Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Het Apeldoorns Kanaal: van
transportroute tot klimaatkanaal
Een onderzoek naar de historisch-landschappelijke ontwikkeling van
het Apeldoorns Kanaal als inspiratie voor de toekomst
ing. R. (Rowie) aan de Wiel
Scriptiebegeleider prof.dr.ir. Th. Spek (Rijksuniversiteit Groningen)
Tweede begeleider R. Neuteboom Spijker (Waterschap Vallei en Veluwe)
Tweede lezer dr. P.J. van Eijk (Waterschap Vallei en Veluwe)
Het Apeldoorns Kanaal: van
transportroute tot klimaatkanaal
Een onderzoek naar de historisch-landschappelijke ontwikkeling van
het Apeldoorns Kanaal als inspiratie voor de toekomst
Colofon
Betreft Masterscriptie Landschapsgeschiedenis
In het kader van Master Landschapsgeschiedenis
Onderwijsinstelling Rijksuniversiteit Groningen (RuG)
Faculteit der Letteren
Kenniscentrum Landschap (KCL)
Versie Definitief
Datum 16 september 2018
Plaats Apeldoorn
Auteur ing. R. (Rowie) aan de Wiel
Contact [email protected]
Afbeelding omslag Het Apeldoorns Kanaal ter hoogte van het Oenesche Broek, augustus 2018.
Fotografen M. aan de Wiel en R aan de Wiel
Het Apeldoorns Kanaal ter hoogte van papierfabriek De Middelste Molen, met aan de linkerzijde
de industriële bebouwing van het bedrijventerrein Kieveen (ten noordoosten van het dorp
Loenen) en halverwege de Loenense Brug. Gefotografeerd in noordelijke richting. | Foto: Mark
aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
Voorwoord
‘Wat wil je later worden?’ Sommige kinderen weten al van jongs af aan het antwoord op deze klassieke vraag,
anderen hebben nog geen idee. Ikzelf behoorde tot die laatste categorie en wist eerder wat ik níet wilde. Voor
mijn ouders aanleiding om al vroeg op de middelbare school te beginnen met het bezoeken van open dagen,
beginnend met vage aanwijzingen van mijn kant als ‘ik wil iets met groen’. Na vele zaterdagen op hogescholen
doorgebracht te hebben werd langzaam maar zeker duidelijk waar mijn interesse lag en na het behalen van
mijn middelbare schooldiploma begon ik vol goede moed aan mijn HBO-bachelor Land- en Watermanagement
(LWM). De opleiding was breed en omvatte letterlijk land én water. Naast de vele colleges omtrent waterbeheer
en hydrologie vormden ook landschapscolleges een belangrijk onderdeel van de opleiding. Het is bij deze
colleges waar mijn interesse voor het landschap werd gewekt. Met name de interactie tussen water en land trok
en trekt mijn belangstelling. Fietsend door de voor mij vertrouwde Alblasserwaard (Zuid-Holland) rezen
vragen omtrent het ontstaan van het landschap, ontginningspatronen, verkavelingsstructuren en
bewoningsgeschiedenis. De bekende weilanden en slootjes werden opeens interessante vraagstukken en ik
kwam al snel tot het besef dat ik mij hier verder in wilde verdiepen. De master Landschapsgeschiedenis aan de
Rijksuniversiteit Groningen vormde de ultieme buitenkans om invulling te geven aan deze interesse en na het
succesvol afronden van de opleiding Land- en Watermanagement was de beslissing om naar Groningen te
verhuizen snel gemaakt.
De tijd vloog voorbij en na twee jaar kennis opsnuiven was het alweer tijd om af te studeren. Ik had al snel een
lijstje met mogelijke afstudeeronderwerpen. Dit lijstje vormde een weerspiegeling van mijn interesse voor de
interactie tussen water en land en bevatte mede het idee voort te borduren op mijn afstudeerscriptie voor de
opleiding Land- en Watermanagement betreffende het concept ‘klimaatkanaal’: een innovatief concept gericht
op het inzetten van bestaande kanalen voor klimaatadaptatie. Het toeval wilde dat de ontwikkelaar van het
concept, dr. Paul van Eijk, recent contact had opgenomen met mijn hoogleraar Theo Spek om een eventuele
samenwerking te bespreken. Deze buitenkans liet ik mij niet ontglippen en een paar weken later hadden we
gedrieën een eerste overleg op het hoofdkantoor van Waterschap Vallei en Veluwe in Apeldoorn. Het overleg
resulteerde in een eerste plan en enthousiasme was van alle kanten alom aanwezig. Ik kreeg de kans mijn
onderzoek uit te voeren in opdracht van Waterschap Vallei en Veluwe en daarmee in opdracht van de praktijk,
het werkveld. Dit sloot aan bij mijn wens niet alleen een leuke, maar ook een (voor de praktijk) nuttige scriptie
te schrijven. Het uiteindelijke resultaat ligt nu voor u en vervult mij met een gevoel van trots. Het was hard
werken, maar gelukkig kon ik rekenen op de steun, betrokkenheid en kennis van een grote groep mensen. Een
uitgebreid dankwoord is dan ook op zijn plaats.
Mijn speciale dank gaat uit naar dr. Paul van Eijk, opdrachtgever en tweede lezer. Bedankt voor je
enthousiasme, betrokkenheid en de mogelijkheid het onderzoek uit te voeren in opdracht van Waterschap
Vallei en Veluwe. Speciale dank verdient ook mijn begeleider vanuit het waterschap, Romeo Neuteboom
Spijker, die altijd voor me klaar stond, bereid was om mee te denken en mijn werk van feedback te voorzien.
Hetzelfde geldt voor mijn scriptiebegeleider vanuit de universiteit, prof.dr.ir. Theo Spek, wie ik ook zeer
erkentelijk ben voor zijn begeleiding en feedback. Mijn woord van dank gaat tevens uit naar Richard Meijer,
Gerard Willemsen en Peter Duteweert, allen werkzaam bij Waterschap Vallei en Veluwe. Bedankt voor jullie
tijd en de nuttige, maar zeker ook gezellige werkoverleggen. Dank gaat ook uit naar de deelnemers van het
Ontwerpatelier Apeldoorns (Klimaat?)Kanaal en mijn mede-afstudeerders Boudewijn van Dijken (student
Milieukunde) en Tijmen Koenen (student Land- en Watermanagement).
Innig dankbaar ben ik mijn ouders en broer. Op moeilijke momenten stonden zij altijd voor mij klaar met een
troostende schouder, bemoedigende woorden of, indien nodig, een schop onder mijn kont. Dank jullie wel voor
jullie tijd, steun en hulp. Zonder jullie had ik niet gestaan waar ik nu sta.
Dan rest mij als laatste u veel leesplezier toe te wensen. Ik heb het schrijven van deze scriptie als zeer
inspirerend ervaren en ik hoop met deze scriptie ook uw inspiratie te kunnen prikkelen.
ing. Rowie aan de Wiel
Apeldoorn, september 2018
Samenvatting
In 2013 bracht het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) haar vijfde klimaatrapport uit. De
resultaten van dit klimaatrapport zijn door het KNMI (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut) naar
Nederland vertaald in de vorm van de KNMI’14-scenario’s. De in deze scenario’s geschetste
klimaatveranderingen vragen om nieuwe en innovatieve maatregelen met betrekking tot het Nederlandse
watermanagement. Het Deltaprogramma 2018 besteedt hier expliciet aandacht aan en bevat voor het eerst,
naast de Deltaplannen Zoetwater en Waterveiligheid, een Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. In het kader van het
Deltaprogramma is in de laatste twee decennia veel onderzoek verricht naar adaptieve concepten als ruimte
voor rivieren, ecologisch beekherstel en building-with-nature. De mogelijkheden die kanalen bieden met
betrekking tot ruimtelijke adaptatie zijn tot nu toe echter onderbelicht gebleven, terwijl in Nederland ruim 6500
kilometer aan kanalen ligt. De grootschalige aanleg van kanalen in Nederland startte na de Franse tijd, waarbij
de meeste kanalen zijn aangelegd als transportroute voor de beroepsscheepvaart. Een groot deel van de
Nederlandse kanalen heeft met de opkomst van het vrachtvervoer over de weg en het spoor zijn functie voor
de beroepsscheepvaart in de loop van de twintigste eeuw echter verloren, waardoor de kanalen tegenwoordig
enigszins verloren in het landschap liggen. Een mogelijk nieuw perspectief voor deze kanalen wordt geboden
door het innovatieve concept van ‘klimaatkanalen’. In dit concept krijgen kanalen een nieuwe functie in het
landschap, waarbij de toenemende urgentie van ruimtelijke adaptatie voor klimaatverandering de belangrijkste
drijfveer vormt. Het concept is echter nog jong en er is nog weinig wetenschappelijke onderzoek naar verricht.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft het concept opgepakt met betrekking tot het Apeldoorns Kanaal en heeft,
in het kader van het Vallei en Veluwe XploreLab (VVXL), opdracht gegeven de mogelijkheden te onderzoeken
om het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal te ontwikkelen. Het schrijven van een nieuw verhaal voor het
Apeldoorns Kanaal vraagt echter om een goede kennis van het oude verhaal. Voorliggende scriptie stelt dan
ook de historisch-landschappelijke ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal centraal en onderzoekt hoe deze
als inspiratie kan dienen voor de ontwikkeling van het kanaal tot klimaatkanaal. De centrale vraag hierbij luidt:
‘Welke historisch-landschappelijke ontwikkelingen hebben het Apeldoorns Kanaal en het
aangrenzende landschap en watersysteem doorgemaakt, tot welke landschappelijke en
cultuurhistorische kwaliteiten heeft dit geleid en welke mogelijkheden bieden deze
ontwikkelingen en kwaliteiten voor een mogelijke transformatie van het Apeldoorns Kanaal tot
een klimaatkanaal?’
Het Apeldoorns Kanaal is gelegen in de provincie Gelderland en strekt zich uit over de oostelijke flank van de
Veluwe. Het kanaal kent een totale lengte van 53 kilometer en van oudsher een tweedeling in een noordelijk
deel (Apeldoorn-Hattem) en een zuidelijk deel (Dieren-Apeldoorn). Deze tweedeling is van toepassing op
zowel de historische, geografische als waterhuishoudkundige situatie. Vanwege de lengte en variatie van het
Apeldoorns Kanaal en het korte beschikbare tijdsbestek is voorliggend onderzoek uitgevoerd aan de hand van
twee detailstudies, waarbij één detailstudie een studiegebied in het zuidelijk deel van het Apeldoorns Kanaal
centraal stelt (Eerbeek-Loenen) en één detailstudie een studiegebied in het noordelijk deel (Epe-Oene). De
studiegebieden stellen beiden een traject van het Apeldoorns Kanaal centraal, welke elk een lengte kennen van
ongeveer vijf tot zes kilometer. Voor het betrekken van de directe omgeving is aan beide kanten van de
kanaaltrajecten een buffer uitgezet van twee kilometer. De vraagstelling voor beide detailstudies komt overeen
en bestaat uit de landschappelijke en waterhuishoudkundige basis van het Apeldoorns Kanaal, de relatie tussen
het Apeldoorns Kanaal en haar omgeving en de waterhuishoudkundige knelpunten en klimaatopgaven.
De eerste detailstudie omvat het kanaaltraject en gelijknamige studiegebied Eerbeek-Loenen. Het kanaaltraject
is ongeveer vijf kilometer lang, maakt deel uit van het zuidelijke deel van het Apeldoorns Kanaal, begint bij
het dorp Eerbeek en passeert onderweg het dorp Loenen. Het fysisch-geografische landschap in het
studiegebied is gevormd door de natuurlijke krachten van ijs, wind en water en kent een rijke variatie aan
stuwwallen, sneeuwsmeltwaterafzettingen, dekzandruggen, droge dalen en broekgebieden. Het historisch
cultuurlandschap bestaat uit een karakteristiek esdorpenlandschap, waarbij de heidevelden zijn gelegen op de
hoge stuwwal, de essen (in Gelderland enken genoemd) en dorpen op de stuwwalflank en de graslanden in de
broekgebieden en beekdalen. Het studiegebied is op basis van de fysische geografie en het historische
cultuurlandschap in te delen in drie hoofdlandschappen: een stuwwallandschap in het westen, een beekdal- en
broeklandschap in het midden en een dekzandlandschap in het oosten. Het beekdal- en broeklandschap wordt
hierbij gekenmerkt door kwelstromen en vormen van nature de nattere zones in het landschap. In de natuurlijke
laagtes van het stuwwallandschap en dekzandlandschap zijn in de middeleeuwen, ten behoeve van de
aandrijving van watermolens, uitgebreide sprengenbeekstelsels aangelegd. Het Apeldoorns Kanaal is in de
negentiende eeuw dwars op deze landschappelijke structuren en sprengenbeekstelsels aangelegd, waardoor de
relatie tussen het kanaal en haar omgeving van oudsher ingewikkeld is. Door een ontwerpfout konden de
sprengenbeken niet worden benut voor de voeding van het kanaal en werden deze ongebruikt via duikers onder
het kanaal door geleid. Dit leidde tot een nog altijd bestaande tweedeling in het watersysteem. Het kanaal heeft
daarnaast, met uitzondering van een specifiek kanalenlandschap direct langs het kanaal, geen duidelijke relatie
met het landschap. Enkel het bochtige tracé is te verbinden aan de ligging van de daluitspoelingswaaiers en
dekzandruggen. De waterhuishoudkundige knelpunten in het studiegebied bestaan uit de tweedeling in het
watersysteem, het watergebruik voor industriële doeleinden en de drinkwaterwinning nabij Eerbeek door
Vitens. De klimaatopgaven hebben betrekking op een toenemende kans op grondwateroverlast in de
laaggelegen beekdalen en broekgebieden als gevolg van toenemende kwelstromen. Een toenemende
wegzijging zorgt daarnaast voor verdroging van de hoge gronden op de stuwwal, daluitspoelingswaaiers en
dekzandruggen. Daarnaast neemt in de dorpen de hitte(stress) en de kans op water op straat toe.
De tweede detailstudie omvat het kanaaltraject en gelijknamige studiegebied Epe-Oene. Het kanaaltraject is
ongeveer zes kilometer lang, maakt deel uit van het noordelijk deel van het Apeldoorns Kanaal en passeert
onderweg de dorpen Epe en Oene, welke zich aan beide zijden van het kanaal op ongeveer dezelfde hoogte
bevinden. De indeling in hoofdlandschappen van het studiegebied Epe-Oene kent grote overeenkomsten met
de indeling in het studiegebied Eerbeek-Loenen en bestaat uit een stuwwallandschap, dekzandlandschap,
beekdal- en broeklandschap en rivierenlandschap. Binnen de hoofdlandschappen bestaan echter, vooral met
betrekking tot het historisch cultuurlandschap, duidelijke verschillen. Zo wordt het stuwwallandschap
gekenmerkt door een esdorpenlandschap, het dekzandlandschap door een kampenlandschap en de
broekgebieden door een agrarisch veenontginningslandschap. Met betrekking tot het watersysteem kent ook
het studiegebied Epe-Oene van oudsher een tweedeling in west en oost. Deze tweedeling stamt echter al uit de
middeleeuwen en is niet het gevolg van de aanleg van het Apeldoorns Kanaal. Het westen van het studiegebied
wordt gekenmerkt door een middeleeuws sprengenbeekstelsel en het oosten door een uitgebreid
weteringenstelsel, aangelegd ter ontwatering en ontginning van de broekgebieden. De Grift, één van de eerste
Veluwse watergangen, vormt hierbij van oudsher de scheiding tussen beide systemen. Het Apeldoorns Kanaal
is in de negentiende eeuw parallel aan de Grift aangelegd en vormde zodoende geen nieuwe barrière in het
studiegebied. Een duidelijke relatie tussen kanaal en omgeving is echter ook in dit studiegebied lastig te
definiëren, daar de sprengenbeken uitmonden op de Grift en er geen sprake is van een verbinding met het in
oostelijke richting afwaterende weteringenstelsel. Ook de relatie tussen het kanaal en het aangrenzende
landschap is beperkt en bestaat enkel, gelijk aan de relatie in het studiegebied Eerbeek-Loenen, uit het ontstaan
van een apart kanalenlandschap (zwaaikommen, bruggen, etc.) en een bochtig kanaaltracé. De
waterhuishoudelijke knelpunten in het studiegebied bestaan uit de drinkwaterwinning en waterinname door
Vitens, de snelweg A50 en de afvoer van het gebiedseigen water. De klimaatopgaven komen sterk overeen met
de klimaatopgaven in het studiegebied Eerbeek-Loenen, al is de kwetsbaarheid van het studiegebied Epe-Oene
met betrekking tot verdroging kleiner vanwege de van nature waterrijkere omstandigheden.
Uit het onderzoek blijkt dat, ondanks het feit dat de kanaaltrajecten Eerbeek-Loenen en Epe-Oene tot hetzelfde
kanaal behoren, beide kanaaltrajecten elk een eigen historisch-landschappelijke ontwikkeling kennen. Voor
beide kanaaltrajecten kan echter worden vastgesteld dat de landschapsgeschiedenis van de kanaaltrajecten
zeker aanknopingspunten en inspiratie biedt voor de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot
klimaatkanaal. Hierbij is vanuit historisch-landschappelijke invalshoek een sleutelrol weggelegd voor de
sprengenbeekstelsels, beekdalen en broekgebieden, daar de sprengenbeekstelsels van oudsher de belangrijkste
aanvoerroutes van water en de beekdalen en broekgebieden van nature de nattere zones in het landschap
vormen. De voorgestelde maatregelen hebben met name betrekking op het benutten van de natuurlijke
sponswerking en bergingscapaciteit van de studiegebieden en het opheffen van de tweedeling in het
watersysteem, waarbij het kanaal de verbindende schakel vormt. Een deel van de maatregelen kan bovendien
voor beide kanaaltrajecten ingezet worden, al vraagt uitwerking van de maatregelen om maatwerk. Eventuele
effecten van de voorgestelde maatregelen op het functioneren van het Apeldoorns Kanaal als geheel zijn in dit
onderzoek echter niet onderzocht. Aanbevolen wordt dit nader te onderzoeken, evenals om de technische
haalbaarheid en leefbaarheid van de voorgestelde maatregelen te onderzoeken en, met het oog op een
interdisciplinaire werkwijze, samenwerking te zoeken met externe partijen.
Inhoud
Voorwoord ......................................................................................................................................................... 5
Samenvatting ...................................................................................................................................................... 6
1. Inleiding ............................................................................................................................................. 11
1.1 Klimaatopgaven en de noodzaak tot ruimtelijke adaptatie ............................................................. 11
1.2 Kanalen als mogelijke oplossing .................................................................................................... 11
1.3 Stand van het onderzoek ................................................................................................................. 13
1.4 Onderzoeksopgave en probleemstelling ......................................................................................... 16
1.5 Het Apeldoorns Kanaal: een kort historisch en geografisch overzicht ........................................... 17
1.6 Afbakening van het onderzoek ....................................................................................................... 19
1.7 Theoretisch kader ........................................................................................................................... 20
1.8 Onderzoeksopzet, onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen ......................................................... 24
1.9 Bronnen en onderzoeksmethoden ................................................................................................... 25
2. Kanaaltraject Eerbeek-Loenen: context, aanleg, huidig functioneren en toekomst ........................... 27
2.1 Inleiding .......................................................................................................................................... 27
2.2 De historisch-landschappelijke context van het kanaaltraject ........................................................ 27
2.2.1 De fysisch-geografische opbouw ....................................................................................... 28
2.2.2 Het historische cultuurlandschap ....................................................................................... 32
2.2.3 Indeling in hoofdlandschappen .......................................................................................... 36
2.2.4 De ontwikkeling van het watersysteem tot aan de negentiende eeuw ............................... 38
2.3 De aanleg en het huidig functioneren van het kanaaltraject ........................................................... 46
2.3.1 Het Apeldoorns Kanaal als lint door het landschap ........................................................... 46
2.3.2 Het Apeldoorns Kanaal en het aangrenzende watersysteem ............................................. 49
2.3.3 Conclusie: het Apeldoorns Kanaal in relatie tot haar omgeving ....................................... 52
2.4 Het kanaaltraject Eerbeek-Loenen in de toekomst ......................................................................... 52
2.4.1 Knelpunten in het huidige watersysteem en projecten in de omgeving ............................. 52
2.4.2 Klimaatopgaven ................................................................................................................. 54
2.4.3 Klimaatkanaaltraject Eerbeek-Loenen ............................................................................... 58
3. Kanaaltraject Epe-Oene: context, aanleg, huidig functioneren en toekomst ...................................... 63
3.1 Inleiding .......................................................................................................................................... 63
3.2 De historisch-landschappelijke context van het kanaaltraject ........................................................ 64
3.2.1 De fysisch-geografische opbouw ....................................................................................... 64
3.2.2 Het historische cultuurlandschap ....................................................................................... 68
3.2.3 Indeling in hoofdlandschappen .......................................................................................... 71
3.2.4 De ontwikkeling van het watersysteem tot aan de negentiende eeuw ............................... 75
3.3 De aanleg en het huidig functioneren van het kanaaltraject ........................................................... 79
3.3.1 Het Apeldoorns Kanaal als lint door het landschap ........................................................... 79
3.3.2 Het Apeldoorns Kanaal en het aangrenzende watersysteem ............................................. 83
3.3.3 Conclusie: het Apeldoorns Kanaal in relatie tot haar omgeving ....................................... 86
3.4 Het kanaaltraject Epe-Oene in de toekomst .................................................................................... 86
3.4.1 Knelpunten in het huidige watersysteem en projecten in de omgeving ............................. 86
3.4.2 Klimaatopgaven ................................................................................................................. 88
3.4.3 Klimaatkanaaltraject Epe-Oene ......................................................................................... 91
4. Bevindingen ....................................................................................................................................... 96
4.1 Conclusie ........................................................................................................................................ 96
4.2 Discussie en aanbevelingen ............................................................................................................ 97
Lijst van geraadpleegde bronnen...................................................................................................................... 98
Bijlagen .......................................................................................................................................................... 103
Bijlage 1 – Geomorfologische kaart Apeldoorns Kanaal .......................................................................... 103
Bijlage 2 - Kaart klimaatkanaaltraject Eerbeek-Loenen (groot) ................................................................ 104
Bijlage 3 - Kaart klimaatkanaaltraject Epe-Oene (groot) .......................................................................... 105
10
De bocht in het Apeldoorns Kanaal ter hoogte van papierfabriek De Middelste Molen,
gefotografeerd in noordelijke richting. | Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
11
1. Inleiding
1.1 Klimaatopgaven en de noodzaak tot ruimtelijke adaptatie
In 2013 bracht het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), het klimaatpanel van de Verenigde
Naties, dat als doel heeft de internationale gemeenschap te voorzien van een helder wetenschappelijk beeld
van de huidige kennis omtrent klimaatverandering, haar vijfde klimaatrapport uit.1 De internationale
onderzoeksresultaten van het IPCC zijn door het KNMI (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut) naar
Nederland vertaald in de vorm van de KNMI’14-klimaatscenario’s. Deze scenario’s schetsen een aantal
algemene veranderingen in het klimaat, waaronder een stijgende temperatuur en zeespiegel. Daarbij neemt het
tempo van de zeespiegelstijging toe, is er tevens een toename van de neerslag en extreme neerslag en komen
zachte winters en hete zomers vaker voor.2 Deze veranderingen brengen grote opgaven op het gebied van
waterveiligheid en zoetwaterbeschikbaarheid met zich mee.3 Droogte, hitte en clusterbuien zullen vaker
voorkomen en voor overlast en schade zorgen.
De veranderingen in het klimaat vragen om nieuwe en innovatieve oplossingen met betrekking tot het
Nederlandse watermanagement. In het Deltaprogramma 2018 wordt hier expliciet aandacht aan besteed.
Binnen dit programma is voor het eerst, naast de Deltaplannen Zoetwater en Waterveiligheid, een Deltaplan
Ruimtelijke adaptatie opgenomen. Ruimtelijke adaptatie betreft het aanpassen van de ruimtelijke inrichting
waarbij ingespeeld wordt op (de gevolgen van) klimaatverandering.4 Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie heeft
als doel Nederland weerbaar te maken tegen extreme weersomstandigheden door de gevolgen van
overstromingen, droogte, hitte en wateroverlast zoveel mogelijk te beperken.5 In het kader van het
Deltaprogramma is de laatste twee decennia veel onderzoek verricht naar adaptieve concepten als ruimte voor
rivieren, ecologisch beekherstel en building-with-nature.6 De mogelijkheden die kanalen bieden met
betrekking tot deze ruimtelijke adaptatie zijn echter tot nu toe onderbelicht gebleven. Kanalen spelen dan ook
nog geen expliciete rol van betekenis bij het klimaatbestendig inrichten van Nederland, terwijl in Nederland
ruim 6500 kilometer aan kanalen ligt.
1.2 Kanalen als mogelijke oplossing
In de periode tussen circa 1500 en 1900 zijn in Nederland maar liefst 1150 kanalen aangelegd. De Kanalenkaart
van Nederland (figuur 1.1) laat zien dat de meerderheid van deze kanalen in de laaggelegen provincies
Friesland, Groningen en Noord- en Zuid-Holland zijn gelegen, maar ook in de overige provincies komen tal
van kanalen voor. De moderne, grootschalige kanalenbouw begon in het achttiende-eeuwse Groot-Brittannië,
met als motor de industriële revolutie.7 Vanuit daar verspreidde de kanalenbouw zich in de periode 1770-1840
in rap tempo over geheel West-Europa. De grootschalige aanleg van kanalen in Nederland startte na de Franse
tijd en is sterk gestimuleerd door ‘kanalenkoning’ Willem I. Voor deze aanleg bestonden drie belangrijke
motieven: het verbeteren van de toegankelijkheid van de zeehavens, het vergemakkelijken van het vervoer van
brandstoffen en het bevorderen van de landbouw.8 Hieruit blijkt dat de scheepvaart en de waterhuishouding de
belangrijkste functies waren van de toenmalige Nederlandse kanalen.
Met de opkomst van het vrachtvervoer over de weg en het spoor heeft een groot deel van de Nederlandse
kanalen in de loop van de twintigste eeuw hun functie voor de beroepsscheepvaart echter verloren. Als gevolg
van dit verlies liggen veel van deze kanalen enigszins verloren in het landschap en functioneren zij
1 Klein Tank, A., Beersma, J., Bessembinder, J., et al. (2015). KNMI’14-klimaatscenario’s voor Nederland; Leidraad voor professionals in klimaatadaptatie. KNMI, De Bilt, p. 8. | IPCC (2018). Organization. [Online], geraadpleegd op 01-05-2018. Beschikbaar via: http://www.ipcc.ch/organization/organization.shtml. 2 Klein Tank, A., 2015, p. 7. 3 Ministerie van Infrastructuur en Milieu & Ministerie van Economisch Zaken (2017). Deltaprogramma 2018. Doorwerken aan een duurzame en veilige delta., p. 8. 4 Ibidem, p. 112. 5 Ibidem, p. 10. 6 Eijk, P.J. van (2016). Klimaatkanalen. Innovatieve klimaatadaptatie door slim water vast te houden en schoon te houden in en om kanalen in Fryslan. University of Applied Science Van Hall Larenstein, Leeuwarden/Velp, p. 2. 7 Filarski, R. (2014). Tegen de stroom in. Binnenvaart en vaarwegen vanaf 1800. Stichting Matrijs, Utrecht, p. 60. 8 Ibidem, p. 65-66.
12
hoofdzakelijk nog voor de waterhuishouding (snelle aan- en afvoer van water naar onder meer
landbouwgebieden) en voor de recreatievaart.
Een mogelijk nieuw perspectief voor deze kanalen wordt geboden door het innovatieve concept van
klimaatkanalen, dat is ontwikkeld door het lectoraat Sustainable Water Systems (SWS) van Hogeschool Van
Hall Larenstein.9 In dit concept krijgen kanalen een nieuwe functie in het landschap, waarbij de toenemende
urgentie van ruimtelijke adaptatie voor klimaatverandering de belangrijkste drijfveer vormt.10 De term
klimaatkanaal wordt gebruikt voor kanalen die zodanig ingericht en beheerd worden dat deze een zo groot
mogelijke bijdrage leveren aan het tegengaan van ongewenste effecten van toekomstige extreme
klimaatomstandigheden op mens, dier en landschap.11
Het Apeldoorns Kanaal als detailstudie
Waterschap Vallei en Veluwe heeft het Deltaprogramma 2018 in haar beheergebied geoperationaliseerd in haar
eigen Waterbeheerprogramma 2016-2021.12 Ruimtelijke adaptatie vormt hierbij een actueel onderwerp. Eén
van de ideeën daarbij is om het Apeldoorns Kanaal als testcase te gaan gebruiken om het concept klimaatkanaal
handen en voeten te geven. Voorliggende scriptie wil hier een vernieuwende bijdrage aan leveren door de
historisch-landschappelijke ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal te koppelen aan en te benutten voor de
huidige klimaatopgaven.
Figuur 1.1: Kanalenkaart van Nederland | Bron: Kanalen in Nederland (2015). De Kanalenkaart van Nederland. [Online], geraadpleegd op 01-05-2018. Beschikbaar via: http://kanaleninnederland.nl/algemeen/de-kanalenkaart-van-nederland/.
9 Eijk, van. P.J. (2017). Factsheet 20-09-2017. Ruimte voor (Klimaat)kanalen? KennisCentrum Natuur en Leefomgeving (KCNL). 10 Ministerie van Infrastructuur en Milieu, et al., 2017, p. 112. 11 Eijk, P.J. van, 2016, p. 5. 12 Waterschap Vallei en Veluwe (2015). Waterbeheerprogramma 2016-2021. Partnerschap als watermerk. Waterschap Vallei en Veluwe, Apeldoorn, p. 17.
13
1.3 Stand van het onderzoek
De frase ‘ieder kanaal heeft zijn verhaal’ geeft een mooie samenvatting van de verschenen publicaties en
studies met betrekking tot de Nederlandse kanalen. Veel bestaande literatuur heeft betrekking op één
individueel kanaal of een regionaal kanalenstelsel, waarin het verhaal van dat kanaal of stelsel wordt uitgelicht.
Het verhaal van het Apeldoorns Kanaal is onderwerp van verschillende publicaties. Publicaties en studies met
betrekking tot het concept klimaatkanaal zijn schaars vanwege het innovatieve karakter en de prilheid van het
concept. Het concept en het weinige bestaande onderzoek worden nader behandeld in paragraaf 1.7, bij de
beschrijving van het theoretisch kader van dit onderzoek. Deze paragraaf geeft een kort historiografisch
overzicht van relevante publicaties omtrent en studies naar kanalen op nationaal en regionaal niveau en het
onderzoek naar het Apeldoorns Kanaal.
Onderzoek naar kanalen in Nederland
Het Nederlandse kanalenstelsel is niet in één keer gegraven, maar door de eeuwen heen steeds verder
ontwikkeld. In de jaren ’60 beschrijft ir. J. van der Kley in het boek Vaarwegen in Nederland: een beschrijving
van de Nederlandse binnenvaartwegen de ontwikkeling van het stelsel in een notendop.13 De eerste kanalen
zijn aangelegd door de Romeinen en bestonden vermoedelijk uit natuurlijke wateren welke door de Romeinen
zijn aangepast ten behoeve van de scheepvaart.14 In de eeuwen volgend op de Romeinse activiteiten groeide
het aantal kanalen gestaag mee met de ontwikkeling van het Nederlandse landschap.15 Veel kanalen werden
gegraven ten behoeve van de afwatering van de Nederlandse veengebieden en het vervoeren van turf. De
opkomst van de droogmakerijen in de zestiende eeuw gaf een nieuwe input aan de aanleg van kanalen door het
graven van ringvaarten en nieuwe afwateringskanalen, welke dienst deden voor zowel de afwatering als voor
de scheepvaart.16 Ook in de Gouden Eeuw (zeventiende eeuw) zette de aanleg van ringvaarten door, aangevuld
met de aanleg van kanalen als trekvaart voor de verbindingen tussen grote steden. Onder de vleugels van koning
Willem I volgde in de periode na de Napoleontische tijd opnieuw een periode van grote kanalenbouw. Het
begin van de twintigste eeuw, vóór de Eerste Wereldoorlog, werd gekenmerkt door de aanleg van verbindingen
tussen regionale waterweggebieden. Deze algemene beschouwing van Van der Kley wordt gevolgd door de
verhalen van individuele kanalen, elk geschreven door een andere auteur, waaronder het verhaal van de
Rotterdamse Waterweg, het Noordzeekanaal, enkele vaarwegen in Zuid- en Noord-Holland, Overijssel,
Drenthe, etc.
In de jaren ’90 zijn de ontwikkelingen en verbeteringen in het Nederlandse kanalenstelsel onder leiding van
koning Willem I uitgebreid geanalyseerd door Rudolf Filarski. In 1995 promoveerde Filarski op zijn
proefschrift Kanalen van de Koning-Koopman, waarin hij de kanalenbouw, de binnenvaart en het
goederenvervoer in Nederland en België ten tijde van de regering van koning Willem I onder de loep neemt.17
Filarski stelt hierbij een vijftal thema’s centraal: het functioneren van het vervoersysteem en de
concurrentieverhoudingen binnen het goederenvervoer, de toestand van het vaarwegennet bij het aantreden van
koning Willem I als regeringshoofd, de voorbereiding en uitvoering van het vaarwegenbeleid ten tijde van de
regering van koning Willem I en het nut van dit overheidsbeleid.18 Met deze thema’s concentreert Filarski zich
op de bestuurlijk-economische aspecten en achtergronden van de kanalenbouw ten tijde van koning Willem I.
In totaal zijn onder de regering van koning Willem I dertien nieuwe kanalen aangelegd en tien kanalen
verbeterd.19 Eén van de nieuw aangelegde kanalen betrof het Apeldoorns Kanaal, waartoe koning Willem I in
1818 opdracht gaf de bestaande plannen afkomstig uit de zeventiende eeuw nader te onderzoeken.20 Het
Apeldoorns Kanaal is tenslotte in de periode 1824-1829 daadwerkelijk aangelegd. Motief voor de aanleg
vormde de ontsluiting van landbouwgronden en onontgonnen gebieden.21 De verdere geschiedenis en
ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal, evenals die van de andere kanalen van de koning-koopman, wordt
door Filarski echter buiten beschouwing gelaten.
13 Kley, J. van der, Ferguson, H.A., Neeteson, P., et al (1967). Vaarwegen in Nederland: een beschrijving van de Nederlandse binnenvaartwegen. Born, Assen. 14 Ibidem, p. 1. 15 Ibidem, p. 2. 16 Ibidem, p. 3. 17 Filarski, R. (1995). Kanalen van de Koning-Koopman. Goederenvervoer, binnenscheepvaart en kanalenbouw in Nederland en België in de eerste helft van de negentiende eeuw. Amsterdam. 18 Ibidem, p. 19. 19 Ibidem, p. 15. 20 Ibidem, p. 297. 21 Ibidem, p. 289.
14
Regionale kanalenstudies
C.L. de Vos tot Nederveen Cappel beschreef in 1926 de geschiedenis van de stadskanalen in de Groningse en
Drentse veenkoloniën. In het boekje Geschiedenis van de stadskanalen en van de kanaal- en sluisgelden, welke
op die kanalen worden geheven gaat De Vos tot Nederveen Cappel in op het ontstaan en de ontwikkeling van
de stadskanalen, waarbij hij eveneens aandacht besteedt aan het economische aspect van de kanalen in de vorm
van de geheven kanaal- en sluisgelden.22 De Vos tot Nederveen Cappel beschrijft onder andere hoe de
stadskanalen, oorspronkelijk gegraven voor de turfvaart, door de ontwikkeling van de veenkoloniën
uitgroeiden tot grote verkeerswegen en welke gelden de schippers, maar ook de eigenaren van de aangrenzende
gronden, moesten betalen.23 Het boekje geeft op deze manier een kort overzicht van de geschiedenis van de
stadskanalen.
Eind jaren ’80 geeft historica dr. A. Smolders in het boek De geschiedenis van de Overijsselse kanalen.
Geschiedenis van de N.V. Overijsselsche Kanalisatie Maatschappij en haar rechtsopvolger de N.V.
Maatschappij Overijsselsche Kanalen (1850-1989) een chronologisch overzicht van de geschiedenis van de
N.V. Overijsselsche Kanalisatie-Maatschappij (OKM) en haar rechtsvolger, de N.V. Maatschappij
Overijsselsche Kanalen (MOK). Op basis van haar onderzoek concludeert Smolders uiteindelijk dat beide
kanaalmaatschappijen samen een belangrijke stempel hebben gedrukt op de agrarische en economische
ontwikkeling in grote delen van Overijssel.24
Halverwege de jaren ’90 verscheen het boek Voor en tegen de wind. Kanalen, schepen, schippers en
scheepsjagers in de Veenkoloniën waarin de auteur, Hachmer, de binnenvaart en het kanalenstelsel in de
Veenkoloniën behandelt.25 Hachmer heeft het boek geschreven als ‘eerbetoon aan de vele onbekend gebleven
schippers en scheepsjagers die het binnenvaartbedrijf in de Veenkoloniën op gang brachten en hielden.’26 In
zijn verhaal besteedt Hachmer eveneens uitgebreid aandacht aan het ontstaan van en de verbeteringen aan het
kanalenstelsel in de Veenkoloniën. Hierbij beschrijft Hachmer tevens de organisatie van het bestuurlijke aspect
en de oprichting van aparte ‘kanaalwaterschappen’ in de negentiende eeuw.27
Het proefschrift van W.A. Sinnighe Damsté verscheen in 2001 en stelt één individueel kanaal centraal, of
liever, de concessie van het betreffende kanaal: het Noordzeekanaal.28 Met de kanaalconcessie als centraal
onderwerp concentreert Sinnighe Damsté zich op het juridische aspect van de kanalenbouw in de negentiende
eeuw. In zijn proefschrift onderzoekt Sinnighe Damsté de beleidsmatige afwegingen van de overheid om het
kanaalwerk voor het Noordzeekanaal in concessie te verlenen, de vele juridische aspecten van de
kanaalconcessie, de samenhang van de kanaalconcessie met andere concessies en de juridische aspecten van
de liquidatie van de concessionaris, de A.K.M. (Amsterdamsche Kanaal Maatschappij).29
In 2007 verscheen het boekje Drenthe toen & nu. Varen en vaarten.30 De reeks Drenthe toen & nu bestaat uit
achttien delen en zet het verleden en heden van Drenthe centraal. Het boekje Varen en vaarten vormt het vierde
deel uit de reeks en geeft een overzicht van de historie van twaalf Drentse waterwegen, waaronder de Drentse
kanalen, het riviertje de Hunze en de beek de Drentsche Aa.
Het boek Atlas van de Schie. 2500 jaar werken aan land en water, verscheen in 2016 en is een product van de
samenwerking tussen de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de provincie Zuid-Holland. Het boek
beschrijft de ontwikkelingsgeschiedenis van de Schie door de eeuwen heen, waarbij de naam ‘de Schie’ niet
alleen betrekking heeft op het water de Schie, welke uit vier Schieën (Delftse Schie, Schiedamse Schie,
Rotterdamse Schie en Delfshavense Schie) bestaat, maar ook op de Poldervaart en het gebied in de driehoek
22 Vos tot Nederveen Cappel, C.L. de (1926). Geschiedenis van de stadskanalen en van de kanaal- en sluisgelden, welke op die kanalen worden geheven. Onbekend. 23 Ibidem, p. 198-200. 24 Smolders, A. (1989). De geschiedenis van de Overijsselse kanalen. Geschiedenis van de N.V. Overijsselsche Kanalisatie Maatschappij en haar rechtsopvolger de N.V. Maatschappij Overijsselsche Kanalen (1850-1989). Rijkswaterstaat, Zwolle, p. 72. 25 Hachmer, H.A. (1994). Voor en tegen de wind. Kanalen, schepen, schippers en scheepsjagers in de Veenkoloniën. Uitgeverij Meinders, Scheemda. 26 Ibidem, p. 7. 27 Ibidem, p. 80. 28 Sinnighe Damsté, W.A. (2001). Het Noordzeekanaal 1863-1883. De geschiedenis van een concessie. Ars Aequi Libri, Nijmegen. 29 Ibidem, p. 17. 30 Gerding, M., Ginkel, J. van, Hiemink, M, et al. (2007). Drenthe toen & nu. Varen en vaarten. Waanders Uitgevers, Zwolle.
15
tussen Delft, Schiedam, en Rotterdam en alles wat daarbinnen ligt aan landschap en erfgoed.31 De studie geeft
een chronologisch overzicht van de rol van de Schie(ën) in de ontwikkeling van het omringende landschap en
ook de relatie van de Schie(ën) met het omringende landschap.
Onderzoek naar het Apeldoorns Kanaal
Met betrekking tot het Apeldoorns Kanaal bestaan verschillende publicaties. Deze publicaties hebben voor het
merendeel geen wetenschappelijke basis, maar bevatten evenwel veel nuttige en relevante informatie.
