Feenstra Deel II

Embed Size (px)

Citation preview

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    1/19

    XI

    VERBINTENISSEN UIT

    DELICT

    47 Wij hebben hierboven reeds vermeld dat volgens de Instituten van Gaius

    een verbintenis behalve uit contractus ook uit delictum

    kon

    ontstaan (zie nr. 221)

    en dat lustinianus het begrip verbintenis uit delictum ex delicto) heeft overgeno

    men, met daarnaast - als nieuw begrip - verbintenis als het ware uit delictum

    quasi x delicto; zie nr. 223). In plaats van delictum wordt in het Corpus iuris in

    dit verband ook de term maleficium gebezigd, welke letterlijk als misdaad en vrij

    als wederrechtelijk handelen kan worden vertaald (zie nr. 223); gebruikelijker

    is

    nochtans de term delictum.

    Men kan delictum beter niet met onrechtmatige daad vertalen omdat dit

    laatste begrip in het moderne Nederlandse recht een speciale betekenis heeft

    gekregen, die slechts ten dele met de betekenis van delictum overeenstemt. De

    Romeinen kenden naast delicta (meervoud van delictum) die tot een privaatrechte

    lijke actie - gericht op boete, soms daarnaast ook op schadevergoeding - van de

    benadeelde partij aanleiding gaven (bijv. bij zaaksbeschadiging) ook delicta die

    tot publiekrechtelijke vervolging leidden en geen bron van verbintenis waren (men

    sprak in dit laatste geval vaak van

    crimina).

    Anderzijds moest, wilde men van

    delictum kunnen spreken, steeds voldaan zijn

    aan

    de omschrijving van een be

    paald delict. Het Romeinse recht kende alleen afzonderlijke gevallen van verbinte

    nissen uit delict , gesanctioneerd

    door

    afzonderlijke acties. De gedachte dat in het

    algemeen elk delict of elke onrechtmatige handeling

    tot

    een verbintenis tot

    schadevergoeding aan de henadeelde partij moet leiden, is pas door de natuurrech

    telijke schrijvers van de 16e eeuw ontwikkeld en voor het eerst duidelijk in een

    systeem uitgewerkt door Hugo de Groot. In zijn De iure belli ac pacis heeft hij

    dit beginsel als een regel van natuurrecht beschreven; deze passage heeft grote

    invloed op de Europese rechtswetenschap gehad en heeft uiteindelijk geleid tot de

    formulering van art. 1382 Code civil, welke aan die van art.

    1401

    BW ten grond

    slag ligt. In art. 6:162 (6.3.1.1) lid 1 NBW vindt men het beginsel in soortgelijke

    bewoordingen terug.

    De voornaamste afzonderlijke delicten die Gaius en lustinianus onder de

    rubriek verbintenissen uit delict behandelen zijn furtum ( diefstal ), damnum

    iniuria datum ( onrechtmatig toegebrachte schade ) en iniuria ( bewust neerhalen

    van andermans persoonlijkheid ). Wij zullen deze hieronder eerst afzonderlijk

    bespreken en daarna enkele algemene opmerkingen over verbintenissen uit delict

    maken (nrs. 271-274); tot slot voIgt een korte beschouwing over verbintenissen

    quasi ex delicto (nr. 275).

    De passage uit De iure belli ac pacis

    is

    2,17,1 (TGV nr. 248, Vergelding nr. 25; schrap daar in

    r 7

    resp.

    9

    van de vertaling het woordje en ). Voor het ontstaan van het algemene begrip

    onrechtmatige daad vgl. verder Vergelding, p. 4-5, en Compendium, nr. 233.

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    2/19

    150

    nrs. 248 249

    Furtum. Algemeen

    248

    In het Corpus iuris wordt urtum gedefinieerd als

    het

    bedriegelijk tot zich

    nemen van een zaak, met de bedoeling voordeel te behalen, hetzij van de zaak zelf,

    hetzij van het gebruik of van het bezit ervan . Deze definitie - waarvan overigens

    betwijfeld wordt

    of

    zij weI van een klassiek jurist stamt - is veel ruimer dan de

    definitie die in ons Wetboek van Strafrecht gegeven wordt: volgens art. 310 is

    schuldig aan diefstal hij die eenig goed dat geheel

    of

    ten deele aan een ander toe

    behoort, wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen .

    Men mag dan ook voor het klassieke en het lustiniaanse recht furtum niet gelijk

    stellen met ons huidig strafrechtelijk begrip diefstal; aIleen in het oud-Romeinse

    recht zal furtum min

    of

    meer daarmee overeengekomen zijn, immers de oor

    spronkeIijke betekenis van het woord impliceert de gedachte van het wegnemen

    (of wegdragen ) van een zaak.

    De definitie van furtum

    is

    te vinden in D. 47,2,1,3 (TIR nr. 451, waar ook gewezen wordt op de

    paralleltekst lust. 4,1,1). Naar aanleiding van de vertaling van de daar voorkomende term contrec-

    tatio

    moge worden opgemerkt dat deze Latijnse term moeilijk in het Nederlands weer te geven is.

    Letterlijk betekent contrectatio o.a . beetpakken ; de vroegklassieke juristen hebben inderdaad

    zoiets als beetpakken als criterium voor furtum gehanteerd om de al te ruime interpretatie die

    een aantal v66rklassieke juristen aan het begrip furtum hadden gegeven (zie hieronder, nr. 249)

    in te perken. Toch

    is

    ondanks dit streven het begrip furtum nog vrij ruim gebleven en daarom kan

    contrectatio in de definitie beter weergegeven worden door een ietwat vag ere term, waarbij

    tot

    zich nemen nog de voorkeur verdient boven zich toeeigenen (in TIR).

    249 De verruiming van het begrip furtum is het werk geweest van een aantal

    v66rklassieke juristen. Zij moet gezien worden in het Iicht van het nauwe verband

    dat

    er in het Romeinse recht bestond tussen de acties en wat wij zouden noemen

    de regels van materieel recht (zie hierboven, nr. 22): er was een aantal gevallen van

    onrechtmatig handel en met andermans zaak waarin men het ontstaan van een ver-

    plichting tot betaling van boete (en schadevergoeding) aan de benadeelde partij

    wenselijk achtte, maar die niet gemakkeIijk gebracht konden worden onder een

    van de weinige andere in het edict van de praetor voorkomende acties voor boete

    (en schadevergoeding), met name niet onder de actio legis Aquiliae, waarover

    hieronder in de nrs. 255

    e.v. nader gehandeld zal worden; men loste het probleem

    op door deze gevallen

    dan

    maar onder de actie

    op

    grond van furtum, de

    actio urti

    (vgl. hieronder, nr. 252), te brengen.

    Toen er in het edict van de praetor enkele nieuwe acties geschapen waren die

    voor een belangrijk deel van de zojuist genoemde gevallen konden worden ge

    bruikt, hebben de vroegklassieke juristen getracht deze verruiming van het begrip

    furtum weer in te perken. Dit

    is

    in een aantal opzichten gelukt maar dit begrip

    bleef toch veeI ruimer dan het in het oud-Romeinse recht geweest was.

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    3/19

    155

    Zo staat het vast dat hetgeen wij verduistering zouden noemen - het opzefreIijk

    wederrechtelijk zich toeeigenen van een zaak die men anders dan door misdrijf

    onder zich heeft (zie art. 32 Wetboek van Strafrecht), bijv. van een in bruikleen

    gegeven zaak - in het klassieke Romeinse recht als

    grond voor

    een actio furti

    gezien werd.

    Een ander voorbeeld van het ruime furtum-begrip is dat men daartoe rekende

    het bewust

    aannemen

    van hetgeen onverschuldigd betaald werd

    door

    iemand die

    kennelijk in dwaling verkeerde (vgl. hieronder, nr. 282).

