problematiek werken. Zo kon ik steeds checken of de resultaten

overeen kwamen met de huidige praktijk binnen DC BMW.

Uit mijn onderzoek bleek dat er inderdaad behoefte is aan erken-

ning en presentie vanuit Defensie en dat een militair maatschap-

pelijk werker hier invulling aan kan geven. Daarnaast bleek dat de

respondenten voor wat betreft hulpverlening behoefte hebben

aan (Teders-van Bladel, 2011):

• Het betrekken van het thuisfront en de sociale omgeving bij de

hulpverlening

• Overzichtelijke en toegankelijke hulpverlening

• Outreachende hulpverlening

• Hulp in een zo vroeg mogelijk stadium

• Laagdrempelige hulp

OverzichtelijkHet militair social work kan invulling geven aan deze behoeften.

We hadden al gezien dat deze nieuwe werker over een X-factor

beschikt die hem of haar in staat stelt aan te sluiten bij de bele-

vingswereld van de veteraan. Deze X-factor bestaat eruit dat de

werker uiting kan geven aan erkenning en presentie van Defensie.

Daarmee sluit hij of zij aan bij de militaire identiteit die voor veel

veteranen erg belangrijk is. Met dit uitgangspunt geeft het social

work invulling aan de behoefte aan laagdrempelige hulp.

Vervolgens moeten militair social workers regelmatig aanwe-

zig zijn in de informele nulde lijn en daar contact leggen met

veteranen. Zo geven ze uiting aan een outreachende vorm van

hulpverlening.

Juist omdat militair social work in twee werelden werkt, heeft zij

twee belangrijke taken:

• Aansluiten bij de veteraan en deze begeleiden naar hulpverle-

ning wanneer nodig.

• Begeleiden van de transitie van actief dienend militair naar

post-actieve militair en zo werken aan preventie van proble-

men.

Door zich te richten op de actief dienende militair met uitzendge-

relateerde problematiek komt het militair social work tegemoet

aan de behoefte aan hulp in een zo vroeg mogelijk stadium. Zo

kiest de werker positie naast deze militair wanneer hij of zij de

dienst verlaat. Dat betekent dat de werker de militair kan begelei-

den in de overgang naar de burgermaatschappij. Hierbij kijkt hij

of zij samen met de cliënt naar aansluiting bij een nieuw sociaal

systeem, dat losstaat van de militaire identiteit.

Indien nodig kan de militair social worker de cliënt begeleiden

naar civiele hulpverlening in de omgeving. Door de begeleiding

bij deze overgang komt de werker ook tegemoet aan de behoefte

aan duidelijke en overzichtelijke hulpverlening. Hij of zij kan

daarbij optreden als casemanager.

Om het systeem te betrekken is een lotgenotencontactgroep voor

ouders en partners van actief dienende militairen met uitzend-

gerelateerde problematiek ontwikkeld. Het doel is drieledig.

Allereerst gaat het om herkenning en erkenning van de deelne-

mers onderling. Daarnaast wordt er psycho-educatie aangeboden

over relevante onderwerpen. Het derde doel is socio-educatie:

de deelnemers reiken elkaar gedragsalternatieven aan. Op deze

manier wordt het systeem van de cliënt met uitzendgerelateerde

problematiek versterkt. Dit komt zowel het systeem als de cliënt

zelf ten goede (Teders-van Bladel, 2011).

Verschillen Al met al zou de functie van militair social worker goed aanslui-

ten bij de behoeften van veteranen aan hulpverlening. Maar deze

functie bestaat nog niet. Hierboven beschrijf ik een manier van

werken die op een aantal punten wezenlijk verschilt van het hui-

dige bedrijfsmaatschappelijk werk bij Defensie. Hieronder licht ik

deze verschillen toe.

De begeleiding zou gericht moeten zijn op het verlagen van de drempel en het toegeleiden naar de juiste hulp

Page 31: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 29

&Bronnen• Baart, A. (2006). Een theorie van de presentie. Den Haag: Lemma BV.

• Ewijk, H. v. (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd.

Amsterdam: SWP.

• Scholte, D. M. (2010). Oude waarden in nieuwe tijden. Over de kracht

van maatschappelijk werk in de 21ste eeuw. Amsterdam: Hogeschool

InHolland.

• Teders-van Bladel, M. (2010), Schouder aan schouder II, onderzoeks-

verslag.

• Teders-van Bladel, M. (2011), Praktijkverbeterinterventie, een sy-

steemgericht benadering binnen DC BMW.

• Presentie als uitgangspunt

De afgelopen jaren kenmerken zich door een verzakelijking van

het maatschappelijk werk. Mede hierdoor is de hulpverlening

binnen DC BMW sterk vraaggestuurd. We werken er met een ge-

protocolleerde intake en moeten onze tijd verantwoorden. Door

present te zijn kan een militair social worker veteranen erken-

ning en waardering geven namens Defensie. Dit is een belangrijk

uitgangspunt voor de hulpverlening en het maakt hulpverlening

laagdrempelig. Het sluit bovendien aan bij de recente stroming

die pleit voor een meer menselijke aanpak van de hulpverlening

(Scholte, 2010). Bij de presentiebenadering gaat het niet zozeer

om een methodiek, als wel om een basishouding waarbij de cliënt

centraal staat (Baart, 2006). Het vraagt een andere mindset van de

militair social worker.

• Outreachend werken

Hetzelfde geldt wanneer de militair social worker de veteraan

opzoekt in de informele nulde lijns initiatieven. De werker wacht

niet langer in zijn spreekkamer op de cliënt met een duidelijk

geformuleerde hulpvraag, maar gaat erop uit om aansluiting te

vinden bij de cliënt en hem of haar te helpen een hulpvraag te

formuleren.

• Aansluiten bij lokale (professionele) systemen

De sociale kaart van de bedrijfsmaatschappelijk werker bij Defen-

sie bevindt zich met name binnen de organisatie. Het militair so-

cial work zou een stap verder gaan en cliënten ook begeleiden na-

dat zij de organisatie hebben verlaten. Om dit goed te doen moet

de werker kennis hebben van de sociale kaart buiten Defensie.

Zo kunnen zij cliënten in contact brengen met nieuwe, gezonde

sociale systemen, die de overgang naar de burgermaatschappij

vergemakkelijken.

• Hulpverlenen aan militairen is voorkomen van problemen

bij veteranen

De bedrijfsmaatschappelijk werker is gewend zich in te zetten

voor de inzetbaarheid van de militair binnen de organisatie. De

militair social worker heeft niet de inzetbaarheid van militairen

als hoogste doel, maar de preventie van problemen na het verla-

ten van de dienst.

• Systeemgericht werken met lotgenotencontactgroepen

De bedrijfsmaatschappelijk werker van Defensie is gewend te

werken met individuele cliënten. Incidenteel doen we groeps-

werk wanneer een situatie daar om vraagt. Het gaat dan altijd om

een groep medewerkers. Met lotgenotencontactgroepen gaat de

militair social worker structureel het contact met het systeem

van de cliënt aan. Hiervoor moet de werker affiniteit hebben

met groepswerk en kennis van groepsdynamica. Hij of zij moet

werkvormen kennen om het groepsproces te begeleiden. Het

functioneren als groepsleider moet daarvoor onderdeel worden

van werkbegeleiding, intervisie en supervisie (Teders-van Bladel,

2011).

• Hulpverlening is niet per definitie kortdurend

en niet-therapeutisch

Op dit moment geldt voor de bedrijfsmaatschappelijk werkers

dat hun hulpverleningaanbod kortdurend, niet-therapeutisch van

aard dient te zijn. Wanneer vanuit presentie gewerkt wordt, zou

deze beperking niet moeten gelden. De begeleiding loopt zolang

als nodig en wordt uit handen gegeven wanneer dit voor de cliënt

mogelijk is.

Handen ineen De functie van militair social worker heeft ook invloed buiten de

context van Defensie. Het dicht de kloof die de cliënt ervaart na

het verlaten van Defensie. Zo wordt hij of zij begeleid naar een

nieuwe context. In de ideale situatie kunnen we op deze manier

voorkomen dat de cliënt klachten ontwikkelt die hem of haar

belemmeren in de nieuwe context te functioneren.