In 1994 onderzocht Marie-Louise de Vries, in het kader van haar stage bij de gemeente Apeldoorn, de
mogelijkheden om de kanaalgemeenten bij elkaar te brengen ten behoeve van het gezamenlijk behouden van
het kanaal en om het kanaal een nieuwe toekomst te geven.32 De Vries richt zich hiermee op het beleidsmatige
aspect op lokaal/regionaal niveau met betrekking tot het Apeldoorns Kanaal. Haar conclusie luidde dat binnen
de kanaalgemeenten en diverse instanties een positieve houding bestaat ten opzichte van het Apeldoorns
Kanaal.33 Uit het onderzoek van De Vries is af te leiden dat in de jaren ’90 men zich identificeerde met het
Apeldoorns Kanaal en dat men openstond voor nieuwe ideeën met betrekking tot het kanaal. Dit geeft moed
voor de toekomst.
In 2001 plaatste Jan Vedder in zijn publicatie Het Apeldoorns Kanaal. Monument van de
plattelandsgeschiedenis van de Oost-Veluwe (1800-1850) de betekenis van het Apeldoorns Kanaal in een
breder kader.34 Vedder is van mening dat voor het verkrijgen van een goed beeld van de historische betekenis
van het kanaal het belangrijk is niet alleen de bouwhistorische en landschappelijke waarde in beeld te brengen,
maar ook de sociale en economische context van het kanaal.35 De historische betekenis van het Apeldoorns
Kanaal voor de sociaaleconomische ontwikkeling van de regio Oost-Veluwe vormt dan ook het centrale
onderwerp van Vedders boek. De drie centrale vragen die hij zich hierbij stelt zijn: waarom verwachtte men
een stimulans van een kanaal naar een regio met achterstanden op tal van gebieden, wie waren de
initiatiefnemers en hoe waardeerden tijdgenoten, de ‘gebruikers’, in de eerste helft van de negentiende eeuw
het kanaal?36 Vedder concludeert uiteindelijk dat met de aanleg van het Apeldoorns Kanaal het isolement van
de Oost-Veluwe werd doorbroken en de deur naar de IJssel, de Zuiderzee en daarmee het hele land werd
geopend. Het kanaal maakte de ontginning van woeste gronden mogelijk, stimuleerde de industrialisatie van
de regio en droeg bij aan een marktgerichte en productieve landbouw. 37 De Oost-Veluwe telde eindelijk mee.
Drie jaar later, in 2004, verscheen ter gelegenheid van het 175-jarige bestaan van het Apeldoorns Kanaal het
dossier Apeldoorns Kanaal 175 jaar. De rijke historie van een waterweg langs de Veluwerand door W.H.
Nijhof.38 Nijhof beschrijft de geschiedenis van het Apeldoorns Kanaal tot dan toe, waarbij hij de nadruk legt
op de betekenis van het Apeldoorns Kanaal voor de ontwikkeling van Apeldoorn en eveneens het hedendaagse
beeld (2004) van het kanaal schetst.39 Hierbij besteedt Nijhof eveneens aandacht aan de gemeentelijke
monumenten aan en over het Apeldoorns Kanaal. Het dossier vormt de eerste publicatie in de serie ‘Apeldoorn
Monumentaal’; een serie met dossiers over de cultuurhistorie en monumenten van Apeldoorn. Met dit dossier
concentreert Nijhof zich op de relatie tussen de stad Apeldoorn en het Apeldoorns Kanaal.
In 2011 stelt de publicatie Van spoorbrug naar Bockershoeve. Over bedrijvigheid langs Kanaal Zuid in
Apeldoorn de bedrijvigheid langs het zuidelijk deel van het Apeldoorns Kanaal centraal.40 In het boekje brengt
Yvonne de Vries de variatie aan bedrijven en industrieën in beeld die zich rond 1900 aan het zuidelijk deel van
het Apeldoorns Kanaal hebben gevestigd.41 De bedrijvigheid aan de west- en oostkant van het kanaal wordt
gescheiden, wat een geordend overzicht geeft van de bedrijvigheid die kwam en ging. Met dit boekje richt De
31 Abrahamse, J.E., Zee, A. van der & Kosian, M. (2016). Atlas van de Schie. 2500 jaar werken aan land en water. Uitgeverij Thoth, Bussum, p. 15. 32 Vries, M. de (1994). Het Apeldoorns Kanaal. Een waterweg met toekomst. Afdeling Culturele Zaken Gemeente Apeldoorn, Apeldoorn, p. 8. 33 Ibidem, p. 49. 34 Vedder, J. (2001). Het Apeldoorns Kanaal. Monument van de plattelandsgeschiedenis van de Oost-Veluwe (1800-1850). Uitgeverij Matrijs, Utrecht, p. 12. 35 Ibidem, p. 12-13. 36 Ibidem, p. 11. 37 Ibidem, p. 133. 38 Nijhof, W.H. (2004). Apeldoorns Kanaal 175 jaar. De rijke historie van een waterweg langs de Veluwerand. Uitgeverij De Valkenberg, Apeldoorn. 39 Ibidem, titelblad (p. 0). 40 Vries, Y. de & Westrik, M. (2011). Van spoorbrug naar Bockershoeve. Over bedrijvigheid langs Kanaal Zuid in Apeldoorn. Vereniging Oud-Apeldoorn, Apeldoorn. 41 Ibidem, p. 7.
16
Vries zich op de industriële geschiedenis van het zuidelijk deel van het kanaal. De industriële geschiedenis van
het noordelijk deel volgde in 2013 in een tweede deel, getiteld Van spoorbrug naar de halve maan. Over
bedrijvigheid langs Kanaal Noord in Apeldoorn.42 Ook in dit deel wordt voor zowel de west- als oostkant van
het kanaal de bedrijvigheid in beeld gebracht.
De laatste en meest recente publicatie dateert uit 2017 en betreft het boek Geschiedenis van het Apeldoorns
Kanaal. Verleden, heden en toekomst van een koninklijke waterweg door Rick Scholten.43 Scholten behandelt
in dit boek de gehele geschiedenis van het Apeldoorns Kanaal, van de aanleg van het kanaal tot aan de sluiting
voor de scheepvaart aan het eind van de twintigste eeuw. Ook het gebruik van het kanaal door de scheepvaart
en de daarvoor benodigde aanpassingen worden uitgebreid beschreven. De ontwikkeling van het kanaal wordt
aangevuld met lokale verhalen en bijzondere gebeurtenissen. Scholten gaat eveneens in op de huidige plannen,
ontwikkelingen en ambities voor het Apeldoorns Kanaal en geeft op deze manier een kijk in het verleden,
heden en toekomst van het Apeldoorns Kanaal. Scholten legt echter duidelijk de nadruk op de ontwikkeling
van het Apeldoorns Kanaal in het verleden.
1.4 Onderzoeksopgave en probleemstelling
Het Apeldoorns Kanaal draagt de sporen van het verleden. Na de sluiting van het kanaal voor de scheepvaart
in de jaren ’60 en ’70 kreeg het vervoer over land al snel voorrang. Vrij snel na de sluiting werden de
beweegbare bruggen over het kanaal één voor één vervangen door vaste bruggen, met als gevolg dat het kanaal
ook fysiek onbevaarbaar werd.44 Lang koesterde men de wens het kanaal opnieuw bevaarbaar te maken, maar
dit zou gepaard gaan met hoge kosten voor renovatie en herstel en deze ambitie kwam in september 2017 te
vervallen. Dit maakt(e) de weg vrij voor het ontwikkelen van een andersoortige toekomst voor het Apeldoorns
Kanaal, bijvoorbeeld de mogelijke ontwikkeling tot klimaatkanaal. Het ontwikkelen van het Apeldoorns
Kanaal tot klimaatkanaal kan echter alleen vanuit een integrale visie. Belangrijke vragen hierbij zijn: Hoe is
het Apeldoorns Kanaal ingebed in zijn landschappelijke, planologische en sociaaleconomische omgeving?
Welke functies dient het kanaal in de toekomst te vervullen? Hoe laten deze functies zich combineren met een
functie als klimaatkanaal? Welke ontwerpen en inrichtingsmaatregelen zijn mogelijk voor het Apeldoorns
Kanaal indien deze als klimaatkanaal dient te worden ingericht? Hoe kunnen deze bijdragen aan het vergroten
van de (gebruiks-)waarde van het kanaal en de directe omgeving? En welke effecten heeft een dergelijke aanleg
op onder meer de hydrologie, biodiversiteit, landschappelijke kwaliteit en recreatieve waarde van het
Apeldoorns Kanaal? Kortom: hoe kan in het kader van klimaatverandering een nieuwe klimaatbestendige en
multifunctionele toekomst voor het Apeldoorns Kanaal worden ontworpen?
Het schrijven van een nieuw verhaal voor het Apeldoorns Kanaal vraagt echter om een goede kennis van het
oude verhaal. Het kanaal doorsnijdt immers diverse eeuwenoude landschappen met een hoge cultuurhistorische
waarde en vertegenwoordigt samen met alle bijbehorende sluizen, bruggen en aangrenzende bebouwing zelf
ook een aanzienlijke erfgoedwaarde. Deze hoge cultuurhistorische waarde van het Apeldoorns Kanaal wordt
erkend door vier kanaalgemeenten (de gemeenten Apeldoorn, Epe, Heerde en Hattem). De gemeenten hebben
de waarde verwerkt en veelal als (kern)kwaliteit benoemd in de gemeentelijke structuurvisies.45 Ook in de
gezamenlijke structuurvisie van de regio Stedendriehoek zijn deze kwaliteiten benoemt en streeft men naar het
behouden van deze kwaliteiten.46 De betreffende cultuurhistorische kwaliteiten komen voort uit het oude
verhaal van het Apeldoorns Kanaal, welke in verschillende publicaties wordt beschreven. De bestaande
publicaties leggen echter veelal de nadruk op de historische ontwikkeling van het kanaal, zoals de aanleg en
het gebruik van het kanaal, en besteden maar mondjesmaat aandacht aan de relatie tussen de historie van het
Apeldoorns Kanaal en de ontwikkeling van het omringende landschap en het direct naastgelegen watersysteem.
Een dergelijke aandacht is belangrijk, enerzijds omdat bij een eventuele herinrichting van het Apeldoorns
Kanaal rekening moet worden gehouden met de beleidsmatig vastgelegde, cultuurhistorische en
42 Vries, Y. de (2013). Van spoorbrug naar de halve maan. Over bedrijvigheid langs Kanaal Noord in Apeldoorn. Vereniging Oud-Apeldoorn, Apeldoorn. 43 Scholten, R. (2017). Geschiedenis van het Apeldoorns Kanaal. Verleden, heden en toekomst van een koninklijke waterweg. Uitgeverij Gelderland, Epe. 44 Ibidem, p. 134-135. 45 Gemeente Apeldoorn. Structuurvisie 2030. Buitenstand Apeldoorn biedt ruimte. Apeldoorn. | Gemeente Heerde (2012). Structuurvisie gemeente Heerde 2025. Verbinden van rust en schoonheid, bewegen en gezondheid en tegelijkertijd dynamiek, mogelijkheden en wilskracht. Gemeente Heerde, Heerde. | Gemeente Hattem (2012). Structuurvisie Hattem 2025. Gemeente Hattem, Hattem. | Gemeente Epe (2010). Veluweflank Epe structuurvisie 2010-2030. Gemeente Epe, Epe. 46 Regio Stedendriehoek (2009). Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030. Visie op het niet-bundelingsgebied. Stedendriehoek.
17
landschappelijke waarden, anderzijds omdat een landschappelijke benadering kansen biedt om
gebiedsspecifieke oplossingen te ontwikkelen die aansluiten bij de aardkundige, ecologische en
cultuurhistorische karakteristieken van de desbetreffende plekken of trajecten en daarmee niet in strijd zijn. De
kennis over deze zaken is echter tot op heden beperkt, versplinterd en moeilijk toegankelijk, waardoor een
gestructureerd overzicht ontbreekt. De centrale vraag in dit onderzoek luidt daarom als volgt:
‘Welke historisch-landschappelijke ontwikkelingen hebben het Apeldoorns Kanaal en het
aangrenzende landschap en watersysteem doorgemaakt, tot welke landschappelijke en
cultuurhistorische kwaliteiten heeft dit geleid en welke mogelijkheden bieden deze
ontwikkelingen en kwaliteiten voor een mogelijke transformatie van het Apeldoorns Kanaal tot
een klimaatkanaal?’
Het doel van dit onderzoek is te onderzoeken hoe het historisch watersysteem als inspiratie kan dienen voor
het toekomstige watersysteem. Hierbij gaat het zowel om het natuurlijke watersysteem als het door de mens
ontwikkelde watersysteem. Met andere woorden: om vanuit de landschapsgeschiedenis van het kanaal
handvatten aan te reiken voor de toekomstige ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal.
Hiertoe wordt de historisch-landschappelijke ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal en het direct
naastgelegen watersysteem in kaart gebracht.
1.5 Het Apeldoorns Kanaal: een kort historisch en geografisch overzicht
Het Apeldoorns Kanaal is gelegen in de provincie Gelderland en kent een zeer rijke historie. Het kanaal beslaat
een totale lengte van 53 kilometer en strekt zich uit over de oostelijke flank van de Veluwe. Het kanaal loopt
van de IJssel bij Dieren via Apeldoorn tot aan de IJssel bij Hattem. Onderweg passeert het kanaal verschillende
dorpen, waaronder Laag-Soeren, Eerbeek, Loenen, Beekbergen, Vaassen, Emst, Epe, Heerde en Wapenveld.
Deze paragraaf geeft een kort overzicht van de historische achtergrond en de geografische ligging van het
kanaal.
Historische achtergrond
In tegenstelling tot een paar eeuwen geleden beschikt de Veluwe als hedendaags geliefd recreatie- en
natuurgebied over een uitstekende ontsluiting. Echter, in het verleden vormde de Veluwe door een gebrek aan
wegen in het gebied een obstakel voor vervoerders en reizigers.47 De weinige wegen in het gebied waren
zandwegen, welke in de zomer uit mul zand en in de herfst en winter uit modder bestonden. Vervoer met paard
en wagen vormde zodoende een hele uitdaging en kon niet concurreren met het vervoer per schip. De Veluwe
was echter niet rijk bedeeld met bevaarbaar water, waardoor de Veluwe vele eeuwen op economisch,
landschappelijk en geografisch gebied niet meetelde.
De Grift vormde één van de eerste Veluwse waterwegen en ontsprong nabij Ugchelen, ten zuiden van
Apeldoorn. De Grift stroomde vanaf Ugchelen langs de oostelijke flank van de Veluwe naar het noorden en
mondde bij Hattem uit in de IJssel.48 De eerste vergraving van de Grift vond plaats ten behoeve van de
afwatering van de drassige landen in het Nijbroek in 1370.49 In de zestiende eeuw stelde de Grift de bewoners
van de Oost-Veluwe in staat om met eenvoudige platbodems kleine vrachten (hout, turf, steen, eek, hooi en
graan) over water te vervoeren.50 Deze eerste scheepvaart op de Grift had echter te maken met verschillende
obstakels, waaronder lage bruggen, watermolens en een te lage waterstand. Twee eeuwen van ontwikkelen van
verbeteringsplannen voor de bevaarbaarheid van de Grift volgden. De eerste plannen kregen vorm in 1619,
gevolgd door nieuwe verbeteringsplannen in 1630, 1640, 1798 en 1808.51 De verbeteringsplannen uit 1808
vormden, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, een goed onderbouwd geheel en zijn door het ministerie
van Waterstaat nader uitgewerkt tot een projectplan.52 Dit uitgewerkte plan leidde tot de conclusie dat ‘niet de
Grift zelf bevaarbaar gemaakt zou worden, maar dat er een geheel nieuw kanaal, grotendeels parallel aan de
Grift, gegraven zou moeten worden.’53 Ondanks deze uitwerking werd het plan, net als de voorgaande
47 Scholten, R., 2017, p. 8. 48 Ibidem, p. 10. 49 Ibidem, p. 11. 50 Ibidem, p. 12. 51 Ibidem, p. 12-13. 52 Ibidem, p. 15. 53 Ibidem, p. 15.
18
verbeteringsplannen, door een samenspel van politieke, economische, technische en geografische
omstandigheden nooit uitgevoerd.
Met de komst van koning Willem I als regeringshoofd in 1813 kwamen de plannen daarentegen weer tot
leven.54 De Veluwse notabelen brachten het vraagstuk van de bevaarbaarheid van de Grift met succes onder de
aandacht van de koning. De koning gaf de opdracht tot een nieuw onderzoek, waarbij alle voorgaande
verbeteringsplannen als basis zouden dienen.55 Uiteindelijk deelde iedereen de mening dat een nieuw te graven
kanaal inderdaad de beste optie was. Deze constatering werd echter gevolgd door jarenlang geruzie over de
financiering. In 1824 hakte koning Willem I de knoop door en gaf op 19 oktober officieel opdracht tot de
uitvoering van de plannen en daarmee tot de aanleg van het Griftkanaal.56 Voor de financiering van het geheel
stelde de koning een lening ter beschikking.57 Het Griftkanaal werd uiteindelijk in de periode 1825-1829
aangelegd als verbinding tussen Apeldoorn en Hattem en in april 1829 geopend voor de scheepvaart.58
De aanleg van het Griftkanaal leidde tot de ontwikkeling van de landbouw en industrie en daarmee tot een
toename van de welvaart voor de bewoners van de Oost-Veluwe. In 1845 werden daarom de eerste plannen
ontworpen om het kanaal in zuidelijke richting te verlengen, naar Dieren aan de IJssel.59 Jarenlange discussies
over het te kiezen kanaaltraject volgden. Uiteindelijk werd in 1858 gestart met de aanleg van de verlenging.60
Tijdens de aanleg bleek al snel dat de voeding van het nieuwe kanaaldeel een probleem vormde en tot extra
werkzaamheden zou leiden.61 Het probleem met de voeding van het kanaal werd (gedeeltelijk) opgelost door
het graven van sprengen die het kanaal van water zouden voorzien. Het nieuwe deel werd uiteindelijk op 1
december 1868 officieel geopend voor de scheepvaart en stond bekend onder de naam Kanaal Apeldoorn-
Dieren.62
Gedurende de jaren daarna kwam het kanaal bekend te staan onder de huidige naam: het Apeldoorns Kanaal,
waarmee het noordelijk en zuidelijk deel verenigd werden onder één naam. Na de opening van het zuidelijk
deel van het kanaal werd verder gewerkt aan de verbetering van de voeding van het kanaal.63 In de tweede helft
van de negentiende eeuw werd het kanaal aangepast aan de behoeften van de zich steeds verder ontwikkelende
scheepvaart. Dit betekende verbreding en verdieping van het kanaal.64
Na een bewogen ontstaan en bestaan werd het Apeldoorns Kanaal aan het eind van de twintigste eeuw in
gedeeltes gesloten voor de scheepvaart. De eerste sluiting vond plaats in 1962 en betrof het traject tussen de
Koudhoornse Sluis in Apeldoorn-Noord en de Berghuizer Papierfabriek.65 Het tweede deel werd gesloten in
1971 en betrof het traject tussen de Koudhoornse Sluis en de Apeldoornse Sluis.66 De derde sluiting had
betrekking op het traject tussen de Apeldoornse Sluis en de Dierense Sluis en vond plaats in 1972.67 Als laatste
werd in 1982 het traject tussen Hattem en de Berghuizer Papierfabriek gesloten, waarmee het gehele
Apeldoorns Kanaal afgesloten was voor de scheepvaart.68
Geografische ligging
Het Apeldoorns Kanaal is gelegen op de overgang tussen de Veluwe en het IJsseldal. Het landschap direct
langs het kanaal is gevormd door de natuurlijke krachten van ijs, wind en water en kent een rijke variatie aan
stuwwallen, sneeuwsmeltwaterafzettingen, dekzandruggen en beekdalen (bijlage 1). De uit de historie
afgeleide tweedeling van het Apeldoorns Kanaal in een noordelijk (Griftkanaal) en zuidelijk deel (Kanaal
Apeldoorn-Dieren) is eveneens van toepassing op de fysisch-geografische ligging van het kanaal. Ten
zuidoosten/oosten van de huidige stad Apeldoorn ligt een complex van grotere dekzandruggen, welke een
natuurlijke scheiding vormen tussen het lager gelegen noordelijk en het hoger gelegen zuidelijk deel van het
Apeldoorns Kanaal. Deze scheiding uit zich vooral in de waterhuishoudkundige situatie, waarbij de
54 Ibidem, p. 16. 55 Ibidem, p. 17. 56 Ibidem, p. 21. 57 Ibidem, p. 19. 58 Ibidem, p. 22; p. 37. 59 Ibidem, p. 46. 60 Ibidem, p. 54. 61 Ibidem, p. 59-61. 62 Ibidem, p. 61. 63 Ibidem, p. 62-63. 64 Ibidem, p. 66. 65 Ibidem, p. 135. 66 Ibidem, p. 138. 67 Ibidem, p. 148. 68 Ibidem, p. 150.
19
(natuurlijke) afwatering langs het zuidelijk deel van het Apeldoorns Kanaal plaatsvindt in west-oostelijke
richting en de afwatering langs het noordelijk deel in zuid-noordelijke richting. Daarnaast heeft nabij Heerde
en Hattem de IJssel haar stempel gezet op het landschap, terwijl dit langs het zuidelijk deel niet het geval is.
De afwisseling van stuwwallen, beekdalen en dekzandruggen maakte het landschap langs het Apeldoorns
Kanaal tot een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de mens. Men ging in de beekdalen wonen, op de overgang
van hoog naar laag. De hoge gronden werden benut als heidevelden, de lage gronden als groenlanden. Het dorp
was gelegen op de overgang van hoog naar laag, met aangrenzend de akkers, ook wel essen genoemd. Het
historisch-geografische landschap langs het kanaal bestaat voor het overgrote deel uit dit zogenoemde
esdorpenlandschap. Echter, ook in de historisch-geografische situatie van het kanaal is de tweedeling in noord
en zuid te herkennen, al is deze niet zo duidelijk als bij de fysische geografie. Het esdorpenlandschap komt
langs het gehele Apeldoorns Kanaal voor, maar langs het noordelijk deel van het kanaal komen ook agrarische
veenontginningen voor, welke te herkennen zijn aan onder andere de strokenverkaveling.
Het Apeldoorns Kanaal kent zodoende veel variatie, waarbij de tweedeling in noord en zuid van toepassing is
op de historische, geografische en waterhuishoudkundige situatie.
1.6 Afbakening van het onderzoek
Het Apeldoorns Kanaal vindt haar oorsprong in de negentiende
eeuw, maar is gelegen in een veel ouder en gevarieerd landschap.
Het kanaal beslaat daarnaast een lengte van maar liefst 53
kilometer en kent een rijke historie met vele facetten. Dit alles
brengt het gevaar met zich mee om te verdrinken in de
hoeveelheid aan (onderzoeks)mogelijkheden. Om dit te
voorkomen is het onderzoek zo scherp mogelijk afgebakend in
ruimte, tijd en thematiek.
Ruimtelijke afbakening: twee detailstudies
Het Apeldoorns Kanaal kent een grote landschappelijke en
historische variatie (zie paragraaf 1.5). Dit maakt het, in
combinatie met de lengte van het kanaal, niet mogelijk om
binnen de voor dit onderzoek beschikbare tijd een gedetailleerd
beeld van het gehele Apeldoorns Kanaal te verkrijgen.
Onderhavig onderzoekt vindt daarom plaats aan de hand van
twee detailstudies, waarbij één detailstudie een studiegebied in
het zuidelijk deel van het Apeldoorns Kanaal centraal stelt
(Eerbeek-Loenen) en één detailstudie een studiegebied in het
noordelijk deel (Epe-Oene). Binnen de studiegebieden staat het
Apeldoorns Kanaal centraal (figuur 1.2), waarbij het centraal
staande kanaaltraject is beperkt tot een lengte van vijf tot zes
kilometer. Voor het betrekken van de directe omgeving is aan
beide kanten van het kanaaltraject een buffer uitgezet van twee
kilometer. Een grotere buffer brengt het risico met zich mee dat
de aandacht van het kanaal wordt afgeleid, terwijl deze juist
centraal staat in dit onderzoek. Een kleinere buffer beperkt
echter het onderzoek naar de relatie tussen het Apeldoorns
Kanaal en haar omgeving. Met de uitgezette buffer van twee
kilometer wordt hiertussen een evenwicht gevonden. Bovendien
bevat de uitgezette buffer een grote variatie op het gebied van
landschap, water en cultuurhistorie en geeft zo genoeg
mogelijkheden voor onderzoek. De beschreven ruimtelijke
afbakening van de studiegebieden is vastgesteld op basis van
intern overleg binnen Waterschap Vallei en Veluwe en met de
scriptiebegeleider van de Rijksuniversiteit Groningen, na
bestudering van de geomorfologische kaart, bodemkaart en
negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse historische
kaarten.
Apeldoorn
Dieren
Eerbeek
Loenen
Beekbergen
Vaassen
Epe
Heerde
Hattem
Figuur 1.2: De locatie van de studiegebieden ten opzichte van het gehele Apeldoorns Kanaal. | Geprojecteerd op: Topografische kaart, Kadaster, schaal 1:25.000.
20
Chronologische afbakening: vier fases
De chronologische afbakening van het onderzoek betreft een lange periode en kan opgedeeld worden in vier
fases. De focus van het onderzoek zal liggen op fase twee en drie (figuur 1.3). De eerste fase omvat de
ontwikkeling van één van de oudste landschappen van Nederland, het stuwwallandschap van de Veluwe, tot
aan de Late Middeleeuwen. Dit landschap vindt haar oorsprong in de voorlaatste ijstijd, het Saalien (ongeveer
280.000 en 130.000 jaar geleden) en vormt de landschappelijke basis van het Apeldoorns Kanaal. De tweede
fase betreft de eeuwen voorafgaand aan het Apeldoorns Kanaal tot aan de aanleg van het kanaal. Het
Apeldoorns Kanaal is aangelegd in de negentiende eeuw, maar het verhaal van het kanaal begint eigenlijk al
in de veertiende eeuw met de vergraving van de Grift rond 1370.69 De derde fase start bij de aanleg van het
Apeldoorns Kanaal aan het begin van de negentiende eeuw tot aan de huidige situatie. De vierde fase omvat
het vooruitkijken naar de toekomst van het Apeldoorns Kanaal als klimaatkanaal.
Figuur 1.3: De chronologische afbakening weergegeven op een tijdbalk. Bij bovenstaande tijdbalk is het belangrijk bewust te zijn van het feit dat de geformuleerde fases met elkaar in verbinding staan en de ontwikkeling van het landschap zich niet beperkt tot deze fases, maar dat tijdens het onderzoek deze tijdperiode centraal staat. De fases zijn daarom van elkaar gescheiden door stippellijnen, evenals het ‘begin’ en het ‘einde’ van de tijdbalk.
Thematische afbakening: landschap en watersysteem
De in dit onderzoek centraal staande thematiek betreft de historisch-landschappelijke ontwikkeling van het
Apeldoorns Kanaal, met als speerpunten de relatie tussen het Apeldoorns Kanaal en het aangrenzende
landschap en de relatie tussen het kanaal en de ontwikkeling van het direct naastgelegen watersysteem. Zowel
de historische als de huidige relaties worden in het onderzoek onderzocht. Het zuid-noord georiënteerde
Apeldoorns Kanaal is in de negentiende eeuw dwars op het bestaande natuurlijke, west-oost georiënteerde,
watersysteem aangelegd en heeft, ofschoon het kanaal zelf een duidelijk afgebakend, fysiek object is, tevens
invloed gehad op het aangrenzende (historische) landschap. Het onderzoek omvat zodoende niet enkel het
Apeldoorns Kanaal, maar ook het aangrenzende landschap en het direct naastgelegen watersysteem. Voor het
verkrijgen van inzicht in de landschappelijke situatie van het kanaal komen in het onderzoek tevens de fysische
en historische geografie van het Apeldoorns Kanaal aan bod. De huidige relaties worden onder andere in beeld
gebracht door te onderzoeken welke historische aspecten nog zichtbaar zijn in het huidige landschap. Door de
informatie uit deze verschillende thema’s aan elkaar te koppelen ontstaat een overzicht van de historisch-
landschappelijke ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal en haar omgeving.
1.7 Theoretisch kader
Uit het stand van onderzoek (zie paragraaf 1.3) blijken kanalen het onderwerp te zijn van een gevarieerd geheel
aan (al dan niet wetenschappelijke) publicaties en studies. In deze publicaties en studies wordt echter niet of
nauwelijks duidelijk wat nu onder een kanaal wordt verstaan. Deze paragraaf vangt daarom aan met de vraag
wat nu eigenlijk een kanaal is. Vervolgens worden de drie, in dit onderzoek centraal gestelde, theoretische
concepten kort toegelicht. Het eerste concept betreft het in de afgelopen jaren, door Van Eijk ontwikkelde
concept van klimaatkanalen, het tweede concept de Ecologische-Condities Strategie van Tjallingii en tot slot
het uit de vakwereld van de cultuurhistorie stammende concept van de landschapsbiografie. De drie concepten
69 Ibidem, p. 10.
21
moedigen, elk vanuit hun eigen oorsprong, een integrale en interdisciplinaire werkwijze aan waarin
verschillende aspecten en disciplines bij elkaar worden gebracht, waarmee een basis wordt gelegd voor het
ontwikkelen van nieuwe plannen. De in dit onderzoek gehanteerde werkwijze komt voort uit en is gebaseerd
op deze drie concepten, welke in deze paragraaf elk kort worden toegelicht. Alvorens de concepten toegelicht
worden, wordt eerst ingegaan op de vraag wat nu eigenlijk een kanaal is.
Wat is nu een kanaal?
In het boek Vaarwegen in Nederland: een beschrijving van de Nederlandse binnenvaartwegen gebruikt de
auteur (Van der Kley) de termen kanaal, vaart en vaarweg door en naast elkaar. Dit leidt tot verwarring en
onduidelijkheid, al gebruikt Van der Kley de term kanaal doorgaans voor watergangen met een functie voor
de scheepvaart. Van der Kley beschrijft echter ook watergangen die enkel voor de ontwatering en ontginning
van veengronden zijn gegraven en benoemt deze als afwateringskanalen. Daarnaast maakt Van der Kley geen
onderscheid in natuurlijke watergangen die door de mens zijn aangepast en kunstmatig gegraven watergangen.
In het online etymologisch woordenboek staat de term kanaal algemeen beschreven als ‘buis; gegraven
waterweg’.70 Volgens het woordenboek is de term ‘rechtstreeks ontleend aan het Latijn[se] en/of Frans[e]
canal’, wat ‘geleide waterloop’ betekent en al voor 1150 werd gebruikt. Vermeldingen van de term met de
betekenis ‘kunstmatige waterweg (gracht, vaart, sloot e.d.)’ en ‘zeestraat’ stammen uit de zestiende eeuw. Het
woordenboek beschrijft de algemene betekenis in het moderne Nederlands als ‘kunstmatige aangelegde
waterweg’.
Met deze hedendaagse betekenis is sociaal geograaf Roger Raat zijn zoektocht begonnen naar de definitie van
de term kanaal. Raat neemt echter niet het etymologisch woordenboek, maar het bekende Van Dale-
woordenboek als startpunt en gaat vervolgens stap voor stap op zoek naar het antwoord op de vraag wat nu
precies onder een kanaal wordt verstaan.71 Allereerst heeft Raat de betekenis van de term kanaal opgezocht in
de Van Dale. De Van Dale geeft twee betekenissen, waarbij onderscheidt wordt gemaakt tussen natuurlijke
verbindingen en kunstmatige waterwegen. Raat concentreert zich in zijn zoektocht op de kunstmatige
waterwegen. Dit is in lijn met de in het etymologische woordenboek beschreven betekenis van ‘kunstmatige
aangelegde waterweg’. Vervolgens zoekt Raat de betekenis op van de term waterweg, waarna hij de
verschillende soorten kunstmatige waterwegen (wetering, sloot, gracht, grift, vaart en diep) naast elkaar zet om
te onderzoeken wat een kanaal onderscheidt van andere kunstmatige waterwegen. Raat komt uiteindelijk op de
volgende definitie:
‘Een kanaal is een kunstmatige, gegraven waterweg met of zonder technische kunstwerken ten
behoeve van transport, met als doel het op bovenlokaal niveau verbinden van plaatsen of
gebieden.’72
Het kunstmatige karakter, de geschiktheid voor de scheepvaart en het verbinden van plaatsen en/of gebieden
over grote afstanden zijn dus belangrijke kenmerken van een kanaal. Op basis van bovenstaande kan beaamd
worden dat het geven van een definitie voor de term kanaal ingewikkeld is, maar dat de definitie van Raat veel
onduidelijkheid wegneemt. Het Apeldoorns Kanaal heeft de term kanaal al in haar topografische naam zitten
en voldoet aan de belangrijke kenmerken van een kanaal.
Het concept klimaatkanaal
In 2015 beschrijft Paul van Eijk in de publicatie De (a)quadruple helix. Over de duurzame ontwikkeling van
watersystemen het belang van onderzoek naar toepassingen van watertechnologie die leiden tot ‘transities van
watersystemen in de maatschappij’.73 Van Eijk doet dit vanuit zijn positie als lector van het lectoraat
Sustainable Water Systems (SWS). Het lectoraat SWS is op 1 september 2014 opgericht door University of
Applied Science Van Hall Larenstein (VHL) en ‘laat (bestaande) waterkennis circuleren door het uitvoeren
van wetenschappelijk praktijkonderzoek naar innovatieve processen, concepten en praktische voorbeelden op
verschillende schaalniveaus.’74 Eén van deze innovatieve concepten is het concept klimaatkanaal, welke jong
70 Etymologiebank.nl (2010). Kanaal (buis; gegraven waterweg). [Online], geraadpleegd op 25-05-2018. Beschikbaar via: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kanaal. 71 Kanalen in Nederland (2013). Wat is een kanaal? [Online], geraadpleegd op 25-05-2018. Beschikbaar via: http://kanaleninnederland.nl/algemeen/wat-is-een-kanaal/. 72 Ibidem. 73 Eijk, P.J. van (2015). De (a)quadruple helix. Over de duurzame ontwikkeling van watersystemen. Hogeschool VHL, Velp/Leeuwarden, p. 6. 74 Ibidem, p. 8.
22
en pril is en waar nog weinig wetenschappelijk onderzoek naar is verricht. Alvorens de mogelijkheden tot de
transformatie naar klimaatkanaal onderzocht wordt, neemt Van Eijk bij de vraag wat een kanaal is, de definitie
van Roger Raat als uitgangspunt.
Het bestaande onderzoek is voornamelijk uitgevoerd door studenten in de vorm van afstudeerscripties.75 De
eerste onderzoeken in het kader van het concept richtten zich op de vraag of en welke mogelijkheden er zijn
om het Oranjekanaal in Drenthe en het Almelo-Nordhorn Kanaal in Twente te transformeren tot
klimaatkanalen.76 Het tweede onderzoek stelt de kanalen in de provincie Friesland centraal en maakt aan de
hand van een geschiktheidsanalyse een selectie van de meest geschikte (delen van) kanalen in Friesland voor
transformatie tot klimaatkanaal. Onderhavig onderzoek vormt het derde onderzoek in het kader van het concept
klimaatkanaal en richt zich op het Apeldoorns Kanaal.
De meest recente publicatie omtrent het concept klimaatkanaal betreft een artikel uit 2017, genaamd Climate
Canals by using Event Storage guiding models.77 In dit artikel beschrijven Van Eijk en Fliervoet hoe kanalen
aangepast kunnen worden ten behoeve van klimaatadaptatie en een bijdrage kunnen leveren aan de transitie
naar slimme watersystemen en ruimtelijke adaptatie. Van Eijk en Fliervoet beschrijven tevens hoe bepaald kan
worden of een kanaal geschikt is om te kunnen bijdragen aan oplossingen voor klimaatproblematiek. Ze sluiten
af met een nadere beschrijving van een klimaatkanaal. Hiervoor doen ze een toevoeging aan de definitie van
Roger Raat: ‘In addition to the definition of canals based on Roger Raat, (climate) canals do not only connect
different places and areas, but they also create smart water systems by connecting space and time issues.’
Ecologische-Condities Strategie
Voorliggend onderzoek vindt plaats onder de vleugels van het Vallei en Veluwe XploreLab (VVXL). Het
VVXL is op 5 februari 2018 van start gegaan en vormt een innovatieve kenniswerkplaats binnen het
Waterschap Vallei en Veluwe. Het VVXL heeft als doel om (toekomstige) kennisgaten van het waterschap in
te vullen door het bijeenbrengen van kennisvragers en kennisdragers, zowel intern als extern. Onderhavig
onderzoek naar de historisch-landschappelijke ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal maakt deel uit van een
groter en integraal onderzoek, welke de eerste concrete opdracht van het VVXL vormt. Binnen dit
overkoepelende onderzoek wordt gewerkt volgens de Ecologische-Condities Strategie, welke is ontwikkeld
door Sybrand Tjallingii.
De Ecologische-Condities Strategie is in de jaren ’90 door Sybrand Tjallingii ontwikkeld voor diegenen die
betrokken zijn ‘bij het maken van plannen die richting geven aan de dagelijkse beslissingen op het gebied van
ruimtelijke ordening, milieu, stedenbouw, landinrichting en bij het beheer van groengebieden en water- en
verkeersystemen.’78 De basis van de Ecologische-Condities Strategie wordt gevormd door de ecologische-
strategieën benadering, welke zich niet richt op het verdedigen van de planten- en dierenwereld, maar op het
ecologisch meer verantwoord maken van landinrichting en stedenbouw en van alle activiteiten die het milieu
gebruiken.79 Deze benadering is door Tjallingii in zijn proefschrift nader uitgewerkt tot de Ecologische-
Condities Strategie.
In zijn uitwerking verbreedt Tjallingii zijn interpretatie van het begrip ecologie, waarin het begrip niet alleen
betrekking heeft op planten en dieren, maar ook vooral op mensen.80 Daarnaast voegt Tjallingii het begrip
condities toe, welke hij definieert als fysieke en organisatorische structuren, bijvoorbeeld wegen en wetten, die
75 De eerste onderzoeken naar het concept klimaatkanaal werden in juni 2016 afgerond in de vorm van een zevental HBO-afstudeeronderzoeken (zesmaal Tuin- en Landschapsinrichting (T&L), éénmaal Land- en Watermanagement (LWM)). De T&L-studenten hebben zich zowel op het Oranjekanaal als op het Almelo-Nordhornkanaal gericht, de LWM-student enkel op het Oranjekanaal. Bij het onderzoek naar de mogelijkheden om beide kanalen te transformeren naar klimaatkanalen hebben de studenten niet alleen aandacht gehad voor de kanalen zelf, maar ook voor de directe omgeving van de kanalen. 76 Bicker, A. (2016). Kanaal Almelo-Nordhorn. De waterdrager van Twente. Hogeschool VHL, Velp. | Hameetman, I. (2016). Blue control. Het watersysteem als drager van het landschap. Hogeschool VHL, Velp. | Heek, M. van (2016). Bergen is beter. Waterberging aan het Oranjekanaal. Hogeschool VHL, Velp. | Kersten, K. (2016). Plan: ‘Lutra. Samenwerken aan één kanaal. Hogeschool VHL, Velp. | Lijdsman, L. (2016). Het klimaatkanaal. De bindende schakel in het landschap. Hogeschool VHL, Velp. | Luring, R. (2016). ‘’Vernieuwing is hier heel gewoon’’. Een landschapsontwerp voor het Oranjekanaal in Emmen. Hogeschool VHL, Velp. | Wiel, R. aan de (2016). Afstudeeronderzoek Land- en Watermanagement. Gidsmodellen Oranjekanaal. Hogeschool VHL, Velp. 77 Eijk, P.J. van & Fliervoet, J.M. (2017). Climate Canals by using Event Storage guiding models. 78 Tjallingii, S.P. (1996). Ecological conditions. Strategies and structures in environmental planning. Technische Universiteit (TU) Delft, Delft, p. 269. 79 Ibidem, p. 271. 80 Ibidem, p. 269.
23
de dragers vormen voor individueel gedrag en milieugebruikende activiteiten.81 Met het toevoegen van dit
begrip ontstaat volgens Tjallingii ruimte voor indirect werkende en voorwaarden scheppende relaties.82 Beide
begrippen voegt Tjallingii samen tot het begrip ecologische condities, welke hij beschrijft als ‘de ecologische
voorwaarden die de basis vormen voor ons leven en overleven.’83 Tjallingii brengt zijn conclusies vervolgens
samen in een strategiekader en beschrijft het programma van de Ecologische-Condities Strategie met behulp
van een metafoor.
‘Voor het programma van de Ecologische-Condities Strategie wordt de metafoor gebruikt van
de boom: ecologische voorwaarden zijn te zien als de stam die een uitwaaierende
verscheidenheid aan takken draagt, symbool voor de diversiteit van leefstijlen en beelden. Op de
overgang van stam naar takken bevinden zich dikkere hoofdtakken die de milieugebruikende
activiteiten, zoals landbouw, woningbouw en industriële produktie symboliseren.’84
Met de Ecologische-Condities Strategie reikt Tjallingii handvatten aan voor het kiezen van een koers en het
zetten van de eerste stappen bij de ontwikkeling van richtinggevende plannen voor de omgang met het fysieke
milieu.85
Toegepast op het onderzoek naar het Apeldoorns
Kanaal vormt het Apeldoorns Kanaal het object van
planning (figuur 1.4), welke voor het bepalen van
een nieuwe koers vanuit drie verschillende
perspectieven wordt onderzocht. De drie
perspectieven betreffen het ruimtelijk, technisch en
sociaal perspectief, welke in het overkoepelende
onderzoek van het VVXL zijn onderverdeeld in
‘deelonderzoeken’. Onderhavig onderzoek
concentreert zich op het ruimtelijke perspectief,
waarbinnen nader is afgebakend op het fysisch-
geografisch en cultuurhistorisch perspectief van het
Apeldoorns Kanaal en het direct naastgelegen
watersysteem. De andere perspectieven worden niet
meegenomen in dit onderzoek en worden
onderzocht door mede-onderzoekers binnen het
VVXL. Voor het creëren van een integrale visie
dienen de resultaten van de verschillende
deelonderzoeken vervolgens samengebracht te worden.
