110
KONINKLIJKE MARINE. HANDBOEK VOOR ZEEM1LICIENS Bij dit handboek behooren afzonderlijke handleidingen vOor zeemiliciens- matroos, -torpedist, -stoker en -kustwachter. Uitgegeven, 'op last van het Departement van Marine, Min. Beschikking d.d. 4 juli 1917, D. B. S. No. 55. WILLEMSOORD. 1917. GEDRUKT I31J C. DE BOER JR. TE HWELDhl<

HANDBOEK VOOR ZEEM1LICIENS - dbnl.org · Doel van het handboek en van de handleidingen. Zij hebben voornamelijk ten doel, den zeemilicien, die met ... machinist aan boord van koopvaardijschepen

  • Upload
    donga

  • View
    226

  • Download
    1

Embed Size (px)

Citation preview

KONINKLIJKE MARINE.

HANDBOEK VOOR

ZEEM1LICIENSBij dit handboek behooren afzonderlijke

handleidingen vOor zeemiliciens-matroos, -torpedist, -stoker

en -kustwachter.

Uitgegeven, 'op last van het Departement van Marine,

Min. Beschikking d.d. 4 juli 1917, D. B. S. No. 55.

WILLEMSOORD.1917.

GEDRUKT I31J C. DE BOER JR. TE HWELDhl<

KONINKLIJKE MARINE.

HANDBOEK VOOR

ZEEMILICIENSBij dit handboek behooren afzonderlijke

handleidingen voor zeemiliciens-

matroos, -torpedist, -stoker

en -kustwachter.

Uitgegeven op last van het Departement van Marine,Min. Beschikking d.d. 4 Juli 1917, D. B. S. No. 55.

WILLEMSOORD

1917

Indien dit handboek door schuld of

nalatigheid van den gebruiker ver-

loren raakt, gedurende den tijd dat deze

dienstplichtig is, zal hem op eigen kosten

een nieuw exemplaar worden uitgereikt.

Doel van het handboek en van dehandleidingen.

Zij hebben voornamelijk ten doel, den zeemilicien, die metverlof is, in de gelegenheid te stellen het een en ander nate lezen over datgene, wat hem gedurende zijnen diensttijdwend geleerd.

Daarom blijft het exemplaar van het Handboek, dat hembij aankomst op het logementschip wordt verstrekt, zijneigendom en ontvangt hij bij zijn vertrek met verlof deuitdrukkelijke aanbeveling er een veelvuldig gebruik vante maken.

Hetzelfde geldt voor de afzonderlijke „Handleidingen" diede zeemiliciens-matroos, -torpedist, -stoker en -kustwachter,bovendien nog ontvangen.

Komt de milicien in oorlogstijd weder in , werkelijkendienst en heeft hij veel vergeten, dan moet hij niet alleenzooveel opnieuw leeren, maar hij staat dan achter bij zijnekameraden en hij heeft de onaangename gevolgen daarvanalleen aan zichzelf te wijten. Bovendien zoude hij dan ookongeschikt zijn om het vaderland te helpen verdedigen, datde hulp van goed geoefende marinen zoozeer noodig heeft.

In de tweede plaats zullen het handboek en de hand-leidingen als leiddraad kunnen worden gebruikt gedurendeden oefeningstijd, en worden deze daarom den miliciens danook ter veelvuldige lezing ten zeerste aanbevolen in hunnevrije oogenblikken, omdat zij zich daardoor het geleerde veelgemakkelijker zullen eigen maken.

De niet bedrukte bladzijden achterin zijn bestemd tot hetmaken van aanteekeningen en het invullen van voorkomendeveranderingen.

Bestemming en diensttijd van .denZeemilicien.

De zeemilitie is, behalve voor den dienst ter zee, ookbestemd voor diensten te land, voor zoover deze aan deZeemacht zijn of worden opgedragen (b.v. het bezetten dermilitaire kustwacktposten).

2

De manschappen der zeemilitie blijven dienstplichtig totI Augustus van het jaar, waarin door hen een vijfjarige dienstis of zou worden volbracht en kunnen dus gedurende dientijd, ingeval van oorlog of andere buitengewone omstandig-heden, alien of voor een deel worden opgeroepen om inwerkelijken dienst te komen.

De duur der eerste oefening wordt jaarlijks bepaald enbedraagt bij de zeemilitie ten hoogste acht en een halvemaand. Gedurende dezen tijd krijgen zij onderricht in aldatgene, wat zij noodig hebben te weten om behoorlijkdienst te kunnen doen op de verschillende oorlogsschepenen op de militaire kustwachtposten.

Wanneer het evenwel ter handhaving of tot herstel vande openbare orde of rust of om andere overwegende redenennoodig is, kunnen de zeemiliciens, die in werkelijken dienstzijn, voor zooveel noodig, langer in dienst worden gehouden.

Zij, die met groot-verlof zijn, kunnen om dezelfde redenenvoor den werkelijken dienst worden opgeroepen. De jongstelichting wordt hiertoe altijd het eerst gekozen.

Het verplicht verblijt in werkelijken dienst kan met evenveeldagen worden verlengd als de zeemilicien door het ondergaanvan straf aan den dagelijkschen dienst werd onttrokken. Zooeen zeemilicien op den dag, waarop hij aanspraak zou hebbenop groot-verlof, in werkelijken dienst behoort te blijven, hetzijwegens het ondergaan van straf, hetzij wegens het onderzoekomtrent eene overtreding, waarvan hij verdacht of beklaagdwordt, kan het verblijf in werkelijken dienst voor zooveelnoodig worden verlengd.

Zoo een zeemilicien op den dag, waarop hij aanspraakzou hebben op groot-verlof, ziek is, kan hij, zoo hij hetverlangen daartoe te kennen geeft, in werkelijken dienstblijven, zoolang zijn toestand dit wenschelijk maakt.

De zeemiliciens kunnen aangewezen worden voor dienstenbuitenslands. Onvoorziene omstandigheden zouden hetonmogelijk kunnen maken, dat zij in Nederland terugkeerdenvoor het einde van den voor hen bepaalden oefeningstijd.In dit geval kunnen zij in gewone tijden zonder hunnetoestemming niet langer dan hoogstens twaalf maanden inwerkelijken dienst worden gehouden.

In het tweede jaar volgende op dat, waarin de eersteoefening een aanvang nam, worden de zeemiliciens opgeroepenvoor een herhalingsoefening, welke niet langer dan zes wekenduurt. Het doel dezer oefening is het vroeger geleerde nog

3

eens te herhalen en de zeemiliciens zoodoende op de hoogtete doen blijven van hun werk.

Na afloop van den eersten oefeningstijd en de herhalings-oefening worden zij met zoogenaamd groot-verlof gezonden.De verlofganger heeft na zijn vertrek nog aan eenige ver-plichtingen te voldoen. Deze verplichtingen zijn duidelijkomschreven achter in het zakboekje, dat hij bij zijn vertrekmedeneemt. Ernstig wordt de verlofganger er op gewezendeze bepalingen aandachtig na te lezen en stipt op te volgenen wordt hij er aan herinnerd, dat niet opvolgen van dezevoorschriften oproeping in werkelijken dienst tengevolgekan hebben.

De vervoerbewijzen, die hij bij oproeping in werkelijkendienst noodig heeft, zijn eveneens achter in het zakboekjegehecht. Ook vindt hij daarin een lastgeving en eenigebons, welkc hij noodig heeft, indien de militie tot opkomstonder de wapenen met spoed wordt opgeroepen.

Hoe deze oproeping geschiedt en hoe de zeemilicien dante handelen heeft, staat wederom uitvoerig in het zakboekjebeschreven. Hier wordt er slechts op gewezen, dat oproepingonder de wapenen met spoed alleen in zeer ernstige tijdenzal plaats vinden, dat de zeemilicien dus ernstig te kort zouschieten in zijn plicht tegenover Vaderland en Vorst, indienhij niet met den meesten spoed, volgens den hem aangewezenweg en met inachtneming van de grootste orde aan dezeoproeping gevolg zou geven. Iedereen bedenke, dat vaneen vlugge, ordelijke mobilisatie wellicht de veiligheid vanland en yolk afhangt.

Verlofgangers, die in werkelijken dienst wenschen te komen,kunnen hiertoe een verzoekschrift indienen. De wijze, waaropdit verzoek wordt gedaan, vindt hij voorgeschreven in_ zijnzakboekje.

Eerst bij ontvangst van het bewijs van ontslag uit dendienst is de verlofganger gerechtigd zich van zijn plunjesen kooigoederen te ontdoen. Hij is verplicht deze goederensteeds zoodanig bij elkaar te bewaren, dat zij bij een oproepingtot opkomst met spoed onmiddellijk medegenomen kunnenworden. De artikelen, die hij bij aan boord komst mist,worden op zijn rekening weder verstrekt en bovendien ishij strafbaar wegens het verwaarloozen zijner plunjes.

Indien het zakboekje zoek raakt, moet de verlofgangerhiervan kennis geven 2tan den burgemeester zijner woonplaats.

4

Hij vraagt dan een bewijs, dat hij die mededeeling heeftgedaan, en verzoekt aan den Commandant der Marine teWillemsoord een nieuw zakboekje aan te vragen.

De opleiding.De bij de zeemilitie ingelijfde lotelingen worden aan-

vankelijk ingedeeld in : matrozen, stokers, koks, hofmeesters,ziekenverplegers en kustwachters. Zij ontvangen hun eersteopleiding aan boord van H. M. logementschip „Neptunus"en gaan na ongeveer 2 1/2 maand ter verdere opleiding naarde daarvoor aangewezen schepen.

Aan boord van H. M. „Neptunus" worden de matrozennader ingedeeld in :

zeemiliciens-matroos,zeemiliciens-mijnenlegger,zeemiliciens-torpedist,zeemiliciens-hulptelegrafist,

en de stokers in :zeemiliciens-stoker,zeemili ciens-machinedrijver,zeemiliciens-hulpmonteur.

De machinedrijvers worden gekozen uit degenen, diedaarvoor de vereischte geschiktheid bezitten. Naar gelangvan hunne bekwaamheid worden zij dadelijk geplaatst aanboord der defensieschepen en torpedo-instructieschepen ofgaan eerst nog een opleiding volgen aan boord van hetinstructieschip der werfdivisie.

Na hunne inlijving volgen alle miliciens gedurende kortentijd eenzelfde opleiding, welke gewijd is aan hunne militairevorming. Daarna ontvangen de zeemiliciens-matroos aanboord van het logementschip onderricht en worden geoefendin de exercitie met scheepsgeschut, geweer, sab el en infanterie-exercitien ; het roeien en pagaaien en het uitbrengen vantrossen en werpen, het omgaan en zeilen met sloepen, degymnastiek, de sport en het zwemmen ; matrozenwerk,splitsen en knoopen, het kompas, het sturen, het loodenen het enteren.

De overige miliciens ontvangen op de daarvoor aangewezenschepen of militaire inrichtingen aan den wal een opleidingvoor de bijzondere betrekking, waarin zij dienst zullen doen.

De miliciens-matroos, die boven anderen uitrnunten inbedrevenheid wat betreft het sturen df looden, worden in de

S

bekwaamheidsstaten ingeschreven als miliciens-roergangerof milicienslooder dan wel looder en roerganger, terwiil demiliciens-stoker, die daarvoor op grond van bekwaamheidin aanmerking komen, vermeld worden als miliciens-stokerI e kl. of miliciens-olieman, dan wel beiden ; aan hen, wiendeze onderscheiding is te beurt gevallen, worden, wanneer zijweder in dienst komen, de belangrijkste posten toevertrouwd.

Ofschoon het oppervlakkig beschouwd moeielijk schijntalles te leeren wat van een geschikten zeemilicien vereischtkan worden, zoo is het voor iemand met een gewoon verstand engoeden wil gemakkelijk te doen ; ieder milicien moet bovendienwel bedenken, dat het hem later in alle betrekkingen steedstot aanbeveling dient, wanneer hij zich gedurende zijn diensttijdbij 's Rijks zeemacht goed heeft gedragen en getoond heeftbekwaam en geschikt te zijn.

Stand. Bevordering tot eenigen rang.Soldijen en toelagen.

De zeemiliciens, voor zoover zij geen rang bekleeden,hebben den stand van matroos en zijn gelijk gesteld metmatroos der 3 e klasse.

Iedere zeemilicien-machinedrijver, die in het bezit is ofalleen van het diploma A Of . van de diploma's A en B vanmachinist aan boord van koopvaardijschepen en blijk heeftgegeven van bekwaamheid en bruikbaarheid en van goedgedrag is, kan na het beeindigen van de herhalingsoefeningbevorderd worden tot sergeant-zeemilicien-machinedrijver ofzeemilicien-machinedrijver-majoor. Voor deze bevorderingmoet kunnen worden verwacht, dat de betrokkene voldoendegezag als onderofficier zal uitoefenen. Is dit niet het geval,dan kan (tot een door den Minister van Marine te bepalenaantal) bevordering plaats hebben tot korporaal-zeemilicien-machinedrijver.

Zeemiliciens-stoker, die gedurende den tijd, dat zij met groot-verlof zijn, in het bezit komen van een der bovengenoemdediploma's, worden bij eerstvolgende opkomst in werkelijkendienst terstond aangesteld als zeemiliciens-machine-drijver.

Zeemiliciens-kustwachter, die blijken hebben gegeven vande noodige bekwaamheid en bruikbaarheid, kunnen naafloop der herhalingsoefening worden bevorderd tot kor-poraal-zeemilicien-kustwachter.

6

Tot een nader door den Minister van Marine te bepalentijdstip kunnen zeemiliciens, van wie krachtens afgelegdeproef kan worden verwacht, dat zij in staat zijn op kleineschepen zelfstandig op te treden als monteur, zoomedezeemiliciens, die blijken hebben gegeven te kunnen dienstdoen als chef van een station der draadlooze telegrafie,naar door dien Minister te stellen regelen worden bevorderdon derscheidenlijk tot korporaal-zeemilicien-monteur en kor-poraal-zeemilicien-telegrafist.

De zeemiliciens-machinedrijver-majoor, sergeant-zeemili-ciens-machi nedrij ver, korporaal-zeemiliciens-machinedrijver,korporaal-zeemiliciens-monteur, korporaal-zeemiliciens-tele-grafist en korporaal-zeemiliciens-kustwachter zijn in ranggelijkgesteld onderscheidenlijk met den machinedrijver-majoor, den sergeant-machinedrijver, den korporaal-machine-drijver der 2de klasse, den korporaal-monteur, den korporaal-seiner en den korporaal-kustwachter.

In ouderdom van rang volgen zij onderscheidenlijk op demet vroegere of gelijke dagteekening benoemde machine-drijvers-majoor, sergeant-machinedrijvers, korporaal-machi-nedrijvers der 2de klasse, korporaal-monteurs, korporaal-seiners en korporaal-kustwachters.

Aan zeemiliciens beneden den rang van sergeant kaneen certificaat van goed gedrag worden toegekend, indienzij, hetzij gedurende ten minste twee achtereenvolgepdejaren, hetzij gedurende verschillende tijdperken tot eengezamenlijken duur van ten minste twee jaren, de bewijzenhebben gegeven door gedrag, ijver en bruikbaarheid dezeonderscheiding waardig te zijn.

De bepaalde tijdsduur wordt voor alle zeemiliciens gere-kend van den datum af, waarop de eerste opleiding aanboord van het logementschip van de zeemiliciens-matroosvan de ploeg, met welke zij gelijk in eerste-oefening zijngeweest, geeindigd is.

Door zeemiliciens in werkelijken dienst worden genotende dagelijksche soldijen en toelagen, aangegeven in denhierachter volgenden staat.

Zeemiliciens, die bij de schietoefeningen met geweerovergaan tot eene hoogere klasse, genieten een premie

7

als vastgesteld voor onderofficieren en manschappen derzeemacht.

Zeemiliciens-machinedrijver-majoor en sergeant-zeemili-ciens-machinedrijver genieten eene „tegemoetkoming aande tafel" als voor vrijwillig dienenden van gelijken rangvastgesteld.

Zeemiliciens, die geplaatst zijn in bijzondere omstandig-heden of belast met bijzondere werkzaamheden, waaraanvoor vrijwillig dienenden het genot van eenige tegemoet-koming of toelage – met uitzondering van die waarvoorhet bezit van een brevet wordt vereischt — is verbonden,genieten een toelage als voor laatstbedoelden in den overeen-komstigen rang of stand is vastgesteld. Voor hen, die belastzijn met werkzaamheden. behoorende tot den dienst vanzeemiliciens van eene andere kwalitelt, geldt evenwel hetaangegevene in den hierachter gevoegden staat.

Aan de zeemiliciens-machinedrijver-majoor en de sergeant-zeemiliciens-machinedrijver wordt, zoodra zij als zoodanigin werkelijken dienst zijn, toegekend een toelage van f 35.-voor eenmaal tot aanschaffing voor zooveel noodig van de voorhun rang vastgestelde uniform en onderscheidingsteekenen.

Korporaal-zeemiliciens-machinedrijver, korporaal-zeemili-ciens-monteur, korporoal-zeemiliciens-telegrafist en korpo-raal-zeemiliciens-kustwachter ontvangen, zoodra zij als zoo-danig in werkelijken dienst zijn, kosteloos van rijkswege devoor hun rang en qualiteit vastgestelde onderscheidings-teekenen en c. q. borduursel.

Aan zeemiliciens-matroos en aan in soldij met dezengelijkgestelde zeemiliciens, die tusschen de keerkringenhebben gediend, wordt op het tijdstip, waarop zij in hetgenot van groot-verlof worden gesteld of waarop zij dendienst voorgoed verlaten, eene tropentoelage ineens toege-kend, in den vorm van eene inschrijving op een spaarbank-boekje. Het bedrag dezer toelage wordt berekend naarreden van f 4.— voor elke maand werkelijken dienst ingenoemde gewesten, met dien verstande, dat de berekeninggeschiedt over het totaal der verschillende tijdvakken vanverblijf aldaar en bij het eindcijfer 15 of meer dagenworden gerekend voor een voile maand en minder dan 15dagen niet medetellen.

f 0.33 1)

» 0.081)`)

» o.o8 1)2)

» 0.05

» o.o8

Staat van dagelijksche soldijen en toelagenvan zeemilicicns.

Soldij Soldijbuiten binnen

de keer- de keer-kringen. kringen.

Qualiteit. Toelage.

Zeemilicien-matroos .......Zeemilicien-stoker gedurende de

eerste opleiding ......Idem na eindiging dier opleiding. .Idem voldoende aan door den Minis-

ter van Marine gestelde eischen .Idem dienstdoende als olieman . .Zeemilicien-machinedrijver na eindi-

ging der eerste opleiding . . . .Idem na eindiging der voortgezetteopleiding . .........

Korporaal-zeemilicien-machinedrijverSergeant-zeemilicien-machinedrijver .Zeemilicien-machinedrijver-majoorZeemilicien-hulpmonteur ...Korporaal-zeemilicien-monteur .Zeemilicien-hulptelegrafist . .Korporaal-zeemilicien-telegrafist . .Zeemilicien-torpedist gedurende de

eerste opleiding .......Idem na eindiging dier opleiding. .Zeemilicien-mijnenlegger . . . . .Zeemilicien-kok of -hofmeester gedu-

rende de eerste opleiding . . . .Zeemilicien-kok of -hofmeester na

eindiging dier opleiding . .Zeemilicien-ziekenverpleger .Zeemilicien-kustwachter ....Korporaal-zeemilicien-kustwachter.Zeemilicien, scherpschutter zijnde. .Zeemilicien, belast met den dienstvan zeuntje .........

Zeemilicien met certificaat van goed

1 0.50

» 0.50

» 0.65 1)

» 0.83» 0.831)

» 0.65

» 1.161)» 1.3o» 1.80» 2.25» 0.65 1)3)» 1.05» 0.50 1)O1.05

» 0.50

» 0.501)» 0.50

» 0.50 1)

» 0.50 1)» 0.50» 0.50»2.93

f o.63

» 0.981)

» 1.16a 1.231)

» 1.561)» 1.86a 2.75» 3.50» 0.98 1)3)» 1.38

» 0 .63 1)

%C. 1.38

» 0.63 1)

» 0.63 1)

» 0.63

» 0.63_......

gedrag .. _ - » 0.071) Wordt ook genoten door zeemiliciens van andere kwaliteiten, die in de kwaliteit,

waarvoor deze._soldij, of toelage is aangegeven, dienst doen.2) Als tegemoetkoming to de kosten van onderhoud der kleeding.3) Hij, die bij aanstelling tot zeemilicien-hulpmonteur in het genot was van eene

hoogere soldij, wordt in dit genot gehandhaafd.

9

Soorten van schepen.De taak der oorlogsschepen is den vijand te water te

bestrijden. De omstandigheden waaronder, de plaats waardit zal geschieden en de wijze waarop wij den vijandafbreuk willen doen, kunnen zeer verschillend zijn en hetspreekt dus wel vanzelf, dat niet alle oorlogsschepen gelijkzijn, dat er dus verschillende soorten (typen) van oorlogs-schepen moeten zijn. Zoo bijvoorbeeld zullen er schepenzijn, die in voile zee den strijd met den vijand moetenaanbinden, terwijl anderen tot taak hebben op te tredenin de nauwe en vaak ondiepe vaarwaters tusschen deeilanden van onze kust. Deze laatsten moeten dus kleinzijn en weinig diepgang hebben. De eerstgenoemden zullenzich vaak gedurende langeren tijd in zee moeten ophouden,zij moeten dus veel brandstof, levensmiddelen en munitiekunnen bergen en zullen ook om andere redenen grooteschepen moeten zijn.

Van de wijze, waarop wij den vijand schade willen toe-brengen, hangt de bewapening af. Zoo zullen de schepen,die bestemd zijn in voile zee op groote afstanden tevechten met gelijksoortige schepen van den vijand, moetenworden bewapend met zware kanonnen ; deze schepenheeten in onze marine pantserschepen en pantser-dekschepen; andere vaartuigen hebben ten doel metgroote snelheid een vijandelijk schip te naderen en ditdan door middel van torpedo's te vernietigen. Dit zijn detorpedobooten en de torpedobootjagers.

De onderzeebooten, die onder water varende hetvijandelijk doel ongezien trachten te naderen, zijn eveneensmet torpedolanceerinrichtingen bewapend.

Hierboven werd de hoofdbewapening genoemd. De meesteschepen hebben echter een gemengde bewapening. Zookunnen haast alle pantser- en pantserdekschepen ook torpe-do's verschieten; de kanonnen vormen op die schepen echterde hoofdbewapening. De torpedobooten en de torpedoboot-jagers hebben naast hun torpedobewapening enkele lichtekanonnen, waarmede zij kleine schepen kunnen bestrijden.

De groote schepen maken in een gevecht tegen grootevijandelijke vaartuigen gebruik van zware en middelbarekanonnen ; om aanvallen van torpedobooten, jagers ofonderzeebooten af te slaan zijn aan boord eenige lichtekanonnen geplaatst.

I0

De taak der mij n e n 1 e g g e r s is het leggen van mijn-versperringen in vaarwaters, die wij voor den vijand ontoe-gankelijk willen maken. Om zich te verdedigen tegenvijandelijke schepen, die hun het uitvoeren van hun werkzouden willen beletten, zijn zij van eenige lichte kanonnenvoorzien.

Naast de mijnenleggers vinden wij de mij n e n vi s-s c h e r s, wier taak het is om voor ons belangrijke vaar-waters van door den vijand gelegde mijnen te zuiveren.

Kleine, weinig diepgaande vaartuigen bestemd om- in dezeegaten op te treden, zijn de p a n t s e r b o o t en en dekanonneerbooten.

De pantserschepen, de pantserdekschepan en de pantser-booten zijn zooals de naam reeds aangeeft gepantserd,d. w. z. dat de belangrijkste deelen dier schepen door dikkeharde stalen platen min of meer tegen de uitwerkingvan het vijandelijk geschutvuur zijn beschermd.

Het pantser kan op verschillende wijzen worden aange-bracht. Op de pantserschepen loopt een pantsergordel,welke tot eenige voeten boven en beneden de waterlijnreikt, rond het geheele schip ; tevens hebben zij een pant-serdek ; de commandotoren en de torens van bet zwaregeschut zijn mede zwaar gepantserd. De middelbare enlichte kanonnen zijn door lichter pantser beschermd.

De pantserdekschepen hebben een gebogen gepantserddek, dat tot onder de waterlijn reikt. Dit dek beschermtdus de machinekamer en de munitiebergplaatsen. De zichaan boord bevindende kanonnen zijn weder door lichtpantser beschermd.

De pantserbooten zijn van licht pantser voorzien.

Een schip bestaat uit een geraamte gevormd door dekiel, de . voor- en de achtersteven, de spanten ende de kb alk e n. Tegen de spanten worden de stalenplaten van de h u i d bevestigd, terwijl op de dekbalkende stalen of houten d e k k e n worden aangebracht. Hetinwendige van een schip wordt door een aantal schottenin afdeelingen (compartimenten) verdeeld. Deze schottenzijn waterdicht en hebben ten doel am, wanneer in eengevecht, bij aanvaring of aan den grond loopen een lekontstaat, het binnendnngett van het water tot een kleingedeelte van het schip te beperken. De doorgangen indeze schotten worden door waterdichte deuren gesloten.

II

De verschillende dekken dragen van beneden to be-ginnen de volgende namen : de koebru g, het tusschen-d e k, het kuildek en het opperdek. Op de grooteschepen is een licht dek aangebracht op de,balken, waaropde sloepen kunnen worden ingezet. Dit dek wordt hettentdek genoemd.

