95
Academiejaar 2007-2008 Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijs MASTERPROEF INGEDIEND TOT HET BEHALEN VAN DE GRAAD VAN LICENTIAAT/ MASTER IN DE PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN, AFSTUDEERRICHTING ONDERWIJSPEDAGOGIEK Lore A.F.D.A. Demedts Promotor: Prof. Dr. D. Van Damme Co-Promotor: Prof. Dr. R. Standaert

Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Academiejaar 2007-2008

Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in

het Hoger Onderwijs

MASTERPROEF INGEDIEND TOT HET BEHALEN VAN DE GRAAD VAN LICENTIAAT/ MASTER IN DE PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN,

AFSTUDEERRICHTING ONDERWIJSPEDAGOGIEK

Lore A.F.D.A. Demedts

Promotor: Prof. Dr. D. Van Damme Co-Promotor: Prof. Dr. R. Standaert

Page 2: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs
Page 3: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

I

“Sommige mensen zien de dingen zoals ze zijn en vragen zich af: waarom?

Ik droom van dingen die er niet zijn en vraag: waarom niet?” ∗∗∗∗

George Bernard Shaw, (1856-1950) was een Iers toneelschrijver, socialist en theatercriticus. Hij was een vrijdenker, ondersteunde de strijd voor gelijke rechten voor vrouwen en was voorstander van gelijke beloning voor mannen en vrouwen. Hij won de Nobelprijs voor de Literatuur in 1925, hij accepteerde daarbij de eer maar weigerde het geld. Shaw G.B. heeft het over het vermogen de wereld te kunnen zien met de ogen van anderen, in plaats van de dingen alleen maar te beschrijven of te beoordelen van zijn eigen standpunten uit, overeenkomstig de conventionele moraal.

Page 4: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

II

Woord vooraf

De wereld van hoger onderwijs is een menselijk evolutionair project. Er wordt gestart met iets

en gaande weg wijzigt het, het transformeert... en het inspireert…

Het heeft ook mij geïnspireerd en ik ben dan ook verheugd dat ik mijn comparatief onderzoek

over studieloopbanen in het hoger onderwijs en de onderzoeksresultaten hierover met u kan

delen. Niet minder dan 800 studenten uit vijf verschillende landen hebben beslist om mij te

helpen met mijn onderzoek. Internationale vrienden en fora, ongekende universiteiten en

hogescholen en niet te vergeten de reacties uit de vele mails, hebben mij enorm geholpen. Ik

wil dan ook in de eerste plaats iedereen bedanken die mijn vragenlijst heeft ingevuld!

Natuurlijk wil ik ook een woord van dank richten aan mijn promotor Prof. Van Damme en mijn

co-promotor Prof. Standaert. Niet snel zal ik de broodjes ham en kaas of krabsla vergeten.

Ook de inhoudelijke boterham was telkens weer een deel om verder op te kauwen en ideeën

op te doen, uiteindelijk soms te herkauwen... tot het resultaat verteerbaar was.

Naast mijn promotoren die ik enorm dankbaar ben voor hun inhoudelijke bijdrage, wil ik ook

een speciale dank richtten aan Olaf Dupont van het UCT voor het verbeteren van mijn

Engelse vragenlijsten op taalfouten. Ook Frode Fjeldavli van Noorwegen ben ik dankbaar om

mijn uiteindelijke steekproef van voldoende Noorse studenten te voorzien.

Oprechte dank gaat ook naar enkele mensen van de vakgroep Onderwijskunde die mij

bijstonden voor het online plaatsen van de vragenlijsten met SNAP, het binnenhalen ervan

en de verwerking... Het was een verrijking om met hen te kunnen werken.

Tot slot wil ik ook mijn directe omgeving bedanken, mijn vriend, de kotgenoten en andere

vrienden... Ik denk hierbij natuurlijk ook aan mijn ouders en mijn broers waarop ik altijd heb

kunnen rekenen. Niet alleen voor de bijstand tijdens mijn scriptie, maar ook tijdens mijn

volledige studieloopbaan. Ik ben blij dat ik ze niet alleen heb moeten doorlopen, maar dat ik

toch mijn eigen weg ben kunnen gaan.

Met deze scriptie hoop ik dan ook een mooie afsluiting van mijn eigen studieloopbaan te

kunnen maken. Echter het is geen eindpunt en ik hoop dat de weg van levenslang leren

open ligt, want er is nog veel meer te weten en te leren in deze wereld...

Ik wens u tot slot veel leesplezier met deze scriptie,

Lore Demedts

Page 5: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

III

Inhoudstafel

Woord vooraf

Inhoudstafel

1. Inleiding .....................................................................................................................1

1.1 Motivering ............................................................................................................1

1.2 Invalshoeken .......................................................................................................2

1.3 Reikwijdte en beperkingen...................................................................................3

1.4 Opbouw van deze scriptie....................................................................................4

2. Methodologie.............................................................................................................5

2.1 Theoretisch onderzoek ........................................................................................5

2.2 Empirisch onderzoek ...........................................................................................5

2.2.1 Methode ...................................................................................................6

2.2.2 Subjectkenmerken....................................................................................7

2.2.3 Instrumenten ............................................................................................8

2.2.4 Statistische analyses..............................................................................10

3. De Bolognaverklaring: een comparatief overzicht van de belangrijkste trends .12

3.1 Algemeen ..........................................................................................................12

3.2 Overgang naar een bachelor - master structuur.................................................16

3.2.1 Oorsprong van de begrippen bachelor en master...................................16

3.2.2 Naar een nieuw bachelor - mastermodel ................................................17

3.3 Structuur van de onderwijssystemen .................................................................18

3.4 Studieloopbanen van de ondervraagde studenten .............................................25

3.4.1 Activiteiten voor de aanvang van hoger onderwijs..................................27

3.4.2 Combineren van studeren met betaald werk ..........................................27

3.4.3 Kotstudenten..........................................................................................27

3.4.4 Studenten die studiejaren combineren ...................................................28

3.4.5 Gemiddeld aantal jaren studeren............................................................28

4. Kwaliteit en flexibiliteit ............................................................................................30

4.1 Kwalitatief hoger onderwijs ................................................................................30

4.1.1 Het begrip kwaliteit .................................................................................30

4.1.2 De rijkdom van kwaliteitsvol hoger onderwijs..........................................31

4.2 Kwaliteit op lange termijn ...................................................................................32

4.2.1 Nationale organen voor kwaliteitswaarborging .......................................32

Page 6: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

IV

4.2.2 Het begrip accreditatie ...........................................................................33

4.3 Flexibilisering van het hoger onderwijs ..............................................................33

4.3.1 Het begrip flexibilisering .........................................................................34

4.3.2 Doelstellingen van flexibilisering.............................................................35

4.4 Studenten over flexibilisering .............................................................................36

4.4.1 Flexibiliteit omschreven door de studenten.............................................36

4.4.2 Mate van flexibiliteit volgens de studenten .............................................38

5. Aansluiting op de arbeidsmarkt .............................................................................40

5.1 Algemeen ..........................................................................................................40

5.2 Bachelor programma’s en hun aansluiting op de arbeidsmarkt ..........................41

5.3 Positie van professionele bachelors op het internationale werkveld ...................42

5.4 Aansluiting op de arbeidsmarkt volgens de studenten .......................................44

5.4.1 Lading 1: een opleiding moet aansluiten op de arbeidsmarkt .................44

5.4.2 Lading 2: een opleiding moet deels aansluiten op de arbeidsmarkt........46

5.4.3 Lading 3: een opleiding moet niet aansluiten op de arbeidsmarkt...........48

5.5 Een job in aansluiting met de opleiding..............................................................49

5.6 Belangrijke aspecten in de opleiding / op het werk.............................................52

5.7 Mogelijke verbeteringen binnen het hoger onderwijs .........................................53

6. Conclusie van de meetresultaten...........................................................................56

7. Discussie .................................................................................................................58

7.1 Interpretatie van de onderzoeksresultaten .........................................................58

7.2 Pedagogische implicaties ..................................................................................59

7.3 Beperkingen van het onderzoek ........................................................................60

7.4 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek........................................................61

Referenties...................................................................................................................63

Appendix I: Comparatieve matrix

Appendix II: Nederlandstalige vragenlijst

Appendix III: Engelstalige vragenlijst

Appendix IV: Prioriteitsverschillen tijdens opleiding versus werk situatie

Appendix V: Grafische weergave antwoorden op vragen over opleiding/ werk situatie

Page 7: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

1

1. Inleiding

1.1 Motivering

Globalisering zet ons westerse maatschappij model steeds meer onder druk. Productie

verdwijnt steeds meer naar lage loon landen. Hoe lang nog vooraleer “made in China”

klinkt als “made by China”? Het mag dan ook duidelijk zijn dat het Europese

maatschappelijke model slechts zal overleven indien het een meerwaarde kan blijven

betekenen als economische realiteit. Innovatieve en kennisgedreven diensten,

industriën en projecten moeten de focus worden voor de Europese maatschappij:

Europa zal bestaan als kennismaatschappij of misschien helemaal niet.

De Europese landen zijn de laatste decennia uitgegroeid tot lerende samenlevingen,

waarin een grote variëteit aan kennis en competenties actief aanwezig is. Tevens wordt

sinds de verklaring van Bologna ook actief gestreefd naar een harmonisering van de

architectuur van het Europese hoger onderwijs om toekomstige generaties beter te

wapenen in een steeds sneller veranderende wereld. Inderdaad wezen Kivinen &

Nurm (2003) en Alesi et al. (2005) in hun comparatieve onderzoek op vlak van hoger

onderwijs reeds op een uniformisering. Het creëren van een Europese ruimte voor

hoger onderwijs en een Europese ruimte voor onderzoek, kunnen dus steeds vanuit

een macro-economisch perspectief verstaan worden.

De actieve realisatie van een dergelijke kennismaatschappij is een werk van lange

adem en goede bedoelingen, ten spijt volgt de realiteit niet steeds de wens. Bovendien

kan instutitioneel alles op punt staan, maar het is het menselijk kapitaal dat uiteindelijk

de maatstaf moet zijn.

Dit brengt ons tot de centrale vraagstelling van deze comparatieve studie: “Hoe worden

de studieloopbanen1 in het hoger onderwijs beschreven in de literatuur en hoe worden

ze ervaren door de studenten?”

Voor het beantwoorden van onze onderzoeksvraag baseren we ons in eerste instantie

op de vele literatuur rond de Bolognahervormingen en wordt via bevraging bij

studenten gepolst naar de ervaringen. We beschouwen in deze studie het Vlaamse

1 een studieloopbaan is het traject dat je doorloopt gedurende de gehele opleiding

(Leerlijn Studie Loopbaanbegeleiding, SLB, 2004)

Page 8: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

2

hoger onderwijs en zullen de studieloopbanen vergelijken met die van andere,

Europese landen. Als referentielanden werden voor dit onderzoek Nederland,

Duitsland, Frankrijk en Noorwegen gekozen. Deze landen hebben immers een

vergelijkbaar welvaartsniveau en vergelijkbare culturen (Naeve, 2001).

1.2 Invalshoeken

Om de studieloopbanen systematisch onder de loep te kunnen nemen, is ervoor

geopteerd om zowel het aanbod van het hoger onderwijs als de vraag in de

verschillende landen in kaart te brengen. Het onderzoek richt zich op drie

hoofdthema’s: de relatie tussen de traditionele programma’s en de nieuwe

programma’s, de flexibilisering en kwaliteit van het hoger onderwijs en tot slot de

aansluiting met de arbeidsmarkt. Dit onderzoek biedt telkens per thema een

theoretisch en empirisch luik.

In deze scriptie is eerst in de literatuur op zoek gegaan naar relevante onderzoeken die

de aanbodzijde van studieloopbanen voor studenten binnen het hoger onderwijs

omschrijven. Daaruit werden drie onderzoeksvragen gedestilleerd die van belang zijn

voor de studieloopbanen binnen het hoger onderwijs.

Doordat de Bolognaverklaring nog niet helemaal is afgerond, richten veel onderzoeken

zich op de nieuwste trends en evoluties die de Bolognaverklaring met zich meebrengt

(Crozier, Purser & Smith, 2007; Reichert & Tauch, 2005). Deze literatuur rond de

Bolognahernieuwingen brengt ons tot de eerste onderzoeksvraag:

”Wat zijn de belangrijkste trends binnen de structurele hervormingen van de

Bolognaverklaring?”

Door in een eerste vraag op zoek te gaan naar de belangrijkste trends, kunnen we

zowel de oude structuren als de nieuwe structuren van het hoger onderwijs in kaart

brengen. Zo krijgen we een inzicht in de evoluties die zich binnen het hoger onderwijs

hebben afgespeeld en zich naar de toekomst nog zullen afspelen. Aanvullend hierbij

kijken we ook nog naar de studieloopbanen van de verschillende studenten.

De Bolognahervormingen kunnen gezien worden als één van de belangrijkste evoluties

op het vlak van hoger onderwijs (Marginson & van der Wende, 2007). De hoger

onderwijssystemen moeten samen bouwen aan de minimumvereisten van een

Page 9: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

3

kwaliteitssysteem. Het is van belang dat er een zeker niveau van standaardisatie is

waarbij er enkele krijtlijnen worden uitgestippeld over de kwaliteit van het hoger

onderwijs. Echter de diversiteit van de verschillende hoger onderwijsculturen moet

daarbij behouden blijven (Haugland, 2006). Aas, Askling, Blichfeldt, Froestad, Lycke &

Rakkestad (2006) stellen de kwaliteit eveneens in vraag en zien dit als een cruciaal

punt in de hervormingen van hoger onderwijs. Kwaliteit gaat ook gepaard met

flexibiliteit, zoals het onderzoek van Alesi et al. (2005) aankaart. Het bachelor-

masterstelsel vormt een belangrijke stap op weg naar een flexibeler en opener hoger

onderwijs van hoge kwaliteit. Dit is echter geen evidente doelstelling aangezien een

flexibeler onderwijssysteem de kwaliteitsbewaking bemoeilijkt. Hoe flexibeler een

opleiding wordt, hoe minder transparant ze wordt. Deze invalshoek in de literatuur

brengt ons tot de tweede onderzoeksvraag:

”Wat biedt het hoger onderwijs als oplossingen aan voor de kwaliteit binnen

het onderwijs en hoe gaat zij om met flexibiliteit?”

Uit het onderzoek van Kivinen & Nurmi (2003) en het onderzoek van Alesi et al. (2005)

blijkt dat de voorgaande thema’s nog heel wat vragen met zich meebrengen. Zo

beschrijft het onderzoek van Kivinen & Nurmi (2003) de relevantie van hoger onderwijs

voor de arbeidsmarkt. In hun studie wordt de zijde van de hoger onderwijsinstellingen

en van de werkgevers in kaart te brengen. De mening van studenten werd niet

opgenomen in dit onderzoek. Deze scriptie biedt dan ook de meerwaarde dat niet

enkel de zijde van de aanbieders in kaart gebracht wordt, maar ook de mening en de

visie van studenten. Dit brengt ons tot onze laatste onderzoeksvraag:

”Moet een hoger onderwijsopleiding vooral een algemene vorming aanbieden

waarbij het verdere leren in de beroepspraktijk plaatsvindt of moet er tijdens

de opleiding toch een meer specialistische verdieping zijn, waarbij de student

volledig geëquipeerd op de arbeidsmarkt afgeleverd wordt?”

Deze onderzoeksvragen zijn bedoeld om zowel aan te sluiten bij de aanbodszijde als

de vraagzijde van studenten uit het hoger onderwijs. Hoe het onderzoek is uitgevoerd,

wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 2.

1.3 Reikwijdte en beperkingen

Het onderzoek heeft een brede vraagstelling die onmiskenbaar raakt aan diverse

thema’s op het gebied van de Vlaamse economie en de kennissamenleving. Een

Page 10: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

4

verkenning van het perspectief van de studenten leidde tot een uitgebreid gamma aan

resultaten. Er wordt met dit onderzoek vooral exploratief nagegaan naar datgene wat

leeft bij de studenten in de met elkaar vergeleken landen. De respons rate in de

verschillende landen was echter niet evenredig gespreid. Het merendeel van de

bevraagde studenten kwam uit Vlaanderen, meer bepaald uit academische bachelors

en academische masters.

In een internationaal comparatief onderzoek over studieloopbanen zijn ten slotte alle

landen van de Bolognaverklaring belangrijk. Er moet echter benadrukt worden dat er

binnen het kader van deze scriptie slechts vijf landen gekozen zijn in plaats van alle 46,

om een betere en diepere benadering te krijgen van de studieloopbanen. Het was

geenszins de bedoeling om de interesse in de andere landen verloren te laten gaan. In

de discussie zal verder op enkele beperkingen worden ingegaan.

De drie onderzoeksvragen werden zeer uitgebreid omschreven. Om een volledig

antwoord te bieden op elke onderzoeksvraag is deze scriptie dan ook veel te beperkt.

Toch was het de bedoeling om in de mate van het mogelijke zowel de vraagzijde van

de studenten als de aanbodzijde van het hoger onderwijs in kaart te brengen.

1.4 Opbouw van deze scriptie

Vooreerst wordt het methodologische kader van deze masterproef uiteengezet, omdat

in verdere hoofdstukken theoretische en empirische bevindingen worden verweven.

In de volgende hoofdstukken komen telkens de theoretische en empirische

bevindingen per onderzoeksvraag aan bod. Deze theoretische en empirische stukken

zijn telkens met elkaar verweven om de opbouw per thema logisch te houden.

Eerst worden de belangrijkste trends binnen de structurele hervormingen van de

Bolognahervorming beschreven. Daarna wordt ingegaan op de kwaliteit en de

flexibiliteit van de Bolognaverklaring en hoe het hoger onderwijs daar mee omgaat.

Daarbij komt ook het perspectief van de studenten aan bod. Vervolgens staat de relatie

tussen onderwijs en de arbeidsmarkt centraal en stellen we ons de vraag in welke mate

hoger onderwijs moet voorbereiden op de arbeidsmarkt en welke visie studenten

daaromtrent aanhangen.

Tot slot komen de belangrijkste conclusies aan bod en eindigt deze scriptie met een

discussie die het onderzoek afrondt.

Page 11: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

5

2. Methodologie

Dit onderzoek bestaat uit een combinatie van theoretisch en empirisch onderzoek.

Hierdoor kunnen we zowel de aanbodzijde zoals beschreven in de literatuur als de

vraagzijde zoals beschreven door studenten in rekening brengen.

2.1 Theoretisch onderzoek

In het theoretische deel worden drie onderzoeksvragen bestudeerd: (1) de

vernieuwingen binnen de studietrajecten in vier Europese landen vergeleken met

Vlaanderen; (2) de kwaliteit en flexibiliteit binnen het hoger onderwijs en (3) de

aansluiting op de arbeidsmarkt.

Bij deze theoretische delen vormt literatuurstudie het methodologische uitgangspunt.

Er werd hier geopteerd voor een multidisciplinaire aanpak: onderwijskundige,

pedagogische en sociaal-wetenschappelijke invalshoeken komen aan bod. Om een

systematische vergelijking te kunnen maken, werd gebruik gemaakt van een

comparatieve matrix die per land alle gegevens systematisch naast elkaar plaatst

(appendix I).

De landen die opgenomen zijn in de comparatieve matrix, zijn landen met een

vergelijkbaar welvaartsniveau en vergelijkbare culturen (Nederland, Duitsland,

Frankrijk). Daarnaast is ook Noorwegen opgenomen omdat dit land wordt gezien als

een goed voorbeeld van een kennissamenleving (Organisatie voor Economische

Samenwerking en Ontwikkeling, OESO, 2007).

Toch is voorzichtigheid geboden bij het vergelijken van onderwijssystemen. De

onderwijssystemen zijn per land soms dusdanig verschillend dat een exacte

vergelijking binnen het hoger onderwijs ‘moeilijk’ is. Veel van wat zich binnen het

onderwijs afspeelt, is niet uit te drukken in cijfers.

2.2 Empirisch onderzoek

Naast het theoretische luik, werd een empirisch luik gebruikt om de theoretische

vragen meer te verdiepen.

Page 12: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

6

Dit onderzoek focust op hoe lerenden, meer bepaald bachelor en master studenten,

zelf hun studieloopbaan uittekenen. De belevingskant van de student en zijn mobiliteit

worden door deze vragenlijsten meer specifiek in kaart gebracht.

2.2.1 Methode

De deelnemers voor deze steekproef werden gerekruteerd via e-mail, internationale

jeugdbewegingen (JEF, EBB/MEB2) of toegankelijke fora beschikbaar voor studenten.

Het onderzoek verliep in drie recruteringsfases.

In een eerste stap werden de studenten per mail aangeschreven of werd een bericht

op het forum geplaatst met de vraag of ze bereid waren om mee te werken aan dit

onderzoek. Vooral de Vlaamse studenten gaven gehoor aan deze oproep; de response

bij buitenlandse studenten verliep moeizamer.

Na twee weken werd gekeken welke landen nog een lage responsegraad hadden.

Voor Duitsland waren er toen al veertig respondenten waardoor zowel Vlaanderen als

Duitsland niet meer werden meegenomen in een tweede fase van het rekruteren van

studenten. De focus van de steekproeftrekking werd verlegd naar het bereiken van

Franse, Nederlandse en Noorse studenten. Daarvoor werden opnieuw een heel aantal

mails rondgestuurd naar hogescholen, universiteiten en studentenverenigingen met de

vraag tot medewerking van hun studenten. Deze tweede fase zorgde vooral in

Nederland voor een toenemende respons en in beperkte mate ook in Frankrijk.

Noorwegen bleef ondervertegenwoordigd met het kleinste aantal deelnemers.