Landschapsbiografie
Onderhavig onderzoek naar de historisch-landschappelijke ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal en het
direct naastgelegen watersysteem is geïnspireerd op de landschapsbiografie zoals beschreven door de heren
Spek en Meijles in de brochure Het maken van een landschapsbiografie. Over het gebruik van historische
kennis voor het toekomstige landschap.86 Het landschap is een dynamisch geheel van vormende processen en
factoren, welke ten grondslag liggen aan de landschapsontwikkeling en door verschillende disciplines worden
bestudeerd. Een landschapsbiografie brengt deze disciplines samen in één landschapsstudie en vormt een
middel om de landschapsvormende processen in kaart te brengen en te begrijpen.87 Hierbij wordt uitgegaan
van ruimtelijke en temporele processen en niet van patronen. Het bijeenbrengen van verschillende disciplines
maakt dat een landschapsbiografie interdisciplinair van aard is. Een landschapsbiografie vertelt zodoende het
verhaal van een landschap en geeft antwoord op vragen als welke veranderingen plaatsgevonden hebben en
welke invloed de mens op het landschap heeft gehad.
81 Ibidem, p. 269. 82 Ibidem, p. 273. 83 Ibidem, p. 269. 84 Ibidem, p. 272. 85 Ibidem, p. 278. 86 Spek, T. & Meijles, E. (Brochure). Het maken van een landschapsbiografie. Over het gebruik van historische kennis voor het toekomstige landschap. 87 Ibidem.
Figuur 1.4: De Ecologische-Condities Strategie toegepast op het Apeldoorns Kanaal. Het Apeldoorns Kanaal staat centraal en wordt voor het bepalen van een nieuwe onderzocht vanuit drie perspectieven: ruimte, technisch en sociaal.
24
Voorliggend onderzoek stelt echter niet één bepaald landschap centraal, maar (een deel van) een watersysteem.
Geïnspireerd op de landschapsbiografie wordt in voorliggend onderzoek derhalve een biografie samengesteld
waarin de ontwikkelingen van het watersysteem op een rij worden gezet en de daaraan gerelateerde disciplines
in één studie worden samengebracht. Deze biografie vertelt het verhaal van het Apeldoorns Kanaal en het direct
naastgelegen watersysteem en kan zodoende een ‘kanaalbiografie’ worden genoemd.
1.8 Onderzoeksopzet, onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen
Onderhavig onderzoek naar het Apeldoorns Kanaal vindt plaats aan de hand van twee detailstudies. Beide
detailstudies kennen dezelfde opzet en vraagstelling en worden op dezelfde wijze uitgevoerd. De opzet en
vraagstelling van de detailstudies kunnen onderverdeeld worden in drie onderzoeksthema’s. De thema’s
vormen samen een driestappenplan dat het onderzoek naar de beide studiegebieden van het verleden via het
heden naar de toekomst brengt. De onderzoeksthema’s kennen elk hun eigen hoofd- en deelvragen en worden
hieronder nader toegelicht.
Thema A – Het Apeldoorns Kanaal in haar historisch-landschappelijke context
Om te begrijpen in welke landschappelijke omgeving het Apeldoorns Kanaal in de studiegebieden is
gesitueerd, is het van belang om het kanaal in een bredere context te plaatsen. Derhalve wordt in het eerste
thema een analyse gemaakt van de fysische geografie, het historisch cultuurlandschap en de
waterhuishoudkundige voorgeschiedenis van het kanaal en de directe omgeving. Hiermee wordt inzicht
verkregen in de landschappelijke variatie aan weerszijden van het kanaal en in de wijze waarop de
waterhuishouding in het verleden functioneerde. Beide aspecten kunnen belangrijke bouwstenen aanleveren
voor de toekomstige visievorming van het Apeldoorns Kanaal, voornamelijk ten aanzien van gebiedsspecifieke
ontwikkelingskansen en randvoorwaarden. De bijbehorende hoofd- en deelvragen zijn:
Welke landschappelijke en waterhuishoudkundige basis kennen de studiegebieden Eerbeek-Loenen en Epe-
Oene?
a) Welke fysisch-geografische landschappen kennen de studiegebieden en wat zijn in hoofdlijnen hun
ontstaanswijze en kenmerken?
b) Welke historische cultuurlandschappen komen voor in de studiegebieden en wat zijn in hoofdlijnen
hun ontstaanswijze en kenmerken?
c) Hoe heeft het watersysteem in de studiegebieden zich ontwikkeld tot aan de aanleg van het
Apeldoorns Kanaal in de negentiende eeuw?
Thema B – De landschappelijke en waterhuishoudkundige relaties tussen het Apeldoorns Kanaal en
haar omgeving tijdens de aanleg en in de huidige situatie
Om inzicht te verkrijgen in de huidige ruimtelijke relaties tussen het Apeldoorns Kanaal en haar omgeving
wordt in het tweede thema allereerst teruggekeken naar de wijze waarop het Apeldoorns Kanaal in de
negentiende eeuw is aangelegd, waarna onderzocht wordt of deze relaties in de huidige situatie nog bestaan
en/of zijn veranderd. De bijbehorende hoofd- en deelvragen zijn:
Hoe heeft het Apeldoorns Kanaal het aangrenzende landschap en het direct naastgelegen watersysteem
beïnvloedt?
a) In welke landschappelijke context is het Apeldoorns Kanaal in de negentiende eeuw aangelegd en wat
is de huidige relatie tussen het kanaal en het aangrenzende landschap?
b) Hoe is in de negentiende eeuw het bestaande watersysteem aangepast voor de realisatie van het
Apeldoorns Kanaal en wat is de huidige relatie tussen het Apeldoorns Kanaal en het naastgelegen
watersysteem?
c) Welke elementen van de landschappelijke en waterhuishoudkundige relaties tussen het Apeldoorns
Kanaal en haar omgeving zijn nog zichtbaar in het huidige landschap?
Thema C – Mogelijkheden ontwikkeling van Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal
Het derde thema stelt de toekomst van het Apeldoorns Kanaal als klimaatkanaal centraal. Op basis van de
verzamelde historisch-landschappelijke informatie wordt vooruitgekeken naar de toekomst van het Apeldoorns
Kanaal, waarbij eerst wordt onderzocht wat de huidige situatie is met betrekking tot waterhuishoudkundige
knelpunten en klimaatopgaven. Vervolgens worden de mogelijkheden verkend om vanuit de
25
landschapsgeschiedenis van het kanaal bij te dragen aan het oplossen van deze opgaven en daarmee aan de
transformatie van het kanaal tot klimaatkanaal. De bijbehorende hoofd- en deelvragen zijn:
Hoe kan het historische watersysteem als inspiratie dienen voor de toekomst van het Apeldoorns Kanaal als
klimaatkanaal?
a) Wat zijn de waterhuishoudkundige knelpunten?
b) Welke klimaatopgaven spelen in de studiegebieden?
c) Is het mogelijk om vanuit de landschapsgeschiedenis van het Apeldoorns Kanaal bij te dragen aan
het oplossen van deze knelpunten en daarmee aan de ontwikkeling van het kanaal tot klimaatkanaal?
1.9 Bronnen en onderzoeksmethoden
Voor het beantwoorden van de in dit onderzoek centraal staande vraag is tijdens het onderzoek gebruik gemaakt
van verschillende bronnen en onderzoeksmethoden, welke in deze paragraaf kort worden toegelicht. Een
uitgebreid overzicht van alle geraadpleegde bronnen wordt gegeven in de Lijst van geraadpleegde bronnen
achter in deze scriptie.
Cartografisch onderzoek in ArcGIS
De basis van het onderzoek bestaat uit een uitgebreid cartografisch onderzoek, waarbij het geraadpleegde
kaartmateriaal is verzameld in een ArcGIS-database (GIS = Geografisch Informatie Systeem). Het
kaartmateriaal is met behulp van het programma ArcGIS uitgebreid geanalyseerd en, indien nodig en relevant,
verwerkt tot nieuwe kaarten. De geraadpleegde kaarten bestaan uit historische kaarten, oude kaarten en fysisch-
geografische kaarten. Daarnaast zijn een aantal verschillende atlassen online geraadpleegd.
Literatuuronderzoek
De informatie uit het cartografisch onderzoek is aangevuld met verkregen informatie uit literatuuronderzoek.
Het geraadpleegde materiaal bestaat uit literatuur, wetenschappelijke publicaties, beleidsdocumenten,
tijdschriftartikelen en relevante website-artikelen.
Werkoverleg medewerkers Waterschap Vallei en Veluwe
De medewerkers van het huidige Waterschap Vallei en Veluwe vormden een grote bron van (lokale) kennis.
Deze kennis is verzameld aan de hand van specifieke werkoverleggen met de verschillende medewerkers.
Ontwerpatelier Apeldoorns (Klimaat?)Kanaal
Met behulp van een ontwerpatelier is input verzameld voor het uitdenken van mogelijke maatregelen omtrent
de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal. Het ontwerpatelier diende als grote
brainstormsessie binnen Waterschap Vallei en Veluwe, met enkele externe gasten. De interdisciplinariteit van
het werkveld van het waterschap is gewaarborgd door het uitnodigen van medewerkers met verschillende
specialiteiten binnen het waterschap, zoals hydrologie, watersysteembeheer, uitvoering en
programmamanagement. De resultaten van het ontwerpatelier zijn door ondergetekende nader uitgewerkt en
aangevuld.
Veldonderzoek
Als laatste hebben tijdens het onderzoek meerdere veldbezoeken plaatsgevonden. Tijdens deze veldbezoeken
zijn aanvullende waarnemingen gedaan en, indien relevant, gefotografeerd. De waarnemingen zijn in het
rapport gebruikt als ondersteuning van de informatie voortkomend uit het cartografisch onderzoek,
literatuurstudie, werkoverleggen en het ontwerpatelier.
26
De bocht in het Apeldoorns Kanaal ter hoogte van de Hallse Brug. Het kanaal is hier om de
dauitspoelingswaaier heen gegraven. Gefotografeerd in noordelijke richting. | Foto: Mark aan de
Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
27
2. Kanaaltraject Eerbeek-Loenen: context,
aanleg, huidig functioneren en toekomst
2.1 Inleiding
Het kanaaltraject Eerbeek-Loenen is ongeveer vijf kilometer lang en maakt deel uit van het zuidelijke deel van
het Apeldoorns Kanaal. Het traject begint bij het dorp Eerbeek en passeert onderweg het dorp Loenen. Een
eerste, globale blik op de moderne topografische kaart van het studiegebied laat een grote variatie in lijnen en
structuren zien (figuur 2.1). Opvallend zijn de ligging van de dorpen en de haaks op het kanaal staande lijnen
van wegen en waterlopen. De dorpen zijn niet direct aan het kanaal gelegen, wat wijst op een oudere oorsprong.
Figuur 2.1: Topografische kaart van het studiegebied Eerbeek-Loenen, met in het middel het kanaaltraject Eerbeek-Loenen. | Geprojecteerd op: Topografische kaart, Kadaster, schaal 1:25.000.
2.2 De historisch-landschappelijke context van het kanaaltraject
De verklaring voor de ligging van de dorpen en de haaks op het kanaal staande wegen en waterlopen komt
voort uit de landschappelijke ontstaansgeschiedenis van het gebied. Hierbij vormen de laatste twee ijstijden uit
het Pleistoceen de belangrijkste geologische perioden. IJstijden, ook wel glacialen genoemd, zijn de relatief
koude perioden in de geologische ontwikkeling die gekenmerkt worden door het uitbreiden van landijs.88 De
terreinvormen en afzettingen uit de beide laatste ijstijden zijn karakteristiek voor het landschap van de Veluwe
en de IJsselvallei en daarmee ook voor het landschap langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen. Na afloop van
de ijstijden ontstond op de gradiënt tussen beide landschappen een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de
mens, welke het landschap stap voor stap verder vormde tot het landschap van vandaag.
88 Jongmans, A.G., Berg van den, M.W., Sonneveld, M.P.W., et al (2013). Landschappen van Nederland. Geologie, bodem en landgebruik. Wageningen Academic Publishers, Wageningen, p. 208.
28
2.2.1 De fysisch-geografische opbouw
De ‘basis’ van het landschap langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen is gelegd in de voorlaatste ijstijd, welke
internationaal ook wel bekend staat als het ‘Saalien-complex’ en bestaat uit een relatief lange periode met een
afwisseling van meerdere warmere en koudere fases.89 In Nederland wordt de naam ‘Saalien’ hoofdzakelijk
gebruikt voor de aanduiding van de koude periode waarin het landijs zich tot in Nederland uitbreidde en welke
duurde van ongeveer 200.000 tot 130.000 jaar geleden.90 De tweede belangrijke ijstijd, tevens de laatste ijstijd
in de geologische ontwikkeling, betreft het Weichselien en duurde van ongeveer 115.000 tot 11.700 jaar
geleden.91 Tijdens het Weichselien vormde niet het landijs, maar de wind een belangrijke landschapsvormende
factor.
Geologie en geomorfologie
Het landijs dat zich tijdens het Saalien uitbreidde over Nederland vormde de rand van een grote ijskap
afkomstig uit Scandinavië en reikte op het punt van maximale uitbreiding tot aan de HUN-lijn (Haarlem-
Utrecht-Nijmegen).92 De uitbreiding van het landijs en de daaropvolgende ijsbedekking leidden in Midden- en
Noord-Nederland tot de vorming van stuwwallen en glaciale bekkens.93 De uitbreiding van het landijs vond
plaats in verschillende fases, waarbij het ijs in Midden-Nederland de toentertijd aan het oppervlak gelegen,
grote rivierafzettingen opstuwde tot heuvels, ook wel stuwwallen genoemd.94 De opgestuwde rivierafzettingen
worden ook wel bruine Rijnzanden genoemd en zijn in de periode tussen ongeveer 600.000 jaar en 200.000
jaar geleden afgezet door het oude, préglaciale riviersysteem van de Rijn, welke toentertijd naar het noorden
stroomde.95 De afzettingen lagen ten tijde van het Saalien aan het oppervlak en zijn door het landijs opgestuwd.
Dit proces leidde tot de vorming van het centrale stuwwallencomplex van de Veluwe, met aan de oostkant de
voor dit onderzoek relevante Oost-Veluwse stuwwal. Deze stuwwal wordt met toppen van boven de 100 meter
+NAP ook wel tot de ‘hoge stuwwallen’ gerekend. Stratigrafisch behoren de stuwwallen tot de geologische
Formatie van Drenthe, meer specifiek tot het Laagpakket van Schaarsbergen binnen deze formatie (figuur
2.2).96
Figuur 2.2: Geologische dwarsdoorsnede van het studiegebied Eerbeek-Loenen. Verklaring geologische eenheden: BX = Formatie van Boxtel, KR = Formatie van Kreftenheye, DR = Formatie van Drente, DT = Gestuwde afzettingen (Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen), PZWA = Formatie van Peize-Waalre | Bron: Dinoloket (2018). Ondergrondmodellen. [Online], geraadpleegd op 04-06-2018. Beschikbaar via: https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen.
De oostelijke flank van het stuwwallencomplex van de Veluwe wordt begrensd door het diepe glaciale bekken
(ook wel tongbekken genoemd) van het IJsseldal, welke is ontstaan door smeltwater tijdens en na de
stuwwalvorming in het Saalien.97 Het bekken is tijdens het Eemien, de warmere periode (interglaciaal) volgend
op het Saalien, opgevuld met afzettingen van de Rijn, welke toentertijd de loop van het huidige IJsseldal volgde.
89 Ibidem, p. 213. 90 Ibidem, p. 213. 91 Stouthamer, E., Cohen, K.M. & Hoek, W.Z. (2015). De vorming van het land. Geologie en geomorfologie. Perspectief Uitgevers, Utrecht, p. 205. 92 Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 217. 93 Stouthamer, E., et al, 2015, p. 181. 94 Ibidem, p. 185-188. 95 Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 416-417. 96 Dinoloket (2003). Formatie van Drente. [Online], geraadpleegd op 04-06-2018. Beschikbaar via: https://www.dinoloket.nl/formatie-van-drente. 97 Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 220.
29
De afzettingen bestaan uit klei, zand en veen en behoren tot de Formatie van Kreftenheye, Laagpakket van
Zutphen.98 In het studiegebied Eerbeek-Loenen liggen deze afzettingen op vijf tot tien meter onder het huidige
maaiveld.
Figuur 2.3: Geomorfologische kaart van het studiegebied Eerbeek-Loenen. De kaart laat vooral de afzettingen zien uit het Weichselien, bestaande uit onder andere dekzandruggen, vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen en daluitspoelingswaaiers. | Bron: Geomorfologische kaart van Nederland, 2008, Alterra, schaal 1:50.000.
Met betrekking tot het landschap langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen blijven de afzettingen uit het Saalien
en Eemien, met uitzondering van de stuwwallen, verborgen in de ondergrond. De afzettingen zijn niet zichtbaar
aan het maaiveld, noch op de geomorfologische kaart (figuur 2.3). Dit wordt veroorzaakt doordat de afzettingen
tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien, zijn bedekt met een laag dekzand, behorend tot de Formatie van
Boxtel. Tijdens het Weichselien heerste in Nederland een periglaciaal klimaat: ‘een koud klimaat dat heerst in
een brede zone rondom glaciaal beïnvloedde gebieden’.99 In deze laatste ijstijd reikte het landijs tot Jutland
(Denemarken) en tot in de omgeving van Hamburg (Duitsland).100 Het landijs bereikte Nederland niet meer,
maar beïnvloedde wel het klimaat in Nederland, leidend tot een afwisseling van perioden met koude en natte
omstandigheden en perioden met koude, droge en vegetatiearme omstandigheden.101 De koude, droge en
vegetatiearme omstandigheden maakten dat de wind vrij spel had en grote hoeveelheden los materiaal kon
verplaatsen en elders afzetten.102 Langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen uiten deze afzettingen zich in
98 Stouthamer, E., et al, 2015, p. 202. 99 Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 244. 100 Stouthamer, E., et al, 2015, p. 205. 101 Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 244. 102 Stouthamer, E., et al, 2015, p. 211.
30
dekzandpakketten van enkele meters dikte, met plaatselijk ook hoger opgestoven dekzandruggen op de flank
van de stuwwal (figuur 2.3). De koude omstandigheden in het Weichselien leidden daarnaast op grote schaal
tot permafrost, waarbij de bodem langdurig en permanent bevroren is.103 In de zomer ontdooide alleen de
bovenlaag (ongeveer één meter dik) van de bodem, waarna de ontdooide bovenlaag met een langzame
vloeibeweging over de bevroren ondergrond naar beneden schoof.104 In hellend gebied, zoals de stuwwalflank
langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen, wordt dit proces ook wel gelifluctie genoemd. De erosie als gevolg
van de gelifluctie leidde tot dalvorming daar waar de bovenlaag langzaam verdween, verspoeling van
dekzanden en tot accumulatie van het verspoelde materiaal aan de voet van de helling.105 Deze accumulaties
zijn in het landschap en op de geomorfologische kaart onder andere te herkennen als daluitspoelingswaaiers en
hellingafspoelingen (figuur 2.3). De dorpen Eerbeek en Loenen zijn gelegen op een tweetal van deze
daluitspoelingswaaiers, met daartussenin een lager gelegen vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen die
aansluit op het hoger op de stuwwal gelegen droge dal. Het afsmelten van de permafrost maakte infiltratie
mogelijk, waardoor de gevormde dalen uiteindelijk droog kwamen te staan en nu als ‘droge dalen’ in het
landschap liggen. Ten oosten van het kanaaltraject Eerbeek-Loenen zijn de dalen nog wel te herkennen als
beekdalen. De dekzandruggen liggen verspreid langs het kanaal. De geomorfologische kaart laat zien dat
enkele dekzandruggen gekenmerkt worden door een ‘laagte zonder randwal’. Deze laagtes zijn in het
Weichselien uitgeblazen door de wind.106 De dekzandruggen zijn, samen met de daluitspoelingswaaiers,
duidelijk te herkennen in het reliëf in het studiegebied (figuur 2.4).
Bodem
De voorkomende bodemsoorten langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen hangen sterk samen met de geologie
en geomorfologie en bestaan uit een gevarieerd geheel van zandgronden (figuur 2.5). De hoge gronden van de
Figuur 2.4: Hoogtekaart van het studiegebied Eerbeek-Loenen. De kaart laat een duidelijke gradiënt van hoge gronden in het westen naar lage gronden in het oosten van het studiegebied zien. Het westen van het studiegebied wordt begrensd door de hoge gronden van het stuwwallencomplex van de Veluwe. De dorpen Loenen en Zilven zijn gelegen op de steile stuwwalflank, het dorp Eerbeek op de daluitspoelingswaaier in het zuidwesten van het studiegebied. In het zuidoosten van het studiegebied tekent zich de dekzandrug af waarop het dorp Hall is gelegen. | Bron: Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), Maaiveld Interpolated.
103 Stouthamer, E., et al, 2015, p. 213. 104 Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 250. 105 Ibidem, p. 252. 106 Stouthamer, E., et al, 2015, p. 215.
31
stuwwallen worden gekenmerkt door holtpodzolgronden, ook wel bruine bosgronden genoemd.107
Kenmerkend voor deze gronden zijn de aanwezigheid van humus in de bovenste horizont (laag) en de helder
oranje kleur van de diepere horizonten, welke duidt op de aanwezigheid van ijzer. De gronden van het op de
stuwwalflank gelegen dekzandlandschap bestaan afwisselend uit haarpodzolgronden, veldpodzolgronden,
gooreerdgronden en beekeerdgronden. Waar welke bodemsoort voorkomt is sterk afhankelijk van de
topografische en hydrologische situatie.108 Ten noordwesten van het kanaaltraject Eerbeek-Loenen komen
haarpodzolgronden voor. Deze gronden zijn kenmerkend voor hoge dekzandruggen met een neergaande
waterbeweging (infiltratie), die buiten de invloed van het grondwater vallen en uit mineraalarm
moedermateriaal bestaan. De gronden op de middelhoge delen van het landschap, zoals de flanken van de hoge
dekzandruggen, de lage dekzandruggen en de daluitspoelingswaaiers, bestaan uit veldpodzolgronden. Het
bodemprofiel van deze gronden bevat roestvlekjes (ook wel gleyverschijnselen of hydromorfe kenmerken
genoemd), welke duiden op een wisselende grondwaterstand. De gronden op de overgang tussen het
middelhoge en laaggelegen landschap bestaan uit gooreerdgronden.109 Deze gronden hebben een donkere
bovengrond, maar beschikken als gevolg van ijzeruitspoeling niet meer over de kenmerkende, helder oranje
kleur zoals de diepere horizonten van de haarpodzolgronden en de roestvlekjes van de veldpodzolgronden. De
laagst gelegen delen van het landschap betreffen de beekdalen, waar zich onder continu invloed van het
grondwater en een opgaande waterbeweging (kwel) beekeerdgronden hebben gevormd. De beekeerdgronden
Figuur 2.5: Bodemkaart van het studiegebied Eerbeek-Loenen. De voorkomende bodemsoorten in het studiegebied hangen sterk samen met de geomorfologie en het reliëf, waarbij de hoge gronden voornamelijk gekenmerkt worden door verschillende soorten podzolgronden en de lage gronden door beekeerdgronden. | Bron: Bodemkaart van Nederland, 2003, Alterra, schaal 1:50.000.
107 Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 287-289. 108 Ibidem, p. 303. 109 Ibidem, p. 305.
32
hebben evenals de gooreerdgronden een donkere bovengrond. Voorgaande sortering betreft de natuurlijke
verspreiding van bodemsoorten in het dekzandlandschap langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen. Langs het
kanaaltraject komen echter ook duinvaaggronden, laarpodzolgronden en hoge zwarte enkeerdgronden voor.
Deze gronden zijn ontstaan als gevolg van het menselijk gebruik van het landschap. De hoogste haarpodzol-
en veldpodzolgronden zijn door de mens in gebruik genomen als heidevelden en akkerland, met de vorming
van antropogene gronden als gevolg.110 De hoge zwarte enkeerdgronden worden gekenmerkt door een zwarte
bovengrond met een dikte van minstens 50 centimeter. Wanneer de laag van zwarte bovengrond minder dik is,
worden de gronden laarpodzolgronden genoemd. Grenzend aan de haarpodzolgronden ten noordwesten van
het kanaaltraject Eerbeek-Loenen liggen duinvaaggronden. Dit zijn zeer jonge bodems waar het proces van
bodemvorming nog maar kort plaatsvindt. Hierdoor ontbreekt een duidelijk bodemprofiel en is het
bodemprofiel nog ‘vaag’.
2.2.2 Het historische cultuurlandschap
De afwisseling van stuwwallen, dekzandruggen, daluitspoelingswaaiers en beekdalen maakte het landschap
langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen tot een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de mens. De historische
kaarten uit de negentiende en twintigste eeuw laten een karakteristiek esdorpenlandschap zien, met langs het
kanaaltraject een krans van esdorpen (Loenen, Zilven, Eerbeek, Hall) en een afwisseling van open
akkercomplexen, beekdalen en heidevelden (figuur 2.6 en 2.7). Dit type cultuurlandschap dankt haar naam aan
de grote akkercomplexen, welke in Drenthe, Twente en een klein deel van de Achterhoek bekend staan als
essen, maar in Gelderland ook wel enken worden genoemd.111 De term enkdorpenlandschap zou hier zodoende
een passendere benaming zijn, maar deze term wordt in de literatuur niet gebruikt.
Het ontstaan van het esdorpenlandschap in hoofdlijnen
De bewoningsgeschiedenis van de Veluwe gaat terug tot ver in de prehistorie. De eerste bewoners betroffen
rondtrekkende jagers en verzamelaars in het Paleo- en Mesolithicum (30.000-4.900 jaar voor Christus) die
vanwege hun zwervende bestaan weinig tot geen invloed hadden op het natuurlijke landschap.112 Dit
veranderde echter met de opkomst van de landbouw aan het begin van het Neolithicum (4.900-2.000 jaar voor
Christus). Het telen van gewassen ging niet samen met een zwervend bestaan en men vestigde zich op een
vaste plek. Gedurende de Bronstijd (2.000-800 voor Christus), IJzertijd (800-12 jaar voor Christus) en
Romeinse tijd (12 jaar voor Christus - 450 jaar na Christus) vond op kleine schaal akkerbouw plaats. Men
woonde in kleine, agrarische nederzettingen, welke in verband met uitputting van de landbouwgrond en de
behoefte naar nieuwe landbouwgrond regelmatig verplaatst werden. In het huidige landschap zijn van deze
vroege nederzettingen weinig tot geen sporen bewaard gebleven.113 In de loop van de volle middeleeuwen
(elfde tot dertiende eeuw) vond op de zandgronden echter een grote omslag plaats in de agrarische
bedrijfsvoering.114 Het areaal aan akkers groeide aanzienlijk, de intensiteit van het bodemgebruik nam toe en
de nederzettingen legden zich vast op één plek. De akkers groeiden aaneen tot grote bouwlandcomplexen, ook
wel enken genoemd.115 De enken maakten onderdeel uit van een groter agrarisch landschap: het
esdorpenlandschap. Het esdorpenlandschap is een cultuurlandschap met een scherpe ruimtelijke scheiding
tussen de verschillende agrarische bedrijfsonderdelen en wordt gekenmerkt door een afwisseling van bossen,
heidevelden, essen, esdorpen en graslanden.116 De huidige dorpen langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen,
Eerbeek, Loenen, Zilven en Hall, zijn elk van oorsprong esdorpen. De eerste schriftelijke vermeldingen van
deze dorpen stammen uit de middeleeuwen.117 Het dorp Loenen en het naastgelegen Zilven worden voor het
eerst genoemd in een schenkingsactie van 23 maart 838.118 De eerste vermelding van het dorp Eerbeek staat
beschreven in een oorkonde uit 1046, waarin het dorp onder de naam ‘Erbeke’ wordt genoemd.119
110 Ibidem, p. 305. 111 Barends, S., Baas, H.G., Harde, M.J. de, et al. (2010). Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Uitgeverij Matrijs, Utrecht, p. 141. 112 Borman, R.T.A.., ‘De oudste bewoning van de beekdalen op de Veluwe’. In: De Wijerd, jg. 10, nr. 3, p. 6-7. 113 Barends, S., et al, 2010, p. 136. 114 Ibidem, p. 140. 115 Ibidem, p. 141. 116 Menke, H., Renes, H., Smid, G., et al (2007). Veluwse beken en sprengen. Een uniek landschap. Uitgeverij Matrijs, Utrecht, p. 23. 117 De eerste vermelding van het dorp Hall is tijdens dit onderzoek niet achterhaald kunnen worden. 118 Nijhof, W.H. (2004). Oude boerderijen: monumenten van het platteland: geschiedenis van het boerenbedrijf in Apeldoorn, Beekbergen, De Beemte, Hoog-Soeren, Klarenbeek, Lieren, Loenen, Wenum-Wiesel, Woudhuis en Uddel. Uitgeverij De Valkenburg, Apeldoorn, p. 28. 119 Alderwegen, C., et al. (1994). Van Brimnum tot Brummen, Van Erbeke tot Eerbeek. De geschiedenis van de gemeente Brummen. Brummen, Eerbeek, Hall, Leuvenheim, Oeken, Empe, Tonden, Voorstonden. Rotary Club Brummen-Engelenburg, Brummen, p. 18.
33
Het esdorpenlandschap langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen
Het esdorpenlandschap langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen is zeer goed herkenbaar op de historische
kaarten uit de negentiende en twintigste eeuw. De ligging van de verschillende onderdelen hangt sterk met de
opbouw van het natuurlijke landschap. De hoge en droge gronden van de stuwwal bestonden uit bossen en
heidevelden. De bossen hadden een functie als houtleverancier en als weidegrond voor varkens en runderen.120
De woeste gronden van de uitgestrekte heidevelden vormden kwalitatief een tweederangsweiland en werden
voornamelijk begraasd door schapen.121 De overgang van de hoge naar de lage gronden vormt het decor van
de landgoederen en dorpen. Het studiegebied Eerbeek-Loenen kent twee landgoederen: Huis te Eerbeek in
Eerbeek en Kasteel Ter Horst nabij Loenen. Beide landgoederen maken deel uit van het Veluwse
landgoederenlandschap, maar worden in dit onderzoek niet nader behandeld. De dorpen Eerbeek, Loenen en
Zilven zijn gelegen op de daluitspoelingswaaier aan de voet van de stuwwal ten westen van het Apeldoorns
Kanaal, het dorp Hall op een grote dekzandrug aan de oostkant van het kanaal. De dorpen werden aan de
westkant geflankeerd door de enken, welke op de flank van de stuwwal waren gelegen. De oostkant van de
dorpen Loenen en Zilven werd begrensd door een lager gelegen gebied aan de voet van de stuwwal waar de
afwatering werd belemmerd door een verderop gelegen dekzandrug. De hierdoor nattere omstandigheden
maakten dat de gronden in dit broekgebied niet geschikt waren voor akkerbouw, maar in gebruik waren als
wei- en hooiland. Het broekgebied is op de historische kaart van omstreeks 1810 herkenbaar als grasland
grenzend aan de oostkant van de enken van Loenen en Zilven (figuur 2.6). De hogere gronden van de
dekzandrug waren in gebruik als (natte) heidevelden, evenals de gronden van de uitlopers van de
daluitspoelingswaaiers. Tussen deze natte heidevelden door kronkelden aan weerszijden van de dekzandrug
zich smalle beekdalen richting het oosten. De lage gronden in de beekdalen werden eveneens benut als wei- en
hooilanden voor het vee. De beekdalen mondden uit in het volgende broekgebied, welke op de historische kaart
Figuur 2.6: Topografische kaart van het studiegebied Eerbeek-Loenen omstreeks 1810, gemaakt door cartograaf M.J. de Man. Het Apeldoorns Kanaal was destijds nog niet aangelegd en is aangegeven met een stippellijn. De voor het esdorpenlandschap zo kenmerkende, ruimtelijke scheiding tussen de verschillende agrarische bedrijfsonderdelen is duidelijk waar te nemen. De enken (open akkercomplexen; witte kleur) zijn gelegen aan de westkant van de dorpen, de hogere gronden van de daluitspoelingswaaiers en dekzandruggen zijn in gebruik als heidevelden (groengrijze kleur) en bossen (gele kleur). Aan de oostkant van de dorpen verbinden de beekdalen (lichtgroene kleur) de broekgebieden (lichtgroene kleur) met elkaar en kronkelen zich tussen de (natte) heidevelden door. | Bron: Topografische kaart van de Veluwe en Veluwezoom, door M.J. de Man, omstreeks 1810.
120 Menke, H., et al, 2007, p. 25-26. 121 Barends, S., et al, 2010, p. 134-135. | Menke, H., et al, 2007, p. 27.
34
van omstreeks 1810 staat aangegeven met de veldnaam ‘Loenensche Broek’ (figuur 2.6). De kaart geeft echter
weinig details weg met betrekking tot de broekgebieden en beekdalen.
Broekgebieden en beekdalen
De historische kaart uit het midden van de negentiende eeuw laat een gedetailleerdere uitwerking van de
broekgebieden en beekdalen zien (figuur 2.7). Op de kaart is te zien dat het grasland in de beekdalen verkaveld
was in onregelmatige blokken, waarbij de percelen met houtsingels van elkaar werden gescheiden. Hetzelfde
geldt voor de beide broekgebieden. Het broekgebied in het oosten van het studiegebied draagt nog steeds de
naam ‘Loenensche Broek’ en de nabije graslanden staan bekend onder de naam ‘Eerbeeksche Hooilanden’.
Het broekgebied nabij Loenen en Zilven is te herkennen aan de naam ‘Zilvensche Hooilanden’. Uit de namen
is af te leiden dat elk esdorp, naast haar eigen enk, tevens haar eigen graslanden had. Vanuit de dorpen lopen
dan ook verschillende sporen/wegen naar de graslanden. Deze zijn vooral goed te herkennen bij Eerbeek. Ook
de enken en heidevelden droegen namen welke gerelateerd zijn aan het grondgebruik, zoals ‘Eerbeeksche en
Hallsche Heide’, ‘Noorderenk’ en ‘Molenenk’ (figuur 2.7).
Figuur 2.7: Topografische Militaire Kaart (TMK) uit 1846 van het studiegebied Eerbeek-Loenen. De enken zijn aangegeven met wit, de heidevelden met grijs, de graslanden met licht grijsgroen en de bossen met donker grijsgroen. De kaart laat de onregelmatige blokverkaveling van de graslanden zien, waarbij de percelen door houtsingels van elkaar werden gescheiden. Het Apeldoorns Kanaal was destijds nog niet aangelegd en is aangegeven met een dubbele stippellijn. | Bron: Topografische Militaire Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden (TMK), schaal 1:50.000.
Figuur 2.8: Pentekening van een schaapskooi in de Loenermark op de Loenense Droefakkers, omstreeks 1860, vervaardigd door G.C. Montijn. | Bron: CODA Apeldoorn Archief (gemeentearchief Apeldoorn), identificatienummer: GA-018990.
35
Figuur 2.9: Bodemprofiel van een dikke enkeerdgrond. De dikke, bruine bovenlaag betreft het esdek en is gelegen op het onderliggende dekzand (het moedermateriaal). | Foto: Gerrie Koopman, 2008.
Jonge heideontginningen
In de loop van de zestiende/zeventiende eeuw ontwikkelde zich het potstalsysteem. Bij dit landbouwsysteem
graasden de schapen overdag op de heidevelden en werden zij ’s nachts op stal gezet in de zogenaamde potstal:
een stal met een dieper uitgegraven gedeelte waarin de mest van het vee werd ‘opgepot’.122 Men bracht
vervolgens regelmatig een laag heideplaggen aan, welke door de poten van het vee werd vermengd met de
mest. Wanneer de potstal, ook wel schaapskooi genoemd (figuur 2.8), vol was, werd het mengsel van mest en
plaggen ‘uitgekruid’ en begon het gehele proces van oppotten opnieuw. Deze wijze van bemesting staat bekend
als plaggenbemesting en leidde tot de vorming van dikke enkeerdgronden (figuur 2.9; zie paragraaf 2.2.1). Het
potstalsysteem maakte intensieve akkerbouw op de essen mogelijk, waardoor de druk op landbouwgrond
toenam.123 De toenemende druk leidde zowel in de middeleeuwen als in de Nieuwe Tijd tot nieuwe
ontginningen. De bestaande enken werden uitgebreid en op kleine schaal werden, veelal illegaal, de eerste
kampen op de woeste gronden (heidevelden) ontgonnen. Kampen zijn kleine rechthoekige, met heggen of
houtwallen omheinde stukken land, veelal ontgonnen door keuterboeren. Aan het begin van de twintigste eeuw
kwam door de uitvinding van de kunstmest de ontginning van de woeste gronden in een stroomversnelling.124
Figuur 2.10: Topografische kaart (Bonnebladen) uit 1937 van het studiegebied Eerbeek-Loenen. De kampontginningen en de ontginningen van de heidevelden (roze) zijn duidelijk te herkennen, evenals de bebossing (donkergroen) van de hoge gronden op de stuwwal net ten westen van het studiegebied Eerbeek-Loenen. Ook de onregelmatige blokverkaveling van de graslanden (lichtgroen) is duidelijk te zien. | Bron: Chromotopografische Kaart des Rijks (Bonnebladen), schaal 1:25.000.
122 Barends, S., et al, 2010, p. 135. 123 Ibidem, p. 145. 124 Ibidem, p. 146.
36
De historische kaart uit de twintigste eeuw laat langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen beide ontginningsfases
zien (figuur 2.10). Aan de oostkant van Eerbeek en Loenen zijn kleine percelen met een dunne groene rand
eromheen zichtbaar, de kampen, en op de Eerbeeksche en Hallsche Heide zijn de eerste kavels te herkennen.
De jonge heideontginningen leidden tot de vorming van een nieuw landschap, waarbij de kleinschaligheid van
het klassieke esdorpenlandschap grotendeels verloren ging. In het huidige landschap zijn de grote heidevelden
verdwenen en is de enk van Eerbeek volgebouwd met huizen. Evenwel zijn de structuren van het
esdorpenlandschap nog steeds herkenbaar, met name in de verkavelingsstructuren. Strokenverkaveling is terug
te vinden in de beekdalen van de Loenense Beek en Zilvense Beek, daar waar de voormalige essen en
heidevelden worden gekenmerkt door een grootschalige blokverkaveling.
2.2.3 Indeling in hoofdlandschappen
Op basis van de fysische geografie en het historische cultuurlandschap is het landschap in het studiegebied
Eerbeek-Loenen in te delen in drie hoofdlandschappen: het stuwwallandschap, het dekzandlandschap en het
beekdal- en broeklandschap (figuur 2.11 en tabel 2.1). De indeling in hoofdlandschappen volgt hierbij een
gradiënt vanaf de stuwwal in het westen naar de lager gelegen gronden in het oosten. De verschillende
hoofdlandschappen hangen daarbij sterk met elkaar samen en worden hieronder kort toegelicht.
Figuur 2.11: Kaart met de indeling in hoofdlandschappen in het studiegebied Eerbeek-Loenen, gebaseerd op de fysische geografie en het historische cultuurlandschap in het studiegebied. De hoofdlandschappen bestaan uit: het stuwwallandschap in het westen, het dekzandlandschap in het oosten en in het midden het beekdal- en broeklandschap. | Geprojecteerd op: Topografische kaart, Kadaster, schaal 1:25.000.
37
Tabel 2.1: Matrixtabel indeling hoofdlandschappen in het studiegebied Eerbeek-Loenen. De tabel geeft de samenhang weer tussen de fysische geografie en het historische cultuurlandschap in het studiegebied Eerbeek-Loenen.