    Vanwege deze verschillen met ons huidige begrip diefstal is het niet juist om fur

    tum met

    diefstal

    te vertalen. Aangezien er geen ander bevredigend Nederlands

    equivalent te vinden is, laten wij furtum - evenals

    damnum

    iniuria datum en

    iniuria - zoveel mogelij k onvertaald. Als wij echter bijv. de persoon die furtum

    begaat of de zaak die object van furtum is moeten

    aanduiden

    hebben wij, ter

    vermijding van het gebruik van verdere. Latijnse termen, toch de term en

    dief

    en

    gestolen zaak gebezigd; men interpretere deze termen dan in het licht van het

    bovenstaande.

    VccJaJ wordt furtum wcergegeven door ontvreemdin g , c.q. wordt ook van ontvreemde zaak

    gesproken. Deze terminoJogie is minder geluk kig omdat de termen

    ontvreemd

    en ontvreemding

    in art. 2014 BW voorkomen (sinds 1884, toen zij in de plaats gesteld werden van ontstolen en

    diefstal )

    en

    daar

    - hoewel men over de precieze betekenis

    kan

    twisten - in ieder geval z6

    moeten

    worden uitgelegd dat verduistering er niet

    onder

    valt; sinds een arrest van de

    Hoge

    Raad van 1910

    interpreteert

    men ontvreemding in art. 2014 als onvri jwillig bezitsverlies . In het NBW komt de

    term ontvreemding in dit verband niet meer voor:

    art.

    3 :86 (3.4.2.3a) lid 3 spreekt weer van

    diefstal

    .

    Zgn furtum usus en furtum possessionis

    250

    Niet aileen het definitief tot zich nemen

    van

    een zaak

    maar ook

    het weder

    rechtelijk gebruiken van andermans zaak die men onder zich heeft hebben de

    Romeinse juristen

    als

    furtum

    gekwalificeerd. Zo bijv. het geval dat een bewaar

    nemer de in bewaring gegeven zaak gebruikt

    of

    dat iemand een

    paard

    leent voor

    een enkele rit en het

    dan

    meeneemt in de oorlog; in later tijd

    is

    dit

    alsfurtum

    usus

    ( furtum van het gebruik ) aangeduid. Ook

    hebben

    zij

    onder furtum

    gebracht het

    geval dat iemand zijn eigen zaak wederrechtelijk weer in bezit neemt; bijv. iemand

    neemt zijn zaak die hij kwijtgeraakt is en die een ander bezig is

    door

    usucapio te

    verkrijgen bij deze ander weg (in plaats van over teruggave van de zaak een proces

    te voeren) of een debiteur dieeen zaak in bezitspand aan zijn crediteur heeft

    gegeven neemt deze zaak bij de crediteur weg alvorens zijn schuld te hebben vol

    daan; in later tijd is dit

    alsfurtum possessionis

    ( furtum van het bezit

    )

    aangeduid.

    De Romeinse juristen hebben deze twee categorieen van gevallen echter niet als

    furtum usus en furtum possessionis tegenover eigenlijk furtum

    furtum

    rei

    furtum van de zaak zelf ) gesteld; deze driedeling van het furtum-begrip stamt

    eerst van enkele middeleeuwse Romanisten.

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    4/19

    Furtum manifestum en furtum nec manifestum. Actio furti

    25 WeI wordt, sinds de oudste tijden waarover wij gegevens bezitten, in het

    Romeinse recht onder scheid gemaakt tussen furtum waarbij de dief op heterdaad

    betrapt is

    furtum

    manifestum en furtum waarbij dit niet het geval is

    furtum

    nee

    manifestum

    en waar dientengevolge eerst nog bewezen moet worden dat een

    bepaald persoon het furtum gepleegd heeft. In het eerste geval mocht oorspronke

    lijk de dief

    door

    de bestolene worden gedood; later werd tegen hem een actie ver

    leend waarbij hij

    tot

    betaling van het viervoud van de waarde van de gestolen zaak

    aan de bestolene kon worden veroordeeld ( actio furti manifesti ). In het tweede

    geval bestond sinds de Twaalf Tafelen een actie gericht

    op

    betaling van het

    dubbele van de waarde van de gestolen zaak ( actio furti nec manifesti ). Wij

    zullen ons hier verder aIleen met dit geval bezighouden en de actie kortweg

    actio

    furti noemen.

    Om de actio furti met succes te kunnen instellen moest de eiser

    o a

    kunnen

    bewijzen dat de gedaagde de bedoeling

    van

    bedriegelijk tot zich nemen , de

    animus furandi, had.

    Wie kon de actio furti instellen?

    252 De actio furti werd oorspronkelijk aIleen aan de eigenaar van de gestolen

    zaak verleend. In het klassieke recht vindt men echter het beginsel

    dat

    zij moet

    worden toegekend aan een ieder wiens belang het is dat de zaak niet gestolen

    wordt. Dit

    is

    een beginsel dat tot uiteenlopende interpretaties aanleiding kan

    geven:

    met

    welke soorten belang mag men hier rekening houden, met welke niet?

    Elke crediteur heeft er belang bij dat geen waardevolle zaken van zijn debiteur

    gestolen worden,

    maar

    dit belang is door de klassieke juristen niet als voldoende

    aangemerkt

    om

    aan hem de actio furti te geven; weI heeft een crediteur aan wie

    een bepaalde zaak met bezitsverschaffing verpand is voldoende be lang om de actio

    furti te mogen in steIl en in het geval dat die zaak gestolen is. Volgens de meeste

    klassieke juristen kon hij met die actie doorgaans het dubbele van de waarde van

    de zaak vorderen (zodat er geen ruimte meer was voor een actio furti van de

    eigenaar); in een enkel geval mocht hij echter slechts het dubbele

    vanzijn

    vor

    dering op de debiteur eisen en

    had

    de debiteur-eigenaar de actio furti voor het

    restant (als tenminste de zaak meer waard was dan het be loop van de vordering).

    Het is mogelijk -

    maar

    niet noodzakelijk - dathet toekelmen van de aetie voor

    het dubbele van de waarde berustte P de opvatting dat de crediteur op grond van

    het pandcontract tegenover de debiteur aansprakelijk behoorde te zijn voor het

    verlies van de zaak

    door

    diefstal (ook al

    kon

    hij aantonen

    dat

    hij aIle vereiste voor

    zorgsmaatregelen had genomen), dwz. dat hij een plicht had tot custodia (letter

    lijk: bewaking , vgl. hieronder, nr. 315).

    Een dergelijke aansprakelijkheid - een plicht

    tot

    custodia - is in ieder geval het

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    5/19

    157

    argument op grond waarvan

    de

    actio

    furti aan

    enkele

    andere

    niet-eigenaren wordt

    gegeven, bijv. aan de

    bruiklener,

    terwijl zij

    aan

    de

    eigenaar-bruikleengever

    wordt

    onthouden. De

    bruiklener

    krijgt de aetie

    eehter

    aileen indien hij solvent is;

    is

    hij

    dat niet,

    dan kan toeh

    de

    eigenaar

    de

    actio furti

    instellen, omdat deze in

    dat

    geval

    via de aansprakelijkheidsregeling niet aan

    zijn trekken

    kan

    komen.

    Voor he bovenstaande zie o.a. Gai Ins . 3,203-206 (TIR nr. 23), D. 47,2,15 pr. (TIR nr. 454),

    D. 47,2,88 (TIR nr. 465) en D. 47,2,12 pr. (TIR nr. 452). Bij het probleern 'dubbele van de waarde

    of dubbele van de vordering' vgl. ook hierboven, nr. 206a.

    Reivindicatio en condictio furtiva tegen de dief

    253

    De

    actio

    furti dient aileen

    om

    aan de eigenaar,

    e.q.

    de

    belanghebbende

    niet-eigenaar, een

    geldboete

    poena)

    te versehaffen; zij

    is

    een

    zuiver

    poenale

    aetie (voor dit

    begrip vgl.

    hieronder,

    nr.