Het achterste gedeelte van het opperdek wordt dek a m p a g n e genoemd, het voorste gedeelte, dat dikwijlsverhoogd is heet de b a k, en het gedeelte voor de kam-pagne het halfde k.

Het inwendige van een schip wordt ingedeeld in verbandmet de eischen voor bewoonbaarheid en door den dienstdaaraan gesteld. Onder het pantserdek vinden wij demachinekamer, het ketelruim, de munitie-bergplaatsen, de kolenruimen, het waterruimen andere bergplaatsen, waarvan wij alleen zullen noemende, plunjebergplaats, het kabelgat, de zeil-kooi en de victualiebergplaats.

Op de hooger gelegen dekken bevinden zich bet verblijfvan den commandant (k ajui t), het gemeenschappelijkverblijf der officieren (1 o n g r o o m), de hutten der offi-cieren, machinisten. en onderofficieren en het verblijf vande manschappen. Verder de b o t t e 1 a r ij, de z i e k e n-b o e g, gamellehutten, enz.

Een schip wordt in gewone omstandigheden bestuurdvanaf de b r u g, waar zich het s t u u r r a d, het k o m p a s,de m a c h i n e t e l e g r a a f, enz. bevinden. Echter kanook van uit andere plaatsen in 'het schip worden gestuurd.Zoo bijvoorbeeld geschiedt dit in een gevecht vanuit denc o m m a n d o t o r e n, d. i. een zwaar gepantserden toren,waarin zich ook weer bevinden een stuurrad, een kompasen een machinetelegraaf, terwijl de commandant doortelephonen en spreekbuizen verbinding heeft met debelangrijkste gedeelten van het schip. Ook geeft de offi-cier der artillerie van hieruit de noodige bevelen aan dekanonnen.

Op een afzonderlijke opstelling, ongeveer midden bovenhet tentdek, bevindt zich het standaardkompa s.

Op het opperdek onderscheiden wij nog de v e r s c h a u-sing, de reeling, de goot, dekhuizen, koekoe-ken, luchtkokers, kolenstortgaten, enz. Ophet tentdek de kaartenkamer en het stationvoor draadlooze telegraphie. Voor de behan-

12

deling der ankers hebben wij een a n k e r s p i 1, b e t i n g s,stoppers, enz.

De masten worden genoemd de f o k k e m a s t en deg r o o t e m a s t, terwijl de benaming voortop en achtertopook veelvuldig wordt gebruikt.

Plaatsen wij ons met het gezicht naar voren, dan wordtde rechterzijde „s t u u r b o o r d" en de linkerzijde „b a k-b o o r d" genoemd; ten opzichte van den wind noemen wijde zijde, waar de wind inkomt, „1 oefz ij d e" en de anderekant „1 ij z ij d e" en spreken wij van ,,te loevert o p"en „aan I ij".

Krijgstucht, Baksorder, enz.Indien iemand ingelijfd wordt bij de militie, wordt hem

meegedeeld : „Vanaf dit oogenblik staat gij onder de krijgs-tucht", dit wil zeggen, dat vanaf dat oogenblik het regle-ment van krijgstucht en de militaire wetten op hem vantoepassing zijn. Deze blijven op hem van toepassing :

totdat hij met groot-verlof huiswaarts is gezonden ;en indien dit het geval is, zoodra hij opgeroepen voor

den werkelijken dienst op de plaats van zijn bestemmingis aangekomcn en wanneer hij in uniform gekleed is ;

ingeval van desertie, zoodra hij als deserteur is afgevoerd.Spoedig na zijn indiensttreding wordt hem een uittreksel

uit het reglement van krijgstucht en uit het crimineelwetboek voor het krijgsvolk te water voorgelezen. Dituittreksel noemen wij de krijgsartikelen.

In zijn zakboekje onderteekent de milicien een verklaring,dat hem de krijgsartikelen zijn voorgelezen. Nu en danwordt het voorlezen aan boord herhaald, terwijl op deopleiding de belangrijkste punten worden verklaard.

De krijgstucht bestaat uit de grootst mogelijke orde ookin kleinigheden, in de oogenblikkelijke uitvoering der ont-vangen bevelen zonder tegen te spreken, uit het stiptnakomen van alle gegeven voorschriften. De krijgstuchteischt een volstrekte gehoorzaamheid van ieder militairaan zijn meerderen in rang en aan degenen van gelijkenrang, die in den dienst boven hem gesteld zijn. Zonderde handhaving van zulk een strenge tucht is een goedemilitaire samenleving onbestaanbaar.

Stel eens op een onbewoond eiland vestigt zich een man.

13

Deze nu is geheel. vrij in zijn doen en laten, hij hindertniemand. Zoodra er meer menschen op dit eiland komenwonen, verandert dit. De een zal bijvoorbeeld bosschenwillen omhakken om op het vrijgekomen land landbouw-gewassen te planten, een ander echter leeft van de jachten wil de bosschen ongeschonden laten. Deze menschenzullen er dus toe komen het land te verdeelen. Er ont-staan dus regelingen.

Hoe meer menschen zich hier vestigen, hoe meer tegen-strijdige belangen met elkaar in botsing komen en hoemeer regelingen er bijgevolg gemaakt moeten worden. Ookzullen zij nu iemand tot hoofd kiezen, die zal hebben nate gaan of deze regelingen worden nageleefd en die des-noods met geweld onwilligen zal dwingen de belangen dergemeenschap te eerbiedigen.

Hoe meer menschen op een kleine oppervlakte bij elkaarwonen, hoe meer voorschriften er in het algemeen belanggemaakt moeten worden. Dit is duidelijk als wij een dorpen een groote stad vergelijken. In een dorp mag iederbijvoorbeeld op de wegen loopen waar hij wil, maar in eengroote stad zult gij wel eens opgemerkt hebben, dat indrukke straten de menschen verplicht zijn rechts te houden.Ziehier een voorschrift gemaakt in het belang van deveiligheid en de goede orde.

In een huisgezin heerscht eveneens tucht. Zoo zal erbijvoorbeeld een uur vastgesteld zijn om te eten , de huis-vrouw kan niet voortdurend klaar staan om ieder kind zijnwarm maal te verstrekken op het uur, dat dit hem belieft.Ook zal er een uur zijn, waarop ieder zich ter ruste heeftbegeven, waarna niet een der huisgenooten, die daar nueens lust toe heeft, muziek zal mogen gaan maken.

Is in de burgermaatschappij orde en tucht dus reedsonmisbaar, hoeveel noodiger zal dit zijn in de militairesamenleving. Menschen van alle rangen en standen, metde meest uiteenloopende gewoonten en belangen wordendaar samengebracht om te arbeiden aan een taak, omsamen te werken tot de verdediging van het Vaderland.Het spreekt dus wel van zelf, dat al deze menschen hunnebijzondere gewoonten en liefhebberijen zooveel noodigmoeten laten varen, dat zij ter wille van een goeden gangvan zaken hunne bijzondere belangen ondergeschikt moetenmaken aan die van den dienst.

Hieruit volgt al, dat gestreng de hand moet worden2

4

gehouden aan een nauwgezette naleving van alle gemaaktevoorschriften, maar er is meer. In tijd van oorlog wordende hoogste eischen gesteld aan de kalmte, de gehoorzaam-heid en de bekwaamheid van ieder militair. Onder hetvuur van den vijand, in de grootste gevaren zal hij kalmen nauwgezet, zonder aarzeling (laat staan redeneeren) degegeven orders moeten uitvoeren, Viet alleen in tijd vanoorlog, maar ook reeds in gewone tqden komen in deMarine plotseling onvoorziene omstandigheden voor, waarinvan de gehoorzaamheid en stipte plichtsvervulling vaniederen schepeling veel, ja zelfs de veiligheid van een schipof het behoud van menschenlevens kan afhangen. Zoobijv. bij gevaar voor aanvaring zal het oogenblikkelijk kalmuitvoeren van een gegeven bevel wellicht een groote rampvoorkomen. Van de plichtsvervulling van een in den marsgeplaatsten uitkijk zal het tijdig ontdekken van een andervaartuig, van een ondiepte, enz. kunnen afhangen. Bij„man over boord" zal het vlugge bemannen en met kalmtestrijken van een reddingboot vaak het behoud van eenmenschenleven beteekenen.

Uit al het bovenstaande blijkt, dat in vredestijd de sche-pelingen moeten worden opgeleid in de grootste orde entucht, dat zij moeten leeren: nauwgezet hunne plichten tevervullen en onmiddellijk zonder een woord van tegen-spraak de ontvangen bevelen op te volgen, opdat in tijdvan oorlog de Marine haar taak zal kunnen volbrengen.

Degenen, die zich niet goedschiks aan de krijgstuchtwillen onderwerpen, zullen door bestraffing op hunne tekort-komingen worden gewezen. Overtredingen van de krijgs-tucht worden door den commandant afgedaan , misdrijvenworden door den militairen 'rechter (zeekrijgsraad) berecht.

Vermeent een schepeling onrechtvaardig of te zwaar doorzijn commandant te zijn gestraft, zoo kan 'hij een klachtindienen bij de hoogere militaire äutoriteit of bij het HoogMilitair Gerechtshof.

Wordt de klacht gegrond bevonden, dan zal de strafvernietigd, de strafreden gewijzigd of de strafmaat ver-minderd worden. Wordt de klacht ongegrond bevonden,dan is klager strafbaar, indien het klagen lichtvaardiggeschiedde of van oneerbiedigheid getuigt.

Vermeent een schepeling onbillijk te zijn behandeld, dankan hij op gepaste wijze daarover een klacht inbrengen.

I5

Is de vermeende onbillijke behandeling gelegen in eenontvangen order, dan behoort deze evenwel eerst uitge-voerd te worden.

In strijd met de krijgstucht is, dat een militair zich aan-sluit bij eene ' vereeniging, die ten doel heeft de orde teverstoren of de krijgstucht te ondemijnen. Het deelnemenaan vergaderingen of betoogingen van zulke vereenigingen,het aansporen in geschriften of mondeling tot handelingen,die een verzet beteekenen tegen bevelen of maatregelenvan de militaire autoriteiten, vormen dus een zeer ernstigvergrijp tegen de krijgstucht.

Bij het ontvangen van met elkaar strijdige orders vanverschillende meerderen, moet degene, die de orders ont-vangt, den laatsten lastgever bekend maken met de reedsontvangen bevelen en daarna nieuwe bevelen, of herhalingderzelfden afwachten.

Met het oog op ieders plicht om met al zijn krachtenbij te dragen tot de veiligheid van het schip, worden deschepelingen gewezen op de ernstige gevolgen, die kunnenvoortvloeien uit overtreding der voorschriften op het rookenen op het gebruiken van lucifers en licht, uit het veran-deren van den stand van electrische werktuigdeelen en vanwaterdichte sluizen en kranen.

Het naderen met open licht van kolenruimen en vancellen, die lang gesloten waren, is gevaarlijk.

leder is verplicht mede te werken tot het zindelijk houdenvan een schip. De schepeling bedenke van hoe grootbelang het voor de gezondheid van hem en zijne kameradenis de verblijven zindelijk en frisch te houden. Om dezelfdereden moet een ieder zijn lichaam en plunje goed reinigen.

leder schepeling heeft het recht zijne belangen voor tedragen aan den Commandant, den eerste-officier en zijndivisie-chef. De schepelingen behooren vertrouweri testellen in hun divisie-chef, wiens taak en streven is debelangen zijner ondergeschikten te behartigen. Vooraldegenen, die slechts kort in dienst zijn, zullen in dezenieuwe omgeving wel eens voor moeilijkheden staan. Latenzij deze voorleggen aan hun divisie-chefs, die hun zekergaarne raad en inlichtingen zullen geven.

Het bovenstaande kan de milicien voor een groot deelvinden in de algemeene baksorder , dit is een omschrijvingvan de plichten en rechten van de aan den bak geplaatsteschepelingen. In ieder volksverblijf is een exemplaar van

r6

de baksorder opgehangen; aanbevolen wordt deze veelvuldigen aandachtig door te lezen.

Met een enkel woord zij nog gewezen op de volgendeernstige militaire misdrijven;

D i e n s t w e i g e r i n g. — Aan dit misdrijf maakt zichschuldig de militair, die uitdrukkelijk weigert of opzettelijknalaat, de bevelen, hem gegeven door degenen, die bovenhem gesteld zijn, uit te voeren.

I n s u b o r d i n a t i e. — Hieraan maakt zich schuldig,de militair, die zijn meerderen in rang met gebaren ofwoorden beleedigt of dreigt. Indien het tot een daad vangeweld (aangrijpen, slaan of op andere wijze kwetsen) isgekomen, wordt het misdrijf nog veel ernstiger.

D e s e r t i e. — In tijd van vrede wordt wegens desertiegestraft: de schepeling, die zich schuldig maakt aan onge-oorloofde verwijdering met het oogmerk 's Lands dienstvoor goed te verlaten.

Een schepeling, die zonder toestemming twee dagen oflanger van zijn schip afwezig is, of acht dagen of langerna het eindigen van zijn verlof afwezig blijft, wordt alsdeserteur beschouwd.

Keert de schepeling binnen een bepaalden termijn vrij-willig terug, dan zal de desertie krijgstuchtelijk wordenafgedaan.

Een zeemilicien met groot verlof zijnde, die niet voldoetaan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordtals deserteur hehandeld.

In het belang van de verdediging moet alles, wat be-trekking heeft op het torpedo- en mijnenmaterieel, op deonderzeebooten en op de inrichtingen tot het opruimenvan mijnen, als d i e n s t g e h e i m worden beschouwd.

Het is ten strengste verboden over bovengenoemdeonderwerpen iets te schrijven in tijdschriften, dagbladen,enz. of er mededeelingen over te doen aan andere per-sonen dan die, welke tot de Koninklijke Marine behoorende,uit hoofde van hun dienstbetrekking er mede bekendmoeten zijn.

Ook na het verlaten van den dienst moet het dienst-geheim bewaard blijven.

Na hun ontslag blijven de schepelingen nog gedurende

17

een jaar en zes weken onderworpen aan de militairewetten ter zake van beleedigingen, aan hunne meerderenin verband met vorigen dienst gedaan.

De Scheepsdienst.De bemanning, uitgezonderd het machinekamerpersoneel,

wordt verdeeld in drie divisien, genummerd I, II en III;het machinekamerpersoneel vormt divisie IV; het detache-ment mariniers vormt divisie V, wanneer een officier dermariniers als detachementscommandant aan boord isgeplaatst.

Voor het doen van ree- en zeewacht is de bemanningverdeeld in drie wachtdivisien, aangeduid door de lettersA, B en C. Ter onderscheiding dragen de manschappeneen, twee of drie verticale streepen van rood band opde rechtermouw van de witte boezeroen of het blauwe,werkhemd.

De divisien zijn onderverdeeld in bakken, aan het hoofdwaarvan een baksmeester wordt geplaatst. Een tweedeschepeling wordt aangewezen ter vervanging van den baks-meester en wordt vice-baksmeester genoemd.

Bij elken bak worden om beurten een van het baksvolkals zeuntje en een als bijzeuntje benoemd. Zij worden-aangewezen voor den tijd van 6 weken. Het zeuntje isverantwoordelijk voor het kommaliewant; hij maakt hettelkens, nadat het gebruikt is, schoon, ziet of alles aan-wezig is, zorgt dat de bakskist in orde is en haalt enverdeelt het rantsoen. Hij moet vooral bij het schoon-maken van het kommaliewant voorzichtig zijn, dat er nietsoverboord valt en den baksmeester rapporteeren, wanneerhet een of ander verloren geraakt is.

Niemand mag iets uit de bakskist halen of daarin bergen;alleen het zeuntje is daarmede belast en heeft ook desleutel van de bakskist in bewaring ; niemand komt boven-dien aan het rantsoen buiten de gewone schafttijden.

Het zeuntje is verder belast met de zorg voor de kooivan den baksmeester; des avonds haalt hij die en hangtze op, terwijl hij ze des morgens sjort en opbrengt.

Het bijzeuntje is, zoo noodig, het zeuntje behulpzaammaar in gewone gevallen doet het zeuntje alles alleen af:

Na het schaften ruimen de zeuntjes de volksverblijven op.Aan boord wordt het etmaal, dat wil zeggen een dag

18

en nacht, in zes wachten verdeeld ; iedere wacht duurt dusvier uren. De benamingen dier wachten zijn als volgt :

Van des middernachts tot des morgens 4 uur h o n d e n-w acht.

Van des morgens 4 uur tot des morgens 8 uur d a g-wacht.

Van des morgens 8 uur tot des middags 12 uur v o o r-midd ag.

Van des middags 12 uur tot des namiddags 4 uurachtermiddag.

Van des namiddags 4 uur tot des avonds 8 uur platvo e t.Van des avonds 8 uur tot middernacht eerst e w a c h t.Elk half uur wordt er op de klok geslagen; dat noemt

men glazen slaan. Het eerste half uur na het begin vaniedere wacht wordt aangeduid door een slag op de klokof é é n glas; het tweede half uur door twee slagen oftwee glazen, enz.

Te half een op den achtermiddag slaat men dus eenglas; te een uur twee glazen ; te half drie vijf glazen, enz.Zoo is dus ook een glas op de dagwacht half vijf des morgens,of op de platvoet half vijf des middags; zes glazen op deeerste wacht is elf uur des avonds, enz.

Acht glazen worden geslagen, wanneer de wacht om is,dus ten twaalf uur des middags en des nachts, ten vier uurdes morgens en des namiddags en ten acht uur des morgensen des avonds.

Naarmate een schip in zee is of op eene reede of in eenehaven ligt wordt er zeewacht of reewacht gedaan.

De zeewacht vangt aan op het uur van parade en duurt24 uur. De aflossing vangt een half uur voor parade aan.

Op het uur van overal wordt na het signaal van reveilledoor den chef der equipage „o v era 1" gefloten. Iedereenspringt uit kooi en sjort die met vier slagen en twee kop-slagen. Vijf minuten na overal fluit de chef der equipageeerst „gasten bij de verschansing" en daarna„k o o i e n o p", waarop ieder zijn kooi in de verschansingbergt. Er moet voor gewaakt worden de kooien niet opdek neer te gooien. Zood,ra de kooien verschanst zijn,wordt er „w asschen en kamm e n" gefloten; de hand-doeken worden niet nat in de kastjes geborgen, maar bijzindelijkheidsinspectie aan een lijn geslagen, die daarnaop de aangewezen plaats wordt opgehangen.

Een half uur na overal wordt „k o k s c h aft o p" ge-

19

slagen en neemt ieder aan zijn bak plaats, waar het zeuntjehet kommaliewant, enz. reeds heeft klaar gezet. Het zeuntjehaalt het eten van de kombuis en geeft aan den kok ophoeveel ketelaars er zijn, d. w. z. hoeveel menschen vanzijn bak moeten naschaften. Het schaften heeft met onge-dekten hoofde plaats; luidruchtigheid is verboden ; niemandverwijdert zich van zijn bak, voordat „l a a g w a t e r" ge-maakt is.

Een uur na overal wordt zindelijkheidsinspectie gehouden.De baksmeesters zien hun baksvolk na. Indien schepelingeneen verzoek hebben te doen, brengen zii dat voor of metzindelijkheidsinspectie bij hun baksmeesters in.

In den regel vindt nu het dekspoelen en buitenom spoelenplaats. De putsen

bmocren niet over dek naar elkaar toe worden

geschoven, teneinde de dekken niet te beschadigen. Bij hetzwabberen zorge men dit langscheeps te doen en niet metde zwabbers te slaan, maar er mede te wrijven.

Na afloop van het dekspoelen wordt poetsen en opknappengetloten ; ieder kleedt zich nu in de tenue van den dag. Naparade treedt de equipage baksgewijs aan voor inspectie. Nadeze inspectie vangen de oefeningen en werkzaamheden aan,die tot half twaalf duren. Om twaalf uur vangt het middag-schaften aan.

Een lange stoot op den hoorn kondigt het einde van demiddagrusttijd aan. Het middagappel wordt om een uurgehouden en vangen daarna de werkzaamheden (verplegings-diensten) en exercitien aan, die tot vier uur duren. De chefder equipage fluit dan „h a n d e n s c h o o n" ; een half uurlater wordt theewater gedronken. Degenen, die niet tot dewachtdivisie behooren of om andere redenen daarvan ver-stoken zijn, kunnen gaan passagieren tot den voor henvastgestelden tijd. Voordat zij van boord gaan laten zijzich door den onderofficier van de wacht aanteekenen. Bijterugkomst aan boord moeten zij zich bij den onderofficiervan de wacht melden. De korporaal van de wacht is verplichtalle pakjes die van boord gaan of aan boord komen teinspecteeren.

Tot het houden van avondappel wordt een kwartier voor8 uur het signaal ongewapend appel geblazen. De equipagetreedt weder baksgewijs aan. De chef der equipage fluit nuachtereenvolgens: „gast en bij de verschansing", „allehens o p" en nadat iedereen zijn kooi in handen heeft„afgaan".

20

Om 8 uur vangen de nachtwachten aan. Het wachtsvolkvan de E. W. treedt aan en wordt ingedeeld voor posten enz.Hetzelfde geschiedt te middernacht voor het yolk van de H. W.en 's ochtends om 4 uur voor degenen, die de D. W. krijgen.

Nadat om negen uur taptoe geblazen is, wordt de avondrondegemaakt. Na taptoe neemt een ieder de noodige stilte in acht.

De verzoeken, die de schepelingen bij zindelijkheidsinspectieindienden, worden in de verzoekenboeken ingeschreven. Inden regel treden de verzoekers en degenen, die op hetrapport moeten komen ten elf uur aan. De chefs der divisienonderzoeken de rapporten en de verzoeken. Voor zoovernoodig brengt de divisiechef de verzoeken over aan deneersten officier en deze weer aan den commandant. Derapporten worden in tegenwoordigheid van den overtrederaan den commandant overgebracht.

Wenscht de schepeling een verzegeld verzoekschrift aanden Minister van Marine te zenden,-dan wordt een spoedigeafdoening bevorderd door het verzoekschrift aan den Com-mandant aan te bieden.

De dienst ter reede werd uitvoerig behandeld, waaromwij over den dienst in zee kort kunnen . zijn. In zee hebbende wachtdivisien om beurten gedurende 4 uren de zeewacht.De namen der wachten werden reeds vermeld. De platvoetwordt in twee gedeelten, eerste en tweede platvoet genaamd,gesplitst, om zoodoende de verschillende wachten niet steedsdoor dezelfde divisie te laten betrekken. In zee wordtsteeds om half zeven overal gemaakt; de divisie, die deD. W. heeft, moet dan gereed zijn met wasschen en kammen.

Na het schaften komt de divisie van de voormiddag-wacht op. De parade vindt steeds om negen uur plaats.

De werkzaamheden en exercitien op den A. M. vangenom twee uur aan en duren tot vier uur. Om vijf uurwordt theewater gedronken.

Om vijf minuten voor acht wordt kooien af gefloten voorde divisien, die de H. W. en de D. W. krijgen en voor hetgeheele machinekamer-personeel. Vijftien minuten na„a c h t glaze n" wordt „k w a r t" geslagen en het yolk,dat de wacht krijgt, gewekt. Deze bergen hun kooien op,lossen af, waarna op order van den officier van de wachtkooien af wordt,gehouden.

Bij het rollezen wordt aan de uitkijken het wachtwoordmedegedeeld. Bij het slaan van glazen en wanneer zijaangeroepen worden, roepen zij het wachtwoord.

21

De uitkijken, die des nachts benedendeks zijn geplaatst,moeten van alle onordelijkheden en bijzonderheden kennisgeven aan den onderofficier der wacht en de personen kunnenaanwijzen, die zich aan eenige overtreding schuldig maakten.Zij letten op het goed branden van de lantaarns.

Het wachtsvolk houdt zich op daartoe aangewezen plaatsenop ; zonder toestemming van den onderofficier van de wachtmogen zij zich niet naar beneden begeven.

De avondronde wordt ten half negen gehouden. Enkelealgemeene opmerkingen worden hier nog aan toegevoegd.

Over de zindelijkheid werd in een vorig hoofdstuk reedsgesproken. In verband hiermede is het streng verboden,door poorten, in spuigaten of op dek te spuwen ; dit ge-schiedt alleen in de daarvoor bestemde spuwbalies. Gewaaktmoet worden tegen het maken van vetvlekken op dek doorhet morsen van vet, olie, enz.

Touwwerk moet steeds voorzichtig op dek worden neer-gelegd en niet worden neergesmeten.

Bij alle exercitien en inspection moet de meeste stilte inacht worden genomen en alles wat wanorde zou kunnenveroorzaken worden vermeden. Het pruimen is dan nietgeoorloofd.b

Niemand mag op het achterdek of op de kampagnekomen, zonder dat dit hem is bevolen en zelfs dan zal hijzoo mogelijk niet aan die zijde loopen, waar Commandantof officieren zich bevinden.

Wanneer een schepeling op de verschansing of in hettuig moet zijn, entert hij alleen in de daarvoor bestemdeplaatsen op.

Aan dek of buitenboord vertoont hij zich niet dan gekleedin de voorgeschreven tenue.

Schepelingen behooren zich, ook tijdens verlof, te gedragennaar de bestaande tenuevoorschriften. Het zichtbaar dragenvan buitenmodel kleeding is verboden. Niet toegestaan ishet dragen van burgerkleeding en van toevoegingen aande uniform. Een uitzondering hierop maakt het dragenvan een rouwband van voorgeschreven model buiten dienst.