1846
1937
10B
3: H
oge
stu
ww
al
7D2:
Stu
ww
alp
late
au
2M16
: Stu
ifza
nd
vlak
teH
d21
: Haa
rpo
dzo
lgro
nd
4L8:
Lag
e la
nd
du
ine
n +
bij
be
ho
ren
de
laag
ten
/vla
kte
n
12C
2: H
oge
lan
dd
uin
en
+ b
ijb
eh
ore
nd
e la
agte
n/v
lakt
en
12N
6: G
roe
ven
.v.t
.H
eid
eH
eid
e
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
cHn
21g:
Laa
rpo
dzo
lgro
nd
gY30
: Ho
ltp
od
zolg
ron
dH
eid
eH
eid
e
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
dB
ou
wla
nd
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
d /
bo
s /
do
rpB
ou
wla
nd
/ b
os
/ d
orp
Hn
21g:
Ve
ldp
od
zolg
ron
dH
eid
eH
eid
e /
gra
slan
d
B -
De
kzan
dla
nd
sch
ap
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
d /
do
rpB
ou
wla
nd
/ d
orp
Hn
21g:
Ve
ldp
od
zolg
ron
dH
eid
eH
eid
e
B2
- D
ekz
and
laag
te3N
5: L
aagt
e z
on
de
r ra
nd
wal
B3
- D
ekz
and
we
lvin
g3L
4: L
age
he
uve
ls, r
ugg
en
, we
lvin
gen
me
t b
ijb
eh
ore
nd
e v
lakt
en
en
laag
te
C -
Be
ekd
al-
en
bro
ekl
and
sch
ap
C1
- B
ee
kdal
2R2:
Dal
vorm
ige
laag
ten
, zo
nd
er
vee
np
Zg23
g: B
ee
kee
rdgr
on
d
pZg
23g:
Be
eke
erd
gro
nd
pZn
21, p
Zn23
: Go
ore
erd
gro
nd
He
ide
Stu
ifza
nd
Zd21
: Du
inva
aggr
on
d
Bo
uw
lan
d /
do
rp
Hn
21g:
Ve
ldp
od
zolg
ron
d
A4
- D
alu
itsp
oe
lin
gsw
aaie
r3G
3: D
alu
itsp
oe
lin
gsw
aaie
r
EER
BEE
K-L
OEN
ENG
eo
mo
rfo
logi
eB
od
em
A1
- St
uw
wal
pla
teau
gY30
: Ho
ltp
od
zolg
ron
d
A2
- St
uw
wal
flan
k6H
7: S
tuw
wal
glo
oii
ng
Bo
uw
lan
d /
do
rp
A3
- D
roo
g d
al11
/10S
3: D
roo
g d
al
Gra
slan
dG
rasl
and
His
tori
sch
cu
ltu
url
and
sch
ap
A -
Stu
ww
alla
nd
sch
ap
He
ide
/ b
os
Stu
ifza
nd
/ b
os
C2
- B
roe
kge
bie
de
n e
n b
ee
kove
rstr
om
ings
vlak
te2M
7: V
lakt
e v
an s
ne
eu
wsm
elt
wat
era
fze
ttin
gen
B1
- D
ekz
and
rug
3K14
: De
kzan
dru
g (+
/- o
ud
bo
uw
lan
dd
ek)
He
ide
He
ide
/ g
rasl
and
38
Het stuwwallandschap
Het stuwwallandschap omvat de hoge gronden van het stuwwalplateau en de stuwwalflank, waarbij de
stuwwalflank gekenmerkt wordt door een steile en smalle helling. Binnen het esdorpenlandschap functioneerde
dit hoofdlandschap als weidegrond in de vorm van bossen en heidevelden. De overgang van hoog naar laag op
de stuwwalflank vormde daarnaast een aantrekkelijke plek voor de akkers en de dorpen Loenen en Zilven.
Ditzelfde geldt voor de gronden van de daluitspoelingswaaiers, welke in feite uitlopers vormen van de
stuwwalflank. Op de overgang tussen beide eenheden is het dorp Eerbeek gelegen. De gronden van de
daluitspoelingswaaiers hadden binnen het esdorpenlandschap tevens een functie als heidevelden. Het
stuwwallandschap vormde daarnaast een belangrijke bron voor rijk en schoon grondwater, daar de sprengen
van de sprengenbeekstelsels van Loenen en Eerbeek in de droge dalen van dit hoofdlandschap hun oorsprong
vinden (zie paragraaf 2.2.4).
Het dekzandlandschap
Het dekzandlandschap omvat de dekzandruggen en de tussenliggende dekzandpakketten. Gelijk aan de hoger
gelegen gronden van de stuwwalflank vormden binnen het dekzandlandschap de hoger gelegen gronden van
de dekzandruggen een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de mens. Het dorp Hall is, samen met de akkers
van het dorp, gelegen op de grote dekzandrug in het zuidoosten van het studiegebied. De laaggelegen gronden
en de welvingen van het dekzandlandschap dienden veelal als heidevelden.
Het beekdal- en broeklandschap
Het beekdal- en broeklandschap omvat de broekgebieden aan de voet van de stuwwal en de beekdalen van de
Loenense Beek en Eerbeekse Beek in de lager gelegen gebieden. Binnen het esdorpenlandschap functioneerden
deze gronden als wei- en hooilanden voor het vee. De broekgebieden worden met elkaar verbonden door de
beekdalen, welke tussen de hoger gelegen gronden van de dekzandruggen en de daluitspoelingswaaiers door
kronkelen. De beekdalen en broekgebieden zijn laag gelegen en vormen van nature de natste gebieden binnen
het landschap in het studiegebied Eerbeek-Loenen. Op basis van de historisch-landschappelijke context maakt
dit de beekdalen en broekgebieden tot zeer kansrijke gebieden voor een bijdrage aan de mogelijke ontwikkeling
van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal.
2.2.4 De ontwikkeling van het watersysteem tot aan de negentiende eeuw
Het kanaaltraject Eerbeek-Loenen doorsnijdt onderweg enkele beken, waaronder de Loenense Beek en de
Eerbeekse Beek. Beide beken maken deel uit van een groter bekenstelsel, welke een rijke historie kennen. De
beken zijn gelegen in de natuurlijke laagtes van de droge dalen (behorend tot het hoofdlandschap
‘stuwwallandschap’) en de vlaktes van sneeuwsmeltwaterafzettingen (behorend tot het hoofdlandschap
‘dekzandlandschap’).
Het natuurlijke watersysteem van de Veluwe
De natuurlijke afwatering van de Veluwe werd en wordt in hoge mate bepaald door de geologische opbouw
van de stuwwallen.125 De stuwwallen bestaan uit een mengeling van gestuwde grind-, zand-, en kleilagen,
welke oorspronkelijk horizontaal waren gesorteerd. Deze lagen zijn tijdens het stuwingsproces in het Saalien
door het landijs zijwaarts geduwd, waardoor de lagen verticaal kwamen te staan met een strekkingsrichting
van de stuwwal in een noord-zuidrichting (figuur 2.13). Dit zorgt voor een complex grondwatersysteem. De
zand- en grindlagen zijn goed doorlatend, waardoor de stuwwallen over een groot ondergronds waterbergend
vermogen beschikken. Het water wat valt in de vorm van neerslag infiltreert in de zandige ondergrond en
verzamelt zich in een zoetwaterbel onder de stuwwallen. De zo opgebouwde waterdruk maakt dat het
grondwater ondergronds beweegt naar de lager gelegen randgebieden en daar aan de oppervlakte komt als
kwelwater (figuur 2.14). De scheef liggende kleilagen zijn echter slecht doorlatend en worden ook wel
kleischotten genoemd.126 Deze kleischotten fungeren als een soort ondergrondse stuwen en stuwen het
grondwater lokaal, maar met name in de droge dalen, op tot dicht onder het maaiveld.127 De droge dalen langs
het noordelijke deel van het kanaal, nabij Epe, kenden zelfs zulke ondiepe grondwaterstanden, dat deze op
diverse plekken veenvorming mogelijk maakten.128 Het Wisselse Veen en Tongerense Veen, beide gelegen ten
westen van het studiegebied Epe-Oene, zijn voorbeelden van dergelijke veengebieden. Nabij Eerbeek en
125 Menke, H., et al, 2007, p. 19. 126 Ibidem, p. 18. 127 Aalbers, J., ‘Grond- en sprengenwater van de Veluwe’. In: De Wijerd, jg. 22, nr. 4, p. 103-110. 128 IJzerman, Y., ’Landgoederen en beken op de Veluwe’. In: De Wijerd, jg. 17, nr. 3, p. 64-71.
39
Figuur 2.14: Schetsmatige dwarsdoorsnede van de (sterk) vereenvoudigde grondwaterstromingen onder de Veluwe. De hoge gronden worden gekenmerkt door infiltratie van de gevallen neerslag, welke zich onder de Veluwe verzamelt in een grote zoetwaterbel. De lagere gronden van de randgebieden worden gekenmerkt door omhoogkomend grondwater als gevolg van de waterdruk van de zoetwaterbel: kwel. | Bron: Menke, H., et al, 2007, p. 13.
Figuur 2.15: Uitsnede uit de overzichtskaart van de Veluwe, gemaakt door de cartograaf Christiaan sGrooten en daterend uit omstreeks 1570. Op de uitsnede zijn de bekenstelsels in de omgeving van Loenen en Eerbeek te zien. De beken lopen van west naar oost en voeren het water van de Veluwe af naar de IJssel. | Bron: Elspeet Historie (2018). Veluwe 1570. [Online], geraadpleegd 01-08-2018. Beschikbaar via: https://www.elspeethistorie.nl/index.php/luchtfotos/topografische-kaarten/veluwe-1570.
Figuur 2.13: Schematische weergave van de geologische opbouw van de Veluwse stuwwallen. De schuinliggende kleilagen zijn de slecht doorlatende kleischotten welke lokaal voor zeer ondiepe grondwaterstanden zorgen. | Bron: Menke, H., et al, 2007, p. 19.
Figuur 2.12: Schematische weergave van de opbouw van een sprengenbeek. De spreng (bovenloop) is ingegraven in de stuwwalhelling en vindt zijn oorsprong bij de sprengenkop. Beiden zijn onder het grondwaterniveau gelegen om het grondwater af te kunnen tappen. De opgeleide beek (middenloop) brengt het water naar de watermolens. De benedenloop voert het water vervolgens verder af richting de rivier, in dit geval de IJssel. | Bron: Menke, H., et al, 2007, p. 36.
40
Loenen kwam het niet tot veenvorming, maar de ondiepe grondwaterstanden leidden wel tot vorming van
drassige gebieden aan de voet van de stuwwal: de broekgebieden. Een gat in de kleischotten zorgde ter plaatse
van het huidige natuurgebied Empesche en Tondensche Heide voor een sterkere kwelstroom, waardoor ook
hier een broekgebied tot ontwikkeling kwam (het Loenensche Broek). Het water uit de broekgebieden en het
uittredende kwelwater werd vóór het ingrijpen van de mens vermoedelijk via oppervlakkige afstroming in
oostelijke richting afgevoerd, daar op de geomorfologische kaart en hoogtekaart enkel sprake is van lage
vlaktes en dalvormige laagtes (figuur 2.3 en 2.4). De kaarten geven geen aanwijzingen voor de aanwezigheid
van natuurlijke beeklopen of geulenpatronen. De op de bodemkaart weergegeven verspreiding van
beekeerdgronden geeft echter wel een indruk tot waar de vlakvormige stroomdalen reikten (figuur 2.5). Het
ontbreken van beken is eveneens te zien op de overzichtskaart van de Veluwe uit de zestiende eeuw, gemaakt
door cartograaf Christiaan sGrooten (figuur 2.15). De aanleg van sprengen door de mens betekenden echter
een grote verandering in dit natuurlijke watersysteem.
Bekenstelsel Sprengenbeek Watermolens Aanwezig/verdwenen
Loenense bekenstelsel Loenense Beek Mosterd- en snuifmolen Geheel verdwenen
De Kleine Slas Geheel verdwenen
Grote Slatsmolen Plaats herkenbaar
Bovenste Molen Geheel verdwenen
Middelste Molen (Vrijwel) compleet
aanwezig
Achterste Molen Geheel verdwenen
Zilvense Beek Papiermolen De Hunekamp Plaats herkenbaar
Zilvense Korenmolen Plaats herkenbaar
Stroobroekse Beek Strobroeksmolen (Molen Ter
Hoeven)
Geheel verdwenen
Eerbeekse bekenstelsel Eerbeekse Beek Coldenhover Molen
(Bovenste
Schoonmansmolen)
Geheel verdwenen
Onderste Schoonmansmolen Geheel verdwenen
Papiermolen Het Oude
Klooster
Geheel verdwenen
Korenmolen van het Huis te
Eerbeek
(Vrijwel) compleet
aanwezig
Coldenhovense Beek Hummense molen (Bovenste
Papiermolen op Coldenhove)
Geheel verdwenen
Onderste Papiermolen op
Coldenhove Resten aanwezig
Gravinnebeek Kerstens Molentje (Nieuwe
Molen)
Geheel verdwenen
Tabel 2.2: Overzicht van de sprengenbeken en de daaraan gelegen watermolens in het studiegebied Eerbeek-Loenen. | Gebaseerd op: Bekenatlas van de Stichting tot Behoud van de Veluwse Sprengen en Beken.
Het ontstaan van sprengen en sprengenbeken op de Veluwe
De kleischotten in de ondergrond en de daarmee gepaard gaande, ondiepe grondwaterstanden maakten het voor
de mens relatief makkelijk om nieuwe beken, de zogenaamde sprengen, aan te leggen.129 De sprengen zijn
voornamelijk aangelegd voor de versterking van de natuurlijke beken door aanvoer van extra grondwater.130
Deze versterking was nodig voor de aandrijving van de watermolens die aan de beken waren gelegen. Wanneer
beken gegraven of vergraven zijn ten behoeve van de aandrijving van watermolens spreekt men ook wel van
sprengenbeken.131 Evenals een rivier is een sprengenbeek op te delen in een bovenloop, middenloop en
benedenloop (figuur 2.12).132 De bovenloop bestaat uit de eigenlijke spreng, welke is ingegraven in de helling
van de stuwwal en zijn oorsprong vindt bij de zogenaamde sprengenkop. De spreng is als een horizontale sleuf
in de stuwwalhelling ingegraven en ligt samen met de sprengenkop onder het grondwaterniveau om het
grondwater af te kunnen tappen. De sprengenkop en spreng vormen zo de voedende bron van de sprengenbeek.
De middenloop van de sprengenbeek begint daar waar de beek de stuwwalhelling verlaat. Om de aan de beek
gelegen watermolens aan te kunnen drijven, was het belangrijk dat de beken op hoogte werden gehouden.
Vanaf het punt waar de beken de stuwwalhelling verlieten, werden de beken dan ook zoveel mogelijk
129 Hagens, H. (1998). Op kracht van stromend water. Negen eeuwen watermolens op de Veluwe. NV Uitgeverij Smit van 1876, Hengelo, p. 90. 130 Hagens, H., 1998, p. 92. | Menke, H., et al, 2007, p. 36. 131 Menke, H., et al, 2007, p. 36. 132 Ibidem, p. 36-41.
41
horizontaal gehouden. Dit betekende dat de beken deels boven het maaiveld kwamen te liggen en ingedamd
moesten worden met walletjes. Men ‘leidde de beken op’ richting de watermolens. De middenloop bestaat bij
veel sprengenbeken zodoende uit opgeleide beken. De benedenloop van de sprengenbeek betreft het gedeelte
na de laatste watermolen en dient enkel voor de afvoer van het water richting de rivier, in het geval van het
studiegebied Eerbeek-Loenen de IJssel. De oorsprong van de oudste sprengen(beken) op de Veluwe is
onduidelijk.133 Vermoedelijk heeft men al doende geleerd en zijn de sprengen(beken) gaandeweg ontwikkeld
door kleinschalig graafwerk om meer water aan natuurlijke bronnen te onttrekken. De belangrijkste reden voor
deze aanleg vormde de aandrijving van watermolens. De eerste Veluwse watermolens langs de beken werden
in de dertiende eeuw gebouwd, waarna het aantal watermolens in de zestiende eeuw sterk toenam als gevolg
van de opkomende papierindustrie.134 Het studiegebied Eerbeek-Loenen kent twee grote bekenstelsels met
verschillende sprengenbeken en bijbehorende watermolens: het Loenense bekenstelsel en het Eerbeekse
bekenstelsel (tabel 2.2).
Figuur 2.16: Uitsnede van de zeventiende-eeuwse kaart (omstreeks 1660) van het Loenense bekenstelsel, gemaakt door H. van Gelder (westen boven). De kaart geeft de verschillende beeklopen van het Loenense bekenstelsel weer met de daaraan liggende watermolens. Van linksboven naar rechtsonder: de Morrebeek, de Silvoldse Beek, de Nieuwe Silvoldse Beek en de Lunse Beek. Ook duidelijk weergegeven is Kasteel Ter Horst. De kasteelgrachten werden gevoed door de Loenense Beek. | Bron: Gelders Archief, toegangsnr. 0124, Hof van Gelre en Zutphen, inv. nr. 5447, Civiele procesdossiers, hoofdreeks, 1662.
Het Loenense bekenstelsel
Het Loenense bekenstelsel is gedurende een aantal eeuwen steeds verder uitgebreid en aangepast naar de
behoeften van de tijd. Het stelsel kent zijn begin met het graven van greppels en slootjes in het aan de voet van
de stuwwal gelegen broekgebied, bekend onder de naam ‘Zilvensche Hooilanden’.135 Het water uit de greppels
en slootjes werd vervolgens verzameld tot een beek. Een kaart uit de zeventiende eeuw (figuur 2.16) laat een
stelsel van vier sprengenbeken zien: de Morrebeek, de Olde Silvoldse (Zilvense) Beek, de Lunse (Loenense)
Beek en de Nieuwe Silvoldse Beek. De Morrebeek werd gevoed door een op het huidige landgoed Groenouwe
gelegen sprengenstelsel. De Olde Silvoldse Beek ontleende haar water aan een sprengenstelsel ingegraven in
de ten westen van het dorp Zilven gelegen Dalenk en waterde oorspronkelijk, via het Zilvense Broek,
onafhankelijk van de Lunse Beek af richting Empe.136 Deze oude loop is op de zeventiende-eeuwse kaart
aangegeven als een grijze, vervagende lijn tussen de met bomen omringde percelen door. Feitelijk geeft de
133 Ibidem, p. 41. 134 Kobussen, M. (1997). Loenense Molenbeek. Oude levensader van een Veluws dorp. Drukkerij Bussloo, p. 8. 135 Ibidem, p. 9. 136 Ibidem, p. 9.
42
Figuur 2.17: Overzichtskaart van het huidige Loenense bekenstelsel ten westen van het Apeldoorns Kanaal. Het stelsel bestaat uit de Loenense Beek, de Zilvense Beek en de Stroobroekse Beek en hun sprengen(koppen). | Gebaseerd op: De Bekenatlas (De Bekenstichting (2018). De Bekenatlas Veluwe. [Online], geraadpleegd 24-08-2018. Beschikbaar via: http://www.bekenatlas.nl/) en Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 24-08-2018.).
zeventiende-eeuwse kaart (al dan niet onbedoeld) de belangrijkste verandering binnen het Loenense
bekenstelsel weer, welke halverwege de zeventiende eeuw onder de hoede van de toenmalige heer van Kasteel
Ter Horst, Olivier Hackfort, plaatsvond. Olivier Hackfort verkreeg in 1657 van de Gelderse Rekenkamer de
erfpacht van enkele waterlopen bij Loenen en stond aan de basis van het plan om het water van de Olde
Silvoldse Beek naar de Lunse Beek te leiden.137 Dit zou de bouw van nieuwe watermolens op de Loenense
137 Hagens, H., 1998, p. 308.
43
Beek mogelijk maken.138 Voor de realisatie van dit plan werd de bovenloop van de Olde Silvoldse Beek door
een nieuw gegraven watergang, de Nieuwe Silvoldse Beek, verbonden met de bovenloop van de Lunse
Beek.139 Men ‘onthoofde’ op deze wijze de Zilvense Beek, waarbij de nieuw gegraven waterloop de hoogtelijn
van de stuwwalhelling volgde.140 De Morrebeek werd bovendien gedempt en vervangen door een nieuw
gegraven beek. De zeventiende-eeuwse kaart laat dit proces in volle gang zien, daar de Nieuwe Silvoldse Beek
al is ingetekend, maar de Morrebeek nog gedempt en de nieuwe Molenbeek nog gegraven moet worden. De
beken werden richting de watermolens opgeleid om genoeg kracht op te bouwen voor de aandrijving van de
watermolens (figuur 2.17).
Het realiseren van de verbinding tussen de Zilvense Beek en Loenense Beek vormde de meest ingrijpende
verandering en tekent ook in de huidige tijd nog altijd het Loenense bekenstelsel (figuur 2.17). Ditzelfde geldt
voor de locatie van de watermolens, waarvan er op de zeventiende-eeuwse kaart vier te zien zijn. De
watermolens zijn echter, met uitzondering van de Middelste Molen, niet bewaard gebleven en zijn in het
huidige landschap geheel verdwenen. De rijke geschiedenis van de watermolens valt echter buiten dit
onderzoek.141 Ditzelfde geldt voor de naamgeving van de vertakkingen van de sprengenbeken. In het huidige
stelsel van de Loenense beken vormt de Loenense Beek nog altijd de hoofdbeek, waarbij de Stroobroekse Beek,
in de zeventiende eeuw ook vallend onder de erfpacht van de familie Hackfort, een zijbeek vormt van de
Loenense Beek. De Zilvense Beek is via de ‘Nieuwe Zilvense Beek’ nog altijd verbonden met de Loenense
(Molen)Beek (figuur 2.17). De oude benedenloop van de Zilvense Beek draagt nu de naam ‘Oude Beek’. De
sprengenkoppen van de Loenense Beek liggen tegenwoordig in de bebouwing van het dorp Loenen, maar zijn
nog altijd aanwezig en voorzien de beek van het benodigde water. Ook de sprengenkoppen van de Zilvense
Beek zijn nog aanwezig en liggen in het bos op het landgoed Groenouwe en in de voormalige Dalenk (nu de
rand van de bebouwing van het dorp Zilven).
Het Eerbeekse bekenstelsel
Het Eerbeekse bekenstelsel is minder uitgebreid dan het Loenense bekenstelsel en bestond oorspronkelijk uit
enkel de Eerbeekse Beek.142 De Eerbeekse Beek sneed dwars door de Eerbeekse Enk en voedde onderweg de
grachten van het Huis te Eerbeek (figuur 2.18). Nabij Huis te Eerbeek werd het beekwater eveneens gebruikt
voor het bevloeien van de weides volgens het vloeiweide-systeem.143 Bij dit oude systeem wordt het aan de
beken grenzende land periodiek gecontroleerd onder water gezet ter bevordering van de vruchtbaarheid. Op
deze manier bezinkt het vruchtbare slib in het beekwater, wat functioneert als een natuurlijke bemesting. Als
gevolg van de opkomende papierindustrie is de Eerbeekse Beek in de zeventiende eeuw versterkt met
sprengenstelsels. Op deze wijze zijn de Coldenhovense Beek en de Gravinnebeek tot stand gekomen. De
sprengenstelsels maakten het mogelijk om ook langs de Eerbeekse Beek watermolens te bouwen voor de
papierindustrie (figuur 2.18). Het noordelijke sprengenstelsel wordt ook wel aangeduid als de Gravinnebeek
en kent drie/vier sprengenkoppen.144 Het nabijgelegen, tweede sprengenstelsel kent de naam Coldenhovense
Beek en wordt gevoed door een vijftal sprengenkoppen. In tegenstelling tot het Loenense bekenstelsel kent het
Eerbeekse bekenstelsel, naast het graven van de twee sprengenstelsels, geen grote en ingrijpende
veranderingen. Evenals de Loenense Beek werd de Eerbeekse Beek verschillende keren opgeleid voor het
opbouwen van voldoende kracht om de watermolen(s) aan te kunnen drijven (figuur 2.19). Op het hoogtepunt
van de watermolengeschiedenis kende het bekenstelsel negen watermolens, waarvan de meeste
papiermolens.145 Een tweetal van deze papiermolens groeide uit tot papierfabrieken, welke vandaag de dag nog
steeds bestaan en gebruik maken van het water uit de Eerbeekse Beek. Niet meer voor aandrijving van de
(allang verdwenen) watermolen, maar als schoon productiewater. De watermolens zijn echter, met uitzondering
van de Korenmolen van het Huis te Eerbeek en de Onderste Molen op de Coldenhove, allemaal verloren gegaan
en in het huidige landschap geheel verdwenen. De Korenmolen is bewaard gebleven en van de Onderste Molen
138 Kobussen, M., 1997, p. 10. | Menke, H., et al, 2007, p. 43. 139 Kobussen, M., 1997, p. 10. 140 De Bekenstichting (2018). Loenense beken. [Online], geraadpleegd op 06-08-2018. Beschikbaar via: https://www.sprengenbeken.nl/loenense-beken/#Loenense%20Beek. 141 Voor een uitgebreide beschrijving van de watermolens, zie het volgende boek: Hagens, H. (1998). Op kracht van stromend water. Negen eeuwen watermolens op de Veluwe. NV Uitgeverij Smit van 1876, Hengelo. 142 De Bekenstichting (2018). Eerbeekse beken. [Online], geraadpleegd op 06-08-2018. Beschikbaar via: https://www.sprengenbeken.nl/eerbeekse-beken/#Eerbeekse%20Beek. 143 Wijngaards, J. (2016). Rapport Eerbeekse Oliemolen. Een onderzoek naar een oplossing voor de waterproblematiek van de Eerbeekse Oliemolen. Apeldoorn, p. 23. 144 De Bekenstichting (2018). Eerbeekse beken. [Online], geraadpleegd op 06-08-2018. Beschikbaar via: https://www.sprengenbeken.nl/eerbeekse-beken/#Eerbeekse%20Beek. 145 Hagens, H., 1998, p. 349.
44
op de Coldenhove zijn nog resten aanwezig. De beken en sprengenkoppen zijn daarentegen nog allemaal
aanwezig, met uitzondering van de oude loop nabij de papierfabrieken (figuur 2.20).
Figuur 2.18: Zeventiende-eeuwse kaart (jaar 1662) van de Eerbeekse enk, gemaakt door I. van Geelkercken (westen boven). De Eerbeekse Beek is duidelijk te herkennen als een kronkelende lijn van links naar rechts, dwars over de Eerbeekse Enk. De enk werd daardoor in tweeën gedeeld. De tweedeling is te herkennen in de naamgeving op de kaart: het deel aan de kant van het dorp Eerbeek en Huis te Eerbeek staat aangegeven als ‘Den Eertbeecker Enck’, het deel aan de andere kant van de beek als ‘Den Eertbeecker Enck over de Beeck’. De kaart geeft daarnaast drie watermolens (gele cirkels) langs de beek weer, te weten: Bosshofsmeul (links), de Seemsmeul (midden) en de Saetmeul (rechts). | Bron: Gelders Archief, toegangsnr. 0124, Hof van Gelre en Zutphen, inv. nr. 5451, Civiele procesdossiers, hoofdreeks, 1662.
Figuur 2.19: De opgeleide Eerbeekse Beek voor de Molen(s) op de Haar. Om de beek op hoogte te houden voor voldoende aandrijvingskracht, zijn aan weerszijden van de beek wallen aangelegd. | Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
45
Figuur 2.20: Overzichtskaart van het huidige Eerbeekse bekenstelsel ten westen van het Apeldoorns Kanaal. Het stelsel bestaat uit de Coldenhovense Beek, de Gravinnebeek en de Eerbeekse Beek en hun sprengen(koppen). | Gebaseerd op: De Bekenatlas (De Bekenstichting (2018). De Bekenatlas Veluwe. [Online], geraadpleegd 24-08-2018. Beschikbaar via: http://www.bekenatlas.nl/) en Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 24-08-2018.).
46
2.3 De aanleg en het huidig functioneren van het kanaaltraject
Het karakteristieke esdorpenlandschap en de middeleeuwse sprengenbekenstelsels in het studiegebied
Eerbeek-Loenen werden in de tweede helft van de negentiende eeuw ruw doorsneden door de aanleg van het
Kanaal Apeldoorn-Dieren. Het Kanaal Apeldoorn-Dieren is de oude naam van het zuidelijk deel van het
Apeldoorns Kanaal, welke is aangelegd als verlenging van het ten noorden van Apeldoorn gelegen Griftkanaal
(zie paragraaf 3.3.1). De komst van het kanaal leidde tot een (nog altijd aanwezige) tweedeling binnen het
studiegebied Eerbeek-Loenen, zowel op landschappelijk als op waterhuishoudkundig gebied.
2.3.1 Het Apeldoorns Kanaal als lint door het landschap
De aanleg van het Apeldoorns Kanaal bleef niet zonder gevolgen voor het landschap in het studiegebied
Eerbeek-Loenen. De in het studiegebied van oudsher aanwezige, landschappelijke gradiënt van west naar oost
werd wreed verstoord door het van zuid naar noord georiënteerde Apeldoorns Kanaal. De ontwerpers van het
kanaal deden hun best rekening te houden met de natuurlijke basis van het landschap, maar dit was niet vanuit
bezorgdheid om het landschap.
De aanleg van het Apeldoorns Kanaal in de negentiende eeuw
Het eerste plan voor de verlenging van het Apeldoorns Kanaal naar het zuiden werd in 1845 ontworpen en
omvatte een kanaaltracé van Apeldoorn via Klarenbeek en Zutphen naar Dieren.146 Dit plan stuitte echter op
grote weerstand van de IJsselsteden Zutphen en Deventer die het nieuwe kanaal als een bedreiging zagen voor
hun (handels)belangen. Daarnaast ontbraken voldoende financiële middelen, waardoor dit plan nooit is
uitgevoerd. Een nieuw plan kwam van de hand van baron Sloet tot Olthuis. Zijn voorstel was om het kanaal
langs de oostkant van de Veluwe door te trekken naar de IJssel tussen Dieren en Brummen. Dit plan werd
ondersteund door de Marke van Loenen en de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Rheden, Rozendaal, Voorst,
Epe en Heerde.147 Met deze steunbetuigingen op zak werd het plan van baron Sloet tot Olthuis, in opdracht van
Waterstaat, nader uitgewerkt door ingenieur C. Brunings. Dit resulteerde in 1847 in een ontwerp voor een
kanaaltracé van Apeldoorn via Beekbergen, Loenen en Eerbeek naar de IJssel bij Dieren - het huidige en
bestaande tracé van het Apeldoorns Kanaal. Daar het
kanaal met de hand gegraven moest worden en de enige
hulpmiddelen uit schoppen en kruiwagens bestonden, was
het de kunst om in het ontwerp van het kanaaltracé het
grondverzet zo laag mogelijk te houden.148 Daartoe was
het belangrijk om hoogteverschillen te beperken,
aangezien hoogteverschillen meer graafwerk betekenden.
Dit vormde echter een uitdaging in het reliëfrijke
landschap van de Veluwe. Uiteindelijk werd gekozen
voor een kanaaltracé dat zoveel mogelijk één en dezelfde
hoogtelijn volgde, de hoogtelijn van 13,42 meter +AP (=
13,20 meter +NAP).149 Dit betekende een bochtig tracé in
het studiegebied Eerbeek-Loenen, nabij de dorpen
Eerbeek en Loenen (figuur 2.21). De in het Weichselien
gevormde daluitspoelingswaaiers, behorend tot het
hoofdlandschap ‘stuwwallandschap’, vormden een
obstakel voor het te graven kanaaltracé. Om de hoogtelijn
van 13,42 +AP te kunnen blijven volgen, moest men om
de daluitspoelingswaaiers heen graven en waren bochten
in het kanaaltracé onvermijdelijk. Het volgen van één en
dezelfde hoogtelijn had, naast het besparen op
graafwerkzaamheden, eveneens als voordeel dat het
nieuwe kanaal in één pand gegraven kon worden en alleen
bij de aansluiting met de IJssel in Dieren een sluis nodig
146 Scholten, R., 2017, p. 46. 147 Ibidem, p. 48. 148 Ibidem, p. 51. 149 Ibidem, p. 49 | Het oude AP (Amsterdams Peil) is 22 centimeter hoger dan het tegenwoordige NAP (Normaal Amsterdams Peil). Voor een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het NAP, zie volgend artikel: Dam, P. van. ‘De vroege geschiedenis van het Normaal Amsterdams Peil. Op zoek naar het nulpunt.’ In: Het Nederlands Landschap. Tijdschrift voor landschapsgeschiedenis, jg. 36, nr. 2, p. 14-23.
Figuur 2.21: De bocht in het kanaaltracé na de Hallse Brug. Het Apeldoorns Kanaal is hier om de daluitspoelingswaaier van Eerbeek heen gegraven. | Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
47
was, daar waar in het oorspronkelijke plan van baron Sloet tot Olthuis drie á vier sluizen benodigd waren.
Daarnaast werd de vrijkomende grond uit het kanaaltracé gebruikt om aan weerszijden kanaaldijken aan te
leggen. Onbewust heeft men zo in zekere zin rekening gehouden met het fysisch-geografische landschap waar
het nieuwe kanaal in kwam te liggen. Grote kanttekening daarbij vormt echter dat de beekdalen en
broekgebieden in het studiegebied (en in het algemeen) dwars werden doorkruist. Bovendien kwam de
motivatie voor het bochtige kanaaltracé voort uit het laag houden van de kosten en niet uit zorg voor het
landschap. Het drukken van de kosten was tevens een motivatie om ook bij de aankoop van de benodigde
gronden strategisch te werk te gaan. Het kanaaltracé liep voornamelijk door woeste gronden, zoals de
grootschalige heidevelden, welke relatief goedkoop waren om aan te kopen. De historische kaart uit de
twintigste eeuw laat zien (figuur 2.10) hoe in het studiegebied Eerbeek-Loenen de Eerbeeksche en Halsche
Heide door het kanaal in tweeën wordt gesplitst. Ditzelfde gold voor het bestaande wegennetwerk, welke voor
het overgrote deel een west-oost oriëntatie kende. De boeren zagen zich door het kanaal gescheiden worden
van hun graslanden in de beekdalen en broekgebieden. Voor het verbinden van beide kanaaloevers en het intact
houden van het wegennetwerk werden daarom een groot aantal bruggen over het kanaal gebouwd. Het
studiegebied Eerbeek-Loenen kent vijf bruggen: de Loenense Brug, Klabanusbrug, Zilvense Brug,
Coldenhovense Brug en Eerbeekse Brug. Verder ligt de Hallse Brug net buiten het studiegebied. Uit de namen
van de bruggen kan afgeleid worden dat elk dorp haar eigen brug had. Bij de Zilvense Brug werd een
brugwachterswoning gebouwd en een zwaaikom aangelegd. Ook nabij de Eerbeekse Brug werd een zwaaikom
aangelegd. Een zwaaikom is ‘een verbreding in het kanaal waar schepen elkaar kunnen passeren of kunnen
keren wanneer ze weer terug willen varen’.150 Daarnaast werd op de oostelijke oever van het kanaal een jaagpad
voor de paarden aangelegd.151 De los- en laadkades bevonden zich aan de westelijke zijde van het kanaal,
evenals de draaipunten van de bruggen. Op deze manier werd het jaagpad niet onderbroken en werden de
schepen niet gehinderd in hun voortgang.
Figuur 2.22: Het broekgebied van de Oude Beek ten noordwesten van Eerbeek. De foto is gemaakt in de richting van het Apeldoorns Kanaal. De verkaveling is op de beek georiënteerd en bestaat uit relatief smalle percelen (strokenverkaveling). De beekloop is geaccentueerd met een stippellijn. Dwars op de beek staat nog een oude houtsingel. | Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
Het Apeldoorns Kanaal in het huidige landschap
Het landschap in het studiegebied is na de aanleg van het kanaal sterk veranderd. Deze veranderingen uiten
zich vooral in het veranderde grondgebruik binnen de drie hoofdlandschappen (tabel 2.3 en figuur 2.1). Waar
het kanaal in de negentiende eeuw in het dekzandlandschap haar weg vond door de woeste gronden van de
Eerbeeksche en Hallsche Heide, wordt het in het huidige landschap omringd door gras- en bouwland. De
heidevelden zijn na ontginning in de negentiende eeuw in gebruik genomen als grasland, met hier en daar een
perceel bouwland, en wordt gekenmerkt door grootschalige blokverkaveling. Ook de heide op de hoge gronden
van het stuwwallandschap is verdwenen. Waar ooit grootschalige, open heidevelden waren, staat nu een
gesloten bos. De enken op de stuwwalflank zijn voor het overgrote deel bebouwd ten behoeve van de groei van
de dorpen. Nabij Loenen en Zilven is de beschermende enkwal (een lage wal die het bouwland beschermde
tegen wild en vee) echter nog altijd aanwezig, verscholen in de bossen, maar wel aangegeven op de moderne
150 Scholten, R., 2017, p. 32. 151 Scholten, R., 2017, p. 93.
48
Tabel 2.3: Matrixtabel ontwikkeling historisch cultuurlandschap in het studiegebied Eerbeek-Loenen. De tabel geeft de verschillen weer in het cultuurlandschap omstreeks 1937 en het huidige cultuurlandschap (2018).
1937
2018
10B
3: H
oge
stu
ww
al
7D2:
Stu
ww
alp
late
au
2M16
: Stu
ifza
nd
vlak
teH
d21
: Haa
rpo
dzo
lgro
nd
4L8:
Lag
e la
nd
du
ine
n +
bij
be
ho
ren
de
laag
ten
/vla
kte
n
12C
2: H
oge
lan
dd
uin
en
+ b
ijb
eh
ore
nd
e la
agte
n/v
lakt
en
12N
6: G
roe
ven
.v.t
.H
eid
eG
roe
ve
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
cHn
21g:
Laa
rpo
dzo
lgro
nd
gY30
: Ho
ltp
od
zolg
ron
dH
eid
eB
ou
wla
nd
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
dB
ou
wla
nd
/ g
rasl
and
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
d /
bo
s /
do
rpB
ou
wla
nd
/ g
rasl
and
/ d
orp
Hn
21g:
Ve
ldp
od
zolg
ron
dH
eid
e /
gra
slan
dB
ou
wla
nd
/ g
rasl
and
B -
De
kzan
dla
nd
sch
ap
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
d /
do
rpB
ou
wla
nd
/ g
rasl
and
/ d
orp
Hn
21g:
Ve
ldp
od
zolg
ron
dH
eid
eG
rasl
and
B2
- D
ekz
and
laag
te3N
5: L
aagt
e z
on
de
r ra
nd
wal
Hn
21g:
Ve
ldp
od
zolg
ron
d
B3
- D
ekz
and
we
lvin
g3L
4: L
age
he
uve
ls, r
ugg
en
, we
lvin
gen
me
t b
ijb
eh
ore
nd
e v
lakt
en
en
laag
teH
n21
g: V
eld
po
dzo
lgro
nd
C -
Be
ekd
al-
en
bro
ekl
and
sch
ap
C1
- B
ee
kdal
2R2:
Dal
vorm
ige
laag
ten
, zo
nd
er
vee
np
Zg23
g: B
ee
kee
rdgr
on
d
pZg
23g:
Be
eke
erd
gro
nd
pZn
21, p
Zn23
: Go
ore
erd
gro
nd
A1
- St
uw
wal
pla
teau
C2
- B
roe
kge
bie
de
n e
n b
ee
kove
rstr
om
ings
vlak
te2M
7: V
lakt
e v
an s
ne
eu
wsm
elt
wat
era
fze
ttin
gen
11/1
0S3:
Dro
og
dal
6H7:
Stu
ww
algl
oo
iin
g
A3
- D
roo
g d
al
A2
- St
uw
wal
flan
k
Zd21
: Du
inva
aggr
on
d
gY30
: Ho
ltp
od
zolg
ron
d
His
tori
sch
cu
ltu
url
and
sch
apB
od
em
Ge
om
orf
olo
gie
EER
BEE
K-L
OEN
EN
A -
Stu
ww
alla
nd
sch
ap
3G3:
Dal
uit
spo
eli
ngs
waa
ier
A4
- D
alu
itsp
oe
lin
gsw
aaie
r
B1
- D
ekz
and
rug
Gra
slan
dG
rasl
and
He
ide
/ g
rasl
and
Bo
uw
lan
d /
gra
slan
d
3K14
: De
kzan
dru
g (+
/- o
ud
bo
uw
lan
dd
ek)
Bo
sH
eid
e /
bo
s
Bo
uw
lan
d /
do
rpB
ou
wla
nd
/ d
orp
Stu
ifza
nd
/ b
os
Bo
s
49
topografische kaart. Het grondgebruik in het beekdal- en broeklandschap is daarentegen niet veranderd en
bestaat nog altijd uit grasland (figuur 2.22), waarbij de oude strokenverkaveling voor een groot deel bewaard
is gebleven. Ook zijn er nog restanten van de oude houtsingels aanwezig, al is het grootste deel van de
houtsingels verloren gegaan.
Het oude landgebruik en de fysische geografie zijn gedeeltelijk nog altijd te herkennen in het huidige
landschap, maar ook in verschillende veldnamen die de decennia hebben overleefd en op de moderne
topografische kaart staan aangegeven. Bijvoorbeeld: ‘Zilvense Broek’, ‘Eerbeeksche Hooilanden’, ‘Hallsche
Hooilanden’ en ‘Dalenk’. Een groot verschil met het cultuurlandschap uit de negentiende en twintigste eeuw
betreft de omvang van de dorpen en de aanwezigheid van een nieuwe bebouwingskern ten noordoosten van
Loenen. De komst van het Apeldoorns Kanaal bracht welvaart met zich mee en de dorpen breidden zich in de
twintigste eeuw sterk uit. De nieuwe transportroute via het kanaal maakte het daarnaast voor bedrijven mogelijk
om te groeien en direct langs het kanaal, onder andere ten noordoosten van Loenen, groeide een nieuwe
bebouwingskern met een combinatie van industriële bebouwing (fabriekshallen) en woningen.
De vijf kanaalbruggen in het studiegebied zijn nog altijd aanwezig. De huidige bruggen zijn echter, met
uitzondering van de Hallse Brug, niet meer passeerbaar voor de scheepvaart. De bruggen bestaan, behalve de
Zilvense Brug, uit metalen ophaalbruggen met een betonnen val.152 De Zilvense Brug bestaat tegenwoordig uit
een vaste, betonnen brug. Ook de beide zwaaikommen zijn nog aanwezig. Het jaagpad op de oostelijke
kanaaloever is in het studiegebied Eerbeek-Loenen echter verdwenen en vervangen door een verharde weg. De
oude functie van de weg is wel bewaard gebleven in de naam; ‘Jaagpad’.