    271). De

    eigenaar

    en

    sommige

    belang

    hebbende

    niet-eigenaren

    kunnen

    naast

    de

    actio

    furti

    nog andere

    aeties tegen de

    dief gebruiken.

    Wij

    bespreken

    hier aileen de twee aeties die de

    eigenaar had.

    In

    de eerste

    plaats

    een aetie

    op grond van eigendom,

    een

    reivindicatio,

    gerieht

    op het

    terugkrijgen

    van de

    zaak;

    daar heeft hij eehter tegenover de

    dief

    alleen iets

    aan

    indien

    de

    gestolen

    zaak

    nog

    bij deze aanwezig

    is

    (natuurlijk kan

    hij deze aetie

    ook tegen

    een

    derde instellen indien hij er aehter is gekomen dat

    de

    zaak zich

    deze

    bevindt,

    maar

    een tegen een

    derde

    ingestelde reivindicatio

    loopt

    niet

    parallel

    met

    een tegen

    de

    dief ingestelde actio furti).

    In de tweede

    plaats

    een aetie

    op grond van het

    feit dat een

    bestanddeel

    van zijn

    vermogen zonder

    reehtsgrond

    in

    het

    vermogen van een

    ander

    tereeht is gekomen,

    een

    condictio

    (vgl.

    hieronder, nr. 279);

    in het lustiniaanse reeht sprak

    men

    in dit

    geval van een

    condictio furtiva

    (een eondictio op grond

    van

    furtum ).

    Met

    deze

    eondietio

    kan hij

    eenmaal de waarde

    van de zaak verkrijgen; zij is uitsluitend op

    sehadevergoeding

    gericht, een

    reiperseeutoire aetie (voor

    dit begrip zie hier

    onder,

    nr. 271).

    Het voordeel

    boven de

    reivindicatio is dat

    de eondictio

    tegen de

    dief ook

    ingesteld

    kan

    worden

    als deze

    de zaak

    niet

    meer

    heeft,

    zelfs

    indien

    dat

    komt doordat

    hij haar

    buitenzijn

    schuld verloren

    heeft.

    Beide aeties kunnen tegen de dief elk

    v ~ ~ r

    zieh naast de actio furti

    worden

    ingesteld (in dat

    opzieht

    is er eumulatie of

    eumulatieve

    eoneurrentie , zie hier

    onder,

    nr. 274), maar

    niet naast

    elkaar

    (in dat

    opzicht

    is er 'eleetieve eoneurrentie ,

    zie eveneens

    nr.

    274).

    Criminaliter

    en

    'civiliter' ageren bij furtum

    54 Het

    is

    intussen de vraag

    of

    de uitsluitend privaatreehtelijke

    vervolging van

    furtum, zoals die

    hierboven

    aan

    de

    hand

    van de teksten der klassieke

    juristen

    besehreven is, nie t reeds sinds

    het

    eind

    van de

    klassieke tijd (begin

    derde

    eeuw na

    Chr.) grotendeels haar

    praktisehe

    betekenis veri

    oren had

    en vervangen was door

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    6/19

    nrs. 252-254

    53

    argument op grond waarvan de actio furti aan enkele andere niet-eigenaren wordt

    gegeven, bijv. aan de bruiklener, terwijl zij aan de eigenaar-bruikleengever wordt

    onthouden. De bruiklener krijgt de actie echter aIleen indien hij solvent is; is hij

    dat niet,

    dan

    kan toch de eigenaar de actio furti insteIlen, omdat deze in dat geval

    via de aansprakelijkheidsregeling niet aan zijn trekken kan komen.

    Voor het bovenstaande zie o.a. Gai lost. 3,203-206 (TIR nr. 23), D. 47,2,15 pr. (TIR nr. 454),

    D. 47,2,88 (TIR nr. 465) en D. 47,2,12

    pr

    (TIR nr. 452). Bij het probleem dubbele van de waarde

    of dubbele van de vordering vgl. ook hierboven, nr. 206a.

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    7/19

    154

    nrs. 254 255

    een meer strafrechtelijke wijze van vervolging. Er is althans een tekst in de

    Digesten die er op wijst dat

    thans

    meestal criminaliter geageerd wordt in het

    kader van de extraordinaria cognitio (zie hierboven, nr. 16), al blijft het mogelijk

    civiliter

    (met een actio furti) op te treden. Niettemin heeft lustinianus een groot

    aantal teksten over de actio furti en de condictio furtiva in het Corpus iuris

    opgenomen.

    In

    verband met het feit dat de privaatrechtelijke actio furti zich zo betrekkelijk

    lang gehandhaafd heeft bedenke men dat zij niet alleen gebruikt werd tegen

    degenen die een gewone diefstal begaan hadden (van

    wie

    doorgaans niet veel te

    halen zal zijn geweest), maar ook tegen personen die op andere wijze onrechtmatig

    met andermans zaak gehandeld had den (zie hierboven, nr. 249). Bovendien moge

    erop gewezen worden dat in geval van furtum door een slaaf diens meester aan

    sprakelijk was met een actio furti, die in dit geval actio furti noxalis genoemd

    wordt. Weliswaar kon deze aan het betalen van de boete ontkomen door de slaaf

    aan de tegenpartij uit te leveren - deze uitlevering noemt men noxae deditio -

    maar dat zal hij niet licht gedaan hebben als de waarde van de slaaf veel hoger

    was

    dan

    de boete. Deze - zgn. noxale

    -

    aansprakelijkheid bestond nog ten tijde

    van lustinianus (vgl. hieronder, nr. 273).

    e bedoelde Digestentekst is D. 47,2,93 (TIR nr. 466); hij staat op naam van Ulpianus, zodat

    thans op het begin van de derde eeuw moet slaan. - Voor

    de

    formula van de actio furti noxalis

    zie Bijlage bij hfdst. XX, onder X.

    Damnum iniuria datum en lex Aquilia. Algemeen

    255 Onder damnum iniuria datum (onrechtmatig toegebrachte schade) ver

    stonden de Romeinse juristen het delict waarover regelingen waren gemaakt in de

    lex Aquilia, een wet uit 286 v66r Chr.;

    op

    grond van deze wet kon de benadeelde

    tegen degene die dit delict begaan

    had

    een actio legis Aquiliae een actie op grond

    van de lex Aquilia, instellen.

    Niet elke vorm van toebrengen van schade viel onder de lex Aquilia.

    In het eerste hoofdstuk van deze wet werd bepaald dat

    wie

    andermans slaven

    of viervoetig vee onrechtmatig doodt, als boete

    aan

    de benadeelde moet betalen.

    de hoogste waarde die de slaven of het vee in het afgelopen jaar gehad hebben.

    In het derde hoofdstuk - het tweede handelde niet over damnum - kwam een

    bepaling voor over het onrechtmatig verbranden, breken of vernielen ( urere,

    frangere, rumpere ); deze bepaling betrof niet alleen slaven en viervoetig vee doch

    ook andere lichamelijke zaken. Helaas

    is

    ons niet geheel duidelijk overgeleverd,

    welke boete daarop gesteld was. De door enkele klassieke juristen verrhelde for

    mule is zoveel als dit in de dichtstbijzijnde dertig dagen (geweest) zal zijn ;

    meestal neemt men aan dat deze boete bestond uit de waarde van de zaak in de

    dertig (aan de daad) voorafgaande dagen, maar enkele gezaghebbende moderne

    auteurs heb ben op goede gronden betoogd dat het waarschijnlijker is dat hier

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    8/19

    nrs. 255 257

    155

    gedoeld wordt op het bedrag van de schade zoals die zich in de dertig (op de daad)

    volgende dagen heeft laten vaststellen (zie

    ook

    hieronder, nr. 264).