De schepelingen zijn verplicht hun plunjes goed te ver-zorgen en zindelijk te houden. Zooveel mogelijk herstelthij alles zelf. Het is streng verboden iets aan de snit deruniform te veranderen of daaraan verfraaiingen aan tebrengen. Bij plunje wasschen moet hij alles goed schoonmaken. De natte plunjes worden aan lijnen op vastgestelde

22

plaatsen opgehangen. Niemand haalt iets van deze lijnenaf, voordat er „droogwant" is gefloten. Wanneer dit isgefloten, wordt daarna baksgewijs inspectie gehouden, nage-zien door de baksmeesters of ieder goed gewasschen heeften gerapporteerd of er kleedingstukken verloren zijn gegaan.

Het is verboden kleedingstukken uit te leenen.Alle plunjes en kooigoederen moeten volgens de voor-

schriften worden gefolieerd en geborgen in den rolzak, hetloopzakje of het kastje.

Zoo nu en dan wordt plunje-inspectie gehouden, de sche-pelingen leggen dan hunne plunjes op dek neer, opgerold,de stamboeknummers goed zichtbaar, (Zie het hierbijgevoegde model).

Aan board bestaat gelegenheid om door den schoenmakeren den kleermaker reparaties aan schoenen en plunjes tedoen verrichten volgens vastgestelde tarieven.

Gild, dat niet in bewaring werd gegeven, drage menvoortdurend bij zich. Gevonden voorwerpen worden aanden onderofficier van politie afgegeven.

Het is verboden te passagieren met de scheepsmessenbij zich.

Spelen om geld is verboden ; het aan boord brengen vansterken drank eveneens.

MODEL voor het uitpakken der plunje bij plunje-inspectieen plunje-parade. (Zie nevenstaande bladzijde).

Op het einde van de uitgestrekte overtrek matras, waarde inspecteerende officier zal passeeren, wordt de opge-vouwen pijekker gelegd.

i. Laken broek, de pijpen op elkaar gelegd, daarna indrieen gevouwen ; daarop de laken muts, waarin mutslint,zijden doek en handschoenen.

2. Baadje, waarop de riem.

A. B.Baaien hemd. Witte onderbroeken.Witte hemden. Werkbroeken.Werkboezeroen of hemd. Flanellen onderbroeken.Borstrokken.

De plunjes worden gerold op een maat van 36 c.M.Gestreken plunje wordt niet gerold.

c ^

I

I u

zqd

op

pu

vjj

Ud

qv

op

qv

z |>

4 p

ud

ola

dq

osu

da

,

tidfo

o

ips\uoofL

dp

wq

1. 2.

Sokken,

id em.

Witte mutsen. ~ id em.

p I

—̂

Taai-1 %kje. Gevouwen loop-

zak waarop borstels, kam­men en mes met scheede. .

Gevouwen rotsak

waaronder vuilgoed.

24

Signalen betreffende den scheepsdienst.Wilhelm u s. Hoorn en Trom. De geheele equipage

zich gewapend op het bovendek rangschikken tot hethouden van parade of inspectie.

G e w a p end app 6 1. Hoorn en Trom. De landingsdivisiegewapend aantreden op de daarvoor aangewezen plaats.

Al is o 'n s prinsj e. Hoorn. leder op zijn post komenvolgens paradeerrol.

Jager s van Van Da m. Hoorn. De manschappen dersaluutbatterij en de overige bij het salueeren benoo-digde personen op hunne posten komen.

Hop M a r i a n n e t j e. Hoorn. De manschappen van dekwartier-brandweer van de wacht, aantreden.

Appel voor de zieke n. Hoorn. Zieken bij den dokter.VO Orpara de appe 1. Hoorn. VOOrparade en verzoe-

kers aantreden.Appel voor de wachtparade. Hoorn. Wacht aan-

treden. Wordt dit rein geblazen voor parade of zons-ondergang, dan komen tevens de aangewezen man-schappen bij de vlaggen.

Appel voor de gestraften. Hoorn. Gestraften aan-treden.

S t r a f d i e n s t. Hoorn. Aantreden voor strafdienst.O n g e w a p end app el (zoo noodig met I, 2, enz. stoo-

ten). hoorn en Trom. Baksgewijs aantreden (zoo noodigvoor de l e , 2e , enz. divisie).

G e e f t a c h t. Hoorn en Mom. Acht geven.A p p e 1. Hoorn en Trom. Appel houden.Rapp or t. Hoorn en Trom. Rapporteeren.Sloep naar den wa 1. Hoorn. Wordt geblazen om aan

to geven, dat over een bepaalden tijd een sloep naarden wal gaat.

Eten voor de officieren. Hoorn. Eten voor deofficieren.

Luiden voor schafte n. Middagschaften en morgen-schaften voor de equipage.

2 5

L u i d e n voor k e r k. Met het hijschen van de kerk-wimpel, godsdienstoefening aan boord.

B a n. Hoorn en Trom. Bij verschillende plechtige gelegen-heden aan boord.

Vaandelmarsc h. Hoorn en Trom. Eerbewijs voor devlag.

S t i I. Hoorn. Iedereen oogenblikkelijk stil en onbewegelijkblijven. Wordt dit signaal gedaan bij het voorbijgaanvan oorlogsschepen of autoriteiten, dan schaart eenieder zich naar de zijde waar dit geschiedt.

D o o r g a a n. Hoorn. Iedereen gaat door met zijn werk.Tapto e. Hoorn en Trom. Kondigt het intreden van den

nacht aan.Rev eill e. Hoorn en Trom. Wordt bij overal geblazen.P a r a d e m a r s c h. Hoorn en Trom. Eerbewijs bij aan

boord komst van vorstelijke personen.Aftr a p. Hoorn en Trom. Inrukken.W a t e r m a r s c h. Hoorn. Gewapende sloepen gereed-

maken.Aanhoudend „kok schep op". Handelen volgens

de brandrol.Aanhoudend glazen slaan. Handelen volgens de

sluitrol.Aanhoudend glazen slaan voor de 2e maal.

Sloepen gereedmaken om het schip to verlaten.Gong s 1 a a n. Iedereen, zonder uitzondering, onmiddellijk

fangs den kortsten weg naar dek gaan en een zwem-vest aandoen.

Voorts zijn er een aantal signalen, welke in de batterijgebruikt worden en dus meer in het bijzonder van belangzijn voor de zeemiliciens-matroos. Een signaal, dat iedereschepeling moet kennen, is het signaal:

A 1 a r m. Handelen volgens de alarmrol. Wordt dit signaalaan den wal geblazen, dan begeeft iedereen zich onmid-dellijk naar den bodem, waarop hij dient.

Worden de signalen Luchtalarm en Gasalarmgedaan, dan wordt gehandeld ingevolge de bijzondere voor-schriften ter plaatse, waar de schepeling dient, gemaakt.

26

De Schildwachtendienst.De schildwachten worden betrokken uit de gewapende

wacht. Zij staan onder het bevel van den korporaal vande wacht, die belast is met hunne aflossing. Van na deavondronde tot overal wordt zijn dienst waargenomen doorden ondergeschikten onderofficier van de wacht.

De schildwachten zijn steeds in het blauw gekleed, alleenbij kolenladen kan het dragen van de werktenue wordentoegestaan.

Zeemiliciens zijn (evenals de matrozen) als schildwachtgewapend met het geweer of met de sabel. Op hun postmoeten zij stilstaan of heen en weer loopen in eene behoor-lijke militaire houding, met flinken pas.

Het op post brengen geschiedt als volgt : De korporaalvan de wacht laat dengeen, die op post moet komen, debajonet opzetten en marcheert met hem af. De schildwacht,die afgelost moet worden, heeft zich tijdig op twee passenrechts van zijn schilderhuis geplaatst. Bij het schilderhuisgekomen, plaatst de nieuwe schildwacht zich achter denander om tusschen het schilderhuis en dezen. De korpo-raal commandeert nu : „Presenteert — geweer", waarop deschildwachten de bijzondere consignes overgeven. Daarnavolgen de commando's: „zet af — geweer" en „aan denschouder -- geweer", waarna de korporaal het schilderhuisinspecteert en afmarcheert met den afgelosten schildwacht.

Het aflossen van meerdere schildwachten heeft nagenoegop dezelfde wijze plaats. De tot de aflossing behoorendemanschappen blijven in de houding staan gedurende hetaflossen van een hunner. Een afgeloste schildwacht keertniet alleen naar boord terug, maar voegt zich bij de aflos-sing. Een uitzondering hierop maakt de schildwacht vOcirhet schip.

De regelen en de orders, waarnaar een schildwacht zichmoet gedragen, worden de consignes genoemd. Wij onder-scheiden algemeene en bijzondere consignes.

Algemeene consignes:De schildwachten mogen hun post niet verlaten , zij staan

op post stil met het geweer aan den voet of loopen heenen weer met het geweer aan den schouder in den tijdmaatvan den gewonen pas. Zijn zij met de sabel gewapend,dan houden zij in beide gevallen de sabel „in den arm".Zij mogen geen consignes aannemen, dan van den korp..

27

van de wacht.. Hun wapen moeten zij steeds bij zich houden enmogen het ook bij regen niet in het schilderhuis zetten.

Zij mogen niet zingen, fluiten, zitten, enz. en niet zondernoodzaak met iemand praten. Zij zullen zich niet verderdan 3o pas van hun schilderhuis verwijderen.

Het schilderhuis houden zij vrij en schoon , zij mogenniet toestaan, dat er iets in opgeborgen wordt, wat nietmet hun dienst in verband staat. Alleen bij slecht weermogen zij in hun schilderhuis staan, doch mag dit nietten koste van hunne waakzaamheid geschieden.

Voor het doen van eerbewijzen komen zij steeds uit hunschilderhuis.

De schildwacht voor het schip zorgt er voor, dat geengestraften zich van boord verwijderen. In het schilderhuisbehoort een lijst der gestraften te hangen.

De bijzondere consignes worden vastgesteld in verbandmet het doel, waarvoor de post wordt uitgezet.

Handelt iemand, van welken rang of stand deze ook zij,tegen de consignes, dan zal de schildwacht hem daaropopmerkzaam maken. Wordt geen acht geslagen op zijnwaarschuwingen, dan zal hij hem, zoo noodig aan den lijve,dwingen zijn order op te volgen. De schildwacht magalleen dan schieten of met de bajonet stooten, indien hijdaartoe door een bijzonder consigne verplicht is. Bij aan-randing echter is hij altijd bevoegd van zijn wapenengebruik te maken.

Van alle bijzondere voorvallen rapporteert hij den kor-poraal van aflossing.

Indien een schildwacht pulp noodig heeft om zijn car.-signes te kunnen handhaven, zal hij den dichtstbijzijndenmilitair of burger verzoeken den commandant van de wachtte waarschuwen.

Voor het doen van eerbewijzen plaatst de schildwachtzich zooveel mogelijk op 2 passen zijwaarts van het schil-derhuis. Dubbele posten plaatsen zich tusschen en 2.passen zijwaarts van hunne schilderhuizen.

Het geweer (de sabel) wordt gepresenteerd voor H. M.de Koningin, voor eenig Lid van het Koninklijk Huis, voorvaandels en standaarden, voor militaire begrafenissen, voorridders-grootkruis en commandeurs der Militaire Willems-orde en voor den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht.(Buitenslands en in de Kolonien ook voor vlag- en hoofd-officieren).

28

Schildwachten nemen het geweer aan den schouder of desabel in de hand voor officieren, voor in uniform gekleederidders der Militaire Willemsorde, indien deze het model-kruis dier orde zichtbaar dragen, voor troepen onder geleidevan een officier en voor rondes aan boord.

Voor onderofficieren met den rang van sergeant ofhooger nemen zij het geweer bij den voet of de sabel inden arm.

Gedurende het hijschen -van de vlag bij parade en hetneerhalen bij zonsondergang presenteeren de schildwachtenhet geweer of de sabel.

Door posten, die tijdelijk opgesteld zijn om een weg ofterrein of te zetten, worden geen eerbewijzen gedaan.

Onder het aflossen der wachten en tusschen zons-ondergang en zonsopkomst worden geen eerbewijzen gedaan,dan voor H. M. de Koningin, Leden van het KoninklijkHuis en voor rondes aan boord.

Bij rondes aan boord rapporteeren de schildwachten vanbijzonderheden.

Er wordt op gewezen, dat bovenstaande eerbewijzen ookvoor militairen van vreemde natien moeten worden gedaan.

Eerbewijzen.Voor officieren en onderofficieren van het Nederlandsche

en Nederlandsch-Indische leger, van de landweer, van weer-baarheidskorpsen en van vreemde natien, worden dezelfdeeerbewijzen gedaan als voor de officieren en onderofficierenvan de zeemacht van overeenkomstigen rang.

leder militair is verplicht zijnen in uniform gekleedenmeerdere in rang den militairen groet te brengen.

De militaire groet bestaat in het met een korte bewegingbrengen van de rechterhand loodrecht tegen den rechter-onderkant van het hoofddeksel, even achter het rechteroog ;de vingers uitgestrekt en aaneengesloten, de palm der handnaar voren, de elleboog ongedwongen omlaag; de linker-arm wordt gestrekt en blijft ter zijde van het linkerbeen ,terwijl degene, wien de groet geldt, met opgeheven hoofdwordt aangezien.

De groet wordt aangevangen, wanneer de meerdere inrang tot op 3 a 4 pas genaderd is en eindigt, wanneer demeerdere 2 pas voorbij is. Op en neer gaande, wordt degroet voor denzelfden persoon slechts eenmaal gedaan.

29

Indien men rookt, wordt voor het brengen van dengroet de sigaar, sigarette of pijp in de linkerhand ge-nomen.

Indien men eenig voorwerp draagt, wordt dit tijdig inde linkerhand genomen ; laat de omvang of het aantal dervoorwerpen niet toe de rechterhand vrij to maken, danwordt volstaan met het aannemen van de houding en hetaanzien van den meerdere met opgeheven hoofd.

Stilstaande, wordt voor het brengen van den groet frontgemaakt en de houding aangenomen. Is men blootshoofds,dan wordt volstaan met het aannemen van de houding enhet aanzien van dengene, wien de groet geldt.

Is men gezeten, dan wordt opgestaan en gehandeld alsboven beschreven.

In een voertuig of op een rijwiel gezeten wordt degroet rechtop zittende gebracht.

Aan ridders der Militaire Willemsorde met den standvan matroos, die het modelkruis zichtbaar dragen, wordtde militaire groet gebracht door hunne niet met die ordegedecoreerde standgenooten.

leder militair, die bij een meerdere in rang is geroepenof zich tot dezen wendt, neemt in de houding voor denmeerdere in rang plaats op een afstand van 3 a 4 pas endoet den groet. Na afloop van het onderhoud doet hijweder den groet, maakt rechtsomkeert en verwijdert zich.

Militairen gewapend met opgestoken sabel of bajonetgroeten op dezelfde wijze als een ongewapende. Zij hou-den het wapen met de linkerhand vast, zoo dat de puntnaar beneden wijst.

Zijn zij met geweer gewapend, dan bestaat de groet inhet aanzien van den meerdere, de rechterhand blijft degeweerriem vasthouden, de linkerhand is gestrekt langshet been of houdt de bajonet vast.

Voor Hare Majesteit de Koningin, of eenig Lid van hetKoninklijk Huis, voor vaandels, standaarden en militairebegrafenissen maakt ieder militair op vijf a zes passenafstands halt en front, doet den militairen groet en blijftin de houding staan totdat de hierbedoelde persoon, hetvaandel, de standaard of het lijk minstens vier passenvoorbij is. Zij zullen in de bedoelde gevallen, aldien zijmet het geweer gewapend zijn, dit presenteeren.

Indien men iets draagt, wordt dit voor het doen vande groet neergezet; laat het aantal of de omvang der

3

3o

voorwerpen dit niet toe, dan worden ze zoo mogelijk opden grond neergezet.

In een voertuig gezeten doet hij dit aan den kant vanden weg stil houden, staat op, en brengt den militairengroet. Op een rijwiel gezeten, stijgt hij af, maakt fronten houdt gedurende het brengen van den groet, het rijwielmet de linkerhand vast.

Het is verboden om de Vorstelijke personen op denweg in te halen en voorbij te gaan. 1)

Het inhalen en voorbijgaan van een vaandel of van eenmilitaire begrafenisstoet behoort zooveel mogelijk te wor-den vermeden ; is zulks bepaald onvermijdelijk, dan wordtgedurende het voorbijgaan de militaire groet gebracht,vanaf het oogenblik, dat men het vaandel of de lijkwagentot op 4 pas genaderd is, tot het oogenblik, dat men 4pas voorbij is.

De mindere gaat voor den meerdere behoorlijk uit denweg en mag hem niet rakelings passeeren.

Verontschuldigingen, dat men den meerdere niet zag endaardoor den groet verzuimde, worden niet aangenomen ;de militair behoort altijd oplettend langs den weg te loopen.

Alle rapporten moeten op eerbiedige wijze worden over-handigd. Is de mindere ongewapend, dan wel met opge-stoken sabel gewapend, dan doet hij, na gegroet te hebbenen het rapport met de linkerhand te hebben overhandigd,twee passen achterwaarts en wacht in de houding de be-velen af.

Na deze ontvangen te hebben herhaalt hij den groet,maakt rechtsomkeert en verwijdert zich.

Is hij met het geweer gewapend, dan houdt hij dit aanden schouder, reikt het rapport met de linkerhand over,doet twee passen achterwaarts en wacht de bevelen af.Na die ontvangen te hebben, maakt hij rechtsomkeert enverwijdert zich.

Op een bewegend schip wordt het bovenstaand in achtgenomen, voorzoover de omstandigheden zuiks veroorloven.

1) Een hofrijtuig, waarin H. M. de Koningin of eenig Lid van het Ko-ninklijk Huis is gezeten, heeft op de lantaarns koningskronen, terwijl dekoetsiers en palfreniers nestels dragen ; een ledig hofrijtuig, genoemde ken-teekenen dragend, rijdt immer stapvoets.

Een hofauto, waarin H. M. de Koningin of een lid van het KoninklijkHuis is gezeten, draagt 1766r op de motorkap de voor H. D. vastgesteldeonderscheidingsvlag.

3 I

Wanneer des morgens bij parade de vlag wordt ge-heschen, of wanneer die bij z o n s o n d e r g a n g wordtneergehaald, moet een ieder, die zich aan dek bevindt enniet op dat oogenblik onder eenig commando staat, frontmaken naar de vlag en den militairen groet doen.

Zoodra de Commandant aan boord van zijn onderheb-benden bodem in een afgesloten bewoonde ruimte komt,roept de daar aanwezige post, of indien daar geen post is,de schepeling, die hem het eerst bespeurt : „Orde", hetgeen bijaanwezigheid van een onderofficier van dienst door dezenherhaald wordt; alle daar aanwezige personen staan op,plaatsen zich terzijde en doen den groet, front makendenaar den Commandant. Gedurende den tijd van schaftenen van theewater drinken, blijven zij echter aan de bakkenzitten, doch bewaren het stilzwijgen.

Komt de Commandant aan dek, dan doen alle daar aan-wezige personen den militairen groet en wordt de zijde vanhet dek, waar de Commandant zich bevindt, open en vrijgelaten, tenzij dit niet kan geschieden uit hoofde vanmanoeuvres, exercitien of andere werkzaamheden.

Een ieder, die over de valreep binnenboord, of van hetbenedenschip aan dek komt, doet den militairen groetvoor de vlag.

Wanneer militairen onder geleide staan, wordt alleendoor den geleider of bij een troep, door den troepen-commandant gegroet. Wanneer troepen elkander ont-moeten, wijken zij zoonoodig rechts uit. Ontmoet de troepeen anderen met vaandel of een militaire begrafenisstoet,dan wordt op commando het hoofd links gedraaid.

Hetzelfde eerbewijs wordt gedaan bij het ontmoeten vaneen vlagofficier of van den Commandant van het schip,waartoe de troep behoort.

De commandant van een stilstaanden troep doet bijnadering van een meerdere met den rang van officier dehouding „geeft acht" met het geweer aan den schouderaannemen en groet. Heeft de meerdere de rang vansergeant of hooger dan wordt de houding „geeft acht"aangenomen. Is de troep ongewapend dan wordt op over-eenkomstige wijze gehandeld. Indien een troep uiteen isgegaan om to rusten, bezig is met werkzaamheden enz.wordt alleen door den commandant gegroet.

32

Rangen en onderscheidingsteekenen.

Zeemacht.De officieren van de Zeemacht behooren in verband met

hun bijzonderen werkkring tot de volgende korpsen :

Zeeofficieren,Officieren van het korps Mariniers,

i, van Gezondheid,» van Administratie,), van den Marine-Stoomvaartdienst,

van den administratieven dienst van het korpsMariniers (kwartiermeesters).

Apothekers.Officieren van de Marine-Reserve.

De officieren van het korps Mariniers, van den admini-stratieven dienst van het korps Mariniers en de apothekersworden niet meer aangevuld.

Zeeofficieren.De zeeofficieren dragen naar gelang van omstandigheden

een korte of lange uniformjas van donkerblauw laken metliggenden kraag en twee rijen knoopen. Op de omslagenvan den kraag bevindt zich een borduursel van gouddraad,bestaande uit een onklaar anker met daarboven de Konink-lijke kroon. Op de knoopen bevindt zich hetzelfde ver-siersel. De blauw laken pet is omgeven door een zwartenband en aan de voorzijde voorzien van een gouden bor-duursel, bestaande uit een onklaar onker met kroon, om-geven door lauwertakken (fig. II). De klep der pet vande vlag- en hoofdofficieren is met goud omboord.

Behalve bovengenoemde kleedingstukken kunnen dezeeofficieren nog dragen :

de groot-uniformjas, dit is een jas van donkerblauw lakenmet staanden kraag. Deze kraag is versierd met goudenborduursels,

het avondbaadje,en een broek met gouden galon.Bij de verschillende tenues komen nog voor :epauletten van goud; (voor de vlagofficieren met 2 of 3

sterren op de tongen);

33

de steek, met oranje cocarde, gouden lissen en zilverenkwasten. (De steek der vlagofficieren is versierd metstruisvogelveeren);

de sabel heeft een verguld gevest, de scheede is van.zwart leder met verguld beslag, de sabelkwast is van zilver.

Als overkleeding wordt gedragen :de pijjekker,de overjas, burnous genaamd, waarvan de mouwen met

zwarte tressen zijn versierd,en de mantel (cape).

Ter onderscheiding van de rangen dragen de officierenaan de benedenmouwen van alle jassen en van de pijekkergouden galons, waarvan de bovenste met een krul, de vlag-officieren daarenboven 2 of 3 sterren naast en boven dekrul (zie figuur).

Hier volgen de verschillende rangen met daarnaast deonderscheidingsteekenen.

VLAGOFFICIEREN.

V i c e-A d m i r a a 1, een breed galon, daarboven een ge-woon galon met krul en 3 sterren.

S c h o u t-b ij-n a c ht, een breed galon, daarboven eengewoon galon met krul en 2 sterren.

HOOFDOFFICIEREN.

K a p t e i n ter z e e, 4 galons, waarvan de bovenste metkrul.

Kapitein-luitenant ter zee, 3 galons, waarvandebovenste met krul.

SUBALTERNE OFFICIEREN.

Luitenant ter zee der l e klasse, 2 galons, waarvande bovenste met krul.

Luitenant ter zee der 2e klasse, 1 galon met krul.Luitenant ter zee der 3e klasse, i smal galon met

krul.Een uitzondering op het bovenstaande maakt de groot-

uniformjas van de vlagofficieren. Deze hebben om debenedenmouwen geen galons, maar een gouden borduursel.De rang kan men zien aan de 2 of 3 sterren op de tongender epauletten.

34

Op de burnous en de mantel wordt de rang niet doorgalons, doch in het algeineen door hoekvormige koordjesvan gouddraad aangegeven.V i c e-a dm ir a al burnous — op de mouwen 3 sterren

(fig. 13); mantel — 1 breed en 1 smal hoekvormigkoordje en 3 sterren.

Schout-bij-n a c h t als voor vice-admiraal, doch met 2sterren. (fig. 16).

Voorts voor alle rangen op beide kleedingstukken.Kapitein ter zee, 4 hoekvormige koordjesKapitein-luit. ter zee, 3 11 1!

Luit. ter zee der l e klasse, 2

Luit. ter zee der 2e klasse, 1 9 f 7/ (fig.I4en 17)

Luit. ter zee der 3e klasse 1 koordje (fig. is en 18).

Officieren van bet 'korps Mariniers.

De officieren van het korps mariniers dragen een ge-sloten donkerblauwe jas met staanden kraag en een rijknoopen. Op de kraag een onklaar anker met kroon , depet heeft hetzelfde borduursel als die der zeeofficieren enbovendien 2 roode biezen. Langs de naad van de broekloopt een roode bies.

De grootuniformjas heeft op den staanden kraag 2 hori-zontale gouden lissen.

In de plaats van een steek dragen deze officieren eenhelm, in de plaats van epauletten gouden schoudersnoe-ren met kwasten. Bovendien kunnen zij een oranjesjerpdragen.

De overjas en de mantel zijn gelijk aan die der zee-officieren. (Een pijjekker wordt niet gedragen.)

De sabel heeft een geel metalen gevest en een witmetalen scheede.

De rangen worden aangegeven door galons of doorhoekvormige koordjes evenals bij de zeeofficieren van over-eenkomstigen rang.

H00FD0FFICIEREN.

Kolonel, 4 galons, waarvan bovenste metkrul of 4 hoekv. koordjes.

Luitenant-kolonel, 3 galons enz.

,, ,,

35

SUBALTERNE OFFICIEREN.

Kapitein, 2 galons enz.

Officieren van (gezondheid.

De officieren van gezondheid dragen uniformen gelijkaan die der zeeofficieren, doch is het onklaar anker metkroon op de kragen der jassen, op de pet en op de knoopenvervangen door een esculaapstaf met kroon. (fig. io).