Wanneer hij of zij toch klachten krijgt, kan de cliënt terugval-

len op het professionele netwerk in de nieuwe context, waarin

de militair social worker hem of haar heeft geïntroduceerd. Dit

maakt de overgang van de bijzondere werksituatie met bijzondere

ervaringen naar het nieuwe leven na Defensie makkelijker.

Daarnaast biedt het militair social work de civiele hulpverlening

contextkennis: kennis over dat bijzondere beroep en die bijzon-

dere ervaringen, waardoor reguliere hulpverleners deze context

in het juiste perspectief kunnen plaatsen. Op deze manier slaan

de militaire en de civiele sector de handen ineen om de best

mogelijke hulpverlening te bieden aan deze bijzondere doelgroep.

Margreet Teders-van Bladel is Officier Bedrijfsmaatschappelijk Werker

Veteranenzorg bij het ministerie van Defensie. Dit artikel is gebaseerd

op haar onderzoek voor de master Social Work aan de Hogeschool

Arnhem en Nijmegen.

militair social work

<

Page 32: Maatwerk 5 2012

30 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Werk en waarden

De auteur

van het boek

Waarden aan

het werk is

directeur van

Zingeving

& Professie,

praktijkcen-

trum van de

Universiteit

voor Humanis-

tiek. Op basis van eigen onderzoek wil

zij bijdragen aan verheldering van de be-

grippen ‘normatieve professionaliteit’ en

‘normatieve professionalisering’. Profes-

sionaliteit is per definitie normatief, dus

het begrip normatieve professionaliteit

is een tautologie, maar belichten van de

complexe normativiteit van professies

is zinvol. Normatieve professionalisering

verwijst naar de bewustwording van die

normativiteit en de voortdurende zoek-

tocht naar de verfijnde afstemming tus-

sen diverse normen en achterliggende

waarden in het professionele handelen,

plus het daarmee verbonden leerproces.

Het boek kent drie delen. In deel 1 be-

schrijft de auteur een reeks factoren die

leiden tot complexiteitstoename van het

werk van professionals, en in dat kader

het belang van normatieve professiona-

lisering van het werk. Ze onderscheidt

vijf niveaus van normativiteit: dat van de

(persoonlijke) normen en waarden van

de professional, de cliënt, het beroep,

de organisatie waarbinnen het beroep

wordt uitgeoefend, en de samenleving.

Er is dus sprake van een normatieve

gelaagdheid, waarbij een deel van de

normen geëxpliciteerd is of wordt en

een ander deel ‘ondergronds’ blijft. In

situaties waarin normen binnen de vijf

niveaus of tussen de niveaus onderling

strijdig zijn, kan dat voor de professional

een ‘kantelmoment’ opleveren. Dat doet

zich voor in situaties waarin onduidelijk

is welke norm of achterliggende waarde

hij of zij zal laten prevaleren. De profes-

sional kan het kantelmoment benutten

als moment in verdergaande normatieve

professionalisering of het verwaarlozen.

In deel 2 toont de auteur aan de hand

van casuïstiek hoe verschillende niveaus

van normativiteit in het werk doorwer-

ken. Duidelijk wordt hoe cruciaal het

onderkennen van de gelaagdheid in nor-

matieve leerprocessen van professionals

is, en dat het belangrijk is om te zorgen

voor organisatorische ondersteuning

en inbedding daarvan (bijvoorbeeld

in intervisie). Uitvoerig beschrijft zij

twee praktijken: die van een team van

wetenschappers en praktijkvertegen-

woordigers die participatief onderzoek

doen naar een positieve levensinvulling

voor ouderen, en die van humanistisch

geestelijk verzorgers in de krijgsmacht.

Heel concrete normatieve vragen doen

zich daarbij voor, bijvoorbeeld: mag een

geestelijk verzorger in het kader van een

legermissie al of niet een wapen dragen?

Hoewel maatschappelijk werk in dit

boek nauwelijks ter sprake komt, is

zeker deel 1 leerzaam voor maatschap-

pelijk werkers, wat ook geldt voor de

casuïstiek uit deel 2. Deel 3, onderzoeks-

aanpak en interviewcitaten, is minder

relevant. Al met al complexe lectuur,

maar de teksten zijn helder en leesbaar.

door Nel Jagt

• Tonja van den Ende (2011) Waarden aan het werk. Over kantelmomenten en normatieve complexiteit in het werk van professionals. Amsterdam: SWP, 176 pp. ISBN 978-90-885-0236-1, € 19,90

De bende de baas

Veel mensen zijn bekend met ‘troep’ in

huis, een overmaat aan spullen waar-

onder papieren die rondslingeren of

onoverzichtelijk opgeborgen zijn. Dat

kan de leefruimte beperken en leiden tot

veel onnodig zoeken. Sommige mensen

komen figuurlijk of letterlijk dermate

vast te zitten in de huiselijke chaos,

dat zij uiteindelijk de hulp inroepen

van een personal organizer om hen

daaruit te helpen. Linda Groen is zo’n

personal organizer en ze heeft over haar

werk(opvattingen) een boek geschreven.

Ze komt niet met een reeks geheide

rationeel-technische aanpakken, maar

probeert met elke afzonderlijke klant

na te gaan hoe het komt dat hij of zij de

chaos niet kan bedwingen. Waardoor

verzandt deze persoon in rommel?

In hoofdstuk 1 gaat zij breed in op

oorzaken en gevolgen van rommel. In

de hoofdstukken 2 t/m 9 bespreekt

zij afzonderlijke oorzaken (die ook in

combinatie kunnen voorkomen), zoals:

niet kunnen opruimen door crises, rouw

of lichamelijke dan wel psychische

beperkingen, niet kunnen weggooien

door emotionele

gehechtheid aan

spullen (soms

uitlopend op

verzameldwang

of hoarding

waarbij vaak

samenwerking

met een psychi-

ater aangewezen

is), onvoldoende

aandacht kunnen

opbrengen door bijvoorbeeld ADHD, niet

kunnen ordenen en plannen of irratione-

le gedachten. Het afsluitende hoofdstuk

10 bespreekt hoe iemand na sanering

rommel de baas kan blijven.

Elk hoofdstuk bevat casuïstiek: beschrij-

ving van contacten met klanten waarin

gezamenlijk gezocht wordt naar staps-

gewijze oplossingen die bij de eigenaar-

digheden van de klant aansluiten. Elk

hoofdstuk bevat kadertjes met tips, die in

de tekst goed beargumenteerd zijn. Het

boek is toegankelijk en in eenvoudige

maar niet versimpelende taal geschreven;

het eindigt met een literatuurlijst en tref-

woordenregister. Het is de moeite van het

lezen waard voor wie werkt met cliënten

die de rommel boven het hoofd groeit, en

misschien zelf ook te weinig aan oprui-

men toekomt.

door Nel Jagt

• Linda Groen (2012), Wat een bende! Oor-zaken en oplossingen. Amsterdam: Boom, 159 pp, ISBN 978-94-610-5741-9, € 15,95

samengesteld door Ed de Jonge & Marianne Lenkhoff

Page 33: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 31

Oudere weduwen

Stevens en

Van Rijswijk

(respectieve-

lijk bijzonder

hoogleraar ou-

derenzorg en

psychogeron-

tologe) wilden

al lang een

boek schrijven

voor oudere

weduwen, hun familieleden en eventueel

beroepsmatig betrokkenen, zo staat in

hun voorwoord. Samen voerden zij een

onderzoek uit naar leefsituatie en welzijn

van 60+ weduwen: hoe vullen zij hun

leven in na het verlies van de partner?

Met dit boek willen ze de onderzoeks-

conclusies een bredere verspreiding

geven. Zij bespreken de directe gevolgen

van partnerverlies (1), de manier waarop

weduwen hun leven opnieuw inrichten

(2), hoe bepalend achtergrond en levens-

loop hierbij zijn (3), hoezeer een beroep

gedaan wordt op de autonomie van de

vrouw die eerder vooral op het welzijn

van anderen was gericht (4) en verschil-

lende factoren die succesvolle aanpassing

aan de weduwerol kunnen belemmeren

(5). Ze beginnen met de acute verliesfase

die wordt gekenmerkt door verdoving,

verlangen en ontwrichting, maar de

meeste aandacht gaat naar de fase van

reorganisatie, waarin weduwen opnieuw

vormgeven aan hun leven.