Daardoor werd in een derde stap beslist om op het voorstel van Frode Fjeldavli

(Ministerie van Buitenlandse Zaken) in te gaan om de vragenlijsten af te printen en

manueel te laten invullen door Noorse studenten die in Brussel op bezoek kwamen.

Een relatief groot aantal hogescholen of universiteiten viel af om verschillende

redenen: de digitale nieuwsbrief door de studenten werd niet gebruikt om onderzoeken

te verspreiden, er was reeds teveel vraag waardoor ze genoodzaakt waren om een

selectie te maken of de mailinglisten leenden zich niet voor dit soort projecten.

Om te mogen deelnemen aan dit onderzoek moesten de respondenten studenten zijn

uit bachelor of master richtingen, waarbij ze ook nog het grootste deel van hun studies

in één van de onderzochte landen volgden. Daarenboven was ook enig

Engels/Nederlands taalbegrip vereist, voldoende om de instructies van de vragenlijsten

2 JEF (Jong Europese Federalisten), EBB/MEB (Europese Beweging België/ Mouvement Européen Belgique)

Page 13: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

7

in het Engels of het Nederlands te begrijpen. Voor Frankrijk, Duitsland en Noorwegen

was dit nog een extra drempel voor het invullen van de vragenlijsten.

2.2.2 Subjectkenmerken

De uiteindelijke steekproef bestond uit 806 respondenten uit vijf verschillende landen.

Een overzicht van het aantal respondenten per land is weergegeven in onderstaande

tabel.

Tabel 1.

Overzicht aantal respondenten per land

frequentie %

België (Vlaanderen) 537 66,6

Nederland 168 20,8

Duitsland 47 5,8

Frankrijk 25 3,1

Noorwegen 29 3,6

totaal 806 100,0

De meeste studenten kwamen uit Vlaanderen en Nederland. Uit Vlaanderen werden

veel respondenten gerekruteerd door directe contacten en directe toegang tot fora. Het

bereiken van Vlaamse studenten is dan ook zonder veel problemen verlopen.

De gemiddelde leeftijd van de bevraagde studenten is 21,62 jaar met een

standaardafwijking van 3,97 (min. 17, max. 55). Deze relatief hoge leeftijd moet ook in

samenhang gezien worden met het grote aantal masterstudenten die de vragenlijst

invulden. Het merendeel van de studenten studeerden verder in academische

opleidingen. Meer dan de helft van de vragenlijsten werden ingevuld door studenten die

een academische master deden, wat voor een deel de gemiddelde leeftijd van 21,62

jaar verklaart.

In totaal vulden uiteindelijk 252 (31,3 %) mannelijke studenten en 554 (68,7 %)

vrouwelijke studenten de vragenlijst in.

Page 14: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

8

Tabel 2.

Overzicht van de graden die de respondenten met hun opleiding wensen te behalen

frequentie %

Bachelor (professioneel) 95 11,8

Bachelor (academisch) 231 28,7

Master (professioneel) 102 12,7

Master (academisch) 457 56,7

Andere 61 7,6

Op de vraag welke graad respondenten met hun opleiding wensten te behalen (tabel 2)

waren meerdere antwoorden mogelijk. Enkele studenten uit de steekproef hebben dan

ook zowel een academische bachelor als een academische master opgegeven als de

gewenste graad die de studenten wensten te behalen. Uit tabel 2 blijkt nogmaals dat

meer studenten uit academische opleidingen de vragenlijst hebben ingevuld.

Bij de rubriek ‘andere’ kwamen vooral studenten die AILO (academische initiële

lerarenopleiding), doctoraat of ManaMa’s deden aan bod.

2.2.3 Instrumenten

Doordat dit onderzoek een internationaal karakter heeft, werd besloten de vragenlijsten

online weer te geven. De vragenlijsten werden daarom opgemaakt met SNAP (Snap

Professional Survey Software, versie Snap 9, 2007). Deze software zorgde ervoor dat

de vragenlijsten makkelijk online konden worden ingevuld.

De vragenlijsten werden opgesteld zowel in het Nederlands als in het Engels

(appendices II en III) en werden aan externe leespersonen voorgelegd. Voorafgaand

aan de uiteindelijke publicatie werd ook nog aan een aantal proefpersonen gevraagd

om de vragenlijst in te vullen. Hun opmerkingen en aanvullingen waren dan ook uiterst

bruikbaar om mijn vragenlijsten te vervolledigen. Toch bleken achteraf nog enkele

elementen nuttig om mee te nemen in discussie (cf. infra).

De literatuur uit de gebruikte comparatieve matrix (appendix I) was de basis voor de

vragenlijsten. Daaruit werd geprobeerd verschillende vragen op te stellen die relevant

konden zijn voor dit onderzoek.

De vragen werden onderverdeeld in verschillende rubrieken. Eerst kwam er een

persoonlijke rubriek aan bod, waarin gepeild werd naar leeftijd, geslacht en het land

waarin de studenten hun studies volgen.

Page 15: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

9

In een tweede deel werd er gepeild naar de educatieve informatie, om meer te weten

te komen over de studieloopbanen van de studenten zelf. Onder deze rubriek werden

ook nog subrubrieken gebruikt om de studieduur en de spreiding van de opleiding

verder te bepalen. De invulling van de eigen studieloopbaan en de flexibiliteit binnen de

opleiding werden hier eveneens aan de hand van stellingen in vraag gesteld.

Tot slot was er ook nog de rubriek ‘de relatie tussen de opleiding die u volgt en het

werk dat u later wilt uitvoeren’. Daarin werd gepeild naar de aansluiting op de

arbeidsmarkt volgens de studenten. Voor deze rubriek werd ook deels teruggevallen

op de vragenlijst van Schomburg & Teichler (2006). Sommige relevante vragen uit hun

vragenlijst werden opgenomen in dit onderzoek.

Door de verschillende rubrieken was het mogelijk voor de studenten om een duidelijk

overzicht te bewaren binnen de vragenlijst. De vragenlijst omvat 26 vragen die peilen

naar de verschillende subthema’s van dit onderzoek. Voor het merendeel van de

verwerking werd descriptief te werk gegaan. In de verschillende rubrieken werd ook

kwantitatief (1 = helemaal niet akkoord, 5 = volledig akkoord) gepeild naar de mate

waarin studenten akkoord gingen met bepaalde stellingen.

Alleen voor het meten van de flexibiliteit (subthema 2) werden twee subschalen

onderscheiden. Met name ‘opleiding’ en ‘persoonlijk’.

(1) Opleiding: heeft betrekking op de mate waarin studenten hun opleiding flexibel

vinden.

(2) Persoonlijk: verwijst naar de mate waarin studenten vinden dat hun opleiding

flexibel moet zijn.

Om de betrouwbaarheid te vergroten, werden twee items uit de oorspronkelijke schaal

‘persoonlijk’ weggelaten om een aanvaardbare Cronbach’s Alpha van minimaal .60

(Nunnally’s, 1967, Ware et al. , 1980) te bekomen.

De eerste subschaal ‘opleiding’ bestaat uit 5 items met een interne consistentie van

.70. De tweede subschaal ‘persoonlijk’ bestaat uit 6 items met een interne consistentie

van .69.

Page 16: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

10

2.2.4 Statistische analyses

Voor de verwerking van de verzamelde gegevens wordt gebruik gemaakt van het

statistisch verwerkingsprogramma SPSS 15.0.

Bij de verwerking van de data werd vooral beschrijvende statistiek gebruikt. Daarnaast

werd gebruik gemaakt van een papieren verwerkingsmethode voor de open vragen die

niet met SPSS 15.0 konden geanalyseerd worden.

Voor die data was het noodzakelijk om een andere methode te gebruiken omdat het

hier om kwalitatief onderzoek gaat, waar het doel ligt in het ontdekken en ontwikkelen

van relevante begrippen (Baarda, de Goede & Teunissen, 2001).

In een eerste stap werd de informatie geselecteerd op relevantie, waarna deze werden

opgesplitst in fragmenten (Baarda et al., 2001). Omdat de respons zo groot was, was

het noodzakelijk heel goed te selecteren. Van de 806 respondenten beantwoordde

ongeveer twee derden de open vragen, wat tot een enorme steekproef leidde voor

kwalitatief onderzoek.

In een volgende stap werden er labels (eigenschappen bij de fragmenten gegeven door

de studenten) toegevoegd, waarbij er een maximum van zes labels (bijvoorbeeld het

evidentieperspectief, het contrastperspectief...) werd gebruikt om een zinvolle reductie

in acht te blijven nemen. Het ordenen en reduceren van de labels was dan ook in deze

scriptie een belangrijke stap. De verschillende fragmenten onderbrengen in kenmerken,

dimensies en ladingen was belangrijk om het overzicht te blijven bewaren (Baarda et

al., 2001). Toch werd niet bij elke open vraag alle onderverdelingen gebruikt, echter

werd wel bij elke vraag rekening gehouden van welk land de respondenten afkomstig

waren, om het comparatief inzicht ook beter te onderhouden.

In de fase van het vaststellen van de geldigheid van de labeling werd gekeken naar de

gehele steekproef. Daaruit bleek dat de labeling dekkend was. Tot slot werden ook nog

de kernlabels gedefinieerd, zodat er precies omschreven wordt wat ze inhouden.

Echter werd wel de vraag gesteld in hoeverre de gevonden resultaten afhankelijk zijn

van de onderzoeker. Daarom werd aan een collega-student gevraagd om vooral de

probleemstelling en het onderzoeksopzet na te lezen en bij een aantal fragmenten ook

labels toe te voegen. De labeling was vrij gelijklopend en van daaruit is dan ook verder

gegaan met het beantwoorden van de probleemstelling. Door middel van de labeling

werd er ontdekt welke elementen allemaal belangrijk waren. Toch moet hier ook bij

opgemerkt worden dat telkens één kernlabel ‘andere’ werd genoemd. Door de

uitgebreidheid van de steekproef was het niet volledig mogelijk om alles te herleiden tot

Page 17: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

11

kernlabels. Daarom werden de meest in het oog springende resultaten ook nog onder

het kernlabel ‘andere’ ondergebracht, want ook daar waren sommige labels interessant

voor dit onderzoek. De resultaten staan bij iedere open vraag afzonderlijk beschreven.

Page 18: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

12

3. De Bolognaverklaring: een comparatief

overzicht van de belangrijkste trends

“Zoals de Grote Oceaan slechts één smaak heeft: die van zout;

zo heeft ons onderwijs ook slechts één smaak: die van vrijheid”

(Boeddha, ca. 450 vC. – ca. 370 vC.)3

In dit hoofdstuk wordt een beknopte omschrijving van de verklaring van Bologna

weergegeven. Van de Sorbonne tot Londen komen de belangrijkste aspecten van de

verklaring van Bologna aan bod. Daarna omschrijven we de overgang naar bachelors

en masters als gevolg Bologna. Dit doen we door de structuur van de

onderwijssystemen per land weer te geven.

Om een inzicht te krijgen in de studieloopbanen van de studenten doen we beroep op

onze resultaten van de vragenlijsten en brengen we onder meer het kotleven, de

werkactiviteiten van studenten en studenten die studiejaren combineren in kaart.

3.1 Algemeen

Dit onderzoek over studieloopbanen binnen het hoger onderwijs sluit aan bij één van

de meest verregaande Europese hoger onderwijshervormingen, met name het

Bolognaproces (Marginson & van der Wende, 2007). Beide woorden zijn hierbij

belangrijk: er is enerzijds de verklaring van Bologna, die het kader vormde voor de

modernisering en hervorming van het hoger onderwijs in Europa, maar anderzijds duidt

de benaming op een continu proces. Geheel volgens de gedachte van

kwaliteitscontrole werd ook de Bolognadeclaratie zelf tweejaarlijks opnieuw

geëvalueerd teneinde de implementatie van de vooropgestelde doelstellingen te

toetsen en nieuwe prioriteiten te leggen voor de komende jaren. In de paragraaf

hieronder vindt u een beknopte beschrijving van dit Bologna Proces.

De declaratie van Bologna vindt zijn oorsprong bij de viering van het 750 jarige bestaan

van de Sorbonne in 1998 (Kettunen & Kantola, 2006). Hier werd door de vier Europese

grootmachten (en alleen zij - naar aloude Europese traditie) de Sorbonne verklaring

3 Boeddha, spirituele leider, geboren als Siddhartha Guatama.

Page 19: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

13

ondertekend. Het Europese verleden zou model staan voor de toekomst: ten tijde van

Erasmus trokken studenten, vorsers, monniken,... immers rond door Europa om kennis

op te doen: het befaamde uomo universalis concept (Denifle, in Elsevier, 1983). De

politieke verklaring die aan de Sorbonne werd ondertekend, focuste dan ook op

harmonisering van het hoger onderwijs in Europa: grotere mobiliteit van studenten en

docenten (met oog op een eengemaakte arbeidsmarkt met vrijheid van diensten), een

aanzet tot een uniform systeem van “ondergegradueerden” en “gegradueerden” (de

latere bachelors en masters) en een aanzet tot uniformisering van kwalificaties.

Deze “intentieverklaring” werd echter snel concreet in juni 1999. Negenentwintig

Europese ministers, verantwoordelijk voor hoger onderwijs, ondertekenden de

befaamde verklaring van Bolonga (Witte, 2006). Deze was niet enkel qua inhoud een

opmerkelijke verschijning, maar ook qua snelheid, geografische omvang en diepgang

naar nationale impact toe. Een mooi bewijs van de zinvolheid van de Europese

gedachte. Concreet werden volgende thema’s als doelstellingen naar voren geschoven

(Alesi, et al., 2005):

� Bevordering van de mobiliteit van studenten, vorsers en docenten

� Het promoten van de Europese dimensie in hoger onderwijs (bijvoorbeeld.

samenwerking tussen instellingen bevorderen)

� Het promoten van samenwerking in kwaliteitsgarantie.

� Een credit-systeem uitbouwen

� Een twee-cyclus systeem uitbouwen

� Een systeem van eenvoudige en vergelijkbare graden uitbouwen

We zien in deze declaratie direct de intenties van een jaar ervoor opduiken maar beter

omlijnd. De eerste twee doelstellingen verwijzen letterlijk naar mobiliteit, doelstelling 4,5

en 6 zijn middelen om mobiliteit te bevorderen. Mobiliteit blijft de kerngedachte vormen:

doelstellingen 1, 2 letterlijk mobilliteit en doelstellingen rond uitwisselbaarheid ( 4, 5 en

6 ) als middel tot. Verder wordt de gedachte van kwailiteitsgarantie expliciet naar voren

geschoven, een belangrijk punt dat meteen de basis legt voor het Bolognaproces:

kwaliteitsgarantie vergt immers opvolging. Voor deze doelstelling werd 2010 als

streefdatum gezet (Eurydice, 2007).

Een eerste opvolging kwam er in 2001 te Praag waar vier nieuwe landen het akkoord

ondersteunden. Hier werd de noodzaak van eenOm een goede goede opvolging van

een project van deze magnitudehet Bolognaproces te garanderen werd ook de Bologna

Follow-Up Group (BFUG) gevormd. In Praag werden een aantal nieuwe elementen

naar voren geschoven (Eurydice, 2007): promotie van levenslang leren en promoten

Page 20: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

14

van de Europese ruimte voor hoger onderwijs en de betrokkenheid van instellingen en

studenten in het proces proberen te verhogen. Het in de verf zetten van de Europese

ruimte voor HO kadert net als de grote thema’s mobiliteit en uitwisselbaarheid in een

beter afstemmen van het de onderwijsruimte op de arbeidsmarktruimte. In die zin kan

ook het promoten van levenslang leren gezien worden als een beter afstemmen van

het Europese hoger onderwijs naar de noden van de arbeidsmarkt.

Het was de samenkomst in Berlijn in 2003 die het Bolognaproces echter een meer

concrete richting deed uitgaan (Eurydice, 2007). Eens te meer groeide de groep van

landen die door dit initiatief gecharmeerd werden, ditmaal tot veertig. Voor de komende

jaren werd meer concrete, doelgerichte prioriteiten vooropgesteld: het ontwikkelen van

kwaliteitsgaranties op alle niveaus, het starten met de implementatie van het twee-

cyclussysteem, de daadwerkelijke erkenning van de afgesproken graden en

studieduren, ... Verder werd de focus van het Bolognaproces verruimd naar onderzoek:

het doctoraatsonderzoek werd als derde cyclus naar voren geschoven en de Europese

ruimte voor hoger onderwijs werd gekoppeld aan een Europese ruimte voor

Onderzoek. Aangezien het Bolognaproces bij de volgende bijeenkomst in 2005 halfweg

zou zijn, werd de BFUG gevraagd een grondige evaluatie van het project uit te voeren

(zgn. stocktaking process) naar de volgende bijeenkomst in Bergen (Noorwegen) toe.

In Bergen werd het “Bologna Process Stocktaking” (2005) gepresenteerd aan

ondertussen reeds 45 landen. Het stocktaking report was opmerkelijk positief:

“This report concludes that there is good news for the countries involved in

the Bologna Process: the collective and voluntary inter-governmental

process is a success.”

(BFUG, in Bologna Process Stocktaking,, 2005, p.5)

De implementatie van de verklaring van Bologna nam echte vorm aan en langzaamaan

sijpelden Europese beslissing door tot op het nationale niveau. In Bergen werden

bovendien standaarden en richtlijnen voor kwaliteitsgarantie aanvaard en werden

nieuwe prioriteiten vooropgesteld. Implementatie van deze richtlijnen en de aanmaak

van nationale kaders rond kwalificaties voor de verschillende opleidingen werden naar

voren geschoven. Daarnaast werden de toekenning en erkenning van “joint degrees”4

en het creëren van flexibele leerpaden in HO als prioriteiten gesteld (Eerder Verworven

Competenties (EVC), ...) (The Committee of the Convention on the Recognition of

4 “joint degree” is een graad of diploma die gegeven wordt door twee of meerdere instellingen voor hoger

onderwijs tesamen, voor één studieprogramma dat gezamenlijk werd ontwikkeld en geïmplementeerd door deze instanties.

Page 21: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

15

Qualifications concerning Higher Education in the European Region, 2004). Echter,

door kritiek van studentenorganisaties (onder meer ook Vlaamse Vereniging van

Studenten, VVS) en de publicatie van “Bologna with student eyes” (ESIB, 2007) werd

ook een sociale dimensie van het Bolognaproces in de verf gezet: mobiliteit en

participatie van studenten zijn fundamenteel voor het slagen van het Bolognaproces en

bleken in de praktijk mager uit te vallen. Vooral de sociale ongelijkheid en de financiele

drempels werden aangeklaagd omdat zij de mobiliteit van de studenten ondermijnt. In

deze optiek kunnen flexibele leerpaden eveneens gezien worden als een poging

sociale barrières te doorbreken.

Bij de laaste check-up te Londen in 2007 werd nogmaals de nadruk gelegd op de

sociale dimensie en het belang van mobiliteit onderstreept (Bologna Process, London

Communiqué, 2007). Een kader voor kwalificaties dat eenvoudige vergelijking tussen

verschillende hoger onderwijsnstanties binnen de Europese ruimte voor hoger

onderwijs mogelijk maakt (en bijvoorbeeld toelaat om EVC’s uniform te beoordelen)

bleek eveneens nog steeds een pijnpunt te zijn, ondanks de nadruk die hierop in 2005

in Bergen werd gelegd. Het mag duidelijk zijn dat het ontbreken van een dergelijk kader

eveneens een belangrijke drempel is voor de mobiliteit van studenten.

In Londen werd ook van de aansluiting op de arbeidsmarkt een werkpunt voor de

volgende twee jaar gemaakt.

De volgende bijeenkomst zal in Leuven plaatsvinden in 2009. Het integreren van

nationale kaders voor kwalificaties, credit-systeem, levenslang leren en EVC’s is volop

aan de gang en zal dan worden geëvalueerd, teneinde een laatste maal bij te sturen.

Bovendien wordt de focus ook stilaan opnieuw verbreed: wat buiten Europa? Hoe

positioneren we de Europese ruimte voor hoger onderwijs in een globaliserende

arbeidsmarkt? Het Bolognaproces was en is immers een opmerkelijk initiatief dat ook

buiten Europa op belangstelling kan rekenen. De BFUG kreeg dan ook de opdracht,

naast het uitvoeren van een grondige stocktaking studie, om ook “beyond Bologna”

voor te bereiden: wat na 2010, wat is de volgende stap? Figuur 1 zet de evolutie nog

eens op een rijtje.

Page 22: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

16

Figuur 1. Tijdslijn van het Bolognaproces (National trends in the Bologna Process, 2006/2007)

We merken evenwel op dat deze paragraaf slechts een korte samenvatting is van een

langlopend en ambitieus project. Voor meer details rond de evolutie in denken, het

verschuiven van de prioriteiten en de graden van implementatie verwijzen we graag

naar de communiqués die op elke tweejaarlijkse bijeenkomst werden opgesteld.

3.2 Overgang naar een bachelor - masterstructuur

Eén van de belangrijkste trends is de overgang van de traditionele programma’s naar

de nieuwe programma’s van bachelor en master. Hoger onderwijsinstellingen zijn

belangrijker dan ooit als medium voor een groot gamma van grensoverschrijdende

relaties en de constante flows van mensen, informatie, kennis, technologie, producten

en financieel kapitaal (Marginson & van der Wende, 2007). Het is dan ook van belang

dat het hoger onderwijs mee is met die veranderingen.

3.2.1 Oorsprong van de begrippen bachelor en master

Het begrip bachelor komt oorspronkelijk uit het Latijn. Daar had baccalarius in de 9de

eeuw de betekenis van ‘iemand van nobele of gegoede afkomst met een sociale of

maatschappelijke status die niet al te hoog is maar ook niet de allerlaagst’.