De rangen worden aangegeven door gouden galons, debovenste zonder krul.

VLAGOFFICIEREN.

Inspecteur van den geneeskundigen dienst(Schout-bij-nacht), 1 breed en 1 gewoon galon zon-der krul met 2 sterren.

HOOFDOFFICIEREN.

Hoofdofficier van gezondheid der I e klasse,4 galons. (fig. 8).

Hoofdofficier van gezondheid der 2 e klasse,3 gallons.

SUBALTERNE OFFICIEREN.

Officier van ge2ondheid der l e klasse,2 galons.

Officier van gezondheid der 2e klasse,I galon.

Officieren van Administratie.

De officieren "dragen dezelfde uniform als de zee-officieren, doch is de geheele uitmonstering van zilver. Derangen worden aangegeven door zilveren galons, de bo-venste zonder krul.

(De sabel is verzilverd, waar die der zeeofficieren ver-guld is.)

HOOFDOFFICIEREN.

Hoofdofficier van administratie der le

klasse, 4 galons.Hoofdoffcier van administratie der 2e

klasse, 3 galons.

36

SUBALTERNE OFFICIEREN.

Officier van administratie der 1 e klasse,2 galons.

Officier van administratie der 2e klasse,I galon.

Officier van administratie der 3e klasse,I smal galon.

Oficieren van den Marine-Stoomvaartdienst.

Deze officieren dragen dezelfde uniformen als de zee-officieren, doch is het onklaar anker met kroon op de kragender jassen, en op de pet vervangen door een vlammendetoorts met twee gekruiste pijlen (fig. 12). Op de knoopenbevindt zich een toorts, een anker met kroon en een pijl.

De rangen worden aangegeven door gouden galons,waarvan de bovenste met krul, terwijl onder de ondersteeen band van blauw fluweel is aangebracht. Tusschen deverschillende galons bevindt zich eveneens blauw fluweel.Op de burnous en de mantel geen blauwe banden.

HOOFDOFFICIEREN.

Hoofdofficier machinist der I e klasse, 4galons, (fig. 9).

Hoofdofficier machinist der 2e klasse, 3galons.

SUBALTERNE OFFICIEREN.

Officier machinist der I e klasse, 2 galons.Officier machinist der 2e klasse, 1 galon.Officier machinist der 3e klasse, 1 smal galon.

Officieren van den administratieven dienstvan het korps Mariniers.

Deze officieren dragen de uniform als voor de officierenvan het korps Mariniers is vastgesteld, doch is de geheeleuitmonstering van zilver, Op de kraag der groot-uniformzijn 2 zilveren lissen aangebracht. De schoudersnoeren zijnvan zilver, evenals de kwasten.

De galons zijn van zilver z o n d e r krul.

37

Er bestaat alleen nog de rang van :Kapitein-kwartiermeester, 2 galons.

Apothekers.

Deze officieren dragen dezelfde uniform als de zee-officieren, de uitmonstering is gelijk aan die der officierenvan gezondheid, doch van zilver inplaats van goud. Degalons zijn van zilver z o n d e r krul.

Er bestaat alleen nog de rang van :Apotheker der I e klasse, 2 galons.

Officieren van de Marine-Reserve.

De uniform, de uitmonstering en de galons zijn gelijkaan die der zee-officieren, doch is de kraag van alle jassenbehalve de jekker lichtblauw van kleur. Om de pet bevindtzich een lichtblauwen band.

SUBALTERNE OFFICIEREN.

Buitengewoon luitenant ter zeeder l e klasse M.-R.

enLuitenant ter zee der I e klasseM.-R.

2 galons.

Luitenant ter zee der 2 e klasse M.-R., i galon.Adelborst der I e klasse M.-R., i smal galon.Buitengewoon adelborst M.-R., t smal galon,

alleen op de linkermouw.

De vlag-officieren worden aangesproken met „admiraal"en „schout-bij-nacht"; de hoofdofflcieren met „kolonel" en„overste" ; de subalterne officieren met „mijnheer", uitge-zonderd de subalterne officieren van gezondheid met„dokter"; de kapitein der mariniers en de kapitein-kwartier-meester met „kapitein".

Ter verduidelijking zijn in nevenstaande tabel de rangenin de verschillende officierskorpsen der Zeemacht en deovereenkomstige rangen der Landmacht naast elkaar gesteld.

Ca,

13

38

Zeeofficieren.

Officierenvan het

korpsmariniers.

Officierenvan

gezondheid.

Officierenvan

administratie.

..._

Vice-admiraal

Schout-bij-nacht Inspecteurvan den

geneeskundigendienst

-1 _

Kapitein ter zee Kolonel Hoofdofficiervan gezondheid

re klasse

Hoofdofficier-van

administratiere klasse

Kapitein- Luitenant- Hoofdofficier Hoofdofficierluitenant ter zee kolonel van gezondheid

ze klassevan

administratie2e klasse

Luitenant ter zee Kapitein Officier van Officier vanre klasse gezondheid

re klasseadministratie

re klasse

.V

ti140.

...,Fe)

44

)

Luitenant ter zee2e klasse

Officier vangezondheid2e klasse

Officier vanadministratie

2e klasse

CU) Luitenant ter zee

3e klasse Officier vanadministratie

3e klasse

39

Officierenn den Marine-stoomvaart-

dienst.

Landmacht.

Generaal

Luitenant-generaal

Generaal-majoor

Hoofdofficier-machinistre klasse

--- Kolonel

Hoofdofficier-machinist

Luitenant-kolonel

2e klasse

Majoor

fficiermachinist Kapitei n- Apotheker Buitengewoon Kapiteirire klasse kwartier-

meesterre klasse luitenant ter zee

re klasseLuitenant ter zee

re klasse

Kwartier-meesters.

Apothekers.Officieren

derMarine-Reserve.

fficiermachinist2e klasse

fficiermachinist3e klasse

Luitenant ter zee2e klasse

Adelborstre klasse

re Luitenant

2e Luitenant

Buitengewoonadelborst

40

De Directeur van het Stafmuziekkorps isin rang gelijkgesteld met den luitenant ter zee der 3eklasse. lie rang wordt aangegeven door een smal goudengalon z ()rider krul. Op de omslagen der kraag bevindtzich een gouden Tier met kroon; voor op de pet een tiermet kroon, omgeven door lauwertakken.

De opleiding tot zeeofficier en officier van administratieheeft plaats op het Koninklijk Initituut voor de Marine teWillemsoord; de opleiding tot officier-machinist gedeeltelijkop ,dit Instituut en gedeeltelijk op de . Marine-Machinisten-school te Dordrecht.

Zij, die opgeleid worden tot zeeofficier, heeten a d e 1-borste n. Zij dragen een baadje met rooden staandenkraag, waarop zich een borduursel van gouddraad bevindt,bestaande uit een onklaar anker met kroon. Zij hebbenden stand van matroos of de rangen van korporaal ensergeant. De rangen worden aangegeven door chevrons vangoud galon of van gele zijde.

Op de linkerbovenmouw kunnen zij een kroon van oranje-zijde, van gouddraad of een kroon van gouddraad, omgevendoor een lauwertak, dragen.

Zij dragen een ponjaard.De adspirant-administrateurs worden opge-

leid tot officier van administratie der 3e klasse. Op denkraag een zilveren anker met kroon. De distinctieven zijnvan zilver of witte zijde. Op de linkerbovenmouw kunnenzij een zilveren of wit zijden kroon dragen.

De ad spir an t-m achinist en worden opgeleid totofficier-machinist der 3e klasse. De adspirant-machinistenmet den stand van matroos hebben op de linkerboven-mouw een toorts met pijI gekruist, later een toorts mettwee gekruiste pijlen; met den rang van korporaal op denrooden kraag een toorts met twee gekruiste pijlen vanoranje-zijde, later van gouddraad; met den rang van sergeantop den kraag een toorts met twee gekruiste pijlen vangouddraad.

De laatste kunnen op de linkermouw een kroon metlauwertak dragen.

Machin isten.

De machinisten dragen een korte en lange jas, een burnousen een mantel (cape). Op de omgeslagen kraag en voor

41

op de pet een gouden borduursel, bestaande uit een flam-bouw met 2 gekruiste pijlen en een kroon daarboven.

De rangen zijn : die van hoofdmachinist en m a-chinis t. Deze rangen worden op de jassen en de burnousaangegeven door een gouden koordje met krul, waarondereen fluweelen band met 3 of 2 platte vergulde knoopen(fig. 19). Op den kraag der mantel wordt de rang aange-geven door een fluweelen bandje met 3 of 2 platte knoopen.

(Op de mouwen van de burnous geen tressen).De rangen van hoofdmachinist en machinist zullen ophou-

den to bestaan.De tot de Marine-reserve behoorende machinisten dragen

een lange en korte jas en burnous met lichtblauwen kraag;om de pet een lichtblauwen band.

Onderofficieren.

De onderofficieren kunnen de volgende rangen bekleeden :Adj udant-onderoffi.cier,Sergeant-majoor,Sergeant,Korporaal.

Alle onderofficieren met 'den rang van sergeant en hoogerhebben onderscheidingsteekenen in goud, uitgezonderd deschrijvers, die zilver hebben.

De korporaals dragen onderscheidingsteekenen van geelkemelsgaren.

De onderofficieren, uitgezonderd die van het korps mari-niers, en het stafmuziekkorps, dragen een korte jas metomgeslagen kraag en 2 rijen knoopen. Op de ondermouwenhet onderscheidingsteeken, dat de rang aangeeft ; op delinkerbovenmouw een onderscheidingsteeken, dat de kwali-teit doet kennen, met daarboven de kroon. (Enkele kwali-teiten alleen de kroon). VOOr op de pet bevindt zich een goudenanker met kroon, voor de schrijvers is dit van zilver. (fig. 41).

De onderofficieren dragen een pijjekker en een mantel.De adjudant-onderofficieren hebben nog een lange jas,

contra-epauletten en een sabel.De korporaals dragen evenals de manschappen baadje,

pijjekker en muts, doch wordt op de benedenmouwen derang aangegeven.

De onderofficieren van het korps mariniers dragen eenjas met liggenden kraag en een rij knoopen. De groot-

42

tenuejas heeft een staanden kraag met horizontale lissen.Op beide jassen bevinden zich schouderbedekkingen,

waarop een onklaar anker met kroon en een uniformknoop.De adjudant-onderofficieren dragen een overjas, de ove-

rigen een pijjekker van een lang model.De tamboer-majoor, de sergeant-tamboer, de sergeant-

hoornblazer en de sergeant-pijper dragen om de opslagender groot-uniformjas een galon svan gouddraad onder dechevrons, de korporaal-tamboer en de korporaal-pijper een-zelfde galon van geel kemelsgaren. -

De rangen van alle bovengenoemde onderofficieren wordenaangegeven voor de adjudant-onderofficieren door een geelof wit zij den koordje met of zonder krul (fig. 20 en F t),voor de overigen door chevrons (fig. 22 ti m. 24).

De timmerlieden, botteliers, ziekenverplegers, schrijvers,zeilmakers, hofmeesters en koks dragen geen chevrons, maarstreepen (fig. 25 tint. 27).

Op den mantel worden de rangen aangegeven op deomslagen der kraag, als volgt :

adjudant-onderofficier 2 gouden streepjes met een platplaatje,

sergeant-majoor . 2 gouden streepjes,sergeant .. . 1 goud streepje.

Om de kwaliteit aan to geven, waartoe de onderofficierenbehooren, dragen zij op de link e r, bovenmouw de vol-gende onderscheidingsteekenen: voor de korporaals vangeel kemelsgaren, voor de onderofficieren met den rang vansergeant en sergeant-majoor van gouddraad (fig. 28 tint. 40).

Scheepsonderofficieren klaar anker.Konstabels . . 2 gekruiste kanonnen.Stuurlieden . . zespuntige ster.Torpedisten . . springende granaat.Torpedomakers . 2 gekruiste torpedo's.Machinedrijvers . toorts, 2 pijlen.Seiners . ... 2 gekruiste vlaggen.Geschutmakers . 2 gekruiste geweren.Monteurs ... 3 gekruiste bliksemstralen.Timmerlieden . bijl en zaag gekruist.Vliegtuigmakers vliegtuig.Zeilmakers . . driekant zeil.Botteliers ... vaatje.Ziekenverplegers esculaapstaf.

43

De onderofficieren met den rang van sergeant en hoogerdragen boven deze distinctieven de Koninklijke kroon.

De schrijvers, hofmeesters en koks hebben geen bijzonderonderscheidingsteeken hunne kwaliteit aangevende. Dehofmeesters en koks dragen op de linkerbovenmouw alleende kroon van goud of van geel kemelsgaren, de schrijversde kroon van zilver of van wit kemelsgaren.

De korporaal-machinedrijver I e klasse draagt het boven-genoemde onderscheidingsteeken (I toorts met 2 gekruistepijlen) (fig. 43), terwijl de

korporaal-machinedrijver 2e kl. i pijl en i toorts gekruist(fig- 44)

en de korporaal-stoker . 2 gekruiste toortsen (fig. 45)draagt.

De onderofficieren van het stafmuziekkorps dragen eenlange jas met staanden kra ag. In groot tenue gekleeddragen zij op deze jas klaverbladen.

Voor op de pet bevindt zich een Tier met kroon (fig. 42).De rangen worden aangegeven door galons, die rond den

staanden kraag loopen. De rangen en onderscheidings-teekenen zijn :

Onder-kapelmeester (adj. ond.officier) 2 gouden galons omden kraag, bovendienop de mouwen zijdenkoordje zonder krul.

Stafmuzikant (sergt) .. i gouden galon omden kraag.

Adspirant-stafmuzikant (korp.) . 2 geel kemelsgarengalons om den kraag.

Allen dragen bp de linkermouw de Koninklijke kroon.

Onderofficieren met den rang van sergeant en hooger,die voldaan hebben aan de eischen van scherpschutter metgeweer, dragen op de r e c h t e rmouw een ster van goud-draad (voor de schrijvers van zilver) (fig, 56),

In de volgende tabel worden de rangen, welke in deverschillende kwaliteiten bestaan, naast elkaar gesteld.

On<

Fer^

>ffic

fëre

n K

orp

s M

arin

iers

. K

onst

abel

s.

Tor

pedi

sten

. T

orp

edom

aker

s.

Mac

hin

edri

jver

s.

Opp

ersc

hipp

er

Adj

ud.

-ond

erof

ficie

r O

pper

-kon

stab

el

Opp

er-t

orpe

dist

O

pper

-tor

p.m

aker

O

pper

-mac

h.dr

ijver

Schi

pper

Se

rgea

nt-m

ajoo

r K

onst

abel

-maj

oor

Torp

edis

t-m

ajoo

r To

rp.m

aker

-maj

oor

' M

ach.

drijv

.-m

ajoo

r

Boo

tsm

an

Ser

gean

t Se

rgea

nt-k

onst

abel

Se

rgea

nt-t

orpe

dist

Se

rg.-

tcrp

.mak

er

Serg

.-m

ach.

drijv

er

Kw

arti

erm

eest

er

Kor

pora

al

Kor

pora

al-k

onst

ab.

Kor

pora

al-t

orpe

dist

K

orpo

r.-t

orp.

mak

er

Kor

p.-m

ach

.dr.

iekl

.

>, „

»

ae

Kor

pora

al -s

toke

r

Sein

ers.

G

esch

utm

aker

s.

Mon

teu

rs.

Tim

mer

lied

en.

Vli

egtu

igm

aker

s.

Stu

url

iede

n.

Opp

er-s

eine

r O

pper

-ges

chu

tmak

. O

pper

-mon

teu

r —

O

pper

-vli

egt.

mak

. O

pper

-stu

urm

an

Sein

er-m

ajoo

r G

esch

utm

ak er

-maj

. M

onte

ur-

maj

oor

Tim

mer

m.-

maj

oor

Vli

egtu

igm

.-m

ajoo

r St

uu

rman

-maj

oor

Serg

eant

-sei

ner

Serg

.-ge

schu

tmak

er

Serg

eant

-mon

teu

r Se

rg.-

tim

mer

man

Se

rg.-

vlie

gtu

igm

ak.

Kor

pora

al-s

ein

er

Kor

p.-g

esch

utm

ak.

Kor

pora

al-m

onte

ur

Kor

p.-t

imm

erm

an

Kor

p.-v

lieg

t.m

ak.

Zeilm

aker

s.

Bot

telie

rs.

Ziek

enve

rple

gers

. Sc

hrijv

ers.

H

ofm

eest

ers.

K

oks.

Opp

er-s

chri

jver

Zeil

mak

er -m

ajoo

r B

otte

lier-

maj

oor

Ziek

enve

rpl.

-maj

oor

Schr

ijver

-maj

oor

-—'

Serg

.-bo

ttel

ier

Serg

.-zi

eken

verp

l. Se

rgea

nt-s

chri

jver

Se

rg.-

hofm

eest

er

Serg

eant

-kok

Kor

p.-b

otte

lier

K

orp.

-zie

ken

verp

l. K

orp.

-sch

rijv

er

Kor

p.-h

ofm

eest

er

Kor

pora

al-k

ok

45

De onderofficieren van de Marine-reserve dragen dezelfdeuniform als hunne ranggenooten bij de zeemacht, met ditverschil, dat zij een lichtblauwen kraag hebben en om depet een lichtblauwen band. De korporaals dragen eenlichtblauw lint om de muts. Bij de Marine-reserve komen voor :

machinedrijvers-majoor, sergeant-machinedrijvers en korp.-machinedrijvers i e en 2e klasse.

De militaire kustwachters en de militaire loodsen vormentwee korpsen, die in tijden van mobilisatie der zeemacht(of voor oefeningen) worden opgeroepen. Zij worden gekozenuit het personeel van het loodswezen, de betonning, debebakening en de verlichting.

De militaire kustwachters dragen een korte jas, pijjekkeren pet, zooals voor de onderofficieren der zeemacht isvoorgeschreven. Op de pet der korporaals het borduurselvan geel kemelsgaren. Om de pet een lichtblauwen band.Op de linkermouw geen kroon.

De rangen worden aangegeven door een geel zijdenkoordje met krul en door chevrons.

De rangen zijn : Opperkustwachter, — kustwachter-majoor,— sergeant-kustwachter en korporaal-kustwachter.

De militaire loodsen dragen de uniform van het loods-wezen, om de mouwen een geel zijden koordje met krul enop de linkerbovenarm een gouden zespuntige ster met kroon.Zij hebben den rang van adjudant-onderofficier.

Manschappen.De kleedingstukken behoeven niet to worden beschreven.Op de linkermouwen van baadje en pijjekker geven de

volgende borduursels van rood kemelsgaren de kwaliteit aan :Matroos i e klasse. . 2 gekruiste ankers (fig. 48).Matroos 2e klasse. . i anker (fig. 49).Leerling-timmerman . zaag en bijl gekruist.Matroos-bottelier . . . vaatje.Matroos-ziekenverpleger. exulaapstaf.Matroos-torpedomaker . 2 gekruiste torpedo's.Torpedist I e klasse . . springende granaat waaromheen

rooden bies (fig. 5o).Torpedist .2e klasse . . springende granaat.Leerling-geschutmaker . 2 gekruiste geweren.Leerling-monteur . . . 3 gekruiste bliksemstralen.Matroos-vliegtuigmaker. . vliegtuig.

4

46

Stoker-blieman . . . toorts en pijI gekruist (fig. 44).Stoker I e klasse . . 2 gekruiste toortsen (fig. 45).Stoker 2e klasse . . 1 toorts (fig. 52).

De matroos-hofmeesters, de matroos-koks, de matroos-schrijvers, de kleedermakers, schoenmakers en scheerdershebben geen onderscheidingsteeken. De matrozen zijngelijkgesteld met matrozen I e klasse.

De leerlingen-onderofficier dragen op de 1 i n k e r-bovenmouw een onderscheidingsteeken van rood galon alsaangegeven in fig. 46 en 47. Leerlingen in speciale dienst-vakken en maats dragen deze zelfde teekenen, doch vangeel (schrijvers-wit) galon. Door de bootsmans-leerlingen,de lderlingen-konstabel, -seiner, -bottelier, -ziekenverplegeren door de maats in deze kwaliteiten wordt boven hetonderscheidingsteeken gedragen het distinctief van hetdienstvak (dus bijvoorbeeld : 2 gekruiste kanonnen) vangele wol.

Korporaals en manschappen, die wegens bijzonder goeden militair gedrag een certificaat van goed gedrag hebbenontvangen, dragen op de linker mouw een Koninklijkekroon van dezelfde kleur als hun overige onderscheidings-teekenen. Indien zij geen borduursel dragen, dat hunnekwaliteit aangeeft, dragen de korporaals een kroontje van geelkemelsgaren (korporaal-schrijvers wit) en de overige schepe-lingen van rood kemelsgaren.

Voor elke 5 jaar, dat zij in het onafgebroken bezit zijnvan het certificaat van goed gedrag wordt een streep onderhet kroontje aangebracht. (fig. 57)

Korporaals en manschappen, die voldaan hebben aan deeischen van scherpschutter met geweer, dragen op derechter mouw een vijfpuntige ster van rood kemelsgaren(voor de schrijvers van wit kemelsgaren). (fig. 56)

Korporaals en manschappen, die een brevet van kanon-nier bezitten, dragen op de rechter mouw de volgendeonderscheidingsteekens :

Meester-kanonnier . . . . 2 gekruiste goudenKanonnier-scherpschutter . S kanonnen.

47

Van rood kemelsgaren :Kanonnier I e klasse . 2 gekruiste kanonnen, 2

sterren en kroon. (fig. 53).Kanonnier 2e klasse 2 gekruiste kanonnen met

kroon. (fig. . 54.)Artillerist . 2 gekruiste kanonnen.

Degenen, die een brevet van torpedist bezitten, dragenop de rechter mouw een springenden granaat van roodkemelsgaren.

Degenen, die een brevet van seiner bezitten, dragen opde re c h ter mouw twee gekruiste roode vlaggen, zij dieeen brevet van telegrafist bezitten, twee gekruiste roodevlaggen met een bliksemstraal van geel kemelsgaren. (fig. 51.)

Matrozen, die aangesteld zijn als leerling-muzikant, dra-gen op de rechter mouw een Tier van rood kemels-garen. (fig. 55.)

De manschappen van het korps Mariniers zijn :Marinier I e klasse .Tamboer I e klasse .Pijper l e klasse ..Marinier 2e klasse .Tamboer 2e klasse .Pijper 2e klasse ..Marinier 3e klasse .Tamboer 3e klasse .Pijper 3e klasse ..

op de linkermouw dub-bele roode chevron.

op de linkermouw enkeleroode chevron.

geen onderscheidings-teeken.

De tamboers en pijpers hebben op de opslagen dergrootuniformjas een galon van geel kemelsgaren,

Bij de Marine-reserve komen voor : matrozen I e en 2e

klasse, stokers-olieman, en stokers I e en 2e klasse. Zijdragen dezelfde onderscheidingsteekenen als de schepe-lingen van overeenkomstige kwaliteit bij de Zeemacht, dochom de mutsen een lichtblauw lint.

48

OFFICIEREN.

I

ii....m.:

2

ir Q.:

3

Vice-Admiraal. Schout-4-Nacht.Kapitein ter zee.

Kolonel der Mariniers.

4 5

.--...Q....

6

..........Q..

Kapitein-Luitenantter zee.-

Luitenant-Kolonelder Mariniers.

Luitenant ter zeex e klasse.-

Kapiteinder Mariniers.

Luitenant ter zee2e klasse.

7

0.--.8 9

1•11.11•La.

Luitenant ter zee3e klasse.

Hoofdofficier vanGezondheid ze klasse.

Hoofdofficier-Machinistle klasse.

Schout-bt-nacht. Luitenant ter zee 2e kl. Luitenant ter zee 3e kl.

OVERJAS.

Vice-Admiraal. tenant ter zee 2e kl. uitenant ter zee 3e kl.Lui L

MANTEL.

nnn

13 24

n . n

'5

49

OFFICIEREN.

In goudvoor Sergeant.

In geel kemelsgarenvoor Korporaal.

In goudvoor Sergeant-Majoor.

50

MACHINISTEN EN ONDEROFFICIEREN.

Hoofd-Machinist.Machinist heefttwee knoopen.

djudant-onderofficiergeel 4den koord.

CHEVRONS.

Adjudant-onderofficierwit zijden koord.

In goud of zilvervoor Sergeant-Majoor.

STREEPEN.

In goud of zilvervoor Sergeant.

In geel of wit kemels-garen voor Korporaal.

51

ONDEROFFICIEREN.

.28 29

\ /

IN/f ' •

3o 31

slt,

,32

Schipper-personeel.

Konstabels. Torpedo-makers. Torpedisten

'Geschut-makers.

33

•34 35 36 37

\ /:,...= 9 At- 'It.‘i

—I*1F\s, \

I ,ON

Monteurs. Seiners. Timmer-lieden. Botteliers.

Zieken -verplegers.

38 42 39 40 41•

42Haig

*\ I -/-r,

, / 1 hi;,-,--III" t

III

ilk' Ade

"10nnnir

i

1i

RY ..

ii1-

Machine-drijvers. Stuurlieden.

,

Zeilmakers.PET

Onderofficier. Staf -Muzikant.

52

KORPORAALS EN MANSCHAPPEN.

43L ,

=--. .7. -<: -'

,i. i

44

/it__

45

''''!,,,'....../

46

(1 till

l'iiii'll'i

471[111(1

11111)i

lid

Korporaal-Machine-

drijverle klasse.

Korporaal-Machine-

drijverze klasse.

KorporaalStoker.

