Upload
martin-bax
View
213
Download
1
Embed Size (px)
Citation preview
Doelen en resultaten van fysiotherapie bij infantiele encefalopathie
Martin Bax
Inleiding
De diverse discussies met betrekking tot doelen en resul-
taten van fysiotherapie in Scruttons bock ‘Management
of the Motor Disorders of Children with Cerebral Palsy’
(1984) maken duidelijk dat artsen en therapeuten die nog
met infantiele encefalopathie-patienten werken, steeds
heel duidelijk verschillende ideeen hebben over wat hier-
bij kan en moet worden bereikt. In hun verslag over
vroegtijdig ingrijpen liepen Piper en zijn collega’s er al
duidelijk op vooruit, dat de therapie in de loop van een
jaar de neurologische verschijnselen bij infantiele encefa-
lopathie kan veranderen ’ iets wat door mij werd bekriti-
seerd. Met het oog op deze onenigheid onder
vakgenoten, is het niet verwonderlijk dat ouders hun
heil zoeken bij alternatieve behandelingen, die mogelijk
door hun professionele adviseurs worden afgekeurd, en
die in bepaalde gevallen kunnen leiden tot aantoonbare
schade voor kind en gezin. In dit artikel wil ik een poging
doen nog eens uiteen te zetten wat de doelen van fysio-
therapie dienen te zijn en wat therapeuten kunnen doen
die kinderen met infantiele encefalopathie behandelen.
Scrutton somt zes basiskenmerken op van de behande-
ling van motorische storingen bij infantiele encefalopa-
thie, geldend voor elke patient en voor elk type infantiele
encefalopathie (in door mij wat gewijzigde vorm):
1. behoorlijke kennis van de prognose;
2. het maken van een lijst van de huidige problemen;
3. identificatie van de problemen die kunnen worden
opgelost;
4. een samenvatting van de huidige sociale en huiselijke
omstandigheden van het kind en het gezin;
5. duidelijk omschreven therapiedoelen (inclusief een
tijdschaal voor het geplande programma!);
6. volledige communicatie tussen de ouders van het kind
en de therapeut over dat programma.
Het natuurlijke verloop van infantiele encefalopathie
Met het oog op de eerste eis van Scrutton dient men op de
hoogte te zijn van het natuurlijke verloop van infantiele
encefalopathie. Er bestaan wat dat betreft verschillende ’
aanbevelenswaardige ’ klassieke ideeen. Recent onder-
zoek heeft echter bepaalde factoren naar voren gebracht
die invloed hebben op het natuurlijke verloop van infan-
tiele encefalopathie. De definitie van infantiele encefalo-
pathie, zoals die werd voorgesteld door de in 1964
bijeengekomen studiegroep, lijkt nog steeds adequaat:
‘Infantiele encefalopathie is een storing in houding en
beweging tengevolge van een defect of laesie van de
onvolgroeide hersenen’. Zij is niet-progressief, maar
niet onveranderlijk. De laesie (of het defect) in de her-
senen kan tegenwoordig worden aangetoond via CT
(computertomografie) en andere meer recente onder-
zoekmethoden. In bepaalde gevallen kan de ontwikke-
ling ervan in kaart worden gebracht door middel van
ultrageluid. Deze onderzoekmethoden dragen echter
weinig bij tot de behandeling van de aandoening.
Klinisch zullen we bij het kind neurologische ver-
schijnselen aantreffen als veranderingen van spiertonus
en reflexen en mogelijk het langer dan normaal aanwezig
blijven van een aantal primitieve reacties. Vooral in de
eerste levensjaren zal de morfologische ontwikkeling
van de hersenen deze neurologische verschijnselen
Martin Bax (*)Aims and outcomes of physiotherapy for cerebral palsy[Developmental Medicine and Child Neurology 1987;29:689–92]Gotenborg, Zweden
Stimulus (1991) 10:99–101
DOI 10.1007/BF03075741
13
veranderen. Zo kan bijvoorbeeld een in de periode vlak
na de geboorte bestaande hypotonie in de loop van het
eerste jaar overgaan in hypertonie, met daarmee geasso-
cieerde toegenomen reflux-activiteit. Primitieve reacties
als de asymmetrische tonische nek-reflex of de Moro-
reflex, hebben vaak een wat meer stereotiep karakter bij
kinderen met infantiele encefalopathie, maar zijn
gewoonlijk ook aanwezig bij normale kinderen. Het is
echter abnormaal als deze boven een leeftijd van vijf
maanden nog bestaan. Deze afwijkingen van reflexen,
primitieve reacties en spiertonus zijn de afspiegeling van
de onderliggende cerebrale pathologie. Het feit dat ze in
het verloop van de tijd veranderen, wordt vermoedelijk
niet zozeer veroorzaakt door farmacologische middelen
of fysiotherapie, maar is eerder de weerspiegeling van de
morfologische verandering in het centrale zenuwstelsel
als gevolg van een natuurlijk ontwikkelingsproces. Het is
in feite zo, dat Bleck erin geslaagd is ons op basis hiervan
richtlijnen voor de prognose te verschaffen.