    De term vernielen ( rumpere ) in het derde hoofdstuk werd reeds spoedig ruim

    uitgelegd: rumpere werd gelijkgesteld met corrumpere ( bederven , beschadi

    gen ). In het klassieke recht verstond men er dan ook elke vorm van beschadiging

    onder. Op grond daarvan kan - voor de klassieke periode - het delict damnum

    omschreven worden als zaaksbeschadiging

    De vertaling van de Latijnse term rumpere door vernielen is wellicht iets te ruim, maar de precieze

    oorspronkelijke betekenis is omstreden. Voor de gelijkstelling van rumpere met corrumpere zie

    o.a . D. 9,2,27,13 (TIR nr. 160) en D. 47,2,27,3 (TIR nr. 455); vgl. ook Gai Inst. 3,217 (TIR nr. 23,

    waar de vertaling van beide termen echter afwijkt van die in de twee vorige teksten). - Een (gebrek

    kige) overlevering van de tekst van de lex Aquilia is te vinden in D. 9,2,2 pr. (TIR nr.

    148

    en

    D. 9,2,27,5 (TIR nr. 160).

    Damnum orpori datum

    256 De term zaaksbeschadiging is verantwoord niet aIleen omdat elke vorm

    van beschadiging onder de lex Aquilia gebracht werd, maar ook omdat van directe

    toepassing van deze wet aIleen sprake kon zijn indien een zaak beschadigd was.

    De middeleeuwse juristen brachten dit tot uitdrukking door te zeggen dat er moest

    zijn schade aan een lichaam toegebracht , damnum in corpus datum ; in de

    16e

    eeuw maakte men hiervan damnum corpori datum .

    WeI vindt men in een tekst uit de Instituten van lustinianus - die echter wellicht

    door een oudere naklassieke bron gei nspireerd is - in een geval waarin niet een

    zaak is beschadigd

    maar

    aIleen een vermogensnadeel in verband m t een zaak is

    ontstaan, een op de actio legis Aquiliae gei nspireerde actio in factum (vgl. hier

    onder, nr. 257) verleend, nl. tegen iemand die andermans slaaf uit medelijden uit

    zijn boeien heeft bevrijd, tengevolge waarvan de slaaf

    is gevlucht. Dit blijft echter

    een uitzonderingsgeval; een soortgelijke actie wordt geenszins gegeven in elk geval

    van onrechtmatig toegebracht vermogensnadeel. Een ander standpunt wordt pas

    ingenomen door de natuurrechtelijke schrijvers van de

    16e

    eeuw, vgl. hierboven,

    nr. 247; deze zien echter de actie in een dergelijk geval doorgaans niet als een

    verruimde actio legis Aquiliae.

    De tekst uit de Instituten van Justinianus

    is

    het slot van los t. 4,3,16 (TIR nr. 68, Vergelding nr. 2).

    Damnum orpore datum

    257 Voor een actio legis Aquiliae hebben de Romeinse juristen steeds geeist

    dat de schade het direct gevolg was van een handelen van de dader; zij drukten

    dit o.a. uit door te zeggen dat de schade met het lichaam toegebracht ( damnum

    corpore datum ) moest zijn.

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    9/19

    156

    nrs. 257-259

    Ben fysiek handelen werd eerst altijd noodzakelijk geacht om enigerlei aanspra

    kelijkheid te vestigen. Pas langzamerhand zijn bepaalde gevallen van nalaten (met

    name nalaten nadat eerst - op juiste wijze - gehandeld was) ook als grondslag

    voor een

    op

    de actio legis Aquiliae gelnspireerde praetorische actie aanvaard; zo

    kan bijv. een arts die een operatie goed uitgevoerd heeft, maar de nazorg heeft

    verwaarloosd, met een dergelijke actie worden aangesproken.

    De op de actio legis Aquiliae gelnspireerde actie wordt in dergelijke gevallen

    veelal als een actio legis Aquiliae

    u t l ~

    (een aangepaste actio legis Aquiliae) aan

    geduid, vgl. eveneens hieronder, nrs.

    263

    en 266; men vindt ook weI de term actie

    naar het voorbeeld van de lex Aquilia . In sommige andere gevallen van praetori

    sche acties die gelnspireerd zijn op de actio legis Aquiliae wordt de term actio in

    factum (vgl. hieronder, nr. 438 gebruikt; zie bijv. hierboven, nr. 256, en hier

    onder, nr. 258. Ben scherpe grens voor het gebruik van deze drie termen

    is

    niet

    te trekken.

    Het geval van de arts vindt men in D. 9,2,7,8 en D. 9,2,8 pr. (beide in TIR nr. 150 en Vergelding

    nr. 6); vgl. ook Inst. 4,3,7 (TIR nr. 68). Voor actio legis Aquiliae utilis en actio in factum zie Inst.

    4,3,16 (TIR nr. 68, Vergelding nr. 2).

    258 Ten aanzien van de vraag hoe direct het gevolg van het handelen moet zijn

    geweest - probleem van de c us liteit -

    valt eveneens een soortgelijke evolutie te

    bespeuren. Wie de kabel doorsnijdt waarmee een schip aan de kade gemeerd ligt

    is

    volgens ius civile niet met de actio legis Aquiliae aansprakelijk voor de schade

    die aan het schip ontstaat doordat dit afdrijft en lek stoot op een klip (hoogstens

    zou hij aansprakelijk kunnen worden geacht voor de schade aan de kabel); in een

    dergelijk geval wordt een op de lex Aquilia gelnspireerde praetorische actie ver

    leend (soms actio in factum genoemd, zie nr. 219).

    Het geval van het schip vindt men in D. 9,2,29,5 (TIR nr. 161); vgl. ook het geval van D. 9,2,7,3

    (TIR nr. 150).

    259 Ook in gevallen waarin op een bepaalde wijze gehandeld is ten opzichte

    van een slaaf

    of

    een dier die door eigen handelen schade voor hun eigenaar doen

    ontstaan ziet men in de klassieke tijd een ruimere opvatting ten aanzien van de

    causaliteit naar voren komen: indien men bijv. andermans slaaf er toe brengt in

    een boom

    te klimmen of in een

    put af

    te dalen en de slaaf komt om,

    dan is

    men

    hiervoor aansprakelijk. Hetzelfde geldt als men er de oorzaak van is dat

    een ander

    vrij persoon schade aanricht, bijv. als men bij een balspel te hard slaat zodat de

    bal op de handen van een barbier terecht komt en deze daardoor

    de

    slaaf die hij

    aan het scheren was de keel afsnijdt.

    Het geval van de slaaf in de boom

    of

    de put vindt men in Gai Inst. 3,219 (TIR nr. 23) en Inst.

    4,3,16 (TIR nr. 68, Vergelding nr. 2), dat van de barbier in D. 9,2,11

    pro

    (TIR nr. 153, Vergelding

    nr.7 .

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    10/19

    nrs. 260-261

    157

    Oorspronkelijke betekenis van iniuria bij de lex Aquilia

    260 In de tekst van de lex Aquilia kwam de term iniuri voor: het doden, c.q.

    verbranden, breken

    of

    vernielen , moest

    met

    iniuria (letterlijk:

    met

    onrecht )

    zijn geschied. Wij hebben dit hierboven (nr.

    255)

    weergegeven met onrechtmatig .

    Dit bergt het gevaar in zich

    dat

    men iniuria te veel gaat associeren met de onrecht

    matigheid in art. 1401 BW en in art. 6:162 (6.3.1.1) NBW. Bij de interpretatie

    van art. 1401 BW wordt het element onrechtmatigheid tegenover de overige ele

    menten uit dit artikel gesteld, met name tegenover schuld ; in de formulering van

    art. 6:162 (6.3.1.1) NBW is een dergelijke tegenstelling duidelijk neergelegd (zij

    het

    dat

    in plaats van schuld het ruimere begrip toerekenbaarheid gekomen is).