Leerling-Onderofficier

xe klasse.

Leerling-Onderofficier

2e klasse.

48

e /Z.

4

sk

50

kg )j,

4ilk...

51 1

/It

1

2

'I......,-

Matroosle klasse.

Matroos2e klasse.

Torpedistxe klasse. Telegrafist.

Stko

1kaesrse.2e

53 ' "

\ /

.•,\''' 1/44

54 ,14.!

\ . /

A

55

, ,

564 4 0,

N i t-

57 t. . _- ,. •

Kanonnierle klasse.

Kanonnierze klasse.

Leerling-Muzikant.

Scherp-schut tergeweer.

CertificaatCvan

goed gedragxo jaar bezit.

53

Landmacht.Bij de landmacht onderscheidt men de volgende wapenen :

Infanterie (hiertoe behooren ook de wielrijders).Cavalerie.Artillerie — Pantserfort-artillerie — pontonniers —

torp edi sten,Veldartillerie,Vestingartillerie,Rijdende artillerie.

Genie.Koninklijke Marechaussee,

en de volgende dienstvakken :Generale Staf,Militaire administratie,Geneeskundigen dienst,

en eenige afdeelingen, bijvoorbeeld:Luchtvaartafdeeling,Motorafdeeling,Mitrailleurafdeeling,Postduivendienst.

De officieren der Landmacht worden verdeeld in opper-officieren, hoofdofficieren en subalterne officieren.

OPPEROFFICIEREN.

De opperofficieren dragen een zwartblauwen jas metrooden kraag, waarvan de rand goudgeschulpt is. Demouwopslagen zijn eveneens rood met goudgeschulptenrand of blauwzwart. Op de broek 2 breede roode biezen.

De veldtenue is grijs, met staanden grijzen kraag, waar-van de rand goudgeschulpt is.

Op de kragen worden de volgende onderscheidings-teekenen gedragen :

Jassen. Overjas en mantel.

G e n e r a a 1 . 4 zilveren sterren 2 gekruiste veld-waarachter 2e ge- maarschalkstaven.kruiste veldmaar-schalkstaven.

54

Jassen.. Overjas en mantel.Luitenant- 4 zilveren sterren. 4 zilveren sterren

g e n e r a a 1. met dubbele gou-den bies.

G e n e r a a l- 4 sterren, 2 van 2 gouden, 2 zilverenm a j o o r. goud, 2 van zilver. sterren en dubbele

gouden bies..

H00FD- EN SUBALTERNE OPFICIEREN.

In de hierbij gevoegde staat zijn de rangen en distinc-tieven van de hoofd- en subalterne officieren vermeld. Mendenke er aan, dat de hoofdofficieren op een gouden kraagzilveren sterren, op een zilveren kraag gouden sterrenhebben. Op de kraag der veldjas en op de overkleedingwordt achter de sterren der hoofdofficieren een gouden ofzilveren bies geplaatst.

Rang. Korte jas, veldjas. Overkleeding.

Kolonel .

Luit.-kolonel.

Majoor.

Kap i t ein-Ritmeester

I e Luitenant .

2e Luitenant .

Gouden of zilverenkraag met 3 zilv.of goud. sterren.

Als boven doch 2sterren.

Als boven, doch ister.

Kraag van laken,met 3 zilv. ofgoud. sterren.

Als boven, doch 2

sterren.

Als boven, doch ister.

3 zilv. of goud. ster-ren met goud. ofzilv. bies.

Als boven, doch 2sterren.

Als boven, doch Ister.

3 zilv. of goud.sterren. 1)

Als boven, doch 2sterren. 1)

Als boven, doch ister. 1)

1) Adjudant zijnde, voorste ster van ander metaal..

De rangen en onderscheidingsteekenen van de onder-officieren blijken uit den volgenden staat.

55

04DEROFFICIEREN.

Rang. Korte jas, veldjas. Overkleeding.

Vaandeldrager

Adjudantonder-officierVaandrig, kornet(Cay.), Opper-wachtmeester derKon. Marechaus-see, Conducteurl e kl. Vest. -Art.

2 metalen plaatjes.

I metalen plaatje.

Op benedenarm,tevens op over;

kleeding.

2 Essen met 2 meta-len plaatjes.

2 lissen met i meta-len plaatje.

Aileen op mantel.

SergeantmajoorOpperwachtmees-ter der Cay.,Wachtmeester K.Marech., Conduc-teur 2e kl. Vesting-artillerie.

SergeantWachtmeester derCay., Brigadier derkon. Marech.

Onderof. dienst-doend fourier

Sergeant i e kl.Wachtmeester leklasse, BrigadierI e kl. Kon. Mar.

2 chevrons v. goudof zilver.

i chevron v. goudof zilver.

als boven, dochtevens op linker-bovenmouw.

i chevron v. goudof zilver, en daarlangs een bies.

2 lissen van goudof zilver.

i lis van goud ofzilver.

als boven.

als boven, met eenbies er langs.

56

Rang.Op benedenarm,tevens op over-

kleeding.Aileen op mantel.

Korporaal, Ma-rechaussee

Korpor. dienst-doend fourier

Sergeant ofkor-poraal met ra-dicaal v.hooge-ren rang

i chevron van geelof wit kemelsga-ren.

als boven, doch te-vens op linker-bovenmouw.

als sergt. of korp.,doch op den,kraag een meta-len plaatje.

i lis van gtel of wikemelsgaren.

als boven.

als sergt. of korp.

Bij het Nederlandsch-Indische leger komt nog voor derang van onder-luitenant. De onder-luitenants hebben ophun kraag twee knoopen.

Draagbare wapenen.

Bij de Koninklijke Marine worden de navolgende draag-bare wapenen gebruikt, als :

het geweer; de sabel;de revolver; het kapmes.

Benamingen der hoof d- en onderdeelenvan het geweer.

In rapporten en bescheiden zullen de volgende benamingengebruikt worden:

Ziel.Tromp.

Velden.Kamer, met kamerrand en insnijdingen voor

Trekken.

den patroontrekker en uitwerper.

Loop.

Loop.

Staart-stuk.

Grendel.

57

Nok tot vizierkorrel.Vizierkorrel.Nok tot vizier.

Voetstuk met vleugels, verdeel-streepen, insnijdingen en voet-stukschroef, bij nieuw model ishet voetstuk voorzien van 2ringen en heeft het geen voet-

Vizier. stukschroef.Vizierblad met vizierkeep.

Vizier

Vizierarm.

klep. Vizierveer.Scharnierschroef.V izierschroef.

Gleuven voor den uitwerper en' de steun-nokken van den geleider.

Doorgang van den gevulden patroonhoudermet geleistuk voor de patronen.

Gaten tot doorlating van trekkernok enstuitnok.

Staart met moer voor de kruisschroef.Steunstuk voor de trekkervorkveer.Tap met moer voor de magazijnschroef.Trekkervork met trekkervorkveer en pin of

trekkervorkschroef.Trekkernok met pin.Trekker met staart, gat tot doorlating van de

pin, twee drukpunten en pin.Stuitnok met knop, stuitnokveer en stuitnokpin.

Afslui- Nok.

ter. Gleuf en kanaal voor de slagpin.Patroontrekker met haak.Uitwerper met zwaluwstaartvormige nok met

afplatting aan den voorkant, en nok aanden achterkant.

Uitwerperschroef..Onderste (rechter) en bovenste

(linker) steunnok.

. Kanaal voor gasontsnapping.Geleider. Knop met geleistuk.Insnijding voor den tand van den

haan met spanvlak.

)

Bajonet.

Haan.

Haan pal.

Slagpin.

58

1 Geleider.

Rust voor den tand van den haanInsnijding voor den haanpal.Kanaal voor de slagpin met borst.Gleuf voor de nok van den af-

sluiter.Lip met uitfreezing voor den

haanpal.Tand met spanvlak.Nok voor het gespannen houden

van de slagveer.Stift in het kanaal voor de slagpin.Kanaal voor de slagpin.Vleugel.As met lepelvormig uiteinde.Rondloopen'de verhooging waar-

tegen de haanpalveer steunt.

Haanpalveer.Punt.Blad.Kraag met twee groeven voorb

gasontsnapping.Afplatting.Schroefeinde met merkstreep.

Grendel.

Magazijn.

Slagpinmoer met uitfreezing voor den haan-pal en merkstreep.

Slagveer.

Beugelkrop.Doorgang voor den patroonhouder en gaten

tot doorlating van den staart van den trek-ker, den knop van den houderhaak en ver-schillende schroeven.

Bodem met schroef.Aanbrenger met veer en pin.Houderhaak met knop, veer en schroef.

Kling met punt.Stootplaat met gat en krul.Angel.Gevest met knop, gleuf en pal, palveer, en

palmoer, halve grepen, greepplaatjes engreepschroef.

59

Ontlaad- Kop met moer en sleuf.stok. Dunne einde met schroefdraad.

Voorlade.Versterking met twee groeven, gaten en in-

latingen.Greep.

Lade. Koif met hiel.Moerplaat voor den ontlaadstok met schroef.Steunplaat voor den tap van het staartstuk

met schroef.Kruisschroefkoker.

Handbeschermer met doorgang voor het vizier.Bovenband met bajonethaft en schroef.Onderband met kordonbeugel.Bandveer.

Beslag. Magazijns chroef.Kruisschroef.Kordonpl. met kordonbeugel en twee schroeven.Kolfplaat met twee schroeven.Geweeriem met gesp en dubbelen knoop.Bajonetscheede met drager, riempje en knop.Monddeksel. (Wordt steeds op het geweer ge-

plaatst, uitgezonderd wanneerhiermede gevuurd zal worden enwanneer de bajonet op het ge-weer is geplaatst).

Schroevendraaier.Staartstukborstel.Pompkoord. (Uitsluitend to velde in oorlogs-

tij d.)Vetdoos.Vetlap.

id. per 5 Poetsstok.geweren.Ban ddrijver.

id. per 10 Houten hamer.geweren. Pompstok tot geweer.

Loopenborstel.

Toebe-hooren

per:Geweer.

6o

Verklaring van de inrichting en werking vanhet mechanisme van het geweer.

Er wordt verondersteld, dat een schot is afgegeven, endat het magazijn nog gedeeltelijk gevuld is.

De verschillende onderdeelen bevinden zich dan in denvolgenden toestand:

De patroonhuls ligt stijf aan in de kamer en tegen denvoorkant van den afsluiter.

De haak van den patroontrekker ligt voor den bodem-rand der huls.

De uitwerper ligt in zijn gleuf in het staartstuk.De voorkant van het zwaluwstaartvormige nokje van den

uitwerper ligt in hetzelfde vlak als de voorkant van denafsluiter, de achterkant van dat nokje steunt tegen dengeleider.

De nok tot verbinding van afsluiter met geleider ligt inhet rondloopende gedeelte van de gleuf voor die nok inden geleider.

De steunnokken van den geleider liggen met hun achter-kant aan tegen den achterkant van de rondloopende ge-deelten van de gleuven voor die nokken in het staartstuk.

De haan steunt met zijn voorkant tegen den achterkantvan den geleider.

De tand van den haan ligt in de insnijding voor dientand in den geleider.

De nok voor het gespannen houden van de slagveer ligtvoor de trekkernok.

De lip van de haan en het lepelvormige uiteinde van deas van den haanpal liggen boven den geleider, met het hollevlak van het lepelvormige uiteinde naar den geleider gekeerd.

De vleugel van den haanpal wijst naar links. Het ach-terste deel van den haanpal ligt gedeeltelijk in de uitfree-zing van de slagpinmoer, en de verdikking op het achtervlakligt boven de slagpinmoer.

De slagpin is in zijn voorsten stand. De punt ligt inhet kanaal van den afsluiter, en ligt aan tegen het slag-hoedje van de huls.

Het blad ligt in de gleuf van den afsluiter. De afplattingligt aan tegen de stilt (in het kanaal voor de slagpin) inden haan.

6i

De slagveer is ontspannen, ligt met haar voorzijde aantegen den kraag van de slagpin, en met de achterzijdetegen de borst in het kanaal voor de slagpin in den geleider.

De aanbrengerveer is gespannen en drukt door middelvan de aanbrenger de patronen in den patroonhouder naarboven. De bovenste patroon ligt aan tegen den onderkantvan den geleider.

De patroonhouder hangt met zijn omgebogen boveneindeop de bovenste patroon.

Net openen van den grendel.De geleider wordt bij den knop aangevat en van rechts

naar links gedraaid. Gedurende ongeveer i/8 slag volgende steunnokken van den geleider het rondloopende ge-deelte van de gleuven voor die nokken in het staartstuk,totdat de onderste steunnok met haar afvlakking stuittegen het schuine gedeelte van haar gleuf in het staartstuk.

De afsluiter draait niet mede, daar de uitwerper zichin zijn gleuf in het staartstuk bevindt, en de vooreindenvan uitwerper en patroontrekker in de daarvoor bestemdeuitsnijdingen in de kamer liggen.

De gleuf voor de nok van den afsluiter beweegt zichover de nok van den afsluiter.

De haan draait niet mede, omdat de lip is opgeslotentusschen de wanden van het staartstuk. Daar echter hetspanvlak van de insnijding voor den tand van den haanin den geleider aandrukt tegen den tand van den haan,zal de haan zich achteruit bewegen.

De slagpinmoer, en dus ook de slagpin, bewegen zichachteruit, zoodat dus de ruimte tusschen kraag van deslagpin en borst in het kanaal voor de slagpin kleiner wordt.

De slagveer wordt dus gespannen.Het schuin oploopende vlak van de nok voor het ge-

spannen houden van de slagveer glijdt langs de trekkernok,waardoor deze naar beneden wordt gedrukt, zoodat detrekkervork draait om haar pin en de trekkervorkveergespannen wordt.

Wordt nu de knop van den geleider verder naar linksgedraaid, dan loopt het schuine vlak • van de onderstesteunnok op tegen het schuine gedeelte van de gleuf voordie nok, waardoor de geleider achteruit bewogen wordt.

De gleuf ,voor de nok van den afsluiter trekt bij deze

5

62

achterwaartsche beweging den afsluiter aan de nok totverbinding aan den geleider achteruit, zoodat de haakvan den patroontrekker de huls iets naar achteren trekt.

De haan gaat bij deze beweging van den geleider snellerdan deze achteruit, daar hij tegelijkertijd de beweging vanden geleider volgt en bovendien door de bovengenoemdewerking van de spanvlakken bij de draaiende bewegingvan den geleider nog achteruit wordt bewogen ten op-zichte van dezen.

De slagveer wordt dus nog steeds meer gespannen.Wanneer de steunnokken van den geleider verder draaien

beletten, doordat zij komen to liggen in het rechte ge-deelte van hunne gleuven, (de knop van den geleiderwijst dan naar boven), is de tand van den haan geheeluit de insnijding in den geleider gekomen, en is door dewerking van de slagveer, die den haan door middel vande slagpinmoer steeds naar voren trekt, gesprongen in derust voor den tand van den haan.

De trekkernok is op het laatste oogenblik vrijgekomenvan de nok tot gespannen houden van de slagveer, enspringt onder de werking van de trekkervorkveer omhoog,en plaatst zich dus voor de nok voor het gespannen houdenvan de slagveer.

Doordat de steunnokken van den geleider nu liggen inhet recht naar achteren gerichte deel van hunne gleuven,kan de geleider nu naar achteren getrokken worden,waarbij hij de andere deelen van den grendel en de hulsmedeneemt.

Op het laatste gedeelte van deze achteruitgaande be-weging stuit de uitwerper met den achterkant van de noktegen de stuitnok, doch de geleider kan nog iets verdernaar achteren getrokken worden, totdat de steunnok, waarde uitwerper omheen ligt, stuit tegen de achternok vanden uitwerper.

Het gevolg van deze verschuiving van den uitwerperten opzichte van den geleider is, dat de linkerkant vanden bodem van de patroonhuls, welke steunt tegen denvoorkant van het zwaluwstaartvormige nokje van den uit-werper blijft staan, terwij1 het rechterdeel van den bodemder huls naar achteren wordt bewogen door den haak vanden patroontrekker. De huls wordt dus naar rechts ge-draaid en bij eenigszins krachtig openen van den grendelnaar die zijde uitgeworpen.

63

Zoodra de onderkant van den afsluiter den bodem vande bovenste patroon van den patroonhouder voorbij is,worden de patronen met patroonhouder door den aan-brenger nog jets naar boven gedrukt, totdat de nok voorden houderhaak, aanligt tegen den houderhaak.

Net sluiten van den grendel.De geleider wordt bij den knop aangevat en naar voren

geschoven.De overige deelen van den grendel volgen deze bewe-

ging, want de geleider duwt met zijn voorkant tegen denafsluiter en met zijn borst in het kanaal voor de slagpintegen de slagveer, die weder de slagpin en de slagpin-moer, dus den haan met rustpal mede naar voren neemt.

De onder-voorkant van den afsluiter loopt aan tegenden bovenkant van den bodem van de bovenste patroonin den patroonhouder, en duwt die naar voren.

Zoodra deze patroon vrij komt van het omgebogen bo-veneinde van den patroonhouder, worden de patronen inden houder met de naar voren geduwde patroon door denaanbrenger verder naar boven ge.duwd, waardoor de bo-venste patroon met haar bodemrand achter den haak vanden patroontrekker komt to liggen, en bovendien, als deuitwerper nog in zijn voorsten stand is, met den bodemoploopt tegen de afplatting aan de zwaluwstaartvormigenok van den uitwerper, en dezen daardoor in achterstenstand brengt.

Was er bij het sluiten van den grendel nog slechts eenpatroon in den patroonhouder, dan verliest de houderzijn steun, zoodra de patroon er uit is geschoven, en valtdoor den doorgang van het magazijn uit het geweer.

De grendel met patroon kan naar voren geschovenworden totdat het schuine vlak van de rechter steunnoktegen het schuin naar voren loopende gedeelte van degleuf voor die nok stuit.

De nok voor het gespannen houden van de slagveerligt dan achter tegen de trekkernok.

De patroon ligt thans reeds gedeeltelijk in de kamer.De knop van den geleider wordt nu naar rechts om-

gelegd.De onder-achterhoek van de rechter steunnok en de

boven-achterhoek van de linkersteunnok loopen nu op

64

tegen de achtervlakken van de schuin naar voren loopendegedeelten der gleuven voor die nokken, zoodat de geleiderzich naar voren beweegt.

De afsluiter, welke niet kan mededraaien met den ge-leider, wordt ook naar voren bewogen, waardoor de patroonop haar plaats in de kamer wordt gebracht.

De haan kan de beweging van den geleider niet volgen,want draaien van den haan is onmogelijk, en hij kan zichniet naar voren bewegen, omdat de nok voor het gespannenhouden van de slagveer achter tegen de trekkernok ligt.Dit heeft ten gevolge, dat de rust voor den tand van denhaan onder dien tand weg wordt gedraaid, en dat de slag-veer door het naar voren bewegen van den geleider tenopzichte van den haan, nog meer wordt gespannen.

Wanneer de knop van den geleider ongeveer V, slaggedraaid is, komen de steunnokken in het rondloopendegedeelte van de gleuven voor de steunnokken. De voor-waartsche beweging van den geleider is dan geeindigd.

Wanneer het geleistuk aariligt tegen het staartstuk, isverder draaien van den geleider onmogelijk. De grendel isdan gesloten.

De tand van den haan ligt nu tegenover de insnijdingvoor dien tand in den geleider.

Het afvuren van het geweer.

Door voor en tegen den staart van den trekker to drukkenwordt het achterdeel van den trekkervork met trekkernokiets naar beneden bewogen. Weldra komt het tweede druk-punt van den trekker tegen de onderzijde van het staartstuk.(Men zegt dan, dat men drukpunt genomen heeft). Bijverder voortgezetten druk, gaat de trekkernok nog meernaar beneden, totdat de nok voor het gespannen houdenvan de slagveer vrijkomt van de trekkernok.

De slagveer duwt nu de slagpin, en tegelijk met deze,de slagpinmoer en den haan naar voren, hetgeen mogelijkis, omdat de tand van-den haan ligt tegenover de insnijdingin den geleider.

De punt van de slagpin treft dan het slaghoedje vanden patroon, zoodat het schot valt.

De spanning van de buskruitgassen, welke den kogel uitden loop drijft, drukt tevens de huls zijdelings aan tegenden wand van de kamer, zoodat gasafsluiting verkregen

65

wordt, maar tracht ook de huls met grendel achteruit tebewegen, welke beweging echter onmogelijk is, omdat desteunnokken van den geleider met hunne achtervlakkenaanliggen tegen de achtervlakken van het rondloopendegedeelte van hunne gleuven.

Mocht de slagpin het slaghoedje van den patroon door-slaan, dan zullen de buskruitgassen, die dan in het kanaalvoor ,de slagpin komen, kunnen ontsnappen door het kanaalvoor gasontsnapping in den geleider, waardoor verwondingvan den schutter voorkomen wordt.

Net in de rust zetten van het geweer.

Het in rust zetten van het geweer dient om te voorkomen,dat de grendel op een ongewenscht oogenblik zou kunnenopengaan en om te beletten, dat het geweer op een onge-wild oogenblik afgaat. Door een eenvoudige handbewegingis het geweer weder geschikt voor het gebruik.

Om het geweer in rust te zetten moet men bij geslotengrendel en gespannen slagveer de vleugel van den haanpalnaar rechts omleggen.

Het schroefvlakje aan het lepelvormige uiteinde van de asvan den pal loopt dan op tegen het schroefvlakje van deinsnijding voor den haanpal in den geleider.

Het achtervlak van den haanpal, waartegen de uitfreezingvan de slagpinmoer stijf aanligt, (door de werking van deslagveer) drukt dus de slagpinmoer en de slagpin tenopzichte van den geleider iets achteruit, zoodat de slagveereen weinig overspannen wordt. De borst van de slagpindrukt nu ook den haan naar achteren.

Ook de verdikking op het achtervlak van den haanpaldrukt bij het omleggen de slagpinmoer en slagpin achteruit,overspant dus eveneens de slagveer, doch wanneer dehaanpalvleugel geheel naar rechts is omgelegd, is de ver-dikking op het achtervlak de slagpinmoer weder voorbij,zoodat de slagveer gelegenheid gehad heeft, zich wederzooveel te ontspannen als de verdikking haar eerst over-spannen had.

Daar het bolle gedeelte van het lepelvormige uiteindevan den haanpal nu in de insnijding van den geleider ligt,is het dus onmogelijk, dat de haan zich naar voren kanbewegen, dus dat er afgevuurd kan worden.

Doordat de haan bij het omleggen van den haanpal

66

iets naar achteren is bewogen, ligt de nok voor het ge-spannen houden van de slagveer niet meer aan tegen detrekkernok. Hierdoor is voorkomen, dat bij afslijting vande twee tegen elkaar wrijvende vlakken van den haanpalen de insnijding in den geleider, de nok voor het ge-spannen houden van de slagveer zou blijven aandrukkentegen de trekkernok. Ware dit wel het geval, en zoumen dan den staart van den trekker achteruit bewegen,dan zou de haan naar voren gaan tot het lepelvormigeuiteinde van den haanpal stuitte tegen de insnijding inden geleider.

De nok voor het gespannen houden van de slagveerwas dan over de trekkernok heen geschoven. Stelde mennu het geweer uit de rust, dan zou de hann naar vorengaan, zoodat het schot viel.

De verdikking op het achtervlak van den haanpal, welkebij omlegging van den haanpalvleugel overspanning vande slagveer veroorzaakt, dient om to voorkomen, dat. dooreen kleinen stoot tegen den vleugel van den haanpal, dezeomgelegd wordt. Er is nu eenige kracht voor noodig.

Uiteennemen en ineenzetten van hetgeweer.

Het geweer wordt in de volgende orde uiteengenomen,en in omgekeerde orde ineengezet.i. de ontlaadstok.2. de grendel.3. de magazijnschroef.4. de kruisschroef.5. het magazijn.6. de bovenband.7. de onderband.8. de handbeschermer.9. de lade.

so. de loop met staartstuk.

Afnemen van den ontlaadstok.

Het geweer rechtstandig plaatsen, den ontlaadstok los-draaien en uitnemen.

67

Afnemen van den grendel.Het geweer met de kolf onder den rechterarm plaatsen,

daarbij de tromp steunende op een zacht voorwerp, metden duim der linkerhand op den knop van de stuitnokdrukken en daarcloor die nok uit de gleuf van het staart-stuk doen treden ; den grendel met de rechterhand ver-wijderen door den geleiderknop van de rechter- naar delinkerzijde en achteruit te brengen. De slagveer wordtdaarna ontspannen door den tand van den haan uit derust in de insnijding van den geleider te brengen, waartoede haan naar links gedraaid moet worden.

Uiteennemen van den, grendel.

Den afsluiter met daaraan bevestigden uitwerper enpatroontrekker uit den geleider trekken en daarna zoonoodig den uitwerper van den afsluiter scheiden ; hetoverige gedeelte van den grendel vervolgens in de voilelinkerhand nemen met den geleiderknop tusschen denlaatsten vinger en pink en den duim op den vleugel vanden haanpal, en daarna, terwijl de slagpin met de puntop een hard houten voorwerp in loodrechte richting wordtgesteund en met den duim der linkerhand op den pal-vleugel wordt gedrukt, met de rechterhand de slagpinmoersnel afschroeven, de slagveer zich langzaam laten ontspannen,haan, haanpal en haanpalveer afnemen, en ten slotte deslagpin en slagveer uit den geleider nemen.