De consequenties van deze verschijnselen voor kinde-
ren met spastische infatiele encefalopathie zijn dat zij
betrekkelijk onbeweeglijk in gefixeerde abnormale hou-
dingen blijven. De groei van de spieren, die op zijn minst
gedeeltelijk afhankelijk is van rek, zal worden gestoord.
Spastische spieren zullen kort worden, terwijl hun antago-
nisten kunnen worden verlengd. Mettertijd zal dit de
gewrichtsbeweeglijkheid beperken en leiden tot een zoge-
naamde ‘gefixeerde’ deformiteit. Daar de botgroei parallel
aan de abnormale spiergroei verloopt, kunnen zich skelet-
deformiteiten ontwikkelen.De verkorte adductoren zullen
dus, samen met de voortdurende abnormale houding
waarin het kind kan verblijven, op termijn leiden tot dis-
locatie van de heup en storing van de botopbouw rondom
het heupgewricht. Het is bijvoorbeeld ook heel goed
mogelijk dat, als de spieren eenmaal zijn verkort, krach-
tige zogenaamde ‘passieve manipulatie’ van de voet tegen
de verkorte enkelflexoren in, op zichzelf de ligamenten van
de voet uitrekt en aanleiding geeft tot verdere vervorming
van de botopbouw. (Op deze skeletdeformiteiten zal in een
later artikel nader worden ingegaan.)De resultaten van dit
proces houden in, dat als er geen behoorlijke behandeling
van de motorische afwijking plaatsvindt, het kind een
misvormde jong-volwassene wordt. Een slechte zaak!
Dit verkorte verslag van het natuurlijke verloop bij
infantiele encefalopathie moet geplaatst worden naast
andere aspecten van de aandoening. Daartoe behoren:
hoeveel andere systemen worden betrokken bij de cere-
brale dysfunctie van het kind; of het kind ook epilepsie
heeft; hoe het kind intellectueel functioneert en in welke
mate de sensorische systemen zijn aangedaan. Al deze
zaken zijn op zichzelf van groot belang, maar hebben ook
invloed op de motorische stoornissen en de behandeling
daarvan.
Scruttons tweede ‘gebod’ is, dat de problemen die zich
bij het kind voordoen worden geanalyseerd. Heel duide-
lijk is dat dit in het individuele geval als eerste handeling
moet volgen. De problemen zullen samenhangen met het
specifieke stadium of de specifieke leeftijd van het kind.
Vakmensen zullen trachten het bovenbeschreven natuur-
lijke verloop van de aandoening te doorbreken. Scrutton
beklemtoont terecht de uniciteit van elk geval en daarmee
het belang van een individuele benadering. Als men ech-
ter de infantiele encefalopathie-populatie als totaal
beschouwt, kan men naar mijn mening een aantal alge-
mene therapiedoelen onderkennen. Deze kunnen
rubrieksgewijs worden samengevat:
1. voorkomen van de ontwikkeling van deformiteiten
geassocieerd met infantiele encefalopathie;
2. behandeling van het bewegen van het kind om maxi-
maal functioneren mogelijk te maken, maar er hierbij
voor zorgen dat dit programma niet interfereert met
het onder 1 genoemde;
3. het zoveel als mogelijk corrigeren van de abnormale
houdingen en bewegingspatronen die zijn veroorzaakt
door de neurologische functiestoornis.
Het eerste doel is buitengewoon belangrijk voor jonge
kinderen. Sommige therapiescholen willen nog wel eens
stellen dat hun bemoeiingen onder punt 3 duidelijk de
deformiteiten voorkomen. Mij komt het evenwel voor
dat zij de nadruk meer leggen op het veranderen van de
neurologische patronen dan op de preventie van
deformiteiten.
Preventie van deformiteiten
Als wij deformiteiten bij het jonge kind willen voorko-
men, moeten we veel meer weten over de abnormale groei
van spieren rondom gewrichten onder abnormale
omstandigheden. Dit is een vruchtbaar veld voor thera-
peutisch onderzoek. Het jonge kind brengt veel tijd door
in gebogen houdingen en de voorkeursstand van een zes
maanden oud kind is een houding met gedeeltelijk gebo-
gen knieen en heupen. Tegen de tijd dat het kind rechtop
leert staan ’ zo op de leeftijd van een jaar ’ heeft het
volledig gestrekte heupen en knieen in stand. Het viel
mij op dat mijn eigen drie kinderen in hun eerste levens-
jaren hetzij op hun rug of buik sliepen en zelden in de half
geflecteerde zijligposities waaraan sommige volwassenen
de voorkeur geven. Diverse vrienden met jonge kinderen
bevestigden deze observatie.
Hoe lang moeten gewrichten in normale posities wor-
den gehouden opdat de spiergroei eromheen normaal
verloopt? Recente experimenten doen veronderstellen
dat dit zo’n 14 uur per etmaal zou moeten zijn.
100 Stimulus (1991) 10:99–101
13
De ontwikkeling van lichtgewicht orthesen maakt het
handhaven van deze houdingen makkelijker in de prak-
tijk te brengen dan vroeger. De houding en bewegingen
van het kind moeten echter constant worden gecontro-
leerd om de normale groei van spieren en skelet te bewa-
ken. Ik zal niet in detail bespreken hoe dit kan worden
bereikt, maarik ben beslist van mening dat dit de belang-
rijkste taak is van de therapeut.