De universiteiten gaven het woord een eigen betekenis en in de 13de eeuw werd het

voor de laagste graad aangeduid met de term baccalaureatus (de Ridder-Symoens &

Rüegg, 1991). Nu in de 21ste eeuw zien we als gevolg van de BaMa-structuur dat de

bachelor volledig terug is.

Kwalificatie-kader Twee-cycly systeem Mobiliteit studenten en leerkrachten

2007 Conferentie van Londen

1998 Sorbonne Declaratie

1999 Bologna

Declaratie

2001 Conferentie

in Praag

2003 Conferentie

in Berlijn

2005 Conferentie in

Bergen

Vergelijkbare graden Creditsysteem (ECTS) Mobiliteit van onderzoekers

Levenslang leren Betrokkenheid verhogen van instellingen en studenten Promotie van hoger onderwijs

Versterken sociale dimensie Standaarden voor kwaliteit Flexibele leertrajecten

Kwaliteits-verzekering Derde cyclus (doctoraatslevel) European framework of qualifications

Mobiliteit studenten Kader voor kwalificaties Aansluiting op de arbeidsmarkt

Page 23: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

17

De graad van bachelor wordt nu verleend aan een student die met gunstig gevolg een

undergraduate cyclus van 180 studiepunten heeft doorlopen. Een undergraduate

cyclus kan zowel een uitstroomfinaliteit als een doorstroomfinaliteit hebben (Vlaamse

hogescholenraad, VLHORA, 2001).

De term master, komt ook oorspronkelijk uit het Latijn. Het woord magister, droeg de

betekenis van ‘meester’ of ‘leider’. Later is het woord in de geschiedenis verbasterd

naar het Italiaanse woord ‘maestro’ en het Engelse woord ‘master’.

De universiteiten gebruikten het woord vroeger om een academische graad en functie

aan te geven, namelijk ‘degene die les mag geven’. Het oorspronkelijke woord

‘magister’ verdween in de geschiedenis bijna in zijn geheel, alleen het woord ‘meester’

bleef (de Ridder-Symoens & Rüegg, 2001). Ook met de geleidelijke invoering van het

bachelor en mastersysteem is de graad van ‘master’ weer terug van weggeweest.

Als algemene regel geldt dat een student pas toegang kan verkrijgen tot een master-

opleiding als hij beschikt over een bachelor-diploma. De master-cyclus omvat minimaal

60 studiepunten (VLHORA, 2001).

3.2.2 Naar een nieuw bachelor - mastermodel

De vijf onderwijssystemen die met elkaar vergeleken worden in deze scriptie

(Vlaanderen, Nederland, Duitsland, Frankrijk en Noorwegen), bouwen in hun nieuwe

structuren grotendeels verder op het 3+2 basismodel voor een bachelor graad gevolgd

door een master graad. Daarnaast moeten alle nieuwe opgezette studieprogramma’s

samengaan met het nieuwe bachelor-master model. Toch bestaan reeds heel wat

variaties op dit model (Alesi, Bürger, Kehm, & Teichler, 2005). In het volgende deel

gaan we uitgebreider in op de structuren binnen de verschillende landen.

Algemeen wordt er een trend nagestreefd naar een grotere standaardisatie van het

internationale hoger onderwijslandschap. Alle landen willen daarbij kwaliteit blijven

verzekeren samen met de andere doelstellingen van de Verklaring van Bologna.

Sedert dat de hoger onderwijsinstellingen zowel academisch als professioneel

georiënteerde bachelor of master opleidingen aanbieden, is de functionele overlap

tussen deze twee systemen groter geworden. Zo wordt de kans ook steeds groter dat

naast de bacheloropleiding, zowel professioneel of academisch gericht, meer mensen

zullen gaan kiezen voor een master. In het onderzoek van Alesi et al. (2005), staat

zelfs voorspeld dat ongeveer twee derde van de bachelor studenten zich later zouden

Page 24: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

18

richten op een masteropleiding. Natuurlijk kan alleen onderzoek in de toekomst ons

hierover een antwoord bieden.

3.3 Structuur van de onderwijssystemen

De Europese ruimte voor hoger onderwijs krijgt vorm dankzij de Bolognaverklaring van

juni 1999, die oproept tot het in stand brengen van coherente, compatibele en

competitieve Europese hoger onderwijsruimte (van Rijsbergen et al., 2008).

Om inzicht te krijgen in de studieloopbanen, nemen we een kijk op de

onderwijssystemen (of modellen) per land. Hieronder verstaan we het geheel van de

opleidingsstructuur die leidt tot een graad en diploma. We zien duidelijk dat de

onderwijssystemen verschillen van land tot land.

Doorgaans is zo een structuur opgebouwd in twee niveaus: de initiële (bachelor) en de

finale (master). Een derde trap (de hoogste – en niet opgenomen in deze scriptie) leidt

tot het doctoraat (dr. Of Ph.D). In alle landen behoort de masteropleiding tot het

academisch onderwijs. Academisch onderwijs wordt verstrekt aan de universiteit, wat

een internationale regel is (Lagast, 2006).

Om de landen met elkaar te vergelijken werd gebruik gemaakt van de ISCED-

classificatie. Dit is een waardevol hulpmiddel om de communicatie tussen

vertegenwoordigers van onderwijssystemen te verbeteren (European Commission,

2007).

Vlaanderen

De structuur van het hoger onderwijs in Vlaanderen is vastgelegd in het Decreet

betreffende herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen van 4 april 2003 en

het Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen van 21

april 2004 (Eurydice, 2007).

Deze structuur van het Vlaamse hoger onderwijs is gebaseerd op drie hoofdcycli die

gradueel werden geïntroduceerd vanaf academiejaar 2004-2005. Het universitaire

onderwijs in Vlaanderen kent sindsdien een driegradenstructuur: bachelor, master en

doctor (Lagast, 2007; van Rijsbergen et al., 2008). De meeste oude programma’s

waren volledig vervangen vanaf 2007, echter voor langere opleidingen neemt dit meer

tijd in beslag. Zo zal het bijvoorbeeld duren tot in 2010 vooraleer de opleiding

‘geneeskunde’ volledig is ingewerkt in de nieuwe structuur.

Page 25: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

19

De oude structuren werden getransformeerd tot professioneel georiënteerde

programma’s (ISCED 5B)5 die leiden tot bachelors in hogescholen en tot twee cycli

programma’s (ISCED 5A)6 die op hun beurt leiden tot bachelors en masters gegeven

aan universiteiten en in beperkte mate ook aan hogescholen. Alle masters in

Vlaanderen zijn academisch. Zij worden aangeboden door universiteiten en

hogescholen, onder voorwaarde dat de hogeschool in een associatie zit met de

universiteit (Lagast, 2007).

Als wijze van ‘brug’ tussen beide programma’s bestaan er schakelprogramma’s die het

nu mogelijk maken om van een professionele bachelor over te schakelen naar een

academische master (Eurydice, 2007). Dit schakelprogramma wordt gegeven aan

universiteiten en het aantal ECTS7 punten voor deze programma’s ligt tussen de 45 en

de 90. Deze ECTS punten kunnen in de toekomst toe verminderd worden naar 30 als

de student op zijn minst een werkervaring heeft van drie jaar met een evaluatie

interview.

Figuur 2. Structuur van het hoger onderwijs in Vlaanderen (Eurydice, 2007, p.97)

5 ISCED 5B zijn praktisch georiënteerde professionele programma’s (Glossery definition of ISCED, 1997)

6 ISCED 5A zijn academisch/theoretisch gebaseerde programma’s (Glossery definition of ISCED, 1997)

7 ECTS; European Credit Transfer System, is een syteem voor de studiepuntentoekenning binnen het hoger

onderwijs.

Page 26: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

20

Alle bachelors in Vlaanderen hebben een duur van drie jaar, de duur van

masteropleidingen varieert en is één of twee jaar. Een uitzondering hierop zijn de

opleidingen geneeskunde en dierengeneeskunde. Ongeveer de helft van de

masteropleidingen hebben een duur van twee jaar. Het betreft hier voornamelijk

opleidingen op het gebied van humane wetenschappen, toegepaste wetenschappen

en exacte wetenschappen.

Nederland

In Nederland is het huidige wettelijk kader van de bachelor-masterstructuur de Wet op

hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van 1992 (WHW). In 2002 werd deze

wet aangepast in verband met de invoering van het nieuwe stelsel (van Rijsbergen et

al., 2008). De universiteiten hebben in de studiejaren 2002-2003 en 2003-2004 hun

opleidingsaanbod omgezet naar de bachelor-masterstructuur (de Weert & Boezerooy,

2007). Enkele opleidingen (geneeskunde, farmacie en dierengeneeskunde) bestaan

alleen dit jaar (2008) nog in hun oude vorm.

De voormalige ISCED 5A opleidingen van 240 ECTS aan hogescholen waren reeds

omgevormd tot bachelor programma’s in 2002. Ook in Nederland is het mogelijk om te

veranderen van ISCED level 5B programma’s naar level 5A via een tussentijdse

kwalificatie, een zogenaamde associate degree (AD)8. Dit is nog maar een vrij recent

programma ingevoerd door de hogescholen in het academiejaar 2006-2007 (Eurydice,

2007). Dit twee-jarige programma is integraal deel van een volledig bachelor ISCED 5A

programma. Kort komt het er op neer dat studenten in plaats van het volledige ISCED

5A programma doorlopen, slechts 120 van de 240 ECTS moeten behalen.

Het voormalige ISCED 5B programma (met een duur van één tot drie jaar aan

hogescholen) geven geen toegang tot ISCED 5A programma’s.

In Nederland was er, ten opzichte van Vlaanderen, een traag begin van de

aanpassingen binnen het hoger onderwijs. Er was echter wel een enorm snelle

doorvoering die bij wet geregeld. Daardoor is nu in Nederland de BaMa structuur reeds

standaard in alle programma’s en disciplines. Een andere tegenstelling in vergelijking

met Vlaanderen is ook de minder systematische manier van de BaMa hervorming.

Instellingen voor hoger onderwijs hadden de keuze om studenten reeds te laten

8Een associate degree (AD) is een hbo-graad in Nederland in kader van het Bachelor-masterstelsel. Het is de

laagst mogelijke graad te behalen in Nederland in het hoger onderwijs

Page 27: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

21

overschakelen naar BaMa in hun bestaande studieprogramma (Alesi et al., 2005). Er

was dus geen sprake van een geleidelijke afbouw van de oude programma’s.

Figuur 3. Structuur van het hoger onderwijs in Nederland (Eurydice, 2007, p.241)

De bacheloropleidingen duren hier allemaal drie jaar, masteropleidingen in Nederland

duren in het algemeen dan weer één jaar, waarbij enkele uitzonderingen twee jaar

duren. Ook hier weer zijn er uitzonderingen: na zes jaar kunnen de studenten een

kwalificatie behalen in de richtingen geneeskunde, farmaceutische wetenschappen en

dierengeneeskunde. Vanaf 1999/2000 beschikten de universiteiten over de

mogelijkheid om bètastudies (wetenschappen) tot vijf jaar te verlengen. Ook

beschikken de universiteiten hier over de mogelijkheid om drie-jarige opleidingen in te

richten wanneer ze kunnen aantonen dat deze voorzien in een behoefte op de

arbeidsmarkt (van Rijsbergen et al., 2008).

Duitsland

De structuur van het hoger onderwijs in Duitsland wordt bepaald door de

Hochschulrahmengesetz (HRG, 1998). Een gradenstructuur gebaseerd op drie

hoofdcycli werd vanaf 1998 bij wijze van proef aan de universiteiten, Kunst- en

Musikhochschulen’ en ‘Fachhochschulen’ (deze laatste zijn vergelijkbaar met de

Vlaamse hogescholen) ingevoerd (Eurydice, 2007).

In Duitsland kunnen studenten aan beide soorten instellingen een Bachelor of Science

en een Master of Science graad behalen. In 2010 moeten, volgens de Bologna-

verklaring, alle studenten volgens het bachelor-mastersysteem studeren. Tot die tijd

blijven het oude en het nieuwe systeem naast elkaar bestaan (van Rijsbergen et al.,

2008).

Page 28: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

22

De ISCED 5B programma’s bestaan uit één cyclus van drie of vier jaar. In

beroepsgeörienteerde programma’s (aangeboden door Berufsakademien) moeten de

studenten eerst hun bachelor diploma halen vooraleer ze de mogelijkheid hebben om

over te schakelen naar ISCED 5A studies.

Figuur 4. Structuur van het hoger onderwijs in Duitsland (Eurydice, 2007, p.125)

In Duitsland zijn de studenten in de algemene regel negentien jaar vooraleer ze met

hoger onderwijs aanvangen. Ook hier weer duren de meeste bachelors drie jaar,

hoewel er hier ook zijn die vier jaar duren. Er bestaan hier masters van één, anderhalf

en twee jaar. In elk geval duren de bachelor-masteropleidingen niet langer dan vijf jaar.

Het model 4+1 vormt hier de uitzondering. Het meest voorkomende patroon is 3+2.

Frankrijk

Met het decreet van 8 april 2002 over de aanpassing van het hoger onderwijssysteem

in Frankrijk, werd de ontwikkeling van de EHEA (European Higher Education Area) met

daarbij de voorstelling tot het implementeren van licentiaat-master-doctoraat (LMD, of

bachelor-master-doctorate) hervormd.

Het oude systeem was gebaseerd op drie cycli, maar kwam niet overeen met de

structuur die in het kader van de Verklaring van Bologna werd opgesteld. De nieuwe

structuur is ook gebaseerd op drie cycli met een modulaire organisatie van de graden

in credits voor bachelors (180 ECTS) en in masters (120 ECTS). Na het baccalauréat

Page 29: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

23

of het secundair schooldiploma moeten in regel nog 300 ECTS verzameld worden.

Deze nieuwe structuur komt wel overeen met de Verklaring van Bologna.

ISCED 5B programma’s zijn meestal georganiseerd in één cyclus van twee jaar (of vier

jaar voor paramedische studies). Voor deze programma’s bestaat geen bachelor of

master structuur. Toch kunnen deze programma’s toegang krijgen tot ISCED level 5A

door brugprogramma’s en de herkenning van studies met professionele ervaringen.

Verder moeten alle nieuwe structuren bij wet gelegaliseerd worden en moet er een

autorisatie zijn door de ministers (Alesi et al., 2005). De invoering van BaMa structuren

gebeurde in verschillende golven. Een eerste golf afhankelijk van de regio begon in

2003 en eindigde in 2006, een tweede golf begon in 2004 en eindigde in 2007.

Figuur 5. Structuur van het hoger onderwijs in Frankrijk (Eurydice, 2007, p.161)

De bachelors (licence) duren ook hier gemiddeld drie jaar. De masteropleidingen zijn in

regel ook twee jaar waarbij geneeskunde en dierengeneeskunde de uitzonderingen

zijn. Hier kunnen de masters zowel behaald worden op universiteiten als in de ‘grandes

écoles’.

Noorwegen

De meeste veranderingen die de Verklaring van Bologna met zich meebracht zijn

ingevoerd door de algemene hervorming van hoger onderwijs overeenkomstig met de

Page 30: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

24

kwaliteitshervorming. Alle veranderingen waren volledig geïmplementeerd in 2003. De

meest recente revisie van hoger onderwijs dateert van 2005.

De structuur in drie-cycli bestond reeds voor het Bologna proces, echter de invoering

en de adaptatie van bachelor, master en doctor, werd pas geïntroduceerd met de

hervorming van de Quality Reform in het academiejaar 2003/2004. Sindsdien hebben

alle instituten voor hoger onderwijs de nieuwe structuren voor hoger onderwijs

geadapteerd.

Tijdens de overgangsperiode tot 2007 bestonden de oude en nieuwe structuren naast

elkaar. Een klein aantal opleidingen (geneeskunde, psychologie en

dierengeneeskunde) worden aangeboden als lange-cycli studies (Eurydice, 2007).

In Noorwegen omvat het stelsel voor hoger onderwijs alle opleidingen aan

universiteiten en hogescholen. Er worden geen opleidingen van ISCED 5B level

aangeboden. In regel moeten de studenten een driejarige bovenbouwopleiding binnen

het voortgezet onderwijs hebben voltooid om te worden toegelaten tot de instellingen

voor hoger onderwijs. Wat hier opvallend is in tegenstelling tot de andere landen is dat

voor een studie aan een Noorse instelling voor hoger onderwijs in principe geen

collegegeld hoeft worden te betaald.

Figuur 6. Structuur van het hoger onderwijs in Noorwegen (Eurydice, 2007, p.247)

Hier zien we een volledige implementatie van de bachelor master structuur en zien we

geen programma’s ISCED 5B. De masteropleidingen volgen hier in regel ook twee jaar,

waarbij de uitzonderingen hier psychologie, geneeskunde en dierengeneeskunde zijn.

Algemeen

Het Bachelor-Master model is een nieuw en een direct resultaat van de Bologna

Declaratie. Echter ieder onderwijssysteem dient uiteraard gesitueerd te worden in een

Page 31: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

25

bredere context van nationale onderwijswetgeving, nationale onderwijstradities en

maatschappelijke verwachtingen.

3.4 Studieloopbanen van de ondervraagde studenten

De studieloopbanen van de studenten uit onze steekproef worden eerst per land

beschreven en daarna met elkaar vergeleken. Om een inzicht te krijgen op de

studieloopbanen van de ondervraagde studenten werd een antwoord gezocht op vijf

verschillende vragen:

1. Welke activiteiten deden de studenten voor de aanvang van het hoger

onderwijs?

2. Combineren de studenten hun studies met betaald werk?

3. Hoeveel procent van de studenten gaat op kot en met welke redenen?

4. Hoeveel procent van de studenten combineert studiejaren?

5. Wat is het gemiddeld aantal jaren studeren?

Een overzicht van de resultaten kunt u in de comparatieve matrix op de volgende

bladzijde lezen.

Page 32: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

26

Tabel 3.

Studieloopbanen van de studenten

Vlaanderen (537) Nederland (168) Duitsland (47) Frankrijk (25) Noorwegen (29)

Andere educatie, training, stages

werk

Zorg voor gezin/familie

militaire plicht

werkzoekend

Activiteiten voor aanvang van hoger onderwijs

andere

4,5

0,4

0,2

0,2

1,1

11,562

24

2

1

1

6

#

%

2,38

0,60

0,00

1,19

28

4474

48

2

0

1

4

#

%

29,7

6,38

14,8

6,38

44,6

23,411

21

3

7

3

14

#

%

20

28

4

0

0

8

5

7

1

0

0

2

#

%

6,9

31

6,9

27

0

6,9

2

9

2

8

0

2

#

%

Combineren van studeren met betaald werk

19,9 % 67,9 % 55,3 % 40,0 %

65,5 %

Kotstudent

63,3 %

reden :

Afstand 48,4% Kotleven 35,4%

44,0 %

reden :

Afstand 62,7% Kotleven 55,3%

53,2 %

reden :

Afstand 38,3% Kotleven 25,5%

72,0 %

reden : Afstand 52,0% Kotleven 12,0%

44,8 % reden : Afstand 20,7% Kotleven 10,3%

Studenten die studiejaren combineren

24% combineert 2 (of 3) studiejaren

19 % combineert 2 (of 3) studiejaren

13 % combineert 2 (of 3) studiejaren

Niet van toepassing 10% combineert 2 (of 3) studiejaren

Gemiddeld aantal jaren studeren

4 jaar en 3 maand (SD = 1,02 jaar)

4 jaar en 4 maand (SD = 1,09 jaar)

3 jaar en 2 maand (SD = 1,24 jaar)

3 jaar en 10 maand (SD = 1,42 jaar)

3 jaar en 9 maand (SD = 1,16 jaar)

Page 33: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

27

3.4.1 Activiteiten voor de aanvang van hoger onderwijs

In Vlaanderen komen de meeste studenten rechtstreeks uit het secundair onderwijs

wanneer ze met hoger onderwijs aanvangen. Ongeveer één op tien heeft toch een

andere opleiding, stage of training gedaan alvorens te beginnen met hoger onderwijs.

In alle andere landen daarentegen zien we dat die gemiddeld tien procent meer scoren

op deze vraag. Alleen Noorwegen scoort hierop lager, met slechts 6,9 procent die nog

een andere opleiding heeft gedaan.

Veel lager dan in andere landen is ook het percentage studenten dat werkt vóór hun

studies. In Vlaanderen is dit bijna vijf procent, in de andere landen ligt dit percentage

rond de dertig, Duitsland heeft in deze steekproef het hoogste percentage van

werkende studenten alvorens de hoger onderwijsstudies aan te vangen (44.7 %).

Zorg voor familie en kinderen is in alle landen slechts een klein percentage, ook het

aantal werkzoekenden is heel laag, slechts vijf studenten van de gehele steekproef

zochten werk alvorens met hun studies aan te vangen.

In Duitsland en Noorwegen zien we tot slot dat militaire plicht bij mannelijke studenten

bestaat.

3.4.2 Combineren van studeren met betaald werk

In Vlaanderen combineert ongeveer twintig procent van de studenten hun studies met

betaald werk. In vergelijking met de andere landen is dit percentage opnieuw aan de

lage kant. In Frankrijk zien we al veertig procent die hun studies combineren met

betaald werk en in de andere landen is dit al meer dan vijftig procent die hun studies

combineren met betaald werk. In Duitsland is dit ongeveer 55 % en in Noorwegen en

Nederland zelfs rond de 65 %.