Ineenzetten van den grendel.De slagpin, met daarom geschoven slagveer in den

geleider schuiven, met de afplatting der slagpin aan detegenovergestelde zijde van den knop, daarna den geleiderin de linkerhand nemende, zooals bij het uiteennemen vanden grendel, de slagpin op een hard houten voorwerpsteunende, den knop zoover omlaag drukken, dat de afplattingder slagpin boven den geleider uitsteekt ; 1) .met de rechter-hand den haan om de slagpin brengen met den tand geheel

1) De afplatting van de slagpin heeft ten doel het blad van den slagpinen het naar voren loopende gedeelte van den gleuf voor de nok van denafsluiter, dien stand ten opzichte van elkaar te doen innemen, waarbij hetmogelijk is den afsluiter op den geleider te schuiven.

68

in de insnijding van den geleider, den haanpal met daaromgeschoven veer in den haan plaatsen met den vleugel aande tegenovergestelde zijde van den geleiderknop, met denduim der linkerhand vervolgens zoo krachtig op den pal-vleugel drukken, dat met de rechterhand de slagpinmoersnel op de slagpin kan worden geschroefd.

Bij het aanschroeven der moer moet men zorgen, dat demerkstreep op haar achtervlak boven en in het verlengdevan die op de slagpin komt, dat het achtervlak van dezelaatste een weinig buiten de moer uitsteekt, en dat, alsmen bij den laatsten slag van aandraaien der moer denpalvleugel met den duim een weinig vrij laat, de haanpalhoorbaar in de uitfreezing van de slagpinmoer springt.Hoort men dit niet, dan is vergeten de haanpalveer in te zetten.

Ten slotte zoo noodig den uitwerper aan den afsluiterbevestigen, en laatstgenoemden met de nok aan de tegen-overgestelde zijde van den geleiderknop, op den geleiderschuiven.

Inbrengen van den grendel.De slagveer spannen door de spanvlakken tegen elkaar

te doen oploopen, totdat de stand van den haan in de rustvan den geleider staat, vervolgens met de rechterhand dengrendel voorzichtig in het staartstuk schuiven, waarbij hetverboden is, om op den knop van de stuitnok te drukken.

Heeft de man vergeten den afsluiter te plaatsen, danzal het haakvormige vooreinde van de linkersteunnokoploopen tegen de haak van de stuitnok, waardoor verderinbrengen onmogelijk is.

Afnemen van het magazijn.De magazijn- en de kruisschroef losdraaien en uittrekken.

Het magazijn kan dan afgenomen worden.Klemt de magazijnschroef in de lade, dan moet zij, door

een der armen van den schroevendraaier onder den kop teplaatsen, voorzichtig uitgelicht worden.

Afnemen van den magazijnbodem metaanbrenger en aanbrengerveer.

De bodemschroef losdraaien en uittrekken,. waarna, doorop den aanbrenger te drukken, de bodem uit het magazijnwordt geduwd.

69

Afnemen van den geweerriem. bovenband,onderband en handbeschermer.

De geweerriem wordt slechts afgenomen wanneer zulkstot het schoonmaken der kordonbeugels noodzakelijk is.

Om den riem van het geweer te nemen, wordt eerst dedubbele knoop er afgedaan, en daarna de riem verwijderd.

Om den bovenband af te nemen, wordt de schroef los-gedraaid en uitgenomen en de band naar voren afgeschoven.

Om den onderband af te nemen, wordt de geweerriem(wanneer deze niet is afgenomen) eerst verlengd, daarnade bandveer ingedrukt en de band naar voren afgeschoven.

Het afnemen en plaatsen der banden moet voorzichtiggeschieden om vizierkorrel, lade of handbeschermer niette beschadigen, bij klemming der banden worden band-drijver en houten hamer gebruikt. Bij gebruik dezer hulp-middelen moet beurtelings aan loop- en ladezijde voor-zichtig gewerkt worden.

Bij het plaatsen van den onderband wordt de zijde,gemerkt B 0, naar boven geplaatst.

Om den handbeschermer af te nemen wordt de vizierklepopgericht, daarna wordt de handbeschermer naar vorengeschoven of indien hij klemt, met den houten hamer naarvoren gedreven ; de handbeschermer wordt, wanneer hijlos is, opgelicht, V, slag gedraaid en over de vizierklepverwij derd.

Afnemen van de lade.

Den loop uit de lade nemen. Klemt de loop in de lade,zoo wordt met de rechterhand zacht op de versterkinggeslagen, daarbij de tromp steunende op een zacht voor-werp, en wordt met de linkerhand de loop opgevangen.

Aandraaien der schroeven.

De schroeven worden goed aangedraaid ; er moet gezorgdworden, dat zulks bij het schieten vooral het geval is metde magazijn- en kruisschroef, daar het niet goed aange-draaid zijn van deze schroeven niet alleen invloed uitoefentop de schietuitkomsten, meer tevens het breken dezerschroeven ten gevolge kan hebben.

70

Onderhoud van het geweer.

Uittreksel Bep. art.Onderhoud in de magazijnen :

Art. 38. Bij het schoonmaken der geweren worden deze,naar gelang van den toestand, al dan niet uiteengenomen.

Bij het uiteennemen en ineenzetten moet steeds de voor-geschreven volgorde en de handelwijze worden inachtge-nomen, die zijn aangegeven in het „S. Gwr."

De palmoer, handveer, kordonplaat, kolfplaat, moerplaatvoor ontlaadstok, steunplaat, patroontrekker, aanbrengermet veer, trekkervork, trekkernok, trekker, stuitnok, voet-,stukschroef, scharnierschroef, vizierkorrel en kruisschroef-koker mogen nimmer worden afgenomen, terwijl het afne-men van den uitwerper, bodem, houderhaak en vizierschroefzich tot de hooge uitzonderingen zal bepalen, wanneerzulks door roest of andere redenen bepaald noodig zalblijken.

Art. 39. Voor het schoonmaken van het geweer magslechts gebruik gemaakt worden van de volgende artikelen:(zie ook Art. 78 en 77).

Katoenen of linnen lappen om de onderdeelen vanhet geweer schoon en droog te maken.

Werk, liefst langvezelig vlaswerk. voornamelijk om hetinwendige van den loop te reinigen.

Pompstokken t/gwr., om het inwendige van den loopte ontdoen van ,vaseline, vuil en kruitslijm.

Loopenborstels, om het inwendige van den loop tevoorzien van vaseline.

Staartstukborstels, voornamelijk om op het terrein,zand als anderszins uit de sleuven van het staartstuk ofuit het magazijn te verwijderen.

Poetsstokken en zachte puntige poetshoutjes, om meteen lap omwikkeld de kamer schoon te maken, alsmedevuil te verwijderen uit de plaatsen waar men anders nietbij kan. .

Vaseline of oleonaphta, om de op elkander wrijvendeplaatsen, vooral die van den grendel, het staartstuk en hetmagazijn in te smeren, ten einde deze deelen goed gang-baar te doen zijn, alsmede om het gedeelte van den loopen van het staartstuk, dat in de lade ligt, te bestrijken en

71

daardoor tegen roesten te vrijwaren, en om het inwendigevan den loop in te vetten.

Petroleum, om zeer geringen roest weg te nemen (zieArt. 73).

Vetlappen, om alle overige blanke ijzeren en stalendeelen van het schoongemaakt geweer, zoomede den door-gang van het magazijn in te smeren.

Zeepwater, om het inwendige der geweerloopen, welkeonderhevig zijn aan uitslaan of roesten, schoon te maken.

Voor het gebruik wordt verwezen naar Art. 76.

Art. 4o. Het reinigen van het geweer moet zich bepalentot het verwijderen van stof, nat, vuil en roest met demiddelen, in het vorige artikel aangegeven.

Schuren, poleeren, of blank maken van geweerdeelen isstreng verboden.

Geblauwde, gekleurde of gegrijsde deelen mogen bij hetreinigen alleen afgeveegd en dun met vaseline wordeningesmeerd, doch nimmer worden gepoetst of afgewreven.

Art. 41. De klingen der bajonetten en de loopen moetenbij het schoonmaken altijd plat op eene bank of eenig andervoorwerp worden gelegd, teneinde buiging te voorkomen.

Art. 43. De laden en handbeschermers worden zoonoodig van verdikt vuil en vet ontdaan door middel vaneen met petroleum bevochtigden lap, en verder goed schoonen droog gewreven. Het gebruik van zacht grauw papieris hierbij aan te bevelen.

Art. 44. De haanpalveer en slagveer worden zorgvuldigmet een vetlap ingesmeerd.

Art. 45. Tot het goed reinigen van de insnijdingen,kanalen, gleuven, gaten en moeren worden dunne puntigepoetshoutjes, met een gevetten lap omwikkeld, gebezigd,de draden der schroeven worden met eenige draden werkdoorgehaald en ingesmeerd of wel van een weinig vaselineof oleonaphta voorzien.

Art. 46. Bij het ineenzetten moet goed worden gelet opde gangbaarheid van den grendel en het goed geplaatstzijn van de slagpinmoer, terwijl de wrijvende deelen be-hoorlijk met vaseline of oleonaphta moeten zijn ingesmeerd.

72

Onderhoud aan boord der in dienstzijnde schepen.

Art. 69. Het is streng verboden iets aan de wapenen teveranderen, wapen- of andere nummers in te snijden of inte krassen, houten deelen af te schrapen of af te snijden,of op eenige andere wijze de wapenen te verminken ofonoogelijk te maken.

Art. 7o. Bij wapens poetsen onderhoudt ieder schepelinghet wapen, dat hem is aangewezen.

Men wake bij het ineenzetten met zorg, geene onder-deelen van verschillende wapenen te verwisselen.

Art. 71. Het uiteennemen, geschiedt steeds na alleoefeningen, waarbij de geweren nat zijn geworden en ver-ondersteld kan worden, dat er water tusschen loop en ladeis gedrongen, overigens niet meer dan bepaald noodig is;het wegnemen van meer dan geringen roest moet doorden geweermaker geschieden.

Art. 72. Wanneer de wapenen voor exercitie of omandere redenen in harden zijn geweest, moeten zij wordenafgeveegd en met een vettigen lap behandeld, alvorens zein de rakken te plaatsen.

Art. 73. Het onderhoud der geweren geschiedt als inde magazijnen, met inachtneming der bijzonderheden in devolgende artikeien aangegeven, en onder dien verstande, datoleonapta in plaats van petroleum behoort gebruikt te worden.

Art, 74. De ontlaadstok blijft, bij de plaatsing in derakken, goed aangedraaid in de groef in de lade geborgen,het monddeksel steeds op den loop geplaatst, de grendelgesloten en de slagveer ontspannen, de vizierklep een weinigopgelicht, alle schroeven goed aangedraaid, de geweerriemgestrekt tegen het geweer, de bajonet op de pin van hetgeweerrak.

Art. 75. Men wake vooral tegen het dichtstoppen vanden loop met kurken, lappen als anderszins.

Art. 76. Het schoonmaken van het inwendige van denloop aan boord of in de kazerne mag slechts plaats hebben :

Bij geweren, niet bestemd voor gewoon dienstgebruik,eenmaal in de drie maanden.

73

Bij geweren, bestemd voor dagelijksch dienstgebruik,eenmaal in de maand.

Bij geweren, waarmede geschoten is, den dag. volgendeop de vuuroefening, of indien zulks niet mogelijk is, tweeof drie dagen na de vuuroefening, en daarna behandeld alsgeweren bestemd voor dagelijksch dienstgebruik.

Bij geweren, gedurende exercitie of vuuroefeningen natof vochtig geworden, zoo spoedig mogelijk na afloop derexercitie of vuuroefeningen.

Bij het schoonmaken wordt altijd eerst de grendel uit hetstaartstuk genomen.

Onder het „schoonmaken" van het inwendige van denloop wordt verstaan :

Het uithalen van de zich in den loop bevindendevaseline en het daarna weder invetten (van den loop)door dezen opnieuw te voorzien van vaseline. Hetuithalen van de zich in den loop bevindende vaseline,geschiedt door het eenmaal geheel door- _en weder terugheden van een stuk werk (gehekeld vlas) bevestigd aanden pompstok.

Hierdoor wordt het zich in den loop bevindende vuil,kruitslijm, aanslag enz. tegelijk met de zich in den loopbevindende vaseline uitgehaald.

Net is ten strengste verboden den pompstok voort-durend op en neer te bewegen (poetsen); hetgeengeheel overbodig is en op den duur eene uitslijting vanden loop zoude veroorzaken en daardoor aanleiding geventot slechte schietuitkomsten.

Het invetten van den loop geschiedt door middel vanden loopenborstel voorzien van vaseline. door dezen slechtseenmaal geheel door- en weder terug te halen. 1)

Bij het gebruik van den pompstok en loopenborstelwordt het geweer in zoodanigen schuinen stand met dekolf op den grond geplaatst, afhankelijk van de grootteen armlengte van den man, dat de pompstok of loopen-borstel gemakkelijk ingebracht kan worden.

Bij schietoefeningen moeten de geweren na het afgevenvan het laatste schot van eene serie schoten, dadelijk metden loopenborstel worden ingevet, door het eenmaal door-en terughalen van den loopenborstel voorzien van vaseline.

1) Eerstdaags zal voor het invetten van den loop wischolie wordenverstrekt. Voor de wijze van gebruik wordt verwezen naar art. circ. No. 58.

74

Bij gezamenlijke vuuroefeningen (manoeuvres) met losseof scherpe patronen moeten de geweren dadelijk na heteindigen der vuuroefening (manoeuvre) met den loopen-borstel worden ingevet.

De leider van de vuuroefeningen waakt, dat dit invettensteeds geschiedt, en dat dit niet met den loopenborstelgepoetst wordt.

Indien de geweren op het schietterrein of na afloop dervuuroefeningen behoorlijk zijn ingevet, wordt de nadeeligewerking van het zich in den loop bevindende kruitslijmvoldoende tegengegaan en is het goede invetten van denloop van grooten invloed op het roesten of uitslaan.

Mocht het blijken, dat de geweren bij het schoonmakenen wel bij het uithalen van de vaseline beginnen uit teslaan, hetgeen merkbaar is aan de roodachtige kleur vanhet teruggehaalde werk, zoo moeten deze geweren verderschoongemaakt worden door het eenmaal door- en terug-halen van een stuk werk, vochtig gemaakt in zeepsop vangroene zeep, waarbij gezorgd moet worden, dat geen zeep-water in het magaziin kan komen, waartoe het werk vooralniet te nat mag zijn.

Daarna wordt de loop drooggemaakt door het door- enterughalen van telkens vernieuwde stukken werk, tot hetwerk droog aanvoelt. Het door- en terughalen van 4stukken werk zal meestal voldoende zijn.

Vervolgens moet de loop ingevet worden met den loo-penborstel en behandeld als geweren, bestemd voor dage-lijksch die nstgebruik.

Bij het gebruik van den loopenborstel dient er op gelette worden, dat de borstel niet te zeer is afgesleten, daardan van eene behooilijke wijze van invetten geen sprakekan zijn; versleten borstels moeten dan door nieuwe ver-vangen worden.

Bovendien verdient het aanbeveling, om voor het schiet-terrein bepaalde loopenborstels te bestemmen en deze naafloop der vuuroefeningen te reinigen in zeewater, daardeze borstels spoedig zullen vervuilen.

Als algemeene regel zal dienen te gelden, dat de bor-stels slechts zoolang gebruikt mogen worden, dat zij instaat zijn den loop van tromp tot kamerrand gelijkmatigvan vaseline te voorzien. Bij inspectie der geweren moetniet gelet worden op het glimmend of blank zijn van denloop, maar wel of de loop roestvrij en overal gelijkmatig

75

voorzien is van eene zeer dunne laag vaseline, hetgeenalleen verkregen wordt door een doelmatig gebruik vanden loopenborstel.

Art. 77. Uitsluitend te velde, wanneer het medenemenvan pompstok en loopenborstel bezwaren zoude opleveren,worden voor het onderhoud der geweerloopen pompkoor-den verstrekt, welke geborgen worden in vetdoozen, diein de broodzakken worden medegenomen. Het onderhoudder geweerloopen bestaat dan in het invetten van denloop met het pompkoord.

Dit invetten geschiedt door het mg. uiteinde van hetpompkoord door den loop te laten zakken, totdat deborstel op de monding rust, waarna men den borstel metde hand een weinig oplicht en met de andere hand eenweinig vaseline in de monding smeert, waarna de hier-door van vaseline voorziene bostel slechts eenmaal doorden loop gehaald wordt, door aan het mg. uiteinde, datin het staartstuk gezakt is, te trekken.

Als algemeene regel geldt, dat, indien het te voorzien is,dat er voorloopig niet meer gevuurd wordt, de loop steedsingevet behoort te zijn. Het steeds van vaseline voorzienzijn van den loop is een waarborg tegen het roesten daarvan.

In oorlogstijd zal hiertoe het meest geschikte oogenblikmoeten worden uitgezocht.

Bij vochtige weersgesteldheid, ook indien er niet met hetgeweer geschoten is, moet het invetten met het pompkoordeenmaal per dag plaats hebben.

In zeer bijzondere omstandigheden te velde in oorlogstijd,wanneer elk ander hulpmiddel ontbreekt, wordt tot hetinvetten van het geweer gebruik gemaakt van twee aanelkander geschroefde ontlaadstokken, welk invetten metgroote omzichtigheid moet geschieden en waarbij menmoet waken tegen beschadiging van de monding.

Art. 79. Het nemen der loopen uit de laden zal steedsgeschieden in het geval, dat de geweren nat zijn gewordenen er verondersteld kan worden, dat er water tusschen loopen lade is gedrongen, overigens niet meer, dan bepaaldnoodig is ter voorkoming van roest aan loop, staartstuk enmagazijn. Loop, staartstuk, magazijn, lade en handbeschermerworden alsdan droog gemaakt en daarna met een vettigenlap dun ingesmeerd.

Het zal slechts mogen geschieden op uitdrukkelijken last

76

van den Officier, belast met het detail der Artillerie, terwijlhet steeds onder toezicht van voldoend en bekwaam kaderzal moeten plaats hebben.

In het algemeen zal men, na een gewoon dienstgebruik,evenals na het schijfschieten, behoudens het schoonmakender loopen, zich kunnen bepalen tot het met een drogenlap goed afvegen en daarna met een vettigen lap opnieuwinsmeren van de verschillende blanke ijzeren en stalen deelen.

Art. 80. Ter voorkoming van beschadiging van vizier-insnijdingen en van den arm der vizierklep, mag dezelaatste 'Ammer worden neergeslagen, terwijl ter voor-koming van het slijten van den grendel, den haanpal enhet repeteermechanisme, behoudens bij de oefeningen, dezedeelen zoo min mogelijk bewogen moeten worden. Het op-en afzetten der bajonet moet worden beperkt tot hetgeenstrikt noodzakelijk is om met die handgrepen bekend teworden.

Ook is het gewenscht, om na het sluiten van den grendelden haan niet te doen neerslaan, maar dezen voorzichtigneer te laten, door onder het aftrekken met den duim derrechterhand den vleugel van den haanpal tegen te houden.

Inspectie.Men overtuigt zich dat het geweer niet beschadigd, goed

schoon gemaakt en zonder verwisseling met deelen vanandere wapenen is ineengezet, waarbij men er meer bepaaldop let, dat de bajonet niet verbogen is, niet te veel schudten met de hand gemakkelijk kan worden afgenomen ; deontlaadstok en de slagpinmoer goed zijn aangeschroefd, delade en de handbeschermer schoon- en drooggewreven zijnen geen splinters of scheuren vertoonen; de bandveer zichvrij in hare inlating beweeg-t ; de onderband niet klemt; deloop noch in-, noch uitwendig deuken, butsen of roestvertoont ; de tromp onbeschadigd en inwendig niet gladgepoetst is; de vizierinsnijdingen, de arm der klep en devizierkorrel niet beschadigd zijn; de grendel en het repeteer-mechanisme goed werken ; het magazijn geen deuken ver-toont ; de loop, de kamer met rand en de gleuven voorden uitwerper en de steunnokken behoorlijk gereinigd ende trekker, de stuitnok en de haanpal goed gangbaar zijnen de wrijvende deelen behoorlijk zeer dun . met vaselinezijn besmeerd.

77

Daar het van het grootste belang is, dat het inwendigevan den loop in goeden staat verkeert, moet, opdat menzich hiervan kunne overtuigen, bij de inspectie van hetwapen de grendel van tijd tot tijd uit het geweer genomenworden.

Het is wenschelijk bij het nagaan der gangbaarheid vangrendel en repeteermechanisme, gebruik te maken vanexercitie-patronen, terwijl men tevens nagaat of de magazijn-en kruisschroef goed aangedraaid zijn.

Gaat de haan te gemakkelijk over, dan kan dit het gevolgzijn van onvoldoende kracht der trekkervorkveer, van af-slijting of van een ongeoorloofd afnemen der trekkernokof van de nok van den haan.

Eens in de 6 maanden worden de loopen der gewerenonderzocht met de kalibercylinders tot loop tot geweer.

Met geweren, waarbij uitslijting van den loop geconstateerdis, worden vervolgens schietbeelden geschoten. Dit onder-zoek geschiedt tusschentijds indien op grond der schietuit-komsten vermoed wordt, dat de loop uitgesleten is.

Munitie.De munitie voor het geweer bestaat uit scherpe en losse

patronen. 1)De scherpe patroon heeft een kogel van hard lood met

vernikkeld stalen mantel.De losse patroon heeft een hollen houten kogel, welke

ter onderscheiding van de scherpe patroon rood gekleurdis. Binnen den afstand van io pas levert deze kogel ge-vaar voor verwonding op.

Bij de oefening in de lading wordt gebruik gemaaktvan exercitie-patronen. waarvan de houten kogel zwart isgekleurd.

Er moet vooral op gelet worden, dat de kogel zwart is,om verwisseling met andere patronen tegen te gaan (zijn

1 ) Ook worden in sommige omstandigheden nog verstrekt scherpe pa-tronen met verminderde lading, voor wachten en voor gebruik bij militairenbijstand in tijd van vrede, (wachtpatronen). Bij het gebruik dezer patronenmoet steeds met standvizier worden gevuurd, zoodat wanneer op grooterenafstand dan zoo M. moet worden gevuurd, het mikpunt dien overeenkomstighooger moet gekozen worden. Deze patronen komen in uitwendige ge-daante overeen met de scherpe patronen, het vooreinde der huls is echtervernikkeld.

6

78

de kogels niet meer voldoende zwart, dan behoort hierinte worden voorzien).

Gedeukte exercitie-patronen mogen niet worden gebruikt.De patroonhouders bij de exercitie te gebruiken, moeten

steeds roestvrij en niet verslapt of ingedeukt zijn; zoonoodig, moeten zij met andere van de schietoefeningenafkomstig verwisseld worden.

Verpakking der patronen.De patronen worden per 5 stuks verpakt in patroon-

houders. Bij deze verpakking dient men er op te letten,dat de middelste drie patronen goed met hun bodemachter de achterste groeven, tegen den rug van den houderaansluiten en de beide buitenste met hun bodemrand voorden bodemrand der binnen liggende patronen komen teliggen.

De gevulde patroonhouders worden per twee stuks, ge-scheiden door een .kartonnen tusschenschot, verpakt indoozen, kartonnen tot patronen.

De kleur van de etiketten der doozen heeft betrekkingop de soort van patroon welke in die doozen verpakt is,en wel:

Etiketkleur van de doos : scherpe patronen.c geel : wachtpatronen.0 rood : losse patronen.« blauw : exercitie patronen.

Op de doozen met scherpe patronen kunnen voorkomenzwarte sterren en roode sterren.

Een zwarte ster beteekent, dat de patronen, in die doosverpakt, alleen gebruikt mogen worden bij schietoefeningenbinnenslands.

„Twee roode sterren" beteekent, dat de in die doosverpakte patronen in . de tropen zijn geweest.

Afstanden schatten.

Algemeene beschouwingen.

Het is wenschelijk, dat de schutter binnen de grenzen,waar hij het persoonlijke vuur kan toepassen, den afstandop 5o Meter nauwkeurig, kan schatten.

79

Het persoonlijke vuur op een enkelen vijand kan inverband met de trefkans van het geweer uiterlijk tot enmet 400 M. tot eenige uitkomst leiden, op groepen van.2, 3 a 4 man kan men tot op 600 M. nog succes ver-wachten.

Het schatten van afstanden wordt derhalve tot en met600 M. beoefend.

Officieren en onderofficieren vanaf den rang van korpo-raal, die ingedeeld zijn bij de landingsdivisie, worden nuen dan geoefend in het schatten van grootere afstanden.De gelegenheid daartoe en de vorderingen daarin bepalenvanzelf de grenzen.

De oefeningen hebben plaats onder leiding van eenofficier, die zelf voldoende bedreven is in het schatten vanafstanden.

Indien zij met oordeel worden geleid, kunnen zij totgroot nut strekken, zelfs al worden zij schaars gehouden.

Als alleenstaande oefening heeft zij niet het nut, datmen er zich dikwerf van voorstelt, daar het vaak voor- ,komt, dat iemand meent een zekeren graad van nauw-keurige schatting te hebben bereikt, terwijI hij in anderterrein, bij een hoogere of lagere opstellIng, of onderandere omstandigheden van weer en dampkring, de plankgeheel misslaat.

In de eerste plaats is noodig een duidelijk begrip vande wijzigingen, die op de schatting van invloed kunnen zijn.

O. Van de hoogte r.aar de laagte wordt in den regelte kort geschat.Omgekeerd wordt meestal te ver geschat.

2 0. Bij heldere, onbewolkte lucht of bij een donkerenachtergrond (bosch), waartegen personen of voor-werpen zich scherp afteekenen of wanneer donkergekleurde personen of voorwerpen zich tegen eenlichten achtergrond scherp afteekenen, wordt in denregel te kort geschat.