2.3.2 Het Apeldoorns Kanaal en het aangrenzende watersysteem
Opmerkelijk in het studiegebied Eerbeek-Loenen is de tweedeling in het watersysteem. De ontwerpers van het
Apeldoorns Kanaal hadden oog voor de landschappelijke uitdagingen die de aanleg van het kanaal met zich
meebracht, maar maakten zich nauwelijks druk met betrekking tot het watersysteem en rekenden voor de
voeding van het kanaal op de grote, ondergrondse watervoorraad van de Veluwe.153 Al bij de aanleg van het
kanaal bleek echter dat deze verwachtingen onjuist waren en dat de voeding van het kanaal een groot probleem
zou vormen.
De aanleg van het Apeldoorns Kanaal in de negentiende eeuw
Geheel volgens ontwerp begonnen in 1858 de eerste graafwerkzaamheden. Men groef een kanaalsleuf van één
meter diep, waarbij de vrijkomende grond tot kanaaldijken werd verwerkt. Dit gaf het kanaal een bodemdiepte
van slechts 1,60 meter, waardoor de bodem van het kanaal niet in, maar boven het grondwater kwam te
liggen.154 Voeding vanuit het grondwatersysteem zat er dus niet in, maar men ging uit van de medewerking
van de eigenaren van de voor kanaalvoeding in aanmerking komende beken en waterlopen - in het studiegebied
Eerbeek-Loenen de Loenense Beek en Eerbeekse Beek.155 Echter, niet lang na de start van de aanleg bleek dat
het verkrijgen van deze medewerking lastig en tijdrovend was. Bovendien schoot het ontwerp van het kanaal
tekort, daar de meeste beken aan de westzijde van het kanaal waren gelegen en één á twee meter lager lagen
dan het kanaalpeil. Voeding vanuit de beken was mogelijk geweest wanneer men de kanaalsleuf een meter
dieper had gegraven of een lagere hoogtelijn had gevolgd, maar de gegraven sleuf lag te hoog om aangesloten
te worden op de beken. Overigens was het beekwater hard nodig voor de aandrijving van de watermolens langs
de beken. De beken, waaronder de Loenense Beek en Eerbeekse Beek, werden zodoende gedwongen
‘ongebruikt’ met duikers onder het kanaal door geleid. Na afronding van de graafwerkzaamheden in 1865 werd
het kanaal enkel gevoed door de Kayersbeek in Apeldoorn (deze moest ook het Griftkanaal ten noorden van
Apeldoorn voeden), de Oude Beek bij Loenen en door aflopend water van de heide ten zuiden van Eerbeek.156
Deze schamele voeding resulteerde in het kanaal tot een waterstand van slechts 70 centimeter, lang niet
voldoende voor de beroepsscheepvaart. Voor voldoende water in het kanaal waren drastische maatregelen
nodig en in 1867 werden nabij Apeldoorn en Beekbergen een tweetal sprengen gegraven.157 De maatregelen in
het studiegebied Eerbeek-Loenen beperkten zich tot het verruimen van de Oude Beek (Loenen). Met deze
maatregelen kreeg het kanaal voldoende voeding en in 1868 werd het kanaal officieel opengesteld voor de
152 Stichting Apeldoorns Kanaal (2018). Varen over het kanaal. [Online], geraadpleegd op 22-08-2018. Beschikbaar via: http://apeldoornskanaal.com/index.php/apeldoorns-kanaal/kunstwerken-varen-over. 153 Scholten, R., 2017, p. 54. 154 Ibidem, p. 54. 155 Ibidem, p. 59. 156 Ibidem, p. 60. 157 Ibidem, p. 60. | Meer specifiek: de Zwaanspreng (1867-1868) onder Apeldoorn en de Oosterhuizerspreng (1867) onder Beekbergen.
50
scheepvaart. In droge perioden bleef watergebrek echter een probleem en verdere verbetering van de voeding
volgde.158 In de periode 1869-1872 werd de Veldhuizerspreng gegraven, gelegen in het studiegebied Eerbeek-
Loenen (figuur 2.23). In de periode 1874-1876 kwam daar de Vrijenbergerspreng bij, welke uitmondt in de
Veldhuizerspreng. De sprengkoppen van beide sprengen liggen zeer diep - de kop van de Vrijenbergerspreng
kent een diepte van 13,5 meter. De speciaal voor de voeding van het kanaal gegraven sprengen staan ook wel
bekend als de ‘Kanaalsprengen’ en zijn de enige sprengen die in de negentiende eeuw zijn aangelegd.159 De
sprengen zijn bovendien aangelegd door Rijkswaterstaat, wat de sprengen tevens de enige sprengen maakt die
niet door particulieren zijn aangelegd.160 De voeding van het kanaal zou altijd een zorg blijven, maar was met
de aanleg van de Kanaalsprengen voldoende om scheepvaart op het kanaal mogelijk te maken.
Figuur 2.23: Het graven van de Veldhuizerspreng, gemaakt door Pieter Oosterhuis op 21 september 1869. De foto is gemaakt in de richting van het Apeldoorns Kanaal. | Bron: Nationaal Archief, Den Haag, Fotocollectie Rijkswaterstaat, -positieven, toegangsnr. 2.24.11, inv. nr. 13.
Het Apeldoorns Kanaal binnen het huidige watersysteem
De aanleg van het Apeldoorns Kanaal in de negentiende eeuw heeft de sprengenbeekstelsels van de Loenense
Beek en Eerbeekse Beek eigenlijk zo goed als onaangetast gelaten. Het grootste gevolg van de komst van het
Apeldoorns Kanaal betreft de tweedeling in het watersysteem, welke in het huidige watersysteem nog altijd
bestaat. Binnen het huidige watersysteem behoren
de sprengenbeekstelsels en het Apeldoorns Kanaal
tot de belangrijkste watergangen, de zogenoemde A-
watergangen (figuur 2.25). Als A-watergangen
vormen de beken en het kanaal de ruggengraat van
het watersysteem binnen het studiegebied, waar de
kleinere watergangen, zoals sloten en greppels (B-
en C-watergangen), op afwateren. De beken en het
kanaal behoren echter niet tot dezelfde door
Waterschap Vallei en Veluwe onderscheidde
hoofdstroomgebieden (figuur 2.26). De
sprengenbeekstelsels behoren, met uitzondering van
de Oude Beek (Loenen), tot het hoofdstroomgebied
‘Zuidelijke IJsselvallei’ en wateren in west-
oostelijke richting af. De twee belangrijkste beken in
het studiegebied, de Loenense Beek en Eerbeekse
Beek, passeren het Apeldoorns Kanaal via duikers
en vervolgen aan de andere kant van het kanaal hun
158 Ibidem, p. 62. 159 Menke, H., et al, 2007, p. 32-33. 160 Ibidem, p. 123.
Figuur 2.24: De Loenense Beek na passage van het Apeldoorns Kanaal ter plaatse van Papierfabriek De Middelste Molen. De beek vervolgt, na de passage van het kanaal, via het Zilvense Broek en het aangrenzende beekdal, haar weg richting de IJssel. Ter verduidelijking is de beek geaccentueerd met een blauwe stippellijn. | Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
51
Figuur 2.25: De sprengenbeekstelsels en het Apeldoorns Kanaal in het huidige watersysteem binnen het studiegebied Eerbeek-Loenen. Het watersysteem is verdeeld in A-, B- en C-watergangen, waarbij de sprengenbeekstelsels en het Apeldoorns Kanaal tot de A-watergangen (blauw) behoren en de ruggengraat van het watersysteem vormen, waar de B- (groen) en C-watergangen (oranje) op uitmonden. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 24-08-2018.
Figuur 2.26: Het watersysteem in het studiegebied Eerbeek-Loenen is verdeeld in twee hoofdstroomgebieden: 'Zuidelijke IJsselvallei' (paars) en 'Apeldoorns Kanaal - Grift' (beige). De pijlen geven de stroomrichting in de watergangen aan. De stroomrichting in het hoofdstroomgebied ‘Zuidelijke IJsselvallei’ vindt plaats in west-oostelijke richting, terwijl het hoofdstroomgebied ‘Apeldoorns Kanaal - Grift’ afwatert in zuid-noordelijke richting. De Oude Beek watert als enige beek via het gemaal ‘Oude Beek’ (rode rechthoekje) af op het Apeldoorns Kanaal. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 24-08-2018.
52
weg richting de IJssel (figuur 2.24). De enige beek die niet onder het kanaal doorgaat, is de Oude Beek
(Loenen). De Oude Beek behoort samen met het Apeldoorns Kanaal tot het hoofdstroomgebied ‘Apeldoorns
Kanaal - Grift’ en watert via het gemaal ‘Oude Beek’ af op het Apeldoorns Kanaal. Ook de speciaal voor de
voeding van het kanaal gegraven Veldhuizerspreng en Vrijenbergerspreng behoren tot dit hoofdstroomgebied.
Beide sprengen functioneren nog altijd als voedende bron voor het Apeldoorns Kanaal. Het water vanuit de
sprengen en de Oude Beek wordt vervolgens via het Apeldoorns Kanaal in zuid-noordelijke richting afgevoerd.
De tweedeling in het watersysteem, stammend uit de tweede helft van de negentiende eeuw, is zodoende nog
altijd aanwezig. In dit ‘twee-in-één’-systeem vindt de lokale afwatering van kwel- en regenwater plaats via de
sprengenbeekstelsels van de Loenense Beek en Eerbeekse Beek. Een klein deel van dit water wordt via de
Oude Beek afgevoerd naar het Apeldoorns Kanaal, welke zorg draagt voor de regionale afwatering.
2.3.3 Conclusie: het Apeldoorns Kanaal in relatie tot haar omgeving
Met het oog op de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal is de relatie tussen het
Apeldoorns Kanaal en haar omgeving in het studiegebied Eerbeek-Loenen op zijn zachtst gezegd ingewikkeld
te noemen, daar de interactie tussen kanaal en omgeving beperkt is. Het kanaal is in de negentiende eeuw dwars
op de landschappelijke structuren en het bestaande watersysteem aangelegd, waardoor een directe relatie tussen
het kanaal en de omgeving moeilijk is te definiëren. Redenerend vanuit de indeling in hoofdlandschappen heeft
de aanleg van het Apeldoorns Kanaal de grootste impact gehad op het beekdal- en broeklandschap, waar het
kanaal dwars door de beekdalen en broekgebieden heen snijdt. Vice versa heeft het stuwwallandschap een
grote impact gehad op het ontwerp van het kanaaltracé. Het besluit één hoogtelijn te volgen leidde tot een
bochtig tracé nabij Eerbeek en Loenen, waar het kanaal om de daluitspoelingswaaiers heen is gegraven. De
bruggen, zwaaikommen, jaagpaden en industriële bebouwing kunnen beschouwd worden als een apart
‘kanalenlandschap’ binnen de hoofdlandschappen, maar dit landschap beperkt zich tot een smalle strook direct
langs het kanaal. Een duidelijke relatie met het landschap verder van het kanaal is afwezig. Ook een relatie
tussen het kanaal en het aangrenzende watersysteem ontbreekt. Het kanaal heeft nauwelijks tot geen interactie
met de sprengenbeken en vormt een op zichzelf staand watersysteem dwars op de natuurlijke
afwateringsrichting. Het feit dat de Oude Beek als uitzondering op de regel wél afwatert op het Apeldoorns
Kanaal maakt het niet makkelijker, evenals het feit dat de hoge ligging van het kanaal wegzijging uit het kanaal
in de hand werkt. Een relatie tussen kanaal en omgeving is zodoende tot op zekere hoogte aanwezig, maar
zeker niet vanzelfsprekend.
2.4 Het kanaaltraject Eerbeek-Loenen in de toekomst
De relatie tussen het Apeldoorns Kanaal en haar omgeving in het studiegebied Eerbeek-Loenen is van oudsher
ingewikkeld, maar aanwezig. Het bochtige kanaaltracé staat in verbinding met de fysisch-geografische basis
van het landschap en de voeding van het kanaal met het Veluwse sprengen(beek)systeem. Voor de
ontwikkeling van het kanaal tot klimaatkanaal is het belangrijk de historisch-landschappelijke basis van het
kanaal zo optimaal mogelijk te benutten, waarbij tegelijkertijd eventuele knelpunten opgelost en
klimaatopgaven meegenomen kunnen worden. Daar het concept klimaatkanaal is ontwikkeld vanuit
watersysteem-technisch perspectief, staan de knelpunten en kansen in het huidige watersysteem centraal.
2.4.1 Knelpunten in het huidige watersysteem en projecten in de omgeving
De knelpunten in het studiegebied Eerbeek-Loenen concentreren zich op het landelijke watersysteem, het
watergebruik voor industriële doeleinden en drinkwaterwinning. Uit intern overleg binnen Waterschap Vallei
en Veluwe is daarnaast gebleken dat in de omgeving van het studiegebied een aantal projecten gaande te zijn
waar bij de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal wellicht op aangesloten en/of
ingespeeld kan worden.161
Waterhuishoudkundige knelpunten
Het eerste knelpunt betreft het piekerige systeem van de Zilvense Broekbeek.162 De Zilvense Broekbeek is de
enige beek in het Loenense bekenstelsel welke niet is aangesloten op een sprengensysteem en gevoed wordt
met water uit het aangrenzende landbouwgebied. In 2014 is ten oosten van het Apeldoorns Kanaal en parallel
aan de oude, rechte beekloop een kronkelende, nieuwe beekloop aangelegd (figuur 2.27). De nieuwe beekloop
is echter aangelegd op hogere gronden. De beek kan de zware belasting vanuit het landbouwgebied vaak niet
aan, met regelmatige wateroverlast tot gevolg. Daar tegenover staat in tijden van droogte het droogvallen van
161 Werkoverleg Richard Meijer (Waterschap Vallei en Veluwe), datum: 26-06-2018. 162 Ibidem.
53
de beek (figuur 2.28). De beek kent zodoende grote extremen,
waar bij de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot
klimaatkanaal wellicht op ingespeeld kan worden.
Het tweede knelpunt betreft de waterinname van de
papierfabriek bij Loenen. De fabriek, van oudsher gelegen aan
de Loenense Beek, gebruikt het water niet meer voor de
aandrijving van de fabriek, zoals het geval was bij de oude
watermolens, maar gebruikt het schone beekwater voor het
productieproces. Het door de papierfabriek ingenomen water
komt na gebruik echter niet meer terug in het lokale
watersysteem.163 Het water raakt zodoende ‘verloren’ voor het
lokale systeem.
Het derde en laatste knelpunt betreft de drinkwaterwinning
door Vitens.164 Het drinkwater wordt door Vitens gewonnen
uit de ondergrondse zoetwaterbel van de Veluwe. Het winpunt
is net ten westen van het dorp Eerbeek gelegen (figuur 2.29).
De invloed van het oppompen reikt echter verder dan enkel
het winpunt en heeft onder andere dalende grondwaterstanden
in de omgeving tot gevolg. De drinkwaterwinning door Vitens
werkt zodoende verdroging van de Veluwe en omgeving in de
hand.
Projecten in de omgeving
Het studiegebied Eerbeek-Loenen en de nabije omgeving
kennen een aantal initiatieven en projecten waar bij de
ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal op
aangesloten en/of ingespeeld kan worden. Het eerste project
betreft het project ‘WaardeVOL Brummen’, welke op dit
moment in voorbereiding is. 165 Het projectgebied omvat de
driehoek Oeken-Hall-Brummen en overlapt het studiegebied
Eerbeek-Loenen in het uiterste zuidoostelijke puntje. De
grond in het projectgebied is in eigendom van
Natuurmonumenten, de watergangen zijn in eigendom en
beheer van Waterschap Vallei en Veluwe. Het projectgebied
kent momenteel een natuurfunctie en het project
‘WaardeVOL Brummen’ richt zich vooralsnog voornamelijk
op de verbetering van de wateromstandigheden voor de
natuurfunctie en op de inrichting van een ecologische
verbindingszone naast de Oekense Beek. Provincie
Gelderland, Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente
Brummen werken samen aan het project, waarbij eveneens
aandacht is voor belangenafweging. Bij de belangenafweging
houden de partijen nadrukkelijk rekening met andere
bestaande waarden, zoals cultuurhistorie en landschap.
Het tweede project omvat het ten noordoosten van het
studiegebied gelegen Lampenbroek.166 Het project is in een
pril beginstadium, maar zal zich richten op de vraag hoe het
Lampenbroek klimaatadaptatief ingericht kan worden. De
projectgrenzen liggen echter niet onomstotelijk vast. Wanneer
elders dan in het Lampenbroek maatregelen genomen kunnen
worden waardoor de knelpunten in het Lampenbroek opgelost
163 Ibidem. 164 Ibidem. 165 Waterschap Vallei en Veluwe (2018). WaardeVOL Brummen. [Online], geraadpleegd op 03-09-2018. Beschikbaar via: https://www.vallei-veluwe.nl/toptaken/bij-mij-in-de-buurt/in-voorbereiding/waardevol-brummen/. 166 Werkoverleg Arnold Fikse (Waterschap Vallei en Veluwe), datum: 03-07-2018.
Figuur 2.27: De nieuwe beekloop van de Zilvense Broekbeek ten oosten van het Apeldoorns Kanaal, met daarnaast de oude, rechte beekloop. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 31-08-2018.
Figuur 2.28: De kronkelende beekloop van de Zilvense Broekbeek, aangelegd in 2014. De beek kent echter nog altijd grote extremen, waarbij perioden met grote wateroverlast worden afgewisseld met perioden waarin de beek (zo goed als) droog staat. Ten tijde van deze foto stond in de beek slechts een ondiep laagje water. De beekloop is geaccentueerd met een blauwe stippellijn. | Foto: Rowie aan de Wiel, 2018.
Figuur 2.29: Het waterwinpunt van Vitens net ten westen van het dorp Eerbeek. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Bodem/Waterkwaliteit’, geraadpleegd op 07-09-2018.
54
worden, is dit binnen het project mogelijk. Dit geeft wellicht de mogelijkheid om de maatregelen te combineren
met de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal.
Het derde project heeft betrekking op de Albaplas, welke net ten noorden van het studiegebied is gelegen. De
plas is het relict van een voormalige zandwinning en door de voormalige eigenaar, in ruil voor de laatste tranche
zandwinning, ingericht en beheerd als natuurgebied.167 De verkoop van de plas aan de huidige eigenaar
betekende het definitieve einde van de zandwinning, daar de huidige eigenaar de plas en het omliggende terrein
heeft aangekocht met de bedoeling het als landgoed te beheren. Dit geeft de mogelijkheid de plas wellicht te
benutten bij de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal.
Het vierde project betreft het gemeentelijke programma ‘Ruimte voor Eerbeek’. Het programma heeft tot doel
een vitaal en toekomstbestendig Eerbeek te realiseren en omvat tien deelopgaven.168 Eén van deze deelopgaven
heeft betrekking op de Eerbeekse Beek, waarbij de gemeente Brummen, Korenmolen Eerbeek, De
Bekenstichting, papierfabriek DS Smith, Geldersch Landschap en Kasteelen en enkele particulieren bedrijven
samenwerken aan de ontwikkeling van de Eerbeekse Beek.169 Doel is de Eerbeekse Beek weer beleefbaar en
zichtbaar te maken en binnen het dorp Eerbeek een prominentere rol te laten spelen. Bij de ontwikkeling van
het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal kan hier wellicht op worden aangesloten.
Het laatste project betreft de ten oosten van het studiegebied gelegen Empesche en Tondensche Heide, welke
omstreeks 1930 door Natuurmonumenten werden aangekocht.170 Het gebied bestond zestig jaar geleden uit
bloemrijk grasland, maar verdroogde langzaam onder invloed van de ontwatering van de omliggende
landbouwgronden.171 Natuurmonumenten heeft in de loop der jaren een groot deel van de omliggende gronden
aangekocht en zet in op het herstel van de natte natuur, waaronder het ontwikkelen van nieuw blauwgrasland.
De ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal kan wellicht bijdragen aan de verdere
ontwikkeling van dit gebied.
2.4.2 Klimaatopgaven
Voor een inschatting van de gevolgen van het veranderende klimaat is door een aantal samenwerkende partijen
de ‘Klimaateffectatlas’ opgesteld.172 De Klimaateffectatlas is gebaseerd op landelijke gegevens en sluit aan op
de thema’s zoals beschreven in het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie: overstroming, wateroverlast,
droogte en hitte.173 Voor deze vier thema’s geeft de atlas de mogelijkheid het huidige klimaat (gebaseerd op de
periode 1981-2010) te vergelijken met het klimaat in 2050 (gebaseerd op het KNMI’14-klimaatscenario ‘WH’;
het scenario met meestal de sterkste veranderingen).174 De atlas geeft op deze manier een indicatie van de
kwetsbaarheid van gebieden voor de vier thema’s. Het studiegebied Eerbeek-Loenen zal met name te maken
krijgen met fluctuerende grondwaterstanden, waardoor de kwetsbaarheid van het studiegebied voor
grondwateroverlast en verdroging zal toenemen. Daarnaast worden de dorpen kwetsbaarder voor hitte(stress)
en zal de kans op water op straat toenemen.
Grondwateroverlast
Bij de term ‘wateroverlast’ wordt meestal gedacht aan overstromingen. Echter, de hoge ligging van het
studiegebied Eerbeek-Loenen op en aan de voet van de Veluwe maakt dat het studiegebied nauwelijks tot niet
vatbaar is voor overstromingen, daar het grootste overstromingsgevaar van de lager liggende IJssel komt. Het
studiegebied wordt bovendien extra beschermd door een groot complex van dekzandruggen ten oosten van het
167 Gemeente Apeldoorn (2018). Alblaplas en omgeving Lieren. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar via: http://digitaleplannen.apeldoorn.nl/plannen/NL.IMRO.0200.bp1222-/NL.IMRO.0200.bp1222-vas1/t_NL.IMRO.0200.bp1222-vas1.html. 168 Gemeente Brummen (2018). Ruimte voor Eerbeek. Tien opgaven. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar via: https://www.brummen.nl/inwoner-en-ondernemer/ruimtevooreerbeek/tien-opgaven.html. 169 Waterschap Vallei en Veluwe (2018). Eerbeekse Beek. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar via: https://www.vallei-veluwe.nl/toptaken/bij-mij-in-de-buurt/in-voorbereiding/eerbeekse-beek-0/. 170 Natuurmonumenten (2018). Natuurgebied Empese en Tondense Heide. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar via: https://www.natuurmonumenten.nl/natuurgebieden/empese-en-tondense-heide. 171 Natuurmonumenten (2018). Wandelroute Empese en Tondense Heide, bij Zutphen. [Online], geraadpleegd 14-09-2018. Beschikbaar via: https://www.natuurmonumenten.nl/natuurgebieden/empese-en-tondense-heide/route/wandelroute-empese-en-tondense-heide-bij-zutphen. 172 Klimaateffectatlas (2018). Partners. [Online], geraadpleegd 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/partners. 173 Klimaateffectatlas (2018). Over de atlas. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/over-de-atlas. 174 Ibidem.
55
Figuur 2.30: De toename van kwel- en infiltratiepatronen voor het KNMI’14-klimaatscenario WH2050. De kwel in de laaggelegen broekgebieden (Zilvensche Hooilanden, Zilvensche Broek, Loenensche Broek) zal als gevolg van stijgende grondwaterstanden sterk toenemen. De wegzijging op de hoge gronden van de Veluwe en daluitspoelingswaaiers zal eveneens toenemen, met een toenemende verdroging tot gevolg. | Bron: Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Wateroverlast - kwel en infiltratie 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
Figuur 2.31: De (toename op de) kans op grondwateroverlast voor het KNMI’14-klimaatscenario WH2050. Als gevolg van de toenemende kwel bestaat in de broekgebieden van de Zilvensche Hooilanden, Zilvensche Broek en Loenensche Broek een toename met betrekking tot de kans op grondwateroverlast. De kans op de hoge gronden van de stuwwal en daluitspoelingswaaiers is klein, daar de grondwaterstand ondanks de stijgende grondwaterstanden nog altijd te diep zit. | Bron: Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Wateroverlast - ontwikkeling kans grondwateroverlast 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
56
studiegebied, welke een extra obstakel vormen voor het overstromingswater (figuur 2.3). Het studiegebied
heeft echter wel te maken met kwel en wegzijging, welke in de toekomst beiden zullen toenemen. De
verwachting voor het klimaat in 2050 is dat, als gevolg van toenemende neerslag en nattere winters tegenover
een gelijkblijvende verdamping, de aanvulling van de Veluwse grondwatervoorraad zal toenemen. Dit betekent
dat de gemiddelde hoogste grondwaterstanden (GHG), welke vaak aan het eind van de winter voorkomen, op
de Veluwe en flanken zullen stijgen. De stijgende GHG leiden in het studiegebied Eerbeek-Loenen tot een
toename van de kwelstromen in de broekgebieden aan de voet van de stuwwal (Zilvensche Hooilanden en
Zilvensche Broek) met een toenemende kans op grondwateroverlast tot gevolg (figuur 2.30 en 2.31).
De kans op grondwateroverlast op de hogere gronden van de stuwwal en daluitspoelingswaaiers is daarentegen
klein of zelfs niet aanwezig, daar de grondwaterstanden vanwege de hogere ligging van deze gronden een heel
stuk dieper zitten.
Verdroging
Daar in 2050 niet alleen de kwel, maar ook de wegzijging zal toenemen, worden de hogere gronden van de
stuwwal en de daluitspoelingswaaiers gevoeliger voor verdroging. Hetzelfde geldt voor de gebieden ten oosten
van het kanaal, waar de invloed van de Veluwse kwelstromen beduidend minder is en op het gebied van kwel
en wegzijging een beperkte ontwikkeling zal plaatsvinden. Daar in het KNMI’14-klimaatscenario WH2050 de
zomers droger en heter zullen worden, zal in het dekzandlandschap de gemiddelde laagste grondwaterstand
(GLG) zakken, met verdroging tot gevolg. De droge en hete zomer van 2018 tilde een puntje van de sluier op
met betrekking tot de droogte-gevoeligheid. De lange periode van droogte leidde onder andere tot het (bijna)
droogvallen van de Zilvense Broekbeek en dwong Waterschap Vallei en Veluwe zelfs tot een
onttrekkingsverbod voor het Apeldoorns Kanaal.175 De aanhoudende droogte was zelfs zo extreem, dat het
waterschap besloot de sluis bij Dieren open te zetten en IJsselwater in het Apeldoorns Kanaal te laten ter
aanvulling van de zoetwatervoorraad.
Hitte(stress) en water op straat in stedelijk gebied
De hetere zomers zullen daarnaast in de dorpen Loenen en Eerbeek leiden tot een toename van de hittestress.
De hittestress in het huidige klimaat beperkt zich van een paar dagen tot maximaal een week. In de toekomst
zal de hittestress langer aanhouden tot een paar weken (figuur 2.32). De aanhoudende warmte leidt tot een
opwarming van het steen in de dorpen, welke hun hitte ’s nachts uitstralen. De hittestress in het dorp Hall is
minder extreem dan in de dorpen Eerbeek en Loenen, daar de bebouwingsgrootte beduidend minder is. De
verwachting voor Hall is een toename van één dag naar een paar dagen tot één week. Naast hittestress vormt
ook het toenemen van water op straat als gevolg van extreme (piek)buien een toekomstige opgave in het
stedelijke gebied (figuur 2.33, 2.34 en 2.35). Vooral in Loenen zal de wateroverlast toenemen.
Figuur 2.32: De hittestress in de dorpen Eerbeek en Loenen, met links de situatie in het huidige klimaat en rechts de verwachte situatie in 2050. De hittestress in het huidige klimaat beperkt zich van een paar dagen tot maximaal een week. In de toekomst zal de hittestress langer aanhouden tot een paar weken. | Bron: Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Hitte - Hittestress door warme nachten’; huidig + 2050WH. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
175 Waterschap Vallei en Veluwe (2018). Update: calamiteit droogte. [Intranetbericht], datum: 16-08-2018, intern beschikbaar bij Waterschap Vallei en Veluwe.
57
Figuur 2.33: De toename van water op straat in het dorp Hall. Links de situatie in het huidige klimaat, rechts de verwachte situatie in 2050. | Bron: Klimaateffectatlas Vallei en Veluwe (2018). Kaart ‘Wateroverlast’; huidig + 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://klimaatvalleienveluwe.nl/.
Figuur 2.34: De toename van water op straat in het dorp Loenen. Links de situatie in het huidige klimaat, rechts de verwachte situatie in 2050. | Bron: Klimaateffectatlas Vallei en Veluwe (2018). Kaart ‘Wateroverlast’; huidig + 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://klimaatvalleienveluwe.nl/.
Figuur 2.35: De toename van water op straat in het dorp Eerbeek. Links de situatie in het huidige klimaat, rechts de verwachte situatie in 2050. | Bron: Klimaateffectatlas Vallei en Veluwe (2018). Kaart ‘Wateroverlast’; huidig + 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://klimaatvalleienveluwe.nl/.
58
2.4.3 Klimaatkanaaltraject Eerbeek-Loenen
Uit voorgaande hoofdstukken en paragrafen blijkt dat het kanaaltraject Eerbeek-Loenen haar weg vindt door
een rijk en karakteristiek landschap. Een landschap met grote samenhang tussen de fysisch-geografische
elementen en het cultuurlandschap. Met behulp van een SWOT-analyse zijn de inventarisatieresultaten nader
gestructureerd tot kwaliteiten, knelpunten, kansen en bedreigingen (tabel 2.4).
Kwaliteiten Knelpunten
- Gevarieerd landschap: stuwwal, dekzand, beekdal en broekgebieden
- Historie Apeldoorns Kanaal - Kanalenlandschap: bruggen, zwaaikom,
industrie - Landelijke karakter - Sprengenbeekstelsels - Schoon (kwel)water
- Natuurgebied Empesche en Tondensche Heide
- Tweedeling watersysteem: kanaal staat los van sprengenbeken
- Piekerig systeem Zilvense Broekbeek - Wegzijging uit kanaal
- Verdrogend effect drinkwaterwinning Vitens
Kansen Bedreigingen
- Aansluiten op/bijdragen aan initiatieven in de omgeving
- Klimaatverandering: grondwateroverlast, verdroging, hittestress
Tabel 2.4: Structurering van de inventarisatieresultaten voor het studiegebied Eerbeek-Loenen met behulp van een SWOT-analyse, waarin de kwaliteiten, knelpunten, kansen en bedreigingen zijn geformuleerd.
De landschapsgeschiedenis van het kanaaltraject als inspiratie voor de toekomst
De rijke landschapsgeschiedenis van het kanaaltraject Eerbeek-Loenen biedt verschillende mogelijkheden tot
inspiratie voor de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal (figuur 2.36 en bijlage 2). Daar
het kanaal zelf eveneens een rijke historie kent en belangrijk is geweest voor de ontwikkeling van het
studiegebied, is bij het uitdenken van mogelijke maatregelen uitgegaan van het behoud van het kanaal. In
overeenkomst met het concept klimaatkanaal is daarnaast uitgegaan van het vasthouden en benutten van het
gebiedseigen water. Tevens is bij het uitdenken getracht de (landschappelijke) kwaliteiten van het studiegebied
te benutten, mogelijke oplossingen aan te reiken voor de knelpunten en te anticiperen op de klimaatopgaven.
De uitgedachte maatregelen worden hieronder één voor één nader toegelicht, waarbij de nummers van de
maatregelen corresponderen met de weergave op de kaart (figuur 2.36).
1. Afkoppelen hemelwater stedelijk gebied
Het hemelwater (regenwater) wordt in het huidige stedelijke watersysteem afgevoerd via het rioolstelsel, welke
vaak niet berekend is op deze grote hoeveelheden water. Daar het karakter van regenbuien in de toekomst
extremer zal worden en piekbuien vaker voor zullen komen, kan het afkoppelen van het hemelwater in het
stedelijke gebied bijdragen aan het voorkomen of verminderen van water op straat. Het afkoppelen van
hemelwater voorkomt bovendien een versnelde afvoer van het water via het riool en draagt bij aan het
verkleinen van de hoeveelheid schoon water in het riool. De rioolwaterzuiveringsinstallatie hoeft hierdoor
minder water (onnodig) schoon te maken, wat bijdraagt aan de verlaging van de zuiveringskosten. Het
afgekoppelde hemelwater kan lokaal in het stedelijk gebied worden geborgen, bijvoorbeeld door de aanleg van
wadi’s, waardoor het water de kans krijgt te infiltreren daar waar het valt. De aanleg van
bergingsmogelijkheden vraagt uiteraard om ruimte, welke in het stedelijk gebied vaak lastig te vinden is. Daar
de bebouwingskern ten noordoosten van Loenen direct aan het kanaal is gelegen, is het hier wellicht mogelijk
het afgekoppelde hemelwater te bergen in het kanaal. Directe afkoppeling op het kanaal is voor de dorpen
Eerbeek, Loenen en Hall echter lastig, daar dezen niet direct aan het kanaal zijn gelegen. De dorpen beschikken
allen echter wel over een sprengenbeekstelsel, welke dwars door de dorpen lopen en wellicht ingezet kunnen
worden als bergingsruimte en als verbinding tussen de dorpen en het Apeldoorns Kanaal.
2. Multifunctionele sprengenbeken
Een mogelijkheid is om het afgekoppelde hemelwater uit de dorpen richting de sprengenbeken te leiden, welke
vervolgens ingezet kunnen worden als extra bergingsmogelijkheid, maar ook als transportroute naar
bergingsgebieden buiten het stedelijk gebied. De aanvoer van extra water naar de sprengenbeken kan wellicht
ook bijdragen aan het koelen van het stedelijk gebied, waarbij de sprengenbeken als een soort ‘koelribben’
functioneren. Met betrekking tot nieuwe bergingsmogelijkheden kan langs de Loenense Beek, ten zuiden van
het dorp Loenen en ter hoogte van Kasteel Ter Horst, mogelijk een nieuw bergingsgebied ontwikkeld worden
in de vorm van een broekbos. Via de sprengenbeken kan het water eventueel ook verder richting het Apeldoorns
Kanaal geleid worden, welke eveneens ingezet kan worden als een opvangbak voor het regenwater (zie
59
Figuur 2.36: Visualisatie van de voorgestelde maatregelen op kaart, zie bijlage 2 voor een A3-versie. | Geprojecteerd op: Topografische kaart, Kadaster, schaal 1:25.000.
60
maatregel 4, 5 en 6). Met betrekking tot de Eerbeekse Beek kan de inzet van de beek als multifunctionele
sprengenbeek wellicht uitgevoerd worden in het kader van of gecombineerd worden met het gemeentelijke
programma ‘Ruimte voor Eerbeek’ en zo bijdragen aan het weer zichtbaar en beleefbaar maken van de beek.
3. Ontwikkeling broekbos
Ten zuiden van Kasteel Ter Horst ligt een bestaand bos. Dit bos sluit met de zuidkant aan op de Zilvense
Hooilanden, van oudsher een broekgebied. Met het oog op de toenemende kwelstromen in dit broekgebied,
kan hier een nieuw broekbos ontwikkeld worden waarmee aangesloten wordt op het bestaande bos van Kasteel
Ter Horst. Het creëren en terugbrengen van dit oude landschapselement kan hier samengaan met een mogelijke
functie van het broekbos als bergingsgebied voor het afgekoppelde hemelwater uit het stedelijk gebied. De
eeuwenoude sprengenbeken kunnen hierbij als transportroute functioneren, waardoor de oude functie van de
sprengenbeken voor de aanvoer van water nieuw leven ingeblazen wordt, al is de wateraanvoer in de nieuwe
situatie bestemd voor het broekbos en niet voor de aandrijving van watermolens. Bovendien wordt de met de
toenemende kwelstromen gepaard gaande kans op grondwateroverlast op deze manier zo mogelijk verkleind,
daar een broekbos van nature van natte voeten houdt en de kwelstromen juist een voedende bron voor het bos
vormen. Eventueel zou het broekbos opengesteld kunnen worden voor recreatie.
4. Opsplitsing kanaal in meerdere panden + 5. Aanleg innovatieve keermiddelen
De voorgaande maatregelen liggen redelijk ver van het Apeldoorns Kanaal af, maar kunnen onder andere aan
het kanaal gekoppeld worden door het kanaaltraject Eerbeek-Loenen in meerdere kanaalpanden op te splitsen.
Het kanaaltraject Eerbeek-Loenen maakt deel uit van het zuidelijk deel van het Apeldoorns Kanaal, welke in
de negentiende eeuw als één kanaalpand is aangelegd. Daarbij is één bepaalde hoogtelijn gevolgd, waardoor
het kanaal dwars door de landschappelijke structuren in het studiegebied Eerbeek-Loenen snijdt. Het
kanaaltraject Eerbeek-Loenen kent zodoende geen flexibel peil. Het opsplitsen van het kanaaltraject in
meerdere panden maakt het mogelijk aan te sluiten bij de fysisch-geografische opbouw van het landschap, daar
het kanaaltraject verdeeld kan worden in panden aansluitend op de daluitspoelingswaaiers en de beekdalen. De
nieuwe kanaalpanden kunnen met behulp van innovatieve keermiddelen van elkaar worden gescheiden,
waardoor in elk kanaalpand het peil apart kan worden gestuurd. Dit maakt flexibel peilbeheer in het kanaal
mogelijk en geeft tevens de mogelijkheid interactie tussen het kanaal en het aangrenzende watersysteem te
realiseren (zie maatregel 6).
6. Kraanwerking
In de huidige situatie bestaat er geen interactie tussen het Apeldoorns Kanaal en de sprengenbeken, daar het
kanaal boven het natuurlijke watersysteem is gelegen. De opsplitsing van het kanaaltraject in meerdere panden
maakt het echter wellicht mogelijk het kanaal en de sprengenbeken (zo nodig via kunstwerken) met elkaar te
verbinden en zo het uitwisselen van water tussen beide systemen mogelijk te maken. Het kanaal kan hierbij als
een soort kraan worden ingezet. In natte perioden kan het door de sprengenbeken aangevoerde water tijdelijk
geparkeerd worden in het kanaal, waarna het water in perioden van droogte via de sprengenbeken weer het
studiegebied in geleid kan worden. Op deze wijze kan een lokale waterkringloop worden opgezet, waarbij het
kanaal ingezet kan worden als kraan en de sprengenbeken als waterleidingen. Kanttekening hierbij is dat het
water wat aan de westkant van het kanaal terecht komt opnieuw in het kanaal kan worden opgevangen, maar
het water wat aan de oostkant van het kanaal terecht komt buiten het bereik van het kanaal valt in verband met
de natuurlijke helling en afstroming van het landschap (west-oost). Daarnaast zou de wegzijging uit het kanaal
aangepakt moeten worden, daar het water anders alsnog verloren gaat. Dit zou echter kunnen door het kanaal
te bekleden met een ondoorlatende leemlaag, waarmee ook in vroegere tijden watergangen waterdicht werden
gemaakt.
7. Vloeiweide-systeem
Een oud concept kan het water aan de oostkant van het kanaal wellicht helpen opvangen. Ten oosten van het
kanaal liggen in het noordoosten van het studiegebied het Zilvensche Broek en de Eerbeeksche Hooilanden en
in het zuidoosten de Hallsche Hooilanden. Drie gebieden waar het oude concept van een vloeiweide-systeem
mogelijk opnieuw ingezet kan worden. De gebieden worden doorkruist door de Loenense Beek, de Zilvense
Broekbeek en de Eerbeekse Beek, welke met behulp van de kraanwerking allen water kunnen ontvangen vanuit
het kanaal. Dit water kan in het Zilvensche Broek en de Eerbeeksche en Hallsche Hooilanden vastgehouden
worden door het toepassen van het vloeiweide-systeem. Bij dit oude systeem wordt het aan de beken grenzende
land gecontroleerd onder water gezet. Het concept kan in de toekomst worden ingezet voor het bergen én
vasthouden van water, daar eventueel stagnerend water rustig kan in de bodem kan infiltreren. Eventueel zou
het water met behulp van moderne kunstwerken via de beken weer teruggeleid kunnen worden naar het kanaal,
61
waar het via de kraanwerking van het kanaal naar de actuele waterbehoefte over het studiegebied verdeeld kan
worden. Aandachtspunt hierbij is dat dit echter tegen de natuurlijke afstroming en helling van het landschap
ingaat (zie maatregel 6). Met betrekking tot de Hallsche Hooilanden zou de toepassing van het vloeiweide-
systeem bovendien wellicht kunnen bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het project
‘WaardeVOL Brummen’.
8. Bergingscapaciteit natuurgebied benutten
Net ten oosten van het kanaal ligt het natuurgebied de Empesche en Tondensche Heide. Een natuurgebied waar
de ruimte wordt gegeven aan de ontwikkeling van natte natuur en welke wellicht benut kan worden als extra
bergingsgebied ten oosten van het kanaaltraject. Het gebied is gelegen aan de Zilvense Broekbeek en het
geborgen water kan mogelijk benut worden het piekerige karakter van de beek te verminderen. De inzet van
dit gebied als waterberging kan wellicht tevens bijdragen aan het oplossen van de problematiek in het
Lampenbroek.