In elk hoofdstuk illustreren ze uitkom-

sten van hun onderzoek met korte

portretjes (vignetjes) van weduwen die

op verschillende manieren lijden aan het

verlies, en met factoren waardoor zij er

meer of minder in slagen hun leven weer

op de rails te krijgen. Dit wordt vaak

bemoeilijkt doordat met name de oudere

weduwen altijd ‘alles’ samen deden met

hun man en nu volstrekt onthand zijn.

Tijdens hun huwelijk hebben ze nooit

vriendinnen gehad. In contacten met

andere echtparen voelt de vrouw zich

soms niet meer thuis, of die stellen gaan

contact met haar uit de weg. Verminder-

de gezondheid, mobiliteit en een krappe

financiële situatie kunnen remmend wer-

ken, maar hoeven geen absolute belem-

mering te zijn.

Voorbij verlies laat de problemen van

weduwen, maar ook de gunstige perspec-

tieven zien. Het is mogelijk dat weduwen

dit boekje kunnen benutten als een spie-

gel voor hun situatie en er inspiratie aan

kunnen ontlenen. Voor maatschappelijk

werkers in de ouderenzorg zal het geen

nieuwe gezichtspunten opleveren; wel-

licht biedt het wel aandachtspunten voor

stagiairs of starters in de ouderenhulp-

verlening. Het boek is onderdeel van de

reeks Cahiers Ouderdom en levensloop,

en relatief prijzig.

door Nel Jagt

• Han Stevens & Rianne van Rijswijk

(2010), Voorbij verlies. Perspectieven voor weduwen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 129 pp. ISBN 978-90-313-8025-1, € 22,50

Dynamisch diagnosticeren

Geertsema en

Kloppenburg

beschrijven

het proces, de

plaats en de

inhoud van de

diagnostiek

in het sociaal

werk. Daarbij

gaan ze uit

van een brede

opvatting van het begrip sociaal werk: de

buurtwerker, de maatschappelijk werker

en de groepsleider vallen eronder. In

het eerste hoofdstuk zetten ze uiteen

hoe zicht kan worden verkregen op de

ingewikkelde werkelijkheid waarmee

sociaal werkers van doen hebben. Dit

eerste hoofdstuk heet Leren kijken en

dat is inderdaad waar het in dit boek om

draait. In de titels van alle acht hoofd-

stuktitels komt het begrip ‘kijken’ voor;

het gaat om diagnostisch, systeemgericht,

perspectivisch, institutioneel, dynamisch,

dialogisch, procesmatig en onderzoekend

(leren) kijken. Elk hoofdstuk zoomt in op

een bepaalde manier van kijken die voor

sociaal werkers wezenlijk is.

De auteurs belichten het perspectief van

de systeemtheorie, verschillende opvat-

tingen over sociale systemen en diverse

aspecten (onder meer fysiologisch, psy-

chisch, economisch) van het menselijk

bestaan die bij psychosociale problemen

een rol spelen. Zij gaan in op het hulpver-

lenend systeem, de instituties van waaruit

het sociaal werk zijn diensten verleent,

en werken uit hoe de besproken aspec-

ten, niveaus van sociale problemen en de

institutionele kaders dynamisch op elkaar

inwerken. Aan de orde komt ook de rol

van de taal en (de mens als) verhaal in de

dialoog tussen sociaal werker en hulpvra-

ger. Het is in die dialoog dat de diagnose

procesmatig tot stand komt. Vijf fasen

van het hulpverleningsproces worden

beschreven, evenals kwaliteitscriteria

voor de diagnose. Het laatste hoofdstuk

belicht de plaats van onderzoek als deel

van de beroepspraktijk, de rol van reflec-

tie en het kennisbestand van de profes-

sional. In alle hoofdstukken wordt het

theoretisch framewerk geïllustreerd door

een groot aantal praktijksituaties. Na elk

hoofdstuk volgen studieopdrachten.

Al wordt het hulpverleningsproces van

aanmeldings- tot afsluitingfase beknopt

beschreven, het boek focust vooral op de

beginfasen van het hulpverleningspro-

ces. Het gaat erom door middel van een

dynamische diagnose helder te krijgen

waarmee de cliënt of cliëntgroep (en/of

diens omgeving) zit. Dit is opmerkelijk

in een tijd waarin veel aandacht is voor

de methode oplossingsgericht werken

die aandacht voor de diagnose minder

belangrijk vindt. Opmerkelijk en ook zeer

te waarderen is dat de auteurs niet alleen

recente literatuur gebruiken maar ook

putten uit literatuur uit de beginfasen

van het sociaal werk en op die manier

zichtbaar maken wat ‘blijft’ en wat ver-

andert.

Het boek is systematisch opgezet en

toegankelijk in zijn uitwerking. De vele

praktijksituaties sluiten goed aan bij de >

boekwerk

Page 34: Maatwerk 5 2012

32 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

theoretische concepten en verlevendi-

gen de stof. Daarbij besteden auteurs

aandacht aan zowel technische als

normatief-ethische aspecten van het

sociaal werk. Ze slagen erin de com-

plexiteit van de beginfase van het sociaal

werkproces in- en overzichtelijk te

maken. Wel hadden ze naar mijn mening

wat meer aandacht kunnen besteden aan

het tot stand komen van de functionele

werkrelatie tussen cliënt en werker, die

juist in de beginfase van cruciaal belang

is. Sociaal werkers moeten heel veel doen

in een beperkte tijd. Het boek is duidelijk

geschreven voor onderwijsdoeleinden

maar biedt ook professionals op de werk-

vloer veel stof om hun beroepskennis

aan te vullen of op te frissen.

door Lou Jagt, maatschappelijk werker

en gewezen docent

• Henk Geertsema & Gerbrand Klop-penburg (2011), Dynamiek en diagnose. Diagnostisch kijken in het sociaal werk. Den Haag: Boom/Lemma, 302 pp, ISBN 978-90-5931-694-2, € 30, als e-book € 21,50

Zorgdomotica

Dat de gezond-

heidszorg in

Nederland voor

een opgave staat,

zal bekend zijn;

met minder men-

sen zullen we de

komende jaren

veel meer zorg

moeten leveren.

Domotica kan daarbij van dienst zijn. Dat

deze technologie inmiddels tot veel in

staat is, wordt duidelijk in de publicatie

Zorgdomotica onder redactie van Joost

van Hoof en Eveline Wouters. Zorgdo-

motica is de technologie in de woning

of het gebouw, waardoor in de eerste

plaats de zorg wordt ondersteund, maar

die tegelijkertijd ook een welzijnsfunctie

kan hebben. Deze technologie omvat veel

meer dan de geijkte personenalarmering

of via een webcam zorg op afstand verle-

nen. Wat te denken van smart homes die

via sensoren in staat zijn de toestand en

behoeften van hun bewoner te registre-

ren en daarop in te spelen. Niet alleen

prettig voor hen die zorg nodig hebben

maar voor iedereen die een verhoging

van comfort en kwaliteit op prijs stelt.

Tot nog toe worden de mogelijkheden

van domotica echter bij lange na niet

benut. Enerzijds zou dit te maken hebben

met het stigma dat domotica vooral voor

bejaarden is bedoeld. Anderzijds vergt

een goede toepassing van domotica een

integrale kijk op de vraag die voorligt; wat

is de vraag van de gebruiker, hoe kan deze

technisch worden uitgewerkt en effectief

in zorgprocessen worden ingepast? Het

is mede daarom dat deze publicatie is

bedoeld voor een brede doelgroep van

zowel zorgprofessionals als ontwikkelaars

en installateurs van domotica. Door kennis

te nemen van elkaars beroepenveld en

de rol die domotica daarin vervult, wordt

de onderlinge samenwerking bevorderd.

