22
1 Dit artikel verscheen in: Anneke Pons (red.), Biblebelt online. Bevindelijk gereformeerden en nieuwe media (2014), pg. 125-163. Het dorp is de wereld geworden Steef de Bruijn De global village De wereld is een dorp geworden. De gevleugelde term global village beschrijft hoe miljoenen computers over de gehele aarde via netwerken verbonden zijn tot een wereldwijd web. De uitdrukking is vaak in de mond gelegd van Al Gore, die van 1993 tot 2001 vicepresident van de Verenigde Staten was. Gore heeft een belangrijke rol gehad in het ontwikkelen van het internet en schreef in september 1991 een essay: “Infrastructure for the Global Village” 1 . De overheid moest fors investeren in deze information superhighway, zoals Gore het netwerk graag omschreef, niet alleen om economische groei te waarborgen maar ook omdat die elektronische snelweg een waarborg zou zijn voor democratie. Gore vergeleek internet met de drukpers: die had de geboorte van de moderne staat mogelijk gemaakt doordat elke burger over kennis kon beschikken om politieke afwegingen te maken. Nu, zei Gore in zijn essay: “Er is geen enkele twijfel meer dat deze machines de menselijke beschaving een nieuwe vorm zullen geven, nog sneller en ingrijpender dan de drukpers deed. De uitvinding van Gutenberg die Jefferson 2 en zijn collega’s zo geholpen heeft in zijn strijd voor democratie, verbleekt bij de opkomst van elektronische communicatie en vernieuwingen, van de telegraaf tot de tv, de microprocessor en het ontstaan van een nieuwe gecomputeriseerde wereld: een informatietijdperk.” 3 Hoe lyrisch Gore ook was over al die nieuwe techniek, hij maakte zich tegelijkertijd zorgen. Veel informatie was slecht toegankelijk. Er waren enorme databases opgebouwd met wetenschappelijke informatie, boeken, satellietfoto’s, video’s enzovoort, maar niemand kon erbij. “We hebben pakhuizen vol ongebruikte informatie die ligt weg te rotten terwijl belangrijke vragen onbeantwoord blijven.”, aldus Gore. Er moesten dus snelle glasvezelnetwerken komen die alle huizen, kantoren, fabrieken, scholen, bibliotheken en ziekenhuizen met elkaar verbonden, zodat een kind vanuit huis boeken kon lezen in de bibliotheek. Een infrastructuur voor een global village. Was het politieke retoriek van Gore, of juist strategisch inzicht? Heeft internet inderdaad de wereld veranderd in een dorp, zo’n overzichtelijke gemeenschap waar je elke heg en steg kent, waar je niet verdwalen kunt, waar iedereen elkaar kent en waar alles zich op loopafstand bevindt? Of geldt 1 Al Gore, “Infrastructure for the Global Village,” Scientific American 256 (1991): 150. 2 Thomas Jefferson (1743-1826) is de Amerikaanse president die beschouwd wordt als de geestelijke vader van de Verenigde Staten. 3 Gore, “Infrastructure”: 150.

Het dorp is de wereld geworden - Driestar educatief · Het dorp is de wereld geworden Steef de Bruijn De global village De wereld is een dorp geworden. De gevleugelde term global

  • Upload
    others

  • View
    8

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

1

Dit artikel verscheen in: Anneke Pons (red.), Biblebelt online. Bevindelijk gereformeerden en nieuwe media (2014), pg. 125-163.

Het dorp is de wereld geworden Steef de Bruijn De global village De wereld is een dorp geworden. De gevleugelde term global village beschrijft hoe miljoenen computers over de gehele aarde via netwerken verbonden zijn tot een wereldwijd web. De uitdrukking is vaak in de mond gelegd van Al Gore, die van 1993 tot 2001 vicepresident van de Verenigde Staten was. Gore heeft een belangrijke rol gehad in het ontwikkelen van het internet en schreef in september 1991 een essay: “Infrastructure for the Global Village”1. De overheid moest fors investeren in deze information superhighway, zoals Gore het netwerk graag omschreef, niet alleen om economische groei te waarborgen maar ook omdat die elektronische snelweg een waarborg zou zijn voor democratie. Gore vergeleek internet met de drukpers: die had de geboorte van de moderne staat mogelijk gemaakt doordat elke burger over kennis kon beschikken om politieke afwegingen te maken. Nu, zei Gore in zijn essay: “Er is geen enkele twijfel meer dat deze machines de menselijke beschaving een nieuwe vorm zullen geven, nog sneller en ingrijpender dan de drukpers deed. De uitvinding van Gutenberg die Jefferson2 en zijn collega’s zo geholpen heeft in zijn strijd voor democratie, verbleekt bij de opkomst van elektronische communicatie en vernieuwingen, van de telegraaf tot de tv, de microprocessor en het ontstaan van een nieuwe gecomputeriseerde wereld: een informatietijdperk.”3 Hoe lyrisch Gore ook was over al die nieuwe techniek, hij maakte zich tegelijkertijd zorgen. Veel informatie was slecht toegankelijk. Er waren enorme databases opgebouwd met wetenschappelijke informatie, boeken, satellietfoto’s, video’s enzovoort, maar niemand kon erbij. “We hebben pakhuizen vol ongebruikte informatie die ligt weg te rotten terwijl belangrijke vragen onbeantwoord blijven.”, aldus Gore. Er moesten dus snelle glasvezelnetwerken komen die alle huizen, kantoren, fabrieken, scholen, bibliotheken en ziekenhuizen met elkaar verbonden, zodat een kind vanuit huis boeken kon lezen in de bibliotheek. Een infrastructuur voor een global village. Was het politieke retoriek van Gore, of juist strategisch inzicht? Heeft internet inderdaad de wereld veranderd in een dorp, zo’n overzichtelijke gemeenschap waar je elke heg en steg kent, waar je niet verdwalen kunt, waar iedereen elkaar kent en waar alles zich op loopafstand bevindt? Of geldt

1 Al Gore, “Infrastructure for the Global Village,” Scientific American 256 (1991): 150. 2 Thomas Jefferson (1743-1826) is de Amerikaanse president die beschouwd wordt als de geestelijke vader van de Verenigde Staten. 3 Gore, “Infrastructure”: 150.

2

eerder het omgekeerde en lijkt de stortvloed aan informatie juist op een moeilijk doordringbare jungle waarin je telkens hetzelfde rondje loopt zonder dat je het in de gaten hebt? Is de global village niet een labyrint geworden in plaats van een elektronische snelweg? En wat betekent zo’n ‘werelddorp’ voor de gereformeerde gezindte die vanouds de wereld buiten de deur heeft gehouden? Deze vragen zijn minder eenvoudig te beantwoorden dan vaak gedacht. Op het eerste gezicht brengt internet inderdaad alle denkbare informatie binnen handbereik en is voor het benutten daarvan niet meer nodig dan een goede zoekmachine. Maar die schijn bedriegt. Inderdaad, veel digitale informatie is te ontsluiten via zoekmachines, maar dat is slechts een fractie van het geheel. Bovendien bieden zoekmachines, anders dan menigeen denkt, een gekleurde blik op die werkelijkheid. De democratische droom van Gore is niet uitgekomen. De oorzaak daarvan ligt, zoals vaker het geval is, deels bij de techniek en deels bij de mens die deze techniek gebruikt. Ontwikkeling van internet Zoals dorpen niet willekeurig ontstonden maar zich ontwikkelden op knooppunten van wegen of langs rivieren, zo is ook al vanaf de eerste fundamenten van het internet nadrukkelijk gewerkt aan mechanismen om informatie effectief te ontsluiten. Hyperlink Eén van de belangrijkste stappen in deze evolutie is het concept van de hyperlink als basis voor het world wide web. Feitelijk is de uitvinding van het web gebaseerd op de hyperlink. De ontwerper ervan, Tim Berners-Lee, liep bij het onderzoeksinstituut CERN in Genève aan tegen het probleem dat Al Gore signaleerde: hoe kunnen we informatie op een slimme manier bereikbaar maken. Dat blijkt wel uit de titel die hij meegaf aan het schema dat het fundament vormt van het web: “Information management: A Proposal”4. De hyperlink is de elektronische variant van de verwijzing, voetnoot of kanttekening in een papieren document, maar dan één die de gebruiker rechtstreeks bij de verwante bron brengt. Het world wide web is een eindeloze hoeveelheid documenten en andere media die zich op willekeurige computers bevinden maar unieke adressen hebben en via hyperlinks aan elkaar gekoppeld zijn. Vandaag de dag realiseren we ons nauwelijks meer dat de hyperlink een belangrijke wissel heeft omgezet. De hyperlink doorbreekt de traditionele lineaire wijze van lezen, de kaft-tot-kaft-benadering. Wie van webpagina naar webpagina surft leest niet meer lineair zoals in een roman, maar snuffelt en graast zoals iemand van onderwerp naar onderwerp springt in een encyclopedie. Al snel na de uitvinding ervan onderkenden wetenschappers de invloed van de hyperlink. De Texaanse hoogleraar Davida Charney doceert retorica en technische communicatie en beschreef wat de gevolgen kunnen zijn van teksten die aan elkaar verbonden zijn met zulke links5: “Hypertekst kan een fundamentele verandering veroorzaken in de manier waarop we schrijven, lezen en deze vaardigheden onderwijzen, en zelfs in de manier hoe we ons een beeld vormen van de tekst.” Met dat laatste doelde Charney op de netwerkstructuur van een hypertekst die ertoe kan leiden dat lezers moeite hebben met manoeuvreren binnen de tekst en verward raken door de vele

4 Tim Berners-Lee, Weaving the Web (Londen: Texere, 2000), 229. 5 Davida H. Charney, “The Impact of Hypertext on Processes of Reading and Writing,” in Literacy and Computers, red. Susan Hilligos en Cynthia Selfe (New York: Modern Language Association, 1994), 238, geraadpleegd op 16 juli 2014, http://www.dwrl.utexas.edu/~charney/homepage/Articles/Charney_hypertext.pdf.