9. Alba Plas als watervoorraad
Vanaf de aanleg van het kanaal in de negentiende eeuw vormt de voeding van het kanaal een probleem. Daar
het kanaal in de toekomst mogelijk als kraan voor het studiegebied kan gaan werken, is een extra watervoorraad
als voeding voor het kanaal geen overbodige luxe. De net ten noorden van het studiegebied gelegen Alba Plas
kan hier een oplossing voor vormen. De oude zandsteengroeve bestaat in de huidige situatie uit een grote
waterplas, welke als extra waterbuffer voor het kanaal kan functioneren. Via de kraanwerking van het kanaal
kan het water tussen de plas en het kanaal uitgewisseld worden.
10. Verloofen + 11. / 12. Optimaliseren sponswerking enken en broekgebieden + 13. Greppels dempen
Verdere maatregelen in het stuwwallandschap en op de hoge gronden van de daluitspoelingswaaiers zijn lastig
aan het kanaal te koppelen, maar kunnen wel bijdragen aan het realiseren van een klimaatbestendige inrichting.
Het bos op de stuwwal bestaat in de huidige situatie voornamelijk uit naaldbos, wat van nature meer verdampt
dan loofbos doordat naaldbomen gedurende het gehele jaar hun groen vasthouden. Het vervangen van het
naaldbos door loofbos, ook wel verloofen genoemd, kan het waterverlies door verdamping terugdringen. Dit
draagt bij aan het bestrijden van de verdroging van de hoge gronden. Een andere maatregel die kan helpen de
verdroging tegen te gaan, betreft het optimaliseren van de sponswerking van de voormalige enken, gelegen
rondom Hall, ten westen van Loenen en ten zuidoosten van Eerbeek. De voormalige enken hebben door de
dikke, humushoudende eerdlaag een groot waterbergend vermogen. Dit waterbergend vermogen kan
geoptimaliseerd en benut worden voor het vasthouden van water. Ook de beekeerdgronden in de broekgebieden
hebben dankzij de organische stof een waterbergend vermogen, welke ten behoeve van het vasthouden van
water geoptimaliseerd kan worden. Ook op de hoge gronden van de daluitspoelingswaaiers en het
dekzandlandschap kan bijgedragen worden aan het tegengaan van verdroging door het dempen van greppels.
De hoge gronden kennen geen grote watergangen, maar worden wel gekenmerkt door een uitgebreid stelsel
van greppels (in de indeling van het waterschap vallend onder de C-watergangen). Het dempen van de greppels
draagt bij aan het verlagen van de afvoersnelheid van het water en dwingt het water te infiltreren daar waar het
valt. De beschreven maatregelen zijn allen gericht op het tegengaan van verdroging. Wellicht kan met deze
maatregelen ook het verdrogende effect van de drinkwaterwinning door Vitens worden tegengegaan.
14. Energieproducent en zuiveringslint
De kraanwerking van het kanaal zal zich vermoedelijk concentreren op de plaatsen waar het kanaal en de
sprengenbeken elkaar kruisen. Hiervan uitgaande is het kanaaltraject Eerbeek-Loenen grofweg te verdelen in
vier kanaalpanden, waarbij het kanaalpand ten noordoosten van Eerbeek wellicht niet over een ‘eigen
kraankop’ zal beschikken. De waterbergende functie van dit kanaalpand kan mogelijk gecombineerd worden
met een functie als groene energieproducent en/of als zuiveringslint. De productie van groene energie kan door
de aanleg van drijvende zonnepanelen, de functie als zuiveringslint kan het karakter krijgen van een
helofytenfilter met eventueel mogelijkheden dit te combineren met een ecologische functie. Het kanaalpand
kan op deze manier bijdragen aan het nader zuiveren van het water in het kanaal.
62
Het Apeldoorns Kanaal ter hoogte van het Oenesche Broek (gelegen aan de rechterzijde).
Gefotografeerd in noordelijke richting. | Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
63
3. Kanaaltraject Epe-Oene: context, aanleg,
huidig functioneren en toekomst
3.1 Inleiding
Het kanaaltraject Epe-Oene maakt deel uit van het noordelijk deel van het Apeldoorns Kanaal en beslaat een
lengte van ongeveer zes kilometer. Het kanaaltraject passeert de dorpen Epe en Oene, welke zich aan beide
zijden van het kanaal op ongeveer dezelfde hoogte bevinden (figuur 3.1). Een blik op de moderne topografische
kaart leert een kleinschalig landschap langs het kanaaltraject met een grote variatie in verkavelingsvormen en
grondgebruik. Verder springt de aan het kanaal parallel lopende A50 meteen in het oog, welke samen met het
kanaal een ‘grens’ vormt tussen oost en west.
Figuur 3.1: Topografische kaart van het studiegebied Epe-Oene, met in het middel het kanaaltraject Epe-Oene. | Geprojecteerd op: Topografische kaart, Kadaster, schaal 1:25.000.
64
3.2 De historisch-landschappelijke context van het kanaaltraject
Het landschap langs het kanaaltraject Epe-Oene vertoont grote overeenkomsten met het landschap langs het
kanaaltraject Eerbeek-Loenen, maar kent tegelijkertijd ook duidelijke verschillen. Tijdens de laatste twee
ijstijden, het Saalien en Weichselien, zijn dezelfde terreinvormen en afzettingen gevormd als in het
studiegebied Eerbeek-Loenen, met het verschil dat de landschapsvorming zich heeft doorgezet in het jongste
interglaciaal: het Holoceen.176 Daarnaast heeft de nabijheid van de IJssel invloed gehad op het landschap,
evenals de mens.
3.2.1 De fysisch-geografische opbouw
Het landschap in het studiegebied Epe-Oene kent in hoofdlijnen dezelfde fysisch-geografische opbouw als het
landschap in het studiegebied Eerbeek-Loenen. De grote terreinvormen en afzettingen stammend uit het
Saalien en Weichselien vormen de ruggengraat van het landschap. De landschapsvorming zette zich echter
voort in het Holoceen, welke ongeveer 11.700 jaar geleden begon en tot op heden voortduurt. Het Holoceen
wordt gekenmerkt door grote landschappelijke veranderingen als gevolg van zeespiegelstijging en
vegetatieontwikkeling, welke sterk samenhangen met het veranderende klimaat.177
Figuur 3.2: Geologische dwarsdoorsnede van het studiegebied Epe-Oene. Verklaring geologische eenheden: BX = Formatie van Boxtel, KR = Formatie van Kreftenheye, DR = Formatie van Drente, DT = Gestuwde afzettingen (Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen), PZWA = Formatie van Peize-Waalre | Bron: Dinoloket (2018). Ondergrondmodellen. [Online], geraadpleegd op 07-06-2018. Beschikbaar via: https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen.
Geologie en geomorfologie
De ‘basis’ van het landschap in het studiegebied Epe-Oene bestaat, gelijk aan het landschap langs het
kanaaltraject Eerbeek-Loenen, uit het tijdens het Saalien gevormde, centrale stuwwallencomplex van de
Veluwe en het glaciale bekken van het IJsseldal (figuur 3.2). Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien, zijn
de stuwwallen en het glaciale bekken afgedekt met een laag dekzand (Formatie van Boxtel) en zijn als gevolg
van gelifluctie droge dalen, beekdalen en daluitspoelingswaaiers ontstaan (figuur 3.3). De vormen van de
afzettingen verschillen echter duidelijk van de vormen in het studiegebied Eerbeek-Loenen, wat niet alleen
goed te zien is op de geomorfologische kaart, maar ook op de hoogtekaart van het studiegebied (figuur 3.4).
Daar waar de dekzandruggen in het studiegebied Eerbeek-Loenen langgerekt zijn en een west-oost oriëntatie
kennen, liggen de dekzandruggen in het studiegebied Epe-Oene als cirkelvormige ruggen in het landschap. Het
dorp Oene is gelegen op de grootste van deze dekzandruggen, welke aan de oostkant worden begrensd door de
laaggelegen gronden van de rivierkom van de nabijgelegen rivier de IJssel. Niet alleen de dekzandruggen
kennen een andere vorm, ook de daluitspoelingswaaiers zijn anders gevormd. De daluitspoelingswaaiers in het
studiegebied Eerbeek-Loenen worden gekenmerkt door een waaiervorm, de daluitspoelingswaaiers in het
studiegebied Epe-Oene liggen als ruggen in het landschap en grijpen als vingers in het aangrenzende
dekzandlandschap. De ruggen worden van elkaar gescheiden door lager gelegen vlaktes van
sneeuwsmeltwaterafzettingen, waarbij de vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen ten oosten van het dorp Epe
nabij het Apeldoorns Kanaal overgaat in een ontgonnen veenvlakte. Dit wijst op de voormalige aanwezigheid
176 Een interglaciaal is een warmere periode tussen twee ijstijden in. | Bron: Stouthamer, E., et al, 2015, p. 115. 177 Stouthamer, E., et al, 2015, p. 229.
65
Figuur 3.3: Geomorfologische kaart van het studiegebied Epe-Oene. De kaart laat vooral de afzettingen zien uit het Weichselien, bestaande uit ondere dekzandruggen, vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen en daluitspoelingswaaiers. In het oog springend zijn de ontgonnen veenvlaktes in het Oenesche Broek en Vossenbroek. | Gebaseerd op: Geomorfologische kaart van Nederland, Alterra, 2008, schaal 1:50.000.
van veen. Veen wordt gevormd door ophoping van gedeeltelijk afgestorven plantenresten en vindt plaats
wanneer de productie van afgestorven plantenresten sneller plaatsvindt dan de afbraak.178 Aan het eind van het
Weichselien en tijdens het Holoceen ontwikkelde het klimaat zich gestaag tot een zeeklimaat, welke werd
gekenmerkt door natte zomers en natte, koele winters. De verandering van klimaat had grote invloed op de
vegetatieontwikkeling in Nederland.179 De vegetatie ontwikkelde zich van naaldbos naar loofbos, wat leidde
tot een afname van de verdamping.180 De verdamping nam nog verder af als gevolg van de daling van de
gemiddelde zomertemperatuur. De combinatie van deze factoren leidde tot een neerslagoverschot en vernatting
van het Nederlandse landschap. In het kustgebied vond grootschalige veenvorming plaats en ook de hoger
178 Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 544-545. 179 Ibidem, p. 546. 180 Naaldbos verdampt ongeveer 700 millimeter per jaar, loofbos ongeveer 500 millimeter per jaar. | Jongmans, A.G., et al, 2013, p. 546.
66
gelegen Pleistocene gronden van Oost- en Noord-Nederland werden bedekt met veen. De veenvorming in het
studiegebied Epe-Oene concentreerde zich in de beekdalen en op de laaggelegen dekzandvlakten, zoals de
vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen ten noordoosten van Epe. Deze laaggelegen, redelijk vlakke gebieden
aan de voet van de stuwwal stonden onder invloed van kwelstromen en kenden daardoor drassige
omstandigheden: zeer geschikt voor veenvorming.181 Het veen breidde zich vanuit de laagst gelegen delen
langzaam in horizontale richting uit over de wat hoger gelegen delen van het dekzandlandschap. Dit leidde tot
ontwikkeling van een veenlaag boven op het dekzandlandschap, welke later door de mens is ontgonnen en als
‘ontgonnen veenvlaktes’ zijn terug te zien op de geomorfologische kaart.
Figuur 3.4: Hoogtekaart van het studiegebied Epe-Oene. De kaart duidelijk de rugvormige daluitspoelingswaaiers aan de westkant van het kanaal zien, welke als vingers in het aangrenzende landschap grijpen. Ook de grote dekzandrug ten oosten van het kanaal is duidelijk herkenbaar. De voormalige veenvlaktes zijn te herkennen als laagtes in het landschap (donkerblauw). | Bron: Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), Maaiveld Interpolated.
181 Ibidem, p. 545.
67
Bodem
De voormalige veengroei in het studiegebied Epe-Oene uit zich niet alleen in de geomorfologie, maar ook in
de voorkomende bodemsoorten (figuur 3.5). De gronden in de beekdalen bestaan voor het overgrote deel uit
beekeerdgronden, welke gekenmerkt worden door een donkere bovengrond (figuur 3.6). De laagste gronden
van de beekdalen bestaan daarentegen uit moerige eerdgronden, waarbij de donkere bovengrond niet aan het
oppervlak ligt, maar is bedekt met een zavel- of kleidek en een tussenlaag in het bodemprofiel vormt.182
Figuur 3.5: Bodemkaart van het studiegebied Epe-Oene. Duidelijk te zien zijn de veengronden in de laaggelegen ‘ontgonnen veenvlaktes’. De beekdalen worden gekenmerkt door beekeerdgronden en moerige eerdgronden, de vingervormige daluitspoelingswaaiers door enkeerdgronden. Ten oosten van het studiegebied is de invloed van de rivier herkenbaar in het voorkomen van poldervaag- en vlakvaagronden. | Gebaseerd op: Bodemkaart van Nederland, Alterra, 2003, schaal 1:50.000.
182 Stichting voor Bodemkartering (1979). Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen 33 West Apeldoorn en 33 Oost Apeldoorn. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen, p. 60-61.
68
Vermoedelijk is deze bovenste laag na de veenvorming door de beek op
het veen afgezet. De laagst gelegen gronden van de op de
geomorfologische kaart aangegeven ‘ontgonnen veenvlakte’ bestaan uit
koopveengronden op zand, welke gekenmerkt worden door een laag
veen met daarop een kleiige, veraarde bovenlaag.183 Langs het
zuidelijke deel van het kanaaltraject bestaan deze laaggelegen gronden
uit vlierveengronden, waarbij het ontbreken van de kleiige, veraarde
bovenlaag het verschil maakt met de koopveengronden langs het
noordelijke deel van het traject. De hoger gelegen gronden van de
dekzandruggen bestaan voornamelijk uit laarpodzolgronden en zwarte
en bruine enkeerdgronden. Deze gronden zijn ontstaan als gevolg van
het menselijk gebruik als akkerland. De zwarte of bruine bovenlaag van
minstens 50 centimeter dikte vormt het belangrijkste kenmerk van de
enkeerdgronden. Wanneer deze kenmerkende bovenlaag dunner is dan
50 centimeter, worden de gronden laarpodzolgronden genoemd. De
gronden op de flanken van de hoge dekzandruggen en de lage
dekzandruggen bestaan uit veldpodzolgronden, al is het areaal
veldpodzolgronden beduidend kleiner dan langs het kanaaltraject
Eerbeek-Loenen. Ten oosten van het kanaal uit de invloed van de rivier
de IJssel zich in het voorkomen van vlakvaaggronden en
poldervaaggronden. Dit zijn jonge gronden waar het
bodemvormingsproces nog niet lang heeft plaatsgevonden en in de
ondergrond nog geen duidelijke horizonten zijn te onderscheiden. Het
bodemprofiel is nog ‘vaag’.
3.2.2 Het historische cultuurlandschap
De vroege bewoningsgeschiedenis langs het kanaaltraject Epe-Oene kent zo’n zelfde verloop als langs het
kanaaltraject Eerbeek-Loenen. De eerste bewoners betroffen jagers en verzamelaars, gevolgd door de eerste
landbouwers en agrarische nederzettingen.184 Het historisch cultuurlandschap langs het kanaaltraject Epe-Oene
kent echter duidelijke verschillen in vergelijking met het cultuurlandschap langs het kanaaltraject Eerbeek-
Loenen. De historische kaarten uit de negentiende en twintigste eeuw laten langs het kanaaltraject Epe-Oene
een gradiënt aan cultuurlandschappen zien, welke de natuurlijke opbouw van het landschap volgt. De
stuwwal(flank) wordt gekenmerkt door een esdorpenlandschap, de dekzandruggen kennen een
kampenlandschap en de broekgebieden en de rivierkom worden gekenmerkt door een agrarisch
veenontginningslandschap.
Het esdorpenlandschap van Epe en omgeving
De huidige dorpen Epe en Oene vormen de grootste dorpen langs het kanaaltraject Epe-Oene en zijn, gelijk
aan de dorpen in het studiegebied Eerbeek-Loenen, van oorsprong esdorpen (zie paragraaf 2.2.2). De
historische kaart van omstreeks 1810 geeft de kenmerkende elementen van het esdorpenlandschap weer,
bestaande uit bossen, heidevelden, enken, esdorpen en graslanden (figuur 3.7). Het dorp Epe is gelegen op een
daluitspoelingswaaier ten westen van het Apeldoorns Kanaal, aan de voet van de stuwwal, en had de
beschikking over meerdere enken, waaronder de Dorperenk en de ten zuidwesten van het dorp gelegen Kleine
Burgerenk (figuur 3.8).185 De eerste schriftelijke vermelding van het dorp Epe staat genoemd in een akte uit
1176.186 De enken van het dorp zijn in het huidige landschap grotendeels volgebouwd met huizen als gevolg
van de stedelijke uitbreiding in de negentiende en twintigste eeuw. De grote bouwlandcomplexen op de
daluitspoelingswaaiers-vingers ten oosten van Epe vormden de enken van de buurtschappen Vemde,
Dijkhuizen en Zuuk.187 De vingers werden van elkaar gescheiden door beekdalen, welke slecht te zien zijn op
de kaart van omstreeks 1810, maar wel goed zichtbaar zijn op de historische kaart uit het midden van de
negentiende eeuw (figuur 3.9). De lage gronden in de beekdalen waren in gebruik als grasland, waarbij de
percelen de vorm hadden van onregelmatige blokken en van elkaar gescheiden werden door watergangen. Dit
183 Ibidem, p. 59. 184 Stork, C., Jantzen, F.Ph., Kouwenhoven, G., et al. (2016). Ons agrarisch en industrieel verleden. Inrichting van het landschap, de samenleving en het bestuur van Emst, Epe, Oene en Vaassen rondom 1800. Ampt Epe (Historische Vereniging voor Emst, Epe, Oene en Vaassen), Epe, p. 15-22. 185 Ibidem, p. 32. 186 Lohuizen, G.S. van, Terwel, W. & Zandstra, F. (1976). Epe-Oene 800 jaar. Historische Vereniging Ampt Epe, Epe, p. 9. 187 Stork, C., et al, 2016, p. 32.
Figuur 3.6: Bodemprofiel van een beekeerdgrond. De bovengrond is duidelijk donkerder dan het daaronder liggende zand. In het zand zijn roestvlekken te zien, een aanwijzing voor een wisselende grondwaterstand. | Foto: Gerrie Koopman, 2008.
69
ten behoeve van de afwatering van het grasland. De hogere gronden nabij het zuidelijk deel van het
kanaaltraject waren in gebruik als heidevelden, al waren de grote heidevelden gelegen op de hoge gronden van
de stuwwal, ten westen van Epe, zoals het Dorpsche Veld tussen Tongeren en Norel.188 De heidevelden werden
benut voor het weiden van schapen.
Figuur 3.7: Topografische kaart van de Veluwe omstreeks 1810, gemaakt door cartograaf M.J. de Man. Het historisch cultuurlandschap kent een gradiënt vanaf de stuwwal aflopend naar de IJssel. De stuwwal(flank) kent een esdorpenlandschap, de dekzandruggen een kampenlandschap, de broekgebieden een agrarisch veenontginningslandschap en de rivierkom een komontginningslandschap. De Man heeft de bouwlanden aangegeven met wit, de graslanden met groen, de bossen met geel, de heidevelden met bruin en de drassige gronden/veen met bruingroen en een blauwige waas. | Bron: Topografische kaart van de Veluwe en Veluwezoom, door M.J. de Man, omstreeks 1810.
188 Ibidem, p. 32.
70
Het kampenlandschap van Oene en omgeving
Het dorp Oene is gelegen op een grote dekzandrug aan de overkant van de Grift en wordt, gelijk aan het dorp
Epe, voor het eerst genoemd in de akte uit 1176.189 Oene kende geen eigen enk zoals de enk van Epe, maar
werd omringd door een kleinschaliger kampenlandschap. De akkers vormden hierbij niet één groot
bouwlandcomplex, maar werden door houtwallen van elkaar gescheiden. De graslanden van Oene waren
gelegen in het laaggelegen broekgebieden, waaronder het Oenesche Broek ten noorden van Oene en het
Voorbroek en Achterbroek in het IJsseldal, ten oosten van Oene.190 Het Voorbroek en Achterbroek maakten
deel uit van het Nijbroek, een groot broekgebied in de rivierkom van de IJssel.
Agrarische veenontginningen in de broekgebieden
De systematische ontginning van de broekgebieden vond plaats in de veertiende eeuw en hing nauw samen
met de verbetering van de afwatering van het gebied (zie paragraaf 3.2.4). De ontginning leidde tot een
agrarisch veenontginningslandschap. Kenmerkend voor dit landschap is de smalle strokenverkaveling en de
vele watergangen, welke in het huidige landschap grotendeels bewaard zijn gebleven. Daarnaast bestond en
bestaat het landgebruik voornamelijk uit grasland. Het studiegebied Epe-Oene kent twee broekgebieden met
een agrarisch veenontginningslandschap: het Oenesche Broek in het noordoosten van het studiegebied en het
kleinere Vossenbroek in het zuiden. Het studiegebied grenst daarnaast met de oostzijde aan het Nijbroek, waar
het Voorbroek en Achterbroek deel van uitmaakten en uitmaken welke eveneens gekenmerkt wordt door een
agrarisch veenontginningslandschap.
Jonge heideontginningen
Aan het eind van de negentiende eeuw/begin van de twintigste eeuw werd eveneens gestart met het ontginnen
van de heidevelden.191 Deze ontginningen waren in het midden van de twintigste eeuw nog volop aan de gang,
zoals te zien is op de historische kaart uit de twintigste eeuw (figuur 3.10). De ontginning van de heidevelden
leidde tot een onregelmatige blokverkaveling, welke in het huidige landschap nog altijd is terug te herkennen,
evenals de strokenverkaveling in de broekgebieden. Het esdorpenlandschap is daarentegen, met uitzondering
van de overgebleven bouwlanden op de voormalige enken van de buurtschappen Vemde en Dijkhuizen,
grotendeels verdwenen.
189 Lohuizen, G.S. van, et al, 1976, p. 9. 190 Stork, C., et al, 2016, p. 33. 191 Stork, C. (2002). Historisch grondgebruik in de gemeente Epe. Stichting tot Behoud van de Veluwse Sprengen en Beken, p. 35.
Figuur 3.8: Het grondgebruik rondom het dorp Epe omstreeks 1800, geprojecteerd op de huidige topografische situatie. Direct rondom Epe lagen verschillende enken, waaronder de Kleine Burgerenk, de Dorperenk, de Lohuizenenk en de Laarenk. De Dorperenk aan de oostkant van het dorp Epe werd als een krans omringd door de enken van de buurtschappen Vemde (Vemder-enk), Dijkhuizen en Zuuk. Het overgrote deel van de enken rondom het dorp Epe zijn in de huidige situatie bebouwd als gevolg van stedelijke uitbreiding. | Bron: Stork, C., et al, 2016, bijlage; Kaart grondgebruik rond 1800.
71
3.2.3 Indeling in hoofdlandschappen
Op basis van de fysische geografie en het historische cultuurlandschap is het landschap in het studiegebied
Epe-Oene in te delen in vier hoofdlandschappen (figuur 3.11 en tabel 3.1): het stuwwallandschap, het
dekzandlandschap, het beekdal- en broeklandschap en het rivierenlandschap. De indeling kent grote
overeenkomsten met de landschappelijke indeling in het studiegebied Eerbeek-Loenen, maar kent binnen de
hoofdlandschappen duidelijke verschillen. De indeling volgt de uit de historisch-landschappelijke context
voortkomende gradiënt in het gebied. De verschillende hoofdlandschappen worden hieronder kort toegelicht.
Figuur 3.9: Topografische Militaire Kaart (TMK) uit 1848 van het studiegebied Epe-Oene. Het historisch cultuurlandschap kent een gradiënt vanaf de stuwwal aflopend naar de IJssel. De stuwwal(flank) kent een esdorpenlandschap, et historisch cultuurlandschap langs het kanaaltraject vormt een combinatie tussen het esdorpenlandschap en een kampenlandschap. | Bron: Topografische Militaire Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden (TMK), schaal 1:50.000.
72
Het stuwwallandschap
Het stuwwallandschap in het studiegebied Epe-Oene omvat de stuwwalflank en de daluitspoelingswaaiers. Een
belangrijk verschil met het stuwwallandschap in het studiegebied Eerbeek-Loenen is het ontbreken van het
stuwwalplateau. Het stuwwalplateau is verder naar het westen gelegen en valt buiten het studiegebied Epe-
Oene. Daarbij is de stuwwalflank in het studiegebied Epe-Oene veel breder dan in het studiegebied Eerbeek-
Loenen. Het stuwwallandschap werd gekenmerkt door een esdorpenlandschap, waarbij het grondgebruik en de
ligging van de verschillende bedrijfsonderdelen overeenkomen met het esdorpenlandschap in het studiegebied
Eerbeek-Loenen. Gelijk aan Loenen, Zilven en Eerbeek is het dorp Epe gelegen op de hogere gronden van de
daluitspoelingswaaiers en ook de grote bouwlandcomplexen van Epe en de omringende gehuchten waren
gelegen op de daluitspoelingswaaiers. De droge dalen waren vaak in gebruik als grasland.
Figuur 3.10: Topografische kaart (Bonnebladen) uit 1936 van het studiegebied Epe-Oene. De gradiënt in cultuurlandschap is nog steeds duidelijk herkenbaar, evenals de aan de gang zijnde ontginningen van de heidevelden ten zuidwesten van Oene. | Bron: Chromotopografische Kaart des Rijks (Bonnebladen), schaal 1:25.000.
73
Het dekzandlandschap
Het dekzandlandschap in het studiegebied Epe-Oene kent dezelfde eenheden als het dekzandlandschap in het
studiegebied Eerbeek-Loenen. Ook in het studiegebied Epe-Oene is op de grootste dekzandrug een dorp
gelegen, in dit geval Oene. Daar waar Hall echter een duidelijke enk kent, wordt Oene omringd door een
kleinschalig kampenlandschap. De dekzandwelving in het studiegebied Epe-Oene is bovendien veel groter, al
maakte deze als heideveld wel deel uit van het esdorpenlandschap.
Figuur 3.11: Kaart met de indeling in hoofdlandschappen in het studiegebied Epe-Oene, gebaseerd op de fysische geografie, het historisch cultuurlandschap en de ontwikkeling van het watersysteem. De hoofdlandschappen zijn: het stuwwallandschap, het dekzandlandschap, het beekdal- en broeklandschap en het rivierenlandschap. | Geprojecteerd op: Topografische kaart, Kadaster, schaal 1:25.000.
74
Tabel 3.1: Matrixtabel indeling hoofdlandschappen in het studiegebied Epe-Oene. De tabel geeft de samenhang weer tussen de fysische geografie en het historische cultuurlandschap.
1848
1936
A -
Stu
ww
alla
nd
sch
ap
gY30
: Ho
ltp
od
zolg
ron
d
Hd
21: H
aarp
od
zolg
ron
d
gY30
: Ho
ltp
od
zolg
ron
d
Hd
21: H
aarp
od
zolg
ron
d
A2
- D
roo
g d
al11
/10S
3: D
roo
g d
alp
Zg23
g: B
ee
kee
rdgr
on
dG
rasl
and
Gra
slan
d
zEZ2
1g, z
EZ23
(g),
zEZ
30g:
Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
dB
ou
wla
nd
Hn
21(g
), g
Hn
30: V
eld
po
dzo
lgro
nd
en
He
ide
He
ide
/ b
ou
wla
nd
B -
De
kzan
dla
nd
sch
ap
bEZ
21, b
EZ23
: Ho
ge b
ruin
e e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
d /
do
rpB
ou
wla
nd
/ d
orp
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
cHn
21(g
), c
Hn
23(g
), c
Hn
30: L
aarp
od
zolg
ron
d
Vz:
Vli
erv
ee
ngr
on
de
n o
p z
and
Zn21
g: V
lakv
aagg
ron
de
n
cHn
21(g
), c
Hn
23(g
), c
Hn
30: L
aarp
od
zolg
ron
dB
ou
wla
nd
Bo
uw
lan
d
Hn
21(g
), g
Hn
30: V
eld
po
dzo
lgro
nd
en
He
ide
He
ide
/ b
ou
wla
nd
C -
Be
ekd
al-
en
bro
ekl
and
sch
ap
C1
- B
ee
kdal
2R2:
Dal
vorm
ige
laag
ten
, zo
nd
er
vee
np
Zg23
g: B
ee
kee
rdgr
on
d
pZg
23g:
Be
eke
erd
gro
nd
(v)W
zg: M
oe
rige
ee
rdgr
on
de
n
Vz:
Vli
erv
ee
ngr
on
de
n o
p z
and
hV
z: K
oo
pve
en
gro
nd
en
op
zan
d
(v)W
zg: M
oe
rige
ee
rdgr
on
de
n
D -
Riv
iere
nla
nd
sch
ap
D1
- R
ivie
roe
verw
al3K
25: R
ivie
roe
verw
alR
d90
: Oo
ivaa
ggro
nd
en
Bo
uw
lan
dB
ou
wla
nd
Zn21
: Vla
kvaa
ggro
nd
Rn
47C
(g),
Rn
67C
g: P
old
erv
aagg
ron
de
n
C2
- B
roe
kge
bie
de
n e
n b
ee
kove
rstr
om
ings
vlak
te2M
7: V
lakt
e v
an s
ne
eu
wsm
elt
wat
era
fze
ttin
gen
B2
- D
ekz
and
laag
te3N
5: L
aagt
e z
on
de
r ra
nd
wal
Gra
slan
dG
rasl
and
B3
- D
ekz
and
we
lvin
g3L
3: W
elv
inge
n in
sn
ee
uw
sme
ltw
ate
rafz
ett
inge
n
A3
- D
alu
itsp
oe
lin
gsw
aaie
r3G
3: D
alu
itsp
oe
lin
gsw
aaie
r
B1
- D
ekz
and
rug
C3
- V
ee
nge
bie
d2M
46: O
ntg
on
ne
n v
ee
nvl
akte
(+/
- kl
ei/
zan
d)
D2
- B
roe
kge
bie
d in
riv
ierk
om
2M25
: Riv
ierk
om
Gra
slan
dG
rasl
and
3K14
: De
kzan
dru
g (+
/- o
ud
bo
uw
lan
dd
ek)
Bo
uw
lan
dB
ou
wla
nd
A1
- St
uw
wal
flan
k6H
7: S
tuw
wal
glo
oii
ng
He
ide
/ b
os
He
ide
/ b
os
4L8:
Lag
e la
nd
du
ine
n +
bij
be
ho
ren
de
laag
ten
/vla
kte
n
EPE-
OEN
EG
eo
mo
rfo
logi
eB
od
em
His
tori
sch
cu
ltu
url
and
sch
ap
Gra
slan
dG
rasl
and
75
Het beekdal- en broeklandschap
De beekdalen van het beekdal- en broeklandschap in het studiegebied Epe-Oene vormen de scheiding tussen
de vingers van de daluitspoelingswaaiers van het stuwwallandschap. Een belangrijk verschil met het beekdal-
en broeklandschap in het studiegebied Eerbeek-Loenen is de veenvorming in het Oenesche Broek en het
Vossenbroek. In sterke samenhang met deze veenvorming worden de broekgebieden gekenmerkt door een
ander cultuurlandschap: een agrarisch veenontginningslandschap. Het watersysteem bestaat uit een uitgebreid
weteringenstelsel en is gegraven ten behoeve van de afwatering (en ontginning) van de broekgebieden in de
middeleeuwen (zie paragraaf 3.2.4). Kenmerkend voor dit landschap is de smalle strokenverkaveling en vele
watergangen, welke in het huidige landschap veelal bewaard zijn gebleven. Gelijk aan het beekdal- en
broeklandschap in het studiegebied Eerbeek-Loenen, maken de laaggelegen ligging en de natuurlijke natte
omstandigheden het beekdal- en broeklandschap tot zeer kansrijke gebieden voor een bijdrage aan de mogelijke
ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal.
Het rivierenlandschap
Het laatste hoofdlandschap betreft het rivierenlandschap, welke eveneens gekenmerkt wordt door een agrarisch
veenontginningslandschap. Het rivierenlandschap bestaat uit twee eenheden: de rivierkom en de
rivieroeverwal. Voor het studiegebied Epe-Oene vormt de rivierkom de belangrijkste eenheid, daar deze
gekenmerkt werd door een groot broekgebied (het Nijbroek). Het broekgebied is voornamelijk in gebruik als
grasland voor de op de overgang van hoog naar laag liggende dorpen zoals Epe, maar ook Oene had in de vorm
van het Voorbroek en Achterbroek beschikking over grasland in dit grote broekgebied. De ontginning van het
Nijbroek leidde ook in het studiegebied Epe-Oene tot grote veranderingen in het watersysteem (zie paragraaf
3.2.4).
3.2.4 De ontwikkeling van het watersysteem tot aan de negentiende eeuw
Het watersysteem in het studiegebied Epe-Oene kent, gelijk aan het historisch cultuurlandschap, van oudsher
een gradiënt, lopend vanaf de stuwwal in het westen naar de IJssel in het oosten. De overzichtskaart van de
Veluwe uit de zestiende eeuw, gemaakt door cartograaf Christiaan sGrooten, laat deze gradiënt mooi zien
(figuur 3.12). De stuwwal en het dekzandlandschap worden, evenals in het studiegebied Eerbeek-Loenen,
gekenmerkt door een stelsel van (sprengen)beken. De oorsprong en de ontwikkeling van dit bekenstelsel kent
echter grote verschillen met de twee bekenstelsels langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen. Het
rivierenlandschap van het Nijbroek kenmerkt zich door een afwisseling van weteringen en leigraven. Het
kanaaltraject Epe-Oene loopt daarnaast parallel aan de Grift: een oude watergang die lange tijd één van de
belangrijkste watergangen van het watersysteem vormde.
Figuur 3.12: Uitsnede uit de overzichtskaart van de Veluwe, gemaakt door de cartograaf Christiaan sGrooten en daterend uit omstreeks 1570. De stuwwal(flank) links op de kaart wordt gekenmerkt door beken, welke uitmonden in de Grift. Ten oosten van de Grift ligt een uitgebreid weteringenstelsel, welke parallel lopen aan de rivier de IJssel. | Bron: Elspeet Historie (2018). Veluwe 1570. [Online], geraadpleegd 01-08-2018. Beschikbaar via: https://www.elspeethistorie.nl/index.php/luchtfotos/topografische-kaarten/veluwe-1570.
76
Het natuurlijke watersysteem
Daar waar men in het studiegebied Eerbeek-Loenen moest graven voor water, is het studiegebied Epe-Oene
van nature waterrijk(er). Het studiegebied Epe-Oene stond onder invloed van rijke kwelstromen en ook de
nabijgelegen IJssel had grote invloed op de ontwikkeling van het watersysteem. Op plaatsen waar het
kwelwater aan de oppervlakte kwam, zoals ter plaatse van het Wisselse Veen, Tongerense Veen, Oenesche
Broek, het Vossenbroek, ontwikkelden zich waterrijke broek- en veengebieden. Het hoger op de stuwwal
gelegen Wisselse Veen en Tongerense Veen waren via een tweetal natuurlijke beken met het aan de voet van
de stuwwal gelegen Vossenbroek en Oenesche Broek verbonden. Deze beken betreffen de Tongerense Beek
en de Verloren Beek.192 Vermoedelijk kent ook de Dorpse Beek eenzelfde oorsprong als kwelbeek193 De beken
verliepen uiteindelijk in een uitgestrekt broekgebied ten (zuid)oosten van de dekzandrug van Oene, door de
mens ook wel het Nijbroek genoemd, waar het water zich verzamelde en langzaam een weg zocht naar het
noorden.194 De planmatige ontginning van de broekgebieden door de mens betekende echter grote
veranderingen voor het watersysteem. Hiertoe werden een aantal grote weteringen gegraven, waaronder de
Grote Wetering, welke de oudste en voornaamste is.195 De wetering is waarschijnlijk bij het begin van de
ontginningen in of omstreeks 1328 gegraven en ligt ten zuiden van het studiegebied Epe-Oene. Het graven van
de weteringen was echter niet voldoende om het instromende water vanaf de Veluwe en het overstromingswater
vanuit de IJssel uit het Nijbroek te houden.196 Om dit water buiten de deur te houden, werd het Nijbroek met
kaden omringd, met aan de oostzijde de Zeedijk, aan de westzijde de Bekendijk en Veluwse Dijk, aan de
zuidzijde de Kadijk en aan de noordzijde de Vloeddijk.197 De kades blokkeerden echter de weg voor het
instromende water vanaf de lage gronden in de omgeving van Apeldoorn, Vaassen en Epe, wat voorheen
vrijelijk het Nijbroek kon instromen, maar zich na de bekading tussen de kades en de hoger liggende
zandgronden verzamelde.198 Dit was waarschijnlijk ook het geval voor het water van het in het zuiden van het
studiegebied gelegen Vossenbroek. Voor het afvoeren van dit water werd de Nieuwe Wetering gegraven, welke
het studiegebied Epe-Oene in het oosten van zuid naar noord doorkruist en dwars door de dekzandrug van
Oene en het Oenesche Broek heen is gegraven.199
Het ontstaan van de Grift
Het uitgebreide weteringenstelsel droeg zorg voor de afwatering van het Nijbroek en de lage landen van
Apeldoorn, Vaassen en Epe. De ontginning van het Nijbroek vroeg echter ook om het afvangen van het
instromende water vanaf de hoger gelegen zone met broekgebieden, in het studiegebied Epe-Oene het water
Figuur 3.13: Uitsnede kaart van het Vossenbroek omstreeks 1634. Links en rechts van het broek lopen twee watergangen, welke uitmonden in de Grift. Het landgebruik bestond voornamelijk uit grasland. | Bron: Gelders Archief, toegangsnr. 0124 Hof van Gelre en Zutphen, inv. nr. 5181 Civiele procesdossiers, hoofdreeks, 1640.
192 Kreffer, J.C., ‘De Verloren Beek (deel 1)’. In: De Wijerd, jg. 21, nr. 2, p. 37-42. 193 Menke, H., ‘Beken rond Epe - Feiten en vragen’. In: De Wijerd, jg. 6, nr. 1, p. 11-21. 194 Fockema Andreae, S.J. (1950). Studiën over waterschapsgeschiedenis I. Polderdistrict Veluwe. E.J. Brill, Leiden, p. 5. 195 Ibidem, p. 17. 196 Menke, H., et al, 2007, p 30. 197 Ibidem, p 30. 198 Jonge, E. de, H. van Boven & Th.J. Petri (red.) (2007). Veluws water. Tien eeuwen waterbeheer op de Veluwe. Uitgeverij Matrijs, Utrecht, p. 30. 199 Fockema Andreae, S.J., 1950, p. 19.
77
vanuit het Wisselse en Tongerense Veen. Dit water werd via natuurlijke beken zoals de Tongerense Beek en
de Verloren Beek vanaf de Veluwe richting de IJssel afgevoerd. Voor de afvang van dit water werd de Grift
gegraven, waarbij de aanleg van de Grift al bij de uitgifte van het Nijbroek in 1328 was voorzien.200 Het
precieze tijdstip van aanleg is echter onduidelijk, maar na de aanleg verliepen de beken niet langer in het
Nijbroek. De beken mondden uit in de Grift, welke het instromende water vanuit de beken richting het noorden
afvoerde. Ook het Vossenbroek waterde sinds de aanleg op de Grift af (figuur 3.13). In tijden van hoge
waterafvoer op de Grift moest en moet het Vossenbroek zelfs worden bemalen.201 In vroegere tijden gebeurde
dit aan de hand van een windmolen, welke later is vervangen door een elektrisch gemaal. De bemaling vindt
vandaag de dag nog steeds plaats met behulp van een modern gemaal.
Beek Watermolens Aanwezig/verdwenen
Tongerense Beek Achterste Molen (bij Epe) Geheel verdwenen
Klaarbeek Wisselse Papiermolens Geheel verdwenen
Wisselse Korenmolen Geheel verdwenen
Kopermolen in Zuuk (Rosendaels Molen) (Vrijwel) compleet aanwezig
Korenmolen in Zuuk Geheel verdwenen
Zuuker Korenmolen Resten aanwezig
Tabel 3.2: Overzicht van het Klaarbeek-systeem en de daaraan gelegen watermolens in het studiegebied Epe-Oene. | Gebaseerd op: Bekenatlas (online) van de Stichting tot Behoud van de Veluwse Sprengen en Beken.