3.4.3 Kotstudenten

Bij het aantal kotstudenten scoort Vlaanderen wel hoog. In Vlaanderen zit bijna twee

derde van de studenten op kot. Alleen Frankrijk scoort beter waar meer dan twee

derde van de studenten op kot zit. In de overige landen ligt dit percentage ongeveer op

de helft. De hoofdreden om op kot te gaan is in alle landen wel gelijk, de meeste

Page 34: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

28

studenten gaan op kot omwille van de afstand, een kleiner percentage geeft daarbij

ook als reden aan dat ze omwille van het kotleven op kot gaan.

3.4.4 Studenten die studiejaren combineren

Hier zien we ook een merkwaardige tendens. In Vlaanderen en Nederland combineert

ongeveer twintig procent van de studenten twee (of drie) studiejaren. In Duitsland en

Noorwegen is dit percentage tot de helft lager en is er slechts tien procent die

studiejaren combineert. Uit de steekproef van Frankrijk was er zelfs geen enkele

student die aangaf studiejaren te combineren.

3.4.5 Gemiddeld aantal jaren studeren

Nederland en Vlaanderen nemen hier de leiding met respectievelijk vier jaar en vier

maand en vier jaar en drie maand. Dit moet natuurlijk in samenhang gezien worden

met het aantal bachelor en master studenten die de vragenlijst hebben ingevuld. De

verdeling in de landen over het aantal bachelor en master studenten verliep niet steeds

gelijk, doordat de antwoorden sterk afhankelijk waren van het medium waarlangs de

studenten bereikt werden. Deze vraag kan door te weinig kennis van contextgegevens

dus ook niet echt verder verklaard worden.

Page 35: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

29

Besluit bij dit hoofdstuk

In dit hoofdstuk werd het Bolognaproces verduidelijkt. We wezen op de evolutie van

louter politiek, instutitionele richtlijnen naar het opnemen van een sociale dimensie bij

de uitvoering van de verklaring van Bologna. Bij de structuren van hoger onderwijs in

de verschillende landen werd een beperkte vergelijking gemaakt naar implementatie

van het twee cyclus systeem. In de landen uit onze steekproef bleken de

studieloopbanen reeds verregaand gevormd naar het twee cyclussysteem met variaties

in lengte. Naast het instutitionele aspect keken we ook naar de studieloopbaan van de

studenten zelf en hoe deze de bamastructuur overstijgt. Heel wat buitenlandse

studenten blijken studeren met werken te combineren terwijl slechts een kleine twintig

procent in Vlaanderen dit doet. Opvallend in Vlaanderen is echter wel dat heel wat

studenten studiejaren combineren.

Page 36: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

30

4. Kwaliteit en flexibiliteit

“Is it possible to evaluate the quality of Higher Education?”

(De Groot, 1983)

In dit hoofdstuk staan we stil bij de kwaliteit en de flexibiliteit van het hoger onderwijs.

Eerst wordt gekeken naar de meerwaarde van kwaliteit en hoe de kwaliteit eigenlijk

wordt gewaarborgd binnen het hoger onderwijs. Aanvullend bij kwaliteit krijgt ook het

begrip accreditatie een plaats in de kwaliteitswaarborging. Daarnaast wordt flexibiliteit

binnen het hoger onderwijs omschreven in haar verschillende aspecten en

doelstellingen.

Om ook de studenten mee in het verhaal te betrekken, wordt er gezocht naar een

antwoord op de vraag hoe studenten flexibiliteit zien in hun opleiding. Daarnaast wordt

ook nog de mate van flexibiliteit volgens de studenten weergegeven.

4.1. Kwalitatief hoger onderwijs

Uit de algemene trend naar standaardisatie binnen het hoger onderwijs, zien we een

stijgende vraag naar het behouden van de kwaliteit binnen het onderwijs (Pestieau &

Botenga, 2001). Echter, om te kunnen spreken van een kwaliteitsvol hoger onderwijs,

moeten we eerst een antwoord formuleren op de vraag ‘wat is kwaliteit?’.

4.1.1 Het begrip kwaliteit

Het begrip kwaliteit moet heel ruim gezien worden en heeft eigenlijk veel verschillende

betekenissen. Er is als het ware sprake van een containerbegrip dat zowel een ‘enge’

als een ‘brede’ betekenis heeft (Standaert, 2007).

Afhankelijk van de invalshoek komen verschillende elementen aan bod om bij stil te

staan. Enerzijds is er sprake van de meetbare zaken, waarbij vooral de resultaten van

de studenten en de outcomes in beeld kunnen worden gebracht. Anderzijds zijn er

observeerbare zaken, waarbij processen, methodes en de manier van organiseren

meer onder de loep wordt genomen.

Page 37: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

31

Bij het begrip kwaliteit worden drie aspecten in acht genomen (Standaert, 2007):

� Waardevolle doelstellingen

� Efficiënte strategieën

� Voldoende rendement

Kwaliteit is een meervoudig begrip waarbij maatschappelijke, levensbeschouwelijke,

psychologische en pragmatische aspecten met elkaar in wisselwerking treden om zo

tot een dynamisch rustpunt te komen bij de afbakening van wat kwaliteit eigenlijk is.

4.1.2 De rijkdom van kwaliteitsvol hoger onderwijs

Het creëren van een ‘Europese hogeronderwijsruimte’ zorgt voor een stijgende

standaardisatie in de hoger onderwijssystemen, het blijven verzekeren van kwaliteit is

daarbij een belangrijke opgave geworden.

Haugland (2006) maakt daarom een andere redenering bij standaardisatie. Net door de

vele Europese landen naast elkaar te zetten wordt een hoge level van diversiteit

merkbaar, waar verschillende politieke systemen, economische systemen en systemen

voor hoger onderwijs naast elkaar kunnen bestaan en net een rijkdom vormen voor ons

hoger onderwijs.

Een kwalitatief hoger onderwijs is een essentiële voorwaarde voor een goed draaiende

kenniseconomie. Daarom is het dan ook van een absoluut belang dat hoger onderwijs

toegankelijk is en blijft voor een breed en divers publiek (Vandenbroucke, 2006). Niet

enkel de toegankelijkheid moet hierbij verzekerd zijn, maar ook de verantwoordelijkheid

om aan de kwaliteitseisen van hoger onderwijs binnen Europa te voldoen (Haugland,

2006).

Los van de vraag van De Groot (1983), ‘is de kwaliteit van hoger onderwijs wel te

beoordelen?’, vereist internationalisering een uitgebouwde en onderling vergelijkbaar

stelsel van kwaliteitszorg, opgezet rond de aanvaarde criteria van kwaliteit. Er wordt

geprobeerd via diverse kanalen om kwaliteit te waarborgen.

Page 38: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

32

4.2 Kwaliteit op lange termijn

4.2.1 Nationale organen voor kwaliteitswaarborging

In het onderzoek van de Europese Commissie (2006) over nationale trends in het

Bolognaproces kunnen we reeds een comparatief inzicht krijgen over de gehele lijst

van nationale onafhankelijke organen die instaan voor kwaliteit.

Hoe de kwaliteit in de verschillende landen gewaarborgd wordt, hangt voornamelijk af

van de nationale organen die instaan voor de kwaliteitsborging (Quality Assurance).

Een overzicht van de kwaliteitsorganen van de met elkaar vergeleken landen kunt u in

volgende tabel terugvinden.

Tabel 4.

overzicht van de nationale kwaliteitsorganen

Vlaanderen Nederland Duitsland Frankrijk Noorwegen

1/ Vlaamse Interuniversitaire raad (VLIR) 2/ Vlaamse hogescholenraad 3/ Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie + studenten-vertegen-woordiging

1/ Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie 2/ Inspectie van het onderwijs + studenten-vertegen-woordiging

Onderwijs-accreditatie is voorzien door de lokale systemen die werken onder één centraal accrediterings-systeem: Akkreditierungsrat Geen nationaal orgaan voor evaluatie, wel een infrastructuur die op regionale level werkt + studenten-vertegen-woordiging

1/ Comité national d’évaluation 2/ Inspection générale de l’administration de l’éducation nationale et de la recherche 3/ Een nieuw orgaan Evaluation de la Recherche et de l’Enseignement supérieur, is opgezet (2007-2008) + geen studenten-vertegen-woordiging

Nationale (+ regionale) organen voor kwaliteit 2006-2007 Norwegian Agency for Quality Assurance in Education (NOKUT) opgezet in 2003 + studenten-vertegen-woordiging

De meeste landen hebben een onafhankelijk nationaal orgaan dat instaat voor de

kwaliteit. Om de objectiviteit van de kwaliteit te verzekeren, moeten de organen

onafhankelijk zijn. Ze hebben dan ook een autonome verantwoordelijkheid voor hun

manier van opereren en hun methodiek (European Comission, 2006). Dit betekent dat

hun rapporten en bevindingen niet mogen beïnvloed worden door derden (noch de

overheid, de instituties voor hoger onderwijs of de belanghebbenden).

Page 39: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

33

Opvallend hier is dat er in Frankrijk geen studentenvertegenwoordiging wordt

opgenomen in hun nationale kwaliteitsorganen. In de andere landen is dit wel het

geval.

4.2.2 Het begrip accreditatie

Onderwijsaccreditatie is een vorm van kwaliteitsborging in het onderwijs, waarbij het

onderwijsinstituut, het onderwijs of de faciliteiten onderzocht worden door een

onafhankelijke accreditatie organisatie.

De Nederlands-Vlaamse Accrediteringsorganisatie (NVAO) omschrijft accreditatie als

volgt: “het verlenen van een kenmerk dat aangeeft dat aan bepaalde maatstaven is

voldaan”.

In Nederland en Vlaanderen is accreditatie een voorwaarde voor financiering van een

bachelor- of masteropleiding door de overheid en voor het recht om erkende diploma’s

af te leveren.

Met de ondertekening van de Bolognaverklaring in 1999 hebben ongeveer 45

Europese landen en regio’s besloten om de bachelor-masterstructuur in te voeren in

het hoger onderwijs. Dit was voor veel landen de aanleiding om ook het

accreditatiestelsel te introduceren, waarmee kan worde vastgesteld of opleidingen wel

voldoen aan criteria voor basiskwaliteit (NVAO, 2003-2008).

Mark Rutte (2006) voegt daarbij dat het van belang is om het systeem van accreditatie

binnen het hoger onderwijs te blijven verbeteren en de administratieve lasten te

beperken. Het borgen van de kwaliteit van hoger onderwijs, ten behoeven van de

studenten, werknemers en maatschappij is één zaak, maar het begrip ‘opleiding’ moet

in dit verhaal centraal blijven staan, ook in een systeem van volledige

onderwijsaccreditatie.

4.3 Flexibilisering van het hoger onderwijs

Het hoger onderwijs wordt steeds meer gevraagd om de inrichting en de organisatie

van het onderwijsaanbod bij te sturen. Deze bijsturing wordt vaak gezien in termen van

‘het meer flexibel maken van het onderwijs’. Flexibilisering duidt eigenlijk het streven

naar meer gevarieerde antwoorden aan op steeds meer verschillende vragen en

behoeften.

Page 40: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

34

Onder de voorbeelden van toenemende differentiatie staat in het decreet van 30 april

2004: een toename van niet-klassieke studenten, een grotere studentgerichtheid, meer

betrokkenheid van arbeidsmarktgerichte actoren in het onderwijs en kwaliteitscontrole.

Het is net op deze maatschappelijke vereisten dat het decreet een antwoord wil

bieden.

Op 30 april 2004 keurde de Vlaamse Regering het flexibiliseringsdecreet9 goed.

Samen met het structuurdecreet van 4 april 200310 beoogt dit decreet de implementatie

van de Verklaring van Bologna (VLOR, 2007).

In het decreet wordt verwezen naar het democratische aspect van flexibilisering.

Bepaalde doelgroepen die vandaag moeilijker worden aangesproken, krijgen nieuwe

kansen. Dit vergt een opvolging naar de toekomst toe. Voor de reguliere student kan

flexibilisering leiden tot een verlenging van de studieduur. Door bijvoorbeeld de

studenten de mogelijkheid te geven om hun bacheloropleiding te spreiden over

meerdere jaren, kan studie eenvoudiger gecombineerd worden met werken.

4.3.1 Het begrip flexibilisering

Flexibilisering is een ruim begrip dat betrekking heeft op veel aspecten van het hoger

onderwijs. Het heeft onder meer met de volgende aspecten te maken (decreet

betreffende flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, 2004)

� De flexibilisering van de toegang tot het hoger onderwijs, met onder meer de

uitbouw van open hoger onderwijs, het in aanmerking nemen van eerder

verworven competenties en eerder verworven kwalificaties, enz.;

� De flexibilisering van de leeromgeving met inbegrip van de

evaluatiecompontent, met onder meer andere leervormen (projectonderwijs,

afstandsonderwijs, probleemgestuurd onderwijs,...), de integratie van ICT, het

herdenken van de begeleiding van studenten, de timing en wijze van evalueren/

examineren (bijvoorbeeld de gefixeerde examenzittijd versus permanente

evaluatie), de uitbouw van het professionele milieu als leeromgeving (duaal

leren en contractonderwijs)

� De flexibilisering van het curriculum met onder meer het evenwicht tussen het

bepalen van het eigen programma door de student en de voorstructurering van

het aanbod door de instelling, het hertekenen van de opleiding vanuit de

9 Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende

hogeronderwijsmaatregelen (30 april 2004). 10

Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (4 april 2003).

Page 41: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

35

context van levenslang leren, de creatie van bredere basiscompetenties in

plaats van vakken, enz.;

� De flexibilisering van de organisatie van het onderwijs, met onder meer het

verwerken binnen een jaarsysteem of binnen kleinere tijdsgehelen,

studievoortgang via accumulatie, enz.

4.3.2 Doelstellingen van flexibilisering

Het decreet beoogt in de eerste plaats de flexibilisering van het studiejaarsysteem.

Evenwel moet ook dit decreet gezien worden tegen de achtergrond van volgende

aspecten van flexibilisering (Decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van

het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hoger onderwijs

maatregelen):

� de “flexibilisering van de organisatie van het onderwijs” d.m.v. een systeem van

studievoortgang via de accumulatie van creditbewijzen. Het studiegeld wordt

tevens op maat van een flexibel studievoortgangssysteem gesneden;

� de “flexibilisering van het curriculum” d.m.v. de mogelijkheid om studietrajecten

meer op maat van de student te snijden ;

� erkenning van eerder verworven competenties en kwalificaties (“flexibilisering

van de toegang tot het hoger onderwijs”).

In de doelstellingen van het decreet zien we een streven naar het vergroten van de

mogelijkheid tot mobiliteit. Door middel van een grotere transparantie van een flexibel

studiepuntensysteem worden de studenten meer kansen geboden tot het uitbouwen

van een eigen leertraject, wat op zich ook meer kansen biedt op uitwisselingen tussen

opleidingen en instellingen voor hoger onderwijs, zowel in Vlaanderen als

internationaal. In een tweede doelstelling worden de mogelijkheden tot differentiëring

binnen het hoger onderwijs vergroot. Door middel van een grotere differentiatie van

aanbiedingsvormen. Hierbij kunnen we denken aan ICT, afstandsonderwijs en

avondonderwijs.

Naast het vergroten van de mogelijkheid tot mobiliteit en differentiëring zien we ook nog

de poging tot het vergroten van de mogelijkheden tot levenslang leren. Door onder

meer het bieden van meer kansen aan doelgroepen, wat dan kan leiden tot een

kwalificatie van hoog niveau. Daarnaast staat ook een meer open toegang tot het hoger

onderwijs tijdens het onderwijstraject bij deze mogelijkheid. Zo krijgen neveninstromers

een kans om ook te slagen.

Page 42: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

36

Deze doelstellingen kunnen natuurlijk niet volledig bereikt worden door een loutere

aanpassing van het jaarsysteem. In combinatie met andere vormen van flexibilisering

kan de invoering van een meer flexibel voortganssysteem deze doelstellingen wel

helpen realiseren.

Een goed uitgebouwde flexibilisering laat ongetwijfeld een betere aansluiting bij de

maatschappelijke vereisten van de huidige kennismaatschappij en een verdergaande

democratisering toe (decreet betreffende flexibilisering van het hoger onderwijs in

Vlaanderen, 2004)

4.4 Studenten over flexibilisering

4.4.1 Flexibiliteit omschreven door de studenten

Voor het invullen van de vragenlijsten, werd aan de studenten geen definitie van

flexibilisering aangeboden. De vraag was dan ook eerder gericht op het vinden van

nieuwe kernlabels die volgens de studenten voldoen aan flexibiliteit. De vraag werd dan

ook gesteld onder de vorm: ‘hoe zien jullie flexibiliteit binnen jullie opleiding?’

Page 43: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

37

Tabel 5.

Hoe zien studenten flexibiliteit in hun opleiding.

Motivering

(kernlabel)

Dimensies Voorbeeldreacties

(fragementen Q20)

Keuzevrijheid Keuzevakken

‘keuzevakken in eigen interessesfeer’ (Vlaanderen)

‘dat ik mijn eigen vakken kan kiezen’ (Nederland)

‘a selection of elective courses’ (Duitsland)

‘core curriculum 50%, 50% choosen courses’ (Duitsland)

‘choose options next to my training programme’

(Frankrijk)

Zelfontplooiing Vrije tijd en

ontspanning

Extra dingen leren

‘tijd beschikbaar voor vrije tijd en ontspanning’

(Vlaanderen)

‘het gevoel krijgen meer een persoon te zijn in plaats van

een nummer’ (Vlaanderen)

‘mogelijkheid om extra dingen te leren of uit te diepen’

(Nederland)

Eigen studie-

invulling

Eigen tempo

Flexibiliteit

‘studie op eigen tempo volgen’ (Vlaanderen)

‘vakken op verschillende tijdstippen kunnen volgen

(Nederland)

‘flexibel timetable’ (Duitsland)

‘do what you want, when you want’ (Frankrijk)

Combineren Arbeid/ familie

Arbeid

Vrije tijd en

ontspanning

‘combineren met werken/gezin’ (Vlaanderen)

‘work part time, study part time’ (Duitsland)

‘doing other things then studying’ (Noorwegen)

Andere Flexibiliteit

Bereikbaarheid

Bijstand

Verantwoordelijkheid

‘jezelf flexibel opstellen tegenover je opleiding’

(Vlaanderen)

‘flexibility is in many ways synonymous with possibility

and opportunity to gain experience needed in work life’

(Noorwegen)

‘cursusmateriaal online beschikbaar stellen zodat de

lessen niet onmisbaar zijn’ (Vlaanderen)

‘bijstaan van mensen die ernstig ziek zijn’ (Vlaanderen)

‘learning to take responsability’ (Duitsland)

Geen noodzaak Chaotisch

Niet te flexibel

‘als iedereen zijn eigen flexibiliteit wilt uitwerken, zorgt dit

voor een chaotisch geheel’ (Vlaanderen)

‘de student moet zich aanpassen aan de opleiding, niet

omgekeerd’ (Vlaanderen)

‘niet te flexibel, anders wordt er geprofiteerd’

(Vlaanderen)

‘I don’t mind if it’s not flexible’ (Frankrijk)

Page 44: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

38

Het eerste kernlabel ‘keuzevrijheid’, werd door heel wat studenten aangegeven. Zij

definieerden flexibiliteit van hun opleiding voornamelijk vanuit het standpunt: ‘we

moeten zelf onze opleiding kunnen kiezen’. Zo kwam er verschillende keren terug dat

de studenten enerzijds wel nog een vast curriculum willen, maar dat ze anderzijds toch

ook een aantal vakken kunnen kiezen die aansluiten bij hun interesseveld.

Het tweede kernlabel wordt samengevat onder de noemer ‘zelfontplooiing’. De

studenten willen meer vrije tijd en ontspanning en dingen doen waar ze zich in thuis

voelen.

Het kernlabel ‘eigen studie-invulling’ kwam ook bij heel wat studenten terug als definitie

van flexibiliteit. Ze willen flexibiliteit in hun opleiding dan ook zien als iets wat ze op hun

eigen tempo kunnen doen: zelf kunnen beslissen hoe lang ze over hun eigen

studieloopbaan doen. Dit kernlabel gaat eigenlijk sterk gepaard ook met het volgende

kernlabel ‘combineren’. Echter hierin zien we vooral veel studenten die hun studie

willen combineren met werken en die daarvoor meer flexibiliteit willen.

Tot slot zijn er nog twee andere kernlabels toegevoegd. Met name ‘andere’ en ‘geen

noodzaak’. Deze twee kernlabels zijn toegevoegd om een indruk te kunnen weergeven

van de andere fragmenten die in bod kwamen in de vragenlijst. Zo zien we onder het

kernlabel ‘geen noodzaak’, ook enkele studenten die vinden dat hun opleiding eigenlijk

al flexibel is, eigenlijk ook niet te flexibel moet zijn of eigenlijk totaal niet flexibel hoeft te

zijn.

Het kernlabel ‘andere’ is geassocieerd met definities over flexibiliteit die op zich wel

interessant zijn, maar die niet vaak werden aangegeven. Er zijn dan ook maar een

aantal voorbeelden weergegeven in de tabel (bereikbaarheid, verantwoordelijkheid,…).

4.4.2 Mate van flexibiliteit volgens de studenten

Bij deze onderzoeksvraag wordt nagegaan in hoeverre de studenten uit de

verschillende landen vinden dat hun opleiding, zoals ze momenteel is georganiseerd,

flexibel is enerzijds, en in welke mate ze persoonlijk vinden dat hun opleiding flexibel

zou moeten zijn anderzijds.