3

keuzes, veel overbodige teksten lezen en niet meer goed weten hoe ze terecht gekomen zijn bij het onderwerp dat ze nu lezen. De browser Een tweede ontwikkeling die de ‘slagkracht’ van internet sterk beïnvloed heeft, is die van de webbrowser. Programma’s als Internet Explorer, Mozilla Firefox en Google Chrome zijn nakomelingen van de allereerste browser van uitvinder Berners-Lee die er in 1990 de inmiddels beroemde naam WorldWideWeb aan gaf6. Berners-Lee ontwikkelde die om zijn collega’s bij het CERN van dienst te zijn, maar de latere varianten zijn gebouwd door bedrijven die er winst mee beoogden. Dat bereikten ze door advertenties op de startpagina van de browser te plaatsen en door ingebouwde snelkoppelingen naar webpagina’s van bedrijven te verkopen. Daarmee wordt opnieuw een wissel omgezet: met de komst van de browser verandert het wereldwijde web in een commercieel netwerk. Dat proces verliep snel, zoals valt af te meten uit het aantal aangesloten servers met een .com-domeinnaam. In 1993 was dat 1,5 procent van alle webservers, in 1997 was dit toegenomen tot 60 procent7. Eind 2013 is het aandeel .com-domeinen weer gedaald naar 41 procent8. De zoekmachine De hyperlink en de browser waren belangrijke bouwstenen voor de global village, maar in zijn essay uit 1991 noemde Al Gore nog een andere bottleneck: de onvindbaarheid van al die informatie die nu ligt ‘weg te rotten’ in datapakhuizen. Supercomputers zijn de oplossing, schreef Gore: “Die kunnen zoeken door onmetelijke velden vol data om die bits te vinden die op dat moment relevant zijn.”9 De noodzaak voor de ontwikkeling van specifieke zoekmachines werd versterkt door de snelle groei van het web. Ook hier was spoedig sprake van commerciële belangen die met name zichtbaar werden in de vorm van advertenties en ingebouwde snelkoppelingen naar websites van bedrijven. Intussen is de zoekmachine de pijler van een miljardenindustrie. In 2013 haalde Google 40 miljard euro binnen, vrijwel uitsluitend uit advertentie-inkomsten. Die omzet is haast twee keer zo hoog als die van Philips, terwijl er bij Google, bij wijze van spreken, geen schroevendraaier aan te pas komt en er alleen virtuele diensten geleverd worden. Dat adverteerders zoveel willen betalen, komt omdat de huidige zoekmachines zeer gedetailleerde profielen samenstellen van de zoekers. Aan de hand daarvan bieden adverteerders hen op maat gesneden en relevante advertenties aan. Die leveren verhoudingsgewijs veel respons op. Vraaggestuurd of aanbodgestuurd De drie hierboven opgesomde ontwikkelingen, de hyperlink, de browser en de zoekmachine zijn dus belangrijke stappen geweest bij het ontstaan van de information superhighway die Gore in 1991 in gedachten had. De idee hierachter was dat informatie objectief en snel vindbaar moest zijn. Dat was ook het ideaal van Berners-Lee: Ieder document, elke database, grafiek of video en ieder

6 Berners-Lee, Weaving, 31. 7 Sergey Brin en Lawrence Page, “The Anatomy of a Large-Scale Hypertextual Web Search Engine,” laatst gewijzigd 4 februari 2009, http://infolab.stanford.edu/~backrub/google.html. 8 “Internet Grows to 271 Million Domain Names in the Fourth Quarter of 2013,” 9 april 2014, http://www.verisigninc.com/en_US/internet-technology-news/verisign-press-releases/articles/index.xhtml?artLink=aHR0cDovL2ZlZWRzLm13bmV3c3Jvb20uY29tL2FydGljbGUvcnNzP2lkPTE4MjczNDc%3D. 9 Gore, “Infrastructure,” 152.

4

geluidsfragment moest voor iedereen overal toegankelijk zijn. Het was voor hem een principekwestie dat het web ongecontroleerd zou zijn: “Of we nu geïnspireerd waren door ideeën over een vrije markt of door humanistische idealen, we voelden allemaal aan dat controle hier niet bij paste. Ik gaf duidelijk aan dat ik het web zo ontworpen had dat niemand eerst op een centrale plaats een nieuwe server hoeft te registreren of toestemming moet vragen voor zijn materiaal.”10 Naarmate het wereldwijde web uitdijde, trad er echter een belangrijke verschuiving op die de utopisten Gore en Berners-Lee niet voorzien hadden. Die heeft te maken met de manier waarop de informatie toegankelijk wordt gemaakt. Vanouds zijn er daarbij twee hoofdroutes: door die informatie gericht te presenteren (aanbodgestuurd, push) of door ze goed vindbaar te maken voor de zoekende gebruikers (vraaggestuurd, pull). In een bibliotheek tref je beide vormen aan: tegen de vakantieperiode liggen er reisgidsen uitgestald op een opvallende plaats (push) maar wie een exclusief boek van een IJslandse auteur wil lezen moet langs de schappen zoeken of de catalogus raadplegen (pull). Op internet kennen we deze vormen ook, want mensen ontvangen e-mails met tips of zien advertenties met interessante aanbiedingen (push) of ze gaan gericht op zoek door een trefwoord in te tikken op Google (pull). Het verschil tussen internet en die bibliotheek is echter dat internet oneindig veel meer informatie biedt én dat er daar allerlei commerciële belangen meespelen bij de presentatie van informatie. Dit heeft, in een notendop, twee gevolgen. In de eerste plaats kunnen zoekmachines alleen goed functioneren als ze maatwerk leveren en vooraf inschatten welk zoekresultaat het beste past bij de zoeker. In de tweede plaats passen zoekmachines om commerciële redenen hun zoekresultaten aan. Het resultaat is dat zoekers een gepersonaliseerd en subjectief beeld ontvangen (push) van de werkelijkheid, terwijl ze denken dat het een objectief beeld (pull) is. Concreet, aan de hand van eerder genoemd voorbeeld: je zoekt naar een boek van een IJslandse auteur maar de zoekmachine levert op de eerste pagina een reeks reisgidsen naar IJsland, uiteraard met bijbehorende hotelaanbiedingen. Ondermijning van de global village Dat brengt ons terug bij de vraag of de uitvindingen van de hyperlink, de browser en de zoekmachine de global village tot een overzichtelijk dorp hebben gemaakt? Of is er juist sprake van een ongecoördineerde informatiedoolhof? Er zijn namelijk minstens drie ontwikkelingen die de droom van Gore en Berners-Lee bedreigen omdat ze de ondoorzichtigheid van internet vergroten. Het vervelende daarvan is dat de meeste gebruikers er weinig van merken. Het Deep Web De eerste bedreiging is het ontstaan van het Deep Web. Pas enkele jaren na de uitvinding in 1991 begon het web sneller te groeien. Halverwege 1993 waren er 130 websites, een jaar later stond de teller op 273811. Bij deze aantallen is het nog mogelijk om websites te tellen, maar over de huidige omvang van het wereldwijde web zijn nauwelijks zinnige uitspraken meer te doen. Het is zeker dat het om vele miljarden pagina’s gaat, maar er bestaat geen goed instrument om ze te tellen. Google stelt dat er intussen meer dan 60.000 miljard webpagina’s zijn12. Maar samen met de andere grote zoekmachines, zoals Bing en Yahoo, die ook voortdurend websites afzoeken en de inhoud ervan in kaart brengen, bestrijkt Google waarschijnlijk minder dan 1 procent van het totale web. Ze scheren

10 Berners-Lee, Weaving, 40, 106. 11 “Web Growth Summary”, laatst gewijzigd 19 maart 1997, http://www.mit.edu/~mkgray/net/web-growth-summary.html. 12 “How Search Works”, laatst gewijzigd op 20 december 2013, http://www.google.com/insidesearch/howsearchworks/thestory/.

5

daarmee als het ware over de oppervlakte van het zogenaamde Deep Web13, een letterlijk onmetelijke verzameling van databases, intranetpagina’s en het ondoorgrondelijke en schimmige Tor-netwerk waar fraudeurs, wapenhandelaren en pedofielen hun duistere waar uitwisselen. Een groot deel van dit Deep Web is alleen toegankelijk voor mensen die er goed de weg weten, speciale zoekmachines of speciale software gebruiken en beschikken over de juiste wachtwoorden. Het is weliswaar de missie van Google om “alle informatie ter wereld te organiseren en universeel toegankelijk en bruikbaar te maken”14, maar voorlopig is het nog niet zover. Om in de beeldspraak te blijven: de inwoners van de global village leven in een gebied vol bodemschatten en delfstoffen maar beseffen dat amper en hebben ook geen mogelijkheid om die bodem te ontginnen. De Page Rank De tweede bedreiging van het concept van de global village hangt daarmee samen en heeft te maken met het sorteren van zoekresultaten. Zoekmachines indexeren miljarden webpagina’s maar behandelen al die gevonden informatie niet als gelijkwaardig. Google is geen digitale variant op de telefoongids waarin iedereen dezelfde ruimte aangeboden wordt. Daar zijn ook goede redenen voor. Een nieuwssite als CNN die in 2013 elke maand 67 miljoen unieke bezoekers trekt en dagelijks honderden nieuwe items plaatst, is voor Google relevanter dan de webpagina van Tuvalu News, een nieuwskanaal dat in 2010 en 2011 gemiddeld één bericht per maand plaatste en sinds het tweede bericht van 2012 niets meer publiceerde. Het zou verspilling van kostbare tijd zijn als de webrobot van een zoekmachine de pagina’s van Tuvalu News even intensief blijft controleren als die van CNN. Het is ook niet efficiënt als de zoekmachine deze resultaten gewoon alfabetisch zou presenteren. Al bij het ontwerp van Google hebben de bouwers van deze zoekmachine een mechanisme bedacht om webpagina’s inhoudelijk te beoordelen en aan de hand daarvan te sorteren. Eén van de criteria om de kwaliteit van een pagina te meten is het aantal verwijzingen ernaar vanaf andere websites15, vanuit de veronderstelling dat er vaker hyperlinks gemaakt worden naar belangrijke websites dan naar minder belangrijke. Een hyperlink heeft daarmee het karakter van een aanbeveling voor de site waarnaar hij verwijst. Zo ontstond de PageRank, door Google aangeduid als “een objectieve maat voor het aantal keren dat een webpagina geciteerd wordt, die goed correspondeert met de subjectieve waarneming door de bezoeker van het belang van die pagina.” Webpagina’s met een hoge PageRank belanden daarom hoger op de resultatenlijst. Intussen is de PageRank uitgebreid met zo’n 200 andere criteria die aangeven hoe betrouwbaar, degelijk of gezaghebbend een webpagina is. Dat heeft er aan bijgedragen dat Google in vergelijking met andere zoekmachines de meest relevante zoekresultaten kan tonen16. Deze succesfactor voor Google is uiteraard nuttig voor de gebruiker maar heeft ook een schaduwzijde: de hogere efficiëntie bij het zoeken gaat gepaard met verlies aan objectiviteit. De zoeker wordt selectief geïnformeerd. De bezorgdheid daarover ontstond al kort na de opkomst van

13 Michael K. Bergman, “The Deep Web: Surfacing Hidden Value”, 24 september 2001, http://brightplanet.com/wp-content/uploads/2012/03/12550176481-deepwebwhitepaper1.pdf en Jose Pagliery, “The Deep Web you don’t know about”, 10 maart 2014, http://money.cnn.com/2014/03/10/technology/deep-web/. 14 “Bedrijfsoverzicht”, laatst gewijzigd op 11 april 2014, http://www.google.com/intl/nl/about/company/. 15 Brin en Page, “Anatomy of Web Search Engine”. 16 Dirk Lewandowski, “Evaluating the retrieval effectiveness of Web search engines using a representative query sample,” Journal of the American Society for Information Science and Technology, in druk, http://arxiv.org/ftp/arxiv/papers/1405/1405.2210.pdf.