Het Eper bekenstelsel
Het studiegebied Epe-Oene kent, naast de weteringen en de Grift, één bekenstelsel: het Eper bekenstelsel
(figuur 3.14). In tegenstelling tot de twee bekenstelsels in het studiegebied Eerbeek-Loenen, welke
voornamelijk bestaan uit sprengenbeken, bestaat het Eper bekenstelsel uit natuurlijke beken welke door de
mens zijn aangepast. De van oorsprong natuurlijke beken betreffen de Tongerense Beek, Verloren Beek en de
Dorpse Beek. Het bekenstelsel kent daarnaast één duidelijk molenbeeksysteem: het Klaarbeek-systeem.202 Dit
systeem bestaat uit de Vlasbeek, Witte Beek, Paalbeek, Tongerense Beek en Klaarbeek. De Klaarbeek vormt
hierbij de hoofdbeek en wordt gevoed door de Paalbeek als noordelijke arm en de Tongerense Beek als
zuidelijke arm. De Paalbeek en Tongerense Beek worden gevoed door twee zijtakken: de Paalbeek door de
Vlasbeek en de Tongerense Beek door de Witte Beek. Het systeem is in feite een sprengenbeek, maar het
systeem kent slechts een gering aantal sprengen. Enkel de Witte Beek is een echte spreng. De overige beken
kennen hun oorsprong in de laaggelegen delen van het landschap, zoals het Wisselse Veen, Tongerense Veen
en de droge dalen. Vermoedelijk zijn de oorsprongen wel uitgediept, maar was echt graven, zoals in Eerbeek
en Loenen, niet nodig, daar de natuurlijke kwelstromen blijkbaar voldoende water leverden. De beken zijn
daarentegen wel regelmatig opgeleid ten behoeve van de aandrijving van watermolens. Het systeem kende in
totaal vijf watermolens (tabel 3.2). De watermolens waren gelegen op de Tongerense Beek en de Klaarbeek.
Bijzonder is de opleiding van de Vlasbeek in de bovenloop van het systeem. Deze opleiding diende niet voor
de aandrijving van een watermolen, maar om de Vlasbeek het dal te laten oversteken en te verbinden met de
Paalbeek, welke aan de zuidrand van het dal was gelegen. Daarnaast is ten behoeve van de aandrijving van
watermolens, de van oorsprong natuurlijke, Tongerense Beek in 1710 vergraven.203 Men heeft de loop van de
beek verlegd van het ene dal naar het andere dal. Hiervoor heeft men dwars door een hoge rug gegraven, waarna
de Tongerense Beek is aangesloten op de Paalbeek. De Verloren Beek is daarentegen nooit benut voor de
aandrijving van watermolens. Aan het begin van de negentiende eeuw, omstreeks 1821, ondernam men hier
wel een poging toe, maar deze strandde door protest van de eigenaren van de Tongerense Beek. Deze waren
bang waren voor een verminderde watertoevoer en dus minder vermogen voor hun molens. Het gehele
bekenstelsel is, inclusief de weinige sprengen, nog altijd aanwezig. De meeste watermolens zijn helaas verloren
gegaan. Enkel de Kopermolen in Zuuk heeft de tijd overleefd.
200 Menke, H., et al, 2007, p 30. 201 Menke, H., ‘Een watermolen in Vossenbroek’. In: De Wijerd, jg. 23, nr. 2, p. 40-41. 202 Menke, H., ‘Beken rond Epe - Feiten en vragen’. In: De Wijerd, jg. 6, nr. 1, p. 11-21. 203 Kreffer, J.C., ‘De Verloren Beek (deel 1)’. In: De Wijerd, jg. 21, nr. 2, p. 37-42.
78
Figuur 3.14: Overzichtskaart van het huidige Eper bekenstelsel ten westen van het Apeldoorns Kanaal. Het stelsel bestaat uit de Tongerense Beek, Verloren Beek, Dorpse Beek, Vlasbeek, Paalbeek, Witte Beek en Klaarbeek. | Gebaseerd op: De Bekenatlas (De Bekenstichting (2018). De Bekenatlas Veluwe. [Online], geraadpleegd 24-08-2018. Beschikbaar via: http://www.bekenatlas.nl/) en Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 24-08-2018.).
79
3.3 De aanleg en het huidig functioneren van het kanaaltraject
De komst van het Griftkanaal in het studiegebied Epe-Oene betekende het einde van een eeuwenlange strijd
tussen de lokale bevolking en hogere machten om de bevaarbaarheid van de Grift te verbeteren (zie paragraaf
1.5). Het Griftkanaal is de oude naam voor het noordelijk deel van het Apeldoorns Kanaal en werd als nieuwe
waterweg naast de Grift aangelegd. De Grift bleef bij de aanleg van het kanaal wel bewaard en kent, samen
met het Apeldoorns Kanaal, in het huidige landschap en watersysteem nog altijd een belangrijke functie.
3.3.1 Het Apeldoorns Kanaal als lint door het landschap
Bij het ontwerp van het Griftkanaal functioneerde de al bestaande en eeuwenoude Grift als leidraad voor het
nieuw te graven kanaal. Plannen om de Grift beter bevaarbaar te maken kwamen niet van de grond en aan het
begin van de negentiende eeuw kwam men na zorgvuldig onderzoek tot de realisatie dat enkel de aanleg van
een nieuw kanaal een bevaarbare waterweg zou opleveren.204 Het ontwerp van het Griftkanaal kende echter,
evenals bij het ontwerp van het Kanaal Apeldoorn-Dieren, zijn uitdagingen.
De komst van het Apeldoorns Kanaal in de negentiende eeuw
De opdracht tot nadere uitwerking en het ontwerp van het Griftkanaal werd
door koning Willem I gegeven aan bouwmeester Hendrik Jan Lijsen, een
beambte van paleis Het Loo en opzichter der Koninklijke paleizen in de
Noordelijke Provinciën.205 In zijn functie van paleisbeambte had Lijsen de
grote vijvers en fonteinen, inclusief hun ingenieuze watervoorziening, in het
paleispark aangelegd en Lijsen had de koning laten weten dat hij wel
mogelijkheden zag de kanaalplannen uit te voeren. Lijsen kwam voor een
uitdagende opdracht te staan. Het nieuwe Griftkanaal werd aangelegd als
verbinding tussen Apeldoorn en Hattem, waar het kanaal zou uitmonden in de
IJssel. Het realiseren van deze verbinding in het reliëfrijke landschap van de
Veluwe vormde een uitdaging, daar het hoogteverschil tussen Apeldoorn en
Hattem 12,25 meter bedroeg en goede topografische kaarten aan het begin van
de negentiende eeuw ontbraken.206 Op basis van landmetingen, waterpassingen
en proefboringen werd daarom eerst een voorlopig tracé vastgesteld. Het grote
hoogteverschil tussen Apeldoorn en Hattem maakte het noodzakelijk het
kanaaltracé te verdelen in zes panden, welke door vijf houten schutsluizen van
elkaar werden gescheiden.207 Waar de sluizen precies zouden komen, was
afhankelijk van de hoogteverschillen en werd na onderzoek vastgesteld in het
ontwerp voor het definitieve kanaaltracé.208 Op basis van de verzamelde
gegevens werden vervolgens min of meer geschikte kaarten gemaakt, welke bij de aanleg van het nieuwe
kanaal konden worden gebruikt.209 Het definitieve (en bestaande) kanaaltracé van Lijsen volgt tussen
Apeldoorn en Heerde nauwgezet de Grift, waarbij het kanaal de eerste tweeënhalve kilometer vanaf Apeldoorn
min of meer parallel loopt aan de Grift en vervolgens direct langs de Grift.210 In het studiegebied Epe-Oene
liggen het kanaal en de Grift zo dicht bij elkaar, dat deze enkel door een met bomen beplante wal van elkaar
gescheiden worden (figuur 3.15). Een belangrijke reden voor Lijsen om de Grift te volgen, was dat de Grift
grotendeels door heidevelden liep, wat gunstig was voor de (goedkope) aankoop van de voor het kanaaltracé
benodigde gronden.211 De historische kaart uit het midden van de negentiende eeuw laat zien hoe het kanaal in
het zuiden van het studiegebied Epe-Oene door de heidevelden heen snijdt (figuur 3.9). De historische kaart
laat eveneens zien dat ook in dit studiegebied het kanaal dwars door de beekdalen en broekgebieden heen snijdt.
Deze doorsnijding is echter minder drastisch dan in het studiegebied Eerbeek-Loenen, daar de beekdalen en
broekgebieden al sinds de middeleeuwen worden doorsneden door de Grift. Het kanaaltraject in het
studiegebied Epe-Oene volgt de Grift met bochten en al, waardoor ook het kanaal een bochtig verloop kent.
Bestudering van de geomorfologische kaart leidt tot de constatering dat het kanaal, en in de middeleeuwen dus
ook de Grift, om de tot het stuwwallandschap behorende, hoge gronden van de daluitspoelingswaaiers van
Norel, Vemde en Dijkhuizen heen is gegraven (figuur 3.3). Gelijk aan de ontwerpers van het Kanaal
204 Slijkhuis, H. (2015). De Grift op de Oost-Veluwe als een spiegel van de tijd. 1370-heden. Henri Slijkhuis, Heerde, p. 18. 205 Scholten, R., 2017, p. 20. 206 Ibidem, p. 23; p. 30. 207 Ibidem, p. 30. 208 Het kanaaltraject Epe-Oene is gelegen in het vierde pand. 209 Scholten, R., 2017, p. 23. 210 Ibidem, p. 27. 211 Ibidem, p. 26.
Figuur 3.15: Het Apeldoorns Kanaal en de Grift liggen in het studiegebied Epe-Oene direct naast elkaar en worden enkel door een met bomen beplante wal van elkaar gescheiden. Links de Grift, rechts het Apeldoorns Kanaal| Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
80
Apeldoorn-Dieren heeft Lijsen hier, bewust of onbewust, rekening gehouden met de fysisch-geografische
gesteldheid van het landschap. De kanaaloevers werden met elkaar verbonden door bruggen, veelal op plaatsen
waar het bestaande wegennetwerk het kanaal kruisten en waar in het verlengde van de nieuwe brug ook al een
brug over de aan het kanaal parallel lopende Grift lag.212 Het studiegebied Epe-Oene kende vijf bruggen: de
Vemderbrug, Dijkhuizerbrug, Horsterbrug, Dragterbrug en Zuukbrug. De Dijkhuizerbrug werd echter op 1
augustus 1931 door Rijkswaterstaat opgeheven en weggehaald.213 Ten zuiden van de Horsterbrug werd een
zwaaikom aangelegd en, gelijk aan het jaagpad in het studiegebied Eerbeek-Loenen, op de oostelijke oever van
het kanaal een jaagpad.
Het Apeldoorns Kanaal in het huidige landschap
Na de aanleg van het Apeldoorns Kanaal kende het landschap in het
studiegebied Epe-Oene vergelijkbare veranderingen als het
landschap in het studiegebied Eerbeek-Loenen, maar op kleinere
schaal (tabel 3.3 en figuur 3.1). Het heideveld in het
dekzandlandschap, net ten noorden van het Vossenbroek, is na
ontginning voornamelijk in gebruik genomen als grasland en wordt
in het huidige landschap gekenmerkt door een blokverkaveling. Het
Vossenbroek kent in de huidige situatie een tweedeling met
betrekking tot het landgebruik: ten oosten van het kanaal bestaat het
Vossenbroek uit oude landbouwgronden, terwijl het gebied ten
westen van het kanaal een functie kent als natuurgebied.214 Het
natuurgebied kent als gevolg van de doorsnijding door de A50 ook
weer twee delen (figuur 3.16). Het oostelijke deel (het deel tussen
snelweg en kanaal) bestaat uit open grasland met hier en daar wat
struikgewas. Het deel ten westen van de snelweg bestaat uit een
elzenbroekbos wat omgeven wordt door natte graslanden met
houtsingels. De heide op de stuwwal is vervangen door bos en de
enken van Epe zijn grotendeels bebouwd als gevolg van de
stedelijke uitbreiding van het dorp. De enken van de gehuchten
Norel, Vemde en Dijkhuizen zijn daarentegen niet bebouwd en
kennen in het huidige landschap nog altijd een grondgebruik als
bouwland, al zijn de huidige percelen kleine restjes van de ooit zo uitgestrekte bouwlandcomplexen. De
beekdalen en broekgebieden in het beekdal- en broeklandschap zijn in het huidige landschap nog altijd als
zodanig te herkennen en worden gekenmerkt door de van oudsher aanwezige graslanden. Het Oenesche Broek
wordt nog altijd gekenmerkt door het oude agrarische veenontginningslandschap (figuur 3.17 en 3.18),
inclusief de bijbehorende openheid, graslanden en strokenverkaveling. Hetzelfde geldt voor het landschap in
het Nijbroek in de rivierkom van de IJssel. Het landschap op de dekzandrug van Oene heeft eveneens het
kleinschalige karakter van het oude kampenlandschap behouden (figuur 3.19). Het grondgebruik op de
dekzandrug bestaat grotendeels nog altijd uit bouwland. De houtwallen tussen de percelen zijn grotendeels
verdwenen, maar de aanwezige beplanting en restanten van de houtwallen geven het landschap nog altijd een
kleinschalig karakter. Gelijk aan de veldnamen in het studiegebied Eerbeek-Loenen zijn ook in het studiegebied
Epe-Oene enkele veldnamen die naar de fysische-geografie en het oude landgebruik verwijzen, zoals
‘Oenesche Broek’, ‘Zuukerveld’ en ‘Vossenbroek’, bewaard gebleven.
Daarnaast zijn de vier kanaalbruggen in het studiegebied nog altijd aanwezig. De huidige Vemderbrug,
Dragterbrug en Zuukbrug bestaan echter uit vaste betonbruggen en zijn niet meer passeerbaar voor de
scheepvaart.215 Enkel de Horsterbrug bestaat nog uit een ophaalbrug, maar is vanwege de betonnen val ook
niet passeerbaar voor de scheepvaart. Ook de zwaaikom ten zuiden van de Horsterbrug is nog aanwezig. Het
jaagpad op de oostelijke oever is echter vervangen door een verharde weg (de Kanaalweg). Een groot verschil
met het cultuurlandschap van de negentiende/twintigste eeuw vormt de snelweg A50, welke min of meer
parallel loopt aan het Apeldoorns Kanaal (figuur 3.1).
212 Ibidem, p. 31. 213 Bremen, B. van den, ‘Het Apeldoorns Kanaal. Een grote weldaad aan deze Gemeente bewezen.’, In: Ampt Epe, jg. 2000, nr. 131, p. 13-21. 214 Geldersch Landschap & Kasteelen (2018). Vossenbroek. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar via: https://www.glk.nl/landschappen-kastelen/locatie/vossenbroek. 215 Stichting Apeldoorns Kanaal (2018). Varen over het kanaal. [Online], geraadpleegd op 27-08-2018. Beschikbaar via: http://apeldoornskanaal.com/index.php/apeldoorns-kanaal/kunstwerken-varen-over.
Figuur 3.16: Topografische kaart van het huidige natuurgebied Vossenbroek, gelegen aan de westkant van het Apeldoorns Kanaal. Het natuurgebied bestaat aan de oostkant van de snelweg uit open graslanden, aan de westkant uit een elzenbroekbos omgeven door graslanden met houtsingels. | Bron: Geldersch Landschap & Kasteelen (2018). Vossenbroek. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar via: https://www.glk.nl/landschappen-kastelen/locatie/vossenbroek.
81
Figuur 3.17: Het Apeldoorns Kanaal met aan de rechterkant het uitgestrekte, agrarische veenontginningslandschap van het Oenesche Broek. Kenmerkend voor dit landschap zijn de vele watergangen, het grondgebruik bestaande uit grasland en de grote openheid. Hier en daar staat een verdwaalde wilg, els of populier als stille getuige van de natte omstandigheden. Aan de linkerkant van het kanaal is bovendien de aan het kanaal parallel lopende Grift te zien. | Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
Figuur 3.18: De openheid en graslanden van het Oenesche Broek vanuit het midden van het Oenesche Broek gezien. De bosrand aan de horizon geeft de grens van het Oenesche Broek weer. | Foto: Rowie aan de Wiel, 2018.
Figuur 3.19: Het kleinschalige kampenlandschap van Oene met de doorsnijding van de Nieuwe Wetering. Op de achtergrond is linksboven, aan de horizon, de openheid en het grasland van het Oenesche Broek te zien. | Foto: Mark aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
82
Tabel 3.3: Matrixtabel ontwikkeling historisch cultuurlandschap in het studiegebied Epe-Oene. De tabel geeft de verschillen weer in het cultuurlandschap omstreeks 1937 en het huidige cultuurlandschap (2018).
1936
2018
A -
Stu
ww
alla
nd
sch
ap
gY30
: Ho
ltp
od
zolg
ron
d
Hd
21: H
aarp
od
zolg
ron
d
gY30
: Ho
ltp
od
zolg
ron
d
Hd
21: H
aarp
od
zolg
ron
d
A2
- D
roo
g d
al11
/10S
3: D
roo
g d
alp
Zg23
g: B
ee
kee
rdgr
on
dG
rasl
and
Gra
slan
d
zEZ2
1g, z
EZ23
(g),
zEZ
30g:
Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
dB
ou
wla
nd
/ g
rasl
and
Hn
21(g
), g
Hn
30: V
eld
po
dzo
lgro
nd
en
He
ide
/ b
ou
wla
nd
Bo
uw
lan
d /
gra
slan
d
B -
De
kzan
dla
nd
sch
ap
bEZ
21, b
EZ23
: Ho
ge b
ruin
e e
nke
erd
gro
nd
Bo
uw
lan
d /
do
rpB
ou
wla
nd
/ g
rasl
and
/ d
orp
zEZ2
1, z
EZ30
: Ho
ge z
war
te e
nke
erd
gro
nd
cHn
21(g
), c
Hn
23(g
), c
Hn
30: L
aarp
od
zolg
ron
d
Vz:
Vli
erv
ee
ngr
on
de
n o
p z
and
Zn21
g: V
lakv
aagg
ron
de
n
cHn
21(g
), c
Hn
23(g
), c
Hn
30: L
aarp
od
zolg
ron
dB
ou
wla
nd
Hn
21(g
), g
Hn
30: V
eld
po
dzo
lgro
nd
en
He
ide
/ b
ou
wla
nd
C -
Be
ekd
al-
en
bro
ekl
and
sch
ap
C1
- B
ee
kdal
2R2:
Dal
vorm
ige
laag
ten
, zo
nd
er
vee
np
Zg23
g: B
ee
kee
rdgr
on
d
pZg
23g:
Be
eke
erd
gro
nd
(v)W
zg: M
oe
rige
ee
rdgr
on
de
n
Vz:
Vli
erv
ee
ngr
on
de
n o
p z
and
hV
z: K
oo
pve
en
gro
nd
en
op
zan
d
(v)W
zg: M
oe
rige
ee
rdgr
on
de
n
D -
Riv
iere
nla
nd
sch
ap
D1
- R
ivie
roe
verw
al3K
25: R
ivie
roe
verw
alR
d90
: Oo
ivaa
ggro
nd
en
Bo
uw
lan
dB
ou
wla
nd
Zn21
: Vla
kvaa
ggro
nd
Rn
47C
(g),
Rn
67C
g: P
old
erv
aagg
ron
de
nG
rasl
and
Bo
uw
lan
d /
gra
slan
d
Gra
slan
d
Gra
slan
dG
rasl
and
3N5:
Laa
gte
zo
nd
er
ran
dw
alB
2 -
De
kzan
dla
agte
He
ide
/ b
os
Bo
s
Bo
uw
lan
dB
ou
wla
nd
/ g
rasl
and
Gra
slan
dG
rasl
and
3K14
: De
kzan
dru
g (+
/- o
ud
bo
uw
lan
dd
ek)
B1
- D
ekz
and
rug
A1
- St
uw
wal
flan
k
4L8:
Lag
e la
nd
du
ine
n +
bij
be
ho
ren
de
laag
ten
/vla
kte
n
A3
- D
alu
itsp
oe
lin
gsw
aaie
r3G
3: D
alu
itsp
oe
lin
gsw
aaie
r
2M25
: Riv
ierk
om
D2
- B
roe
kge
bie
d in
riv
ierk
om
2M46
: On
tgo
nn
en
ve
en
vlak
te (
+/-
kle
i/za
nd
)C
3 -
Ve
en
geb
ied
3L3:
We
lvin
gen
in s
ne
eu
wsm
elt
wat
era
fze
ttin
gen
C2
- B
roe
kge
bie
de
n e
n b
ee
kove
rstr
om
ings
vlak
te2M
7: V
lakt
e v
an s
ne
eu
wsm
elt
wat
era
fze
ttin
gen
B3
- D
ekz
and
we
lvin
g
Bo
de
mH
isto
risc
h c
ult
uu
rlan
dsc
hap
6H7:
Stu
ww
algl
oo
iin
g
Ge
om
orf
olo
gie
EPE-
OEN
E
83
3.3.2 Het Apeldoorns Kanaal en het aangrenzende watersysteem
De komst van het Apeldoorns Kanaal betekende in het studiegebied Epe-Oene geen grote
waterhuishoudkundige veranderingen. De sprengenbeken in het studiegebied wateren van oudsher af op de
Grift en de komst van het kanaal in de negentiende eeuw bracht hier geen verandering in. Het kanaal diende
als economische levensader en functioneerde voor de scheepvaart. Gedurende de jaren zijn de rollen van beide
watergangen echter wel veranderd.
De aanleg van het Apeldoorns Kanaal in de negentiende eeuw
De eerste graafwerkzaamheden voor het nieuwe Griftkanaal startte in april 1825.216 Naar het ontwerp van
Lijsen liep het te graven kanaaltracé vanaf Apeldoorn tot aan Heerde parallel aan de Grift en werd vanaf Heerde
tot aan Hattem de loop van de Grift benut. Het uitgegraven kanaalprofiel was 1,42 meter diep, waarbij de
kanaalbodem in het grondwater lag.217 De ligging van het kanaal in het grondwater maakte dat de voeding van
het kanaal geen grote problemen opleverde, zoals wel het geval was bij de aanleg van het Kanaal Apeldoorn-
Dieren in het studiegebied Eerbeek-Loenen. De ligging in het grondwater maakte dat er geen of weinig
waterverlies optrad door lekkage of wegzijging en de waterstanden in de vijf kanaalpanden, ondanks de
schutverliezen bij de sluizen, makkelijk op peil gehouden konden worden.218 Het kanaal werd verder gevoed
door de Kayersbeek, welke nabij Beekbergen werd voorzien en aangesloten op een aantal, voor dit doel nieuw
gegraven sprengkoppen. De voeding van het kanaal was daarmee ruim voldoende en behoefde geen verdere
ontwikkelingen. Dit maakt dat, afgezien van de aanleg van het kanaal zelf, in het studiegebied Epe-Oene geen
grote veranderingen in het watersysteem plaatsvonden. De sprengenbeken van het Eper bekenstelsel bleven
uitwateren op de Grift, welke samen met het nieuwe kanaal een waterhuishoudkundige grens vormde tussen
west en oost. Het westelijke systeem betrof het bekenstelsel, de Grift en het Apeldoorns Kanaal. Ten oosten
van de Grift en het kanaal vond de afwatering plaats aan de hand van een uitgebreid slotenpatroon en
weteringenstelsel. De komst van het kanaal veranderde niets aan deze waterhuishoudkundige tweedeling in
west en oost.
Het Apeldoorns Kanaal binnen het huidige watersysteem
In het huidige watersysteem bestaat de tweedeling in west en oost nog altijd, al behoren zowel de beken als de
Grift, het Apeldoorns Kanaal en de weteringen tot de A-watergangen in het studiegebied en vormen zij de
ruggengraat van het watersysteem (figuur 3.20). De twee systemen behoren echter tot verschillende
hoofdstroomgebieden (figuur 3.22). Het Eper bekenstelsel, de Grift en het Apeldoorns Kanaal behoren tot het
hoofdstroomgebied ‘Apeldoorns Kanaal - Grift’. De beken behoren tot dit hoofdstroomgebied vanwege het feit
dat zij op de Grift afwateren. Enkel de Klaarbeek en de watergang in het Vossenbroek, ‘Vossenbroek’
genaamd, wateren af op het Apeldoorns Kanaal. Het Vossenbroek watert af via het gemaal ‘Vossenbroek’. Het
water wordt zodoende via de beken in west-oostelijke richting afgevoerd, gelijk aan het beekwater in het
studiegebied Eerbeek-Loenen, en vervolgens via de Grift en het Apeldoorns Kanaal verder in zuid-noordelijke
richting. De beken wateren af op de Grift, daar de Grift in het huidige watersysteem als groenblauwe watergang
met een hoge ecologische waarde functioneert.219 Het schone, heldere kwelwater uit de sprengenbeken speelt
hierbij een belangrijke rol en wordt zodoende via de Grift afgevoerd. Het kanaal functioneert voor de afvoer
van het minder schone water, wat de ecologische waardes in de Grift in gevaar zou kunnen brengen. Het huidige
watersysteem ten westen van het kanaal weerspiegelt eveneens de fysisch-geografische opbouw van het
studiegebied. Het ontbreken van watergangen ter hoogte van de gehuchten Vemde, Dijkhuizen en Zuuk wijzen
op de ligging van de daluitspoelingswaaiers, welke als ‘watergang loze’ eilandjes in het landschap liggen en
waarbij de watergangen aan de voet van waaiers liggen (figuur 3.20). De sloten en weteringen ten oosten van
het kanaal behoren tot het hoofdstroomgebied ‘Noordelijke IJssel-vallei’. In dit hoofdstroomgebied vindt de
afwatering op een vergelijkbare manier plaats als in het hoofdstroomgebied ‘Apeldoorns Kanaal – Grift’, maar
het soort watergang verschilt. Het Veluwse kwelwater wordt hier via sloten en grotere watergangen in west-
oostelijke richting afgevoerd totdat een wetering wordt gekruist, waarna de wetering het water parallel aan het
kanaal in zuid-noordelijke richting afvoert. De enige waterverbinding tussen het westelijke en oostelijke
systeem bestaat uit de transportleiding voor het rioolwater (figuur 3.21). De leiding ligt echter ondergronds en
is strikt gescheiden van het oppervlaktewatersysteem.
216 Scholten, R., 2017, p. 27. 217 Ibidem, p. 26; p. 28. 218 Ibidem, p. 30. 219 Werkoverleg Richard Meijer (Waterschap Vallei en Veluwe), datum: 26-06-2018.
84
Figuur 3.20: De ligging van het Eper bekenstelsel, de Grift en het Apeldoorns Kanaal in het huidige watersysteem binnen het studiegebied Epe-Oene. Het watersysteem is verdeeld in A-, B- en C-watergangen, waarbij de sprengenbeken, Grift en het Apeldoorns Kanaal tot de A-watergangen (blauw) behoren en de ruggengraat van het watersysteem vormen, waar de B- (groen) en C-watergangen (oranje) op uitmonden. Het ontbreken van watergangen ter hoogte van Vemde, Dijkhuizen en Zuuk weerspiegelt de daluitspoelingswaaiers, welke als hoger gelegen vingers in het aangrenzende landschap grijpen. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 28-08-2018.
Figuur 3.21: De ligging van de transportleiding (rode lijn) voor het rioolwater tussen het dorp Oene en de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Epe. De ondergrondse transportleiding vormt de enige waterverbinding tussen het westelijke en oostelijke watersysteem. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Bodem/waterkwaliteit’, geraadpleegd 28-08-2018.
85
Figuur 3.22: Het watersysteem in het studiegebied Epe-Oene is verdeeld in twee hoofdstroomgebieden: 'Apeldoorns Kanaal - Grift' (beige) en ‘Noordelijke IJsselvallei’ (blauw). De pijlen geven de stroomrichting in de watergangen aan, welke in beide hoofdstroomgebieden op een vergelijkbare manier plaatsvindt. Het water wordt door de beken, sloten en grotere watergangen in west-oostelijke richting afgevoerd, waarna de Grift, het Apeldoorns Kanaal en de weteringen het water verder afvoeren in zuid-noordelijke richting. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 28-08-2018.
Figuur 3.23: Cartografische weergave van het verdeelwerk bij de samenkomst van Smallertse Beek, Grift en het Apeldoorns Kanaal. Het verdeelwerk vormt een belangrijk knooppunt voor de waterverdeling over de Grift en het Apeldoorns Kanaal in het studiegebied Epe-Oene. Bij normale omstandigheden is het verdeelwerk richting het kanaal gesloten en vormt deze de scheiding tussen Grift en kanaal. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Droge Voeten’, geraadpleegd op 28-08-2018.
86
Een belangrijk knooppunt voor het oppervlaktewatersysteem in het studiegebied Epe-Oene ligt onder het
Vossenbroek, net buiten het studiegebied en betreft het verdeelwerk nabij de monding van de Smallertse Beek
(figuur 3.23 en 3.24).220 Het verdeelwerk stelt Waterschap Vallei en Veluwe in staat de waterverdeling over de
Grift en het kanaal te sturen. Bij normale omstandigheden is het verdeelwerk richting het Apeldoorns Kanaal
gesloten en stroomt het beekwater uit in de Grift, waarbij het verdeelwerk de scheiding vormt tussen Grift en
kanaal.
Figuur 3.24: Het verdeelwerk bij de samenkomst van de Smallertse Beek, de Grift en het Apeldoorns Kanaal. | Bron: De Bekenstichting (2018). Grift. [Online], geraadpleegd op 28-08-2018. Beschikbaar via: https://www.sprengenbeken.nl/de-grift/.
3.3.3 Conclusie: het Apeldoorns Kanaal in relatie tot haar omgeving
Het landschap en watersysteem in het studiegebied Epe-Oene werden al vóór de komst van het Apeldoorns
Kanaal in tweeën gedeeld door de uit de middeleeuwen stammende Grift. Het kanaal werd in de negentiende
eeuw parallel aan de Grift aangelegd, waarbij de Grift als leidraad diende voor het nieuwe kanaaltracé. De
aanleg van het Apeldoorns Kanaal gebeurde zodoende, bewust of onbewust, in samenhang met de bestaande
landschappelijke structuren en waterhuishouding en betekende geen grote, nieuwe barrière in het studiegebied
Epe-Oene. Desondanks is de relatie tussen kanaal en omgeving in het studiegebied Epe-Oene, gelijk aan de
relatie in het studiegebied Eerbeek-Loenen en met het oog op de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot
klimaatkanaal, ingewikkeld te noemen. Het kanaal werd en wordt gevoed door Veluws (kwel)water en heeft
in het huidige watersysteem via een modern verdeelwerk een mogelijkheid tot wisselwerking met de
naastgelegen Grift. Van een directe verbinding of interactie tussen het kanaal en het weteringenstelsel aan de
oostkant is echter geen sprake. Ook de relatie tussen het kanaal en het aangrenzende landschap is beperkt en
bestaat enkel uit het ontstaan van een apart kanalenlandschap (zwaaikommen, bruggen, etc.) en een bochtig
kanaaltracé. Het definiëren van een eenduidige relatie is zodoende ook voor het studiegebied Epe-Oene
moeilijk.
3.4 Het kanaaltraject Epe-Oene in de toekomst
Gelijk aan het tracé van het kanaaltraject Eerbeek-Loenen, hangt het bochtige karakter van het kanaaltraject
Epe-Oene samen met de fysisch-geografische basis van het landschap. Het kanaaltraject Epe-Oene is echter,
in tegenstelling tot het kanaaltraject Eerbeek-Loenen, voor haar voeding niet afhankelijk van het in het
studiegebied aanwezige sprengenbeekstelsel, daar het kanaaltraject in het grondwater is gelegen. Met
betrekking tot de knelpunten in het huidige watersysteem vormt ook in het studiegebied Epe-Oene het
drinkwaterwinningsbedrijf Vitens een belangrijke factor. De klimaatopgaves in het studiegebied Epe-Oene zijn
vergelijkbaar met de klimaatopgaves in het studiegebied Eerbeek-Loenen.
3.4.1 Knelpunten in het huidige watersysteem en projecten in de omgeving
Binnen het studiegebied Epe-Oene concentreren de knelpunten in het huidige watersysteem zich op de
drinkwaterwinning door Vitens, de snelweg A50 en de afvoer van het gebiedseigen water. Uit intern overleg
binnen Waterschap Vallei en Veluwe bleek ook het studiegebied Epe-Oene in het verleden enkele
220 Ibidem.
87
gebiedsplannen te hebben gekend.221 Bij de ontwikkeling van het kanaaltraject kan, gelijk als in het
studiegebied Eerbeek-Loenen, wellicht op deze projecten aangesloten en/of ingespeeld worden.
Waterhuishoudkundige knelpunten
Een groot knelpunt binnen het studiegebied Epe-Oene is de
drinkwaterwinning door Vitens. Het bedrijf heeft net ten noordwesten
van het dorp Epe een winpunt en, gelijk aan de drinkwaterwinning in
het studiegebied Eerbeek-Loenen, vindt de drinkwaterwinning in het
studiegebied Epe-Oene plaats uit de ondergrondse zoetwaterbel van de
Veluwe (figuur 3.25).222 Ook hier reikt de invloed van het oppompen
van het grondwater verder dan enkel het winpunt en leidt de
drinkwaterwinning tot dalende grondwaterstanden in de omgeving,
met verdroging tot gevolg. Het belang voor drinkwaterwinning is
echter groot en Vitens heeft, indien het bedrijf maatregelen zou treffen
om de (verdere) verdroging van de Veluwe en omgeving te
voorkomen, toestemming gekregen de drinkwaterwinning uit te
breiden. Ter compensatie van deze uitbreiding infiltreert het bedrijf ter
plaatse van het winpunt schoon water terug in de bodem. Dit om de
zoetwaterbel onder de Veluwe aan te vullen en de dalende
grondwaterstanden tegen te gaan. Het voor de infiltratie benodigde
water wordt door het bedrijf ingenomen uit een waterinnameplas direct
langs het Apeldoorns Kanaal, welke gevoed wordt door de tot het Eper
bekenstelsel behorende Klaarbeek en Verloren Beek. Het ingenomen
water wordt via een leiding door het bosgebied op de Veluwe naar het
winpunt gepompt en daar geïnfiltreerd. De beken voeren echter te
weinig water aan om de uitbreiding van de drinkwaterwinning te
kunnen dekken, waardoor Vitens nu ook water inneemt uit de Grift.
De drinkwaterwinning heeft zodoende niet alleen een ondergronds
verdrogend effect, maar leidt ook tot onttrekking van
oppervlaktewater. De onttrekking uit de Grift heeft bovendien niet
alleen invloed op de waterstand, maar vermoedelijk ook op de
ecologie, daar de Grift een belangrijke ecologische functie heeft.
Een tweede knelpunt betreft de ligging van de snelweg A50. De A50
is aan de westkant van en min of meer parallel aan het Apeldoorns
Kanaal aangelegd en vormt een barrière voor het watersysteem. De watergangen, waaronder de verschillende
beken van het Eper bekenstelsel, worden in de huidige situatie met duikers onder de snelweg door geleid. De
snelweg vormt echter een extra barrière voor eventuele nieuwe ontwikkelingen in het watersysteem.
Het derde knelpunt is niet zozeer een hard en plaatsgebonden knelpunt en is af te leiden uit het huidig
functioneren van het watersysteem in het studiegebied. Van oudsher wordt het gebiedseigen water via de beken
naar de Grift geleid, waarna de Grift het water richting het noorden uit het studiegebied afvoert. Eenmaal in de
Grift aangekomen, is het water zodoende snel verloren voor het lokale watersysteem.
Projecten in de omgeving
Het noordwestelijke deel van het studiegebied Epe-Oene, waaronder het gehucht Dijkhuizen en omgeving, is
in het verleden menigmaal onderwerp van gebiedsplannen geweest.223 De vraag ‘wat-te-doen?’ met deze
gebieden stond bij deze plannen centraal. Het beantwoorden van deze vraag leidde tot de ontwikkeling van
verschillende plannen, waarvan er echter nooit één is uitgevoerd. De ontwikkeling van het kanaaltraject Epe-
Oene kan wellicht nieuwe input geven aan deze plannen, waardoor de gebieden rondom Dijkhuizen wellicht
een nieuwe bestemming kunnen krijgen. Een ander project in het studiegebied is de ontwikkeling van het
natuurgebied in het Vossenbroek, waar mogelijk het elzenbroekbos zich zou kunnen uitbreiden, daar het gebied
zich daar goed voor leent.224
221 Ibidem 222 Ibidem. 223 Ibidem. 224 Geldersch Landschap & Kasteelen (2018). Vossenbroek. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar via: https://www.glk.nl/landschappen-kastelen/locatie/vossenbroek.
Figuur 3.25: Het waterwingebied van het drinkwaterwinningsbedrijf Vitens (blauw), net ten noorden gelegen van het dorp Epe. De winning leidt onder andere tot dalende grondwaterstanden, met verdroging van de omgeving tot gevolg. | Bron: Geoportaal Waterschap Vallei en Veluwe (intern beschikbaar), kaart ‘Bodem/Waterkwaliteit’, geraadpleegd op 07-09-2018.
88
3.4.2 Klimaatopgaven
Met betrekking tot de klimaatopgaven vinden in het studiegebied Epe-Oene min of meer dezelfde processen
plaats als in het studiegebied Eerbeek-Loenen, waarbij de klimaatopgaven bestaan uit grondwateroverlast,
verdroging, hittestress en water op straat. Met betrekking tot verdroging is de mate van kwetsbaarheid in het
studiegebied Epe-Oene echter minder groot dan in het studiegebied Eerbeek-Loenen.
Grondwateroverlast en verdroging
De toekomstige stijging van de gemiddelde hoogste grondwaterstanden (GHG) zal ook in het studiegebied
Epe-Oene leiden tot een toename van de kwelstromen in de laaggelegen gebieden aan de voet van de stuwwal
(figuur 3.26). Deze gebieden betreffen het Vossenbroek en de beekdalen van de Klaarbeek en Verloren Beek
in het zuidwesten van het studiegebied en in het noordwesten de broekgebieden nabij de gehuchten Dijkhuizen,
Vemde en Norel. Als gevolg van de toenemende kwelstromen is de toename van de kans op grondwateroverlast
in deze gebieden dan ook het grootst (figuur 3.27). Opvallend is dat de kwelstromen in het laaggelegen
Oenesche Broek nauwelijks tot niet toenemen. De kans op grondwateroverlast is hier dan ook klein. Eveneens
opvallend is de relatief grote kans op grondwateroverlast voor de hogere gronden van de daluitspoelingswaaiers
van Dijkhuizen, Vemde en Norel. Het grondwater zit hier waarschijnlijk niet diep genoeg om de kans op
grondwateroverlast te voorkomen. De kans op grondwateroverlast reikt echter niet tot de hoge gronden van de
stuwwal, welke eerder gevoeliger zijn voor verdroging door een toenemende wegzijging (figuur 3.26). Ook
het dekzandlandschap rondom Oene kent hier en daar verspreid een toenemende wegzijging, welke een
verdrogend effect op het landschap kan hebben.
Figuur 3.26: De toename van kwel- en infiltratiepatronen voor het KNMI’14-klimaatscenario WH2050. De kwel in de beekdalen van de Klaarbeek en Verloren Beek, de broekgebieden nabij Dijkhuizen en het Vossenbroek zullen als gevolg van de stijgende grondwaterstanden toenemen. Daarnaast neemt de wegzijging op de hoge gronden van de stuwwal, daluitspoelingswaaiers en dekzandrug van Oene toe. | Bron: Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Wateroverlast - kwel en infiltratie 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
89
Figuur 3.27: De (toename op de) kans op grondwateroverlast voor het KNMI’14-klimaatscenario WH2050. Als gevolg van de toenemende kwel bestaat in de beekdalen van de Klaarbeek en Verloren Beek, het Vossenbroek en de broekgebieden nabij Dijkhuizen een toename met betrekking tot de kans op grondwateroverlast. De kans op de hoge gronden is een heel stuk kleiner en zijn eerder gevoelig voor verdroging. | Bron: Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Wateroverlast - ontwikkeling kans grondwateroverlast 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
Figuur 3.28: De hittestress in het dorp Oene, met links de situatie in het huidige klimaat en rechts de verwachte situatie in 2050. Vanwege de kleine omvang van het dorp zal de hittestress niet veel toenemen, maar een toename van één dag naar een paar dagen is niet uitgesloten. | Bron: Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Hitte - Hittestress door warme nachten’; huidig + 2050WH. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
90
Hitte(stress) en water op straat in stedelijk gebied
De hetere zomers zullen in de dorpen Epe en Oene leiden tot een toename van de hittestress, waarbij de duur
van de periode met warme nachten zal toenemen van een paar dagen tot een paar weken (figuur 3.28 en 3.29).
Als grotere bebouwingskern zal met name de hittestress in het dorp Epe toenemen. Ook de toename van water
op straat zal groter zijn in het dorp Epe dan in het dorp Oene (figuur 3.30 en 3.31). Dit zou, naast het feit dat
Epe meer bebouwing kent dan Oene, wellicht te maken kunnen hebben met de ligging van Epe aan de rand
van een broekgebied waar de kwelstromen zullen toenemen. De wijze waarop het water op straat zal toenemen
is ook opvallend. Daar het water in Epe als vlekken op straat blijft staan, zijn in Oene juist de (hoofd)wegen
kwetsbaar voor water op straat.
Figuur 3.29: De hittestress in het dorp Epe, met links de situatie in het huidige klimaat en rechts de verwachte situatie in 2050. In tegenstelling tot de hittestress in Oene, zal de hittestress in Epe sterker toenemen. In het huidige klimaat beperkt de hittestress zich van een paar dagen tot maximaal een week. In de toekomst zal de hittestress langer aanhouden tot een paar weken. | Bron: Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Hitte - Hittestress door warme nachten’; huidig + 2050WH. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
Figuur 3.30: De toename van water op straat in het dorp Epe. Links de situatie in het huidige klimaat, rechts de verwachte situatie in 2050. | Bron:
Klimaateffectatlas Vallei en Veluwe (2018). Kaart ‘Wateroverlast’; huidig + 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar
via: http://klimaatvalleien-
veluwe.nl/.