In 42 hoofdstukken belichten meer dan

vijftig auteurs uiteenlopende aspecten van

zorgdomotica, variërend van specifieke

domoticabehoeften voor jongeren, uitleg

over intelligente sensoren tot bouwkun-

dige randvoorwaarden. Tevens komen

diverse praktijkprojecten aan de orde

waarin domotica een rol speelt. Deze

caleidoscopische benadering is zowel de

kracht als de zwakte van dit boek. Ener-

zijds krijg je als lezer een doorkijkje in de

huidige ontwikkelingen van domotica van-

uit onverwachte invalshoeken. Anderzijds

is de informatie soms zo fragmentarisch

dat je na lezing meer vragen dan antwoor-

den hebt. Het boek raakt aan interessante

vraagstukken die in een vervolg meer

verdieping en focus verdienen.

door Els Overkamp, Hoofddocent Hoge-

school Utrecht

• Joost van Hoof & Eveline Wouters

(2012), Zorgdomotica. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 302 pp, ISBN 978-90-313-9232-2, €24,95

Werken aan het CJG

Door een

ervaren versnip-

pering van

hulpverlening

aan ouders

en jongeren

zijn de Centra

voor Jeugd en

Gezin, ofwel de

CJG’s, ontstaan.

Elke gemeente

in Nederland heeft nu zo’n CJG, een

laagdrempelig inlooppunt, waar ouders

en jongeren terecht kunnen met allerlei

vragen over opgroeien, opvoeden, ge-

zondheid en welzijn.

Dit boek bevat een overzicht aan feiten

en weetjes over de CJG’s. Deel 1 van het

boek presenteert de politieke kaders van

de CJG’s, feiten, cijfers en een overzicht

van wetten, waaronder de Wmo. Deel 2

gaat in op het basismodel van het CJG en

de positionering van de CJG’s in het land

van de diverse instanties die zich met

jeugd(zorg) bezighouden zoals de GGD,

Bureau Jeugdzorg en zorg- en advies-

teams op basisscholen. Deel 3 richt zich

op de realisatie van de CJG’s en beschrijft

een vijftal stappen, de vijf D’s genoemd:

Diagnose, Dromen met draagvlak, Den-

ken, Doen en Doorzetten. Deel 4 gaat

over de optimalisering van de communi-

catie, binnen en buiten de CJG’s.

Het boek is informatief, een overzichte-

lijk naslagwerk dat de lezer meeneemt

in de achtergrond en de wereld van het

CJG. Aanbevolen voor iedereen die werkt

met of rond jeugdigen en ouders, maar

ook voor mensen die snel en praktisch

meer inzicht willen in de zorg voor jeug-

digen en hun ouders. Wel aan de prijzige

kant.

door Marianne Lenkhoff

• Annemiek van Woudenberg (2009), Werken aan het CJG. Visie, inhoud en organisatie van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Assen: van Gorcum, 204 pp, ISBN 978-90-323-4455-4, €31,75

Page 35: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 33

Nieuw

wilt u zich specialiseren in sociaal werk

vanuit europees perspectief?

Kies dan voor de

european Master in Social work

De european Master in Social work start op 1 februari 2013 bij de Hanzehogeschool Groningen. Met deze tweejarige praktijkgerichte masteropleiding volgt u bij verschillende universiteiten in europa studieonderdelen, onder meer:• ChildrenandYouthatRisk• AgeinginEurope• InterculturalSocialWorkMeer informatie en aanmelden: www.europeanmaster-socialwork.eu, of neem contact op met programmamanager de heer L.M. Gijsbers, [email protected] of (050) 595 3344.

De european Master in Social work is een samenwerkingsverband tussen de Hanzehogeschool Groningen en universiteiten in Bulgarije, Litouwen, Duitsland, Denemarken en Spanje.

Page 36: Maatwerk 5 2012

marie kamphuis archief

Misdaad en ziekte geplaatst op 13 september 2012

Psychiaters konden het niet met elkaar eens worden. Was Anders

Breivik geestelijk gestoord of niet? Het Noorse gerechtshof hakte de

knoop door en verklaarde hem op 24 augustus 2012 toerekenings-

vatbaar. Dit dankzij een helder criterium in het Noorse recht: iemand

is alleen ontoerekeningsvatbaar als hij tijdens het misdrijf psycho-

tisch was. En Breivik wist heel goed wat hij deed. Ook waren zijn ex-

treemrechtse denkbeelden volgens het gerechtshof geen waan, want

die denkbeelden worden wel door meer mensen aangehangen.

Het is geen wonder dat de psychiaters elkaar tegenspraken. Hoe kan

iemand die bij zijn volle verstand is 77 mensen in één dag vermoor-

den? Breivik’s motief was dat hij immigratie wilde stoppen. Maar hoe

komt iemand ertoe zich als een extreemrechtse held te beschou-

wen, is er dan niet al iets compleet misgegaan in zijn opvoeding?

Vlak na de Tweede Wereldoorlog zaten mensen met dergelijke

vragen. Velen dachten dat antisemitisme en fascisme een teken

waren van een zieke geest, en therapeuten voelden grote druk om

de maatschappij weer gezond te maken. Gregory Zilboorg, Doctor

of Medicine in New York, formuleerde het zo: ‘It’s natural that in the

heat of these struggles we should grab at our psychoanalytic pitch-

forks even as a farmer would in his despair grab at his pitchfork to

defend his house against an invader.’

Een denkfout, volgens Zilboorg. ‘In order to understand such sociolo-

gical phenomena as anti-Semitism or racial prejudice in general (…)

we began to claim that the individual, clinical manifestations of anti-

Semitism and Fascism are the psychology of these phenomena. We

began to assume that persons are anti-Semitic or Fascists, because

they have certain psychopathological quirks which make them anti-

Semites and Fascists. (…) It is understandable how we fall into the

old trap of condemning as pathological that which we consider bad.’

Slecht is niet hetzelfde als ziek. Een sociologisch verschijnsel kun-

nen we niet reduceren tot individuele psychopathologie. Dat werpt

een niet minder onrustbarend licht op drama's zoals in Noorwegen

vorig jaar juli.

Marie Kamphuis en het superego geplaatst op 18 september 2012

Op zoek naar een mooi citaat blader ik in een boek uit het archief.

Ik vind een afgescheurd, vergeeld kartonnetje. Het heeft zo lang tus-

sen de bladzijden gelegen dat het er een afdruk op heeft nagelaten.

Het boek is afkomstig uit de boekenkast van Marie Kamphuis, dus

zijzelf zal het kartonnetje erin hebben gestoken. Psychiater Jeanne

Lampl-de Groot beschrijft op die plek de twee lijnen waarlangs de

ontwikkeling van het superego verloopt.

Met potlood onderstreepte Kamphuis zinnen en langs de kantlijn

voegde ze nummering en kopjes toe (hieronder in cursief). Het ziet

er zo uit:

1. Waarden

‘The ideal-formation in the ego of the young child has a special func-

tion apart from that of social adjustment. It might be said to enlarge

the ego. These ideals serve the child as compensation whenever

it feels hurt or incompetent (…). They strengthen its self-esteem

(…). During maturation these ideals expand into all kinds of social,

ethical, religious and scientific norms.’

2. Verbiedende

‘The young child’s judging superego has the function of supervising

his instinctual gratifications (…). This function of the superego,

therefore, often injures the narcissistic position of the ego and hurts

its self-esteem.’

Verderop in Lampl-de Groot’s betoog plaatste Kamphuis langs bijna

elke alinea een forse streep. Het gaat over agressie die gericht is naar

binnen en naar buiten, over neurosen en over antisociaal gedrag. Ze

onderstreepte wat het kind nodig heeft: ‘a capacity for identification,

innate and capable of being stimulated by experience. There must

also be the right objects with which the child can identify.’

Het geeft een inkijkje hoe Marie Kamphuis zich deze tekst heeft toe-

geëigend. Ze voelt even heel dichtbij. Ik voel me haast een gluurder.

Ik leg het kartonnetje terug, op precies dezelfde plaats, en zet het

boek weer in de kast.

34 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

Een selectie uit de webrubriek www.mariekamphuisstichting.nl/uitgelicht, waar Liesbeth Simpelaar (Tekstbureau Philo) actuele kwesties verbindt met oudere teksten. Bronnen zijn aanwezig in het Marie Kamphuis Archief.

Bron• Gregory Zilboorg (1948), ‘On Social Responsibility’, in: Searchlights on Delin-

quency, ed. K.R. Eissler, Imago Publishing Co. London, pp. 332, 334, 335.