6

geavanceerde zoekalgoritmes als die van Google. Twee hoogleraren hekelden de invloed van grote bedrijven die er veel geld voor over hebben om hoog te eindigen in de zoekresultaten17. In de top-100 van meest bezochte websites in de VS stonden destijds maar zes niet-commerciële sites, waaronder twee universiteiten, de NASA en de site van de Amerikaanse overheid. Terwijl de site van Amazon.com op positie 10 stond en USA Today op 35, kwam die van de Verenigde Naties niet op de lijst voor. “Uit ons onderzoek van zoekmachines krijgen we de indruk dat ze systematisch bepaalde websites en bepaalde soorten sites uitsluiten ten gunste van andere en systematisch andere sites voorrang geven ten koste van andere, soms met opzet en soms toevallig.” Dat is reden tot zorg, vonden ze, want dat strijdt met het denkbeeld dat het web een voor ieder toegankelijk publiek middel is. Ze verwezen naar Gore en Berners-Lee en stelden vast dat de basisgedachte van het web als een “alomvattend democratisch gebied” daarmee onder druk komt te staan. Een evaluatie van zoekmachinegedrag die tien jaar later is uitgevoerd, bevestigde deze zorg18. Tegelijkertijd bleek daaruit dat er uitgebreider en andersoortig onderzoek nodig is om de precieze gevolgen hiervan goed in kaart te brengen. Dat komt verderop in dit hoofdstuk aan de orde. Personalisering van zoekresultaten Een derde bedreiging van het concept van de global village is het maatwerk rond de zoekresultaten waardoor deze optimaal worden afgestemd op de persoon die ze zoekt. De populaire zoekmachine Google bouwde deze mogelijkheid al vanaf het eerste concept in maar gebruikt die pas sinds 2009 voor elke zoeker19. Iemands woonplaats, persoonlijke zoekgeschiedenis en aangeklikte advertenties: de zoekmachine gebruikt al dit soort informatie om de resultaten bij zoekvragen te personaliseren20. In 2012 paste Google het beleid aan, zodat ook informatie uit andere diensten aaneengesmeed mag worden tot een uitgebreid persoonlijk gebruikersprofiel21. De berichten die op Google+ geplaatst zijn, mails die via Gmail verzonden zijn, afspraken in de Google Agenda, aankopen van apps in Google Play, gekozen telefoonnummers op een Android-telefoon en bekeken video’s op YouTube: het draagt allemaal bij aan een zo volledig mogelijk beeld van de gebruiker. Dat mes snijdt van twee kanten, omdat zowel de zoekresultaten als de advertenties maximaal afgestemd zijn op de gebruiker. Zo krijgt elke gebruiker zijn persoonlijke versie van het web te zien. Ook Yahoo! en Bing hanteren overigens zo’n methode om zoekresultaten te personaliseren. Met succes, want voor één van de belangrijkste nieuwsrubrieken van Yahoo!, Today, leidde dat tot 2,7 keer zoveel bezoek in twee jaar tijd22. Deze subjectivering betekent een substantiële verschuiving ten opzichte van het eerder genoemde streven van Google met de PageRank, die juist bedoeld was als een maximaal geobjectiveerde maatstaf voor de kwaliteit van webpagina’s. Waar de web directory aanbodgestuurd is (push) en de zoekmachine met PageRank juist vraaggestuurd (pull), leidt deze vergaande personalisering tot een gepolijst en individueel bepaald aanbod naar gebruikers (push) die blijven denken dat ze zelf zonder enige belemmering kunnen zoeken (pull). Ook bij personalisering geldt wat de twee hoogleraren al constateerden over de invloed van commercialisering: “Niet alleen zijn de meeste gebruikers niet op

17 Lucas Introne en Helen Nissenbaum, “Shaping the Web: Why the Politics of Search Engines Matters”, The Information Society 16 (2000): 169, http://www.nyu.edu/projects/nissenbaum/papers/ShapingTheWeb.pdf. 18 Laura A. Granka, “The Politics of Search: A Decade Retrospective”, The Information Society 26 (2010): 364, http://static.googleusercontent.com/media/research.google.com/nl//pubs/archive/36914.pdf. 19 Danny Sullivan, “Google Now Personalizes Everyone’s Search Results”, 4 december 2009, http://searchengineland.com/google-now-personalizes-everyones-search-results-31195. 20 “Search results from your Google products”, https://support.google.com/websearch/answer/1710607?hl=en&topic=2413802&ctx=topic&safe=vss 21 “Privacybeleid”, http://www.google.com/policies/privacy/. 22 E.B. Boyd, “Brains and bots deep inside Yahoo’s core grab a billion clicks”, 1 augustus 2011, http://www.fastcompany.com/1770673/brains-and-bots-deep-inside-yahoos-core-grab-billion-clicks.

7

de hoogte van deze ruis bij het zoeken, ze lijken ook niet te weten dat ze het niet weten.”23 Veel gebruikers beseffen ook niet dat Google persoonlijke informatie van diverse diensten combineert: bij een Indiaas onderzoek wist de helft niet dat Android bij Google hoort en 40 procent was er zich niet van bewust dat internetbedrijven hun informatie gebruiken voor commerciële doeleinden24. Het komt erop neer dat veel gebruikers Google beschouwen als een telefoongids zonder dat ze zich er van bewust zijn dat de zoekmachine in toenemende mate trekjes vertoont van een slim samengestelde reclamefolder. Charney bekritiseerde al in 1994 de romantische idealen van hypertekstschrijvers die het web zien als een onbedorven panorama van kennis, samengesteld uit elektronisch vastgelegde verspreide visuele en verbale uitbarstingen. “Zij zien hypertekst als een middel om lezers (en auteurs) te bevrijden van de beperkingen van de grenzen van de tekst, zodat ze vrij kunnen rondstruinen door een collectie van onderling verbonden teksten, afbeeldingen en opvattingen, die ze kunnen verkennen en waarin ze naar eigen keuze thematische verbanden kunnen aanbrengen.” Dat ideaal strijdt echter met wat we intussen weten over hypertekst, zei Charney, die “in feite juist een steeds zwaardere last zal opleggen aan zowel lezers als schrijvers.”25 Waar Charney op doelde, is dat de gefragmenteerde presentatie van tekst strijdt met de manier waarop hersenen informatie verwerken, verbanden leggen en opslaan. Ruis bij het zoeken Intussen, twee decennia later, is nog duidelijker geworden dat het vrijheidsideaal van de global village niet is behaald. De zorg die Charney in 1994 benoemde, was dat hyperlinks een fundamentele verandering teweeg kunnen brengen in de manier hoe mensen schrijven, lezen en in onze denkbeelden van teksten als zodanig. Wat ze toen nog niet wist, is dat deze hyperlinks, in combinatie met het Deep Web, de Page Rank, het personaliseren door zoekmachines en de invloed van commerciële partijen ook leiden tot selectieve informatie. Ieder heeft z’n ‘eigen Google’. Maar nog steeds is onduidelijk of dat nu werkelijk zulke ingrijpende gevolgen heeft voor de doorsnee internetter. Om daar meer zicht op te krijgen, zetten we enkele mogelijke gevolgen op een rij. 1. De hoeveelheid informatie die op internet beschikbaar is, in combinatie met de manier waarop het aangeboden wordt, leidt tot oppervlakkig zoeken en lezen. Nicholas Carr beargumenteert dit in zijn boek “Het ondiepe”26. De combinatie van gejaagdheid en informatieovervloed heeft fnuikende gevolgen voor onze hersenen, stelt Carr: “We hebben niet langer het geduld om te wachten tot de tijd het kaf van het koren scheidt. Omdat we elk moment overspoeld worden met hoogst urgente informatie, hebben we geen andere keus dan onze toevlucht te nemen tot automatische filters, die een voorkeur geven, meteen, aan het nieuwe en populaire. Op internet zijn de ‘meningen uit alle windstreken’ een wervelwind geworden.” Carr belicht ook een ander gevolg van de hyperlink bij de zoekresultaten van Google: oppervlakkigheid. “Als belangrijkste leverancier van navigatiemiddelen voor het web geeft Google ook vorm aan onze relatie met de inhoud die het zo efficiënt oplepelt. De intellectuele technologieën die het heeft ontwikkeld, bevorderen een snelle en oppervlakkige inspectie van de gewenste informatie en ontmoedigen het lang en diepgaand bezig zijn met één enkele redenering, idee of verhaal. (..) Het laatste wat het

23 Introne en Nissenbaum, “Shaping the Web”, 169. 24 “Consumer Awareness of Privacy Issues on the Internet”, 22 februari 2013, http://www.socialsamosa.com/2013/02/consumer-awareness-privacy-issues-on-internet/. 25 Charney, “Impact of Hypertext”. 26 Nicholas Carr, Het ondiepe. Hoe onze hersenen omgaan met internet (Amsterdam: Maven Publishing, 2011), 203, 219.