    De oudste Romeinse juristen hebben in ieder geval in iniuria niet alleen het ele

    ment van onrechtmatigheid in de bovenbedoelde zin gezien (uiteraard hebben zij

    niet een definitie van onrechtmatig in de zin van het arrest Lindenbaum-Cohen

    of

    art. 6:162 (6.3.1.1) lid 2 NBW gekend; evenmin in de zin van onwetmatig ),

    maar waarschijnlijk deze term aldus opgevat dat -

    naar

    onze huidige terminologie

    - de schade zowel onrechtmatig als opzettelijk - met dolus

    -

    moest zijn toe

    gebracht. Evenals bij de voornaamste andere delicten - bijv. bij furtum (zie hier

    boven, nr. 248) en bij iniuria (zie hieronder, nr. 268) - gingen de juristen er van

    uit

    dat

    alleen een opzettelijke aantasting van andermans recht aansprakelijkheid

    op grond van de lex Aquilia kon doen ontstaan. Er waren in het oude recht weI

    enkele gevallen waarin men aansprakelijkheid

    aannam

    als de dader onbewust,

    per ongeluk - men sprak hier van c sus - gehandeld had, maar de in de lex

    Aquilia beschreven gevallen rekenden de juristen

    daar

    niet toe.

    Opkomst van het begrip culpa

    261 Verandering in deze opvattingen - waarbij aIleen tussen dolus en casus

    onderscheid en werd - ontstond toen de Romeinse juristen in deze materie ook met

    het begrip culp gingen werken en dit met name bij toepassing van de lex Aquilia

    als criterium gingen gebruiken. De meest

    voor

    de

    hand

    liggende vertaling van

    culpa is

    schuld .

    Zowel de Latijnse als de Nederlandse

    term

    worden in verschil

    len de betekenissen gebruikt; eenvoudigheidshalve spreken wij hier aIleen over

    culpa en schuld in de zin van nalatigheid, onzorgvuldigheid.

    Een bekende uitspraak van een voorklassiek jurist uit het begin van de eerste

    eeuw voor Chr. luidt dat iemand die bomen snoeit, als hij door het naar beneden

    werpen

    van

    een tak een voorbijgaande slaaf heeft gedood, aansprakelijk gesteld

    kan worden - volgens

    d e

    lex Aquilia - op grond van culpa, aangezien er culpa

    is als men iets niet heeft voorzien terwijl het door een zorgvuldig man

    had

    kunnen

    worden voorzien .

    Volgens een ander voorklassiek jurist was degene die bij een balspel een slaafje

    dat trachtte de bal te vangen een duw gaf, waardoor het jongetje viel en zijn been

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    11/19

    158

    nrs. 261-263

    brak, niet tegenover de eigenaar aansprakelijk op grond van de lex Aquilia aan

    gezien het geacht moet worden meer door casus dan door culpa te zijn gebeurd .

    Vit deze beide - en tal van latere - teksten kan worden afgeleid dat sinds de

    eerste eeuw

    vaar

    Chr. de Romeinse juristen culpa, in de zin van nalatigheid,

    onzorgvuldigheid, als criterium bij toepassing van de lex Aquilia aanvaardden en

    dus niet meer de - oorspronkelijk in de term iniuria gelmpliceerd geachte - eis van

    dolus, opzettelijkheid, stelden; culpa werd als aansprakelijkheidsgraad tussen

    dolus en casus geplaatst.

    Wie voor culpa aansprakelijk is, is automatisch ook voor dolus aansprakelijk;

    soms worden de twee begrippen echter toch naast elkaar genQemd, zo bijv. bij

    Gaius, die zegt dat diegene geacht wordt met iniuria gedood te hebben door wiens

    dolus of culpa dit geschied is .

    Ret

    geval van het bomen snoeien vindt men in D. 9,2,31 (TIR nr. 162, Vergelding nr. 8),

    dat

    van

    het balspel in D. 9,2,52,4 (TIR nr. 165, Vergelding nr. 9). De uitspraak van Gaius staat in Gai lost.

    3,211 (TIR nr. 23, waar de technische termen in het Nederlands vertaald zijn); vgl. daarbij ook

    lost. 4,3,3 (TIR nr. 68).

    Culpa en iniuria tegenover elkaar gesteld?

    262 Zou men uit dit Gaius-citaat kunnen afleiden dat voor de klassieke ju

    risten iniuria gelijkstaat met dolus

    en of

    culpa, er zijn andere teksten waaruit

    blijkt dat men de term iniuria in de eerste plaats interpreteerde als zonder recht ,

    dwz. zonder rechtvaardigingsgrond. Daarmee bracht men dan tot uitdrukking dat

    de lex Aquilia niet kon worden toegepast wanneer iemand met recht schade had

    toegebracht, bijv. in geval van noodweer. Dit gaat in de richting van een opvatting

    van iniuria als onrechtmatigheid in de zin van een afzonderlijk element naast

    schuld of toerekenbaarheid (zie hierboven, nr. 260). De introductie van het

    begrip culpa gaf er natuurlijk weI ,aanleiding toe, de betekenis van iniuria meer

    en meer in deze richting te zoeken. Het is echter de vraag of de Romeinse juristen

    ooit iniuria en culpa geheel op dezelfde scherpe wijze tegenover elkaar hebben

    gesteld als men tegenwoordig nog vaak met de begrippen onrechtmatigheid en

    schuld of toerekenbaarheid doet.

    Wie

    kon

    de actio legis Aquiliae instellen?

    263 Evenals de actio furti werd de actio legis Aquiliae oorspronkelijk aIleen

    aan de eigenaar van de beschadigde zaak verleend. In het klassieke recht hield men

    hieraan vast voor zover het de directe actio legis Aquiliae betrof, dwz. de actie

    die direct

    op

    de lex Aquilia steunde. De praetor verleende echter een aangepaste

    actio legis Aquiliae - actio legis Aquiliae utilis, vgl. hierboven, nr.

    57

    -

    aan

    som

    mige anderen dan de eigenaar, bijv.

    aan de vruchtgebruiker

    of

    aan de gene die

    bezig is door usucapio te verkrijgen (de bezitter te goeder trouw ). Men hanteerde

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    12/19

    nrs.

    263 264

    159

    hier echter niet een ruime formule in de

    trant

    van die bij de actio furti; men heeft

    dus niet gezegd dat een dergelijke actie gegeven moet worden aan ieder wiens

    belang het s dat de zaak niet beschadigd wordt (vgl. hierboven, nr. 252). In het

    Corpus iuris vindt men ook gevallen van toekenning

    aan

    een bruiklener en

    aan

    een

    pandhouder, maar er heerst hier meer onzekerheid dan bij de actio furti; er was

    dan ook niet een duidelijk verband met. een plicht tot custodia (zie hieronder,

    nr. 315).

    Tegen toekenning van de actio legis Aquiliae

    aan

    de bruiklener zie D. 9,2,11,9 (TIR nr. 153).

    Wat kon men met de actio legis Aquiliae verkrijgen?

    264 Wij hebben hierboven gezien dat de lex Aquilia de aan de benadeelde te

    betalen boete in het geval van doden van slaven of viervoetig vee stelde op de

    hoogste waarde die deze in het afgelopen jaar gehad hadden, dat voor de overige

    gevallen de berekening van de boete ons onduidelijk s overgeleverd en daarom

    onder de moderne beoefenaars van het Romeinse recht omstreden is: was het de

    waarde in de dertig aan de daad voorafgaande of de schade in de dertig op de daad

    volgende dagen? Wij zullen ons hier niet verdiepen in de oorspronkelijke redenen

    voor de formuleringen van de wet en alleen vaststellen dat men er in de klassieke

    tijd nog mee moest wer ken. Wij weten helaas ook weinig van de praktische toe-

    passing ervan in deze periode.