Bron• Jeanne Lampl-de Groot (1948), ‘Ideal-Formation’, in: Searchlights on Delin-

quency, ed. K.R. Eissler, Imago Publishing Co, London, pp. 250, 251, 253.

< Marie Kamphuis, 1973

Page 37: Maatwerk 5 2012

Nieuwtjeswetten en regels

Recent was er het volgende juridische nieuws:

1. Rechter wijst verzoek van moeder met gezag om met haar kin-

deren te mogen verhuizen af (Uitspraak: Rechtbank Dordrecht,

22 augustus 2012, LJN BX7272).

2. Per 1 september is het Centraal Gezagsregister beschikbaar.

3. Geheimhouding voor wat betreft het mediationtraject

(Uitspraak: Raad van Discipline Amsterdam 18 juni 2012, LJN

YA287).

Verzoek van moeder Een moeder met gezag wilde onlangs met haar tweeling van

Gorinchem naar Emmeloord verhuizen, toch gauw een afstand

van 130 kilometer. Toen de vader met gezag die dichtbij Gorin-

chem woonde dit hoorde, kwam hij in actie. De man en vrouw

woonden van juni 2002 tot oktober 2011 samen. In die periode

kregen zij een tweeling die inmiddels drie jaar is. De man heeft

de kinderen erkend en samen voeren de ouders nog steeds het

gezag uit. Vader en moeder voeren beiden zorgtaken uit.

De man verhuisde vanuit de gezamenlijke woning naar een

plaatsje in de buurt van Gorinchem. De kinderen komen in het

weekend en op woensdagavond bij de man. Nu hoort de man

dat zijn ex plannen heeft om naar Emmeloord te verhuizen. In

dat geval zou het voor hem onmogelijk worden om de bestaande

zorgregeling te continueren, laat staan uit te breiden.

Het procesDe vrouw geeft in het proces aan dat zij zich in Gorinchem

ongelukkig voelt en steeds geconfronteerd wordt met onprettige

herinneringen, juist omdat de man uit deze omgeving komt. Ze

wil naar Emmeloord verhuizen omdat zij daar vrienden en fami-

lie heeft. Bovendien is de verhuizing niet tegen de belangen van

de kinderen. De landelijke omgeving is geschikt voor hen en er

zijn voldoende mogelijkheden voor kinderopvang en onderwijs.

De financiële situatie van de vrouw is door het uit elkaar gaan

verslechterd. De woning in Gorinchem is te duur geworden. In

Emmeloord zijn er voldoende woningen die beter betaalbaar zijn.

Ze vindt het prima dat de contactregeling blijft zoals die is. De

vrouw vraagt nu of de rechtbank haar vervangende toestemming

geeft om toch te kunnen verhuizen. Dit doet ze op grond van

artikel 1:253a lid 1 BW. Daarin staat dat bij gezamenlijke uitoe-

fening van het gezag geschillen die hiermee te maken hebben

op verzoek van een van de ouders kunnen worden voorgelegd

aan de rechtbank. De rechtbank neemt dan een beslissing in het

belang van de kinderen. Op grond van lid 5 van het genoemde

artikel probeert de rechtbank dan eerst de ouders er zelf uit te

laten komen. Het blijkt al snel dat dat niet zal gebeuren.

De beslissingDe rechtbank moet nu beslissen. Daarbij vormen de belangen

van de kinderen een eerste overweging. Volgens de rechtspraak

komen daar verder bij: het gelijkwaardig ouderschap, alle omstan-

digheden van het geval en alle belangen die er spelen. De recht-

bank geeft aan dat het in deze zaak gaat om de afweging van:

• het belang van de kinderen om in een veilige en rustige

omgeving en gezinssituatie op te groeien en daarbij contact te

houden met de niet-verzorgende ouder,

• het belang van de vrouw om te verhuizen naar haar geboorte-

plaats Emmeloord,

• het belang van de man om onderdeel te blijven uitmaken van

het dagelijkse leven en de verzorging en opvoeding van de

kinderen.

De rechtbank geeft aan dat de vrouw in beginsel recht heeft om

haar leven in vrijheid te kunnen inrichten, maar dit recht wordt

begrensd in de belangen van de kinderen en die van de man. De

rechtbank vindt de redenen die de vrouw opgeeft om te kunnen

verhuizen niet zodanig dat zij de noodzaak van de verhuizing

en het belang van de vrouw bij verhuizing aangeven. Bovendien

woont de vrouw al sinds 1998 niet meer in Emmeloord. De

rechtbank vindt ook dat de vrouw niet aangetoond heeft dat zij

serieuze pogingen heeft ondernomen om in Gorinchem en om- >

Wetenswaardigheden uit het personen- en familierecht

Regelingen en voorzieningen is een

documentatiesysteem, uitgegeven

door StimulanSZ. Met een abon-

nement wordt u wekelijks geïnfor-

meerd over alle actuele ontwikkelin-

gen op sociaal en juridisch gebied.

Meer informatie: [email protected]

In dit artikel komen diverse wetenswaardigheden voor hulpverleners ter sprake. Ze zijn van belang voor hun eigen functioneren of voor hun cliënten. Het gaat om nieuwtjes uit het personen- en familierecht van de laatste vier maanden. door Marianne Verhage

nummer 4, augustus 2012 35

Page 38: Maatwerk 5 2012

36 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

geving naar passende woonruimte te zoeken en dat dit vervol-

gens op niets is uitgelopen.

Voor wat betreft de vader stelt de Rechtbank dat de vader meer

is dan een weekendvader en ook door de week tijd met de

kinderen doorbrengt. Dit zal bij verhuizing van de vrouw naar

Emmeloord, gezien de reisafstand en het filegevoelige traject,

problematischer, zo niet onmogelijk worden. Er zal in ieder geval

minder contact met de kinderen mogelijk zijn dan op dit mo-

ment. Ook zal de door de man gewenste uitbreiding onmogelijk

worden.

De rechtbank geeft aan dat wanneer op de kinderen gelet wordt

twee zaken van belang zijn. Allereerst is verbreking van de conti-

nuïteit van woon- en sociale leefomgeving voor een kind ingrij-

pend. Daarnaast is door de reistijd in geval van ziekte of andere

incidenten opvang door de andere ouder niet mogelijk.

De rechtbank concludeert dat de wens van de vrouw om te

verhuizen meer voortkomt uit haar eigenbelang dan dat haar het

belang van de kinderen voor ogen staat. Hiermee is het verzoek

van moeder afgewezen. Ze ontvangt geen vervangende toestem-

ming van de rechtbank om zover van Gorinchem vandaan te

verhuizen.

Centraal gezagsregister Een andere ontwikkeling die interessant is voor maatschappelijk

werkers betreft het gezagsregister. In het gezagsregister wordt

bijgehouden wie het gezag heeft over minderjarigen. Ook staan

hierin beslissingen van de rechter over ouderlijk gezag, gezag

door voogdij en gezamenlijk gezag door een ouder en niet-ouder.

Het register is openbaar. Iedereen kan dit register op aanvraag

gratis inzien.

De griffies van de rechtbank worden regelmatig door de Raad

voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en het Openbaar

Ministerie voor informatie uit het gezagsregister geraadpleegd.

Dit om tot een goed advies of een beslissing te kunnen komen

over de toekomst van de minderjarige. Ook particulieren kun-

nen informatie over het gezag nodig hebben. Bijvoorbeeld als

zij iemand aansprakelijk willen stellen voor schade door een

minderjarige.

Nieuw: centraalTot 1 september 2012 had iedere rechtbank haar eigen gezagsre-

gister. Sinds 1 september 2012 zijn alle rechtbanken aangesloten

op het Centraal Gezagsregister. Partijen kunnen nu bij elke recht-

bank terecht voor een uittreksel, ongeacht waar een minderjarige

geboren is. De Raad voor de Kinderbescherming en het Open-

baar Ministerie hebben sinds half september zelfstandig toegang

tot het gezagsregister.

Sinds september is ook de kwaliteit van het register verbeterd.

De namen worden nu namelijk automatisch vergeleken met de

Gemeentelijke Basis Administratie.