8

bedrijf wil is dat mensen op hun gemak of voor hun plezier gaan lezen of diep nadenken. Google leeft, vrij letterlijk, van afleiding.” Dat overkomt niet alleen argeloze zoekers, maar ook professionals zoals studenten en academici. Die pakken sneller naar een zoekmachine dan naar een catalogus of database. Dat doen ze vooral vanwege het gebruiksgemak, hoewel ze zich realiseren dat de ingang via een professioneel geredigeerde index beter bruikbare resultaten oplevert27. Deze voorkeur voor de zoekmachine heeft echter wel gevolgen voor de manier waarop studenten en academici hun onderzoek verrichten. Studenten kijken daarbij vaak alleen naar de eerste of tweede pagina van de zoekresultaten van Google en gebruiken meestal enkelvoudige zoektermen in plaats van geavanceerde mogelijkheden28. Bibliotheekmedewerkers in dit onderzoek constateerden een blind vertrouwen op de zoekmachine: “Zij spraken er hun zorg over uit dat gemakzucht en eigenbelang het zoekgedrag van academici aansturen, vooral bij studenten.” Ze gaan snel af op de aangetroffen informatie in plaats van de kwaliteit en relevantie daarvan grondig af te wegen. 2. Dit oppervlakkige leesgedrag maakt internetters extra kwetsbaar voor de PageRank en het personaliseren: ze zijn er zich niet van bewust, volgen gemakkelijk hypes, komen snel in de greep van populisten of worden ingepalmd door autoritaire regimes. Volgens Morozov zouden we ons veel vaker moeten afvragen “waarom zoveel van onze medeburgers, die in een vrij land leven met vrijheid van meningsuiting, nog steeds geloof hechten aan zulke extreem simplistische en misleidende verhaaltjes dat alle feiten maar één Google-search verwijderd zijn.” 29 Hij hekelt hoe cyberutopisten blind geloven in de bevrijdende kracht van het internet, terwijl regeringen haarscherp doorhebben hoe ze mensen moeten manipuleren en informatiestromen censureren. Iedere ketter vindt op het web zijn letter, zo illustreert Morozov met tal van voorbeelden. “Wie met nostalgie terugblikt naar de oude Sovjettijd, Oost-Duitsland of voormalig Joegoslavië, vindt op het web niet alleen een schat aan herinneringen en souvenirs, maar je kunt er moeiteloos historische feiten verdraaien tot ze passen bij je eigen interpretatie van de geschiedenis.” Russische nationalisten die geloven dat de hongersnood in 1933 in de Oekraïne een mythe is in plaats van genocide, kunnen zich op het web koesteren in reeksen overtuigend ogende documenten die hen in het gelijk stellen. Niet alleen in politiek opzicht zijn internetters een gemakkelijke prooi. Ook op commercieel gebied laten mensen zich steeds vaker sturen door de interesses van anderen en door de aanbevelingen van bedrijven. Zo werkt het in de etalage van een schoenenwinkel, in de vitrine van een slager, de leesplank in de bibliotheek, bij de mond-tot-mondreclame op een verjaardag – en op internet is dat niet anders. Het lijstje met “Anderen bekeken ook” op bol.com, “Meest gelezen” op nu.nl, “Populair” op YouTube, “Top Movie picks for you” op Netflix en “Trends” op Twitter trekt mensen aan en werkt zelfversterkend. In de sociologie wordt dit het Mattheüs-effect genoemd30, naar Matth. 25:29. 3. Het gebruik van nieuwe media neemt het leven van mensen zo in beslag dat ze niet beseffen welk offer ze daarmee brengen. Mediagebruik kan iemands leven vervormen.

27 Sean Cordes, “Student Perceptions of Search Tools Usability”, Internet Reference Services Quarterly, 19 (2014) 3, doi: 10.1080/10875301.2014.894955. 28 Oya Y. Rieger, “Search engine use behavior of students and faculty: User perceptions and implications for future research,” First Monday, 14 (2009) 12, doi:10.5210/fm.v14i12.2716. 29 Evgeny Morozov, The Net Delusion. The Dark Side of Internet Freedom (New York: PublicAffairs, 2011), 242, 250. 30 Michael Thomson, “Matthew Effect: The Motivations of Google+”, 23 november 2011, http://blog.bigmouthmedia.com/2011/11/23/matthew-effect-the-motivations-of-google/.

9

In “Alone Together” stelt Sherry Turkle haar lezers de retorische vraag of het leven ons heeft gebracht wat we willen31. De overvloed aan informatie, de mogelijkheid van multitasken en de commerciële druk brengen de mens in een tredmolen waar hij niet gemakkelijk aan ontsnapt. “We weten nu dat zodra computers met elkaar verbonden zijn en wij verbonden zijn met het netwerk, we die computers niet langer bezig hoeven te houden. Zij houden ons bezig. (..) We genieten ervan dat het web ons kent, maar dat is alleen mogelijk omdat we roekeloos omgaan met onze privacy, omdat we overal elektronische broodkruimels achterlaten die eenvoudig geëxploiteerd kunnen worden, zowel politiek als commercieel.” Bezorgd citeert ze Winston Churchill, die zei: “We shape our building and then they shape us”, wij vormen onze gebouwen en daarna vormen ze ons. Ze trekt de lijn door naar nieuwe media: “We make our technologies, and they, in turn shape us.” 4. Mensen hebben de neiging zich aan te sluiten bij anderen met vergelijkbare denkbeelden. Door personalisering op internet brengt deze neiging mensen als het ware in een echokamer waar ze voortdurend in hun gelijk bevestigd worden en waar ze gelijkgestemden aantreffen. Dat kan ertoe leiden dat ideeën op den duur steeds extremer worden. In “Republic.com”32 (2001) laat auteur Cass Sunstein zien hoe internetgebruik ertoe leidt dat mensen zich in toenemende mate groeperen rond ideeën waarin ze zich goed herkennen, terwijl ze minder open staan voor uitwisseling van ideeën met andersdenkenden. Zijn zorg betreft vooral de trend van personalisering bij allerlei nieuws- en entertainmentdiensten op internet. De consument ontvangt de informatie in gefilterde vorm. Hij begint zijn boek met het hoofdstuk “The Daily Me”, de ‘krant van mij’, waarin hij beschrijft hoe mensen in de toekomst hun eigen nieuwskanaal bouwen met nieuws dat hen interesseert. Sunstein voorziet daardoor ‘cybercascades’ waarin informatie, juist of onjuist, zich als een veenbrand verspreidt. Mensen willen graag een bevestiging van hun eigen visie en de snelle verbindingen op internet maken het mogelijk dat ze dan vooral in hun eigen kringetje blijven ronddraaien. “Ik wil het risico benadrukken van de situatie waarin duizenden of misschien miljoenen of zelfs tientallen miljoenen mensen vooral luisteren naar steeds luidere echo’s van hun eigen geluid.”33 Deze nichevorming is ook beschreven met de term splinternet of cyberbalkanisering. Hierdoor treedt polarisatie op: de echokamer zorgt ervoor dat het lijkt of je steeds vaker gelijk krijgt en daardoor raak je er sterker van overtuigd. Een gevolg daarvan is dat opvattingen op den duur extremer worden. Sunstein stelt in een interview met Ben van Heuvelen dat dit een algemeen verschijnsel is: “Ik denk dat het een veel voorkomende houding is van de menselijke natuur dat, als je jezelf omringt met gelijkgestemden, dan kom je met je denken uit bij een extremere versie van wat je eerst dacht. Dit effect van groepspolarisatie is duidelijk bewezen – het is aangetroffen in allerlei landen en het zit in de aard van de meeste mensen om zo te handelen.”34 5. Personalisering bij nieuwe media, zoekmachines en met name bij sociale media leidt tot een kokervisie zonder dat mensen het beseffen en kan daardoor zeer nadelige gevolgen hebben voor de meningsvorming.

31 Sherry Turkle, Alone Together. Why We Expect More from Technology and Less from Each Other (New York: Basic Books, 2011), 312, 39. 32 Cass Sunstein, Republic.com (Princeton: Princeton University Press, 2001). 33 Sunstein, Republic.com, 16 34 Ben van Heuvelen, “The Internet is making us stupid”, 7 november 2007, http://www.salon.com/2007/11/07/sunstein/.

10

Ook al stelt Sunstein dat groepspolarisatie gemeengoed is, dan blijft nog de vraag welke invloed internet daarop heeft. Heeft het daar dezelfde vorm als bij verjaardagen, in consistories en in de sportkantine? Of versterken internet, zoekmachines en sociale media dit effect juist? Dat laatste, meent Pariser in zijn boek over de filter bubble35. In het voorjaar van 2010, toen zich een olieramp voltrok in de Golf van Mexico, vroeg Pariser twee vrienden om te googlen op “BP”, de exploitant van de oliebron. Het waren vergelijkbare personen: hoogopgeleide blanke progressieve vrouwen die aan de Oostkust van de VS woonden. “Maar ze zagen totaal verschillende resultaten. De ene vriendin kreeg informatie over de beurskoersen van BP, de andere zag nieuws. De ene vond op de eerste pagina met zoekresultaten een link naar de olielekkage, de andere zag daar niets van, behalve een advertentie voor BP.” Als dat verschil al optreedt bij twee vergelijkbare dames, hoe groot moet het verschil dan wel niet zijn tussen zo’n dame en een zakenman in Japan, vraagt Pariser zich af. Naarmate Google meer van de gebruikers weet, zal het verschil groter worden en zullen zoekopdrachten mogelijk volstrekt tegengestelde resultaten opleveren bij omstreden thema’s als stamcelgebruik of klimaatverandering – ook bij wetenschappers, van wie we hiervoor zagen dat ze soms blind vertrouwen op de eerste paar schermen van hun zoekmachine. “Je computerscherm zal meer en meer gaan werken als zo’n spiegelende ruit waar je maar van één kant doorheen kunt kijken, die vooral je eigen interesses weerspiegelt terwijl algoritmische waarnemers bestuderen wat je aanklikt.”36 Pariser betrekt ook sociale media bij zijn analyse, omdat –hij citeert Facebook-topman Zuckerberg- Facebook de grootste nieuwsbron ter wereld wil worden. Hij raakte gealarmeerd toen hij ontdekte dat een paar conservatieve vrienden spontaan verdwenen van zijn Facebook-pagina. Hun berichten haalden nooit de Top News Feed van Pariser omdat Facebook uit zijn klikgedrag concludeerde dat die rechtse vrienden niet pasten bij de links-georiënteerde Pariser. Facebook legt zelf ook uit hoe het de News Feed aanpast aan de voorkeuren van de gebruikers37. Pariser haalt een prikkelend citaat aan van Zuckerberg dat illustratief is voor de gevolgen hiervan: “Een eekhoorn die vlak voor je huis doodgaat, kan voor jou relevanter zijn dan stervende mensen in Afrika”.38 Hetzelfde geldt voor zijn citaat van Google-topman Eric Schmidt: “Het zal steeds moeilijker worden voor mensen om iets te bekijken of tot je te nemen dat niet in een bepaald opzicht voor je op maat gesneden is.”39 Dat is de filter bubble: in plaats van kennis te nemen van elkaars standpunten, raken we meer en meer opgesloten in onze eigen zeepbellen en afgesloten voor de buitenwereld. Onderzoek naar personalisering De theorieën van de genoemde auteurs zijn deels gebaseerd op ervaringen en waarnemingen die niet systematisch onderzocht zijn. Begrijpelijk, want dit soort onderzoek is complex. De eerste vraag is of personalisering daadwerkelijk tot andere onderzoeksresultaten leidt. Dat is relatief eenvoudig te onderzoeken. Vervolgens is het de vraag welke invloed dat heeft op de gebruiker van deze media. Die vraag is lastiger te beantwoorden. Is het juist dat personalisering leidt tot andere zoekresultaten? NRC Next en BBC deden een bescheiden test naar het verschil tussen zoekresultaten bij diverse gebruikers, zonder

35 Eli Pariser, The Filter Bubble: What the Internet Is Hiding from You (New York: The Penguin Press, 2011). 36 Pariser, Filter Bubble, 9. 37 “News Feed FYI: A Window Into News Feed”, 6 augustus 2013, https://www.facebook.com/business/news/News-Feed-FYI-A-Window-Into-News-Feed. 38 Pariser, Filter Bubble, 8. 39 Pariser, Filter Bubble, 45.