Zou nauwgezette behandeling van alle gevallen van
infantiele encefalopathie vanaf zeer jeugdige leeftijd (en
ik zou ervoor willen pleiten daarmee al op de kraam-
afdeling te beginnen) de ontwikkeling van contracturen
kunnen voorkomen? Het antwoord is niet bekend, maar
de uitgebreide contracturen die men bij oudere volwas-
senen ziet, geven de mate van misvorming aan die zich
geleidelijk ontwikkelt als er niet fysiotherapeutisch wordt
ingegrepen.
Behandeling van de motorische storing
Indien normale houdingen en bewegingenmoeten worden
aangemoedigd teneinde deformiteiten te voorkomen,
moet de motoriek van het jonge kind op een 24-uurs
basis worden gecontroleerd, iets wat duidelijk buiten het
terrein van de therapeut valt. In de praktijk is dat alleen
mogelijk via een in onderling overleg met de ouders
gemaakt programma, dat zodanig is opgesteld dat de
dagelijkse verzorging van de baby, met inbegrip van acti-
viteiten als wassen/verschonen en voeden, makkelijker en
niet moeilijker worden gemaakt. Punt 3 van Scrutton is
relevant. Het is niet altijd mogelijk alle doelen te bereiken;
dit moet worden begrepen en duidelijk worden uitgelegd,
een en ander in verband met het stellen van prioriteiten
(zoals tijd, inspanning en verwachtingen van de ouders).
Modificatie van de neurologische manifestaties
Het komt mij voor dat in het verleden ’ en waarschijnlijk
ook nu nog ’ veel vertegenwoordigers van de diverse
soorten oefentherapie dit zagen/zien als het belangrijkste
doel van hun fysiotherapeutische behandeling en dach-
ten/denken dat dergelijke doelen kunnen worden bereikt.
Kunnen de neurologische manifestaties worden gemodi-
ficeerd? Met de huidige technieken om het looppatroon
en andere bewegingen te analyseren, kunnen we nu een
veel beter beeld krijgen hoe fysiotherapie de motorische
manifestaties bij het oudere kind beınvloedt. En er zijn
enkele aanwijzingen, dat het modificeren van de input de
vertoonde abnormale houdingen kan wijzgen.
Met betrekking tot kleine kinderen beschikken we nog
steeds over niet veel meer dan ‘klinische indrukken’ om
ons te leiden ’ en dat, terwijl veel van de therapeuten die
infantiele encefalopathie behandelen juist bij deze hele
jonge kinderen hun grootste resultaten denken te hebben.
Hun veronderstelling lijkt niet onlogisch, ook al is het
moeilijk er bewijzen voor te krijgen. Ook is het zo, dat de
ervaring bij infantiele encefalopathie ons leert dat de
behandeling van het athetotische of dystonische kind
verreweg het moeilijkst is. Kinderen die beschikken
over een volledige bewegingsmogelijkheid ontwikkelen
zelden deformiteiten. Kinderen die neigen tot gefixeerde
houdingen kunnen echter snel en uitgebreid misvormd
raken. Ik heb nooit de indruk gekregen dat de therapie
het patroon van de aandoening verandert, hoewel veel
patienten aanzienlijk kunnen worden geholpen bij het
omgaan met hun motorische problemen.
Tenslotte een opmerking over de ouders, wier rol door
Scrutton bij doel 5 en 6 wordt beklemtoond. Er bestaat
geen twijfel over dat sommige ouders, die alle mogelijke
moeite doen om ongebruikelijke behandelfaciliteiten
voor hun kinderen te verkrijgen, op zoek zijn naar gene-
zing voor de aandoening van hun kind. Bij deze ouders is
het zeker een deel van onze taak als vakman/-vrouw, hen
ervan te overtuigen dat sommige neurologische manifes-
taties van de aandoening van hun kind zullen blijven
bestaan. Weer andere ouders zijn echter niet in eerste
instantie op zoek naar genezing, maar naar een construc-
tief optimisme en de bemoediging, die zo vaak ontbreken
op onderzoeks- en behandelcentra.
Het is belangrijk dat fysiotherapeuten de ouders hoop
en uitzicht geven met betrekking tot de motorische pro-
blemen van hun kind. Met een goede behandeling van de
stoornis en eventueel deskundige orthopedische inter-
ventie (hier niet besproken), kunnen kinderen met infan-
tiele encefalopathie zonder misvormingen opgroeien en
er ‘goed’ uitzien. Hun houdings- en bewegingsapparaat
zal dan toereikend zijn voor de meeste van hun zich
geleidelijk ontplooiende (en voortdurend aangemoe-
digde) vermogens. Dat is het doel, dat naar mijn gevoel,
gezamenlijk moet worden nagestreefd door het gezin, de
fysiotherapeut en de arts.
[89243 ’ vert. L. Eenkhoorn]
Stimulus (1991) 10:99–101 101
13