In het omgekeerde geval meestal te ver.Over eene eentonige vlakte (heide, weiland, sneeuw-veld, enz.) en over eene tusschengelegen dieptewordt in den regel te kort geschat.

Vervolgens wordt het schatten van afstanden zooveelmogelijk beoefend onder afwisselende omstandigheden,

30.

8o

teneinde het ontstaan van eenzijdige kennis daarin te voor-komen. Daarbij maakt men gebruik van de volgendehulpmiddelen.

Hulfimiddelen ter beoordeeling van de afstanden.

a. Afstanden van bepaalde lengte (die op de schiet-baan vooral) in het geheugen prenten en door mid-del van deze maten den gewilden afstand op hetoog schatten.

Bij het persoonlijk gevechtsschieten vestigt de onder-wijzer telkens de aandacht van den schutter op de zicht-baarheid van het doel op den bepaalden afstand en spoorthem aan, een en ander goed in het geheugen te prenten.

b. In het geheugen prenten, wat op verschillende af-standen kan onderscheiden worden van den enkelenman of van troepenafdeelingen, om daardoor uithetgeen men van bet doel ziet, tot den afstand,waarop het zich bevindt, te kunnen besluiten.

Deze waarnemingen zijn persoonlijk en veranderen ingeringe mate in verband met meer of minder ontwikkeldgezichtsvermogen.

Het heeft derhalve geen waarde, om die waarnemingentot in kleine bijzonderheden, als zichtbaarheid der uniform-knoopen, gelaatskleur e. d. uit te strekken. Zij moetenzieh bepalen tot hoofdpunten, voor een ieder duidelijkwaar te nemen, b.v. : bij eene heldere lucht onderscheidtmen op 40o M. been- en armbewegingen, doch overigensde gestalte niet scherp.

De sabel.

bestaat uit de stalen kling en het zwart geschilderde ijze-ren gevest met esschenhouten greep.

Bij het poetsen van de kling moet deze steeds plat opeen bank of iets dergelijks gelegd worden.

Net kapmes.

bestaat uit de stalen kling en het stalen gevest met hou-ten greep.

81

Roeisloepen.De roeisloepen worden aan boord voornamelijk in de

volgende soorten onderscheiden : b ark a s, kapitein s-of groote sloep, officierssloep, werksloep,whaleboot of walvischsloep, reddingboot,jol, giek en vlet.

De namen van de voornaamste deelen van de sloepenzijn: de kiel met voor- en achtersteven; despiegel, ook wel het hek genoemd; de inhoutjes;het z a a dho u t, de b uitenhui d, samengesteld uitgangen; het berghout; het boeisel, waarin descheegaten zijn gemaakt; het dolboord; de wege-ring met den doftweger, waarop de vaste-, losseen z e i 1 do ft en liggen ; de eerste worden met koperenknietjes aan het boord vastgemaakt en rusten in het middenop stutj es: de geschutklossen.

De reddingbooten zijn voorzien van luchtkasten, en somsvan kleppen om het water to loozen.

Sommige sloepen hebben geen scheegaten, maar gaatjesin het dolb o or d', waarin ijzeren mikken, meestal r o e i-d o 11 en genoemd, worden gezet.

Het gedeelte van de sloep achter de achterste doft wordtkaj uit en dat tusschen het z e t t e b or d en den spiegelhe nn e g at genoemd. Geheel voorin is de p 1 e c h t enachterin van onderen het pr op g a t, dat met eene propvan hout gesloten wordt.

Verder vindt men in eene sloep de sp o or stokk e n,waartegen bij het roeien de voeten gezet worden, des c h e eh o u t j e s, waarmede de scheegaten worden toe-gemaakt, het r oer met roerhaken en vingerlingen;den helmstok of het juk, de voor- en de achter-geschutdoft, de barringijzers, de zonnetent,ijzeren stu tt e n, waaraan de z o an et ent wordt uitge-haald, den ijzeren of houten v 1 a g g e- en w imp elsto k,de hijschtoestellen, de riemen, waarvan er eenof twee meer zijn dan het aantal scheegaten bedraagt ; depagaaien, twee sloepshaken, een hoosvat, eenwatervaatje met stelling, de rondhouten metde zeilen en het tuig, waardoor men verstaat de mastenmet ra's, spriet en papagaaistok.

Verder behooren nog in eene sloep de v an g 1 ij n, eendreg met dreggetouw, de willen, eene vlag, een

82

wimpel, een sloepseinboekje, een kompas,eene zeildoeksche slagputs en een h a n d z w a b b e r.

Verscheidene dezer zaken zijn niet altijd in de sloep,maar worden daarin eerst gegeven, wanneer de sloep gebruiktzal worden.

Om het platte einde der riemen, dat b 1 a d genoemdwordt, is een koperen bandje gespijkerd tegen het splijten.Alle riemen in eene sloep zijn even lang, behalve somtijdsde voorsten, omdat de sloep daar smaller is. De riemenworden naast elkander aan weerskanten tegen boord gelegd,met de bladen naar voren en den achterkant gelijk metde achterste doft; de kortste riemen in de midscheeps.

De pagaaien worden tegen boord gezet of onder de doftenopgevangen. De rondhouten met zeilen liggen in de mid-scheeps; de haken een aan iedere zijde met de punt naar voren.

Het hoosvat ligt in de h o o s, dat is de plaats, waaruitmen de sloep leeghoost. De hoos vindt men meestal vOOrde achterste doft; zij is met koper bekleed. De geschut-doften liggen onder in de sloep of worden-in de midscheepsonder de doften tegen de stutjes vastgemaakt. Het water-vaatje staat op zijne stelling in het zaadhout, vOOr de hoos.De vanglijn is geraaid aan een ring in den voorsteven enwordt op de plecht opgeschoten. De dreg is steeds op hetdreggetouw gestoken en wordt voorin geborgen; zij moetaltijd klaar liggen om overboord gegooid te worden; het dreg-getouw moet klaar opgeschoten zijn om dadelijk te kunnenuitloopen, en het uiteinde in de sloep vastgemaakt zijn.

De willen zijn aan den doftweger vastgemaakt en moetenalien juist op het berghout hangen ; een achter iederscheegat. De slagputs en handzwabber worden geheel v6Orof achterin uit 't gezicht geborgen. In eene te water liggendesloep zorgt de beurtgast, dat de sloep schoon blijft, dat alleser ordelijk en regelmatig inligt, dat de vlag klaar waait,alle willen buiten hangen en alle scheegaten dicht zijn, datde sloep niet tegen het schip of tegen andere sloepen stooten zoo noodig leeggehoost wordt. Op de b a k s p i e r ligtde sloep het best, door de vanglijn te scheeren door denhanger en het einde op de voorste doft te beleggen, enbuitendien nog een eind te nemen, dat achteruit binnen-boord vaststaat en achter in de sloep wordt belegen. Dateind wordt kondwachter of contra-vanglijn ge-noemd. S m a k t o u w noemt men een eind touw, datbinnen boord, meestal vooruit, vaststaat, en klaargehouden

83

wordt, om aan eene aankomende sloep te worden toege-worpen om gemakkelijk langs zijde te kunnen halen.

De sloepen hangen in hare takels aan de davit s.Aan de davits vindt men de b a k s t a g e n, den midde I-leider en soms een hanepoot met ophouder. Bijhet hijschen of strijken der sloep moeten de beurtgastenonder in de sloep staan zich nooit aan de takels maaralleen aan de handleider vasthouden, en tusschen debeide takels blijven ; staan ze voor het voorste, of achterhet achterste takel en breekt het achter- of het voortakel,dan komen zij beknepen tusschen takel en sloep. Zijn desloepen geheschen, dan maakt men het propgat open enlet er op, dat het niet door veil verstopt geraakt; de propmoet aan een einde zijn vastgemaakt. Het roer wordt ingelegd.en om de sloepen worden de broekmatten genomen.

Bij het strijken van de sloep worden eerst de broekmattenafgenomen, daarna wordt het roer ingehoekt, het propgatgesloten en de vanglijn evenals bij het hijschen binnenboord gegeven, wat vooral noodig is als er stroom is.

Bij het inpikken van de takels moeten ze klaar genomenworden, en bij het uithoeken zorge men, dat zij nergens inde sloep pakken en vrii buiten de sloepen worden gegooid.

De sloepen worden, wanneer ze in de takels hangen, voorzee dikwijls gesjord met de loopers van de takels, of metuitsluitend daartoe bestemde einden, krabbers genoemd.

Aan boord der oorlogsschepen heeft iedere sloep haareigen nummer; de seinvlag, die dit nummer aangeeft, staatmet dat nummer gewoonlijk geschilderd op het zettebord.Wordt de nummervlag van eene der sloepen met denNederlandschen breeden wimpel, (Kerkwimpel), daarboven,geheschen aan boord van het schip, waartoe de sloep be-hoort, dan geldt dit sein als eene mondelinge order enbeteekent, dat de sloep aan boord terug moet komen.Wanneer men in de sloep een sein ziet, dat van boordgedaan wordt aan die sloep, dan steekt men als contraseineen riem of pagaai op, waardoor men aan boord weet, dathet sein gezien is.

Dikwijls is ook nog op het zettebord geschilderd eeneroode, eene witte en eene blauwe vlag, waaronder „B.B."„recht" en „S.B." Dit beteekent, dat wanneer aan boordde roode vlag opgaat, de sloep bakboord uit moet roeien,dat men dus den kop naar B.B. moet brengen. De onderoffi-cier der sloep laat zoolang naar B.B. houden, totdat de roode

84

vlag neergaat en stuurt dan recht door. De witte vlagbeteekent recht door sturen en de blauwe vlag naar stuur-boord roeien. (Men denke hierbij aan de kleur der lichtenVan de stoomsloep : rood = B.B., wit = recht vooruit engroen = S.B.).

In het sloepseinboekje vindt men nog verscheidene andereseinen, die van boord der schepen gedaan kunnen worden,of die men uit de eene sloep met zwart en wit geschilderdezeildoeksche seinramen aan de andere kan doen.

Sloepen worden ook gebruikt om water, behoeften ofvictualie te halen, trossen of werp en uit te brengen,enz. De trossen worden bij het uitbrengen geheel of ge-deeltelijk achter in de sloep opgeschoten, of wel van boorduitgestoken naarmate de sloep voortroeit ; het einde vande tros moet altijd voor in de sloep klaar liggen. Dewerpen worden achteraan gehangen, of wel met den stokover den spiegel, en de handen op eene plank, die dwarsop het boord rust, gelegd. Aan het werp bevestigt meneene boei met boeireep, waaraan het werp wordt gelicht.Als het roer in dergelijke gevallen niet gebruikt kan worden,dan stuurt men met een riem.

In zee is steeds een der sloepen aangewezen als redding-sloep. Deze sloep moet zooveel mogelijk voor oogenblikkelijkgebruik gereed zijn. De vanglijn moet buiten alles ombinnenboord vaststaan, de takels moeten opgeschoten aandek liggen, de stoppers opgezet zijn ; de prop ,is ingezet ;cinder de doften is voor iedere roeier een zwemvest vast-gemaakt. Verder bevinden zich in de sloep : een redding-gordel, een kompas met lampje, een lantaarn met lucifers,een sloepseinboekje.

Bij de reddingbooten vindt men om de sloepen te sjorrensteeds poolstroppen aan de davits.

Reglement op de commando's voor het roeienen het pagaaien met sloepen.

Wanneer de sloep klaar is, behooren de riemen naastelkaar tegen boord op de doften te liggen, de bladen horizontaalen naar voren. Het blad van den buitensten riem op datvan den tweeden, het blad van den tweeden op dat vanden derden en zoo vervolgens, terwiji de bladen van detwee in de sloep aanwezige korte riemen gelijk komen teliggen met die van de anderen ; de binneneinden gelijk met

85

den achterkant van de achterste doft, de haken een aaniedere zijde met de punt naar voren. De wimpelstok voorintegen boord aan de zijde der sloep, welke afgekeerd is vanhet schip of van den wal, langszijde waarvan de sloep ligt.

Is het zeiltuig in de sloep en niet in de barringbeugelsgehangen, dan wordt dit in de midscheeps gelegd , demasten onder en de zeilen boven.

De roeiers worden genummerd van voren te beginnenalzoo : S.B. i, B.B. i, S.B. 2, B.B. 2, enz.

In de sloep, langszijde van een schip of aan den walliggende, zitten de roeiers rechtop, de handen op de knieenen de voeten op de spoorstokken, de ellebogen aan hetlichaam gesloten, zich in een lijn richtende op de achtersteroeiers.

De voorste roeier aan de zijde van het schip of van denwal, neemt of heeft de voorhaak in handen en houdt,hiermede staande op de plecht, de sloep in de verlangdepositie. De andere voorste roeier houdt zich, zittende op dedoft, indien de wimpel zal worden gevoerd, gereed om denwimpelstok in te zetten.

Ligt de sloep op de vanglijn of het smaktouw, dan is devoorste roeier, die niet de haak in handen heeft, belast methet inhalen en opschieten van de vanglijn of het losgooienvan het smaktouw.

Zoo noodig (en alleen op aanwijzing van den onderofficierder sloep) neemt de achterste roeier aan de zijde .van hetschip of van den wal, den achterhaak en behandelt deze,staande op het vlak van de sloep.

In het algemeen wordt voorgeschreven dat, spoedver-eischende omstandigheden uitgezonderd, alle commando'sworden gedaan door den onderofficier der sloep, zoo noodigop aanwijzing van den sloepscommandant.

Bij exercitieroeien zullen de verschillende handelingen opcommando worden gedaan, en zoodra voldoende oefeningverkregen is, de fluit gebruikt worden, voor zooverre dithieronder wordt aangegeven.

I. HET AFZETTEN VAN DE SLOEP.

„Scheehoutjes nit !"„Willen binnen !"

De roeiers nemen, op hunne plaats blijvende zitten, metde buitenfrand de scheehoutjes uit en hangen deze aan de

86

eindjes binnen boord en halen daarop de willen binnen,zorgende, dat de wil zoodanig komt te hangen, dat het oogniet uitscheuren kan.

De voorste roeier, die niet met den haak belast is, zorgtvoor beide scheehoutjes en willen van zijne doft, evenzoode achterste roeier, indien zijn nevenman den achterhaak inhanden heeft.

w. c. „Riemenu. c. Oft !"

Op het w. c. draaien de roeiers (behalve de beide voorsten)het bovenlichaam naar de buitenzijde der sloep en vattenhun riem met beide handen aan, de binnenhand het meestaan het binneneinde; de achterste roeier den buitenstenriem, de volgende den tweeden, enz. Zij lichten de riemenop, leggen deze zooveel mogelijk langsscheeps op het dol-boord, de bladen horizontaal en waaiervormig gericht, denriem met beide handen vasthoudende, de buitenhand inden ondergreep, de binnenhand in den bovengreep, hetoog gericht op het blad van zijn riem.

Op het u. c. worden de riemen zoo vlug mogelijk opgezet,de bladen langsscheeps, de binneneinden rustende op hetvlak van de sloep tusschen de knieen, alien in een lijngericht op de riemen der achterste roeiers. De buitenhandkomt nu ter hoogte van de kin, de binnenhand zooveellager, dat de arm op het dijbeen rust.

Is het gebruik van den achterhaak noodig, dan neemtvoor dit commando de onderofficier van de sloep den haaktijdelijk van den achtersten roeier over. Deze zet zijn riemop, gelijk met de andere roeiers, en geeft hem daarna aanzijn nevenman over, om den achterhaak weer in handente nemen.

De andere achterste roeier neemt den riem met debinnenhand over en vat dezen op gelijke hoogte als hij zijneigen riem vast heeft.

Moet een der in het Reglement op de eerbewijzen ensaluten genoemde autoriteiten, waarvoor alle zich in desloep bevindende personen behooren op te staan, wordenovergevoerd, dan geschiedt het opstaan der roeiers op hetcommando :

w. c. „Geeftu. c. acht !"

87

Op het w. c. verpakken de bakboordroeiers hunne handen,elkeen laat de rechterhand los behalve de achterste roeierin het geval hij twee riemen in handen heeft.

Op het u. c. staan alle roeiers op en doen den groet,de riemen voor het midden van het lichaam, komende nu delinkerhand ongeveer voor het midden van de borst.

De roeier, belast met den voorhaak, blijft de sloep in deverlangde positie houden; de andere voorste roeier neemtvoor zijne zitplaats de staande houding aan en groet.

Indien de achterste roeier den achterhaak in handenheeft, blijft hij hiermede de sloep in de verlangde positiehouden; de andere achterste roeier gaat tusschen de beideriemen in de midscheeps staan en doet uit den aard dengroet niet.

Het wederom gaan zitten geschiedt op het commando;

w. c. „Zit-u. c. neer !"

Op het w. c. laten de roeiers de rechterhand vlug vallen.Op het u. c. wordt door ieder de positie van „Riemen,op"aangenomen.

Dit commando behoort te worden gedaan, nadat desloepcommandant de order heeft ontvangen om af te zetten.

„Zet af voor I" Op de fluit een stoot.Op dit c.' plaatst de roeier met den voorhaak deze zoo-

danig, dat de sloep daarmede dwars kan afgezet worden,de andere voorste roeier haalt de vanglijn binnen en schietdeze op of gooit het smaktouw los, en neemt daarna denwimpelstok gereed om in te zetten. Moet de wimpel nietgevoerd worden, dan gaat hij op zijne plaats zitten in devroeger aangegeven positie.

De roeier met den voorhaak zet de sloep zoo krachtigmogelijk af, en gaat op zijne plaats zitten in de vroegeraangegeven positie, na den haak met de punt naar vorentegen boord gelegd te hebben ; de andere voorste roeierzet den wimpelstok in en gaat eveneens zitten.

Indien de achterhaak gebruikt is, wordt deze nu door denachtersten roeier met de punt naar voren tegen boordgelegd aan de andere zijde als de voorhaak ligt; hij neemtdaarna van zijn nevenman den riem over en gaat in devroeger aangegeven positie op zijne plaats zitten.

„Rienzen toe !" Op de fluit „roffel".

88

Op dit c. lichten de roeiers met beide handen de riemeneen weinig rechtstandig op en worden deze vlug doch metniet te groote kracht in het scheegat gelegd, hetgeen ge-schieden kan door met de buitennhand den riem tegen tehouden. De bladen mogen hierbij niet te water komen ; deriem wordt zoo noodig dadelijk zoodanig gedraaid dat hetblad horizontaal komt; de achterste roeiers zorg dragendedat hunne riemen in elkanders verlengde komen, de andereroeiers hunne riemen op de beide achterste riemen richtende.

De roeiers blijven rechtop zitten en houden de riemenvast met beide handen op ongeveer i d.M. van elkaar ende binnenhand op ongeveer 1 d.M. van het binneneinde af,beide handen met de nagels naar beneden, de ellebogenaan het lichaam gesloten, het oog gericht op den onder-officier der sloep.

Wanneer de riemen te voren niet zijn opgezet, wordteerst gehandeld geheel als is voorgeschreven bij het w. c.van „Riemen op" ; daarna worden zij vlug in het scheegatgelegd.

Als de tent is uitgehaald, worden op het commandoeerst de kaailijntjes losgemaakt en na de uitvoering wedervastgezet. „ifaalt ob gelijk I" Op de fluit „halen".

Op dit c. laten de roeiers het bovenlijf goed voorovervallen (zonder nochtans den rug te krommen) het hoofd indezelfde strekking, tegelijkertijd den riem met gestrektearmen voorwaarts brengende en 1/4 slag draaiende, zoodanigdat de achterkant van het blad onder komt, en het gezichtnaar het blad van den riem keerende.

Daarop brengen zij de bladen loodrecht in het water,zoodanig dat het blad bijna geheel ondergedompeld is, hetbovenlijf wordt daarna krachtig naar achteren gebracht ende armen gebogen, zoodanig dat de ellebogen voorbij hetlichaam heenschieten en de handen nagenoeg tegen deborst komen ; de beenen worden hierbij gestrekt.

Wanneer het blad van den riem even voorbij het scheegatis gekomen, wordt dit uit het water gelicht en 1/4 slaggedraaid in omgekeerden zin en een oogenblik de positievan „Riemen toe" aangenomen, waarna de volgende slagals hierboven aangegeven gemaakt wordt.

Ten einde regelmaat, netheid en vaardigheid bij hetroeien te verkrijgen, moeten alle roeiers steeds letten op deachterste roeiers, die het begin en de wijze van uitvoering

89

der commando's aangeven, en al hunne bewegingen onmid-dellijk volgen, ook bij de manoeuvres gedurende het roeien.De achterste roeiers dragen zorg een geregeld tempo tehouden, afhankelijk van de geoefendheid der roeiers, denaard van het vaartuig, de omstandigheden van weer en zeeen den of te leggen afstand.

In een lijksloep, zoomede in de sloepen die volgen, zal,indien de gelegenheid dit toelaat met lange slagen geroeidworden, zoodanig dat ongeveer 8 slagen in de minuutgedaan worden.b

Wanneer men aangevangen heeft met roeien, maar nooiteerder, nemen de beide voorste roeiers zonder commandogelijktijdig hunne riemen en brengen die in de positie van„Riemen op". Zij brengen daarna, eveneens zonder com-mando, na alvorens de boveneinden der bladen tegen elkaaraangebracht te hebben, de riemen in de positie van „Riementoe" en vallen bij den eerstvolgenden slag in met roeien.

Als de tent is uitgehaald, brengen zij de riemen op dewijze als vroeger bij de tweede omschrijving van het com-mando „Riemen toe" is voorgeschreven, in de scheegatenen zetten de kaailijntjes vast.

Zoowel bij „Riemen toe" en „Haalt op gelijk" in ditHoofdstuk, als bij de hierna volgende manoeuvres gedurendehet roeien, zal het dikwijls voorkomen, dat de gecoinman-deerde manoeuvre niet door alle roeiers uitgevoerd kanworden doordat het schip, de kade of andere vaartuigenhen beletten van hunne riemen gebruik te maken, terwijlhet dan toch noodzakelijk is direct met de sloep te ma-noeuvreeren wegens stroom of om juist uit die positie tegeraken. Men vervangt dan in het commando het woord„gelijk" door de woorden „wie kan" of voegt deze woordenachter het gegeven commando, hetgeen den roeiers tekennen geeft, dat ieder voor zich moet trachten het com-mando uit te voeren zoodra hij daar kans toe ziet. Hierbijzal door hen steeds gelet worden op den achtersten mede-werkenden roeier die de beweging aangeeft. In het algemeenzal iederen roeier ingeprent moeten worden, dat zoolang hijin de sloep is en vooral bij afzetten, aanleggen, of roeiendein drukke vaarwaters, hij plotseling commando's verwachtenkan en gereed moet zijn die onmiddellijk uit te voeren,zonder voorafgaande waarschuwing. De netheid en regelmaatmoeten verkregen worden door het letten op, en volgen, vande bewegingen van den achtersten roeier en door oefening.

90

II. MANOEUVRES GEDURENDE HET ROEIEN.

„Ofi riemen !" Op de fluit „vast".

Op dit c. wordt onmiddellijk de positie aangenomen van„Riemen toe". Dit c. behoort te worden gedaan, op hetoogenblik, dat de riemen uit het water zouden gelichtworden of even daarvOOr.

„Riemen o5 !"

Op dit c. geven de roeiers met de binnenhand een sterkenduw op den riem, zoodanig dat deze met kracht uit hetscheegat gewipt wordt; zij verpakken daarbij de buitenhanden riem hiermede den rie verder rechtstandig, debladen langscheeps in de positie als bij het commando„Riemen op" is voorgeschreven.

Dit c. behoort te worden gedaan, op het oogenblik alsbij het vorige commando is voorgeschreven.

„Loofien riemen !"

Op dit c. worden de riemen vlug met beide handen uithet scheegat gelicht, de binnenhand losgelaten, en de riemenmet de buitenhand, het bovenlichaam een weinig naar hetboord der sloep overbuigende, zooveel mogelijk langscheepsgebracht, rustende op het dolboord achter het scheegat, debladen vertikaal en uit het water, het gezicht naar bet bladvan de riem gericht.

Dit c. behoort te worden gedaan op het oogenblik datna den slag de positie van „Riemen toe" is aangenomen.Bij het uitlichten der riemen uit de scheegaten, worden debladen even te water gebracht. Wanneer men van uitdeze positie de riemen weder voor het gebruik gereed wilhebben, wordt gecommandeerd

„Riemen foe !"

Op dit c. drukken de roeiers met de buitenhand debinneneinden der riemen een weinig naar beneden, daarnaworden de riemen met beide handen dwarsscheeps en inde scheegaten gelegd en de bladen horizontaal gedraaid,waarop de positie wordt aangenomen als vroeger bij hetcommando „Riemen toe" is voorgeschreven. Als de tentis uitgehaald, worden de kaailijntjes vastgezet.

!"Op dit c. brengen de roeiers het bovenlichaam achterover,

trekken den riem naar zich toe door de armen te buigen,

91

de ellebogen voorbij het lichaam, de handen tegen de borst.Het gezicht wordt naar het blad van den riem gekeerd.

Daarna brengen de roeiers de bladen loodrecht in hetwater, deze iets minder onderdompelende dan bij het com-mando „Haalt op gelijk" is voorgeschreven; het boven-lIchaam wordt daarna voorover gebogen en de armengestrekt. Wanneer het binneneinde van den riem zoo vermogelijk naar achteren is gebracht, wordt de riem uit hetwater gelicht en een oogenblik de positie van „Riemen toe"aangenomen, zonder daarbij evenwel de bladen horizontaalte draaien.

Dit c. behoort te worden gedaan op het oogenblik datde riemen uit het water zouden worden gelicht of evendaarvOOr.