11

wetenschappelijke pretenties. Zij concludeerden respectievelijk dat de bewering van Pariser “grotendeels waar” is40 en dat het onderzoek “de hypothese van Eli Pariser niet weerlegt”41. Bij een grondiger onderzoek bleek dat personalisering inderdaad tot verschillen leidt, vooral bij politieke thema’s, actualiteiten en elektronische speeltjes42. Per zoekresultaat was er in 12 procent van de gevallen verschil, maar soms zelfs in 57 procent. Bij deze studie gebruikten de proefpersonen een beperkt aantal vaste zoektermen die los stonden van hun persoonlijke zoekverleden. Een herhaling ervan die meer lijkt op het natuurlijk zoekgedrag, met willekeurige zoektermen over een langere periode laat een veel sterker effect zien43. Per resultaatregel is gemiddeld in 29 procent van de zoekopdrachten sprake van een afwijking. Personalisering leidt dus tot een meer individueel gekleurd resultaat als ook het zoekverleden en de persoonlijke omstandigheden worden meegewogen. Maar wat is het gevolg hiervan op de meningsvorming en op groepsgedrag? Dat is lastiger vast te stellen. Onderstaande opsomming laat zien dat er intussen diverse studies verricht zijn die een bepaalde richting uitwijzen. De eerste groep onderzoeken toont aan wat personalisering met mensen kan doen. Personalisering leidt ertoe dat mensen minder diepgaand zoeken. Dat blijkt bij een studie met aanbiedingen voor Franse en Italiaanse wijnen44. Klanten die een persoonlijk advies kregen voor een bepaalde wijn, zijn eerder geneigd juist die wijn te kopen en niet langer rond te ‘snuffelen’ op de website van de wijnhandelaar. Een advies op maat leidt tot minder zoeken en sneller beslissen. Daarnaast ontwikkelen mensen onbewust min of meer overeenkomstige voorkeuren door personalisering. Dat blijkt uit een studie met muziekliefhebbers45. Daarin werden twee groepen mensen vergeleken: de ene groep ontving gepersonaliseerde suggesties voor het kopen van muzieksongs, de andere groep niet. De eerste groep bleek uiteindelijk een meer overeenkomstige muziekvoorkeur te hebben dan mensen die deze suggesties niet ontvingen. Persoonlijke aanbevelingen leiden dus tot een meer uniforme muzieksmaak. Tenslotte blijkt personalisering bij zoekvragen vaker een negatiever beeld aan de zoeker voor te schotelen, wat tot polarisering kan leiden. Eén van de gepersonaliseerde functies van Google is de auto-complete-functie, die automatisch suggesties geeft voor zoektermen als iemand nog maar een enkele letter heeft getikt. Bij een analyse van deze automatische aanvullingen blijkt echter dat die onevenredig vaak leiden tot negatieve stereotypen rond huidskleur, etniciteit en seksuele voorkeur, zoals: ‘waarom hebben blanken ...?’46. De onderzoekers zijn bezorgd over het feit dat de mens erin

40 Arjen van Veelen, “Next checkt: ‘Google-resultaten zijn voor iedereen anders”, NRC Next, 22 februari 2012, http://www.nrcnext.nl/blog/2012/02/22/next-checkt-google-resultaten-zijn-voor-iedereen-anders/. 41 Gareth Mitchell, “Click listeners test ‘filter bubble’”, BBC, 14 juli 2011, http://www.bbc.co.uk/news/technology-14155845. 42 Aniko Hannak et al., “Measuring Personalization of Web Search”, WWW ’13 Proceedings of the 22nd international conference on World Wide Web (Danvers: IW3C2, 2013), 527-538, http://personalization.ccs.neu.edu/paper.pdf. 43 Xinyu Xing et al., “Exposing Inconsistent Web Search Results with Bobble,” in Passive and Active Measurement, eds. Michalis Faloutsos en Aleksandar Kuzmanovic (New York: Springer, 2014), 131-140, http://cseweb.ucsd.edu/~snoeren/papers/bobble-pam14.pdf. 44 Nathan M. Fong, “Targeted Marketing and Customer Search,” Temple University Working Paper, 6 augustus 2012, doi:10.2139/ssrn.2097495. 45 Kartik Hosanagar, Daniel Fleder, Dokyun Lee en Andreas Buja, “Will the Global Village Fracture into Tribes? Recommender Systems and their Effects on Consumer Fragmentation,” Management Science 60 (2014) 805, doi:10.2139/ssrn.1321962. 46 Paul Baker en Amanda Potts, “’Why do white people have thin lips?’ Google and the perpetuation of stereotypes via auto-complete search forms,” Critical Discourse Studies 10 (2013) 187, doi: 10.1080/17405904.2012.744320.

12

geslaagd is in een decennium zoekmachines zodanig te ‘trainen’ dat ze deze negatieve resultaten met zo’n hoge relevantie presenteren. Andere onderzoeken gaan meer specifiek over de vraag hoe personalisering bij sociale media leidt tot clustering van mensen met vergelijkbare opvattingen. Zo blijken Facebook-gebruikers hechtere vriendenkringen te hebben met meer gelijkgezinden. In een Amerikaans onderzoek was de vriendenkring van Facebook-gebruikers groter, hechter en minder gevarieerd dan die bij LinkedIn of Twitter47. Ook raken Facebook-gebruikers met dezelfde smaak sneller met elkaar bevriend. Als jongeren eenzelfde smaak hebben op het vlak van muziek en film, worden ze sneller elkaars vrienden48. Enkele onderzoeken tonen aan dat gebruikers van sociale netwerken elkaar onbewust beïnvloeden. Bij een inmiddels berucht experiment in 2012 manipuleerde Facebook de aard van berichten zodanig dat sommige gebruikers overwegend negatieve berichten zagen en anderen juist positieve berichten49. Dat leidde tot ‘emotionele besmetting’ zonder rechtstreeks contact tussen mensen: alleen al het waarnemen dat anderen een positieve of negatieve stemming hebben, kan ertoe leiden dat de waarnemer eenzelfde emotie ervaart. Sociale netwerken als Facebook dragen dus ongemerkt stemmingen of gevoelens over van de ene op de andere gebruiker. In een variant op dit onderzoek is gekeken naar het effect van regenachtig weer op de stemming van mensen. Ook die verspreidt zich via Facebook50. Het aantal negatieve berichten neemt dan toe, ook bij vrienden die die berichten lazen terwijl het bij hen zonnig weer was. “Wat mensen voelen en zeggen op de ene plaats verspreidt zich dezelfde dag nog over grote delen van de wereldbol.” Niet alleen gevoelens maar ook opvattingen en gedrag zijn ‘besmettelijk’. In sociale netwerken is sprake van groepsdruk voor risicogedrag als roken en alcoholgebruik. Dat blijkt uit een studie onder 1500 jongeren van 15 en 16 jaar oud51. Als ze foto’s zien van vriendjes die roken, drinken en feestvieren, gaan ze dat zelf ook uitproberen. Dat geldt vooral degenen die zelf geen feestvierende vrienden hebben. Daarnaast blijken mensen zich te conformeren aan groepsnormen. Chinese studenten moesten in een onderzoek aangeven hoe aantrekkelijk ze iemands gezicht vonden52. Wanneer ze daarna zagen wat de gemiddelde groepsscore was voor dat gezicht, stelden ze hun mening bij in de richting van het gemiddelde. Dat effect treedt ook op wanneer ze alleen en anoniem achter een computer zitten, zonder groepsdruk. Mensen trekken ook snel een conclusie gebaseerd op opvattingen in sociale netwerken en veranderen daarna niet vaak van mening. In een analyse van meer dan een miljoen Twitter-berichten over nieuwe gadgets bleek dat de publieke opinie onder de twitteraars de eerste uren sterk varieerde53.

47 Keith Hampton, Lauren Sessions Goulet, Lee Rainie en Kristen Purcell, “Social networking sites and our lives,” Pew Research Internet Projects, 16 juni 2011, http://www.pewinternet.org/files/old-media//Files/Reports/2011/PIP%20-%20Social%20networking%20sites%20and%20our%20lives.pdf. 48 Kevin Lewis, Marco Gonzalez en Jason Kaufman, “Social selection and peer influence in an online social network,” Proceedings of the National Academy of Sciences 109 (2012): 68, doi:10.1073/pnas.1109739109. 49 Adam D.I. Kramer, Jamie E. Guillory en Jeffrey T. Hancock, “Experimental evidence of massive-scale emotional contagion though social networks,” Proceedings of the National Academy of Sciences 111 (2012): 8788, doi:10.1073/pnas.1320040111. 50 Lorenzo Covielle et al., “Detecting Emotional Contagion in Massive Social Networks,” PLOS ONE 9 (2014): e90315, doi: 10.1371/journal.pone.0090315. 51 Grace C. Huang et al., “Peer Influences: The Impact of Online and Offline Friendship Networks on Adolescent Smoking and Alcohol Use,” Journal of Adolescent Health 54 (2014): 508, 10.1016/j.jadohealth.2013.07.001. 52 Yi Huang, Keith M. Kendrick en Rongjun Yu, “Conformity to the Opinions of Other People Lasts for No More Than 3 Days,” Psychological Science 25 (2014): 1388, doi:10.1177/0956797614532104. 53 Fei Xiong en Yun Liu, “Opinion formation on social media: An empirical approach,” Chaos 24 (2014): 013130, doi:10.1063/1.4866011.