Mislukt mediationtrajectHet derde nieuwtje betreft een mediation. Een echtpaar maakt

gebruik van scheidingsmediation. De advocaat-scheidingsmedia-

tor begeleidt het onderhandelingsproces om tot een convenant

(lijst met afspraken) ten behoeve van de echtscheiding te komen.

Voor het besprokene geldt een geheimhoudingsplicht voor alle

partijen. Dit wordt contractueel vastgelegd in een mediationover-

eenkomst. Dit is van groot belang voor het geval dat het conve-

nant niet tot stand komt en het echtpaar alsnog in een ingewik-

kelde scheidingsprocedure voor de rechter verzeild raakt.

Citeren uit processtukken Ondanks een reeks van acht mediationgesprekken komen deze

mensen er niet uit. Dit betekent dat de verzoekschriftprocedure

plaatsvindt zonder een convenant. Tot verbazing van de man

citeert de advocaat van de vrouw in een van de processtukken

over wat er tijdens mediation aan de orde is geweest.

De advocaat stelt namelijk: ‘In de tussenliggende periode zijn

partijen een mediationtraject gestart onder leiding van mr X bij

wie betrokkenen acht keer zijn geweest in de periode van 28

september 2010 tot en met 15 maart 2011 gedurende in totaal

veertien uur en achtenveertig minuten waarbij het mevrouw op

een gegeven moment bleek dat voortzetting niet langer zinvol

was omdat de man steevast niet afkwam met gegevens niettegen-

staande zijn voorafgaande toezeggingen aan de mediator. De man

stelde zich in de mediation volledig passief op en er was geen

vooruitgang te boeken.’

De klachtDe man is geschokt over het optreden van de advocaat. Volgens

hem heeft de advocaat in strijd gehandeld met de gedragsregels

van de advocatuur. Hij maakt daarom gebruik van het tuchtrecht.

Uiteindelijk wordt de klacht ingediend bij de voorzitter van de

Raad van Discipline in Amsterdam.

De uitspraakDe Raad maakt duidelijk dat de geheimhoudingsverplichting die

de cliënt van de advocaat is aangegaan in beginsel ook voor de

advocaat geldt, anders zou afbreuk gedaan worden aan het karak-

ter van vertrouwelijkheid van de mediation. Wat de advocaat in

de processtukken schrijft, gaat verder dan dat de mediation niet

geslaagd is. Het betreft inhoudelijke informatie. De Raad acht de

klacht daarom gegrond en geeft de advocaat een waarschuwing.

Marianne Verhage is docent Recht aan de Academie voor Sociale Stu-

dies van de Christelijke Hogeschool Ede.

<

Page 39: Maatwerk 5 2012

novemberCongres Online Hulp

wanneer: do 1 november

door: Stichting E-hulp & Bohn Stafleu

van Loghum

waar: Beatrix Theater, Utrecht

kosten: € 279,62, € 259,29 voor leden

van de LinkedINgroep Online Hulpverle-

ning, € 249,12 als groep van 3 of meer,

€ 76,26 studenten

informatie: www.congresonlinehulp.nl

Congres Gescheiden belangen.

Omgaan met gescheiden ouders en

hun kinderen in het onderwijs

wanneer: do 1 november

door: Medilex

waar: Antropia, Driebergen-Zeist

kosten: € 275 dagdeel, € 395 hele dag

informatie: www.medilex.nl

Maatschappelijk werk nieuwe stijl.

Symposium Regionetwerk Twente

wanneer: do 1 november

door: NVMW

waar: Saxion Hogeschool Enschede

kosten: € 25 voor leden, € 40 voor

niet-leden, € 10 voor studenten-leden,

€ 15 voor studenten

informatie: [email protected]

Verliesverwerking en coping

in de revalidatie

wanneer: ma 5 november

door: NVMW

waar: Domstad, Utrecht

kosten: € 65 voor leden,

€ 130 voor niet-leden

informatie: [email protected]

Congres Een weloverwogen besluit.

Grenzen en (on)mogelijkheden rond

het zelfgekozen levenseinde

wanneer: di 6 november

door: Medilex

waar: Congrescentrum in de Driehoek,

Utrecht

kosten: € 375

informatie: www.medilex.nl

Landelijke studiedag

Zorg voor kinderen met zorgen

wanneer: do 15 november

door: Leids Congresbureau

waar: Aristo Amsterdam

kosten: € 320

informatie: [email protected]

Invitational Conference 2012

De toekomst van de acute

intensieve zorg

wanneer: do 15 november

door: Lectoraat Acute Intensieve Zorg,

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

waar: HAN, Nijmegen

kosten: geen

informatie: www.laiz.nl

Landelijke studiemiddag

Voorkomen van huisuitzetting

wanneer: di 20 november

door: Leids congresbureau

waar: Hogeschool Utrecht

kosten: € 150

informatie: www.leidscongresbureau.nl

Training Maatschappelijk werken

met de meldcode huiselijk geweld

en kindermishandeling

wanneer: di 20 november

door: NVMW

waar: Utrecht

kosten: € 370 voor leden,

€ 499 voor niet-leden

informatie: [email protected]

Congres Troebel brein. Bejegening

en behandeling van Korsakov

patiënten

wanneer: di 27 november

door: Medilex

waar: Leerhotel Het Klooster, Amersfoort

kosten: € 275 plenaire bijeenkomst,

€ 395 met verdiepingssessie

informatie: www.medilex.nl

NVMW jaarcongres. Passend bewijs

van goed maatschappelijk werk:

hoe lever je dat?

wanneer: do 29 november

door: NVMW

waar: Fulcotheater IJsselstein

kosten: € 125 voor leden,

€ 199 voor niet-leden

informatie: www.nvmw.nl

accreditatie: 2 pnt opleidingstraject

decemberCongres De wanhoop bespreekbaar

maken. Omgaan met suïcidaliteit

bij jongeren en volwassenen in de

praktijk

wanneer: vrij 7 december

door: Medilex

waar: Leerhotel het Klooster, Amersfoort

kosten: € 275 ochtend, € 395 hele dag

informatie: www.medilex.nl

Landelijk Symposium Seksualiteit

en middelengebruik bij mensen

met een LVB

wanneer: do 13 december

door: Euregionaal Congresburo

waar: Eindhoven

kosten: € 270 voor 1 november,

€ 295 daarna

informatie: www.congresburo.nl

Landelijke studiedag

Vrijheidsbeperking bij LVB

wanneer: di 18 december

door: Leids Congresbureau

waar: Aristo Utrecht

kosten: € 320

informatie: www.leidscongresbureau.nl

agenda

nummer 4, augustus 2012 37

<

Page 40: Maatwerk 5 2012

38 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

platform en netwerk van social professionals

Maatschappelijk werk moet bewijzen wat het waard is. Niet alleen inhou-delijk maar ook qua efficiëntie. Bij voorkeur met een wetenschappelijke onderbouwing, geleverde kwaliteit moet worden aangetoond. Maar hoe doet u dat?

Evidence based?Sinds een aantal jaren wordt het maatschappelijk werk steeds vaker gecon-fronteerd met de eis om ‘evidence based’ te werken. Men moet laten zien dat men met interventies werkt waarvan de werkzaamheid wetenschappelijk bewezen is. De eis hiertoe wordt veelal ingegeven vanuit vragen als ‘wat kost het, wat levert het op en hoe effectief is het’?

Vanuit de beroepsgroep zelf is er belangstelling voor evidence based werken, omdat het van belang is te weten wat wel en niet werkt voor (specifieke) cliënten. Hoe kun je optimaal gebruik maken van protocollen/richtlijnen, zodat ze van toegevoegde waarde zijn in het hulpverleningsproces? Hoe laat je op je werkplek en in je eigen organisatie zien dat je er toe doet?

Of practice based evidence?Maar… meten we ons geen ‘te grote broek’ aan door evidence based te wil-len werken? Past een dergelijke wetenschappelijke onderbouwing wel bij het maatschappelijk werk? Wat zou het antwoord moeten zijn van de beroeps-groep op de roep om steeds meer gestandaardiseerd en gevalideerd te werk te gaan? Is practice based evidence een mogelijk alternatief? Hierbij vormt niet de wetenschap maar de praktijk het vertrekpunt voor verantwoording.