Figuur 3.31: De toename van water op straat in het dorp Oene. Links de situatie in het huidige klimaat, rechts de verwachte situatie in 2050. | Bron: Klimaateffectatlas Vallei en Veluwe (2018). Kaart ‘Wateroverlast’; huidig + 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via http://klimaatvalleien-veluwe.nl/.
91
3.4.3 Klimaatkanaaltraject Epe-Oene
Uit voorgaande hoofdstukken en paragrafen blijkt dat het kanaaltraject Epe-Oene in een gevarieerd landschap
is gelegen, waarbij eveneens een grote samenhang bestaat tussen de fysisch-geografische elementen en het
cultuurlandschap. De inventarisatieresultaten zijn met behulp van een SWOT-analyse nader gestructureerd tot
kwaliteiten, knelpunten, kansen en bedreigingen (tabel 3.4).
Kwaliteiten Knelpunten
- Gevarieerd landschap: stuwwal, dekzand, beekdal en broekgebieden
- Grift (inclusief ecologische functie) - Weteringenstelsel
- Kanalenlandschap: bruggen, zwaaikom - Historie Apeldoorns Kanaal - Landelijke karakter - Sprengenbeekstelsel
- Schoon (kwel)water - Natuurgebied Vossenbroek
- Tweedeling watersysteem: west staat los van oost
- Kanaaltraject enkel nog waterfunctie - Afvoer gebiedseigen water
- Verdrogend effect en waterinname drinkwaterwinning Vitens
Kansen Bedreigingen
- Inspelen op vraagstuk Vitens - Nieuwe invulling gebieden rondom Dijkhuizen
- Klimaatverandering: grondwateroverlast, verdroging, hittestress
Tabel 3.4: Structurering van de inventarisatieresultaten voor het studiegebied Epe-Oene met behulp van een SWOT-analyse, waarin de kwaliteiten, knelpunten, kansen en bedreigingen zijn geformuleerd.
De landschapsgeschiedenis van het kanaaltraject als inspiratie voor de toekomst
Gelijk aan de landschapsgeschiedenis van het kanaaltraject Eerbeek-Loenen, biedt ook de
landschapsgeschiedenis van het kanaaltraject Epe-Oene verschillende mogelijkheden tot inspiratie voor de
ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot klimaatkanaal (figuur 3.32 en bijlage 3). Bij het uitdenken van
mogelijke maatregelen is uitgegaan van dezelfde uitgangspunten als bij het kanaaltraject Eerbeek-Loenen,
bestaande uit het behoud van het kanaal en het vasthouden en benutten van het gebiedseigen water. Een aantal
voor het kanaaltraject Eerbeek-Loenen uitgedachte maatregelen, zoals het afkoppelen van hemelwater in
stedelijk gebied en het optimaliseren van de sponswerking van de enken, zijn eveneens toepasbaar voor het
kanaaltraject Epe-Oene, al verschilt de uitwerking. Bij het uitdenken van mogelijke maatregelen is ook voor
het kanaaltraject Epe-Oene getracht de (landschappelijke) kwaliteiten te benutten, mogelijke oplossingen aan
te reiken voor de knelpunten en te anticiperen op de klimaatopgaven. De uitgedachte maatregelen worden
hieronder één voor één nader toegelicht, waarbij de nummers van de maatregelen corresponderen met de
weergave op de kaart (figuur 3.32).
1. Afkoppelen hemelwater stedelijk gebied + 2. Multifunctionele sprengenbeken
Met betrekking tot het verminderen en/of voorkomen van water op straat vormt het afkoppelen van het
hemelwater in het stedelijk gebied één van de maatregelen welke ook in de dorpen langs het kanaaltraject Epe-
Oene ingezet kan worden. Het afgekoppelde hemelwater kan lokaal in het stedelijk gebied geborgen worden
door de aanleg van wadi’s. Het dorp Epe wordt echter doorsneden door de Dorpse Beek, welke, gelijk aan de
sprengenbeken in de dorpen langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen, als extra bergingsmogelijkheid voor het
afgekoppelde hemelwater kan functioneren. De beek kan daarnaast het teveel aan water afvoeren richting het
Apeldoorns Kanaal, waar het afgekoppelde water in het kanaal geborgen kan worden, en als koelrib
functioneren ten behoeve van het tegengaan van hittestress in Epe. Eventueel kan de net ten zuiden van Epe
gelegen Klaarbeek eenzelfde functie vervullen, waarbij het afgekoppelde hemelwater wellicht richting de
waterinnameplas van Vitens geleid kan worden en deze aanvult. Het dorp Oene beschikt daarentegen niet over
een (sprengen)beek. Het afgekoppelde hemelwater kan hier echter ingezet worden voor het tegengaan van
verdroging door het water rustig in de bodem te laten infiltreren.
3. Kanaal als transportas en waterberging
Het Apeldoorns Kanaal is in de negentiende eeuw aangelegd als transportroute tussen Apeldoorn en Hattem.
Het kanaal heeft haar functie voor de scheepvaart echter al in de vorige eeuw verloren en functioneert in de
huidige situatie slechts enkel voor de afvoer van water. Het vervoer van het water in het kanaal bestaat echter
uit éénrichtingsverkeer richting het noorden. Met het oog op de ontwikkeling van het kanaal tot klimaatkanaal
kan het kanaal ingezet worden als transportas, waarbij het kanaal niet alleen water afvoert, maar ook water
aanvoert. De functie van transportas kan daarnaast gecombineerd worden met de inzet van het kanaal als
waterberging voor het gebiedseigen water. Hiertoe zou het kanaalpeil opgezet kunnen worden. De functie van
het kanaal als transportas en waterberging maakt het wellicht eveneens mogelijk het gebiedseigen water beter
92
te verdelen over en zo te anticiperen op de waterbehoefte binnen het studiegebied. Natte gebieden zoals de
broekgebieden kunnen op deze manier hun water kwijt in het kanaal, waarna het water via het kanaal naar
gebieden getransporteerd kan worden die van nature minder rijk bedeeld zijn met water, zoals de hoge
dekzandgronden en daluitspoelingswaaiers.
4. Bestaande plassen als watervoorraad
Langs het kanaaltraject Epe-Oene liggen een aantal bestaande plassen, waaronder de waterinnameplas van
Vitens nabij de monding van de Klaarbeek en de net ten zuiden van het studiegebied Epe-Oene gelegen plassen
van het recreatiegebied Kievitsveld. Gelijk aan de Alba Plas langs het kanaaltraject Eerbeek-Loenen kunnen
deze plassen wellicht als extra watervoorraad/-berging voor het studiegebied dienen. Het water uit de plassen
kan via het kanaal van noord naar zuid en vice versa door het studiegebied getransporteerd worden. Hetzelfde
geldt voor een teveel aan water wat in de plassen geborgen kan worden. Kanttekening hierbij is dat het water
in het kanaal niet verder het studiegebied ingeleid kan worden, daar de interactie tussen het kanaaltraject Epe-
Oene en naastliggend systeem beperkt is tot twee punten: het gemaal Vossenbroek en het verdeelwerk bij de
monding van de Smallertse Beek. Het gemaal Vossenbroek werkt echter maar één kant op en het verdeelwerk
bij de Smallertse Beek is gericht op het verdelen van het door de beek aangevoerde water en niet op water
vanuit het kanaal.
5. Extra verdeelwerken Grift-Apeldoorns Kanaal
Een mogelijke maatregel waarmee de interactie tussen het Apeldoorns Kanaal en het aangrenzende
watersysteem vergroot kan worden, is het realiseren van verdeelwerken tussen de Grift en het Apeldoorns
Kanaal geïnspireerd op het verdeelwerk bij de Smallertse Beek. De werking van deze nieuwe verdeelwerken
is vergelijkbaar met de kraanwerking van het kanaaltraject Eerbeek-Loenen en geven de mogelijkheid water
uit te wisselen tussen het Apeldoorns Kanaal en de Grift. Via de Grift en de daarop uitmondende
(sprengen)beken kan het water uit het kanaal verder het studiegebied ingeleid worden en naar de plaats gebracht
worden waar het het meeste nodig is. Aandachtspunt hierbij is de functie van de Grift als groenblauw lint, in
de huidige situatie de reden waarom kanaal en Grift van elkaar zijn gescheiden. De nieuwe verdeelwerken
kunnen het echter mogelijk maken snel te schakelen en in te spelen op de waterbehoefte binnen het
studiegebied, waarbij ook de mogelijkheid blijft bestaan om de Grift en het kanaal van elkaar te scheiden.
Wellicht kan hermeandering van de Grift bijdragen aan de zuivering van het water, waardoor de ecologische
functie niet of minder in gevaar komt.
6. Meanderende Grift
De Grift speelt van oudsher een belangrijke rol in het watersysteem, voornamelijk voor de waterafvoer. De
Grift bestond en bestaat zodoende voor het overgrote deel uit een rechte watergang, welke het mogelijk maakte
en maakt het water zo snel mogelijk af te voeren. Langs het zuidelijk deel van het kanaaltraject Epe-Oene kent
de Grift tegenwoordig echter een meanderend karakter. Verdere (her)meandering van de Grift kan zowel
bijdragen aan het bergen en vasthouden van het gebiedseigen water, als aan het behouden of verhogen van de
ecologische functie. Het bergen en vasthouden vindt plaats doordat meanderen, en het daarbij horende bochtige
karakter, de loop van de Grift verlengt. Dit draagt bij aan het verlagen van de afvoersnelheid en vergroot het
waterbergend vermogen. Het realiseren van een meanderzone kan bovendien bijdragen aan het vasthouden van
water door het realiseren van poelen, welke bij hoog water kunnen vollopen en waar het water geborgen kan
worden. Hierbij kunnen de poelen weer bijdragen aan de ecologische functie van de Grift als groenblauw lint.
7. Benutten en uitbreiden bergingscapaciteit natuurgebied
Het Apeldoorns Kanaal is in de negentiende eeuw dwars door het broekgebied in het zuiden van het
studiegebied (het Vossenbroek) aangelegd. In de huidige situatie bestaat het Vossenbroek aan de westkant van
het kanaal uit een natuurgebied waar een nieuw elzenbroekbos is ontwikkeld. Het van nature waterrijke
Vossenbroek en het nieuwe elzenbroekbos kunnen mogelijk benut worden als een extra bergingsgebied langs
het Apeldoorns Kanaal. Wellicht kan ook het oostelijke deel van het Vossenbroek tot natte natuur ontwikkeld
worden, waarbij de natuurfunctie gecombineerd kan worden met een waterbergingsfunctie. Het water kan
hierbij via het als transportas functionerende kanaal aan- en afgevoerd worden.
8. Transportleiding rioolwater inzetten als watersnelweg + 9. RWZI als moderne sprengkop
Het watersysteem in het studiegebied kent van oudsher een scherpe tweedeling, waarbij het Apeldoorns Kanaal
samen met de Grift de scheiding tussen het westelijke en oostelijke systeem vormt. Beide systemen zijn echter
ongemerkt indirect met elkaar verbonden door middel van de transportleiding voor rioolwater tussen Oene en
de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) in Epe. Deze leiding kan wellicht uitgebreid en ingezet worden als
watersnelweg tussen het oostelijke en westelijke watersysteem, waardoor uitwisseling van water tussen beide
93
Figuur 3.32: Visualisatie van de voorgestelde maatregelen op kaart, zie bijlage 2 voor een A3-versie. | Geprojecteerd op: Topografische kaart, Kadaster, schaal 1:25.000.
systemen mogelijk wordt. Daar de leiding onderweg tevens het Apeldoorns Kanaal passeert, kan met behulp
van een nieuw kunstwerk wellicht ook een verbinding tussen de leiding en het kanaal worden gerealiseerd,
waardoor het ook mogelijk wordt water met het kanaal uit te wisselen. De ontwikkeling van de
zuiveringstechnieken maakt het bovendien in de toekomst wellicht mogelijk dat het effluent van de RWZI
direct na zuivering weer te gebruiken is als hoogwaardig gezuiverd water. Geïnspireerd op de oude
sprengkoppen van de sprengenbeken zou de RWZI zo als een moderne sprengkop kunnen functioneren en een
nieuwe waterbron voor het studiegebied kunnen vormen. Dit water zou ook gebruikt kunnen worden voor de
infiltratie ter compensatie van de drinkwaterwinning door Vitens.
94
10. Optimaliseren sponswerking broekgebieden + 11. Houtsingels herstellen/aanleggen
Met de functie als natuurgebied en de ontwikkeling van een nieuw elzenbroekbos wordt de sponswerking van
het Vossenbroek optimaal benut. Het grootste broekgebied langs het kanaaltraject Epe-Oene, het Oenesche
Broek, is daarentegen in gebruik als landbouwgebied. Echter, ook hier kan de sponswerking worden
geoptimaliseerd, onder andere door de verwijdering van drainage. Hetzelfde geldt voor de kleinere
broekgebieden nabij de gehuchten Dijkhuizen, Vemde en Norel, welke vanwege hun smalle vorm het karakter
hebben van een beekdal. Met betrekking tot deze broekgebieden kan de sponswerking eveneens
geoptimaliseerd worden door het herstellen en aanleggen van houtsingels. Het vasthouden van water door de
wortelstelsels van de houtsingels draagt bij aan het vasthouden van het gebiedseigen water. Eventueel kunnen
ook in het Oenesche Broek nieuwe houtsingels worden aangeplant.
12. Houtwallen herstellen
Het kampenlandschap rondom Oene heeft gedurende de jaren een deel van haar houtwallen verloren. Het
herstel van deze houtwallen door de aanplant van nieuwe bomen versterkt het karakter van het oude
kampenlandschap en draagt eveneens bij aan het vasthouden van water.
13. Verloofen + 14. Optimaliseren sponswerking enken + 15. Greppels dempen
Verdere maatregelen voor het vasthouden van water op de hoge gronden van de stuwwal en het
dekzandlandschap komen overeen met de maatregelen in het studiegebied Eerbeek-Loenen, waaronder het
verloofen van het bos op de stuwwal, het optimaliseren van de sponswerking van de enken en het dempen van
greppels op de hoge gronden (voor nadere beschrijving: zie paragraaf 2.4.3).
95
De Hallse Brug over het Apeldoorns Kanaal. Gefotografeerd in noordelijke richting. | Foto: Mark
aan de Wiel en Rowie aan de Wiel, 2018.
96
4. Bevindingen
4.1 Conclusie
Voorgaande hoofdstukken schetsen voor de kanaaltrajecten Eerbeek-Loenen en Epe-Oene in sneltreinvaart via
het verleden en heden de mogelijkheden voor de toekomst. Een snelle reis door de tijd, welke in deze paragraaf
wordt teruggebracht naar het beantwoorden van de in dit onderzoek centraal staande vraag, te weten:
‘Welke historisch-landschappelijke ontwikkelingen hebben het Apeldoorns Kanaal en het
aangrenzende landschap en watersysteem doorgemaakt, tot welke landschappelijke en
cultuurhistorische kwaliteiten heeft dit geleid en welke mogelijkheden bieden deze
ontwikkelingen en kwaliteiten voor een mogelijke transformatie van het Apeldoorns Kanaal tot
een klimaatkanaal?’
Ieder kanaal(traject) een eigen verhaal
Allereerst kan worden vastgesteld dat, ondanks het feit dat de kanaaltrajecten Eerbeek-Loenen en Epe-Oene
tot hetzelfde kanaal behoren, beide kanaaltrajecten elk een eigen historisch-landschappelijke ontwikkeling
kennen. Tegenstrijdig aan deze constatering lijkt het feit dat beide kanaaltrajecten voor een groot deel dezelfde
landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten kennen. Zo kan voor beide kanaaltrajecten het bochtige tracé
als kwaliteit gedefinieerd worden, daar bij beide tracés een grote samenhang bestaat tussen de locatie van de
bochten, de ligging van fysisch-geografische landschapselementen (stuwwal, daluitspoelingswaaiers en
dekzandruggen) en het historische grondgebruik (goedkope heidevelden). Beide kanaaltrajecten maken
bovendien deel uit van een specifiek kanalenlandschap, bestaande uit het kanaal zelf en bijbehorende bruggen,
zwaaikommen en industriële bebouwing. Het landschap langs beide kanaaltrajecten kent daarnaast een
overeenkomstige indeling in hoofdlandschappen en het aan de kanaaltrajecten grenzende watersysteem kent
voor beide kanaaltrajecten een tweedeling (Eerbeek-Loenen: kanaal en sprengenbeken, Epe-Oene: west en
oost). De relatie tussen kanaal, landschap en watersysteem was en is voor beide kanaaltrajecten echter zeer
verschillend. Daar waar bij de aanleg van het kanaaltraject Eerbeek-Loenen een bepaalde hoogtelijn als
leidraad diende, diende bij de aanleg van het kanaaltraject Epe-Oene de uit de middeleeuwen stammende Grift
als leidraad. De hogere ligging van het kanaaltraject Eerbeek-Loenen maakt bovendien dat dit kanaaltraject
voor haar voeding volledig afhankelijk is van sprengen(beek)water, terwijl het kanaaltraject Epe-Oene als
gevolg van haar lagere ligging ook voeding kan ontvangen vanuit het grondwater. De frase ‘ieder kanaal heeft
zijn verhaal’ kan met betrekking tot het Apeldoorns Kanaal zodoende worden uitgebreid naar ‘ieder
kanaal(traject) heeft zijn eigen verhaal’. De ontwikkeling van de kanaaltrajecten tot klimaatkanaaltrajecten
vraagt dan ook om maatwerk.
Van transportroute tot klimaatkanaal(trajecten)
Vastgesteld kan worden dat de verhalen van beide kanaaltrajecten zeker als inspiratie kunnen dienen voor en
bijdragen aan de ontwikkeling van de kanaaltrajecten tot klimaatkanaaltrajecten. Hierbij is vanuit historisch-
landschappelijke invalshoek een sleutelrol weggelegd voor de sprengenbeekstelsels, beekdalen en
broekgebieden. De sprengenbeekstelsels vormen van oudsher de belangrijkste aanvoerroutes voor water. Deze
oude functie kan bij de ontwikkeling van de kanaaltrajecten tot klimaatkanaaltrajecten nieuw leven worden
ingeblazen ten behoeve van de uitwisseling van water tussen het kanaal en haar omgeving. Het realiseren van
interactie tussen kanaal en omgeving kan ondersteund worden door moderne kunstwerken. De oude
sprengenkoppen bieden daarnaast inspiratie tot het aanboren van nieuwe bronnen voor schoon water, zoals het
(steeds schoner wordende) effluent van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Daarnaast vormen de beekdalen en
broekgebieden van nature de nattere zones in het landschap en bieden dezen mogelijkheden het oude concept
van het vloeiweide-systeem, gelijk aan het concept van de ‘moderne sprengenkop’, in een nieuw jasje te steken.
In natte perioden kan dit oude concept, waarbij het land langs een watergang gecontroleerd onder water wordt
gezet, ingezet worden voor het bergen en vasthouden van gebiedseigen water. De historisch-landschappelijke
ontwikkeling van de hoger gelegen landschapszones (stuwwallandschap en dekzandlandschap) biedt eveneens
inspiratie voor klimaatadaptatieve maatregelen. Deze maatregelen zijn echter lastig direct aan het kanaal te
koppelen en richten zich met name op het vasthouden en infiltreren van het gebiedseigen water. Een groot deel
van de voorgestelde maatregelen kan toegepast worden voor beide kanaaltrajecten, al vraagt de uitwerking van
de maatregelen om maatwerk. In ieder geval kan vastgesteld worden dat de landschapsgeschiedenis van de
97
kanaaltrajecten zeker aanknopingspunten biedt voor de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot
klimaatkanaal.
4.2 Discussie en aanbevelingen
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten en een kritische blik hierop zijn hieronder een aantal
aanbevelingen geformuleerd.
Twee kanaaltrajecten, één kanaal
In voorliggend onderzoek is ingezoomd op twee trajecten van het Apeldoorns Kanaal, welke samen ongeveer
11 kilometer van het in totaal 53 kilometer lange Apeldoorns Kanaal omvatten. De in dit onderzoek
voorgestelde maatregelen zijn dan ook gebaseerd op de historisch-landschappelijke context van en specifiek
ontwikkeld voor deze twee kanaaltrajecten. Eventuele effecten van de voorgestelde maatregelen op het
functioneren van het Apeldoorns Kanaal als geheel zijn echter niet onderzocht. Zo maakt het kanaaltraject
Eerbeek-Loenen deel uit van het eerste pand van het Apeldoorns Kanaal, welke een belangrijke voedende
functie heeft voor de andere kanaalpanden. De in dit onderzoek, voor de kanaaltrajecten uitgedachte
maatregelen zijn echter gericht op het lokaal vasthouden en bergen van het gebiedseigen water. Hierdoor
bestaat de kans dat het voedend vermogen van het eerste pand wellicht zou kunnen afnemen. Aanbevolen wordt
om deze eventuele effecten van de voorgestelde maatregelen nader te onderzoeken. Wellicht kunnen (enkele
van) de voorgestelde maatregelen bijdragen aan het opvangen van deze effecten en zodoende functioneren als
blauwdruk voor een integrale aanpak voor het gehele Apeldoorns Kanaal.
Voortzetten werkwijze historisch-landschappelijke ontwikkeling als inspiratie
De in dit onderzoek centraal staande werkwijze, bestaande uit het gebruik van de historisch-landschappelijke
ontwikkeling als inspiratie voor de toekomst, werd door de medewerkers van Waterschap Vallei en Vallei
enthousiast ontvangen. Dit uitte zich onder andere in het groot enthousiasme van de deelnemers aan het
Ontwerpatelier Apeldoorns (Klimaat?)Kanaal. De historisch-landschappelijke ontwikkeling van de
kanaaltrajecten vormde tijdens het ontwerpatelier een trigger die aanzette tot een andere denkwijze en
daadwerkelijk inspireerde tot nieuwe ideeën, inzichten en innovatieve maatregelen. De werkwijze is binnen de
waterwereld echter nog niet wijd verspreid en wordt zodoende nog weinig toegepast. Als eerste stap wordt dan
ook aanbevolen de werkwijze nader te verspreiden binnen Waterschap Vallei en Veluwe door de werkwijze
bij andere projecten in te zetten ten behoeve van een interdisciplinaire benadering van vraagstukken.
Samenwerking zoeken met externe partijen
Aansluitend op bovenstaande wordt aanbevolen bij de ontwikkeling van het Apeldoorns Kanaal tot
klimaatkanaal de samenwerking te zoeken met externe partijen, zoals de provincie, gemeenten, Vitens en
terreinbeherende organisaties. Voorliggend onderzoek is, in verband met het verkennende karakter en ter
voorkoming van het scheef trekken van verhoudingen, bewust intern binnen Waterschap Vallei en Veluwe
uitgevoerd. Bij een aantal van de in dit onderzoek voorgestelde maatregelen bestaat echter de kans aan te sluiten
bij lopende of in voorbereiding zijnde projecten. In voorliggend onderzoek is echter niet onderzocht hoe deze
aansluiting ingevuld kan worden. Dit kan worden gedaan in samenwerking met de betreffende partijen, wat
bijdraagt aan een interdisciplinaire aanpak van het vraagstuk. Wellicht kunnen uit deze samenwerking nog
nieuwe maatregelen voortkomen welke niet alleen bijdragen aan de projecten, maar ook aan versterken van het
karakter van het Apeldoorns Kanaal als klimaatkanaal. De in dit onderzoek voorgestelde maatregelen kunnen
hierbij als startpunt worden gebruikt.
Haalbaarheid en leefbaarheid voorgestelde maatregelen
Als laatste wordt aanbevolen de haalbaarheid en leefbaarheid van de voorgestelde maatregelen te onderzoeken.
De technische haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen is niet onderzocht en met betrekking tot de
leefbaarheid zijn slechts enkele voorzetten gedaan, zoals het openstellen van het nieuwe broekbos voor
recreatie of het inzetten van het kanaal als energieproducent en zuiveringslint. Het broekbos kan bijvoorbeeld
ook mogelijk ingezet worden voor de productie van biomassa als bijdrage aan de energietransitie. Het
combineren van functies versterkt bovendien het karakter van het Apeldoorns Kanaal als klimaatkanaal, maar
dient wel nader onderzocht te worden.
98
Lijst van geraadpleegde bronnen
Literatuur
Abrahamse, J.E., Zee, A. van der & Kosian, M. (2016). Atlas van de Schie. 2500 jaar werken aan land en
water. Uitgeverij Thoth, Bussum.
Alderwegen, C., et al. (1994). Van Brimnum tot Brummen, Van Erbeke tot Eerbeek. De geschiedenis van de
gemeente Brummen. Brummen, Eerbeek, Hall, Leuvenheim, Oeken, Empe, Tonden, Voorstonden. Rotary Club
Brummen-Engelenburg, Brummen.
Barends, S., Baas, H.G., Harde, M.J. de, et al. (2010). Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische
benadering. Uitgeverij Matrijs, Utrecht.
Bicker, A. (2016). Kanaal Almelo-Nordhorn. De waterdrager van Twente. Hogeschool VHL, Velp.
Eijk, P.J. van (2015). De (a)quadruple helix. Over de duurzame ontwikkeling van watersystemen. Hogeschool
VHL, Velp/Leeuwarden.
Eijk, P.J. van (2016). Klimaatkanalen. Innovatieve klimaatadaptatie door slim water vast te houden en schoon
te houden in en om kanalen in Fryslan. University of Applied Science Van Hall Larenstein, Leeuwarden/Velp.
Eijk, van. P.J. (2017). Factsheet 20-09-2017. Ruimte voor (Klimaat)kanalen? KennisCentrum Natuur en
Leefomgeving (KCNL).
Eijk, P.J. van & Fliervoet, J.M. (2017). Climate Canals by using Event Storage guiding models.
Filarski, R. (1995). Kanalen van de Koning-Koopman. Goederenvervoer, binnenscheepvaart en kanalenbouw
in Nederland en België in de eerste helft van de negentiende eeuw. Amsterdam.
Filarski, R. (2014). Tegen de stroom in. Binnenvaart en vaarwegen vanaf 1800. Stichting Matrijs, Utrecht.
Fockema Andreae, S.J. (1950). Studiën over waterschapsgeschiedenis I. Polderdistrict Veluwe. E.J. Brill,
Leiden.
Gemeente Apeldoorn. Structuurvisie 2030. Buitenstand Apeldoorn biedt ruimte. Apeldoorn.
Gemeente Epe (2010). Veluweflank Epe structuurvisie 2010-2030. Gemeente Epe, Epe.
Gemeente Heerde (2012). Structuurvisie gemeente Heerde 2025. Verbinden van rust en schoonheid, bewegen
en gezondheid en tegelijkertijd dynamiek, mogelijkheden en wilskracht. Gemeente Heerde, Heerde.
Gemeente Hattem (2012). Structuurvisie Hattem 2025. Gemeente Hattem, Hattem.
Gerding, M., Ginkel, J. van, Hiemink, M, et al. (2007). Drenthe toen & nu. Varen en vaarten. Waanders
Uitgevers, Zwolle.
Hachmer, H.A. (1994). Voor en tegen de wind. Kanalen, schepen, schippers en scheepsjagers in de
Veenkoloniën. Uitgeverij Meinders, Scheemda.
Hagens, H. (1998). Op kracht van stromend water. Negen eeuwen watermolens op de Veluwe. NV Uitgeverij
Smit van 1876, Hengelo.
Hameetman, I. (2016). Blue control. Het watersysteem als drager van het landschap. Hogeschool VHL, Velp.
Heek, M. van (2016). Bergen is beter. Waterberging aan het Oranjekanaal. Hogeschool VHL, Velp.
Jonge, E. de, H. van Boven & Th.J. Petri (red.) (2007). Veluws water. Tien eeuwen waterbeheer op de Veluwe.
Uitgeverij Matrijs, Utrecht.
99
Jongmans, A.G., Berg van den, M.W., Sonneveld, M.P.W., et al (2013). Landschappen van Nederland.
Geologie, bodem en landgebruik. Wageningen Academic Publishers, Wageningen.
Kersten, K. (2016). Plan: ‘Lutra. Samenwerken aan één kanaal. Hogeschool VHL, Velp.
Klein Tank, A., Beersma, J., Bessembinder, J., et al. (2015). KNMI’14-klimaatscenario’s voor Nederland;
Leidraad voor professionals in klimaatadaptatie. KNMI, De Bilt.
Kley, J. van der, Ferguson, H.A., Neeteson, P., et al (1967). Vaarwegen in Nederland: een beschrijving van de
Nederlandse binnenvaartwegen. Born, Assen.
Kobussen, M. (1997). Loenense Molenbeek. Oude levensader van een Veluws dorp. Drukkerij Bussloo.
Lijdsman, L. (2016). Het klimaatkanaal. De bindende schakel in het landschap. Hogeschool VHL, Velp.
Lohuizen, G.S. van, Terwel, W. & Zandstra, F. (1976). Epe-Oene 800 jaar. Historische Vereniging Ampt Epe,
Epe.
Luring, R. (2016). ‘’Vernieuwing is hier heel gewoon’’. Een landschapsontwerp voor het Oranjekanaal in
Emmen. Hogeschool VHL, Velp.
Menke, H., Renes, H., Smid, G., et al (2007). Veluwse beken en sprengen. Een uniek landschap. Uitgeverij
Matrijs, Utrecht.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu & Ministerie van Economisch Zaken (2017). Deltaprogramma 2018.
Doorwerken aan een duurzame en veilige delta.
Nijhof, W.H. (2004). Apeldoorns Kanaal 175 jaar. De rijke historie van een waterweg langs de Veluwerand.
Uitgeverij De Valkenberg, Apeldoorn.
Nijhof, W.H. (2004). Oude boerderijen: monumenten van het platteland: geschiedenis van het boerenbedrijf
in Apeldoorn, Beekbergen, De Beemte, Hoog-Soeren, Klarenbeek, Lieren, Loenen, Wenum-Wiesel, Woudhuis
en Uddel. Uitgeverij De Valkenburg, Apeldoorn.
Regio Stedendriehoek (2009). Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030. Visie op het niet-
bundelingsgebied. Stedendriehoek.
Sinnighe Damsté, W.A. (2001). Het Noordzeekanaal 1863-1883. De geschiedenis van een concessie. Ars
Aequi Libri, Nijmegen.
Scholten, R. (2017). Geschiedenis van het Apeldoorns Kanaal. Verleden, heden en toekomst van een
koninklijke waterweg. Uitgeverij Gelderland, Epe.
Slijkhuis, H. (2015). De Grift op de Oost-Veluwe als een spiegel van de tijd. 1370-heden. Henri Slijkhuis,
Heerde.
Smolders, A. (1989). De geschiedenis van de Overijsselse kanalen. Geschiedenis van de N.V. Overijsselsche
Kanalisatie Maatschappij en haar rechtsopvolger de N.V. Maatschappij Overijsselsche Kanalen (1850-1989).
Rijkswaterstaat, Zwolle.
Spek, T. & Meijles, E. (Brochure). Het maken van een landschapsbiografie. Over het gebruik van historische
kennis voor het toekomstige landschap.
Stichting voor Bodemkartering (1979). Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen
33 West Apeldoorn en 33 Oost Apeldoorn. Stichting voor Bodemkartering.
Stork, C. (2002). Historisch grondgebruik in de gemeente Epe. Stichting tot Behoud van de Veluwse Sprengen
en Beken.
Stork, C., Jantzen, F.Ph., Kouwenhoven, G., et al. (2016). Ons agrarisch en industrieel verleden. Inrichting
van het landschap, de samenleving en het bestuur van Emst, Epe, Oene en Vaassen rondom 1800. Ampt Epe
(Historische Vereniging voor Emst, Epe, Oene en Vaassen), Epe.
Stouthamer, E., Cohen, K.M. & Hoek, W.Z. (2015). De vorming van het land. Geologie en geomorfologie.
Perspectief Uitgevers, Utrecht.
100
Tjallingii, S.P. (1996). Ecological conditions. Strategies and structures in environmental planning. Technische
Universiteit (TU) Delft, Delft.
Vedder, J. (2001). Het Apeldoorns Kanaal. Monument van de plattelandsgeschiedenis van de Oost-Veluwe
(1800-1850). Uitgeverij Matrijs, Utrecht.
Vos tot Nederveen Cappel, C.L. de (1926). Geschiedenis van de stadskanalen en van de kanaal- en sluisgelden,
welke op die kanalen worden geheven. Onbekend.
Vries, M. de (1994). Het Apeldoorns Kanaal. Een waterweg met toekomst. Afdeling Culturele Zaken Gemeente
Apeldoorn, Apeldoorn.
Vries, Y. de & Westrik, M. (2011). Van spoorbrug naar Bockershoeve. Over bedrijvigheid langs Kanaal Zuid
in Apeldoorn. Vereniging Oud-Apeldoorn, Apeldoorn.
Vries, Y. de (2013). Van spoorbrug naar de halve maan. Over bedrijvigheid langs Kanaal Noord in Apeldoorn.
Vereniging Oud-Apeldoorn, Apeldoorn.
Waterschap Vallei en Veluwe (2015). Waterbeheerprogramma 2016-2021. Partnerschap als watermerk.
Waterschap Vallei en Veluwe, Apeldoorn.
Wiel, R. aan de (2016). Afstudeeronderzoek Land- en Watermanagement. Gidsmodellen Oranjekanaal.
Hogeschool VHL, Velp.
Wijngaards, J. (2016). Rapport Eerbeekse Oliemolen. Een onderzoek naar een oplossing voor de
waterproblematiek van de Eerbeekse Oliemolen. Apeldoorn.
Websites
De Bekenstichting (2018). De Bekenatlas Veluwe. [Online], geraadpleegd 24-08-2018. Beschikbaar via:
http://www.bekenatlas.nl/.
De Bekenstichting (2018). Eerbeekse beken. [Online], geraadpleegd op 06-08-2018. Beschikbaar via:
https://www.sprengenbeken.nl/eerbeekse-beken/#Eerbeekse%20Beek.
De Bekenstichting (2018). Grift. [Online], geraadpleegd op 28-08-2018. Beschikbaar via:
https://www.sprengenbeken.nl/de-grift/.
De Bekenstichting (2018). Loenense beken. [Online], geraadpleegd op 06-08-2018. Beschikbaar via:
https://www.sprengenbeken.nl/loenense-beken/#Loenense%20Beek.
Dinoloket (2003). Formatie van Drente. [Online], geraadpleegd op 04-06-2018. Beschikbaar via:
https://www.dinoloket.nl/formatie-van-drente.
Dinoloket (2018). Ondergrondmodellen. [Online], geraadpleegd op 04-06-2018 en 07-06-2018. Beschikbaar
via: https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen.
Elspeet Historie (2018). Veluwe 1570. [Online], geraadpleegd 01-08-2018. Beschikbaar via:
https://www.elspeethistorie.nl/index.php/luchtfotos/topografische-kaarten/veluwe-1570.
Etymologiebank.nl (2010). Kanaal (buis; gegraven waterweg). [Online], geraadpleegd op 25-05-2018.
Beschikbaar via: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kanaal.
Geldersch Landschap & Kasteelen (2018). Vossenbroek. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar
via: https://www.glk.nl/landschappen-kastelen/locatie/vossenbroek.
Gemeente Apeldoorn (2018). Alblaplas en omgeving Lieren. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018.
Beschikbaar via: http://digitaleplannen.apeldoorn.nl/plannen/NL.IMRO.0200.bp1222-
/NL.IMRO.0200.bp1222-vas1/t_NL.IMRO.0200.bp1222-vas1.html.
Gemeente Brummen (2018). Ruimte voor Eerbeek. Tien opgaven. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018.
Beschikbaar via: https://www.brummen.nl/inwoner-en-ondernemer/ruimtevooreerbeek/tien-opgaven.html.
101
IPCC (2018). Organization. [Online], geraadpleegd op 01-05-2018. Beschikbaar via:
http://www.ipcc.ch/organization/organization.shtml.
Kanalen in Nederland (2013). Wat is een kanaal? [Online], geraadpleegd op 25-05-2018. Beschikbaar via:
http://kanaleninnederland.nl/algemeen/wat-is-een-kanaal/.
Kanalen in Nederland (2015). De Kanalenkaart van Nederland. [Online], geraadpleegd op 01-05-2018.
Beschikbaar via: http://kanaleninnederland.nl/algemeen/de-kanalenkaart-van-nederland/.
Klimaateffectatlas (2018). Partners. [Online], geraadpleegd 04-09-2018. Beschikbaar via:
http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/partners.
Klimaateffectatlas (2018). Over de atlas. [Online], geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via:
http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/over-de-atlas.
Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Hitte - Hittestress door warme nachten’; huidig + 2050WH. [Online],
geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Wateroverlast - kwel en infiltratie 2050WH’. [Online], geraadpleegd op 04-
09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
Klimaateffectatlas (2018). Kaart ‘Wateroverlast - ontwikkeling kans grondwateroverlast 2050WH’. [Online],
geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/.
Klimaateffectatlas Vallei en Veluwe (2018). Kaart ‘Wateroverlast’; huidig + 2050WH’. [Online],
geraadpleegd op 04-09-2018. Beschikbaar via: http://klimaatvalleienveluwe.nl/.
Natuurmonumenten (2018). Natuurgebied Empese en Tondense Heide. [Online], geraadpleegd op 14-09-
2018. Beschikbaar via: https://www.natuurmonumenten.nl/natuurgebieden/empese-en-tondense-heide.
Natuurmonumenten (2018). Wandelroute Empese en Tondense Heide, bij Zutphen. [Online], geraadpleegd
14-09-2018. Beschikbaar via: https://www.natuurmonumenten.nl/natuurgebieden/empese-en-tondense-
heide/route/wandelroute-empese-en-tondense-heide-bij-zutphen.
Stichting Apeldoorns Kanaal (2018). Varen over het kanaal. [Online], geraadpleegd op 22-08-2018 en 27-08-
2018. Beschikbaar via: http://apeldoornskanaal.com/index.php/apeldoorns-kanaal/kunstwerken-varen-over.
Waterschap Vallei en Veluwe (2018). Eerbeekse Beek. [Online], geraadpleegd op 14-09-2018. Beschikbaar
via: https://www.vallei-veluwe.nl/toptaken/bij-mij-in-de-buurt/in-voorbereiding/eerbeekse-beek-0/.
Waterschap Vallei en Veluwe (2018). WaardeVOL Brummen. [Online], geraadpleegd op 03-09-2018.
Beschikbaar via: https://www.vallei-veluwe.nl/toptaken/bij-mij-in-de-buurt/in-voorbereiding/waardevol-
brummen/.
Tijdschriftartikelen
Aalbers, J., ‘Grond- en sprengenwater van de Veluwe’. In: De Wijerd, jg. 22, nr. 4, p. 103-110.
Borman, R.T.A.., ‘De oudste bewoning van de beekdalen op de Veluwe’. In: De Wijerd, jg. 10, nr. 3, p. 6-7.
Bremen, B. van den, ‘Het Apeldoorns Kanaal. Een grote weldaad aan deze Gemeente bewezen.’, In: Ampt Epe,
jg. 2000, nr. 131, p. 13-21.
IJzerman, Y., ’Landgoederen en beken op de Veluwe’. In: De Wijerd, jg. 17, nr. 3, p. 64-71.
Kreffer, J.C., ‘De Verloren Beek (deel 1)’. In: De Wijerd, jg. 21, nr. 2, p. 37-42.
Menke, H., ‘Beken rond Epe - Feiten en vragen’. In: De Wijerd, jg. 6, nr. 1, p. 11-21.
Menke, H., ‘Een watermolen in Vossenbroek’. In: De Wijerd, jg. 23, nr. 2, p. 40-41.
102
Kaarten
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), Maaiveld Interpolated.
Bodemkaart van Nederland, 2003, Alterra, schaal 1:50.000.
Chromotopografische Kaart des Rijks (Bonnebladen), schaal 1:25.000.
Geomorfologische kaart van Nederland, 2008, Alterra, schaal 1:50.000.
Topografische kaart van de Veluwe en Veluwezoom, door M.J. de Man, omstreeks 1810.
Topografische Militaire Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden (TMK), schaal 1:50.000.
Topografische kaart, Kadaster, schaal 1:25.000.
Archiefstukken
CODA Apeldoorn Archief (gemeentearchief Apeldoorn), identificatienummer: GA-018990.
Gelders Archief, toegangsnr. 0124, Hof van Gelre en Zutphen, inv. nr. 5447, Civiele procesdossiers,
hoofdreeks, 1662.
Gelders Archief, toegangsnr. 0124, Hof van Gelre en Zutphen, inv. nr. 5451, Civiele procesdossiers,
hoofdreeks, 1662.
Gelders Archief, toegangsnr. 0124 Hof van Gelre en Zutphen, inv. nr. 5181 Civiele procesdossiers, hoofdreeks,
1640.
Nationaal Archief, Den Haag, Fotocollectie Rijkswaterstaat, -positieven, toegangsnr. 2.24.11, inv. nr. 13.
Geraadpleegde personen
Richard Meijer (Waterschap Vallei en Veluwe).
Arnold Fikse (Waterschap Vallei en Veluwe).
103
Bijlagen
Bijlage 1 – Geomorfologische kaart Apeldoorns Kanaal
Geomorfologische kaart van het gehele Apeldoorns Kanaal. Het bewuste complex van dekzandruggen is aangegeven met een rode cirkel.
104
Bijlage 2 - Kaart klimaatkanaaltraject Eerbeek-Loenen (groot)
105
Bijlage 3 - Kaart klimaatkanaaltraject Epe-Oene (groot)