13

Binnen een etmaal kristalliseerde die mening zich uit en vormde zich een duidelijke meerderheid, die daarna stabiel bleef. Individuele twitteraars veranderden hun opvattingen dan nog maar zelden. Kennelijk laten mensen zich gemakkelijk beïnvloeden door de eerste opvattingen die circuleren in hun netwerk. Daarna veranderen ze hun oordeel niet gemakkelijk en voegen ze zich in één van de twee kampen. Een vierde onderzoek laat zien dat mensen die zich in een homogene groep bevinden, elkaars gedragspatronen overnemen. Mensen die een fitnessprogramma via sociale media volgden, werden in twee groepen verdeeld: de ene homogeen (ongeveer even fit, even gemotiveerd en met vergelijkbare voorkeuren voor oefeningen), de andere juist gemêleerd54. Mensen bleken eerder elkaars dieetaanwijzingen te volgen en positieve gedragspatronen over te nemen als ze in een groep met gelijkgestemden zitten. Conclusies Het is riskant om al deze onderzoeken te ‘bundelen’ en daarna harde conclusies te trekken over de gevolgen van het huidige gebruik van het web. Er is geen twijfel over dat personalisering leidt tot selectieve informatie, de filter bubble, maar het effect daarvan op het gedrag van de gebruiker is nog niet zo duidelijk. Toch kunnen we wel enkele voorzichtige uitspraken doen. Zo lijkt vast te staan dat het zoeken van informatie via een online zoekmachine en de personalisering van de resultaten een sturende werking hebben op de publieke opinie en op emoties van gebruikers. Daarnaast worden mensen er oppervlakkiger door: ze gaan het wereldwijde web minder diepgaand verkennen en komen sneller tot een conclusie. Tenslotte leidt de opkomst van sociale media tot meer homogene vriendenkringen, waarin men elkaars opvattingen en gedrag sneller overneemt (groepsconformiteit). Daardoor ontstaan grotere verschillen tussen groepen (groepspolarisatie). Deze aanwijzingen ondersteunen de stelling van Pariser: selectieve informatie van zoekmachines en sociale netwerken in de filter bubble leidt tot een bepaalde mate van blikvernauwing en soms zelfs tot een zorgelijke tunnelvisie. Mensen binnen de bubble komen vooral in aanraking met gelijkgezinde opvattingen, worden bevestigd in hun eigen opvattingen, horen die ook telkens van anderen en delen die weer binnen hun eigen netwerk. Een Amerikaanse blogger omschreef deze echokamer mooi: “Het punt is dat je voornamelijk artikelen te zien krijgt over onderwerpen waar je vooraf van hebt gezegd dat ze je interesseren. De strekking van die artikelen komt ook overeen met je eigen beschrijving ervan, en mensen die je vertrouwt vinden dat die artikelen kloppen.”55 Dat effect wordt versterkt omdat de gebruiker van de zoekmachine meent dat Google objectief is. Googelen is niet zoiets als het raadplegen van de Volkskrant of de Telegraaf, maar is synoniem geworden voor controleren of een bewering juist. Het effect van sociale media wijkt hier in zoverre vanaf dat gebruikers daarbij eerder zullen beseffen dat de ontvangen informatie gekleurd is. Een van de topvrouwen van Facebook, Sheryl Sandberg, zei op een conferentie dat hun gebruikers dat ook willen. “Mensen willen geen informatie die afgestemd is op alle gebruikers in de wereld. Ze willen iets dat weerspiegelt wat ze zelf willen zien en weten.”56 Het zal niet verbazen dat dit tegen het zere been is van uitvinder Tim Berners-Lee: “Het is dus gevaarlijk in die filter bubble... Op het moment dat je in de categorie geplaatst bent van mensen die dure spullen kopen, zal het web je de goedkope spullen niet meer laten zien en dus geloof je niet

54 Damon Centola, “An Experimental Study of Homophily in the Adoption of Health Behavior,” Science 334 (2011): 1269, doi:10.1126/science.1207055 55 Marshall Kirkpatrick, “Facebook Exec: All Media Will Be Personalized in 3 to 5 Years,” 29 september 2010, http://readwrite.com/2010/09/29/facebook_exec_all_media_will_be_personalized_in_3. 56 David Kaplan, “Facebook’s Sandberg: In the Future, All Media Will Be Personalized,” 29 september 2010, http://gigaom.com/2010/09/29/419-facebooks-sandberg-in-the-future-all-media-will-be-personalized/.

14

eens meer dat dat goedkope spul bestaat. Je krijgt een verwrongen wereldbeeld.”57 Berners-Lee, die hierbij en passant het bestaan van de filter bubble onderkent, ziet de grote zoekmachines en sociale netwerken als gesloten silo’s met content waar je in opgesloten raakt. Facebook is een bedreiging voor het web: “Hoe meer dit soort constructies op grote schaal gebruikt worden, hoe meer het web gefragmenteerd raakt en des te minder zullen we kunnen genieten van een eenduidige, universele informatieruimte.”58 Het web is van levensbelang en heeft onze bescherming nodig, zegt hij: “Het gaat niet alleen om de digitale revolutie maar om onze welvaart en zelfs om onze vrijheid.”59 Welk beeld hebben we nu van de global village? De droom van een vredige plek waar dorpelingen dankzij de onbeperkte beschikbaarheid van informatie harmonieus samenleven, is blijkbaar nog geen werkelijkheid geworden. Overigens was de bedenker van de aanduiding global village niet Al Gore maar mediafilosoof Marshall McLuhan, die de term al gebruikte in de jaren zestig van de vorige eeuw. McLuhan verwachtte toen al dat dit werelddorp juist zou leiden tot verdeeldheid en diversiteit. “Hoe meer je de voorwaarden voor een dorp schept, hoe meer discontinuïteit en diversiteit er ontstaat. De global village leidt gegarandeerd tot maximale verdeeldheid op alle onderdelen. Het is nooit in me opgekomen dat uniformiteit en rust de kenmerken zouden zijn van de global village. Dat zullen eerder kenmerken zijn als haat en afgunst.”60 Dat wijkt nadrukkelijk af van het beeld dat Gore en Berners-Lee op hun netvlies hadden. Relevantie voor de gereformeerde gezindte We leven in een global village: de wereld is een dorp geworden. Of het nu gaat over Meliskerke, Kootwijkerbroek of Vriezenveen, het wereldwijde web dringt inmiddels door tot in de haarvaten van de Biblebelt. Het dorp is de wereld geworden en in elk dorp is de hele wereld binnen handbereik. Zal de global village de reformatorische zuil verder ontmantelen of vervormen? Nieuwe en sociale media zijn gemeengoed geworden in reformatorische kring61. In de gereformeerde gezindte was tot nu toe veel aandacht voor internetfilters en bedreigingen door mobieltjes maar slechts een enkeling maakte zich druk over het Mattheüs-effect of de filter bubble. Toch is er weinig reden om te verwachten dat deze gezindte gevrijwaard zal blijven van eventuele nadelige gevolgen van zoekmachines en sociale netwerken, van personalisering, groepsconformiteit en groepspolarisatie. Het karakter van deze gevolgen is dat ze onopvallend en subtiel zijn en dat gebruikers zich er relatief weinig zorgen over maken. Daarom is het niet vanzelfsprekend dat de reformatorische gemeenschap –die op dit punt bepaald niet als collectief functioneert- interne mechanismen heeft die bufferend zullen werken. Een enkele fictieve zoekvraag is voldoende om te illustreren dat dit toch een relevant thema is. Stel dat iemand geïnteresseerd is in de achtergronden van het Samen op Weg-proces of enkele details wil weten over het proefschrift van dr. Golverdingen en de scheuring in de Gereformeerde Gemeenten in 1953. Dan maakt het veel uit bij welke bron hij zijn informatie vindt. Wie een kerkblad van een van de betrokken kerken raadpleegt, krijgt een eenzijdiger resultaat te zien dan wie speurt op websites

57 Eli Pariser, “Web inventor Tim Berners-Lee weighs in: “There’s danger in the filter bubble”,” 16 juni 2011, http://www.thefilterbubble.com/page/2. 58 Cade Metz, “Berners-Lee: Facebook ‘threatens’ web future,” 20 november 2010, The Register, http://www.theregister.co.uk/2010/11/20/berners_lee_says_facebook_a_thret_to_web/. 59 Tim Berners-Lee, “Long Live the Web: A Call for Continued Open Standards and Neutrality,” Scientific American, december 2010, http://www.scientificamerican.com/article/long-live-the-web/. 60 Gerald Emanuel Stearn, McLuhan, Hot & Cool (New York: Dial Press, 1967), 279. 61 Fred van Lieburg, ‘Mediapraktijk in de Biblebelt. Bevindelijk gereformeerden en de digitale revolutie’ in: Anneke Pons (red.), Biblebelt online. Bevindelijk gereformeerden en nieuwe media (2014), pg. 65-101.

15

als Refoforum.nl, Refoweb.nl of Digibron.nl. Selectieve informatie door zo’n filter bubble kan het verschil uitmaken tussen samenwerken of scheuren. De eerder genoemde groepspolarisatie komt ook in de reformatorische gemeenschap voor. In een kleine kring van gelijkgezinden ontstaat sneller een negatief beeld van andersdenkenden. Op een verjaardag is iemand kritischer dan in de wachtkamer bij de dokter, in het eigen kerkblad is de pen meer geslepen dan in het RD, in de consistoriekamer klinkt een scherpere veroordeling dan op een interkerkelijke bijeenkomst. Deze voorbeelden staan los van digitale kanalen, maar ze geven aan dat er wel een voedingsbodem voor polarisatie aanwezig is. Als nieuwe media dit proces versterken, wat zijn dan de gevolgen? Er is nog geen systematisch onderzoek verricht naar de invloed van het gebruik van zoekmachines en sociale media op de meningsvorming van reformatorische christenen. Uit onderzoek van het lectoraat Nieuwe media in vorming en onderwijs van Driestar Hogeschool blijkt wel dat de jonge generatie op een geheel andere manier media gebruikt dan de oudere62. De invloed hiervan is één van de thema’s op de onderzoeksagenda van dit lectoraat. Vooruitlopend daarop zijn er op basis van bestaande onderzoeken al enkele voorzichtige conclusies te trekken. Een opvallend verschil tussen de jongere en oudere generatie is de manier waarop zij media gebruiken om zich te informeren over het nieuws. Voor ouders staat het papieren dagblad op de eerste plaats (meestal het Reformatorisch Dagblad), gevolgd door nieuwssites en de radio. Jongeren (12 tot 20 jaar) kiezen geheel andere nieuwskanalen: sociale media staan bovenaan, gevolgd door nieuwssites en nieuws-apps op de smartphone. Wat betreft de digitale nieuwsbronnen is er ook een opvallend verschil: ruim de helft van de ouders gebruikt RD.nl en twee op de vijf kijkt regelmatig naar nos.nl en nu.nl. Van de jongeren gaat de helft te rade bij Facebook, Twitter en nos.nl, twee op de vijf bij nu.nl en slechts één op de vijf bij RD.nl. Samengevat: ouderen lezen vooral ‘papieren’ nieuws dat door een redactie verzameld is vanuit een christelijke wereldbeeld terwijl jongeren vooral nieuws volgen uit digitale bronnen die aangereikt zijn door hun vriendenkring. “We become what we behold. We shape our tools, and thereafter our tools shape us”, zei McLuhan63. Vrij vertaald: “We worden wat we bekijken. We geven eerst zelf vorm aan onze nieuwsvoorziening en daarna bepaalt dat nieuws onze vorm.” Als dat van toepassing is op de reformatorische jongeren die zich op zo’n andere manier dan hun ouders informeren over de wereld om hen heen, geeft dat een extra dimensie aan het generatieconflict. Betekent de filter bubble een bedreiging voor reformatorische christenen of ontstaan er juist nieuwe mogelijkheden die eerder niet aanwezig waren? Bedreigingen Nieuwe media brengen de wereld in het dorp Vanouds is in reformatorische gezinnen de televisie geweerd, maar de beschikbaarheid van nieuwe media heeft dat standpunt volledig achterhaald. Diverse onderzoeken naar mediagebruik tonen aan dat kijken naar speelfilms, volgen van tv-programma’s via uitzendinggemist.nl en gebruik van mobieltjes op zondag geleidelijk geaccepteerd raken in deze gezinnen. Die ontwikkeling vertoont parallellen met een verschijnsel onder moslims in islamitische landen: zodra zij intensief internet gaan gebruiken, staan ze meer open ten opzichte van de westerse films, muziek en cultuur dan de