Een multivariate variantie-analyse werd uitgevoerd, waarbij aan de basisvoorwaarden

werd voldaan: de uitkomst van zowel de Levene-test voor gelijke variantie in de

afhankelijke variabelen voor de verschillende groepen (p > .05) als Box’s test voor de

gelijkheid van de covariantiematrices (p > .05) laten toe de eigenlijke toetsresultaten te

interpreteren. Uit de multivariate testen11 blijkt dat de variabele ‘land’ significant

11

De gerapporteerde F-waarden zijn gebaseerd op Wilks’ Lambda

Page 45: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

39

samenhangt met de manier waarop studenten flexibiliteit in de opleiding percipiëren

(F(8, 1.600)= 9. 647; p= .000). De univariate toetsen geven aan dat het land waarin een

student studeert gerelateerd is aan zowel de vaststelling van flexibiliteit in de opleiding

(F(4, 801)= 10.358, p =.000)) als aan de wenselijkheid van flexibiliteit (F(4, 801)=

9.827; p= .000). We concluderen dat studenten in Duitsland op beide aspecten hoger

scoren dan studenten in andere landen.

Besluit bij dit hoofdstuk

De reikwijdte van de begrippen kwaliteit en flexibiliteit zijn enorm ruim. Ze moeten dan

ook in een brede context gesitueerd worden vooraleer ze begrepen kunnen worden. De

kwaliteit blijft gewaarborgd door zowel nationale organen als systemen voor

accreditatie.

Bij flexibilisering komt het democratische aspect aan bod, wat ook de studenten zien

onder flexibiliteit binnen hun opleiding. Studenten willen zich kunnen beroepen op

keuzevrijheid en schuiven daarbij zelfontplooiing als verrijkend gevolg van flexibilisering

naar voren.

Page 46: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

40

5. Aansluiting op de arbeidsmarkt

“Non scholae sed vitae discimus “

(Seneca)12

In dit hoofdstuk zoeken we een oplossing op de vraag wat studenten nu eigenlijk

vinden van een voorbereiding op de arbeidsmarkt. Eerst kijken we naar de literatuur en

benoemen we enkele moeilijkheden die bacheloropleidingen ondervinden bij de

voorbereidingen op de arbeidsmarkt. Daarna komen enkele beperkingen van

professionele bachelors in het internationale werkveld aan bod.

Voor de kant van de studenten zetten we de verschillende meningen op een rij over het

al dan niet laten aansluiten van de opleiding op de arbeidsmarkt. Ook het aantal

studenten dat een job wil dat aansluit bij hun opleiding evenals de invulling van hun

opleiding en de belangrijkste aspecten worden onderzocht.

Tot slot kijken we ook nog eens wat de studenten suggereren als mogelijke

verbeteringen binnen het hoger onderwijs.

5.1 Algemeen

De kernvraag bij dit hoofdstuk is de veel besproken vraag: ‘Moet een hoger

onderwijsopleiding vooral een algemene vorming aanbieden waarbij het verdere leren

in de beroepspraktijk plaatsvindt of moet er tijdens de opleiding toch een meer

specialistische verdieping zijn, waarbij de student volledig geëquipeerd op de

arbeidsmarkt afgeleverd wordt?’

In aansluiting met het onderzoek ‘Masterjaren tellen’ (van Rijsbergen et al., 2008) gaat

voorliggend onderzoek zich meer buigen over de vraag of een opleiding volgens de

studenten moet voorbereiden op de arbeidsmarkt of niet. Het onderzoek van van

Rijsbergen et al. (2008) benadert de aansluiting op de arbeidsmarkt vooral vanuit het

perspectief van de opleidingaanbieders van het hoger onderwijs. Doordat deze vraag

niet vaak een antwoord biedt op wat de studenten vinden van een voorbereiding op de

arbeidsmarkt, probeert voorliggende studie aan deze leemte te werken door te peilen

naar de mening van studenten uit vooral het Vlaamse hoger onderwijslandschap.

12

men leidt niet op tot school maar tot het leven

Page 47: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

41

In het onderzoek van Alesi et al. (2005) speelt vooral de vraag hoe de professionele

start en de verdere carrière-perspectieven reeds uitgetekend moeten zijn voor

studenten die net afstuderen. In deze studie zien we vooral het perspectief van de

opleidingaanbieders van het hoger onderwijs. Toch laat deze studie duidelijk merken

dat er nog heel wat onzekerheid is over de kansen van afgestudeerden op de

arbeidsmarkt. Mede doordat de invoering van BaMa vrij nieuw is, bestaat nog weinig

onderzoek over de aansluiting op de arbeidsmarkt.

5.2 Bachelorprogramma’s en hun aansluiting op de arbeidsmarkt

Bachelorprogramma’s zijn op zich reeds te diversifiëren in zowel professionele als

academische bachelors. Het doel van beide opleidingen duidt dan ook reeds op de

verschillen in beide opleidingen. In principe zijn de academische bachelors een

voorbereiding op de academische masters in tegenstelling tot de professionele

bachelors die de studenten rechtstreeks moeten voorbereiden op de arbeidsmarkt.

Toch is er sedert de invoering van de academische bachelors aan universiteiten, de

weg naar de arbeidsmarkt vanuit een academische bachelor veel gemakkelijker

geworden (Alesi et al., 2005). Deze redenering zorgt ook voor een verdere terugdrijving

van de uitval van studenten. Dit zou naar alle waarschijnlijkheid meer leiden naar de

mogelijkheid tot het verlaten van de universiteit na drie jaar met een soort

‘professionele kwalificatie’ die in zekere zin toch voorbereidend is op de arbeidsmarkt

(Alesi et al., 2005). Of dit al dan niet zal gebeuren is nog onmogelijk te beantwoorden.

Verder onderzoek kan ons hierover in de toekomst meer informatie verschaffen.

Kehm (2005) geeft in zijn onderzoek de verwachting weer dat de nieuwe structuur zal

leiden tot een verkorting van de studieduur. Toch spreken de algemene condities zijn

stelling gedeeltelijk tegen. Ook hier is verder onderzoek noodzakelijk om uit te wijzen of

de studieduur van studenten wel degelijk zal verkorten of niet.

Aansluitend zien we in het onderzoek van Alesi et al. (2005) dat vooral universiteiten

het moeilijk hebben met de creatie van ‘voorbereiden op de arbeidsmarkt’. Dit zou

moeten inhouden dat academische bachelors ook een praktische voorbereiding

bevatten. Nu zien we dat normaal gezien de bachelor programma’s een specifieke

basiskennis geven die voorbereidt op een verdere mate van specialisatie. Blijft

natuurlijk de vraag of een universiteit wel de taak heeft om voor te bereiden op de

arbeidsmarkt ja dan nee. Doordat het onmogelijk is om op deze vraag een pasklaar

antwoord te bieden, werpen we onze blik op de meningen van de studenten zelf en

Page 48: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

42

bekijken we de analyse van hun antwoorden op de vraag of ze vanuit hun opleiding

aan de universiteit of hogeschool een voorbereiding willen op de arbeidsmarkt.

5.3 Positie van professionele bachelors op het internationale werkveld

Lagast (2007) stelt ons voor aan een beperktheid van de internationale binaire

bachelor-master structuur, die moeilijk verenigbaar wordt met onze driedelige structuur

waarbij in Vlaanderen (cf. supra) een onderscheid maken tussen een professionele en

een academische bachelor. Het structuurverschil heeft voor de professionele bachelors

gevolgen voor de internationale erkenning van hun graad.

Wanneer we kijken naar Nederland bestaat het binair hoger onderwijs uit het Hoger

Beroepsonderwijs (HBO) en het Wetenschappelijk onderwijs (WO), te zien als

universiteiten.

De opleiding van de Nederlandse bachelors, die overigens met onze professionele

bachelors overeenstemmen, gebeurt aan het Hoger Beroepsonderwijs (HBO). Deze

worden aangeduid als bachelors. Bachelors worden bij onze noorderburen eveneens

aan universiteiten opgeleid. Zowel aan HBO instellingen als aan universiteiten komen

de studenten aan een titel van ‘bachelor’, zonder de toevoeging van ‘professioneel’.

In heel wat landen profileren de afgestudeerden zich ook eerder met een beroepstitel

in plaats van met hun studietitel van ‘bachelor’ of ‘master’. In dit opzicht gebruiken de

uit de HBO technische bachelors de beroepstitel van ingenieur (ing). Waardoor op

internationaal werkterrein onze gelijkwaardige professioneel technisch geörienteerde

bachelors ondergewaardeerd worden.

In Duitsland wordt het binair hoger onderwijs aan Fachhochschulen en aan

universiteiten verstrekt. Opleidingen aan Fachhochschulen zijn grotendeels

vergelijkbaar met die van onze professionele bachelors. De afgestudeerden profileren

zich doorgaans met hun beroepstitel. De technische studierichtingen aan de

Fachhochschulen leiden tot de beroepstitel van Diplom Ingenieur. Fachhochschulen

kunnen ook masteropleidingen voor alle studierichtingen aanbieden. Dit geldt niet voor

onze hogescholen met één cyclus opleidingen. Hierdoor zou in Duitsland ook sprake

zijn van een professionele master, wat in ons land onbestaande is.

Het doel van de Fachhochschule is dat ze direct verbonden is met de professionele

praktijk (Schomburg & Teichler, 2006).

Bachelors die in het buitenland solliciteren gebruiken daarom best een benaming die

internationaal herkenbaar is. Voor bachelors met een beroepskwalificatie spreken we

Page 49: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

43

dan over ‘bachelor application oriented’ (BAO). Alle andere bachelors zijn ‘bachelor

master oriented’ (BMO). Met deze benamingen wordt de problematiek van benaming

van professionele bachelor veel duidelijker. In dit onderzoek werd er dan ook voor

geopteerd om bij mijn internationale vragenlijsten de benamingen van BAO en BMO te

gebruiken.

Bij de master-opleidingen ligt de vraag terug anders. In het algemeen is de academisch

georiënteerde master het meest bekend. Verder bestaan in Nederland en Frankrijk ook

de praktisch geörienteerde master (professionele master). Echter dikwijls is het slechts

de academisch georiënteerde master die duidelijk is opgebouwd. Met de professionele

master is nog voorzichtigheid geboden (Kehm, 2005).

5.4 Aansluiting op de arbeidsmarkt volgens de studenten

Voor het beantwoorden van deze vraag werd beslist ‘aansluiting op de arbeidsmarkt’

weer te geven voor alle studentrespondenten als één gehele groep. Oorspronkelijk was

het de bedoeling om een opsplitsing te maken naar professionele bachelors,

academische bachelors en master studenten. Door een ongelukkige formulering van

de vraag naar opleidingsniveau in de vragenlijst, is het echter niet zinvol om de

opsplitsing in de analyses op te nemen. Er werd in het survey immers gevraagd wat

de graad (graden) is (zijn) die de studenten met hun opleiding ‘wensen’ te behalen.

Meerdere antwoorden waren mogelijk op deze vraag: dit werd toegelaten om een

antwoord te bieden om flexibele trajecten in kaart te brengen. Bepaalde studenten

combineren immers bijvoorbeeld een academische bachelor met enkele

opleidingsonderdelen uit het masterprogramma. Studenten blijken echter hun studie-

intenties op langere termijn in kaart te hebben gebracht, in plaats van het eigenlijk

gevolgde studietraject op het moment van invullen van de vragenlijst. Zo zijn er

studenten uit een professionele bachelor, die aangeven dat ze ook nog een

academische master willen volgen. Hoewel het uiterst interessant zou zijn om de

meningen van de professionele bachelors en de academische bachelors en masters

naast elkaar te zetten, is dit helaas onmogelijk geworden.

Voor de stelling: ‘Ik vind dat mijn opleiding mij moet voorbereiden op de arbeidsmarkt’,

was het verder niet de bedoeling van dit onderzoek om een pasklaar antwoord te

bieden. Wij stellen ons niet in de mogelijkheid om daarover beslissingen te doen en

gaan er van uit dat net de diversiteit van antwoorden zorgt voor een boeiend debat

Page 50: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

44

rond het aansluiten van een opleiding op de arbeidsmarkt. Toch werd ook hier weer

gebruik gemaakt van kernlabels om het overzicht binnen de verschillende ladingen

duidelijk te houden.

De resultaten van de ondervraagde studenten voor deze stelling kunnen op een

continuüm van ladingen geplaatst worden, waarbij een hele grote groep van studenten

zegt dat het evident is dat een opleiding aansluit op de arbeidsmarkt (lading 1). Terwijl

een kleinere groep vindt dat het niet de taak is van hun opleiding om hun voor te

bereiden op de arbeidsmarkt (lading 3).

In totaal hebben 75 procent van de studenten deze vraag beantwoord. Ook vijf procent

antwoordde ‘ja’ op deze stelling, zonder hun antwoord verder te motiveren.

Als we verder de antwoorden van de studenten per land willen gaan bekijken, zien we

niet direct een merkbaar verschil. De spreiding van de antwoorden van de studenten

zijn per land zelf ook enorm verschillend. In elk land zijn er zowel studenten voor de

aansluiting op de arbeidsmarkt als tegen de aansluiting op de arbeidsmarkt.

Er werd dan ook voor geopteerd om de fragmenten van de studenten allemaal samen

te nemen en van daaruit te labelen volgens de methode van Baarda et al. (2001).

5.4.1 Lading 1: een opleiding moet aansluiten op de arbeidsmarkt

In deze eerste lading rapporteren studenten hun motivering waarom een opleiding

moet aansluiten op de arbeidsmarkt. Tot deze lading behoren de meeste studenten.

Page 51: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

45

Tabel 6.

Motiveringen van studenten voor het belang van de voorbereiding op de arbeidsmarkt (lading 1).

Motivering

(kernlabels)

Dimensies Voorbeeldreacties

(fragmenten Q25)

Evidentie

perspectief

Doel/ zinvolheid ‘wat is het doel anders van studeren’ (Vlaanderen)

‘het is de zinvolheid van mijn opleiding’(Vlaanderen)

‘het is de hoofdreden om te studeren’(Vlaanderen)

‘waarom anders studeren’ (Nederland)

‘daar is een opleiding toch voor’ (Nederland)

‘Dafür ist es ein Studium’ (Duitsland)

‘anyway, after finished school you are on the job market’

(Duitsland)

Arbeidsperspectief Toegankelijkheid

Voorbereidend

‘mijn opleiding moet een springplank zijn op de

arbeidsmarkt’ (Vlaanderen)

‘ik wil weten waaraan ik begin’, (Vlaanderen)

‘zodat ik werk goed kan uitvoeren’ (Nederland)

‘I will be on that market soon’ (Duitsland)

Financieel

perspectief

‘ik wil financiële zekerheid na mijn opleiding’ (Vlaanderen)

‘doel van mijn opleiding: straks een goede boterham

verdienen’(Nederland)

‘in principe studeer ik met geld van de samenleving en

later studeer ik voor geld aan de samenleving te geven’

(Nederland)

‘How else should I be able to make money for life and

paying the debts I made during my time at university’

(Duitsland)

’Education is expensive in Norway, so if my programme

fails in preparing me for ‘real life’ then something is

completely wrong’ (Noorwegen)

Zelfontplooiing meerwaarde ‘werk is belangrijk voor het zelfbeeld en voor geluk’

(Vlaanderen)

‘het is een toegevoegde waarde’ (Vlaanderen)

‘ik wil weten waar ik sta als ik afgestudeerd ben’

(Nederland)

Andere ‘om werkervaring op je CV te kunnen zetten’ (Vlaanderen)

‘zo moet ik niet uit een ivoren toren gaan handelen’

(Nederland)

‘een opleiding moet niet puur theoretisch zijn als de

arbeidsmarkt enkel praktijk is’ (Nederland)

‘the sence of being ready to work, not the sence of being

an expert’ (Duitsland)

Onder een eerste kernlabel wordt verwezen naar het evidentie perspectief. Dit label

kon op relatief veel fragmenten worden toegepast. Hier zijn het vooral studenten die

Page 52: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

46

zeiden, waarom anders studeren, het is het doel van studeren, ... Deze opsomming

toont dat veel studenten ervan uitgaan dat een opleiding sowieso voorbereidend is op

de arbeidsmarkt. In een tweede kernlabel arbeidsperspectief, wordt de associatie

gelegd met een opleiding als springplank tot de arbeidsmarkt.

Een volgend kernlabel heeft betrekking op het financiële perspectief dat wel vaker

terugkomt bij de studenten. Hierbij wordt een opleiding eerder gezien als een soort

investering in de toekomst.

Daarnaast zien we ook nog het label zelfontplooiing. Waar de studenten hun opleiding

een belangrijke meerwaarde vinden tot het zich zelfzeker voelen op de arbeidsmarkt

achteraf.

Ook hier werd weer het laatste kernlabel ‘andere’ gebruikt om aan te tonen dat er een

breed gamma aan redenen werd aangegeven door de studenten. Hieronder zijn

natuurlijk wel meer diverse labels terug te vinden die niet aangegeven zijn omdat ze

per fragment verschillend zijn.

Tot slot werden in de antwoorden ook nog een aantal antwoorden geboden om de

opleidingen meer te laten aansluiten bij de arbeidsmarkt: ‘goede stages zijn

noodzakelijk’, ‘stage is een belangrijke voorwaarde’, ‘betere voorbereiding leidt tot

beter werk’, ‘door meer praktijk en stage’.

5.4.2 Lading 2: een opleiding moet deels aansluiten op de arbeidsmarkt

Naast de eerste (een opleiding moet voorbereiden op de arbeidsmarkt) en een kleinere

derde groep (een opleiding moet niet voorbereiden op de arbeidsmarkt) die verder nog

besproken wordt, bestaat er nog een beperkte groep van studenten tussenin.

Deze studenten zijn niet akkoord dat een opleiding volledig moet aansluiten op de

arbeidsmarkt. Een opleiding moet deels aansluiten op de arbeidsmarkt, maar niet

volledig. Ook hier weer werden een aantal kernlabels toegevoegd, sommige zijn

overgenomen vanuit de eerste lading, echter wel geïllustreerd met andere fragmenten.

Page 53: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

47

Tabel 7.

Motiveringen van studenten voor zowel het belang van de voorbereiding op de arbeidsmarkt als

het belang van gewoon een opleiding te zijn (lading 2).

Motivering

(kernlabels)

Dimensies Voorbeeldreacties

(fragmenten Q25)

Evidentie

Perspectief

Automatisch ‘het leerproces is iets wat continu is, dus ook in het

uitoefenen van een beroep’

‘voorbereiding gebeurt automatisch lijkt mij’

‘je moet voldoende bagage meekrijgen, maar de

job leer je pas door het te doen’

‘opleiding is basis, de rest is ervaring’

Contrast perspectief Verschil opleiding/

arbeidsmarkt

‘kennis overbrengen is één zaak, er voor zorgen

dat die kennis ook gebruikt wordt is een andere

zaak’

‘iets in theorie is niet hetzelfde als in praktijk’

Opleiding/arbeid ‘achter de schoolbanken is iets heel anders dan op

de werkvloer’

’een schoolse opleiding zal altijd verschillen met de

werkelijkheid’

‘zonder te weten wat je kan verwachten in praktijk,

haal je minder uit je theorie’

Arbeidsperspectief onrealistisch ‘een volledige voorbereiding is onrealistsch’

’elke job is anders’

‘on-the-job kan men niet alles leren, bijscholing zal

altijd nodig zijn’

Zelfontplooiing ‘it is more important to develop yourself personally

instead of professionally’

Andere ‘een opleiding moet niet alleen voorbereiden op de

arbeidsmarkt, het moet ook het gezichtsveld op de

wereld verbreden’

‘ze moeten mij niet bij m’n handje nemen om te

tonen hoe het moet’

Opvallend zijn hier ongeveer dezelfde kernlabels als degene die gebruikt zijn bij de

eerste lading. Alleen zijn deze in de tweede lading anders gekleurd.

Zo is hier te zien bij het kernlabel ‘evidentie perspectief’ dat het niet nodig is dat een

opleiding voorbereid op de arbeidsmarkt, omdat het eigenlijk al impliciet automatisch

gebeurt.

Een ander kernlabel dan bij de eerste lading van fragmenten is het kernlabel ‘contrast

perspectief’, waarbij een sterk contrast wordt weergegeven van wat zich op de

arbeidsmarkt afspeelt en wat niet. De arbeidsmarkt is niet hetzelfde als een opleiding,

is een stelling die meerdere malen terugkwam.

Page 54: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

48

Wederom komt het kernlabel ‘arbeidsperspectief’ aan bod. Hieronder zien we

fragmenten die eigenlijk evenzeer zouden kunnen passen onder het kernlabel ‘contrast

perspectief’. Echter dit label werd nog extra toegevoegd om duidelijk aan te tonen dat

er veel studenten ook de klemtoon leggen op de job zelf die ze later willen uitvoeren.

Tot slot is ook hier weer het kernlabel ‘zelfontplooiing’ en ‘andere’ te zien. Waar de

studenten weer een eigen invulling aan gaven passend in deze lading.

5.4.3 Lading 3: een opleiding moet niet aansluiten op de arbeidsmarkt

De laatste groep is de groep van studenten die vindt dat een opleiding niet moet

voorbereiden op de arbeidsmarkt. Ook hier weer zijn de kernlabels en dimensies

vergelijkbaar met die van de andere ladingen.

Tabel 8.

Motiveringen van studenten niet in het belang van de voorbereiding op de arbeidsmarkt (lading 3).