    In het geval van doden waren er in zoverre minder problemen

    dan in

    de overige

    gevallen dat men altijd uit kon gaan van een

    total

    loss . In de teksten wordt dan

    vooral gediscussieerd over de vraag hoe de waarde moet worden vastgesteld:

    moet aIleen rekening gehouden worden met een objectieve waarde ( markt-

    waarde , indien daar sprake van kan zijn)

    of

    ook met wat voor de benadeelde de

    verdere financiele consequenties zijn van het wegvallen van de zaak, zijn belang

    bij het behoud van de zaak? In de loop van de klassieke tijd wordt meer en meer

    aanvaard dat met dit belang rekening mag worden gehouden; als bijv. een slaaf

    die deel uitmaakte van een toneelensemble gedood is, mag de waardevermindering

    van de overige slaven die leden van het ensemble waren eveneens worden

    o p g ~

    voerd.

    Er

    is ook gediscussieerd over het tijdstip van waar af het afgelopen jaar

    moet worden teruggerekend. In beginsel

    s

    dit het tijdstip van het doden, maar in

    het geval van het toebrengen van een verwonding die pas na geruime tijd de

    dood ten gevolge heeft s hierover twijfel mogelijk: heersende leer schijnt geweest

    te zijn dat dan teruggerekend wordt vanaf de dag waarop de verwonding s toe-

    gebracht.

    Indien bij de overige gevallen (buiten het doden van slaven of viervoetig vee)

    de berekening inderdaad op de waarde van de zaak in de voorafgaande dertig

    dagen was afgestemd, is er een speciale moeilijkheid wanneer de beschadiging

    geen total loss impliceerde (bijv. bij een lichte verwonding): mocht dan toch de

    volle waarde in rekening worden gebracht? Dit probleem zal zich oorspronkelijk

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    13/19

    160

    nrs. 264-265

    misschien niet hebben voorgedaan

    omdat

    verbranden, breken of vernielen door

    gaans een total loss inhield, maar dit werd anders sinds onder vernielen elke

    vorm van beschadiging werd gebracht (zie hierboven, nr. 255). Men zal toch moe

    ten aannemen dat in ieder geval

    dan

    de berekening op de omvang van de schade

    voor de benadeelde - waardevermindering, al dan niet met inachtneming van zijn

    belang - werd afgestemd. Waarschijnlijker lijkt het echter dat van het begin af

    aan de berekening geschiedde op grond van de schade zoals die zich in de dertig

    op de daad volgende dagen had laten vaststellen (zie eveneens hierboven, nr. 255) .

    .

    Voorbeelden van rekening houden met het belang van de benadeelde o.a. in lnst . 4,3,10 (TIR

    nr. 68, Vergeldingnr.

    1 .

    Over hetterugkeren van het afgelopenjaar zie D. 9,2,21,1 (TIR nr. 157).

    Boete en scbadevergoeding

    265 Vit het tot dusverre gezegde zou men kunnen afleiden

    dat

    er bij de toe

    passing van de lex Aquilia eigenlijk aIleen sprake was van vergoeding van

    schade

    en niet van opleggen van een

    boete

    Men moet echter bedenken dat de op grond

    van een actio legis Aquiliae te betalen som alleen dan tot de hierboven genoemde

    waarde of belang beperkt bleef indien de aangesprokene in het proces erkende

    dat hij de schade veroorzaakt had en aIleen de hoogte van de te betalen som

    betwistte. Indien hij echter ontkende dat de schade door hem veroorzaakt was en

    in het vonnis niettemin vastgesteld werd dat dit weI het geval was, werd hij ver

    oordeeld

    tot

    betaling van het dubbele van de op de bovenomschreven wijze

    berekende waarde of belang ; dan is er dus, evenals in het geval van de actio

    furti (zie hierboven, nr. 251), duidelijk sprake van een boete. Waarschijnlijk gold

    deze regel aIleen voor de direct op de lex Aquilia gebaseerde actie en niet voor de

    door deze wet gelnspireerde praetorische acties (zie hierboven, nr. 257), maar dit

    komt in de teksten van het Corpus iuris niet duidelijk tot uitdrukking. De ver

    oordeling tot het dubbele wordt nog

    tot

    in de tijd van lustinianus zeer in het alge

    me en als een kenmerk van een actie uit de lex Aquilia genoemd. Niettemin is dit

    element in de interpretatie van de middeleeuwse en latere juristen steeds meer op

    de achtergrond geraakt; sommigen dezer juristen zeggen uitdrukkelijk

    dat

    het

    is gerecipieerd. Men kon daardoor de actio legis Aquiliae als een zuivere schade

    vergoedingsactie gaan zien; to en men in de latere Europese rechtswetenschap de

    regels omtrent deze actie ging overbrengen op de algemene aansprakelijkheid voor

    elk delict, kwam men tot de regel dat daarbij doorgaans alleen materii e schade

    kan worden vergoed. Deze leer is ook belnvloed door de opvattingen van de

    Kerk, die zoveel mogelijk het inheemse systeem van boeten die aan de benadeelde

    (of

    aan

    zijn familie) moeten worden betaald wilde tegengaan. Ook de moraal

    theologen leerden dat aIleen schade behoefde te worden vergoed; in bepaalde

    gevallen werd hetgeen van oorsprong boete was, gelnterpreteerd als schadever

    goeding voor leed, smartegeld. n het moderne recht

    is

    men daarvoor de term

    immaterii e

    schade gaan gebruiken.

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    14/19

    nrs. 265-266

    6

    Voor de Romeinse juristen echter was de actio legis Aquiliae eenpoenaie actie

    zij het ook geen zuiver poenale actie , zoals de actio furti (zie verder hieronder,

    nrs. 27 e.v.). Omdat in de poena (boete) vergoeding van schade was inbegrepen,

    noemde men haar in de tijd van lustinianus

    weI

    een gemengde actie ; men kon

    dan ook niet naast de actio legis Aquiliae nog eens wegens hetzelfde feit een andere

    actie, bijv. uit contract, instellen.

    Actio legis Aquiliae ook bij verwonden of doden van vrije personen?

    266 Volgens de ons overgeleverde woorden van de lex Aquilia zou zij in geval

    van doden of verwonden van mensen alleen toegepast kunnen worden indien deze

    slaaf zijn. De klassieke juristen hebben haar echter weI incidenteel op vrije per

    sonen toegepast, met name in het geval van het doden

    of

    verwonden van een zoon

    in potestate (vgl. hierboven, nr. 32); in dat geval kon de vader met de actio legis

    Aquiliae vergoeding van de kosten van genezing eisen en, indien de zoon voor hem

    werkte, een geldsom voor de gederfde -

    of

    nog te derven - inkomsten uit arbeid.

    In verband daarmee wordt gezegd dat het lichaam van een vrij man niet op geld

    waardeerbaar is .

    In het lustiniaanse recht wordt uitdrukkelijk een aangepaste actio legis

    Aquiliae - actio legis Aquiliae utilis, vgl. hierboven, nr. 257 - algemeen toepas

    selijk verklaard op verwonding van vrije personen. Over het doden van een vrij

    man bevat het lustiniaanse recht geen duidelijke uitspraak; uit enkele teksten

    buiten het Corpus iuris kan men

    weI

    afleiden dat incidenteel bij doden door schuld

    een vergoeding aan nabestaanden werd gegeven doch een verb and met de lex

    Aquilia wordt daarbij niet gelegd.