62 Jeroen van der Laan, ‘Onwijs veel online? Mediagebruik in de Biblebelt’ in: Anneke Pons (red.), Biblebelt online. Bevindelijk gereformeerden en nieuwe media (2014), pg. 25-43. 63 Ray Daly, 29 april 2014, commentaar op Alex Kuskis, “We shape our tools and thereafter our tools shape us”, 1 april 2013, http://mcluhangalaxy.wordpress.com/2013/04/01/we-shape-our-tools-and-thereafter-our-tools-shape-us/.

16

niet-internettende moslims64. Internet maakt het dorp kennelijk tot ‘wereld’, maar dan in de betekenis van de binnendringende amusementscultuur. Dit verschijnsel lijkt tegengesteld aan de filter bubble: in plaats van selectieve informatie is er juist grote openheid gekomen. De onderzoeken veronderstellen dat nieuwe media deuren hebben geopend naar een nieuwe cultuur die eerder gesloten bleven. Toch is dat maar ten dele waar. Ook bij een onderzoek in 2003 klonk al bezorgdheid over reformatorische jongeren die naar Radio 538 en Sky Radio luisterden, de Break Out en de Fancy lazen en dvd’s met westerns en lachfilms bekeken65. Ook toen was er, met name bij jongeren, kennelijk een open houding naar de seculiere cultuur. Nieuwe media hebben daardoor een gemakkelijke ingang gekregen en deze openheid verder opgerekt. Het ligt voor de hand dat groepsconformiteit en groepsdruk in sociale netwerken daarbij een rol spelen, zoals in de eerder aangehaalde studie waarin jongeren gingen experimenteren met alcohol en drugs als ze dat vriendjes zagen doen66. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de acceptatie van de beeldcultuur. Ondanks verzet vanuit kerkelijke gremia is er bij jongeren weinig reserve meer bij het kijken van films, van welk genre ook. Uit analyses van WhatsApp-gedrag van reformatorische jongeren blijkt dat dit sociale netwerk zeer regelmatig gebruikt wordt om elkaar te attenderen op tv-programma’s, games en nieuwe apps67. Nieuwe media hebben onbewust invloed op de meningsvorming in reformatorische kring Een facet van de huidige samenleving is de trend van individualisering: de drang om eigen keuzes te maken los van de opvattingen van leiders en gevestigde instituten zoals de traditionele media. Het open, anti-hiërarchisch karakter van internet dat Berners-Lee met opzet heeft ingebouwd, sluit goed aan bij deze tendens. Het concept van “The Daily Me” zoals Sunstein het beschrijft68, stelt een lezer in staat zijn eigen blik op de wereld te vormen. Vanouds lieten mensen zich informeren door nieuwskanalen waarbij een redactie zorgvuldige afwegingen maakt, maar de individualist kiest zelf en wil niet dat een redactie hem voor de voeten loopt. Een teken aan de wand is dat een kwaliteitskrant als The New York Times op internet is ingehaald is door een fun-nieuwsmedium als BuzzFeed, dat miljoenen bezoekers trekt met smeuïge video’s en celebrity-nieuws69. Intussen zien we dat een belangrijk deel van reformatorische jongeren zich vrijwel uitsluitend over actualiteiten laat informeren door hyperlinks uit het eigen sociale netwerk. Zo belanden ze in een filter bubble die weerspiegelt wat ze graag willen weten – zoals bij mensen die een dode eekhoorn op hun stoep belangrijker vinden dan stervende mensen in Afrika. Hun filter bubble is een nieuwscocon die kritiekloos hedendaags amusement en roddelnieuws presenteert, maar nauwelijks informatie verstrekt over christenvervolging, een eenzijdige blik geeft op het conflict in het Midden-Oosten, ethische dilemma’s rond huwelijk, zondagsrust, homoseksualiteit of euthanasie belicht vanuit niet-Bijbels perspectief en geen aandacht besteedt aan de immateriële kant van ons bestaan.

64 Neha Sahgal, “Among Muslims, Internet Use Goes Hand-in-Hand With More Open Views Toward Western Culture,” Pew Research Religion & Public Life Project, 31 mei 2013, http://www.pewforum.org/2013/05/31/among-muslims-internet-use-goes-hand-in-hand-with-more-open-views-toward-western-culture/. 65 “Dossier Jongeren en media”, Reformatorisch Dagblad, http://www.refdag.nl/media/2003/jongeren_en_media.pdf. 66 Huang, “Peer Influences”. 67 Steef de Bruijn, “Gossup verbieden om pesten te bestrijden is zinloos,” Reformatorisch Dagblad, 14 juni 2014, http://www.refdag.nl/opinie/welbeschouwd/gossup_verbieden_om_pesten_te_bestrijden_is_zinloos_1_834724. 68 Sunstein, Republic.com 16. 69 Peter Lauria, “The End Of The Print New York Times,” 16 mei 2014, http://www.buzzfeed.com/peterlauria/the-end-of-the-print-new-york-times.

17

De invloed van zo’n filter bubble wordt versterkt door het oppervlakkig denken dat Carr beschrijft in zijn boek “Het ondiepe”70. Bovendien zagen we in eerder onderzoek71 dat mensen hun mening vaak baseren op gevoelens en eerste indrukken en blind vertrouwen op de eerste pagina met zoekresultaten van hun informatie-hofleverancier: Google. Dat zal in de gereformeerde gezindte niet anders zijn. Die houding staat niet alleen haaks op traditionele opvattingen in reformatorische kring over brongerichtheid en studiezin, maar kan ook leiden tot ‘blikvernauwing’ omdat ze (net als bij het onderzoek met Franse en Italiaanse wijn72) klakkeloos accepteren wat hen wordt aangeboden. Nieuwe media beperken de zeggingskracht van (kerkelijke) leiders De onbelemmerde mogelijkheid van de global village om zelf keuzes te maken, heeft niet alleen gevolgen voor het leiderschap van de traditionele media maar ook voor andere instituten zoals kerk, school en gezin. Nieuwe media zijn niet de oorzaak van deze leiderschapscrisis maar ze faciliteren wel nieuwe vormen van leiderschap: individuen krijgen (religieuze) autoriteit door van zichzelf een merk te maken op sociale media en volgelingen om zich heen te verzamelen. Een deel van deze zelfverklaarde leiders profileert zich soms juist door zich af te zetten ten opzichte van de traditionele instituten. Zo ontstaan er twee podia naast elkaar. In de kerk, op vergaderingen, verenigingen en huisbezoeken worden officiële standpunten uitgewisseld. Maar parallel daaraan zijn er tal van gesprekken op internetfora waar bloggers het voor het zeggen hebben en waar de kerkelijke leiding niet het laatste woord kan hebben. Afstand speelt geen rol en, zoals we hebben gezien, via sociale netwerken dragen mensen positieve of negatieve stemmingen op elkaar over of beïnvloeden elkaars gedrag. Discussies over de prediking, het geestelijk leven en de christelijke vrijheid krijgen dan een geheel ander verloop, niet alleen inhoudelijk maar ook qua toonzetting. De gezagsverhouding is omgekeerd, de groep heeft een wisselende samenstelling, de ‘sprekers’ komen uit verschillende kerkelijke hoeken, ze variëren in leeftijd van pubers tot bejaarden en zijn soms ook nog anoniem. De deelnemers aan deze gesprekken treffen een digitale echokamer aan die hen regelmatig in hun gelijk bevestigt of waar ze veilig kunnen experimenteren door eens flink tegengas te geven. Maar deze online kanalen staan niet los van de officiële bijeenkomsten, want daar bevinden zich dezelfde mensen. Met name ambtsdragers zien met lede ogen aan hoe ambtelijk gezag op fora wordt ondermijnd. Een gemeentelid dat het op Refoweb pseudo-anoniem opneemt voor Heart Cry, luistert anders naar een preek waarin tegen deze stichting wordt gewaarschuwd. Als een kerkshoppende senior regelmatig zijn scanner afstemt op diensten van een aanpandig kerkverband, heeft dat invloed op de band met zijn eigen gemeente. En een tienermeisje dat zich op Facebook telkens moet verdedigen voor haar kleding, zal eerder geneigd zijn om tegen de regels van kerk, school of gezin in te gaan. Zulke digitale discussies zullen in de regel een negatieve invloed hebben op de samenhang binnen de reformatorische zuil. Samengevat: nieuwe media bieden de gereformeerde gezindte een open, vrijere blik op cultuur en samenleving. Die ruimere visie tast tegelijkertijd de eigenheid van deze gezindte aan. De vraag rest of dat onontkoombaar is en of dat het enige effect is. Raken we van los van onze wortels, of kunnen media er ook aan bijdragen dat je steviger staat door meer te zien van je omgeving? Nieuwe mogelijkheden Is het denkbaar dat de filter bubble juist een beschermende, samenbindende en ondersteunende werking heeft voor christelijke gemeenschappen? In theorie zeker.