Motivering

(kernlabels)

Dimensies Voorbeeldreacties

(fragmenten Q25)

Evidentie

perspectief

onrealistisch ‘niet haalbaar’

‘al doende leert men’

‘het bedrijf vormt je’

Contrast

perspectief

Verschil opleiding/

arbeidsmarkt

‘arbeidsmarkt is te verschillend’

‘het gamma aan mogelijke beroepen is zo breed

dat men nooit alles kan verwerken’

Opleiding ‘academische opleidingen gaan om

waarheid/wetenschap, het legt geen prioriteit op de

arbeidsmarkt’

‘that’s not the role of the university’

Arbeid ‘ervaring wordt opgebouwd in het bedrijfsleven’

‘de werkgever leidt zelf wel de werknemers op’

Zelfontplooiing ‘ik volg mijn opleiding puur uit interesse’

Andere ‘het is belangrijker een opleiding te doen die je

graag doet’

‘echte werkervaringen zijn meer waard maar

zonder lessen loop je verloren op de arbeidsmarkt’

‘In my studies, I can learn a lot about life, that’s the

most important thing’.

‘het enige wat een opleiding kan bewerkstelligen is

een ruwe diamant die nog moet worden

bijgeslepen’

Page 55: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

49

Tot deze derde lading behoort de kleinste groep van studenten. Hierbinnen zijn slechts

vier kernlabels weergegeven. In het eerste kernlabel ‘evidentie perspectief’ gaan de

studenten ervan uit dat een voorbereiding op de arbeidsmarkt niet mogelijk is. ‘Het

gaat om een theoretische opleiding en niet om een praktische opleiding’ wordt in het

tweede kernlabel ‘contrast perspectief’ sterk naar voren gebracht.

De laatste kernlabels ‘zelfontplooiing’ en ‘andere’ komen hier in mindere mate aan bod.

Onder het kernlabel ‘andere’ zitten een resem antwoorden die bij deze laatste lading

horen.

5.5 Een job in aansluiting met de opleiding

In onderstaande tabel krijgen we een inzicht in de mate waarin studenten vinden dat

hun opleiding moet aansluiten bij het werk dat ze later uitvoeren. In combinatie met

vorige vraag waarbij er ladingen werden toegevoegd aan de mate waarin een opleiding

moet voorbereiden op de arbeidsmarkt, is ook hier effectief te zien dat het merendeel

van de studenten dan ook een job wil vinden in aansluiting met hun opleiding.

Tabel 9.

Mate waarin studenten vinden dat hun opleiding moet aansluiten bij het werk wat ze later willen

uitvoeren (in %).

++ + - --

Vlaanderen 53,2 38,6 6,1 2,1

Nederland 53,6 32,6 9,4 4,5

Duitsland 70,4 9,2 16,6 3,7

Frankrijk 56,7 33,3 6,7 3,3

Noorwegen 58,6 31,1 6,9 3,4

Totale steekproef 55,5 34,7 6,5 3,3

Een algemene trend zichtbaar in bovenstaande tabel, is dat de studenten in meer dan

negentig procent van de gevallen willen dat hun opleiding aansluit bij het werk dat ze

later willen uitvoeren. Alleen in Duitsland is er een iets groter percentage dat het

slechts van minder belang vindt dat hun opleiding aansluit bij de arbeidsmarkt.

++ = sluit voor een groot deel aan bij mijn opleiding + = sluit aan bij mijn opleiding - = sluit voor een klein deel aan bij mijn opleiding -- = sluit helemaal niet aan

Page 56: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

50

Naast de mate waarin studenten een job willen vinden die aansluit bij hun opleiding.

Werden de studenten ook nog enkele stellingen voorgelegd:

� stelling 1: stages en praktijkervaringen zouden een groter deel van het

curriculum moeten zijn

� stelling 2: als ik afgestudeerd ben, moet ik volledig in staat zijn om een beroep

in mijn sector uit te voeren

� stelling 3: een opleiding moet vooral een theoretisch kader bieden

Deze vraag werd op een Likert-schaal (1= helemaal niet akkoord, 5 = helemaal

akkoord) beoordeeld door de studenten. De mate waarin de studenten deze stellingen

belangrijk vinden kunt u hieronder per land in de tabel terug vinden.

Tabel 10.

Studenten over de invulling van hun opleiding (gemiddelden van Likert-schaal)

Studenten over de invulling van hun opleiding

Meer stages en praktijkervaringen

volledig in staat een beroep uit te oefenen

Opleiding vooral theoretisch

Noorwegen

Frankrijk

Duitsland

Nederland

Vlaanderen

4

4,1

3,9

3,3

3,5

0 1 2 3 4 5

3,5

3,7

3,6

3,9

3,8

0 1 2 3 4 5

3,2

3

2,8

2,7

2,7

0 1 2 3 4 5

3

Zoals op in de tabel te zien is, is vooral de vraag naar meer praktijk en stage en de

stelling in staat zijn om een beroep uit te oefenen enorm belangrijk. In Vlaanderen en

Nederland zien we dat de studenten het enorm belangrijk vinden dat ze na hun studies

volledig in staat zijn om een beroep uit te oefenen. Toch kunnen we moeilijk zeggen dat

de andere landen daarop veel minder scoren. Zij vinden het in staat zijn om een beroep

uit te voeren ook belangrijk, maar daar ligt de prioriteit toch op meer stage en meer

praktijk binnen een opleiding.

Minder van belang, maar nog steeds belangrijk met een gemiddelde rond de 3 (op

Likert-schaal 5) is dat een opleiding vooral theoretisch is. In de tabel zien we duidelijk in

alle landen een vraag naar meer praktijk en stage.

Page 57: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

51

Naast deze vragen werd gepeild naar wat de studenten denken over de bijdrage van

hun studies aan volgende items:

� item 1: een job vinden die u voldoening schenkt

� item 2: uw carrièreperspectief op lange termijn

� item 3: uw persoonlijke ontwikkeling

� item 4: uw sociaal leven

� item 5: veel geld verdienen op lange termijn

In onderstaande tabel is een overzicht per land weergegeven. Deze vraag werd

opnieuw aan de hand van een Likert-schaal (1= helemaal niet akkoord, 5 = helamaal

akkoord) opgelost. De getallen die staan weergegeven op onderstaande tabel zijn

telkens de gemiddelde waarden.

Tabel 11.

Mate waarin studenten denken dat hun opleiding hen kan helpen met volgende aspecten

(gemiddelden van Likert-schaal)

Studenten over hun studies die kunnen helpen met

Een job vinden die voldoening schenkt

carrièreperspectief op lange termijn

Persoonlijke ontwikkeling

sociaal leven Veel geld verdienen op lange termijn

Noorwegen

Frankrijk

Duitsland

Nederland

Vlaanderen

De koploper in alle landen is de persoonlijke ontwikkeling. Studenten vinden in alle

landen dat hun studies het beste helpen met hun persoonlijke ontwikkeling. Naast

persoonlijke ontwikkeling scoort een job vinden die veel voldoening schenkt overal

relatief hoog, kort daarop gevolgd door het carrièreperspectief op lange termijn.

Tot slot zien we dat volgens de studenten de studies minder helpen bij hun sociaal

leven en bij geld verdienen op lange termijn. Veel geld verdienen op lange termijn

scoort bijna overal het laagst. Behalve in Duitsland en Noorwegen. Duitsland scoort

qua gemiddelden bij de meeste zaken lager dan alle andere landen, terwijl Nederland

en Frankrijk dan weer de piekers zijn.

3,9

4,0

3,9

3,4

4,1

0 1 2 3 4 5

4

3,8

3,9

3,2

4,1

0 1 2 3 4 5

4

4,1

4,3

3,9

4,4

0 1 2 3 4 5

3,5

3,5

3,3

3,8

3,5

0 1 2 3 4 5

3,3

3,7

3,7

3,4

3,5

0 1 2 3 4 5

Page 58: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

52

5.6 Belangrijke aspecten in de opleiding / op het werk

Bij de studenten werd gepeild naar welke aspecten ze belangrijk vonden voor zowel

hun werk als hun opleiding. De resultaten staan weergegeven in appendices 4 & 5

aangezien de uitgebreidheid van de tabellen.

De eerste cluster van tabellen in appendix 4 handelt over de prioriteitsverschillen

tijdens de opleidings versus werksituatie. Daarbij staan zes tabellen gaande van een

overzicht ‘algemeen’, van de totale steekproef tot de tabellen die de tendens van de

belangrijkste aspecten per land weergaven. Gezien de steekproef weinig Noorse en

Franse studenten bevatte, werd ervoor geopteerd om in de tabel ‘algemeen’, alle

studenten op te nemen, niet verhoudingsgewijs per land.

Naast de tabellen staat ook nog eens de top-5 prioriteiten per land weergegeven op

vlak van opleiding en werk.

Voor alle studenten samen zien we dat tijdens de opleiding de persoonlijke

ontwikkeling het belangrijkste is. Dit vinden alle studenten van alle landen het

belangrijkste aspect in hun opleiding als in hun werk. Alleen in Duitsland vinden de

studenten het belangrijkste aspect in hun opleiding een goed sociaal klimaat en pas op

de derde plaats zien we daar persoonlijke ontwikkeling.

Algemeen zien we dat studenten in hun opleiding vooral variëteit willen, terwijl ze

tijdens het werken, het werken zelf als een heel belangrijk aspect zien.

Het minst belangrijke aspect binnen de opleiding van de studenten is de afstand van

hun thuis tot hun instituut voor hoger onderwijs. Het minst belangrijk voor werk is dan

weer het sociaal aanzien.

In appendix V staat dezelfde vraag onder andere grafieken weergegeven. Daar geeft

elk aspect een eigen grafiek waaronder de verschillende landen staan weergegeven.

Opvallen daarbij is het verschil tussen de afstand thuis-werk en de afstand thuis-

instituut voor hoger onderwijs. Tijdens hun opleiding vinden de studenten de afstand

geen belangrijk aspect. Terwijl dit echter wel van groot belang is tijdens hun werk dat

ze later willen uitoveren.

Voor hun opleiding vonden de meeste studenten het niet zo belangrijk dat deze

aansloot bij hun secundaire studies. Voor het werken echter zien we, net zoals in de

vorige vraag (5.5), dat ze het wel belangrijker vinden dat hun werk aansluit bij hun

studies.

Page 59: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

53

5.7 Mogelijke verbeteringen binnen het hoger onderwijs

Los van de vraag of hoger onderwijs moest voorbereiden op de arbeidsmarkt, werd als

afsluiter nog de vraag gesteld welke verbeteringen de studenten wilden zien binnen het

hoger onderwijs. Voor de mogelijke verbeteringen in het hoger onderwijs, was het

opmerkelijk dat de studenten over de verschillende landen heen de vraag met

ongeveer dezelfde antwoorden oplosten.

1. een betere afstemming op de arbeidsmarkt

2. de kostprijs moet betaalbaar blijven

3. communicatie en inspraak verhogen

Deze drie aspecten zijn eigenlijk de kernlabels op deze laatste vraag. Omdat die

zoveel naar voren kwamen, worden ze hier niet meer uitdrukkelijk opgenomen, toch

zijn er nog enkele fragmenten op deze vraag die wel opgenomen zijn in dit onderzoek.

Omdat deze fragementen zo uiteenlopend waren, werden geen dimensies en labels

toegevoegd.

Page 60: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

54

Tabel 12.

De verbeteringen die de studenten in het hoger onderwijs willen zien

Land Voorbeeldreacties

(fragmenten Q26)

Vlaanderen ‘aandacht voor evaluatie door studenten’

‘terug buispunten’

‘aggregaat ingebouwd in de opleiding’

‘andere onderwijsvormen’

meer communicatie tussen proffen en studenten’

‘een doorzichtiger systeem om vakken te combineren’

‘geen 4de

of 5de

kans voor cumul en IAJ’

‘iedereen (niet degene met geld) moeten een kans hebben om te studeren’

‘meer afstandsonderwijs’

‘tegengaan willekeur professoren’

‘creatief denken bevorderen’

‘ingangsexamen terug invoeren’

‘leeftijdsgrenzen op beurzen en uitwisselingen e.d. afschaffen’

Nederland ‘beter op de praktijk ingespeelde situaties’

‘meer persoonlijke begeleiding’

‘internationale uitwisselingen ook in bachelor’

‘voorkomen dat de universiteit te schools wordt’

Duitsland ‘better funding of education’

‘better preparation for the job market’

‘cheaper higher education’

‘more connection to the reality’

‘smaller groups’

Frankrijk ‘being able to give an appreciation about our lecturers’

‘an ‘international minded’ organisation’

‘more language courses’

‘more responsibility’

Noorwegen ‘cross cultural learning’

‘international aspects of courses’

‘the possibility to combine trainings from different universities’

‘use a modern technology (the use of exams are the same as in the 1950s

and 1960s’

Van deze vraag was het eerder de bedoeling om een overzicht weer te geven bij de

studenten en te zien welke tekorten er nog in het hoger onderwijs aanwezig zijn.

Deze resultaten bieden weinig algemeenheden, maar bieden wel een waaier aan

ideeën om in de toekomst na te denken over hoger onderwijs.

Wanneer we toch nader naar de resultaten kijken, zien we vooral meer internationale

voorstellen vanuit alle landen, behalve dan weer uit Vlaanderen. Daar worden vooral

praktische verbeteringen voorgesteld.

Page 61: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

55

Besluit bij dit hoofdstuk

In dit hoofdstuk zien we dat het moeilijk blijft voor een opleiding van academische

bachelor om voorbereidend te zijn op de arbeidsmarkt. Natuurlijk kunnen we ons hier

de vraag stellen of het wel noodzakelijk is dat universiteiten studenten voorbereiden op

de arbeidsmarkt.

Bij de kant van de studenten zien we wel een duidelijke vraag naar meer praktijk en

stage. Voor het al dan niet aansluiten van de opleiding op de arbeidsmarkt waren de

meningen verdeelt. Echter wanneer de vraag werd gesteld hoeveel studenten er een

job willen die aansluit bij hun opleiding was dit ongeveer negentig procent. Het

belangrijkste aspect zowel binnen een opleiding als binnen het werk dat de studenten

later willen uitvoeren is de persoonlijke ontwikkeling gevolgd door voldoende variëteit.

Page 62: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

56

6. Conclusie van de meetresultaten

Bologna grijpt terug naar maximale kennis. Het zogenaamde ‘plus est en vous’. Er

worden meer en betere kansen gegeven aan studenten, wat zekerlijk bevorderlijk mag

worden genoemd. Ik denk hierbij aan de flexibilisering van het hoger onderwijs, waarbij

credits worden ingevoerd, waarbij studenten zelf hun studieloopbanen kunnen

uittekenen en dergelijke meer. Deze elementen bieden kansen die verder reiken dan

ooit. Het zijn eerlijke en rationele stellingen die door de ‘European Higher Education

Area’ worden betracht.

Bologna is er opmerkelijk in geslaagd iedereen in snelheid te nemen, geografisch,

grensoverschrijdend te zijn en het enge nationalisme aan banden te leggen. We

toonden dat in de landen van de steekproef het twee cyclussysteem reeds overal

verregaand geïmplementeerd is en de oude structuren uitdovend zijn naar 2010.

Bij toetsing aan de werkelijkheid is uit deze scriptie gebleken dat in Vlaanderen twintig

procent van de studenten hun studies combineren met betaald werk. In Frankrijk is dit

al veertig procent en in de andere onderzochte landen is dit meer dan 55 procent. De

studieloopbanen in de andere landen zijn vrij verschillend. Niet alleen op basis van

werk gecombineerd met studeren, maar ook op basis van activiteiten voor de aanvang

van hoger onderwijs. Ook daar weer zien we dat in de andere onderzochte landen heel

wat studenten (rond de dertig procent) reeds werkte vooraleer ze met studeren

aanvangen. In Vlaanderen was dit amper vijf procent, wat erop wijst dat Vlaanderen

een andere invulling heeft van de studieloopbaan. Vlaamse studenten combineren hun

studies minder met werk, zowel voor als tijdens hun studies.

Echter wanneer we kijken naar het combineren van studiejaren is Vlaanderen wel een

koploper. In deze steekproef zien we in Vlaanderen ongeveer één op vier studenten die

twee of meer studiejaren combineren. Kort daarop volgt Nederland met bijna één op vijf

studenten die studiejaren combineert.

Zowel het begrip kwaliteit en flexibiliteit werden in dit onderzoek heel ruim omschreven.

Het zou immers een afbreuk doen aan beide begrippen om ze in een eng kader te

plaatsen. De kwaliteit van het hoger onderwijs wordt dikwijls in vraag gesteld waardoor

op zoek is gegaan naar hoe de kwaliteit in de verschillende landen gemeten wordt.

Voor het begrip ‘flexibiliteit’ deden we een beroep op de studenten. De studenten

gaven zelf een invulling van het begrip. Daaruit konden heel wat interessante

kernlabels gedestilleerd worden. Zo waren keuzevrijheid (keuzevakken) en de

Page 63: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

57

mogelijkheid tot combineren van studies met arbeid/gezin, de belangrijkste

beschrijvingen van het begrip flexibiliteit. Ook de invulling van de eigen studieloopbaan

op een eigen tempo was één van de belangrijkste aspecten.

Voor het laatste deel van dit onderzoek werd gekeken naar de aansluiting op de

arbeidsmarkt. Hierbij werd de uitspraak van de Romeinse filosoof Seneca in het

achterhoofd gehouden: “we leiden niet op tot school maar tot het leven”. De meeste

studenten besluiten dat een opleiding moet aansluiten op de arbeidsmarkt. Waar

slechts een kleiner deel van de studenten vindt dat het onmogelijk of slechts deels

mogelijk is om een opleiding te laten aansluiten op de arbeidsmarkt. Uit deze stelling

en de peiling naar de mate waarin studenten vinden dat hun opleiding moet aansluiten

bij het werk dat ze later willen uitvoeren, kunnen we concluderen dat meer dan

negentig procent van de studenten een job wil die aansluit bij hun opleiding. Zelfs meer

dan vijftig procent van de studenten vindt dat hun job voor een groot deel moet

aansluiten bij hun opleiding.

Tot slot kunnen we ook nog concluderen dat de studenten meer praktijk en stage willen

in hun opleiding. Waarbij ze ook volledig in staat willen zijn om een beroep uit te

oefenen na het afronden van hun studieloopbaan.

Als extra aanvulling werd op het einde van de vragenlijsten gepeild naar verbeteringen

die mogelijk waren in het hoger onderwijs. Een laatste conclusie is hier dat vooral de

andere onderzochte landen meer internationale uitwisselingen en meer internationale

aspecten of talen in hun cursussen willen zien.

Page 64: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

58

7. Discussie

7.1 Interpretatie van de onderzoeksresultaten

De bevindingen van deze scriptie helpen de drie belangrijkste onderzoeksvragen te

beantwoorden:

(1) de studieloopbaan van de studenten

(2) kwaliteit en flexibiliteit binnen het hoger onderwijs volgens de studenten

(3) de aansluiting van hoger onderwijs op de arbeidsmarkt volgens de studenten

Studieloopbaan van de studenten

In Vlaanderen starten de meeste studenten na het behalen van hun diploma van het

secundair onderwijs hun opleiding aan het hoger onderwijs. In de andere Europese

landen is het studentenpubliek gevarieerder. In alle onderzochte landen werkten de

studenten ongeveer in dertig procent van de gevallen voor ze met hun studies hoger

onderwijs aanvingen.

Eveneens op het vlak van studenten die hun studies combineren met werken zien we

opmerkelijke verschillen. In Nederland, Noorwegen en Duitsland zijn er respectievelijk

68%, 66% en 55% van de studenten die hun studies combineren met werken. Een

trend die eigenlijk impliciet weergeeft dat leren en werken elkaar steeds meer

overlappen. De studieloopbanen worden langer, maar tegelijkertijd zien we ook steeds

meer studenten die werken.

In het onderzoek van Depreeuw et al. (2006) zien we ook dat de samenstelling van de

studentenpopulatie verandert. De diversiteit in de studentenbevolking neemt toe en

steeds meer studenten volgen een deeltijds programma, al dan niet in combinatie met

een deeltijdse job. Ook hier weer kunnen we concluderen dat we deze trend in de

andere landen terugvinden, maar (nog) niet in Vlaanderen.

Kwaliteit en flexibiliteit binnen het hoger onderwijs volgens de studenten

Hierbij zien we een algemene trend naar de vraag of kwaliteit binnen het hoger

onderwijs behouden blijft (Pestieu & Botenga, 2001). Er is een toenemende aandacht

voor de effecten van leren en educatie. En er is een stijgende discussie over certificatie

en kwaliteitsbewaking duidelijk merkbaar (Van Damme, 2000).

Bij de studenten zien we in de omschrijving van het begrip ‘flexibilisering van het hoger

onderwijs’ voornamelijk een trend naar een proces van kennisverwerving die dezelfde

Page 65: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

59

mate van fluïditeit krijgt als de netwerken waar kennis en informatica zich verspreiden.

Studenten willen meer flexibiliteit en willen zelf keuzes maken in hun studieloopbaan.

Er is duidelijk een wijzigende manier in de trend waarin studenten hun leren zelf willen

construeren. Bij de invulling van het begrip flexibiliteit grijpen studenten terug op meer

keuzevakken en een goede combinatie met andere elementen die onder meer

bijdragen tot hun zelfontplooiing of hun sociaal leven.

De aansluiting van hoger onderwijs op de arbeidsmarkt volgens de studenten

Opvallend is hier de sterke vraag naar meer praktijk en stage en een goede aansluiting

van hoger onderwijs op de arbeidsmarkt. Negen op tien studenten wil zelfs een job die

aansluit bij hun opleiding. Studeren wordt dan ook door enkele studenten omschreven

als een investering.

Het merendeel van de studenten uit deze steekproef vindt het enorm belangrijk om

over een voldoende educatief kapitaal te beschikken dat direct op de arbeidsmarkt kan

worden gevaloriseerd.