    Eerst de middeleeuwse Romanisten hebben een tekst in het Corpus iuris die

    hoogstens impliciet daarover iets zegt zo uitgelegd dat de actio legis Aquiliae bij

    doodslag van ieder vrij man (niet alleen van een zoon

    in potestate ) kon worden

    ingesteld. Sommigen van hen leidden uit een tekst over een zoon in potestate

    door

    analogie af dat de erfgenamen van de gedode vrije

    man

    naast de kosten van

    genezing

    ook

    schadevergoeding van de dader konden eisen, voor zover daarbij

    maar niet het lichaam van de vrije man op geld gewaardeerd werd; dit werd zo

    gelnterpreteerd dat zij konden vragen hetgeen het slachtoffer uit arbeid zou

    hebben kunnen verdienen gedurende de rest van zijn leven, met aftrek van hetgeen

    hij dan voor eigen levensonderhoud zou hebben uitgegeven. De vermoedelijke tijd

    dat

    hij geleefd zou hebben werd berekend op grond van de zgn. Ulpianus-tabel,

    een in het Corpus iuris op naam van Ulpianus voorkomende tabel voor de bereke

    ning van de waarde van een legaat van lijfrente (vgl. de huidige actuarissen

    tabellen). Dit standpunt is met name uitgewerkt door de

    3e

    eeuwse Italiaanse

    jurist Roffredus en heeft veel verbreiding gevonden doordat diens uitspraken vrij

    welletterlijk zijn overgenomen in het Speculum iuris van de Fransman Guilielmus

    Durantis (1237-1296).

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    15/19

    162

    nrs. 266 267

    Het is de vraag of deze theorieen ook in de praktijk zijn toegepast; zij vormden

    waarschijnlijk eerder een dogmatische rechtvaardiging van de in het inheemse

    gewoonterecht van de middeleeuwen alom in dergelijke gevallen toegestane zoen

    gelden. De middeleeuwse moraaltheologen en de natuurrechtelijke schrijvers uit

    de 16e eeuw hebben de praktijk van de zoengelden veranderd. Zij bestreden de

    zoengelden die aan bloedverwanten in de zijlijn moesten worden gegeven (die ook

    meer en meer overbodig werden naarmate de overheid de bestraffing van de dader

    als haar uitsluitend recht begon te zien). Zij eisten, behalve geld voor zielmissen

    voor de overledene, vooral vergoedi llg aan de kring van nabestaanden die door

    het slachtoffer werden onderhouden. Zij hebben Hugo de Groot gelnspireerd

    tot

    de formule dat bij doodslag de dader gehouden is tot vergoeding aan de weduwe,

    de kinderen en anderen die het slachtoffer door zijn arbeid placht te onderhouden;

    de berekening van het bedrag moest volgens hem geschieden bij maniere van

    lijfrente , een duidelijke herinnering aan de theorie van de middeleeuwse

    Romanisten. Op De Groot steunt

    art.

    1406 BW, waarin de berekening bij maniere

    van lijfrente vervangen is door een vaststelling door de rechter naar gelang van

    den wederzijdschen stand en de fortuin der personen en naar de omstandigheden ,

    een beginsel dat uiteindelijk

    tot

    Thomas van Aquino (1225-1274) is terug te

    voeren. In het NBW is geen pendant van art. 1406 BW opgenomen; de materie

    is daar bij de algemene bepalingen over schadevergoeding geregeld in art. 6:108

    (6.1.9.12), waarin geen reminiscenties aan de traditionele formuleringen meer

    voorkomen maar waarin men toch de grondgedachte van de moraaltheologen en

    de natuurrechtelijke schrijvers nog kan

    a a ~ t r e f f e n

    Over het verwonden van een zoon in potestate zie D. 9,2,5,3, D. 9,2,6 en D. 9,2,7 pr. (aIle drie

    in TIR nr. 149); vgl. ook D. 19,2,13,4 (TIR nr. 280). De Justiniaanse tekst over het verwonden

    van vrije personen is D. 9,2,13 pr. (TIR nr. 155). Ais voorbeeld van een tekst buiten het Corpus

    iuris over vergoeding aan nabestaanden in geval van doden zie Collatio legum Mosaicarum et

    Romanarum

    1,11

    (TIR nr. 42, Vergelding nr. 11). De tekst waaruit de middeleeuwse Romanisten

    toepassing van de actio legis Aquiliae op het doden van een vrij man afleidden is D. 9,2,7,4 (TIR

    nr. 150, Vergelding nr. 4). Men vindt in TIR nr. 150 tevens een gedeelte van de glosse Gloriae

    causa op D. 9,2,7,4 (zie ook Vergelding nr. 5;

    lees daar in regel 6 en volgens Rogerius pleiten

    voor hem ) en de uitspraak van Roffredus (zie ook Vergelding nr. 16 met verwijzing naar

    D. 35,2,68, die de Ulpianus-tabel bevat (deze tekst in TIR nr. 374); TGV nr. 220 geeft bovendien

    een commentaar van Jacques de Revigny op D. 9,2,7,4. De door de middeleeuwse Romanisten

    gebruikte tekst over een zoon in potestate is D. 9,1,3 (TIR nr. 147; aldaar ook een gedeelte van

    de glosse Impensarum en van een commentaar van Revigny op deze tekst, vgl. voor het laatste

    eveneens Vergelding nr. 17 . Vgl. verder Verge1ding, nr. 18 e.v., en de daar aangehaalde teksten,

    met name die van Hugo de Groot, De iure belli ac pacis, 2,17,13-14 (Vergelding nr. 26, minder

    volledig TGV nr. 249), en Inl. 3,33,2 (Vergelding nr. 30, TGV nr. 243), alsmede die van Thomas

    van Aquino (Vergelding nr. 15).

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    16/19

    nrs. 267 269

    163

    De Twaalf Tafelen (zie hierboven, nr.

    7

    bevatten een aantal regels betreffende

    afkoop van wraak in geval van verwonding.

    In

    het zwaarste geval, membrum

    ruptum ( verminking van ledematen ), is de gelaedeerde vrij in het al dan niet aan

    nemen van het hem aangeboden zoengeld; weigert hij,

    dan

    heeft hij het recht de

    dader eenzelfde kwetsing toe te brengen talio: oog om oog, tand om tand ).

    Daarnaast worden enkele vaste boeten genoemd die de gelaedeerde verplicht is te

    aanvaarden: op os ractum ( het breken van botten , met hand of stok) staat 300

    as - bij een vrij man; 150 as bij een slaaf - op iniuria 25 as ( as is de destijds

    in Rome gebruikte koperen munt). De bepaling over iniuria is uiterst mysterieus:

    meestal neemt men aan dat zij sloeg op aIle andere gewelddadigheden tegen per

    sonen dan membrum ruptum en os fractum.

    Wat hiervan zij, deze regels van het oude ius civile werden, o.a. vanwege het

    devalueren van de munt, in de v66rklassieke tijd terzijde gesteld en vervangen

    door een praetorische regeling, krachtens welke de vaststelling van de boete van

    geval tot geval door de rechter geschiedt; de praetor verleende te dien einde aan

    de gelaedeerde een actio iniuriarum.

    Voor de geciteerde bepalingen van de Twaalf Tafelen zie Gai Inst. 3,223 (TIR nr. 24, waar iniuria

    met onrechtmatige aantast ing van de persoon vertaald is).

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    17/19

    Actieve onovererfelijkheid bij iniuri3

    270

    De

    actio

    iniuriarum

    kan aIleen worden ingesteld door de gelaedeerde zelf,

    niet door zijn erfgenamen actieve onovererJelijkheid).

    Ook in

    dit opzicht is er ver

    schil met de actio furti en de actio legis Aquiliae, die aIleen passief onovererfelijk

    zijn, dwz. niet tegen de erfgenamen van de

    dader

    kunnen worden ingesteld (vgl.

    hieronder,

    nr.

    273).

    Poenale en reipersecutoire acties

    271

    In

    het voorgaande hebben wij reeds verschillende malen de term poenale

    actie (al dan niet met de toevoeging zuiver ) gebezigd. Aan het slot van dit hoofd-

    stuk over verbintenissen uit delict

    past

    nog een enkel woord over dit begrip en over

    de kenmerken der poenale acties.