70 Carr, Het ondiepe, 203, 219. 71 Rieger, “Search engine use”. 72 Fong, “Targeted Marketing”.

18

Nieuwe media kunnen nieuwe bruggen slaan Van de reformatorische scholen, zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs en mbo, is vaak gezegd dat hun interkerkelijk karakter eraan bij heeft gedragen dat jongeren de kerkmuren minder als een barrière beschouwen. Weliswaar neemt daardoor het kerkelijk besef af, maar tegelijkertijd weet men elkaar beter te vinden op fronten naar de samenleving, in politieke programma’s, in medisch-ethische discussies en bij werkgeversconflicten. Ook in betrokkenheid op die samenleving, zoals in evangelisatie, hulp aan asielzoekers of mantelzorg werkt men samen. Nieuwe media kunnen de ogen openen voor nieuwe mogelijkheden binnen de eigen gemeenschap. Jonge talenten komen gemakkelijker in beeld en kennis kan beter worden uitgewisseld. Leiderschap is niet langer voorbehouden aan traditionele posities maar wordt verworven op inhoudelijke gronden. Nieuwe media faciliteren hierbij als brug naar de samenleving. Er is aandacht voor goed woordvoerderschap zodat er in de samenleving een eerlijk en evenwichtig beeld ontstaat van deze christelijke gemeenschap. Dat is van belang omdat niet-christenen daar een sterk vertekend beeld van hebben vanwege hún filter bubble die ingekleurd is door PowNews en het COC. Tegelijkertijd zorgt de openheid naar de samenleving voor een realistischer beeld bij reformatorische christenen. Schoolverlaters van reformatorische scholen ontdekken dat die samenleving lang niet zo vijandig is als hun vaak was verteld73: “Je ontmoet echt niet allemaal slechte mensen”. Selectieve informatie via de filter bubble kan samenbindend werken in de gereformeerde gezindte door een evenwichtige meningsvorming Wie zich bewust is van de beperkingen van selectieve informatie kan er op een goede manier gebruik van maken: jezelf bewust selectief en diepgravender laten informeren over die aspecten van het nieuws die binnen de gemeenschap ofwel ‘in the bubble’ relevant zijn en die daar gemakkelijker te vinden zijn. Een hecht en uitgebreid sociaal netwerk binnen reformatorische kring helpt mensen om beter geïnformeerd te blijven en kan bijdragen aan een evenwichtige meningsvorming. Een Amerikaanse blogger noemt dat fantastisch: “Een diepe duik in gespecialiseerd nieuws en analyses over de onderwerpen die voor jou het belangrijkst zijn, zullen dan gemakkelijker te vinden zijn dan ooit. (..) Lezen van het nieuws betekent dan niet langer dat je de plaatselijke krant openslaat en het grootste-gemene-deler-nieuws vindt dat de meeste mensen graag lusten.”74 Een mogelijkheid om dat te realiseren is het creëren van een christelijke variant op nieuwsdiensten als Blendle.nl: een digitaal nieuwskanaal dat mensen optimaal informeert vanuit allerlei christelijke nieuwsbronnen en periodieken, van De Wachter Sions tot Christianity Today. Door zo’n christelijke kiosk te combineren met mogelijkheden uit sociale netwerken (reageren op artikelen, delen ervan, volgen van opinieleiders) krijgen lezers toegang tot goede artikelen uit een reeks van bronnen, ze ervaren de vrijheid van nieuwe media en kunnen zich toch gericht thematisch laten informeren. Terwijl de reformatorische zuil onder druk staat, zouden zulke nieuwe (nieuws)media kunnen bijdragen aan het behouden van een gemeenschappelijke structuur. De zuil waarin bevindelijk gereformeerden zich een kleine eeuw lang hebben verenigd, is ontstaan door combinatie van regionaal georiënteerde netwerken tot de SGP en de VGS75. Een vergelijkbaar traject als destijds gebeurde onder leiding van ds. Kersten is nu ondenkbaar, aangezien de eigenschap van de huidige sociale netwerken is dat ze van onderaf georganiseerd worden. Toch zouden dergelijke nieuwe en lichte digitale gemeenschappen in theorie een pendant kunnen zijn van de traditionele zuil, door gebruik te maken van de afbakening van verschillen als gevolg van de filter bubble.

73 Wim Fieret, persoonlijke communicatie. 74 Kirkpatrick, “All Media Personalized”. 75 John Exalto, “Een tijd van schifting,” Zicht, oktober 2012.

19

De Amsterdamse hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer noemt drie gemeenschapsvormende factoren: affectie, traditie en identificatie76. De traditionele gemeenschappen verliezen geleidelijk aan kracht en daaruit ontstaan lichtere gemeenschappen waar mensen niet langer deel van uit maken vanwege hun afkomst maar op grond van hun persoonlijke keuze. Identificatie kan daar als factor aan bijdragen wanneer er sprake is van gemeenschappelijke waarden en normen, schrijft De Beer. Daar kan een filter bubble juist bij van dienst zijn zijn. In de zuil 2.0 wordt de filter bubble juist benut als gemeenschappelijk kader, zoals op websites als Refoweb.nl en Refoforum.nl, waarbinnen meningsvorming toch een collectief en genormeerd karakter kunnen blijven dragen. In combinatie met presentie op sociale netwerken als Facebook en Twitter en samen met kerken en media kunnen deze lichte gemeenschappen spin-offs zijn van de traditionele zuil en alsnog samenhang bieden en richting wijzen aan een nieuwe generatie reformatorische christenen.

76 Paul de Beer en Ferry Koster, Sticking together or falling apart? Solidarity in an Era of Individualization and Globalisation (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009), 209.

20

Bibliografie Anderson, Janna, en Lee Rainie. “Net Threats.” Pew Research Internet Projects. 3 juli 2014. Baker, Paul, en Amanda Potts. “’Why do white people have thin lips?’ Google and the perpetuation of stereotypes via auto-complete search forms.” Critical Discourse Studies 10 (2013) 187-204. Beer, Paul de, en Ferry Koster. Sticking together or falling apart? Solidarity in an Era of Individualization and Globalisation. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009. Bergman, Michael K. “The Deep Web: Surfacing Hidden Value”, 24 september 2001, Berners-Lee, Tim. Weaving the Web. Londen: Texere, 2000. Berners-Lee, Tim. “Long Live the Web: A Call for Continued Open Standards and Neutrality.” Scientific American. December 2010. Brin, Sergey, en Lawrence Page. “The Anatomy of a Large-Scale Hypertextual Web Search Engine.” Bruijn, Steef de. “Dossier Jongeren en media.” Reformatorisch Dagblad. Bruijn, Steef de. “Gossup verbieden om pesten te bestrijden is zinloos.” Reformatorisch Dagblad, 14 juni 2014. Carr, Nicholas. Het ondiepe. Hoe onze hersenen omgaan met internet. Amsterdam: Maven Publishing, 2011. Centola, Damon. “An Experimental Study of Homophily in the Adoption of Health Behavior.” Science 334 (2011): 1269-1272. Charney, Davida H. “The Impact of Hypertext on Processes of Reading and Writing.” In Literacy and Computers, red. Susan Hilligos en Cynthia Selfe, 238. New York: Modern Language Association, 1994. Cordes, Sean. “Student Perceptions of Search Tools Usability.” Internet Reference Services Quarterly, 19 (2014) 3-32. Covielle, Lorenzo et al.. “Detecting Emotional Contagion in Massive Social Networks.” PLOS ONE 9 (2014): e90315. Exalto, John. “Een tijd van schifting.” Zicht, oktober 2012. Fong, Nathan M. “Targeted Marketing and Customer Search,” Temple University Working Paper. 6 augustus 2012. Gore, Al. “Infrastructure for the Global Village.” Scientific American 256 (1991): 150-153. Granka, Laura A. “The Politics of Search: A Decade Retrospective.” The Information Society 26 (2010): 364-374. Hannak, Aniko, et al.. “Measuring Personalization of Web Search.” WWW ’13 Proceedings of the 22nd international conference on World Wide Web. Danvers: IW3C2, 2013: 527-538.

21

Hosanagar, Kartik, Daniel Fleder, Dokyun Lee en Andreas Buja. “Will the Global Village Fracture into Tribes? Recommender Systems and their Effects on Consumer Fragmentation.” Management Science 60 (2014): 805-823. Huang, Grace C., et al.. “Peer Influences: The Impact of Online and Offline Friendship Networks on Adolescent Smoking and Alcohol Use.” Journal of Adolescent Health 54 (2014): 508-514. Huang, Yi, Keith M. Kendrick en Rongjun Yu. “Conformity to the Opinions of Other People Lasts for No More Than 3 Days,” Psychological Science 25 (2014): 1388-1393. Introne, Lucas en Helen Nissenbaum. “Shaping the Web: Why the Politics of Search Engines Matters.” The Information Society 16 (2000): 169-185. Kramer, Adam D.I., Jamie E. Guillory en Jeffrey T. Hancock. “Experimental evidence of massive-scale emotional contagion though social networks.” Proceedings of the National Academy of Sciences 111 (2012): 8788-8790. Laan, Jeroen van der. “Onwijs veel online? Mediagebruik in de Biblebelt.” in: Anneke Pons (red.), Biblebelt online. Bevindelijk gereformeerden en nieuwe media (2014), pg. 25-43. Lewandowski, Dirk. “Evaluating the retrieval effectiveness of Web search engines using a representative query sample.” Journal of the American Society for Information Science and Technology, in druk. Lewis, Kevin, Marco Gonzalez en Jason Kaufman. “Social selection and peer influence in an online social network.” Proceedings of the National Academy of Sciences 109 (2012): 68-72. Lieburg, Fred van. “Mediapraktijk in de Biblebelt. Bevindelijk gereformeerden en de digitale revolutie” in: Anneke Pons (red.), Biblebelt online. Bevindelijk gereformeerden en nieuwe media (2014), pg. 65-101. Morozov, Evgeny. The Net Delusion. The Dark Side of Internet Freedom. New York: PublicAffairs, 2011. Pariser, Eli. The Filter Bubble: What the Internet Is Hiding from You. New York: The Penguin Press, 2011. Rieger, Oya Y. “Search engine use behavior of students and faculty: User perceptions and implications for future research.” First Monday, 14 (2009) 12. Sahgal, Neha. “Among Muslims, Internet Use Goes Hand-in-Hand With More Open Views Toward Western Culture.” Pew Research Religion & Public Life Project. 31 mei 2013. Stearn, Gerald Emanuel. McLuhan, Hot & Cool. New York: Dial Press, 1967. Sunstein, Cass. Republic.com. Princeton: Princeton University Press, 2001. Turkle, Sherry. Alone Together. Why We Expect More from Technology and Less from Each Other. New York: Basic Books, 2011. Veelen, Arjen van. “Next checkt: ‘Google-resultaten zijn voor iedereen anders.” NRC Next. 22 februari 2012.

22

Xing, Xinyu et al. “Exposing Inconsistent Web Search Results with Bobble.” In Passive and Active Measurement, red. Michalis Faloutsos en Aleksandar Kuzmanovic. New York: Springer, 2014: 131-140. Xiong, Fei en Yun Liu. “Opinion formation on social media: An empirical approach.” Chaos 24 (2014): 013130-1-8. Zukerman, Wendy. “Google’s searches narrowing our experience.” The Saturday Paper. 7 juni 2014.