Bijna overal vinden studenten persoonlijke ontwikkeling het belangrijkste aspect in hun

opleiding en in hun werk dat ze later willen uitvoeren. Aansluitend zien we toch dat de

belangrijkste aspecten binnen de opleiding van studenten niet volledig dezelfde zijn als

deze binnen het werk dat ze later willen uitvoeren. Het minst belangrijk vinden ze de

afstand thuis-instituut voor hoger onderwijs in hun opleiding en het sociaal aanzien

voor in hun werksituatie.

Een andere trend uit de vragenlijsten die wordt aangegeven door de studenten is de

vraag naar een betere aansluiting op de arbeidsmarkt en directe

arbeidsmarktkwalificaties (employability). Inherent zien we ook hier weer de vraag naar

meer praktijk en stage.

7.2 Pedagogische implicaties

De volgende samenleving is een kennissamenleving. Kennis wordt, voor zover dat nog

niet het geval is, het belangrijkste middel in de volgende samenleving. Het is van

fundamenteel belang dat er een blijvende aandacht gevestigd wordt op het hoger

onderwijs.

Competenties en kennis zorgen eerder dan geld voor een opwaartse maatschappelijke

mobiliteit. Ze zijn toegankelijk voor iedereen en er is kans op succes (Drucker, 2003).

Page 66: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

60

Het is dan ook belangrijk dat alle instituties van een samenleving mondiaal bezig

zijn/blijven met het belang van kennis (Drucker, 2003). Dit onderzoek hoopt dat

onderwijs nog lang een thema van discussie mag zijn en blijvend ruimte zal kunnen

maken voor verbetering.

Leren in de kennismaatschappij wordt een noodzakelijke overlevingsstrategie (Van

Damme, 2000). Individuen en gemeenschappen worden genoodzaakt om te leren. We

denken daarbij echter niet alleen aan het terrein van hoger onderwijs, ook het

levenslang leren in een samenleving wordt noodzakelijk.

7.3 Beperkingen van het onderzoek

Het opzet van dit onderzoek was om zowel de kant van het hoger onderwijs in beeld te

brengen als de kant van de student. De vereniging van de vraag en het aanbod van het

hoger onderwijs verliep echter niet steeds van een leien dakje. De informatie uit de

literatuur is enorm uitgebreid en continu in verandering. Het was dan ook een uitdaging

om steeds de vele beschikbare literatuur af te lijnen en te verwerken in vragenlijsten.

De materie van deze scriptie was eigenlijk te ruim om een duidelijk beeld van alle drie

de verschillende onderzoeksvragen te kunnen scheppen.

Het gebruik van de vragenlijsten zou in de toekomst ook beter gedetailleerd kunnen

zijn. Zo zijn er enkele vragen volledig de mist in gegaan door een ongelukkige

formulering. In plaats van wat is de graad die u met uw huidige opleiding wilt behalen?,

had een vraag die direct peilt naar studenten die bachelor of master student zijn meer

op zijn plaats geweest. Dan kon deze indeling van studenten wel gerelateerd worden

aan verdere vragen. Ook de vraag ‘wat is uw studierichting’ was een open vraag, die

enorm moeilijk te hercoderen was, waardoor ze niet verder in dit onderzoek werd

opgenomen.

Daarbij zou er vooraf een duidelijker stramien naar de toekomst toe zichtbaar moeten

zijn waarin de vragen goed gecodeerd en verwerkt kunnen worden. Voor bijkomende

opmerkingen en vragen konden de studenten steeds mailen op een e-mailadres

speciaal aangemaakt voor dit onderzoek; [email protected].

Uit enkele responsen van studenten die de vragenlijst hebben ingevuld kon nog heel

wat nuttige informatie terug gevonden worden. Zo waren er qua lay-out enkele

bemerkingen bij de kwantitatieve vragen die op een Likert-schaal van 1 tot 5 moesten

beantwoord worden. Een raster zou hier overzichtelijker geweest zijn.

Page 67: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

61

Verder waren er qua lay-out de open vragen die een relatief klein hokje vertoonden om

een antwoord in te typen. Door de weinige plaats werd er gevreesd voor een lage

responsiegraag, echter het tegendeel was waar, want de open vragen werden door

twee derde van de studenten beantwoord. Bij het kleine aantal Noorse vragenlijsten

die manueel werden ingevuld, werden de open vragen veel minder beantwoord.

De respons van de studenten over de verschillende landen liep ook niet telkens op een

evenredige manier. Zo was het veel eenvoudiger om studenten in grote getallen in

Vlaanderen te vinden die bereid waren mijn vragenlijst in te vullen. Veel moeilijker was

het om mensen van de andere onderzochte landen te vinden en vooral te bereiken.

Want een forum is vrij moeilijk om te gebruiken als je geen log-in of account in je bezit

hebt. Daarom is het zinvol om buitenlandse universiteiten en hogescholen op voorhand

aan te schrijven met de vraag of ze bereid zijn om mee te werken aan het onderzoek.

Ook de taal was niet steeds evident. Voor dit onderzoek werden de vragenlijsten alleen

maar in het Engels en Nederlands opgemaakt. Om meer Franse studenten te bereiken

zou ook een Franstalige vragenlijst beschikbaar moeten zijn.

Tot slot waren de open vragen ook niet steeds even eenvoudig om te interpreteren. Zo

was er dikwijls tijd nodig om na te gaan of er wel neutraal naar de antwoorden gekeken

werd. ‘Je leest wat je wilt lezen’, was hier een bedenking die af en toe gemaakt kon

worden. Daarom werd er zoals aanbevolen in het onderzoek van Baarda et al. (2001)

een collega-student gevraagd om ook de antwoorden op neutraliteit nog eens na te

lezen. Daaruit werden dan ten slotte kernlabels opgemaakt die de open vragen

makkelijker interpreteerbaar maakten.

7.4 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

Deze studie had als doel een verkennend onderzoek te construeren naar de

studieloopbanen van de studenten in de met elkaar vergeleken landen. Over de

mening van studenten zelf qua flexibiliteit en hun opleiding die al dan niet moet

aansluiten op de arbeidsmarkt werd weinig literatuur teruggevonden. Het is

aangewezen dat naar de toekomst toe meer gepeild zou worden naar de mening van

de studenten in het algemeen. Ze zijn makkelijk bereikbaar en zijn direct betrokken bij

hun studieloopbanen.

Page 68: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

62

In dit onderzoek werd gepeild naar het aantal studenten dat hun studies combineert

met werk, echter hierbij was het interessant geweest om te kijken of studenten al dan

niet hun studieloopbaan zelf moeten financieren of niet. Ook qua reden om op kot te

gaan zou het boeiend zijn om te weten of studenten zelf hun kot moeten betalen of niet.

Voor toekomstig onderzoek is het dus aan te raden wanneer naar de studieloopbaan

van studenten wordt gekeken, ook het financiële aspect van de studenten in kaart te

brengen. Het onderzoek van Schomburg & Teichler (2006) over hoger onderwijs en

tewerkstelling in Europa is daarbij reeds een goede aanvulling.

Naast het financiële aspect van de studenten zou er in de toekomst toe aan te raden

onderzoek zijn naar studenten die studiejaren combineren. Hier in deze steekproef

waren de resultaten reeds opvallend. Dit zou gerust in samenhang met de flexibiliteit

per land kunnen dienen als item voor verder onderzoek.

In aansluiting met de vraag of een opleiding moet aansluiten op de arbeidsmarkt of

niet, kan ook de vraag gesteld worden in hoeverre economie, bedrijven of

multinationals een rol moeten of zouden kunnen spelen in hoger onderwijs. Gezien de

studenten wel degelijk voorbereid willen zijn op de arbeidsmarkt, kunnen we ook de

vraag stellen of het wel mogelijk is om bedrijven een rol te laten spelen in het hoger

onderwijs, welke gevaren dit met zich meebrengt en in hoeverre dit de neutraliteit van

universiteiten tegen over elkaar bewaart.

Tot slot bleek uit het onderzoek van Kehm (2005) dat verwacht wordt dat de nieuwe

bachelor-master structuur zal leiden tot een verkorting van de studieduur. Toch blijkt uit

onze steekproef dat de studenten eigenlijk nog vrij lang studeren, het gemiddeld aantal

jaren studeren ligt rond de vier jaar. Verder onderzoek zou dan ook kunnen uitwijzen of

de studieduur van de opleiding van de studenten wel degelijk verkort of niet.

In alle geval, de grootste uitdaging blijkt echter de toekomst ‘looking forward 2010 and

beyond’…

Page 69: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

63

Referenties

Alesi, B., Bürger, S., Kehm, B.M. & Teichler, U. (2005). Bachelor and master courses in

selected countries compared with Germany. Federal Ministry of Education and

research.

American Psychological Association. (2001). Publication Manual of the American

Psychological Association Fifth Edition. Washington, DC: Author.

Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de, & Teunissen, J. (2001). Hoofdstuk 9. Hoe registreer en

analyseer ik mijn gegevens? In: Baarda, D.B., de Goede, M.P.M. en Teunissen, J.

Kwalitatief onderzoek. Wolters-Noordhoff: Groningen, pp. 167-198.

Bergen Communiqué (2005). The European Higher Education Area - Achieving the Goals,

afgehaald op 28 april, 2008 op http: ://www.bologna-bergen2005.no.

Berlin Communiqué (2003). Realising the European Higher Education Area, afgehaald op

28 april, 2008 op http: ://www.bologna-bergen2005.no.

Bologna Process. (2008). Towards the european higher education area, Bologna work

Programma 2007-2009.

Botenga, M. & Pestieau, B. (2001). Hel of paradijs? Het hoger onderwijs in Europa na de

Verklaring van Bologna, EPO, Antwerpen.

Brace, N., Kemp, R. & Snelgar, R. (2006). SPSS for Psychologists, Palgrave Macmillan, New

York.

Callens, K. (2004). Ontwerp van Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger

onderwijs in Vlaanderen. Comissie voor Onderwijs. Vlaams Parlement.

Cloet, J. (2007). Flexibilisering van het hoger onderwijs, een verkenning. Garant, Antwerpen.

Commission of the European Communities. (2003). The role of the universities in the Europe

of Knowledge. COM 58.

Page 70: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

64

Crozier, D., Purser, L. & Smidt, H. (2007). Trends V: Universities shaping the European

Higher Education Area. European University Association.

Dassen, A. & Luijten-Lub, A. (2007). Higher Education in Flanders, country report.

Universiteit Twente, CHEPS.

De Jong, U. & Van Hout, H. (2002). Development and challenges of the Credit Point system

in Dutch Higher Education. Katholieke Universiteit Leuven.

Depreeuw, E., Cloet, J., Van Poucke, M. & Somers A. (2006). Antwoorden op diversiteit en

flexibilisering, Vademecum voor studietrajectbegeleiding in het hoger onderwijs. Acco:

Leuven/ Voorburg.

Drucker, P. (2004). De werkbare maatschappij, Essays over samenleving, politiek en

management. Uigeverij Business Contact: Amsterdam/Antwerpen.

Eggens, L., Werf, E.M.P.C van der, & Bosker E.R.J. (2007). The influence of personal

networks and social support on study attainment of students in university education.

University of Groningen: Springer.

ESIB. (2001). The recommendations of the students concerning the Bologna process. Praag.

ESIB. (2005). Bologna with student eyes, afgehaald op 4 mei, 2008 op http://www.bologna-

bergen2005.no.

ESIB. (2007). Bologna with studen eyes, afgehaald op 4 mei, 2008 op http://www.esib.org.

European Commision. (2006/07). Focus on the Structure of Higher Education in Europe.

National Trends in the Bologna Process: Directorate-General for Education and

Culture.

Eurydice European Unit (1999). Organisation of higher education structures in Europe,

afgehaald op 2 mei, 2008 op http://www.eurydice.org.

Eurydice European Unit (2007). Focus on the structure of higher education in Europe,

National trends in the Bolonga process, afgehaald op 2 mei, 2008 op

http://www.eurydice.org.

Page 71: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

65

Funnekotter, B., Blondeau, T., Breimer, D.D., Bremmer, D., Provoost, F., Santen, H. van, &

Weijts, C. (2005). Eureka!, European Research Universities and the Challenges of the

21st Century. Amsterdam: University Press.

Gonzalez, J. & Wagenaar, R. (2006). Tuning Educational Structures in Europe, Universities’

Contribution to the Bologna Process. An Introduction: Education and Culture. University

of Deusto, University of Groningen.

Haakstad, J. (2006). Accreditation and Quality Assurance; Accreditation as Quality

Assurance – A Skeptical View, International Conference on Legal Aspects of Quality

Assurance and Accreditation. Salzburg.

Haugland, O. (2006). The point of view of the European Agencies, Implementing Quality

Assurance standards in the European Higher Education Area, the way forward.

universidad Internacional Menédez Pelayo.

HOOP. (2004). Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 2004. Nederland.

Houston, M., Knox, H. & Rimmer, R. (2007). Wider access and progression among full-time

students, Higher Education, 53 (1), 107-146.

Kaiser, F., Beverwijk, J., Cremonini, L., Dasen, A., Jonbloed, B, Kaulisch, M., Kottmann, A.,

Luijten-Lub, A., Salerno, C., Leisyte, L., Vossensteyn, H. & Weert, E. de, (2005), Issues

in higher education policy 2005; An update on higher education policy issues in 2005 in

10 Western Countries. CHEPS.

Kasworm, C. & Hemmingsen, L. (2007). Preparing professionals for lifelong learning:

Comparative examination of master’s education programs. Higher education 54 (3),

449-468.

Kaulisch, M. & Huisman, J. (2007). Higher Education in Germany, country report. Universiteit

Twente: CHEPS.

Kettunen, J. & Kantola, M. (2006). The Implementation of the Bologna Process, Tertiary

Education and Management, 12 (3), 257-267.

Page 72: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

66

Kivinen, O. & Nurmi, J. (2003). Unifying Higher Education for Different Kinds of Europeans.

Higher Education and Work: a comparison of ten countries, Comparative Education,

39, 83-103.

Koning, J. De, Gelderblom, A., Kunnen, R. & Blanken, R. (2003). De maatschappelijke

betekenis van het hoger onderwijs: Een Vooronderzoek naar niet-markteffecten.

Rotterdam: Seor bv.

Kroese, W.H.S. & Koning, D. (1964). Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor

Literatuur, W.B. Yeats, Bernard Shaw, Eugene O’neill. Heideland – Hasselt.

Lagast, N. (2007). De professionele Bachelor: verleden en heden. Brussel.

Lagast, N. (2006). Leidraad en verantwoording voor het gebruik van de titelatuur voor

industrieel ingenieurs. Vlaamse ingenieurskamer. afgehaald op 5 mei, 2008 op

http://www.vik.org.

London Communiqué (2007). Towards the European Higher Education Area: responding to

challenges in a globalised world, afgehaald op 28 april, 2008 op http://www.eua.be.

Marginson, S. (2007). The public/private divide in higher education: A global revision, Higher

Education, 53 (3), 307-333.

Marginson, S. & Wende, M. van der, (2007). Globalisation and Higher Education:

Organisation for Economic Co-operation and Development. 7-16. 43-55.

Mora, J.-G., Garci, A. & Vila L. E., (2007). Job satisfaction among young European higher

education graduates, Higher Education, 53, 29-59.

Nunnally, J. C. (1967). Psychometric Theory. New York: McGraw-Hill.

NVAO. (n.d.). Wat is accreditatie?, afgehaald op 14 mei, 2008 op http://www.nvao.net.

OESO. (2007, 18 september). Education at a Glance, afgehaald op 6 november, 2007 op

http://www.oecd.org.

Page 73: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

67

Onderwijsraad. (1999). Hoger onderwijs in Internationale Context: uitgebracht aan de

Minister van Onderwijs. Cultuur en Wetenschappen.

Prague Communiqué (2001), Towards the European Higher Education Area, afgehaald op

28 april, 2008 op http: ://www.bologna-bergen2005.no.

Reichert, S. & Tauch, C. (2005). Trends IV: European Universities Implementing Bologna:

European University Association.

Report from a working group appointed by the Bologna Follow-up Group to the Conference

of European Ministers Responsible for Higher Education (2005). Bologna Process

Stocktaking, afgehaald op 4 mei, 2008 op http://www.bologna-bergen2005.no.

Ridder-Symoens, H. de, & Rûegg, W. (1991). A history of the university in Europe, Volume 1,

Universities in the Middle Ages. Cambridge University Press.

Rijsbergen, A.-M. van, Baten, J.-W., Coppiëns, P., Fröling, P., Goossens, J. & Polder, K.-J.

(2008). Masterjaren tellen, BaMa-onderzoek naar de duur van de Nederlandse

wetenschappelijke masteropleidingen. Inspectierapport.

Rutte, M. (2006). Ontwikkeling accreditatie hoger onderwijs, afgehaald 12 mei, 2008 op

http://www.minocw.nl.

Scholten, A.M. (1999). Recognition of Virtual Higher Education. Den Haag: Nuffic.

Schomburg, H. & Teichler, U. (2006). Higher Education and Graduate Employement in

Europe; Results from Graduate Surveys from Twelve Countries. Springer.

Silk, F. van der, (2006). Schrijfregels voor de opleiding taalwetenschap. R.U. Nijmegen.

Standaert, R. (2003). Vergelijken van onderwijssystemen, Leuven/Amersfoort: Acco.

Standaert, R. (2007). Comparatieve en Internationale Pedagogiek II, Onderwijsinspectie in

Europa. Een kritische analyse. Vakgroep Pedagogiek, Universiteit Gent.

Standaert, R. (2008). Globalisering van het onderwijs in contexten. Leuven/Voorburg: Acco.

Page 74: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

68

The Committee of the Convention on the Recognition of Qualifications concerning Higher

Education in the European Region (2004). Recommendation on the recognition of joint

degrees, afgehaald op 4 mei, 2008 op http://www.bologna-bergen2005.no.

Vandenbroucke, F. (2006). Toespraak op de jaarbijeenkomst van de Fellows van het

Hogenheuvelcollege. Leuven.

Van der Maazen, J. (1999). De morele opdracht van de universiteit. Nijmegen: KUN.

Vlaamse overheid. (2007). Hoger Onderwijs in cijfers, studentenaantallen op 31 oktober

2007. Vlaamse overheid.

Vlaams Parlement. (23 februari 2004). Ontwerp van decreet betreffende de flexibilisering van

het hoger onderwijs in Vlaanderen. geraadpleegd op 13 mei, 2008, op

http://jsp.vlaamsparlement.be.

VLHORA. (6 maart 2001). De impelmentatie van de Bologna verklaring [persbericht].

afgehaald op 8 mei, 2008, op www.vlhora.be.

VLIR. (2002). De studieomvang van de masteropleidingen: Het standpunt van de VLIR.

VLOR. (2007). Flexibilisering van het hoger onderwijs, een verkenning. Garant: Antwerpen.

Vossensteyn, H. (2005). Perceptions of student price-responsiveness. University of Twente:

CHEPS/UT.

Ware, J. E., Brook, R. H., Ross Davies, A., Williams, K. N., Stewart, A. L., Rogers, W. H., et

al. (1980). Conceptualization and measurement of health for adults in the Health

Insurance Study. Vol. I: Model of health and methodology. Doc. no. R-1987/1-HEW.

Santa Monica, CA: RAND Corporation.

Weert, E., de & Boezerooy, P. (2007). Higher Education in the Netherlands, country report.

Universiteit Twente: CHEPS.

Wende, M.C. van der, Beerkens, E., Collis, B., Moonen, J. & Leemkuil, H. (1999). The use of

Information and Communication Technology in Higher Education. An International

Orientation on Trends and Issues. Conceptrapport. CHEPS.

Page 75: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

69

Witte, J.K. (2006). Change of Degrees and Degrees of Change, Comparing Adaptations of

European Higher Education Systems in the Context of the Bolgona. University of

Twente. CHEPS/UT. 123-147, 533-548.

Woodhall, M. (2002). Paying for Learning: The Debate on Student Fees, Grants and Loans in

International Perspective. Welch Journal of Education, 11 (1), 1-10.

Websites, laatst geraadpleegd op 12/05/2008 op het www (worldwideweb).

www.unesco.org

www.europa.eu.int (algemene website EU)

www.bologna-berlin2003.de

www.dfes.gov.uk/bologna (secretariaat Bologna Follow-Up Group)

www.enqa.eu (European Association for Quality Assurance in Higher Education)

www.eua.be (European University Association)

www.eurashe.eu (European Association of Institutions in Higher Education)

www.esib.org (Europese koepel van nationale verenigingen van studenten)

www.cepes.ro (Unesco-Europees Centrum voor Hoger Onderwijs)

www.oro.hva.nl (studieloopbaanbegeleiding)

www.ec.europe.eu/education/policies/educ/higher (Higher Education in Europe)

www.oecd.org (organisation for economic co-operation and development)

www.eurydice.org

www.regjeringen.no (hoger onderwijs in Noorwegen)

Page 76: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Abstract

Deze scriptie omvat een comparatief onderzoek naar studieloopbanen van studenten in het

hoger onderwijs. Daarvoor werden vier Europese landen (Nederland, Duitsland, Frankrijk en

Noorwegen) met Vlaanderen vergeleken aan de hand van drie onderzoeksvragen. Een

eerste onderzoeksvraag gaat in op de belangrijkste trends binnen de structurele

hervormingen van de verklaring van Bologna. Hierbij wordt een korte doorloop van de

verklaring van Bologna gegeven, aangevuld met een vergelijking van de onderwijssystemen

in de verschillende landen. Aansluitend hierbij volgen de resultaten over hoe studenten hun

studieloopbaan invullen.