Op hogescholen wordt er intussen door lectoraten veel praktijkonderzoek verricht. Wat levert dit op? En kunt u dit ook toepassen in uw eigen werk? En de verhalen van maatschappelijk werkers zelf? Zijn zij niet de eerst aan-gewezenen om de ‘effecten’ van hun werk te verwoorden?

U krijgt antwoord op de vraag op welke wijze onderzoek uw werk kan onderbouwen. U krijgt argumenten aangereikt waarmee voor u duidelijk wordt op welke wijze u uw werk gefundeerd kan profileren. U krijgt hand-vatten mee waarmee u in uw werkpraktijk aan de slag kunt. Kortom, een congres om niet te missen, we zien u graag op donderdag 29 november!

Inhoud, meer informatie en aanmeldenDe inhoud van dit congres wordt opgebouwd in nauwe samenwerking met de WAR – de wetenschappelijke adviesraad van de NVMW. Medewerking is toegezegd door: Hans van Ewijk, Margot Scholte, Anneke Menger, Ed de Jonge, Josien Hofs, Rick Kwekkeboom, Lisbeth Verharen, Anne Kooiman, Stade advies, Movisie, het Nederlands Jeugd instituut, de vakgroep Masters Social Work, en vele maatschappelijk werk(ers) en/of hun organisatie(s). Voor meer informatie of om u direct aan te melden, kijk op www.nvmw.nl.

Laat zien dat sociaal werk werkt! Hoe laat u, als maatschappelijk werker, als sociaal agoog of als jeugdzorgwerker zien dat sociaal werk werkt?

Aankondiging: NVMW Jaarcongres 2012 op 29 november

Programma

Vanaf 09.00 uur Ontvangst en registratie10.00 – 10.45 uur Welkom door NVMW, (dag)voorzitter

Jan Laurier, voorzitter NVMW.Inleiding door Prof. dr. Geert van der Laan, emeritus hoogleraar grondslagen van het maatschappelijk werk.

Afsluiting door drs. Lies Schilder, direc-teur NVMW.

10.45 – 12.15 uur Start workshop- en lezingronde 1 (marktbezoek mogelijk vanaf 12.15)

12.15 – 13.15 uur Lunchpauze met: - Cartoonist- Boekpresentatie door Marcel Ham van het Jaarboek Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken (TSS) Wat werkt nu wer-kelijk? Geslaagde en mislukte sociale interventies.

13.15 – 14.45 uur Start workshop- en lezingronde 2 (marktbezoek mogelijk vanaf 14.45)

14.45 – 15.15 uur Koffie/theepauze15.15 – 16.45 uur Presentaties en debat16.45 – 17.30 uur Einde congres met afsluitende napraat-

en netwerkborrel

N.B. Alle deelnemers aan het congres ontvangen een gratis exemplaar van het jaarboek Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken (TSS) Wat werkt nu werkelijk? Geslaagde en mislukte sociale interventies!

Datum: donderdag 29 november 2012Plaats: Fulcotheater IJsselstein

Cartoon Marc de Boer

Page 41: Maatwerk 5 2012

nummer 5, oktober 2012 39

van de nvmw

Sinds 2009 krijgt de NVMW ruggensteun van de WAR, een onafhan-kelijke Wetenschappelijke Advies Raad. De Raad geeft wetenschappelijk en professioneel advies dat het bestuur helpt hun beleid te bepalen. ‘Van de NVMW’ spreekt WAR-voorzitter Lia van Doorn, lector Innovatieve Maatschappelijk Dienstverlening aan de Hogeschool Utrecht.

Waarom is de WAR opgericht?‘De NVMW had eerder al twee adviesraden. De leden hoopten geza-menlijk onderzoek uit te voeren. Dat bleek in de praktijk heel moeilijk. Uiteindelijk zijn beide raden opgeheven. Respectievelijk de voormalige voorzitter en directeur van de NVMW, Theo Roes en Iris Leene, en de huidige notulist van de WAR, Willem Melief, wilden kijken of de Raad niet in een andere vorm mogelijk was. Dat werd de WAR.’

Welke eerdere twee adviezen heeft de WAR ook weer gegeven?‘Eerst over de vraag of de NVMW zou moeten verbreden en ook de le-den van Phorza zouden moeten uitnodigen om lid te worden. We heb-ben onderbouwde argumenten gegeven waarom verbreding een goed idee was. Het tweede advies ging over een maatschappelijke organisatie die worstelde met een nieuwe manier van werken die hun wethouder wilde invoeren. De gemeente wilde vouchers uitdelen waarmee cliënten zelf naar een zorgverlener konden stappen. Van die gesprekken wilde de gemeente vervolgens terugkoppeling. De organisatie vroeg zich af of dat in strijd was met hun beroepscode vanwege privacy-schending. We adviseerden onder andere om mee te gaan in het experiment, maar om voorwaarden te stellen wat betreft de terugkoppeling. Naar aanleiding van dat advies heeft de NVMW een meldpunt geopend waar orga-nisaties die worstelen met vergelijkbare vragen hun kwesties kunnen voorleggen. Dat meldpunt is dit voorjaar geopend. Mijn lectoraat, Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening van Hogeschool Utrecht, helpt de NVMW binnenkomende vragen te beantwoorden.’

Kunt u meer vertellen over het thema ‘de maatschappelijk werker als brede professional’ dat de WAR momenteel bespreekt?‘Vanuit het beleid en op de werkvloer is een roep om één herkenbare social professional. Eentje die aan de slag gaat met het scala van proble-men dat hij bij cliënten tegenkomt. Een werker met een generalistische aanpak die, als dat nodig is, specialisten inschakelt. De WAR bekijkt nu wat deze verandering zou betekenen, zowel voor de professional als voor de NVMW. En ook voor de beroepsopleidingen. Eind dit jaar brengen we ons advies uit. De leden van de WAR zijn het erover eens dat de differentiatie en specialisatie van beroepen en functies te ver is doorgeschoten. We zien dat er behoefte is aan bijsturing.’

Waarom heeft de NVMW wetenschappers nodig om over kwesties te beslissen? ‘Het bestuur gaf aan dat ze behoefte had aan een raad van mensen die goed ingevoerd zijn in de thematiek, maar die er verder geen belangen bij hebben. En die – voor zover dat beschikbaar is – wetenschappelijke bewijs kunnen aandragen. Voorzitter Jan Laurier heeft aangegeven dat hij blij is met onze adviezen. Ze zorgden tot nu toe niet voor een grote ommezwaai in het denken, omdat het bestuur al op dezelfde lijn zat, maar het bestuur vond het belangrijk dat hun visie nu goed was onder-bouwd. Ze wisten nu zeker dat ze geen punten over het hoofd hadden gezien.’

Hoe gaat de WAR te werk?‘Twee keer per jaar komen we bij elkaar. Dat lijkt misschien weinig, maar de leden zijn druk bezet. We doen dit werk bovendien vrijwillig. De eerste keer dat we een thema bespreken, houden een paar WAR-leden of mensen van buitenaf die goed zijn ingevoerd in het thema een korte presentatie. Dat levert altijd flink wat stof op voor een discussie. Vervolgens vertellen de tien leden wat er volgens hen in het advies zou moeten staan. Daarvan maakt onze notulist een verslag. De vergadering

Leden van de WAR

De WAR bestaat op dit moment uit: • Lia van Doorn (voorzitter), Lector Innovatieve Maat-

schappelijke Dienstverlening, Hogeschool Utrecht. • Willem Melief (secretaris), Gepensioneerd wetenschap-

pelijk medewerker Verwey-Jonker Instituut.

En de leden: • Margot Scholte, Senior adviseur Movisie en Lector Maat-

schappelijk Werk, Hogeschool InHolland Haarlem • Hans van Ewijk, Bijzonder hoogleraar Grondslagen van

het Maatschappelijk Werk, Universiteit voor Humanis-tiek.

• Jos van der Lans, Cultuurpsycholoog, journalist en publicist.