Het strijken geschiedt in hetzelfde tempo als het roeien.Wanneer men slechts een der beide boorden eene

manoeuvre wil laten verrichten, wordt gecommandeerd :

„Stuurboord riemen oft I"

Bakboord,.Stuurboord

ofi riemen !"Bakboord

„Stuurboordlooften riemen !"

Bakboord„Stuurboord ..

– strykt gelijk !"Bakboord

„Stuurboord haalt oft gelijk !"

BakboordBij deze manoeuvres worden door de roeiers aan het

genoemde boord de bewegingen uitgevoerd, zooals vroegeris beschreven.

Wordt in de vaart gecommandeerd: „Riemen op" endaarna: „Geeft acht", dan wordt door de roeiers niet degroet gedaan.

III. HET AANKOMEN DER SLOEP.

„Haak voor !"

Op dit c. maken de beide voorste roeiers, als de tentis uitgehaald, de kaailijntjes los.

Verder wordt gehandeld zooals hieronder bij het com-

92

mando : „Geroeid" wordt beschreven, en de scheehoutjesingezet.

De roeier aan de zijde van het schip of van den wal,waar zal worden aangelegd, neemt nu den vOcirhaak enplaatst zich daarmede met het gezicht naar voren op deplecht, den haak rechtstandig hierop latende rusten metde punt naar boven.

De andere voorste roeier blijft zitten in de vroeger aan-gegeven positie of neemt, zoo de wimpel gevoerd wordt,den wimpelstok uit, rolt de wimpel om den stok en legt dieaan zijne zijde- tegen boord, en gaat daarna zitten of blijftgereed om zoo noodig het smaktouw waar te nemen en tebeleggen.

Indien men aan het roeien is, behoort dat commandogedaan te worden op het oogenblik, dat de riemen uit hetwater zouden worden gelicht of even daarv6Or.

„Geroeid !" Op de fluit „roffel".

Op dit c. worden, als de tent is uitgehaald, de kaai-lijntjes losgegooid.

De roeiers geven met de binnenhand een sterken duwop den riem, zoodanig, dat deze met kracht uit het scheegatgewipt wordt; zij verpakken de buitenhand en laten deriemen ordelijk achterover vallen, zoodat zij op het dolboordkomen te liggen evenals bij het c. van „Riemen op" bijafzetten van de sloep is aangegeven. Daarna worden deriemen met beide handen zonder te smijten op de doftengelegd zooals zij behooren te liggen, als de sloep klaar is,waarvoor de beide achterste roeiers zorg dragen.

Indien men aan het roeien is, behoort dit commandogedaan te worden op het oogenblik, dat de riemen uithet water zouden worden gelicht of even daarv6Or. On-middellijk nadat het vorige commando is uitgevoerd, volgthet commando:

„Willen buiten !"

„Scheehoutjes in !"

De roeiers hangen, op hunne plaatsen blijvende zitten,met de buitenhand de willen buiten en plaatsen de schee-houtjes in de scheegaten, waarop onmiddellijk de vroegeraangegeven positie wordt aangenomen.

Zijn de riemen bij het aankomen opgtzet geworden ophet commando „Riemen op" en moet de achterhaak ge-

93

bruikt worden, dan brengen op waarschuwing daarvan deachterste roeiers hunne riemen in de positie ,van „geroeid"en neemt de roeier aan de zijde, waarmede wordt aange-legd den achterhaak — welken hij zoo noodig van denanderen roeier ontvangt — staande op het vlak van desloep en gereed om de vaart van de sloep te stuiten.

Zijn de riemen opgezet, en behoelt men deze daarnaniet meer te gebruiken, dan volgt het commando :

„Geroeid ./"

Op dit c. lichten de roeiers met beide handen deriemen een weinig rechtstandig op om ze op de doftente leggen en wordt daarna gehandeld zooals bij het com-mando „Geroeid" is voorgeschreven.

Wanneer het zeiltuig in de baringbeugels ligt, en bijsloepen waar de riemen aan eindjes zijn bevestigd, kunnende commando's ,.Riemen op", „Riemen toe" en .,Geroeid"volgens dit reglement, niet worden gedaan en wordendeze commando's vervangen door „Loopen riemen".

Het roeien m vletten gebeurt op dezelfde wijze als inde sloepen; ook bij het roeien met twee riemen, door eenman zullen na elken slag de riemen weder in de positievan „Riemen toe" worden gebracht.

Reglement op de commando's voor hetpagaaien.

Er wordt verondersteld, dat de matrozen in de sloepgezeten zijn in de positie voor roeien, en dat de pagaaienop de gebruikelijke wijze onder de doften met einden zijnopgevangen.

Op dit c. maken de roeiers de einden los, waarmede depagaaien onder de dofteti zijn opgevangen, zij schuiven deriemen, zooveel als noodig is, naar de midscheeps, om ruimtete maken voor den man. als hij op het dolbord komt tezitten.

Iedere man neenit de pagaai, waarvan het blad onderhem is, plaat,t die tegen boord met het blad naar vorentusschen de wegertng en het boord, laat de steel rustentegen de voorzijde van de dolt, waarop hij gezeten is ; dekruk mag niet buven het dolbord uitsteken.

7

„Paoaien tegen boord I"

94

„Willen binnen !"

Op dit c. halen de roeiers met de buitenhand de willenbinnen, zorgende dat de wil zoodanig komt te hangen, dathet oog niet uitscheuren kan.

„Neemt fiagaaien!"Op dit c. staat iedere roeier op, draait zich naar de

boordzijde, gaat op het bolboord zitten vlak achter zijnscheegaatje, met het gezicht naar voren, met den buiten-voet op de doft en den binnenvoet op een der wegeringen,met de handen op de knieen.

Daarna vat hij met de binnenhand de pagaai een hand-breedte onder de kruk, licht hem rechtstandig op, zoo-danig ' dat het uiteinde van het blad ter hoogte van hetdolbord is, vat met de buitenhand het midden der steel,plaatst de pagaai (ook het blad) horizontaal voor zich ophet dolboord; de binnenhand grijpt nu de kruk, terwijl debuitenhand met de nagels omlaag de steel omvat, eenhandbreedte buiten het boord.

„Haat oft gelijk !"

ze Tempo. De roeiers plaatsen de pagaaien verticaallangs het boord, het blad dwarsscheeps ongeveer I. d.M.boven water, de armen gestrekt, de binnenarm ongeveerhorizontaal.

2e Tempo. Het blad wordt geheel onder water gedom-peJd, de pagaai wordt met kracht naar achteren door hetwater gehaald, het blad naar buiten gesneden, zoodra ditvrij van het water is gekomen ; de buitenarm wordt zoovernaar achteren gestrekt, dat de gebogen binnenarm tegenhet lichaam komt te rusten.

Bij het ophalen mag het bovenlijf niet sneer naar vorenbuigen, dan noodig is om het blad onder te dompelen.

je Tempo. De pagaai wordt naar binnen gesneden engebracht in de positie van het 1 e tempo.

Na driemaal te hebben opgehaald, wordt telkens de pagaaihoorbaar op het dolboord geplaatst als bij „Neemt pagaaien";dit geschiedt om beter slag te houden. Alle roeiers volgende bewegingen van de voorste roeiers, die zorg dragen eengeregeld tempo te houden.

Het aantal slagen per minuut bedraagt 8X( 3.„Op pagaaien!"

Op dit c. wordt onmiddellijk de positie aangenomen van

95

„Neemt pagaaien"; de pagaai wordt hoorbaar op het dol-boord geplaatst.

Dit c. behoort te worden gedaan op het oogenblik, datde pagaaien vrij van het water gekomen zijn of even daarvOOr.

gelijk

le Temp. De roeiers nemen de pagaaien op en brengendie in de positie van het slot van het 2e tempo van „Haaltop gelijk", d.i. de buitenarm naar achteren gestrekt, hetblad naar buiten gesneden, de gebogen binnenarm tegenhet lichaam.

2e Temp. Het blad wordt naar binnen gesneden engeheel ondergedompeld en met kracht de pagaai naar vorendoor het water gehaald, waarbij het lichaam niet meernaar achteren gebracht wordt dan noodig is. Zoodra hetblad uit het water is, wordt het naar binnen gesneden envooruit tegen de sloep gebracht, de steel nagenoeg recht-standig, de buitenarm gestrekt, de binnenarm tegen de borst.

3e Temp. De pagaai wordt teruggebracht in de positievan het re tempo.

Na driemaal te hebben gestreken, wordt telkens de pagaaihoorbaar op het dolboord geplaatst als bij „Neemt pagaaien".

„Bergt ftagaaien

Op dit c. plaatsen de roeiers de pagaaien tegen boord,zooals beschreven is bij het commando „Pagaaien tegenboard", hernemen hunne plaatsen op de doften, zooalsbepaald is bij het roeien en schuiven de riemen tegen boord.

Uitkijk. — Man over boord.

Ten einde onmiddellijk in kennis gesteld te worden metalles wat, in zee zijnde, in 't zicht komt, of op eene reedeliggende, op andere oorlogsschepen of aan den wal plaatsvindt, worden een of meer schepelingen op uitkijk geplaatst,wier plicht het is terstond te waarschuwen van alle bijzon-derheden, die zij opmerken, bijv. in zee: het ontdekken vanvaartuigen, tonnen of boeien, branding, riffen , land, enz.;op eene reede : van het aan boord komen van sloepen,het opgaan van seinen op andere schepen, vooral op hetwachtschip, enz.

Wanneer een sloep in de nabijheid van het schip komt,

96

praait de uitkijk die, als het donker is, bijtijds aan, doorte roepen: „s l o e p h o"; komt de sloep aan boord, danroept hij tot waarschuwing „s 1 o e p aan boor d" ; ziethij een sein opgaan, dan praait hij „s e i n o p", enz.

De uitkijk moet steeds bijzonder oplettend zijn; het isbeter tienmaal te veel, dan eens te weinig te waarschuwen.

Wanneer aan boord van eenig schip een vlag het ondersteboven wordt geheschen, beteekent dit, dat er een manover boord gevallen is. Dit wordt ook aangegeven doorhet hijschen van de seinvlag T, d. i. een rood, wit, blauwevlag van verticale banen.

De eerste de beste, die iemand aver boord ziet vallen,roept terstond zoo hard mogelijk „m an over boor d"en loopt, na de reddingsboei over boord gegooid te hebben,dadelijk daarheen waar hij het beste kan helpen. Gewoonlijkis met de reddingsboei een man van het wachtsvolk belast,die moet trachten de boei zoo dicht mogelijk bij den dren-keling in het water te werpen; een ieder kan medehelpenden man te redden, door hem een eind touw of eenigdrijvend voorwerp toe te werpen, of hem iets toe te steken.Ook is het van groot belang, hem toe te roepen „z w e m";menigmaal toch is het gebeurd, dat een goed zwemmer,die met een paar slagen het schip had kunnen bereiken,door schrik bevangen, vergat dat hij kon zwemmen, doorden stroom medegevoerd werd, en bij gebrek aan spoedigehulp verdronk. De redding van een drenkeling hangt inden regel daarvan af, of hij terstond hulp krijgt of niet.

Het is onmogelijk op te geven, wat bij iedere gelegen-heid gedaan zal moeten worden, maar verlies in zulk eengeval nooit uwe tegenwoordigheid van geest en roep steeds„m an over boor d" tot er meerdere hulp is gekomen,en help intusschen zelf, zooveel als mogelijk is. Men moetdus nowt naar omlaag loopen om iemand te waarschuwen;de personen, die aan dek behooren te zijn, zullen door hetgeschreeuw daar wel komen.

De beurtgast in eene sloep kan een man, die vooruitover ho rd valt, sonitijds door het toesteken van een haakredden ; gait er een weinig of geen stroom, dan doet hijhet best tic slot p dadelijk lang zijde te halen, omdat dande roeiers des te eerder op de sloep kunnen vallen.

In e t k geval echter dient eerst gedacht en daarnasnel gehandeld te worden; hierdoor kan dikwijlshet leven van een kameraad gered worden.

97

Sloepen in de branding.Ten einde meerdere bekendheid te geven aan de behan-

deling van sloepen in de branding, wordt hieronder hetvoornaamste van hetgeen daarover in het sloepseinboekjewordt medegedeeld, overgenomen.

Zeewaarts roeiende.Als algemeene regel geldt, dat men eene sloep, tegen

de zee inroeiende, vaart moet geven. Ja, er zijn omstan-digheden, dat haar behoud zal afhangen van den meestmogelijken spoed, dien men bij het ontmoeten der zee ver-krijgen kan. Want staat de zee werkelijk hol en waait hethard op de kust, dan zal alleen door de uiterste inspanningder bemanning iets gewonnen kunnen worden. Het grootegevaar is. dat eene aanschietende zee de sloep meevoerten over zij of over den kop staat; het een en ander isterstond noodlottig. In dat geval is de eenige gunstigekans, dat men de sloep genoegzame vaart kan geven omhaar vlug over de kruin der golf te doen heenschieten endeze zoo spoedig mogelijk te laten voorbijgaan.

Bij vrij hooge zee en stilte of aflandigen wind, die dus,zooals dikwijls het geval is, tegen de zee inwaait, zou hetnatuurlijk kunnen gebeuren, dat de sloep met zooveel krachttegen de zee ingevoerd werd, dat de steven, na over dekruin der golf gekomen te zijn, sneller en met meer krachtneerploft dan wanneer men de vaart wat verminderd had.Het is dus alleen noodig den meest mogelijken spoed tegeven, wanneer de onstuimigheid der zee of de aard vanhet vaartuig kans opleveren, dat de golven het zouden doendeinzen. Door in dergelijke gevallen met otnzichtigheidte werk te gaan, zal men wellicht de zee kunnen ontwijken,zoo, dat elke golf op eenigen afstand voor de sloep breekt;in een kleine boot is dit somtijds de eenige kans op behoud,maar is het strand vlak en breken de golven op grootenafstand van het land, dan zal het meesttijds onmogelijk zijn.

Zeewaarts roeiende, zijn dus de volgende algemeeneregelen aan te nemen:

1. Wanneer de bemanning goed geoefend en men desloep alzoo voldoende meester is, moet men trachten elkegolf te zien opkomen en ze zoo mogelijk ontwijken, dat is,dat men haar niet ontmoet wanneer ze breekt of overkrult.

98

2. Bij harden tegenwind en holle zee moet men bij hetontmoeten van elke golf, die niet vermeden kan worden,aan de sloep de meest mogelijke vaart geven.

3. Kan men aan een sloep meer vaart geven dan noodigis om te beletten, dat zij door de zee teruggeslagen wordt,dan moet men bij het naderen van elke golf wat mindersnel roeien, om er gemakkelijker overheen te komen.

Landwaarts roeiende.Het groote gevaar, wanneer men voor de branding weg-

loopt, is dwars gegooid te worden. Het kostte zoo menigenzeeman het leven : er kan dus niet genoeg voor gewaaktworden om dit te beletten. Eene sloep komt dwarszee'swanneer zij voor branding of hooge zee wegloopt, omdathare beweging in dezelfde, richting als die der golven is :zij biedt geen weerstand, om het even of haar die bewe-ging door riemen, zeilen of de kracht der zee zelve wordtmeegedeeld en wordt meegevoerd. Wanneer dus eenesloep, die den steven naar strand en den spiegel naar zeegekeerd heeft, door eene zee of rolling wordt ingehaald,zal dadelijk de spiegel opgelicht worden en de stevennatuurlijkerwijze dalen. Heeft het vaartuig nu genoegzametraagheid (die evenredig is aan het gewicht) om de zee telaten voorbijgaan, dan zal het achtereenvolgens een dalenden,horizontalen en klimmenden stand aannemen, naar gelangde kruin der golf onder het achter-, midden- of voorschipdoorgaat ; in omgekeerde orde doen zich die standen voor,wanneer men tegen de zee inloopt. Dit kan gezegd wordende veiligste wijze te zijn om voor branding weg te loopen.Maar wanneer eene sloep door eene hooge zee wordt inge-haald en geene genoegzame traagheid bezit om haar telaten voorbijgaan, dan doet zich de eerste der drie aange-geven standen alleen voor, de spiegel wordt zeer hoogopgelicht en de golf voert het vaartuig op haar voorste engevaarlijkste zijde, somtijds met schrikbarende snelheidmede ; de boeg ligt voortdurend diep in de holte der zee,waar het water betre1kelijk stilstaat en weerstand biedt,terwijl de kruin der zee, die in zich de beweging heeft,welke haar tot overkrullen noopt, den spiegel of het achter-einde van het vaartuig voortdrijft. Bij zorgvuldige bestirringmet een riem kan eene sloep in dien stand somtijds eenbelangrijke afstand afleggen, totdat de golf gebroken is en

99

zich opgelost heeft. Maar het zal dikwijls gebeuren, datbij een lagen boeg het voorschip schept en daarvan dus4e vaart verloren gaat. terwijl het achterschip door de zeevoortgedrukt wordt en de sloep zooals men zegt over denkop gaat. Is echter de boeg hoog of, evenals bij sommigereddingbooten, voorzien van een luchtkast, zoodat het voor-schip niet scheppen kan, dan zal meestal de weerstand aanden eenen kant van den boeg sterker zijn dan aan denanderen kant en den steven doen uitgieren, waardoor dekracht der zee op de tegenovergestelde zijde van het achter-schip komt te werken en de sloep in een oogenblik dwarszee'sen op zijde gegooid wordt of geheel omver gaat. Op dezewijze slaan de meeste sloepen in de branding om, vooralop vlakke stranden, en verdrinken ieder jaar vele zeeliedender koopvaart, die den wal trachten te bereiken, nadat zijhun schip moesten verlaten.

Hieruit volgt, dat de wijze van hesturing eener sloep,door hooge branding naar land gaande, zooveel mogelijkovereenkomstig is met die, welke men volgt om tegen dezee in naar buiten te komen, althans in zooverre, dat mende vaart landwaarts vertraagt op het oogenblik, dat mendoor een hooge zee beloopen wordt en deze daardoorgelegenheid geeft voorbij te gaan. Er zijn verschillendewegen om tot dat doel te geraken :

1. Door den steven naar zee te keeren voor men in debranding komt, en dan, met het achterschip zoo naar landgekeerd, te strijken bij het naderen van elke zee eenigeriemslagen vooruit doende om daarna weder te strijken.Staat de zee werkelijk hol en heeft men een kleine sloep,dan zal dit meestal de zekerste wijze van handelen zijn,want men heeft een vaartuig meer in bedwang, wanneermen de volle kracht der riemen tegen de zee gebruikenkan dan alleen door te strijken.

2. Door, met den spiegel zeewaarts gekeerd, naar landte roeien, bij het naderen van eerie hooge zee met alleriemen te strijken en weder vooruit te roeien als de zee bijden boeg der sloep gekomen is; dus op den rug der golfvoort te roeien ; of, zoo als in sommige reddingbootengedaan wordt, de achterste roeiers met het gezicht naarvoren te plaatsen en hen, bij het naderen van elke zee,terug te laten roeien,.

3. Door met den steven naar het land te roeien en eenig

I00

geschikt voorwerp achteraan te laten sleepen, b.v. eenballastschuitje, zwaren steen, grooten mand of zeildoekschenzak, dragge of sleeper geheeten en bepaaldelijk daarvooringelicht ; daardoor zal het achterschip teruggehoudenworden en de sloep belet worden uit haar roer te loopenen dwarszee's te komen. De bovenbedoelde sleepers wordenveel gebruikt door de bootslieden der kust van Norfolk.Het zijn kegelvormige zakken; de verhouding van lengtetot breedte als bij een domper, de middellijn bij openingongeveer (2) Eng. voeten (o.61 Meter), op 4 1/2 vt. (1.37 M.)lengte. Zij worden met de opening naar voren op een sterkeind touw gesleept en een dunne lijn als kaaier wordt opden top of punt gestoken. Op die wijze gesleept zal dezak met water gevuld worden en een belangrijken weer-stand bieden, waardoor het achterschip der sloep wordtvastgehouden. Viert men het dikke eind en houdt mende dunne lijn aan, dan wordt de stand omgekeerd, hetzeildoek plooit te zamen en de zak kan gemakkelijk in desloep gehaald worden.

De sleepers worden hoofdzakelijk bij zeilvaartuigen gebe-zigd ; zij dienen dan zoowel om de vaart te stuiten als omhet achterschip voor de zee te houden ; aan roeivaartuigenbieden zij groote veiligheid, en alle roeibooten der Redding-Maatschappij zijn er tegenwoordig van voorzien. Een aan-geslagen loshangend sloepzeil met een hanepoot op de razal, ineegesleept, eenigermate als bovenbeschreven sleeperwerken en zeer dienstig zijn om de kracht der zee op denspiegel der sloep te breken. Men moet geen zware gewichtenop de uiteinden plaatsen, maar voor een hooge zee weg-loopende, is het goed, dat een sloep achter dieper gaatdan voor, dus stuurlast hebben, waardoor het achterschipminder door de zee omgegooid zal worden.

Wanneer men met de zee meeroeit, zal er een riem overden achtersteven of, jets meer naar voren, op de zijdegestuurd moeten worden, want nu en dan zal het roerBeen dienst meer doen.

Wanneer men voor een holle zee of branding het landwil naderen, kan men met vertrouwen naar de volgendealgemeene regelen haddelen

1. Bij zeer hooge zee en met een kleine sloep, bijzonderals zij een Platte spiegel heeft, zal men de steven zeewaartsmoeten keeren en achteruit naar binnen gaan ; bij het

I0I

naderen van elke golf genoegzame vaart vooruit gevendeom deze voorbij te laten gaan.

2. Ontwijk zooveel mogelijk iedere zee, door de sloepzoo te plaatsen, dat elke zee voor haar breekt.

3. Denkt men zonder gevaar de steven naar het landte kunnen keeren, laat dan bij het naderen van elke zeemet de riemen strijken om zooveel mogelijk de vaart doorhet water te stuiten ; heeft men een sleeper of andervoorwerp, dat daarvoor dienen kan, laat het dan achteraansleepen om de sloep recht voor de zee te houden, hetgeensteeds als hoofddoel beschouwd moet worden.

4. Leg de grootste gewichten in de sloep in de zijdedie naar zee gekeerd is maar niet geheel in het uiteinde.

5. Wanneer een sloep bij hooge zee zeilende en roeiendenaar den wal gaat, dan moet men behalve bij een steilekust onder alle omstandigheden de zeilen bergen en demasten neerleggen voor men in de branding komt en alleenmet de riemen naar land gaan zooals hierboven beschrevenis. Heeft men alleen zeilen dan moet er veel zeil geminderdworden, een half gestreken fok of ander klein voorzeil isvoldoende.

Bij branding op strand loopen of landen.Tusschen het voor holle zee of branding wegloopen en

op strand loopen of landen is een bepaald verschil; dehiervoren aanbevolen wijze van besturen der sloepen doeltdan ook alleen op het geval, als het strand zoo vlak is, datde branding zich op eenigen afstand van de kust uitstrekt.Bij een zeer steile kust zal de eerste hevige rolling op dekust zelve vallen, terwijl er bij sommige zeer vlakke strandenbranding is zoover het oog reikt ja somtijds tot op 4 of 5Eng. mijlen van het land. Op een vlak strand is de buitenstebranding. in 3 of 4 vadem diepte de hevigste en bij gevolgde gevaarlijkste ; is men die behouden doorgekomen danwordt het gevaar minder naarmate de diepte afneemt, totdat,bij het naderen van het land, de zee hare kracht verliesten niet meer te duchten is. Daar de aard der zee verschiltnaarmate de kust steil of vlak is verschilt ook de gebruikelijkewijze van landen in die beide gevallen. Bij een vlak strand,hetzij men vooruit of achteruit het land nadert, moet desloep rechtvoor of op de zee gehouden worden, tot zij den

102

grond raakt, wanneer elke golf, waardoor zij beloopen wordt,haar meer naar den wal zal zetten, daarin geholpen doorde bemanning, die in den regel overboord springt om desloep te lichten en bij de zijden op te halen. Vroeger isreeds gezegd dat in dit geval de zeilen intijds geborgenmoeten worden, wanneer ze bij stonden en alleen van deriemen gebruik mag gemaakt worden.

Bij een steile kust daarentegen is het in den regel ge-bruikelijk met een sloep van eenige grootte met vaart ophet strand aan te loopen en op het oogenblik van landenden steven halverwege te keeren naar den kant vanwaarde branding komt, zoodat de sloep dwars op den wal genetwordt, waar men gewooniijk voldoende hulp vindt om haarzoo vlug mogelijk buiten het bereik van de zee te halen.Wij gelooven niet dat het in die omstandigheden ergensde gewoonte is met den steven naar zee strijkende den walte doen naderen, maar met voile kracht op de kust aan teroeien zooals gezegd is.

INHOUD.

Bladz.

oel van het handboek en van de handleidingen 1estemming en diensttijd van den zeemilicien . 1e opleiding .. 4:and — Bevordering tot eenigen rang — Soldijen entoelagen 5)orten van schepen, enz. .. 9rijgstucht, Baksorder, enz. . 12

e scheepsdienst — Signalen 17:hildwachtendienst . . 26erbewijzen ... 28angen en onderscheidingsteekenen 32

Zeemacht .. 32Landmacht .. 53

raagbare wapenen 56mamingen der hoofd- en onderdeelen van het geweer 56erklaring van de inrichting en werking van het mecha-nisme van het geweer . . 6oiteennemen en ineenzetten van het geweer . 66nderhoud 70spectie 76unitie, verpakking patronen 77fstanden schatten . 78Deisloepen . . 81.glement op de commando's voor het roeien enpagaaien met sloepen 84itkijk — Man over boord 95oepen in branding . .. 97