    Poenale acties worden gesteld tegenover reipersecutoire acties. Deze terminolo

    gie hangt samen met een tekst van Gaius, die onderscheid maakt tussen acties

    waarmee wij aIleen een

    zaak

    opvorderen

    ( rem

    persequimur ,

    vandaar

    reiperse

    cutoir ), acties waarmee wij aIleen een boete

    opvorderen

    ( poenam persequi

    mur , vandaar poenaal ) en acties waarmee wij zowel een zaak als een boete

    opvorderen (met acties waarmee wij een

    zaak

    opvorderen worden g n ~ z i n s

    aIleen zakelijke acties bedoeld, maar ook persoonli jke acties bijv. voor nakoming

    van

    een contract of

    voor

    schadevergoeding).

    De acties waarmee zowel een

    zaak

    als een boete worden opgevorderd zijn zowel

    reipersecutoir als poenaal

    en

    worden

    daarom door lustinianus

    als gemengde acties

    aangeduid. Oorspronkelijk hebben de acties die tot deze categorie gerekend

    werden misschien aIle kenmerken met de (zuiver) poenale acties gemeen gehad; in

    de klassieke tijd verschilden zij

    daarvan

    echter omdat zij althans op een punt een

    andere werking

    hadden

    ( electieve concurrentie

    in

    plaats van cumulatieve con

    currentie , zie hieronder, nr. 274).

    De tekst van Gaius is Gai Inst. 4,6-9 (TIR nr. 5; medeverplichte (in 4,9)

    is

    sponsor, zie hieronder,

    nr. 387, in de noot); vgl. Inst. 4,6,16-19 (TIR nr. 71).

    272 Van de in dit hoofdstuk genoemde acties is aIleen de actio furti duidelijk

    zuiver poenaal: zij dient slechts

    voor

    het opeisen van boete; voor het terugeisen

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    18/19

    nrs. 272 274

    165

    van de zaak of de waarde daarvan moet men zich - naar gelang van de omstandig

    heden - van de reivindicatio of de condictio furtiva bedienen (zie hierboven,

    nr. 253), welke beide reipersecutoir zijn.

    De actio legis Aquiliae

    is

    een gemengde actie:

    zij

    dient tegelijk voor het opeisen

    van boete en voor het opeisen van schadevergoeding (hetgeen ook als opeisen van

    een zaak kan worden aangeduid, zie hierboven, nr. 271).

    Ten aanzien van de actio iniuriarum moet worden opgemerkt dat zij in de prak

    tijk incidenteel weI tevens voor het opeisen van schadevergoeding kan dienen,

    maar dat men er officieel alleen een boete mee opeist die niet de waarde van een

    zaak

    tot

    maatstaf heeft. et probleem zuiver poenaal of gemengd speelt hier

    nauwelijks een rol omdat er niet vaak een zuiver reipersecutoire actie op grond van

    hetzelfde feit mogelijk zal zijn.

    273 Als kenmerken van alle poenale acties ( zuivere en gemengde ) kunnen

    worden genoemd:

    passieve onovererjelijkheid: zij kunnen alleen tegen de dader zelf worden inge

    steld, niet tegen zijn erfgenamen.

    cumulatie tegen mededaders: indien meerdere personen samen een delict ge-

    pleegd hebben, kan de gelaedeerde tegen ieder van hen de actie instellen voor het

    volle bedrag (in het Justiniaanse recht geldt dit alleen nog maar bij zuiver poenale

    acties; bij de gemengde acties kan de gelaedeerde niet verder ageren indien hij van

    een van hen de volle boete verkregen heeft).

    zgn. noxale aansprakelijkheid van de meester van een slaaf die het delict heeft

    begaan; zie daarover hierboven, nr. 254 (in het klassieke recht bestond deze aan

    sprakelijkheid ook voor de pater familias bij een delict van een persoon: in zijn

    potestas (vgl. hierboven, nr. 33 doch in het Justiniaanse recht is zij daar afge

    schaft).

    Over noxale aansprakelijkheid in het algemeen zie Gai Inst. 4,75 en 77 (TIR nr.

    33;

    i.p.v. ascen

    dent te lezen vader ); voor toepassingen zie o.a. D. 13,7,31 (TIR nr.

    208) en D. 19,2,45 pro (TIR

    nr. 294).

    274 Als kenmerk alleen van zuiver poenale acties geldt dat zij cumuleren m t

    reipersecutoire acties. Deze cumulatie moet onderscheiden worden van de cumula

    tie tegen mededaders: het gaat hier om de mogelijkheid, in verb and met een delict

    achtereenvolgens twee acties te kunnen instellen tegen eenzelfde dader. Zoals hier

    boven, nr. 273,

    is

    opgemerkt

    is

    in het Justiniaanse recht cumulatie tegen mededa

    ders ook alleen een kenmerk van zuiver poenale acties.

    Daarentegen

    kunneri ;gemengde acties

    noch naast een andere poenale noch naast

    een reipersecutoire actie worden ingesteld: instellen van de ene actie sluit hier

    instellen van de andere actie uit.

    Wanneer de acties cumuleren (hetzij tegen mededaders, hetzij tegen dezelfde

    persoon) spreekt men van cumulatieve concurrentie; wanneer het instellen van de

  • 7/21/2019 Feenstra Deel II

    19/19

    166 nrs. 274-275

    ene actie het ins tell en van de andere actie uitsluit wordt dit als

    electieve concurren-

    tie aangeduid.

    Gevallen van cumulatieve concurrentie o.a. in D. 19,2,42 (TIR nr. 292) en D. 13,1,7,1 (TIR

    nr. 186); gevallen van electieve concurrentie o.a. in D. 9,2,18 (TIR nr. 156 en D. 19,2,43 (TIR

    nr. 293).

    Verbintenissen quasi ex delicto

    275 Met betrekking

    tot

    verbintenissen die volgens de Instituten van ustinianus

    'quasi ex delicto' ('als het ware uit delictum') ontstaan kan worden opgemerkt dat

    deze categorie gebruikt is om een aantal gevallen van nogal uiteenlopend karakter

    aan te duiden waarin onrechtmatig schade is toegebracht. De voor de latere rechts

    ontwikkeling belangrijkste van deze gevallen hebben met elkaar gemeen

    dat

    om

    een bepaald persoon aansprakelijk te stell en noch diens dolus noch diens culpa

    bewezen hoeft te worden. Eerst sinds de 16e eeuw treft men de sterk afwijkende

    opvatting

    aan

    dat 'quasi-delicten' (vgl. hierboven, nr. 223) aIle delicten zijn waar

    bij geen dolus maar weI culpa - in welke graad dan ook - vereist

    is

    (terwijl bij

    'echte delicten' steeds dolus vereist zou zijn).

    Het meest bekende geval

    is

    dat van de

    actio de deiectis vel ejjusis

    die kan '

    worden ingesteld tegen de bewoner van de woning (men denke vooral aan een

    appartement op een bepaalde verdieping) waaruit iets naar beneden geworpen of

    gegoten is: deze persoon - die geenszins de eigenaar behoeft te zijn -

    is

    aansprake

    lijk

    ook

    al

    kan

    niet bewezen worden dat hij' zelf geworpen

    of

    gegoten heeft.-Deze

    actie is voor de latere rechtsontwikkeling van belang als een aanknopingspunt

    voor zgn. risico-aansprakelijkheid.

    Zie voor de actio de deiectis vel effusis o a lnst 4,5,1 (TIR nr. 69, Vergelding nr. 3; ten dele gelijk

    aan

    D. 44,7,5,5 (TIR nr. 420; vgl. ook D. 9,3,5,3 (TIR nr. 168). Een ander geval van quasi-delict

    in Inst. 4,5 pr. en D. 44,7,5,4 (TIR nr. 420). De latere opvatting over quasi-delicten

    o a

    bij

    Pothier, Traite des obligations, nr.

    116

    (TGV nr. 251 en - met vertaling - Vergelding nr. 35).