In de tweede onderzoeksvraag staan de begrippen kwaliteit en flexibiliteit centraal. Waarbij

gefocust wordt naar hoe studenten flexibiliteit binnen hun opleiding zien. Hierbij was de

vrijheid van vakken kiezen en een eigen invulling van de studieloopbaan aspecten die

meerdere malen terugkwamen.

Tot slot wordt in een derde onderzoeksvraag de aansluiting op de arbeidsmarkt bekeken.

Daarbij zien we dat de studenten meer praktijk en stage willen binnen hun opleiding. Bij de

aansluiting op de arbeidsmarkt, verwachten de meeste studenten dat ze volledig voorbereid

zijn vanuit hun opleiding wanneer ze beginnen met werken.

Scriptietitel: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijs

Promotor: Prof. dr. D. Van Damme

Co-promotor: Prof. dr. R. Standaert

Lore Demedts

3de licentie pedagogische Wetenschappen (afstudeerrichting: onderwijspedagogiek)

Academiejaar 2007-2008

Page 77: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Appendix

Appendix I : comparatieve matrix Appendix II : Nederlandstalige vragenlijst Appendix III : Engelstalige vragenlijst Appendix IV : Prioriteitsverschillen tijdens opleiding versus werksituatie Appendix V : Grafische weergave antwoorden op vragen opleiding/ werk situatie

Page 78: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Appendix I comparatieve matrix De literatuur werd systematisch verwerkt aan de hand van volgende comparatieve matrix. Daarvoor werden teksten per land opgezocht en naast elkaar geplaatst om een vlottere vergelijking te kunnen maken.

Vlaanderen Nederland Duitsland Frankrijk Noorwegen

1/ sterkten en zwakten in de Bologna declaratie

Sterkten

Zwakten Algemene

opmerkingen

2/ relatie tussen traditionele programma’s en nieuw structuren

Traditionele programma’s

Nieuwe structuren Bologna Follow-up Status van de

introductie van nieuwe systemen

Algemene opmerkingen

3/ aansluiting op de arbeidsmarkt

Uitval

Lengte van het studietraject

ECTS Algemene

opmerkingen

Structuur van het onderwijs

Nationale kwaliteits-organen

ISCED Algemene

opmerkingen

Page 79: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Appendix II Nederlandstalige vragenlijst

Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het hoger onderwijs

Goed om weten

In het kader van mijn masterproef ben ik op zoek naar extra informatie over studenten en hun studieloopbanen in het hoger onderwijs. Ik zou het dan ook zeer op prijs stellen

mochten jullie mij kunnen helpen met het invullen van deze vragenlijst!

Deze vragenlijst is bedoeld voor studenten die reeds deel uit maken van het nieuwe Bachelor - Master systeem. Gelieve dan ook enkel deze vragenlijst in te vullen indien je

een Bachelor of Master student bent.

Geschatte tijd om deze vragenlijst in te vullen? Deze vragenlijst zal ongeveer 10 minuten duren om in te vullen.

Hoe wordt deze vragenlijst het beste ingevuld? Gelieve alle vragen zo volledig mogelijk in te vullen.

Uw commentaren en aanvullende informatie zijn welkom!

Mail naar [email protected] <mailto:[email protected]>

Van harte bedankt! Lore Demedts

A. Persoonlijke informatie

In welk land volgt u uw studies? (Erasmus, stages, worden niet in rekening gebracht)

België (Vlaanderen)

Nederland

Duitsland

Frankrijk

Q1

Noorwegen

(Indien u in geen enkel van deze bovenstaande landen uw studie volgt, gelieve deze vragenlijst niet verder in te vullen)

Wat is uw leeftijd? Q2

Geslacht Q3

Man

Page 80: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Vrouw

B. Educatieve informatie

Wat is uw studierichting? Q4

Wat is de graad (graden) die u met uw huidige opleiding wenst te behalen? (meerdere antwoorden mogelijk)

Bachelor (professioneel, met het oog op een beroep om na deze Bachelor uit te ofenen)(bachelor application oriented BAO) Bachelor (academisch, met het oog om later nog een gespecialiseerde Master bij te studeren)(bachelor master oriented BMO) Master (professioneel, met het oog op het uitvoeren van een beroep, instituut voor hoger onderwijs) Master(academisch, aan de universiteit)

Q5

Andere

Specifieer Andere

Q6 Heeft u nog iets anders gedaan voor u hogere studies ging doen?

Andere educatie, training, stages

Werk

Zorg voor familie, kinderen

Militaire plicht

werkzoekende

Andere (specifieer in volgende vraag)

Specifieer andere

Combineert u uw studies met betaald werk? Ja (specifieer onderaan deze vraag)

Q7

Nee

Specifieer (hoeveel uren werkt u, hoe

valt dit te combineren)

Bent u kotstudent (op kamers)? Ja, omwille van de afstand

Ja, omwille van het kotleven

Ja, andere redenen (specifieer)

Q8

Nee

Page 81: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Studieduur van uw opleiding

Hoeveel jaar heeft u reeds hoger onderwijs gevolgd (universiteit of hogeschool)? (tot nu toe)

Q9

Hoeveel jaar moet u nog studeren om deze opleiding te vervolledigen? (nog te volgen)

Q10

Ter info: wat zijn ECTS?

ECTS (European Credit Transfer System) Het systeem voor de studiepuntentoekenning in het hoger onderwijs

(normaal) creditsysteem

drie-jarige Bachelor: 180 ECTS

twee-jarige Master: 120 ECTS

Hoeveel credits (ECTS) heeft uw opleiding? Q11

Hoeveel credits (ECTS) heeft u reeds verworven? Q12

Hoeveel credits (ECTS) moet u nog verwerven? Q13

Mocht u studiejaren combineren, welke zijn dit dan? (bvb. 1ste-2de of 2de-3de, ....) Q14

Wat is de bij wet vastgelegde periode van deze opleiding (hoelang duurt deze opleiding normaal?)

Q15

Spreiding van uw opleiding

Klik het bolletje aan dat het best aansluit bij je mening (waarbij 1= helemaal niet akkoord en 5= volledig akkoord)

Geef aan in welke mate u akkoord bent met volgende stellingen Q16

1 2 3 4 5

1. Mijn opleiding laat geen ruimte om vakken uit een eerste jaar en een tweede jaar te combineren

Page 82: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

jaar te combineren 2. In mijn opleiding moet

iedereen alles op hetzelfde moment hebben afgewerkt

3. Ik kan mijn opleiding dusdanig spreiden dat ik het kan combineren met werken

4. Mijn opleiding is flexibel en ik kan werken op mijn eigen tempo

5. Mijn opleiding heeft een vast traject waar moeilijk van afgeweken kan worden

6. Ik vind het noodzakelijk dat ik mijn opleiding zelf kan spreiden over het aantal jaren dat ik wens

7. Ik vind dat iedereen

hetzelfde traject binnen een opleiding moet volgen

8. Doordat ik mijn opleiding zelf kan plannen, kan ik mijn leven veel flexibeler inrichten

9. Zonder een volledig

diploma van Bachelor zou men geen Master mogen beginnen

10. Ik zou graag na mijn

Bachelor eerst werken en pas dan eventueel een Master doen

Aanvullingen of opmerkingen? (schrijf eerst het nummer van de vraag (uit vorige hoofdvraag) waarbij u een opmerking wil maken? )

Q17

De invulling van mijn eigen studieloopbaan

Klik het bolletje aan dat het best aansluit bij uw mening (waarbij 1 = helemaal niet akkoord en 5 = volledig akkoord)

Geef aan in welke mate u akkoord bent met volgende stellingen Q18

1 2 3 4 5

1. Ik vind dat iedere student zijn eigen leertraject zou moeten kunnen invullen

2. Iedereen moet hetzelfde curriculum (dezelfde inhouden van vakken) volgen binnen eenzelfde opleiding

3. Ik zou naast het vaste

curriculum het liefst uit een lijst van een aantal vakken

Page 83: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

lijst van een aantal vakken kiezen wat ik wil leren

4. stages en praktijkervaringen zouden een groter deel van het curriculum moeten zijn

5. als ik afgestudeerd ben,

moet ik volledig in staat zijn om een beroep in mijn sector uit te voeren

6. Een opleiding moet vooral

een theoretische kader bieden.

Aanvullingen of opmerkingen? (Schrijf eerst het nummer van de vraag waarbij u een aanvulling of opmerking wilt maken)

Q19

Flexibiliteit in mijn opleiding

Ik zie flexibiliteit in mijn opleiding als volgt: (schrijf hier kort uw mening over hoe flexibel een opleiding moet zijn voor u)

Q20

C. Relatie tussen de opleiding die u volgt en het werk dat u later wilt uitvoeren

Ik wil werk vinden dat aansluit bij mijn opleiding

dat voor een groot deel aansluit bij mijn opleiding

dat slechts voor een klein deel aansluit bij mijn opleiding

Q21

dat iets helemaal anders is

Vink het cijfer aan dat het best aansluit bij uw mening waarbij 1 = helemaal niet akkoort en 5 = volledig akkoord

In welke mate zijn volgende aspecten belangrijk voor uw opleiding? Q22

1 2 3 4 5

1. Sociaal aanzien

2. Persoonlijke ontwikkeling

3.Gevarieerd sociaal leven

4. Tijd voor gezin / familie

5. Hoge punten halen

6. Het studeren zelf

Page 84: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

7. Aansluiting bij uw vorige studies

8. Uitdaging

9. Inspraak

10. medestudenten

11. Kostprijs van mijn opleiding

12. Afstand thuis - instituut voor hoger onderwijs

13. goede carrière uitzichten

14. goed sociaal klimaat

15. variëteit

16. jobzekerheid door diploma

17.mogelijkheid om in een groep te werken

18. genoeg tijd voor ontspanning

Vink het cijfer aan dat het best aansluit bij uw mening waarbij 1 = helemaal niet akkoord

en 5 = volledig akkoord

In welke mate zijn volgende aspecten belangrijk voor het werk dat u later wilt uitvoeren

Q23

1 2 3 4 5

1. Sociaal aanzien

2. Persoonlijke ontwikkeling

3. Gevarieerd sociaal leven

4. Meer dan een gemiddeld inkomen op lange termijn

5. Het werken zelf

6. Aansluiting bij uw opleiding

7. Collega's

8. Uitdaging

9. Inspraak

10. Kans om iets nuttigs de doen voor de samenleving

11. Goede mogelijkheid om werk met familie te combineren

12. Jobzekerheid

13. Variêteit

14. Mogelijkheid om in een groep te werken

Page 85: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

groep te werken 15. Afstand thuis - werk

16. Ontspanning

17. Goed sociaal klimaat

18. Mogelijkheid tot

bijscholing

Vink het cijfer aan dat het best past bij uw mening waarbij 1 = helemaal niet akkoord en 5 = volledig akkoord

In welke mate denkt u dat uw studies kunnen helpen met? Q24

1 2 3 4 5

1. een job vinden die u voldoening schenkt

2. Uw carrièreperspectief op lange termijn

3. Uw persoonlijke ontwikkeling

4. Uw sociaal leven

5. Veel geld verdienen op lange termijn

Opleiding en werk

Ik vind dat mijn opleiding mij moet voorbereiden op de arbeidsmarkt (waarom wel, waarom niet?)

Q25

Voor verbetering vatbaar

Welke verbeteringen zou u willen zien in het hoger onderwijs? (op basis van persoonlijke ervaringen, ...)

Q26

Van harte bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!

Page 86: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Appendix III Engelstalige vragenlijst

A comparative Research into Study Careers in Higher Education

Background information

For my graduation at Ghent University (Belgium), I am collecting information about students and their study careers in Higher Education. I would like to thank you very much

for your kind support!

This questionnaire is for students who participate in the new structures of a Bachelor - Master system. Please only fill in this questionnaire if you are a Bachelor or a Master

student.

How long does it take to fill in this questionnaire? Filling out this questionnaire takes about ten minutes

How to answer the questions? Please answer all questions as completely as possible

Your comments and further informations are very welcome! Mail to [email protected] <mailto:[email protected]>

Thanks a lot! Lore Demedts

A. Personal Background

In which country do you study? (do not include Erasmus or internships) Belgium (Flanders)

Netherlands

Germany

France

Q1

Norway

(Please only fill in this questionnaire if you are a student in one of these countries)

What's your age? Q2

Gender Q3

Male

Page 87: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Female

B. Educational Information

What do you study? (field of study) Q4

What kind of degree(s) do you want to obtain with your study programme? (multiple choice possible)

Bachelor application oriented (BAO) (you aim to get practical training that allows you to enter the job market easily) Bachelor master oriented (BMO) (you aim to get academic training, with the option to pursue a Master later) Master (professional, in an institute for Higher Education)

Master(academic, at university)

Q5

Other

Please specify

Q6 How many months have you spent before your first enrolement in Higher education after graduating from secondary education?

Other training, internships

Employement/ Work not related to study

Child care, family care

Military or civilian service

Not employed, seeking employement

Other

Please specify other:

Do you combine your study with employement/ work? Yes, please specify

Q7

No

Specify

Do you live at digs/ student rooms? Yes, because of the distance between my home and my institute for higher education yes, because of the student life

yes, other

Q8

No

Page 88: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

Duration of your study programme

How long have you been studying in higher education? (up till now) Q9

How long do you still have to study before you finish your study? (I still have to study for)

Q10

extra information about ECTS?

ECTS (European Credit Transfer System) A system for credits in Higher Education

(normal) credit-system

three years- Bachelor: 180 ECTS

two-years Master: 120 ECTS

How many credits has your training? Q11

How many credits (ECTS) do you already have? Q12

How many credits do you still need? Q13

Do you combine two years of study? Which ones (e.g. 1st and 2nd; 3rd and 4th)? Q14

What period is normally required by law for earning your degree? Q15

Time span of your training

(Please rate each of the statements on a 5-points scale), (1 = I don’t agree at all and 5= I totally agree)

Indicate to what extent you agree with the following statements Q16

1 2 3 4 5

1. My training programme doesn’t allow to combine a first and a second year.

2. In my training programme everyone has to have finished everything at the

Page 89: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

finished everything at the same time

3. I can stretch my training programme over a longer period so that I can combine it with work

4. I have a flexible training

programme that allows me to plan my own work

5. My training programme has a fixed programme that everyone needs to follow

6. I find it necessary that I can stretch my training programme over a longer period of a couple of years

7. I think that everyone must

follow the same trajectory for a specific training programme

8. Because I can plan my

own study career, I can arrange my life in a much more flexible way

9. Without a completed

Bachelor degree, students shouldn’t be allowed to start a Master degree.

10. I would like to work first

after my Bachelor degree, before eventually doing a Master

Comments or remarks? : (first write the number of the question that you want to comment on)

Q17

My own study career

(Please rate each of the statements on a 5-points scale), (1 = I don’t agree at all and 5= I totally agree)

Indicate to what extent you agree with the following statements Q18

1 2 3 4 5

1.I think that every student should be able to plan his/her own study career

2. Everyone must follow the same curriculum (the same contents in a training programme)

3. I would prefer to chose

some courses outside of a fixed core curriculum

Page 90: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

fixed core curriculum 4. Internships and practical

experiences should become a larger part of the curriculum

5. When I have graduated, I

must be entirely able to work within my sector

6. Education must mainly offer a theoretical framework

Comments or remarks? : (first write the number of the question that you want to comment on)

Q19

Flexibility in my training programme

Flexibility in my training programme means to me: (riefly give your personal opinion on how flexible a training programme should be)

Q20

C. The relation between your training programme and the work that you want to carry out later

I want to find a job that

is in line with my training programme

is mainly in line with my training programme

is minimally in line with my training programme

Q21

is completely different from my training programme

(Please rate each of the statements on a 5-points scale),

(1 = I don’t agree at all and 5= I totally agree)

To what extent are the following aspects important for your training programme? Q22

1 2 3 4 5

1. Social prestige

2. Personal development

3.Varied social life

4. Balance studying and home/family

5. Getting high marks

6. the content of the programme

Page 91: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

7. Link with previous training

8. Challenging tasks

9. degree of participation

10. fellow students

11. Costs of the programme

12. Distance home - institute for higher education

13. Good career prospects

14. Good social climate

15. variety

16. job security

17.possibility of working in a team

18. enough time for leisure activities

Indicate to what extent you agree with the following statements

(Please rate each of the statements on a 5-points scale),

(1 = I don’t agree at all and 5= I totally agree)

To what extent are the following aspects important for your future job? Q23

1 2 3 4 5

1. Social prestige

2. Personal development

3. Varied social life

4. Making money

5. Work

6. link with your higher education training

7. Colleagues

8. Challenges

9. Participation

10. Chance of doing something useful for society

11. Good work/life balance

12. Job security

13. Variety

14. Possibility of working in a team

Page 92: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

15. Distance home - work

16. enough time for leisure activities

17. Good social climate

18. Chances for lifelong learning

Indicate to what extent you agree with the following statements

(Please rate each of the statements on a 5-points scale), (1 = I don’t agree at all and 5= I totally agree)

To what extent do you think that your education can help with... Q24

1 2 3 4 5

1. finding a job which gives a lot of satisfaction

2. your future career prospects

3. your personal development

4. Your social life

5. making money in the long term

Training programme and work

Q25 I think my training programme should prepare me for the job market (Why? Why not?)

Possible improvements

Q27 What improvements do you want to see in Higher Education? (based on personal experiences, ...)

Thank you very much for your kind support!

Page 93: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

opleiding werk

Appendix IV Prioriteitsverschillen tijdens opleiding versus werk situatie

(als aanvulling te bekijken bij deel 5.6)

Top 5 prioriteiten in de verschillende nationaliteiten

Alg VL NL D F N

Opleiding Werk Opleiding Werk Opleiding Werk Opleiding Werk Opleiding Werk Opleiding Werk

2 2 2 2 2 2 2 12 2 2 2 2

13 6 13 6 13 6 6 4 6 12 6 8

8 8 8 8 8 8 12 2 12 13 8 9

12 13 12 13 12 13 13 13 13 9 12 6

6 12 6 12 6 12 8 9 3 4 13 4

Nr. vraag1 Sociaal aanzien / sociaal aanzien

2 Persoonlijke ontwikkeling / persoonlijke ontwikkeling

3 Gevarieerd sociaal leven / gevarieerd sociaal leven

4 Tijd voor gezin & familie / mogelijkheid tot combinatie werk & familie

5 Hoge punten halen / meer dan gemiddeld inkomen op lange termijn

6 Het studeren zelf / het werken zelf

7 Aansluiting bij uw vorige studies / aansluiting bij uw opleiding

8 Uitdaging / uitdaging

9 Inspraak / inspraak

10 Medestudenten / collega's

11 Afstand thuis - instituut / afstand thuis - werk

12 Goed sociaal klimaat / goed sociaal klimaat

13 Varieteit / varieteit

14 Jobzekerheid door diploma / jobzekerheid

15 mogelijkheid in groep werken / mogelijkheid in groep werken

16 tijd voor ontspanning / tijd voor ontspanning

Legende

Algemeen

0

1

2

3

4

5

2 13 8 12 6 14 3 10 16 9 4 15 5 1 7 11

vraag nummer (legende)

be

lan

gri

jkh

eid

(1

-5)

Vlaanderen

0

1

2

3

4

5

2 13 8 12 14 3 6 16 10 15 4 9 5 1 7 11

vraag nummer (legende)

be

lan

gri

jkh

eid

(1

-5)

Nederland

0

1

2

3

4

5

2 8 13 12 6 10 3 16 14 9 4 5 15 1 11 7

vraag nummer (legende)

be

lan

gri

jkh

eid

(1-5

)

Duitsland

0

1

2

3

4

5

2 6 12 13 8 5 14 10 9 3 15 7 16 4 1 11

vraag nummer (legende)

bela

ng

rijk

he

id (

1-5

)

Frankrijk

0

1

2

3

4

5

2 6 12 13 3 15 9 4 8 14 16 1 7 10 5 11

vraag nummer (legende)

bela

ng

rijk

heid

(1-5

)

Noorwegen

0

1

2

3

4

5

2 6 8 12 13 3 9 10 5 14 16 15 7 4 1 11

vraag nummer (legende)

bela

ng

rijk

heid

(1-5

)

Page 94: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs

1. Sociaal aanzien

0 1 2 3 4 5

ALG

NL

F

2. Persoonlijke ontwikkeling

0 1 2 3 4 5

ALG

NL

F

3. Sociaal leven

0 1 2 3 4 5

ALG

NL

F

5. Hogere punten / inkomen

verwerven

0 1 2 3 4 5

ALG

NL

F

6. Het eigenlijke studeren /

werken

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

7. Aansluiting bij

vorigiestudies/ opleiding

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

8. Uitdaging

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

9. Inspraak

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

10. Medestudenten /

collega's

0 1 2 3 4 5

ALG

NL

F

11. Afstand thuis - instituut /

werk

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

4. Tijd voor gezin en familie

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

12. Goed sociaal klimaat

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

13. Variëteit

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

14. jobzekerheid (door

diploma)

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

15. Mogelijkheid in groep te

werken

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

16. Tijd voor ontspanning

0 1 2 3 4 5

ALG

VL

NL

D

F

N

opleiding werk

Appendix V Grafische weergave antwoorden op vragen over opleiding / werk situatie

(als aanvulling te bekijken bij deel 5.6)

Resultaten op basis van gemiddelde Likert-schaal waarbij 1 = helemaal niet akkoord en 5 = helemaal akkoord

Page 95: Een comparatief onderzoek naar studieloopbanen in het Hoger Onderwijslib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/550/RUG01-001293550_2010_000… · over studieloopbanen in het hoger onderwijs