• Henk Jongman, Docent / supervisor, Hanze Hogeschool. • Rick Kwekkeboom, Lector Community Care, Hogeschool

Amsterdam. • Frans Spierings, Lector Kenniskring Opgroeien in de

Stad, programmadirecteur Kenniscentrum Talentont-wikkeling, Hogeschool Rotterdam.

• Sietske Dijkstra, Lector Huiselijk geweld en hulpverle-ning in de keten, Avans Hogeschool

• Lisbeth Verharen, Lector Jeugd, Gezin & Samenleving, Avans Hogeschool.

Interview met Lia van Doorn, voorzitter WAR enLector Innovatieve Maatschappelijke Dienstverle-ning, Hogeschool Utrecht. door Nicole Carlier

‘De WAR-leden houden elkaar scherp’

Page 42: Maatwerk 5 2012

40 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk

De rubriek ‘Van de NVMW’ wordt verzorgd door

de Nederlandse Vereniging van Maatschap-

pelijk Werkers, NVMW, Leidseweg 80, 3531 BE

Utrecht, 030-2948603, www.nvmw.nl. Ook lid

worden? Surf naar www.nvmw.nl/lid-worden

van de nvmwplatform en netwerk van social professionals

Functiegroep School Maatschappelijk Werk 2.0 van start!door Ineke Verdoner

Tijdens de zomermaanden is er een oproep uitgegaan van de NVMW om leden te interesseren voor de functiegroep School-maatschappelijk Werk (fg SMW) 2.0. Er is heel wat heen en weer getwitterd en gemaild en ook LinkedIn bleek een goede manier om snel contacten te leggen. Veel mensen die betrokken zijn bij het SMW hebben gereageerd. Op 7 september kwam de groep voor het eerst bij elkaar en heeft direct op korte termijn de tweede vergadering gepland: op 12 ok-tober in Rotterdam, waar ons Mustapha Igozoul, trainer, ontwikke-laar en beleidsadviseur, bij het Servicepunt SMW zal ontvangen.Een van de besluiten die de groep heeft genomen, is om regelmatig onze vergaderingen ergens in het land te houden. Ook het voorzit-ten en notuleren zal rouleren. Nog dit jaar zal er een bestuurswis-seling plaatsvinden; zoals misschien bekend, zullen vier leden van de fg SMW, waaronder de voorzitter Agnes de La Rie, aftreden en zullen de nieuwe leden nieuwe taken op zich gaan nemen. Ook het jaarprogramma 2012/2013 zal vorm krijgen na een eerste inventa-risatie van onderwerpen.Als de notulen zijn goedgekeurd, zijn ze openbaar en kunt u ook op die manier kennis nemen van de inhoud van de fg SMW 2.0. Mocht u deze informatie door de zomervakantie zijn ontgaan, maar heeft u interesse om aan de groep deel te nemen, neem dan contact op met het landelijk bureau van de NVMW en vraag naar Ineke Verdoner (stafmedewerker a.i.). We horen graag van u!

Start campagne gericht op Jeugd-zorgwerkers ‘Laat zien wat je waard bent’

Zeven redenen om je te registreren:

• Herkenbaar kwaliteitskeurmerk. Hiermee laat je aan cliënten zien dat je goed opgeleid bent en op de hoogte bent van de laatste ontwikkelingen in je vak.

• Zichtbaar vakbekwaam. Je laat aan je werkgever zien over welk niveau van vakbekwaamheid je beschikt en daarmee dat je een professional bent.

• Meer educatiemogelijkheden. Doordat werkgevers de be-roepsregistratie ondersteunen, krijg je meer mogelijkheden om je competenties te ontwikkelen en bij te houden.

• Meer houvast door beroepscodes. Je verbindt je aan de be-roepsethische normen die bij je beroep horen en beschreven staan in de beroepscodes van de diverse beroepsgroepen.

• Meer bescherming door tuchtrecht. Een instrument om de normen voor professioneel handelen aan te scherpen, te leren van fouten en zo nodig te corrigeren.

• Meer ruimte. Doordat je laat zien dat je een professional bent, voor wie de eigen verantwoordelijkheid het uitgangs-punt is, krijg je meer ruimte om je vak uit te oefenen.

• Meer erkenning. Doordat je je vakbekwaamheid kan aanto-nen krijg je meer erkenning en kun je trots zijn op je vak.

Ga naar www.professionaliseringjeugdzorg.nl. Want met een beroepsregistratie laat je zien wat je waard bent!

duurt zo’n anderhalf uur. We gebruiken koffie en een koekje, heel een-voudig. Op basis van het verslag maken Willem en ik een eerste concept voor het advies. Dat rouleert via e-mail tussen de leden. Iedereen wil nog van alles aan het concept toevoegen. Bij de tweede bijeenkomst concretiseren we het advies.’

Wat hebben NVMW-leden aan de WAR?‘Ze hebben onder andere een meldpunt gekregen waarbij ze terecht kunnen met dilemma’s rondom nieuwe werkwijzen en de vraag of die passen binnen de beroepscode. Misschien vinden leden het ook prettig dat hun bestuur vanuit de zijlijn wordt geadviseerd. Het bestuur van de NVMW is klein en loopt over van het werk. Dan is er niet altijd tijd om een thema van alle kanten te belichten. De WAR heeft die tijd wel. Wij zijn bovendien met zijn tienen: gezamenlijk overzien we een groot terrein en hebben we veel denkkracht.’

Wat levert het WAR-voorzitterschap u zelf op?‘Het is heel inspirerend. Het is boeiend om een thema samen met de WAR-collega’s van verschillende kanten te belichten en er over in dis-cussie te gaan. Zo houden we elkaar scherp.’

Op een van de campagneposters staat ons lid Jan Pieter Meijer afgebeeld die namens de NVMW deelneemt in de werkgroep 'Crisis- en uithuisplaatsing' in het traject Richtlijnontwikkeling Jeugdzorg.

Page 43: Maatwerk 5 2012

van de nvmw

St. Jacobsstraat 12-14 | 3511 BS Utrecht | T (030) 230 84 50 | E [email protected] KENNIS

Vraag het programmaboek 2012-2013 aan:www.rinogroep.nl/boek

GEACCREDITEERD OPLEIDINGSAANBOD O.A.:• Post-hbo opleiding bemoeizorg

• Post-hbo opleiding seksuologie

• Oplossingsgerichte gespreksvoering met ouderen

• Get connected: nieuwe media in de begeleiding van autisme

29 oktoberDE KRACHT VAN LIBERMAN

14 decemberOUDEREN IN BEELD

17 decemberSPEL WERKT! CONGRESSEN

Bram is 44 jaar en kampt met een hoge huurschuld. Hierdoor dreigt hij huis en haard te moeten opgeven. Daarom klopte hij aan bij IrisZorg.

Wij geven namelijk nooit op. Wij bieden mensen zoals Bram de professionele zorg om weer grip op het leven te krijgen. Voor een toekomst

zonder schulden. Wil jij ook meewerken aan het perspectief van anderen? Kijk dan voor meer informatie en vacatures op werkenbijiriszorg.nl

Kijk voor vacatures op werkenbijiriszorg.nl

Mensen niet.

Een huis kun je opgeven.

Page 44: Maatwerk 5 2012

Voor wie?Door de grote variatie aan onderwerpen is het congres zowel bestemd voor mensen die zich oriënteren op online hulp als voor ervaren projectleiders uit zorg, welzijn en onderwijs.

• Watisdemeerwaardevanonlinehulp?• Hoegeeftuonlinehulpvormbinneneenorganisatie?• Hoekuntuefficiënteenkwalitatieveonlinehulpverlenen?• Watzijndenieuwsteontwikkelingenophetgebiedvanonlinehulp?• Watisdestandvanzakenvanonderzoeknaaronlinehulp?• Welkegoodpracticesvanonlinehulpzijner?

Ontdek nieuwe mogelijkheden, schep de juiste voorwaarden en verbeter bestaande online hulp

AccreditatieAccreditatieisaangevraagdbijhetNIP,NIPK&J,VGCt,enBAMw.

organisatoren: mediasponsor:

jouw omgevingjouwhulp,opjouwmoment,

opjouwplek

Meer informatie en inschrijven: www.congresonlinehulp.nlAfgelopen jaren was het congres voortijdig uitverkocht. Voorkom teleurstelling en meld u tijdig aan!